masterthesis: de arabische...
TRANSCRIPT
1
Nils Wandels
UGent
Master Oosterse Talen en Culturen
2009-2010
Masterthesis:
De Arabische media
De berichtgeving van al-Quds al-Arabi ten tijde van de
tweede intifada
Promotor: Prof. Dr. Giovanni Schallenbergh
2
3
Abstract
In times of conflict, not only soldiers but also the media go to war: journalists and
newspapers become the primary distributors of propaganda, their journalistic values make
way for patriotism, and they engage in a battle for the hearts and minds of the international
public opinion. Because of these developments, it is necessary to approach articles covering
military conflict with great caution, to avoid the pitfalls created by the effective usage of
manipulation and spin. Constant evaluation of the role of the media in times of conflict, and
analysis of the manners in which they fulfil that role is necessary to shield ourselves from
their possible propagation of biased information.
In this paper, I will focus on the second intifada, and the way three major events (Sharon’s
walk on the Temple Mount, the battle in the refugee camp Jenin, and the Massacre at the
Mercaz HaRav yeshiva) were reported in the international, Palestinian-owned, London-based
newspaper al-Quds al-Arabi. I will try to determine the different forms of manipulation that
occur in the newspaper’s use of language, imagery and structure. To do this, I will construct
a theoretical framework based upon theories from the field of communication and media-
sciences. With the help of this framework, it will then be possible for me to perform an
appropriate analysis of al-Quds al-Arabi’s articles. Using this analysis, I will then be able to
determine what specific role the newspaper fulfilled during the second intifada, and trace
the sources that influenced the contents of the newspaper. In this way, I will try to create an
interpretative framework, consisting of basic knowledge of al-Quds al-Arabi’s way of
covering the second intifada and extensive background information of the newspaper itself
and the global and Arabic media-landscapes, that enables the reader to approach articles
from that period with caution. My hope is that this framework will make the reader of al-
Quds al-Arabi more resistant to bias in the coverage and less vulnerable to manipulation and
spin.
4
Index
Inleiding 5
I. Historische Context: de Al-Aqsa Intifada 9
1.1. Voorgeschiedenis 9
1.2. De aanleiding 12
1.3. Het verloop 13
II. Het Medialandschap 18
2.1. Het globale medialandschap 18
2.2. Het Arabische medialandschap 21
2.2.1. De Arabische geschreven pers: algemene kenmerken 21
2.2.2. Categorisering binnen de Arabische media 25
2.3. Al-Quds al-Arabi 32
III. Media en Conflict 34
3.1. Het politieke nut van de media in tijden van conflict 34
3.1.1. Manufacturing Consent 35
3.1.2. De propagandaoorlog 38
3.1.3. Media en terrorisme 41
3.2. Spin en manipulatie: de rol van journalistiek 43
3.2.1. De rol van de journalist 43
3.2.2. Manipulatie 44
3.2.3. Taalgebruik 45
3.2.4. De kracht van beelden 46
3.2.5. De presentatie van informatie 48
3.3. Oorlogsjournalistiek: het dominante journalistieke model 49
3.4. Alternatieve vormen van journalistiek 51
IV. Analyse 53
4.1. Manipulatietechnieken 53
4.1.1. Taalgebruik 53
4.1.2. Presentatie 55
4.1.3. Beeldmateriaal 58
4.2. Journalistiek kader 59
4.3. De functie van al-Quds al-Arabi tijdens de tweede intifada 63
V. Conclusies 66
Appendix: artikels al-Quds al-Arabi 70
Bibliografie 86
5
Inleiding
De media oefenen een niet te onderschatten invloed uit op het wereldbeeld van hun
publiek; kranten en nieuwsuitzendingen bereiken een grote hoeveelheid mensen, en dragen
bijgevolg bij tot de ontwikkeling van een bepaalde blik op de gebeurtenissen, en een manier
waarop de feiten worden opgeslagen in het collectieve geheugen. Doorheen de geschiedenis
hebben de media in verschillende contexten een cruciale invloed gehad op de diverse
aspecten van de maatschappij, en zo de toekomst helpen vormen. Of het nu is door lang
vergeten problemen terug in de schijnwerpers te zetten, door politieke blunders aan het
licht te brengen, door verbanden te leggen tussen zaken die op het eerst gezicht niets met
elkaar te maken hebben, of door gemanipuleerd beeldmateriaal te verspreiden: in al deze
gevallen spelen de media een doorslaggevende rol en beïnvloeden ze het verdere verloop
van gebeurtenissen.
In dit kader moeten we de onmogelijkheid van objectiviteit in de verslaggeving in
rekenschap houden. Objectiviteit is een ideaal dat enkel benaderd kan worden, maar nooit
bereikt. Derhalve is het steeds nuttig de positie van de media in, en haar invloed op de
samenleving onder de loep te nemen en kritisch te evalueren. Het intrinsiek subjectieve
karakter van de media kan namelijk onze blik op de feiten danig verstoren, en de waarheid
tekort doen. Dit is niet in het minst het geval wanneer zich conflictsituaties voordoen: in
dergelijke omstandigheden zullen de media onderhevig worden aan een aantal media-
mechanismes en nieuwe rollen invullen.
In dit onderzoek wil ik de rol van de media als doorgeefkanaal van informatie bestuderen in
het kader van zo’n conflictsituatie, met name de tweede intifada. Hiervoor zal ik mij
toespitsen op de verslaggeving van de internationale krant al-Quds al-Arabi. Ik wil nagaan
welke factoren een invloed uitoefenen op de verslaggeving, en analyseren in welke mate ze
de krant compromitteren. Hiervoor zal ik de verschillende manifestaties van manipulatie en
propaganda in de artikels moeten ontmaskeren om op die manier te komen tot het skelet
van het artikel – de essentie die haar geheimen blootgeeft. Dit alles heeft de creatie van een
adequaat beeld van de rol die de krant heeft gespeeld ten tijde van de tweede intifada tot
doel. Mijn hoop is om lezers te voorzien van een kader waarbinnen ze de artikels van al-
Quds al-Arabi die betrekking hebben op conflictsituaties beter kunnen plaatsen.
6
Ik kies ervoor om al-Quds al-Arabi onder de loep te nemen omwille van de aparte positie van
de krant in het Arabische medialandschap: het betreft hier namelijk een krant wiens
hoofdkwartier in Londen is gebaseerd maar die de eigendom is van Palestijnen die zich sterk
betrokken voelen bij de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Deze ruimtelijke kloof tussen de
journalist en zijn object van onderzoek maakt de krant interessanter om te onderzoeken dan
bijvoorbeeld een Palestijnse krant, waar deze betrokkenheid van de redactie eveneens een
feit is, maar deze moeilijk te onderscheiden is van censuur van bovenaf. Deze
onafhankelijkere positie van al-Quds al-Arabi ten opzichte van directe politieke druk van
buitenaf zorgt ervoor dat de krant autonomer te werk kan gaan, en allerlei mogelijke
voorvallen van verdraaiing, propaganda, manipulatie e.d. toe te schrijven zijn aan meerdere
factoren dan louter politieke inmenging. Omwille van dit feit is het voor mij interessant te
kiezen voor al-Quds al-Arabi in dit onderzoek. Immers, indien de inhoud van de krant
volledig bepaald zou worden door de politieke context waarin ze opereert, zou dit een
onderzoek zijn naar de manier waarop staten controle uitoefenen over de media. Echter, ik
wil in dit onderzoek het hele spectrum van factoren die invloed uitoefenen op de media aan
bod laten komen.
Om deze factoren die invloed uitoefenen op de verslaggeving te ontdekken zal ik drie
domeinen van naderbij moeten bestuderen: de historische context van het conflict, het
medialandschap en het gedrag van media in conflictsituaties. Het is noodzakelijk dat elk van
deze drie domeinen onder de loep genomen worden om tot een volledig kader te komen
waarbinnen de krant vervolgens geanalyseerd kan worden. In het eerste hoofdstuk van deze
thesis zal ik de historische context uiteenzetten door een kort overzicht te geven van de
voorgeschiedenis van de tweede intifada, om vervolgens een aantal sleutelgebeurtenissen
tijdens de tweede intifada zelf te overlopen. Dit korte historische overzicht is noodzakelijk
om dit onderzoek met voldoende kennis van zaken te kunnen voeren en volgen. In het
daaropvolgende hoofdstuk zal ik aandacht schenken aan de verschillende
medialandschappen waartoe al-Quds al-Arabi hoort. Enerzijds zal ik de aard en kenmerken
van de globale media overlopen, anderzijds een overzicht geven van de structuur van de
Arabische media, hierbij aandacht bestedend aan de verschillende varianten van media die
voorkomen in de verschillende Arabische regimes. Tot slot zal ik nagaan tot welke variant al-
Quds al-Arabi behoort en een overzicht geven van de achtergrond van de krant. In het derde
7
hoofdstuk neem ik de mechanismes waaraan de media onderhevig zijn in tijden van conflict
onder de loep. Hiervoor zal ik mij baseren op een literatuurstudie van de
communicatiewetenschappen en de media-wetenschappen. Na deze verschillende
invloeden besproken te hebben, is het mogelijk over te gaan tot de analyse van een aantal
krantenartikels uit al-Quds al-Arabi. Deze analyse zal ik voeren aan de hand van de kennis die
ik heb uitgeschreven in de voorgaande hoofdstukken. Tot slot zal ik trachten een antwoord
te formuleren op de vraag naar de functie die al-Quds al-Arabi vervulde tijdens de tweede
intifada.
Betreffende de artikels die ik zal vertalen, moet opgemerkt worden dat het onmogelijk is
voor mij om een uitgebreid corpus van artikels te bestuderen. Bijgevolg pretendeer ik geen
altijd geldende uitspraken te doen met betrekking tot de krant, maar enkel een beeld te
scheppen van de invloeden die we in rekenschap moeten houden wanneer we artikels lezen
over de 2e intifada in al-Quds al-Arabi. Ik hoop enkel een soort interpretatief kader aan de
hand waarvan de lezer de informatie uit deze krant kan interpreteren en plaatsen te
creëren. Het betreft hier met andere woorden een kwalitatief onderzoek, waarbij mijn
aandacht voornamelijk gericht zal zijn op de inhoudelijke en taalkundige aspecten van de
artikels.
De artikels die ik zal vertalen, en waarop ik mijn analyse zal baseren, bestrijken 3
onderwerpen: de wandeling van Ariel Sharon op de tempelberg op 28 september 2000, de
Israëlische invasie van het Palestijnse vluchtelingenkamp Jenin, begin april 2002, en de
Palestijnse aanslag in de Mercaz HaRav yeshiva op 6 maart 2008. Deze laatste gebeurtenis
kan voor velen buiten de grenzen van de tweede intifada vallen, maar gezien deze aanslag
een gevolg is van dezelfde Palestijnse ontevredenheid als die van de periode 2000-2004, heb
ik desalniettemin besloten een artikel over deze gebeurtenis te incorporeren. Ik kies ervoor
over deze drie gebeurtenissen te lezen omwille van hun uiteenlopende karakter. Terwijl de
invasie in Jenin een oorlogssituatie betreft waarin de Palestijnse vluchtelingen de
slachtofferpositie innemen, zijn in de Mercaz HaRav schietpartij de rollen omgedraaid en zijn
de Israëli’s het slachtoffer van terreur. Het is interessant te bestuderen hoe de krant omgaat
met enerzijds een situatie waarbij Palestijnen benadeeld worden, en anderzijds een situatie
waarin Israëli’s het slachtoffer zijn. Zal de krant in gelijke mate aandacht besteden aan de
slachtoffers? Zullen in dezelfde mate vingers gewezen worden? Komen beide situaties even
8
uitvoerig aan bod? Mijn keuze voor een artikel dat Sharon’s wandeling op de tempelberg
behandelt heeft te maken met het feit dat deze gebeurtenis de druppel was die de emmer
deed overlopen. Over het algemeen wordt deze gebeurtenis beschouwd als de aanleiding
voor de tweede intifada, en bijgevolg is het interessant om na te gaan hoe een grote
internationale krant hier akte van nam.
Door de analyse van deze krantenartikels zal ik het theoretisch kader dat ik uiteen zet in de
eerste drie hoofdstukken toetsen aan de praktijk en de rol van al-Quds al-Arabi ten tijde van
de tweede intifada verklaren en illustreren.
9
I. Historische context: de Al-Aqsa intifada
Het is noodzakelijk om in zekere mate kennis te hebben van de gebeurtenissen die de
krantenartikels die ik zal analyseren als onderwerp hebben. Door kennis te verwerven van de
voorgeschiedenis, de aanleiding en het verloop van de intifada kan men als lezer beter
begrijpen waarom bepaalde narratieven, inhouden en opvattingen verspreid werden door
de media.
1.1. Voorgeschiedenis
In 1993, 6 jaar na de spontane uitbarsting van de 1e intifada, die de wereld bewust had doen
worden van de abominabele toestand van de Palestijnse vluchtelingen en hun
ontevredenheid hierover, leek hoop terug op te flakkeren voor de Palestijnse bevolking
nadat Israëlisch eerste minister Rabin en PLO-leider Arafat onder supervisie van Amerikaans
president Clinton de Oslo-akkoorden publiekelijk bezegelden met een veelbelovende
handdruk. Maar achter de schermen bracht Oslo op termijn enkel meer onenigheid en meer
geweld, ten gevolge van de onwil aan beide kanten. Reeds hier, in de slotnoot van de 1e
intifada, liggen de wortels voor een veel gewelddadiger conflict, dat beide partijen nog meer
uit elkaar zou drijven.
De Oslo-akkoorden zelf vormden een voorbereidend kader voor een later geplande,
uiteindelijke oplossing voor de Israëlisch-Palestijnse patstelling. Er werd een plan opgesteld
dat de Palestijnen zelfdeterminatie verzekerde in de West-Bank en de Gaza-strook, die hen
in fases zou overgedragen worden1. De Palestijnse gebieden werden opgedeeld in 3 zones,
elk met een verschillende graad van Palestijnse autonomie en Israëlische militaire
aanwezigheid. Na een periode van 5 jaar, waarin een Palestijnse interim-regering het gebied
bestuurt, zouden nieuwe onderhandelingen plaatsvinden, waarbij men tot een akkoord
tracht te komen over de verdeling van Jeruzalem en het recht op terugkeer van de
Palestijnse vluchtelingen. De akkoorden verdeelden echter beide partijen, zowel de Israeli’s
als de Palestijnen, in twee kampen. De rechtse vleugel in de Knesset reageerde
verontwaardigd2, en hun islamistische tegenhangers van Hamas en Islamic Jihad, konden
deze akkoorden in hun grond niet aanvaarden gezien de charters van beide groeperingen
1 Ooms, Marc, “Israël na Rabin”, Standaard Uitgeverij Antwerpen, 1996
2 Shindler, Colin, “A History of Modern Israel”, Cambridge University Press, 2008
10
zich expliciet uitlaten tegen het bestaan van Israël an sich3. Deze tegenstellingen werden
tevens gevoed door een groeiend wantrouwen aan beide kanten. Zo heerste in Israël de
vrees dat de Palestijnen enkel een tijdelijke vrede trachtten te bekomen, maar geen
interesse hadden in een duurzame co-existentie van beide volkeren. Anderzijds waren ook
de Palestijnen sceptisch, omwille van de tegenstrijdige signalen die Israël uitzond. Zo
veroorzaakte de verdere uitbreiding van bestaande settlements een collectieve vrees dat
Israel nooit of te nimmer haar bouwprojecten op Palestijns grondgebied zou stopzetten, en
er waren zelfs vermoedens dat er een mogelijke intensifiëring zou plaatsvinden. Dit
wederzijdse wantrouwen was een geschikte voedingsbodem voor de tegenstanders van het
vredesproces, die alles in het werk zetten om Oslo te ondermijnen en op termijn ongedaan
te maken. De situatie werd grimmiger en grimmiger, tot op het punt dat beide partijen
claimden dat de andere zijde zich niet aan de overeenkomst hield.4
Opmerkelijk is de toename van geweld na Oslo. Hamas stelde alles in het werk om de
architecten van de akkoorden en haar voorstanders aan het wankelen te brengen, en
lanceerde een terreuroffensief dat al snel haar vruchten afwierp: de Israëlische publieke
opinie kantelde zich steeds meer tegen Rabin, en ook de Knesset begon af te haken. Aan de
andere zijde werkte Hamas’ aanpak: voornamelijk in Gaza groeide de aanhang van de
organisatie, en Arafat, die niet in staat was het islamistische geweld, noch de Israëlische
represailles te voorkomen, verloor de controle over de situatie en zijn tegelijk autoriteit5.
In de Knesset poogden Netanyahu en zijn aanhangers binnen de Likud Rabin in diskrediet te
brengen. Echter, binnen Likud was er eveneens een breuk, tussen de volgelingen van Begin’s
rechtlijnige aanpak en de pragmatici die de nieuwe realiteit, gekleurd door Palestijns
nationalisme, erkennen. De ambities die Netanyahu koesterde dwongen hem echter om
beide kampen weer dichter bij mekaar te brengen en te bedaren.6
3 Levitt, Matthew & Ross, Dennis, “Hamas. Politics, Charity and Terrorism in the service of Jihad”, Yale
University Press, 2006 4 Shindler, Colin., “A History of Modern Israel”, Cambridge University Press, 2008
5 Ooms, Marc, “Israël na Rabin”, Standaard Uitgeverij Antwerpen, 1996
6 Shindler, Colin., idem
11
De Joodse gemeenschap in de Verenigde Staten leverde eveneens kritiek op het Israëlische
bestuur, en velen in het buitenland waren van mening dat Israel’s overlevingskansen op het
spel stonden omwille van de dwaasheid van Links.7
Protesten tegen Rabin werden frequenter naarmate het geweld toenam. Vooral onder de
settlers heerste er een sfeer van ontevredenheid, en ze stelden dan ook alles in het werk
hun eerste minister psychologisch te breken. Meermaals ontving hij doodsbedreigingen,
maar negeerde die telkens opnieuw. De meest extreme uiting van toenemende wanhoop en
woede kwam ongetwijfeld van Baruch Goldstein, een settler die in 1994 de Grot der
Voorvaderen te Hebron, die destijds dienst deed als moskee, betrad, tot de tanden
gewapend, en het vuur opende op biddende Palestijnen. Hij doodde 29 mensen en
verwondde er nog eens een honderdtal. In een onderzoek naar zijn motieven bleek dat hij
handelde uit vrees voor het verdwijnen van het IDF in de settlements8. Goldstein’s actie
werd een katalysator voor nog extremere posities aan beide kanten, en een verdere
uitdieping van de neerwaartse spiraal van geweld.
Extremistische orthodoxe rabbi’s gingen zelfs zover dat ze het volk opjutten tegen Rabin op
basis van Bijbels Recht zoals ‘din rodef’ en ‘din moser’9. Het was uiteindelijk hun invloed die
Yigal Amir ertoe bracht Rabin te vermoorden, en tevens de hoop die kortstondig was
opgeflakkerd vlak na Oslo volledig uit te doven10
. Het enige wat nog overbleef was
teleurstelling, voornamelijk onder de Palestijnen, die immers enkel armer waren geworden
sinds de akkoorden waren ondertekend. Op de koop toe kondigde de
verkiezingsoverwinning van Netanyahu in 1996 geen verbetering aan voor de Israëlisch-
Palestijnse relaties in de nabije toekomst.
Al van bij het begin van Netanyahu’s legislatuur als eerste minister bleek echter dat er
sprake was van een ideologische machtsstrijd binnen de Likud tussen de kersverse eerste
minister, die een pragmatischere koers was gaan varen, en Sharon, die als minister van
nationale infrastructuur steeds radicaler ging handelen. Zo startte hij een hectisch
7 Shindler, Colin., “A History of Modern Israel”, Cambridge University Press, 2008
8 Shindler, Colin, idem.
9 Shindler, Colin, idem – Din Rodef = de plicht om een Jood die zijn eigen dood nastreeft te vermoorden; Din
Moser = een wet die bepaalt wat gedaan moet worden met een Jood die andere Joden verraadt aan niet-
Joodse autoriteiten. 10
Ooms, Marc, “Israël na Rabin”, Standaard Uitgeverij Antwerpen, 1996
12
bouwprogramma op, dat zowel een uitbreiding van het wegennetwerk en van de bestaande
nederzettingen in de bezette gebieden inhield. Wanneer hij uiteindelijk gerehabiliteerd werd
als minister van buitenlandse zaken, en hij steeds meer invloed kreeg inzake de Palestijnse
kwestie, bleek Sharon de bovenhand te halen. De gematigde aanpak van Netanyahu (naar
Likud-termen weliswaar) had geen vruchten afgeworpen, en was een trauma gebleken voor
de Likud, die nu alle vertrouwen kwijt was in haar 1e minister. Vervroegde verkiezingen
waren het gevolg.11
De nieuw verkozen eerste premier, Ehud Barak, toenmalig leider van de Arbeidspartij,
verraste vriend en vijand met de samenstelling van zijn administratie. Zo benaderde hij een
aantal rechtse partijen, maar marginaliseerde hij zowel de architecten van de Oslo-
akkoorden als zijn eigen partijtop12
. De ontgoocheling in het linkse kamp was groot.
Desalniettemin werden vermeende pogingen gedaan de vredesonderhandelingen terug
nieuw leven in te blazen, onder het wakend oog van Amerikaans president Clinton. Een top
in Camp David moest uitsluitsel brengen, maar liep teleurstellend af. De Palestijnse delegatie
was van mening dat een Palestijnse staat geen stap dichter was gekomen, wijzend op de
toegenomen Israëlische bouwactiviteit in de bezette gebieden. Ze legden dan ook de nadruk
op een ontruiming van de illegale settlements, alsook op territoriale eenheid. Maar de
grootste knelpunten waren de verdeling van Jeruzalem en het Palestijnse recht op
terugkeer. De onderhandelingen verliepen steeds stroever, en na het uiteindelijke falen van
de top was de situatie rijp voor geweld.13
1.2. De aanleiding
Na het falen van Barak in de onderhandelingen met de Palestijnen en de Syriërs, en naar
aanleiding van de desintegrerende Knesset, voelde Ariel Sharon in de zomer van 2000 dat de
macht voor het grijpen lag. Wat hem nog restte was het in scène zetten van een situatie
waaruit zowel zijn macht als zijn bedoelingen zouden blijken.14
Toen hij op 28 september 2000, vergezeld door een duizendtal Israëlische ordehandhavers,
de tempelberg beklom en er verkondigde dat de site onder Israëlische controle zou blijven
11
Shindler, Colin, A History of Modern Israel, Cambridge University Press, 2008 12
Shindler, Colin, idem. 13
Shindler, Colin, idem. 14
Shindler, Colin, idem.
13
staan, zond hij talrijke signalen uit. Enerzijds was het een beginselverklaring van de politieke
koers die hij zou varen, anderzijds een manifestatie van zijn macht, maar niet in het minst
een religieus-symbolisch signaal naar de Palestijnse bevolking toe. Likud zou nooit met een
verdeling van Jeruzalem akkoord gaan, en de tempelberg – een heilige plaats voor joden én
moslims – zou bijgevolg mogelijks ontoegankelijk worden voor de Palestijnen. Met andere
woorden, Sharon’s wandeling was zeer provocerend voor de Palestijnse bevolking, wiens
hoop op dat moment reeds beneden alle peil was gezakt omwille van de mislukking van
Camp David en het uiteen spatten van de luchtbel die Oslo had gecreëerd.
Wat volgde waren gewelddadige aanvallen van Palestijnse omstanders op biddende Israëli’s
bij de Klaagmuur15
. De gewelddadigheden hielden enkele dagen aan, en al gauw schakelde
de Israëlische politie over op echte kogels, wat er dan weer toe leidde dat de Palestijnse
bevolking in de West-Bank eveneens de wapens opnam. Begin oktober werden de
hostiliteiten heviger en heviger. De 2e intifada was een feit.
16
1.3. Het verloop
Na het uitbreken van de 2e intifada deed Barak een haast wanhopige poging om de geest van
Oslo te herstellen. Echter, gezien Barak de politie het gebruik van wapens reeds had
toegestaan, en een zeer gewelddadige politiek had gevoerd jegens de rebellerende
Palestijnen sinds het uitbarsten van de intifada, waren dit vijgen na Pasen. Daarnaast gooide
de media olie op het vuur door de publicatie en verspreiding van twee iconische verhalen die
de vijandige omstandigheden samenbalden tot beestachtige tragedie: de dood van
Muhammad Al-Durrah, een 12-jarig Palestijns jongetje dat samen met zijn vader in het
spervuur terecht kwam, en het lynchen van twee Israëlische reservisten van het IDF door
een woeste menigte te Ramallah. Deze beelden hadden hun effect op de publieke opinie:
onder Israëli’s heerste het geloof dat de Palestijnse rebellen Israël wilden vernietigen, en
onder de Palestijnen dat Israël helemaal geen vrede wíl. De Israëlische Arabieren waren zich
bewust van hun problematische positie, maar besloten uiteindelijk deel te nemen aan het
15
Muravchik, Joshua, “Covering the intifada: how the media reported the Palestinian uprising”, Brookings
Institution, 2003 16
Shindler, Colin, A History of Modern Israel, Cambridge University Press, 2008
14
verzet: de rellen vonden nu ook plaats in het hart van Israël. De Israëlische ordediensten
traden hard op17
.
