rapport praktisch humanisme

Upload: wigantezam

Post on 14-Jul-2015

377 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Praktisch Humanisme Zingeving en Gemeenschapsvorming

Anouk Bolsenbroek Dominique Vert Tine Buffel Willem Elias

2

Inhoudsopgave

Inleiding 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Gemeenschap en gemeenschapsvorming Zingeving en zinervaring Vrijzinnig humanisme als levensbeschouwing Autonomie en verbondenheid in het licht van gemeenschapsvorming De moreel consulent Methodieken en technieken Inspirerend vrijzinnig humanisme

3

4

Inleiding Met vrijzinnig humanistische gemeenschapsvorming geeft de Unie van Vrijzinnige Verenigingen gestalte aan een nieuw werkterrein en een nieuw beroep. Vanaf 20 zijn de moreel consulenten type II actief om daaraan invulling te geven. Dit rapport biedt hen daarbij handreikingen. Het is geschreven door de Vakgroep Agogiek van de Vrije Universiteit Brussel in opdracht van de Unie van Vrijzinnige Verenigingen. In dit rapport wordt onderzocht wat gemeenschapsvorming is, welke visies daarop ontwikkeld kunnen worden en hoe gemeenschapsvorming kan worden gerealiseerd, gegeven het feit dat het om vrijzinnig humanistische gemeenschapsvorming gaat. Zingeving en gemeenschapsvorming zijn daarin nauw op elkaar betrokken. Vrijzinnig humanisten gaan ervan uit dat mensen zelf vormgeven aan leven en samenleven en dat zij er, hoewel natuurlijk gefaciliteerd en begrensd door een aantal gegevenheden, volledig verantwoordelijk voor zijn dat op een goede manier te doen. Volgens Todorov zijn humanisten individuen die het geloof in de mogelijkheid van die vormgeving niet verloren hebben.1 Ze geloven erin dat mensen inzichten kunnen opdoen, dat zij manieren kunnen vinden om verschillende perspectieven bij hun handelingswijze te betrekken en dat betekenisvol samenleven, goede wereldverhoudingen, vormgeving aan rijke culturele bronnen en een gezonde ecologische omgeving goede mogelijkheden zijn. In het eerste hoofdstuk van dit rapport wordt de praktijk van gemeenschapsvorming toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt een start gemaakt met een schets van het theoretisch kader van waaruit moreel consulenten hun werk gestalte geven. Het beschrijft de rol van zingeving en levensbeschouwing in het werk. Het volgende hoofdstuk gaat inhoudelijk in op het vrijzinnig humanisme. Zichtbaar wordt dat het vrijzinnig humanisme een open levensbeschouwing is, waarbinnen een aantal varianten te onderscheiden zijn. Hoofdstuk 4 werkt twee vrijzinnig humanistische themas uit die in de praktijk van gemeenschapsvorming een bijzondere plek innemen: autonomie en verbondenheid. We gaan in op hun onderlinge dynamiek, zowel in psychologisch en sociologisch, als in levensbeschouwelijk opzicht. In hoofdstuk 5 en 6 gaan we in op de eigenlijke beroepsuitoefening. De rol van de moreel consulent in de samenleving komt aan bod, evenals de werkwijze, uitgewerkt in specifieke methodieken en technieken. In het slothoofdstuk komt aan de orde hoe humanistische visies inspiratiebronnen kunnen zijn voor de concrete praktijk van gemeenschapsvorming.

1

Todorov (2001) p. 50, 57-58.

5

Het rapport biedt handreikingen voor denken over en werken aan gemeenschapsvorming. Alhoewel uitgewerkte ideen en methodieken worden gepresenteerd is het rapport vooral bedoeld als een eerste aanzet. Het pretendeert niet het laatste woord te zijn. Integendeel, de gemeenschapsvorming op humanistische grondslag staat nog in de kinderschoenen. De ervaringen van de moreel consulenten vormen dan ook de basis voor verdere ontwikkeling van ideen en methodieken. De auteurs willen Jan Hein Mooren bedanken voor zijn waardevolle bijdrage. Hij gaf suggesties voor het competentieprofiel van de moreel consulent en dacht mee over de verbinding van gemeenschapsvorming met het proces van zingeving. Tot slot voorzag hij de gehele tekst van commentaar.

6

1.

Gemeenschap en gemeenschapsvorming

Dit rapport gaat over zelf vormgeven aan samenleven. In projecten van gemeenschapsvorming stellen leden van een gemeenschap zich de vraag in wat voor samenleving mensen, zowel individueel als in een groep optimaal tot hun recht kunnen komen. Diverse visies en methodieken zijn ontwikkeld en beproefd. In dit hoofdstuk bespreken we het proces van gemeenschapsvorming en geven we enkele suggesties voor de rol die moreel consulenten daarin kunnen spelen. De kwaliteit van samenleven in gemeenschappen heeft een grote invloed op het welzijn en het persoonlijk welbevinden van individuen. Daarnaast heeft het functioneren van gemeenschappen gevolgen voor de levenskansen van mensen. Een eenvoudig voorbeeld vinden we in het onderwijs. Op scholen met leerlingen waarvan de ouders een hoog opleidingsniveau hebben, doen de overige leerlingen het vaak ook beter. In een omgeving waarin sprake is van rijke culturele bronnen en van voldoende netwerken in de privsfeer (partner, kinderen, familie, vrienden) leven mensen prettiger, langer en gezonder.2 Deze factoren indachtig hebben veel sociologen en filosofen zich gebogen over de vraag hoe de kwaliteit van samenleven te bevorderen. Er zijn veel verschillende visies op gemeenschappen en gemeenschapsvorming. Aan die visies liggen theoretische en contextuele verschillen ten grondslag. Visies worden bijvoorbeeld bepaald door de politieke of levensbeschouwelijke opvattingen van dat moment, door sociale en economische omstandigheden en door culturele ontwikkelingen. Deze factoren hebben invloed op visieontwikkeling ten aanzien van gemeenschapsvorming, maar nog meer op de wijze waarop gemeenschapsvorming in een specifieke praktijk gestalte krijgt, net als lokale, situatiegebonden factoren. Werken aan gemeenschapsvorming vereist oog voor de cultuurhistorische gelaagdheid van situationele contexten. In dit hoofdstuk worden de begrippen gemeenschap en gemeenschapsvorming nader toegelicht. Daarnaast passeren enkele basistheorien over gemeenschapsvorming de revue. Centrale concepten als sociale cohesie, sociaal kapitaal, bonding, bridging en linking worden besproken. Tenslotte gaan we in op enkele belangrijke themas in verband met gemeenschapsvorming, zoals de spanningvolle relatie tussen gemeenschapsvorming en diversiteit. De verhouding tussen individuele autonomie en verbondenheid in relatie tot gemeenschapsvorming wordt verderop (hoofdstuk 4) besproken. Gemeenschapsvorming doe je met elkaar en krijgt gestalte tegen de achtergrond van onze visies op goed samenleven. Ideen over wat mogelijk is en over wat er idealiter zou kunnen zijn, geven richting aan ons handelen, of we ons daar nu bewust van zijn of niet. We gaan in op de vraag hoe we gezamenlijk aan visieontwikkeling kunnen doen en hoe we op grond daarvan het proces van

2

Hooghe (2006) p. 29-32.

7

gemeenschapsvorming bewust richting kunnen geven. Daarbij gaan we in op de mogelijke rol van moreel consulenten. Wat is een gemeenschap? Een gemeenschap is een groep mensen die met elkaar in interactie zijn en een bepaald kenmerk met elkaar delen, waardoor een onderlinge verbinding ontstaat. Dat kan een gedeelde omgeving zijn, zoals een wijk, een buurt of de wereld. Maar het kunnen ook culturele kenmerken zijn (levensbeschouwing, etniciteit, idealen), gedeelde interesses en capaciteiten of een gedeelde organisatorische bedding (familie, vereniging, bedrijf, kennissen netwerk of een vrijwilligersorganisatie). Elke groep die samen iets doet of deelt is een gemeenschap.3 Gemeenschap is een gegevenheid. Iedereen maakt vanaf zijn geboorte deel uit van meerdere gemeenschappen die we voor een deel wel en voor een deel niet kunnen kiezen. We worden geboren in een bepaald land en maken daarmee deel uit van een nationale gemeenschap.4 Dat gebeurt zonder dat we daar zelf bewust voor hebben gekozen. We kunnen wel kiezen om ons aan te sluiten bij een zeilvereniging en daarmee deel uit te maken van de gemeenschap van de zeilers. Vaak wordt het begrip gemeenschap geassocieerd met gesloten dorpsgemeenschappen of met traditionele waarden. Dat is niet wat we op het oog hebben. Sommige auteurs gebruiken het Engelse woord community om deze associatie te vermijden. Wij zien gesloten dorpsgemeenschappen als n van de mogelijke verschijningsvormen van gemeenschappen. Een gemeenschap kan gesloten zijn, dat wil zeggen dat ze weinig banden onderhoudt met (mensen uit) andere gemeenschappen. Maar een gemeenschap kan ook een open karakter hebben, waarbij juist veel sprake is van externe banden. Gemeenschappen onderhouden externe banden als hun leden contact onderhouden met mensen uit andere gemeenschappen of als de gemeenschap zelf onderdeel is van een bredere gemeenschap.5 We kunnen niet alleen onderscheid maken tussen gesloten en open gemeenschappen, maar ook tussen sterke en zwakke banden binnen en tussen gemeenschappen. De sterkte van banden tussen mensen wordt bepaald door de hoeveelheid tijd die mensen samen doorbrengen, door de emotionele intensiteit, door de intimiteit die ze delen en door de wederzijdse diensten die de betrokkenen elkaar leveren.6 Sterke banden (strong ties) vinden we tussen vrienden en familieleden. Zwakke banden (weak ties) zijn minder duurzame relaties tussen collegas, klasgenoten of kennissen. Deze relaties kunnen worden geactiveerd wanneer dat nodig is.7 Gedurende de levensloop wisselen zwakke en sterke banden elkaar af. Zwakke banden kunnen sterke banden worden en andersom, afhankelijk van in welke levensfase mensen zitten. Grannovetter (1973) spreekt ook nog3 4

Bolsenbroek & Van Houten (2010) p. 100. Hoofs (2008) p 26. Grgz (2006) p. 72. 5 Ross (2003) p. 197. 6 Granovetter (1973) p. 1361. 7 Soenen (2006) p. 2

8

van afwezige banden (absent ties). Van afwezige banden is volgens Grannovetter sprake als er helemaal geen relatie is en in het geval van banden zonder een substantile betekenis, zoals tussen mensen die elkaar groeten op straat of zoals de relatie die je hebt met de verkoper van de kiosk waar je normaal gesproken de ochtendkrant koopt. Wij denken zelf dat de kwaliteit van de band met de bakker of de mensen die je groet op straat juist wel een substantile betekenis hebben voor mensen. Juist daar worden de verhalen uitgewisseld en ontstaat het gevoel van gemeenschappelijkheid in een buurt. Wat is gemeenschapsvorming? Gemeenschapsvorming is datgene dat we doen om een gemeenschap bij elkaar te houden, te versterken, te laten groeien en te bewegen zodat er iets verandert in de samenleving. 8 Het vormende aspect van gemeenschapsvorming houdt een actiegerichtheid in, een gerichtheid op verandering, met name op horizontale verbinding tussen mensen (sociale cohesie), het versterken van het sociaal kapitaal en de sociale capaciteit van de gemeenschap, op een durend positief engagement van de betrokkenen en op inclusie van alle individuen die als lid van de gemeenschap in aanmerking komen. Gemeenschapsvorming kan gestalte krijgen in kortdurende projecten, maar steeds is het een continu proces dat nadat het eenmaal begonnen is, steeds een vervolg krijgt. Kortdurende projecten zijn in dat geval de middelen waarmee een meer overstijgend proces van gemeenschapsvorming gestalte wordt gegeven. Sociale cohesie en sociaal kapitaal Sociale cohesie betreft de mate van samenhang in een samenleving: de mate waarin mensen met elkaar verbonden zijn. We kunnen het omschrijven als de mate waarin mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving.9 Die betrokkenheid kan bijvoorbeeld vorm krijgen door participatie op de arbeidsmarkt, door actieve deelname aan het verenigingsleven of de politiek en door het onderhouden van een sterk sociaal netwerk. Don Weenink wijst twee elementen aan die in het onderzoek naar sociale cohesie steeds terugkomen. Het eerste element is de onderlinge steun door de leden van de groep of gemeenschap. Het tweede element is de onderlinge identificatie met elkaar, wat betekent dat mensen het gevoel hebben dat ze onderling iets met elkaar delen (bv. wij zijn vrijzinnigen, wij zijn buurtbewoners, wij zijn psychologen).10 Er is een gedeelde identiteit. Sociale cohesie kent niet alleen een cognitieve of een gedragscomponent, wat bijvoorbeeld wil zeggen dat mensen zich tot een bepaalde groep rekenen of dat zij regelmatig steun verlenen aan anderen8 9

UVV (2009) p. 3. Schnabel & De Hart (2008) p. 13-14. 10 Weenink (2009) p. 5.

