lucius annaeus cornutus’ - ghent university...

164
Lucius Annaeus Cornutus’ Epidromh Epidromh Epidromh Epidromh\ tw=n kata tw=n kata tw=n kata tw=n kata\ th th th th\n n n n Ellhnikh Ellhnikh Ellhnikh Ellhnikh\n qeologi/an paradedome/nwn n qeologi/an paradedome/nwn n qeologi/an paradedome/nwn n qeologi/an paradedome/nwn, in confrontatie met Silius Italicus’ praktijk Klaas Bentein Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks. Academiejaar: 2006-2007 Universiteit Gent

Upload: others

Post on 25-Jan-2021

7 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • Lucius Annaeus Cornutus’

    ’EpidromhEpidromhEpidromhEpidromh\\\\ tw=n katatw=n katatw=n katatw=n kata\\\\ th th th th\\\\n n n n ‘EllhnikhEllhnikhEllhnikhEllhnikh\\\\n qeologi/an paradedome/nwnn qeologi/an paradedome/nwnn qeologi/an paradedome/nwnn qeologi/an paradedome/nwn,

    in confrontatie met Silius Italicus’ praktijk

    Klaas Bentein

    Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,

    voor het behalen van de graad van

    Licentiaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks.

    Academiejaar: 2006-2007

    Universiteit Gent

  • Petite hinc, puerique senesque,

    finem animo certum miserisque uiatica canis.

    (Persius, Sat. V, 64-65)

  • Voorwoord

    Daar deze verhandeling het resultaat is van een langdurig proces waarbij ook anderen

    betrokken waren, vind ik het nodig enkele mensen te bedanken die mij bijgestaan hebben.

    Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar dr. Y. Maes bij wie ik te allen tijde terecht kon.

    Onze gesprekken waren voor mij zeer waardevol. Zijn aanmerkingen en suggesties hebben

    dan ook voor een groot deel bijgedragen aan het uiteindelijke resultaat.

    Daarnaast ben ik ook de mensen uit mijn omgeving – die ik hier niet zal opsommen – zeer

    erkentelijk. Hun aanwezigheid vormde een onmisbare ruggensteun en doet dat nog steeds. Ik

    hoop hiertoe ook alle professoren van de vakgroep te mogen rekenen, wier inzet ik hopelijk

    niet al te vaak tekort deed.

    Mijn oprechte dank aan allen die hun steentje hebben bijgedragen,

    Klaas

  • Inhoudsopgave

    Inleiding 6

    Hoofdstuk I: Lucius Annaeus Cornutus en zijn werk in hun context geplaatst 8

    1. Leven 8

    2. Werk 12 2.1.Filosofische werken 13

    2.2.Grammaticale werken 14

    2.3.Retorische werken 17

    2.4.Onechte werken 17

    3. De ’Epidromh/Epidromh/Epidromh/Epidromh/ 18 3.1.Algemeen 18

    3.2.Titel 19

    3.3.Eenheid/ echtheid 19

    3.4.Structuur en inhoud 20

    4. Cornutus’ onderwijs 23 4.1. Algemeen 23

    4.2. Ludi magister, grammaticus, rhetor en philosophus 26

    5. Cornutus en het politieke klimaat van zijn tijd 34 5.1. Cornutus en de oppositie 35

    5.2. Politiek in Cornutus’ ’Epidromh /? 48

    6. Samenvatting 55

    Hoofdstuk II: ’Allhgori/aAllhgori/aAllhgori/aAllhgori/a 58

    1. Algemeen 58 1.1. Genre 58

    1.2. Allegorie en allegorese 59

    1.3. Metafora continuata 61

    1.4. Metafoor en allegorie 64

    1.5. De lezer 65

    2. Overzicht 66 2.1. Voorstoïcijnse periode 66

    2.2. Stoïcijnse periode 69

    3. Cornutus’ tijdgenoten 94 3.1. Heraclitus 94

    3.2. Chaeremon van Alexandrië 95

    3.3. Pi/nac of tabula van Cebes 95 3.4. Ps.-Plutarchus 96

    4. Kritiek op allegorie en allegorese 97

    5. Samenvatting 102

  • Hoofdstuk III: Cornutus’ ''''Epidromh/Epidromh/Epidromh/Epidromh/ en Silius’ Punica: een confrontatie 104

    1. Leven 104

    2. Werk 107 2.1. Algemeen 107

    2.2. Bronnen 108

    3. Epiek: de goden 109

    4. Werkwijze 112

    5. Vergelijkend onderzoek 112 5.1. Juppiter-Zeus 112

    5.2. Juno-Hera 123

    5.3. Hercules-Heracles 128

    6. Conclusie 132

    7. Samenvatting 139

    Algemene conclusie 141

    Appendix 144

    Bibliografie 152

  • 6/164

    Inleiding

    1. Opzet

    In deze licentiaatsverhandeling zal ik het hebben over Lucius Annaeus Cornutus, een figuur

    die voor het merendeel van de moderne geleerden een onbekende is, ook al bekleedde hij dan

    een prominente plaats in het Romeinse “culturele” landschap van de eerste eeuw na Christus.

    Men hoeft zich evenwel niet persoonlijk aangevallen voelen: hoofdverantwoordelijke is niet

    zozeer onze négligence als wel het ontbreken van veel primaire (en bijgevolg ook secundaire)

    bronnen. Om aan dit euvel te verhelpen, stel ik mij in het eerste hoofdstuk tot doel leven en

    werk van Cornutus te “reconstrueren” en in hun juiste context te plaatsen. Met reconstructie

    bedoel ik dan in de eerste plaats een coherent en volledig exposé van de beschikbare

    informatie. Naar een filosofisch geschrift, de ’Epidromh\ tw=n kata\ th\n ‘Ellhnikh\n

    qeologi/an paradedome/nwn, dat in tegenstelling tot de rest van de werken als bij wonder

    volledig bewaard is gebleven, zal bijzondere aandacht uitgaan.

    Een klaar en duidelijke uiteenzetting van de gegevens is zeker en vast noodzakelijk, maar

    vertelt ons vaak ook weinig. Ik tracht daarom het geheel in zijn juiste context te plaatsen. Dit

    kan niet alleen bepalend zijn voor een juiste interpretatie van de weinige ons beschikbare

    gegevens, maar staat ook toe een breder beeld te vormen van deze persoon en zijn leefwereld.

    De bronnen zeggen ons dat Cornutus een stoïcijn was uit de turbulente eerste eeuw na

    Christus die onderwijs verstrekte aan aristocratische jeugd. Rode draad vormen dan ook de

    thema’s politiek en onderwijs. Centrale vragen zijn onder meer “Had Cornutus een politieke

    betekenis?”, “Behoorde Cornutus tot de oppositie?”, “Welke vorm(en) van onderwijs

    verstrekte Cornutus?” en “Hoe zag Cornutus’ onderwijs eruit?”.

    De schaarsheid van de gegevens vereist daarbij een dynamische aanpak. De vorser moet

    immers – vanzelfsprekend steeds op gefundeerde wijze – in staat zijn de nodige linken te

    leggen met ander bronnenmateriaal. Voor een (gewichtig) thema hoeft men die benadering

    echter in mindere mate te hanteren. Op de vraag “Wat was de aard van Cornutus’ filosofie?”,

    kunnen wij een antwoord geven op basis van het bovengenoemd volledig bewaard gebleven

    geschrift. Omdat de inhoud ervan, stoïcijnse allegorische interpretaties, zeer specifiek blijkt te

    zijn en dus zeker meer uitleg vereist, en omdat het te bestuderen materiaal ook omvangrijker

    is, besteed ik er een apart hoofdstuk aan. Het blijft vanzelfsprekend belangrijk een brede kijk

  • 7/164

    te hanteren. Ik tracht algemeen de fascinerende verhouding tussen Cornutus, de (stoïcijnse)

    traditie en Cornutus’ tijdgenoten te vatten.

    Daar de bronnen ons aangeven dat Cornutus in aanzien stond om zijn (filosofisch) onderwijs

    leek het mij boeiend op zoek te gaan naar een mogelijke beïnvloeding van zijn kenniskring

    waartoe de ons (beter) bekende Persius, Lucanus en Silius Italicus behoorden. Dit op basis

    van de literaire productie van beide partijen. Omdat deze verhandeling bij een dergelijke

    studie echter iets te omvangrijk zou worden, besloot ik mij te beperken tot een “een

    confrontatie met Silius Italicus’ Punica”.

    Een dergelijke literaire confrontatie kan men vanzelfsprekend niet losweg aanvangen. Enkele

    fundamentele vragen dienen beantwoord te worden: “In welke periode is een directe invloed

    tussen Cornutus en Silius mogelijk?”, “Wat is de aard van Silius’ literaire werk?”, “Wat kan

    men vergelijken en op basis waarvan?”, “Welke resultaten worden verwacht?”, “Waartoe

    kunnen die resultaten dienen?”, … .

    Na deze drie hoofdstukken geef ik een algemene conclusie die een antwoord biedt op het

    geheel van de hier gepresenteerde onderzoeksvragen. Bij de verhandeling horen ook een

    appendix en bibliografie.

    2. Primaire bronnen

    Om de bronnen zelf te laten “spreken”, werk ik vaak met citaten uit geschriften van

    verschillende Griekse en Romeinse auteurs. De primaire bronnen die frequent opduiken, nam

    ik achteraan in bibliografie op. Ik volg sowieso de standaarduitgaven.

    Voor de Griekse tekst van de ’Epidromh/ baseerde ik mij op Langs editie uit 1881. Een

    nieuwe Teubneruitgave is op komst (maar laat nog even op zich wachten). Doorgaans

    gebruikt men bij verwijzingen een notatie die ik even illustreer: Ep. 33: 70.5 verwijst naar het

    33ste hoofdstuk van de ’Epidromh/ op pagina 70 van Langs uitgave, regel 5.

    Citaten uit primaire bronnen vereisen vanzelfsprekend ook een correcte Nederlandse

    vertaling. Die is in de regel van mijn hand, tenzij anders aangegeven.

    3. Doelstelling

    Het is mijn hoop dat deze verhandeling een antwoord kan bieden op de vergetelheid die de

    geschiedenis een man soms onterecht kan opleggen. Dat wij goed op weg zijn, bewijzen

    overigens de verschillende studies die de laatste jaren verschenen.

  • Hoofdstuk I 8/164

    Hoofdstuk I:

    Lucius Annaeus Cornutus en zijn werk in hun context geplaatst

    Erg veel weet men niet over Lucius Annaeus Cornutus, onderwerp van deze verhandeling. De

    enkele bronnen die het over hem hebben, spreken van zijn aanzien en geleerdheid. De

    leerlingen en kennissen die hij had, zoals Persius, Lucanus, Silius Italicus en Nero, behoorden

    tot de sociale bovenlaag van het eerste-eeuwse Rome. De Suda zegt ons ook dat Cornutus een

    productieve schrijver was op verschillende domeinen.

    Heden ten dage rest ons echter slechts een steriel1 filosofisch werk, waarschijnlijk een

    synthese voor pedagogische doeleinden, van een voor de rest bijna onbekend auteur. Most

    verwoordde, in wat ondertussen een basisartikel geworden is, deze paradox2 als volgt: …(until

    the publication of the Gallus papyrus), there was no other ancient author in whom the

    contrast between the reputation in antiquity on the one hand and the judgement likely to be

    formed on the basis of the transmitted writings on the other hand was so glaring (1989,

    2015). Sommigen wezen op basis hiervan de ’Epidromh/ af als een geschrift van Cornutus

    (cf. p. 19-20), maar hoe gegrond is dat eigenlijk?

    Om duidelijkheid te scheppen in dit alles poog ik in een eerste deel van dit hoofdstuk

    Cornutus’ biografie te “reconstrueren” op basis van het bestaande bronnenmateriaal. Daarna

    geef ik een overzicht van Cornutus’ werken - grotendeels een opsomming van titels - waarbij

    mijn aandacht vooral uitgaat naar de ’Epidromh/.