Vanuit de internationale gemeenschap kwamen er meerdere pogingen om het vredesproces
te redden. Dit was voornamelijk gevolg van een collectief besef dat de tijd op raakte. De
schaduw van Sharon hing onheilspellend boven het vredesproces – alle opiniepeilingen
deden vermoeden dat hij de volgende premier zou worden van Israël -, en tevens verliet
Amerikaans president Clinton, die zich had ingespannen voor vrede, binnenkort zijn ambt.
Zijn laatste actie was het opstellen van de Clinton-parameters, een kader waarbinnen de
toekomstige onderhandelingen zouden moeten plaatsvinden. De parameters zelf moesten
echter buiten schot blijven, en mochten niet veranderd worden. Het probleem echter was
dat deze parameters getuigden van een grote vaagheid, en eigenlijk amper bijdroegen tot
een oplossing.18
De voorstellen in de parameters waren op zich wel meer dan redelijk, en er was dan ook
algemene consternatie toen Arafat een afkeurende houding aannam, en weigerde ze te
ondertekenen. Naar de reden hiervan kunnen we enkel raden. Enerzijds kan de vrees voor
Hamas’ reactie een factor geweest zijn, anderzijds kan het zijn dat Arafat geloofde dat de
onderhandelingen hem meer konden opbrengen dan hem was aangereikt. Maar men mag
vooral niet uit het oog verliezen dat de Palestijnse publieke opinie ten opzichte van Israël
gehard was. Sinds het uitbreken van de intifada had Israël zich beholpen van de strategie van
collectieve bestraffing om de Palestijnse bevolking in te tomen, en dit had littekens
nagelaten.
Arafat en zijn delegatie zagen echter niet in dat dit mogelijks de laatste kans in lange tijd was
op onderhandelingen. Sharon zou immers een moeilijkere klant blijken als het op vrede
aankwam. Echter, de Palestijnen wilden ten tijde van de onderhandelingen eerder
rechtvaardigheid dan een oplossing voor het conflict. Alle pogingen tot compromis werden
door de Palestijnse zijde afgekeurd tijdens de Taba Top19
.
17
Shindler, Colin, A History of Modern Israel, Cambridge University Press, 2008 18
Shindler, Colin, idem. 19
Shindler, Colin, idem.
15
Op het moment dat Sharon uiteindelijk verkozen werd als eerste minister, was er al heel wat
bloed vergoten aan beide kanten. In Israël zelf vonden 13 Arabieren de dood na hevige
rellen, en de moord op de twee IDF reservisten had Barak beantwoord met hevige
raketaanvallen. Dat Sharon niet de intentie had om af te zien van Barak’s aanpak van
collectieve bestraffing bleek uit het feit dat de voormalige premier de functie van minister
van defensie kreeg aangeboden. Hoewel Barak weigerde, was het signaal duidelijk: er zou
een voortzetting – zo niet een intensifiëring - komen van de strategie van collectieve
represailles. Sharon’s afkeuren van de twee-staten oplossing, en zijn intensief
bouwprogramma, dat steunde op de uitbouw van nieuwe outposts en de uitbreiding van de
bestaande nederzettingen in de West-Bank, wezen beide op het feit dat er een nieuw
tijdperk was aangebroken in de Israëlisch-Palestijnse relaties.20
Na verloop van tijd werd de intifada steeds nihilistischer qua karakter. Gerichte moorden op
Palestijnse leiders die uitgingen van de staat, en tevens Palestijnse burgerslachtoffers
opeisten waren schering en inslag, net als zelfmoordaanslagen op Israëlische burgers. Deze
werden uitgevoerd door zowel mannen als vrouwen van alle mogelijke bevolkingsklassen -
van arbeiders tot zakenmannen -, en van alle mogelijke leeftijden21
. Door Palestijnen werden
ze geconcipieerd als martelaars, die stierven voor de vrijheid van Palestina, voor Israëli’s
waren het niet meer dan onmenselijke terroristen, uit op de vernietiging van Israël.
De aanslag op de discotheek ‘The Dolphinarium’, die vele Israëlische tienerslachtoffers
opeiste, choqueerde niet enkel Israël, maar ook de Palestijnse zijde. Arafat voelde zich dan
ook verplicht deze aanslag te veroordelen22
, al was het maar om nog enige
geloofwaardigheid te hebben op het internationale platform, alhoewel hij daarmee
diegenen binnen Fatah en Hamas die de gewapende strijd wilden voortzetten tegen de borst
stootte.
In de loop van 2002 bereiken de hostiliteiten een nieuw dieptepunt, met het lanceren van
‘Operation Defensive Shield’, een grootschalige incursie van het IDF in de West-Bank, die als
doel de uitschakeling van terroristische bolwerken had. Her en der werd strijd geleverd, en
20
Shindler, Colin, idem 21
Liebes, Tamar, “Black and White and Shades of Gray: Palestinians in the Israeli Media During the 2nd
Intifada”, verschenen in: “The International Journal of Press/Politics”, Volume 14, SAGE publications, 2009 22
Shindler, Colin, “A History of Modern Israel”, Cambridge University Press, 2008
16
op locaties als het vluchtelingenkamp Jenin mondden de confrontaties tussen Palestijnse
militia en het IDF uit in ware bloedbaden.23
De internationale politiek ging zich echter weer meer moeien met de kwestie, en eens te
meer werden nieuwe voorstellen gelanceerd om tot een duurzame vrede te komen. De
nieuwe Amerikaanse president Bush koos echter voor een andere benadering. Uit een
speech die hij hield in juni 2002 bleek dat Washington van mening was dat er eerst
hervormingen moesten plaatsvinden bij de Palestijnse volksvertegenwoordiging zelf,
vooraleer men aan de onderhandelingstafel ging zitten24
. De Palestijnen moesten door
middel van democratische verkiezingen nieuwe leiders aanstellen – op die manier hoopte hij
waarschijnlijk Arafat buiten spel te kunnen zetten. Deze nieuwe aanpak moet natuurlijk
tegen de achtergrond van 11 september, de daarbij horende ‘War on Terror’ en Amerika’s
globale missie om de democratie te verspreiden over de wereld, gezien worden. Afgezien
van een democratisch verkozen regering, werden de Palestijnen ook opgedragen een
vrijemarkteconomie uit te bouwen en een nieuwe grondwet op te stellen. Enkel als aan die
voorwaarden voldaan werd, zou Amerika hulp leveren bij de creatie van een Palestijnse
staat. Israël werd ondertussen gevraagd zich terug te trekken uit de West-Bank en haar
bouwactiviteiten stop te zetten25
.
Er blies een nieuwe politieke wind doorheen Palestina, nu Arafat in een ongunstige positie
werd gedrongen, en zijn macht steeds meer afnam. Hij had nu vijanden op alle fronten:
Likud achtte hem verantwoordelijk voor het aanhoudende geweld, facties binnen de PLO
zagen hem als een obstakel in de onderhandelingen, en Amerika wilde hem zo snel mogelijk
van het politieke toneel verwijderen. Na Mahmud Abbas’ instelling als eerste minister van de
Palestijnse Autoriteit in 2003 werden voor het eerst sinds lange tijd weer
vredesonderhandelingen gevoerd. Tijdens de Aqaba Top laat Abbas weten dat hij streeft
naar een vredevolle manier om de Israëlische bezetting te beëindigen. Sharon omarmt voor
de eerste keer de 2-staten oplossing, en gaat akkoord met het ‘Road Map for Peace’-plan,
23
Muravchik, Joshua, “Covering the intifada: how the media reported the Palestinian uprising”, Brookings
Institution, 2003 24
Shindler, Colin, idem 25
Shindler, Colin, idem
17
dat onder andere de ontmanteling van nederzettingen en de terugtrekking uit de bezette
gebieden gebood, tot grote consternatie van de Israëlische kolonisten.26
Het staakt-het-vuren dat van start ging op 29 juni 2003, ten gevolge van Road Map, werd
een maand later reeds opgezegd, dit ten gevolge van een Israëlische operatie om Palestijnse
bommenmakers te arresteren. Hamas keerde terug naar haar nihilistisch ethos, waarop
Israël furieus reageerde: de hele top van de organisatie werd op korte tijd uitgemoord door
Israël, wat Hamas er uiteindelijk toe bracht een politieke weg te volgen. Road Map was
echter in het water gevallen – Abbas was er niet in geslaagd Palestijns geweld tegen te
houden, en Israël had geen moeite gedaan de kolonies te ontmantelen. De mislukking van
Road Map maakte echter de weg vrij voor Sharon’s eigen ontmantelingsplan. Het
Disengagement Plan hield enerzijds de terugtrekking uit Gaza in, maar bevatte anderzijds
ook plannen voor de bouw van een veiligheidsbarrière – muren rond de Palestijnse steden –
waardoor het Palestijnse grondgebied een verzameling van enclaves zou worden, met elkaar
verbonden door wegen die onder controle van Israël staan. Het plan ondermijnt de
grondvesten van de 2-staten oplossing, in die zin dat het de mogelijkheid op een territoriale
eenheid Palestina uitsluit.27
26
Shindler, Colin, A History of Modern Israel, Cambridge University Press, 2008 27
Shindler, Colin, idem
18
II. Het Medialandschap
Alvorens te beginnen aan een analyse van specifieke krantenartikels of kranten, is het
noodzakelijk kennis te hebben van het medialandschap waarin deze operatief zijn. Op deze
manier zijn zowel stijl als inhoud makkelijker te interpreteren en kaderen, en worden geen
verkeerde verklaringen gegeven aan het herhaaldelijk voorkomen van bepaalde fenomenen.
Betreffende de Arabische kranten moeten we drie medialandschappen in rekenschap
houden: het globale, het Arabische en het nationale. Terwijl we de algemene kenmerken van
deze drie sferen overlopen, zal duidelijk worden dat de ontwikkelingen in de media op
globaal niveau niet noodzakelijk een weerslag vinden op het microniveau. Echter, zeker met
betrekking tot kranten als al-Quds al-Arabi, die voornamelijk operatief zijn op het
macroniveau, is het aangewezen te beginnen met een analyse van de eigenschappen en
ontwikkelingen van dit overkoepelende niveau.
2.1. Het Globale Medialandschap
Sinds de tweede helft van de 20e eeuw heeft zich een sterk globaliserende tendens
voorgedaan in de verschillende specifieke medialandschappen. Ten gevolge van de
communicatieve revolutie, die ondertussen al meer dan een halve eeuw onophoudelijk
voortraast, zijn de grenzen en mogelijkheden van de media voorgoed uitgebreid. Dit heeft
uiteindelijk geleid tot de ontwikkeling van een nieuw communicatie-platform, dat heden ten
dage nog steeds in ontwikkeling is: de globale media.
Wat deze globale media voornamelijk kenmerkt, is dat ze over het algemeen niet beperkt
worden door nationale grenzen. Internationale netwerken en kranten bereiken een
wereldwijd publiek, waardoor ze zich een stuk onafhankelijker kunnen opstellen ten
opzichte van de staat. Dit houdt echter niet in dat deze media vrij zouden zijn van
compromitterende invloeden. Hun internationale karakter trekt andere belangengroepen,
voornamelijk vanuit de financiële wereld, aan die op hun beurt hun invloed willen laten
gelden met behulp van de media. Daarnaast slagen staten er desalniettemin nog steeds in
een, zij het beperkte, invloed uit te oefenen. Deze heeft dan voornamelijk betrekking op
kranten, zoals al-Quds al-Arabi, wiens voornaamste inkomstenbron verkoop is, in plaats van
19
reclame28
. Autoritaire regimes hebben namelijk de mogelijkheid de verdeling van bepaalde
kranten te verbieden indien ze artikels publiceren met een te provocerende inhoud. Op deze
manier kan een land nog steeds een compromitterende invloed uitoefenen op een krant
wiens inkomsten sterk afhangen van haar verdeling, en alsnog de integriteit van haar
journalisten aantasten. Dit gaat echter voornamelijk op voor de geschreven pers. Radio en
televisie maken het een stuk moeilijker voor staten om de informatiestroom te
controleren.29
Netwerken zoals CNN en Al-Jazeera brengen 24u per dag nieuws in real-time
dat over de hele wereld wordt uitgezonden. Hierdoor bieden ze aan een heel groot publiek
de mogelijkheid om een alternatieve bron te raadplegen, en kunnen ze bijgevolg een vitale
rol spelen bij het veroorzaken van verandering, zowel op nationaal als internationaal niveau.
Maar het meest krachtige medium heden ten dage is zonder twijfel het internet. Het biedt
de mogelijkheid tot razendsnelle verspreiding van informatie en het in contact komen met
gelijkgestemden. De gebruiker heeft tevens de mogelijkheid om op een eenvoudige manier
te ageren als actieve participant in de ‘public sphere’ (terwijl kranten, televisie en radio in de
eerste plaats hun publiek als passieve ontvanger interpreteren). Het is ook dankzij een
medium als het internet dat amateuropnames van ooggetuigen aan belang hebben
gewonnen, omwille van de mogelijkheid tot snelle verspreiding.30
Deze onophoudelijke stroom aan informatie heeft de journalistieke normen echter sterk
aangetast. Het ouderwetse ideaalbeeld van objectiviteit wordt vaak overboord gegooid, en
zaken als spektakel en sensatie krijgen prioriteit. Er wordt een voorkeur gegeven aan
directheid - als er nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen worden ze meteen de ether
ingegooid, vooraleer ze onderworpen zijn aan een grondige toetsing. Men verkiest ook
speculatie en het vormen van wilde theorieën boven een analyse van de feiten. Dit verklaart
ook waarom beelden van gebeurtenissen vaak worden voorzien van ongeïnformeerde live-
commentaar.31
Hetzelfde grote nadeel geldt ook voor het internet, maar is in dat geval nog
veel meer uitvergroot. Daar waar radio en televisie nog een journalistieke marge bieden,
geeft het internet de mogelijkheid om elk beetje aan informatie, hoe ongenuanceerd of
28
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 29
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 30
Liebes, T., “Black and White and Shades of Grey: Palestinians in the Israeli Media During the 2nd
Intifada”,
verschenen in: “The International Journal of Press/Politics”, Volume 14, 2009 31
Cottle, Simon, idem.
20
gebrekkig ook, zonder enige begrenzing te publiceren en razendsnel de wereld te doen
rondgaan.
Al deze factoren kunnen een bepalende impact hebben op een massaal publiek in tijden van
oorlog. Journalisten vallen dan namelijk nog sneller ten prooi aan propaganda in hun
queeste om de kijker constant up-to-date te houden, waardoor de publieke opinie de
speelbal dreigt te worden van spin-doctors32
. De globale media bieden namelijk, nog meer
dan de nationale media, een platform waarop een informatieoorlog wordt uitgevochten.
Politieke actoren voeren een strijd om de harten en geesten van het internationale publiek,
en maken gebruik van alle mogelijke methodes om deze strijd om ‘media-frames’ te winnen.
Het Israëlisch-Palestijns conflict is zonder twijfel een heel goed voorbeeld van twee
conflicterende frames die strijden om media-aandacht, wat dan kan leiden tot een
internationale reactie. Deze strijd om media-frames en de methodes die gehanteerd worden
om de informatieoorlog te winnen worden later in deze paper uitgebreid toegelicht.
Tot slot wil ik nog een algemene ontwikkeling in de media aankaarten, met name de
toename van emotionele betrokkenheid van de media bij de feiten. De reporter
overschouwt zijn subject niet langer alsof hij een outsider was, maar gaat het engagement
aan door meer te focussen op het menselijke aspect.33
Deze nieuwe aanpak heeft echter
implicaties met betrekking tot manipulatie en desinformatie, gezien de ideologische
overtuigingen van de journalist aan belang winnen34
. De voornaamste reden voor de
ontwikkeling van dit nieuwe journalistieke elan is zonder twijfel de komst van de televisie.
Meer dan de krant, kan televisie de nadruk leggen op de dramatische en sensationele
component van een gebeurtenis. Beelden kunnen immers veel makkelijker een broeihaard
van emoties opwekken dan letters, gezien de betrokkenheid van het publiek vergroot wordt.
Omwille daarvan is de televisie een sterk medium voor demonisering: beelden van dood en
vernietiging kunnen gevoelens van wraak en verachting, alsook medelijden opwekken bij het
grote publiek.35
De ingreep van televisie blijft ook vaak verborgen, net omdat ze de meest
32
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 33
Liebes, Tamar, “Black and White and Shades of Grey: Palestinians in the Israeli Media During the 2nd
Intifada”, verschenen in: “The International Journal of Press/Politics”, Volume 14, 2009 34
Rinnawi, Khalil, “De-legitimization of Media Mechanisms: Israeli Press Coverage of the Al Aqsa Intifada”,
verschenen in: “International Communication Gazette”, Volume 69, SAGE publications, 2007 35
Wolfsfeld, Gadi, “The News Media and the Second Intifada: Some Basic Lessons”, verschenen in: “Palestine-
Israel Journal of Politics, Economics & Culture”, Vol 10, Palestine-Israel Journal, 2003
21
alledaagse en normale situaties vastlegt: familieleden die rouwen om een slachtoffer is de
normaalste zaak van de wereld, maar beelden hiervan kunnen een grote invloed hebben op
het publiek. Echter, ook in kranten kan deze betrokkenheid gecreëerd worden door het
gebruik van goede oorlogsfoto’s. Maar op dit in beeld brengen van ‘body-horror’ kom ik in
het volgende hoofdstuk terug.
Deze nadruk op drama en emotie wordt overigens nog verder uitgediept door de groeiende
populariteit van quasi-informatieve subgenres zoals talkshows, interviews en
duidingsprogramma’s36
. In deze genres komt het emotionele aspect van conflicten vaker
naar voren, en heeft men aandacht voor de persoonlijke verhalen van gewone mensen in
tijden van oorlog.
2.2. Het Arabische medialandschap
Om een analyse te maken van al-Quds al-Arabi volstaat inzicht in het globale
medialandschap echter niet. Evenzeer ondergaat de krant invloeden van het Arabische
medialandschap, en bijgevolg is het noodzakelijk om kennis te nemen van haar algemene
kenmerken. In dit onderdeel zal ik een overzicht geven van de factoren die het Arabische
medialandschap grotendeels hebben gevormd, gevolgd door een bespreking van de
verschillende categorieën waarin we de Arabische geschreven pers kunnen onderverdelen.
Tot slot zal ik nog ingaan op de aard en achtergrond van al-Quds al-Arabi zelf, en de krant
plaatsen binnen het Arabische medialandschap.
2.2.1. De Arabische geschreven pers: algemene kenmerken
Om volledig te begrijpen hoe de Arabische geschreven pers functioneert en waarom, is het
noodzakelijk haar de beschouwen vanuit drie verschillende invalshoeken die haar elk een
eigen stempel hebben opgedrukt: de economische, politieke en culturele invalshoek.
a. Invloed van de omgeving
Allereerst moeten we vaststellen dat het Arabische medialandschap gebouwd is op zwakke
economische fundamenten. In de 19e eeuw staken de eerste Arabische kranten de kop op,
36
Liebes, Tamar, “Black and White and Shades of Gray: Palestinians in the Israeli Media During the 2nd
Intifada”, verschenen in: “The International Journal of Press/Politics”, Volume 14, SAGE publications, 2009
22
maar werden al snel geremd in hun ontwikkeling ten gevolge van de hoge mate van
ongeletterdheid onder de bevolking. Hierdoor verliep adverteren moeizaam, en was de
circulatie van kranten beperkt. Met andere woorden, de eerste kranten waren grotendeels
afgesneden van hun twee voornaamste bronnen van inkomsten. Zelfs na de 2e wereldoorlog
hechtte de Arabische zakenwereld weinig belang aan adverteren, ondanks de groeiende
economie. Het zou nog duren tot de jaren ’80 vooraleer de Arabische kranten over de
mogelijkheden beschikken om uit te breiden (weliswaar binnen de grenzen van de
bestaande ongeletterdheid), dit ten gevolge van de economische rijkdom van de golfstaten.
Kranten zochten financiële steun, en zowel bedrijven als regeringen op het Arabisch
schiereiland, die het nut van een pers die hun belangen verdedigt inzagen, boden die. Vele
kranten in de Arabische wereld zijn er in geslaagd te overleven enkel en alleen omwille van
subsidies afkomstig van politieke partijen, machthebbers of succesvolle zakenmensen.37
De
gevolgen van deze tendens lieten zich vaak merken in de inhoud van deze kranten, en al
gauw verdacht het lezerspubliek vele journalisten ervan ‘ingehuurde pennen’ te zijn van een
bepaalde politieke of economische belangengroep, wat de geloofwaardigheid van deze
journalisten niet ten goede kwam.38
Dit brengt ons naadloos bij de invloed van politiek op de Arabische media. Sinds de
ontwikkeling van de eerste kranten heeft de Arabische media steeds nauwe banden gehad
met het politieke milieu. Zowel de vroege Arabische regeringen als de koloniale
machthebbers namen gewoonlijk de controle over de pers. Wanneer het Arabische
nationalisme echter tot wasdom kwam, vond er een ommekeer plaats. Doorheen de 20e
eeuw werden kranten aangetrokken tot deze nieuwe ideologie, en keerden zich tegen het
kolonialisme. Wanneer een nieuwe generatie leiders aan de macht komt na de 2e
wereldoorlog, vergroten de regeringen hun controle over de media opnieuw.39
Dit ten
gevolge van de nood aan eendracht binnen deze nieuw gevormde onafhankelijke naties om
externe en interne problemen te overwinnen. Onenigheid onder de bevolking was uit den
boze.40
37
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 38
Rugh, William A., idem. 39
Hussein, Amin, “Freedom s a Value in Arab Media: Perceptions and Attitudes Among Journalists”, verschenen
in: “Political Communication”, Volume 19, Taylor and Francis Ltd, 2002 40
Rugh, William A., idem.
23
Tot slot hebben ook de Arabische en Islamitische cultuur de media hun stempels opgedrukt:
uitgevers in de 19e eeuw gebruikten de kranten voornamelijk als een manier om de
Arabische literatuur aan de man te brengen, naar het voorbeeld van de Franse kranten.41
Daarnaast worden kosten noch moeite bespaard om de integriteit van de Islamitische en
Arabische cultuur te bewaren. Censuur is een veelgebruikt middel om het geloofssysteem te
behoeden van negatieve publiciteit42
.
b. Journalistieke waarden
Naast deze externe factoren is het ook belangrijk na te gaan in hoeverre de nieuwsmedia
haar lot zelf bepaalt, met andere woorden, in hoeverre spelen diegenen die het nieuws
interpreteren en overbrengen aan de massa een bepalende rol voor het karakter van de
Arabische media?
Als het op de journalisten aankomt in de Arabische wereld moeten we beginnen met te
stellen dat de externe factoren die hierboven reeds opgesomd werden niet kunnen
weggecijferd worden als het een analyse van hun journalistieke waarden betreft. Deze
mogen dan wel geëerd worden door de Arabische journalisten, ze in de praktijk omzetten
blijkt vaak een onmogelijkheid. Dit omdat ze botsen op hun omgeving die hen vaak dwingt
tot censuur. Reeds in het prille begin van de zich ontwikkelende Arabische pers worden
journalisten geconfronteerd met dit principe. De traditionele relaties tussen de politieke
klasse en de populatie, die bepaald werden op basis van de principes van respect en
publieke gehoorzaamheid, dwongen hen ertoe de politieke elite te onthouden van kritische
voetnoten bij hun bestuur. Later, nadat vele Arabische staten onafhankelijkheid vergaarden,
werd de vrijheid van meningsuiting definitief opgeschort door de vrije pers af te schaffen. Als
we het voorbeeld van Egypte bij de hand nemen, stellen we vast dat sinds Nasser’s
nationalisering van de pers in de jaren ’50 er nog steeds geen vrijheid van meningsuiting is
gegarandeerd anno 201143
. Maar ook elders in de Arabische wereld worden journalisten
gebruikt als poppen door de politieke wereld. Zij zijn louter een middel voor legitimering en
41
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
De inhoud van Franse kranten focuste in de 19e eeuw voornamelijk op cultuur en literatuur.
42 Hussein, Amin, “Freedom s a Value in Arab Media: Perceptions and Attitudes Among Journalists”, verschenen
in: “Political Communication”, Volume 19, Taylor and Francis Ltd, 2002 43
Sadat verwijderde een groot deel van de censuur, maar bleef een stevige greep houden op de media;
Mubarak hield het bij een sterk aan banden gelegde persvrijheid; Rugh, William A., idem.
24
indoctrinatie. Omwille van deze hoeveelheid aan restricties vluchten vele journalisten echter
weg uit hun land, op zoek naar vrijere pers. Vaak emigreren ze naar Europa, naar grote
steden als Londen en Parijs, om er aan de slag te gaan bij buitenlandse kranten. Echter,
wanneer de jaren ’70 grote olierijkdom bracht voor de golfstaten, leek er verandering te
komen voor de Arabische journalisten. Nieuwe kranten werden opgericht met deze nieuw
verworven rijkdom, ook overzees, en journalisten in ballingschap nemen er posities in.
Echter, al gauw blijkt dat de situatie amper veranderd is voor de journalisten: censuur die
uitgaat van de golfstaten steekt de kop op.44
Hoewel elke Arabische grondwet vrijheid van meningsuiting en persvrijheid garandeert, zien
we dus dat journalisten in de praktijk maar al te vaak botsen op tegenwerking van de
politieke, economische en culturele omgeving. Deze treedt in verschillende gedaanten op:
van censuur en politieke druk tot fysiek geweld, bedreigingen, arrestaties en zelfs processen.
