maligne struma ovarii...het maligne struma ovarii metastaseert volgens de mees-te auteurs meestal...
TRANSCRIPT
701Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 22 maart;152(12)
In een teratoom van het ovarium kan schildklierweefsel
voorkomen. Dat kan zelfs de belangrijkste weefselcom-
ponent zijn. In dat geval spreekt men van struma ovarii. Wij
beschrijven een patiënte bij wie in dat schilkdklierweefsel
maligne ontaarding was opgetreden.
ziektegeschiedenis
Patiënt A, een 46-jarige vrouw, presenteerde zich op de poli-
kliniek Gynaecologie met klachten over een opgezette buik
en rugpijn sinds 3 maanden. Haar laatste menstruatie
da teerde van 3 maanden eerder. Er waren geen andere klach-
ten. Patiënte gebruikte geen medicatie, rookte ongeveer
5 sigaretten per week en gebruikte 1 à 2 alcoholische een-
heden per dag. De familieanamnese vermeldde dat zowel
haar vader als haar zuster hyperthyreoïdie had gehad en
dat zij daarvoor waren behandeld met radioactief jodium.
Beiden waren nu ingesteld op substitutietherapie in de vorm
van levothyroxine.
Bij lichamelijk onderzoek van patiënte werd een tumor in
de onderbuik gepalpeerd. Bij vaginale echoscopie zagen wij
een cysteuze massa, die waarschijnlijk uitging van het rech-
ter ovarium, met een maximale afmeting van 9,7 × 7,6 × 7,0
cm. In het linker adnexum ontdekten wij een kleinere cyste.
Er was geen vrij vocht in de buikholte. Bij laboratorium-
onderzoek werd een concentratie CA-125 van 1160 U/l aan-
getroffen (referentiewaarde < 65). Omdat wij een malig-
niteit van het ovarium vermoedden, werd een proeflaparo-
tomie gepland.
Bij laparotomie via een mediane onderbuikincisie werd
2,5 l ascites afgezogen. Het rechter ovarium was vergroot en
op basis van het macroscopisch beeld werd gedacht aan een
maligniteit. De tumor was vergroeid met het sacro-uteriene
ligament, het rectum en de bekkenwand, maar wij konden
deze in zijn geheel verwijderen (figuur 1). Het linker ova-
rium was cysteus vergroot (5 × 3 × 3 cm), maar wel mobiel.
Aan uterus, appendix, lever, galblaas, peritoneum en verder
in de bovenbuik zagen wij geen bijzonderheden. Vriescoupe-
onderzoek van het rechter ovarium mislukte doordat het
preparaat werd verzonden in formaldehyde. Op basis van
het macroscopisch beeld gingen wij uit van een ovarium-
carcinoom, minimaal stadium IIC, en verrichtten wij ad-
nexectomie links met uterusextirpatie, omentumresectie en
lymfklierdissectie. De ingreep verliep zonder complicaties;
het bloedverlies tijdens de operatie was 1000 ml. Het post-
operatief herstel verliep ongecompliceerd.
Pathologisch onderzoek. Het rechter ovarium had een maxi-
male diameter van 8 cm en was omgeven door een glad
kapsel. Microscopisch onderzoek toonde het beeld van een
struma ovarii, met centraal hemorragisch verval. De vitale
gebieden waren opgebouwd uit micro- en macrofolliculair
schildklierweefsel met daarin een papillair carcinoom van
1,2 cm in diameter met een microfolliculair aspect. De folli-
kelepitheelcellen hadden vergrote kernen met kerngroeven,
kernoverlap, intranucleaire inclusies en heldere kernen
(matglaskernen of ‘orphan-annie eye’-kernen) (figuur 2).
Verspreid werden een enkele delingsfiguur en meer kernige
reuscellen waargenomen. Wij zagen geen papillaire forma-
ties of psammoomlichaampjes. Wij konden geen andere
weefselcomponenten vinden die zouden kunnen passen bij
een teratoom. De uterus, het linker ovarium, de lymfklieren,
het omentum en het buikspoelvocht toonden geen relevan-
te afwijkingen.
Decursus. Direct na de operatie bedroeg de serumcon-
centratie thyreoglobuline 28 μg (referentiewaarde 1,7-25,0).