9

binnen hun groep of gemeenschap, maar het kent ook een emotionele component. De sociale cohesie in een gemeenschap is sterker als mensen onderling een sterkere binding voelen en zich meer aan elkaar hechten. Dat betekent ook dat de leden van een groep met een sterke sociale cohesie zich meer bekommeren om elkaars welzijn, omdat het eigen welzijn met dat van anderen verbonden is. Sociale cohesie komt voort uit ontmoetingen die emoties oproepen en wordt versterkt door herhaaldelijk bij elkaar te komen om samen iets te ondernemen.11 We kunnen onderscheid maken tussen interne en een externe sociale cohesie. Interne sociale cohesie werkt samenbindend en groepsvormend. Er is sprake van bekrachtiging van de gedeelde identiteit van de leden van de groep en van de onderlinge banden van de leden met elkaar. Externe cohesie heeft een overbruggend karakter. De groepsgrenzen worden overstegen en er is sprake van verbinding met andere groepen. Mensen met uiteenlopende sociale en culturele achtergronden worden, bijvoorbeeld door gezamenlijke activiteiten of door het werken aan gezamenlijke doelen, bij elkaar gebracht. In zijn theorie over sociaal kapitaal worden interne en externe sociale cohesie door Putnam respectievelijk bonding en bridging genoemd. Behalve bonding en bridging is ook linking een vorm van sociaal kapitaal. Linking verwijst naar de verbindingen met invloedrijke mensen die politieke of financile posities bekleden.12 Alle drie de vormen van sociaal kapitaal zijn van belang voor een goed functionerende gemeenschap. Sociaal kapitaal is een tweede kernbegrip in de literatuur over gemeenschapsvorming. Over sociaal kapitaal bestaan verschillende opvattingen. In het kader van gemeenschapsvorming en collectieve actie wordt de opvatting van Putnam het meest gebruikt.13 Sociaal kapitaal verwijst volgens Putnam naar de relaties tussen mensen (vrienden, buren en vreemden), naar sociale netwerken en naar de wederzijdse normen van en het vertrouwen tussen de leden van de gemeenschap dat daaruit voortvloeit.14 Het heeft betrekking op het sociale gehalte en het coperatief vermogen van groepen. Sociaal kapitaal is instrumenteel. Het vergemakkelijkt het gecordineerde gezamenlijke handelen om problemen op te lossen waarvoor men zich gesteld ziet en daarmee het efficint functioneren van een gemeenschap of politiek systeem.15 Volgens Putnam zijn het vooral de netwerken en de vormen van burgerengagement waarbij de deelnemers intensief met elkaar omgaan op een niveau van gelijkwaardigheid (horizontale interactie)16, die gepaard met de opbouw van veel sociaal kapitaal. Gelijkwaardige en intensieve relaties scheppen een gunstige setting voor de ontwikkeling van reciproque normen en onderling vertrouwen. Reciproque normen en onderling vertrouwen stimuleren op hun beurt de samenwerking tussen mensen. Verticale netwerken, die gekenmerkt worden door

11 12

Weenink (2009) p. 5. Ram Dahal & Adhikari (2008) p. 4. 13 Ram Dahal & Adhikari (2008) p. 3. 14 Putnam (1998) p. v-viii; Schnabel, Bijl & De Hart (2008) p. 16. 15 Schnabel, Bijl & De Hart (2008) p. 16. 16 Idem.

10

hirarchie en afhankelijkheidsrelaties, hebben volgens Putnam eerder een negatief effect.17 Het is bevorderlijk voor het functioneren van een gemeenschap als de leden ervan hun autonomie bewaren. In andere visies wordt sociaal kapitaal opgevat als de kwaliteit en kwantiteit van bronnen die mensen (individuen, groepen of gemeenschappen) kunnen aanboren of gebruiken in hun sociaal netwerk.18 Deze bronnen kunnen structureel zijn of normatief. De structurele component van sociaal kapitaal verwijst naar structuren waarlangs mensen met elkaar in contact kunnen komen. Dat kunnen gelegenheden zijn. Als er een dorpsplein is waar elk jaar enkele feestelijke activiteiten worden gehouden die toegankelijk zijn voor alle dorpsbewoners, dan is dat een structurele bron. Een ander voorbeeld is de mogelijkheid tot deelname aan een project in het buurtcentrum waarbij jongeren en ouderen samen hun levensverhaal opschrijven. De belangrijkste structurele bron van sociaal kapitaal vormen de netwerken tussen mensen. Via bestaande netwerken kunnen mensen elkaar benaderen voor wederzijdse samenwerking of steun en kunnen er nieuwe vriendschappen worden gesloten. Maar ook een tram of bus, een rustbank of supermarkt kan een mogelijkheid zijn voor laagdrempelige ontmoetingen. Een infrastructuur die ontmoetingen bevordert is een belangrijke bron van sociaal kapitaal. Normatieve bronnen van sociaal kapitaal verwijzen naar de normen en waarden die tot uitdrukking komen in de wijze waarop mensen in een groep of gemeenschap met elkaar omgaan. Met name de mate van onderling vertrouwen tussen de leden van de gemeenschap is van belang. Is er een zodanig wederzijds vertrouwen in de buurt dat bewoners een vanzelfsprekend gevoel hebben veilig over straat te kunnen? Vertrouwen mensen erop dat als zij taken aan elkaar overlaten dat het dan ook gebeurt? Is er sprake van wederzijdse steun tussen de leden van een groep? Zijn zij gericht op elkaars bloei? Werken mensen samen om iets te bereiken? In een proces van gemeenschapvorming is het van belang om aandacht te besteden aan beide componenten van sociaal kapitaal. Het sociaal kapitaal van een gemeenschap speelt een primaire en vitale rol in het al dan niet slagen van een samenwerking en collectieve acties.19 Werken aan gemeenschapsvorming Een proces van gemeenschapsvorming kan genitieerd worden door een begeleider of coach, of door een lid van een gemeenschap die graag wil beginnen aan een gemeenschapsvormingsproject. In de beginfase wordt de doelgroep en het (geografisch) werkgebied vastgesteld, sleutelfiguren worden betrokken, er wordt tijd in gestoken om de gemeenschap en haar omgeving goed te leren kennen en er wordt een ruwe schets gemaakt van wat er nodig zou zijn aan gemeenschapsvormende initiatieven. Vervolgens wordt de gemeenschap betrokken en wordt er aan brede voorlichting gedaan. In deze voorlichting komen inspirerende ideen en voorbeelden aan bod, wordt inzichtelijk gemaakt hoe een17 18

Idem. Dahal & Adhikari (2008) p. 3,4. 19 Dahal & Adhikari (2008) p. 1.

11

proces van gemeenschapsvorming vorm kan krijgen en krijgen de leden van de gemeenschap gelijk al een rol in de visieontwikkeling, bijvoorbeeld door middel van een brainstorm. De vervolgstappen zijn afhankelijk van de methodiek die wordt gekozen. In hoofdstuk 7 worden een aantal succesvolle methodieken van gemeenschapsvorming besproken. Paul Mattesich en Barbara Monsey schreven een boek over de factoren die bijdragen aan het succes van lokale gemeenschapsvorming, dat wil zeggen, van gemeenschapsvorming in een dorp, buurt of wijk.20 Zij baseerden deze factoren op empirische studies naar gemeenschapsvormende initiatieven. Gemeenschapsvorming heeft volgens deze auteurs succes als mensen onderling sterke relaties ontwikkelen en behouden, het probleemoplossend vermogen en de vaardigheid om goede groepsbesluiten te nemen versterkt worden en als het vermogen om effectief samen te werken, doelen vast te stellen en werk gedaan te krijgen wordt verbeterd. Deze drie aspecten vormen gezamenlijk de sociale capaciteit van een groep. De betekenis van het begrip sociale capaciteit komt volgens de auteurs overeen met de betekenis van het begrip sociaal kapitaal. Zij hebben echter gekozen voor het begrip sociale capaciteit, omdat veel professionals deze term gebruiken. Aan het eind van dit hoofdstuk is een schema te vinden waar de succesfactoren staan opgenomen, uitgesplitst naar karakteristieken van de gemeenschap, karakteristieken van het proces van gemeenschapsvorming en karakteristieken van coaches van gemeenschapsvormende initiatieven. Het gehele proces van gemeenschapsvorming, met als doelen het versterken van de relaties binnen de gemeenschap, het werken aan een betere leefomgeving en aan een optimale manier van samenleven, moet gezien worden als een duurzaam proces, dat voor de langere termijn wordt verankerd binnen de organisatorische beddingen van de gemeenschap zelf. Dat proces kan worden ingevuld en richting worden gegeven door de organisatie van kortdurende projecten. De (opeenvolgende) kortdurende projecten zijn het middel en het duurzame proces van gemeenschapsvorming is het doel. Bij gemeenschapsvorming is het van groot belang lokaal te werken. Hoe kleiner het werkgebied, hoe succesvoller het project vaak verloopt. Kies in het begin projecten waaraan de bewoners een groot belang hechten en waarvan de slaagkans heel groot is. Initiatieven die succesvol zijn in een klein gebied breiden zich snel uit. Aangrenzende buurten en wijken maken immers graag gebruik van de inzichten en ervaringen die met een succesvol gemeenschapsvormingsproject werden opgedaan. Mattessich & Monsey geven aan dat gemeenschapsvorming succesvoller verloopt wanneer de doelstellingen van gemeenschapsvorming, het leiderschap en de concrete acties zoveel mogelijk door de gemeenschap zelf worden ingevuld. De leden van de gemeenschap bepalen waar hun engagement ligt en maken gebruik van hun eigen capaciteiten om de doelstellingen te verwezenlijken. Mocht dat

20

Mattesich & Monsey (1997)