In vele Arabische landen keurt het parlement namelijk wetten goed die de media aantasten,
en die vervolgens gebruikt worden om te kritische journalisten het zwijgen op te leggen of af
te richten. Deze wetten reiken van het verbod op aanzetten tot geweld, tot het verbod op
het beledigen van een staatshoofd. Wanneer een journalist deze overtreedt, kan hij voor het
gerecht gesleept worden.45
Omwille van deze reden is het voor vele journalisten
aangenamer verslag uit te brengen voor de buitenlandse pers, zodat ze kritisch kunnen
werken zonder het risico te lopen in aanraking te komen met het gerecht of erger.46
Het is dus veilig om te stellen dat journalistieke waarden in de Arabische wereld vaak
conflicteren met de politieke cultuur die uit gaat van censuur. Op die manier is het bijgevolg
moeilijk voor journalisten om deze waarden na te komen in de praktijk. Daarnaast heeft
deze vorm van staatscensuur nog een bijkomend, meer verontrustend effect. Door de
constante dreiging waar het journalistieke milieu mee af te rekenen krijgt, treedt een vorm
van zelfcensuur op, waarbij de journalist onderwerpen die gevoelig liggen gaat vermijden,
nog voor de staat ingrijpt.47
Deze journalistieke reflex wordt nog versterkt door de
schemerzone die bestaat tussen wat mag en wat niet mag. Doordat de staat nooit volledige
44
Hussein, Amin, “Freedom s a Value in Arab Media: Perceptions and Attitudes Among Journalists”, verschenen
in: “Political Communication”, Volume 19, Taylor and Francis Ltd, 2002 45
Dit ondanks de grondwet die persvrijheid garandeert: parlementaire wetten en grondwet zijn dus vaak
tegenstrijdig. 46
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 47
Hussein, Amin, idem.
25
duidelijkheid schept inzake de grenzen waarbinnen de pers moet blijven, worden
journalisten extra voorzichtig om onaangename verrassingen te vermijden. Tevens wordt de
journalist reeds op jonge leeftijd een bepaalde richting uitgeduwd: staatskritiek wordt er
afgemoedigd, terwijl research die nationale eenheid promoot wordt aangemoedigd.48
Deze tendens geeft een beeld van hoe het de autoriteiten is gelukt hun greep op de media
doorheen de jaren te vergroten. Tot slot is het ook interessant op te merken dat in de
Arabische wereld censuur geen verrassing is: het wordt beschouwd als een civiele
verantwoordelijkheid. Journalisten zijn beschermers van de staat, en horen verantwoordelijk
om te gaan met de weinige vrijheid waarover ze beschikken. Met andere woorden, voor
journalisten is het in het algemeen vaak moeilijk om uit de marge te springen en kritisch te
zijn, uit vrees voor een hoeveelheid aan tegenwerkende factoren die vervolgens een
systeem van zelfcensuur bewerkstelligen. Daarbij moet opgemerkt worden dat er andere
groepen zijn die stellen dat de Arabische journalisten zelfs binnen deze onvriendelijke
omstandigheden eigenlijk geen volledig gebruik maken van de beperkte vrijheden waarover
ze beschikken.49
2.2.2. Categorisering binnen de Arabische media
Naast deze algemene kenmerken die het Arabische medialandschap doorbloeden, is het
noodzakelijk de verschillende lokale tradities onder de loep te nemen. Doorheen de jaren
hebben zich een aantal tendensen voorgedaan in de Arabische wereld waardoor het
mogelijk is haar pers onder te verdelen in 5 grote categorieën. Dit is enerzijds het gevolg van
de specifieke politieke ontwikkelingen die zich voordoen in de verschillende landen, en
anderzijds van de reactie die de lokale pers heeft op deze veranderingen in het politieke
klimaat.
a. De Mobilisatiepers
De eerste categorie die we kunnen onderscheiden is de mobilisatiepers. Deze formule is
werkzaam in Syrië, Libië en Sudan50
. Het algemene principe dat de mobilisatiepers kenmerkt
is een afwezigheid van kritiek op het beleid van de autoriteiten. Kritische verhalen of
48
Hussein, Amin, “Freedom s a Value in Arab Media: Perceptions and Attitudes Among Journalists”, verschenen
in: “Political Communication”, Volume 19, Taylor and Francis Ltd, 2002 49
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 50
Mobilisatiepers was ook terug te vinden in Irak, maar daar maakte de Amerikaanse invasie een einde aan.
26
editorialen die lokale overheidsdiensten onder vuur nemen worden wel getolereerd, maar in
deze gevallen wordt niet de staat verantwoordelijk gehouden, maar eerder een lagere
bureaucraat. Deze artikels hebben een pedagogische functie (de staat kan leren uit haar
fouten), en bevredigen de publieke nood aan een beperkte vorm van openbaar debat.51
In
de eerste plaats beschouwen de regimes de pers echter als een belangrijk hulpmiddel om de
publieke opinie te sturen en steun te vergaren onder de bevolking voor hun politieke
programma. Tevens wordt van kranten verwacht dat ze veranderingen in het beleid van de
autoriteiten aankondigen en bijkomende informatie hieromtrent verschaffen. De stijl waarin
de editorialen en artikels geschreven zijn, is vaak agressief of militant van aard, wat de
bevolking opzweept en mobilisering bewerkstelligt.
Als een gevolg van deze specifieke richting waarin de autoriteiten de pers willen sturen, is er
slechts weinig diversiteit te bespeuren in het medialandschap van deze landen.
Berichtgevingen zijn over het algemeen zeer gelijklopend en laten weinig tot geen ruimte
voor interpretatie. We kunnen echter niet stellen dat de politieke systemen in deze landen
totalitair van aard zijn: hoewel actieve deelname en steun van de bevolking het doel is,
wordt een zekere vorm van passiviteit getolereerd. Daarnaast gaan de autoriteiten in deze
landen niet zover om in de privé-sfeer binnen te breken. Des te meer is het opmerkelijk dat
ze erin geslaagd zijn in dergelijke mate steun te vergaren van de media. We kunnen echter
een aantal factoren onderscheiden die inherent zijn aan de autoriteiten in deze landen, en
die hun controle over de media in de hand hebben gewerkt. Ten eerste moeten we
opmerken dat elk van deze landen bestuurd wordt door een kleine, agressieve heersende
klasse die over effectieve controle beschikt op alle machtsniveaus. Deze politieke elite
beschouwt zichzelf als de revolutionaire avant-garde die de ware belangen van de bevolking
dient, en zij is er zich van bewust dat ze de actieve steun nodig heeft van de massa om
verandering teweeg te brengen. Daarnaast is het besef er dat de massamedia de meest
effectieve middelen zijn om deze steun te vergaren. Tot slot wordt de heersende groep over
het algemeen geruggesteund door de enige politieke organisatie die toegestaan is in het
land, in de vorm van een politieke partij. Deze partij wordt intact gehouden door de
51
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
27
heersende elite, en dient als legitimerend vehikel dat hun revolutionaire wortels in
herinnering roept.52
De attitude ten opzichte van journalisten die deze landen erop nahouden is er een van
psychologische en sociale druk. De heersende elite heeft de pers namelijk op zulks een
manier gestructureerd dat ze over een aantal legitieme middelen beschikt om journalisten
aan banden te leggen. Hierin zijn ze geslaagd door de kranten tot privé-eigendom van
sympathisanten van het regime te maken. Daarnaast is er ook mogelijkheid tot directe
censuur van de staat uit. Met andere woorden, voor journalisten is het praktisch onmogelijk
werkelijk kritisch te werk te gaan. Hun rol is eerder die van spreekbuis voor het regime.
b. De Loyale Pers53
De loyale pers wordt gekenmerkt door haar onvoorwaardelijke steun voor het regime, en dit
ondanks het feit dat de meerderheid van haar kranten privé-bezit zijn; met andere woorden:
ze zijn noch in handen van de staat, noch van aanhangers van het regime (in tegenstelling
tot de mobiliseringspers). Deze vorm treedt op in zes Arabische landen: Saudi-Arabië,
Bahrein, Qatar, Oman, de Verenigde Arabische Emiraten en Palestina. Inhoudelijk zijn er
gelijkenissen met de mobiliseringspers. Zo zal ook de loyale pers zich onthouden van
rechtstreekse aanvallen op de basisprincipes waarop het regime steunt, en tevens zullen
prominente persoonlijkheden van kritiek gespaard blijven. Er is weinig onderlinge diversiteit
tussen de kranten: op alle belangrijke punten steunt de pers het officiële standpunt van de
autoriteiten. Echter, wanneer de communis opinio zich afkeert van een bepaalde
overheidsdienst, is het waarschijnlijker dat de loyale pers zich hier over zal buigen dan dat de
mobilisatiepers dit zou doen. Ook verhalen die een specifieke ambtenaar in een kwaad
daglicht stellen komen vaker voor. Daarnaast zijn stijl en toon over het algemeen een stuk
passiever. Bepaalde belangrijke punten worden vermeden, en vaak zal de loyale pers zeer
traag en terughoudend reageren op gebeurtenissen. Ze vermijdt de agressieve en
opzwepende taal die de mobiliseringspers kenmerkt, en gaat meer recht-door-zee te werk.
Gezien de pers het bezit is van privé-ondernemingen, hebben de autoriteiten in deze landen
zichzelf een aantal rechten toegeschreven die ze kunnen aanwenden om invloed uit te
52
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 53
Rugh, William A., idem.
28
oefenen op journalisten mocht dit noodzakelijk zijn. Zo heeft men in Saudi-Arabië de
mogelijkheid om het personeel van een krant zelf aan te stellen, en beschikt men over legale
manieren om hele ondernemingen te sluiten. Daarnaast maakt het regime ook gebruik van
een arsenaal aan indirecte methodes om het personeel van kranten te beïnvloeden. Zo komt
voorzienige zelfcensuur vaak voor: journalisten kunnen in zekere mate zelf inschatten wat
het regime van hen verwacht, en voldoen ook aan deze verwachtingen. Ze gaan preventief
te werk door kritische passages aan te passen nog voor de staat hoeft in te grijpen54
. Tevens
maakt het regime haar officiële standpunten kenbaar aan de massa via officiële kanalen,
waarna de private pers deze oppikt en er haar conclusies uit trekt betreffende de koers die
ze zal varen. Mocht er echter onduidelijkheid zijn, is er nog steeds een nationaal
nieuwsagentschap dat gecontroleerd wordt door de staat en dat indirecte adviezen geeft
aan de pers. Uitzonderlijk zal een ambtenaar de kranten zelf informeel contacteren om
details te geven over hoe een bepaald nieuwsitem moet voorgesteld worden. Wanneer een
krant echter immuun blijkt voor alle voorafgaande mechanismes, kan het regime in het
uiterste geval nog beroep doen op de wet, die bepaalde rechten en machten voorziet in
dergelijke omstandigheden. Tot slot is het interessant om te vermelden dat het regime ook
invloed uitoefent door financiële gunsten te verlenen. Dit doen ze door middel van subsidies,
officiële staatsreclame of het aanschaffen van abonnementen voor ambtenaren.
Het feit dat legale middelen slechts in extremis worden aangewend, wijst echter op het feit
dat de pers in deze landen relatief zwak in haar schoenen staat. Er is geen sprake van een
sterke traditie van onafhankelijke journalistiek in deze landen, die hen gedeeltelijk immuun
maakt voor overheidsinmenging.
c. De Diverse Geschreven Pers55
In tegenstelling tot de twee bovenvermelde categorieën, is diversiteit troef in de landen die
we categoriseren onder ‘Diverse Geschreven Pers’. De landen in kwestie zijn Libanon,
Koeweit, Marokko en Jemen. Kranten zijn in dit systeem duidelijk verschillend van elkaar,
zowel op vlak van inhoud, als van stijl en politieke ideologie, en zijn allen privé-bezit.
Bijgevolg schrijft een aanzienlijk deel van de kranten artikels die geen steun bieden aan het
54
Omwille hiervan kunnen we echter een kritische vraag plaatsen: maken journalisten in deze landen wel
volledig gebruik van hun beperkte journalistieke vrijheid? Gaat de pers hier niet te passief en onderdanig te
werk? 55
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
29
regime, en kritisch van toon zijn. De diverse geschreven pers is dus relatief vrij, niet enkel
omdat kranten onafhankelijk van het regime kunnen opereren en kritiek kunnen leveren,
maar ook omdat de lezer kan kiezen uit een arsenaal aan invalshoeken, meningen en
opinies.
Als we kijken naar de omstandigheden die essentieel zijn om dergelijk systeem te laten
functioneren kunnen we een aantal sleutelelementen onderscheiden. Het eerste is de
aanwezigheid van politiek pluralisme. Hiermee wordt het bestaan van een verscheidenheid
aan belangengroepen met specifieke filosofieën en aanpakken ten opzichte van het publieke
leven bedoeld. Deze kunnen voorkomen in de gedaante van een politieke partij, of in
alternatieve vormen, en kunnen nauwe banden met (een) bepaalde krant(en) smeden,
waardoor een systeem van patronage en sponsering het leven wordt ingeroepen. Op die
manier ontstaat een organisch systeem waarbij verschillende belangengroepen kunnen
strijden om de publieke opinie door de verschillende kranten. De lezer bepaalt relatief
onafhankelijk welke van deze facties zijn steun krijgt.
Echter, de regering mag men niet volledig uit het oog verliezen. Bij momenten onderneemt
ze namelijk legale of economische maatregelen om de pers te beperken. Daarbij moet wel
opgemerkt worden dat ze nooit zo ver gaat dat de pers volledig het zwijgen wordt opgelegd,
of complete uniformiteit gecreëerd wordt.
De praktische uitwerking van dit systeem varieert van land tot land, maar hoewel de
politieke systemen op het eerste zicht vrij verschillend zijn van elkaar, garanderen zowel
Libanon, Koeweit, Marokko als Jemen een zekere mate van politiek pluralisme en verkozen
volksvertegenwoordiging.
d. De Transitieve Pers56
Het vierde systeem dat te onderscheiden valt, de transitieve media, is een mengelmoes van
alle voorafgaande systemen. Reeds jarenlang doorloopt de transitieve media een proces van
verandering, waarbij elementen die wijzen op staatscontrole over de media even prominent
zijn als elementen die een zekere mate van persvrijheid en diversiteit suggereren.
Grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting botst er met wetten die de
overheid de macht geven kranten het zwijgen op te leggen, kranten die het bezit zijn van
56
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
30
particulieren komen voor, net als kranten die banden hebben met politieke partijen of
stromingen, maar beiden worden overschaduwd door de officiële staatsmedia, en de
overheid heeft de mogelijkheid de media te beïnvloeden via economische middelen. Het is
een complex systeem dat in constante verandering schijnt te zijn, en daarom moeilijk
vatbaar is. De media in Egypte, Jordanië, Tunesië en Algerije wordt gecategoriseerd als
transitieve media.
De regimes in deze landen maken gebruik van een arsenaal aan methodes om de media aan
banden te leggen. De meest effectieve methode is waarschijnlijk de invoering van een
vergunning voor kranten. Op die manier kan de staat beslissen welke kranten het leven
worden ingeroepen, en wanneer ongunstige artikels worden gepubliceerd kan de staat
simpelweg de vergunning van de krant in kwestie intrekken. Daarnaast kunnen kranten en
journalisten ook beboet worden voor het schrijven van kritische artikels, en in sommige
gevallen worden ze het land uitgestuurd. Het regime beschikt meestal over een aantal
agentschappen die bevoegd zijn om actie te ondernemen tegen kritische kranten. Zij maken
gebruik van een aantal indirecte manieren om druk te zetten en de pers dusdanig te
beïnvloeden. Hoewel de meeste kranten op de hoogte zijn van de algemene houding van de
autoriteiten betreffende de meest prominente zaken, worden staatsambtenaren vaak
ingeschakeld om bijkomende richtlijnen te geven. Ze benaderen hoofdredacteurs van de
overheidskranten, en lichten hen in over de manier waarop het regime een bepaalde zaak
het liefst geportretteerd ziet.57
Echter, er zijn ook een aantal wetten die het regime direct in staat stellen te reageren. Zo
bevat de wet in deze landen een aantal beperkingen op de vrijheid van meningsuiting die
hen in staat stelt legaal in te grijpen wanneer een krant haar boekje te buiten gaat. Zo is er
een verbod op de publicatie van aanvallen op staatsambtenaren, op het aanzetten tot
geweld, op het beledigen van het staatshoofd of het staatshoofd van een ander land, op het
bekritiseren van het leger, etc. Als gevolg van deze wetgeving gebeurt het dat journalisten
worden gearresteerd en terecht staan in de rechtbank. Deze individuen dienen voornamelijk
een exemplarische functie, en moeten vrees opwekken bij andere journalisten. Zelfcensuur
is een logisch gevolg van dergelijke overheidsstrategieën, en komt dan ook geregeld voor in
deze landen. Een laatste manier waarop de staat de media tracht te controleren is door
57
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
31
economische maatregelen door te voeren, bijvoorbeeld het monopoliseren van faciliteiten
zoals drukkerijen, het geven van subsidies, etc.
Het meest opmerkelijke kenmerk van de transitieve media is dat, ondanks deze hoeveelheid
aan staatscontrole, er toch nog ruimte wordt gelaten voor onderlinge diversiteit binnen de
media, en dat zowel kritiek op de staat, als op haar controle over de pers, geuit wordt. Met
andere woorden, de bevolking heeft wel degelijk de mogelijkheid om kritische bronnen te
raadplegen. Het verschil met een werkelijk diverse media is echter dat deze alternatieve
uitlaatkleppen hopeloos overstemd worden door de officiële en pro-regime-kranten, die een
veel grotere oplage hebben en bijgevolg een veel grotere invloed hebben op de publieke
opinie.
e. De Overzeese Pers
Gedurende de jaren ’90 vond er een opmerkelijke ontwikkeling plaats in het Arabische
medialandschap: verscheidene kranten en televisiezenders verlieten de Arabische wereld en
openden hoofdkantoren elders, hoewel hun publiek zich nog steeds in de Arabische wereld
bevond.58
De wortels van deze “transnationale media”59
zijn te herleiden naar de Libanese
burgeroorlog van 1975. Vooraleer het conflict uitbrak was Libanon namelijk een
toevluchtsoord voor Arabische uitgevers en journalisten, maar wanneer de spanning toenam
besloten zij zich te verplaatsen naar veiligere oorden (voornamelijk Europese steden als
Londen, Parijs en Rome). Ten gevolge hiervan besloten enkele Arabische kranten hun
hoofdkwartieren in Europa te vestigen, omwille van de grote aanwezigheid van
professionele Arabische journalisten. Wanneer de jaren ’80 en ’90 olierijkdom brachten in de
golfstaten, werden Saudische zakenmannen de voornaamste investeerders van deze
overzeese Arabische media. Zij handelden zowel volgens commerciële als persoonlijke
drijfveren (prestige). Tijdens de jaren ’90 groeiden de overzeese kranten verder uit, en
omwille van hun financieel gunstige positie trokken ze de meest getalenteerde Arabische
schrijvers en journalisten aan. Bij de aanvang van de 21e eeuw hadden al deze kranten zich in
Londen geconcentreerd. De drie voornaamste onder hen zijn Al-Sharq Al-Awsat, Al-Hayat en
Al-Quds Al-Arabi.
58
Rinnawi, Khalil, “Instant Nationalism: McArabism, Al-Jazeera, and the Transnational Media in the Arab
World”, University Press of America, 2006 59
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
32
2.3. Al-Quds Al-Arabi
Al-Quds al-Arabi is een onafhankelijke, pan-Arabische krant die is opgericht in 1989 te
Londen.60
De krant is het bezit van Palestijnen die voor ballingschap hebben gekozen, en
focust inhoudelijk op Arabische affaires, waarbij zowel politiek, economie, sport als opinie
aan bod komen61
. Ze heeft echter extra aandacht voor het Israëlisch-Palestijns conflict.
Omwille van de nauwe band die haar eigenaars en redacteurs hebben met de Palestijnse
zaak is er een sterke pro-Palestijnse inslag te bespeuren in de verslaggeving.62
Al-Quds al-
Arabi staat echter voornamelijk bekend omwille van haar onafhankelijke
onderzoeksjournalistiek, en haar opiniestukken die vaak hevig uithalen naar het beleid van
de Verenigde Staten, Europa en Israel in de regio.63
De hoofdredacteur van de krant is Abdel
Bari Atwan, een frequente gast op nieuwszenders zoals Al-Jazeera en BBC. De staf van al-
Quds al-Arabi is klein, maar bevat enkele van de meest gerespecteerde Arabische
journalisten. Haar hoofdkwartier is bemand met voltijdse journalisten, en daarbovenop
beschikken ze over correspondenten in de meeste hoofdsteden.64
De krant steunt niet op
reclame voor haar inkomsten, noch op Saudische geldschieters (hoewel ze wel degelijk
financiële steun krijgen van andere bronnen in de regio65
), maar vertrouwt voornamelijk op
de verkoop van de krant en op subsidies. Ze wordt gedrukt in Londen, New York en
Marokko, en het grootste deel van de Arabische wereld en Europa is haar afzetmarkt.66
Wanneer we dieper ingaan op de specifieke kenmerken van al-Quds al-Arabi kunnen we een
aantal interessante opmerkingen maken. Zoals ik hierboven reeds vermeldde focust deze
krant zich voornamelijk op Arabische affaires, met speciale aandacht voor het Palestijns-
Israëlisch conflict. Ze is uitgesproken Arabisch nationalistisch van karakter, en geeft vaak
snedige kritiek op het beleid van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten. Omwille van de
afwezigheid van Saudische geldschieters heeft al-Quds al-Arabi ook de mogelijkheid om
kritischer te zijn voor de golfstaten dan andere pan-Arabische kranten. Desondanks is de
60
Badarneh, M. A., 'Exploring the Use of Rhetorical Questions in Editorial Discourse: A Case Study of Arabic
Editorials', Text & Talk 6, 2009 61
Website Allied Media Corp., www.allied-media.com/Arab-American/al_quds_al_arabi.htm 62
Rugh, W.A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 63
Badarneh, M. A., 'Exploring the Use of Rhetorical Questions in Editorial Discourse: A Case Study of Arabic
Editorials', Text & Talk 6, 2009 64
Website Allied Media Corp., www.allied-media.com/Arab-American/al_quds_al_arabi.htm 65
Sudan, Irak, het P.L.O. en mogelijks Qatar (uit: Rugh, William A., idem.) 66
Rugh, William A., idem.
33
redactie relatief zachtaardig in haar aanpak van de golfstaten, wat het geloof doet opwekken
dat ze toch gesubsidieerd worden door de regio. Omwille van het feit dat de krant buiten
Palestina is gelokaliseerd, heeft al-Quds al-Arabi ook meer vrijheid om het P.L.O. te
bekritiseren.67
Echter, al deze schijnbare vrijheid kent haar grenzen. We mogen namelijk niet uit het oog
verliezen dat de politieke omgeving nog steeds invloed kan uitoefenen op deze overzeese
krant. Dit omwille van het feit dat een groot deel van haar inkomsten afhangt van de
verkoop in de Arabische wereld. Wanneer de inhoud te aanstootgevend is volgens een
bepaald regime, kan de distributie van de krant in dat land tijdelijk opgeschort worden.
Omwille daarvan mogen we de vrijheid van al-Quds al-Arabi en de andere in Europa
gelokaliseerde kranten niet overdrijven: redacteurs hebben zelf toegegeven dat ze niet
volledig vrij zijn, en dat zelfcensuur ook bij hen voorkomt.68
67
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004 68
Rugh, William A., idem.
34
III. Media en conflict
In de vorige hoofdstukken heb ik het kader geschetst waarbinnen de artikels van al-Quds al-
Arabi moeten worden geanalyseerd. Deze dienen als context en achtergrond om een begrip
te krijgen van de motieven voor een bepaalde stijl of inhoud van een artikel. Ze maken het
mogelijk verklaringen naar voren te schuiven vanuit een historisch-maatschappelijke opzicht
en te achterhalen welke elementen precies een invloed uitoefenen op de krant. Echter, voor
een grondige analyse van artikels volstaat deze kadrering niet. Daarom zal ik in dit hoofdstuk
een theoretisch raamwerk schetsen aan de hand waarvan dergelijke analyse wel mogelijk is.
Dit raamwerk steunt op literatuur uit de communicatiewetenschappen, meer bepaald de
studie van media-impact en het gedrag van de media in conflictsituaties. Het bevat de
gereedschappen die ik zal nodig hebben om te achterhalen hoe de media gehanteerd
worden om het grote publiek voor zich te winnen. Eens ik dit theoretisch raamwerk heb
uitgewerkt, kan ik de artikels van al-Quds al-Arabi eraan toetsen, om op die manier de
verdraaiingen die de inhoud compromitteren bloot te leggen. Het is het materiaal dat nodig
is om het stekelige omhulsel van propaganda en manipulatie te verwijderen en op die
manier tot de kern te komen.
Dit raamwerk bestaat uit twee onderdelen. Vooreerst zal ik op zoek gaan naar het politieke
nut van de media, en zal ik trachten te achterhalen welke mechanismes werkzaam zijn opdat
de media dit nut kunnen dienen. Vervolgens zal ik de journalistiek onder de loep nemen, en
nagaan welke journalistieke modellen er bestaan, en welke hun kenmerken zijn.