Het CA-125-niveau was 6 weken na de operatie genormali-
seerd. Patiënte kreeg een geringe, subklinische hypothyreoï-
casuïstische mededelingen
Maligne struma ovarii
J.Stekelenburg, H.G.ter Brugge, F.C.P.Moll en E.C.Dompeling
Een 46-jarige patiënte onderging een proeflaparotomie vanwege aanwijzingen voor een maligniteit van het ovarium. Bij de ingreep werden een uterusextirpatie met adnexectomie, een omentumresectie en een lymfklierdissectie verricht, zonder zichtbaar tumorrestant. Bij pathologisch onderzoek bleek het te gaan om een maligne struma ovarii, een zeer zeldzame afwijking. Patiënte behoorde tot de groep met een laag risico voor progressie van de ziekte (T1>1cmN0M0). Het beleid bestond uit een voorlopig conservatieve follow-up, waarbij thyreoïdstimulerend-hormoon(TSH)-suppressietherapie met behulp van levothyroxine werd gegeven.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:701-4
Isala klinieken, afd. Gynaecologie, Dokter van Heesweg 2, 8025 AB Zwolle.Afd. Gynaecologie: hr.dr.J.Stekelenburg, arts in opleiding tot gynae coloog (thans: gynaecoloog, Medisch Centrum Leeuwarden, Leeuwarden); hr. H. G.ter Brugge, gynaecoloog.Afd. Pathologie: hr.dr.F.C.P.Moll, patholoog.Afd. Interne Geneeskunde: mw.dr.E.C.Dompeling, internist.Correspondentieadres: hr.dr.J.Stekelenburg([email protected]).
702 Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 22 maart;152(12)
die met een concentratie thyreoïdstimulerend hormoon
(TSH) van 4,7 U/l (0,4-4,0) en van vrij T4 (FT4) van 12,8 pmol/l
(10,0-24,0). Over de noodzaak en vorm van verdere behan-
deling of nabehan deling is er nauwelijks richtinggevende
literatuur. Na literatuuronderzoek, uitgebreid collegiaal over-
leg en besprekingen met patiënte en haar partner besloten
wij, conform de richtlijn ‘Schildkliercarcinoom’ uit 2007
(www.oncoline.nl), tot TSH-suppressietherapie. Daarbij
wordt tenminste gedurende de eerste 2 jaar gestreefd naar
een TSH-niveau < 0,1 U/l en daarna naar een TSH-niveau
rond de 1,0 U/l. Patiënte kreeg behandeling met levothyro-
xine 0,1 mg/dag. Bij follow-up bleek de TSH-spiegel te zijn
genormaliseerd. Zeven maanden na de operatie maakte
patiënte het goed.
beschouwing
Een maligne struma ovarii, zoals in bovenstaande casus
beschreven, is zeer zeldzaam. Er is dan ook weinig literatuur
beschikbaar en slechts 2 keer werd een casus door Neder-
landse auteurs beschreven.1 2 Het grootste gepubliceerde
overzicht betreft 39 casussen, waarbij 1 groep van 13, 1 klei-
ne groep van 5, 4 beschrijvingen van 2 casussen en verder
afzonderlijke casuïstische mededelingen.3 Van recentere
datum zijn nog enkele gevalsbeschrijvingen.4-7 Ongeveer
20% van de ovariumtumoren betreft mature teratomen. On-
geveer 15% van de mature teratomen bevat schildklierweef-
sel. Slechts bij 2,7% van de teratomen is er sprake van een
struma ovarii. Dit is een monodermale variant van een tera-
toom en men spreekt pas van een struma ovarii als het tera-
toom voor meer dan 50% bestaat uit schildklierweefsel.8
Hoe vaak er in een struma ovarii maligniteit voorkomt, is
moeilijk te zeggen. Er bestaan geen duidelijke criteria voor
de diagnose en er is waarschijnlijk sprake van aanzienlijke
onderdiagnostiek. De uitslag van peroperatief vriescoupe-
onderzoek luidt meestal ‘benigne’, omdat het vaak gaat om
een relatief kleine maligne tumor in een grote benigne
ovariumtumor. Daarom is het ook goed voorstelbaar dat de
aandoening soms wordt gemist. In de literatuur worden
frequenties van 0,1-0,3% van alle teratomen genoemd.9-11
In principe gelden voor de diagnose ‘maligne struma
ovarii’ dezelfde criteria als voor schildkliercarcinoom in de
schildklier. Voor papillair carcinoom, de meest voorkomen-
de variant van het maligne struma ovarii,8 12 zijn dat cyto-
nucleaire criteria. Voor het folliculair carcinoom zijn dat
kapseldoorgroei en vaatinvasie. Bij struma ovarii ontbreekt
meestal een kapsel, zodat dat maligniteitscriterium afvalt
en de diagnose ‘folliculair schildkliercarcinoom’ in een
struma ovarii vaak niet te stellen is.
Klachten van een struma ovarii zijn aspecifiek. Vaak heb-
ben patiënten geen symptomen. In 45% van de gevallen pre-
senteren zij zich met een zwelling in de buik, in 40% met
buikpijn, in 9% met menstruatiestoornissen en in 5% met
klachten die passen bij hyperthyreoïdie.3
Het maligne struma ovarii metastaseert volgens de mees-
te auteurs meestal niet, hoewel in een publicatie met name
intra-abdominale metastasering bij 23% van de patiënten
wordt gemeld.3 Ook hematogene verspreiding is beschre-
ven.