12

nodig zijn, dan kunnen zij later in het proces anderen in hun netwerk aanspreken voor eventueel bijkomende kennis en kunde. Professionals hebben bij gemeenschapsvorming in deze benadering primair een ondersteunende functie. Zij kunnen het proces begeleiden, coachen en in eerste instantie ook richting geven. Daarnaast kunnen zij goede voorwaarden scheppen. Maar het is van belang dat zij er altijd op gericht zijn dat het proces na verloop van tijd door de gemeenschap zelf gedragen kan worden. Professionals zijn eerder trainers, coaches en facilitators, dan dat zij leiders zijn. Professionals houden zich uitsluitend bezig met optimalisering van het proces, terwijl de gemeenschap de inhoud bepaalt. De gemeenschap behoudt zo zelf de autonomie. Kretzmann & McKnight hebben een benadering die uitgaat van iets soortgelijks als die van Mattesich en Monsey. Kretzmann & McKnight onderscheiden in hun boek Wijkontwikkeling op eigen kracht twee vormen van wijkontwikkeling, een traditionele aanpak en een aanpak die uitgaat van het inzetten van capaciteiten van bewoners. Zij maken inzichtelijk hoe traditionele vormen van wijkontwikkeling ertoe kunnen leiden dat gehele gemeenschappen steeds afhankelijker worden van professionals. Traditionele vormen van wijkontwikkeling vestigen de aandacht op de behoeften, gebreken en problemen van de wijk. In 2007 is er een lijst samengesteld van 40 wijken in Nederland, de zogenoemde Vogelaarwijken, die vanwege de sociale, fysieke en economische problemen extra aandacht behoeven. Denk maar aan Kanaleneiland in Utrecht, Bos en Lommer in Amsterdam, de Schilderswijk in Den Haag of Crooswijk in Rotterdam. Bij veel mensen roepen deze namen allerlei beelden op: conflicten tussen culturen, werkloosheid en hangjongeren die overlast veroorzaken. Wie deze beelden als de hele waarheid over een wijk accepteert, gaat impliciet uit van een tekortkomingen model 21 en dat bepaalt de wijze waarop er met de problemen moet worden omgegaan. De mentale beelden van de wijk vormen samen een tekortkomingen kaart22 van probleemfactoren die de wijk zouden bepalen: criminaliteit, leegstaande kantoorgebouwen, daklozen, analfabetisme, achterstallig onderhoud van woningen. Op grond van dergelijke inventarisaties worden speciale programmas ontwikkeld. Kretzmann & McKnight schetsen deze benadering als volgt: Publieke, private en non-profit dienstverleners, dikwijls ondersteund door universitair onderzoek en geld van fondsen, vertalen de programmas naar activiteiten. De bewoners worden door de activiteiten vooral geconfronteerd met hun tekortkomingen en de aangeboden activiteiten worden gebracht als de oplossingen voor hun problemen. Als gevolg hiervan zijn veel probleemwijken afhankelijk geworden van dienstverleners. () Bewoners gaan zichzelf beschouwen als mensen met bijzondere tekortkomingen die slechts door buitenstaanders opgelost kunnen worden. Ze beschouwen zichzelf en hun mede wijkbewoners als

21 22

Kretzmann & McKnight (1993) p. 15-17. Idem.

13

fundamenteel gebrekkig, als slachtoffers, onbekwaam om verantwoordelijk te zijn voor hun eigen leven en voor de toekomst van hun wijk.23 Zo ontstaan de genoemde clintenwijken. Deze traditionele wijze van wijkontwikkeling is de meest gebruikte. De meeste locale en nationale financieringssystemen zijn vanuit dat perspectief ingericht. Goede initiatieven kunnen in Nederland vaak geen doorgang vinden omdat de financiering alleen gaat naar waar de problemen zich bevinden. Dat komt omdat een aantal van de meest invloedrijke maatschappelijke instellingen een zakelijk belang heeft bij die visie. Sociologisch onderzoek van onderzoekcentra is gericht op het in kaart brengen van gegevens over problemen. Het financieringssysteem is gebaseerd op deze probleem georinteerde gegevens uit onderzoeken naar tekortkomingen. McKnight en Kretzmann noemen als gevolgen van wijkontwikkeling vanuit een tekortkomingenmodel: De visie waarin een wijk wordt gezien als een opeenstapeling van problemen en tekortkomingen, staat een gentegreerde aanpak in de weg. Men ontkent daarmee namelijk ook het feit dat de problemen een signaal zijn van het afbrokkelend probleemoplossend vermogen van de wijk. De inzet van middelen op basis van tekortkomingen onderstreept de opvatting dat alleen experts van buiten de wijk echte hulp kunnen bieden. Als gevolg daarvan zijn niet langer de relaties binnen de wijk het belangrijkst voor de bewoner, maar de relaties met de deskundige, de maatschappelijk werker, de gezondheidswerker, de ambtenaar en de financier. Daardoor wordt het cement dat de bewoners in die wijken bindt nog meer verdund. Wanneer de inzet van middelen gebaseerd is op de tekortkomingen aan te pakken, kan dat negatieve effecten hebben op het vrijwillige wijkkader. Om ieder jaar weer geld los te krijgen voor de wijk, wordt het kader in feite gedwongen om de wijkbewoners en de wijk negatief af te schilderen door vooral de aandacht te vestigen op de problemen en de tekortkomingen. Daarmee worden ze gedwongen voorbij te gaan aan de capaciteiten en sterke punten van de wijk. Door alleen maar geld te werven op basis van de tekortkomingen, wordt de afhankelijkheid nog meer versterkt. De problemen moeten altijd erger zijn dan het jaar daarvoor, of gecompliceerder dan in andere wijken. Anders bestaat het gevaar dat de subsidie afgebouwd of gehalveerd wordt. Aangezien de tekortkomingenstrategie alleen leidt tot overleven en nooit kan leiden tot serieuze verandering of opbouw van de gemeenschap, moet deze strategie beschouwd worden als een van de voornaamste oorzaken van het gevoel van hopeloosheid waarmee de discussies over de toekomst van probleemwijken doortrokken zijn. Als investeringen hooguit leiden tot

23

Kretzmann & McKnight (1993) p. 15-16.

14

handhaving en overleving, waarom zou er dan nog in de toekomst van wijken genvesteerd moeten worden? 24 De tweede vorm van wijkontwikkeling is de Assets Based Community Development (ABCD) Deze methode is erop gericht dat wijkbewoners zelf aan de slag gaan om van hun wijk een mooie plek te maken, met als doel wijkontwikkeling, samenlevingsopbouw en (economische) activering. Deze aanpak is gericht op het ontwikkelen van beleid gebaseerd op de capaciteiten van bewoners van probleemwijken. Vanuit de ervaring dat succesvolle wijkontwikkeling alleen kan plaatsvinden als bewoners bereid zijn zich in te zetten en vanuit het inzicht dat er heel weinig hulp van buitenaf beschikbaar is, gingen wijkbewoners uit Amerika aan zelf aan de slag. Zij ontdekten dat wanneer er in een wijk initiatieven worden ontwikkeld, deze altijd zijn gebaseerd op de capaciteiten van bewoners. Zelfs in de armste wijken vormen de bewoners en de wijkorganisaties een basis waarop gebouwd kan worden.25 De ABCD-methode van Kretzmann en McKnight staat naast andere methodieken van gemeenschapsvorming beschreven in hoofdstuk 6 van dit rapport. Gemeenschapsvorming en diversiteit Als het om samenleven gaat lijkt Hoe ga je om met diversiteit? misschien wel de belangrijkste vraag van deze tijd te zijn, tenminste als de media moet geloven. Diversiteit betreft alle wijzen waarop mensen van elkaar kunnen verschillen. Dat kan gaan om leeftijd, gender, culturele achtergrond, beperkingen, talenten, uiterlijk, levensbeschouwing, inkomen, politieke opvattingen. De lijst is eindeloos. Volgens het kruispuntdenken kunnen we individuen beschouwen als kruispunten van verschil26. Verschilfactoren (differentielijnen) zijn gelijktijdig en in wisselwerking met elkaar werkzaam.27 Identiteiten zijn niet gestapeld, zoals bijvoorbeeld politieke voorkeur bovenop sociale klasse, maar diverse dimensies zijn met elkaar verbonden en komen in een persoon bij elkaar. Elk individu staat op ieder moment onder invloed van alle lijnen van verschil. Daarnaast kan de wijze waarop de differentielijnen met elkaar verweven zijn, het kruispunt, veranderen gedurende de levensloop.28 Verschillen zijn niet machtsneutraal. Daarom impliceert ieder kruispunt in de visie van Janneke van Mens-Verhulst ook een bepaalde machtspositie, waarop het individu zelf maar een beperkte invloed heeft.29 Volgens Reyhan Grgz kunnen we omgaan met de verhouding tussen diversiteit en gemeenschap als een relatie la Dr. Jeckyll & Mr. Hyde of kiezen voor een Bert & Ernie relatie tussen beide begrippen.

24 25

Kretzmann & McKnight (1993) p. 17. Bolsenbroek & Van Houten (2010) p. 98. 26 Van Mens-Verhulst (2006) p. 13-14. 27 Bolsenbroek & Van Houten (2010) p. 77. 28 Idem en: Van Mens-Verhulst (2006) p. 13-14. 29 Van Mens-Verhulst (2006) p. 14.

15

De relatie tussen Dr. Jeckyll en Mr. Hyde symboliseert een onnatuurlijke verhouding die de gespletenheid weerspiegelt waarmee onze samenleving omgaat met het anderszijn.30 Er bestaat een reel gevaar dat mensen diversiteit zien als iets dat gemeenschapsvorming in de weg staat en dat de wijze waarop aan gemeenschapsvorming gestalte wordt gegeven een ontkenning inhoudt van de bestaande diversiteit.31 We kunnen ook kiezen voor een Bert & Ernie- relatie, een onafscheidelijk duo waarbij de erkenning van de ene, de voorwaarde is voor het realiseren van de andere32. Volgens Grgz is de Bert & Ernie-relatie tussen beide begrippen te verkiezen, maar niet evident. Het vergt een permanent streven naar dialoog en gelijke kansen. Als we gemeenschapsvorming serieus nemen, betekent het dat er niet alleen gewerkt moet worden aan dialoog, het relatief eenvoudige aspect, maar dat er ernstige inspanningen moeten worden verricht met betrekking tot gelijke kansen van iedereen (zie hoofdstuk 5 voor de inclusie benadering). In hoofdstuk 5 wordt een hierbij passende manier van omgaan met diversiteit in gemeenschappen gepresenteerd: de inclusiebenadering. Visieontwikkeling In sommige gevallen is het van belang om heel gericht aan sociale cohesie te werken. Bijvoorbeeld in schoolklassen, teams of ontmoetingscentra als sprake is van versnippering in de groep. Dan is sociale cohesie doel op zichzelf. Maar sterker is het, wanneer het streven naar sociale cohesie is verbonden met een gezamenlijk streven naar het realiseren van doelstellingen die een breder belang dienen. Het is daartoe van belang doelen te kiezen waar de leden van de gemeenschap zich op betrokken voelen. Dat kunnen doelen zijn die een lokaal belang dienen, zoals het vormgeven van het openbaar groen in de wijk, of projecten die een nationaal of mondiaal belang dienen, bijvoorbeeld gerichtheid op een menswaardig bestaan voor mensen zonder papieren, op verdelingsvraagstukken of op natuur en milieubehoud. De keuze van zulke doelen is gebaseerd op visies op wat goed samenleven inhoudt, dus op visies op mens en wereld. In het voorgaande is gebleken, bijvoorbeeld wanneer het ging over de verhouding tussen diversiteit en gemeenschap of over de wijk als krachtplaats of probleembuurt, dat visies voor een belangrijk deel gebaseerd zijn op keuzen. Sommige visies maken meer mogelijk dan andere. Moreel consulenten kunnen een belangrijke rol spelen door de wijze waarop zij het proces van gemeenschapsvorming begeleiden. Zij onderscheiden zich van andere professionals die zich met gemeenschapsvorming bezig houden door hun kennis op het gebied van zingeving en levensbeschouwing. Op basis daarvan kunnen zij een specifieke rol spelen in visieontwikkeling en het realiseren van de praktische consequenties daarvan. Uitgaande van het idee dat de mens zelf vormgeeft30 31

Grgz (2006) p. 70. Naar Grgz (2006) p. 77. 32 Grgz (2006) p. 70.