3.1. Het politieke nut van de media in tijden van conflict
Wanneer we de vrije media beschouwen, en met vrij bedoel ik de media die een zekere
mate van journalistieke vrijheid garanderen, kunnen we vaststellen dat ze in tijden van vrede
een nobele zaak dienen. Zowel in het politieke, het economische als het sociale leven
kunnen de media een kritische houding aannemen en op die manier maatschappelijke
verandering bewerkstelligen. Zolang de persvrijheid gegarandeerd blijft zijn ze een
waakhond van het beleid, en hebben de mogelijkheid om kritiek te leveren en de macht om
knelpunten aan te klagen. Echter, wanneer conflictsituaties voorvallen treden in de media
een aantal mechanismes op die de neiging hebben hun karakter te compromitteren. De
nationale media laten maar al te vaak hun functie van waakhond vallen in deze
35
omstandigheden, en gaan een koers varen die bepaald wordt door hogere nationale
belangen, en de internationale media worden omgetoverd tot een platform voor een
propaganda-oorlog. Elke conflictsituatie heeft dit effect, of het nu een oorlog tussen landen
betreft, protesten van onderdrukte minderheden, of terroristische dreigingen van dissidente
belangengroepen. Het is noodzakelijk stil te staan bij het aparte karakter van al-Quds al-
Arabi en de aparte positie die ze inneemt in het Arabische medialandschap vooraleer ik
verder ga met deze uiteenzetting. Dit omdat deze krant enerzijds een internationaal karakter
heeft, en dus de mogelijkheid heeft grotere doelgroepen te bereiken, en anderzijds zeer
nauwe banden heeft met Palestina en sympathie voor de Palestijnse zaak, waardoor ze in
conflictsituaties waarschijnlijk dezelfde nationale belangen zal gaan dienen als een lokale
Palestijnse krant zal doen. Op deze manier kan al-Quds al-Arabi een invloedrijke rol spelen in
de Palestijnse onafhankelijkheidsstrijd, als het op het vergaren van internationale steun
aankomt. De analyse van de krantenartikels zal echter meer duidelijkheid brengen omtrent
deze zaak.
3.1.1. Manufacturing consent
Wanneer zich een conflictsituatie voordoet, zullen de nationale nieuwsmedia vaak
ondergeschikt worden aan de invloed van politieke en economische spelers. De dominante
groep zal trachten haar grip op de media te verstevigen, en de media hebben op hun beurt
de reflex om te vervallen in patriottisme en op te roepen tot nationale steun voor het beleid.
Afhankelijk van de mate van controle die de dominante groep heeft over de media, vervallen
ze tot instrumenten die louter in dienst staan van de nationale belangen. Deze controle is
evident in landen waar het regime een eerder autoritair karakter heeft, zoals vaak het geval
is in de Arabische wereld (zie hoofdstuk over het Arabische medialandschap), maar minder
vanzelfsprekend wanneer het democratische regimes betreft. In dat geval hangt invloed af
van de nieuwswaarde69
van een politieke speler. Indien deze hoog is, zal zijn afhankelijkheid
van de pers lager zijn waardoor hij zijn belangen meer kan doordrukken zonder dat hij al te
veel rekening moet houden met de vraag of de pers deze zal publiceren. Wanneer deze
69
Deze nieuwswaarde hangt af van een aantal factoren: de politieke en sociale status van de politieke speler in
kwestie, de hoeveelheid aan middelen die hij ter zijner beschikking heeft, de mogelijkheid om exceptioneel
gedrag te vertonen (kan gaan van de mogelijkheid tot het nemen van belangrijke beslissingen tot het uitvoeren
van terroristische aanslagen), en de controle die hij heeft over het politieke milieu.
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press, 1997
36
echter laag is, zoals het geval is bij marginale politieke groepen of dissidenten, zal de
politieke speler in kwestie eerder genoodzaakt zijn om zijn belangen te compromitteren als
hij de pers wil gebruiken als vehikel. Al-Quds al-Arabi opereert in de context van een
democratisch regime (Verenigd Koninkrijk), en zal bijgevolg eerder de wetmatigheden van
de nieuwswaarden volgen. Omdat haar afzetmarkt zich voornamelijk bevindt in de Arabische
wereld, en de redactie doorbloed is van een sterk pro-Palestijns sentiment kunnen we ervan
uitgaan dat de nieuwswaarde van officiële Palestijnse bronnen hoog in het vaandel gedragen
zal worden in conflictsituaties als de 2e intifada. De krant zal patriottistische tendensen
vertonen zonder dat de Palestijnse autoriteiten hiervoor druk hoeven te zetten. Echter,
geloven dat al-Quds al-Arabi volledig vrij is van druk vanuit de Arabische wereld zou een
verbloeming zijn, gezien economische factoren nog steeds meespelen (zoals ik in het vorige
hoofdstuk reeds aanhaalde hangen de inkomsten van al-Quds al-Arabi voor een groot deel af
van de verkoop in de Arabische wereld, en moet de redactie rekening houden met wat kan
en niet kan gepubliceerd worden volgens de Palestijnse autoriteiten).
Zoals ik reeds vermeldde hebben de media in tijden van conflict de neiging hun vrijheid
vrijwillig op te geven en vertonen ze patriottistische trekken. Ze opereren dan ten dienste
van de staat, die hier dankbaar gebruik van kunnen maken. Omwille van hun grote bereik en
invloed kunnen ze een aantal belangrijke functies opnemen om het officiële discours
omtrent het conflict te ruggesteunen: de legitimerende, de educatieve, en de socialiserende
functie.70
Op deze manier kan de pers de morele basis voor het huidige beleid van de
dominante groep in kwestie rechtvaardigen, en deze ideologische ondergrond via
spintechnieken en communicatieve manipulatie inburgeren bij de bevolking van het land dat
zich in de conflictsituatie bevindt. Zo dragen ze bij tot de ontwikkeling van een
eensgezindheid onder de bevolking betreffende de gebeurtenissen. Deze consensus kan
vervolgens door het regime uitgebuit worden om bepaalde maatregelen door te voeren of
bepaalde uitspraken te doen. Daarbij moeten we echter wel opmerken dat dit een
constructie betreft die van bovenaf wordt opgelegd aan de bevolking, en deze valt nog het
70
Rinnawi, Khalil, “De-legitimization of Media Mechanisms: Israeli Press Coverage of the Al Aqsa Intifada”,
verschenen in: “International Communication Gazette”, Volume 69, SAGE publications, 2007 EN
Peri, Yoram, “Intractable Conflict and the Media”, verschenen in: “Israel Studies”, Volume 12, Indiana
University Press, 2007
37
best te beschrijven als een ‘valse consensus’.71
Het is een mechanisme aan de hand waarvan
de bevolking kan volhouden dat haar eigen visies correct zijn. In de uitbouw ervan spelen
intellectuelen een sleutelrol: zowel de bevolking als zijzelf geloven namelijk dat ze zich in een
gunstige positie bevinden om te oordelen dat de claims van de dominante groep correct zijn.
Ze bezitten een zekere autoriteit waar ze gebruik van kunnen maken om uitspraken aan
eigen zijde te legitimeren en de tegenstander te ontkrachten. Want de legitimatie van het
eigen beleid hangt nauw samen met de ontkrachting van de andere zijde. Door de
ideologische uitgangspunten van de tegenstander neer te halen kunnen stereotypes
opgehangen worden, die vervolgens na verloop van tijd ingeburgerd raken bij de bevolking.
Op deze manier onderwijzen de media de massa in de aard van de tegenstanders van het
regime. Dit demoniseren van de vijand beroept zich sterk op de technieken van verdraaiing
en manipulatie, die ik later in dit hoofdstuk zal bespreken.
Naast deze educatieve en legitimerende functie kunnen we nog de socialiserende functie
onderscheiden. Presentaties van de werkelijkheid, maar ook het gegeven van een
aanhoudend conflict op zich, zoals in Palestina het geval is, kunnen in de media
gepresenteerd worden als een onomzeilbaar gegeven. Op die manier worden bepaalde
opvattingen ingeprent bij de bevolking, maar helpen de media ook bij het gewoon worden
van de bevolking aan de nieuwe levensomstandigheden die het conflict met zich
meedraagt.72
Conflict wordt een integraal deel van het leven van de burger, en de motieven
voor de continuïteit van de gewelddadigheden worden vager.
Elk van deze drie functies die voortvloeien uit het patriottistisch karakter van de media in
conflictsituaties, staat ten dienste van de uitbouw van een eensgezindheid onder de
bevolking, zowel betreffende de eigen zijde als die van de vijand. We kunnen echter
vaststellen dat de Palestijnse media zeker heeft bijgedragen tot een consensus betreffende
Israël, maar de verbrokkeling van het politieke landschap tijdens de tweede intifada (de
strijd tussen verschillende facties en politieke groepen zoals Hamas en Fatah) zorgde ervoor
dat eensgezindheid betreffende de eigen ideologie ver te zoeken was. De artikels van al-
71
Shamir, Jacob & Shikaki, Khalil, “Self-serving Perceptions of Terrorism Among Israelis and Palestinians”,
verschenen in: “Political Psychology”, Volume 23, Blackwell Publishing, 2002 72
Peri, Yoram, “Intractable Conflict and the Media”, verschenen in: “Israel Studies”, Volume 12, Indiana
University Press, 2007
38
Quds al-Arabi kunnen echter wel sporen vertonen van deze poging tot ‘manufacturing
consent’.
3.1.2. De propagandaoorlog
Het gedrag van de media in conflictsituaties kan niet enkel beschreven worden aan de hand
van een ‘manufacturing consent’-paradigma. Dit zou immers impliceren dat de macht die de
politieke elite kan uitoefenen op de pers de enige relevante factor zou zijn, wat zou
conflicteren met het idee dat de pers maatschappelijke verandering in de hand kan werken.
Op nationaal niveau, maar misschien nog meer op internationaal niveau, vindt een strijd
plaats om de geesten en harten van het publiek. Contesterende ‘media frames’ worden
tegenover elkaar geplaatst en strijden om de gemoederen aan de hand van
propagandacampagnes. Verschillende belangengroepen trachten het publiek ervan te
overtuigen dat de eigen claims legitiem zijn, en trachten de tegenstander te ondermijnen.73
Op deze manier trachten ze publieke steun te vergaren via de media.
Deze propagandaoorlog speelt zich af op een aantal fronten: het thuisfront, het vijandelijke
front en het internationale front.74
Wat de dominante groep betreft, komt de
propagandaoorlog op het thuisfront neer op pogingen om de publieke opinie aan haar zijde
te houden door een eensgezindheid onder de bevolking te creëren, zoals ik die hierboven
reeds beschreef. Deze steun van het publiek is noodzakelijk omdat ze dreigt haar legitimiteit
te verliezen wanneer verliezen aan de eigen kant te groot zouden zijn. Wanneer het een
conflict tussen naties betreft heeft een regime, democratisch of autoritair, over het
algemeen weinig moeite om haar acties te rechtvaardigen in de media, en het publiek aan
haar zijde te houden. Nemen we echter interne conflicten (vb. opstanden, protesten,
burgeroorlog,…) in rekenschap, dan is dergelijke controle over de media minder evident.
Voornamelijk protesten zijn een doorn in het oog van de dominante groep van een
samenleving. Ze vormen een bedreiging voor de staat, omdat de protestanten noch op het
veld, noch op het vlak van de internationale opinie kunnen verliezen.75
Omwille van het
vreedzame karakter van protesten kunnen staten niet te hard ingrijpen, hun legitimiteit
staat immers op het spel, en daarnaast hebben de opstandelingen een platform waarop ze
73
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 74
Cottle, Simon, idem. 75
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press, 1997
39
kunnen inspelen, dat van de globale media, oftewel: ‘het internationale front’. De hele
wereld kijkt toe, terwijl beide groepen hun acties trachten te legitimeren aan de hand van
twee contesterende media-frames: dat van ‘law and order’76
, geadapteerd door de
autoriteiten die de status-quo trachten te behouden, en dat van ‘injustice and defiance’77
,
waarmee de onderdrukte groep haar optreden tracht te justifiëren en de internationale
gemeenschap voor zich te winnen.78
Gezien de onderdrukte groep het moet opnemen tegen een pers die patriottistisch is van
karakter, en zelf meer nood heeft aan de media om in haar opzet te slagen dan de
dominante groep (vanwege een lagere nieuwswaarde), worden een aantal technieken
gehanteerd die de aandacht van de media kunnen opeisen.79
Ten eerste moet de
onderdrukte groep zelf controle hebben over de gebeurtenissen door ze zelf te initiëren.
Machthebbers vertrekken over het algemeen vanuit een gunstige positie, maar wanneer ze
verplicht worden te reageren op spontane initiatieven krijgt de antagonist de mogelijkheid
om invloed uit te oefenen op de setting en framing van een gebeurtenis. Door zelf acties op
poten te zetten die gewelddadige reacties van de tegenstander uitlokken kunnen ze de
media naar hun hand zetten. Protestanten maken bij langdurig protest gebruik van stunts of
in het oog springende acties om de nationale en internationale aandacht weer naar zich toe
te trekken. Deze strategie gaat uit van het principe dat de nieuwsmedia aangetrokken
worden tot spektakel.80
Hierbij kunnen we ons echter de vraag stellen of deze methode van
werken vruchten afwerpt voor de antagonisten. De academische wereld is verdeeld in twee
kampen: sommigen menen dat deze focus op spektakel ervoor zorgt dat de politieke
boodschap wordt overstemd.81
Daartegenover staan diegenen die menen dat dergelijke
media-evenementen, ookal plaatsen ze de protestanten niet altijd in een positief daglicht
(bijvoorbeeld wanneer geweld uitbreekt ten gevolge van een actie, of wanneer de actie op
zich gewelddadig van aard is), hen desalniettemin in de schijnwerpers stellen, wat kan leiden
76
Optreden justifiëren in de naam van de ordehandhaving. 77
Optreden justifiëren in de naam van aangedaan onrecht. 78
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press, 1997 79
Wolfsfeld, Gadi, idem. 80
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 81
Cottle, Simon, idem.
40
tot het heropenen van de debatten.82
In die zin is spektakel een middel om discussie uit te
lokken, en hoewel er wel degelijk aandacht is voor de media-stunt zelf, blijft de focus liggen
op de issues waartegen geprotesteerd wordt.83
Ten tweede zal de antagonist trachten de informatiestroom te reguleren en naar zijn hand te
zetten.84
Wanneer de aandacht van de internationale gemeenschap nog niet getrokken is
kan de dominante groep makkelijk invloed uitoefenen op deze informatiestroom door
gebruik te maken van methodes die de antagonist delegitimeren, zoals het trivialiseren en
marginaliseren van de protesten, het benadrukken van interne onenigheid onder de
protestanten, numerieke onderschatting van het aantal aanwezigen en het focussen op het
ineffectieve of gewelddadige karakter van de initiërende organisaties.85
Betreft het de
dominante groep in een autoritaire staat kan die simpelweg beroep doen op censuur.
Echter, eens de protestanten er toch in slagen een wereldpubliek te bereiken, is er weinig
dat de dominante groep kan doen om de informatiestroom volledig te controleren. De
nieuwe media maken het praktisch onmogelijk alle informatie te blokkeren, en het is
onmogelijk voor lange periode de grenzen hermetisch af te sluiten om buitenlandse
journalisten tegen te houden. Toegepast op de Palestijns-Israëlische kwestie moeten we
rekening houden met de hoge internationale status van dit conflict: Israël kan zich niet
veroorloven de informatiestroom naar het buitenland volledig te blokkeren, zeker gezien het
een zogenaamd democratisch land betreft.
Eens de internationale gemeenschap geïnformeerd is, staat de antagonist nog één ding te
doen: het mobiliseren van elite-steun. Hij kan de internationale media hanteren om een
interventie uit te lokken, of inspelen op mogelijke dissidentie binnen het regime zelf. Elk van
deze drie stappen zorgen ervoor dat een antagonist in staat is het publieke discours te
82
Craig, Geoffrey, “The Spectacle of the Street: An Analysis of Media Coverage of Protests at the 2000
Melbourne World Economic Forum”, verschenen in: “Australian Journal of Communication”, University of
Queensland Press, 2002 83
Rojecki, Andrew, “Modernism, State Sovereignty and Dissent: Media and the New Post-Cold War
Movements”, 2002 84
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press, 1997 85
Gitlin, Todd, “The World is Watching: Mass Media in the Making and Unmaking of the New Left”, University
of California Press, 1980
41
veranderen en domineren door handig gebruik te maken van de middelen die voorhanden
zijn: de media.86
3.1.3. Media en terrorisme
Wanneer we de relatie tussen media en terrorisme van dichterbij bekijken, wat zeker
aangewezen is bij een studie over de mediatisering van het Israëlisch-Palestijns conflict,
kunnen we vaststellen dat de communicatiewetenschappen in de recente geschiedenis een
radicale paradigmashift hebben ondergaan. Zoals ook het geval is met protesten, kunnen de
media een progressieve rol spelen met betrekking tot terreur: ze kunnen focussen op de
politieke motieven van de geweldenaren, het publiek betrekken bij de discussie omtrent
oorzaken en consequenties van terreur, en de (over-)reactie van de staat hierop analyseren.
Op deze manier helpen ze het geweld te democratiseren. Echter, er is in het verleden nogal
wat onenigheid geweest omtrent de mogelijkheid dat de media terrorisme zou
aanmoedigen en de positie van terroristen versterken.
“Democracies must find a way to starve the terrorists and hijackers of the oxygen of publicity
on which they depend”, dixit Margaret Thatcher anno 1985.87
Deze orthodoxe visie op de
relatie tussen media en terrorisme gaat uit van een aantal ideeën die sterk onder vuur liggen
in de wereld van de communicatiewetenschappen. Vooreerst is het idee dat enkel
individuen en groepen terroristische acties kunnen uitvoeren achterhaald, staatsterrorisme
in rekenschap houdend. De veronderstelling dat terroristen aandacht, erkenning of
legitimiteit zoeken door mediablootstelling is eveneens zwak van aard. Dit omdat de media
wel degelijk instaan voor het verspreiden van de terroristische daden en haar consequenties,
maar daarom nog niet voor de politieke motieven van haar uitvoerders. In tegenstelling tot
protesten, waarbij de media voorbij het spektakel kijken en de boodschap onder de loep
nemen, blijkt het gewelddadige karakter van terrorisme dit effect niet te bewerkstelligen.
Echter, met betrekking tot al-Quds al-Arabi en de Palestijnse kwestie valt deze
veronderstelling te betwijfelen. Gezien de specifieke focus van de krant op de politieke strijd
van de Palestijnen lijkt het mij twijfelachtig dat de motieven achter terroristische aanslagen
zomaar genegeerd zullen worden. De analyse van de artikels zal echter meer duidelijkheid
bieden hieromtrent. Een derde zwak punt aan de orthodoxe visie van Thatcher is de
86
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press, 1997 87
Kushner, Harvey W., “Encyclopedia of Terrorism”, Sage Publications, 2003
42
aanname dat de massamedia dienst doen als een propagandaplatform voor terroristen. Dat
er een propagandaoorlog wordt gevoerd in de media heb ik hierboven reeds geschetst, maar
er is vastgesteld dat ze sowieso meer aandacht hebben voor die politieke groeperingen die
hun doeleinden via legitieme middelen trachten te verwezenlijken. Daarnaast hebben
reporters over het algemeen geen sympathie voor diegenen die de wet en de codes van het
fatsoenlijk gedrag overtreden. Dit blijkt uit de toon van hun verslaggeving, en de
waardeoordelen die ze vellen in opiniestukken.88
Hieruit blijkt opnieuw de macht waarover
een journalist beschikt om zijn eigen denkkaders en opinies door te spelen naar het grote
publiek, maar het tweede deel van dit hoofdstuk, dat journalistiek tot onderwerp heeft, ga ik
hier verder op in. Tot slot heeft ook de veronderstelling dat de media terrorisme
aanmoedigen geen poot om op te staan: elke studie over de relatie tussen media en
terrorisme spreekt dit namelijk tegen. 89
Uit deze kritiek op de orthodoxe visie is echter een nieuwe, voorzichtigere aanpak gegroeid.
Deze heeft een grotere aandacht voor de symbolische processen die vasthangen aan het
labellen van een bepaalde daad of organisatie als ‘terroristisch’. Dit is namelijk een zaak die
behoort tot het terrein van ‘oordelen’, en heeft vaak een politieke ondertoon. Termen als
‘terrorisme’ worden in het media-discours gebruikt om politieke doeleinden en daden te
delegitimeren, en wordt vaak gebruikt door staten in de strijd om de harten en geesten van
het publiek. Tevens rechtvaardigen ze mogelijke militaire vergeldingen en drukken ze
verdeelde meningen omtrent de feiten de kop in. Een oplossing hiervoor ligt in het herzien
van de manier waarop wij daden als terroristisch of niet-terroristisch evalueren. Hiervoor
moet rekening gehouden worden met zaken als context, doelen, oorzaken, gevolgen en
rechtvaardigheid. Dergelijke evaluatie van de feiten moet in de media zelf plaatsvinden, en
het publiek moet hier zoveel als mogelijk is bij betrokken worden. Hetzelfde gaat op voor de
reacties van staten op terroristische aanslagen of dreigingen. Het is belangrijk om deze
publiekelijk te onderzoeken en na te gaan of ze adequaat waren met het oog op aangerichte
schade en leed. Dergelijke kritische houding is noodzakelijk om een staat democratisch te
houden, maar ook op het internationaal niveau kan dit bijdragen tot een democratisering
van het geweld, wat begint bij het begrijpen van de motieven van de geweldenaar. De
nieuwsmedia zijn hiervoor uiterst geschikte middelen. Al-Quds al-Arabi kan bijgevolg
88
Curtis, Liz, “Ireland: The Propaganda War”, Pluto Press, 1984 89
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006
43
bijdragen tot een internationaal begrip voor de gewelddadige acties van Palestijnen en een
genuanceerdere houding tegenover dit ‘terrorisme’.90
3.2. Spin en manipulatie: de rol van journalistiek
Hierboven besprak ik welke de motieven zijn van politieke of economische spelers om
invloed uit te oefenen op de verschillende media. Echter, de manier waarop deze invloed
zich manifesteert in alledaagse artikels van alledaagse kranten is tot nog toe onbesproken
gebleven. Expliciete standpunten worden niet ingenomen in de nieuwsmedia, gezien de
illusie van objectiviteit hoog in het vaandel wordt gedragen. Er moet diep gegraven worden
om de subtiele manieren waarop spin en manipulatie voorkomen in de journalistiek bloot te
leggen. In wat volgt zal ik nagaan over welk arsenaal aan manipulatieve technieken een
journalist beschikt, gevolgd door een overzicht van de verschillende prominente vormen van
journalistiek die optreden bij conflictsituaties. Maar eerst wil ik even stilstaan bij de rol van
de journalist zelf.
3.2.1. De Rol van de journalist
Hoewel politieke en economische spelers en factoren zoals onder andere patriottisme,
nieuwswaarde en sensatie een grote invloed hebben op de nieuwsmedia, mogen we niet
vergeten dat de journalist eveneens een sleutelrol speelt. De redactie van een krant is het
doorgeefkanaal van informatie, desinformatie en manipulatie, en de ontwerper van de bril
waardoorheen de lezer of kijker de wereld bekijkt en begrijpt. Bijgevolg is het publiek
grotendeels overgeleverd aan zijn integriteit. Echter, het idee van een volledig objectieve
verslaggeving is absurd; en niet alleen omdat belangengroepen (zowel politiek als
economisch van aard) zullen trachten de nieuwsmedia met behulp van verschillende
technieken (die ik in het vorige deel van dit hoofdstuk beschreef) naar hun hand te zetten.
Elke reportage en elk artikel bevat namelijk ook sporen van de persoonlijke overtuigingen
van de journalist, en bijgevolg kunnen we stellen dat de journalist zich in een unieke
machtspositie bevindt. Een journalist kan namelijk gebruik maken van interpretatieve
modellen waarbinnen hij gebeurtenissen kadert, en deze voorzien van een eigen insteek.
Deze modellen hangen af van zijn eigen overtuigingen, ervaringen en opvattingen.91
Het
90
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 91
Dit model is natuurlijk afhankelijk van de vrijheid die de politieke omstandigheden toelaten.
44
publiek gaat echter onbewust deze interpretatieve modellen overnemen, en dus onbewust
ook andermans opvattingen overnemen92
.
3.2.2. Manipulatie
Wat centraal staat bij het gebruik van manipulatieve methodes in de nieuwsmedia zijn de
legitimering van de politieke speler die het meeste invloed heeft, en het ontkrachten van de
claims van zijn tegenstanders. Via manipulatie kunnen acties van de ‘invloedrijke groep’
gelegitimeerd worden, terwijl praktisch dezelfde acties van en andere groep worden
ondermijnd. Om dit te bereiken moeten journalisten handig kunnen omspringen met drie
principes: verhulling, verzwijging en complexifiëring. Alle manifestaties van manipulatie die
in praktijk voorkomen kunnen teruggevoerd worden op deze drie termen.
Verhulling heeft betrekking tot de kloof tussen wat de journalist weet, en wat hij schrijft. 93
Vaak verkiezen journalisten namelijk niet alle informatie vrij te geven in tijden van conflict.
Deze reflex kan verschillende motieven hebben: omwille van de vrees voor mogelijke
repercussies van de staat, omwille van patriottistische overwegingen, of omwille van
persoonlijke sympathieën voor een bepaalde zijde in het conflict. Wanneer een krant een
zijde kiest in een conflictsituatie is het maar al te makkelijk om informatie die deze zijde in
een negatief daglicht zou kunnen plaatsen achterwege te laten.