Voor de behandeling en nabehandeling van het maligne
struma ovarii zijn verschillende strategieën denkbaar. Om-
dat deze aandoening zeer zelden voorkomt, is het niet mo-
gelijk om aan de hand van grote patiëntengroepen met lang-
durige follow-up iets te zeggen over de uitkomst bij ver-
schillende strategieën. De auteurs van het grootste gepubli-
ceerde overzicht stellen voor, aan de hand van hun beschrij-
ving en analyse van 39 casussen,3 om bij uitgebreide meta-
stasering, bij kapselinvasie of bij patiënten bij wie de diag-
nose tijdens de operatie wordt gesteld complete stadiëring te
verrichten. Dit is gebruikelijk in geval van een ovariumcarci-
noom en dit deden wij ook in de hier beschreven casus. Ver-
volgens wordt dan 131I-scintigrafie van het gehele lichaam
verricht om een eventueel intra-abdominaal restant van ma-
ligniteit op te sporen. Tevens dient men de serumconcentra-
tie thyreoglobuline te bepalen.3 Bij afwezigheid van een res-
tant kan men dan een afwachtend beleid voeren, waarbij ge-
durende 5-10 jaar TSH-suppressietherapie wordt gegeven.
Bij een restant of een recidief dient met een totale thyreoïd-
ectomie uit te voeren, gevolgd door ablatietherapie met
radioactief jodium. Restant en recidief van een maligne
struma ovarii vertonen een goede respons op ablatietherapie
met radioactief jodium.13 14 Andere auteurs pleiten ervoor
om altijd een totale thyreoïdectomie te verrichten, omdat
follow-up met scintigrafie of thyreoglobulinebepaling wei-
nig zin heeft bij patiënten bij wie de schildklier niet is ver-
wijderd. Een nog werkende schildklier neemt immers al het
figuur 1. Tumoreus vergroot rechter ovarium van patiënt A na
extirpatie, met als afmeting: 8 × 6 × 5 cm.
703Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 22 maart;152(12)
figuur 2. Microscopische beelden van de ovariumtumor van patiënt A: (a) overzichtsbeeld van een papillair schildkliercarcinoom dat
is omgeven door een geïnfarceerd deel van een struma ovarii (HE-kleuring; circa 10 maal vergroot); (b) detailopname met cytonucleaire
afwijkingen die passen bij een papillair schildkliercarcinoom: kerngroeven, kernoverlapping en heldere, lege kernen (‘orphan-annie
eye’-kernen) (HE-kleuring; circa 450 maal vergroot); (c) ander detailbeeld van microfollikels bekleed door cellen met vergrote kernen
met soms intranucleaire inclusies (HE-kleuring; circa 450 maal vergroot).
a
b
c
papillair schildkliercarcinoom
geïnfarceerd deel van het struma ovarii
overlappende kernen
gegroefde kern
microfollikel
‘orphan-annie eye’-kernen
intranucleaire inclusie
microfollikel
704 Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 22 maart;152(12)
radioactieve jodium al op, waardoor ectopisch schildklier-
weefsel niet zichtbaar zal worden. Bovendien produceert
een normaal werkende schildklier thyreoglobuline, waar-
door de waarde van thyreoglobuline als tumormarker
marginaal is.15
Therapeutische opties. Voor beantwoording van de vraag
of bij de behandeling van patiënten met een gedifferentieerd
schildkliercarcinoom na totale thyreoïdectomie nog plaats
is voor nabehandeling in de vorm van ablatietherapie met
radioactief jodium is al eerder een literatuuronderzoek ver-
richt, tot 2005. De uitkomsten hiervan werden besproken
door een panel van experts uit 13 Europese landen.16 Een
aantal criteria werd opgesteld, die een indeling mogelijk
maken van patiënten met een zeer laag, laag of hoog risico
voor progressie van de ziekte, zodat men tot een therapie-
keuze kan komen. Patiënten bij wie een unifocaal papillair
schilkliercarcinoom met een diameter van minder dan 1 cm
volledig is verwijderd en bij wie geen lymfkliermetastasen
zijn vastgesteld (TB1cmN0M0) vallen in de klasse ‘zeer laag
risico’. Voor hen bestaat geen indicatie voor nabehandeling.
Patiënten bij wie de ziekte wel is gemetastaseerd of bij
wie incomplete chirurgie heeft plaatsgevonden, vallen in de
klasse ‘hoog risico’ en voor hen bestaat een absolute indica-
tie voor nabehandeling. De hier beschreven patiënte valt in
de groep met laag risico (T1>1cmN0M0) en dat is dus juist
de groep waarover het debat wordt gevoerd.
