reader electrical propulsion
DESCRIPTION
Electrical engineering - propulsion, electronics electrical actuatorsTRANSCRIPT
1
Inhoud
Deel 1: Motor- en lastkarakteristiek en het bedrijfspunt
Lineaire en roterende kracht, snelheid en vermogen 2
12. Aandrijvingen 5
Aanvulling lastkarakteristieken 19
Bepalen van het bedrijfspunt 20
Deel 2: Werking elektromotor en generator
De kracht op een stroomdraad in een magnetisch veld 23
De spanning over een draad die beweegt in een magnetisch veld 25
De vorm van de bronspanning in een draaiende winding 26
4. De constructie van de gelijkstroom-machine 29
Deel 3: Motorkarakteristiek van gelijkstroom elektromotoren
Typen gelijkstroommotoren 35
Basisformules voor elektromotoren 47
PMDC motor 49
Keuze van het motorvermogen 55
Shuntmotor 58
Seriemotor 59
Oefeningen
Opdrachten 61
Proeftentamen 69
Antwoorden 71
Dictaat Elektrische Aandrijvingen, versie augustus 2007.
Samengesteld door Dr. ir. D.A.G. Kurstjens op basis van een eerder dictaat van Ir. G. Drenth.
De oorspronkelijke bron van hoofdstukken die uit dat dictaat zijn overgenomen kon niet
worden achterhaald.
2
DEEL 1: Motor- en lastkarakteristiek en het bedrijfspunt
Lineaire en roterende kracht, snelheid en vermogen
Lineaire en roterende kracht bij een fiets
Vaak is er bij aandrijvingen een omzetting
van lineaire snelheid v en kracht F naar
roterende snelheid (hoeksnelheid ω of
toerental n) en een (draai)moment M . Bij
een fiets gebeurt deze omzetting zelfs
meerdere malen (zie tekening).
Grootheden en eenheden
De grootheden snelheid, hoeksnelheid,
kracht en draaimoment spelen een
sleutelrol bij het rekenen aan allerlei
soorten aandrijvingen. In de tabel
hiernaast staan hun symbolen en
eenheden. Voor een koppel gebruiken
we het symbool T, van het Engelse
“Torque”. Evenzo komt het symbool
F van het Engelse “Force”. De
eenheid van toerental (omwentelingen per minuut, omw/min) is het engelse “rotations per
minute”. Dit is geen handige eenheid om mee te rekenen, zodat we meestal omrekenen1 naar
hoeksnelheden: nzodatn ⋅=⋅=302
60 πω
πω .
In de tabel staan ook de grootheden arbeid en vermogen. Daar komen we later op terug.
1 Zie je de logica van de omrekening? In één minuut zitten 60 seconden en in één omwenteling zitten 2π
(ongeveer 6,28) radialen (zie ook blz. 4)
Grootheid Symbool Eenheid
kracht F N
snelheid v m/s
draaimoment of koppel M of T N·m
hoeksnelheid ω rad/s
toerental n rpm
arbeid W N·m
vermogen P W
3
Kracht en koppel
De tekening hiernaast laat het verband
tussen kracht en koppel zien. Een
koppel is hetzelfde als een moment,
maar heeft meestal betrekking op een
draaiende beweging. Let erop dat
afstand l niet de afstand is tussen de
aangrijpingspunten van de tegen-
gesteld werkende krachten, maar
tussen de (gestippeld weergegeven) werklijnen waarlangs de
krachten werken! De verticale kracht F op het fietspedaal
moet daarom niet met r maar met l worden vermenigvuldigd
om het moment te berekenen.
Men kan ook de kracht F ontbinden in een tangentiële
component Ft en een radiale component Fr. Het moment van
de trapas kan dus op twee manieren worden berekend:
αcos⋅=⋅= rlmetlFM , of:
αcos⋅=⋅= FFmetrFM tt .
Bij het fietsen variëren zowel kracht F als hoek
α, wat een variabel koppel geeft. Bij de meeste
aandrijvingen rekenen we met een constant
koppel, onafhankelijk van de stand van de as.
Bijvoorbeeld: een blok aan een kabel dat om een
trommel is gewikkeld oefent op de omtrek van
de trommel een constante kracht uit, ongeacht
hoe hoog het blok wordt gehesen.
Snelheid en hoeksnelheid
Voor het omzetten van een (omtrek)snelheid v (m/s) in een hoeksnelheid ω (rad/s) gebruiken
we de formule rv ⋅= ω . Hierbij is r (m) de straal (ofwel radius) van de cirkel waarlangs v
Ft F
Fr
l
r α
4
wordt gemeten. De afstand r is de lengte van één
“radiaal”. De dikke lijnen in de figuur hiernaast zijn
dus even lang.
Als je een stukje ketting afknipt van 1 radiaal lang
(bijvoorbeeld 11 cm, de straal van het grote tandwiel
op de trapas) kun je dit stuk 6.28 maal achter elkaar
kop-staart over de omtrek van het tandwiel leggen om
één keer rond te komen. Die 6.28 maal is 2π. De
omtrek van het tandwiel is 2 π r radialen, ofwel 69.1
cm. Een hoeksnelheid ω = 6.28 rad/s staat dus gelijk aan 1 omwenteling per seconde en een
kettingsnelheid v = 0.691 m/s. Het invullen van de formule rv ⋅= ω geeft dezelfde uitkomst.
Voor de geïnteresseerde diepgraver: Dezelfde verhouding als tussen hoeksnelheid ω en
snelheid v bestaat ook tussen hoek φ (rad) en verplaatsing s (m) en tussen hoekversnelling α
(rad/s2) en versnelling a (m/s
2): rs ⋅= ϕ , rv ⋅= ω , ra ⋅= α . Kijk eens naar de eenheden in
rv ⋅= ω . Als je voor v, ω en r de eenheden invult zul je zien dat r de eenheid m/rad heeft.
Ofwel: r geeft aan hoe lang de radiaal (ofwel straal) van de cirkel is.
Koppel, arbeid en vermogen
Als een kracht F een voorwerp s meter verplaatst verricht die kracht een arbeid sFW ⋅= . Als
je een vol pak melk van 1 ruim 1 kg 1.5 meter optilt heb je dus een arbeid van 15 J (Joule)
verricht. (Immers zwaartekracht gmF ⋅= met valversnelling g = 9.81 m/s2). Als je dit in 1
seconde doet heb je een vermogen P geleverd van 15 W (=J/s). Je kunt het vermogen ook
rechtstreeks berekenen uit de kracht (10N) en de snelheid (1.5 m/s):
vFP ⋅= .
Het vermogen van een draaiende as berekenen we met een vergelijkbare formule:
ω⋅= TP .
Dus vermogen is altijd kracht maal snelheid, zowel bij rotatie als lineaire beweging. Dat deze
twee formules hetzelfde zijn kun je checken door T te vervangen door F·r en ω te vervangen
door v/r.
Slotopmerkingen
In alle formules zijn F en v altijd tangentieel, dus loodrecht op de straal!
Let op het gebruik van de juiste eenheid voor snelheid (m/s) en hoeksnelheid (rad/s)!
1 radiaal
≈ 57.3°
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
MathCad model “dynamisch gedrag PMDC motor.mcd” (te downloaden van BB) berekent
het dynamische gedrag en de ligging van het bedrijfspunt afhankelijk van lastkarakteristiek en
motorparameters. Daar staat ook aanvullende uitleg over het traagheidsmoment. Het
dynamische gedrag van aandrijvingen met elektromotoren komt pas aan bod bij de vakken
“Dynamische systemen” en “Regeltechniek” in het tweede jaar, en wordt bij “Elektrische
aandrijvingen” in Thema 3 niet verder behandeld.
Aanvulling lastkarakteristieken
Bovenaan blz. 9 (figuur 12.6) staan voorbeelden van lastkarakteristieken. Deze zijn globaal in
te delen in 4 groepen, op basis van het proces waardoor de belasting ontstaat:
Verloop koppel met
toerental
Voorbeeld van proces Komt voor bij
Constant - Massa verticaal verplaatsen
- Droge wrijving (geen smering)
- rolweerstand
- Transportband, lift, hijskraan,
hellingopwaarts rijden
- Draai-, boor- en freesmachines
- wielen, kogellagers
Lineair toenemend Viskeuze wrijving (met smering) Glijlagers, zuigers
Kwadratisch
toenemend
Beweging met lucht- of
vloeistof-weerstand (turbulente
stroming)
Ventilator, centrifugaalpomp,
schip, roerwerk, auto
Omgekeerd
evenredig
(afnemend)
- Geregelde aandrijvingen
- Overgang van processen
- Opwikkelmachines
- Aanloop turbo (glijlager van
droge naar viskeuze wrijving)
20
Vaak is een proces een combinatie van
bovenstaande vormen. Banden en kogellagers
hebben een wrijvingskoppel dat licht toeneemt
met het toerental, maar dat bij stilstand groter
is dan nul (stippellijn in grafiek hiernaast).
Om vanuit stilstand iets in beweging te krijgen
moet vaker een grotere kracht worden
geleverd (lostrek-koppel, aanloopkoppel).
Verder worden verschillende
lastkarakteristieken wel eens opgeteld. De stippellijn in de grafiek hiernaast geeft de
lastkarakteristiek van een lege roltrap weer. Het gaat om een combinatie van droge en
viskeuze wrijving (scharnierende trapelementen, glijdende leuning). Als er mensen op staan
moet er een extra koppel geleverd worden dat niet afhankelijk is van het toerental (dunne
doorgetrokken lijn). Net als krachten kun je ook koppels bij elkaar optellen. De dikke lijn
geeft de som van deze lastkarakteristieken weer.
Bij het schatten van de vorm van de lastkarakteristiek wordt een met de snelheid toenemend
benodigd vermogen wel eens verward met een toename van het benodigd aandrijfkoppel. Ook
bij een constant koppel neemt het benodigde vermogen toe met de snelheid. Immers P = T·ω.
Bepalen van het bedrijfspunt
Als de motor- en lastkarakteristiek in formulevorm bekend zijn (koppel als functie van
hoeksnelheid) kan het bedrijfspunt wiskundig worden bepaald. In het bedrijfspunt is het door
de motor geleverde koppel gelijk aan het door de last gevraagde koppel, dus Tm = Tl. Door de
vergelijkingen aan elkaar gelijk te stellen kun je berekenen bij welke hoeksnelheid ωm dit
evenwicht optreedt.
Voorbeeld 1: PMDC motor met directe aandrijving en lineair toenemend lastkoppel
De motorkarakteristiek is: mmT ω⋅−= 05,015 . De lastkarakteristiek is: llT ω⋅+= 02,02 .
Er is directe aandrijving, dus lm ωω = . In het bedrijfspunt is lm TT = , dus geldt ook:
mm ωω ⋅+=⋅− 02,0205,015 .
