marc eemans - hymnode (1956)

82
MARC. EEMANS HYMNO ' DE Colibrant

Upload: marceemans

Post on 04-Aug-2015

72 views

Category:

Documents


11 download

DESCRIPTION

Eemans, M. (1956). Hymnode. Voorafgegaan van een psychomachia en gevolgd door een na-wereldse minnezang. ‎Lier: Colibrant.

TRANSCRIPT

Page 1: Marc Eemans - Hymnode (1956)

MARC. EEMANS

HYMNO'DE

Colibrant

Page 2: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I

Page 3: Marc Eemans - Hymnode (1956)

MARC. EEMANS

HYMN ODE voorafgegaan van een psychomachia en gevolgd door een na-wereldse minnezang

Coli brant

LIER

Page 4: Marc Eemans - Hymnode (1956)

PSYCHOMACHIA

I

Page 5: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Marcus - Carolus - Leo

en

Sen/a - Rosa - Irma

in gedachleni s

.,Post mortem nihil esl ipsaque mors nihil."

Seneca, .,Troades", v. 398.

Hoog ... diep ... In de ijlte van het Zijn ... En het was er een bloedend geloei van tegenstrijdige

gestalten, hals over kop, en door elkaar als in een baaierd van in wording kreunende wezens. En in die duister­nissen een licht, een zon rijk aan de miljoenen sterren er omheen.

Flitsende stralen van vuur waren het, van een vuur dat de zielen in warme liefde zou helpen ontluiken tot een wingerd van geurend !even.

Prille kleuren verlerlei waren het in het morgengloren, met een overdaad van goud en rood, als van blakerende weelde, en dan verder ook de onverwachtste nuances van teer groen, en paars, en roos, en fijn blauw. Levens­bloemen met aromen die bedwelmden en die in de hoogste harmonien trilden, als van musicerende menig­ten in de verste hemeltransen, met diepe accoorden van orgeltonen en de lichtflikkeringen van angelische citers, als glinsterende leeuwerikken die er aan ontloken, het weelderigste zonnelicht te gemoet.

Maar de Dood ... Reeds belaagde de Dood al dit nieuw !even, en van

9

Page 6: Marc Eemans - Hymnode (1956)

overal kwamen de wezens van het K waad aandraven met de driestigste hedreigingen van het onherroepelijk­ste onheil. Onmiddellijk was het dan ook een wee en een erharming van de geweldigste verschrikkingen, als in een orkaan die het leven tot verdorrende inkeer zou willen terugvoeren, met ongure moord-duister­nissen en huichel-kwellingen van zinverdovende anere­tische geheimenissen ...

Aldus konden de zieners het inferno van een al. te hachelijke dodendans in het zwerk van hun innerlijkste aanvoelen, het zien en er van het ontzettend visioen op hun perkamenten rollen hoeken. Ben erharmelijk schouwspel van helse moorddaden is het voor hun ont­stelde ogen geweest. Maar er hoven heen was er even­eens de verheugende heroica van die zijnswil die zonne­waarts opwelde en die zijn milde stralen uiteindelijk doorheen de dichte duisternissen liet gulpen.

Aan de ene kant waren het de heirscharen van de Dood met duivelgestalten menigvoud, wangedrochten van onheil, wild heestachtig hehaard en de vuil-vale huid vettig afdruipend van groen-gruwelende etter. Grauw­vuur hliksemde rond hun lenden die week waren en vies-doorzichtig als het 1il van kwallen. En die weer­zinwekkende heirkrachten stormden vooruit, onheil­kreten slakend ter verguizing van al het goede dat ze op haar woeste tocht mochten ontmoeten.

Nietsontziend, hun gierende opperheer in vuigheid, voerde het razend heir aan, en zijn arglistige gestalte van grinnikkende verholgenheden was door vunzige hoogmoed omgord. Zijn lagere ziel, zij, lag vastgekneld in de hittere spangen van zijn kwelnavel, terwijl zijn kronkelende staart zwaar zweepte doorheen de lucht~n; en zijn zwaard van nijd en van afgunst was een wee­dom van dreigend geweld.

Naast hem was het een duizelig gewemel van onge­dierte velerlei dat aan alle regionen van het K waad

10

d'afschuwelijkste helichaming gaf. En het was Valsheid, en het waren Grimmigheid, Gramschap en Leegheid van de Ziel, alsmede al de zonden in de somherste en meest afschrikkende schakeringen van walgende ver­scheidenheid. Duivelshraaksel was het, dat gehrouwd was in vaten van driestheid op de solfervuren van het hellegehroed der mijnedige zielen.

En tussen aile zonden in, reed aan de rechterzijde van Nietsontziend haar almachtige grootheid die men !Jdelheid noemt en die steeds gehuld gaat in de sluiers van wufte misprijzing. Aan zijn linkerzijde was het Gods­lastering, geil aan laksheid en met etterende, torve ogen in het puistig gelaat. En daar verder waren het heesten als griffioenen, met rode schahhen, en gitzwarte schor­pioenen, en dodende scharadriussen, en zevenkoppige draken die vuur en gal spuwden en die hun stinkende wateren met hele tromhen loosden. En erwaren ook die­reo aan hrallende hoer-zwijnen gelijk, en snirre zwermen van Fenrirwolven die het verderf op hun voorhoofd droegen, en met wolvinnen die het venijn der wraakpest uit haar spenen persten. En toen kwam daar ook het Beest der Aarde, J ormungand geheten, vunzig en glui­perig, waarvan de wervels wel duizendmaal rood de horizont draaiden om de vechtende heirscharen heter te kunnen wurgen en te vermorzelen.

Aan de andere kant was het als een zonnedroom van goedertierende en lichtende zielen met twee kinderzieltjes vooraan, heide zo tenger en zo teer in onheholpenheid van hroze onschuld, dat men ze nauwelijks zien kon in die onverkenhare haaierd van geweld. Doch ze waren door liefde gedreven, en ze straalden.

En de engelen Gods stonden wakend aan hun zij. De hlanke engel van de Onschuld zweefde hoven hun hoofd, en de gouden engel van 't Heiligend Vuur was aan hun rechterzijde, en de purpere engel van 't Koning-

II

Page 7: Marc Eemans - Hymnode (1956)

schap des Hemels aan hun linker. V ooraan waren het de groene engel van Bloeiende Levenslust, en de blauwe engel van de Trouw. Doch, helaas, achter hen kwam on­middellijk de zwarte engel van Rouw, als teken van 'ton­afwendbaar noodlot dat die prille kinderzieltjes reeds de eerste dag van hun geboorte was beschoren, terwijl heel achteraan, en als aarzelend, de rode engel van Berouw zich 't gelaat bedekte met zijn grote vlerken van heiligend vuur ter hemelse ontferming over 't erbarme­lijk schouwspel van die gruwelijke strijd op leven of dood.

Andere engelen bazuinden in 't heelal en de groot­galmende muziek van hun bazuinen weerklonk hoog hoven de storm. En die musicerende engelen waren als van zllver. En hun gelaat was van loutere liefdedrang. En aan hun kop stood de aartsengel van de Goddelijke Beloning, met het jubelend vaandel van de zegetochten in de linkerhand, en in de rechter het stralend zwaard van de Hogere V reugde.

En de zieners zagen dit al, en ze hoorden hoven het glorieend bazuingeschal van de engelen een stem uit de hemelen, een stem van de hoogste en edelste zieletrots. En die stem verkondigde het Gebod des Hells, doch de heirscharen van het K waad bleven en blind en doof, en de rook van haar sprankelende woestheid pijnigde de ijle luchten van het Hell.

En de zieners hoorden de zware stem die zegde : ,Overheerlijk zijn de zielen die in liefde sterven. Ja," zei de stem, ,want ze verhemelen in de arbeid van haar werkende liefde."

En de zieners zagen toea het beheerste heir van de Koninklijke Zielen met gouden scepters en wapperende mantels van hermelijn. En ze zagen en ze hoorden even­eens het juichende heir van de Goddelijke Deugden, voorafgegaan door citerspel gespeeld op de citers van

12

't Eeuwig Leven, en die Goddelijke Deugden kwamen met gesel en roede het vloekend geweld van het Kwaad in liefde beslechten.

Maar hoe de strijd te beschrijven, hoe de stormen en de t~mpeesten van. uit de oertijden tot aan de Ragnarok in dit ene ogenblik van WOeste driften te duiden ? Ach hoe d'inwaartse tormenten van deze psychomachia t~ vertolken buiten de schamelheid van de droeve beelden van aneretisch vergaan, en hoven het al te driestig tekort der woorden ?

De winden loeiden, de donderslagen ratelden en alles was een zielgekreun in d'ingewanden van onze smart ... De strikken verscheurd, de boeien gesprongen, de gol­ven ontketend en de rotsen gebarsten tot aan de kern van het weten, ach I

En de smaad van de gekerkerdheid, de toorn van al hetgeen tot de vermaledijding der verdwazing behoort : Ach, die afgrond, daar ... daar I

De burcht van onze reinste ziel in 't zuiverst azuur hoven he~~een de zwaardtijd, de speertijd en de vuurtijd: de s~uWtiJd van ooze meest onmogelijke verwlldering bedwdt, ach I En de draken van onze laagste driften geklonken aan het duister bestier van al hetgeen ons aan onszelf ontrouw tracht te maken, en vreemd aan de glimlach van al hetgeen ons zou kunnen goden in de ogen van onze hoogste liefde ...

De innerlijke strijd tot aan 't bitter eind gestreden, de bontste metaforen om hem te duiden met de woorden van de mensen, doch ten slotte slechts een strijd zonder metaforen, .zonder woorden, zonder iets, want een strijd van het mets ... en ten slotte slechts om het niets ... a qt1ia nihil et in aeternum mors nihil ...

Ach ... E~ in een laatste paging tot overwinning sloegen de

onhetlboden hun helse macht in wilde scherven uit

Page 8: Marc Eemans - Hymnode (1956)

elkaar : aile richtingen in, en met een oorverdovend gekraak dat geweldig uit de ingewanden van de aarde losbrak. De vlammen kwamen hoog in de luchten, ter­wijl d'onmachtsdromen onverpoosd van de ene naar de andere wereldeinder ratelden, steeds zwaarder, steeds grimmiger. En het werd een beving, als in de verschrik­kelijkste dagen van de strijd van de ontketende elemen­ten tegen de Godheid. Vulkanen sprongen de luchten in, en hun vuur en lava kwamen in moordende regen terug­gevailen op de strijdende kampen. En terwijl de aarde openscheurde werden honderdduizenden koene zielen in haar brandende ingewanden verslonden ...

Ach, mijn slapen I In barstenswee, die povere slapen ... en niets om die pijn te helen, niets ...

En de gruweldaden van de machten des Kwaads ver­menigvuldigden zich tot in 't oneindige toe. En de arme mensenzielen werden gefolterd en gepijnigd. Ja, zelfs de Goddelijke Deugden werden gehoond en door de drassigste modderpoelen gesleurd. Afschuwelijk-walge­lijk gingen ze te werk, de mach ten van het K waad, zowel met het giftige braaksel van haar monden, als met de pestilentie van haar ingewanden : een en al drek waren ze, zodat ze ailes bezoedelden wat ze mochten aanraken. 0 wanhoop van al hetgeen rein is en heerlijk, o liefsten I

Reeds scheen de strijd ten gunste van het Kwaad, want reeds was aile licht geweken, zodat reeds van overal de triomf van de Dood werd ingeluid. En aan aile kan­ten stroomden de bezweken zielen mee met de beken en de rivieren van kokend en bruisend lava, en overal op de bergtoppen waren het nog slechts dodendansen als voor de laatste sabbatsnacht ...

De jongste bloemenperken van 't leven waren niet meer te verkennen, zo waren ze omgewoeld en verkracht

14

Page 9: Marc Eemans - Hymnode (1956)

geweest en tot barre dorheid verwelkt. En de Vier Ruiters reden steeds in een wilde rit van hoogmoed doorheen de zieltogende hemelen.

Doch de Koninklijke Zielescharen wisten uiteinde­lijk aan het Kwaad het overwinnend wapen van haar hogere zieletrots te bieden, en haar hemelse psalm­gezangen van vreugde en nog diepere vreugde konden, als vleugelende wierook, het vijandelijk geweld bekoren en bezweren, en het eindelijk in zijn helse opzet stoten.

En die psalmgezangen zongen van de glorie van het Licht en van de liefde die tot Mione in zichzelf weet op te klaren, om zich eindelijk in de zichzelf gebaarde God te verblijden :

,0 juicht allen toe, o vezels van het diepste onszelf", weerklonk het hoven de mensenwoorden, ,want immer verwinnen de morgenden de duisternis van de immer onverzadigde nachten in ons I

,0 zielen, komt tot de muziek van ooze innerlijke vreugden, en gij sterren van onszelf, wentelt om uw God, zoals steeds de Godheid in en om haarzelf !

,Ja, we zijn de liederen uit ons monodisch psalmboek, doch tevens de zangers zelf waardoor we doorheen ooze eigen hemeltransen weergalmen ... 0 gejuich van onze wonderbaarste woorden die het Woord verkondigen en in ons het kwaad doen wijken I 0 geheim van de geheimenissen, en gijzelf, o bernionelijke Mione in en om ons I Gij, o Gij, Fontein des Levens, en Licht des Lichts I

,En dat de belagers van het Licht tot hun duister­nissen veroordeeld blijven, en opdat de neergestotenen nimmer meet zouden opstaan, nimmer I

,Zo zij het, eeuwiglijk, amen I" Aldus kwam eindelijk het waarste Licht doorheen de

duisternis, en het werd er een zon met talloze sterren er omheen. Flitsende stralen van vuur werden het toen in de ogen van de zieners, en van een vuur dat de dode

I~

Page 10: Marc Eemans - Hymnode (1956)

heldenzielen tot nieuw Ieven deed ontluiken. En de twee kleine kinderzieltjes zweefden weer triomfantelijk vooraan. Ze waren twee sterren gelijk, en ze straalden, straalden ...

En nu plots een stilte als van de Stilte van God zelf, en de heirscharen van het K waad bleven als verlamd in het Niets te staan, verstard, versteend, om verpulverd en vergruisd neer te storten in de afgrond van de laatste afgronden. Doch de verslagen heirscharen waren dron­ken van 't bloed van de engelen en van de zielen dat ze zo gruwelijk hadden vergoten en tot de laatste druppel weggezogen. En in haar dronkenschap bleken die heir­scharen het Niets zelf te zijn, want elkeen uit haar scha­ren was van het Beest dat was en niet was, alhoewel het toch was, doch dan slechts in de schoot van het niets in het Niets.

Doch het Ieven is immers toch slechts een sterven, en dit sterven dan een strijd van het lets tegen het Niets ...

Van het lets tegen het Niets? Weest dan ook, o mensen, de trouwe bondgenoten van dit lets tegen bet Niets en helpt steeds de fantasmen van uw diepste zelf in hun bestrijding van al hetgeen van dit Niets mag we­zen. Ja, laat het licht en het Woord in u steeds stralen en gaat verder de wegen van uwe verbeelding op, steeds verder : naar gene slagvelden waarvan de zieners steeds getuigen.

Ach, en het Boze heeft moeten bezwijken voor de wonderbare bekoringen van het Woord, doch dit bezwijken is het niet eerder een verzaken en een ver­sterven, en is het ten slotte niet eveneens een laatste rilling van de Dood zelf ?

Alles huiverde nog lang na in mijn slapen die waren van de kranleheid van mijn ziel en van het ongure van mijn pover aanzijn.

* 16

Op de slagvelden lagen nu de verkoolde lijken van de verslagen aanhangers van het K waad. Tot ver achter de horizont waren het eveneens de verbrijzelde wervels van het wreedaardige Beest, want J ormungand was ge­weest ... Late sulferwalmen stegen nog op uit de puinen van hetgeen eens de burcht van Nietsontziende heette, en over het hele land troonde nog slechts de Dood met zijn dorre scepter der Verworpenheden ... Doch hoven de rouwwalmen geurden weer de roemrijkste dromen van 't Eeuwig Leven, en overal waren reeds de helende handen van de goede engelen. Aan hun vingertoppen was het dan ook een verkwikkend lied van rozenbal­sem en van vloeiende mirre.

De noorderwind en de zuiderwind streken als zachte hindea over het land. De akkers, schoon ongezaaid, wasten weer tot grote lof van al hetgeen gedijt in de warmte van Mione. Host's moord werd ongedaan en Breedzicht straalde weer in hoogste vreugde, en verder, en verder ...

De geest van Balder kwam weer te waaien waar hij waaien wilde, zodat het weer een triomf van 't Eeuwig Leven werd en de Dood op haar beurt moest wijken voor het Licht terwijl Naglfar, het thans overbodig geworden dodenschip, onherroepelijk in de vlammen opging ...

Rond het Licht kwamen nu zetelen, en de gouden en­gel van 't Heiligend Vuur, en de blanke engel van de Onschuld, en de purpere engel van 't Koningschap des Hemels, alsook de groene engel van Bloeiende Levens­lust, met aan zijn zijde de blauwe engel van de Trouw. ~n de aartsengel van de Goddelijke Beloning kwam

kruelen voor de troon van het Licht, en als bloedend offerande van eeuwige Mione bracht hij in zijn stralende handen twee kleine mensenzielen, die waren zo tenger en zo teer dat men ze amper in zijn handen had kunnen zien, waren ze niet de bron en de fontein geweest van de lichtstraal die tot de Alvader opwelde. En die straal

Page 11: Marc Eemans - Hymnode (1956)

was de lichtstraal van de Levende Wateren, helder als het ijlste kristal. Niettegenstaande waren die twee kleine mensenzielen nog steeds bezoedeld van al het wee dat ze meegemaakt hadden in die helse baaierd van geweld waarin ze tot duizendmaal toe hadden dreigen ten onder te gaan.

En die bezoedeling was van d'onmin van de tijden, en die nood was van de angst in het diepste zelf van de mensen, die lijden van niet heel en gans in Minne te kunnen opgaan om er 't vurig Tabernakel, eindelijk, toch aanhankelijk te worden ...

En een hoge stem weerklonk in ons : ,Alvader, ach, aanvaard toch de Levende Wateren

van deze twee kleine mensenzielen, reinig ze doorheen uw Wateren van Goddelijke Minne, verlos ze van 't oer­kwaad der aardse geboorten, maak ze nog ijler dan het ijle en verheerlijk ze in de genade van uw opperste Heerlij kheid ... "

En de Wateren van de Goddelijke Minne verwaardig­den er zich toe zich innig te verstrengelen met de Leven­de Wateren, die waren van de psychurgie van deze twee kleine mensenzieltjes ...

In aanbidding, en met gevouwen handen, de ogen gesloten als voor hun innerlijke bekoring, knielde thans de schaar der engelen voor die twee verheerlijkte men­senzieltjes, die waren van het lichtste teken des Levens, hoven het niets van de Dood waarin ze reeds zweefden. En de prevelende lofzangen van de engelen stegen als blanke vogelen van vreugde, heel hoog in de luchten van de Walhal van onze inwaartse goden.

Hun lofzangen waren van de baring van de zielen, zodat talloze andere mensenzielen hun wijzangen als heling van Minne op haar bloedende wonden voelden strijken, om op haar beurt van de verre deemsteringen van de Dood tot 't zonnig rijk van 't Leven te herrij­zen ...

18

Weelde van de verrijzenis I 0 jubel van de juichende lofzangen I En in de stroom van de Levende Wateren, in de fontein van het Water des Levens, kwamen die mensenzjelen zich baden. En de zon schitterde op het eeuwige van haar gestalten, en de geest Gods waaide doorheen de menigvuldigheid van haar reien, zodat dit waaien als het lied van God zelf werd en dit lied als d'almacht van onze innerlijke magie ...

En de zieners zagen en hoorden al die wonderen van het werkende leven in ons, en ze boekten het al op hun perkamenten rollen, opdat niets van onze jongste psychomachia zou verloren gaan.

En toen zagen ze nog hoe een witte raaf uit de heme­len kwam gevlogen om uit de stralende handen van d'aartsengel der Goddelijke Beloning de bloedende offerande van die twee verheerlijkte mensenzieltjes in ontvangst te nemen en ze naar den Hoge te voeren tot in de verste transen waar bet wijzeloos Onbepaalde in alle eeuwigheid troont.

En de zieners boekten eveneens dit laatste gebeuren, en bet woord dat hun toen de purpere engel van 't Ko­ningschap des Hemels in de oren kwam fluisteren was : Vreugde I

Vreugde, ja vreugde, o mensen van smart en smart en nog grotere smart, want de laatste en rijkste vruchten van uw smart geuren immers toch altijd de blijde balsem van de vreugde, en daarom, o mensen, blijft nooit bij de zilten oevers van uw tranen vertoeven, doch gaat steeds zonnewaarts in de richting van 't bloei­end leven, waar de Vreugde in uw diepste ziel is blijven stralen.