Wij kozen voor een voorlopig conservatieve follow-up,
waarbij TSH-suppressie met behulp van levothyroxine wordt
gegeven. Het behoud van de schildklier is hierbij natuurlijk
de grootste winst. Een nadeel is dat de voor recidivering
voorspellende waarde van de thyreoglobulineuitslag is ver-
minderd en dat scintigrafie bij de nog werkende schildklier
geen waarde heeft. De belangrijkste overwegingen bij de
keuze voor dit afwachtende beleid was de vaststelling dat
bij patiënte de tumor in zijn geheel werd verwijderd, het als
laag geschatte risico op recidief en de goede prognose van
een eventueel later toch nog optredend recidief na behande-
ling met jodium-131-ablatietherapie. Patiënte zal uiteraard
intensief worden gevolgd door zowel de behandelend inter-
nist als de gynaecoloog.
Dr.T.P.Links, internist-endocrinoloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, adviseerde bij deze casus.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 26 juni 2007
Literatuur
1 Willemse PHB, Oosterhuis JW, Aalders JG, Piers DA, Sleijfer DT, Vermey A, et al. Malignant struma ovarii treated by ovariectomy, thyroidectomy, and 131I administration. Cancer. 1987;60:178-82.
2 Aken ET van. Een geval van struma ovarii (teratoma strumosum thyreoideum). Ned Tijdschr Geneeskd. 1909;53:920-6.
3 Makani S, Kim W, Gaba AR. Struma ovarii with a focus of papillary thyroid cancer: a case report and review of the literature. Gynecol Oncol. 2004;94:835-9.
4 Navarro MD, Tan MAL, Lovecchio JL, Hajdu SI. Malignant struma ovarii. Ann Clin Lab Sci. 2004;34:107-12.
5 Osmanağaoğlu MA, Bozkaya H, Reis A. Malignant struma ovarii: a case report and review of the literature. Indian J Med Sci. 2004;58:206-10.
6 Bolat F, Erkanli S, Kayaselcuk F, Aslan E, Tuncer I. Malignant struma ovarii: a case report. Pathol Res Pract. 2005;201:409-12.
7 Zekri JM, Manifold IH, Wadsley JC. Metastatic struma ovarii: late presentation, unusual features and multiple radioactive iodine treat-ments. Clin Oncol (R Coll Radiol). 2006;18:768-72.
8 Devaney K, Snyder R, Norris HJ, Tavassoli FA. Proliferative and histo-logically malignant struma ovarii: a clinicopathologic study of 54 cases. Int J Gynecol Pathol. 1993;12:333-43.
9 Matsuda K, Maehama T, Kanazawa K. Malignant struma ovarii with thyrotoxicosis. Gynecol Oncol. 2001;82:575-8.
10 Dardik RB, Dardik M, Westra W, Montz FJ. Malignant struma ovarii: two case reports and a review of the literature. Gynecol Oncol. 1999;73:447-51.
11 Zakhem A, Aftimos G, Kreidy R, Salem P. Malignant struma ovarii: report of two cases and selected review of the literature. J Surg Oncol. 1990;43:61-5.
12 Kostoglou-Athanassiou I, Lekka-Katsouli I, Gogou L, Papagrigoriou L, Chatonides I, Kaldrymides P. Malignant struma ovarii: report of a case and review of the literature. Horm Res. 2002;58:34-8.
13 O’Connell ME, Fisher C, Harmer CL. Malignant struma ovarii: pre-sentation and management. Br J Radiol. 1990;63:360-3.
14 Vadmal MS, Similari TF, Lovecchio JL, Klein IL, Hajdu SI. Diagnosis and treatment of disseminated struma ovarii with malignant trans-formation. Gynecol Oncol. 1997;64:541-6.
15 Balci TA, Kabasakal L. Is the I-131 whole-body scanning proper for follow-up management of the patients with malignant struma ovarii without performing the thyroidectomy? Gynecol Oncol. 2005;99:520.
16 Pacini F, Schlumberger M, Harmer C, Berg GG, Cohen O, Duntas L, et al. Post-surgical use of radioiodine (131I) in patients with papillary and follicular thyroid cancer and the issue of remnant ablation: a consensus report. Eur J Endocrinol. 2005;153:651-9.
Abstract
Malignant struma ovarii. – A 46-year-old patient underwent exploratory laparotomy due to indications of ovarian malignancy. Bilateral salpingo-oophorectomy, total abdominal hysterectomy, omentectomy and lymph-adenectomy were performed, but no residual tumour was seen. Histo-pathological examination of postoperative specimens revealed malignant struma ovarii, a very rare condition. The patient had a low risk of disease progression (T1>1cmN0M0). Management consisted of initial conser-vative follow-up, which included administration of thyroid-stimulating hormone (TSH) suppression therapy with levothyroxine. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:701-4