Verzwijging houdt het selectief omspringen met bronnen in: er wordt gekozen om een
bepaalde bron te volgen, en tegengestelde informatie uit gelijkwaardige bronnen wordt
stilgehouden omdat deze niet past binnen het overheersend discours.94 Deze manier van
manipulatie is ingrijpender dan verhulling, omdat de journalist zeer actief ingrijpt in het
onderscheiden van gewenste en ongewenste informatie. Verzwijging heeft met andere
woorden betrekking op bronnen, en verhulling op losstaande incidenten die men tracht in
de doofpot te steken.
Complexifiëring, tot slot, betekent het gebruik van een verfijnd, moeilijk taalgebruik om de
berichtgeving van zaken die de bevoordeelde groep zouden ondermijnen van al haar
92
Rinnawi, Khalil, “De-legitimization of Media Mechanisms: Israeli Press Coverage of the Al Aqsa Intifada”,
verschenen in: “International Communication Gazette”, Volume 69, 2007 93
Peri, Yoram, “Intractable Conflict and the Media”, verschenen in: “Israel Studies”, Volume 12, 2007 94
Peri, Yoram, idem
45
betekenis te ontdoen.95
Dit principe moet gekaderd worden binnen de bredere context van
het aangepast taalgebruik. Taalgebruik kan in een bepaalde context zeer krachtig zijn, en kan
onbewust een legitimerende werking hebben.
3.2.3. Taalgebruik
Het discours aan de hand waarvan een krant bepaalde gebeurtenissen beschrijft kan een
bepalende invloed hebben in het proces van rechtvaardiging en ondermijning. Zowel
lexicografie als het gebruik van bepaalde syntactische structuren spelen hierbij een rol. Door
verschillende woordenschat te hanteren kan een arsenaal aan connotaties worden
opgeroepen.96
Zo kunnen protesten die uitmonden in geweld zowel als ‘demonstraties’,
‘rellen’ als ‘clashes worden beschreven. Elk van deze termen draagt een verschillende
semantische lading met zich mee, die het publiek op subtiele wijze beïnvloedt. Laat ik dit
illustreren aan de hand van het lexicon dat gangbaar is in de Israëlische media. Door
bijvoorbeeld het woord ‘neighbourhoods’ te gebruiken om te verwijzen naar illegale
Israëlische nederzettingen, of een offensief binnen in de Gaza-strook binnen het kader van
de ‘war on terror’ te plaatsen, worden beiden door hun benaming alleen al gerechtvaardigd.
Daartegenover staan dan ‘lynch mobs’, ‘riots’ en ‘war’ om te verwijzen naar het sociale
protest van Palestijnen. Ook dit woordgebruik werkt legitimerend, gezien het de indruk
opwekt dat de Palestijnen een veiligheidsbedreiging vormen voor Israël, wat dan weer een
beleid van collectieve bestraffing ondersteunt. Agressief taalgebruik is eveneens een manier
om de tegenstander te ontkrachten, en kan leiden tot ophitsing van het publiek.97
Naast
handig gebruik van een aangepast lexicon dragen ook de syntactische structuren bij tot de
verdraaiing van de feiten. Door bijvoorbeeld passieve zinsstructuren te gebruiken kunnen
journalisten misdaden afzwakken en de verantwoordelijke partij verborgen houden. Zo kan
men de zin ‘de politie doodde twee demonstranten’ ombouwen tot ‘2 demonstranten lieten
het leven in clashes met de politie’, waardoor de directe schuld van de politie wordt
afgezwakt. Men kan hier ook verder in gaan door simpelweg ‘2 demonstranten lieten het
95
Peri, Yoram, “Intractable Conflict and the Media”, verschenen in: “Israel Studies”, Volume 12, 2007 96
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 97
Qaymari, Ata, “Israeli Media: Serving the “Patriotic” Cause”, verschenen in: “Palestine-Israel Journal of
Politics, Economics & Culture”, Volume 10, Palestine-Israel Journal, 2003
46
leven na schermutselingen’ te schrijven, waardoor het schuld dragend subject volledig
verhuld wordt.98
3.2.4. De kracht van beelden
In de propagandaoorlog zijn beelden zeer sterke wapens omdat ze een symbolische waarde
kunnen dragen. Ze kunnen enerzijds de identiteit, aanwezigheid of interesses van de ‘andere
zijde’ symbolisch vernietigen, en anderzijds de trouw van maatschappelijke groepen
valoriseren en hen mobiliseren door in te spelen op ideeën als recht en legitimiteit. Ook
beelden die overmacht symboliseren kunnen een grote impact hebben op het publiek, zoals
bijvoorbeeld de beelden van het bombardement op Irak door de Verenigde Staten tijdens de
2e golf-oorlog die over de hele wereld werden uitgezonden. Deze beelden dienden twee
doeleinden: het bevestigen van de grote militaire slagkracht van de Verenigde Staten voor
het thuispubliek, en het intimideren van de tegenstander.99
Daartegenover kan de zwakkere
zijde in een conflict gebruik maken van beelden die onrecht vastleggen om de sterkere zijde
te ondermijnen. Beelden van verwoesting en leed kunnen een sterk wapen zijn in de strijd
om de harten en geesten van de internationale publieke opinie. Contesterende politieke
spelers zullen bijgevolg strijd leveren door te spelen met de selectie van beelden, de
omkadering ervan en digitale manipulatie. Een voorbeeld hiervan zijn de foto’s waarop een
woedende Iraakse menigte het standbeeld van Sadam Hussein omverwierp, die destijds een
sterk legitimerend effect hadden voor het buitenlands beleid van de Verenigde Staten.
Achteraf werd duidelijk dat de menigte in kwestie slechts een aantal dozijn mensen bedroeg,
en het hele gegeven in scène was gezet. Desalniettemin staan de beelden in het collectieve
geheugen gegrift en hebben ze destijds hun nut gehad.
De komst van de globalisering en de internationale nieuwsmedia hebben de manipulatie van
beelden echter bemoeilijkt voor regimes die zich schuldig maken aan oorlog. Beelden van
‘body horror’ gaan de wereld rond en kunnen leiden tot anti-oorlogssentiment bij de
bevolking, en de ondermijning van de machthebbers.100
Echter, niet iedereen in de
academische wereld is het hiermee eens: Susan Sontag schrijft in ‘Regarding the Pain of
Others’ dat dergelijke reacties kunnen voorvallen, maar niet noodzakelijk zijn. Een roep om
98
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press, 1997 99
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 100
Cottle, Simon, idem.
47
wraak of vrede kan evenzeer een effect zijn, net als onverschilligheid.101
Een publiek kan zich
perfect bewust zijn van wat er gebeurt, ten gevolge van choquerende beelden, maar hoeft
daarom niet noodzakelijk sterke sentimenten voor of tegen oorlog koesteren. Studies wijzen
er namelijk op dat schokkende beelden wel choqueren maar daarom niet noodzakelijk
leiden tot een massale impact op de meningen van het publiek.102
De voornaamste reden
hiervoor is het ontbreken van context. Choquerende beelden zijn vaak sensationeel en
ontroerend, maar door een gebrek aan voldoende achtergrondinformatie blijft het moeilijk
om de gebeurtenissen te kaderen, waardoor de kijker deels in het duister blijft tasten.103
Zo
is het bijvoorbeeld moeilijk beelden van treurende Palestijnen ten gevolge van een
Israëlische raketaanval genuanceerd te interpreteren zonder enige kennis van de
geschiedenis van het conflict. Onvoldoende inzicht in de achtergrond van de kwestie kan
leiden tot de misconceptie dat de Palestijnen zich agressief opstellen, en Israël zich louter
verdedigt tegen terrorisme.
Een tweede ontwikkeling die de globalisering van de media in de hand heeft gewerkt is de
mogelijkheid om op korte tijd een grote hoeveelheid mensen te bereiken. Gezien een grote
hoeveelheid mensen over het materiaal beschikt om gebeurtenissen vast te leggen op beeld
en ze te verspreiden, heeft deze ontwikkeling ervoor gezorgd dat machtelozen heden ten
dage toch druk kunnen zetten op machtigen, die op elk moment ‘betrapt’ kunnen worden.
Wanneer dergelijke foto’s of home-made video’s hun weg vinden naar de mainstream
media, kunnen ze een gigantisch effect hebben op de internationale opinie, omwille van hun
directe karakter. Neem bijvoorbeeld de foto’s en video’s van Amerikaanse soldaten die
Irakezen martelen in Abu Ghraib, of de beelden van Amerikaanse soldaten die onthoofd
worden voor de camera. ‘Shock and awe’-beelden als laatstgenoemde dienen een
gewelddadig symbolisme: ze ondermijnen Amerika’s claim op een overwinning, breken de
moraal van de agressor, en bevatten een duidelijke boodschap voor al diegenen die Irak
binnenvallen. Beelden van de ‘Ramallah lynching’ kunnen we eveneens scharen onder dit
gewelddadig symbolisme, en communiceren soortgelijke boodschappen.104
101
Sontag, Susan, “Regarding the Pains of Others”, Farrar, Straus and Giroux, 2003 102
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 103
Philo, Greg & Berry, Mike, “Bad News from Israel”, 2004 104
Cottle, Simon, idem.
48
3.2.5. De presentatie van informatie
De manier waarop een bepaalde krant haar informatie ordent en presenteert, zowel
kwalitatief als kwantitatief, heeft invloed op de perceptie van de feiten. De krantenkop van
een artikel, de bijbehorende foto, de keuze van citaat, de plaats die het artikel heeft in de
krant (voorpagina, laatste pagina’s) en de lengte van het artikel zijn allemaal factoren die de
mate van kennis van het publiek over een bepaalde gebeurtenis beïnvloeden.105
Met andere
woorden, de journalist kan hier zijn invloed sterk doordrukken. Ook de hoeveelheid aan
nieuws die verschijnt over een bepaalde gebeurtenis is van belang: een enkel artikel in de
middenpagina’s van de krant, zonder aantrekkelijke foto of citaten zal minder belang
wekken dan een gebeurtenis die wekenlang geregeld de voorpagina haalt. Dit spelen met
deze factoren is een effectieve strategie om bepaalde gebeurtenissen te verhullen en
anderen in de schijnwerper te plaatsen.
Soortgelijke manipulatie manifesteert zich eveneens in de kwantitatieve verdeling van ‘order
news’ en ‘disorder news’. De eerste categorie betreft nieuwsberichten die over het
algemeen betrekking hebben op de positieve aspecten van een samenleving, zoals
economische bloei, culturele activiteiten of sociale maatregelen. Deze berichten worden bij
voorkeur in verband gebracht met de bevoordeelde politieke speler. Daartegenover staat
‘disorder news’, dat een bepaalde gemeenschap vanuit een negatief perspectief benadert,
bijvoorbeeld in de context van geweld, rellen, oorlog en corruptie. Door te spelen met de
hoeveelheid ‘order news’ en ‘disorder news’ die in verband wordt gebracht met een
bepaalde gemeenschap of politieke speler kunnen journalisten en redacteurs vooroordelen
en stereotypes in het leven roepen106. Immers, als een bepaalde politieke of
maatschappelijke groep steeds opnieuw de media haalt in de context van geweld, gaat de
publieke opinie zich al snel afkeren van die groep.
Deze kwantitatieve verdeling van nieuwsberichten is een vruchtbare voedingsbodem voor
een andere strategie, die vaak gehanteerd wordt om tegelijkertijd daden van de dominante
groep goed te keuren en de tegenpartij verder te ondermijnen: de ‘victim blaming’. Door
telkens opnieuw dezelfde groep in een gewelddadige context te plaatsen, en nooit haar
105
Rinnawi, Khalil, “De-legitimization of Media Mechanisms: Israeli Press Coverage of the Al Aqsa Intifada”,
verschenen in: “International Communication Gazette”, Volume 69, SAGE publications, 2007 106
Rinnawi, Khalil, idem.
49
menselijke aspecten te belichten, ontstaat de perceptie bij het publiek dat deze groep een
gewelddadige natuur heeft. Hierdoor kan de verantwoordelijkheid voor de negatieve
gevolgen van een gewelddadige ingreep door de bevoordeelde groep doorgeschoven
worden naar het leiderschap van de benadeelde groep, de slachtoffers zelf. Zij worden ervan
beschuldigd de gewelddadige reactie te hebben uitgelokt. Deze strategie wordt voornamelijk
gehanteerd wanneer excessief geweld moet gelegitimeerd worden.
Een laatste techniek die ik wil aankaarten in dit kader is die van de ontmenselijking. Door de
gebeurtenissen op een bepaalde manier te presenteren slagen de media erin ‘de ander’ te
ontnemen van hun menselijke eigenschappen en in de ‘killing zone’ te plaatsen. Een
effectieve manier om dit te bereiken is het voorkomen van kennis over de persoonlijke
levens van de vijanden. Wanneer bijvoorbeeld slachtoffers vallen aan de bevoordeelde zijde
wordt over het algemeen ingegaan op hun leven, of wordt tenminste een naam of een foto
gepubliceerd. Echter, in het geval van de tegenstander worden de slachtoffers gereduceerd
tot louter een statistiek. Een dode is niet meer dan een getal, en alle emotionele
betrokkenheid wordt tot een minimum herleid.107
3.3. Oorlogsjournalistiek: het dominante journalistieke model
Zoals ik in het begin van dit onderdeel reeds had gemeld, wil ik afsluiten met enkele
journalistieke modellen te overlopen. Het prominente model zowel op nationaal als
internationaal niveau is dat van het oorlogsjournalistiek, dat de nadruk legt op geweld en
sensatie. Het conflict wordt beschouwd als een arena met twee partijen, één doel, en één
uiteindelijke winnaar, en baseert zich sterk op een ‘wij vs. zij’-discours.108
Oorlogsjournalistiek gaat uit van het principe dat oorlog noodzakelijk nieuwswaardig is. Het
voornaamste motief voor deze veronderstelling is de vaststelling dat oorlog sterke
narratieven, waarin spektakel, drama, heroïek en conflict elkaar ontmoeten, voortbrengt.
Daarnaast zijn verhalen over afwijkend gedrag, waarin de alledaagse realiteit op zijn kop
staat en gewone mensen de gemeenschappelijke waarden achter zich laten, veel
107
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006 108
Cottle, Simon, idem.
50
waarschijnlijker.109
Beelden van vechtende mannen, onschuldige kinderen en huilende
vrouwen wekken gevoelens van patriottisme op.
Analyseren we de aard van de verslaggeving, kunnen we vaststellen dat oorlogsjournalistiek
in de aanloop naar oorlog mogelijk aandacht zal schenken aan onenigheid en oppositie, in
plaats van louter te focussen op de dominante groep. Stemmen tegen de oorlog kunnen aan
bod komen, en er kan zelfs kritiek komen op de motieven die het regime heeft om op
oorlogspad te gaan. Echter, bij het begin van de oorlog vindt er een volledige omschakeling
plaats, en bieden de nieuwsmedia onvoorwaardelijke steun aan de troepen en de
autoriteiten. Tevens worden censuur en media-controle van bovenaf gerechtvaardigd door
te argumenteren dat een vrije, kritische media de militaire succesratio zou verlagen. Deze
staatsteunende media uiten zich tekstueel in de hoeveelheid aan artikels over de oorlog, en
de syntactische structuren, lexicografie en beelden die gebruikt worden om de
gebeurtenissen te beschrijven. Onsamenhangende verhalen over de oorzaken en
consequenties van de oorlog worden opgehangen. De journalisten hebben een voorkeur
voor officiële statements van het leger en prominente politieke figuren, en hebben de
neiging alternatieve bronnen over het hoofd te zien, waardoor oppositiestemmen over het
algemeen genegeerd worden. Dit verklaart deels waarom de verslaggeving overloopt van
partijdigheid en vooroordelen. Er worden ook extensieve discussies gevoerd over de eigen
militaire tactiek en overwinningen op het slagveld, maar het vijandelijke optreden wordt
enkel belicht in het kader van blunders en zware verliezen. De focus in de media ligt op een
‘wij versus hen’-kader, hetwelk in stand gehouden wordt door ‘hen’ te ontmenselijken, enkel
aandacht te schenken aan ‘ons’ leiden, namen te geven aan ‘hun’ boosdoeners terwijl ‘wij’
actief op zoek zijn naar een vredevolle oplossing. Tevens zal de journalistiek trachten ‘hun’
leugens te ontmaskeren en de ‘onze’ te helpen. ‘Overwinning’ is het uiteindelijke doel, en
krijgt ook de volledige aandacht van de media. Pas wanneer ze nabij is, wordt voor korte tijd
aandacht geschonken aan vredesinitiatieven, verdragen en een herstel van de rust en orde.
Echter, aangezien conflict sensationeler is dan vrede, trekken de nieuwsmedia zich al gauw
terug na de afloop van het conflict en gaan op zoek naar een volgende oorlog om verslag
over uit te brengen.110
109
Cottle, Simon, idem. 110
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006
51
3.4. Alternatieve vormen van journalistiek
Door een andere houding aan te nemen tegenover het conflict zouden de media een
constructievere rol kunnen spelen in de ontbinding ervan. Er zijn een aantal alternatieve
modellen van journalistiek die er een andere focus op nahouden dan oorlogsjournalistiek.
Hieronder zal ik er twee bespreken.
Het eerste is het model van de vredesjournalistiek. Dit houdt, evenzeer als
oorlogsjournalistiek, een beschrijving van het conflict in maar laat daarnaast meer ruimte
voor creativiteit. Zo worden oorzaken en motieven onderzocht, en overloopt men welke
preventieve maatregelen er in de toekomst kunnen getroffen worden om dergelijk conflict
geen tweede keer te laten voorvallen. Ze werkt ook pro-actief, en tracht voor het uitbreken
van het conflict aandacht te schenken aan voorkomende vredesinitiatieven en diplomatische
oplossingen. Als het dan toch zover komt, gaat men na hoe de kaarten liggen in het conflict,
en schenkt men aandacht aan alle partijen, hun respectievelijke doelen en de problemen
waarmee ze te kampen hebben. Elke betrokken partij krijgt een stem, en men onderneemt
pogingen tot empathie. Er is sprake van humanisering in plaats van demonisering, en het ‘wij
versus hen’-dualisme van de oorlogsjournalistiek wordt verlaten: alle partijen worden
belicht, en onwaarheden aan alle kanten worden ontmaskerd. In tegenstelling tot
oorlogsjournalistiek kijkt vredesjournalistiek ook verder dan haar neus lang is: ze focust niet
louter op de directe, zichtbare effecten van oorlog, maar heeft ook aandacht voor trauma en
cultuurschade. In tijd en ruimte nemen aanhangers van vredesjournalistiek een open
houding aan: men is er zich van bewust dat oorzaken en consequenties van een conflict
eender waar en wanneer kunnen opdoemen. Oorlog wordt gezien als een probleem,
waarvoor een creatieve oplossing gezocht moet worden: men onderstreept
vredesinitiatieven, focust op structuur en cultuur, en benadrukt de vredevolle samenleving.
Wanneer een conflict uiteindelijk haar afloop bereikt, wordt ook extensief stilgestaan bij de
‘aftermath’: men meet de geleden schade op, analyseert de voorgestelde oplossingen en
houdt de vredesprocessen en heropbouw nauwlettend in de gaten.111
Met betrekking tot de
huidige verslaggeving van vredesprocessen onderscheidt Gadi Wolfsfeld echter een aantal
nieuwswaarden waaraan wordt vastgehouden: directheid, drama, eenvoud en
111
Johan Galtung in: Lynch, Jake & McGoldrick, Annabel, “Peace Journalism”, Hawthorn Press, 2005
52
etnocentrisme.112
Ze staat met andere woorden haaks op het ideaalbeeld van begrip voor
elkaar, aandacht voor culturele verschillen, en trage maar vruchtbare vredesprocessen.
Desalniettemin kan de betrokkenheid van de media in deze vredesprocessen, afhankelijk van
het stadium waarin de onderhandelingen zich bevinden, een constructief effect hebben.
Een tweede alternatief journalistiek model is gebaseerd op het idee dat de media een
communicatieve kracht bezitten die burgers kan aanzetten om deel te nemen in de
processen van politiek debat. ‘Publieke journalistiek’ houdt een pers in die mensen
aanspreekt als burgers en mogelijke participanten in publieke zaken, en niet louter als
passieve gebruikers. Ze helpt de politieke gemeenschap met het publieke leven in goede
banen te leiden en te reageren op haar problemen. Deze pers spreekt ook eerlijk over haar
eigen civiele waarden, haar voorkeur op politiek vlak en geeft openlijk toe een rol te hebben
als publieke speler die invloed kan uitoefenen op de massa.113
Deze vormen van ‘correctionele’ journalistiek hebben hun eigen minpunten en kunnen fel
bekritiseerd worden, maar hebben desalniettemin bijgedragen tot de manier waarop
journalistiek vandaag de dag eruit ziet. Het staat buiten kijf dat ze sporen hebben nagelaten
in de artikels die ik zal analyseren.
112
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge University Press,
1997 113
Rosen, Jay, “What Are Journalists For?”, Yale University Press, 1999
53
IV. Analyse
Gebruik makend van het theoretisch kader dat ik in de vorige hoofdstukken uiteen zette, zal
ik nu de vertaalde artikels analyseren en aan de hand van deze analyse een aantal algemene
besluiten trachten te trekken met betrekking tot de positie van al-Quds al-Arabi tijdens de
tweede intifada. Ik ben er mij echter volledig van bewust dat dergelijke conclusies gevaarlijk
zijn, gezien de beperkte canon. Vandaar dat ik enkel die zaken die ik met zekerheid heb
kunnen vaststellen in rekenschap zal houden.
Om tot een constructieve analyse te komen zal ik beginnen met een onderzoek van de
verschillende soorten van manipulatie waarvan de krant zich bedient te identificeren.
Wanneer deze strategieën blootgelegd zijn, kan ik vervolgens op zoek gaan naar de
motieven en invloeden van de krant, en nagaan welke media-frames ze naar voren schuift.
Op basis hiervan zal ik uiteindelijk trachten tot een onderbouwde besluittrekking te komen
waarin ik de positie van al-Quds al-Arabi samenvat.
4.1. Manipulatietechnieken
Zoals ik hierboven reeds beschreef moeten zowel het taalgebruik, de presentatie als het
gebruik van beeldmateriaal onder de loep gelegd worden om manipulatieve strategieën te
ontmaskeren.
4.1.1. Taalgebruik
Het lexicon dat gehanteerd wordt in deze artikels focust zich voornamelijk op de legitimering
van eigen geweld en het demoniseren van Israël. Het ondersteunt in sterke mate het media-
frame van onrecht: de Palestijnse slachtoffers moeten het opnemen tegen de terreur van
Israël. Bijvoorbeeld in het kader van het geweld in het vluchtelingenkamp Jenin wordt maar
al te vaak verwezen naar Israël als de ‘bezetter’, wat tegelijkertijd Israëlische militaire
operaties ondermijnt en Palestijnse acties rechtvaardigt. Door naar Gaza en de West-Bank te
verwijzen als ‘de bezette gebieden’ volgt al-Quds al-Arabi het discours van onder andere de
Verenigde Naties en andere internationale organisaties. De krant buit deze metafoor echter
nog verder uit:
“De Israëlische bezettingstroepen ondergaan verliezen” (al-Quds al-Arabi, 10/04/2002)
54
“De Israëlische bezettingsmachten werden vernietigd” (al-Quds al-Arabi, 11/04/2002)
Verdere ondermijning van de Israëlische militaire acties in het vluchtelingenkamp Jenin vindt
plaats door de gebeurtenissen te omschrijven als een مجازر (“slachtpartij”, “afslachting”), of
als جرائم (“misdaden”). Daartegenover staan de Palestijnse militanten die sterven als
martelaars (استشھاد : “martelaarschap”), wat opnieuw een sterk legitimerend effect teweeg
brengt. Een andere manier om op subtiele wijze een waardeoordeel te uiten of invloed uit te
oefenen op het publiek kunnen we onderscheiden in de volgende zin:
“Ondanks internationale bewegingen, twijfelt Israël niet om verder te gaan met de invallen in
Palestijnse dorpen, waar Israëlische bezettingsmachten gisteren in koelen bloede tien
Palestijnen doodden, waaronder vier kinderen” (al-Quds al-Arabi, 25/04/2002)
De gebeurtenis op zich kan het publiek in zekere mate choqueren, maar door het toevoegen
van de “in koelen bloede” wordt de hardheid van het optreden nog extra geaccentueerd, om
op die manier een maximaal effect bij de lezer te bewerkstelligen.