    1. Leven

    Volgens de Suda (s.v. Kornou=toj vol. 3, p. 159, 13-15 Adler) werd Lucius Annaeus

    Cornutus3 geboren in Leptis Magna, Libië. Precieze data zijn niet bekend, maar over het

    algemeen neemt men aan dat hij rond 20 n. Chr.4 geboren werd en dat hij stierf in de jaren

    80/905. Zijn leven beslaat dus min of meer de (turbulente) eerste eeuw van onze tijdrekening.

    1 Een typering afkomstig van Otto Jahn (1843, xii). 2 Cf. ook Stroux (1931, 355), González (1994, 472) en Döpp (2003, 35). 3 De volledige naam is terug te vinden bij Charisius gramm. 1, 127, 19 Keil. 4 Volgens Reppe (1906, 11) moeten we de geboortedatum voor het jaar 20 plaatsen: Cornutus was Persius’ leraar

    in 50 na Christus. Het is onwaarschijnlijk dat hij op 30-jarige leeftijd een dergelijk clarissimum munus zou bekleed hebben. 5 Mogelijke terminus post quem vormt een citaat bij Charisius (Annaeus Cornutus ad Italicum de Vergilio libro X, namque exemplo tuo etiam principes civitatium, o poeta, incipient similia fingere (Gramm. 1, 125, 16 Keil)) als we aannemen dat Cornutus zijn De vergilio aan Silius Italicus heeft opgedragen na aanvang van de Punica in

  • Hoofdstuk I 9/164

    Een groot deel van zijn leven bracht deze man door te Rome. Hij kwam er onder Claudius (of

    Nero) en was er in ieder geval, zo suggereert zijn naam, de vrijgelatene van een der Annaei,

    mogelijk van Annaeus Mela, broer van Seneca en vader van Lucanus. Het zou ook om Seneca

    zelf kunnen gaan. Hij ontplooide er verschillende intellectuele activiteiten.

    De Suda (cf. p. 8) vermeldt ons zijn drukke bezigheid op vlak van (stoïcijnse6) filosofie en

    retorica: e)/graye polla\ filo/sofa/ te kai\ r(htorika/7. Waarschijnlijk onderwees hij beide

    disciplines (cf. p. 23 e.v.). Suetonius (69/70-140 n. Chr.) schrijft in zijn Vita Persii (1) dat

    Persius door Cornutus inductus werd in philosophiam. Hij moet ook grammaticaal onderricht

    verstrekt hebben. Aulus Gellius (130-180 n. Chr.) noemt hem immers een grammaticus:

    Nonnulli grammatici aetatis superioris, in quibus est Cornutus Annaeus…(Noct. att. 2, 6, 1)8.

    Cassius Dio (150-235 n. Chr.) bevestigt algemeen Cornutus’ aanzien op onderwijzend vlak: ...

    )Annai=on Kornou=ton eu)dokimou=nta to/te e)pi\ paidei/#... (Hist. rom. 62, 29, 2)9.

    Sommigen zijn van mening dat Cornutus tevens tragedieschrijver (tragicus) was. Het (enige!)

    bewijs daarvoor vinden we in de Vita van Persius: Nam Cornutus illo tempore tragicus fuit

    sectae poeticae, qui libros philosophiae reliquit (Vita Persii, 5)10. Volgens Most (1989, 2044-

    2046) is deze zin corrupt en moeten we ze veranderen in: nam Cornutus illo tempore criticus

    fuit sectae Porticus (of Stoicae), qui libros philosophiae reliquit11. Sullivan noemt Cornutus

    echter als mogelijk schrijver van de Octavia, een anonieme tragedie (een fabula praetexta) die

    na de dood van Nero (68 n. Chr.) te dateren valt en ten onrechte aan Seneca wordt

    toegeschreven: The writer (of the Octavia) is devoted personally to Seneca and his

    philosophy, is obviously a poet, and had detailed information about events at Nero’s court in

    62. So Annaeus Cornutus, himself an author of tragedies, remains the most plausible

    candidate… (1985, 73). Ook Cizek (1972, 352) verwerpt die mogelijkheid niet: nous ne

    repoussons pas l’idée qu’il ait pu être également l’auteur de l’Octavia.

    de jaren 80. Reppe (1906, 15-16) e.a. staan hier sceptisch tegenover. Volgens Takács (2004, 36-37) werd dit

    werk reeds in de vroege jaren 60 geschreven: Charisius kan dit citaat enkel uit Plinius de Oudere zijn Dubii sermonis octo gehaald hebben, voltooid in 68. 6 Diogenes Laërtius vermeldt naast andere stoïcijnen ook Cornutus in boek 7 van zijn Vitae philosophorum. 7 Hij schreef veel filosofische en retorische werken. 8 Enige grammatici van vroeger, waaronder Annaeus Cornutus. 9 …Annaeus Cornutus, die toen succes kende om zijn onderwijs… . 10 Want Cornutus, die filosofische boeken naliet, was in die tijd een tragicus uit een poëtische school. Deze zin

    komt uit de oudste mss. van Persius’ biografie die daar de naam Vita Auli Persii Flacci de Commentario Probi Valerii sublata draagt. Men stelt zich dan ook de vraag of de Vita Persii niet eerder aan Probus moet toegewezen worden dan aan Suetonius. Of het dan zou gaan om M. Valerius Probus Berytus of een ander Latijns

    grammaticus met dezelfde naam valt moeilijk te zeggen. Ik verwijs voor deze problematiek naar Smith (1872,

    208-209) en het recentere artikel van Jocelyn (1984, 464-472). 11 Want Cornutus, die filosofische boeken naliet, was in die tijd een criticus uit de stoïcijnse school.

  • Hoofdstuk I 10/164

    Cornutus’ bekendste leerlingen12 waren de reeds vermelde Persius (34-62 n. Chr.) en Lucanus

    (39-65 n. Chr.). Zij worden in de Vita beide getypeerd als auditores Cornuti (Vita Persii 2).

    Persius werd in 50 leerling van Cornutus, die (zo geeft Vita Persii 2 aan) een soort van kring

    rond zich verzamelde bestaande uit leerlingen en geleerden onder wie Claudius Agathurnus

    en Petronius Aristocrates. Wat begon als een leraar/leerling-relatie tussen Cornutus en Persius

    werd een innige vriendschap: Cum esset annorum XVI, amicitia coepit uti Annaei Cornuti, ita

    ut nusquam ab eo discederet (Vita Persii 1)13. Persius draagt zijn vijfde satire op aan

    Cornutus, de man die hem bijbracht wat echte libertas (op zijn stoïcijns) is en tevens een

    dulcis amicus14 was. Cornutus wordt opgevoerd als een alter Socrates. Blijkbaar moet ethica

    een belangrijke plaats bekleed hebben in zijn onderwijs (cf. p. 30 e.v.). Persius vermeldt

    Cornutus ook in zijn testament: hij begunstigt zijn leraar met een geldsom en zijn volledige

    bibliotheek, blijkbaar een verzameling van Chrysippus’ werken: Cornuto rogavit ut daret

    sestertia, ut quidam dicunt, C, ut alii, L et argenti facti pondo viginti et libros circa

    septingentos Chrysippi sive bibliothecam suam omnem. Verum a Cornuto sublatis libris

    pecunia sororibus, quas heredes frater fecerat, relicta est (Vita Persii 4)15.

    Zoals vermeld was ook Lucanus auditor. Daar hij vijf jaar jonger was dan Persius trad hij

    vermoedelijk later toe tot de groep. Misschien kwam Cornutus naderhand in de gunst van

    keizer Nero te staan via Lucanus (González 1994, 464).

    Bardon (1956, 174) wijst algemeen op de grote invloed die Cornutus heeft uitgeoefend op de

    Romeinse literatuur via zijn leerlingen.

    Later werd Cornutus, net als vele anderen, verbannen door Nero. Volgens Reppe (1906, 14)

    was dat naar het eiland Gyarus in de Egeïsche zee (een bekend ballingsoord in die tijd).

    Aanleiding zou een consultatie geweest zijn in verband met een episch werk dat Nero van

    plan was te schrijven:

    Kai\ au)to\n o)li/gou me\n kai\ a)pe/kteinen, e)j nh=son d’ ou=n e)ne/balen, o(/ti tinw=n

    tetrako/sia a)ciou/ntwn au)to\n bibli/a gra/yai, polla\ te au)ta\ ei=nai e/)fh

    kai\ mhde/na au)ta\ a)nagnw/sesqai, kai\ tinoj ei)po/ntoj “kai\ mh\n Xru/sippoj,

    12 Voor de mogelijkheid dat ook Silius Italicus een leerling was, verwijs ik algemeen naar het derde hoofdstuk.

    13 Toen hij (Persius) zestien was, begon zijn vriendschap met Annaeus Cornutus, van die aard dat hij nooit van zijn zijde week. 14 Bellandi (2003, 188) wijst op de analogie met de vriendschap tussen Horatius en Maecenas.

    15 Hij vroeg [haar] om Cornutus, naar sommigen zeggen, honderdduizend sestertiën te geven, of volgens anderen vijftigduizend en twintig pond bewerkt zilver. Daarnaast ongeveer 700 boeken van Chrysippus ofwel zijn hele bibliotheek. Cornutus nam de boeken aan maar liet het geld over aan de zusters die hun broer erfgenamen had gemaakt.

  • Hoofdstuk I 11/164

    o(/n e)painei=j kai\ zhloi=j, polu\ plei/w sune/qeken” a)pekri/nato o(/ti “a)ll’

    e)kei=na xrh/sima t@%= tw=n a)nqrw/pwn bi/% esti/n”. (Cassius Dio, Hist. rom. 62, 29,

    2)16

    Hays (1983, 31-32) merkt terecht op dat dit wel de aanleiding kan geweest zijn, maar dat zijn

    associatie met leden van de oppositie zoals Lucanus veeleer aan de basis lag. Volgens

    Suetonius (Nero, 39) gaf Nero trouwens niet al te veel om beledigingen17. Ik ga infra (p. 34

    e.v.) op deze boeiende kwestie in.

    De geleerden zijn het niet eens over de precieze datum van de verbanning. Hiëronymus (347-

    419/420 n. Chr.) schrijft in zijn Chronicon voor het jaar 67: Nero cum ceteris viris insignibus

    et Octaviam uxorem suam interfecit, Cornutumque philosophum praeceptorem Persii in

    exilium fugat (Chron. 1, p. 184, 24-26 Helm)18. Volgens hem valt de verbanning dus in het

    jaar dat Octavia vermoord werd. Dat was echter in 62 n. Chr., niet 67. Nock (1931, 995)

    merkt op dat die datum onwaarschijnlijk is aangezien Persius, wiens gedichten Cornutus

    heruitgaf (Vita Persii 6), in dat jaar (62) stierf.

    Rocca-Serra (González 1994, 464) spreekt van 63, het jaar waarin ook Lucanus verboden

    werd zijn poëzie uit te brengen en ze publiekelijk voor te lezen. Nero ondernam immers een

    werk van dezelfde aard. Door Nero te beledigen zou Cornutus Lucanus, zijn leerling, hebben

    willen steunen.

    Volgens de Suda (cf. p. 8) werd Cornutus in hetzelfde jaar als Musonius Rufus verbannen (of

    vermoord? Letterlijk staat er: kai\ pro\j autou= a)naireqei\j su\n t%= Mous%ni/%19), het

    fameuze jaar 65. Rocca-Serra (1988, 135) wijst dit van de hand: de idee zou volgens hem

    voortvloeien uit de gelijkenis entre l’appartenance philosophique et l’action éducative de ces

    deux personnages (cf. p. 43). Ramelli (2003, 288) blijft toch bij 65, het jaar waarin niet alleen

    Musonius Rufus maar ook Lucanus in oneer raakte.

    Rudich (1993, 151) stelt het jaar 66 voor waarin ook Annaeus Mela en Iunius Gallio hun

    ondergang kenden. Ik beargumenteer infra waarom dit voorstel aanvaardbaar lijkt (p. 43).