ω
T
lege roltrap
mensen
roltrap + mensen
21
Dit is op te lossen door termen met ωm naar
links te brengen en andere naar rechts:
1307,0 −=⋅− mω .
Daarna links en rechts delen door -0,07 geeft:
186=mω rad/s. Dit is dus het bedrijfspunt.
Deze waarde invullen in de vergelijking voor
Tm geeft het koppel in het bedrijfspunt:
18605,015 ⋅−=mT = 5,71 Nm.
Voorbeeld 2: PMDC motor met vertragingsbak en kwadratisch toenemend lastkoppel
Dezelfde motor met mmT ω⋅−= 05,015 gebruiken we nu met een andere lastcurve, waarbij er
een kwadratische term bij komt: 2
0001,002,02 lllT ωω ⋅+⋅+= (groene stip-streep lijn).
We gebruiken hier een vertragingsbak met
een reductiefactor 4, zodat lm ωω ⋅= 4 en
4
lm
TT = . Hierin is Tm het koppel dat de
motor ervaart door de last: het
getransformeerde lastkoppel Tl’ . Als we dit
invullen in de vergelijking voor Tl krijgen
we:
2
40001,0
402,02'4
⋅+⋅+=⋅ mm
lTωω
,
zodat 2
0000015625,000125,05,0' mmlT ωω ⋅+⋅+=
Controleer zelf dat 4
' ll
TT = door voor ωm 200 rad/s in te vullen, dus voor ωl 50 rad/s. Het
controleren van de getransformeerde lastcurve (blauwe streepjeslijn) is eenvoudig te doen met
MathCad model “dynamisch gedrag PMDC motor.mcd” (te downloaden van BB).
In het bedrijfspunt is Tm = Tl’ , zodat 2
0000015625,000125,05,005,015 mmm ωωω ⋅+⋅+=⋅− .
Door hierin gelijksoortige termen bij elkaar te voegen (links en rechts -0,5 en -0,00125·ωm)
kunnen we dit vereenvoudigen tot 2
0000015625,005125,05,14 mm ωω ⋅=⋅− . Omdat hierin 3
soorten termen staan (met ωm2, met ωm en zonder ωm), is dit een vierkantsvergelijking die we
kunnen oplossen met de ABC formule (a
acbbx
2
42 −±−= ).
0 50 100 150 200 250 3000
2.5
5
7.5
10
12.5
15
Tm ωm( )
Tl ωm( )
ωm
0 50 100 150 200 250 3000
2.5
5
7.5
10
12.5
15
Tm ωm( )
Tl ωm( )
Tlast ωlast( )
ωm ωm, ωlast,
22
Om te weten wat a, b en c is moet de vergelijking wel eerst worden geschreven in de vorm
02 =++ cbxax , dus: 05,1405125,00000015625,02
=+⋅−⋅− mm ωω .
Uitwerken geeft: 0000015625,02
5,140000015625,04)05125,0(05125,02
−⋅
⋅−⋅−−±=mω .
Omdat het getal dat onder het wortelteken staat positief is, hebben we twee oplossingen: ωm =
-33081 rad/s en ωm = 280,5 rad/s. Aangezien we het hier over positieve toerentallen hebben is
de goede oplossing ωm = 280,5 rad/s.
Als we deze ωm invullen in de vergelijking voor de motorkarakteristiek krijgen we het koppel
in het bedrijfspunt: 5,28005,015 ⋅−=mT = 0,975 Nm. Het geleverde mechanische vermogen
is 5,280975,0 ⋅=⋅= mmm TP ω =273 Watt.
Ga zelf na dat met directe aandrijving het bedrijfspunt bij 152,5 rad/s ligt, en dat door een
koppel van 7,375 Nm een vermogen van 1125 W wordt geleverd.
Voorbeeld 3: Seriemotor met vertragingsbak en een constant lastkoppel
Als een hijskraan met een seriemotor met motorkarakteristiek ( )2
01,01
100
m
mTω⋅+
= [Nm] een
last optilt ontstaat op de kabeltrommel een toerental onafhankelijk lastkoppel van 5000 Nm.
Een vertragingsbak (reductiefactor 100) verlaagt dit koppel tot 50 Nm. De getransformeerde
lastkarakteristiek is dus 50=lT [Nm].
In het bedrijfspunt is lm TT = , dus
( )50
01,01
1002
=⋅+ mω
.
Links en rechts delen door 50 geeft
( )1
01,01
22
=⋅+ mω
, dus ( ) 201,012
=⋅+ mω
Haakjes wegwerken geeft
20001,002,012
=⋅+⋅+ mm ωω , zodat
0102,00001,02
=−⋅+⋅ mm ωω . Oplossen van deze vierkantsvergelijking met de ABC formule
geeft twee oplossingen: ωm = 41.4 rad/s en ωm = -241 rad/s. Aangezien we het hier over
positieve toerentallen hebben is de goede oplossing ωm = 41.4 rad/s. Hierbij is Tm = 50 Nm.
0 50 100 150 200 250 3000
25
50
75
100
Tm ωm( )
Tl ωm( )
ωm
23
DEEL 2: Werking van elektromotor en generator
De kracht op een stroomdraad in een magnetisch veld
24
De cirkel om de rechte stroomdraad in het plaatje
hiernaast laat de richting van het magnetisch veld zien
als er stroom loopt in de aangegeven richting. In de
richting van de stroom draait het veld rechtsom, zoals
je een kurketrekker in een kurk draait.
Het plaatje daaronder laat zien wat er met de
veldrichting gebeurt als je van die stroomdraad een lus
maakt. Als je meerdere lussen achter elkaar hebt, loopt
ontstaat er in de windingen een magnetisch veld in de
aangegeven richting. Check maar eens of het klopt.
In het bovenste plaatje kun je de richting van de
lorentzkracht bepalen met de linkerhandregel
die in de onderste foto staat. Houd je platte
hand zó dat het veld loodrecht je handpalm
in gaat en de stroom in de richting van je
middelvinger loopt. De uitgestrekte duim
geeft dan de richting van de kracht aan.
Probeer met deze regel eens of de
aangegeven richting van de kracht in de
tekening op de vorige bladzijde klopt.
Op http://www.walter-fendt.de/ph14nl/
(onder het kopje “electrodynamica” item
“gelijkstroommotor”) kun je in een animatie
zien hoe de kracht en stroom van richting
veranderen tijdens het draaien van een
elektromotor.
I
F
Ф
25
De spanning over een draad die beweegt in een magnetisch veld
Je kunt het ook zo zien: Omdat er voor het maken van de inductiespanning energie wordt
onttrokken aan de beweging, is de kracht tegengesteld aan de bewegingsrichting.
26
Als je de richting van het kracht en het magnetisch veld weet is er nog één onbekende over:
de richting van de stroom. Met de linkerhandregel op blz. 24 kun je bepalen in welke richting
de stroom wijst. In een generator loopt de stroom van de – naar de + pool. Ga dit maar eens na
in de figuur op blz. 25.
De vorm van de bronspanning in een draaiende winding
27
28
29
30
31
32
33
34
35
Deel 3: Motorkarakteristiek van gelijkstroom elektromotoren
Typen gelijkstroommotoren
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
n (1/min) I (A) T (Nm)
500 20 16
1000 10 4
2000 5 1
46
47
Basisformules voor elektromotoren
Dit hoofdstuk vat de belangrijkste formules uit het voorgaande hoofdstuk samen. Uit deze
basisformules is de zowel de werking van de elektromotor en de motorkarakteristiek af te
leiden. We beperken ons hier eerst tot de PMDC motor (“Permanent Magnet Direct Current”),
ofwel een gelijkstroommotor met permanente magneet en dus een constante veldsterkte.
Drie basisvergelijkingen
De onderstaande drie vergelijkingen beschrijven het gedrag van een PMDC motor.
aaindklem RIUU ⋅+= De spanning die de stroomsterkte Ia door de ankerspoel bepaalt
( aaeff RIU ⋅= ) is kleiner dan de aansluitspanning Uklem omdat het
draaien van de ankerspoel in het magnetisch veld een tegengesteld
gerichte inductiespanning Uind opwekt.
ncU ind ⋅Φ⋅= 1 De grootte van de tegeninductiespanning Uind (ook wel symbool Et) is
evenredig met de hoeveelheid door de spoel omvatte magnetische flux
Ф (eenheid Weber =V·s) en het toerental (n). Ф is afhankelijk van de
veldsterkte (fluxdichtheid B, eenheid Tesla=Wb/m2) en het omsloten
oppervlak van de spoel A: AB ⋅=Φ (inductiewet van Faraday).2
ai IcT ⋅Φ⋅= 2 Het inwendige koppel Ti op de motoras (de aandrijvende kracht van
de stroomdraden, zonder wrijving) is evenredig met de hoeveelheid
omvatte magnetische flux Ф en de stroomsterkte door het anker Ia
2 Voor de diepgraver: De formule voor de bronspanning e van één winding (blz. 25,
te
∆
∆Φ−= ) komt overeen
met ncU ind ⋅Φ⋅= 1, omdat een grotere n correspondeert met een kleinere ∆t. De snelheid van fluxverandering
dt
dΦ− kunnen we dus schrijven als
dt
dAB− . Bij een hoeksnelheid ω (eenheid rad/s) verandert het oppervlak dat
magnetische flux “opvangt” sinus-vormig, zodat tABdt
tdABe ωω
ωcos
)(sin⋅⋅⋅−=⋅⋅−= , waarbij ω·t de hoek van
de winding op tijdstip t is. De effectieve waarde van cos ωt (dus het oppervlak onder de cosinus-grafiek van één
periode) is 221 . Daardoor geeft één winding een inductiespanning 2
21⋅⋅⋅= ωABUind
. Voor een machine
met meerdere poolparen (p) en meerdere windingen (N) moeten we deze formule vermenigvuldigen met p·N.
Omdat AB ⋅=Φ en n60
2πω = (omrekenen van rad/s naar omw/min), volgt: nNpU ind ⋅Φ⋅⋅⋅⋅=
60
22
2
1 π. Dit
kunnen we schrijven als ncU ind ⋅Φ⋅= 1 met dimensieloze constante
60
22
2
11
π⋅⋅⋅= Npc .
48
(wet van Lorentz). Als er geen koppel nodig is om de motor aan te
drijven (onbelast, zonder wrijving) loopt er dus ook geen stroom!3
Verband tussen de drie basisvergelijkingen en het motorgedrag
Hiernaast staat een oorzaak-
gevolg schema met daarin de
hierboven gebruikte symbolen
en drie basisformules. Dit is
als volgt te lezen:
Als een stilstaande motor
wordt aangesloten op een
spanningsbron Uklem = 12V
gaat er een stroom Ia door de ankerspoel lopen. Omdat n = 0 is, wordt er nog geen
tegeninductiespanning Uind opgewekt. Volgens de eerst basisvergelijking is Ia = Uklem/Ra (bijv.