16

aan leven en samenleven, en voor een deel ook zijn visies zelf kiest, kunnen moreel consulenten een klimaat scheppen waarin visies, waarden en overtuigingen bijdragen aan een zinvol leven, sociaal engagement en welbevinden. Uit: Paul Mattessich & Barbara Monsey (1997) Community Building: What Makes It Work? St. Paul, MN, Touchstone Books: Karakteristieken van de gemeenschap 1. Engagement met een belangrijke kwestie. - succesvolle inspanningen gebeuren eerder in gemeenschapsvorming waar inwoners het belang herkennen van een bepaald soort actie, bijvoorbeeld ingegeven door bezorgdheid over huisvesting, veiligheid, bedreiging t.a.v. natuurlijke bronnen, bezorgdheid over gezondheid, bezorgdheid over de toekomst van de kinderen * Zijn de doelstellingen van het gemeenschapsvormingsproject gebaseerd op directe bezorgdheden van de buurt? 2. Motivatie komt vanuit de gemeenschap zelf. - Doelen en ideen voor activiteiten komen vanuit de gemeenschap zelf (Bottom-up). 3. Kleine geografische gebieden - Voor de ontwikkeling van relaties die nodig zijn voor succesvolle gemeenschapsvorming is interactie nodig. Die interactie is moeilijker te bewerkstelligen wanneer individuen van elkaar gescheiden zijn door een grotere afstand. - De haalbaarheid van gemeenschapsvormende projecten wordt vergroot. * Beschouwen de betrokkenen bij het project zichzelf als deel van dezelfde gemeenschap? * Ligt de focus van de activiteit in een behapbaar gebied. 4. Flexibiliteit en aanpassingsvermogen - In een flexibele gemeenschap is openheid ten aanzien van een diversiteit aan manieren van omgaan met bepaalde zaken. - Er is een voorkeur voor hetgeen het best past, niet voor hetgeen al gedaan werd in het verleden. - Een flexibele gemeenschap kan doelen aanpassen aan nieuwe kwesties die opkomen. * Zorgen de normen van de gemeenschap voor rigide restricties ten aanzien van de methoden van het proces van gemeenschapsvorming? Zijn er manieren om deze restricties te verminderen? * Kan er slechts op n manier over het proces van gemeenschapsvorming worden gedacht? 5. Aanwezigheid van sociale cohesie - Gemeenschapsvorming heeft meer succes in groepen met een stabiele populatie. - Een hogere sociale capaciteit is gerelateerd aan een gemeenschappelijke spirit ten aanzien van probleemoplossing, goede communicatie en een grotere hoeveelheid actieve verenigingen in de gemeenschap. * Zijn er groepen in de gemeenschap die niet goed verbonden zijn? Zijn er manieren om de relaties tussen deze groepen te versterken zodat iedereen volledig kan participeren? 6. Vermogen tot discussie, het bereiken van consensus en samenwerken * Hebben de leden van een gemeenschap een geschiedenis van samenwerking in het oplossen van problemen en het helpen van mensen? * Zijn er activiteiten die de leden van de gemeenschap de kans geven openlijk in dialoog te gaan, vertrouwen te ontwikkelen en het vermogen om besluiten te nemen te verhogen? 7. Bestaand, identificeerbaar leiderschap - Vaak begint een gemeenschapsvormend initiatief met een leider, een individu waar leden van de gemeenschap naar luisteren, die ze volgen, die kan motiveren en die kan ageren als woordvoerder. * Heeft de gemeenschap leden die zichtbare leidersposities innemen? * Heeft de gemeenschap een reservoir aan leiders die over het hoofd worden gezien? * Welke investering zou moeten worden gedaan om mensen te trainen die nog geen leidersposities hebben ingenomen? 8. Succes in eerdere gemeenschapsvormende initiatieven 17

- Voor gemeenschappen die vroeger negatieve ervaringen opdeden, bijvoorbeeld door instanties die het gemeenschapsvormende initiatief ondermijnden, is het moeilijker om nieuwe initiatieven op te zetten. * Heeft de gemeenschap een geschiedenis van werken aan gemeenschapsvorming? Was dit een succesvolle ervaring? * Indien deze ervaring niet succesvol was, wat zou er gedaan moeten worden om het vertrouwen in het huidige proces van gemeenschapsvorming te verhogen? * Indien de gemeenschap nog geen ervaring heeft: wat is de beste manier om te starten, kleine stapjes nemend, eerder dan onmiddellijk naar een volgroeid initiatief te evolueren? Karakteristieken van het proces van gemeenschapsvorming 1. Brede participatie - Gemeenschappen die participatie promoten en zoveel mogelijk mensen van de gemeenschap betrekken hebben meer succes. - Het is van belang dat deze participatie representatief is, dat wil zeggen dat alle leden van een gemeenschap deelnemen of tenminste vertegenwoordigd zijn. De aanwezigheid van diverse talenten en bronnen in het proces vergroot de taakvaardigheden en het vermogen tot probleemoplossing. Daarnaast wordt de politieke acceptatie van gemeenschapsvormende activiteiten en eventueel daaruit voortkomend beleid vergroot. Tenslotte verhoogt brede participatie de kans op banden met outsiders die zeggenschap hebben over elementen van de omgeving, wat het succes van het initiatief sterk kan benvloeden. Een verkozen raad die de gehele achterban vertegenwoordigd kan tot representatieve participatie leiden. - Tenslotte is het van belang dat de participatie continu is. Het initiatief moet steeds nieuwe leden blijven aantrekken. De noodzaak om tijd te besteden aan werving wordt vaak over het hoofd gezien. * Bestaan er mechanismen die nieuwe leden helpen zich opgenomen te voelen en zich deel te weten van het proces? * Gaat er voldoende energie uit naar continue werving? * Wat zijn de mogelijkheden om groepen te bereiken die nog niet betrokken zijn? 2. Goed ontwikkelde communicatiesystemen - Goede communicatie cultiveert bewustzijn, motivatie, participatie, innovatie, probleemoplossing en mobiliteit. - Goede communicatie zorgt ervoor dat alle segmenten van een gemeenschap op de hoogte zijn, dat mensen de grondreden weten van een initiatief en dat iedereen weet wat er in de loop van de tijd wordt bereikt. Concrete resultaten maken een gemeenschap vaak enthousiast en gemotiveerd. - Goede communicatie stimuleert de ontwikkeling van innovatieve ideen en probleemoplossing, omdat verschillende talenten en bronnen samenkomen. Het maakt ook dat deelnemers zich gemakkelijker kunnen verzamelen als dat nodig is. Bijvoorbeeld in het geval van een obstakel of crisis. Zon situatie is gebaat bij accurate informatie, de mogelijkheid om hulp in te roepen of partners aan te trekken. - Communicatietechnieken zijn bijvoorbeeld: festivals, feesten, parades, nieuwsbrieven, nieuws, speciale gebeurtenissen, publieke meetings, buurtmakelaars, netwerken uitbouwen. * Maakt de communicatie onlosmakelijk deel uit van het gemeenschapsvormingsproces of is het slechts een activiteit in de marge. * Gebruikt het initiatief een diversiteit aan technieken en strategien om zoveel mogelijk mensen te bereiken. 3. Minimale competitie in het streven naar doelen - De missie of het doel van gemeenschapsvormende initiatieven moet aanvaardbaar zijn voor zoveel mogelijk organisaties. Dit vergroot de bereidheid van organisaties om te participeren en samen te werken. - Organisaties zullen vaak weigeren mee te doen wanneer een andere organisatie taken op zich neemt die de eerste organisaties als hun eigen verantwoordelijkheid beschouwen. - Organisaties met gelijkaardige activiteiten in dezelfde gemeenschap putten leiderschap en andere bronnen in een gemeenschap uit. Gemeenschapsvormende initiatieven die alle succesfactoren in zich dragen kunnen mislukken door concurrentie en competitie op het vlak van financile middelen en 18

leiderschapstalent. * Zijn er meerdere gemeenschapsvormende initiatieven tegelijkertijd actief in een gemeenschap? Doen zij gelijkaardige activiteiten en werken ze met dezelfde mensen? Is dit een bron van conflict? * Is er competitie tussen groepen wat betreft leiderschap en middelen? 4. Ontwikkelen van self-understanding - Succesvolle projecten besteden aandacht aan het ontwikkelen van een groepsidentiteit. Vragen die hierbij van belang zijn: Wat is het doel van het initiatief? Welk geografisch gebied representeert het initiatief? Hoe willen we dat de bredere gemeenschap tegen ons aankijkt? - Wanneer consensus is bereikt over een gedeelde identiteit kan er worden overgegaan naar de volgende stappen in het proces. Zo niet, dan worden de volgende stappen ook moeilijker. - Het is van belang te discussiren over de onderwerpen die het belangrijkst zijn. Daarnaast is het van belang dat individuele noden worden gexpliciteerd, om vervolgens te beslissen welke het belangrijkst zijn (prioriteiten bepalen). - De volgende stap is dat de leden weten wat ze moeten doen om dingen te bereiken. Een tijdsschema en het verdelen van een taak in kleine stappen geeft meer succes. Een goed begrip van alle deelstappen kan de motivatie verhogen en frustratie verminderen. * Komt de besluitvorming op eerlijke wijze tot stand? 5. Voordelen voor zo veel mogelijk inwoners - De verwezenlijking van gemeenschapsdoelen die voordelen hebben voor veel mensen, leidt tot bredere participatie, een groter draagvlak en meer enthousiasme. 6. Gelijktijdige focus op het product en het proces. - Gemeenschapsvormingsactiviteiten die alleen gericht zijn op de opbouw van relaties, zonder zichtbare resultaten voor de gemeenschap, zal de gemeenschap uitputten. - In succesvolle initiatieven gaan projecten om de gemeenschap te verbeteren samen met activiteiten om gemeenschapsvorming tot stand te brengen. De leiders blijven aandacht besteden aan het organiseren van de gemeenschap, aan het betrekken van nieuwe bewoners en aan het trainen van inwoners om de gemeenschap zelf te organiseren. * Is er een balans tussen het bereiken van doelstellingen en aandacht voor het proces? 7. Link met organisaties van buiten de gemeenschap - Wanneer leden banden hebben met organisaties buiten de gemeenschap leidt dat eerder tot succes. Deze banden hebben tot voordeel dat zij financile input kunnen geven, dat zij bronnen kunnen zijn van politieke steun (linken kunnen ervoor zorgen dat beleidsmakers een beter begrip ontwikkelen voor behoeften van de gemeenschap, kunnen voor synergie zorgen tussen inwoners en beleidsmakers en kunnen vermijden dat beleidsbeslissingen genomen worden die sterke gemeenschapsrelaties teniet doen). Ten derde kunnen linken een bron van kennis vormen door individuen met elkaar in contact te brengen. Inwoners leren en worden gemotiveerd door contacten met hun peers in andere gemeenschappen. Dit kan gestalte krijgen door bezoek aan andere gemeenschappen of door het stimuleren van uitwisseling tussen leden van de gemeenschappen. Tenslotte kunnen linken ook een bron van technische ondersteuning zijn. * Hebben de leden van de gemeenschap formele of informele linken met mensen en organisaties in andere gemeenschappen of in het beleid? Zo niet, kunnen ze deze linken cultiveren? * Worden er inspanningen gedaan om relaties op te bouwen met externe instanties, politici, media, fondsen? * Worden er andere gemeenschapsvormingsprojecten bestudeerd, zodat er van hen geleerd kan worden? 8. Ontwikkeling van eenvoudige naar complexe activiteiten - Door te beginnen met een eenvoudige taak die succesvol is, neemt het groepsvertrouwen toe en is er een evolutie mogelijk naar meer complexe taken. - Door te beginnen met een eenvoudige taak, bijvoorbeeld een schoonmaakactie of een picknick in de buurt, ontwikkelen de deelnemers vaardigheden in het nemen van beslissingen en in het oplossen van problemen. 9. Systematische informatieverzameling en analyse van gemeenschapskwesties. - Wanneer de behoeften en problemen van een gemeenschap worden geanalyseerd, heeft gemeenschapsvorming meer succes. De informatieverzameling van behoeften en kwesties in een gemeenschap kan een manier zijn om mensen te betrekken in het proces van gemeenschapsvorming. 19