    16 En hij had hem bijna ter dood laten brengen maar hij verbande hem naar een eiland, omdat, terwijl sommigen de keizer hadden aangeraden 400 boeken te schrijven, Cornutus zei dat het er te veel waren en dat niemand ze zou lezen. En toen iemand zei: “maar Chrysippus die je prijst en navolgt heeft er veel meer geschreven” antwoordde hij “dat dat nuttig was voor het leven van de mensen”. 17 Volgens Rudich (1993, xxx) mogen we aan deze uitspraak niet teveel geloof hechten (Nero, 39): In this context one modern illusion about Nero must be dispelled – namely, a belief based on a remark by Suetonius, that he was indifferent to criticism, ridicule and similar forms of personal offence. Suetonius is known for often generalizing on insufficient grounds. 18 Nero bracht samen met andere bekende mannen ook zijn vrouw om het leven en verbande de filosoof Cornutus, leraar van Persius. 19 Cf. Reppe (1906, 7-8): Erravit sane cum interfectum esse una cum Musonio philosophum scriberet…at omnia recte profluunt, si vocabulo a)naireqei\j significari exsilium, non necem, accipimus.

  • Hoofdstuk I 12/164

    Bellandi (1982, 185) wijst ons nog op de vreemde afwezigheid van Cornutus, indien hij

    verbannen werd, bij Tacitus. De schrijver geeft in zijn Annales nochtans een nauwkeurige

    opsomming van alle slachtoffers van het Neroniaans regime.

    Het boven beschrevene is ongeveer alles wat we uit de bronnen te weten kunnen komen over

    het leven van Cornutus. Keerde hij terug naar Rome? Dan zal dat waarschijnlijk na de dood

    van Nero in 68 geweest zijn. Heeft hij zijn werk De Vergilio opgedragen aan Silius Italicus in

    de jaren 80 (cf. noot 5)? Weinig valt met zekerheid te zeggen.

    Stroux (1931, 355-363) denkt nog een aanvulling te kunnen doen. Hij is namelijk van mening

    dat Cornutus een zoon had, Titus. Hij baseert zich hiervoor op een eerder duister (men staat er

    nogal sceptisch tegenover) Caeciliuscitaat bij Charisius (4de eeuw n. Chr.): Caecilius quoque,

    ut T. Annaeus Cornutus libro tabularum ceratarum patris sui… (Gramm. 1, 201, 12 Keil)20.

    Deze Titus zou op basis van notities van zijn vader een grammaticaal geschrift, liber

    tabularum ceratarum patris sui, uitgegeven hebben. Stroux (1931, 360-361) gaat er verder

    van uit dat Cornutus’ ’Epidromh/ aan zijn zoon Titus gericht21 zou zijn. Ter staving daarvan

    haalt hij de aanspreking w)= te/knon bij het begin van hoofdstuk 32 aan. Daar te/knon ook

    algemeen “jongen, kind” kan betekenen, is dit argument weinig bewijskrachtig.

    2. Werk

    Zoals boven reeds aangegeven is slechts een werk van Cornutus, de ’Epidromh\ tw=n kata\

    th\n ‘Ellhnikh\n qeologi/an paradedome/nwn, volledig bewaard (of toch in grote mate,

    volgens sommigen zou het begin van het werk verloren22 gegaan zijn). De rest van zijn oeuvre

    moeten we recupereren uit verwijzingen naar of titels van werken die bewaard zijn gebleven

    bij verschillende auteurs.

    We maken een onderscheid tussen philosophus, grammaticus, rhetor en eventueel tragicus.

    Cugusi (2003, 215) is van overtuiging dat Cornutus zijn filosofisch werk eerst schreef,

    hetgeen aan de basis van zijn verdere literaire activiteit gelegen zou hebben. Veel bewijs voert

    hij daar echter niet voor aan.

    20 Caecilius ook, zoals T. Annaeus Cornutus in het boek van de wassen schrijftafeltjes van zijn vader… .

    21 Omdat de ’Epidromh/ verschillende aansprekingen bevat, hebben geleerden zich herhaaldelijk de vraag gesteld

    tot wie het werk gericht is (Ramelli 2003, 9). 22 Aansluitend bij noot 21. De naam van de bestemmeling, die in het begin van het werk zou vermeld zijn,

    ontbreekt. Het komt bovendien ook vreemd over dat Cornutus wel een (korte maar duidelijke) conclusie geeft

    (hfdst. 35) maar geen inleiding (Ramelli 2003, 9).

  • Hoofdstuk I 13/164

    De filosofische werken zijn in het Grieks geschreven, de grammaticale in het Latijn en de

    retorische in beide. Dit hoeft ons niet te verwonderen: Grieks was de traditionele taal van de

    filosofie en is dit enigszins ook altijd gebleven, alhoewel het Latijn met Cicero grond had

    gewonnen. Latijnse grammatica wordt, zoals wel te verwachten, in het Latijn behandeld. Voor

    de retorica gebruikte men zowel Grieks als Latijn23. De Octavia tenslotte – als dit werk

    tenminste aan Cornutus kan toegeschreven worden, wat verre van zeker is – vormt een

    Latijnse tragedie. Een dergelijk bilinguïsme was niet ongewoon voor een Noord-Afrikaan als

    Cornutus (Cugusi 2003, 212). Een ander voorbeeld is Apuleius (123/125–170/180 n. Chr.)

    González (1994, 467) maakt de terechte opmerking dat we bij een beschouwing van

    Cornutus’ geschriften steeds in het achterhoofd moeten houden dat hij een leraar was. Het

    pedagogische zal dan ook herhaaldelijk opduiken.

    2.1.Filosofische werken

    2.1.1. ’Epidromh\ tw=n kata\ th\n ‘Ellhnikh\n qeologi/an paradedome/nwn24

    Deze ’Epidromh/ staat ook bekend onder de Latijnse titels De natura deorum en Theologiae

    Graecae compendium. Het gaat om een pedagogisch werk met allegorische interpretaties van

    “de goden”. Omwille van het belang ervan als enige niet-fragmentarische bron bespreek ik het

    infra (p. 18 e.v.) uitgebreider.

    2.1.2. Pr\oj )Aqhno/dwron a)ntigrafh/ (Porphyrius (232-304 n. Chr.))25 of Pro\j

    )Aqhno/dwron kai\ )Aristote/lhn (Simplicius (490-560 n. Chr.))26

    Volgens sommige geleerden als Moraux (1984, 593 e.v.) zou Cornutus in dit werk stelling

    nemen tegen de leer van Aristoteles en Athenodorus27 (74 v. Chr. - 7 n. Chr.). Doelstelling

    van het werk zou een onderzoek naar de le/ceij zijn.

    In tegenstelling tot andere critici van Aristoteles als Lucius (2de eeuw n. Chr.), Nicostratus (2

    de

    eeuw n. Chr.) en waarschijnlijk ook Athenodorus zelf, stelde Cornutus zich echter niet

    23 Ik verwijs hiervoor naar Marrou (1965, 381): Du moment que la langue latine se montrait capable, à l’égal de la grecque, de véhiculer les plus hautes valeurs, les deux langues, en un sens se faisaient concurrence. Ainsi, après l’œuvre de Plotius Gallus et de Cicéron, il n’est plus indispensable de passer par le grec pour s’initier aux secrets merveilleux de l’art oratoire… . 24 Cf. p. 19 voor de titel.

    25 In. Arist. categ. p. 86, 23-24 Busse.

    26 In Arist. categ. p. 62, 24 Kalbfleisch.

    27 Er zijn wel degelijk ook overeenkomsten tussen de twee. Op grond hiervan voert Reppe aan dat Cornutus

    leerling kan geweest zijn van Athenodorus (1906, 22).

  • Hoofdstuk I 14/164

    tevreden met einer rein destruktiven Kritik maar pleitte hij ook voor concrete oplossingen die

    hij voor beter hield dan hetgeen hij aantrof.

    Anderen, onder wie Pohlenz28 en González, zijn van mening dat het niet om een polemische

    repliek gaat. Het geschrift zou een simpel “antwoord” zijn op enkele van Athenodorus’

    opinies, een andere stoïcijn, waar Cornutus voor het grootste deel mee instemt (González

    1994, 468).

    2.1.3. Peri\ e(ktw=n b’ (P. Oxy. 3649 (2de/3de eeuw n. Chr.))

    Het gaat om twee (b’) boeken over de e(kta /, (goede) dingen (a)gaqa /) die men volgens Plato

    kan bezitten als bijvoorbeeld rechtvaardigheid en gezondheid (Diogenes Laërtius (3de eeuw n.

    Chr.) Vit. philos. 3, 105), naar Ramelli’s mening in het kader van de stoïcijnse theorie over het

    goede (2004, 278). Aangezien we enkel over de titel van het werk beschikken kunnen we

    niets met zekerheid zeggen. Volgens Turner (1975, 2) was dit waarschijnlijk one of those

    important Stoic texts in which the Aristotelian categories were challenged.

    2.1.4. De anima quid docuerit Cornutus (Iamblichus (250-330 n. Chr.) bij Stobaeus (5de eeuw n.

    Chr.))29

    Een ander aspect van Cornutus’ filosofische interesse komen we te weten door een fragment

    uit Iamblichus’ De anima, geciteerd door Stobaeus30. De idee wordt er behandeld dat,

    wanneer men sterft, de ziel vergaat, hetzij voor het lichaam hetzij op hetzelfde moment.

    Volgens Rocca-Serra (González 1994, 468-469) gaat het om een persoonlijke reflectie van

    Cornutus en niet om algemeen stoïcijns gedachtegoed. Hij zou onder invloed gestaan hebben

    van de geneeskunde van de tijd.

    2.2.Grammaticale werken

    2.2.1.De enuntiatione vel orthographia (Cassiodorus (484/490-585))31.

    Dankzij Cassiodorus’ De orthographia beschikken wij over enkele fragmenten. Cornutus

    wendt zich tot een vriend, Aemilius (Aemili amice) en gaat er onder meer in op de digamma,

    zónder evenwel keizer Claudius te vermelden. Dit werk moet dus voor 48 n. Chr. geschreven

    28 Ik verwijs naar Moraux (1984, 593 noot 4): M. Pohlenz…glaubt nicht dab Kornutos’ Schrift gegen seinen Sektengenossen Athenodoros gerichtet war; a)ntigrafh/ sei nicht als “Gegenschrift”, sondern vielmehr als “Antwortschreiben” zu verstehen. 29 Ecl. 1, p. 383, 28 Wachsmuth.

    30 Er bestaat evenwel onenigheid over de precieze draagwijdte van dit citaat (Moraux 1984, 601 noot 31).

    Meestal neemt men aan dat Iamblichus correct de mening van Cornutus weergeeft (cf. Reppe 1906, 26-27). 31 De orthographia 7, 147-154 Keil.

  • Hoofdstuk I 15/164

    zijn, datum waarop men in de inscripties de digamma inversum (ter representatie van de

    consonantische U) begint te zien, ingevoerd door Claudius (González 1994, 470; Cugusi

    2003, 213).

    Hij behandelt daarnaast ook de klinkerwisseling (vestra/ vostra, maximus/ maxumus), het

    principe van de anomalie en de opinie dat men moet schrijven zoals men spreekt (waartegen

    hij zich verzette) (Ramelli 2004, 280). Er lijken meerdere contactpunten te zijn met Velius

    Longus (2de eeuw n. Chr.) en Marius Victorinus (300-365 n. Chr.).

    2.2.2. De Vergilio libri (Charisius)32 / Maronis Commentarii Aeneidos (Charisius)33

    Deze grammaticale geschriften hebben betrekking op Vergilius. Cornutus’ belangstelling en

    de ermee samenhangende exegese verrast ons niet: ook de auteur van de Aeneis interesseerde

    zich in Homerus en de Homerusexegese, in de godenfiguren van de mythen en hun

    karakterisering (Ramelli 2003, 13)34. Opvallend is overigens de (grote) interesse voor

    Vergilius vanwege Cornutus’ leerlingen/ kennissen. Van Lucanus, leerling van Cornutus, zijn

    kennis van en aemulatio met Vergilius algemeen bekend. Silius Italicus, op zijn minst een

    bekende van Cornutus, voelde een erg grote bewondering voor de dichter (cf. p. 105).

    Cornutus’ invloed hierop valt moeilijk in te schatten.