12A bij Ra = 1Ω)4. Deze stroom wekt een koppel Ti op dat de spoel doet versnellen (ω neemt
toe). Dit toenemende toerental zorgt voor een toenemende tegeninductiespanning Uind,
waardoor Ueff en Ia afnemen. Dit betekent weer dat het aandrijvend koppel Ti kleiner wordt,
zodat de snelheid steeds minder snel toeneemt. Dit gaat door tot er een evenwichtssnelheid is
bereikt waarbij Ia precies groot genoeg is om het lastkoppel Tlast (inclusief wrijving van de
motor) te compenseren.
Als plotseling het lastkoppel wordt verhoogd, daalt het toerental, zodat Uind afneemt en er
meer stroom door de spoel gaat lopen. Er zal zich een nieuw evenwicht instellen. De
motorkarakteristiek geeft dus aan bij welke combinaties van koppel en hoeksnelheid er een
evenwicht ontstaat.
3 Voor de diepgraver: De formule
ai IcT ⋅Φ⋅= 2 is af te leiden uit lIBF ⋅⋅= (blz. 23). Als l de lengte van de
spoeldraad parallel aan de rotoras is en de rotor een diameter d heeft en horizontaal staat, is de binnen het
windingoppervlak A omvatte magnetische flux: dlBAB ⋅⋅=⋅=Φ . Op blz. 33 staat dat het inwendige koppel
dFTi ⋅= is. Door hierin de vergelijking lIBF ⋅⋅= te schrijven krijgen we dlIBTi ⋅⋅⋅= . Door vervolgens
dlB
⋅
Φ= te schrijven krijgen we dlI
dlTi ⋅⋅⋅
⋅
Φ= . Door boven en onder de deelstreep te delen door l·d krijgen
we het koppel op één winding: ITi ⋅Φ= . De factor c2 verrekent het effect van meerdere windingen en poolparen
en is dimensieloos. 4 We houden hier nog geen rekening met de zelfinductie van de ankerspoel, die een veranderende stroomsterkte
tegenwerkt. Dit is alleen van belang als we het dynamische gedrag (bij aanschakelen of verandering van Tlast)
gaan bestuderen. Bij evenwichtssituaties wordt de stroomsterkte alleen bepaald door de weerstand Ra.
Uklem Ia Ti
Uind
ωUeff Teff
Φ
-+
+
Tlast
+
c1
c2
49
PMDC motor
Koppelformule en motorkarakteristiek
In motorspecificatie-sheets geven
fabrikanten in plaats van c1 en c2 waarden
voor parameters km en ke. Deze zijn af te
leiden uit metingen van het maximum
toerental en uit de stroomsterkte en het
koppel bij andere punten op de motor-
karakteristiek. De formule voor de
motorkarakteristiek is dan5:
ω⋅⋅
−⋅=a
emklem
a
m
R
kkU
R
kT
Dit is een rechte lijn van de vorm T = a - b·ω (zie grafiek). Het maximale koppel (eerste term
in de vergelijking) treedt op bij een stilstaande motor en is evenredig met de klemspanning.
Ook het toerental van een onbelaste motor (ωmax) is evenredig met de klemspanning. Door de
spanning te verlagen schuift de lijn dus parallel naar beneden.
De tweede term van de vergelijking geeft aan hoe snel het koppel daalt met toenemend
toerental (of andersom). Als bij een wisselende belasting toch een constant toerental is
gewenst, kan de klemspanning worden geregeld met een eenvoudige regelaar. Dit is een
gunstige eigenschap en een belangrijke reden voor het gebruik van PDMC motoren.
Op blz. 39-42 staan dezelfde motorkarakteristieken, maar daarbij zijn de assen verwisseld:
koppel staat horizontaal en toerental verticaal. Het lijkt ook alsof het toerental veel minder
sterk daalt met toenemend koppel dan in de bovenstaande grafiek. Dat komt omdat de
grafieken op blz. 39-42 alleen het meest rechtse deel van de bovenstaande grafiek weergeven.
In verband met de levensduur (warmteontwikkeling in de motor) en efficiëntie ligt het
bedrijfspunt bij voorkeur dicht bij het maximum toerental.
5 Deze formule is af te leiden door het invullen van de basisvergelijkingen voor Uind en Ti op blz. 47 in
aaindklem RIUU ⋅+= . Dit geeft Φ⋅
⋅+⋅Φ⋅=
2
1c
RTncU ai
klem. Daarna brengen we Ti naar links en schrijven deze
apart: nR
cc
R
cUT
aa
klemi ⋅Φ⋅⋅
−Φ⋅
⋅=2
212 . Dit heeft de vorm nbaTi ⋅−= , net als de formule met km en ke.
ω
T
a
klemm
R
UkT
⋅=max
e
klem
k
U=maxω
IkT mi ⋅=
50
In specificaties zijn vaak Tmax en ωmax gegeven, of ze kunnen uit een proef worden afgeleid.
Op basis hiervan is de vergelijking voor de motorkarakteristiek gemakkelijk te herleiden. Stel
dat in de grafiek op blz. 49 Tmax = 6 Nm en ωmax = 100 rad/s, dan is ω⋅−=100
66T , ofwel
ω⋅−= 06,06T . Dit is eenvoudig te controleren door voor ω 100, 0 en 50 in te vullen.
Stroomsterkte, koppel, km en ke
Een basisrelatie voor elektriciteit is het verband tussen stroomsterkte en spanning: RIU ⋅= .
Bij de PMDC motor bepaalt de ankerweerstand Ra hoeveel stroom er door de windingen
loopt. Bij stilstaande motor (ω = 0) wordt er geen tegeninductiespanning opgewekt, dus
bepaalt Uklem de stroomsterkte. De stroomsterkte is dan maximaal: a
klem
R
UI =max . Bij
toenemend toerental wordt er steeds meer tegeninductie-spanning opgewekt, zodat de
stroomsterkte door de spoel afneemt (zie 1e basisformule op blz. 47). Omdat het opgewekte
koppel recht evenredig is met de stroom, wordt er daardoor ook minder koppel geleverd. Dit
blijkt als we de 3e basisformule van blz. 47 schrijven als ami IkT ⋅= , waarbij Φ⋅= 2ckm .
Voor de hele curve geldt dus dat het koppel recht evenredig is met de stroomsterkte. Daarom
wordt km de koppelconstante genoemd (Engels: torque constant, symbool kt). De waarden
voor km liggen meestal tussen ca. 0.03 tot 0.5 Nm/A.
Als een ideale6 motor zonder belasting wordt aangesloten op de klemspanning gaat hij draaien
met een maximale hoeksnelheid ωmax. Deze snelheid is constant, dus er evenwicht tussen het
opgewekte en het gevraagde koppel. Omdat een ideale motor geen wrijving heeft moet het
inwendig koppel Ti bij ωmax dus nul zijn (zie ook grafiek blz. 49). Dat betekent dat er ook
geen stroom loopt. Volgens de 1e formule van blz. 47 is de tegeninductiespanning dan precies
gelijk aan de klemspanning. In werkelijkheid hebben motoren wel wrijving, waardoor er een
kleine stroom (nullaststroom) loopt. Daarover later meer.
De machineconstante of tegeninductieconstante ke bepaalt hoeveel tegeninductiespanning er
wordt opgewerkt. Hij hoort dus bij de 2e basisformule van blz. 47: Φ⋅=
⋅Φ⋅= 1
1
2
60c
ncke
πω.
6 Een ideale motor heeft geen mechanische verliezen (ventilatie, wrijving van lagers en koolborstels), geen
verliezen door het steeds andersom magnetiseren van motoronderdelen en geen wervelstromen.
51
De eenheid7 van ke is V·s.
Bij een ideale motor zijn km en ke gelijk als de hoeksnelheid wordt
uitgedrukt in rad/s.8
Mechanisch vermogen
Het mechanische vermogen ω⋅= TP . Uit de motorkarakteristiek-grafiek blijkt dat het
vermogen nul is bij stilstaande motor (ω=0) en bij het maximum onbelaste toerental (T = 0).
Invullen van de formule voor T in ω⋅= TP geeft 2ωω ⋅
⋅−⋅⋅=
a
em
klem
a
m
R
kkU
R
kP . Dit is een
parabool van de vorm 2ωω baT −⋅= , dus met een maximum (vanwege het minteken voor de
kwadratische term, zie grafiek). Een parabool is symmetrisch rondom zijn maximum. Het
maximum vermogen ligt dus midden tussen de snijpunten met de horizontale as. Dit is dus bij
de helft van de maximum hoeksnelheid (2
maxω), waarbij
a
klem
R
UP
⋅=
4
2
max . Bij dit toerental is ook
het koppel de helft van het maximum koppel, zodat 22
maxmaxmax
ω⋅=
TP .
Elektrisch vermogen
Het opgenomen elek-
trische vermogen is
aklemel IUP ⋅= . Bij
stilstaande motor is de
stroom maximaal
(a
klem
R
UI =max ), zodat
ook het opgenomen
7 Vaak wordt ke uitgedrukt als [V/rpm], soms ook als [V] bij een bepaald toerental. De eenheid [V/rpm] is te
herleiden tot ][ sV ⋅ :
602
602
minππ
sV
s
V
omw
V ⋅== . Als ke in [V/rpm] is gegeven moet dus met
60
2π worden
vermenigvuldigd om ][ sV ⋅ te krijgen. In plaats van ω (rad/s) wordt ook wel n gebruikt (omw/min). Let dus
goed op de eenheden waarin de parameters gegeven zijn!
8 De uitwisselbaarheid van km en ke blijkt door de hun eenheden te vergelijken: ][
][
][sV
A
mN⋅=
⋅ . Links en
rechts vermenigvuldigen met [A] en delen door [s] geeft ][ AVs
mN⋅=
⋅. Nu staat links en rechts de eenheid
van vermogen (P in Watt, links mechanisch vermogen, rechts elektrisch vermogen).
ω
Pmax Tmax ηmax
ωmax
52
elektrische vermogen maximaal is: a
klemel
R
UP
2
0, ==ω . Dit is hetzelfde is als aael RIP ⋅==
2
0,ω .
Als het geleverde mechanische vermogen maximaal is (bij 2
maxω), is het koppel
2
maxT, zodat
ook de stroomsterkte en het opgenomen elektrische vermogen de helft is: a
klemPel
R
UP
⋅=
2
2
, max. Bij
ω = ωmax is de stroom bij een ideale motor nul, dus wordt er ook geen elektrisch vermogen
opgenomen. Bij een PMDC motor hebben de grafieken van het koppel, de stroom en het
opgenomen elektrisch vermogen dus hetzelfde rechtlijnige verloop!