0 juicht dan ook : Vreugde I Vreugde! 0 mensen van smart en smart, opent toch uw dode ogen, steekt de levende lichten aan, en ziet !

Ziet, daar wordt het licht van het Licht in uw midden

Page 12: Marc Eemans - Hymnode (1956)

geplant. Tracht er van te genieten in de geneugten Gods, en zo weze uw liefde tot de Minne in God, zo weze uw Vreugde. En God zegene ze in zijn hogere almacht, en Hij schenke u de wakende en zorgende Minne. En zo weze uw ening in eeuwige weelde van vreugde, zo weze het in uw Minne der Minne ...

Zo weze bet in mijn treurende mezelf en hoven mijn .rmllrten uit, in de veilige klui.r van mijn 1vaaiende gee.rt.

Ach mijn .rlapen, m'n povere .rlapen, en dit .rchamele hart dat bon.rt, bon.rt ...

0 mijn waaiende gee.rt ... Ach ... Hier, in deze gekerkerdheid ...

zo

Februari 1945.

HYMNODE

Page 13: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Nel mezzo del cammin eli nostra vita mi ritrovai per una selva oscura ...

Dante, ,II Inferno".

Aan de verre Eurudike

Page 14: Marc Eemans - Hymnode (1956)

,.AI wat bier kruipt wordt met Gods gesel oaar de weide gedreveo ... "

Herakleitos.

,.Zing me eeo oieuw lied. De wereld is verheerlijkt eo aile hemeleo verheugen zich."

Nietzsche.

I

x. We hebben onze eeiiWigbeid verloren, o, mijn scbare van getrouwen ! We zijn tot bet vergankelijke van onszelf verguisd.

2. 0, en we dwa!en, dwalen in de nacbt van onze stifle. I ]zig dwalen we in de killen van de vervloekingen, onze scba­diiWen achterna.

3. En we zijn als de blinde wolken in de verdorrende dromen van de heme/en. We vier ken beellaag op de grond, overal smeek­klachten uitend.

4· En we zijn als de zware mist waaruit de angstige neve/en zielloos opstijgen.

5. We zijn a!s de schapen waarvan het vacbt ongescboren blijft, bet bruin, drekkig vacbt dat tot de smarten van de ont­wijding noodt.

6. En niets om onze dorst te Iaven, niets, niets ... zelfs niet de glimlacb van onze kinderen.

7· We zijlz tot onvrucbtbaarheid gedoemd, en de borstm van onze vrouwen zijn leeg, en leeg zijn onze velden, leeg onze driften en leeg onze vergeefse genadesmekingen.

8. Onze harten zijn beurs, want de vervloekingen van deze tijden hebben ze geraakt.

9· Ze zijn door de bliksemscbichten van de demonen geslagen en ze zijn als zilten beiiVelen in de woestijnen van onze driestige gestalten.

Page 15: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Io. Daarom, o mijn schare van getrouwen, laat ons opnieuw de heiligheid ontginnen en met zoenvlaggen doorhcen de were/den varen.

I 1. Laat ons opnieuw de heerlijke Godheid in onze smarte­lijke geesten bekennen en bet verste Noorden aan de spits van onze psalmhymnen drijven.

12. We moeten de winden binden en de zeeen en de bergketens verleggen. De goede aarde moeten we bewerken en bet verzaken dienen we te eren.

I 3. Ons diepste inzijn moe ten we tot de fierheid van de zomer­vreugden opvoeren en de feestvuren moeten ons verpuren.

I4. De hoornen geb!azen en de schalmeien ontloken: overal moeten we zonnige vruchtbaarheid zaaien.

I 5. De leeuwerik kweelt ons reeds toe in 't herboren feest van onze gewroken smarten: alles vergaat en herrijst, o hynJ­nische pathos van de goddelijke levensbronnen I

I6. Ben dank/ied lVOrde dan ook onze geestdrijt en 'n hei/igend zoeno.lfer bet late gebed van onze handen.

I7. Wijding, o wijding vergt bet stille woord van onze toe­komstige zaligheden.

I 8. 0 wijding, reeds verge ten wijding van onze schamele liefde... Hyperborisch I

26

II

I. De leegte is de kwaal van ons gemoed en de toetssteen van onze steeds wankelende broosheid in de droesem van ons Ieven.

2. De bakens verzet, als de tralies van onze vunzige geker­kerdheid in de grauwte van bet zijn en bet nietzijn.

3· Doch waarom die doem in ons te bestendigen? ]a, de bakens verzet tot aan de grenzen van bet hiernamaals ...

4· Laat ons dan ook niet verder verslaafd zijn aan bet onheil van onze armste be/often.

5. Laat ons opwaarts varen, de stromen van de jubelende heroen in, wij de held en de schare, dansende,juichende en met triomfcimbalen musicerende I

6. 0 bet lied van de klokken in ons, fer verheerlijking van onze heiligste bekoringen hoven aile herfstwerelden been I

7· Stille nachten zijn aan ons voorbijgegaan en de Godheid heeft ruisend in ons gepreveld van de nood der sterren.

8. Ach de sterren aan de toppen van onze vingeren en de hele melkweg van onze sterren, hoe doods is dit hele lichtwonder niet?

9· ]a doods in bet spectrum van uw zon, o milde Godheid in ons, en bet gouden waaien van onze gaven ...

Io. De grimmigheid der grimmigheden heeft ons gezalfd over de hel!ingen van onze sterren en bet heelal is tot onze glimlach gekomen ...

Page 16: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. 0 thans een lied te zingen voor de grote Voorzanger van ons al, en aile grimmigheden luid, luid, in het lied van deze klokken te verkwisten I

12. 0, en sprankelende beken uit hun bezwerende brons te gutscn, heel wijd over de schrille beemden van ons tnensclijk tekort I

I3. 0 tekort aan a/ wat is van bet werkclijke en werkende Ieven met onze vlaggen heel hoog, in de stoet van onze laatste vergeldingen.

I4. Neen, o neen, laat ons jubelen en rozebladeren, ftjn en geurend, voor onze voeten uitspreiden.

I~. Laten we onszelf verheerlijken in de vele gedaanten van de Godheid. 0 Iaten we ons schouwen in bet bergmeer van haar alomvademende heerlijkheid I

I6. Spiegel zijn we, en schaduw, en echo, en daaron1 is het dat we in bet heden van onszelf aan onze a/ te grote aardsheid ont­snappen.

I7. Als hemelingen tronen we dan ook in onze Godheid, als in onszelj, en heerlijk hoven aile heerlijkheden ...

IS. Doch zijn we ook niet schim en verge/ding, o waan? En we stralen steeds in bet diepste van onszelj, o heerlijkheid van onze schouwing, in lied en zang I

I 9· 0 melodij I

III

I. 0 mijn heerlijke volgelingen, thans zalig stralend in bet morgenrood van de nakende zon, laat er me U allen toe noden aan uw reeds te lange winterslaap te verzaken.

2 • 0 laat U toch in aile eenvoud tot de ftjngroene praal van de nietnve lente bekennen. Ziet hoe de boomgaardefl reeds vol witte en roze bloesems geuren.

3· ]a, weest vreugdig en kinderlijk uitgelaten om het jonge lied van de zo frisgesnaarde vogelen in de kringloop uwer ont­wclkende oren te ontvangen.

4· Ach luistert naar de schone bekoringenvan bet Ieven, ziet hoe begeerlijke maagden zich toverig aan uw voeten komen spreiden.

5. Haar blonde harm zijn als golvende honig en haar elpen­benen borsten schitteren om te grijpen.

6. Ziet de wee/de van haar tJJe/kwitte buik hoven de heerlijke zuilen van haar dijen, waarlangs we tot het Hooglied opgeroepen worden.

7. Niels mag ons nog 1veerhouden hare liefdeszuchten te huldigen en ze in stilte te ontginnen.

8. Niels mag ons nog tot de verzaking van het Ieven uitdagen : tot de vreugdewijsheid moeten we gaan I

9· Druivendronken moe ten we de pracht van de duizend-en-een gaven Gods, en de God zelf in ons verkondigen.

Io. ]a de vruchtbaarheid Gods moeten we in onze vrouwen

Page 17: Marc Eemans - Hymnode (1956)

huldigen, en in onze velden en in de druivendrank van de Godheid

zelj.

I 1. De wijnper.ren moeten we bewerken en tot het /aat.rte heiligend .rap toe moeten we er juichend uit wringen.

12. Inwaart.r en uitwaart.r moeten we het Ieven in het wijn­vuur van het zijn verdoen en wuivend met palmtakken doorheen de ver.rte ethertran.ren waaien.

I 3. 0 het waaien van de gee.rt over de bergketen.r van het puur.rte en het hecht.rte kri.rtai I

I4. Hoe heeriijk a! dat waaien en hoe natuuriijk piechtig uit de roe.r van on.r viee.r opge.rtaan I

I 5. Gezegend zijn dan ook onze vrouwen om ai de wonderen die uit onze driften tot haar opiaaien ...

I 6. En heel de co.rmo.r, zowel inwaart.r ai.r uitwaart.r doorheen die driften, wild, op.rtijgend, 0 zo verzengend verbli;dend ...

I7. 0 die begerende maagden die ai.r b/oemen tot minnende vrouwen opengaan en wij, de naar.rtige tuinier.r ...

IS. A/du.r behoort het, o mijn heerlijke volgeiingen, op 't groot.re fee.rt van 't inneriijk Hooglied dat hier than.r zo weelderig in onze harten weergalmt.

Page 18: Marc Eemans - Hymnode (1956)

IV

1. 0 mijn Broeders in Vereenzaming, laat ons thans de

stifle wereld van onze kluis in de vermurwende vroomheid aller

geluiden bezweren.

2.. Laat ons de magische cirkel van het weten overschrijden

om het met de gewiliige Voorzanger te prevelen, o Iaten wij het met hem verkondigen.

3· ]a Iaten wij het met hem verkondigen dat wij het Oor

zijn waardoor de Schepper horend werd, het Oog waardoor

ziend en ook de Tong waardoor sprekend.

4· ]a sprekend om het Woord in ons tot VIces te Iaten

worden, en dit VIces van ons Vlees, zo innig vertolkt in de

Minne van onze harten.

5. 0 hypostasis van het Vlees dat is en horend, en ziend, en

sprekend, het a/ in de heerlijke bast van aile onnoemeiijkheden.

6. En te midden van de hoge varens van het hechtste orichai­

kos is dit Vices dan als een schemering van hyperborische

zaligheden i

7· is het als een in haarzelf gelijkende wijsheid van psalm­

zingende heerlijkheden, volgroeid en volbouwd: ongeevenaard plechtig ...

8. 0 die heerlijkheden die uit ons diepste AI, als uit een

klare bron opborrelen om naar de verste verten te vlieten.

9· Het is een vereenzaming in de Stille eenzaamheid van onze

Page 19: Marc Eemans - Hymnode (1956)

extazen, met Jichten die ont van uit de blauwtte heme/en komen naken.

IO. En in die heme/en it het dan ah een vlerken van tchitte-rende engelen, blank en zilverend in hun etheritche wee/de.

I I. Het it bet vier ken van de engelen om ont te verzadigen en onze wonden te betten, ach, onze wonden die bloeden van ont hongeren naar U, o reine Godheid,

I 2. en die bloeden van ont zwaar verhemelen in U, hoven d'ongure klachten uit van 't diep gevangen vuur.

13 . Die vlammen, ach die vlammen, zo vertchrikkelijk hoog en inbijtend, verpurend ... de kluittert van het vtmr verkolend ...

I4. m ont bevrijdend in de vertederende oplaaiingen van de genet'!,len in U, o God I

I 5. 0 laat ont loch de magitche cirkel van het we ten over­tchrijden, om eindelijk van hemeltrant tot hemeltrant te varen: tteedt boger, verder ...

I6. De ogen gnloten, vaart aldut onze tliert van unekende en biddende Jichamen door de hemeltranten, het empyreUIJJ van de gelukzaligen te gemoet.

I 7. En in ont wordt het plott een triomfjuichende ttoet van heerlijkheden, zo zacht en rein, dat ze ah de ttilte zelf onzer extazen zijn.

I 8. Aldut wij, allet-bezwerende hemelingen der Vereen­zaming in de tchoot van onze hypottatitche Vlenwording, in en buiten ontzelf I

32

v

I. Een lied voor de ver tchalking van de demonen, een lied voor de nachten van verkwikkende droombeelden in het tpel van onze hand en.

2. We hef!en een Juide zang aan om de in ont opgfjaagde ko­ning van ont duittere lied te betoveren en hem in onze woord­netten te halen.

3. Ah het wild van de oerwouden wordt hi) door ont lied omtingeld, hi) koning door onze verzelving tot ont koningtchap verheven.

4· Ah tchaduw van tchaduwen vlucht hij voor de macht van onze woorden. Doch nergent een ttilte om er zijn angtt te ver­bergen, hij drintige ree.

5. En plott, door het Woord van onze woorden, it ont lied nog tlechtt een aphyllitche boomgaard vol kwelende vogelen.

6. Doch verder reiken onze woorden, zodat allu rond onze zang tot een beefd Van diamant etJ toermaJijn Vertteent,

7· terwij/, hi), koning, tteedt verder vlucht op de wegen van onze inwaartte vervloekingen en onbewutt van zijn hechttte geluiden.

8. Maar zijn we, helaat, wei zijn belagert, zijn benouwert, wij eoltuharpen van zijn droef geweten ?

9· Zijn we niet eerder zijn jammerklachten en het koor van zi.Jne eigen doodtbeteugeling ?

33

Page 20: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Io. Het woud is vol van het gedicht onzer heiligingen in de ijle woorden van de verbrekingen.

II. Ach Here, aanhoor onze bedezangen en laat die droeve koning in ons aan het nieuwe Iicht over.

I 2. 0 zie hem reeds in de dageraad stralen en dan send, vroom, door de zonnecirkels varen.

I 3. In en om zichzelf duizelt hij door de jonge dag, terwijl de rieten jluitjes van de bosgoden hem een vrolijk deuntje toewerpen.

I4. De bosgeesten jladderen reeds rond zijn slapen, en ze vlechten hem een kroon van de reinste dromen, ach ...

I 5. Dromen voor onze eigen lofzangen tot U, 0 Heer, om de vele gaven van de verhoogde vreugdevuren.

I 6. Aureolen van oneindigheid nimben rond onze woorden en verheffen ons hart tot het heil der koninklijke verworvenheden.

I7. 0 koning door onze verzelving tot het koningschap verheven, kom loch fangs d'inwaardse wegen tot uw lang ver­beide zaligheid in ons.

18. De Heer heeft het ons gegeven met U tot de hoogste woor­den van het zijn te verwaaien,

I9· en gees! in Gees!, voor de /of van de martelverstervingen te getuigen, in U ... o Heer en Opperkoning in ons ...

34

VI

1. Wondermooi is de wilde wingerd op de krassige stenen van ons kerkergebouw, een groen wuivend tapijt voor onze moee· ogen.

2. En wij arme, o loch zo schamele geduldigen die in het Niels verdwalen, als d'onklare stormen in de mist van onze vergane vreugden.

3. De wilde wingerd is ons bier het laatste Ieven in deze grauwte, en als een belofte van loch uiteindelijke hoop.

4· En daarom ons lied van erkentelijkheid met bet ver schiet van grate jubelende koren van uit de hoogste ethertransen.

5. 0 men sen, luistert dan ook naar de preluderende accoorden van heel dit jong lenteleven dat is als van de tortel­duiven.

6. Dit lentegroen, ons hele innerlijk Ieven verheerlijkend in het helder Iicht van onze ogcn, en de wegtrillende harmonien van onze lofzangen.

7· Heerlijk, duizendmaal heerlijk is de scheppende hand van dit ons gelaten levenswonder, ons d'uiteindelijke erbarmingen bcvestigend.

8. Heerlijk, duizendmaal heerlijk de goede beschermer van de schamele kudde van verworpenen die we zijn.

9· Ach Heer en God, voor U onze dankhymnen, voor U die het Aluit stille zalving hebt bereid.

Page 21: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Io. Voor U die ons in onze verlatenheid gedenkt en ons bezoekt om ons te kronen met de kroon van uw beproevingen.

II. Voor u, 0 Heerser over de tranen van onze eigenbezwe­ringen op de zilten paden der barmhartigheid.

I 2. Voor U, die ons kwaad met goedheid vergeldt en ons in de stilte van uw Minne beproeft.

I3. Uw gouden altaren bewieroken we met de kostbaarste reukwerken van onze gedachten.

I4. en heel diep knielen we voor uw grootse onzichtbaarheid in de tempe! van onze extazen.

I 5. 0 Heer en S chepper van onze smarten en onze vreugden, we zijn hier bewonderend geknield, in gedachten,

I6. terwijl we door de geesten van het K11Jaad zijn gedoemd, steeds verder af te dwalen op de dwaalsporen van het hierna­maals.

I7· Ben feest der Verrijzenis wordt het echter nog, dank zij het wuivend tapijt dat hier voor onze ogen komt te zweven.

I8. En onze dode ogen gaan 1Veer open tot het Ieven dat u hier in deze wilde wingerd uitspreidt, o zo verkwikkelijk jong en heerlijk I

I 9· En toch blijft het ons hier als een verdoeming, o waarom ?

VII

I. Bloemen hebben onze blinde ogcn betoverd zodat ons gezicht eindelijk is opgeklaard met ogen van zieners in bet weer stralend

gelaat.

2. Onze lofwoorden voor de duizendvoudige klmrschakeringen van deze bloemen die zijn als van bet werk van de goede goden.

3· Onze lofwoorden voor de duizendvoudige geuren van deze blomJen, zo ftjn bedwelmend dat ze ons tot in de gees! hebben verrukt ...

4· En van deze verrukking uit zijn we gegaan over de wegen van aile vcrhemelingen: duizelig heerlijk, met psalmmuziek van oneindig vlerkende engelen.

5. Bloemen hebben ons verder begeleid, steeds en steeds onhvel-kend en weer venvelkend, als in een eeuwig herbeginnen.

6. En bet Ieven van deze bloemen was aldus van een bestendig komen en gaan in de vele kleurschitteringen van onze zieners­

ogen.

7· Heerlijk en nog heerlijker was bet schouwspel van deze k!eurenstoet waarin zich de natuur openbaarde als in een ka!eidoscoop van de hechtste wonderheden.

8. En zalving en heling ging er van hen uit, zodat we als mijmerenden en schouwenden over de wegen van onze verheme­lingen hebben kunnen schreiden.

9· A!s mijmerenden beleefden we bet hele diepere zijn van

37

Page 22: Marc Eemans - Hymnode (1956)

de bloemen, haar nut en onnut in de wereld van de vegetale noodzakelijkheden.

Io. Als schouwenden telden we in de bloemen a/ de regen­bogen van de hemelse geheimenissen, geopenbaard in het uit­spattende zonnelicht van haar kleuren.

I 1. En 1ve bewonderden eveneens de duizendvoudige verschei­denheid van haar verheugende vormen, zo doelloos en wonderlijk verleidend.

I 2. ja, en onze /ojzangen sfegen hoog fer zonneg/orie in de verheerlijking van deze vormverscheidenheid der bloemen.

I 3• En onze lofzangen waren eveneens voor de faa/ van deze bloemen, en ingewikkeld volgens de wetten van de menselijke begeerten zelf.

14· 0 de sprookjestaal van de bloemen, in stilte gepreveld, en als het ware nooit verkondigd, o loch zo algemeen geloofd en geprezen ...

I 5. De sprookjestaal van de bloemen, o loch zo diep van we ten, en vermoeden, en wensen : zo schuchter en loch zo welluidend aanlokkend !

I 6. Bloemen, 0 bloemenweelde en van de weiden, en van de bossen, en van de tuinen, tot in de tengere tuilijes van onze droombeelden ...

I 7. En jij, bloemenkransen, die zo innig tot de harten gaan, het go/vend haar van beminde maagden omtoverend.

I8. Bloemen ... o sieraad van ons zijn, we zoenen U in de wijding van onze lippen, want U behoort ons de hoogste Ening in het hechtste van onze ogen ...

VIII

1. Een lofzang tot de geboorte van a/ wat was en niet was, o epos van 't bestendig bewustworden in het heden !

2 • Een lied ter on/ginning van de wijsheid in de geboorte van de stralende heerlijkheid van het zijn.

3· Een 1vijdklinkend lied van wentelende oerwensen in de baaierd van 't nog niet geschapene.

4· Het groofse teken van de schepping uit het niets, eindelijk, aan de vingertoppen van de Demiurgos !

5. Het epos vatl de schepping uit de scheiding van het AI in geest en stoj, in Ieven en niet-leven ...

6. Het scheppingsgebeuren en a/ hetgeen er aan gepaard gaat: het ontstaan van a/ hetgeen ons steeds verwondert en boeit, en onverklaarbaar blijkt.

