llc::m nr 37.401 blz. 1 · nr.'37.40-1 arrest nr 37.401 blz. 2 : · '" qezien een...

38
/'\.llC::M Nr 37.401 Blz. 1 Nr 37.401_ ARREST van 1 juli 1991 (IVe Kamer) Nr 37.401 De HH: Borret, kamervoorzitter, De Brabandere, verslaggever, en Mevr. Bracke, staatsraden, en Mevr. Geens, eerste auditeur. ROEKAERTS (Mr de Bruyn) t/ Regie der Luchtwegen (de W Versluys) - Tussen- komende partij: Vandenbroucke (Mrs Straelen en Lambrechts) I. RECHTSPLEGING - 1° Verzoekschrift .,.:.... Onderwerp - Verdwijning van het onderwerp in de loop van het geding - Vernietiging van de bestreden handeling; - 2° Kosten Het beroep verliest zijn voorwerp wanneer de bestreden akte inmiddels is vernietigd door de Raad van State. Er is dan ook geen grond meer om uitspraak te d(Jtin. Het past echter de kosten ten laste te brengen van de verwerende partij. Il. BELAN.G (VEREIST OM VOOR DE RAAD VAN STATE EEN GEDING TE ,VOEREN) - Rangschikldng volgens de hoedanigheid van de verzoeker - Openbare ambtenaren en beambten - Benoeming, bevordering en verandering van graad - 1° Roeping voor de te begeven betrekking - Diploma of kennis vereist door de aard van de te begeven betrekking - Technische kennis of administratieve ervaring (Z); - Z 0 Wijziging van de administratieve toestand van de ambtenaar wiens benoeming wordt bestreden - Bevordering, verandering van graad (1) l. Wanneer verzoeker geen blijk heeft gegeven van zijn wil om de nieuwe bevordering van de tussenkomende partij tot directeur-generaal vernietigd te zien, moet binnen het bestek · van de huidige rechtszaak de vraag niet worden opgelost of de eventuele nietigverklaring van de benoeming van de tussenkomende partij tot bestuursdirecteur (rang 15) niet de nietigheid zou impliceren van de latere benoeming van dezelfde partij tot directeur-generaal (rang 16). Ter zake blijft echter de mogelijkheid bestaan dat de latere benoeming tot directeur-generaal wordt vernietigd op verzoek van een derde. De uitwerking erga omnes van vernietigingsarresten brengt mee dat de benoeming van de tussenkomende partij tot directeur-generaal in dat geval zou moeten worden geacht nooit te hebben bestaan, dus ook ten aanzien van verzoeker. Derhalve behoudt verzoeker zijn belang om de benoeming van de tussenkomende partij tot bestuursdirecteur te bestrijden. 2. Wat ook de waarde moge zijn van het door de verwerende en tussenkomende partijen ingeroepen beginsel, krachtens hetwelk bepaalde kandidaten ook buiten het bestaan van reglementair vastgestelde benoemingsvoorwaarden zouden kunnen worden uitgesloten van bepaaldè gespecialiseerde betrekkingen en ook daargelaten de vraag of het hier gaat om een keuzecriterium bij de benoeming, dient vastgesteld dat het dossier van de zaak geen enkel gegeven bevat dat de aangevoerde exceptie staaft. De door de verwerende en tussenkomende partijen als evident voorgestelde restrictie werd noch vermeld in de oproep van de kandidaten, en kwam njet ter sprake tijdens de vergaderingen van het college der dienstchefs. Evenmin wordt het bewijs geleverd dat zij door de benoemende overheid bij het verrichten van de benoeming onder ogen zou zijn genomen. 111. TALEN IN BESTUURSZAKEN - Diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt - Centrale Diensten. - Taalkaders en trappen van de· hiërarchie - 1° Gevolgen van de inwerkingtreding van de bepalingen betreffende de taalkaders - a) Algemene regels; - b) Toepassingen op de verschillende administraties - Regie der Luchtwegen; - Z 0 Gevolgen van de nietigverklaring yan het taalkader Aangezien zowel. het koninklijk besluit van 26 maart 1980 als het koninklijk besluit van 31juli1985 waarbij voor de betrekkingen van de eerste en de tweede trap van de hiërarchie, waartoe de omstreden betrekkingen behoren, de taalkaders bij de Regie der Luchtwegen werden vastgesteld, door de Raad van State werden vernietigd, moet de benoeming geacht worden te zijn verricht bij afwezigheid van taalkaders. Gezien een eerste verzoekschrift dat Louis Roekaerts, eerste adviseur van de Nederlandse· taalrol bij de Regie der Luchtwegen, op 18 augustus 1983 heeft ingediend om de vernietiging te vorderen van het ministerieel besluit van 6 juni 1983, waarbij Arnold Vandenbroucke bevorderd wordt tot de graad van bestuursdirecteur (rang 15) bij het Departement Veiligheid van het Hoofdbestuur van de Regie' der Luchtwegen; VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Upload: others

Post on 08-Mar-2021

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

/'\.llC::M

Nr 37.401 Blz. 1

Nr 37.401_

ARREST van 1 juli 1991 (IVe Kamer)

Nr 37.401

De HH: Borret, kamervoorzitter, De Brabandere, verslaggever, en Mevr. Bracke, staatsraden, en Mevr. Geens, eerste auditeur.

ROEKAERTS (Mr de Bruyn) t/ Regie der Luchtwegen (de W Versluys) - Tussen­komende partij: Vandenbroucke (Mrs Straelen en Lambrechts)

I. RECHTSPLEGING - 1° Verzoekschrift .,.:.... Onderwerp - Verdwijning van het onderwerp in de loop van het geding - Vernietiging van de bestreden handeling; - 2° Kosten

Het beroep verliest zijn voorwerp wanneer de bestreden akte inmiddels is vernietigd door de Raad van State. Er is dan ook geen grond meer om uitspraak te d(Jtin. Het past echter de kosten ten laste te brengen van de verwerende partij.

Il. BELAN.G (VEREIST OM VOOR DE RAAD VAN STATE EEN GEDING TE ,VOEREN) -Rangschikldng volgens de hoedanigheid van de verzoeker - Openbare ambtenaren en beambten -Benoeming, bevordering en verandering van graad - 1° Roeping voor de te begeven betrekking - Diploma of kennis vereist door de aard van de te begeven betrekking - Technische kennis of administratieve ervaring (Z); - Z0 Wijziging van de administratieve toestand van de ambtenaar wiens benoeming wordt bestreden - Bevordering, verandering van graad (1)

l. Wanneer verzoeker geen blijk heeft gegeven van zijn wil om de nieuwe bevordering van de tussenkomende partij tot directeur-generaal vernietigd te zien, moet binnen het bestek

· van de huidige rechtszaak de vraag niet worden opgelost of de eventuele nietigverklaring van de benoeming van de tussenkomende partij tot bestuursdirecteur (rang 15) niet de nietigheid zou impliceren van de latere benoeming van dezelfde partij tot directeur-generaal (rang 16). Ter zake blijft echter de mogelijkheid bestaan dat de latere benoeming tot directeur-generaal wordt vernietigd op verzoek van een derde. De uitwerking erga omnes van vernietigingsarresten brengt mee dat de benoeming van de tussenkomende partij tot directeur-generaal in dat geval zou moeten worden geacht nooit te hebben bestaan, dus ook ten aanzien van verzoeker. Derhalve behoudt verzoeker zijn belang om de benoeming van de tussenkomende partij tot bestuursdirecteur te bestrijden.

2. Wat ook de waarde moge zijn van het door de verwerende en tussenkomende partijen ingeroepen beginsel, krachtens hetwelk bepaalde kandidaten ook buiten het bestaan van reglementair vastgestelde benoemingsvoorwaarden zouden kunnen worden uitgesloten van bepaaldè gespecialiseerde betrekkingen en ook daargelaten de vraag of het hier gaat om een keuzecriterium bij de benoeming, dient vastgesteld dat het dossier van de zaak geen enkel gegeven bevat dat de aangevoerde exceptie staaft. De door de verwerende en tussenkomende partijen als evident voorgestelde restrictie werd noch vermeld in de oproep van de kandidaten, en kwam njet ter sprake tijdens de vergaderingen van het college der dienstchefs. Evenmin wordt het bewijs geleverd dat zij door de benoemende overheid bij het verrichten van de benoeming onder ogen zou zijn genomen.

111. TALEN IN BESTUURSZAKEN - Diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt -Centrale Diensten. - Taalkaders en trappen van de· hiërarchie - 1° Gevolgen van de inwerkingtreding van de bepalingen betreffende de taalkaders - a) Algemene regels; - b) Toepassingen op de verschillende administraties - Regie der Luchtwegen; - Z0 Gevolgen van de nietigverklaring yan het taalkader

Aangezien zowel. het koninklijk besluit van 26 maart 1980 als het koninklijk besluit van 31juli1985 waarbij voor de betrekkingen van de eerste en de tweede trap van de hiërarchie, waartoe de omstreden betrekkingen behoren, de taalkaders bij de Regie der Luchtwegen werden vastgesteld, door de Raad van State werden vernietigd, moet de benoeming geacht worden te zijn verricht bij afwezigheid van taalkaders.