Ook in de tekst over Sharon’s wandeling op de tempelberg worden de Palestijnse en
Israëlische zijde recht tegenover mekaar gezet, en heeft men het over Sharon’s “ontering”
van de tempelberg. Daartegenover staan de Palestijnse protestanten, die door een
menselijke ketting te vormen het heiligdom trachten te “beschermen”. Daarnaast wordt het
excessieve karakter van Sharon’s lijfwacht benadrukt door een vergelijking te maken met de
komst van Paus Johannes Paulus II:
“Bronnen informeerden dat de grote Israëlische krachten die Sharon bewaakten tijdens zijn
ontering van de tempelberg in Jeruzalem, volledig gelijk waren aan de legertroepen en
politieagenten die de paus van het Vaticaan (…) beschermden.” (al-Quds al-Arabi,
29/09/2000)
Het meest opmerkelijke taalgebruik is echter terug te vinden in de artikels over de Mercaz
HaRav aanslag, en dan voornamelijk in Abd al-Bari Atwan’s editoriaal van 7 maart 2008. Dit
bevat de meest agressieve vorm van demonisering waarop ik ben gestuit in mijn onderzoek,
met meerdere verwijzingen naar de holocaust zelf. Het gedrag van de Israëli’s ten opzichte
van de Palestijnen wordt beschreven als zijnde فاشية (“fascistisch”) en نازية (“nazistisch”). Met
betrekking tot het Westen haalt Atwan stevig uit, voornamelijk naar Amerika, en veroordeelt
55
de “Westerse hypocrisie” en Amerika’s vorm van “racisme”, die een “geringschatting van de
Arabische en Islamitische slachtoffers” inhoudt. Verder wordt in beide artikels verwezen
naar de Joodse school als een broeihaard voor “extremisme”, en adresseert men de man die
de aanslag in kwestie uitvoerde als een “martelaar”. De gevolgen van de aanslag zelf worden
nimmer bestempeld als een “slachtpartij”, een woord dat in de context van Palestijnse
slachtoffers nochtans niet geschuwd wordt. Opmerkelijk is tevens dat het woord
“terroriseren” hier wordt gebruikt om Israël te beschuldigen, hoewel het editoriaal in
kwestie de Palestijnse aanslag tot onderwerp heeft:
“Deze en gelijkaardige scholen, zij kweken extremistische settlers die (…) onschuldigen en
ongewapenden terroriseren” (al-Quds al-Arabi, 07/03/2008)
Nemen we de structuren in deze artikels onder de loep, dan kunnen we meermaals het
gebruik van de passieve constructie om verhulling te bewerkstellingen ontdekken. Deze
verhulling komt enkel voor wanneer het een Palestijnse dader betreft. Beschouw
bijvoorbeeld het verschil tussen:
“De Israëlische bezettingskrachten werden vernietigd” (al-Quds al-Arabi, 11/04/2002) en
“Honderden martelaars bij Israëlische slachtpartijen in het vluchtelingenkamp Jenin” (idem)
In het bovenste geval wordt deze afzwakking door het gebruik van de passieve constructie
nog ondersteund door het lexicon (“bezettingskrachten”), terwijl het onderste voorbeeld
niets aan het toeval overlaat: Israël’s schuld wordt expliciet uitgedrukt. Dit contrast tussen
verhulling van Palestijnse schuld en benadrukking van Israëlische schuld zijn eveneens van
toepassing op de krantenkoppen van het artikel van 10 en 11 april.
4.1.2. Presentatie
De manier waarop de lezer het verhaal voorgeschoteld krijgt verschilt afhankelijk van het
onderwerp van het artikel. Echter, er vallen een aantal gemeenschappelijke structuren te
ontdekken die ons meer kunnen vertellen over de functie die al-Quds al-Arabi vervult.
Opmerkelijk aan het artikel dat Sharon’s bezoek aan de tempelberg behandelt is de mate
van heroïek waarmee de feiten worden gepresenteerd. Door zich te bedienen van aangepast
woordgebruik slagen de redacteurs erin de feiten te verhalen alsof het een drama in drie
56
aktes betreft: de onheilspellende aankomst van Sharon, de opstand van het volk, en de
gewelddadige afloop. De manier waarop beschreven wordt hoe de Palestijnen
samentroepen uit alle windrichtingen om de tempelberg te beschermen van het kwade,
trekt echter het meeste aandacht. Daarnaast maken de demonstranten gebruik van een
stunt als de “menselijke ketting”, wat de sensatielust van de media verzadigt. Er volgt tevens
een opsomming van de voornaamste politieke figuren die deelnemen aan het verzet, wat de
legitimiteit van Sharon’s actie extra in vraag stelt. Het geweld dat uitbarst ten gevolge van de
protesten benadrukt het heroïsche karakter van de opstand nog meer: een Palestijnse
politicus die gewond raakte in het protest komt aan het woord en verhaalt de brute reactie
van Israël op hun vredig protest, en er wordt verteld hoe demonstranten beschoten werden
door rubberen kogels en zich verwondden. Het narratief van de weerbare, onderdrukte
groep die in opstand komt tegen een overmacht aan veiligheidstroepen (die sterk benadrukt
wordt in het artikel) wekt een sterk legitimerend effect op. Het feit dat enkel Palestijnse
slachtoffers aan het woord komen, en er sprake is van verzwijging wat betreft de Israëlische
bronnen, versterkt dit effect nog meer, gezien er geen alternatieve invalshoek geboden
wordt.
Nemen we de artikels die de slag in Jenin rapporteren bij de hand, is een soortgelijke
dramatische structuur terug te vinden: het artikel van 25 april schetst de machteloosheid
van de Palestijnen tegen de Israëli’s en de vooringenomenheid van de Amerikanen, en sluit
af met een beschrijving van het heden (“… twijfelt Israël niet om verder te gaan met invallen
in Palestijnse dorpen…”) en een weinig hoopvol toekomstbeeld (verderzetting van de
Israëlische bouwprojecten). Door het artikel in deze structuur te gieten wordt een
neergeslagen toon bewerkstelligd die het ‘injustice frame’ dient, net als de opsomming van
Israëlische wreedheden waarmee het artikel afsluit. Dergelijke dramatische structuur valt
ook te onderscheiden in de krantenkop van 4 april:
“Lichamen van Palestijnen op de weg.. raketaanval op Jenin.. bestorming van Nablus” (al-
Quds al-Arabi 04/04/2002)
De vaagheid van deze kop en het gebruik van de punten na elke situatieschets versterken
het dramatisch effect, en hoewel Israël in dit geval niet bij naam wordt genoemd als
57
schuldige werkt de veronderstelling van schuld even effectief als een expliciete vermelding
hiervan.
De artikels over de slag bij Jenin bevatten tevens meerdere voorbeelden van de strategie van
de ontmenselijking. Er is geen beetje empathie voor slachtoffers aan de andere zijde, en
vaak worden ze louter herleid tot een simpele optelsom:
“Israël bekende de dood van 13 soldaten (…) dit wordt toegevoegd aan de drie doden bij de
aanval in Nablus en de gewonde officier in het dorp Dawra” (al-Quds al-Arabi 10/04/2002)
Dergelijke ontmenselijking valt in minder expliciete mate te ontdekken in de eerste
paragraaf van het artikel van 11 april, dat stevig uithaalt naar het Israëlische optreden in
Jenin. Beschuldigingen van slachtpartijen en massagraven zijn schering en inslag, maar op
geen enkel moment komt een Israëlische bron aan het woord die hier iets tegenin kan
brengen. Dergelijke afwezigheid van Israëlische bronnen is ook typerend voor de andere
twee artikels over de slag bij Jenin, en met andere woorden is het veilig te zeggen dat al-
Quds al-Arabi zich regelmatig bedient van het principe van verzwijging om de Palestijnse
zaak te dienen (ook in het artikel over Sharon’s wandeling op de tempelberg was er een
opmerkelijke afwezigheid van Israëlische bronnen). Opmerkelijk aan het artikel van 11 april
is de slimme structuur waarvan de redacteurs zich bedienen: het artikel begint namelijk met
de beschrijving van een Palestijnse bomaanslag die aan 10 Israëli’s het leven kostte.
Vervolgens gaat het artikel verder met het verklaren dat deze aanslag werd uitgevoerd in de
naam van de slachtoffers in Jenin, om daarna de omschakeling te maken naar een
beschrijving van de wanpraktijken in Jenin. Door deze structuur toe te passen werkt het hele
artikel in feite als een legitimering voor die eerste paragraaf, wat het effect van de
Palestijnse misdaad verzacht en zelfs empathie bewerkstelligt. Het terrorisme wordt
gedemocratiseerd doordat de lezer zicht krijgt op de context van de aanslag en de motieven
van de dader, en kan er begrip voor opbrengen. Het uiteindelijke effect van deze structuur is
dat de Palestijnse aanslag volledig overstemd wordt door de gebeurtenissen in Jenin,
waardoor het voorval in de achtergrond verdwijnt.
Deze strategie wordt eveneens gehanteerd in de artikels over de schietpartij in de Mercaz
HaRav yeshiva. In het artikel van 6 maart 2008 gaat men slechts kort in op de aanslag zelf,
om vervolgens de gebeurtenis extensief te omkaderen en legitimeren. Daarbij negeert men
58
overigens alle Israëlische bronnen en focust men voornamelijk op de posities van Hamas en
de al-Quds brigade. Naast deze vorm van verzwijging volgt de krant ook een strategie van
verhulling betreffende deze gebeurtenis, in die zin dat ze bijna genegeerd wordt. Men staat
eigenlijk amper stil bij de aanslag zelf, maar focust op een Israëlische raid die op hetzelfde
moment plaatsvond, op het lot van de Palestijnse aanvallers, op de spiraal van geweld die
eraan vooraf ging en uiteindelijk zelfs op Egypte’s rol in de onderhandelingen tussen Israël
en de Palestijnse Autoriteiten. Het kleine deel dat effectief over de aanslag gaat herbergt
overigens vele sporen van ontmenselijking en victim blaming: er wordt constant gewezen op
het extremistische karakter van de Mercaz HaRav yeshiva en er wordt op geen enkel
moment aandacht geschonken aan de slachtoffers zelf of de Israëlische zijde van het verhaal
(enkel aan de omgekomen uitvoerders van de aanslag, die overigens als “martelaars”
bestempeld worden). Deze structuur heeft ook in dit geval een sterk legitimerend effect,
gezien de lezer volledige inkijk krijgt in de motieven van de daders. Tevens bevat de
krantenkop van het artikel een kanjer van een legitimering:
“Zeven doden en tientallen gewonden in aanval op Jeruzalem, Gaza wrekend” (al-Quds al-
Arabi, 06/03/2008)
Het editoriaal van Abd al-Bari Atwan vertoont gelijkaardige trekken. Meermaals hamert hij
op het feit dat de school extremistisch van aard was, en al vrij vroeg in het editoriaal slaagt
hij erin de aandacht te verleggen van de aanslag naar het onrecht dat de Palestijnen wordt
aangedaan. Hij ontspoort in een tirade gericht tegen het Westen en Israël, die tot doel heeft
de vreugdevolle reacties van bepaalde groepen Palestijnen op de schietpartij in de school te
legitimeren. Deze snelle omschakeling van onderwerp werkt eveneens als een beperkte
vorm van verhulling, waarbij de aandacht verlegd wordt van het probleem (de aanslag) naar
de oorzaak ervan (de Israëlische onderdrukking). Het taalgebruik waarvan hij zich bedient
om dit doel te bereiken is vrij agressief van aard, met verwijzingen naar fascisme en nazisme,
zoals ik hierboven reeds aanhaalde.
4.1.3. Beeldmateriaal
De manier waarop het beeldmateriaal gehanteerd wordt kan de toon van een artikel sterk
beïnvloeden. Wat betreft al-Quds al-Arabi kunnen we een algemene bemerking maken:
wanneer het artikel in kwestie Palestijnse slachtoffers betreft is de krant geneigd het te
59
voorzien van choquerende foto’s, wanneer het om Israëlische slachtoffers gaat wordt ‘body
horror’ zoveel mogelijk gemeden. De foto die bijvoorbeeld gebruikt wordt bij het artikel van
8 april 2002, dat de wreedheden in Nablus behandelt, is een sterke uiting van
voorgenoemde body horror. De foto bij het artikel van 11 april roept beelden op van
vervolging en Israëlische overmacht: Palestijnse militanten worden ingerekend onder het
wakend oog van een horde soldaten. Ook de voorpaginafoto van 25 april mist zijn doel niet:
twee kleine Palestijnse meisjes banen zich een weg door het puin in Nablus. De vernietiging
wordt ten toon gespreid, en gekoppeld aan diegenen die er het minst verantwoordelijk voor
zijn. Daartegenover staat het beeldmateriaal dat al-Quds al-Arabi uitkoos om het artikel van
10 april te vergezellen. Dat artikel behandelt de Palestijnse hinderlaag waarbij 13 Israëlische
soldaten omkwamen, maar nergens is een beeld van deze bloederige episode te bespeuren.
Integendeel, het artikel is voorzien van een foto waarop jongelingen met Palestijnse vlaggen
zwaaien; het tafereel voelt aan als een overwinning. Ook het artikel over de schietpartij in de
Joodse school kenmerkt zich door een opvallende afwezigheid van choquerend
beeldmateriaal. Uit deze relatie tussen beeldmateriaal en geschreven woord blijken
opnieuw de sterke pro-Palestijnse sentimenten van al-Quds al-Arabi
4.2. Journalistiek kader
Op basis van deze opsomming van opmerkelijke elementen in de verslaggeving, is het
mogelijk om de stijl waarin al-Quds al-Arabi de gebeurtenissen aan de man brengt onder te
brengen in een van de journalistieke modellen.
Meest opvallend zijn de factoren die wijzen op een sterke traditie van oorlogsjournalistiek in
de redactionele kringen. Zo ligt in de artikels die ik analyseerde de nadruk over het algemeen
op sensatie. Dit wordt bekrachtigd door het gebruik van sensationele beelden (8 april), maar
in veel grotere mate door het uitbuiten van de sterke narratieven die oorlog biedt. Zo is er
het heroïsche narratief dat sterk wordt benadrukt in het artikel over Sharon’s bezoek aan de
tempelberg: Palestijnen komen uit alle hoeken samen om de tempelberg te beschermen en
initiëren op eigen initiatief acties gericht tegen de massale overmacht aan gewapende
ordehandhavers. De ontknoping van het narratief, waarin de protesten uitmonden in
gewelddadige confrontaties, geven de krant nog meer mogelijkheden de heldhaftige
houding van de Palestijnse bevolking aan te kaarten. Drama in andere vormen is al-Quds al-
60
Arabi ook niet vreemd; zo wordt de beschrijving van de gebeurtenissen die volgden op Jenin
(25/04) in een sterk dramatische vorm gegoten. De lezer wordt meegezogen in een
neerwaartse spiraal, waarbij de aandacht eerst ligt op Israël’s geslaagde poging de
onderzoekscommissie te beïnvloeden, waarna het Palestijnse protest hiertegen wordt
beschreven, en de sterk pro-Israëlische positie van de Verenigde Staten. In de laatste akte
wordt het hopeloze toekomstperspectief van de Palestijnen geschetst. Door de structuur van
het artikel kunnen gevoelens van empathie en betrokkenheid worden opgewekt bij de lezer.
De krant grijpt in sommige instanties ook terug op sterk beeldend woordgebruik om
spektakel en sensatie te bewerkstelligen; het artikel van 6 maart 2008 weet via
gedetailleerde beschrijvingen een aanslag van de al-Quds brigade die de dood van een
Israëlische soldaat tot gevolg had volledig tot leven te brengen. Dergelijke passages zijn
eveneens te bespeuren in de artikels van 10 en 11 april 2002.
Het tweede voornaamste kenmerk van de oorlogsjournalistiek is de nadruk die gelegd wordt
op de kloof tussen ‘onze’ zijde en ‘hun’ zijde. Dit hangt samen met ontmenselijking van de
andere zijde, aandacht voor de eigen martelaars en ‘hun’ boosdoeners, een voorkeur voor
de eigen bronnen en het eigen standpunt, en aandacht voor eigen overwinningen en
militaire tactieken. Dit kader van ‘wij vs. zij’ is zowat in elk artikel dat ik heb vertaald terug te
vinden. Zo staat in het artikel van 29 september 2000 de eigen zijde centraal, door
extensieve aandacht te schenken aan de ‘eigen’ slachtoffers en hen aan het woord te laten
terwijl de Israëlische soldaten die gewond raakten herleid worden tot een getal. De artikels
over de slag bij Jenin vertonen eveneens een sterke voorkeur voor de eigen bronnen, en dan
voornamelijk statements van de militanten. Het artikel van 10 april baseert zich in eerste
instantie op een Israëlische bron betreffende het dodenaantal aan Israëlische zijde, maar
deze bron wordt vervolgens volledig ontkracht:
“Maar militanten zeggen in telefoongesprekken met al-Quds al-Arabi dat de Israëlische
verliezen veel groter zijn dan dat. Ze verhelderden dat de militanten…” (al-Quds al-Arabi,
10/04/2002)
Het gebruik van het woord ‘verhelderen’ geeft hier de doorslag: het insinueert dat Israël de
neiging heeft de eigen slachtoffers te onderschatten, wat impliceert dat het voor de
Palestijnse zijde positief wordt beschouwd wanneer het aantal Israëlische slachtoffers hoger
61
ligt (zo niet had de krant gebruik kunnen maken van het principe van verzwijging). Hier ligt
het onderscheid tussen het dominante Israëlische discours dat uitgaat van schadebeperking,
en het discours van de onderdrukte groep waar het toebrengen van schade aan de
dominante groep als een overwinning wordt beschouwd. Deze veronderstelling strookt
overigens volledig met de foto van de met vlaggen zwaaiende jongelingen die het artikel
vergezelt. Het hele artikel straalt een sfeer van ‘overwinning’ uit, wat dan weer het principe
van aandacht voor de eigen overwinningen bevestigt, wat kenmerkend is voor
oorlogsjournalistiek. Het betreft hier een narratief van Palestijnse vrijheidsstrijders die zich
in een uitzichtloze situatie bevinden, maar desalniettemin stand kunnen houden en het
‘boosaardige’ Israël schade kunnen toebrengen. Echter, dit kenmerk van ‘aandacht voor de
eigen overwinningen’ is geen constante in al-Quds al-Arabi. Palestijns leed en Palestijnse
verliezen worden nog veel meer benadrukt dan de overwinningen, maar dit heeft dan weer
meer te maken met het ‘injustice’-frame dat de krant wil uitdragen (dit licht ik uitgebreider
toe later in deze analyse). Ook in de artikels van 11 en 25 april is er een opmerkelijke
afwezigheid van Israëlische reacties, terwijl Palestijnse betrokkenen wel aan het woord
komen (respectievelijk de militaire vleugel van Hamas en de Palestijnse Autoriteiten). Er
wordt tevens geen kritiek geleverd op de aanslag op een bus, sterker nog, de krant biedt de
mogelijkheid aan Hamas om de aanslag te legitimeren. Daartegenover staat dan de
beschrijving van de Israëlische wreedheden in Jenin en de publicatie van de PA’s
beschuldigingen van massamoord en massagraven.
In het artikel dat de schietpartij in de Mercaz HaRav yeshiva rapporteert wordt opnieuw
aandacht besteed aan de standpunten van Hamas, maar blijft de reactie aan Israëlische zijde
uit. Men gaat ook in op de context en de achtergrond van deze daden, wat een sterk
legitimerend effect heeft en de ‘eigen’ zijde ten goede komt. Daarnaast focust het artikel op
de bereidheid van Hamas en Abbas om aan de onderhandelingstafel te gaan zitten en de
tegenwerking die ze krijgen van de buitenwereld:
“De Verenigde Staten beschouwen Hamas als een terroristische organisatie, en weigerden
tot op heden de oproepen van Abbas om de onderhandelingen met de organisatie te
beginnen.” (al-Quds al-Arabi, 06/03/2008)
62
Dit benadrukt de bereidwillige ingesteldheid aan de ‘eigen’ zijde, die op een vredevolle
manier tot oplossingen tracht te komen. Echter, de meest directe uiting van deze
tegenstelling tussen ‘ons’ en ‘hen’ is het editoriaal van Abd al-Bari Atwan. Daarin wordt een
beeld geschetst dat de Palestijnen plaatst tegenover een vijandig gezinde wereld, waarvan
de Palestijnen telkens opnieuw het slachtoffer zijn.
“Wij stellen de Amerikaanse administratie en alle Westerse regeringen (…) een specifieke
vraag, en zij is: waarom beschouwen jullie de aanval op een Joodse religieuze school (…) als
een daad van terrorisme, terwijl jullie de aanval op een fundamentalistische Islamitische
school in Pakistan of Afghanistan zien als een legale daad die lof verdient (…)?” (al-Quds al-
Arabi, 07/03/2008)
Deze directe aanspreking van het Westen illustreert de kloof tussen beide kampen, en
beschrijft de onrechtvaardige positie waarin de Palestijnen zich bevinden. Verder wordt dit
onderscheid tussen ‘ons’ en ‘hen’ nog treffend geïllustreerd in de manier waarop Atwan
omgaat met de slachtoffers aan beide zijden: het is werkelijk een kwestie van ‘onze’
slachtoffers versus ‘hun’ slachtoffers.
“… een duidelijke geringschatting van de Arabische en islamitische slachtoffers” (idem)
“… geen woord van sympathie voor de Palestijnse martelaars die stierven…” (idem)
De vergelijking met 9/11 wordt eveneens gemaakt, waarmee hij de hypocrisie van de
Westerse regeringen ten toon spreidt.
Zoals ik eerder reeds duidelijk maakte, zijn er alternatieven voor het journalistieke model
van de oorlogsjournalistiek: vredesjournalistiek en publieke journalistiek. Echter, de artikels
die ik las vertonen opvallend weinig sporen van deze ‘correctionele’ modellen. Het enige
kenmerk dat af en toe opduikt is de aandacht voor de achtergrond, oorzaken en motieven
van een aanslag. Echter, deze getuigen niet zozeer van een probleemoplossende
ingesteldheid vanwege al-Quds al-Arabi, integendeel, we moeten deze neiging eerder
kaderen in de strijd om media-frames en de legitimering van de ‘eigen’ zijde. Elke keer
wanneer de achtergrond bij een aanslag werd geschetst bewerkstelligde dit immers de
rechtvaardiging van de daad door begrip op te wekken voor de uitvoerders. Ook
vredesperspectieven worden af en toe aangekaart (artikel van 06/03/2008 en 25/04/2002)
63
maar worden telkens in een negatief daglicht geplaatst: ze ondersteunen de opvatting dat
de Palestijnen moeten opboksen tegen een vijandig gezinde wereld.
4.3. De functie van al-Quds al-Arabi tijdens de tweede intifada
Zoals ik hierboven reeds besprak, kunnen de media een aantal sleutelfuncties vervullen in
conflictsituaties. Functies waarmee ze kunnen helpen de status quo te bewaren of
maatschappelijke verandering teweeg brengen. De voornaamste functies die ik besprak
waren de legitimerende, socialiserende en educatieve functie, die vervolgens gehanteerd
worden om eensgezindheid te creëren onder de bevolking of een verschil kunnen maken in
de propagandaoorlog. Wat al-Quds al-Arabi betreft, is het noodzakelijk stil te staan bij de
aparte positie van de krant. Apart, in die zin dat de krant een zeer nauwe band heeft met de
Palestijnse zaak zonder een nationale krant te zijn. Ze opereert vanuit Londen en heeft een
veel wijdere afzetmarkt dan de lokale Palestijnse kranten. Op die manier kan al-Quds al-
Arabi een grotere rol spelen in de strijd om media-frames en in het aan de man brengen van
het Palestijnse onrecht. Echter, deze rol mag ook niet overdreven worden, gezien de oplage
van de krant (in vergelijking met andere pan-Arabische kranten) nog steeds relatief klein
is.114
Zoals ik in de vorige pagina’s reeds aanhaalde heeft al-Quds al-Arabi over het algemeen de
neiging om Palestijnse acties te legitimeren en de Israëlische vijand te demoniseren. Deze
legitimering gebeurt via aangepast taalgebruik, het benadrukken van context en motieven,
en door Israëlische bronnen over het algemeen te negeren. Ten gevolge van deze
rechtvaardiging van het ‘eigen’ gedrag kan de Palestijnse bevolking zich volledig wegcijferen
in de slachtofferpositie en kan de krant zich beginnen focussen op de ondermijning en
demonisering van Israël. Hiervoor gebruikt ze grotendeels dezelfde methodes die opgaan
voor legitimering. Het sterkste middel hiervoor is het eenzijdige gebruik van bronnen, of met
andere woorden, de verzwijging van Israëlische bronnen. Op die manier worden
beschuldigingen vanwege Palestijnse politici en woordvoerders aan het adres van Israël
gepubliceerd, zonder dat deze van tegenwoord zijn voorzien. Zo heeft de krant bijvoorbeeld
de Palestijnse beschuldigingen dat Israël slachtoffers van Jenin in massagraven heeft
gedumpt meermaals gepubliceerd, hoewel hier tot op heden ten dage nog steeds geen
114
De website www.allied-media.com schat de oplage op zo’n 50.000 exemplaren
64
zekerheid rond bestaat. Tevens werden in het kader van Jenin beschuldigingen aan het adres
van het Westen gepubliceerd:
“De Palestijnse minister van cultuur en media Yasir Abd Rabah beschuldigde Washington
voor de afwezigheid van voldoende reactie (…) en zei dat het Amerikaanse bestuur
verantwoordelijk is voor elk ander slachtoffer in de verderzetting van de misdaden...” (al-
Quds al-Arabi, 25/04/2002)
Beide zaken dragen bij tot de creatie van een consensus onder de bevolking: namelijk het
idee dat Israël een bloedbad heeft aangericht in Jenin, haar misdaden vervolgens heeft
verborgen voor de rest van de wereld door massagraven te graven, en dat het Westen de
zijde van Israël heeft gekozen. Het gegeven van de massagraven wordt gesocialiseerd en tot
een deel van het collectieve geheugen verheven, hoewel hier geen bewijzen voor waren.