Nullaststroom
Een onbelast draaiende motor zal vaak toch nog een kleine stroom vragen, de nullaststroom
Io. Deze stroomsterkte is precies sterk genoeg om in het anker een aandrijvend koppel op te
wekken dat even groot is als het wrijvingskoppel van de motor Twrij (door lagers, koolborstels
en ventilator). Er loopt ook nog een kleine stroom als gevolg van wervelstroomverliezen,
lekstroom en hysteresis in magnetisatie van gietijzer, maar die rekenen we nu even niet mee.
Bij de onbelast draaiende motor geldt dus omwriji IkTT ⋅== , waarbij Ti het inwendig
opgewekt koppel is. Bij motoren vanaf ca. 2 kW is het wrijvingskoppel (in verhouding)
verwaarloosbaar, maar voor kleinere motoren speelt het wel degelijk een rol.
Als we rekening houden met de wrijving van de motor moeten we onderscheid maken tussen
het geleverde koppel aan de last Tm en het inwendig opgewekte koppel Ti. De tot nu toe
beschreven verbanden tussen koppel, stroom, hoeksnelheid, elektrisch en mechanisch
vermogen gelden voor een ideale motor zonder wrijving, dus met Ti. Om het netto aan de last
geleverde koppel te krijgen moeten we dit koppel dus verminderen met Twrij: wrijim TTT −= .
Meestal (veronderstellen we) dat het wrijvingskoppel toerental-onafhankelijk is. Daardoor zal
de motorkarakteristiek over het hele toerengebied parallel iets naar beneden schuiven. Voor
de formules waarmee we het koppel berekenen betekent dat het volgende:
)( maxmax, omo
a
klemmm IIkI
R
UkT −⋅=
−⋅=
)( om
a
meo
a
klemmm IIk
R
kkI
R
UkT −⋅=⋅
⋅−
−⋅= ω
53
Deze formules laten zien dat een
deel van de stroom wordt gebruikt
om de wrijving te compenseren.
Als de motorcurve naar beneden
schuift, vinden we ook een
maximale hoeksnelheid ωnul die
kleiner is dan ωmax: Bij
e
aoklemnul
k
RIU ⋅−=ω levert de
motor geen koppel aan de last. De
formule geeft aan dat een deel van de klemspanning (Io·Ra) niet gecompenseerd wordt door de
tegeninductiespanning (om een netto stroom door de spoel in stand te houden). Omdat er bij
evenwicht minder tegeninductiespanning wordt opgewekt komt de motor bij een iets lager
toerental op evenwichtssnelheid.
Meting motorparameters
De wrijving in de motor maakt het wel iets lastiger om de motorparameters te meten. Om ke te
bepalen (en daardoor ook km) zal men de te meten motor aan moeten drijven met een andere
motor, om het wrijvingskoppel te compenseren. Als de spanning op de aandrijfmotor zodanig
is ingesteld dat er geen stroom loopt door de meetmotor (dus Io = 0), is maxωklem
e
Uk = .
Als men de meetmotor niet aandrijft maar onbelast laat draaien, is de maximum hoeksnelheid
ωnul iets lager dan ωmax. Als ke wordt berekend met nul
kleme
Uk
ω= is de waarde dus iets te hoog.
Deze schatting kan worden gecorrigeerd door te vermenigvuldigen met max
1I
Io− , waarbij
a
klem
R
UI =max . De nullaststroom Io kan worden gemeten als de motor onbelast draait. Deze
correctie geldt alleen als de motorkarakteristiek een rechte lijn is.
Als het niet zeker is dat het om een PMDC of shuntmotor gaat (dus met een rechtlijnige
motorkarakteristiek), moeten er nog meerdere punten op de motorkarakteristiek worden
ω
T maxT
omwrij IkT ⋅=
IkT mi ⋅=
max,mT
nulω
maxω
54
gemeten. Hiervoor moet de meetmotor worden aangesloten op een koppelmeter of iets met
een bekende lastcurve. Men kan bijvoorbeeld een draad om de as wikkelen en daarmee
verschillende gewichten hijsen, en de snelheid meten (afstand/tijd). Dit vergt enige
creativiteit. Men kan dan door meerdere gemeten punten op de motorkarakteristiek een lijn
trekken en op basis daarvan de motorparameters berekenen (zie opdracht 12a en 12b). Als er
batterijvoeding wordt gebruikt moet men er rekening mee houden dat de spanning daalt
naarmate de motor meer stroom vraagt, en daarvoor corrigeren.
Men kan ook bij een stilstaande motor het maximum koppel meten, zodat km kan worden
berekend uit a
klemm
R
UkT ⋅=max . Omdat alle stroom in warmte wordt omgezet, moet de
aansluitspanning wel heel laag zijn, om te voorkomen dat de motor beschadigt. Bij een
stilstaande motor die niet is aangesloten op de voeding kan men de weerstand over de
aansluitcontacten (Ra) bepalen met een multimeter.
Uit de nullaststroom Io kan men het wrijvingskoppel berekenen: omwrij IkT ⋅= . Dit
wrijvingskoppel (of de nullaststroom) bepaalt ook de haalbare efficiëntie en het punt op de
motorkarakteristiek waar de efficiëntie maximaal is.
Efficiëntie
De efficiëntie (ofwel het rendement) is de verhouding tussen het geleverde mechanisch
vermogen P (ofwel Pmech) en het opgenomen elektrische vermogen Pel : aklem
m
el IU
T
P
P
⋅
⋅==
ωη .
Het opgenomen elektrisch vermogen dat niet als mechanische energie uit de motor komt,
wordt omgezet in warmte.
Uit het bovenstaande blijkt dat het rendement van een stilstaande motor 0% is (alles omgezet
in warmte!) en bij maximum vermogen 50%. Naarmate het koppel verder afneemt stijgt de
efficiëntie (zie grafiek blz. 51). Echter, omdat daarmee het geleverde mechanische vermogen
ook afneemt, stijgt de relatieve invloed van het eigen wrijvingskoppel Tw van de motor. Er is
dus ergens een optimum.
55
De maximale efficiëntie is groter naarmate de nullaststroom I0 (gemeten bij onbelaste motor)
kleiner is:
2
max 1
⋅−=
klem
ao
U
RIη . Het koppel op dit punt is wopti TTT ⋅= max, (let op, dit is dus
het inwendig opgewekte koppel!). Bij een kleinere I0 ligt het punt van maximale efficiëntie
ook dichter bij ωmax.
De tabel hiernaast geeft een
globale indruk van de orde-
grootte van vermogen en
efficiëntie van motoren voor
diverse toepassingen. Dit zijn
overigens niet allemaal
gelijkstroommotoren. Wel is
duidelijk dat kleinere motoren
minder efficiënt zijn.
Keuze van het motorvermogen
Uit de grafiek op blz. 51 blijkt dat het geleverde vermogen bij maximale efficiëntie veel
kleiner is dan het maximum vermogen. Als men een hoge energie-efficiëntie wil bereiken
moet men voor het leveren van een bepaald vermogen dus een relatief zware motor kiezen.
Omdat een grotere motor duurder en zwaarder is, zal er een afweging moeten worden
gemaakt tussen investeringskosten en energiekosten. De keuze wordt o.a. bepaald door de
gebruiksintensiteit, de gewenste levensduur, de beschikbare ruimte, het toelaatbare gewicht,
en de prijs van de motor in verhouding tot de totaalprijs van het apparaat.
Het bedrijfspunt moet altijd boven het toerental van maximum vermogen liggen: lager heeft
qua vermogen immers geen zin. In verband met de warmteontwikkeling mag de motor maar
korte tijd op maximaal vermogen draaien. Bij continubedrijf moet het koppel hooguit ca. 1/3
van het maximum koppel zijn (grove vuistregel, afhankelijk van warmteafvoer, het type
borstels, etc.). Een hoog koppel veroorzaakt immers een sterke stroom, waardoor de borstels
gaan vonken. Een te grote warmteontwikkeling kan de isolatie beschadigen (typische geur, in
extreem geval roken).
56
Anderzijds is een te hoog toerental ongunstig omdat borstels dan harder slijten en kunnen
gaan springen (stuiteren). Ook worden de centrifugaalkrachten op de rotor en de
lagerbelasting te groot. Daarom en i.v.m. met gewichtsbesparing en ruimtebeperking kan het
soms beter zijn om het bedrijfspunt onder het toerental van maximale efficiëntie te kiezen.
De grafiek hiernaast geeft schematisch drie
gebieden aan waarin het bedrijfspunt kan
liggen. In gebied 1 zijn er geen beperkingen
aan belastingsduur. De overbrenging moet zo
zijn gekozen dat het bedrijfspunt vooral in
dit gebied ligt. Het nominale koppel Tnom is
het maximum koppel dat de motor continu
kan leveren zonder te hogen verliezen,
waardoor de motor te warm wordt. Voor
deze situatie is de motor ontworpen. In gebied 2 mag de motor kort belast worden,
bijvoorbeeld bij opstarten of wisselende belasting. Bij langer gebruik in dit gebied wordt de
motor te warm of neemt de slijtage toe. Gebied 3 is verboden gebied.
Fabrikanten geven in hun
documentatie vaak grenzen (qua
koppel, toerental) aan waarbinnen
de motor gebruikt kan worden,
zoals in de onderste grafiek
hiernaast (let op de omgewisselde
assen). Deze grenzen zijn
bepalend voor de keuze van de
motor, de reductiefactor van de
aandrijving en de spanning. Als
men in de grafiek hiernaast het
bedrijfspunt wil leggen bij 5000
rpm en 3 mNm moet de
koppelkarakteristiek (dikke
schuine lijn) naar beneden
57
worden geschoven. Dit kan door de aansluitspanning te verlagen naar ca. 5/7 deel van 18V,
dus 13 Volt (tel de hokjes op de verticale lijn van T=3 mNm). Als je een bepaalde
aansluitspanning hebt (bijv. 12V) kun je dus een motor kiezen met een hogere nominale
spanning, maar niet met een lagere. Als de standaard documentatie van fabrikanten te
summier is of als de motor in de buurt van de aangegeven grenzen wordt gebruikt, is het
raadzaam om de fabrikant of importeur om advies te vragen.
Behalve het bedrijfspunt is ook de snelheid van het op gang komen van belang. Bij een groot
traagheidsmoment (bijvoorbeeld een zwaar voorwerp horizontaal verplaatsen) komt de motor
langzaam op gang en loopt er langere tijd een sterke stroom. Een te grote warmteontwikkeling
beschadigt de isolatie en vermindert de levensduur. Er zijn diverse toepassingen (bijv. robots,
XY tafels) waarbij het traagheidsmoment van groter belang is voor de motorkeuze dan het
koppel en toerental bij stationair bedrijf .