Gezien een eerste verzoekschrift dat Louis Roekaerts, eerste adviseur van de Nederlandse· taalrol bij de Regie der Luchtwegen, op 18 augustus 1983 heeft ingediend om de vernietiging te vorderen van het ministerieel besluit van 6 juni 1983, waarbij Arnold Vandenbroucke bevorderd wordt tot de graad van bestuursdirecteur (rang 15) bij het Departement Veiligheid van het Hoofdbestuur van de Regie' der Luchtwegen;

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 2: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

. Nr.'37.40-1

Arrest Nr 37.401

Blz. 2

: · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de vernietiging te vorderen: van het ministerieel besluit van l oktober 1985, waarbij Arnold Vandenbroucke tx;vo~d.e~ci word,t to~. directeur-generaal bij het Departement Veiligheid van het Hoofdbestuur van de Regie der LlfF'1t~eg~n~ . : . . , .. , , .· . . · .

. ,"" Gezien 'het <Verwekschrift tor tussenkomst van 7 november 1986; . ,,-,f: ;J' . . - .· . . .. . .;pi:. ' ·l _· -.

. · ·:·. 'G~let,opde l;>esc,hi~ing van)7november1986 die de tussenkomst van Arnold Vandenbroucke toelaat in de ·iaákr A. 33:go11IV-Il:405; · ' ·

--!. 'Over de gègeven~'vàn.'de zaken. . ,. l . , . . ' . . '

."1 ' ' .· .pv.erWygeiicle'.,\iat.·de g~gevens van de zaken kunnen worden samengevat als volgt:

·•: ·; ··i .'I i Bij öericni:N·· J 17 van 16 december 1982 wordt het vacant zijn van een betrekking van bestuursdirecteur bijhet 'Depàrterriënt· \(eiligheid - Directie Studies - Installaties - Exploitatie Luchtverkeer - Hoofdbestuur

':van 'dë Regiè•der LuclitWegeri ter kennis· van het personeel gebracht.

:·.:' I.i~ V~rzoeker'. die. sedert' l .oktober 1980 bekleed was met de graad van. eerste à~viseur, solliciteert op 22 december 1982 voor die betrekking .

. ,- · . , l'.;.'Lifijdensn:ijn .·vergadering, van 10 januari 1983 onderzoekt het College der Dienstchefs de ingediende ~ndid11turen..' maar ·besluit geen .voorstel te formuieren .

. · . . .· "' 'l1:4:·i'ifti~ns "·zi)h vergiidering 'van 14 'februari 1983 onderzoekt het College der Dienstchefs de ingediende · bezwàren,. má\lf b~slui~ 'nógina* geel) be11oeiniQgsvoorstel te formuleren. I _ ; : r; '. ·; ·.• ', ·, i • .~ .. · : ·t ·· : . · ·, ~ ., ·

·. ·.'• · 1,5.·Bij ·mini&terieel besluit van 6 juni 1983 wordt Arnold Vandenbroucke bevorderd tot de graad van bestuursdirecteur bij _het Depai:tement Veiligheid - Hoofdbestuur van de Regie der Luchtwegen.

;f,ft· __ , .. :. ·- u' . . . . .. . .. 1 l . . '

.·'. :: --",Lli. Rifbericht-n' 64 \'illl 31 juli 1984 wordt het vacant zijn van onder meer een betrekking van directeur­gen~ bij het ·Departement Veiligheid bij het Hoofdbestuur van de Regie der Luchtwegen ter kennis van het personeel :gebr.acht.:·. ~ .. , , > " .. , .

;.; · ·1~7. Zöw-et verzoè~ér'~ls Qe tussenkomende partij solliciteren voor die betrekking. '• ·- • l '

1.8. Tijdens zijn vergadering van 3 december 1984 onderzoekt het College der Dienstchefs de ingediende ~andid~Jn~~n.~~,be~\µit., met eenp:rrigheid van stemmen, P. Staelens voor te dragen aan de benoemende overheid . . ·-·. ..._ - ,.,.1. -. -'-·· . -· .

·L- · ".:.J:.9. Tijdens ,zijn wergadering van 17 december 1984 onderzoekt het College der Dienstchefs de tegen zijn :benoemings:vbor.stel geformuleerde bezwaren en besluit, met eenparigheid van stemmen, P. Stáelens definitief voor te dragen~ · . " ,;

,L . ''\Jo. Bij''itiin\stèrièei besluit il' ·10.142 van 1 oktober 1985 wordt Arnold Vandenbroucke bevorderd tot de tgi~ v;u(äii~c.t~\lr~generà:'al bij het Depiirtement Veiligheid~ Hoofdbestuur van de Regie der Luchtwegen. : ' • • • ' • . ~· : "! . ~ ' ' .

2.' Over de oizt'vaitkeli]kheîd van de beroepen.

2.1.1. Overwegende dat de tussenkomende partij opwerpt dat verzoekers beroep tegen haar benoeming tot directeur-generaal geen voorwerp meer heeft, daar die benoeming door de Raad van State. werd vernietigd bij arrest n' 34.394, Lalout, van 20 maart 1990;

2.1.2. Overwegende dat ingevolge het door de tussenkomende partij ingeroepen vernietigingsarrest het 1'Ve~de, ~oei;? in_(lei;ci;!.ad geen voorwerp meer heeft; dat er dan ook geen grond meer is om over dat tweede beroep 1üt~pra4 te 'doeii;. dathet ,echter; past de kosten van dat beroep ten laste van de verwerende partij te brengen;

2.2.1. Overwegende dat de tussenkomende partij ook opwerpt dat .verzoeker zijn belang bij het eerste beroep heeft verloren omdat, na de vernietiging van haar benoeming tot directe.ur-generaal door het voormelde arrest n' 34.394, zij bij ministerieel besluit van 26 oktober 1990 opnieuw werd benoemd tot directeur-generaal en ·veril'kker deze•Taatste benoéming nie(voor de Raad van State heeft aangevochten; dat volgens de tussenkomende partij daaruit volgt dat ook haar benoeming tot bestuursdirecteur. een definitief karakter krijgt, zodat het eerste beroep_ 1noet wordè[}. afgewezen bij gemis van het vereiste persoonlijk en actueel belang;

2.2.2. Overwegende dat verzoeker hierop antwoordt.dat de nieuwe benoeming van de tussenkomende partij tot directeur-generaal wel wordt bestreden voor de Raàd van State, weliswaar door een derde persoon; dat volgens hem die benoeming derhalve nog geen definitief karakter heeft en hij in elk geval nog zijn belang behoudt;

2.2.3. Overwegende dat verzoeker geen blijk heeft gegeven van zijn wil om de nieuwe bevordering van de tussenkomende partij tot directeur-generaal vernietigd te zien; dat binnen het bestek van de huidige rechtszaak dan ook de vraag niet moet worden opgelost of de eventuele nietigverklaring van de benoeming van de tussenkomende partij tot bestuursdirecteur (rang 15) niet de nietigheid zou impliceren van de latere benoeming van dezelfde partij tot directeur-generaal (rang 16), dat ter zake echter de mogelijkheid blijft bestaan dat de latere benoeming tot directeur­generaal wordt vernietigd op verzoek van een derde; dat de uitwerking erga omnes van vernietigingsarresten meebrengt dat de benoeming van de tussenkomende partij tot directeur-generaal in dat geval zou moeten worden

VERZAMELING VAN ARRESTÉN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 3: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

f\.ITeSl

Nr 37.401 Blz. 3 N'I:· '3'7.401

geacht nooit te. hebben bestaan, dus ook ten aanzien van verzoeker; dat verzoeker .derhalve zijn_ ~l11ng behoudt om de benoeming van de tussenkomende partij tot bestuursdirecteur te bestrijden; ·.·_ •'. l: '

2.3.l. Overwegende dat zowel de verwerende partij als de tussenkomende partij aan verzoe_Jc~r-~I.c-.nog het vereiste belang bij zijn eerste vordering ontzeggen, omdat verzoeker, op grond van zijn voorbereiding' en wegens gebrek aan de uit de aard van de taak noodzakelijke wetenschappelijke ·vorming ~n 'titel, ·:geen roeping

_had om benoemd te worden in de vacante betrekking, die van hoge techniciteit is, inzonde~heid eet") verregaande technische verantwoordelijkheid op het vlak van de luchtverkeersbeve'iliging, zowel _nàtiofiaal' als ".ï,n·içl-nationaal, en een onmiskenbaar economisch impact omvat; ·'·· 4

' ·'

2.3.2. Overwegende, wat ook de waarde moge zijn van het door de verwerende e11 tussenkome_nde partijen ingeroepen beginsel, krachtens hetwelk bepaalde kandidaten ook buiten het bestaan van reglen:ientair "!!Stg<;~telde bijzondere benoemingsvoorwaarden zouden kunnen worden uitgesloten van bepaalde gespecialiseerde betrekkingen en ook daargelaten de vraag of het hier niet eerder gaat om een keuzecriterium bij de benoeming,' hèt dossi1h van de zaak geen enkel gegeven bevat dat de aangevoerde exceptie staaft; dat de door de verwerende en _tussenkomende partijen als evident voorgestelde restrictie noch vermeld werd in de oproep tot de. _kandidaten,. nQ<:~. ter. _sprake kwam tijdens de vergaderingen van het College. der dienstchefs, en dat evenmin het bèwijs,wordt g!<l.~y,erd dai:,zij door de Minister bij het verrichten van de benoeming onder ogen zou zijn genomen; dat de excep~ie 'niet opgaat;