7. Schepping, o schepping van het onmetelijke grote tot het onmetelijkste kleine, onzinlijk, bovenzinlijk ...

8. Het AI uit de baaierd puttend, ter verheerlijking Vall de heersers over de schepping, onmedogend en zo nutteloos ver­waand.

9· Het scheppingsgebeuren waarbij het Licht van de duister­nissen werd ontdaan om in onze ogen op te klaren.

Io. En daarom, wij overgelukkige heersers over de eerste /ente van de aarde met a/ hetgeen het in liefde bewoont ...

II. En rond ons heen a/ het kruipende, en het vliegende, het

39

Page 23: Marc Eemans - Hymnode (1956)

lopende en bet onbeweeglijke, bet ruisende en bet zingende, en ook bet stille ...

I 2. Ach, bet stilzwijgende stille, o zo 1velluidend en betekenis-vol dat bet ons steeds en steeds zal blijven duizelen.

I 3. Het stilz,vijgende stille van de schepping zelf, eemviglijk onze geest boeiend en beroerend ... tot in eetlwigheid.

I4. 0 de schepping in de extazen van onze ogen met a/ de verrukkingen der scheppingsgenietingen.

I 5. En wij, verwaanden van de S chepping, die bet AI rondom ons zelfgenoegend-middelpunt Iaten vlieten ...

I 6. Wij wereld van de tvereld, rvij wereld in en voor de wereld, wij de demiurgen van onze verbeelding.

I7. Ach, de scheppende arbeid van onze handen, de verbeel­dingvolle magie van onze vernuftige handen.

I 8. De magische drang van onze strelende hand en, en uit te groot levensgenot ... o liefde.

I9· ]a, de liefdesdrift van onze handen, als barende vrouwen, doch wij demiurgen in bet heden, en bet heden zelf I

IX

1. Verzakend schrijden wij door de velden die steeds loch zo heer!ijk-glooiend en belovend staan te schitteren in de zon.

2. De velden gmren en bedwelmen, doch niet voor de verlaten-heid van onze verarmde en a/ te smartelijke zinnen.

3. De velden voor de zegenint,en van bet Iicht en voor de goed­heid van bet kiemend en rijpend Ieven, doch niet voor de droejheid van ons hart.

4· De velden voor de wee/den van de oogst en de vele vruchten van de aarde, doch niet voor ons schuchter en stamelend Ik.

5. Onverzadigd Iaten ons de velden, en om niet te 1venen wordt bet in onze verschroeide kelen tot een lied van verzaken.

6. En 't is een lied geworden, heel stil, prevelend heilig, o zo liturgisch, en als van de hoogste the~~rgie van onze verworpen lief de.

7· Ben lied is bet geworden ter loving van 't niet gezaaid en loch zalvend zaad van de were/d.

8. Ben lied voor de zachte tranen van de vertedering in de nacht van onze toch in geest waaiende vreugden.

9· Ben lied dat tot de hechtste heme/en gaat, opdat bet ons verder in de wijsheid van de haarzelf gelijkende wijsheid in ons zou verheerlijken.

10. 0 dit lied van prevelende wilskracht dat boven bet eigen

41

Page 24: Marc Eemans - Hymnode (1956)

smartelijlee uitdeint, om ons uit de poorten van onze dood te

verhogen.

11. ]a de donkerheid van 't verzaken heeft ons dit lied ont­

lokt, ons tot de schitterendste zaligheid in ons opvoerend.

I 2.. De koppen van de draken heeft het verbroken en de zan

is ons geworden,jubelend, alsof de velden toch voor ons zouden

bloeien.

I 3· En het ons liefste gelaal is ons glimlachend doorheen het

prevelen van dit lied genaakt.

I4. Ach, en de liefdezoenen van dit glimlachend gelaaf op de

psalmzingende lippen van onze verzaking.

15. Streling en heling, eindelijk ... in 'I zacht verglijden van

de dagen, en hoven ons verzaken heen, o achterhaalde lippen

van onze liefde ...

I6. De wee/de als 'n stille wereld in 't verzaken, en als 'n

verre droom in de blijheid van ons zijn.

I 7. 0 die blijheid van 'I alles verzengend en verpurend

vuur in Minne: de Minne van onze heiligste Minne !

I 8. Doch helaas, en verzaking tach ... in de nacht van deze

Minne, om U, o versterving van onze arme zieten I

X

I. Het lied van de sterren doorheen het heelal mel de schit­

tering van haar talloze lichijes hoven de hemelnachten van 'I geschapene.

2.. D e sterren wenken eeuwiglijk, geduldig, en doorheen

de geheimenissen van haar praalliederen leren ze ons de go den.

3. De slerren, o de slerren, in oeroude bee/den van mythen

en nog mythetl geklonleen, en als het hechtste hoek van de wijs­

heid zelf. ..

4· De Dierenriem van die sterren en de M elkweg waar­

over onze innigste gedachten hoi/en, ijlings, lot in 't onge­schapene ...

5. ]a, ze zingen ons 't lied van dit oneindig onberoerde, hym-

nisch schitterend en tintelend van d'oppersle zaligheden.

6. Als diademen van d'onheugelijkste droombeelden varen ze

in onze ogen, het a! te heerlijke weldadig oproepend.

7· In haar verten zijn ze dan als van 'I geboeide, en van de bediedenissen van de heiligste geboden in ons.

8. ]a, ze verhalen ons van aile geheimenissen, en in haar

wordt alles zo helder als in een gewillig verhoor ...

9· De bee/den van de sterren voor ons geteleend op 't uit­

spansel van de nachten, ze leiden ons dan oak in 't verhemelen

van de zieten ...

43

Page 25: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Io. Ach, zij verheerlijksters van de ethica der nachten, die het a/ ontspinnen in de wee/de van de godde/ijke handen

II. en ze gedufdig in de heifige en verzegefde waarheidsboeken

opsluiten.

I2.. Ach, de sterren, de sterren. De sterren, ze grazen noodzake/ijk vee/ verder dan de b/auwe weiden van onze vurigste

berekeningen

I 3. en ze zijn a/s Iamme hinden in het schomme/end hee/a/ der niet a! te k/are veropenbaringen Gods ...

I4. Onmeedogend, onherroepelijk en mrgestatisch plechtig, wentelen ze doorheen onze hemelwegen, ons steeds tot haar dans

nodend.

I 5. Wij ljofe/e sterren van dit aardse dal, onsze/f wente/end om ons heen en a/s spiegelbee/d van haar a! te ver gebeuren.

I6. En hier dan onze stem om dit a/les in /iefde te benoemen en te Ioven: sterrenbee/den tot goden verhoogd en ge/outerd,

17· door ons, dode zonnen, hier op aarde geva//en, verbannen,

gedoemd ...

I 8. We bezingen ze te vergeefs, a/s met schri//e ke/en, de ogen vol sterren, zo mense/ijk en sti/ wenend.

44

XI

1. Emzaam, o toch zo eenzaatJJ in de verlatenheid van onze begeerten, en toch zijn we niet aileen met de sti//e smart van onze woorden,

2.. want onze droombeelden omringen ons en ze bestormen onze donkerte in de neve/en van onze doellooste mogelijkheden.

3· Gedurig ste//en ze onze hei/igheid aan de zijde van de hechtste /evensbeloften, en in a! hetgeen dood was ...

4· 0 thans eindelijk, en eeuwiglijk, in de ervaring van onze liefde te kunnen b/oeien. Verrukke/ijk wild I

5. De smart van onze woorden heeft het dode bezie/d, zodat in het dode zowe/ de dag afs de nacht Werden bereid,

6. en vooral het Iicht van aile bewegingen met de stilte van onze zilten tranen zelf.

7· Doch waarom die tranen? Is het om het verbod van de /iefde of de veroorde/ing van deze arme liefde zelf?

8. Zou het dan zonde zijn te minnen, en zouden we de vro11wen niet in haar vleeszijn tot de vergoding toe mogen ver­heerlijken ?

9· Zou het s/echt zijn de Eros in ons tot het hoogste gebod van wijsheid op te voeren en dan Eros de vrouwen zelf toe te wi.Jden?

Io. Zeg, is het niet geoorloofd, o God, dat de mannen U fangs hun driften om, in hun vrouwen oproepen?

45

Page 26: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I

I 1. 0, en U alduJ in het vrouwelijk vleeJ aanbidden en Ioven, zich verzengend lief in U uit1tortend?

I 2. 0 God, zie loch hoe heerlijk vetTIIkkend het gebed uit onze liefde voor de vrouwen tot U opJtijgt I

I 3. Onze Minnehandel iJ all een wijd-uitdeinend gebeuren, met driften all uit het oerbeeld van Uw Jchepping, wild op­laaiend,

I4. en plotJ zo minnekozend zacht all van de preveling der zachtJte extazen ...

I 5. 0, het etheriJch gntreel van onze vingeren over de bonten van onze vrouwen tot in de trilling van haar begerige tepeiJ ...

I 6. en over haar buik, en verder en verder all in een verblinden­de ontdekkingJtocht over a/ de golven van de wulp1heid in onJ ...

I 7· Zeg het, 0 God, iJ onze lief de dan loch zo laakbaar omdat zein de richting van de allewergoding iJ gegaan?

IS. En iJ het mogelijk, o God, datU on1 veroordeelt, wij IIW

begenadigste aanbidden in de adel van onze vrouwen ?

I9· Neen, o neen, want Liefde bent Uzelj, en liefde roept Liefde, en minne tot Minne ... ach!

Page 27: Marc Eemans - Hymnode (1956)

XII

1. Schande,Ja schande over de etterdemonen die hun gevallen

tegenstrevers als sluipmoordenaars durven te brandmerken.

2. Schande,ja schande over d'oneerlijken die de heldhaftigste

overwonnenen tot het niets durven te verwijzen.

3· Schande, Ja schande over de snode huichelaars die hun

moorddromen als eeuwigheid durven te verkondigen.

4· Schande,Ja schande, o Heer, over diegenen die Uw naanJ

durven te misbrttiken om hun laagste vuigheid te verheer­

lijken.

5. Schande,ja schande over deze men sen zonder eer of geweten

die gedurende maanden en maanden hebben gedaan alsof ze

in liefde waren.

6. 0 waarom ? vermits ze hun misdaad reeds sedert lang

als 't opperste godsgericht hadden verkond?

7· Maar ze zijn laj, die demonen en ze moeten hun

moorddromen trachten te verrechtvaardigen om ze te kunnen

be/even.

8. Ze zijn laj, en bang zijn ze voor het bloed dat hun van de

vingeren druipt ...

9· Daarom hebben ze eerst de pracht van hun slachtoffers

moeten verguizen en hun minne bezoedelen.

10. Ze zijn laj, en als gieren hebben ze zich geworpen op de

getuigen van a/ hetgeen het Licht heeft gezongen.

47

Page 28: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. Ze zijn laj, en a!s jakha!zen hebben ze de heerlijkheid van de Dood duroen te krenken en te verscheuren.

I 2.. Als kruipend en vlijmig ongedierte sluipen ze IIi I d' aj­gronden van bet Kwaad 0111 te wurgen hetgeen hun tot hoon durft

te staan.

I 3. En ze zijn als het zevenkoppige Beest, waaroan elke muil het drekkigste onheil braakt 0111 de heme!transen te bezoedelen ...

I4· De grate wandaad waait thans over de Ianden en de tnensen gaan gebukt onder het juk van de huichelarij die men als gods­

vrede durft te noemen.

I 5. 0 Heer, o God, heb toch tnedelijden met diegenen die onder het juk gaan gebogen en het zelfs niet eens tneer weten ...

I6. Heb loch tnedelijden met d'artnr. slaven die niet eens tneer ktmnen kreunen, o richt loch mv gesel in de richting aller schande­

stichters ...

I7. die laf zijn en die huichelen, 0 sla loch toe in de weroel­wind van uw onverbiddelijke genade ...

I 8. Sla toe, God, en verbrijzel de bee/den van hun afgoden. Zie, ze aanbidden slechts hun wraak .. .

19. En ach, U bent tnildheid, en zang, en dans, U, o extaze van onze weelderigste Minnedromen I

XIII

I. Magisch verheven, hoven aile Honger en Benauwdheid: tnagisch vrij, o wil van onze versteroing I

2.. Zo staan we hier, heersend, te midden van de knechtschap van 't schatnele geschapene.

3. Magisch vrij, hoven aile noodzakelijkheid, in de richting aller wazigste bovenmenselijkheden

4· en met onze hiernatnaals-drang duizendmaal in onze gedachten gegood, onze binnenste kamer uitwaaiend.

5. De ogen ges{oten en de mond trillend, met de Geest die in ons vaardig is geworden ...

6. 0 duizeling van de verdroomde hemeltransen met schit­terende sterren aan de toppen van onze nachtvingeren I

7· De strijdge!ederen gesloten, o koene krijgers van aile her­scheppingen, opdat het Iicht zou openb{oeien.

8. 0 het lied van dit Iicht met a/ die heersersb!oemen in de duizelende regenbogen van het zijn ...

9· En onze binnenste kamer er als in een sprookjestover zo prachtig door otnsierd I

Io. Het is onze roeping, o koene krijgers, met onze steigerende paarden door het nietsontziende zwerk van de be/often te varen.

I I. Het is onze roeping als heiden te sneven op de strijdper­ken van onze tnagische werken van erbarming.

49

Page 29: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I 2 • Doch geen erbarming voor ons, voor ons, zonnerovers, voor ons, de zegep!anters van de verbee!ding,

I 3. o neen, geen erbarming voor ons, de dwepende scharen die en de Honger, en de Benauwdheid hebben getemd,

I4. en thans, a! snevend, op hun steigerende paarden het hei!­woord van de ver smading verkonden.

I 5. Als heersers staan we in onz. dood en als gfgood in de hemeltransen van onze verzengendste ervaringen.

I6. Aldus, o koene krijgers, staan we heersend, vrij, de Dierenriem reeds seder! lang voorbij, steeds verder, door d'otJ­eindigheid he en:

I7. 0 d'oneindigheid van de laatste onnoembaarheden te

gemoet, triomjluidend ...

I 8. En 'tis het k!okkengeluid van 't hechtste brons doorheen onze slapen, met de geest in ons vaardig,

I 9· voor eeuwig.

XIV

1. 0 mijn wanhoop in 't verzaken onder de tormenten van een nooit verzadigde eigenversmading in verzuchten.

2. 0 mijn wanhoop in het vlieten van deze nutteloze dagen, leon ik U verwinnen, !iturgisch, in de richting van deze extazen in mij,

3· 'k zou U bestendigen en U in stilte met de vreugdeb!oemen van mijn heiligste erkente!ijkheid bfjegenen.

4· He!aas, o mijn wan hoop in 't verzaken, gij !eert me s!echts bescheiden-prevelend en in wijding te Ieven ...

5. En in uw school heros! mijn !aatste schat, in uw nacht mijn zwaarste mensendeemstering, o mijn Iicht in beproeving I

6. Wanhoop, o mijn schrijnende wanhoop, aan U mijn /ichtenverwaaiende dank in beproeving.

1· Gij schenkt me de vleugelen van de warmste aller smarten en op uw bloedige lippen ont!uikt de dageraad.

8. Ach, wanhoop in 't verzaken, 'k aanschouw, bewon­derend, het zegenend beven van mijn handen hoven IIW bfeek ge!aat ...

9· en samen ontstijgen we aan aile dromen in ons, en aan de gaven van het Ieven, en aan de stille verstervingen van de Dood ...

IO. Doch, he!aas, woorden, s/echts woorden, en de wufte warmte van die gesloten ruimte, zonder Iucht ...

-- =----=---------= -

Page 30: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. Ach, en ware daar ten slotte niet de uiteindelijke ver­

wachting in bevrijding, zou het a/ in 't niet vergaan.

I 2. ]a, zonder het te mer ken, zou ik hier verwerelden, en

zonder de barmhartigheid dezer goede wanhoop ...

I 3· 0 mijn wanhoop in 'tverzaken,gij zijt me hier een voedsel

en een doe/, o gij, zucht in 't venvaaien.

I4. In uw bedding, 0 zachte wanhoop, is het me thans goed

te berusten om er de dwingende adel van te be/even.

I 5. 0 warme praal van deze diepe belijdenis, thans voel ik

mijn wanhoop als een opperste we/daad.

I 6. 'k Voel ze als een Veri ijking ter uiteindelijke beloning

van a/ het wei en het wee dat aan mijn hart is ontvloten,

I7. dit hart, o mijn Heer, ter beproeving in wanhoop op uw

geestelijk altaar, als zoenoffer en verge/ding.

I8. Mijn hart in deze wanhoop van 't verzaken, tot Minne

gelouterd, geheiligd, heertijk I

I9· En dank zij U, o vreugde, gij, mijn heerseres over de

beproeving I En Vreugde, o Vreugde van 't verzaken ...

XV

r. En hier thans een vloekpsalm over het huichelachtigste

van aile wezens, over de bloedslet die de onschuld steeds heeft

verkracht.

2. De vloek van onze woorden en de vermaledijding van onze

gedachten over a/ het kwaad door deze slet reeds aangericht.

3· De schande van onze misprijzing over dit schepsel der

duisterheden dat zichzelf als het hoogste Iicht wenst te roemen.

4· De verachting over haar wrede geplogenheden van wraak en

wederwraak onder de mom der bestrajjing van hetgeen tot mis­

daad 1verd gedoemd.

5. De be spotting van haar bloedrode demonen die hun opper­

kleed onder het uitbraaksel van haar etterwoorden bezoedelen.

6. De gesel Gods om deze heren uit de tempe! te verjagen en

onze striemendste bewoording om ze eindelijk tot de onmacht

te verguizen.

7· 0, de vuige knechten van de haat die zich als varren in

zelfbezoedeling ophemelen en het Ieven van hun evenmens mis­

bruiken.

8. Dat de storm ze voor eeuwig opjage, dat de dorst hun

mond voor immer verdorre en dat de ijzigheid van de stilte ze

voor altijd doe ri/len.

9· 0' dat de koude van de ziel hun geweten voor immer beroere

en het tot op 't einde van de tijden aan flarden scheure.

Page 31: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Io. Koude en nog koude, steeds koude,ja, dit zij de bestraf­jing van hun misdaad tegen de warmte van hun evennaaste.

I I . Dat de hagel ze stenige en dat de wind het vuige van hun opperkleed in de modderpoelen van de wroeging waaie.

I 2. De tormenten van de eeuwigheid moe ten hen reeds van op de aarde beangstigen, opdat hun hoereren met de blinde slet hen eindelijk wege ...

I 3. ja, dat ze zich einde/ijk berouwen OVer hun schunnigheid gepleegd in bet overspel met het kwaad.

I4. 0, dat ze hun schande bedelven onder het puin door hun vele misdaden berokkend.

I 5. Zie, onze vloekpsalmen achtervolgen ze, en verschrikt ijlen ze weg, de laffe vlttcht van hun bloedslet achterna ...

I 6. Maar onze vervloekingen achtervolgen ze, en ze zullen ze achterhalen ... ja, tot in de diepste afgronden van d'onderwereld

zelf.

I7· 0 schandelijke dienaren van het onheil der tijden en gij, huichelachtigste van aile wezens die zich als het lied van het goddelijke zelf wenst te roemen,

I 8. 0, gij schandewezens ten eeuwigheid loch vervloekt, onze woorden hebben II gebrandmerkt en ze hebben IIW Iangen door­board.

I9· ]a, !hans kunt 11 gerust verlopen, gij, verworpen, ver­vloekt en tot drek vergaan ... onze misprijzi'ng heejt IIW gees! loch ten dode geslagen. O,jubel!

54

XVI

I. De lover van de bloemen, helaas, in deze woestijn van de verdrukking, werd ze ons niet ontzegd, en onze ogen snakken ze niet te vergeefs naar het kleurkoraal van haar wonder­heden?

2. Bloemen, o lichtende bloemen, waarvan de derving ons tot het blinde toe der eigenbewening opdrijft .. .

3. B/oemen, o geurende bloemen, waarvan de zachte, bedwel­mende nareuk ons in deze versterving als 'n laatste glimlach der Nana is bijgebleven ..•

4· Bloemen, o heerlijke bloemen uit ons moe geheugen, we noemen II a/len in zachte bewoording en onze fippen zoenen IIW

gedachtenis,

5. want we zijn bier de verre lovenden van uw pracht, en om het lichtkoraal van uw bloei te aanschouwen zouden we bier alles gaaf houden.

6. 0 bloemen van onze tuinen, gij sieraden van onze mooiste liefde, tot de hechtste tuilen van onze begeerten herschapen,

7· we dromen bier van uw schoon gebeuren in de stille ver­rukking van uw bloemzijn, zacht wiegelend aan uw stengel ...