    Vraag is of de twee titels (De vergilio libri en Maronis Commentarii Aeneidos) die we

    terugvinden bij Charisius slaan op een dan wel twee werken35. Leo (1960, 392-393)

    beschouwt het eerste werk - De vergilio libri - als een su/ggramma en het tweede - Maronis

    Commentarii Aeneidos - als u(pomnh/mata. De term syngramma36 duidt op een monografische

    verhandeling. In een hypomnema (of hypomnemata) wordt exegetische commentaar op

    literaire teksten gegeven (Montanari 1998, 813-815). Cugusi (2003, noot 37) merkt op dat

    we de vergelijking kunnen maken met Hyginus (64 v. Chr.-17 n. Chr.). Hij was auteur van

    libri quos de Vergilio fecit37, in de vorm van een su/ggramma, en van Commentarii in

    Vergilium38 in de vorm van u(pomnh/mata.

    32 Gramm. 1, 125, 16 Keil.

    33 Gramm. 1, 127, 19-21 Keil.

    34 Ramelli vermeldt dat enkele geleerden sporen van allegorische invloed menen te vinden bij Vergilius.

    Alhoewel ze toegeeft dat dit controversieel is, vindt ze een zekere invloed toch aannemelijk (2003, 13). 35 Cf. Zetzel (1981, 38): As to the difficult problem of whether or not Cornutus’ libri de Vergilio cited by Charisius are the same as his commentaries on Virgil, no final resolution is possible; but there is no reason to doubt that Cornutus could have written more than one book about the poet. 36 Cf. ook Pfeiffer 1968, 213.

    37 Aulus Gellius, Noct. att. 16, 6, 14.

    38 Aulus Gellius, Noct. att. 1, 21, 2.

  • Hoofdstuk I 16/164

    Het eerste (De vergilio libri), opgedragen aan Silius Italicus, is dan een continue beschrijving

    van Vergilius’ leven, tijd, gewoonten, …. . Het moet minstens tien boeken gekend hebben

    (Cugusi 2003, 214). Het tweede (Maronis Commentarii Aeneidos) behandelt varianten,

    interpretaties, het woordgebruik en uitleg van mythen. Het gaat om verschillende verzen uit

    zowel Bucolica, Georgica als de Aeneis. Ook dit werk kent volgens Cugusi (2003, 214)

    minstens tien boeken.

    Cugusi (2003, 217-236) maakt een analyse van het overgeleverde materiaal en komt daarbij

    min of meer tot een typering. Cornutus onderzocht morfologie en fonetiek van bepaalde

    woorden (bv. horcus39 vs. orcus (2003, 217)). Hij trachtte semantische waardes te vatten (bv.

    in medio duo signa40 (2003, 218)). Hij ging Vergiliaanse loci in verband met de godheden na

    (bv. over Proserpina41 (2003, 227)). Tenslotte gaf hij ook tekstkritiek (bv. volant42 vs. volunt

    (2003, 233)).

    Cugusi vat Cornutus’ exegese samen als een esegesi minuta, puntuale, di breve respiro, quale

    Seneca non gradiva – forse con l’eccezione dell’interpretazione delle res divinae (2003, 236).

    Cornutus’ literaire kritiek is vaak gekarakteriseerd door une intolérance43 tatillonne (González

    1994, 469), met weinig begrip voor het genie van Vergilius. Ook in de oudheid was men die

    mening aangedaan. Aulus Gellius citeert Cornutus twee keer (Noct. att. 2, 6, 1 en 9, 10, 5) en

    verwijt hem ook telkenmale dit soort kritiek. Zo schrijft hij: Sed Annaeus Cornutus, homo

    sane pleraque alia non indoctus neque inprudens, in secundo tamen librorum, quos de figuris

    sententiarum conposuit, egregiam totius istius verecundiae laudem insulsa nimis et odiosa

    scrutatione violavit (Noct. att. 9, 10, 5)44. Ook Macrobius (4de/5de eeuw n. Chr.) uit zijn

    ongenoegen (Sat. 5, 19, 2).

    39 Georg. 1, 277.

    40 Buc. 3, 40.

    41 Aen. 4, 698.

    42 Aen. 1, 150.

    43 Voor Wallace-Hadrill ondergaat de grammatica in het begin van de keizertijd een cultural transformation. Er

    is een shift van consuetudo, het actuele taalgebruik van het volk als basis voor correctheid, naar ratio (regels als basis). Hij omschrijft de grammaticus als an unashamed authoritarian, custos Latini sermonis, a ‘guardian of language’ just as much as the soldier was guardian of the frontier (1997, 18-19). Misschien moeten we Cornutus’ strenge kritiek in dat kader plaatsen. 44 Annaeus Cornutus nu, een zeer ontwikkeld en kundig man, ook in vele andere dingen, schond evenwel in zijn tweede boek over de stijlfiguren de grote lof van heel zijn beschroomdheid doordat hij de dingen op een flauwe en zeer vervelende manier doorzocht.

  • Hoofdstuk I 17/164

    2.3.Retorische werken

    2.3.1. Te/xnai r(htorikai/ (Porphyrius)45

    Het zou gaan om retorische handboeken, opgesteld in het Grieks. Het pedagogische aspect

    kom hier naar voor. We weten verder ook dat Cornutus er de drie soorten van discours in

    typeerde: dikaniko/n, sumbouleutiko/n en panhguriko/n.

    2.3.2. De figuris sententiarum (Aulus Gellius)46

    De reeds aangehaalde Aulus Gellius geeft een vermelding van dit werk. Naar alle

    waarschijnlijkheid behandelt het retorische stijlfiguren. Hoofdbron ervan is volgens Reppe

    (1906, 47 e.v.) Caecilius van Calacte. Vroeger uitte men de hypothese dat Quintilianus dit

    werk van Cornutus als bron zou gebruikt hebben (Ramelli 2004, 279).

    2.4.Onechte werken

    Verschillende werken worden Cornutus ten onrechte toegeschreven47. Ik geef een

    chronologisch overzicht van de belangrijkste ervan.

    Te dateren in de Karolingische tijd valt het Commentum Cornuti48, een commentaar op de

    satiren van Persius. In de Middeleeuwen kende men als auteursnaam die van Cornutus toe.

    Hetzelfde deed men voor een commentaar op Iuvenalis (60 - tussen 133-140 n. Chr.): Cornuti

    expositio super toto libro Iuvenalis.

    Het dubieuze idee dat Cornutus auteur zou zijn van de Octavia (gebaseerd op een fragment in

    de Vita Persii, cf. p. 9) vond aanhang bij meerdere auteurs: Otto (1846), Ciaffi (1937), Cizek

    (1972), Sullivan (1985),… . Most wijst dit radicaal van de hand: Cornutus was not a

    tragedian; the “Octavia” is an adespoton (1989, 2046).

    Graeven (Graeven, J., Cornuti artis rhetoricae epitome, Berlin 1891)49 schreef een “technisch

    handboek betreffende de politieke rede” (Te/xnh tou= politikou= lo/gou) aan Cornutus toe.

    Het gaat echter om een anonieme auteur te dateren in de tweede helft van de tweede eeuw na

    Christus (González 1994, 470).

    Voor sommigen is Cornutus ook satirendichter, op basis van een vermelding bij Fulgentius

    (5de-6

    de eeuw na Chr.): Nam et M. Cornutus in satyra sic ait ... (Expositio sermonum

    45 In. Arist. categ. p. 86, 23 Busse.

    46 Noct. att. 9, 10, 5.

    47 Ik baseer me hiervoor op de overzichten van Nock (1931, 1004-1005), González (1994, 470-471) en Ramelli

    (2004, 282-284). 48 Cf. Wiener 2001, 570-585.

    49 Werken waarnaar voluit verwezen wordt, zijn niet opgenomen in de bibliografie.

  • Hoofdstuk I 18/164

    antiquorum 20, p. 117, 16-17 Helm)50. Ramorino (Ramorino, F., De duobus Persii codicibus

    qui inter ceteros Laurentianae Bibliothecae servantur, SIFC 12 (1904), 229-260) meende

    hierin een grond van waarheid te zien. Ook Cizek (1972, 237) hangt dit idee aan. Ramelli

    (2004, 283) houdt deze mogelijkheid expliciet open. Het gaat hier echter om een andere

    auteur: Marcus Cornutus (González 1994, 472).

    Eveneens twijfelachtig is het supra aangegeven werk liber tabularum ceratarum patris sui (cf.

    p. 12), volgens Stroux (1931) geschreven door Cornutus’ zoon Titus. Het zou eventueel om

    een andere Cornutus kunnen gaan, praetor in 43 voór Christus (González 1994, 471).

    Hermann ten slotte zag in Cornutus de auteur van de bekende Rhetorica ad Herennium (1980,

    144-160), in vain echter volgens Most (1989, 2017).

    3. De ’Epidromh/Epidromh/Epidromh/Epidromh/

    3.1.Algemeen

    Cornutus’ ’Epidromh\ tw=n kata\ th\n ‘Ellhnikh\n qeologi/an paradedome/nwn typeert men

    doorgaans als een schoolboek (Lehrschrift (Nock 1931, 1003)/ textbook (Hays 1983, 34)/ livre

    scolaire (González 1994, 467)/ practical51 handbook (Boys-Stones 2001, 51)), waarin de

    pedagogische toon duidelijk te herkennen valt: we vinden er verschillende aansprekingen in

    terug als pai=, paidi/on en te/knon. Herhaaldelijk (hoofdstukken 14 en 16) wordt ook

    gewezen op het belang van paidei/a. De auteur bekommert zich niet zozeer om het

    esthetische als wel om de communicatie van gegevens (Hays 1983, 34), wat het geheel

    minder aangenaam maakt om lezen. Doel van het werk is de leerling tot correct begrip van de

    goden (theologie) te brengen (hoofdstuk 35).

    Het gaat om een allegorisch werk. Een erg belangrijke rol speelt de etymologie. Pépin gaat

    zelfs zo ver het werk “maar een verzameling van etymologieën” te noemen (1958, 156). Ik

    behandel het onderwerp in het tweede hoofdstuk.

    De stoïcijnse inslag is overduidelijk. We moeten wel enig onderscheid52 maken met andere

    stoïcijnen: Cornutus kiest voor een niet-populariserende, technische aanpak van de filosofie,

    in tegenstelling tot bijvoorbeeld Seneca. Hij verschilt tevens van andere (vooral niet-

    stoïcijnse) allegoristen in de nadruk die hij legt op correct begrip: niet zozeer een verdediging

    (apologie) van Homerus is van belang als wel een correct begrip van wat hij schreef. Een

    50 Want ook M. Cornutus spreekt als volgt in zijn satire… .

    51 Omwille van het geringe aandeel van expliciet theoretisch materiaal.

    52 Cf. ook Hays 1983, 40.

  • Hoofdstuk I 19/164

    dergelijk goed inzicht in de traditionele theologie is essentieel voor de ethiek, die

    waarschijnlijk een belangrijke plaats innam in Cornutus’onderwijs.

    3.2.Titel

    Er zijn heel wat titels voor dit werk. Langs a-klasse53 geeft als titel ’Epidromh\ tw=n kata\ th\n

    ‘Ellhnikh\n qewri/an paradedome/nwn. Andere handschriften hebben Kornou=toj pro\j to\n

    ui(o\n Gew/rgion peri\ qew=n, Fo(u)rnou/tou qewri/a peri\ th=j tw=n qew=n fu/sewj en

    Kornou=toj peri\ ou)ranou=. Sinds Langs uitgave (1881) neemt men ’Epidromh\ tw=n kata\

    th\n ‘Ellhnikh\n qeologi/an paradedome/nwn als titel aan. Ik geef enige uitleg bij het

    Griekse ’Epidromh/ en qeologi/a.

    Otto Jahn stelde e)pitomh/ in plaats van ’Epidromh/ voor. ’Epidromh/ lijkt echter origineel54.