3. Over de gegrondheid van de beroepen.

3.1. Overwegende dat verzoeker tegen het ministerieel besluit van 6 juni J98:3, ·waar-door-Arnold Vanden­broucke benoemd werd tot bestuursdirecteur, de schending aanvoert van artikel 43, §. 3;·van de· gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, doordat de bestreden benoemi11g tot .de graad.:yan,!;>e~uursdirec­teur bij. ~et Hoofdbestuur werd verwe~enlij_kt_ terwijl de taalka~ers, vastge~te14· bifkq_f)i11kli~k, ~e&Iii1~-r~2:9.:JR.~ 1980, met aangepast waren aan de mtbre1dmg van de organieke personeelsformalie, vastgesteld ·bJJ konmkhjk besluit van 7 november 1980, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25·februari-·.19g,\.•en-'23-juli 1981;

. • . ' . ·: .•. !-.: . . 1 ;;<•,..r"

3.2. Overwegende dat verzoeker tegen het ministerieel besluit van 1 oktober 19&5, waarbij Ämold Vanden-broucke benoemd werd tot directeur-generaal, een middel aanvoert geput uit de onwettigheid van fieukoninklijk besluit van 31 juli 1985 tot vaststelling van de taalkaders van de Regie der Luchtwegen, doordat 'llriikel k"'an tlat besluit de betrekkingen van de twee eerste trappen van de taalhiërarchie globaal en percentgewijze verdeelt over de kaders, terwijl artikel 43, § 3, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de taJi:n in .best11urszaken onder· meer bepaalt dat vanaf de rang van directeur en daarboven, de betrekkingen op älle frappen van de hiërarchie in gelijke mate worden toegewezen aan beide kaders; · · : r

. 3.3. Overwegende dat zowel het koninklijk besluit van 26 maart 1980 a:Js het ko~ihklijli bii:~iuit vafi 31 Juli 1985 waarbij voor de betrekkingen van de eerste en de tweede trap van. de hiërarchie,•'waartee de -omstreden betrekkingen behoren, de taalkaders bij de Regie der Luchtwegen werdeh vastgesteld, doonle- Raad van- State werden vernietigd, respectievelijk bij arresten Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel, n' 31.65,1,• van 20 december 1988, en Association du Personnel wallon et francophone des .serviées putJlics,_ 1/ 7.8.401, van 2 juli 1987; dat daaruit volgt dat di;: bestreden benoeming geaèht moet worden te zijn ven:ïcht bij "a:f\\',e.zj~l)eid van taalkaders en deswege nietig is; dat de betreffende middelen, zoals ambtshalve· aangepast na: de vóoriiiëlde vernietigingsarresten, gegrond zijn; dat de andere middelen tot geen ruimere vernietiging_kunnen leiden en dejilitlve niet onderzocht hoeven te worden, · · · ' · · '· ·· · ·

BESLUIT:

ii . ~~ : .. ·, . . ~:

Artikel 1. - Vernietigd wordt het ministerieel besluit van 6 juni 1983 wa:atbÜ 'Afnolci Vanëlèiiöroi.Jtk~ bevorderd wordt tot de graad van bestuursdirecteur bij het Departement Veiligheiil van' het HoÖfdbestuii.r·viin de Regie der Luchtwegen.

Artikel 2. - Er is geen grond om uitspraak te doen in de tweede zaak.

Artikel 3. - De kosien van de beroepen, bepaaJd op achtduizend frank, komen ten lll!ite van de-R~gi~ ~er Luchtwegen. · .. ' .

De kosten van de tussenkomst, bepaaJd op drieduizend frank: komen ten laste van de tussenkomeriäè"partij.

\'•

,1·.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 4: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 1

Nr 37.425

ARREST van 4 juli 1991 (VIIe Kamer) De H' Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints en Mevr. Tulkens, verslaggeefster, staatsraden, en de H' Van Noten, auditeur.

GUNS t/ Vlaamse Gemeenschap (Mrs Boes, Oevers, Geyskens, Vandeurzen en Coo-m~ r

RECHTSPLEGING - Bijzondere regels met betrekking tot .de vordering tot schorsing - Moeilijk te herstellen ernstig nadeel

Wanneer verzoeker in de vordering tot schorsing weliswaar affirmeert dat hij ten ge­volge van het bestreden besluit, aangevuld met .drie andere benoemit;gen tot secretaris­generaal, nooit meer voor enige mutatie of benoeming in aanmerking komt, doch nalaat duidelijk te maken hoe de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden benoemingsbe­sluit dat nadeel kan berokkenen, en wanneer hij daarenboven niet aantoont dat het nadeel moeilijk te herstellen zou zijn, kan die summiere uiteenzetting niet worden geacht te beant­woorden áan het voorschrift van artikel 17, § 3, tweede lid, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973.

Gezien het verzoekschrift dat Leo Guns op 7 mei 1991 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van het besluit van de Vlaamse Executieve van 6 maart 1991 waarbij Johan Delanghe, inspecteur-generaal, met ingang van 7 maart 1991 dóor verhoging in graad bevorderd wordt tot de graad van secretaris-generaal van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

Gezien de bij het verzoekschrift tot nietigverklaring gevoegde afzonderlijke akte waarbij verzoeker de schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit vordert;

Overwegende dat vooraf dient te worden beschikt op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit;

Overwegende dat krachtens artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State slechts tot schorsing van· de tenuitvoerlegging kan worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat in het verzoekschrift tot nietigverklaring ernstige middelen gegrond op de schending van de artikelen 6, 6bis en 17 van de Grondwet worden aangevoerd en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van. de bestreden akte of verordening een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen; dat luidens paragraaf 3, tweede lid, van datzelfde artikel 17 de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten waaruit moet blijken dat de onmiddellijke toepassing van de aangevochten akte of verordening een dergelijk nadeel kan berokkenen;

Oyerwegende dat verzoeker in de bij het verzoekschrift tot nietigverklaring gevoegde vordering tot schorsing betoogt wat volgt: ·

«Verzoekschrijver is ( ... ) van oordeel. dat hij door het besluit van de Executieve van 6 maart 1991 van de Vlaamse Executieve houdende de bevordering van de heer Delanghe tor secretaris-gener.aal ernstig benadeeld werd.

»Immers door dit besluit, aangevuld met de drie andere gelijktijdige benoemingen tot secretaris-generaal, wordt verzoeker veroordeeld om ten eeuwige dage niet in aanmerking te komen voor enigè mutatie of benoeming»;

Overwegende dat verzoeker weliswaar affirmeert dat hij ten gevolge van het bestreden besluit, aangevuld met drie andere benoemingen tot secretaris-generaal, nooit meer voor enige mutatie of benoeming in aanmerking komt, doch nalaat duidelijk te maken hoe de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden benoemingsbesluit hem dat nadeel kan berokkenen; dat hij daarenboven niet aantoont dat het nadeel moeilijk te herstellen zou zijn; dat de hiervoren aangehaalde summiere uiteenzetting dan ook niet kan worden geacht te beantwoorden aan het voorschrift van artikel 17, § 3, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; dat die vaststelling volstaat om de vordering tot schorsing af te wijzen.

(Verwerping van de vordering tot schorsing).

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 5: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

~., . J ' •

Nrs 37 .426 tot 37.428

'ARRESTEN van 4 juli 1991 (Vlle Kamer) ' '

GUNS = nr 37.425.

Nr 37.429

ARREST van 4 juli 1991 (Vlle Kamer)

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 2

De H' Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints, verslaggeefster, en Mevr. Tulkens, staatsraden, en de H' De Coene, eerste auditeur.

CAKMAK (Mr De Poutcq) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie (de H' Roosemont en Mrs Jenne en Lejeune) ·

1. VREEMDELIN.GEN - Vreemdelingenpolitie - Beroep tot nietigverklaring - Beslissingen die voor de Raad van State kunnen bestreden worden

Niet gegrond is de exceptie dat het beroep tegen het bevel om het grondgebied te verlaten onontvankelijk is omdat de bestrt;den beslissing slechts de uitvoering zou zijn van het koninklijk besluit tot uitzetting waartegen verzoeker eerder zonder sukses beroep instelde, wanneer het bestreden bevel niet verwijst naar het uitzettingsbesluit, maar gegrond is op artikel 7, eerste lid, 1° en 3°, van de wet van 15 december 1980.

II. RECHTSPLEGING - Verzoekschrift - Uiteenzetting van de feiten en middelen - Ter zake dienende middelen - Middel dat geen betrekking heeft op de bestreden handeling

Het middel dat niet de bestreden beslissing betreft is niet ontvankelijk .