Ze leren iets over de gemeenschap en gaan sterkere relaties aan met anderen. * Heeft het gemeenschapsvormende initiatief voldoende informatie over de kwesties die er in de gemeenschap leven om actie te kunnen ondernemen? * Zou extra informatie over kwesties in de gemeenschap helpen om richting te geven aan de discussie? 10. Participanten krijgen training om gemeenschapsvormende vaardigheden te verwerven - In veel gemeenschapsvormende initiatieven is training essentieel. Het helpt de deelnemers de problemen van de gemeenschap te begrijpen en het leert vaardigheden aan om verandering te realiseren, zodat de leden minder afhankelijk zijn van de overheid of van andere organisaties. - Training kan plaatsvinden als groepsactiviteit of in een n op n contact. Daarnaast leren mensen door middel van ontmoetingen van locale autoriteiten, door workshops en conferenties. - Reflectie, analyse, het maken van verbindingen en begrijpen hoe ervaringen deel uitmaken van een groter geheel is belangrijk. * Welke training hebben de deelnemers nodig en hoe kan dit worden verwezenlijkt? * Maakt training voortdurend deel uit van het proces van gemeenschapsvorming (worden taken, activiteiten, meetings beschouwd als leerervaringen?) of is het slechts een eenmalige ervaring? * Trainen ervaren mensen nieuwe mensen? 11. Vroege betrokkenheid en steun van bestaande, blijvende organisaties (met een solide reputatie) - Veel gemeenschapsvormende initiatieven worden in het leven geroepen of gesteund door religieuze organisaties, wijkorganisaties, overheidsinstanties, scholenDeze betrokkenheid brengt: gevestigde contacten (bestaande relaties verschaffen communicatiekanalen in de gemeenschap), legitimatie (leider van deze organisaties fungeren vaak als opinieleiders), toegang tot bronnen (deze organisaties hebben vaak bronnen waar een gemeenschapsvormingsinitiatief gebruik van kan maken (personeel, faciliteiten, kennis, materiaal, banden met andere organisaties binnen en buiten de gemeenschap). * Welke organisaties en groepen (verenigingen, oudercomits, ondernemersorganisaties) hebben sterke banden met de gemeenschap? * Hun kunnen we deze groepen aantrekken om het gemeenschapsvormingsinitiatief te ondersteunen? 12. Gebruik van technische assistentie - Gemeenschapsvormende initiatieven die technische assistentie krijgen van experts die kennis en vaardigheden verschaffen om tekorten van de leden van de gemeenschap aan te vullen, zijn succesvoller. Het gaat daarbij om het overbrengen van kennis en training in vaardigheden, zodat leden zelf taken kunnen uitvoeren. Daarnaast kan technische assistentie de snelheid en efficintie van het werk verhogen, door bijvoorbeeld de kwaliteit van de planning, organisatorische taken en leiderschap te verhogen. Het brengt ook een ander perspectief binnen. - Voorbeelden van technische assistentie en training zijn: strategische planning, group facilitation, bestuursontwikkeling, hulp op het vlak van technische problemen (inhuren van onderzoekers om studies op te zetten, computer consultants, gezondheidsexperts) * Kunnen we ons gemeenschapsvormingsproces sneller laten verlopen door de hulp van een expert van buitenaf? * Trekken we technische experts aan omwille van hun service en informatie, of willen we hen ook als leraar gebruiken? * Zullen de technische experts ons gemeenschapsvormingsinitiatief ondersteunen? 13. Constant voortbrengen/opleveren van leiders - Dit is om twee redenen van belang: om leiders die stoppen te vervangen en om nieuwe (soorten) leiderschapsrollen in te vullen als het initiatief groeit. - Initiatieven die deelnemers aanmoedigen om leiderschapsrollen in te nemen, en leiders kunnen vervangen indien nodig, staan sterker, dan initiatieven die op een charismatische leider leunen. * Leunt het gemeenschapsvormingsproject te sterk op de ene persoon die de voortrekkersrol innam in het begin? * Welke behoeften zijn er op het vlak van leiderschap ten aanzien van kwaliteiten en stijlen? 14. De gemeenschap heeft controle over beslissingen - Initiatieven die zelf controle hebben over het gebruik van fondsen zijn autonomer en kunnen beter focussen op hun eigen behoeften in plaats van afhankelijk te zijn van de agenda van externe instanties. 20

- Succesvolle groepen kunnen omgaan met de agendas van andere instanties zonder de eigen groepsdoelstellingen uit het oog te verliezen. - Niet succesvolle groepen gaan sneller uit elkaar doordat zij te veel doelstellingen opgelegd krijgen van overheden en fondsen. * Is er voldoende flexibiliteit om de groep zelf te laten bepalen hoe de fondsen te gebruiken? * Wat zijn de behoeften en agendas van de fondsen? Stemmen ze overeen met onze behoeften? 15. Goede mix van financile middelen - Het is van belang niet te veel, maar ook niet te weinig middelen te hebben en voor een goede balans tussen interne en externe bronnen te zorgen. - Initiatieven hadden meer succes wanneer inwoners zelf een deel van de fondsen beschikbaar stelden, die nodig waren om het initiatief te financieren. - Mensen hebben materiaal nodig, zelfs om de meest eenvoudige processen te laten verlopen (bv voor de communicatie is er papier nodig, een kopieermachine, postzegels en enveloppen). Een tekort aan middelen kan de mogelijkheid om taken te verwezenlijken beperken en het ontwikkelen van competenties belemmeren. - Teveel financile middelen kan overweldigend zijn en kan het werk dat een gemeenschap moet doen om vaardigheden te ontwikkelen remmen. * Wordt het initiatief overweldigd door te veel financile middelen en is het daardoor te weinig mogelijk om interne sterkte te ontwikkelen? * Is het initiatief op een punt gekomen waar er externe bronnen nodig zijn om te kunnen groeien? * Is er sprake van investering van middelen vanuit de gemeenschap zelf? Karakteristieken van coaches van gemeenschapsvormende initiatieven 1. De gemeenschap begrijpen - Initiatieven hebben meer succes wanneer de initiatiefnemers de gemeenschap begrijpen ten aanzien van de cultuur, de sociale structuur, de demografie, politieke structuur en belangrijke kwesties. De cultuur betreft overtuigingen, sociale normen, belangrijke tradities zoals religieuze en etnische orintaties die het dagelijks leven en belangrijke beslissingen benvloeden. De sociale structuur behelst de bestaande sociale netwerken van de inwoners (wie praat met wie?) en instrumentele rollen gerelateerd aan taakvaardigheden. Demografische kenmerken betreffen kenmerken van de populatie, zoals leeftijdsgroepen, etniciteit, leefomstandigheden, huisvestingspatronen. Politieke structuur behelst de formele en informele machtsrelaties in de gemeenschap. De belangrijke kwesties verwijzen naar de belangrijkste punten van zorg die onder de inwoners leven. * Begrijpen de organisatoren hoe beslissingen in de gemeenschap tot stand komen? * Begrijpen ze de geschiedenis van de gemeenschap? * Begrijpen ze de behoeften, frustraties en problemen waar de gemeenschap mee geconfronteerd wordt? 2. Oprecht engagement/betrokkenheid t.a.v. het welzijn van de gemeenschap - In succesvolle gemeenschapsvormingsinitiatieven worden de coaches van het proces gezien als genteresseerd in het welzijn van de gemeenschap op lange termijn, als eerlijk, als een blijvende betrokkenheid en gehechtheid hebbend ten aanzien van de leden van de gemeenschap, als in eerste plaats handelend in het belang van de gemeenschap en niet in het belang van de externe groepen. * Brengen de organisatoren tijd door in de gemeenschap om de mensen te leren kennen? * Committeren de gemeenschapsvormers zich om zich voor een langere periode in te zetten? * Blijven zij volhouden, ook tijdens moeilijkere tijden? En helpen ze de gemeenschap om moeilijkheden te overwinnen? 3. Een relatie die gebaseerd is op vertrouwen - Vertrouwen is belangrijk in elke menselijke relatie. Gemeenschapsvorming kan soms risicos met zich meebrengen, zware taken met zich mee brengen, veel geduld over een langere tijd vergen en activiteiten inhouden die veel tijd en energie vragen. Het kan fysiek en emotioneel uitputten. Daarom is het van belang dat de leden van de gemeenschap elkaar kunnen vertrouwen op zon manier dat ze allemaal weten: - dat zij en de begeleider dezelfde visie delen en dat de hoofdreden tot participatie gelijkaardig is onder de deelnemers. 21

- dat de begeleider niet bezig is met uitbuiting, maar op zoek is naar voordelen voor de gemeenschap. - dat de begeleider niet n bepaalde groep voortrekt. - dat de inwoners en de begeleider een gemeenschappelijke woordenschat hebben. Wanneer er gecommuniceerd wordt begrijpen alle partijen het op dezelfde manier. - dat de begeleider zijn engagement zal voltooien. * Heeft de begeleider de tijd genomen om relaties op te bouwen met mensen in de gemeenschap? * Bevoordelen de organisatoren n of bepaalde leden in de gemeenschap? * Heeft de coach dezelfde doelstellingen en missie als de leden van de gemeenschap? * Hebben de leden van de gemeenschap er vertrouwen in dat de begeleider zijn engagement zal doorzetten? 4. Een zekere ervaring met betrekking tot het organiseren van gemeenschapsvormende initiatieven - De voordelen van ervaren gemeenschapsvormers zijn: dat zij de vaardigheid hebben om een realistische inschatting te maken van wat nodig is om dingen te realiseren, dat zij de vaardigheid hebben om met mensen te werken/mensen te motiveren, dat zij de vaardigheid hebben om activiteiten te plannen en productief te zijn. * Welke soort ervaring willen we dat de begeleider heeft? * Hebben de kandidaatorganisatoren de vaardigheden die we nodig hebben? * Is er mogelijkheid tot training of technische assistentie om de gaten te vullen ten aanzien van de ervaring van de organisator? 5. Flexibiliteit en aanpassingsvermogen - Het is van belang dat organisatoren flexibel zijn en zich kunnen aanpassen aan veranderende situaties en omgevingen(organisatoren van overheidsprogrammas verhinderden het gemeenschapsvormingsproces vaak, wanneer ze inflexibele regels en agendas hadden en niet in staat bleken zich aan te passen aan de behoeften van de gemeenschap waarmee ze werkten).

22

2.

Zingeving en zinervaring

Zingeving heeft te maken met wat mensen drijft. Volgens Victor Frankl, de grondlegger van de logotherapie, worden mensen niet alleen gedreven door het lustprincipe (Freud) of door een streven naar macht (Adler), maar vooral door het streven naar een zinvol leven. Frankl dacht dat de behoefte aan zin zo fundamenteel is, dat beide andere strevingen moeten worden gezien als afgeleid van de oorspronkelijke behoefte aan zin.33 In de literatuur over zingeving wordt de behoefte aan zin soms uiteengelegd in verschillende aspecten of worden er diverse bronnen van zin onderscheiden. In de inleiding kwam bijvoorbeeld naar voren dat Van Praag creativiteit en gemeenschap als de twee belangrijkste bronnen van zin onderscheidt. Van Praag zat er, hoewel hij zijn theorie niet aantoonbaar op empirische studies baseerde, niet ver naast. Want wie wel empirisch onderzoek doet en volwassenen vraagt naar wat hun leven zin geeft, zal vrijwel altijd het thema relaties naar voren zien komen als belangrijkste bron van zin. Als tweede bron wordt genoemd succes in persoonlijke ontwikkeling en het realiseren van levensdoelen in bijvoorbeeld werk, studie of het uitoefenen van een hobby.34 Andere bronnen van zin die genoemd worden zijn creativiteit, natuur, religie en spiritualiteit, sociale en politieke activiteiten, ontspanning, cultuur en gezondheid. Gemiddeld rapporteren mensen zon zes bronnen van zin. Mensen met meerdere zingevende bronnen hebben meestal een sterkere ervaring van zinvolheid en psychisch welbevinden.35 In dit hoofdstuk bespreken we wat zingeving is, hoe men het herkent bij mensen, welke diepte en dimensies het kan hebben, wat de relatie is met welbevinden en wat er gebeurt als mensen geen zin ervaren. De rol van zingeving bij gemeenschapsvorming komt aan bod en ten slotte gaan we in op enkele elementen die bij kunnen dragen aan een zingevend klimaat in de samenleving. Zingeving Zin is samenhang volgens de psycholoog Baumeister. Meaning connects things36. Hij gebruikt de metafoor van het web om te laten zien dat zingeving meerdere niveaus heeft die onderling met elkaar verbonden zijn. Net als een web kent een zingevingssysteem verbindingen van een meer algemene orde, de hoofddraden, en verbindingen op detailniveau. Door middel van het proces van zingeving brengen we samenhang in onze ervaringen. Volgens Baumeister kan zingeving of betekenisgeving, over kleine dingen gaan, zoals de betekenis van een woord, of over grote dingen, zoals morele vragen of de zin van het leven. Hij spreekt over niveaus van zin, levels of meaning. Wanneer iets heel

33 34

Frankl (1985) p. 21. Zie ook: Mooren (2010) p. 200. Leijssen (2004) p. 214-268. 35 Leijssen (2004) p. 214-268. 36 Baumeister (1991) p. 15-16.