Bij het kiezen van een PMDC motor uit een specificatiesheet kan men het beste beginnen een
motor te kiezen met een maximum vermogen van 1.5-2 maal het gewenste vermogen. Daarna
kan men de keuze aanpassen aan de hand van de onderstaande beslisboom.
Er zijn nog diverse andere factoren van het belang bij de motorkeuze, zoals het bestand zijn
tegen vochtige, vuile of agressieve omgevingen, de onderhoudsgevoeligheid, de leverbare
vermogensrange, de vorm van de motorkarakteristiek en het soort stroom: gelijkstroom,
pulsen (stappenmotor) of draaistroom / wisselstroom. In de onderstaande figuur staan van vier
belangrijke typen elektromotoren de motorkarakteristieken bij verschillende spanning
(M1…M3), in combinatie met 2 lastkarakteristieken (L1, L2).
Tgevraagd
<½Tmax
≈½Tmax
probeer motor met hogere Un
verlaag U of probeer kleinere motor
ngevr<½nmax
keuze OK
>½Tmax
vertragingskast nodigngevr<<½nmax
grotere motor
ngevr<½nmax
58
Shuntmotor
De motorkarakteristiek van de gelijkstroom shuntmotor lijkt veel op die van de PDMC motor.
Net als een permanente magneet geeft de veldspoel een magnetische flux die niet afhankelijk
is van de belasting. De steile motorkarakteristiek betekent dat het lastkoppel relatief klein is,
zodat het bedrijfspunt in de buurt van het maximum toerental ligt. Het toerental is nauwkeurig
regelbaar via de klemspanning, omdat die zowel de spanning over de veldspoel als over de
ankerspoel bepaalt. Bij de shuntmotor zijn deze spoelen parallel aangesloten (blz 41).
Voorbeeldtoepassing:
positieregeling. Bij het opstarten
wordt deze spanning vaak
geleidelijk verhoogd om de
stroomsterkte te beperken en een
vloeiende beweging te krijgen.
De grafiek hiernaast toont het
59
verloop van het koppel na het aanzetten op een bepaalde (vaste) spanning in twee situaties:
motor blijft stilstaan (naar maximum oplopende stippellijn) en motor komt op bedrijfspunt
(doorgetrokken lijn). Zolang het koppel boven het bedrijfspunt ligt (onderste stippellijn) blijft
de motor versnellen. Hoe groter de afstand tussen de doorgetrokken lijn en de onderste
stippellijn, hoe groter het versnellend koppel, dus hoe groter de versnelling.
Seriemotor
Omdat de veldspoel en de
ankerspoel in serie
geschakeld zijn, bepaalt de
stroom door het anker
tegelijkertijd de veldsterkte:
Ic ⋅=Φ 3 . Het schema op
blz. 48 krijgt daarmee een
kleine toevoeging (pijl van Ia
naar Ф) die een grote invloed heeft op de motorkarakteristiek. Als een stilstaande motor wordt
aangesloten op de spanning is er nog geen tegeninductiespanning, dus is de stroomsterkte
maximaal (sa
klem
RR
UI
+=max ). Een sterke stoom geeft een sterk veld, dus een hoog koppel.
Voor de hele motorkarakteristiek9 geldt dat 2
32 IccTi ⋅⋅= . Door het kwadraat is het koppel
bij sterke stromen veel hoger dan bij een PMDC motor of een shuntmotor. Het aanloopkoppel
is
2
32max
+⋅=
sa
klem
RR
UccT . Door het sterke magnetische veld ontstaat er bij een laag toerental
al een hoge tegeninductiespanning, waardoor de motor bij hoge belasting langzaam loopt.
Naarmate de belasting afneemt daalt de stroomsterkte en gaat de motor sneller lopen.
9 De motorkarakteristiek is af te leiden uit basisvergelijkingen door eerst T als functie van I te schrijven. Dit kan
door Ic ⋅=Φ 3 te combineren met IcTi ⋅Φ⋅= 2
, zodat 2
32 IccTi ⋅⋅= . Daarna kunnen we I in relatie tot het
toerental n afleiden door in de spanningsvergelijking RIUU indklem ⋅+= de term Uind te schrijven als functie van
n. Dit kan door ncUind ⋅Φ⋅= 1 te combineren met Ic ⋅=Φ 3
, zodat nIccU ind ⋅⋅⋅= 31. Deze vergelijking
substitueren in de spanningsvergelijking geeft RInIccU klem ⋅+⋅⋅⋅= 31. Dit kunnen we schrijven als
Rncc
UI klem
+⋅⋅=
31
en combineren met 2
32 IccTi ⋅⋅= tot 2
31
2
32)( Rncc
UccT klem
i+⋅⋅
⋅⋅= . Hierbij is R de totale weerstand
van de in serie geschakelde ankerspoel en veldspoel: R = Ra + Rs.
c1
Uklem Ia Ti
Uind
ωUeff Teff
Φ
-+
+
Tlast
+
c2
c3
60
Als we in plaats van het toerental n de hoeksnelheid ω nemen, kunnen de constanten worden
vereenvoudigd: 3231 cccck ser ⋅=⋅= . De motorkarakteristiek wordt dan ( )2
2
Rk
UkT
ser
klemser
+⋅
⋅=
ω.
Bij stilstaande motor (ω=0) vinden we dan een maximum koppel 2
2
maxR
UkT klemser ⋅
= .
Met MathCad sheet “seriemotor.mcd” (op BB) kan het effect van motorparameters op de
motorkarakteristiek, vermogen en rendement worden bekeken. Hieronder staat een voorbeeld
van een koppelkarakteristiek van een ideale motor bij kser = 0,05 Vs/A en R = 0,5 Ω (links).
0 100 200 3000
10
20
30
T ω( )
N m⋅
ω
0 100 200 3000
50
100
Pmech ω( )
W
Pel ω( )
W
η ω( ) 100⋅
ω
In de rechter grafiek staat het mechanische en elektrische vermogen weergegeven, met het
rendement. Hieruit blijkt dat het rendement bij lage toerentallen vrij laag is. De stroomsterkte
is erg hoog, terwijl door het lage toerental het mechanisch vermogen beperkt blijft. Het
maximum vermogen ligt ook bij een laag toerental.
Het hoge koppel bij lage snelheden maakt dit type motor geschikt voor toepassingen waarbij
hard getrokken moet worden bij lage snelheden, zoals bij een trein. Omdat de motor zonder
belasting “op hol” slaat wordt een deel van de veldspoel parallel geschakeld met de
ankerspoel, zodat er ook bij lage koppels voldoende tegeninductie ontstaat om de motor af te
remmen. Daardoor wordt het een compoundmotor.
61
Oefeningen
Opdracht 1 - Fiets
Een fietser oefent op het pedaal een verticale kracht uit van Fp = 50 N. De lengte van de crank
(afstand pedaal tot trapas) is 20 cm. De diameter van het tandwiel op de trapas is 15 cm. De
diameter van het tandwiel op het wiel is 7 cm en de diameter van het achterwiel is 0,7 m.
Bereken bij crankhoek α = 30 graden:
a. Het koppel op de trapas;
b. De spankracht in de ketting;
c. Het koppel op het achterwiel;
d. De op de weg uitgeoefende kracht.
e. Bereken de voorwaartse versnelling van de
fiets als de massa van fietser en fiets samen
80 kg is. (weet je het nog? F = m·a)
f. Bij welke crankhoek α is de voorwaartse versnelling maximaal?
We hebben nu vier keer een kracht omgezet in een koppel, of omgekeerd. Als extra oefening
zou je dit ook eens voor de snelheden kunnen doen, door uitgaande van een rijsnelheid van 7
m/s de toerentallen en hoeksnelheden te berekenen en de snelheid van de ketting en het
pedaal. Bereken voor iedere situatie (rechtlijnige beweging of rotatie) ook eens het vermogen.
Opdracht 2 - Hijskraan
Een hijskraan heeft een asynchrone wisselstroommotor waarmee de last wordt gehesen. In de
grafiek hiernaast staat de
motorkarakteristiek (M) bij 380 V en de
lastkarakteristiek (L) bij 100 kN hijslast.
a. Geef in de grafiek aan bij welke
uiteindelijke hoeksnelheid een last
van 100 kN gehesen zal worden.
b. Geef in de grafiek aan bij welke
hoeksnelheid er wordt gehesen als er
niets aan de haak hangt.
α
Fp
62
c. Bij welke hoeksnelheid neemt de hijssnelheid het snelste toe?
d. Als het verschil tussen Tm en Tlast groot is, is dan de hijssnelheid ook groot?
e. Als de motorcurve rond punt B minder steil zou zijn, zou de hijssnelheid dan meer of
minder gevoelig zijn voor variaties in hijslast (bijvoorbeeld een hijsbak met springende
koeien)? Of maakt het niet uit?
f. Bepaal grafisch hoe groot de last is die een stilstaande motor kan vasthouden.
g. Bepaal grafisch hoe zwaar de last is die maximaal kan worden gehesen, en geef het
bijbehorende bedrijfspunt aan.
h. Teken in een grafiek de relatie tussen hijssnelheid (horizontale as) en het gevraagde
hijsvermogen (verticale as).
i. Verklaar waarom de lastcurve een horizontale rechte lijn is.
Opdracht 3 - Waterput
Boven een waterput is een draaibare trommel gemonteerd met diameter D = 0,2 m.
Om de trommel is een touw geslagen dat afhangt in de put. Onderaan het touw hangt een
emmer water (totaal m = 20 kg) die met een constante snelheid v = 0,25 m/s omhoog wordt
gehesen. De trommel wordt aangedreven met een gelijkstroommotor via een verliesloze
snaaroverbrenging met reductiefactor i = 10. De valversnelling g = 10 m/s2.
De motorkarakteristiek is mmT ω08,04 −= (met Tm in Nm en ωm in rad/s).
a. Bereken de hoeksnelheid van de trommel ωt en de hoeksnelheid van de motor ωm bij de
gegeven snelheid van de emmer.
b. Bereken het benodigde motorkoppel Tm.
c. Hoe groot is de maximale last die met de motor kan worden gehesen (dus waarbij de
motor nog op gang kan komen)? A.u.b. toelichten.
d. Wat is het motortoerental in onbelaste toestand? A.u.b. toelichten.
e. Teken de motorkarakteristiek en de getransformeerde lastkarakteristiek (bij m = 20 kg) in
één grafiek en geef het bedrijfspunt aan.
f. Bereken het motorkoppel Tm en de hoeksnelheid ωm in het bedrijfspunt.
g. Bereken het vermogen Pm van de motor in het bedrijfspunt.
h. Bereken het motorvermogen Pm als de hijssnelheid wordt verlaagd naar v = 0,2 m/s. Om
dit te bereiken wordt de klemspanning van de motor verlaagd, zodat de gegeven formule
niet meer geldig is.