. III. INTERNATIONALE VERDRAGEN - De verschillende internationale overeenkomsten - Ver­drag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

_Ingeval een vreemdeling zonder recht noch titèl in het Rijk verblijft, is het in artikel 8 van het E.V.R.M. besloten voorschrift niet va.n toepassing.

Gezien het verzoekschrift dat Ali Cakmak, van Turkse nationaliteit, op 16 december 1988 heeft ingediend om de vernietiging te vorderen van het hem op 6 december 1988 betekende bevel om het grondgebied van het Rijk te_ verlaten;

. Overwegende dat verzoeker werd uitgezet bij koninklijk besluit van 17 juli 1987; dat dit koninklijk besluit verzoeker gelast het grondgebied van het Rijk te verlaten, met verbod er gedurende tien j~ar terug te keren; dat dit koninklijk besluit hem werd betekend op 28 augustus 1987 samen met een bevel om het grondgebied te'verlaten binnen 30 dagen; dat het annulatieberoep çlat verzoeker tegen dit koninklijk besluit en bevel instelde bij arrest nr. 31.452 van 25 november J 988 werd verworpen; dat het thans bestreden bevel om het grondgebied te verlaten aan verzoeker werd betekend bij zijn ontslag uit de gevangenis, waarin hij inmiddels opnieuw was opgesloten ten einde de rest van zijn straf verder uit te zitten;

Overwegende dat de v.erwerende partij tevergeefs opwerpt dat het annulatieberoep niet ontvankelijk is omdat de bestreden beslissing· slechts de uitvoering is van het koninklijk besluit tot uitzetting; dat het bestreden bevel om het. land te verlaten immers niet verwijst naar het uitzettingsbesluit; dat het gegrond is op artikel 7, eerste lid, 1°. en 3° van de wet van 15 december l980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijderipg van vreemdelingen; dat het vermeldt «I° verblijft in het Rijk zonder houder te zijn van de vereiste documenten - 3° heeft door zijn gedrag de openbare orde_ of veiligheid geschaad, werd veroordeeld door HB Brussel wegens drugs tot 3 jaar G»; dat de exceptie niet gegrond is;

. Overwegende dat verzoeker in het eerste middel betoogt dat het koninklijk besluit van 17 juli 1987 waarbij hij wordt uitgezet gesteund is op strafrechteriijke veroordelingen die hij niet verdiend heeft; dat het middel niet de bestreden beslissing betreft; dat het derhalve niet ontvankelijk is;

Overwegende dat verzoeker in het tweede middel betoogt dat de bestreden beslissing zijn rechtmatige verwachtingen om verder in het land te verblijven, verstoort, dat de B.O.B., waarvoor hij als informant werkte tussen zijn twee gevangenzettingen en ook voordien, van zijn illegale aanwezigheid gebruik maakte en op grond

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 6: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

f\.fH::Slt::[J

Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 3 W37.429

daarvan: zijn verder verblijf zoniet gara.ndeerde dan toch oogluikend toeliet; dat verzoeker de verwerende partij machtsafwending verwijt; · · ·· ·

Overwegende dat de beweringen van verzoeker geen steun vinden in het dossier; dat op zijn verzoek ·Om ter: terechtzitting te worden gehoord, geformuleerd in zijn inleidend verzoekschrift, niet kon worden ingegaan wegens de afwezigheid van verzoeker; dat het door verzoeker aangeboden bewijs door getuigen evenmin werd geleverd; dat het middel feitelijke grondslag mist;

Overwegende dat het derde middel is afgeleid uit de schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden doordat het bestreden bevel geen rekening houdt met de familiale situatie v~n verzoeker;

Overwegende dat hèt arrest nr. 31.452 van 25 november 1988 oordeelt dat het koninklijk besluit van 17 juli 1987 waarbij verzoeker wordt uitgezet artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in acht neemt; dat verzoeker sedert dit koninklijk besluit hem op 28 augustus 1987 werd betekend samen met een bevel om het grondgebied te verlaten binnen 30 dagen, zonder recht noch titel in het Rijk heeft verbleven; dat in geval van dergelijk illegaal verblijf het in artikel 8 van het eerdervermeld Verdrag besloten voorschrift, niet van toepassing is; dat het middel juridische grondslag mist. ·

(Verw~rping - kosten ten laste van verzoeker).

Nr 37.430

ARREST van 4 juli 1991 (VIIè Kamer) De H' Tacq, kamervoorzitter, verslaggever, Mevr. Vrints en Mevr. Tulkens, staatsraden, en ·de H' Hubregtsen, eerste auditeur. ·

de VILLENFAGNE de VOGELSANCK (M'° Gehlen, Putzeys en Leurquin) t/ Vlaamse Gewest

I en Il. (zie nr 36.859, I en II)

III. RUIMTELUKE ORDENING - Gewestplannen - Regionale commissies van advies - Adviezen - 1° Motivering (2 en 3); - 2° Interpretatie (2 en 3)

IV. PROCEDURE IN NIET-BETWISTE ZAKEN - Formele motivering der handelingen - Vol­doende motivering _: Verplii::hting te antwoorden op de bezwaren die naar voren gebracht werden tijd<ens een onderzoek of bij een voorstel (1 tot 3) ·

1. (zie nr 36.859, IJl en N, nr 1) 2. Het advies van de regionale commissie win advies vormt een geheel en moet als

dusdanig worden gelezen. Een gewestplan bevat de algemene maatregelen van aanleg, vereist om te voldoen aan de economische en sbciale behoeften van het gewest. De regionale commissie van advies heeft als opdracht aan de regering over die maatregelen advies te verstrekken en de regering ten geleide te dienen. De regionale commissie vermag derhalve een bezwaar te beantwoorden naar aanleiding van een ander bezwaar of opmerking van een particulier of van een advies of voorstel van een van de geraadpleegde overheden.

3. (zie nr 36.859, IJl en N, nr 2, derde alinea)

Gezien het verzoekschrift dat Henri de Villenfagne de Vogelsanck op 1 7 juli 1979 heeft ingediend om de vernietiging te vragen van het bij koninklijk besluit van 3 april 1979 vastgestelde gewestplan Hasselt-Genk, in zover het gronden gelegen te Heusden-Zolder (deelgemeente Zolder) en te Zonhoven en in het rood aangeduid op de bij het verzoekschrift gevoegde uittreksels van het kadastraal plan onderscheidenlijk.tot natuurgebied, natuurreservaat of parkgebie!l bestemt; r

Overwegende dat verzoeker, volgens de gegevens verstrekt in het inleidend verzoekschrift, toen hij zijn beroep heeft ingesteld, eigenaar of, samen met zijn zoon, onverdeelde eigenaar was van de volgende ·gronden gelegen in de gemeente Heusden-Zolder: ·

«-Sectie B, nrs 784, 861, 863, 819/c, 792, 793, 637, 839, 794, 795, 796, 785/b, 824/c, 624, 62412, 862, 811, 81312, 814, 815, 816, 813, 81412, 800/a, 800/b, 8l2, 804, 806, 810, 821, 822, 823, 785/a, 798, 797, 789, 791, 836, 837, 817, 776, 860, 866, 851, 853, 864, 865, 869, 870, 872, 873, 874/a, 874/b, 876, 879, 881, 882, 883, 885, 886, 887, 88712, 888, 890, 891, 892/f, 897, 898/a, 900, 901. 548/b, 556, 557, 558, 559/a, 561Ic,562/a, 563, 565/b,

. VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 7: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 4

582!c;,60'11a-2.; óOI 19, 601 lo, 601 ls,.601 lr, 600/b, 603/a, 604/a, 605/b, 606, 610/a, 610/b, 608/a, 609, 61 f la, 612/a, 614, 564/b, 579/b, 581/g, 60111, 581/i, 561/f.. 581/e, 790, 818, 871, 875. 877, 878, 801, 802, 803, 805, 807, 808, 8/0!m; 892/n, 893/e, 892/s, 892/r, 892/m, 179/g-2; ·

»-Sectie D, n'" 2//a, 14, 21/b, 35/a, 5, 285, 287, 291, 7, /'2, 281, 288, /, 2/a, 2/b, 3, 4, 6, 8, JO, 13, l/, 286/a, 289/a, 289/b, 16, 17, 19, 20, 23/a, 26/c, 28/a, 26/a, 290, 705, 706, 45/c, ·47/e;

. >>-Sectie A, n'" 107/c, 112, 113, 138, 105/a, 100, 101/a, 103/a, 103/b, 104/a, 104/b, 104/e, 104/f, 104/g, 139, 140, 142/a, 143/a, 143/b, 143/c, 143/d, 144, 145, 146, 148, 149, 95/a, 96/c, 97/b, 98/c, 102/b, 109/a, 108/c, 106/a;