23

belangrijk voor ons is, zoals ons werk, onze woonomgeving, onze geliefden of belangrijke overtuigingen, kunnen we dat vergelijken met een van de hoofddraden van het spinnenweb.37 Het is hetgeen ons leven op zijn plaats houdt, dat ons grond onder onze voeten geeft. Er zitten heel veel kleine draden van betekenis aan vast. Door het verlies van een geliefde, door met geweld of armoede in aanraking te komen, door ziekte, met andere woorden als er een hoofdverbinding van ons zingevingssysteem wegvalt, raakt de rest vaak ook uit zijn verband. Er moeten dan nieuwe verbindingen worden gemaakt, nieuwe betekenissen worden gevonden. En zoals een web aanhechtingspunten heeft, moeten er ook nieuwe contexten worden gevonden voor activiteiten en nieuwe ervaringen die het leven zin geven.38 Bij zingeving maken we doorlopend bewust en onbewust gebruik van de orintatiekaders die we meekrijgen39. Op veel momenten zijn dat kaders van het niveau van onmiddellijke relevantie: bij het wassen en aankleden, bij koken en wandelen, bij de dagelijkse omgang met familie en vrienden, met het klaren van een klus op het werk.40 Naar dit niveau verwijst de term dagelijkse zingeving. 41 Er zijn ook momenten waarop we stil staan bij wat we doen en waarop we ons doen en laten verbinden met de omvattende kaders die we levensbeschouwing of religie noemen.42 Mensen stellen zich vragen bij actuele gebeurtenissen die indruk maken of belangrijke veranderingen teweeg brengen, ze herdenken, vieren feesten, zoals een trouwerij of een oogstfeest.43 Op deze momenten spreken we van levensbeschouwelijke zingeving. Zingeving speelt zich af in een persoon of groep die een bepaalde situatie interpreteert, bewerkt en evalueert en is nauw verbonden met ons gevoel van welbevinden en onze betrokkenheid bij het leven. Wanneer onderzoekers zingeving definiren komen dergelijke cognitieve, affectieve en motivationele elementen in hun omschrijvingen steeds terug.44 Empirisch onderzoek lijkt een dergelijke structuur van zingeving te bevestigen. Een deelnemer uit het onderzoek van OConnor & Chamberlain zegt bijvoorbeeld over zingeving: de mens is een sociaal dier(cognitieve betekenisgeving): met mensen omgaan, interessante gesprekken, fysieke contacten, merken dat mijn inbreng ertoe doet (motivationele factoren); het is altijd spannend wat het gaat worden, maar meestal heb ik veel plezier als ik uitga met anderen en het is interessant en bevredigend om telkens nieuwe ideen op te doen

37 38

Baumeister (1991) p. 15-16. Bolsenbroek (2009) 39 Mooren (2010) p. 28 40 Mooren (2010) p. 28 41 Mooren (1998) p. 197. Mooren (2010) p. 28. 42 Mooren (1998) p. 197. Mooren (2010) p. 28. 43 Mooren (1998) p. 197. Mooren (2010) p. 28. 44 Leijssen (2004) p. 214-268

24

(affectieve component).45 Wij zullen zingeving en de ervaring van zin als twee verschillende elementen beschouwen. Zingeving leidt vaak tot zinervaring, maar als er iets mis loopt kan het ook leiden tot de ervaring van zinloosheid. Een gevoel van zinloosheid manifesteert zich meestal in gebrek aan motivatie en welbevinden. We gebruiken daarom een aangepaste versie van de definitie van godsdienstpsycholoog Van der Lans. Deze definieert zingeving als het complex van cognitieve en evaluatieve processen die bij het individu plaats vinden bij diens interactie met de omgeving en resulteren in motivationele betrokkenheid en psychisch welbevinden.46 Bij hem is het proces van kennen en waarderen pas zingeving als de uitkomsten positief zijn. Wij denken echter dat de aard van het proces niet afhankelijk is van de uitkomst ervan. Deze cognitieve en evaluatieve processen knnen leiden tot motivationele betrokkenheid en welbevinden, maar ook als dat niet het geval is, dus als de uitkomst van het proces van kennen en waarderen tot de ervaring van zinloosheid leidt, kunnen we van een proces van zingeving spreken. De interactie met de omgeving in het proces van zingeving vindt plaats op diverse levensterreinen die we aangaven door naar de hoofddraden van het spinnenweb te verwijzen. Wanneer we ons met waardevolle dingen kunnen bezighouden op een manier die naar onze eigen mening de juiste impact heeft en wanneer we de gebeurtenissen die in ons leven plaatsvinden in een betekenisvolle context kunnen plaatsen, ervaren we zin. Een kritische opmerking ten aanzien van de hier boven geschetste opvatting van zingeving is op zijn plaats. Wanneer de structuur van zingeving wordt uiteengelegd in cognitieve, affectieve en motivationele elementen, blijven gedragsmatige elementen (het handelen) buiten beschouwing. Handelen en zingeving zijn echter nauw op elkaar betrokken. Het handelen kan zelf als bron van zin worden ervaren, in de zin van lekker bezig zijn met muziek maken, in de tuin werken, groepen leiden of koken.47 Baumeister spreekt in dit verband van fulfillments. Fulfillments vallen in zijn theorie van de vier behoeften aan zin onder de behoefte aan doelgerichtheid (purpose). De behoefte aan doelgerichtheid (purpose) kan worden onderverdeeld in twee brede categorien, namelijk doelen (goals) en fulfillment. Deze categorien corresponderen grofweg met de onderscheiding tussen extrinsieke en intrinsieke motivaties. Sommige activiteiten, zoals het voortduwen van een grasmaaier, zijn erop gericht doelen te bereiken die geen onderdeel zijn van de activiteit zelf. Andere activiteiten, zoals muziek luisteren, zijn intrinsiek aantrekkelijk om te doen en hebben geen ander doel dan de activiteit zelf.48

45 46

OConnor & Chamberlain (2000) p. 75-92. Vert. Leijssen (2004) p. 214-268. Van der Lans (1992) p. 10. 47 Mooren (2010) p. 200-201. 48 Baumeister (1991) p. 34. Vert. auteurs.

25

Naast dat mensen intrinsiek zin kunnen ontlenen aan hun handelen, is er sprake van nog een andere relatie tussen zingeving en handelen. De ideen over mens, wereld en bestaan en de waarden, normen en idealen die mensen hebben komen tot uitdrukking in hun leefwijze, in de keuzes die ze maken en in de wijze waarop ze omgaan met wat er zich voordoet in het leven. Als alles goed loopt is hierbij sprake van een zich wederzijds versterkend proces. Handelen versterkt de zinervaring en betekenisgeving aan het leven, bijvoorbeeld doordat waarden of idealen worden bekrachtigd. Omgekeerd motiveert de zingeving het handelen. Wanneer we onze waarden en idealen onvoldoende in ons handelen tot uiting laten komen, kunnen we gebrek aan zin gaan ervaren. Dimensies van zin Relaties en actief bezig zijn in werk, studie of vrije tijd zien mensen als belangrijkste bronnen van zin, ook wel domeinen van zin genoemd. We zagen net al dat hoe meer bronnen van zin mensen in hun leven ervaren, hoe meer dit bijdraagt aan hun welbevinden. Dit wordt weleens de breedte van zingeving genoemd.49 Een andere manier om het belang van de breedte van zingeving te benadrukken is door gebruik te maken van de visie van Emmy van Deurzen op de menselijke ervaring. Deze existentialistisch georinteerde psychotherapeute ontwikkelde een model (zie hieronder) waarin ze die vier belangrijkste levensdimensies in kaart brengt, de fysieke (Umwelt), de sociale (Mitwelt), de persoonlijke (Eigenwelt) en de spirituele dimensie (Ideale Welt).50 Zij ontleende de eerste drie dimensies aan de grondlegger van de existentile psychologie, Ludwig Binswanger, en voegde daar in navolging van Buber, Jaspers en Tillich de laatste, spirituele, dimensie aan toe.51 Onderstaand schema laat zien hoe mensen zin in hun leven kunnen vinden op alle vier de dimensies van de menselijke ervaring.52 De genoemde aspecten binnen elke dimensie (kolom 2) kunnen worden gezien als bronnen van zin. Voor een zinvol leven, zo stelt Van Deurzen, is van belang dat in elke dimensie een bevredigend bestaan wordt ervaren.

49

Leijssen (2004) p. 214-268: De breedte van iemands zingeving wordt afgeleid uit het aantal domeinen dat een persoon beschrijft als betekenisvol in zijn of haar leven. 50 Van Deurzen (2002) p. 62-93. 51 Van Deurzen (2002) p. 62. 52 Van Deurzen (2002) p. 140. Eigen vertaling. De aspecten zijn niet direct verbonden met de basisdoelen, ultimate concerns en realistische doelen. De doelen en concerns moeten wel als een samenhangende reeks gelezen worden.

26

Dimensie Fysiek

Aspecten Lichaam Natuurlijke omgeving Voeding Seks Familie Werk Politiek Cultureel

Basisdoel Gezondheid Kracht Geluk Leven Succes Macht Erbij horen Liefde Integriteit Vrijheid Authenticiteit Zekerheid Waarheid Perfectie Wijsheid Goed

Ultimate Concern Ziekte Zwakte Misre Dood Falen Onmacht Isolement Afwijzing Desintegratie Uiteenvallen Inauthenticiteit Verwarring Onwaarheid Imperfectie Absurditeit Kwaad

Realistisch doel Overleven Capabel zijn Comfort Veiligheid Erkenning Invloed Verwantschap Respect Individualiteit Autonomie Uniciteit Identiteit Begrijpen Moed Betekenis Verantwoordelijkheid

Sociaal

Persoonlijk Innerlijk Intimi Persoonlijke objecten Mens- en wereldbeeld Aspiraties Waarden Idealen

Spiritueel

Binnen de vier dimensies, de fysieke, sociale persoonlijke en spirituele dimensie, hebben verschillende levensaspecten hun plaats. We zoemen even in op de fysieke dimensie. Het lichamelijk functioneren valt daaronder, maar ook seks, voeding en de natuurlijke omgeving. Wanneer we fysiek lekker in ons vel zitten, goed gevoed zijn, bevredigende seks hebben en een goede relatie hebben met onze natuurlijk woonomgeving kunnen we geluk, kracht of gezondheid ervaren. Wanneer we op een of andere manier echter niet gerust zijn en zorgen hebben over onze fysieke toestand, kunnen we ons ziek, zwak of ellendig voelen. Zingeving en zinervaring zijn in de existentile benadering van Van Deurzen nauw verbonden met ervaringen van doelgerichtheid en waardegerichtheid). Ervaringen van doelgerichtheid kunnen worden gevonden in alle vier de dimensies (kolom 3). Wanneer we de toekomst bekijken en onze mogelijkheden onderzoeken om na te streven wat nastrevenswaardig is, wordt doelgerichtheid gecreerd en ontstaat motivatie en wilskracht.53 Volgens Van Deurzen moeten op elk van de vier niveaus doelen worden nagestreefd om zin in het leven te ervaren.54 Dat hoeft geen bewust proces te zijn, maar dat kan wel. Wanneer het niet in voldoende mate lukt deze doelstellingen te verwezenlijken,