8. En we dromen bier van te zijn de gonzende bijen, ons bedwe/mend aan bet gouden zaadstoj van IIW hartek/ok.

9· Ach de bijen te zijn die de zoete honig uit IIW wee/de we ten te puren om, dronken, het azuur van de heme/ te bereizen,

55

Page 32: Marc Eemans - Hymnode (1956)

IO. avera! het geurend ornament van IIW bloem-extaze ver­kondigend, ingetogen, plechtig zoemend ...

I I. Helaas, we zijn hier s!echts de grauwe horzels, hier in deze drieste benepenheid, zonder Iicht, zonder hoop.

IZ. De bloemen zijn hier nog slechts ongenaakbare sterren, 0 zo ver in de duistere heme! van onze dreinende verzuchtingen ...

I 3. Here, heb toch medelijden met ons, arme horzels, hier verkleumd, gedoemd, en voor aile bloemenvreugden verboden.

I4. Here, heb medelijden met uw povere horzels, ach wees hen toch mild in het uitreiken van uw weeldegaven ...

15· Zie, in hun haast geslenste harten dragen ze nog immer hoog de heerlijkste bloementuilen van IIW lofpsalrmn ...

I6. 0 Here, zie hoe onze harten in deze wufte duisterheden blijven snakken als najaarsbloemen in de storm.

I7· Zie, we staan hier smekend in de herfst-waranden van deze van aile zon verstoken onderwerelden.

I 8. 0 Here, zie hoe plots in de nacht de sterren tot jubelende bloemen uitstralen, de lover van onze lofpsalmen fer ere,

I 9· 0 chrysanten van onze haast dode zielen I

XVII

I. Laten we ons verheugen in het feestvieren fer verheerlijking van deze milde zomerzonne Gods.

z. Laat ons jubelen fer ere van het groots-laaiend fee sf van de zon.

3. De zon als lichtende wei, de zon als warmteroes, de zon als wakende en zingende voedster,

4· 0 de zon als heerlijkheidstolk en als gebiedster over de blauwe heme/en van ons minnelied in het zijn,

5. de zon als dag-heraut en als tolk in 't herscheppingsrennen van het grate wiel dat brandend door de heme/en vaart,

6. de zon als maat en tegenmaat op de roesbanen van de heelalwerelden ...

1· 0, laat ons dansend doorheen het zonnevuur in wulpse maaiervriemeling buitelen,

8. laat ons de vreugdezangen ter ere van de ,zon-vader-en­moeder" in de hoogste vuurtover van losbandige cantaten uit­branden.

9· En dit zonnelied, een lied van de 1velklinkende vreugde in de zomerschittering der hemelse weldaden !

Io. Dit zonnelied in de /of van de eeuwige jeugdgaven van uw schallende zonneklaarten, o Schepper van onze we elden.

II. We staan hier thans met citer en luit, en met slagwerk

Page 33: Marc Eemans - Hymnode (1956)

van trommel en cimbaal om de ganse zonnezegen over ons te bezingen.

u. 0, en de luwte van de landouwen duizelt onder het Jeest­geluid van onze volle zonnehymnen, ja, hymnen ...

I 3. Want onze zonnezangen wedijveren in uitbundig schater-geweld met de Jelste zononstuimigheden ...

I 4· 0 de drijten van onze muziek ter evenaring van a/ 't gebenedijde dat we in 't zonnegewoel aanvoelen ...

I 5. Barbaar s heilig, o zo plechtig is deze uitbundigheid, want we voelen U daar voor ons aan, o Schepper, zo mild stralend in de zon ...

I6. En dan plots de stilte van IIW zwevende handen, 0 God, ons de fijnste accoorden van uw leeuwerik toewuivend.

I7. 0 die heerlijke trillers van uw haast onzichtbare leeuwe­rik in bet b/auwste van tiW zonne/uchten,

I 8. en wij allen, geknield en als in extatische aanbidding VOOr de /uister Van UW pri/ste zang, 0 godde/ijke harpenaar Van boven en in ons ...

S8

XVIII

I. Als in mezelf verwilderd, sta ik bier thans, bronstig, en als in d'oertiJdcn van de menselijke begeerten verankerd.

2. 0, en ik voel me, listig, als biJ' de haren opgetild, doorheen het zwerk van mijn angsten geslingerd.

3. En van die wolkenhoogten uit overvadem ik het vreemde schouwspel van mijn a/ te moeiza?!Je wensen.

4· 'k Zie de bange wegen van de men sen, en 'k zie de bedrei­gingen van aile windhoeken uit tegen hun dromen aanvleugelen ...

5. 'tIs zuchttijd over de kale vlakten van de mensen en hun harten ziJ'n als verbrokkeld over d'oneindigheid van hun chi­mera's.

6. 'tIs manenacht in hun zielen en ze beven en sidderen om de killen van de verachting die hen afiviJ'st,

7. of zou het som s niet mijn eigen wen ken zijn in d' afgronden van hun ogen en in de gedachten van hun begeerten ?

8. En van die lichten uit overvadem ik mijn a/ te aards ge-bint, o de nood van mijn benauwte in eenzaamheid ...

9· ]a, schrik ben ik in mezelf, en mijn blik is van het val/en van de sterren dat het geweten van de mensen stenigt.

Io. Doch, o mijn jeugd, waarom dit a/ te somber geprevel, wanneer 'n strelend bad van hysop ...

I I. 0 't gastmaal van de god en en d' aromen hunmr bekoringen op 't rustbed van mijn gestilde ijlkoorts!

59

Page 34: Marc Eemans - Hymnode (1956)

12. Iduna-mijn, o Braga's vlinderende jeugdgade, schenk me thans de mede van mijn eigenverr~~kleing in herwom1en vreugde I

I3. 't Zoete geluid van skaldengestreel wiegt me thans reeds op 't feest van mijn jongste roesverbeelding ...

I4. Ach, de geurende glitnlach van Iduna's lichtgestalte, bed1velmend boven a/.

I 5. 0 die jijnbroze g/im/ach in de duisternis Van mijn zwoe/e nachten van loos erbarmen I

I6. 0 glimlach ell zoen in d'etherische wazigheid van mijn ijldromen in verrukking en roes ...

I7. Iduna, Iduna, mijn Ieven verebt, en loch bli;f je mijn in 't liefdegekoos onzer zonnige jeugdvuren,

I8. Iduna, Idrma, jij mijn ik en mijn AI ... 0 Thrtle's gestreel I

6o

XIX

I. Sta op, o bloemfontein des Heren, sta op en verkondig de heerlijkheid der psalmhemelen in de nacht van mi;'n moee· ogen.

z. Sta op in de zorgen van mijn /of tot God en de mensen, en om hun verhouding in het ee11111ige.

3. Verbreek hun beider boeien, bevrijd ze van de noodlot-kettingen van de grauwe Nornen.

4· 0, verlaat de grijze neve/en van Oerd en ga in tot het smartgebeuren van barende vrouwen.

5· Luister naar de oersidderende kraamkreten van 't jonge tnensenlover dat aan haar bloedige schcde is ontstaan.

6. 0 bloemfontein des Heren, verpuur dit nieuw Ieven met de sprankelende wateren van uw tijdeloosheid,

7· o, en verwerp de knarsende vrmgdevuren van Verdandi' s bloei in het heden van de griflige mensenwonne.

8. De tijd is hier slechts 't verwaaien in de blinde overvloeds-hoorn van 's tnensen heilbegeerten.

9· De tijd is hier van hun vermetele snakken naar 't komtlJCr-loze stromen van Skoeld' s chimera's ...

IO. Daarom, o bloemfontein des I-Ieren, geurende heraut van 't bestendige in en om mij, verfoei voor inm1er het vunzig gepeupel van de nevelingen.

II. Ach, verlaat de beurse tuinen van de eigenvergoding en

6I

Page 35: Marc Eemans - Hymnode (1956)

verkondig bet woord dat is van de balsem van uw sprankelende wateren ...

I 2. Zie hoe ik voor 11111 heerlijkheidsbekken ben geknield met op mijn schouders bet gulden schrijn van onze geheimenissen.

I 3· Voor U dit schrijn, o bloemfontein des Heren. Voor U dit gulden schrijn van de relik1vieen onzer stifle demonen.

I4. 0 heerlijkheidsbekken, zie hoe de blauwe psalmhemelen hoog hoven ons luttel aanzijn koepe!en.

I 5. Ze zijn als d'etherische getuigenis van onze tijdeloosheid in 't gebeuren,

I6. en zacht, 0 zacht betten ze de moeheid van mijn ogen met hun hiC'ratische vingeren van 't onbeschadigd kristal.

I7. En ik, vogel, en gij fontein, allebei triomjstralend, op­waarts, de psalmhemelen van ons aanzijn ten luister,

IS. o bloemfontein des Heren, in mij ...

6z

Page 36: Marc Eemans - Hymnode (1956)

XX

1. W~j, de levende doden, o de verheerlijkte magie van dit doodzijn in het Ieven ...

2. Wij, de levende doden, levend niettegenstaande de doods-vloek van de duivelse geesten.

3. Wij, de levende doden in de nacht der verdoeming, hem verlichtend met de fakkel van onze onsteifelijke ziel.

4· Wij, de Jakkeldrager s van het Ieven in lief de in het rijk van hun wrange dood.

5. Wij, de bekenners van het Ieven, in lief de, niettegenstaande de veroordelingen van de vuigste haat.

6. Wij, de zieners van het nieuwste Ieven, in de banvloek van het vuige Demos.

7· W!,i, de vervloekten en de dulders, o de gemartelden in de kerkers van 't onguur geweten ...

8. En wij, het lichtend geweten van de wereld, te midden het gekuip van huichelende neveltnensen.

9· Wij, de getrouwen in eer, wij, de getrouwen aan het hoog-ste gebod van het werkelijk Ieven.

xo. Wij, de levende doden, o de verheerlijkte magie van dit doodzijn in hun Ieven ...

II. Wij, de doden en de verkondigers van het werkelijke in het zuiverste Iicht van de geestelijkste aller bruiloften.

Page 37: Marc Eemans - Hymnode (1956)

u. Wij, de verloojden op die hruiloft van de Godzoekende zielen, hruiloft vee/ verder gevierd dan het loze aanschijn van de mensen ...

I 3. Nu varen we, n1et hiddende handen, doorheen de klippen van de vervloekingen die ons niet eens meer raken... ]a, we varen ... Varen I

I4. We zijt1 de heiden die de doodsvloeken van onze zwoele helagers door trouw hehhen verwonnen,

I5. en we zingen, als hetoverd, de helklinkende /of van al hetgeen ons, door laster en kwaad, hoven het n1enselijke tekort heeft geplaatst.

I6. ]a, wij, de levende doden, tnensen zijn we reeds lang niet meer, wei de lichtende mythen, in eer en in tromv ...

I 7. De gehenedijden zijn we, en hand in hand, gaan we met de geheime tekens des geestes in het hloedend hart,

18. waarin de Minne opgeroepen, die is van de spijs des Bmilofts. 0 witte Bruilojt van de hechtste magic in ons I

XXI

1. Ben lied tot de vrijheid, o mijn gekluisterde hroeders, een lied van al te diep heimwee naar onze verloren vrijheid.

2. Onze toverigste herinnering aan a! wat ons in vrijheid tot de theomantische spelen van de liefde kon oproepen,

3. en tot het stralend Iicht van onze ogm in de ons steeds met ijle sterrenmimten zogende stilte ...

4· Gevangen als de vis in het klokkend water, zijn we hier, ach I Doch, a/ evenmin als de vis, zijn we hier geknecht ...

5. want vrij hlijft onze gees/ in 't waaien van de verkwikkende vreugden van ons zingend gemoed.

6. Ben lied van de gedoemden in Demos tot de vrijheid van hun scheppingsroes in de hovenaardse k/11is van poe·sis.

7· Ben lied van de gehoeiden tot het verpurend ochtendgloren op de hoogste dauwtoppen van hun innerlijke hergkl11is.

8. Ben lied tot de zon hoven de kluisters van de a/ te men­selijke nachten, en als een stralende juhel over de vlammmde klippen.

9· Ben lied tot de vrijhcid, en een lied tot ajscheid van de God-euvel, de God-hraaksel, de God-niets ...

Io. Onze vlockwoorden voor a/ hetgem ons wil verscheuren en voor de Zwavei-Moloch van de volksdevotie.

I I. Onze verwensingen gepaard met onze wazigste vermale-

Page 38: Marc Eemans - Hymnode (1956)

dijdingen voor a/ betgeen naar de rotting van onze verknecbting zou kunnen zwemen.

I 2. Daarom dit hymne tot de zelfverfoeiing in de zwoelste heme/transen van onze vulkanische wezenheid ...

I 3. De hooglaaiende vlammen voor ons, opdat we ons van aile Godshezoedeling zouden ontsmetten ... en tot de itfyllische oerhaaierd zouden teruggaan !

I4. Ziet, hoe Goduitschakelend rein we thans hoven de zwarte wolkenwagens van onze vernederende hoeien zweven ...

I 5. Neen, onheilsvogelen zijn we niet meer, wij de herworde-nen in d'overwinning van onze fantasmen.

I6. We zijn hier de toortsen, de vuurtorens hoven de tempees-ten van de dierlijkste verwordingen heen,

I7· en onze lichtstralen doorhoren de grimmigste donkerheden van 't uiteindelijk niets ...

I 8. Wij bet geweten in bet niets en de verre echo van onze a/ te verzwonden vrijheid ... acb !

66

XXII

1. We weten het wei, o Heer der Versterving, dat uw hechtste verstorvenheid als de gruwel van het hee/al zelve is.

2. Docb, o Heer, en wijzelj, hestaan we nog in de scbaduw van uw hloedige klauwen van we/lust in hoete ?

3. We zien de stoet van uw volgelingen als een lange sliert verwilderde succuhen die ons van uit uw driestige heme/en helagen.

4· Ach, en wie zal ons tegen de morsige gewelddaden van deze dwaalgestalten van nacht en neve/ kunnen vrijwaren?

5. Zal het de lief de van onze vrouwen zijn, of we/ de goede lover van onze blanke onschuld in vlees en zang?

6. 0 de kreten van uw succuhen in de koudste van de vries­nachten en de echo van onze verschrikkingen over de heuvelen van de stifle ...

7. Ach, /aat ons de jeugdigste van onze dromen tot hloedige verscbansing tegen de nooddruft van uw aalten opwerpen I

8. Laat ons onze laatstgehorenen als 'n pover zoenoffer op uw altaren van wrok en haat slachten ...

9. Doch zal het U voldoening geven, want we kennen mv nooit verzadigde hloeddorstigheid in vervloeking ...

IO. De versterving van 11w schijngoddelijkheid hopen we dan ook op uw altaren te kunnen wreken,

I 1. en 't geweld maakt ons dronken in de moord op de harts­loch/en van uw schunnigbeid gepleegd !

·----

Page 39: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I 2. Neen, onze kinderen zullen we u niet offeren, en 11111

ikonen zullen we vcrbrijzelen, alvorens uw altaren te verbran­den.

I 3. Een feest va11 de verlossing zal het nog worden in de roes van de ontvoogding, en de stormen zullen we over uw sucmben jagen.

I4. En haar val zal als de /of van de opstandigheid tot op het laatste der tijden verheerlijkt worden als de triomf van onze bevrijding in nood.

I 5 · jube/zangen zuflen dan llit onze kefen opstijgen en overaf zul!en we de vlag van de hoogste bekoringen planten.

I 6. En met onze vrouwen zullen 1Vij u in het reinigend Vllllr van onze wijdse liefde honen.

I7. De Heer der Versterving zul!en we in ons doden,ja, en met de giftplanten zelf van zijn meest duivelse betrachtingen.

18. Geen zoemffers meer, o neen, doch we/ de brandende zoe­nen van onze hemelse liefde op de granaatbloesems ontloken aan de verzuchtingen van onze bruiden,

I 9· en de triomj Van onze eofische zangen in de Winden Van ons helder verwaaien in de zon !

68

XXIII

I. Genoeg opstandigheid in d'onrust van deze eerloze duister­heden, o mijn schrandere ridders in tnaagdelijkheid I

2. Daarom, laat ons liever een witte zang in 't loeien van de deemsterstormen aanheffen.

3. Komt a/len, o goede tnagen, laat ons terug varen naar de veilige haven van onze eerbaarheid in magic, die al!es tot het zenit onzer deugdm opvoert.

4· ]a, o mijn ridders in maagdelijkheid, Iaten we ons tooien met het kostelijkste loof van de groene hoop.

5. 0 laat ons de witte zang van het hemelslicht in de barre nacht van de Godsverschrikkingen opsteken.

6. ]a, laat ons een lied tot /of der wijdse oceanen aanhcffen, een lied ter verheerlijking van hun eemvige gelatenheid.

7· 0 oceanen van onze liefde,gij die zo heifiJelijkgedllldig onze bestendigheid wee/ te wiegen, we begroeten U.

8. 0 oceanen van onze vre~~gden, gij die ons op de wydse gol­ven van uw eenzaatnheid torsi, we Ioven uw goedheid en uw trouw.

9· Onze roerende /ofzang gaat naar uw plechtige uitgestrekt­hcid, IIW deincnde uitgestrektheid die zo zi/tsmakend VOOr onze voeten komt uitsterven ...

Io. Ziet, we tooien otu met uw geurende wieren en als zee­goden - tritons gelijk - blazen we te uwer ere op de kink­horens van onze heiligste zeegeneugten,

Page 40: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. want de wind sui sf zo WOnderdadig aan onze gekroonde slapen voorbij, alsof hij de ziel ze!j van uw aanzijn in liefde ware.

I 2. We trillen onder de strelingen van uw windvlagen en worden als 'n etherische harpzang in 't verwelken van de dagen.

I3. Tot aan uw branding weerklinkt onze zang die op de wieken van uw pracht wcgvleugelt, o genadige oceanen van deze a! te povere aarde.

I4. En uw windvlagen die uw wateren en heel ons naakt lichaa111 beroeren, leiden ze ons niet tot de grootse ening ons beider lotsbestemming?

I 5. Oceanen, o gij abyss ale weer spiege!ingen van onze eigen nood in 't drama van 't gebeuren, ziet hoe orgiastisch zingend we op uw stranden d1valen.

I6. Overal in bet zand tekenen onze voeten de naam van onze eeuwige geliefde en overa!, tot in de verste windhoeken, verkon­digen we haar pracht ...

I7. Onze geliefde, U weten bet immers loch, o wijze oceanen van onze vreugden, ze is uit uw schuim geboren, en ze is als de hechtste barnsteen van uw dromen in ons.

I 8. Uw dromen in ons, o vreugdige oceanen, ze sten1men ons mild, ze maken ons groots in de genade van de tijden ...

I 9· Ach, de extazen van onze heiligste orgasmen in u, hoe loch zo menselijk goddelijk, ach I

XXIV

1. Wij de levende doden ? Neen, doch de dragers van de !e-vensmythos hoven de wrange nachten van Demos.

2. wy·, d'opstandelingen, thans geboeid, maar tot de hoogste verrukking in Iicht en heme!!ttister voorhestemd.

3· Wij, de he!agers van a! wat naar lafheid of duisterheid zweunt en zich in de modder van 't ze!jgenoegen vermeil.

4· Wij, de hekampers van de laagste driften in de huichel-achtigste zielen van de nooddruftige ze!jhezoedeling.

5· Wij, de verkondigers van de schoonste !evenswaarden, die de hazuinen van 't laatste oordeel zul!en blazen.

6. Wij, de verheerlijkers van de heldhajtigste pathos in de hedwelming van 't wereldgeheuren.

7· ]a, wij bet koren, hoven bet kaj van de mensheid, waar­van de heiligste dromen naar de oppervreugden in hevrijding gaan.

8. Wij, de herauten van de hovenaardse verge/ding en de voorzangers van bet nieuwste rijk.

9· Wij, de vereeuwigers van de hcchtste waarachtigheid in de hellehranden van ons a! te schamel menselijk tekort.

10. We zweven hoven de wateren van 't onhei! dezer tijden en onze vlerkende hegeerten zijn de deugd van de steigerende go!ven ze!j.

Page 41: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. We zijn de 1Vitste halcyonen gelijk en we stralen in de zon

van onze !iefde tot a! hetgeen van de eeiiWige zee is,

I Z. Want zijn lVe nief de be/oojde te/gen van d'oceanen die OVer

de cirkelende horizon/en heen, recht op 't uiteinde!ijk doe/

vliegen?

I 3· Dit doe!, o gij de verguizers van a/ hetgeen rein is en

edel, zou het dan slechts de dood zijn ? ...

14· De dood voor ons,ja, reeds in de droesem van dit Ieven,

doch voor U de vloek van de thanatophoria ...