>>-Sectie B, n" 831, 832, 833, 864, 865, 866, 867, 834, 852/c, 819/b, 513, 51312, 514, 515, 516, 517, 51712, 518/a, 51812, 519/a, 51912, 520/a, 522, 523, 525/a, 526/a, 526/b, 527, 528, 529, 532, 534, 539, 540, 546, 590, 589/a, 593/a, 594/a, 565/a, 566, 567, 568, 569, 570, 1023, 1024, 1034/a, 1035, 1036, 1102/a, ff/3/a, ll68, 1169/a, 1178, 1187, 530, 531, 975/c, 571lb,597/a, 893/d, 958/b, 1163/b, 432/n, 432/t, 533/c, 454/e, 596/b, 1181 lb, 974/a, 477/f, 482/c; ·

>>-Sectie D, n" 9, 70//a, 702, 703/b, 703/c, 704;

>>-Sectie B, n" 206/c, 668/g, 845/a, 914/f, 154/c, 489, 430, 505, 508, 509, 510, 511, 512/a, 52912-il, 548/c, 549, 550, 551, 552, 553, 554, 555/a, 559/b, 560, 561 /b, 564/a, 572, 573, 574, 576, 577, 578, 579/a, 585/a, 586/a, 602, 603/b, 604/b, 605/a, 613/d, 615, 799, 856/a, 856/b, 101212, 1022/a, 102212, 607/c, 607/d, 608/b, 608/c, 608/d, 889/a, 889/b, 575, 494/b, 592/a, 205/n, 486/b, 486/c, 737/c-2, 493/c, 737/w-2, 737/y-2, 601/z-3, 501/c, 498, 502/c, 506, 494/a, 485/a, 583/b, 583/c, 584/c, 584/d, 1019/a, 60011, 185/k-2, 484/d, 1167/e, 538/a, 543/a, 547/b, 548/d, 1028/b, 737/h-3;

>>-Sectie D, n" 93/a, 268/e, 270/b, 272, 273/a;

>>-Sectie A, n" 108/b, 104/d, 319/e-4, 319/m-9, 319/g-9, 328/t, 318/g, 318189, 318/t-9, 318/u-9, 318/v-9, 318/r-10, 319/k-13, 327/y-2»;

dat die gronden een grotendeels bebost domein vormen dat zich uitstrekt over meer dan 3,5 km langs beide zijden van de autosnelweg Antwerpen-Aken, waarvan het grootste gedeelte evenwel, het gedeelte namelijk dat het Vogelsanckbos en het gelijknamige kasteel bevat, ten zuiden van die weg gelegen is; dat al die gronden door het bij ministerieel besluit van 8 april 1976 voorlopig vastgestelde ontwerp-gewestplan werden bestemd deels tot parkgebied, namelijk het kasteel en de rechtstreeks eraan palende gronden, deels tot natuurgebied of tot natuurreservaat (zie kaartbladen «Beringen 2513» en «Kermt 2517» van de bestemmingsplannen); dat verzoeker, .tijdens het openbaar onderzoek over het ontwerp-gewestplan, bij brief van 5 oktober J 976 gericht

, aan de provinciegouverneur van Limburg en gerepertorieerd onder n' 14, bezwaar heeft geformuleerd tegen de aan de bosse.n gegeven bestemming «natuurgebied» of «natuurreservaat», omdat die bestemming een behoorlijke exploitatie van de bossen onmiskenbaar in de weg zou staan; dat de gemeenteraad van Heusden-Zolder in zijn advies over het gewestplan, van 10 februari 1977, eveneens heeft voorgesteld dt; gronden van verzoeker die in het ontwerp-gewestplan tot natuurgebied of tot natuurreservaat waren bestemd, op te nemen in de boszone of in de agrarische zone zoals aangegeven in het bij het advies gevoegde plan; dat de bestendige deputatie van de provincieraad van Limburg van haar kant, in het algèmeen gedeelte van haar advies een reeks voorstellen heeft geformuleerd met betrekking tot de bosexploitaties en daarin o.m. de opneming in het gewestplan van een aanvullend stedebouwkundig voorschrift betreffende de exploitatie van de o.a. in de natuurgebieden gelegen bossen, heeft aanbevolen; dat de regionale commissie van advies voor de streek Limburg die voorstellen heeft overgenomen en tevens algemene voorstellen heeft geformuleerd m.b.t. sommige nader aangeduide uitgestrekte natuurgebieden; dat zij in haar advies over de bezwaren van verzoeker en de voorstellen van de gemeenteraad van Heusden-Zolder naar haar eigen algemene voorstellen heeft verwezen; dat het bestreden gewestplan de door het

. ontwerp-gewestplan aan verzoekers gronden gegeven bestemmingen heeft bevestigd, uitgenomen wat betreft de ten noorden en ten noord-westen van het kasteel gelegen gronden, die tot landschappelijk waardevol agrarisch gebied werden bestemd; dat in de aanhef van het koninklijk besluit van 3 april 1979 als motief voor het behoud van de bestemmingen natuurgebied of natuurres~rvaat werd aangegeven dat geen aanvullend stedebouwkundig voorschrift voor de in een natuurgebied opgenomen bosexploitaties vastgesteld kon worden, omdat het niet als eigen aan een bepaald, of aan enkele gewesten bestempeld kon worden, en dat «het gebied één groot natuurgebied vormt, zodat slechts het gedeelte waar de boerderij gelegen is, opgenomen kan worden als landschappelijk waardevol agrarisch gebied»; dat voornoemd koninklijk besluit bij uittreksel bekend werd gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 mei 1979, waaiin ook het advies van de regionale commissie van advies voor de streek Limburg werd opgenomen~ dat verzoeker op l 7 juli 1979 dan de gedeeltelijke annulatie van het gewestplan heeft gevraagd;

Overwegende dat na de indiening van het verzoekschrift een groot gedeelte van de gronden waarvan de, .door het bestreden gewestplan vastgestelde bestemming wordt aangevochten, ingebracht werd in vier verschillende, pp 10 september 1983 opgerichte naamloze vennootscl:)appen, met name de gronden ten kadaster bekend onder sectie B, n" 581/e, 892/s, 572, 573, 574, 576, 577, 578, 585/a, 586/a en 584/c, zijnde het kasteel Vogelsanck en zijn bijgebouwen, evenals het omringende parkdomein en twee toegangswègen, .in de n.v, Groenenhof, de percelen sectie B, n" 800/a, 800/b, 804, 798, 558, 559/a, 561/c, 562/a, 563, 656/b, 582/c, 564/b, 579/b, 581/g, 581/i, 561/f, 801, 802, 803 en 805, in de n.v. Hamelvijver, de percelen sectie B, n" 861, 863, 819/c, 839, 824/c, 862, 8ll, 813/2, 814, 815, 816, 813, 814/2, 812, 806, 810, 821, 822, 823, 836, 837, 817, 860, 866, 851, 853, 864, 865, 869, 870, 872, 873, 874/a, 874/b, 876, 879, 881, 882, 883, 885, 886, 887, 887/2, 888, 890, 891, 892/f, 897, 898/a, 900,

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 8: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 5 .W· 37.430

901, 548/b, 556, 557, 818, 871, 875, 877, 878, 892/n, 893/e, 892/r, 892/m, 884, 845/a, 799, 856/a, 889/a, 889/b en 819/d, in de n.v. Rodebrug, de percelen sectie B, n"' 784, 792, 793, 794, 795, 796, 785/b, 785/a, 797, 789, 791, 601/a-2, 601/q, 601/o, 601/s, 603/a, 604/a, 605/b, 606, 610/a, 610/b, 608/a, 609, 61 l/a, 612/a, 614, 601/1, 790, 601/h-5, 289/c, 624/a-2, 600/a-2; sectie D, n" 21/a, 14, 21/b, 35/a, 5, 285, 287, 291, 7, 12, 288, 1, 2/a, 2/b, 3, 4, 6, 8, 10, 13, 11, 286/a, 289/a, 23/a, 28/a, 290, 45/c, 47/e; sectie B, nrs 602, 613/d, 615, 607/c, 607/d, 608/b, 608/c, 608/d; sectie D, n" 270/d, 272 en 273/a in. de n.v. Waterlozen;

Overwegende dat uit de door verzoekers raadsman verstrekte gegevens nog blijkt dat sedert het instellen van het annulatieberoep de hiernavolgende gronden werden verkocht, respectievelijk ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap van Jean de Villenfagne de Vogelsanck aan andere erfgenamen werden toegewezen:

- sectie B, n" 637, 624, 624/2, 810/m, 179/g-2;

- sectie D, n' 281;

- sectie B, n"' 831, 832, 833, 834, 852/c, 819/b, 513, 513/2, 514, 515, 516, 517, 517/2, 518/a, ~18/2, 519/a, 519/2, 520/a, 522, 523, 525/a, 526/a, 526/b, 527, 528, 529, 532, 534; 539, 540, 546, 590, 593/a, 594/a, 565/a, 566, 567, 568, 569, 570, 1023, 1024, 1034/a, 1035, 1036, 1102/a, 1113/a, 1168, 1169/a, 1178, 1187, 530, 531, 975/c, 571/b, 597/a, 893/d, 958/b, 1163/b, 432/n, 432/t, 533/c, 454/e~ 596/b, 1181/b, 974/a, 477/f, 482/c;

- sectie D, n" 9, 701/a, 702, 703/b, 703/c, 704;