    Lang omschrijft ’Epidromh/ als een tumultuaria et compendiosa alicuius rei tractatio (1881,

    x). Het staat zeker niet voor impetus. Als voorbeeld voert hij een werk van Diocles van

    Magnesië aan, ’Epidromh\ tw=n filoso/fwn55, dat over filosofen handelt. ’Epidromh/ heeft

    dus de waarde van compendium.

    Zoals Nock (1931, 998) aangeeft is qewri/a uit de a-klasse weinig waarschijnlijk, qeologi/a

    is een mogelijke verbetering. Wat moeten we onder qeologi/a56 verstaan? Aristoteles kende

    dit woord (dat zijn origine bij Plato (Resp. 2, 379 a) vindt) een dubbele betekenis toe: zowel

    die van mythologie57 als van theoretische filosofie, de metafysica, die hij echter liever

    qeologikh/ noemde. De mythologische betekenis die qeologi/a bij Aristoteles had,

    evolueerde bij Strabo (64/63 v. Chr.-19 n. Chr.) (Geogr. 10, 3, 23) en Plutarchus (64-120 n.

    Chr.) (Is. Os. 9) tot wetenschap ontwikkeld uit de mythen. De metafysische betekenis vinden

    we terug bij Proclus (411-485 n. Chr.). Als deze titel authentiek is dan heeft qeologi/a bij

    Cornutus de (Aristoteliaanse) betekenis van mythologie: de (Ellhnikh\ qeologi/a is het

    geheel van Griekse mythen met betrekking tot de goden die filosofische waarheden bevatten.

    3.3.Eenheid/echtheid

    Al lang staan eenheid (mogelijke interpolaties?) en echtheid van dit werk ter discussie. Zo

    schrijft Schmidt (1912, 21): quaeritur utrum libellus, qui servatus est, genuinum auctoris

    opus an epitome ducendus sit.

    53 Lang onderscheidt een a, b en c-klasse. Voor een overzicht verwijs ik naar Ramelli (2003, 105-114).

    54 Cf. González 1994, 466-467.

    55 Cf. Diogenes Laërtius Vit .philos. 7, 48.

    56 Cf. Goldschmidt 1950, 20-42.

    57 Mythologie heeft niet noodzakelijk de betekenis van “geheel van fictionele verhalen”. De oude dichters

    filosofeerden immers in mythologische vorm over de goden (Goldschmidt 1950, 20-21).

  • Hoofdstuk I 20/164

    Volgens Jahn58 (1843, xii) kan dit bondig “steriel” geschrift onmogelijk het werk zijn van

    Cornutus, die in de oudheid bekend stond om zijn geleerdheid (cf. de reeds vermelde

    “paradox” (p. 8)). Hij noemt het een schaduw van een verloren gegaan geschrift.

    Tegenreacties bleven niet uit: Cornuto autem epitomam conficere fuisse indignum quis putat?,

    schrijft Lang in zijn voorwoord (1881, vii).

    Reinhardt (1910, 27) denkt dan weer dat de ’Epidromh/, zoals die ons is overgeleverd,

    gecorrumpeerd is: sommige stukken moeten van een andere (antieke) auteur stammen. Na een

    gedetailleerde behandeling besluit Schmidt dat de ’Epidromh/ niet gecorrumpeerd is maar wel

    gebaseerd op meerdere bronnen. Hij geeft een lijst (1912, 29) met Griekse woorden en

    uitdrukkingen die doorlopend gebruikt worden en die wijzen op de eenheid van het werk.

    We mogen niet vergeten dat dit werk in de eerste plaats bedoeld is als praktisch handboek en

    als compilatie van vroegere bronnen, niet als literair meesterwerk. Toch blijven de sterilitas

    en de geringe samenhang ook de moderne lezer opvallen. Voor wat betreft dit laatste punt wil

    ik wel de thematische eenheid in de behandeling van de afzonderlijke goden beklemtonen.

    Daarbij kunnen we enkele categorieën onderscheiden: (bij)naam/ functie/ representatie

    (attributen)/ genealogie/ zaken die opgedragen worden/ bronnen/ extratekstuele commentaar/

    etymologie.

    3.4.Structuur en inhoud

    Ik geef hier een overzicht van structuur en inhoud van Cornutus’ ’Epidromh\ tw=n kata\ th\n

    ‘Ellhnikh\n qeologi/an paradedome/nwn. De structuur die men doorgaans hanteert, is de

    volgende59:

    A. Hoofdstukken 1 tot 8: Kosmogonie-Kosmologische godheden

    1. Ouranos

    2. Zeus

    3. Hera

    4. Poseidon

    5. Hades

    6. Rhea

    7. Kronos

    58 Schmidt (1912, 43) vat samen: Otto Jahn (proleg. ad Persii editionem p. xii) libellum, qui Cornuti nomine fertur, eximia quadam sterilitate conscriptum esse statuit et vel inde verisimile esse concludit Cornuti amplius opus ab epitomatoribus sive sciolis magistris in epitomen coactum esse. 59 Cf. Nock (1931, 998) en vooral Ramelli (2003, 103-104). De hoofdletters (A-G) zijn mijn toevoeging. Ik heb

    de Griekse schrijfwijze van de godennamen behouden. Op pagina 82 ga ik verder in op deze indeling.

  • Hoofdstuk I 21/164

    8. Okeanos

    B. Hoofdstukken 9 tot 16: Zeus en verwante godheden

    9. Zeus

    10. Erinyen

    11. Zeus

    12. Litai

    13. Moiren

    14. Muzen

    15. Gratiën

    16. Hermes

    C. Hoofdstuk 17: Methodologische excursus

    D. Hoofdstukken 18 tot 21: godheden

    18. Prometheus

    19. Hephaistos

    20. Athena

    21. Ares, Enyo

    E. Hoofdstukken 22-29: godheden

    22. Poseidon

    23. Nereus

    24. Afrodite

    25. Eros

    26. Atlas

    27. Pan

    28. Demeter en Hestia

    29. Horai

    F. Hoofdstukken 30 tot 35: godheden

    30. Dionysos

    31. Herakles

    32. Apollo en Artemis

    33. Asklepios

    34. Artemis

    35. Hades

    G. Slot

  • Hoofdstuk I 22/164

    Ik geef een parafrase van de inhoud60:

    A. Kosmogonie. De goden.

    De vier elementen (vuur, lucht, water en aarde) worden dadelijk geïntroduceerd,

    hetgeen wijst op hun belang. Met elk van deze elementen wordt een godheid (Zeus

    (2), Hera (3), Poseidon (4) en Hades (5)) geïdentificeerd. Ouranos, de hemel (1)

    omringt alles. Zeus (2) is de intelligente, levende en welwillende ziel van de wereld.

    Kronos (3) de tijd. Zijn vrouw, Rhea (6) personifieert de kosmische flux. De

    goddelijke opvolging wordt verhaald (Ouranos-Kronos-Zeus). Okeanos (8) als

    mogelijke levensbron.

    B. Zeus en aanverwanten.

    We krijgen meer uitleg over Zeus (9) en zijn verschillende aspecten (10-15). Zeus

    wordt a)la/stwr en palamnai=oj (9) genoemd in samenhang met de Erinyen (10),

    verpersoonlijking van de wraak. Dochters van Zeus zijn de Litai (12). Zeus wordt

    gelijkgesteld met het lot (13). Ook de Muzen (14) en Gratiën (15) zijn dochters. In

    hoofdstuk 14 wordt de klemtoon gelegd op het belang van paidei/a. Hermes (16), de

    rationaliteit (lo/goj) is meester van de Gratiën.

    C. Excursus.

    We krijgen een methodologische excursus. Verschillende dichters en volkeren deden

    aan muqopoii/a. Die mythen verbergen op cryptische wijze concepties in verband met

    de fysische aard van de wereld. Niet alles daarvan is waar. Voorbeeld van Hesiodos.

    D. Cornutus gaf in hfdst. 17 aan populaire opinies te zullen nagaan. Veel verschil met de

    eerste helft van het werk merken we niet. We krijgen in D en E de nog niet behandelde

    goden, misschien geordend volgens het element dat ze representeren (vuur: (18), (19),

    (20); water: (22), (23), (24); lucht: (26), (27); aarde: (28)). Prometheus (18) stelt net

    als Athena (20) de goddelijke pro/noia voor, Hephaistos (19) het vuur dat men

    gebruikt. Ares (21) en Enyo (21) als oorlogsgoden.

    E. Poseidon in associatie met water (22). Nereus als de zee (23). Aphrodite (24) komt uit

    de zee. Zij is de kracht die man en vrouw samenbrengt. Eros is Aphrodite’s zoon (25).

    Atlas (27) en Pan (27) kunnen moeilijker in verband gebracht worden met een element

    (hetzij lucht of aarde). Beide zouden de kosmos voorstellen. Demeter (28) en Hestia

    (28) representeren de aarde. De Horai (29) zijn dochters van Zeus; zij waken over ons.

    60 Hays’ opmerkingen (1983, 133-173) waren hierbij erg hulpvol.

  • Hoofdstuk I 23/164

    F. Dionysos (30) is de vrede, Herakles (31) de lo/goj, in haar aspect van kracht. Het

    onderscheid wordt gemaakt tussen de godheid en de held (die lijkt op de godheid).

    Verwijzing naar Cleanthes. Vermelding van Apollo (32) en Artemis (32/34), de zon en

    de maan. Asklepios, die de mens de geneeskunde leerde, is Apollo’s zoon. Hades (35),

    die onze zielen ontvangt, sluit de rij godheden af.

    G. Slot

    Aanspreking (w)= pai=) op het einde van hoofdstuk 35. Vermelding van Cornutus’

    pedagogisch doel: het bijbrengen van correct begrip van de goden (wat tot piëteit

    leidt). Er wordt gesproken over de presbu/teroi filo/sofoi die het onderwerp meer

    gedetailleerd behandeld hebben.

    4. Cornutus’ onderwijs

    Zoals reeds aangegeven is het mijn bedoeling de bovengenoemde gegevens, voor zover dat

    mogelijk is, in hun context te plaatsten (hetgeen ik in mijn inleiding een “dynamische aanpak”

    noemde). Ik had het reeds over het belang van Cornutus als onderwijzer (p. 13), in relatie met

    zijn verschillende geschriften (filosofisch/ grammaticaal/ retorisch). De vraag stelt zich

    dientengevolge hoe dat onderwijs van Cornutus eruit zag en hoe we zijn verschillende werken

    in het plaatje kunnen passen.

    Bij mijn benadering van deze “pedagogische kwestie” wil ik vertrekken vanuit een breed

    perspectief dat toestaat de eigenheid van het Romeinse onderwijs uit Cornutus’ tijd te vatten.

    Ik heb het over oorsprong61, indeling, functie en organisatie ervan. Omdat daaruit blijkt dat de

    driedeling van de werken voor een groot deel ook opgaat voor het onderwijs zal ik die verder

    blijven hanteren bij mijn bespreking. Ik heb het over Cornutus’ rol in het elementair,

    grammaticaal, retorisch en filosofisch onderwijs.

    4.1. Algemeen

    Het Romeinse onderwijs is van oorsprong eigenlijk Grieks. De basis ervan werd volgens

    Marrou (1965, 357) in de 2de eeuw v. Chr. gelegd, met de annexatie van Griekenland. Ten

    overstaan van het Griekse was er een tweezijdige reactie met aan de ene kant het

    conservatisme van Cato (234-149 v. Chr) en aan de andere kant een filhellenisme waarvan

    onder meer de Griekse ambassades en de palliata getuigen (Marrou 1965, 360). Het onderwijs

    kunnen we binnen deze tweede reactie kaderen. Het is overigens geweten dat studenten naar

    61 Evolutie zal (bijna) niet aan bod komen omdat dat weinig ter zake doet. Ik stel hier de specifieke vraag naar

    het onderwijs uit Cornutus’ tijd.