53 54

Van Deurzen (2002) p. 139. Hoewel het mogelijk is om te leven met een gevoel van zin op maar n van de vier dimensies, zal er volgens Van Deurzen op de achtergrond altijd een soort zeurende ontevredenheid blijven wanneer we in n van de vier dimensies vastlopen.54

27

worden we geconfronteerd met ultimate concerns (kolom 4) en dreigt de ervaring van zinloosheid. 55 De term ultimate concern wordt door autuers verschillend opgevat (zie onder meer Mooren, 2010a). Van Deurzen vat het begrip op als de toestand die het streven van de persoon bedreigt diens ideale waarden te realiseren, of anders gezegd, die de ervaring van zinvolheid bedreigt.56 Van Deurzen onderscheidt dus basisdoelen, ultimate concerns en realistische doelen. Het basisdoel representeert de waarde die mensen bewust of onbewust nastreven. Een zekere betrokkenheid ten aanzien van de basisdoelen op alle vier dimensies is volgens Van Deurzen een voorwaarde om zin in ons leven te vinden. De ultimate concern representeert de logische en onvermijdelijke schaduwzijde van die doelstelling, in de vorm van een belemmering om die idele waarde te bereiken. Volgens Van Deurzen kunnen we het beste streven naar een dynamische uitwisseling tussen de basisdoelen en de ultimate concerns. De realistische doelstelling is echter soms een belangrijke tussenstap, zoals het soms realistisch kan zijn niet naar kracht te streven als je moet revalideren, maar te streven naar capabel genoeg zijn om de gewone dagelijkse handelingen weer te kunnen uitvoeren. Diepte van zin Een laatste nuance die onderzoekers aanbrengen is dat mensen verschillen in diepgang kunnen ontwikkelen. Mia Leijssen onderscheidt vier niveaus van diepte: hedonistisch of de gerichtheid op genot, plezier en comfort; persoonlijk met een gerichtheid op persoonlijke groei en het realiseren van talenten; altrustisch of dienstbaar zijn; en zelfoverstijgend waarbij men gericht is op het vinden van ultieme betekenis. Bronnen van zin kunnen op verschillende niveaus van diepgang zingevend zijn. Het hebben van werk kan hier als voorbeeld dienen. Iemand kan geld verdienen met zijn werk als leraar, het gevoel hebben dat hij zijn coachings- en begeleidingsvaardigheden erin kwijt kan, hij kan dienstbaar zijn aan zijn drukke collegas door hun taken tijdelijk over te nemen wanneer zij overlopen van werk en tenslotte kan hij het ideaal hebben jonge mensen in hun ontwikkeling te ondersteunen en op die manier bij te dragen aan een betere wereld.57 Uit onderzoek blijkt dat het zogenaamde lustprincipe of een eenzijdige drang naar genot iemands leven wel sterk kan bepalen, maar zelden tot levensvervulling leidt. Hedonistische inhouden scoren bij gewone mensen nooit hoog voor zingeving. Mensen die een altrustische of zelfoverstijgende betekenis ontlenen aan hun bronnen van zin hebben meer levensvoldoening dan diegenen voor wie het persoonlijke niveau primeert.58 De onderzoekers Van Ranst en Marcoen stelden vast dat ouderen die vooral begaan zijn met plezier en comfort, angstiger zijn voor de dood en meer moeite hebben met het55 56

Van Deurzen (2002) p. 139. Mooren (2010a) p. 214. Van Deurzen (1990) p. 139-140. Leijssen (2004) p. 214-268. Leijssen (2004) p. 214-268. Wong & Fry (1998).

57 58

28

accepteren van de fysieke beperkingen van het bestaan. Daardoor ervaren zij op hogere leeftijd meer zingevingsproblemen dan ouderen die minder materialistisch zijn ingesteld en investeren in persoonlijke, altrustische en zelfoverstijgende inhouden.59 Bij mensen met een levensbedreigende ziekte schuift zelftranscendentie naar voren als belangrijkste bron van zingeving, wat bovendien gepaard gaat met toenemend psychisch welbevinden.60

Een model van zingeving Om het proces van zingeving inzichtelijk te maken hebben diverse auteurs modellen gemaakt. Deze modellen maken het mogelijk te herkennen hoe zingeving doorspeelt in wat mensen in hun leven doen en in wat zij daarover vertellen. De behoefte aan zin laat zich namelijk in een aantal concrete uitingsvormen uiteenleggen. Het model van Jan Hein Mooren (zie schema A) laat de samenhang zien tussen zingeving als psychologisch proces, de zinervaring en onze levensbeschouwing (zingevingskader).

Cognitieve (zelf-)regulatie factoren

ZG-proces (actueel)

contingentie structuren

doelen

waarden/ normen

zelfbeeld

hanteerbaarheidsnoties

ZG-ervaring

begrijpelijk- betrokkenheid heid

gemoedsrust

eigenwaarde

competentie

ZG-kader (onderliggend)

wereldbeeld

levensperspectief

ethiek moraal esthetiek

mensbeeld godsbeeld

leefregels

LevensbeschouwingSchema: Regulatiefactoren en levensbeschouwelijke elementenLB-zorg een luxe? LB in de praktijk 13-11-200959 60

18

Leijssen (2004) p. 214-268. Van Ranst & Marcoen (2000). Leijssen (2004) p. 214-268; Coward (2002) p. 157-170.

29

Op basis van modellen van Bandura, Baumeister en Antonovski61, onderscheidt Mooren vijf zingevingsfactoren: contingentiestructuren, doelen, waarden/normen, zelfbeeld en hanteerbaarheidsnoties. Het proces van zingeving is als het ware opgesplitst in een aantal deelprocessen met bijbehorende factoren, de zogenoemde cognitieve regulatiefactoren. Cognitieve regulatie is de aanduiding van het gegeven dat we ons doen en laten reguleren via denkbeelden die we hebben over de werkelijkheid waarin we leven en via beelden over onszelf. De cognitieve regulatiefactoren hangen in het proces van zingeving samen met specifieke levensbeschouwelijke elementen. Wanneer het proces van zingeving positieve uitkomsten heeft leidt dit tot zinervaring. Het model van Mooren is een formeel model. Dat betekent dat het algemene factoren en processen beschrijft die functioneel zijn in het proces van zingeving, en dat ze geen inhoudelijke invulling geeft aan de specifieke ideen van waaruit of met behulp waarvan mensen hun bestaan betekenis geven.62 De inhoudelijke invulling komt in de vervolghoofdstukken aan de orde. We lopen de verschillende zingevingsfactoren kort langs. Contingentiestructuren zijn veronderstelde samenhangen tussen gebeurtenissen in de omgeving en tussen handelingen en uitkomsten. Al onze individuele (of collectieve in het geval van een collectieve zingeving) contingentiestructuren gezamenlijk vormen een wereldbeeld. Een wereldbeeld is een voorstelling van de werkelijkheid, van hoe de werkelijkheid in elkaar zit en van waarom gebeurtenissen zich voordoen. Voor veel mensen bevat hun totale visie op de werkelijkheid ook beelden van de kosmos of van de hemel. Deze maken in dit model onderdeel uit van het wereldbeeld. Wanneer we actuele gebeurtenissen aan dit wereldbeeld kunnen relateren, ervaren we de wereld als begrijpelijk.63 Doelen geven ons de ervaring dat de dingen die gebeuren ergens toe dienen, dat ons doen en laten in het licht staat van een of ander alomvattend streven.64 Levensbeschouwingen formuleren bijna zonder uitzondering levensperspectieven: toekomst ontwerpen of visies op hetgeen nastrevenswaardig is met het oog op het leven zelf of gericht op een leven na de dood.65 Deze visies kunnen betrekking hebben op menselijke verhoudingen, op de inrichting van de maatschappij of op de verhouding tussen mens en natuur (..). Het is van belang dat concrete doelen in het dagelijks leven in voldoende mate deel uitmaken van deze omvattende strevingen. Ons zelfgevoel en welbevinden zijn nauw verbonden met het besef van een perspectief.66 Doelen en intenties kunnen worden opgevat als concretiseringen van bredere levensperspectieven: de motivatie voor concrete handelingen of activiteiten wordt dikwijls gevonden in hun betekenis voor de realisering van deze perspectieven.67 Hoe meer onze concrete

61 62

Mooren (1998) p. 199; Mooren (2009), Baumeister (1991) p. 29. Antonovsky (1987). Bandura (1986). Mooren (1998) p. 198. 63 Mooren (1998) p. 199, 203. 64 Mooren (1998) p. 200. 65 Mooren (1998) p. 200. 66 Mooren (1998) p. 200. 67 Mooren (1998) p. 200.

30

doelen aansluiten bij, of voortvloeien uit, de bredere levensperspectieven, hoe meer betrokkenheid we zullen ervaren.68 Waarden en normen vormen de derde categorie regulatiefactoren. Morele en esthetische oordelen spelen een rol in onze waarneming van het handelen van anderen, in de waarneming van de sociale werkelijkheid om ons heen en in de regulatie van het eigen gedrag. Wanneer het handelen in overeenstemming is met de eigen normen en waarden en in goede verhouding staan met breder geldende morele en ethische visies zullen we gemoedsrust ervaren. Levensbeschouwingen formuleren volgens Mooren zonder uitzondering uitvoerige morele en ethische visies.69 Ten vierde hebben mensen behoefte aan een positief zelfbeeld. Het is een behoefte aan positieve waardering en respect, zowel zelfrespect als respect van anderen.70 In de cognitieve psychologie wordt het zelfbeeld, of zelfconcept, vooral begrepen in termen van zelfevaluatie. Mensen hebben een positief zelfbeeld als zij geneigd zijn zichzelf positief te beoordelen en een negatief zelfbeeld, wanneer zij zichzelf vaker negatief waarderen. Mensen evalueren zichzelf tegen de achtergrond van de mensbeelden die ze hanteren. Mensbeelden zijn opvattingen over wat mens-zijn inhoudt of kan inhouden. Ze worden zelden expliciet gemaakt, maar komen meestal in het handelen tot uitdrukking. In religies hangen mensbeelden meestal nauw samen met godsbeelden. Wanneer de zelfevaluaties gunstig zijn en passen bij het achterliggende mens- en/of godsbeeld, resulteert dat in een positief gevoel van eigenwaarde. 71 Hanteerbaarheidsnoties zijn opvattingen over hoe we de dingen het beste kunnen aanpakken, over hoe we om kunnen gaan met gebeurtenissen in ons leven. Levensbeschouwingen formuleren leefregels die houvast kunnen bieden in onze dagelijkse omgang met andere mensen, in ons werk of gezin, maar ook bij belangrijke levensgebeurtenissen, zoals huwelijk, geboorte en dood. Wanneer we het gevoel hebben te kunnen putten uit onze levensvisie, zodat situaties en gebeurtenissen hanteerbaar worden, zullen we ons competent voelen.72 Begrijpelijkheid, betrokkenheid, gemoedsrust, eigenwaarde en competentie vormen tezamen de ervaring dat het leven zin heeft. Als een element van die ervaringsconstellatie wordt bedreigd of aangetast, treedt een zoeken naar zin op.73 De zinervaring moet volgens Mooren niet gezien worden als een emotie, maar meer als een constellatie van ervaringen die het resultaat is van een complex proces van waarnemen en waarderen.74 We geven een voorbeeld waarbij gemeenschapsgerichte activiteiten de individuele zinervaring van de leden van de gemeenschap ondersteunt en versterkt. In een wijk is sprake van spanningen tussen68 69