63
Opdracht 4 - Rolstoel
Een rolstoel voor gehandicapten is voorzien van een elektrische aandrijving m.b.v. twee
gelijkstroommotoren met permanente magneten. De beide achterwielen (diameter d = 0,4 m)
worden elk afzonderlijk aangedreven met een elektromotor via een snaaroverbrenging met
toerentalreductie i = 10 (verliesloos verondersteld). Dat maakt manoeuvreren mogelijk.
Elke motor heeft een motorkarakteristiek mm UT ω⋅−⋅= 016,02,0 , waarbij U een instelbare
rotorspanning (Volt) is, ωm het motortoerental in rad/s en Tm het motorkoppel in Nm.
De rijsnelheid is constant v = 2 m/s als de aangesloten rotorspanning U = 16 Volt bedraagt.
a. Teken drie motorkarakteristieken voor U = 12, 16 en 20 Volt (zet Tm tegen ωm uit). Geef
bij elke karakteristiek de maximale toerentallen en koppels aan.
b. Bereken het bedrijfspunt van beide motoren bij v = 2 m/s en U = 16 Volt. Geef dit
bedrijfspunt aan in de motorkarakteristiek.
c. Bereken het asvermogen Pm dat elke motor in het bedrijfspunt levert.
d. Bereken de kracht Fw die elk achterwiel op het wegdek uitoefent en bereken hieruit het
vermogen Pw dat nodig is voor een constante rijsnelheid van v = 2 m/s.
e. Bereken het extra wielkoppel en extra kracht die elk wiel kan uitoefenen als bij dezelfde
snelheid de rotorspanning U wordt verhoogd van 16 tot 20 Volt.
f. Bereken met het antwoord op vraag e de maximale helling van de weg (in graden) die bij
een rotorspanning U = 20 Volt genomen kan worden bij een rijsnelheid van v = 2 m/s. De
totale massa van rolstoel plus gehandicapte is m = 100 kg, valversnelling g = 10 m/s2.
Opdracht 5 - Elektrische fiets I
Een fiets is voorzien van een elektrische aandrijving m.b.v. een afzonderlijk bekrachtigde
gelijkstroommotor. De aandrijving vindt plaats op het achterwiel (diameter d =0,7 m) met een
verliesloze toerentalreductie i = 3,5. De motor karakteristiek is mm UT ω⋅−⋅= 025,02,0 ,
waarbij U een instelbare rotorspanning (Volt) is, ωm het motortoerental in rad/s en Tm het
motorkoppel in Nm. De rijweerstand Fw van fiets + fietser is afhankelijk van de snelheid v en
is bij benadering voor te stellen als 225,0 vFw ⋅= met v in m/s en Fw in Newton.
a. Bereken het benodigde vermogen om een snelheid v = 10 m/s te bereiken.
b. Hoe groot moet de rotorspanning U zijn bij v = 10 m/s?
c. Teken de motorcurve bij U = 25 V, de lastcurve en de getransformeerde lastcurve, en geef
de formules waarmee deze curves worden beschreven.
d. Bereken de snelheid bij U = 25 V als de toerentalreductie i = 7 is.
64
Opdracht 6 - Wielrenner
Een wielrenner rijdt op een vlakke weg met een constante snelheid. Het is windstil.
De “mens-motorkarakteristiek” van de wielrenner is bij benadering 2)20(4,0 −⋅= TMT ω , met
ωT de hoeksnelheid van de trapas in rad/s en TM het trapaskoppel in Nm.
De lastkarakteristiek van fiets, gerekend vanaf de trapas is 2
4,0 TLT ω⋅= . Denk om het
kwadraat in beide formules! Verdere gegevens zijn: de totale afstand tussen beide pedalen is
0,35 m; de diameter van het aangedreven achterwiel is 0,7 m; de overbrengingsverhouding
naar het achterwiel is 3=T
wiel
ω
ω.
a. Bereken het bedrijfspunt (TM en ωT) en het door de fietser geleverde vermogen.
b. Teken de motor- en lastkarakteristiek in één grafiek. Geef hierin het maximum koppel, de
hoeksnelheid en het bedrijfspunt aan.
c. Hoe zou de lastkarakteristiek veranderen bij tegenwind en hoe bij het nemen van een
helling? Geeft dit allebei schematisch weer in een grafiek.
d. Bereken de snelheid van wielrenner in m/s.
e. Ga na of de wielrenner de juiste versnelling (overbrengingsverhouding) heeft gekozen. Bij
de juiste versnelling levert de fietser zijn maximale vermogen. Je hoeft niet het optimale
toerental te berekenen, alleen kijken of er een betere ωT te vinden is.
Opdracht 7 - Boormachine
Een boormachine is uitgerust met een seriemotor waarvan de motorkarakteristiek bij
benadering 2
m
m
cT
ω= is met c = 2·10
5 Nm/s
2 en ωm in rad/s.
Tijdens het boren is het opgenomen vermogen uit het net Pel =1061 Watt.
Het vermogensrendement van de motor is ηmot = 0,6 zodat het asvermogen Pm aan de motoras
lager is. Via een tandwieloverbrenging (vermogensrendement ηtandw = 0,9) wordt het toerental
naar de boorkop met boor gereduceerd (i = 5). Tijdens het boren wordt een constant koppel TL
op het werkstuk uitgeoefend.
a. Bereken het geleverde mechanische vermogen Pm, de motorhoeksnelheid ωm en het
motorkoppel Tm.
b. Bereken het koppel TL dat op het werkstuk wordt uitgeoefend.
c. Bereken het vermogensverlies Pv (in Watt) in de tandwieloverbrenging.
65
Opdracht 8 - Centrifugaalpomp
Een centrifugaalpomp met een lastkarakteristiek 25105 LLT ω⋅⋅= − (denk om het kwadraat en
het – tekentje in de macht) wordt rechtstreeks aangedreven door een PM-gelijkstroommotor.
De motorgegevens zijn: Rotorspanning U = 10 Volt, rotorweerstand Ra = 0,5 Ω,
koppelconstante km = 0,05 Nm/A, tegeninductieconstante ke = km.
a. Teken de motor- en lastkarakteristiek in één figuur. Geef het maximum koppel en de
maximum hoeksnelheid daarin aan. Bepaal uit de grafiek (berekenen mag ook) het
bedrijfspunt.
b. Bereken het vermogen Pm dat de motor in het bedrijfspunt levert. Bereken ook de
rotorstroom I in het bedrijfspunt.
c. Door slijtage in de lagers van de pomp verandert de lastkarakteristiek een beetje. Er stelt
zich een nieuw bedrijfspunt in bij een lagere hoeksnelheid, namelijk ωL = 80 rad/s.
Bereken het vermogen Pm dat de motor in dit nieuwe bedrijfspunt levert. Hoe groot is de
rotorstroom I nu?
d. Wat is het motorrendement η bij vraag b en vraag c? Onder het rendement η verstaan we
de verhouding van het geleverde mechanisch vermogen Pmech en het toegevoerde
elektrische vermogen Pel, dus: el
mech
P
P=η . Verder geldt nog Pel=U·I en Pmech=Tm·ωm.
Opdracht 9 - Wikkelmachine
Een PM-gelijkstroommotor drijft rechtstreeks en spoel aan waarop een draad wordt
gewikkeld. Met behulp van een spaninrichting houdt men de trekkracht Ft die de draad op de
spoel uitoefent constant: Ft = 20 Newton.
De spoeldiameter is 0,1 m bij een lege spoel en 0,2 m bij een volle spoel.
Men gebruikt een PM-motor met specificaties: kt = ke = 0,1 Nm/A en Ra = 0,5 Ω.
De aangesloten spanning op de motor is U = 20 Volt.
a. Bepaal de motorkarakteristiek en schets deze in een grafiek.
b. Bereken de bedrijfspunten bij een lege en een volle spoel; geef ze aan in de grafiek.
c. Welk vermogen levert de motor bij een lege en welk bij een volle spoel?
d. Bereken de rotorstroom van de motor bij een lege en bij een volle spoel.
66
Opdracht 10 - Stofzuiger
De ventilator in een stofzuiger wordt rechtstreeks aangedreven door een universeel-
wisselstroommotor die als seriemotor is uitgevoerd.
De motorkarakteristiek is bij benadering 2
m
mm
cT
ω= met cm = 5,92·10
5 Nm/s
2 en ωm in rad/s.
Als er maximaal wordt gezogen is het toerental stationair 6000 omw/min in het bedrijfspunt.
De stroom door de wikkelingen is dan 5 Ampère bij een netspanning van 230 Volt.
De ventilator heeft een lastkarakteristiek 2
LLL cT ω⋅= [Nm] waarbij cL afhankelijk is van de
wijze waarop gezogen wordt.
a. Bereken het motorkoppel in het bedrijfspunt bij 6000 omw/min.
b. Bereken het opgenomen elektrisch vermogen door de motor, het geleverde mechanisch
vermogen aan de motoras, en het rendement van de motor.
c. Bereken de constante cL van de lastkarakteristiek; wat is de eenheid van cL?
d. Schets de motor- en lastkarakteristiek en geef het bedrijfspunt aan.
e. Als de motor minder wordt belast (er wordt bijvoorbeeld minder sterk gezogen) blijkt het
opgenomen elektrisch vermogen uit het net 10% te zijn verminderd. Bepaal voor deze
situatie het nieuwe bedrijfspunt. Hoe is de lastkarakteristiek verschoven?
Opdracht 11 - Elektrische fiets II
Een elektrisch aangedreven fiets is voorzien van een PM-gelijkstroommotor.
De aandrijving vindt plaats op het achterwiel (diameter d = 0,7 m) via een snaaroverbrenging
met toerentalreductie i = 3,5. De motor en de snaaroverbrenging mogen verliesloos worden
verondersteld. De rijweerstand van fiets + fietser is afhankelijk van de snelheid en is bij
benadering voor te stellen als 225,0 vFw ⋅= met v in m/s en Fw in Newton.
De snelheid wordt geregeld met motorspanning U (maximaal 36 Volt). Het motorvermogen is
regelbaar met een maximum van Pm = 250 Watt bij U = 36 Volt. Het koppel bij U = 36 Volt
en stilstaande motor is 5 Nm.
a. Bereken de rotorweerstand Ra en de motorconstanten km en ke.
b. Bereken de maximum hoeksnelheid ωmax van de motor in onbelaste toestand.
c. Teken de motorkarakteristiek en geef hierin Tmax en ωmax aan, en de ligging van het punt
bij maximum vermogen.
d. Welke kracht oefent het fietswiel vanuit stilstand op het wegdek uit bij maximale
motorspanning U = 36 Volt? Hoe groot is deze kracht bij maximaal motorvermogen?
67
e. Bereken de snelheid van de fietser bij maximum motorvermogen.
f. Bereken de snelheid van de fietser bij motorspanning U = 27 Volt. Tip: Schrijf de
motorkarakteristiek in de vorm vbaFmotor ⋅−= en bepaal het bedrijfspunt.