- sectie B, n" 206/c, 668/g, 914/f, 154/c, 489, 490, 505, 508, 509, 510, 511, 512/a, 529/2,a; 548/c, 549, 550, 551, 552, 553, 554, 555/a, 559/b, 560, 561/b, 564/a, 579/a, 603/b, 604/b, 605/a, 856/b, 1021/2, i022/a, 1022/2, 575, 494/b, 592/a, 205/n, 486/b, 486/c, 493/c, 737/w-2, 737/y-2, 601/z-3, 501/c, 498, 502/c, 506, 494/a, 485/a, 1019/a; 600/1, 185/k-2, 484/d, 1167/e, 538/a, 543/a, 547/b, 548/d, 1028/b;

- sectie 0, n"' 93/a, 268/e;

- sectie A, nrs 108/b, 104/d, 319/e-4, 319/m-9, 319/g-9, 328/t, 318, 318/89, 318/t-9, 318/u-9, 318/v-9, 318/r-JO, 319/k-13, 327/y-2;

dat in zover kan worden nagegaan aan de hand van alle aan de Raad van State verstrekte inlichtingen·, van de bij het annulatieberoep betrokken gronden aldus enkel nog de volgende gronden aan verzoeker toebehoren:

- sectie B, nrs 776, 601/r, 600/b, 807, 808;

~sectie D, n" 289/a, 289/b, J 6, 17, 19, 20, 26/c, 26/a, 705, 706;

- sectie A~ n" 107/c, 112, 113, 138, 105/a, 100, 101/a, 103/a, 103/b, 104/a, 104/b, 104/e, 104/f, 104/g, 139, 140, 142/a, 143/a, 143/b, 143/c, 143/d, 144, 145, 146, 148, 149, 95/a, 96/c, 97/b, 98, 102/b, 109/a, 108/c, 106/a;

- sectie B, n' 867;

- sectie B, n" 737/c, 583/b, 583/c, 584/d, 737/h-3;

Overwegende dat elk van de vier voorgenoemde naamloze vennootschappen wat de door haar verkregen gronden betreft bij een afzonderlijk verzoekschrift van 30 augustus 1989 het geding oP regelmatige wijze hebben hervat; dat de andere personen die eveneens sommige van de bij het annul\ltieberoep betrokken gronden hebben verkregen, ter griffie geen verklaring tot hervatting van het geding hebben gedaan overeenkomstig artikel 58 van de procedureregeling voor de afdeling administratie van de Raad van State;

Overwegende dat een gewestplan weliswaar een geheel vormt, maar dat de gedeeltelijke vernietiging ervan denkbaar en alzo toelaatbaar is, voor zover althans de vernietiging betrekking of uitwerking heeft op een vanuit planologisch standpunt isoleerbaar gebied.binnen het gewest, zodat een gedeeltelijke vernietiging niet tot gevolg heeft de algemene economie vap het plan aan te tasten; dat in het huidige geval, o.m. gelet op de uitgestrektheid van de betrokken gronden, in redelijkheid kan worden aangenÓmen dat de bestemmingen welke het aangevochten gewestplan aan die gronden heeft gegeven, kunnen worden vervangen, zonder aan de algemene economie van dat plan afbreuk te doen; dat het beroep uit dat oogpunt, en ook uit het oogpunt van het vereiste belang, ontvankelijk is ten aanzien zowel van de betrokken gronden die aan de vier bovengenoemde naamloze vennootschappen werden overgedragen als van de gronden waarvan verzoeker eigenaar is gebleven;

Overwegende dat verzoeker in zijn inleidend verzoekschrift vijf middelen heeft aangevoerd; dat hij door de bemiddeling van zijn raadsman in een brief van 28 januari 1987 aan de Raad van State heeft verklaard de middelen te verzaken die zijn afgeleid uit de onregelmatigheid van de bekendmaking van het gewestplan, uit het verzuim de ontwerper belast met het opmaken van het voorontwerp-gewestplan, na raadpleging van de bestendige dep_utatie van de provincieraad van Limburg aan te wijzen en uit de schending van de artikelen 6 _en 11 van de Grondwet en artikel 1 van het additioneel protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; dat aldus van de oorspronkelijke middelen enkel het derde .en het vierde gehandhaafd worden; dat de raadsman van de gedinghervattende partijen ter terechtzitting heeft bevestigd dat de gedeeltelijke verzaking van de middelen ook te hunnen aanzien geldt;

Overwegende dat verzoeker in het derde middel bètoogt dat de bestemmingen die in het bestreden gewestplan aan de betrokken gronden worden gegeven, werden vastgesteld met schending van artikel 9, vijfde lid, van de stedebouwwet en bov.endien onvoldoende zijn gemotiveerd «doordat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat het

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 9: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37:430

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 6

· door,( hem) tegen het ontwerp-gewestplan ingediende bezwaar en het door de gemeenteraad uitgebrachte advies ·door de bevoegde overheid volledig onderzocht werden en doordat de motieven waarop de verwerping van de klacht, i.v.m. het voorstel van boszone steunt,_ uit de bèstreden akte niet kunnen worden afgeleid, terwijl het recht om een bezwaar in te dienen de bevoegde overheid ertoe verplicht de regelmatigheid en de gegrondheid van de ingediende bezwaren te onderzoeken en terwijl het gebrek van zulk onderzoek of het onvolledig karakter van hel onderzoek de Raad van State belet de regelmatigheid van de bestreden akte na te gaan en zijn overeenstemming met het algemeen belang te toetsen»;

1 Overwegende dat verwerende partij daarop repliceert dat uit de tekst zelf van het advies van de regionale commissie blijkt dat het door verzoeker tegen het voorlopig vastgesteld ontwerp-gewestplan ingediende bezwaar­~chrift wel degelijk door de commissie werö onderzocht en dat het door de commissie precies na onderzoek van verzoekers bezwaarschrift geformuleerde voorstel, met name in punt 189 van de aanhef van het koninklijk besluit van 3 april 1979, op gemotiveerde wijze werd verworpen;

Overwegende dat verzoeker in zijn bezwaarschrift van 5 oktober 1976 mèt zoveel woorden heeft verklaard dat hij «wat het parkgebied (rond het kasteel) betreft, geen bezwaar had» dat die verklaring van verzoeker, die gedaan werd zonder enig voorbehoud, niet anders begrepen kon worden als een aanvaarding van het desbetreffende bestemmingsvoorschrift zoals het grafisch was vastgesteld in het ontwerp-gewestplan; dat dan ook geen rekening gehouden kan worden met de stelling van de raadsman van verzoeker en van de n. v. Groenenhof, voor het e.erst uiteengezet in een brief van 4 maart jl., dat de hiervoren aangehaalde verklaring van' verzoeker in zijn bezwaarschrift van 5 oktober 1976 in werkelijkheid bedoeld was als de betuiging van Zijn instemming met de bestemming parkgebied enkel voor de gronden afgepaald door de vijver en de verlengingen van de vijver, zijnde de gronden ten kadaster bekend onder sectie B, nrs 573, 576, 577, 578, 585/a, 586/a en 589/a; dat wat betreft de bestemming parkgebied die uit het ontwerp-gewestplan in het definitief gewestplan werd overgenomen, het middel wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet kan worden aangehouden;

Overwegende dat de wettelijke verplichting het voorlopig vastgesteld ontwerp-gewestplan aan een openbaar onderzoek te onderweq>en en de resultaten daarvan aan de regionale commissie voor advies voor te leggen, meebrengt dat de regionale commissie in de eerste plaats, zoniet, dan in. elk geval de regering kennis moet nemen van de tijdens dat openbaar onderzoek op regelmatige wijze geformuleerde bezwaren en opmerkingeP. en deze moet onderzoeken en beoordelen;

Overwegende dat het advies van de regionale commissie van advies een geheel vormt en als dusdanig moet worden gelezen; dat een gewestplan de algemene maatregelen van aanleg bevat, vereist om te voldoen aan de economische en sociale behoeften van het gewest; dat de regionale commissie van advies als opdracht heeft aan de regering over die maatregelen advies te verstrekken, en de regering ten geleide te dienen; dat de regionale commissie derhalve vermag een bezwaar te beantwoorden naar aanleiding van· een ander bezwaar of opmerking van een particulier of van een advies of voorstel van een van de geraadpleegde overheden; '

Overwegende dat die .werkwijze nochtans vergt dat uit het advies van de regionale commissie - of uit de aanhef van het koninklijk besluit houdende vaststelling van het gewestplan - voor de bezwaarindiener op begrijpelijke wijze blijkt waarom zijn bezwaar als niet gegrond werd bevonden; dat m.a.w. de particulier in de tekst zelf van het advies van de regionale commissie - of van het koninklijk besluit - een afdoend antwoord op zijn bezwaarschrift moet kunnen vinden, hetzij in een individuele stellingname, hetzij in een algemene richtlijn van de commissie, die op zijn individueel bezwaar begrijpelijk toepasselijk is, hetzij in het antwoord op een bezwaar

·of opmerking van een ander particulier of op het advies of voorstel van een overheidsinstantie;