I 5. Uw duivelse betrachtingen ten spijt, o Heren van het a! te

voorbarig gewei, zijn we 11w hatend gebroei voorbijgestevend.

I 6. Ziet, we verhemelen hier, hoven het /age addcrgcweme/

Van IIW gijtige ze/jgenorgzaamheid.

17. Onze en mve driften verwonnen, lichten we reeds in

't empyrmm van de waarachtigste heiden

I 8. en zijn lVe de zingende p/anefen ge/ijk, OVera/ in de mafe­

/ooshcid de maat van onze bestendige scheppingsdaad verkon­

digend.

I 9· Ach, wij de demiurgen te midden van de tnoorddaden

van uw a/ te kille harten I

XXV

I. Staat op, o windv!agen van mijn woorden, en vetjaagt de

najaarsbladeren van deze he/ in de anderen en in mij.

z. Staat op ttit de kratcrs van mijn verhvijfe!ing en brengt me

de za/ving Van IIW p/echtigste ge/ojten.

3· Ziet hoe ik verkwijn onder de doem van mijn metafysische

hunkering naar a! hetgeen mezelf zou kunnen venvinncn.

4· Als valken jaag ik U op in de nacht van mijn zinnen

opdat U me het wild van mfjn dromen zoudt aanbrengen ...

5. 'k Ben hier als blind in de duisternissen en 'k fast rond,

ver/oren, met s/echts de zang van 11W aanwezigheid a/s /aatste

k!IIWen.

6. Storm en drang is het in en om mij met de wurging van

ve!e slangen die me benauwen en me gluiperig maken.

7· 'k Stik in de doem van 'n onbereikbare lief de die mijn diepe

wonden zou helen.

8. En 'k dwaal en dwaa! in de wildernis van mijn geweten,

en jammerklagend roep ik om hulp.

9· 'k Roep met uw meest magische gestalten, o windvlagen

1Jan mijn woorden in sti/te ...

I o. En 'k hoor s!echts de jakhalzen en de gruwelhyena' s

die mijn vergeefse lover beantwoorden .•.

I I. Ach, ongehoord, onbegrepen te sterven te midden van

73

Page 42: Marc Eemans - Hymnode (1956)

d'overvloedshoorn van mijne onverzadigde begeerten naar 't meest transcendente mezelf. ..

12. Ben kanker is bet, voorwaar, en 'k duizel als dronken, doch nuchterder dan de koudste vriesnachten dezer aarde.

I 3. Erbarmen, o erbarmen voor deze schamele gefolterde van d'onzegbare, d'ongenaakbare vreugde in liefde ...

I4. Ach, gij zachte windv!agen van mijn arme woorden, uw stem is, helaas, overwoekerd door de leegte van mijn eel­terige handen.

I 5. Alles glipt aan hun onverzadigd gestreel voorbij en ze beven onder bet juk van hun onrust.

I 6. 0 de nooit achterhaalde grttwe! van de demonen die ons de boetezang van onze handen hebben verboden.

I7· Ach, de goede Norncn, en vooral gij, o stralende Skoeld, ziet u dan niet dat mijn ogen tranen van b!oed storten

I 8. en dat ik bier lig op een vaalt van lege woorden, van woor­den die niet eens tot de wind behoren,

I9· maar slechts bet stof zijn dat hij opjaagt en dat me met blindheid heeft geslagen ...

74

- - ~-~-~

----~- -- --

:

XXVI

I. 0 Heer, waarom d' onmacht van onze woorden ? Zou bet dan zijn omdat onze vijanden ons voor valse profeten hebben gescholden?

z. U wee! bet loch, o Hcer, dat bet niet waar is en dat we wei door Uw almacht werdetl getekend,

3. dat we door Uw voorzienigheid tot de zang van uw Ver-tegenwoordiging en Verheerlijking werden geroepen.

4· Waarom dan loch die onmacht van onze woorden in deze wereld van de alomvattende misprijzing van uw Geboden ?

5. We zijn toch immer meer dan de zoele gedichten der ge­desemde gedachten, want zijn we niet van de vervloeking der schrikbeelden ?

6. En toch, o grootse Almogendheid, waarom hebt U ons aan de boeien van de dagelijkse verrotting overgelaten?

7· Waarom gaan we bier gebuktonder de schu!dvan 't hoogste verraad, en met 'n bespuwd en bebloed gelaat?

8. We staan bier, gemarteld, op bet podium van de verne­deringen, met de doornenkroon Uwer heerschappij over de vlakten van onze vergankelijkheid ...

9· Ach, en we zouden de Hellevuren van onze woorden ter wra­ke willen aanwenden, maar te vergeefs verroere11 1ve onze lippen.

Io. Alvorens gesproken verdorren de woorden op onze tong en stijgen slechts de kraaien in bet donkere zwerk op ...

75

Page 43: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. Van overal hoort men reeds de jakvogeletJ op onze toe­komstige lijken aanstomJe1J om er ons beste zelf van weg te kapen.

I z. De nacht van onze martelingen, ach, met de ijzigste stilte die rate/end uit onze kelen opstijgt ...

I 3. 0 Heer, heb loch medelij met de sti/te van onze marte­lingen en gun ons weer de gulden gave van het woord ...

14· ]a, gun ons de gave van Uw woord, opdat we weer de /of van de Schepping te midden van de magie van de woorden zouden zingen ...

I 5. De jongste kracht van onze woorden, 0 jttbel, in het heiligste van ons geweten waar alles tot zinderend-zingende heerlijkheid openspat.

I6. 0 wonder aller wonderheden in de zonnige verdri:fving van de haat van 't gespuis en boven 't gekuip van a/ wat des bozen is ...

I7. De triomfbogen voor d'heerschappij van onze 1voorden, o Heer, en de vefe ethertransen van onze serafijnse l[efde tot U ...

I 8. 0 God, gij de Deus optimus maximus onzer innerlijkste magie in 't laaiend aanzijn van onze herboren vreugde !

XXVII

I. De naaktheid van onze vromven tot zcgen van de Godheid, de broosheid van haar naaktheid ter aanbidding van 't stilste Goed?

z. 0 wonderbare naaktheid van onze vrouwen met de donzige deining van haar begeerlijke vortnen, zo wulps ongenaakbaar heilig!

3. Die vormen te aanbidden en te Ioven, en ze te strelen, vurig en lang, eeuwig schitterend aan de zachte toppen van onze vingeren.

4· Die vormen zo betekcnisvo/ getekend dat men zou menen er de zee te kzmnen in verkennen en te horen ...

5. Vormen waarin tnen oplaaiend kan bidden en die men verheerlijkt tnet de eigm naaktheid van onze aa11 jlarden gereten lichamen.

6. 0 de harde spieren van ons eigen ik tegen haar 11aaktheid aangercgen en aldus, extatisch, doorheen de baaierd wentelend.

7· Ach naakte vrouwen van o11ze betoverde liefden, wild­bekoord vleien we ons tegen uw rille lenden aa11,

8. terwijf de rozige tepe/s Va!J IIW borsten stmken om ge­neugten onder de beheksing onzer barbaarse aanraking.

9· Naakte VrOIIWCn, 0 gij moederschoot van onze begeerten waarin we orgastisch het zaad van onze demonische noden uit spreiden ...

77

Page 44: Marc Eemans - Hymnode (1956)

xo. Naakte vrouwen van onze succubische hellingen, tot u gaat het waaien en het zingen van onze vurigste verhemelin­gen.

I x. Ziet hoe we aanbiddend aan de voeten van uw idool­gestalten liggen gehurkt, de ganse trilling van uw glorie om­wevend

12.. met de bloeiende glimlach van de vogelen en de ganse he-mel hoven ons schoonste geding gespannen.

13. AI de kleuren van de regenboog stralen door het spectrum van uw naaktheid, o vrouwen I

14. En we bezingen de ganse magie van deze strafing als de hechtste openbaring van 't goddelijk Ieven in ons.

I 5. 0 naakte vrouwen, trots pralend onder het gestreel van onze liefkozingen, we dragen U hoog in 't empyreum van onze verwachtingen,

x6. we zoenen u in de brand van onze verzengende minne, wij vogel Phenix, steeds en steeds heropstaand uit de as van onze eeuwige driften ...

17. Ach vrouwen van onze betoverde liefden en moederschoot van onze meest goddelijke fantasmen I

Page 45: Marc Eemans - Hymnode (1956)

·-

XXVIII

1. De verhlinding die u weet,ja de verhlinding van de schan­delijkste onmin heeft nu reeds te lang gevonnist en terechtgesteld.

2. De dag van de verge/ding is gekomen en van overal waretJ reeds de demonen van de weerwraak hoven de neve/en van de algehele ontzelving.

3. 0 dm;onen van de schaduwzijde van onze lief de die de stilte der doodvonnissen verhreekt ...

4· Doch onze dood, o God, onze rottwende dodendans althans, is hij niet reeds de hestraf!ing van onze helagers zelj?

5. Verge/ding, o /age drift ... zeg ons de inhoud van dit woord, o God, want het klinkt ons zo hoi.

6. En is het niet van 't vocahularium der a/ te aardse ver­gttizing die we moeten haten en vervloeken ?

7· Wij, o God, Ge weet het wei, we zijn immers van het geslacht der louterende minnezangers

8. en de verhlinding kan nog onmogelijk de gulden vreugde van onze zangen verstoren ..•

9· De demonen opgelaten ... ja, maar zijn ze niet eerder van onze lief de hoven de schorpioenen van het moordgehroed?

IO. Onze demonen ... Ach, ze zijn niet meer van de schadtiW-zijden van onze liejde, doch van het Iicht van onze zangen.

I I. En engelen zijn ze, golvende engelen Van verpurend Vllllr, o zo he/ stralend in de rust van ons geweten.

79

Page 46: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I 2. Aile helletransen zijn ze voorbijgestevend en de

galgenvelden hebben ze geheiligd met de zom van onze ex­

tazen .. .

I3. Aan de hand van onze demonen, zijtl we de heme/ te ge­

moet gegaan en onze zilverende vlerken zijn als waaiende

heerlijkheden.

I4. 0 arendsvlucht langsheen de tappen der bestendige ber­

gen van Gods wil I

I 5. De verb/inding die U weet, ja de verb finding van de

schandelijkste onmin is onder die adelaarsv/ucht tot het niet

vergaan ...

I 6. 0 jubelvan de minnezang hoven de rate/ende braaksels

van a/ wat is van wraak en wederwraak!

I7. 0 jubelvan onze minne op de stralende altaren van onze

lichtende demonen, o zang en melodij, o God I

So

XXIX

I. , k Begroet u, 0 zan van hoge lief de die mfjn lichaam be­streelt met de schone lichtcn van uw genade.

.z.. 'k Voel me vandaag zo ijl en Iicht a!s een van mv dan-

sende stralen doorheen d' ethertransen der zaligste geboden.

3. 'k Leun me tegen de mildheid van uw glorie aan en , k glimlach tot de tortelduiven die ze in mijn ogen ver­kondigen.

4· Zie, de honig van uw gaven is meals tnalvezij, zo heerlijk, in de roes van mfjn goede liefde.

5. ]a, 0 mijn zan van hoge lief de, de heme/ is blauw en hij

zingt me bet kwinke/erend 1vijsje Vatl UW b/oemenvreugde in d'ogen, o zo bont en helder I

6. Geen zwarte lelie-n meer, noch doodsaronke!s om mijn jeugdaromen te beschamen, want alles straalt, straalt.

7· Stralend is mijn zee, en de duinen aan haar strand zijn blond, stil tot bloeiende heide verwazend.

8. De bijen gonzen en puren, en de gmrende bloemen schenken hun de zielvan de eeuwige jeugd in mij.

9· ,Et in Arcadia ego", griffin bewonderend mijn vingeren in de scbors van hoge pijnbomen.

Io. 0 die mooi trillende pijnbomen in 't neurilnd gestoei van mijn dromen, , k boor ze zingen,

8I

Page 47: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. en hun zang is me muzegestreef Van wijsheiJ in 'f be­stendigen van de lentezalving over de vredekudden.

I2. In de verten de rust van de paarse, van de witte berg­hellingen in 't bleek lazuur der heme/en ...

I3. 0 de it[yllische klaarten van dit nog steeds verboden

landschap, in zege en peis I

I4. Lcom warmen zich de groene hagedisjes, Godlovend, te midden van de puinen der eeuwigheid.

I5. En ze slapen, ach ze slapen, slapen op de warme stenen, en 'k benijd hun rust, ik de wakende, onrustige schaper ...

I6. Afgunst is bet we/ niet, o neen, maar ik ook, o mijn zon

van liefde, ik hunker naar U.

I7. ]a, zelfs afwezig, blijft u de schoonste gave van mijn sacrale 111inne in d' almogendheid Gods.

I8. En daarom, 0 zon van hoge liefde, wuiven mijn handen U steeds toe en begroeten ze U als de voedster van aile lichten

in mij, o /of I

XXX

I. Bolus, Bolus, o mijn wild versterven in de z1vartste van aile windvlagen en op de trommels van bet nachtgekreun.

z.. Thans alles verzwegen en de zonnen verlaten, symfonisch gezegend ter hulde van mv laaiende liefden van boven de aarde ..•

3· Wangedrochten, schorpioenen en draken allersoort -vuurspuwend, etterbrakend, - komen op mij aangestormd: o verheerlijking van hun geboorten in mij I

4· Ben schone nacht is bet dan ook geworden over de hel­lingen van bet teratologisch mysteri1111J magnum.

5. ]a, bet mysterie van de zaligende nJttziek van de aarde die over haarzelf bezinnend dubt in de klank van de eeuwigheid I

6. Monsters zi:Jn bet misschien die aan dit mysterie ontstaan, doch zijn bet niet eerder de wonderheden van bet aanzijn zelf in d'afgronden van mijn zijn en nietzijn?

7. Wonderheden zijn bet, o zo zinderend ver scheiden en onverwacht in de trillende handen van mijn aanbiddende vreugden.

8. Wonderheden zijn bet met de vele ornamenten van bet vegetale of bet fatmische zijn, en als schuinl onder 't gestreel van mijn gedachten ...

9· Bolus, Bolus, 'k dans met de getemde wonderheden in de vale schijn van deze steeds over ons wakende maan,

I o. en idyllisch verwaasd in ons feif'ngestoei over de zilverende weide die vol is aan murmelende fonteinen,

8~

Page 48: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. fonteinen van 't verlangen, misschien, doch eerder fon­teinen van bezadigdheid in 't mannelijk versterven ...

I 2. 0 mijn versterven dat is van 't versmaden der a/ te aardse

verlangens in 't diepste van mezelf!

I3. Fonteinen van bezadigdheid, o gij, m'n wereldse sym­bolen in 't gemurmel van de Minne I

I4. En 'tis aan het gulden bekken van deze fonteinen dat ik de

dorst van mijn heerschappij over de wereld der wonderheden steeds ga lessen,

I 5. ik, oor, en ik, oog, te midden van de duizenden heerlijk­heden van 't geschapene, nog heerlijker in 't eolische van de

nacht ...

I 6. 0 k ern van mijn zie/, meter omheen de toverroep mijner

demonen, heel ver over de berghellingen van het teratologisch

mysterium magnum,

I7. ja, het mysterie van de zingende wind hoven de wonder­

heden van de extazen van mijn meest gehcime schepselen.

I 8. En ikzelf, schepsel, slechts, in het aanzijn van de schep-

ping, er in dan send en vcrwaaicnd, tot het niets ...

XXXI

I. 'k Weet niet wat het mag beduiden, doch vandaag is de

licfde in mij vaardig geworden, en ik bid.

2. Mijn gebed is een stillc glimlach in 't geheim van de zonnige dagen van mijn bloedend dichtershart.

3. Kirrend zweven de tortelduiven rond mijn slapen en zacht is het weer in de heerlijke zang van die late winterdag.

4· En mijn lippen bidden opdat ik onsterfelijk zou worden,

ik, het reeds tot verrotting gedoemde lichaam van mijn a/ te

menselijk tekort.

5. Mijn lippen bidden opdat hct vuur, hetvuurvan de Minne

me zou verteren en me tot de heme/ opvoeren ...

6. Ach blauwe rook van mijn eeuwigheid in 't gebed, 'k voel

me reeds zo oud, en 'k ben bang te sterven,

7· te sterven ... o dood, met dit verrottend lichaam, tot het

niets van het kreng-zijn gedoemd .. .

8. Neen, 't is niet mogelijk .. . ziet allen toe, ziet hoe ik

eeuwig ben en het vuur van mijn uiteindelijke oplaaiing in God

gclijk I

9· As ben ik,ja, en tot as zal ik terug, mijn as als levens­

zaad wijd over de golvende zeeen uitgespreid.

Io. Mijn as, aldru, in de bestendigheid van het ritme

dat me wiegt en opzweept, en dat van mijn meest costnisch

aanzijn is ...

8~

Page 49: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. 0 zijn ... alles-verdovende echo Van dit zijn en niet zijn in

de baaierd van fllijn roekeloos gepeins in het niets.

I 2. 'k Voel f!le reeds zo oud, en 'k ben bang te sterven, o

onherroepelijk teken van dit werkelijk aanzijn !

I 3. Alles staat daar als sjinxen voor mij, en de worf!len in

dit lijk doen f!le gruwen en griezelen.

14· 0 jierheid in eigenwaan, ach, en waarom beef je voor de

sjinxen van die nakende duisternis in ons ?

I 5. Z eg, kan mijn gliflllach me niet sus sen, en mijn gebed?

Z eg, kunnen onze lip pen niet meer prevelen, en ben je waarlijk

bang?

I 6. Het Ieven is van de ontijd der dagen, doch 'k zie fllinnende

vrouwen die flle wenken en die me lieven.

I7. 0 ja, de liefde is in fllij vaardig geworden, wonderbaar

heilig, en ik bid, bid ... over de dood heen ...

I 8. to tin 't rijk van de gelieven waar alles is van hetvuur dat

me verteert en tot heiligheid opvoert.

I9· 0 stilte, in liefde, hoe schoon! 0 rite van die liefde,

hoe groats ...

XXXII

I. De kleuren aan de top van mijn gedachten, ze dansen in

de tover van mijn ogen, en ze strelen de vele lichten van fllijn

verbeelding.

2. Die kleuren, o Iicht! Ze zijn van 't geluk van "'ijn vervoering in het Ieven !

3. Ze zijn van de bestendigheid van "'ijn schepping en ze

zijn van de daden van mijn goddelijkheid in angst en pijn.

4· Spel zijn ze niet, noch doelloos gezang; doch noodzakelijke

drang in 't baren van de gestalten zijn ze.

5. En heel fllijn zielewee verkondigen ze,ja zelfs in 't gejubel

van epische levensroes, want steeds staan ze in de tover van fllijn armste doem.

6. En U weet het ifllfllers, o harde God in mij, hoe de liefde

me steeds heeft gevlucht,

7· en hoe, te vergeejs, ik ze steeds heb gehuldigd in 't diepste

van mijn hart, naast U, in dezelfde nis ... en met de woorden

zelj Van IIW genade.

8. Helaas, wie kent nog uw en mijn genade, hier op aarde?

En de mensen zijn blind voor de kleuren onzer liejde.

9· Ze zijn blind voor de gaven van onze ening en ze weten het zelf niet eens, die arme verworpenen.

Io. Doch waarom dan mijn boodschap, ware het niet ter

bestendiging van mijn diepste zelf?

Page 50: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. 0 God, 'k ben IIW ootmoedige dienaar, en 'k lijd onder de doem van 't gegrimlach der omvaardigen ...

I 2.. Het is hicr ko11d in de stifle van deze oneindigheid, doch

niet door de kilte van mijn ziel,

I 3. 0 neen, want ik bfaker en ik zweej in 'I bfanke lVaaien van IIW Geest die in mij is vaardig geworden.

I4. Doch alles blijft zo d11ister onmedogend en zo vijandig gesloten voor de ijle v/11cht van mijn boodschap.

I 5. 0 God, gij die me weet en kent, en die me wikt en weegt,

I 6. 0 stille God te midden van mijn kleuren en gezangen, sterk me in de nood van deze vertwijfeling en schenk met het

Iicht van IIW zonnen,

I7. opdat ik eveneens tot kle11r zou opklaren en het Iicht zelf

worden ...

I 8. 0 Iicht, Iicht ... en hymne van mijn vertedering voor het wonder van 11w bestendigheid van Minne in mij I

XXXIII

I. Liefste,jij wonderbaarder dan de dagen, en die me dronken hebt gelaten, breng me loch nooit d'ontnuchtering in /iefde ...

zeg I

2.. Zie hoe ik toverig doorheen je ee11wigheid dwaal, ik de droef­gevooisde minnaar van het we/ en het wee van dit hart dat aan een ander werd verpand.

3· Ach, en op mijn koortsige lippen heerst dan ook de roes van de nooit verzadigde dorst naar je bestendigheid in mij.