Deze gedachte dat de Palestijnen moeten omgaan met een vijandig gezinde wereld wordt
ook opgehangen in het editoriaal van Abd al-Bari Atwan: het Westen beschouwt Israël als
“een heilige koe” (al-Quds al-Arabi, 07/03/2008) en benadert de Palestijnse kwestie op een
partijdige manier. In datzelfde editoriaal en in het artikel betreffende de Mercaz HaRav
schietpartij kunnen we ook een educatieve dimensie ontdekken, namelijk met betrekking tot
de Joodse school zelf. Het woord ‘extremistisch’ wordt vaak in de mond genomen, waardoor
een stereotype wordt gecreëerd van de Joodse religieuze school. Tevens maakt Atwan de
vergelijking tussen leden van de school en Baruch Goldstein, de Joodse extremist die in 1994
29 biddende moslims vermoordde. Door dit stereotype beeld van de school op te hangen
wordt een andere consensus gecreëerd: namelijk dat de aanslag op de school rechtvaardig
was. En ook met betrekking tot het artikel over Sharon’s wandeling stellen we vast dat de
krant tracht om een bepaald narratief op te dringen aan de bevolking. Met behulp van
manipulatietechnieken wordt het beeld opgehangen dat Sharon de tempelberg trachtte te
onteren, maar dat de Palestijnse bevolking zich hiertegen verzet heeft, wat leidde tot een
gewelddadig treffen. Het is een heroïsch narratief waarbij de ongewapende, onderdrukte
burgers het opnemen tegen de onderdrukker en zijn overmacht aan veiligheidstoepen.
“Ondanks de ontmoeting van de politiecommandant van de bezetter met verantwoordelijken
van de Islamitische religieuze waqf gisteren, over zijn bevestiging voor het bezoek van Sharon
en zijn bescherming door het verspreiden van zijn krachten in de al-Aqsa, verbood dit niet de
65
opstand door honderden Palestijnen door het vormen van een menselijke ketting (…)” (al-
Quds al-Arabi, 29/09/2000)
Dit fragment wil een andere consensus betreffende de Palestijnse reactie bewerkstelligen:
namelijk dat de opstand geïnitieerd werd door het volk, en niet opgelegd was van bovenaf.
Deze hoeveelheid aan narratieven tonen aan dat al-Quds al-Arabi wel degelijk tracht een
pro-Palestijnse consensus te creëren onder haar lezerspubliek.
Wanneer we de krant vanuit het kader van de propagandaoorlog benaderen kunnen we
vaststellen dat het Palestijnse ‘injustice’-frame dominant is in al-Quds al-Arabi. Meer zelfs,
de tendens van de krant om Israëlische bronnen te negeren zorgt ervoor dat het Israëlische
‘law & order’-frame volledig afwezig is. Van een propagandaoorlog binnen de pagina’s van
de krant zelf is er dus amper sprake. Echter, op grotere, internationale schaal kan het beeld
dat de krant ophangt van de Palestijnse kwestie nog steeds een rol spelen: namelijk in de
strijd om de harten en geesten van de internationale publieke opinie. Het beeld dat de krant
naar buiten brengt is er een van onrechtvaardigheid en onderdrukking. De Palestijnse
bevolking wordt in een slachtofferpositie geplaatst, wat bijvoorbeeld blijkt uit het artikel
over Sharon’s wandeling op de tempelberg, waar het gerechtvaardigde karakter van de
opstand in een kader van geweld wordt geplaatst. Dit gaat ook op voor Jenin: de
herhaaldelijke vermelding van de ‘slachtpartijen’, ‘massagraven’ en complete vernietiging
van de infrastructuur versterkt het beeld van de Israëlische onderdrukking. Door het
Palestijnse onrecht aan te kaarten draagt de krant bij tot de bewustwording van de
internationale gemeenschap, en kan ze een rol spelen in het uitlokken van een interventie in
de regio van buitenaf. Daarnaast biedt ze een platform waarop de Palestijnse autoriteit maar
ook organisaties die in het Westen als louter ‘terroristisch’ worden gezien, zoals Hamas, hun
standpunten kunnen verwoorden. Door aandacht te schenken aan de achtergrond van en
motieven voor aanslagen krijgt het lezerspubliek meer inkijk in de omstandigheden van de
Palestijnse bevolking. Beide factoren, aandacht voor de terroristische organisatie en kennis
van de context, dragen bij tot de democratisering van het terrorisme. Het ‘injustice’-frame
heeft echter niet enkel betrekking tot Israël; het feit dat het Westen niet overgaat tot
interventie wordt rechtstreeks aangesproken in het editioriaal van Atwan. De krant hangt
met andere woorden het beeld op dat het Westen bijdraagt tot de onrechtvaardige
behandeling van de Palestijnen.
66
V. Conclusies
Uit de voorafgaande excursie kunnen enkele algemene conclusies getrokken worden met
betrekking tot de invloeden waaraan al-Quds al-Arabi onderhevig is. Deze invloeden hangen
dan weer onmiskenbaar samen met de rol die de krant gespeeld heeft tijdens de tweede
intifada.
Een eerste prominente invloed op de verslaggeving van al-Quds al-Arabi tijdens Palestijnse
conflictsituaties zoals de 2e intifada is de sterk pro-Palestijnse achtergrond van de krant en
haar redactie. Omwille van dit gegeven was de partijdige positie van de krant reeds te
anticiperen, nog voordat ik aan de analyse begon. Gezien haar achtergrond leek objectieve
journalistiek – voor zover deze bestaat – onmogelijk. De manier waarop deze partijdigheid
zich manifesteert in doordeweekse artikels geven echter meer geheimen prijs over de rol
van de krant.
De invloed van de ontwikkelingen in de globale media op de verslaggeving van al-Quds al-
Arabi is op sommige vlakken ontegensprekelijk. Zo gaan spektakel en sensatie vaak de
prioriteit krijgen, in plaats van een volledig en objectieve beschrijving van de situatie. Ook
valt de krant ten prooi aan de promotie van theorievorming door de Palestijnse autoriteiten.
In de verslaggeving van de gebeurtenissen die plaatsvonden in het vluchtelingenkamp Jenin
werd meermaals het idee van ‘massagraven’ op de voorgrond geplaatst. Echter, hierbij wil ik
opmerken dat deze theorievorming niet door de krant zelf geïnitieerd wordt, ze geeft enkel
een platform aan de meningen die verspreid worden in het Palestijnse politieke landschap.
Tot slot is ook de tendens van journalisten om grotere emotionele betrokkenheid te
vertonen ten opzichte van hun object van verslaggeving terug te vinden in onder andere het
editoriaal van ‘Abd al-Bari Atwan. Echter, in hoeverre we deze ontwikkeling kunnen
toeschrijven aan de internationale tendensen op het niveau van de globale media is niet
meteen duidelijk. Hiervoor zou een analyse moeten gemaakt worden waarin vroegere
verslaggeving geplaatst wordt tegenover recentere, om op die manier te achterhalen of de
uiting van emotionele betrokkenheid – die gezien de pro-Palestijnse sentimenten van al-
Quds al-Arabi een gegeven is - een recent fenomeen is dat gekoppeld kan worden aan de
globalisering van de media of niet.
67
Betreffende de invloed van het Arabische medialandschap kan ik concluderen dat de aparte
positie van al-Quds al-Arabi het moeilijk maakt haar onder te verdelen in één van de
categorieën van de Arabische pers. Hoewel ze over het algemeen onder de ruime noemer
van ‘overzeese media’ wordt geschaard, lijkt het onmiskenbaar dat ze ook kenmerken
vertoont van de mobilisatiepers, meer bepaald in de vurige editorialen van Abd al-Bari
Atwan, en in mindere mate de loyale pers, in haar onvoorwaardelijke steun voor het regime
en de Palestijnse vrijheidsstrijd (wat eveneens een kenmerk is van de mobilisatiepers).
Daarnaast bewerkstelligt haar aparte positie de vrijheid om los van Arabische inmenging te
opereren (wat bij andere grote kranten vaak wel het geval is, zoals al-Sharq al-Awsat, dat
bezit is van een lid van de Saudische koninklijke familie), en kan de redactie zich volop
inzetten voor haar eigen ideologie. Echter, deze vrijheid mag niet overschat worden, gezien
de voornaamste afzetmarkt van al-Quds al-Arabi nog steeds de Arabische wereld is. Door
dergelijke economische druk te zetten slagen de Arabische regimes er alsnog in – ondanks
hun verwijdering van de hoofdkwartieren van de krant in afstand – hun invloed uit te
oefenen op de inhoud van al-Quds al-Arabi. Met betrekking tot de artikels die ik heb
geanalyseerd voor deze thesis, merk ik weinig sporen op van compromitterende invloed of
druk vanwege de Arabische regimes. Echter, hierbij wil ik opmerken dat het quasi onmogelijk
is deze druk, mocht hij er zijn, bloot te leggen door krantenartikels te analyseren. Enkel een
vergelijkende studie kan meer duidelijkheid scheppen, en dan nog blijft het een heikele
kwestie gezien ook hetgeen dat niet gepubliceerd wordt een indicator is van politieke druk.
Wat betreft de rol van al-Quds al-Arabi ten tijde van de tweede intifada kan ik vaststellen dat
de pro-Palestijnse houding van de krant zich op twee wijzen manifesteerde: het
bewerkstelligen van een voordelige consensus betreffende specifieke voorvallen, en het
ophangen van een Palestijns ‘injustice’-frame naar de buitenwereld toe. De krant maakte
hiervoor gebruik van legitimerende, socialiserende en educatieve vormen van manipulatie
en representatie in de verslaggeving. Ze bediende zich hierbij van principes als verzwijging
van Israëlische bronnen, ontmenselijking en demonisering van Israël, het focussen op
Palestijns leed en onrecht, het gebruik van choquerende foto’s en een aangepast lexicon.
Deze sterke ‘wij’ versus ‘zij’ dynamiek die terug te vinden is in de verslaggeving is het
voornaamste kenmerk van oorlogsjournalistiek, waarvan de krant zich over het algemeen
bedient. Concluderend kan dus gesteld worden dat de manier waarop het pro-Palestijnse
68
gedachtegoed van de krant wordt geuit volledig volgens de theoretisering van het gedrag
van media in tijden van conflictsituaties verloopt. Binnen het kader van de
communicatiewetenschappen is de dubbele rol die al Quds al-Arabi opneemt met andere
woorden volledig logisch en verklaarbaar. Desalniettemin is dergelijke toepassing van
theoretische kaders in de praktijk noodzakelijk om niet uit het oog te verliezen dat de media
en geschreven pers, op welke manier ze zich ook manifesteren, doordrongen zijn van
vooroordelen en partijdigheid. Bij deze hoop ik dan ook een kader geschetst te hebben
waarmee de valkuilen van manipulatie en verdraaiing die voorkomen in de artikels en
editorialen van al-Quds al-Arabi makkelijker ontweken kunnen worden.
69
70
Appendix: Artikels al-Quds al-Arabi
1. Context van de artikels
a. Sharon’s wandeling op de tempelberg
De politieke situatie in Israel en Palestina was tegen het einde van de zomer van 2000 hoogst
ontvlambaar geworden, vanwege de gefaalde vredesonderhandelingen. Vandaar dat slechts
een kleine vonk voldoende was om de hel te ontketenen. Ariel Sharon, die aan het hoofd
stond van de Likud op dat moment, trachtte al langer de macht naar zich toe te trekken, en
zag Barak’s falen als een opportuniteit. Gezien het slechts een kwestie van tijd was vooraleer
geweld opnieuw zou uitbarsten, en gezien geweld het Israëlische kiezerspubliek naar rechts
zou duwen, besliste Sharon dit proces te versnellen.115
Wanneer hij op 28 september
vergezeld door een delegatie van de Likud-partij en honderden politieagenten de
tempelberg beklom, provoceerde dit de Palestijnse bevolking, die nog aan het bekomen was
van het falen van de Camp David top en 10 dagen voordien het bloedbad in de
vluchtelingenkampen van Sabra en Chatilla (waarvoor Sharon persoonlijk verantwoordelijk
werd gesteld116
) had herdacht, in die mate dat kleine protesten tegen Sharon’s bezoek
plotsklaps uitbarstten in een eruptie van woede. Biddende Israeli’s werden bekogeld met
stenen, en de Israelische politiemacht reageerde hard. Wanneer de dag voorbij was waren
er zeven Palestijnse doden en een driehonderdtal gewonden gevallen.117
Ook zeventig
Israëlische politieagenten raakten gewond. Het is deze uitbarsting van geweld op 28
september die het startschot gaf voor de 2e intifada.
Belangrijk om hierop aan te merken is dat deze uitbarsting van deze tweede intifada volledig
spontaan was, en hoewel geweld in de lucht hing, niemand had kunnen voorzien dat het net
op dat moment zou uitbarsten. Zo getuigt Schlomo Ben-Ami, Israëlisch minister van
veiligheid, dat Jibril Rajoub, Palestijns hoofd van veiligheid in de West-Bank, hem had
verzekerd dat Sharon de tempelberg veilig kon beklimmen.118
Sharon reageerde verbijsterd:
“This was a peaceful visit. Is it an instigation for Israeli Jews to come to the Jewish people's
115
Shindler, Colin, “A History of Modern Day Israel”, Cambridge University Press, 2008 116
Schiff, Ze’ev & Ya’ari, Ehud, “Israel’s Lebanon War”, Unwin Paperbacks, 1984 117
Klein, Menachem, “The Jerusalem Problem: The Struggle for Permanent Status”, University Press of Florida,
2003 118
Shindler, Colin, idem.
71
holiest site?”119
Achteraf kwamen er tevens nog claims van politieke figuren aan Palestijnse
zijde die de verantwoordelijkheid voor het uitbarsten van de 2e intifada opeisten.120
Echter,
deze lijken eerder op post-factum pogingen om de gebeurtenissen in een soort groter “plan”
te plaatsen, waarschijnlijk om hun onmogelijkheid om vat te krijgen op de situatie te
maskeren.
b. De slag bij Jenin
Op 28 maart 2002, nadat de intifada reeds anderhalf jaar aan de gang was en een grote tol
had geëist aan beide kanten, kondigden de Israëli’s operatie ‘Defensive Shield’ af, dat als
doel de vernietiging van de terreurnetwerken in de West-Bank had. Sharon was zeer
expliciet over het effect dat deze operatie moest hebben op de bevolking: “the Palestinians
must be hit and it must be very painful”. Het vluchtelingenkamp Jenin, dat thuis bood aan
een 14.000 tal Palestijnse vluchtelingen, stond hoog op de prioriteitenlijst.121
Het kamp werd
beschouwd als een bolwerk van terrorisme, en volgens Israëlische bronnen waren 28
zelfmoordterroristen die hadden toegeslagen tijdens het verloop van de 2e intifada
afkomstig van Jenin.122
Op 3 april sloeg het IDF uiteindelijk toe, en viel dichtbevolkte delen
van het vluchtelingenkamp aan. Het gebied werd tevens afgesloten en een ‘gesloten militair
gebied’ verklaard. Journalisten konden het gebied niet meer betreden. Een week lang wisten
de Palestijnse militanten het IDF af te houden, maar wanneer Israël van tactiek veranderde
en D-9 bulldozers inzette om hele wijken plat te walsen betekende dit het einde voor het
verzet. De eindafrekening was choquerend. Duizenden vluchtelingen waren dakloos
geworden door de onderneming, en praktisch alle nieuwsbronnen meldden de dood van 23
Israëlische soldaten. Over het dodenaantal aan Palestijnse zijde ontstond al snel twijfel.
Rumoeren over een bloedbad gingen de ronde, en sommige Palestijnse bronnen claimden
dat er zo’n 900 Palestijnen de dood vonden.123
Human Rights Watch en Amnesty
International hielden het dodenaantal echter op respectievelijk 52 en 54 lichamen. Er
werden tevens oproepen gedaan om over te gaan tot een onafhankelijk onderzoek naar
119
Bodansky, Yossef, “The High Cost of Peace”, Forum, 2002 120
Speech al-Faluji in het Libanese vluchtelingenkamp ‘Ein al-Hilweh, 3 maart 2001 121
Tabar, Linda, “Memory, Agency, Counter-narrative: testimonies form Jenin refugee camp”, verschenen in:
“Critical Arts”, Volume 21, Routledge, 2007 122
Lee, Ken, “Jenin Rises From the Dirt”, artikel voor BBC News, 24 juni 2003 123
Volgens de Palestijnse minister van informatie Yasser Abed Rabbo (abcnews.com)
72
oorlogsmisdaden, maar deze werden grotendeels genegeerd door de Israëlische
autoriteiten.124
Een artikel over deze gebeurtenis kan een sterk inzicht bieden in de manier waarop al-Quds
al-Arabi omgaat met de conflictsituatie omdat er voornamelijk gesteund moet worden op
statements van het IDF en ooggetuigenissen van Palestijnse vluchtelingen om een adequaat
beeld te krijgen van wat er precies gebeurd is. Daarnaast werd de beslissing om het kamp te
verdedigen gemaakt zonder instemming van de Palestijnse autoriteiten. Dit feit heeft ervoor
gezorgd dat de bevolking van Jenin zich sterk kantte tegen het traditionele leiderschap, die
de gebeurtenissen hebben laten begaan zonder in te grijpen. Dit moeten we begrijpen in het
kader van de nauwe relaties die de bevolking had met de militanten die het IDF trachtten
tegen te houden. Er kwamen zelfs protesten van de bevolking uit wanneer Arafat later het
kamp kwam bezoeken.125
In het licht van dit gegeven is het interessant na te gaan welke
positie de krant inneemt met betrekking tot de passieve houding van de Palestijnse
autoriteiten terwijl deze gebeurtenissen zich voltrokken.
c. Schietpartij in de Mercaz HaRav yeshiva
De Mercaz HaRav yeshiva is een Joodse school, opgericht in 1924 door de rabbi Avraham
Yitzhak Kook, die nationaal-religieus van inslag is. Het was de eerste zionistisch geïnspireerde
yeshiva, en Kook, die een leer ontwikkelde waarin hij trachtte zionisme te versmelten met
religieus gedachtegoed, was ongetwijfeld een van de meest invloedrijke rabbi’s van de 20e
eeuw.
Op 6 maart 2008 viel Alaa Abu Dheim, een 26-jarige Arabier uit Oost-Jeruzalem die werkte
als een chauffeur voor de yeshiva, de school binnen en opende het vuur op de studenten in
het gebouw. Twintig minuten lang ging hij ongestoord verder, vooraleer hij gedood werd
door twee leden van het IDF, zelf oud-studenten van de school. Acht studenten kwamen om
en elf anderen raakten gewond. De gebeurtenis werd zwaar veroordeeld in Israël zelf, en er
ontstonden gewelddadige protesten gericht tegen de huidige regering en Palestijnse
burgers126
. Aan Palestijnse zijde was er verdeeldheid omtrent de zaak. Mahmoud Abbas,
124
Tabar, Linda, “Memory, Agency, Counter-narrative: testimonies form Jenin refugee camp”, verschenen in:
“Critical Arts”, Volume 21, Routledge, 2007 125
Tabar, Linda, idem. 126
Paz, Shelly, “22 nabbed in right-wing Jabal Mukaber protest”, Jerusalem Post, 03 april 2008
73
president van de Palestijnse Autoriteit, veroordeelde de daad127
, maar hij sprak hiervoor
blijkbaar niet namens de Palestijnse bevolking. Dat blijkt uit een opiniepeiling die werd
genomen enkele weken na de gebeurtenis, die aantoonde dat 84% van de Palestijnse
bevolking de daad van Alaa Abu Dheim steunde.128
Hoewel deze gebeurtenis misschien de grenzen van wat algemeen beschouwd wordt als de
2e intifada (2000 – 2005)
129 overschrijdt, is dit desalniettemin een interessant gegeven om
mee te werken. Het betreft hier een zaak waarbij de Palestijnse zijde in de fout gaat, en
bijgevolg is het nuttig te bestuderen hoe al-Quds al-Arabi omgaat met deze feiten. In welke
mate wordt de dader geruggesteund door Palestijnen overzee, in het licht van de
opiniepeiling in de Palestijnse gebieden zelf? Belangrijke punten om op te letten zijn de mate
van vermenselijking van de dader, de manier waarop wordt omgegaan met de slachtoffers,
en de mogelijke motieven die worden aangedragen. Mogelijks treedt er zelfs verzwijging op,
zoals die volgens het Israëlisch ministerie van buitenlandse zaken is opgetreden in de
Palestijnse media na de lynching van de twee IDF reservisten in Ramallah.130
Het is natuurlijk
maar de vraag of deze claims van het ministerie volledig gerechtvaardigd zijn.
127
Statment van Mahmoud Abbas op 6 maart 2008 128
Opiniepeiling in de Jerusalem Post van 19 maart 2008 129
Hoewel ik persoonlijk niet volledig akkoord ben met deze begrenzing, gezien het verzet van de Palestijnse
bevolking tot op vandaag de dag verder gaat. 130
Statement van het Israëlisch ministerie van buitenlandse zaken op 17 oktober 2000
74
2. Vertalingen
Artikel 1: Sharon’s wandeling op de tempelberg, al-Quds al-Arabi, 29/09/2000
Gewelddadige confrontaties na bezoek van Sharon aan Al-Aqsa. Israëlische
soldaat gedood, en tientallen gewonden
Het bezoek van de rechtse Israëlische leider Ariël Sharon aan de tempelberg gisteren leidde
tot gewelddadige confrontaties tussen Palestijnse demonstranten en de Israëlische
veiligheidskrachten in Jeruzalem en de West-Bank, er vielen vele gewonden.
De gewelddadige confrontaties vonden gisterenochtend plaats op het plein van de
tempelberg in de oude stad, door Sharon’s bezoek. Al-Haqq, de Palestijnse organisatie van
de verdediging van de rechten van de mens, informeerde dat 24 Palestijnen gewond raakten
door wonden, waaronder 4 door rubberen kogels, afgevuurd door leden van de Israëlische
politie, en de overige gewonden zijn het resultaat van slagen ten gevolge van hun
weerstand. Tevens waren er 25 Israëlische politieagenten gewond door het gooien van
stenen en één onder hen werd verplaatst naar het ziekenhuis volgens politiebronnen.
Gisterenochtend stak een Israëlische helikopter het luchtruim boven het gebied van de
heilige Al-Aqsa moskee over. Er verspreidden zich in het gebied van het heiligdom duizenden
politieagenten, grenswachters, elitekrachten en Israëlische troepen, die de taak hadden
Sharon en een aantal andere leden van zijn partij (Likud) te beschermen van extremisten op
het plein van de heilige al-Aqsa. Bronnen informeerden dat de grote Israëlische krachten die
Sharon bewaakten tijdens zijn ontering van de tempelberg in Jeruzalem, volledig gelijk
waren aan de legertroepen en politieagenten die de paus van het Vaticaan, Johannes Paulus
II, bij zijn bezoek aan de tempelberg dit jaar beschermden. Urenlang begonnen honderden
inwoners van Jeruzalem, van overal in Palestina, met samenkomen naar de pleinen van de
tempelberg gisterenochtend, met onder hen een lid van het uitvoerend comité van het
P.L.O., Faysal al-Husayni, en leden van de legislatieve raad in Jeruzalem, en nationalisten, en
honderden studenten dewelke aanwezig waren op scholen in Jeruzalem, om de al-Aqsa
moskee en de tempelberg te beschermen. Er waren ook een aantal leden van de Knesset
(het parlement) aanwezig, Israëlische Arabieren, en leiders van lokale en rurale raden van de
48 gebieden, om dit bezoek aan te klagen. En ondanks de ontmoeting van de
75
politiecommandant van de bezetter met verantwoordelijken van het Islamitische religieuze
dotatie (waqf) gisteren, over zijn bevestiging voor het bezoek van Sharon en zijn
bescherming door het verspreiden van zijn krachten in de Al-Aqsa, verbood dit niet de
opstand door honderden Palestijnen door het vormen van een menselijke ketting om de
toegang van Sharon te verhinderen naar de koepel van de moskee en haar ontering, noch
het verheffen van de stemmen door te zingen “God is groot!”, wat luid was op de plek.
De Arabisch-Israëlische vertegenwoordiger Ahmad al-Tibi raakte gewond door een breuk in
zijn hand omwille van een treffen met Israëlische politieagenten, en hij zei: “de politie sloeg
mij en duwde mij van de trappen van de tempelberg”. Tevens werden een andere Arabisch-
Israëlische vertegenwoordiger en de Palestijnse verantwoordelijke voor het dossier
Jeruzalem, Faysal al-Husayni blootgesteld aan slagen. Na uren raakten 5 andere Palestijnse
demonstranten gewond door rubberen kogels in de buitenwijken van al-Birah, nabij
Ramallah, na een interventie van de Israëlische troepen om een demonstratie van 300
mensen, die stenen en lege flesjes gooiden, op te breken.
Deze clashes vielen samen met de dood van een Israëlische soldaat door zijn wonden, nadat
er voor de 4e avond gewonden vielen door de ontploffing van een bom die een konvooi van
auto’s van settlers, dat de Gaza-strook doorkruiste beschermd door Israëlische soldaten, tot
doelwit had.
76
Fragmenten artikels over de slag bij Jenin
Krantenkop 04/04/2002: Lichamen van Palestijnen op de weg.. raketaanval op Jenin..