  • Hoofdstuk I 24/164

    Griekenland62 trokken om hun opvoeding te volmaken (Marrou 1965, 363). Zodoende kan

    Horatius in zijn tijd zeggen: Graecia capta ferum victorem cepit, et artes intulit agresti Latio

    (Ep. 2, 1, 156)63. Sommige geleerden stelden daarbij de vraag hoe Romeins het Romeinse

    onderwijs64 eigenlijk was. Marrou (1965, 356) noemt de Romeinse beschaving (met haar

    onderwijs) een beschaving die zich nooit volledig heeft kunnen ontwikkelen: ze assimileerde

    eerder die van de Grieken. Op die manier ontstond een hellenistisch-römische Kultur. Corbeill

    (2001, 261) wil deze visie bijstellen: volgens hem creëerden de Romeinen hun eigen model op

    basis van het Hellenistische. De term die hij gebruikt is naturalize, veeleer dan absorbe. Sport

    en muziek waren voor het Romeinse onderwijs sowieso van minder belang (Eyre 1963, 48 en

    Corbeill 2001, 267 ).

    Een literaire opvoeding65 kende drie niveau’s: het elementaire, grammaticale en retorische

    niveau met aanvullend eventueel de filosofie. Men vergelijkt ze wel eens met het lager,

    middelbaar en hoger onderwijs (cf. Praet 2001, 106 en Vössing 2003, 476). Enige

    voorzichtigheid is op zijn plaats want het onderwijs was niet uniform. Dat de schoolcarrière in

    drie geregelde stappen verliep, is trouwens een wijdverbreid misverstand, misschien

    gebaseerd op een dergelijke anachronistische vergelijking (Vössing 2003, 475-476).

    Het is verkeerd te denken dat de literaire opvoeding voorbereidde op specifieke beroepen66.

    De school, het elementair onderwijs in mindere mate, vormde namelijk een voorbereiding op

    een elitair67 leven. Een dergelijke opvoeding hing in de eerste plaats af van de socio-

    economische positie van de ouders (Vössing 2003, 485). Horatius, die de zoon was van een

    vrijgelatene maar toch hoger onderwijs genoot, moet een uitzondering gevormd hebben. In

    zijn satire (1, 6) geeft hij kostprijs en belang aan van hoger onderwijs, ook voor de bovenlaag

    (ridders en senatoren): sed puerum est ausus Romam portare docendum/ artis quas doceat

    quivis eques atque senator/ semet prognatos. vestem servosque sequentis,/ in magno ut

    populo, siqui vidisset, avita/ ex re praeberi sumptus mihi crederet illos (Sat. 1, 6, 71-82) 68.

    62 Athene en Rhodos waren de twee grote universitaire centra.

    63 Griekenland, ingenomen, nam haar onbeschaafde overwinnaar (terug) in en bracht de kunsten binnen in het landelijke Latium. 64 Men moet voorzichtig zijn met deze term. Ik verwijs naar Vössing (2003, 467): Da in Rom die Schulen nicht erfunden, sondern im Wesentlichen übernommen wurden, wäre die Vorstellung eines sich von Rom aus über Italien und später die Provinzen verbreitenden Schulnetzes ganz falsch; 65 Morgan (1998, 6) maakt het onderscheid tussen literate, numerate, physical en vocational education. De

    meeste geleerden concentreren zich net als haar (stilzwijgend) op de literaire opvoeding. 66 Voor het beroep van advocaat verwijs ik naar Vössing (2003, 483-485).

    67 Morgan (1998, 175) heeft het over de importance of speaking well for the pupil’s status and social position.

    Praet (2001, 115) spreekt expliciet van het elitaire karakter van de opvoeding. 68 Hij zag er niet tegen op mij van kindsbeen af naar Rome te leiden om mij in de vrije kunsten te laten onderwijzen, zoals ook de kinderen van de ridders en de senatoren dat plegen te leren. Wanneer iemand mij alzo gekleed en van dienaren omringd zag, voor zover dat in een grote menigte mogelijk is, zou hij waarlijk gedacht

  • Hoofdstuk I 25/164

    De litterae waren een onbetwist teken van sociale superioriteit. Morgan schrijft over retoriek

    as the correlate of power (1998, 235). Zij die geen opvoeding genoten hebben, maken wel

    deel uit van de gemeenschap maar kunnen geen status ambiëren. Zij hebben dan ook niet “het

    juiste begrip”. De geletterden waren daarentegen gerechtvaardigd aan de top te staan. Ik citeer

    Morgan: The educated have everything that it takes to control society. They possess a vast

    range of linguistic and cultural information of a kind associated with certain dominant social

    and ethnic groups. They hold ethical principles and behave in a way characteristic of the

    same groups. They have the ability to impose their ideas on others by articulating them in a

    language which is associated not only with power and status but also with reason and truth

    (1998, 268). In die zin biedt de literaire opvoeding een justificatie van sociale en politieke

    macht op basis van cognitieve superioriteit69 (Morgan 1998, 270). Men moet evenwel

    rekening houden met de situatie van de keizertijd: de echte macht was (voornamelijk) in

    handen van de keizer.

    Qua onderwijsorganisatie is het gebrek aan staatsinitiatief70 typerend. Een centraal orgaan

    voor algemene scholing bestond niet. Dat had ten tijde van de republiek ook een Griek als

    Polybius71 bemerkt. Hij vond het onbegrijpelijk dat alles overgelaten werd aan het initiatief

    van de ouders. Vössing noemt dit systeem sich selbst organisierend (2003, 476). Scholen

    waren dus private ondernemingen. Toch moet men het onderscheid maken tussen privé-

    scholing en publieke scholing. Bij de hogere klassen was het immers de gewoonte dat

    schrijven, lezen en rekenen (m.a.w. de onderwerpen van het elementaire onderwijs) thuis72

    aangeleerd werden. Een goede elementaire (publieke73) school bezocht hebben, was niet

    bijzonder eervol (Vössing 2003, 476). Ook kinderen van de lagere klassen en zelfs jonge

    slaven waren er terug te vinden. Dit gaat in veel mindere mate op voor het grammaticaal,

    retorisch en filosofisch onderwijs. Kinderen van de hogere klassen stonden dus pas rond de

    hebben dat mijn vader een groot vermogen moest bezitten om al die heerlijkheid te bekostigen. (Vert. Elaut 1951, 32). 69 Morgan relativeert evenwel iets verder: Illiteracy, which remained the condition of the vast majority throughout antiquity, was not the disastrous handicap in most areas of society that writers on literate education would like us to believe (1998, 272). 70 Vespasiaan deed enkele inspanningen (Praet 2001, 107 en Vössing 2003, 488-489). Volgens Bowen (1972,

    197) is het mogelijk the first stages of an imperial policy waar te nemen. 71 Cf. Cicero Resp. 4.3.: Principio disciplinam puerilem ingenuis, de qua Graeci multum frustra laborarunt, et in qua una Polybius noster hospes nostrorum institutorum neglegentiam accusat, nullam certam aut destinatam legibus aut publice eitam aut unam omnium esse voluerunt. 72 Het is moeilijk de reikwijdte van het thuisonderwijs te duiden. Quintilianus bespreekt het thema (Inst. 1, 2, 9-

    31). 73 Onder “publieke scholing” dient men dus dat onderwijs te verstaan dat verstrekt werd door een leraar die geen

    “eigendom” was van de familie.

  • Hoofdstuk I 26/164

    leeftijd van twaalf jaar voor de keuze al dan niet verder thuisonderwijs te volgen. Verder thuis

    studeren was trouwens geen ongewone keuze (Bonner 1977, 107).

    Op het elementaire niveau was de publieke organisatie eerder primitief. Er was immers niet

    veel geld voor handen: de rijkere kinderen studeerden thuis (Bonner 1977, 116). In het Latijn

    gebruikte men voor een elementaire school algemeen het woord schola, waar ons woord

    “school” op teruggaat (Vössing 2003, 458). De Griekse term was grammatodidaskalei=on,

    de plaats waar men de letters leerde. Het ging zeker niet om grote gebouwen: men zat op de

    grond met een schrijftablet op de schoot. Dat blijkt uit het Griekse woord voor

    basisonderwijzer (de Latijnse ludi magister), xamaidida/skaloj (Bonner 1977, 116), een

    leraar die op de grond zit. Het mediterrane klimaat liet dit overigens ook makkelijker toe.

    Volgens Cribiore moet een dergelijke scène zeker ook in Rome en Alexandrië te vinden

    geweest zijn74.

    Op het hoger niveau vinden we deze primitieve organisatie niet terug. Er was ook meer geld

    in het spel. De leraar gebruikte, naar gelang zijn middelen, een gehuurd “lokaal”, zijn huis of

    dat van een ander. Leraars konden een winkelruimte huren en die “ombouwen” tot school

    (Bonner 1977, 119). Er is ook sprake van pergulae, ruimtes op een hoger verdiep boven de

    winkel of een arcade. Onderwijs kon eventueel in publieke exedrae (Bonner 1977, 123).

    Vooral in de grote steden, zoals Rome, waren de beste onderwijsmogelijkheden. Dit kunnen

    we volgens Bonner (1977, 97) wijten aan het kosmopolitisme van een stad als Rome, die vele

    leraren aantrok, en de aanwezigheid van publieke bibliotheken.

    4.2. Ludi magister, grammaticus, rhetor en philosophus

    Er waren in het onderwijs verschillende niveau’s en elk niveau had een ander type leraar. Men

    begon vanaf zeven jaar te studeren onder een ludi magister75 of litterator (de Griekse

    equivalenten zijn grammatodida/skaloj/ grammatisth/j/ dida/skaloj). Hij “doceerde”

    van half oktober tot eind juli. Het curriculum (Vössing spreekt van das elementare

    Lehrprogramm) bestond uit lezen, schrijven en enige meetkunde (minimaal). De

    verschillende onderwerpen werden er heel systematisch en grondig (meestal klassikaal)

    ingehamerd. De leerlingen beschikten over een tabella cerata en een stilus om in de was te

    krassen en ze glad te strijken. Bekend is ook de wreedheid van de magister die de roede

    (ferula) frequent ter hand nam. In ergere gevallen kon hij overgaan tot stokslagen of een

    74 Bonner (1977, 116) geeft aan dat dit wel afhankelijk is van de breedte van de straat: vaak waren die in Rome

    eerder nauw. 75 Ik baseer mij grotendeels op Praet 2001, 108-110.

  • Hoofdstuk I 27/164

    geseling76. Veelal verwijst men dan naar Augustinus: quis autem non exhorreat et mori eligat,

    si ei proponatur aut mors perpetienda aut rursus infantia (Civ. 21, 14)77? Van Cornutus is op

    het vlak van de ludus geen enkele vermelding, wat niet verwonderlijk lijkt voor een man van

    zijn niveau. De status van de leraar hing doorgaans af van de leeftijd van zijn leerlingen (Eyre

    1963, 57)78. Van Cornutus zijn zowel hoge status als “oudere” leerlingen bekend.

    Vanaf twaalf jaar (het tweede niveau) stond men onder de hoede van de grammaticus (de

    Griekse grammatiko/j). De vermelding van Aulus Gellius (cf. p. 9) geeft aan dat Cornutus dit

    beroep uitgeoefend moet hebben en dat hij er ook voor in aanzien79 stond, wat niet zo evident

    is daar ook deze bezigheid doorgaans op niet erg veel bewondering kon rekenen (cf. Christes

    1998, 1198).

    Het “secundair onderwijs” steunde op de studie van dichters. Daarom kwam het pas in de

    keizertijd, met de komst van Vergilius en andere nieuwe dichters80 zoals Horatius, echt van de

    grond81. Livius Andronicus’ vertaling van de Odyssee was tot in Horatius’ tijd het standard

    textbook (Bonner 1977, 20).

    De grammaticus nam tijdens de les teksten door. De leerlingen moesten daarbij luidop

    voorlezen, met aandacht voor articulatie en uitspraak. De grammaticus verklaarde zinsbouw

    en taalkundige regels. Deze “taalkundige focus” was belangrijk: men wou de leerlingen die

    reeds Latijn schreven en spraken dat correcter leren doen. Dit scheidde de betere van de

    minder opgevoede kinderen (Morgan 1998, 169-171). We moeten Cornutus’ theoretisch82

    werk De enuntiatione vel orthographia ook in dit licht beschouwen.