4· De lente is op de vleugelen van 'n sprookjesvogel tot in mijn ogen neergedaald en zacht, heel zacht ben ik met joll inge­slapen.

5. Helaas, 'twas slechts een droom en, de rode I/lerion gelijk, ben ik, ter eellwigheid, de school der goede zee ingegaan.

6. Zeg, laat me nogmaals 't noodlot bezweren dat me zo diep heeft vcrslagen, ach laat me 't zoenoffer van mijn lippen op je blanke borsten neerleggen.

7· 't Ojferv11ur heb ik reeds aangestoken en de walmen van de ge11rende cinnamone stijgen lovend ten heme/, je gehele godzijn verheerlijket~d.

8. 'k Ben mezelf niet meer gelijk en 'k zweef in de heme I van 'n onversaagd genot dat is van d'accoorden van de goden in ons.

9· Neen, liefste, jij wonderbaarder dan de dagen, in deze

Page 51: Marc Eemans - Hymnode (1956)

heme/ is er geen droejheid meer, doch wei de glimlach van de vogelen.

Io. En 'k hoor het gekweel van hun glimlach. Het is als 't vlietend beekje zelf van onze meest innerlijke muziek.

I I. Dwepend hunker ik doorheen de waltnen van mijn offervuur naar de toverspreuk die je lichaam tot mij zou nijgen.

I z. Begerend steek ik mijn handen naar je uit, doch ze raken slechts de blauwe cinnamonerook die ze geurend heejt gemaakt.

I 3. Mijn geurende handen, ach liefste, ze geuren van jou, ze geuren om jou, ze geuren naar jou, o jij, mijn wonderlied I

I4. Mijn waaiende geest z1veejt thans over de landouwen van je geluk en hij bidt opdat je jouw zonnegod voor eeuwig zou mogen vereren.

I5. Want voor jou, m'n liefste, daghet 't nog steeds in het oosten daar waar je minnend hart ligt bekoord.

I 6. Rozen van 't verzaken mijner lief de heb ik op jouw lich­tend altaar gebracht.

I7. Rozen voor jou, m'n liejste, rozen zo heerlijk als de kleine traan die ik er heb in verborgen.

I8. Rozen, rozen ... nog wonderbaarder dan de dagen die 'k aan mijn liefde tot jou hebt geplukt ...

I9. 0 jij mijn niets en mijn a/ I

XXXIV

1. 't Beschamend gebed, o povere zeljverheerlijking in de armste a!ler liefden, 't gebed als zelfver/oochening en als ge­vleugelde kwal in de richting van de Schepper.

z. 't Gebed, het gebed, o bezoedeling van de gemurmelde, geprevelde woorden op de lippen van het zelfverraad.

3. De etterpuil van 't gebed, o grttwel van 't schaamdeel dezer vernedering v66r d' Almogende Heer ser over de necropolen van de lief de ...

4· Misprijzend, ga ik de wegen van 't gebed voorbij: dit teken van de Godschuwing in bra/lend zeljgenot ...

5· De priesters, ach de priesters, ze bidden daar, te midden van het vampierische hunner heilverlokkingen, en ik walg ...

6. ]a, 'k walg v66r 't ajsch111velijk schouwspel van de huiche­lende zeljbezoedeling in gebed, o mijn God.

7· Almogendheid, o God, hoe laat U loch de smet van deze /age hoon tot uw Grootheid toe ?

8. Ziet U dan niet, o Almachtige, dat deze biddenden U voor een God van woeker en knibbelarij houden,

9· dat ze u als evenbeeld van hun schunnige zeljbezoedeling maken, zij d'ingebeelde vromen uit eigenliefde?

Io. Altnachtige Heer, o mijn Schepper, laat toch uw Groot­heid spreken en vaag de gebedendrift van hun knechtschap we g.

Page 52: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. Orkanen en tempeesten dient U over hun hoof den te ont­ketenen en uw reinigende zeeen dienen ze weg te spoelen.

12. 0 almogende God, loon aan a/ deze vermetele oranten dat U het gebed steeds hebt verfoeid en misprezen

13. en dat uw nietsontziende Godzijn steeds hoven hun gebedmvaalt door de eeuwigheid vaart,

14. dat ze jube/end, zingend, in oneindigheid zweejt, ons tonend dat U slechts een God van vreugde zijt.

I 5. Uw Licht, o God, en vernietig de duisterheden van 't a/ te kleimnenselijk gebed in dorheid dat naar a/ te zwoele laksheid zweemt.

I6. Uw Licht is d'uitstraling van al het lachende van uw heldere ogen die in de mijne schouwen, o God, en zo is het goed...

I7· Ben geurende ruiker voor U, mijn lachende God en de sluiers van de nachten over uw al te drekkige oranten I

I 8. Kom, laat ons sa1nen spelen, o mijn mooie Speelgenoot. Lachend, huppelend, dansend zijn we een, en we Ieven voor elkaars genot ...

XXXV

r. Met de gesel Gods hebben we het Kwaad uit onze harten gebannen, hebben we het de banen van de vergetelheid opge­jaagd.

2. De vleugelen van het Kwaad hebben we in vreugde afge­knot en we hebben ze op de soljerpoelen van onze eeuwigheid verb rand.

3· Arm, zieltogend Kwaad, medelijden hebben we ten slotte loch met het verminkte lichaam van tiW euveldaden dat 1ve aan flarden hebben gescheurd.

4· Medelijden hebben we met uw blinde ogen, de ogen van het Kwaad, die we hebben zien wenen ...

5. Hun tranen, zijn ze niet als de dauwdmppels van een nieuwe dageraad, fcl glinsterend op de wangen van een jongere heerlijkheid in God ?

6. Zijn het niet de tranen van 't berouw en van de bekering tot het lied der blanke engelen in het diepste van on.rzelj?

7· De fijnste reukwerken hebben we over uw verminkt lichaam uitgegoten en we hebben het op het remwstro uitgestrekt.

8. De bewoners van het Kwaad hebben we, verder, uit aile windhoeken opgcroepen, opdat ze hun jammerklachten aan aile echoen zouden kunnen toevertrouwen,

9· doch de hyena's en de jakhalzen hebben eveneens onze omroep beantwoord, onze omroep ter bewening van hun meester.

93

Page 53: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Io. Hun rouwzang was als de k!acht van de koude noorderwind te midden van de barre nacht van de laatste

ver schrikkingen.

I I. 0 rouwzang van d' afzichtelijkste aller creaturen, verlaat toch de klanken van deze stnarttnuziek die ons allen doet hui-

veren

IZ. en die ons nog vertneteler is dan de jubelkreten van ons

Kwaad ten tijde van zijn hoogste triotnf

I 3 0 Uw rouwzangen, 0 woeste beesten van onze dood, ze hebben ons hart opengereten en er 't venijn van 't berouw in­

gespoten ...

I4· God, o God, waarom hebben we toch bet Kwaad in ons

verscheurd en bet met uw gesel geslagen ...

I 50 Thans is bet alsof we Uzelj in ons zouden hebben gedood en we ons in onze wroeging bij bet niets der nietschepping zouden

hebben vervoegd ...

I 6. Het Kwaad hebben we gedood, o gruwel, en aile Iicht heeft ons thans verlaten. We voelen ons aileen, zo afschuwelijk

aileen ...

I7· Hoe zullen we inderdaad nog zonder bet Kwaad kunnen gedijen, wij kinderen van bet Kwaad dat in ons leeft ?

IS. 0 God, schenk ons opnieuw bet Kwaad dat ons tnoet voeden en ons terug tot U moet opvoeren ...

I 9· Het Kwaad, bet Kwaad ... Het loch zo heerlijk Kwaad,

in ons I

94

,.,._...,....\...,..........._ . ~(

Page 54: Marc Eemans - Hymnode (1956)

XXXVI

1. Leid me niet in bekoring, o warme zon van ingebeelde

zomenveelde, want 'k ben hier aileen en zo moe van 't wachten.

z. Mijn zinnen getart, gefolterd door de zware, zwarte

broeiing van a/ hetgeen in mijn gemarteld hart naar Minne uitwaait ...

3. Ach, leid me niet in bekoring, o verhinderde lief de die de

laffe bedreigingen van mijn vergankelijkheid in 't versterven bewoont.

4· Succuben zijn het thans die me voor de verblinde ogen

zweven, en 'k her ken in haar gestalten de glimlach van mijn meest geliefde vrouwen.

5. 'k Steek mijn bevende handen naar ze toe om ze te strelen

en 't zwoe/e zweet van de begeerte kotnt mijn slapen bewan­delen.

6. Ach povere dromen, o onkuise bezoedeling van uw ge­heime zoenen op 't gelaat der waanliefde,

7· en Eros verscheurd ... o 'k fig hier zieltogend op mijn brits te rillen en 'k ben als door de vele grimmigheden van de onliefde be storm d ...

8. 'k Verkracht de vrouwen en de bloemen, en 't reine azuur

van de heme/ bezoedel ik met het sperm a van mijn ongerijmdheid in minne.

9· Vampierisch hijg ik ... Neen, 'k wil niet, neen, neen I

95

Page 55: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Ach goede geesten, verdrijft loch a/ deze geile grillen van mijn verbeelding.

Io. 'k Stik va11 onmachten ik roep otn hulp,ja, ik de schame­le verzaker in de woestijn van dit onklare Ieven.

I I. Doch mijn bede wordt langzamerhand tot een zang, een zang tot bet he/end Iicht dat de Heer over mijn vermorzelde /eden uitspreidt.

I z. Langzaam, 0 zo fangzaam frekf de heme/ aan f!Jijn zieke verbeelding voorbij en de sterren wenken me zacht.

I 3. Ach de vriend van de sterren te zijn en ze te mogen pluk­ken met de stifle gelatenheid van dit leeggebloede hart ...

I4. ze tot een tuil van geurende tintelingen te mogen lezen en deze neer te leggen op bet kristallen altaar van mijn stille droefheid.

I 5. De droiven van de lief de, 'k streel ze met minnekozende handen in de wijngaard des Heren, en 'k streel ze, psaltllzin­gend ...

I 6. De schrikbeelden van de verleiding heb ik aldus bekoord en 'k betokkel de eolusharpen van de steeds waaiende gee sf in mij.

I7. Mijn glimlach verhoord, o goede geesten in de praal van mijn innigste troonzaal, en U troont er thans ...

I 8. En ik, ik fig VOOr JIW /e/ievoefen uitgestrekt, in za/igheid badend, want ik ween en ik ween ...

I9· 'tIs van 't herworden Godzijn in mij, o God!

XXXVII

I. 0 arend,jij die in d'oneindigheid van mijn gedachten bent gencstcld, 'k aanroep je thans, of beter, 'k roep je op tot bet festijn van de geestelijke geneugten in God.

z. Zie hoe 'k bet rode bloedsap aan de witte afgrond van je laatste wonder schenk: 'n Ienger k ind aan je goddelijke daden ontstaan.

3· Ben kind! Je laatste wonder, o mijn arend in 't vleugelen van de mij liefste zinnebeelden rond bet Iicht van mijn innerlijkste wensen!

4· Ben kind fer eeuwigheidsbor sf geroepen, en ik, vader van dit jonge Ieven, o arend,jij in d'oneindigheid van mijn gedachten genesteld: zie hoe ik thans juich.

5. Ben kind I Ben kind dat ik, helaas, slechts in mijn ver­beelding kon verwekken en dat ik met mijn heiligste dromen moe! voeden ...

6. Allegra, is de naam van dit wonderkind, doch alvorens geboren is bet reeds in de ijlte van f!Jijn onmacht verzwonden.

7. 'k Draag bet nochtans steeds, als bet kostbaar ste sieraad van mijn liejde, op de gewijde handen van mijn droeve kommer.

8. En jij, mijn arend, 'k stuur je zonnewaarts fer verovering van de kleine ziel die 'k tnijn ingebeeld kind fer leefbaarheid zou willen schenken.

9· Vleugel hoog, o mijn arend, tot in de trillendste sferen en

Page 56: Marc Eemans - Hymnode (1956)

pluk er een zieltje rijk aan de loutere geheimenis in God, een zieltje als evenbeeld der bloemen ...

IO. Allegra, 0 ingeheeld zonnekind van d'ze gefolterde vader, in angst en kommer heeft hij je geroepen en je vreugdegelaat lacht thans zijn droeve ogen toe.

I I. Mijn goede arend heeft je wonder mogelijk gemaakt, en thans waakt hij aan de zijde van je eerste s!aap ...

I 2. Ben lente van vrede is er over mij gekomen en een lach van zingende lofwoorden heeft mijn gedachten hewandeld.

I 3. 0 mijn thans nog ingeheeld kind, mocht je nog ooit werke­lijkheid worden en de drootn van je verwekken met de kroon van je tcngere armpjes opsmukken.

I4. Maar helaas, de tijden van de onmin zijn nog ver van voorbij, en huiverend staat mijn arend aan mijn zij, en we hehben kou ...

I 5. ]a kou van de killen van onze vertwijfeling, en steeds woont nog de nacht in ons, o mijn verre lichtspiegeling die ik Allegra noen; I

I6. En jij, mijn arend, die in d'oneindigheid van tnijn ge­dachten woont, ga waarheen ik je stuur en pluk er je weet we! wat ...

I7· 0 arend, 'k aanroep je, of heter : 'k roep je op fer ver­wezenlijking van mijn heiligste hekoringen hoven de noodk!okken van mijn schroom.

IS. Allegra ... Allegra ... aldus bet luiden van a! die klokken in bet verhemelen van mijn schamele aanzijn in nood ...

XXXVIII

r. Treed uit jezelf, o jij nietig schepsel in mij, en ga tot de natuur van de lichtende Godheid in bet verste van jezelf over.

2. Luis fer s!echts naar de gee sf die in je woont en misprijs je al te aardse ziel,ja luister naar de Geest die in jou vaardig is geworden.

3. Luis fer naar de Gee sf die spreekt in je gee sf, ja fuister naar het wondere tweegesprek dat van God naar bet Schepsef gaat.

4· Luister naar bet tweegesprek dat eveneens van bet Schepsel naar de alomvademende Godheid gaat.

5. Ben tweegesprek hoven de were/den been waarvan de gee sf de Godheid zelf 1Vordt en zich met God eent.

6. ]a treed uit jezelf, o jij nietig schepsel in mij, en ga tot de natuur van de lichtende Godheid in bet ver ste van jezelf over.

7· 0 ga tot bet niet-zijn van over de Godheid zelf, waar je eindelijk tot de schepping van je hoogste zelf in en hoven God kan oplaaien.

8. Zie hoe a!les van uit je uiteindeli:Jk niet-zijn opklaart en afetisch tot de hemelse geneugten in God verwaait.

9· De trompetters van de Genade treden je reeds te gemoet en ze verkondigen je heerlijkheid hoven aile aardse creaturen.

Io. 0 triomf van de Geest hoven de nietige staat van slechts

99

Page 57: Marc Eemans - Hymnode (1956)

schepsel-zijn: de geeste!ijke zonnen schitteren en het heilge­jubel weerklinkt hoven aile hemeltransen.

I I. Ach nietig schepsel van de nachtelijke dwaasheid in mij, fuister loch naar al dit gPjubel om de schone mogelijkhcden van

ie genade.

I 2. 'k Zie er je reeds, g/ansrijk en hel-rein, van het woord tot het Woord overgaan, ja god in God zijn I

I 3• Ach neen, wees niet schuchter voor het lied van deze over-maat en spreek ook niet van al te menselijke ovennoed ...

I4. Dat j e en klein bent en nietig is we/ waar, doch weet dan ook dat God het j e eeuwig geeft hoven jezelf te staan.

I 5. D' angelische zanger zong het ons trouwens reeds voor: ,wie God wenst moe! God zelf worden".

I6. ]a, zo hoort het te zijn, want aan de tafel Gods worden slechts de goden genood.

I7. 0 nietig schepsel in mij, vergeet wat je slechts waant te zijn, en wens te worden gegood ...

I 8. ]a god in God te zijn, ziedaar het doe/ van j e minnend menszijn in de school van het eeuwig Godzijn ...

I 9· 0 wonder I

100

XXXIX

I. Ben afgrond ... een afgrond die zich tussen God en mij zou uitstrekken ? Waarom, o mijn God, want daar is loch de hemelse brog in mij ...

2. E en lichtendc brug in de nacht van mijn schamel menszijn waarvan de heilige bogen zich tot Minne verhogen.

3. 'k Zie de goede Herder met zijn 1Vitte kudde op de innerlijke wegen van mijn luttel aanzijn dwalen, en hfj toe! op zijn hoom.

4· Is het om de verloren schapen tot zich te roepen of om me zijn eigen nood te midden van de nacht te me/den ?

5. 'k Bevrijd hem van de nacht en 'k breng hem tot mijn lichtende brug opdat de afgrond hem nict met zijn kudde zou opzttigen.

6. 0 goede Herder, hoe heerlijk zijt ge niet, daar hoog in de heme/, de brug tot God met uw kudde bewandelcnd I

7· En ben ik niet, o Herder, hct zwarte schaap daar te mid­den van uw kudde, ik arme, gefolterde ziel in de nacht van mijn eemvige driften ?

8. De kudde, o de kudde ... neen de kuddegeest bewoont me niet, want de hoede van die goede Herder kan ik ook best mis­sen ...

9· En die brug, o die lichtende brog... 'k verkies haar dan nog het steilste pad dat me tot God moet leiden,

Io. want na de val wordt 't zwarte schaap soms tot Lam

IOl

Page 58: Marc Eemans - Hymnode (1956)

herboren ... en 'k voel me reeds val/en, val/en, duizelingwekkend.

II. En 'k herrijs I Zie, o mijn goede Herder, hoe 'k hoven Uzelj en uw povere kudde he"ijs I Een schitterende ster ben ik in de heme/ geworden.

12. D' afgrond heb ik overwonnen, en de brug, ach die brug ... laat me lachen I Haar heilige bogen vervagen reeds in de nieuwe dag.

I 3. Als mistnevelen klaren ze op en de zon, Uw zon, 0 God, zingt er kwistig doorheen, die a/ te schatnele minnebogen ont­hevend ...

14· En daar wentelen we thans heiden door 't heelal, o Gij Zon, en ik ster ... en we wentelen, wentelen, zonder elkaar ooit te raken.

I 5. We wentelen statig, cosmisch, als voor de mrqJek der sferen, zonder alkaar ooit te raken ...

I 6. Hoe mooi en toch hoe dramatisch, want mijn sterredrang naar U, o Zon, hlijft onverzadigd hevig, in een andere heme/ ...

I7· Ach, hetnel naast heme/, en zonder die ijle Geest om ons ooit in Orewoet te enen ...

I8. God, o wond're Zon, doof toch mijn luttele ster opdat ik U in Uw heme/ zou kunnen zien ...

I 9· Ach wee/de van het Zien, u te zien, 0 God in die Heme/, Uw Heme/ I

lOZ

XL

I. 0 a see sis in boetende verering van a/ hetgeen van ons vlees is en van de zingende vruchten van de geestelijke aarde I

z. 0 vreugde in de ernst van het eeuwig Ieven onzer stiffen in de lichtglans van a/ hetgeen van de be roe ring van onze zaligheid is I

3· En ik door mezelf hevrucht als 'n verhoden God in bet valle liefdelicht van de bedwelmende incantatie van 't dagelijks geheuren .. .

4· 0 doorzichtigheid van a/ hetgeen van de muziek van mijn innerlijke zinnen is en van de streling van de bloemen in de tuin van mijn gedachten I

5. ]a, en de zee vluchtend voor 't geweld van mijn woorden ... 'k zie ze vluchten en 'k vind ze toch zo ve"ukkelijk in de heroeping van haar meeuwen.

6. Eilanden van stil hegeren zijn die meeuwen te midden bet wiegen van haar grauwe golven, door wit schuim omzoomd ...

7· En geweldige winden als van de demonen zelf waaien hoven haar golven. De winden, o de winden van de wekroep mijner woorden I

8. Doch niet altijd zijn ze geweld, want soms zijn mijn woorden ook als de zachtste zang van de zee zelf. ..

9· 0 zo zacht als 't wiegelied van bezorgde moeders ... aan de rand van onmedogend-steile klippen.

Page 59: Marc Eemans - Hymnode (1956)

IO. De dageraad venvint tbans de nacbt en 'k sta bier met lege banden voor de nakende zon dcr scbitterende Maagd,

I I. die Maagd, die maagd uit mijn innerlijke maagdeli.Jkheid in cosmiscb gebeuren ontloken en tbans in mijn paracletiscbe wee/de aangeboden ...

I 2 • 0 gnosis van deze Maagd met de parelmoeren zee van mijn dromende ogen op de acbtergrond van bet weten en niet­weten ...

I 3. F ladderende meeuwen plaats ik in de beroeping van deze Maagd, en 'k bezing ze met de mooiste zee van mijn geest ...