Mooren (1998) p. 203. Mooren (1998) p. 201 en 203. 70 Baumeister (1991) p. 44. 71 Mooren (1998) p. 201-203. 72 Mooren (1998) p. 202-203. Baumeister (1991) spreekt in dit verband van efficacy. p. 41-44. 73 Mooren (2009) 74 Mooren (2009)

31

verschillende bevolkingsgroepen. Besloten wordt tot een project ter bevordering van inclusie van culturele minderheden die in de wijk wonen. Er wordt gezamenlijk gezocht naar oorzaken van de spanningen tussen de groepen en daarover wordt voorlichting gegeven (bevordering van begrijpelijkheid). Er worden gemeenschappelijke doelen geformuleerd voor het verbeteren van verhoudingen tussen verschillende groepen (bevordering van betrokkenheid, in dit geval sociale betrokkenheid). In deze doelen komen verschillende waarden over goed samenleven tot uitdrukking, zoals goed overleg, gelijke rechten, gelijkwaardige posities en bevordering van gelijke kansen (bevordering van het besef het goede te doen). Er wordt gekeken naar hoe groepen in dit proces hun eigenwaarde kunnen behouden en versterken. En er wordt afgesproken hoe in de toekomst met sociale verhoudingen, spanningen en mogelijke problemen zal worden omgegaan. Dat komt onder andere tot uitdrukking in het formuleren van enkele gedragscodes (leefregels). Het model van Mooren wordt gebruikt om inzichtelijk te maken hoe het proces van zingeving bij individuen verloopt. We kunnen in het doen en laten van mensen en wat zij daarover vertellen bijvoorbeeld op zoek gaan naar de doelen die zij zichzelf stellen, naar hun visie op mens en wereld, naar de waarden die zij hanteren en hoe die waarden verband houden met hun zelfbeeld. Zingevingsfactoren komen in de levensverhalen van mensen steeds in wisselwerking met elkaar tot uitdrukking. Zingeving en gemeenschapsvorming Maar hoe kunnen we de plaats van de ander in het proces van zingeving begrijpen? De omschrijving van Van der Lans, het model van Mooren en de meeste andere zingevingstheorien benaderen zingeving vooral als een individueel proces. De ander wordt vooral als onderwerp, thema of bron van zin benaderd. Dan gaat het bijvoorbeeld om je zelfbeeld of je doelen in relatie met anderen. Zingeving heeft echter ook een relationele, sociale en maatschappelijke kant. Mensen zijn in het proces van betekenisgeving voortdurend in interactie met hun omgeving. Ten eerste worden zij door die omgeving benvloed. Voor hun persoonlijke zingeving maken mensen gebruik van in de cultuur aanwezige kaders. Voor een belangrijk deel gebeurt dat onbewust. Mensen vormen zich naar de opvoeding en culturele bronnen die zij meekrijgen. Anderzijds gaan mensen steeds vaker bewust op zoek naar andere levensbeschouwelijke en culturele inhouden om zich toe te verhouden. Dat sluit aan bij de tweede reden van het sociale karakter van zingeving. Mensen situeren en orinteren zich in het proces van zingeving in de wereld waarin zij leven, inclusief de mensen die daarvan deel uit maken.75 Individuen plaatsen zich voortdurend in een groter geheel en geven zin aan wat er om hen heen

75

Kruithof (1968) p. 505.

32

aanwezig is. Daarnaast passen zij zich aan de ontwikkelingen die er in hun omgeving plaatsvinden aan en werken ze ook zelf aan het behoud en de ontwikkeling van dit grotere geheel mee.76 Zingeving heeft nog een derde sociale kant. Deze is in relatie tot gemeenschapsvorming de belangrijkste. Zingeving vindt ook collectief plaats bij groepen, gemeenschappen, bij de maatschappij of bij de mensheid als geheel. Collectieve of gezamenlijke zingeving kan als een soortgelijk proces worden gezien als zich bij individuen afspeelt.77 We geven een voorbeeld over omgaan met rouw. In sommige culturen zijn uitbundige uitingen van verdriet en rouwbeklag de gewoonste zaak van de wereld, terwijl dat in West-Europa al gauw gezien wordt als gebrek aan beheersing en mogelijkerwijs zelfs als pathologische rouw. Hanteerbaarheidsnoties (leefregels) kunnen verschillen per cultuur familie of gemeenschap. Onderzoeken van Wortman et al. laten zien dat er uiteenlopende familiale reacties zijn, varirend van het uitvoeren van rituelen, depressieve reacties tot het onderdrukken van emotionele uitingen.78 Zingeving op collectief niveau heeft grote invloed op hoe individuen hun leven inrichten en ervaren.79 De wijze waarop we over de wereld denken komt in uitwisseling met anderen tot stand en we maken gebruik van in de cultuur aanwezige kaders. En dat geldt ook voor onze waarden en normen, voor de wijze waarop we denken dingen het beste aan te pakken en voor ons zelfbeeld. Ons zelfbeeld bijvoorbeeld is niet alleen afhankelijk van hoe we zelf vinden dat we tegemoet komen aan onze eigen normen en waarden, of we vinden dat we het leven aankunnen en of dat we de doelen die we nastreven kunnen verwezenlijken, maar ook van hoe anderen tegen ons aankijken. Volgens Mia Leijssen is de veel voorkomende zingevingsproblematiek in de samenleving niet tegen te gaan door alleen op individueel niveau te interveniren. Zingevingsproblemen zijn een verwijzing naar de kwaliteit van de samenleving. Hoge zelfmoordcijfers, depressie bij n op vijf volwassenen, stress en burnout, verslavingen, toenemende criminaliteit.zijn symptomen van een veeleisend systeem en een snel evoluerende maatschappij die niet op mensenmaat is.80 Volgens Leijssen is hier pas iets aan te doen als copingstrategien voor zingeving een ruimere maatschappelijke ondersteuning krijgen en als zelfoverstijgende bronnen van zin gewaardeerd worden. Zij vindt het van belang om samen te werken aan een zingevend en mensvriendelijk klimaat op samenlevingsniveau.81 Hoe schep je een klimaat dat bevorderlijk is voor zingeving? Professionals kunnen daarin een grote rol spelen door de wijze waarop zij met de lokale gemeenschap aan de slag gaan. We bespreken eerst een76 77

Kruithof (1968) p. 505. Kruithof (1968) p. 517 en 529. De Vries et al. (2007) p. 52 78 De Vries et al. (2007) p. 52-53. Wortman et al (1995) 79 Kruithof (1968) p. 517. 80 Leijssen (2004) p. 214-268. 81 Leijssen (2004) p. 214-268. Voor zingevingsproblematiek en copingsstrategien, zie verder in het hoofdstuk.

33

model aan de hand waarvan gemeenschapsvormers een begrip kunnen ontwikkelen voor zingeving op meerdere niveaus van de samenleving. Professionals die oog hebben voor hoe het proces van zingeving op de verschillende niveaus uitwerkt kunnen heel gericht interveniren. Vervolgens leggen we het verband met de factoren uit het zingevingsmodel van Mooren. Aan het slot van de paragraaf geven we een kort voorbeeld. In dit hoofdstuk benaderen we het verband tussen zingeving en gemeenschapsvorming vooral volgens formeel analyse kaders. In volgende hoofdstukken worden meer inhoudelijke noties gegeven ten aanzien van de levensbeschouwing (wereldbeeld, mensbeeld, levensperspectieven, ethiek) die professionals kunnen gebruiken bij hun eigen visieontwikkeling en analyse. Allereerst gaat het erom oog te ontwikkelen voor zingeving op vijf niveaus van de samenleving: het individu (het zelf), relaties, de groep, de gemeenschap (community) en de samenleving als geheel (nationaal/globaal).82 Op elk van deze niveaus zijn waarden, doelen, contingentiestructuren, leefregels en zelfbeelden in het geding. Individuen, partners, vrienden, groepen, gemeenschappen en naties ontwikkelen visies over deze zaken voor zichzelf, maar ook ten aanzien van andere individuen, groepen en gemeenschappen. Verder ontwikkelen samenlevingen of gemeenschappen opvattingen en ideaalbeelden over hoe individuen of groepen van die gemeenschappen horen te zijn. Groepen hebben bijvoorbeeld beelden van hoe goede liefdesrelaties, burenrelaties en vriendschappen eruit zien. Een ander voorbeeld is dat samenlevingen verschillende waarderingen hebben voor beroepen. Verschil in waardering voor loodgieters, artiesten, verpleegkundigen en juristen kan grote invloed hebben op het zelfbeeld en de levensperspectieven van de betreffende professionals en op de wijze waarop zij zich als groep manifesteren in de samenleving. Tenslotte hebben individuen, groepen, gemeenschappen en naties ideen over hun verhouding met het grotere geheel waarvan zij deel uitmaken. Dan gaat het bijvoorbeeld over wereldverhoudingen die bij zouden kunnen dragen aan het welzijn van de eigen gemeenschap. Zinervaring, betrokkenheid en psychisch welbevinden Zinervaring is nauw verbonden met welbevinden. Dit wordt door onderzoek bevestigd. Een zinvol leven is een noodzakelijke voorwaarde voor een gelukkig leven. Het is echter geen voldoende voorwaarde. Een zinvol leven leidt vaak tot meer geluk, maar het is mogelijk een zinvol leven te leiden zonder gelukkig te zijn.83 Met betrekking tot theorien over geluk of welbevinden zijn drie opvattingen te onderscheiden. Geluk kan verwijzen naar een huidige positieve en prettige emotionele staat (Dat je langsgekomen bent maakt me helemaal vrolijk), geluk kan verwijzen naar een vrij zijn van negatieve emoties (Wat zou82 83

Gedeeltelijk ontleend aan Nichtern (2009) p. 43-60. Baumeister (1991) p. 214. Walburg (2009) p. 53.

34

ik blij zijn als dit project klaar is) en tenslotte verwijst geluk naar een tevredenheid met het leven over een langere periode (Ik ben eigenlijk heel gelukkig geweest in de dertig jaar dat ik in dit huis woon).84 Wij beperken ons in deze bespreking tot de laatste variant. Dit duurzaam geluk is niet alleen een positief gevoel, maar houdt ook een positieve beoordeling van het leven in, en is verbonden met een zinvol en productief leven.85 We ervaren het alleen als onze handelingen overeenstemmen met onze diepere waarden.86 Het streven naar welbevinden in gemeenschappen is een onmisbaar onderdeel van gemeenschapsvorming. Humanisering van de samenleving, zonder dat daarmee de levenskwaliteit van individuen verbetert, is immers onvoorstelbaar. Het creren van sociale samenhang in gemeenschappen en het werken aan verbetering van de leefomstandigheden is een goede manier om het psychisch welbevinden van de leden ervan te bevorderen.87 De kwaliteit van het sociaal netwerk is de belangrijkste factor in de ervaring van welbevinden. Maar ook de leefomgeving is een belangrijke factor. 93% van de mensen in een goede leefsituatie is gelukkig tegenover 60% in een slechte leefsituatie. Als belangrijkste aspect van een goede leefomgeving wordt genoemd sociale participatie, dat wil zeggen sociale betrokkenheid bij de mensen in de directe omgeving.88 Het verband tussen zingeving en welbevinden is op verschillende manieren te leggen. We zullen in deze paragraaf de relatie bespreken tussen psychisch welbevinden en de zingevingsfactoren (Mooren/Baumeister). Roy Baumeister onderzoekt in zijn boek Meanings of life het verband tussen vier behoeften aan zin (doelgerichtheid, waarde, efficacy en eigenwaarde) en de ervaring van welbevinden (happiness).89 Volgens onderzoek streven gelukkige mensen meestal veel doelen na, en hebben mensen die ongelukkig zijn meestal weinig commitments en ontbreekt het hen aan lange termijn doelen. Mensen zijn het gelukkigst als zij projecten hebben met haalbare korte termijn doelen, zeker als zij het gevoel hebben dat deze doelen nie