Overwegende dat verzoeker in zijn memorie van wederantwoord stelt dat, zo er' voldoende aanwijzingen kunnen bestaan om aan te nemen dat zijn bezwaarschrift werd onderzocht, in geen geval betwist kan worden dat de in zijn bezwaarschrift geformuleerde opmerkîngen en voorstellen niet naar behoren werden beantwoord, m.a.w. dat de bevoegde overheid de redenen van de afwijzing ervan niet duidelijk heeft aangegeven;

Overwegende dat verzoeker in zijn bezwaarschrift van 5 oktober 1976 heeft doen gelden dat «hel. ganse domein Voge/sanck op het gewestplan is ingedeeld in a) ( ... ), b) natuurgebieden aan beide zijden van de RW 24 en c) natuurreservaten, het gedeelte ten zuiden van de Laambeek», dat hij «wat de natuurgebieden en natuurreservaten betreft, (. .. ) bezwaar (ndiende», dat het domei.n reeds vele jaren door de eigenaars, de familie de Villenfagne, op deskundige wijze werd onderhouden, wat een zekere ervaring en kennis van zaken vergt, «maar tevens een vrijheid van handelen en ingrijpen waar dit nodig is», dat «een, soms dringend, oordeelkundig ingrijpen, nodig voor een goed beheer en onderhoud van de bossen, door de klassering in het ontwerp-gewestplan belet of toch zeer sterk wordt afgeremd», dat hij «daarom verzocht het ganse domein, met uitzondering van het parkgebied, als boszone te laten indelen», dat «de diensten van waters en bossen, zoals mag blijken uit de bijgevoegde brief, van hetzelfdé oordeel zijn»; dat verzoeker in een aanvullend bezwaarschrift van 16 december 1976 eveneens gevraagd heeft dat «de agrarische gebieden zouden blijven»; dat de gemeenteraad van Heusden-Zolder in zijn advies van 10 februari m.b.t. het domein Vogelsanck heeft voorgesteld· dat de bestemmingen «natuurgebied» en «natuurreservaat» van het ontwerp-gewestplan, vervangen zoudei;i worden door de bestemmingen «bosgebied» en «agrarisch gebied» overeenkomstig de aanduidingen op het bijzonder plan gevoegd bij punt 19/a, van dat advies; dat de gemeenteraad aldus 15 grote, minder grote en kleine gebieden heeft aangewezen waarvoor hij de bestemming agrarisch gebied voorstelde; dat. 'de gemeenteraad van Heusden-Zolder zijn voorstel als volgt heeft gemotiveerd: «De mogelijkheid geven aan de eigenaars, welke het goed tot op hèden op een voorbeeldige manier

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 10: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 7 w 37.430

beheerden, om steeds vlot de dringende onderhoudswerken te kunnen uitvoeren. Het zorgzaam en oordeelkundig onderhoud van dit domein wordt zeer sterk afgeremd indien de huidige indeling in natuurgebied en natuurreservaat blijft bestaan. - De voorgestelde indeling komt overeen met de huidige bestaande toestand.»; dat de bestendige dèputatie van de provincieraad van Limburg in het algemeen gedeelte van hall" advies van 17 februari 1977 met betrekking tot de bestaande bosexploitaties de volgende voorstellen heeft. gedaan:

«-dat ten einde de toepassing van artikel 12, punt 4.2 mogelijk te maken de werkelijke bosgebieden als dusdanig met de donkergroene kleur zouden moeten aangeduid worden;

>>--dat in de bossen enrijaanplanting (populieren) gelegen in de groengebieden, parkgebieden en bufferzones het steeds mogelijk moet. blijven de nodige werken of handelingen (onderhoud en verbetering van wegen en waterlopen) kappingen en aanplantingen uit te voeren die de normale exploitatie verzekeren en de integriteil van de gebieden niet schaden;

>>--dat ten einde de normale bosexploitatie niet te hinderen wordt voorgesteld een bijzonder planologisch voorschrift in te lassen luidende als volgt: «Aan de bossen en lijnbeplantingen, gelegen in de al dan niet landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, in de natuurgebieden en parkgebieden mogen ter aanvulling van respektievelijk hoofdstuk II, artikel 13, punt 4.3.1., en artikel 14, punt 4.4. alle handelingen uitgevoerd worden die noodzakelijk zi~n voor de normale bosexploitatie, het behoud en de instandhouding van het bos, met uitzondering van de oprichting van gebouwen, behalve jagers- en vissershutten. Deze handelingen moeten steeds zo gebeuren dat de totale houtopstand zijn permanent karakter behoudt>»>;

dat de regionale commissie van advies voor de streek Limburg, in het algemeen gedeelte van haar advies van 26 mei 1978 en onder de rubriek «landbouw» de hiervoren aangehaalde voorstellen van de bestendige deputatie betteffende de bosexploitaties letterlijk he~ft overgenomen en onder de rubriek «Landschapszorg, cultuur en vrije tijdsbesteding» het volgende heeft gesteld: «Er dient gestreefd te worden naar de homogeniteit van de groengebieden. Het behoud van uitgestrekte natuurgebieden is essentieel voor het voortbestaan van zoveel mogelijk soorten planten en dieren en daardoor ook het doel van het modern natuurbehoud. Daarom moeten maatregelen worden uitgevaardigd om de parkgebieden van Midden-Limburg, te weten de westrand van het Park van de Hoge Kempen, het Park van Midden-Limburg, het Park van Bolderberg-Lummen, het Park van Tessenderlo en het Park van de Lage Kempen, als totaal natuurgebied te doen respecteren»; _dat zij wat betreft het eerder geciteerde punt 19/a, van het advies van de gemeenteraad van Heusden-Zolder, heeft geadviseerd dat «de gevraagde agrarische zone dient voorzien als landschappelijk waardevol gebied» en voor het overige verwezen heeft naar het algémeen gedeelte van haar advies, en wat betreft verzoekers bezwaarschrift n' 14 eenvoudig verwezen heeft naar haar advies over het «gemeentebezwaar»; dat in de aanhef van hei koninklijk besluit van 3 april 1979 voor de aan het domein Vogelsanck gegeven bestemmingen de volgende motieven werden geformuleerd: wat betreft het door de bestendige deputatie voorgestelde «bijzonder planologisch voorschrift» betreffende de normale bosexploitatie in landschappelijk waardevolle agrarische gebieden en parkgebieden, «aangezien de aanvullende stedebouwkundige voorschriften die door een gewestplan mogen worden vastgesteld eigen moeten zijn aan een bepaald gewest of zich tot enkele gewesten moeten beperken, kunnen de desbetreffende voorstel/en van de regionale commissie van advies niet aanvaard worden», en wat betreft het voorstel van de gemeenteraad van Heusden-Zolder tot vaststelling van bosgebieden en agrarische gebieden in het domein Vogelsanck, «gezien het gebied één groot natuurgebied vormt kan slechts het gedeelte waar de boerderij gelegen is genomen worden als landschappélijk te beschermen agrarisch gebied»;

Overwegende dat· het advies van de regional~ commissie dat «er gestreefd dient te worden naar de homogeniteit van de groengebieden» en dat de in punt 19/a,, van het advies van de gemeenteraad van Heusden­Zolder gevraagde agrarische zone als «landschappelijk waardevol gebied voorzien dient te worden», eensdeels, het in het koninklijk besluit van 3 april: 1979 nader geformuleerde motief dat, gezien het gebied waarin de versnipperde landbouwgebieden aangeduid zouden dienen te worden «een groot natuurgebied vormt», enkel de gronden gelegen rond de ten noorden van het kasteel bestaande boerderij tot landschappelijk waardevol agrarisch gebied bestemd kunnen worden, anderdeels, op begrijpelijke wijze aangegeven waarom uit planologisch oogpunt slechts gedeeltelijk kon worden ingegaan op verzoekers voorstel de door hem als «bestaande agrarische gebieden» bestempelde gronden in de agrarische zone op te nemen; dat het middel wat dat voorstel betreft niet gegrond is;

Overwegende, wat betreft de door verzoeker gevraagde bestemmingswijziging van natuurgebied, respec­tievelijk natuurreservaat, naar bosgebied, dat het advies van de regionale commissie van advies gelezen dient te worden in samenhang met haar advies over punt 19/a uit het advies van de gemeenteraad van Heusden-Zolder en met haar algemeen advies over de exploitatie van de bossen gelegen in de groen- en natuurgebieden; dat hieruit blijkt dat de regionale commissie van advies een alternatief voorstel heeft gedaan: ofwel de «werkelijke bosgebie­den» als dusdanig in het gewestplan aanduiden, ofwel het gewestplan aanvullen met een bijzonder planologisch voor8chrift dat erop gericht is in de bossen die niet tot eigenlijk bosgebied kunnen worden bestemd, de «normale bosexploitatie niet te hinderen»; dat de commissie evenwel nagelaten heeft nader te verduidelijken voor welke van. beide alternatieve voorstellen verzoekers, in het bezwaarschrift nochtans nauwkeurig aangeduide boseigen- · dommen naar haar oordeel in aanmerking kwamen; dat voorts haar algemeen advies betreffende het respecteren als totaal natuurgebied van een reeks zogeheten «parken» in de provincie Limburg, blijkens de kaarten waarop die parken zijn aangeduid wel o.m. betrekking heeft op het «park Bolderberg-Lummen» waarmee een reeks gron­den zijn bedoeld die gelegen zijn aan weerskanten van de baan van Zolder naar Bolderberg, ·doch niet op het «park Bolderberg-Vogelsanck» waarvan eveneens sprake is in de studie die de Intercommunale maatschappij voor