    Dit soort onderricht was echter helemaal niet zo eenzijdig als men wel zou denken. Morgan

    (1998, 156) geeft de volgende opsomming: It included letters, syllables and words, the parts

    76 Quintilianus keurt lijfstraf wel af maar hij behoorde tot de minderheid (Eyre 1963, 56).

    77 Wie zou niet huiveren en verkiezen te sterven als hem verteld wordt dat ofwel de dood ofwel opnieuw de kindertijd doorstaan moet worden. 78 Het prestige van de ludi magister/ litterator in de vroege keizertijd was dan ook heel gering (Vössing 2003,

    486). Bowen schetst het volgende beeld: The litterator had no special training for his calling beyond his own literacy; operating by private venturing he collected what fees he could, which were generally quite low. No respect was accorded to the occupation and the quality of instruction varied considerably (1972, 185). 79 Rocca-Serra (1992, 103) bestempelt Cornutus in die zin als maître de grammaire célèbre, zonder gewag te

    maken van zijn andere onderwijzende activiteiten. Meestal doet men net het omgekeerde en heeft men het in

    mindere mate of zelfs helemaal niet over zijn grammaticale bezigheid. Een frappant voorbeeld daarvan is Treves

    (1949, 237). Dit gaat terug op de Suda en is waarschijnlijk te wijten aan Cornutus’ vele bezigheden. Een voorbeeld van een ander veelzijdig man vinden we bij Suetonius: Aurelius Opilius, Epicurei cuiusdam libertus, philosophiam primo, deinde rhetoricam, novissime grammaticam docuit (Gramm. 6). 80 Cf. Vössing 2003, 471.

    81 Voorheen kon men ook (exclusief) Griekse literatuur bij Griekse leraars studeren (Corbeill 2001, 268). Het

    was Q. Caecilius Epirota die als eerste Vergilius en de andere poetae novi op het programma zette (Praet 2001,

    107-108). 82 De grammaticus was zowel theoreticus (filoloog) als leerkracht.

  • Hoofdstuk I 28/164

    of speech and inflections, the understanding of what constituted acceptable and unacceptable

    vocabulary, grammar and syntax, reading aloud with correct inflections, metre, pace and so

    on, understanding tropes and the references in the texts – especially mythical and historical

    references – and mining authors for examples of good morals, construction and style.

    Men had met andere woorden oog voor meer dan taalkunde alleen. De grammaticus

    becommentarieerde de tekst (enarratio), hetgeen sterk kon variëren. Zo waren onder meer

    biologie, geschiedenis en geografie mogelijke onderwerpen (Vössing 2003, 472). Fictionele

    gebeurtenissen kwamen tevens aan bod, waarbij de mythen van belang waren. Het ging dan

    om verwantschappen tussen verschillende personages, epitheta van helden en goden,

    stichtingen van steden… (Bonner 1977, 237-239). Wanneer poëtische woorden geen steek

    hielden voor de leerlingen dan interpreteerde de grammaticus wat de dichter geschreven had.

    Hij kon daarbij etymologie als hulpmiddel gebruiken. (Bonner 1977, 228).

    Cornutus’ grammaticale werken De Vergilio libri en Maronis Commentarii Aeneidos met

    enerzijds een continue beschrijving van Vergilius’ leven, tijd en gewoonten en anderzijds de

    behandeling van varianten, interpretaties, woordgebruik en mythenuitleg (cf. p. 15-16) lijken

    overeen te stemmen met dit gebruik. Volgens Zetzel hadden dergelijke grammaticale werken

    dan ook een pedagogische intentie (1981, 27): Texts and commentaries are not, in general,

    prepared for the sheer pleasure of it, but for a purpose, generally for the use of schools…they

    were relevant to the education of the day.

    Het aanleren van tropen gebeurde eveneens in de grammaticale lessen. Homerus en Vergilius

    dienden als voorbeelden. Het gaat om tropen als de metafoor, de metonymie, de onomatopee

    maar ook de allegorie, die men bijvoorbeeld vond in Vergilius’ eclogen (Bonner 1977, 234-

    235). Ook dit ligt duidelijk in Cornutus’ interessegebied.

    Het onderlegd zijn in grammatica stond verder in functie van de retorica (althans volgens

    Quintilianus): eerst dient men grammatica en literatuur te leren en dan pas overtuigend te

    spreken (Morgan 1998, 174). In de keizertijd bestond de tendens om het aandeel van literatuur

    te beperken ten gunste van retorische oefeningen (van het volgende niveau). Bonner (1977,

    102) spreekt van een compression of studies. Volgens Praet begon men bij de grammaticus

    reeds met elementaire retorische oefeningen (prae-exercitamina83 of prae-exercitamenta, in

    het Grieks progumna/smata), waardoor de grens tussen onderwijs van de grammaticus en de

    rhetor soms moeilijk valt te trekken (2001, 113).

    83 Praet (2001, 113-114) vermeldt de volgende oefeningen: fabula, narratio, chria, laus-vituperatio, comparatio, sermocinatio, descriptio en thesis.

  • Hoofdstuk I 29/164

    In het laatste stadium, wanneer hij ongeveer 15 was, leerde de student retoriek en openbaar

    spreken bij de rhetor (de Griekse sofisth/j of r(h/twr). Slechts een minderheid84 kon

    retorisch onderwijs volgen (Bowen 1972, 189). Dit was het hoogtepunt van de studies

    (Morgan 1998, 190). Vössing noemt het retoricaonderricht dem eigentlichen Schlubstein der

    Schulbildung (2003, 473). Volgens Morgan vormde retorica voor de leerling het belangrijke

    overgangsmoment van passieve opname van cultuur naar actief gebruik ervan (1998, 198). De

    man die men wil vormen is de vir bonus dicendi peritus (Quintilianus Inst. 12, 1, 1). Daarbij

    moet men opmerken dat het (politieke) openbaar spreken afnam in belang tijdens de

    keizertijd, omwille van de beperking van politieke vrijheid. In de rechtbanken was er tot het

    eind van de eerste eeuw wel nog ruimte voor redenaars (Eyre 1963, 51). Retoriek, reeds

    ingebakken bij de Grieken en later overgenomen door de Romeinen (Marrou 1965, 359), bleef

    gedurende eeuwen een erg belangrijke factor in de opvoeding, ondanks de sterke sociale

    veranderingen.

    Het onderricht85 zelf bestond uit een meer theoretisch (ars) en meer praktisch (exercitatio)

    gedeelte. Het theoretische concentreerde zich eerst op verschillende werken van de retorische

    vakliteratuur met voornamelijk Cicero (De inventione/ Orator/ De oratore). Daarna volgde de

    interpretatie van beroemde redes, retorisch interessante prozawerken (bv. het werk van

    Sallustius) en wellicht ook enige teksten van Seneca Minor. Afsluiter vormden de filosofische

    dialogen van Cicero. Voor auteurs buiten de canon was weinig ruimte. Doel van het

    praktische gedeelte waren de declamationes. De leraar gaf eerst een theoretische uitleg over

    de verschillende vormen en demonstreerde dan. Je had het genus iudiciale, deliberativum en

    demonstrativum. De focus lag op het genus iudiciale. Uiteindelijk moesten de leerlingen zelf

    declameren.

    We weten dat Cornutus auteur was van een aantal te/xnai, theoretische handboeken waarop

    men zijn onderwijs baseerde (cf. p. 17). Dergelijke handboeken hadden een stereotiepe vorm:

    ze gaven een classificatie van de takken van de redenaarskunst en onderscheidden de

    verschillende delen van de rede. Voor alles waren er bijhorende regels (Bonner 1977, 68-69).

    Ook stijl vormde een belangrijke topic. Dit vinden we weerspiegeld in Cornutus’ De figuris

    sententiarum.

    Doorgaans neemt men aan dat Cornutus, net zoals bij zijn onderwijs in grammatica en

    filosofie (cf. infra), zowel theoreticus als leraar was. De Suda (s.v. Kornou=toj vol. 3, p. 159,

    84 We moeten dus voorzichtig zijn met veralgemeningen. Morgan (1998, 190) geeft een goed perspectief aan:

    …the relatively small number of literates (and the minute proportion of the population) who studied it… . 85 Ik baseer me op Vössing 2003, 474.

  • Hoofdstuk I 30/164

    13-15 Adler) noemt zijn retorische en filosofische activiteit in een adem en dat doen ook de

    moderne geleerden (onder meer González (1994, 462)). Misschien kunnen we hem zien als

    een van die leraars die bekritiseerd worden in Cicero’s De Oratore. Zij brengen hun leven

    door in de school met het inhameren van regels uit handboeken (Bonner 1977, 69): Nec mihi

    opus est Graeco aliquo doctore, qui mihi pervulgata praecepta decantet (De or. 2, 18, 75)86.

    Een kleine minderheid van de afgestudeerden richtte zich vervolgens op de filosofie bij de

    philosophus (Vössing 2003, 475). Hoewel Cicero een technisch Latijns vocabularium

    gecreëerd had voor de filosofie, bleef men op dit niveau Grieks gebruiken als

    uitdrukkingsmiddel (Marrou 1965, 372). Dit vormde een restrictie87: filosofisch onderwijs

    was slechts toegankelijk voor die kinderen die Grieks kenden, dus kinderen van de elite.

    Bij de bespreking van het grammaticaonderwijs haalde ik reeds de termen interpreteren,

    etymologie en allegorie aan, die een rol moeten gespeeld hebben in Cornutus’ grammaticaal

    werk. Deze lijken eerder te behoren tot zijn filosofisch onderwijs, waarvan wij de ’Epidromh/

    als getuige hebben. Aan de andere kant zou men geneigd kunnen zijn om een geschrift vol

    etymologieën zoals de ’Epidromh/ te bestempelen als een grammaticaal werk. Toch meen ik

    dat we gerust een lijn kunnen trekken. Terwijl de andere werken (De enuntiatione vel

    orthographia/ De vergilio libri/ Maronis commentarii Aeneidos) in het Latijn zijn opgesteld,

    is de ’Epidromh/ dat niet. Het gebruik van het Grieks bevestigt ons dat het om een zuiver

    filosofisch werk gaat.

    Ook Seneca, Cornutus’ tijdgenoot, schrijft over de toenadering van grammaticaal en

    filosofisch onderwijs. Zowel de grammaticus als de (stoïcijnse) philosophus deden immers

    aan tekstcommentaar in ruime zin. Daarbij gebruikten zij hetzelfde bronnenmateriaal: … Non

    est quod mireris ex eadem materia suis quemque studiis apta colligere: in eodem prato bos

    herbam quaerit, canis leporem, ciconia lacertam. Cum Ciceronis librum de re publica prendit

    hinc philologus aliquis, hinc grammaticus, hinc philosophiae deditus, alius alio curam suam

    mittit. (Ep. 108, 29-30)88. Het is moeilijk om zeggen - op basis van hetgeen ons overgeleverd

    86 En ik heb geen nood aan de een of andere Griekse leraar, die mij de alom bekende praecepta opdreunt.

    87 Een dergelijke restrictie kennen wij ook uit de beginfase van het Romeinse onderwijs. Van een eigen traditie

    was nog weinig sprake en daarom was men aangewezen op de Grieken. Er bestond echter geen systematische

    cursus Grieks om de studenten voor te bereiden. Zij moesten het van thuis meekrijgen (Corbeill 2001, 270).

    Wanneer de Romeinen een eigen traditie vormden, verminderde de rol van het Grieks met uitzondering van een

    paar gebieden, als dat van de filosofie. Spanning tussen de rol van het Grieks en die van het Latijn, zeg maar

    tussen de Griekssprekende elite en de rest, kunnen wij opmaken uit een edict van 92 v. Chr., waarin de censoren

    hun afkeur uitten over het nieuwe type onderwijs van Latijnse retoren (Corbeill 2001, 272). 88 Je hoeft je er niet over te verbazen dat iedereen uit hetzelfde materiaal naar gelang de aard van zijn interesse iets anders haalt dat voor hem passend is: op dezelfde wei zoekt een koe naar gras, een hond naar een haas en

  • Hoofdstuk I 31/164

    is - of Cornutus inderdaad voor de twee activiteiten hetzelfde bronnenmateriaal gebruikte.