Opdracht 12a - Speelgoedautootje motorkarakteristiek
Een speelgoedfabrikant onderzoekt een elektrisch speelgoedautootje van een concurrent. Hij
wil graag weten welk type motor is gebruikt en wat de motorparameters zijn. Daarom haalt hij
het motortje uit de auto en doet de volgende metingen:
- De weerstand over de aansluitdraden is 0,4 Ω.
- De batterijen geven samen een spanning van 6 Volt.
Daarna koppelt hij de uitgaande as van de motor aan
een koppelmeter en sluit de motor aan op een
geregelde voeding die 6 Volt geeft, ongeacht de
gevraagde stroomsterkte. In de tabel hiernaast staan de gemeten combinaties van koppel T,
hoeksnelheid ω en stroomsterkte Ia.
a. Zet de meetwaarden van koppel en hoeksnelheid uit in een grafiek en bepaal welk type
gelijkstroommotor is gebruikt.
b. Bereken de motorparameters Ra [Ω], km [Nm/A] en ke [V·s].
c. Bereken het wrijvingskoppel van de onbelaste motor.
d. Bereken het geleverde en het opgewekte koppel als de motor bij 6 Volt wordt stil gezet.
e. Bereken het maximaal geleverde vermogen en de maximale efficiëntie van de motor.
f. Bereken het bedrijfspunt van de motor waarbij de efficiëntie maximaal is.
Opdracht 12b - Speelgoedautootje lastkarakteristiek
De motor wordt nu teruggeplaatst in de auto en getest met drie verschillende batterijen die een
verschillende spanning U geven. Daardoor gaat de auto met verschillende snelheden rijden. Er
wordt een traject van 10 meter uitgezet en de benodigde tijd t10 voor deze afstand wordt
gemeten (honderdste seconden achter de komma). De resultaten staan in de tabel hieronder.
Op de motoras zit een tandwiel met 23 tanden dat een tandwiel met 40 tanden aandrijft dat op
de aandrijfas is gemonteerd. Op die aandrijfas zit het aangedreven wiel, dat een diameter heeft
van 50 mm. Bij deze opdracht is het handig om MathCad of Excel te gebruiken.
T [Nm] ω [rad/s] Ia [A]
0,00 72,5 0,5
0,16 62,5 2,5
0,36 50,0 5,0
0,60 35,0 8,0
68
a. Maak een tabel waarin de gemeten tijden zijn omgerekend naar
snelheden (m/s), hoeksnelheden van het wiel ωw (rad/s), en
hoeksnelheden van de motor ωm (rad/s).
b. Teken de motorkarakteristieken bij de gebruikte spanningen U,
en geef op elke lijn het bedrijfspunt aan.
c. Teken de getransformeerde lastkarakteristiek in de grafiek erbij en bepaal de vergelijking
van deze rechte lijn. Tip: Je kunt de koppels in de bedrijfspunten ook berekenen uit de
motorkarakteristieken.
Opdracht 13 – Motor kiezen voor ventilator in laptop
Lastkarakteristiek ventilator: Tl = 1·10-7
n2 met Tl in mNm (!) en n in omw/min.
Nagestreefd toerental n = 5000 rpm. Motor zo klein en efficiënt mogelijk
Geen overbrenging (directe koppeling motor aan ventilator)
Beschikbare spanning: 19.5V.
Beschikbare motoren staan in de kolommen van de onderstaande tabel.
MINIMOTOR SA, CH-6982 Agno, Switzerland DC micromotors
Motor specification sheet Type --> 3557 CS 2338 1331 1624 2025
Symbol Unit 024 CS 024 S 024 S 024 S 024 S
Nominal voltage Un Volt 24 24 24 24 24
Terminal resistance R Ω 5,5 38 55 75 102
Output power, max P2 max W 26,2 3,79 2,62 1,92 1,41
Efficiency, max ηmax % 77 64 75 74 73
No-load speed no rpm 5500 7600 11400 14400 11400
No-load current Io A 0,065 0,025 0,008 0,006 0,005
Starting voltage, typical Ua mV 420 360 360 250 300
Stall torque MH mNm 177 17,57 8,45 4,9 4,53
Friction torque MR mNm 2,67 0,72 0,16 0,09 0,1
Speed constant kn rpm/V 233 330 484 611 485
Back-EMF constant ke mV/rpm 4,299 3,033 2,067 1,635 2,061
Torque constant km mNm/A 41,05 28,96 19,74 15,62 19,68
Current constant kI A/mNm 0,024 0,035 0,051 0,064 0,051
Slope of n-M curve ∆n/∆M rpm/mNm 31 433 1348 2936 2516
Rotor inductance L µH 850 2600 1100 300 2000
Mechanical time constant τm ms 16 17 9 24 30
Rotor inertia J gcm2
49,03 3,75 0,64 0,78 1,14
Angular accelleration, max αmax *103 rad/s
236 46,8 133 62,8 39,8
Massa m gram 275 70 20 21 42
Stappen: (Zie procedure in het dictaat, blz. 55 – 57)
a. Het door de ventilator gevraagde koppel, hoeksnelheid en vermogen.
b. Volgens deze fabrikant moeten we uit de catalogus een motor met P2max >1.5-2 maal
berekende vermogensbehoefte en Un >= gegeven U kiezen, die past in de beschikbare
ruimte. Welke motoren komen in aanmerking?
U [V] t10 [s]
2,0 39,81
4,5 16,33
6,0 12,06
69
c. Check of motoren hard genoeg kunnen draaien, n > 0.5 nmax, T < 0.5 Tmax. Welke vallen
af? Je kunt een motor langzamer laten draaien door minder dan 19.5 V te geven.
d. Gebruik beslisboom op dictaat blz. 57 om eventueel een andere motor te proberen.
e. Bereken het maximum toerental en maximum koppel van de 2338 bij 24 V voor de ideale
motor. Vergelijk deze waarden met de specificaties en maak dezelfde berekening,
rekening houdend met de nullaststroom t.g.v. het wrijvingskoppel van de motor zelf.
f. Teken motorkarakteristiek van alle motoren die na vraag c in aanmerking komen bij 19,5
V, op basis van de motorparameters, rekening houdend met de nullaststroom.
g. Bereken voor deze motoren ook de maximale efficiëntie bij 19,5V.
h. Bereken op het bedrijfspunt van de geselecteerde motor: n, T, I, Pmech, Pel, efficiëntie.
i. Maak van de resultaten een nette tabel en evalueer je keuze. Wat valt op?
Proeftentamen 1
Gegevens
Samsung onderzoekt een handmixer van Philips. De snelheid van
de PM gelijkstroommotor is in te stellen door een schakelaar met
vier standen. Deze schakelaar bepaalt de klemspanning op de
motor: 220, 180, 140 of 100 Volt.
Men heeft de volgende metingen gedaan:
• Het toerental van de gardes is een factor 5 lager dan het
motortoerental.
• De motor en overbrenging zijn nagenoeg wrijvingsloos.
• Bij 220 Volt draaien de gardes (roestvrijstalen roerbeugels)
130 rad/s als ze onbelast draaien in de lucht.
• Als de gardes bij 220 Volt draaien in een kom standaard
pannenkoekbeslag is hun hoeksnelheid 120 rad/s.
• Het verband tussen het gezamenlijk koppel Tg [Nm] van de
twee gardes en hun hoeksnelheid ωg [rad/s] in standaard
pannenkoekbeslag is: 25
1000,5 ggT ω⋅⋅= −.
Opmerkingen
o Laat zien hoe je aan het antwoord komt, maak duidelijk welke waarden je invult.
o Punten per vraag staan tussen haakjes. 31 punten totaal, dus 3 minuten per punt.
Tentamen: Elektrische aandrijvingen, Thema 3 module constructiegedrag Voltijd/Deeltijd
Kwartaal: 3 Studiejaar: 1 normaalstroom ProgRESS-code WBVP6ELA
Datum: 8-3-2007 van 14:45 uur tot 16:15 uur. Tijdsduur: 90 min.
Opleiding: Werktuigbouwkunde Afstudeerrichting:
Docent: KUDI Aantal bladen: 1 dubbelzijdig Datum bekendmaking tentamenresultaten: na ca. 2 weken
Hulpmiddelen:
Diktaat elektrische aandrijvingen, rekenmachine.
GEEN UITGEWERKTE OPGAVEN
Bijzonderheden:
Zie opmerkingen boven vraag 1.
t.b.v. surveillanten: Opgaven wel /niet innemen. S.v.p. checken op uitgewerkte opgaven
70
Vragen
1) Bereken het toerental van de motor in omw/min als de gardes onbelast draaien bij 220
Volt klemspanning op de motor. (1)
2) Hoeveel koppel moet de motor leveren als de gardes met 120 rad/s draaien in het
pannenkoekbeslag? (2)
3) Bereken de hoeksnelheid van de motor en het aan de gardes geleverde mechanische
vermogen bij het mixen van het pannenkoekenbeslag bij 220 Volt. (2)
4) Teken de getransformeerde lastkarakteristiek en de motorkarakteristiek op basis van de
twee bedrijfspunten die je nu weet. Noteer op de assen de hoeksnelheden en koppels van
beide bedrijfspunten en bereken het maximum motorkoppel bij stilstaande motor. (5)
Als je het laatste antwoord niet hebt, reken dan verder met Tm_max = 1,8 Nm.
5) Hoeveel vermogen kan de motor maximaal leveren bij 220 V? en bij 100 V? (3)
6) Bereken de motorparameters ke, km en Ra. Hierbij mag je aannemen dat km=ke. (3)
Als je deze antwoorden niet hebt, reken dan verder met 40 Ω en 0,34 Nm/A.
7) Bereken het opgenomen elektrisch vermogen en de efficiëntie van de motor bij het mixen
van het pannenkoekenbeslag bij 220 Volt. (3)
8) Teken de motorkarakteristiek bij 180 V klemspanning en geef daarbij de maximale
hoeksnelheid en het maximale koppel aan. Teken daarna ook de getransformeerde
lastkarakteristiek voor pannenkoekenbeslag en bereken het bedrijfspunt (koppel en
hoeksnelheid) als er bij 180 V klemspanning wordt gemixt. (5)
9) Men overweegt om in plaats van een PM gelijkstroommotor een seriemotor te gebruiken.