14. Acb mijn waaiende geest rond de zonneslapen van de ontwakende Maagd, en de Minne Gods om ons te enen I

I 5. Ben beugelijk gebeuren, voonvaar, in de beroeping van al betgeen me in Haar tot de eeuwige Schouwing wil oproepen I

I 6. En strelend-minnend begeleid ik dan bet lied van de beiligende Geest in de stilte van mijn eeuwigbeid in Haar ...

17. 0 Maagd uit innerlijke maagdelijkheid in mij ontloken, cosmisch is ons beider gebeurm, en ik huiver, want .. .

1 8. want wie durjt er nog tot paracletiscbe wee/de in God op­laaien?

I04

XLI

I. Wees niet bang, o Heer, me in stifle te wenken en me tot uw stralende eeuwigheid op te roepen als tot het festi.Jn van Uzelf.

2. Zie, 'k ben uw zekerste zoon die d'oneindighcid van de muf!e scheppingsoorden voor uw vurige Geest heeft verlaten.

3· 'k Ben de schamele eeuwigheidsvorser die aile duisterheden achter de rug beeft gelaten on1 de wcreld van mv lief de te betreden.

4· 'k Sta op de drempel van mv lvelkomstzoen, scbuchter, docb zo heilig door de heerlijkste hoop be1voond.

5. 'k Zie het eeuwig Ieven in mv goddelijke ogen, in die ogcn Van 't al/esverzengend Vllllr dat tot in mfjn diepste ze/f bfakert.

6. Ter schoonheid strek ik mi.Jn bevende banden tot U uit en 'k prevel een stille /of als van de bewondering van mijn min­nende lij>pen in extaze.

7· Toe, wees niet bang, o Heer, mete wenken, want 'k zal uw glimlacb met die van mijn mooiste deugden beantwoorden.

8. 0, ons beider glimlacb zo eng in elkaar verstrengeld dat bij nog slechts de ene glimlach van ons beider eeuwigbeid zou zijn I

9· Acb, een burcht, een vaste burcbt in elkanders minnend vertrouwen kan deze eemvigheid nog worden,

10. doch daartoe dicnen nog eerst de aardse geneugten over­wonnen en de vreugdevlag ter hemelgenietiging gebesen ...

105

Page 60: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. 0 Heer, hoe schitterend die go11den strafing van mijn

begeerten in de richting van uw hoogste Gebod,

I 2. en dit Gebod, o H eer, is het niet als orgelmll'{iek over de

nllminell'{e vlakten van mijn zijn ?

I 3. Uw Gebod ... hoe heerlijk en vol, hoe bloeiend zonnig en

warm doorheen al de lagen van mijn diepste zelf I

I4. ]a, IIW Gebod is mijn gebod, o H eer I Wees d11s niet

bang me te wenken, want ik ook, ik wenk U, in volle vrijheid

des geestes.

I 5. Zie, de minne-hemelen koepelen weelderig hoven onze

hoofden ter verduidelijking van a/ wat zo zt~iver en rein in mijn gemoed om U trilt.

I 6. Ach trilling van minne t11ssen U en mij, o Heer ... en

Schepper van de eeiiWigheid in mij I

I7. Dank zij U, heb ik eindelijk bet ontstuimige steeds

komen en gaan in d'oneindigheid verbroken en ben ik, agonisch,

de veiligste van aile havens binnengevaren,

I 8. en 'k ben er de ening, o lied van 1nijn minne in eeiiWigheid,

en extaze van extaze, o Heer ...

I06

XLII

I. 'k Behoor nog niet tot IIW heme/, o wonderheid aller ge­

boden in God, want 'k voel me thans weer zo moedeloos en

verlaten,

2. en alles rent hier zo wild door mijn beangstigde gedachten,

somber-weelderig tierend in 't oerwoud van deze nachten.

3· Ach, slapeloze nachten voor 't wiegen van mijn smarten,

'k fig hier te midden van uw duisternissen, verlaten, ge­heifn ...

4· En die begeerten van vlerkende galjoenen over de geheime­

nissen van deze stiffen been, ironisch ftuisterend met de winden

over mijn zt~chten.

5. Mijn tele~~rgang wordt bier thans bestendigd met het

knarsend Vlltlrwerk van hellevogels rond mijn slapen,

6. en niets, niets om 1t1ijn wonden te betten, niets om de koorts

van mijn zorgen uit bet doksaal van mijn gedachten te ver­

wijderen.

7· Onbeholpen, droef en gemeten Jig ik bier te midden van

de berispingen van deze drentele wereld, en ik drein ...

8. Ach, laat me al dit gemelijk gebeuren loch met haat ver­

be~~ren en tot de vermildering van de dood z elf doemen.

9· Mijn Jichaam, die arme sloester van mijn geest, snakt

imnJCrs te vergeefs naar d'uiteindelijke verlossing in het dood­

gaan.

I07

Page 61: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Maar 'k zie dan weer de akelige dodendans van mijn IO.

gedachten, en 'k ril van angst. 'k Wil weg ...

I I. Doch waarheen, want aile horizonten hebben zich rond mijn smart toegesloten, zodat er me geen uitweg meer te vinden is.

Iz. Duister is de nacht in en om mij been, want de seringen van mijn lief de blijken voor immer verwelkt. ··

I3. Ach, mijn messias in poesis, sta me loch b~ en breng me de eolische ening in het seraftjns gejubel van de meuwste dage­raad I

4 ].a 0 my· 'n messias in poiisis, in mijn 11iferste nood richt I . , b . ik me tot U, en reeds daagt weer het Goede in mijn povere rezn op ...

I 5. Doch, hoe afschuwelijk ... God heeft me verlaten en ik ril en zieltoog van de sacrale angst hem eeuwig te moeten derven.

I 6. Zie, 'k laat de witte eenhoornvogel van mijne maagdelijk­heid in 't geprevel voor U op in de nacht, en 'k blijf hopen ...

I 7. Hoe hcerlijk dan ook dit genal van de hoop in. 't.geprevel na de zwarte angsten van die nachtelijke benauwdhezd zn zorg I

I 8. 0 zeg, zou 'k dan weer tot uw hen;e/ behoren ? ~.wonder­

heid van aile geprevel in God : 'k voe/ me weer zo tjl .. ·

I 9. En ik vlieg I

108

XLIII

I. De he/ heb ik in mijn ingewanden gewurgd, en ze was als 't venijn van mijn verbee/ding die meal de d11isterheden van mi;'n knechtschap had gebracht.

z. Ach, ze was slechts de he/ van mijn vers/aafdheid aan al wat van de te grate oneindigheid van mijn komen en gaan is geweest,

3· van mijn komen en gaan in die doem zonder rust, waarin alles tot 'n bestendig verworden zonder doe/ opgegroeid was.

4· Ach, de he/ die ik in mijn ingewanden droeg, ze verteerde mi;'n dicpste zelj, het tot een oneindige leegte uitknagend.

5. Die he/, ze 1vas als het weigeren van 't heilige vuur dat me Steeds foefachfe Om THe hee/ en a/ in de vfammen Van myne ziefs­formenten te storten.

6. Die he/, ze was d'oneindigheid zelj, zonder de hoop van d'rtiteindelijke haven voor de goede rust van mijn tormenten.

7· Die he/... ach het v/ieten en 1vegspoelen van al hetgeen tot het ri;'k van mijn liefde en tot de bestendigheid zelf toebe­hoorde.

8. Die he/... bij gebrek aan de minnende aanwezigheid Gods in het diepste van tnijn bloedend hart.

9· Ach, en a/ die slangen van het kwaad die ik in mijn in­gewanden droeg en die ik verwarmde als de hechtste teigen van mijn bloed.

Page 62: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I o. Maar 'k heb ze allen gewurgd en heel ver van mijn leed afgeworpen, zodat ik me thans niet meer aileen voel ...

I I. ]a, thans kan mijn vrijheid weer vrijelijk Godewaarts vleugelen te midden van het /outer lazuur van mijn minne.

Iz. De zangtijd is me weer genaakt en de stem van blanke tortelduiven is weer tot mij gekomen met het gestreel van de lentezefteren in mij.

I3. ]a, wonderbaar is de heme/ weer in mij opengebloeid, zo­dat de fontein des Ievens weer weelderig uit mijn geest kan opborrelen.

I4. De zangtijd van de heme/en ... ach, en in stil genot onder de hoede van de engelen te mogen dromen en nog dromen ...

I~. Het is dan ook een jubel over mijn hele lichaam geworden, en 'k voel me thans zo Iicht ... o zo dan send Iicht ...

I6. als ware ik nog slechts /outer geest-zijn te midden van de gouden stralen der goddelijkste sterren.

I7. Een ster ben ik in Gods heme/, en ik schitter ... schitter, o zo heerlijk I

llO

Page 63: Marc Eemans - Hymnode (1956)

xuv

I. 'k Verheug me in het Iicht, in uw Licht, o Heer, om de

leegheid van mijn leegte in uw stralend aanzijn op te lossen.

z. 'k Ben de gnomon waarop uw Licht en tijdsbetekenis en

levenswijsheid komt uitgieten.

;. Doch 'k ben slechts een blinde gnomon waarop aileen de

schaduw van uw Licht kan spreken, maar uw Licht zelve niet.

4· 'tIs trou1vens uw Licht, o Heer, dat me met blindheid

heeft geslagen, want 'twas slechts node dat ik naar U opkeek.

5. En daarom, o daarotn is 't dat ik bromde en aile wrok tot

ledigheid in schaduw heb gekromd.

6. Lente is het nochtans opnieuw geworden en de jonge zon

heeft mijn wrok tot nieuwe ziendheid gelouterd,

7· zodat ik thans in vreugde kan murme!en dat de Heer mijn

blinde weigerigheid heeft bedwongen ...

8. en dat zijn klokken me tot Hem hebben geluid met a! de

jubel van zijn lichtende aanwezigheid in triomf.

9· De lente, de lente, o Heer, is als het sieraad van het jongste

Verbond dat ons eent in het geluid van uw zonneklokken.

I o. De b!inde gnomon die ik was is weer zimde geworden

onder het hymnisch geweld van uw klokken in Licht.

I I. En uw Licht, o Heer, is weer de veilige wonderheid waar­

in ik mijn a! te grote ledigheid kan oplossen.

Ill

Page 64: Marc Eemans - Hymnode (1956)

12. AI! 'n zingende leeuwerik ben ik in uw Licht tot bet lied

van mv eeuwigheid opgeklaard en ik tril.

I 3. Zie hoe 'k ben vergaan in uw Licht, hoe 'k ben bezweken

onder 't sacra/e kussen van uw arme lippen.

I4. 0 ... en 't beeld van de blinde gnomon die ik was, bet ver­

vaagt in bet niets, want uw ongrondse mogelijkhedm heb ik

eindelijk bereikt.

I 5. Gods-maaf is me thans uw zichtbaar gewordcn Schoon-

heid, o Heer, en 'k draag ze als een kroon ...

I 6. Uw S choonheid waar ik thans van leef en sterf, o extaze I En ik beef, ik beef van nief voldoende fe kunnen minnen in

haar Schoof ...

I 7. Neen I In U ben ik schoonheid, o Heer, tnijn blinde

sterfelijkheid in U reeds lang overwonnen, en ik zing ...

1 8. 'k Straal als uw Licht zelve, want uw Licht ben ik,

ik nochtans zoon van de nacht aan Inzijns zomen geteeld,

19. 0 eeuwiggeworden Ik in God, o Bratld I

liZ

XLV

I. Witste lelie, gij, 0 sieraad van mijn diepste zelf, gij die onfstegen zijt aan de schaduwen van mijn driften,

z. witste le/ie die aan aile cinders van mijn aarde bloeit,

'k draag U hoog in de zon van mijn lief de en in bet Licht van uw genade, o God I

3· Witste lelie, o gij mijn zachtste liefste, die ik aanbid en streel met al de woorden van de wijkrans mijner exfatische vervoering.

4· Staar toch op mijn aards /ichaam neer, o gun bet een glim/ach van uw heerlijke tnaagdelijkheid in heme/dauw.

5. Witste le/ie, o gij mijn /ichtende bestendigheid in bet

eeuwig verpuren der aardse vreugden, wees me genadig, ik arme were idling ...

6. Ik aan stof en sterfelijkheid verknocht, ik blinde modder­

wroeter en toch heerlijke zonnezoeker.

7· Ach witsfe lelie, wees me genadig en schenk me bet blanke teken van de goede vrede in de gedachtenis Gods.

8. B en schaduwschijn van drieste ondeugden is bet voor mij

lang in de bezoeking van de wi/de nachten geweesf

9· en nu zie ik u trots fe midden van uw zusteren opstijgen, en in de dageraad van zonnige wee/den.

10. 'k Zie U 't mulle stof van mijn onwaarheden tot 'n liefdevorm verreinen, hoe mooi I

Page 65: Marc Eemans - Hymnode (1956)

II. 't fulimloze rijk van mijn verbeelding heb ik in uw

blanke vormen tot eetmlge gestalten zien oprijzen,

12.. als uit 't droomrijk van mijn dichters waar de bloemen

zijn als brandende zielevlammen in de nacht.

I 3. Maar gij, 0 witste le/ie te midden van IIW zusteren afs

sieraad van 't diepste zelf in mij, 'k zoen u als de koningin van

mijn ening

I4. en ik droom, ik droom voor de lafenis mijner zonden en

voor de verheerlijking van de wazige bloemen in mij.

I 5. Doch gij, 0 witste lelie, die ontstegen zijt aan de scha-

duwen van mijn driften, ik bezing U, in vreugde,

I 6. want ge zijt het teken van mijn herworden maagdelijk­

heid in Minne en ik geur met U mee,ja, we geuren fer verheer­

lijking Gods.

I7. We geuren de geuren van de ening in Orewoet, o witste

van aile lelies, o !iej.fle in de zon van mijn liefde,

I8. en we zingen de God in ons, want het is zangtijd gewor­

den, en de zang Gods, o witste lelie in mij,

I 9. is in 't vlees van uw geurende heerlijkheid opgestaan tot de

lippen van de allesverzengende Minne, o God I

114

XLVI

1. 'k Voel me hier thans als geslagen, en 'k ben van alles

beroofd, want de heling van de warme Liefde is me nog zo

ver ...

2. 'k Ben droej in de schemerende marteling die me omringt,

want de Bruid heejt me plots ver!aten, en ik zucht ...

3. 0 de smart van hier, in akelige verlatenheid, te moeten

Ieven met die gruwelijke boeien die me aan de muffe aarde ge­

klonken houden.

4· De stilte omringt me, en 'tis 'n maanloze nacht in 't diep­

ste van mijn gemoed waar 'n hyena aan mijn zieleleed knaagt.

5. En ik ween, heel zacht, om mezelf het smartelijk schouw­

spel van mijn geestelijke noden in vertwijfeling te besparen.

6. 'tIs hier thans weer de nood van 'n arm mensenkind dat

zijn te grate kleinheid beweent en dat zich de Bruid onwaardig

heejt bevonden.

7· Ach die kilte van de regen en a/ het droeve heimwee naar

ve"e horizon/en van Bruidslichten dat me weer terneerdrukt.

8. 'k Zou aan mezelf willen ontvluchten, in zelfmoord, of ware

't maar slechts in geile dronkenschap ...

9. ]a, in d'armen van wulpse deernen, haar in drift beken-

nend ware 't maar slechts om de Bruid te beschamen ..• '

Io. of over mij de toornende hoon van apoca(yptische gruwel-

verdichtsels in schande te halen.

Page 66: Marc Eemans - Hymnode (1956)

II. Want niets is me hier hatelijker dan de leegte van deze

ziel in d'onbeholpenheid van mijn scheppcnde woorden.

u. Ach, de geestelijke bruiloft die ik in een zoen op de

koraallippen van een mij geliefde vrouw zou willen opwekken.

I3. He!aas, deze a/ te verre vrouw, hoe zou ze me de nog

verdere Bruid oprocpen, hier, in deze nacht van mijn verlaten­

heid?

I4. De strijd van mijn warm bloed tegen de kilte van die

dood in d'ontbeerde Minne mijn ...

I 5. Ach, en d' opstandigheid van mfjn gebalde vuisten ... ze hameren op d' aambeelden van 't mij geweigerd heme Is genot I

I 6. En de vonken spatten, wild, in d' orkanen van mijn

vergeefse hunkering naar 't Absolutum.

I7. ]a, 't Absolutum boven de doem van mijn te eng mens­

zijn te midden de verschrikkingen van deze aarde ...

I 8. Maar mijn wil, mijn stalen wil in de richting van de

Bruid... 0, en zie, ook de Bruidegom komt I

19. Doch wie van ons is de Bmid... en wie de Bruidegom ? ...

Ach, God?

II6

XLVII

I. Leef van mijn Ieven, o Heer, want het is het Uwe. In

Minne heb ik het U geschonken, en boven de duisterheid van

mijn nacht.

2.. Ik voel het, o Heer, dat mijn Ieven in uw Leven tot eeuwig­

heid opklaart en er zich van de hoogste Minne in U ver­

teert.

3. Alles heb ik U gegeven, me voor Uw enige heerlijkheid

tot aile wereldse verzaking opofferend.

4· ]a, zoenoffer in verzaking ben ik voor Uw altaren komen knielen en thans heers ik over de weidse vlakten van de stilte.

5. Ret vlees, ach het mij zo lieve Iicht des vleses heb ik voor

Uw Licht moeten ontberen,

6. en ik beef hier van de bevangenheid dat ntijn pover Ieven

Uw Wezenheid in Verovering niet verder zal kunnen bevredigen.

7· 'k Ben slechts 'n schamele zondaar in 't verzaken en

ik beef van de muziek van mijn te arme extazen fer zangheme­

len van Uw goddelijke Genade.

8. De zee, de grauwe zee wiegt nog steeds dit Ieven in oot­

moedigheid, en mijn ziel is a!s een vuurvogel in de nacht van

mijn geest.

9· De sterren zijn voor de pracht van de nacht, maar de zon,

Uw Zon, o Heer, is voor de dag van mijn verboden liefde ...

xo. En die bloemen, die geurende bloemen, voor Uw gdddelijke

I 17

Page 67: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Zon, en ik als bloedende hero verslagen te midden de pracht van dit bloemenveld.

I I. 0 Heer, hoe kleurrijk, als het prism a van uw heerlijk­heid zelj, dit bloemenveld van mfjn stille vroomheid tot U.

I 2. Die weelderige bloemen zijn van het Ieven dat ik u schonk en dat U zo smalend in ontvangst hebt genomen.

I 3· Ach, en zie a/ die Iamme dieren van mijn Ieven, hier, in dit bloemenveld. Ze zijn er ter bewening naast mijn verslagenheid geknield ...

I4. En nochtans, zijn ze niet de uiterlijke tekens van mijn driften geweest, zij thans 0 zo verrukkelijk wijs etl alwetend betoverd?

I 5. De witte balsem van Uw Genade, o Heer, is als schit-terende vuurtongen over ons gedaald, o zo heerlijk zacht ...

I 6. en samen, mijn getemde driftbeesten en ik, hebben we het Rijk van de Gelieven betreden !

I7. Onze stoet is onder gouden triomfbogen getogen en van overal werd ons Uw Leven, o Heer, in goddelijke overgave toe­gemeten.

I 8. Heil van Uw Leven in mijn Ieven, o Heer, en Leven in Ieven, o wee/de ! ]a een f eest des Levens, Uws Levens ...

I9· 0 God I Gij, mijn Levenszanger I Gij, mijn niets en mijn A/vader, loch ...

uS

XLVIII

I. Neem me, neem me, o God, hej me uit mijn geworpenheid op en verheerlijk me in de school van uw eeuwigheid.

.:z.. Ach breng me het zalvend Iicht van uw numineuze wee/de en streel me met d' aanwezigheid van uw verkwikkende ge­nade.

3. Zie hoe erbarmelijk-verlaten ik me voel, en onbeholpen, in de baaierd van uw schepping zieltogend.

4· 'k Voel wei het teken van uwe aanwezigheid, maar 'k blijf nochtans gebukt onder de vloek van 't onherroepelijke niets in mij ...

5. 'k Huil tot de afgronden van de nutteloze leegte van mijn aanzijn en 'k word als door d' on/binding van mezelf ver scheurd.

6. En loch blijf ik Ieven van de begeerte naar U, o God, van de begeerte U, eindelijk, met praal en luister te mogen ontvangen

7· om dan de leegte van mijn aanzijn in uw veilige haven van peis en minne te mogen vergeten ...

8. En Gij, o Zon in de nacht, Middernachtzon in de duister­nis van mijn angstige zorgen, Gij, 0 mijn Stille God ...

9· 'k Zie U te midden van het visioen van uw engelen in mij en te midden de zwangere wake van uw kwellingswerk in mij.