    Daarvoor zou men een analyse moeten doen van het literaire bronnenmateriaal in de

    ’Epidromh/. We kunnen algemeen wel stellen dat de dichters en hun werk zeer belangrijk

    waren voor Cornutus.

    Het verschil is voor Seneca gelegen in de “pedagogische doeleinden” die grammaticus en

    philosophus hebben. Aan de hand van een voorbeeld licht hij toe. Wanneer de grammaticus

    Vergilius’ uitdrukking fugit irreparabile tempus leest, dan gaat zijn aandacht niet naar de

    echte (filosofische) betekenis uit. Hij maakt veeleer de bemerking dat Vergilius, wanneer hij

    over de vluchtigheid van de tijd praat, fugire gebruikt. De filosoof ziet echter de juiste

    betekenis: Ille qui ad philosophiam spectat haec eadem quo debet adducit (Ep. 108, 25)89. De

    dichter wil immers zeggen dat onze beste dagen het eerst verloren zijn. Daarna komen de

    ouderdom en de dood. Daaruit moeten wij onze lessen trekken: Itaque toto hoc agamus

    animo, et omissis ad quae devertimur in rem unam laboremus, ne hanc temporis pernicissimi

    celeritatem, quam retinere non possumus, relicti demum intellegamus (Ep. 108, 27)90. Hoewel

    Cornutus zich in zijn filosofisch werk niet al te zeer bekommert om ethiek, lijkt dit

    onderscheid in pedagogische doeleinden naast het bovengenoemde onderscheid in taal wel

    relevant te zijn. De ’Epidromh/ heeft een zeer distinctieve vorm en inhoud.

    De vraag stelt zich echter of dit geschrift een volledig en correct beeld schept van Cornutus’

    onderricht. Ik vermeldde reeds dat het opmerkelijk is dat Cornutus in Persius’ vijfde satire91

    opgevoerd wordt als een alter Socrates (p. 10). Cizek (1972, 350) parafraseert hetgeen Persius

    in zijn vijfde satire uitdrukt aangaande Cornutus als volgt: Perse confesse que son coeur

    appartenait à Cornutus, mais qu’il n’avait pas assez de talent pour mettre en valeur les

    mérites de celui-ci. Cornutus aurait joui d’un talent hors de pair pour distinguer le vrai du

    faux; il aurait souvent guidé les pas hésitants du poète et il aurait également dirigé aussi bien

    les débuts littéraires que l’instruction philosophique de jeunes talents poétiques. Onze leraar

    verschijnt als een filosofische gids. De testimonia die wij hebben van zijn filosofisch

    een ooievaar naar een hagedis. Wanneer een filoloog, een grammaticus en een beoefenaar van de filosofie alle drie grijpen naar Cicero’s boek over de staat, dan laten zij alle drie hun aandacht in een andere richting gaan (Vert. Verhoeven 1980, 427). 89 Iemand die de filosofie wil beoefenen, merkt hetzelfde verschijnsel op en brengt het in verband met zijn bedoeling (Vert. Verhoeven 1980, 426). 90 Wij moeten er dus met heel ons hart naar streven en met verwaarlozing van alles waardoor we worden afgeleid alleen maar hiervoor werken, dat wij niet pas inzien, hoe vlug de bliksemsnelle tijd verstrijkt en hoe weinig wij in staat zijn dat tegen te houden, op een moment dat hij ons al voorbij gesneld is (Vert. Verhoeven 1980, 426). 91 Voor een goed structureel overzicht van deze vijfde satire verwijs ik naar Villeneuve 1918, 332-338.

  • Hoofdstuk I 32/164

    onderwijs, in de eerste plaats de ’Epidromh/92, lijken echter niet de ethische weg op te gaan

    (theologie behoort overigens tot de stoïcijnse fysica).

    Toch moet ethiek93 een belangrijke rol gespeeld hebben. Volgens Ramelli (2003, 292) mogen

    we het ethische gedachtegoed in de vijfde satire eigenlijk beschouwen als dat van Cornutus:

    In effetti, gli insegnamenti di questa satira sono presentati da Persio come il frutto

    dell’apprendistato presso il maestro e siamo dunque autorizzati a considerarli espressione

    del magistero etico stoico Cornuto94. In haar opinie (2004, 321) gaat het hierbij om het recte

    vivere (Persius, Sat. 5, 104) en het in toom houden van de passies. De vrijheid, de libertas

    (Sat. 5, 73) van de passies, vormt het centrale thema van de satire (Pinotti 1981, 47). Van

    regel 101 tot 114 krijgen we een opsomming van wat nodig is om die te verwerven.

    Die gewichtige rol van ethiek stemt overeen met de lange stoïcijnse traditie waarvan Cornutus

    exponent was. Vrijwel alle stoïcijnen - ik beperk me tot de bekendste - hebben de klemtoon

    gelegd op de morele vorming (ik baseer me op Pire 1958, 199-215). Bij de vroegste stoïcijnen

    vinden we dadelijk het belang van de morele opvoeding terug. Zeno (334-262 v. Chr.) was

    erudiet, exegeet van Homerus en Hesiodus. Dat hij enig belang toekende aan de intellectuele

    opvoeding valt dus te veronderstellen. Het morele aspect is voor hem echter het belangrijkst.

    De mens moet in staan zijn een harmonisch leven te leiden, volgens de natuur en de rede.

    Slechts de deugd verschaft het ware geluk. Elk moet zijn eigen onderwijzer zijn (met hulp van

    de sapientes). Ook Cleanthes (301-230 v. Chr.) legt de nadruk op de morele vorming, de

    strijd tegen de passies en de tempering van de verlangens. Pire (1958, 200) meent dat de

    intellectuele vorming van weinig belang was in zijn systeem. De filosofie (veeleer dan de

    opvoeding) helpt het individu de beste weg te volgen/ kiezen.

    Vanaf Chrysippus (280-206 v. Chr.) wordt er ook grote waarde toegekend aan de vrije

    kunsten en het intellectualisme. Deugd is een zaak van kennis. Chrysippus concentreert zich

    op de kindertijd/ jeugd, periode waarin hij de eerste afwijkingen vindt. Bijgevolg moet de

    opvoeding heel vroeg beginnen. Moraliteit blijft heel belangrijk. Bij Panaetius (185/180-

    110/108 v. Chr.), die het stoïcisme introduceerde te Rome, vindt men Chrysippus’ neiging tot

    intellectuele vorming terug: de mens onderscheidt zich van het dier door de wetenschap en de

    kunsten. De morele vorming behoudt echter haar voorrang. Met hem verzacht de rigiditeit van

    het stoïcisme enigszins: de radicale en onvoorwaardelijke vernietiging van de passies eist hij

    92 Most (1989, 2052-2053) vond enkele (minder evidente) sporen van Cornutus’ theologisch onderwijs in

    Persius’ satiren. 93 Ik betreur het ten zeerste dat ik het artikel Fallere Sollers. The Ethical Pedagogy of the Stoic Cornutus van

    George Boys-Stones in Sorabji, R., Sharples R.W. (edd.), Greek and Roman Philosophy, 100BC to 200AD niet heb kunnen inkijken. Dit boek zou in 2007 verschijnen. 94 Enige omzichtigheid lijkt mij toch op zijn plaats.

  • Hoofdstuk I 33/164

    niet meer. Posidonius (135-51 v. Chr.), die een grote invloed uitoefende op Cornutus, neigt

    naar hetzelfde intellectualisme en encyclopedisme. Net als Chrysippus is hij van mening dat

    deugd een zaak is van kennis. Ook voor hem moet de opvoeding vanaf de kindertijd beginnen.

    De morele opvoeding verliest een klein beetje (maar niet veel) van haar belang.

    Ik meen dat we Cornutus in het spoor van deze laatste drie grote stoïcijnen moeten plaatsen:

    zij verkiezen een combinatie van moraliteit (ethiek) en intellectualisme. De ’Epidromh/ biedt

    echter bijna exclusief getuigenis van het laatste aspect en geeft daarom een verkeerd beeld

    van Cornutus’ stoïcijns onderricht. Alleen in het vijfendertigste (afsluitende) hoofdstuk van de

    ’Epidromh/ ligt de klemtoon op de combinatie van kennis en handeling: een correct begrip van

    de traditionele qeologi/a (cf. p. 19) is een noodzaak voor jonge mensen om te eu)sebei=n en

    niet te deisidaimonei=n. Hays (1983, 39) geeft een goede inschatting van deze begrippen: If

    the student can be taught a proper understanding of the gods, he will avoid the opposing

    dangers of atheism and superstition and will know how to exercise a proper piety toward the

    true God, the Logos.

    Een laatste stoïcijn die ik wil vermelden is Seneca, tijdgenoot van Cornutus. Pire (1958, 201)

    noemt hem un des précurseurs de l’éducation nouvelle. Hij is een tegenstander van de

    traditionele Romeinse opvoeding (hij is tegen formalisme en routine) en het belang dat men

    toekent aan de vrije kunsten. Hoewel wij zowel morele, intellectuele als fysische aspecten

    kunnen terugvinden in zijn conceptie van onderwijs hecht Seneca het allergrootste belang aan

    de morele opvoeding, die in de kindertijd dient te beginnen en het hele leven blijven

    voortduren, waarbij men na een tijd “onderwijzer van zichzelf” moet worden. Voor Seneca

    heeft de intellectuele opvoeding slechts belang voor zover zij de weg van de deugd

    voorbereidt. Het enige (praktische) doel ervan is het geluk. Terwijl de stoïcijnen sinds

    Chrysippus steeds meer belang hechtten aan de intellectuele opvoeding (Zeno’s tijd was ook

    veel woeliger dan die van de latere stoïcijnen) keren we met hem terug naar Zeno en

    Cleanthes. In dit opzicht kunnen we Seneca dus orthodox noemen. Cornutus kan deze positie

    niet volledig bijgestaan hebben: het intellectuele speelde voor hem een belangrijke rol. Hij

    noemt de dingen die men leert door onderricht a)nagkaio/tata pro\j to\ eu)= zh=n,

    allernoodzakelijkst om goed te leven (Ep. 14: 14.3-7).

    Bonner (1977, 109) tracht de invloed van filosofen tijdens de opvoeding in te schatten.

    Volgens hem waren er geen invloedrijker dan de stoïcijnen. Die impact was persoonlijk van

    aard: zij waren vriend aan huis bij gecultiveerde mensen die leiding zochten.

  • Hoofdstuk I 34/164

    Daarnaast gaven de stoïcijnse filosofen ook “speeches” in het openbaar. Op die manier

    konden zij, in een tijd van moreel verval, mensen “raken”. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan

    Seneca, die in een brief schrijft hoe de stoïcijn Attalus zijn leven beïnvloedde: Ego certe cum

    Attalum audirem in vitia, in errores, in mala vitae perorantem, saepe miseritus sum generis

    humani et illum sublimem altioremque humano fastigio credidi… Cum vero commendare

    paupertatem coeperat …saepe exire e schola pauperi libuit (Ep. 108, 13-14)95.

    We hebben geen vermeldingen van een dergelijk publiek optreden van Cornutus. Toch geeft

    dit een goed beeld van de aard van de stoïcijnse eerste-eeuwse filosofie. Cornutus kan een

    dergelijke invloed uitgeoefend hebben in de kring die hij rond zich verzamelde. Deze kring

    liet ruimte voor persoonlijke vriendschap met Persius, die mettertijd steeds inniger werd.

    5. Cornutus en het politieke klimaat van zijn tijd

    Boissier schreef meer dan honderd jaar geleden dat de oppositie tegen de keizers vooral van

    de stoïcijnen kwam (1892, 97-105). Ondanks het feit dat een dergelijke stoïcijnse oppositie

    door geleerden van onze tijd afgewezen96 wordt, past ook Cornutus – op basis van de

    gegevens die wij hebben – in het plaatje van de kritische stoïcijn die niet terugdeinst voor de

    keizer. Hij gaf Nero immers, toen die hem consulteerde in verband met het schrijven van een

    literair werk, het antwoord dat het veel te langdradig zou zijn. Ook Chrysippus’ werk was

    omvangrijk, maar wel nuttig