Geef twee argumenten aan waarom dit wel of geen goed idee is. (2)
10) Voor het kneden van zwaar deeg wil men bij 100 V een hoger koppel krijgen, zonder het
maximumtoerental van de onbelaste motor te veranderen. Leg (bijvoorbeeld aan de hand
van een grafiek van de motorkarakteristiek of formules) uit hoe de waarden van ke (= km)
en/of Ra zouden moeten worden veranderd om dit te bereiken. (3)
11) Hoe kan men in een experiment de lastcurve van zwaar deeg bepalen op basis van wat
men nu van deze motor weet? (2)
Bonusvragen (voor punten bovenop de 31 punten die je hierboven kunt halen)
De langzaamste snelheid is bedoeld om deeg te kneden. Ze zijn benieuwd hoe zwaar het deeg
mag zijn als er 5 minuten continu gekneed moet worden. Met een traploos regelbare voeding
varieert men de klemspanning terwijl de motor geblokkeerd wordt (motor staat stil, alle
energie wordt omgezet in warmte). Bij de klemspanning waarbij de motor net niet te heet
wordt, meten ze een stroomsterkte van 1,5 Ampère.
12) Hoeveel vermogen mag er volgens deze proef aan warmte worden geproduceerd? (2)
13) Hoeveel vermogen wordt er aan warmte geproduceerd als de motor bij 100 Volt
klemspanning zijn maximum mechanisch vermogen geeft? (1)
14) Wordt de motor te warm als die bij 100 Volt 5 minuten op vol vermogen kneedt? (2)
15) Mag de motor bij 100 V klemspanning volgens de proefgegevens 5 minuten stil blijven
staan? (2)
71
Antwoorden (gedetailleerde uitwerkingen zijn bij de docent
beschikbaar ter inzage)
Opdracht 1 - Fiets
a. 8,66 Nm
b. 115,5 N
c. 4,04 Nm
d. 11,55 N
e. 0,144 m/s2
f. α = 0
Opdracht 2 – Hijskraan
a. zie bovenste grafiek
b. zie bovenste grafiek
c. zie bovenste grafiek
d. nee, Tm-Tlast bepaalt hoekversnelling
e. gevoeliger
f. 155 kN
g. 140 kN
h. zie tweede grafiek
i. de zwaartekracht is onafhankelijk van de
hijssnelheid. Motor- en lastcurve zijn bij
constante snelheid!
Opdracht 3 - Waterput
a. ωt = 2,5 rad/s, ωm = 25 rad/s
b. T m = 2 Nm
c. max last = 40 kg (bij ωm = 0)
d. onbelast toerental = 50 rad/s
e. Zie grafiek hiernaast
f. Tm = 2 Nm; ωm = 25 rad/s
g. Pm = 50W
h. Pm = 40 W
Opdracht 4 - Rolstoel
a. Zie onderste grafiek rechts
b. ωm =100 rad/s, Tm = 1,6 Nm per motor
c. 160 W per motor
d. kracht: 8,0 N per wiel; P = F·v = 160W
per motor
e. 8,0 Nm per
wiel extra,
ofwel 40 N
f. α = 4,6°
maximaal
(maak
situatie-
schets)
a b c
g
P
(W)
ω
T (Nm)
ω (rad/s) 50
2
M
L
25
bedrijfspunt
4
T (Nm)
ω (rad/s)
250
2,4 16V
L
150
bedrijfspunt
4,0
200
3,2 20V
12V
1,6
100 1000 N
80 N
80 N
α
α
80 N
72
Opdracht 5 - Elektrische fiets I
a. 250 W
b. 25 V
c. mmT ω⋅−= 025,05 ,
201071875,0 wwT ω⋅= ,
2'00025,0' llT ω⋅= .
d. 8,28 m/s
Opdracht 6 - Wielrenner
a. ωT = 10 rad/s, TM = 40 Nm,
P=400W
b. zie grafiek (dikke lijnen,
bedrijfspunt is snijpunt)
c. zie grafiek (dunne lijnen):
tegenwind: curve schuift naar links,
helling: curve schuift omhoog.
d. 10,5 m/s
e. Nee, want bij ωM = 9 rad/s is P =
436 W, wat hoger is dan 400 W bij
ωM = 10 rad/s. Maximaal vermogen
bij ωM = 6,66 rad/s is 474 W.
Opdracht 7 - Boormachine
a. Pm = 637 W, ωm = 314 rad/s, Tm = 2,03
Nm
b. 9,12 Nm
c. 64 W
Opdracht 8 - Centrifugaalpomp
a. Motor: Tmax = 1 Nm, ωmax = 200 rad/s.
b. Bedrijfspunt: 100 rad/s, 0,5 Nm
P = 50 W, I = 10 A
c. T = 0,6 Nm, P = 48 W, I = 12 A
d. vraag b: 50%, vraag c: 40%.
Opdracht 9 - Wikkelmachine
a. zie grafiek
b. zie grafiek
c. Pleeg = 150W, Pvol = 200W
d. Ileeg = 10A, Ivol = 20A
0 5 10 15 200
40
80
120
160
TM ωT( )
TL ωT( )
TLwind ωT( )
TLhell ωT( )
ωT
0 50 100 150 2000
0.5
1
Tm ωm( )
Tl ωm( )
Tlast ωlast( )
ωm ωm, ωlast,
T (Nm)
ω (rad/s)
200
2
M
bedr punt leeg
100
bedr punt vol
4
150
1
73
Opdracht 10 - Stofzuiger
a. 1,5 Nm
b. Pel = 1150 W, Pmech = 942,5 W
η = 0,82
c. cL = 3,8·10-6
Nms2
d. T = 1,5 Nm, ω = 628 rad/s
e. ω = 698 rad/s, T = 1,215 Nm,
cL2 = 2,494·10-6
Nms2
Opdracht 11 - Elektrische fiets II
a. Ra = 1,296 Ω, km = ke = 0,18 Nm/A
b. ωmax = 200 rad/s
c. zie grafiek
d. Fwiel = 50 N bij stilstand en 25 N bij max
vermogen
e. 10 m/s
f. 8.2 m/s
Opdracht 12a - Speelgoedautootje
motorkarakteristiek
a. Gelijkstroom shuntmotor of PM motor (constante veldsterkte).
b. Ra = 0,4 Ω; km = ke = 0,08
Nm/A
c. 0,04 Nm
d. 1,16 Nm resp. 1,20 Nm
e. Pmech,gel = 21,025 W, ηmax =
84%
f. Tm = 0,219 Nm, ωm = 61,3
rad/s
Opdracht 12b - Speelgoedautootje lastkarakteristiek
a. Zie tabel
b. Zie grafiek bij 12a
c. Zie grafiek
0 250 500 750 10000
0.75
1.5
2.25
3
TM ω( )
TL ω( )
TLnieuw ω( )
ω
T (Nm)
ω (rad/s)
200
M
36V
100
P=250W
5
2.5
U (Volt) t10 (s) v (m/s) ωw (rad/s) ωm (rad/s)
2 39,81 0,251 10,05 17,47
4,5 16,33 0,612 24,49 42,60
6 12,06 0,829 33,17 57,68
y = -0,016x + 1,16
y = 0,0034x + 0,0524
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
0 20 40 60 80
Ko
pp
el (N
m)
hoeksnelheid (rad/s)
motor 6V
motor 4,5V
motor 2V
last
74
Opdracht 13
a. 2,5 mNm, 523,6
rad/s, 1,31 W.
b. 3557CS, 2338,
1331.
c. 1331 valt af.
d. Voorselectie
2338 is OK.
e. Ideale motor:
T=18,29 mNm;
n=7913 rpm.
Berekende T en
n met effect
nullaststroom
komen precies
overeen met de
specificaties.
f. Zie tabel en
grafiek
g. Zie tabel
h. Zie tabel
i. 2338 is goede
keuze, meest
efficiënt terwijl
ηmax kleiner is.
Proeftentamen 1
1. nm_max = 6207 omw/min
2. Tm = 0,144 Nm
3. ωm = 600 rad/s; Pm = 86,4 W
4. Getransformeerde lastcurve: 27104' mlT ω⋅⋅= −; Tmmax = 1,87
Nm; ωmmax = 650 rad/s;
5. P220V = 304W; P100V = 62,9W
6. ke = km = 0,338; Ra = 39,8Ω
7. Pel = 93,6W; η = 0,923
8. Motorkarakteristiek bij 180 V:
Tmmax = 1,53 Nm; ωmmax = 532
rad/s; bedrijfspunt: Tm = 0,099Nm,
ωm = 498 rad/s
9. Goed: hoog koppel bij laag toerental, slecht: op hol slaan onder belasting.
10. Ra verlagen, km en ke hetzelfde houden.
11. Bij meerdere klemspanningen het toerental meten: daardoor meerdere bedrijfspunten
bekend, dus ook de bijbehorende koppels (op basis van de motorkarakteristiek).
12. 89,5 W
13. 62,9 W
14. nee
15. nee
0 216.67 433.33 6500
1
2
Tl ωm( )
Tm ωm( )
Tm180 ωm( )
ωm
3557 CS 2338 1331
maximum toerental nmax rpm 4453 6116 9221
maximum koppel Tmax mNm 143 14,1 6,84
maximum efficientie ηmax % 74,7 60,7 72,2
toerental in bedrijfspunt nbedr rpm 4393 5024 5355
koppel in bedrijfspunt T mNm 1,93 2,52 2,87
stroomsterkte I A 0,112 0,112 0,153
electrisch vermogen Pel W 2,18 2,19 2,99
mechanisch vermogen Pmech W 0,888 1,33 1,61
efficientie in bedrijfspunt η % 40,6 60,7 53,8
MINIMOTOR SA, DC Micromotors, U=19.5V
0
5
10
15
20
0 2000 4000 6000 8000 10000
toerental (rpm)
ko
pp
el
(mN
m)
3557 CS
2338
1331
ventilator
75
Bronvermelding:
Blz 3 bovenaan: plaatje steeksleutel moment: bron onbekend
Blz 3 onderaan: plaatje motor met last aan katrol, koppel, snelheid, omega: bron onbekend
Blz 5- 19 1e all: Cool, J.C., 1987. Werktuigkundige Systemen. Delft University Press, 1e
druk, ISBN 90-407-1289-1. Gebruikt: blz 294-308.
Blz 23, 25-28: Blz 17 en 20 uit onbekend boek A, hoofdstuk 2 “Het principe van de
elektromotor en generator”. Blz 23-25 uit hetzelfde boek, hoofdstuk 3
“Het principe van de gelijkstroommachine”, bron onbekend
Blz 29-34 Blz 27-32 uit onbekend boek A, hoofdstuk 4 “De constructie van de
gelijkstroommachine”.
Blz 35-46 Knol, E.H. en Th. P. van Pelt, 1990. Elektrische energie-omzetting 2b.
Energietechniek voor elektronici. 2e druk, Nijgh & van Ditmar, ISBN 90-
234-0494-6. Gebruikt: blz 28-39.
Blz 55 tabel vermogens en rendementen motoren: bron onbekend.
Blz 56 grafieken: specificatiesheet Minimotor SA, Switzerland.
Blz 58 grafieken: bron onbekend
Blz 61 grafiek: bron onbekend