IO. 0 mijn God, de woorden begeven me op deze aarde en 'k voel me in d' onwereld ver stommen ...

Page 68: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I 1. 'k Heb me nochtan J aan uw engelen overgelaten en 'k

llliJter naar de muziek van hun heerlijkJte hoJanna-zangen.

I 2. HelaaJ, die muziek iJ ze ten Jlotte niet a!J 'n dodendanJ waar doorheen ik noodklagend waad ?

I3. Waarof!J, ja waarom die aardu doem? 'k Httiver te

midden van de knekelkringen van die dodendanJ en te vergeejJ Jf!Jeek ik om hulp,

I4. 1vant nietJ om de leegte van mijn ziel te vullen, die arme

leegte in de redeloze bcgeerte naar U ...

15. 'k Lig hier a/J met uitgepuilde en doorkorven ogen: blind ... en 'k verga in het nietJ, nietJ .. .

I 6. En loch komi a/In weer tot bedaren in het diepJte van

mijn hart, want plotJ breken bloedende tranen uit mijn dode oogholten loJ.

I 7. Er wordt a/J een Jluier over mijn gebroken /eden tlit-

gntrekt en het iJ uw Jluier, o God, die me dekt !

I8. Uw J/uier, o God! Eindelijk .. . en a/In fer eeuwige

windJtilte in uw verre haven... o mijn milde dood !

I20

XLIX

1. 'k BetJ nog J/echtJ Jchuim en van Jchuim tot Jchuim, o

mijn ijdel Jchuimzijn dat hier loch zo gru1velijk tot bezinking iJ gekomen ...

2. Dit Jchuim breekt zich tegen de klippen en het bruiJt er

te midden van het wilde wiergroen der verrchrikkingen, ach I

3. 0 mijn b/anke zee-engel, kom me loch op deze kale klippen

plukken, om me tot uw Heer te brengen,

4· ik Jchuim en toch bloem, broze bloem van JteedJ ver­

worden en vergaan op de kimmen van zijn eeuwige golven ...

5. Zie, 'k zweef op de vleugelen van mijn ziel en de dolftjnen

wiegen f!Je fter a/J ware ik loch van de triomf van hun zee.

6. ]a, en de tritonen toeten voor 'k weet niet welk ingebeeld jeeJt van a/ te inwaartu heerlijkheid.

7. Uit hun gouden kinkhorenJ hoor ik dan ook het lied van het

zijn en niet-zijn en dit dan nog ter ere van mijn povere Jchuitn­

zijn I

8. En toch, hoe dan dit trillend zeefmt na het gru_belgebeuren op gindJe levenJklippen te verklaren?

9· De leegte van mijn Jchuimzijn blijft daar immer voor mij deinen op het ritme van mijn drintigJte leegheid.

Io. Doch 'k luiJter niet meer naar de leegte van mezelj en

mijn Jchuimzijn, o mijn blanke zee-engel, iJ a/J in uw armen verrchuimd ...

I2I

Page 69: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I I. en uw parelmoeren vleugelen wapperen thans rand mijn moei slapen, o gij, mijn wit zeit op de zee I

I 2. Q ja, en HW v/euge/en zijn, boven bet toeten van de frifonen, als bet zacht gemurmel van de eeuwigheid in mij,

I 3, in mij, 0 de zwevende op de v/erken van een zie/ die is Van mij, en die tach zo ijdel kreunt ...

I4. Ben gebed dan voor de lafenis van die ziel? Ach, mijn blanke zee-engel, ge weet bet tach beter dan wie oak I

I 5. Ge weet bet: ze is een kleine kapel gelijk, die onder HW

hoede zonnewaarts vlindert, aile ijdel schuimzijn voorbij I

I6. Maar hoe bet de mensen kond te maken, zij die zo min­achtend op me neerkijken ?

I7. Slechts de kleine kinderen doen me nag teken en ze be­wonderen dan de kleurige vlinder die ik in de zan ben ...

I 8. Van de vlinder en de zee-engel, verhalen hun sprookjes en in hun dram en vlei ik me neer ...

I 9· want ik oak, ik ben een kind, uw kind, o Heer, en ik droom!

I22

L

I. De stoeiende mei is weer tot mij gekomen, ter Minne, en met de vele sieraden van bloemen en van vogelen.

2. Vreugdevol ga 'k dan oak weer doorheen uw bloeiende bongerd, o Heer, en fter draag 'k de mooie mei tot voor uw lich­tende voeten.

3. Jubelende zangtijd is het weer geworden en van avera/ komen zingende karen bet nieuw geding van onze lente-ening vieren.

4· En bier oak weer de grootse wilde wingerd, zo groenend waaiend ter epithalaam-begroeting,

5. bier, in dit grauwe oord van geboeide Ievens, waar anders de dagen zo onmedogend duister zouden zijn ...

6. Ach Heer, hoe alles tach zo wonderbaar geschikt over bet gouden stramien van uw eeuwige voorzienigheid I

7· Doe/laos onze geworpenheid bier op aarde? Neen, o neen, vooral niet wanneer ik weer de zan mag aanscbouwen,

8. de warme zan, uw en mijn zan, 0 Heer, te midden van bet Dierenriemfeest van uw dansende Cosmos I

9· De zan ... laat me ze in U eren en ze roe men als bet reini­gend vuur van uw allesverterende genade in mij.

IO. De zan is uw stralende glorie en van avera/ wordt ze, ter mijne devote sticbting, door IIW sterren verzege/d.

I 1. ]a, in uw uitspansel is bet thans een juichende stoet van hemellichamen geworden, o zo prachtig ...

123

Page 70: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I 1. en de melancholische denker ten spijt die, verschrikt, zijn ogcn voor hun ecuwige praal moest sluiten ...

I 3. Doch; 'k ben geen melancholische denker meer, o Heer, en als de jonge gelieven in mei gaan we samen ...

14. gaan we fter-dromend door de bloeiende tuinen van onze

minne-ening in de hoogste vreugde.

I 5. Mijn /enteron in uw school, 0 Heer, en de zoetste minne-kozingen in de verwaaiende extazen van mijn geest ...

16. Zeg, wie zal ons nog ooit durven te scheiden, wij het zonni­ge Paar, wij het AI, wij het Ben in de diepste herml van onze

Minne?

17. En hier die stoeiende mei, om ons in onze minne­aandrift te begroeten, o die bloemen en die vogelen ...

I 8. hoe heerlijk het koor van de goddelijkste uwer creaturen, 0 Heer, en ik, door IIIV zon uitgeblakerd, verteerd ...

I 9· 0 de blauwe lichten in mijn stralende ogen, en de pracht van mijn balsemende verrukkingen in U I

I14

LI

I. 'k Dorst naar teruggctrokkenheid, o Heer, want' k ben moe van de wereld en van haar vele horizonnen vatz a/ te tragisch git.

1. Alles is zo duister in mij, en' k hunker naar verre woestij­nen waar 'k eindelijk in uw allesverterend Licht zou kunnen opgaan.

3. U zoudt er me drinken en me nutten, ik de lege vr~~&ht waar-ttit al het sap door U reeds werd geperst.

4· De woestijn, ach, die zee van heiligend zand, en mijn ar­men, ter verloving, naar uw zon ttitgestrekt ...

5. 0 God, ik zo luttele schaduw in 11111 Licht, zo luttel dat ik niets meer in d'oneindigheid van uw hoogste eenzaamheid ben ...

6. De dagen verlopen hier in nutteloos gedoe en mijn gedachten zijn levenloos, ze hoi/en over de wegen van mijn blindheid.

7· 0 Here, en hoe zou 'k U nog de bloempjes van uw schep­ping kunnen noemen, ik hier van aile bloemen verstoken,

8. en van uw gonzende insectenpraal, o Heer, ken ik nog slechts het ongedierte dat mijn legerstede bewoont ...

9· De vogelen, bestaan ze nog, o Heer, want sedert jaren is hun gekweel me door mijn medemensen verboden.

10. Indien ik me niet vergis, o Heer, kunnen de vogelen vliegen en kunnm ze boodschap van hervonden vrijheid worden.

II. Ze moe ten vleugelen hebben ... ach had ik ook maar vleu­gelen, vleugelen nJet parelmoeren pennen,

Page 71: Marc Eemans - Hymnode (1956)

u. Icaros gelijk zou 'k dan zonnewaar'f! kunnen stevenen, steeds hoger, hoger ... zo hoog als geen sterveling lot hiertoe.

I 3· Doch de val, de duizeligwek/eende val in het niets ... ter verwezenlijking der zo vurig gewensle leruggetrokkenheid .. .

I4. Met gebroken /edema/en lig ik hier len gronde geslagen ... . 'k Voel me zo ellendig en 'k verga ...

I 5. Alles is zo duister in mij en loch droom ik nog steeds van ve"e woestijnen waarin voor eeuwig ter lichtfestijn te varen.

I 6. Q die tfuisternis Van de /ul/e/e zand/eo"e/ die ife ten slotte slechts ben, en zijn slaap ...

17· Die langverwachte slaap I Doch gij, o God, mijn eeuwige dageraad in he/ broeisel van de tijden ...

18. en in d'omduistering van mijn a/, Gij, o mijn Licht ... en ik val, val ... de eeuwige Icaros duizelingwek/eend achterna.

u6

Page 72: Marc Eemans - Hymnode (1956)

LII

I. Het jongste morgenrood van het eeuwig 1vederkeren is in mij opgestaan met 'n ware godsvrucht, aile godsdiensten voor-bij ...

2. ]a, God hadden we gedood en Hij is in ons herrezen, heerlijker dan ooit, aile muffe priesterschap ten spijt.

3· Ben nieuwe liturgic is in onze harten, saam met de kelken van de bloemen opengebloeid, overal de nieuwe wee/de van onze Godsvreugde verkondigend ...

4· Liturgisch zijn we dan ook vreugdig in gedachten, en we stralen, o zo lachend blij ...

5. 0 het festijn van deze dansende liturgie op het aards concert der gmren en kleuren, ter opsmukking van onze poi-zie !

6. De getemde chaos in onze biddende handen en het offer/am van bevrijding in die ongenaakbare weide van de vrede.

1· Dit aards concert, hier op deze weide I 0 mijn schare van getrouwen, neemt allen uw gouden kinkhorens ter verkondiging van onze nieuwste liturgic ...

8. ]a, roept de dolftjnen en ook de g11itige tritonen op, want het wordt nog een triomf vat/ de goddelijke zee in ons.

9· Ritmisch wiegt en deint reeds onze zang en hij is als een vlucht van zilverende mecuwen, de Godheid te gemoet I

10. Het roze van de koraalriffen in de verten, doch hier in onze ogen het geheim van onze innerlijke verheerlijkingen !

Page 73: Marc Eemans - Hymnode (1956)

I 1. God ... o wonderlijk genot te midden van die festijn­weelde uw naam te mogen noemen en te Ioven tot in de laatste van onze vezels ...

I 2.. Of nog verder, tot in de begeerten van onze vrouwen ... en U te lezen in de extatische blik van haar ogen I

I 3. ja, een zee van klaterende zangen stijgt, hoog, Nit onze rangen op, en, samcn met de lief de van onze vrouwen, is ze van de verwezenlijking van onze dromen ...

I4. D' eeuwigheid ove"ompelt onze gelederen, o mijn schare van getrouwen, en 'tis ten roes in de baaierd van onze waaiende geesten I

I 5. ]a, we zijn de gees ten van de Geest, en daarom is het dat we jubelen in de liturgic van onze bruisende Godszee I

I 6. Daarom is het dat de zeepbelvan onze ziel openspringt en voor de triomf van de laatste vergeldingen opklaart.

I7· God, o sierlijkste woord in de mond van deze god/aste­raars ... o zang van onze bloedende harten I

I 8. God, o mijn God ... o Poezie I

12.8

NA-WERELDSE MINNEZANG

Page 74: Marc Eemans - Hymnode (1956)

, Tho that rare and exquisite human soul, whose serene harmony of beauty and sorrow inspired these verse"

Frederik van Beden.

I

0 thans te zingen in de richting van onze hiernamaalse V reugde, die V reugde die niet meer van onze aarde is, noch van de vruchten van onze dromen, doch van de vermenigvuldiging van onze dood ...

Ach, ik de zanger in 't empyreum van een wonderhare liefde, een liefde tot ongenaakhaar licht verhemeld, en tot het eeuwige in mezelf .. .

De zang van 't weelderig liefdehedrijf rnijner ziel met de ziel van de geliefde, en de trillende hoog van die liefde hoven de zonnige V reugde van onze liefdespelen in God ...

Het rijk van die zang hoven de hegeerten van aile muziek, en in d'onsterfelijkheid van onze hestendige Vreugde, o de zachte heerlijkheid van die ontaarding in gehed ...

n

Liefste, o jongste Bruid op de Bruiloft des Geestes I 'k Juich je in stilte toe, hoven de triomf van al hetgeen ons zo driest op aarde hlijft scheiden ...

Hier de mythische ring van onze ening in de ons hei­den omvademende godheid des Geestes en het heillied van onze tochten over de weeldeoorden onzer diepste warmte ...

Liefste, o heerlijke Bruid over de zeeen van rnijn liefde uitgespreid, en met de wazigste wolken van rnijn strelingen geloofd, hymnisch hemin ik je ...

Page 75: Marc Eemans - Hymnode (1956)

En 'k glimlach tot jou met het stralend gelaat van de hloemen, en ook met de lippen der kwelende sprookjes­engelen in Minne ...

III

Die Minne, o heerlijke Bruid, is van de gaven der Godheid in ons, en van onze goede V reugde in de ruisen­de schoot van de Almoeder-ons ...

Weet je het nog, o allerliefste druivenrank in de he­dwelmende wijngaard van onze wiegende Almoeder ...

Zeg weet je het nog, o mijn Liefde hoven de paring van de mensen, dat we eens tot het lijden om elkaar wer­den geroepen ...

Doch staan we thans reeds niet veel verder dan het lijden : aan gene zijde van het menszijn, en thans reeds te midden van louterende Minne ...

IV

Mijn minnespel met jou, jij Bruid van Licht en Dauw, ach het dansend Spel in het ijle van ons niets, en toch iets ...

Zeg, Liefste, reik me de hand ter duizelingwekkende vaart door het niets, en opdat je me zou gedenken in de honzende stilte van je hloeiend hart ...

Opdat je me zou gedenken, ik je gekerkerde dweper in de roes van alle vereenzaming, en in Godes hangende tuin verdwaald ...

Zeg, weet je nog die zomeravond van zachte hekoring, toen de kastanjelaren reeds lang waren uitgehloeid en ik je over je hele lichaam heh gezoend ...

v

Liefste, jij Bruid van het minnespel in het Rijk van onze eeuwigheid, en de kroon van deze stille traan ter wille van het wee dat uit verzaking opwelt ...

Muziek hoor ik thans om je donker haar, muziek die uit je lichaam opwelt en tot het zuchten van mijn ge­dachten tot jou opgaat ...

En 'k hoor die muziek die me van 't onzichthaar zaad prevelt, van het zaad dat voor de oogst van onze on­eindigheid werd gezaaid ...

0 de verrukkende opstanding van dit zaad ter in­spraak van al wat jouw hekoring in het Rijk van onze eeuwigheid gedijt ...

VI

De poolster, en ook het zuiderkruis, stil, hoven onze liefde ter duiding van onze innerlijke zee en ter hege­leiding van 'n veelstemmig lied, een lied zonder eind ...

'k Pluk thans de verre gaven van alle waanaromen, en 'k hedwelm me met de vergeefse rust van 't onmo­gelijk aanzijn in je ogen ...

'k Zoek je te noemen met andere woorden dan die van de wereld, en met zachte geluiden als van de nooit moei~ hemel in 't geluk van je eigen liefdewensen ...

En in die na-wereldse zang van versterving noem ik je met de woorden des Geestes, en prevel ik heel stil en zacht : ,o jij, mijn Minnegeheim in Vreugde ... "

VII

Ach, Liefste, kon je V reugde maar van geluk stralen in de woonst van jouw Minne, ach kon ik je maar naar de Bruidegom van jouw wereld leiden ...

I~~

Page 76: Marc Eemans - Hymnode (1956)

'k Zou je op de vleugelen van mijn liefde dragen, en 'k zou je nog mooier dan met de maagdelijke bruidsluier van deze aarde tooien ...

'k Zou je nog inniger bezingen ... metal de toverwoor­den van mijn hymnische kunst, en met de mythos van een nieuwe Orpheus ...

J e weet, die Orpheus van over de bergen, met het licht van de Bruid in de stralende armen, triomfantelijk­verheven, ach ...

VIII

'k Heb je steeds gegood en je tussen je zusteren de sterren geplaatst. Daarom, o Liefste, beschaam me niet in mijn orphisch gedweep ...

Laat het aan d'anderen over, aan de verguizers van al hetgeen nog van grootsheid in het menselijk tekort kan leven, om me te bespotten in mijn zang ...

Laat het aan d'aanbidders van de al te broeierige geneugten over mijn onaardse lied van verzaking aan de kleur van hun zwaddertaal te toetsen ...

Laat het hun over me in hun laksheid te honen en mijn zwanenzang met het zwart misprijzen van hun goddeloosheid dood te verven ...

IX

Ach, Liefste, van de sterrenhemel uit waar je thans in mijn hart leeft, speel toch met mij het lichtende Spel van aile verheerlijkingen mee ...

En tracht voor eeuwig, in mijn ogen, als de Maagd van aile Bruiloften met het koraal der hoogste vreugden hoven mijn liefde te leven ...

Ja, 'n glimlach van je trouw in Vreugde is voldoende

opdat ik voor jou eeuwig in de blakerende Tuin des Heren zou blijven bloeien ...

Daarom, o Liefste, gun me in dit lied van zo hoofse minne dat ik me heel en al in het sacrale Spel van jouw Lief de zou inleven ...

X

'k Berust thans in en om je leven, o zo rein ... en met de diafane tekening van je ziel voor mijn nog immer door je zon verblinde ogen ...

En 'k voel je eveneens in en om mij leven, als 'n be­stendige aanwezigheid in poesis die 'k hoven mezelf in heerlijkheid draag ...

'n Echte vita nuova is uit die heerlijkheid in poesis opgeklaard, zodat we thans, wij ruisend-ranke riet, tot 'n andere wereld worden geboren ...

Een elyzees veld heet het te zijn, dit oord van onze extazen, waar we thans onder de zaligmakende wind van onze minnegoden als eolusharpen om elkaar weten te trillen ...

XI

Een elyzees veld voor de zielerust van die verscheur­de Orpheus en de zalvende hand van de hervonden Eurudike onder de pijnbomen van mijn lustwarande in poesis ...

De geest van de verscheurde Orpheus waaiend hoven de bespottingen en de moorddaden der Mainaden, o het wonder van de zing en de geest in poesis ...

En jij, o mijn stille orante ter vereeuwiging van al het wondere dat in het zwevende van mijn orphische genade opbloeit ...

Page 77: Marc Eemans - Hymnode (1956)

Jij, mijn lied ter minne en het biddend thema van dit lied ... 'k zoen je over al de zeeen van je lichaam en ik zucht, ik je verscheurde Orpheus ...

XII

Doch 'k ben thans in licht herrezen en mijn al te werelds stof, in de tempel van de gaatste oranten ge­horgen, heh ik voor eeuwig om jou verlaten ...

En thans genaak ik de cella van je waarste aanzijn in Mione, o mijn verre Eurudike I 'k Betreed ze als geruis­loos en met al de ootmoedigheid van de ons zo dierhare stilte ...

Ach die stilte hoven de eolusharpen van ons weten, die stilte als van de bestendige ontginning der Minne­goden in de na-wereldse zang van ons zijn ...

De stilte van de verzakende Minne in ons, en als de verre echo van die eindeloze zang, o jij, mijn zang ... zonder eind ... o goddelijke poesis in het goddelijke van ons zingende zijn ...

en Eros-Thanatos ...

Midzomer 1948.

COLOPHON

In opdracht van de Colihrant-uitgaven, te Lier, werd dit hoek gezet uit de Garamond-letter 10 punts romein en cursief, en gedrukt op de persen van de drukkerij Erasmus, te Ledeherg hij Gent. Deze eerste oplage, verlucht met acht tekeningen van de schrijver, verschenen in octo­ber 1956, hedraagt 300 exemplaren op houtvrij

editie-papier, genummerd van 1 tot 300.

Dit is nummer

lh3

Page 78: Marc Eemans - Hymnode (1956)
Page 79: Marc Eemans - Hymnode (1956)

-· --~ T~ -i! I!\ II ,,,

!

I t

;: I

I

I

I

- -____ d~~

Page 80: Marc Eemans - Hymnode (1956)
Page 81: Marc Eemans - Hymnode (1956)
Page 82: Marc Eemans - Hymnode (1956)