Bestorming van Nablus
Krantenkop 08/04/2002: Bloederige gevechten en massa-begraving van de martelaren in
Nablus en Jenin
Fragment artikel 10/04/2002
Doden, gewonden en gevangenen bij bezettingstroepen in Jenin
Israël heeft nood aan hulp van het rode kruis voor de evacuatie van de lichamen van haar
troepen
De Israëlische bezettingstroepen ondergaan verliezen door Palestijnse militanten in het
vluchtelingenkamp Jenin met tientallen doden en gewonden. Israël vraagt hulp aan het rode
kruis om te bemiddelen met de oppositie voor het verplaatsen van de lichamen en
gewonden met draagberries, maar de veldcommandanten in het vluchtelingenkamp stonden
op de kanalisering van de aanvraag naar de Palestijnse leider Yasser Arafat, die bestookt
wordt in zijn bureau in Ramallah.
Israël bekende de dood van 13 soldaten in het vluchtelingenkamp Jenin en de verwonding
van 60 anderen, en beschreef de wonden van een deel van hen als ‘ernstig’. Dit wordt
toegevoegd aan de drie doden bij de aanval in Nablus en de gewonde officier in het dorp
Dawra nabij Hebron. Maar de militanten zeggen in telefoongesprekken met al-Quds al-Arabi
dat de Israëlische verliezen veel groter zijn dan dat. Ze verhelderen dat de militanten
tientallen soldaten in een huis van het vluchtelingenkamp met boobytraps lokten, en ze
bliezen het op boven hun hoofden. Ze merkten op dat hun lichamen, bij het schrijven van
deze regel, daar nog aanwezig zijn, terwijl een aantal van de gewonden gevangen werd
genomen en hun wapens werden afgenomen.
77
Fragment artikel 11/04/2002
Honderden martelaars bij Israëlische slachtpartijen in het vluchtelingenkamp
Jenin
De Israëlische politie bekende gisterenochtend de dood van minstens 10 Israëli’s, de
meesten onder hen soldaten, en de verwonding van niet minder dan 20 anderen door zowel
lichte als ernstige wonden, volgens het eerste resultaat van de bomaanslag die plaats vond
in een Israëlische bus, die op zijn weg was van Haifa naar Jeruzalem. Volgens Israëlische
medische bronnen zal het aantal Israëlische doden in deze aanslag nog stijgen, omdat een
aantal van hen aankwamen in het hospitaal met ernstige verwondingen.
De brigades van de martelaar Izz al-Din al-Qassam, de militaire vleugel van de Islamitische
oppositiebeweging (Hamas), voerden deze aanslag uit in Haifa, ‘om de beschermende muur
van Sharon te vernietigen’. En de verantwoordelijken van Hamas meldden dat de uitvoering
van de aanslag is voor het vluchtelingenkamp Jenin, alwaar het Israëlische leger een
blokkade opwierp rond haar en al enkele dagen gevechten voert met Palestijnse militanten,
in het Noorden van de West-Bank. Het Palestijnse leiderschap beschuldigde het Israëlische
leger van het begraven van Palestijnse martelaren in massagraven, om de slachtpartij te
verbergen, die plaatsvond in het vluchtelingenkamp Jenin.
Het Israëlische leger heeft een gebrek aan soldaten, die zonder kogels komen te zitten in het
kamp. De Israëlische bezettingskrachten werden vernietigd, waarop ze alle huizen in het
kamp die neergepoot waren in de grond omverwierpen. Het was een Israëlische
woordvoerder die verklaarde dat het leger de controle had genomen over het
vluchtelingekamp Jenin, maar hij weest ook op de verderzetting van wat hij beschreef als
‘pockets of resistance’. De internationale persverantwoordelijken zijn voorzichtig over (de
vraag) of Israël massagraven groef om haar misdaden te verbergen.
78
Artikel 25/04/2002
Amerika verwerpt de slachtpartijen en de Verenigde Naties geven toe aan
Israëls vraag om het onderzoek in Jenin uit te stellen
In de tijd waarin de Verenigde Naties toegaven aan de eis van Israël om boodschappen van
de internationale commissie “het vinden van de feiten” voor het onderzoek van de
slachtpartij die het Israëlische leger uitvoerde in het vluchtelingenkamp Jenin tegenover
Palestijnse vluchtelingen tegen te houden, gaat een Israëlische delegatie van hoge
vertegenwoordigers naar New York voor gesprekken met de secretaris-generaal van de
Verenigde Naties, Kofi Anan over de verandering van de line-up van de internationale
eenheid die instaat voor het uitzoeken van de waarheid, na oppositie van Israël over de
afwezigheid van Amerikaanse ‘terrorisme-experts’.
En Israël was succesvol in de verandering van de line-up van de comissie dewelke Annan
aanduidde na de wijzigingen die de goedkeuring vooraf gingen ervan, naast de Verenigde
Staten, om te falen in gelijk welke gewenste resultaten voor het onderzoek van de comissie.
De Palestijnse autoriteit zegt in een verklaring dat de Israëlische heerschappij blijft proberen
haar misdaden in het vluchtelingenkamp Jenin te verbergen en te voorkomen dat de wereld
de voortdurende slachtpartijen tegen het Palestijnse volk ziet.
En de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Colin Powell zei dat hij op dit ogenblik
geen enkel bewijs ziet voor slachtpartijen of de aanwezigheid van massagraven in het
vluchtelingenkamp Jenin.
En Powell zei in een zitting van het Amerikaanse parlement dat hij aankwam bij Sharon en
zijn vrezen begreep over de zaak van de delegatie voor het zoeken van de feiten, maar hij
voegde toe dat ze handelt in het belang van alle partijen, zoals deze delegatie.
En Powell zei “het is duidelijk dat er mensen stierven in Jenin.. terroristen stierven in Jenin,
en door deze strijd werden er misschien levens van onschuldigen geëist.”
De Palestijnse minister van cultuur en media Yasir Abd Rabah beschuldigde Washington voor
de afwezigheid van voldoende reactie om Israël te dwingen tot verbondenheid aan de
beslissingen van de Verenigde Naties. En Abd Rabah zei dat het Amerikaanse bestuur
79
verantwoordelijk is voor elk ander slachtoffer in de verderzetting van de misdaden en dat
Israël de hele wereld uitdaagt en zij doet dit omdat ze de bescherming heeft van het
Amerikaanse beleid.
Hierop demonstreerde de Palestijnse leider Yasser Arafat voor de hoogste
vertegenwoordiger voor de buitenlandse politiek in de Europese Unie Javier Solana en de
speciale gezant van de Europese Unie voor het Midden Oosten Miguel Angel Moratinos, de
moeilijke positie in de bezette gebieden. Solana en Moratinos kwamen aan in Ramallah
gisteren, nadat Israël hen een ontmoeting met de Palestijnse leider in zijn omsingelde
bureau toestond.
Ondanks internationale bewegingen, twijfelt Israël niet om verder te gaan met invallen in
Palestijnse dorpen, waar Israëlische bezettingsmachten gisteren in kouden bloede tien
Palestijnen doodden, waaronder vier kinderen, in de Westelijke Jordaanoever en de Gaza-
strook. En het Israëlische leger kwam op met operaties voor de nivellering van de grond en
arresteerde tientallen jongelingen. En in Bethlehem faalden de Israëlische onderhandelaars
in het overtuigen van de Israëlische zijde voor de derde dag, voortdurend om een vredevolle
oplossing over de zaak van de gevangenen te aanvaarden in de kerk van kribbe sinds drie
weken. Israëlische snipers openden het vuur op de kerk, wat leidde tot het martelaarschap
van één van de omsingelden.
Aan de andere kant startte Israël hernieuwde bouwoperaties van een nieuw settlement
vlakbij het settlement van het illegale kanaal in de bezette Westelijke Jordaanoever. En
Hebreeuwse rapporten vermelden dat het werk van de nivellering van de grond plaats ruimt
voor de bouw van 500 nieuwe wooneenheden die klaar moeten zijn voor bewoond te
worden binnen een jaar.
80
Artikel 3: Mercaz HaRav shooting, al-Quds al-Arabi, 06/03/2008
Zeven doden en tientallen gewonden in aanval op Jeruzalem, Gaza wrekend
Dood van 1 Israëlische soldaat en martelaarschap van 4 leden van Islamic Jihad in een
Israëlische raid in het Zuiden van de Gaza-strook.
Palestijnse Fedayeen-strijders deden een aanval op een school voor Joodse extremisten, die
leidde tot de dood van minstens zeven Israëli’s, en het martelaarschap van de Fedayeen. Dit
viel samen met het martelaarschap van 4 van de Al-Quds brigades, de militaire vleugel van
de beweging “de islamitische jihad”, in een Israëlische raid. Een Israëlische soldaat werd
gisterenochtend gedood in een hinderlaag in de gaza-strook. Volgens het kanaal al-Manar
van de Hezbollah, eisten “leden van Vrijheid voor Galilea, de groep van de martelaar
Mughniya en martelaren van Gaza” het resultaat op.
Een aantal orthodoxe joden werd gedood, volgens rapporten van de Israëlische politie
werden zeven Israëli’s gedood en minstens 35 anderen raakte gewond tijdens een aanval in
West-Jeruzalem, die donderdag het Talmud-instituut in de buurt van Kiryat Mosher tot
doelwit had, zo vermelden de nieuwskantoren over medische zorg in de Israëlische
hulpdienst. Een medische verantwoordelijke vermeldde in een statement aan de Israëlische
militaire radio: “wij telden zeven Israëlische doden en tenminste 35 gewonden”. Volgens de
eerste informatie die verscheen in de Israëlische media, ging de Fedayeen het instituut
binnen en opende het vuur in alle richtingen, wat als resultaat het doden en verwonden van
orthodoxe joden had, die aanwezig waren in de plaats. De Israëlische radio zei dat een van
de Palestijnse aanvallers “martelaarde” en dat de ander misschien was ontsnapt. De
Israëlische politie meldde dat de uitvoerders van de daad, waarvan ze de identiteit niet
kenden na het martelaarschap door het uitwisselen van vuur. De eerste stierf de
martelaarsdood in de school, terwijl de tweede slaagde in de ontsnapping en het
schuilhouden in een gebouw vlakbij voordat hij de martelaarsdood stierf onmiddellijk na een
achtervolging die een half uur duurde. Meer dan tien ambulances haastten zich naar de
regio. Een vrouw die voor de school woont vertelde de Israëlische radio: “er waren vele
schoten van geweren en een toestand van hysterie”. Er werd niet onmiddellijk
verantwoordelijkheid geclaimd. In de gaza-strook schoten gewapenden vuur in de lucht om
de aanval te vieren. Leden van Hamas in Gaza zeiden door luidsprekers: “groeten voor de
81
uitvoerders van de martelaarsdaad in het bezette Jeruzalem”, zonder aanwijzing naar
diegene die achter de aanval zit. Sami Abu Zahri, woordvoerder van Hamas zei in een
statement dat de aanval “een reactie was op de misdaden van de bezetting en de afslachting
van inwoners van Gaza. Vanuit haar standpunt zeiden de Al-Qassam brigades van de
militaire vleugel van Hamas: “We vieren de daad, die antwoordt op de grootte van de
Zionistische misdaad.”
En vier leden van de Jeruzalem Brigades stierven (de martelaarsdood), tijdens een Israëlische
luchtaanval gisterenavond ten oosten van Khan Yunis in het zuiden van de Gazastrook, zo
meldden medische bronnen en de Jeruzalem Brigades. De algemene directeur van medische
hulp en noodgevallen in het Palestijnse gezondheidsministerie, dokter Mu’awiya Hasanayn
zei dat vier Palestijnen “omkwamen (als martelaars) in een Israëlische aanval die hen raakte
donderdagavond in het dorp Qarara. En in een statement zegt de Al-Quds Brigade dat de
vier martelaars van haar leden zijn. En het was dat de Al-Quds Brigade gisteren op een
vroeger uur haar verantwoordelijkheid verklaarde over de dood van een Israëlische soldaat
en de verwonding van drie anderen in de Gaza-strook op donderdag in een explosie. Het
Israëlische leger bevestigde de gebeurtenis, een militaire woordvoerder zei: “een soldaat is
gedood en drie anderen zijn gewond, een van hen is ernstig gewond, in een explosie van een
explosieve lading die een passerende patrouille trof langs het veiligheidshek in de centrale
sector van de gazastrook.” Ooggetuigen hoorden meerdere grote explosies dichtbij een post
voor Israëlische troepen langs de gazastrook, en ze zeiden dat ze het gebouw voor het
Israëlische leger in vlammen zagen opgaan kort na deze explosies. Volgend op de aanval,
gingen Israëlische krachten binnen in Gaza en wisselden vuur uit met militanten dichtbij Deir
al-Balah. Israëlische vliegtuigen deden een aanval op het noorden van de regio, wat leidde
tot het martelaarschap van een Palestijn en verwonding van een ander, volgens medische
bronnen. De beweging Islamitische Jihad claimde verantwoordelijkheid voor de ontploffing
dewelke gebeurde dicht bij de Israëlische militaire post in Kisufim. Deze gebeurtenissen
vielen voor in een tijd waarin de internationale inspanningen in het aangrenzende Egypte
om kalmte te bereiken in Gaza en de omringende gebieden toenamen. De Amerikaanse
minister van buitenlandse zaken Condeleeza Rice verklaarde op donderdag haar steun aan
de Egyptische bemiddeling voor het terugbrengen van rust in de Gaza-strook, maar ze
toonde geen duidelijke informatie over de huidige onderhandelingen. Rice zei tijdens een
82
persconferentie in Brussel: “ik onderhandelde met de Egyptenaren en wij verwachten dat de
Egyptenaren inspanningen doen, waarover gezegd wordt dat ze de terugbrenging van de
rust veroorzaken in het gebied en de poging tot verbetering van de situatie in Gaza. Ze
herhaalde dat de Egyptenaren “goede bondgenoten” zijn, ging verder: “ik kan geen details
geven, maar het is belangrijk om inspanningen te doen voor het veroorzaken van de rust.
Het is belangrijk om verder te gaan met de onderhandelingen.” De Verenigde Staten
beschouwen Hamas als een terroristische organisatie, en weigerde tot op heden de
oproepen van Abbas om de onderhandelingen met de organisatie te beginnen. Maar Abbas
verklaarde woensdag dat Rice overeen was gekomen om te onderhandelen met Hamas via
Egypte. Een verantwoordelijke in de Egyptische veiligheidsdiensten zei dat twee delegaties
van Hamas en de Islamitische Jihad aankwamen op donderdag in Egypte via de Rafa’
oversteek om te onderhandelen over de positie in Gaza met de Egyptische
verantwoordelijken. De verantwoordelijke verduidelijkte dat “de delegatie van Hamas als
hoofd Mahmud al-Zahar had, en de delegatie van de Jihad had Muhammad al-Hindi als
hoofd. De delegaties zullen gezamenlijke gesprekken voeren over de toestand in Gaza met
Egyptische verantwoordelijken in de stad El-Arish. Tegelijkertijd begon Egypte met het
bouwen van een muur langs de grens met de Gaza-strook om een herhaling te vermijden
van de vernietiging van de grensmuur in Januari door de hand van Palestijnse militanten,
volgens wat een verantwoordelijke in de Egyptische veiligheidsdiensten verklaarde op
donderdag. De verantwoordelijke, die anonimiteit vroeg, zei dat “Egypte begon met het
bouwen van een muur drie meter in hoogte langs de grens met de Gaza-strook”, en hij
voegde toe dat “het een preventieve maatregel is.. Er is momenteel geen bedreiging door
een nieuwe penetratie van de muur,” uitleggend dat hij “voor drie kilometer af is”. En de
overeenkomst betreft ook de installatie van camera’s die Israël het controleren van de
oversteekbeweging toelaten, een zaak die Hamas verwerpt. De bron vermeldde niet of
Egypte de muur zou bouwen langs de grens (14 kilometer) of ze zal gemarkeerd worden op
specifieke punten. Egypte houdt de muur op een afstand van twintig meter van de huizen in
de Egyptische stad Rafah. Getuigen zeggen dat de bouw van de muur begon nadat Egypte
haar grens sloot met de Gaza-strook vorige maand. Britse humanitaire agentschappen
vermeldden donderdag dat de toestand in Gaza de slechtste is sinds 40 jaar, en drong de
Europese Unie aan om gesprekken te voeren met de beweging Hamas en riep op tot het
beëindigen van de blokkade dewelke Israël oplegt aan Gaza.
83
Opiniestuk Abd al-Bari Atwan na marcaz harav shooting, al-Quds al-Arabi, 07/03/2008
Feestelijkheden in Gaza en walging van Bush
De Amerikaanse president George Bush veroordeelt de daad van de bestorming van de
Joodse religieuze school in het bezette Westelijke Jeruzalem, en deze zaak is te verwachten
en niet vreemd van hem, en zelfs niet voor het Palestijnse staatshoofd Mahmud Abbbas,
maar om te walgen van de viering van sommige Palestijnen in de Gaza-strook van de daad
en de uitdrukking van hun blijdschap door het voorval, is een zaak die een blik op racisme
onthult, en een duidelijke geringschatting van de Arabische en islamitische slachtoffers.
President Bush en zijn Franse bondgenoot Nicolas Sarkozy en de Duitse bondskanselier
Angela Merkel uitten geen woord van sympathie voor de Palestijnse martelaars die stierven
door Israëlische raids in fascistische aanvallen zonder mededogen of genade, en de laatste
onder hen was de baby-prinses Abu aser, die de leeftijd van een maand niet bereikte.
Deze flagrante partijdigheid voor de Israëli’s als slachtoffers, ‘het superras’, en de
beschamende verzwijging van andere slachtoffers onder niet-Israëli’s, dit is de hoofdreden
die leidt tot de escalatie van geweld en onstabiliteit in de hele wereld, en in het voordeel
speelt van extremistische groepen.
De Amerikaanse president George Bush vocht twee oorlogen in Irak en Afghanistan, het
leven kostend aan meer dan een miljoen martelaren, en tot op heden meer dan 800 miljoen
dollar aan de Amerikaanse schatkamer, als vergelding voor de slachtoffers van de aanvallen
van 11 september. En wat is te verwachten van mensen die in 3 dagen 125 van hun zonen en
hun kinderen verloren door de hand van raids van haar bondgenoten, de Israëli’s?
Israël viel de zonen van de Gaza-strook aan met tanks, en vliegtuigen en raketten na hen uit
te hongeren en hen van alle voorraden van brandstof, voedsel en medicijnen af te snijden.
En ze beheersten de sluiting van hun poorten naar de buitenwereld, en bedreigden hen met
grotere branden, echter, er verscheen geen enkel beschuldigend woord van het Witte Huis.
Sterker nog, een serie van rechtvaardigingen voor deze Nazistische collectieve bestraffing
door haar beschouwing als recht op zelfverdediging. En daarbovenop blokkeerde de
Amerikaanse vertegenwoordiger in de internationale veiligheidsraad een resolutie die Israël
veroordeelde en haar misdaden.
84
Wij omarmen geen geweld, noch het doden van burgers, maar wij zijn voelen ons bitter
omwille van deze Westerse hypocrisie, en van de Amerikanen specifiek, tegenover onze
slachtoffers, en deze hypocrisie geeft Israël het groene licht om verder te gaan met de
afslachtingen tegen de uitgestrekte Palestijnen sinds meer dan zestig jaar.
Deze hypocriete Westerse regeringen vestigden staten voor alle volkeren van de
onderdrukte aarde, beginnend bij Oost-Timor, eindigend bij Kosovo, en wat betreft de zaak
van de Palestijnen: alle morele waarden, op dewelke ze de oprichting van deze
onafhankelijke landen gebaseerd hebben, worden opzij geplaatst, omdat Israël een heilige
koe is moet dit niet gelijk welke vorm beïnvloeden.
Wij vragen de Amerikaanse administratie en alle westerse regeringen die roteren in haar
baan een specifieke vraag, en zij is: waarom beschouwen jullie de aanval op een Joodse
religieuze school in het hart van Jeruzalem als een daad van terrorisme, terwijl jullie de
aanval op een fundamentalistische Islamitische school in Pakistan of Afghanistan zien als een
daad van verlengde legaliteit die lof verdient, en haar uitvoerders ontvangen de hoogste
medailles en badges?
De Joodse school die werd aangevallen in bezet Jeruzalem, zij is de grootste voedingsbodem
(vrij) voor extremisme en extremistische joden dewelke lijken op Baruch Goldstein, die de
slachtpartij in de moskee van Ibrahim beging in Hebron, wanneer hij het heiligdom
binnenbrak in de ochtend en het vuur opende op de biddenden van achteren, en hij doodde
meer dan twintig onder hen zonder enige reden anders dan haat en de uitlating van zijn
religieuze en raciale haten.
Deze en gelijkaardige scholen, zij kweken extremistische settlers die met kracht de Arabische
landen innemen, en settlements erop oprichten, en proberen de tempelberg nog een keer te
verbranden, en achter de opgravingen staan die haar fundamenten ondermijnt in de
zoektocht naar de tempel van Solomon, en onschuldigen en ongewapenden bang maken in
Hebron, Nablus, Tulkarem en Kafr Qasim, Nazareth en andere plaatsen.
85
86
Bibliografie
Monografieën en artikels
Badarneh, M. A., 'Exploring the Use of Rhetorical Questions in Editorial Discourse: A Case
Study of Arabic Editorials', Text & Talk 6, 2009
Bodansky, Yossef, “The High Cost of Peace”, Forum, 2002
Cottle, Simon, “Mediatized Conflict”, Open University Press, 2006
Craig, Geoffrey, “The Spectacle of the Street: An Analysis of Media Coverage of Protests at
the 2000 Melbourne World Economic Forum”, verschenen in: “Australian Journal of
Communication”, University of Queensland Press, 2002
Curtis, Liz, “Ireland: The Propaganda War”, Pluto Press, 1984
Gitlin, Todd, “The World is Watching: Mass Media in the Making and Unmaking of the New
Left”, University of California Press, 1980
Hussein, Amin, “Freedom s a Value in Arab Media: Perceptions and Attitudes Among
Journalists”, verschenen in: “Political Communication”, Volume 19, Taylor and Francis Ltd,
2002
Klein, Menachem, “The Jerusalem Problem: The Struggle for Permanent Status”, University
Press of Florida, 2003
Kushner, Harvey W., “Encyclopedia of Terrorism”, Sage Publications, 2003
Levitt, Matthew & Ross, Dennis, “Hamas. Politics, Charity and Terrorism in the service of
Jihad”, Yale University Press, 2006
Liebes, Tamar, “Black and White and Shades of Gray: Palestinians in the Israeli Media During
the 2nd
Intifada”, verschenen in: “The International Journal of Press/Politics”, Volume 14,
SAGE publications, 2009
Lynch, Jake & McGoldrick, Annabel, “Peace Journalism”, Hawthorn Press, 2005
Muravchik, Joshua, “Covering the intifada: how the media reported the Palestinian uprising”,
Brookings Institution, 2003
Ooms, Marc, “Israël na Rabin”, Standaard Uitgeverij Antwerpen, 1996
Peri, Yoram, “Intractable Conflict and the Media”, verschenen in: “Israel Studies”, Volume
12, Indiana University Press, 2007
87
Philo, Greg & Berry, Mike, “Bad News from Israel”, 2004
Qaymari, Ata, “Israeli Media: Serving the “Patriotic” Cause”, verschenen in: “Palestine-Israel
Journal of Politics, Economics & Culture”, Volume 10, Palestine-Israel Journal, 2003
Rinnawi, Khalil, “De-legitimization of Media Mechanisms: Israeli Press Coverage of the Al
Aqsa Intifada”, verschenen in: “International Communication Gazette”, Volume 69, SAGE
publications, 2007
Rinnawi, Khalil, “Instant Nationalism: McArabism, Al-Jazeera, and the Transnational Media in
the Arab World”, University Press of America, 2006
Rojecki, Andrew, “Modernism, State Sovereignty and Dissent: Media and the New Post-Cold
War Movements”, 2002
Rosen, Jay, “What Are Journalists For?”, Yale University Press, 1999
Rugh, William A., “Arab Mass Media”, Greenwood Publishing Group, 2004
Schiff, Ze’ev & Ya’ari, Ehud, “Israel’s Lebanon War”, Unwin Paperbacks, 1984
Shamir, Jacob & Shikaki, Khalil, “Self-serving Perceptions of Terrorism Among Israelis and
Palestinians”, verschenen in: “Political Psychology”, Volume 23, Blackwell Publishing, 2002
Shindler, Colin, “A History of Modern Israel”, Cambridge University Press, 2008
Sontag, Susan, “Regarding the Pains of Others”, Farrar, Straus and Giroux, 2003
Tabar, Linda, “Memory, Agency, Counter-narrative: testimonies form Jenin refugee camp”,
verschenen in: “Critical Arts”, Volume 21, Routledge, 2007
Wolfsfeld, Gadi, “Media and Political Conflict: News From the Middle East”, Cambridge
University Press, 1997
Wolfsfeld, Gadi, “The News Media and the Second Intifada: Some Basic Lessons”, verschenen
in: “Palestine-Israel Journal of Politics, Economics & Culture”, Vol 10, Palestine-Israel Journal,
2003
Internet
Website Allied Media Corp., www.allied-media.com/Arab-American/al_quds_al_arabi.htm
Website ABC News, www.abcnews.com
88
Krantenartikels
Tekstvertalingen al-Quds al-Arabi: archieven website al-Quds al-Arabi
Voorpagina op:
29/09/2000
10/04/2002
11/04/2002
25/04/2002
06/03/2008
07/03/2008
Lee, Ken, “Jenin Rises From the Dirt”, artikel voor BBC News, 24 juni 2003
Paz, Shelly, “22 nabbed in right-wing Jabal Mukaber protest”, Jerusalem Post, 03 april 2008
89