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 11: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.430

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 8

ruirntelijkec ontwikkeling in Limburg en de Limburgse economische raad, op verzoek van de bestendige deputatie van de provincieraad van Limburg ter voorbereiding van haar advies, hebben gemaakt; dat uit dat alles blijkt dat het summiere advies van de regionale commissie over verzoekers, overigens technisch omstandig gemotiveerde bezwaren en opmerkingen met betrekking tot de rangschikking van z_ijn boseigendommen in de natuurzone of tot ' de bestemming ervan tot natuurreservaat, op die bezwaren en opmerkingen geen afdoend antwoord verschaft; dat , wat de motivering van _het koninklijk besluit van 3 april 1979 betreft, daargelaten de vraag of zij uitgaat van een correcte interpretatie van artikel l, vierde lid, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen, zoals het gold op het tijdstip van de vaststelling van het gewestplan, en dus ten dien aanzien juist is, kan worden volstaan met de vaststelling dat zij niet nader aangeeft om welke reden de door verzoeker aangeduide bossen evenmin tot bosgebieden konden worden bestemd; dat evenmin in de aanhef van het koninklijk besluit van 3 april 1979 een afdoend antwoord op verzoekers opmerkingen en voorstellen te vinden is; dat het middel, wat de bevestiging in het bestreden gewestplan van de aan verzoekers betrokken gronden door het ontwerp-gewestplan gegeven bestemming «natuurgebied» of «natuurreservaat» betreft, gegrond is;

Overwegende da.t het andere, niet verzaakte middel, mocht het eveneens ontvankelijk en gegrond zijn, tot geen ruimere vernietiging kan leiden dan het gegrond bevonden middel; dat er dan ook geen reden bestaat om het te onderzoeken,

BESLUIT:

Artikel 1. - Vernietigd wordt het bij koninklijk besluit van 3 april 1979 vastgestelde gewestplan Hasselt­Genk in zover het de hierna opgesomde en aan Henri de Villenfagne de Vogelsanck, de n.v. «Groenenhof>>, de n.v. «Rodebrug», de n.v. «H(lmelvijver» of de n.v. «Waterlozen» toebehorende, in de, gemeenten Heusden-Zolder of Zonhoven gelegen en ten kadaster onder sectie 8, n" 800/a, 800/b, 804, 798, 559/a, 561/c, 562/a-deel, 563, 565/b, 582/c, 564/b, 579/b, 581/g, 581/i, 801, 802, 803 en 805, n" 861. 819/c, 839, 862, 811, 813/2, 814, 815, 816, 813, 814/2, 812, 806, 810, 836, 837-deel, 817, 860, 851, 853, 882, 885, 886, 887, 887/2, 888, 890, 891, 892/f, 897, 898/a, 900, 901, 546, 548/b, 556, 557, 818, 892/n, 893/e, 892/r, 892/m, 884, 845/a, 799, 856/a, 889/a, 889/b en 819/d, n" 792, 793, 794, 795, 796, 797, 791-deel, 601/a-2, 601/q, 601/o, 601/s, 603/a, 604/a-deel, 610/a, 610/b, 608/a, 609, 612/a, 614, 601/1, 790, 601/h-5, 289/c, 624/a-2, 600/a-2; - sectie D, n" 14, 35/a, 5-deel, 285, 287, 291, 12-deel, 288, 1, 2/a, 2/b, 3-deel, 4-deel, JO-deel, 13: 11, 286/a, 289/a, 23/a, 28/a, 290, 45/c, 47/e; - sectie B, n" 602, 613/d, 615, 607/c, 607/d, 608/c, 608/d; - sectie D, nr 270/b-deel, - sectie B, n" 776, 601/r, 600/b, 807, 808; - sectie D, n" 289/b, 16, 17, 19-deel, 20-deel, 26/c, 26/a, 705, 706; - sectie A, n" 107/c, 112, 113, 138, 105/a, 100, 101/a~ 103/a, 103/b, 104/a, 104/b, 104/e, 104/f, 104/g, 139, 140, 142/a, 143/a, 143/b, 143/c, 143/d, 144, 145, 146, 148, 149, 95/a, 96/c, 97/b, 98, 102/b, 109/a, 108/c, 106/a; - sectie 8, nr 867; - sectie B, n" 737/c,

. 583/b, 583/c, 584/d, 737/h-3, bekende gronden tot natuurgebied, respectievelijk tot natuurreservaat bestemt.

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Artikel 2. - Dit arrest zal bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekend worden gemaakt op dezelfde wijze als het koninklijk besluit dat het gedeeltelijk vernietigde gewestplan vaststelt.

Artikel 3. - De kosten van beroep, bepaald op zevenhonderd vijftig frank" komen ten laste van het Vlaamse Gewest.

Nr 37.431

ARREST van 4 juli 1991 (Vff Kamer) De Hr Tacq, kamervoorzitter,. Mevr. Vrints, verslaggeefster, en Mevr. Tulkens, staatsraden, en de Hr R. Stevens, auditeur.

MORTIER tl Stad Aalst (de H' De Moor)

RECHTSPLEGING - Bijzondere regels met betrekking tot de vordering tot schorsing - Moeilijk te hèrstellen ernstig nadeel - Bouwen en verkavelen

Wanneer de bewering betreffende het nadeel te vaag en te algemeen is om aan te tonen dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden vergunning voor het bouwen van een opslagplaats, aan de verzoeker een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, kan de schorsing niet worden bevolen. ·

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 12: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 9 N• 37.431

;

Gezien de verzoekschriften die Mark Mortier op 23 en 29 mei 1991 hèeft ingediend om.de vernietiging te vragen van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Aalst van n. •maárt 1991 waarbij aan Danny Van Impe de vergunning wordt afgegeven voor het bouwen van een opslagplJlats aan de Bergstraat, 48, te Nieuwerkerken;

Gezien de bij het verzoekschrift van 29 mei 1991 gevoegde afzonderlijke akte waarbij verzoeker de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing vordert; .;·

Overwegende dat vooraf dient te worden beschikt op de vordering tot schorsing van ,de te~liitvberlegging van de bestreden beslissing;

Overwegende dat krachtens artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State ~ted1ts tot schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat in het verzbekschrift tot nietigverklaring ernstige middelen gegrond op de schending van de artikelen 6, 6bis en 17 van' de Gr6iidwet worden aangevoerd en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden akte of verordening een.moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen; dat luidens paragraaf 3, tweede lid, van,datzelfde.ái:tikel .J.7 de vord~ring tot schorsing van de tenuitvoerlegging een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten waaruit moet blijken.dat de onmiddellijke toepassing van de aangevochten akte of verordening een dergelijk nadeel kan berokkenen;

Overwegende dat verzoeker in de bij het verzoekschrift tot nietigverklaring gevoegde vordering tot schorsing betoogt wat volgt:

«Gelet op de mogelijke en deels waarschijnlijke beslissing dat het voorziene bouwwerk in kwestie er bij nader onderzoek niet mag staan; (schending van de artikelen,6 en 6bis v.d. grondwet)

»Gelet op de daaruit voortvloeiende toename van schade, recht evenredig met de duur van uitJiiil"van stopzetting der bouwwerken»; · · · · · ' '•

" . ';. " ; 1~ Overwegende dat met een dergelijke vage en algemene bewering niet wordt aangetoond dat de.onmiddeHijke

tenuitvoerlegging van het bestreden besluit aan verzoeker een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan ber:qkkimen; dat de vordering tot schorsing niet beantwoordt aan het vo<;>rschrift van artikel 17, § 3" tweede 'lid;:'-van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; dat die vaststelling volstaat om de vordering . tot schQrsing af_ te wijzen. .;.

(Verwerping van de vordering tot schorsing).

N• 37.432

ARREST van 4 juli 1991 (Vlle Kamer} De H' Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints, verslaggeefster, en Mevr. Tulkens, staatsraden, en de H' Bovin, auditeur.

V.Z.W. PAROCHIALE WERKEN VAN HET DEKENAAT MAASEIK (Mrs Caers, Boes, Geyskens, Vandeurzen en Coomans) t/ Vlaamse Gewest (M'" Van Den Berghe en Masson) - Tussenkomende partij: Cuppens (M' Lysens)

RECHTSPLEGING - Bijzondere regels met betrekking tot de vordering tot schorsing - Ernstig ~~ \

1. Het middel gesteund op de schending van het gelijkheidsbeginsel is niet ~rnstfg wan­neer de verzoekende partij niet aantoont en zelfs niet aannemelijk maakt dat de ingewilligde bouwaanvraag waarnaar zij verwijst, vergelijkbaar is met de hare, die geweigerd werd.

2. Het feit dat een verzoeker geen toegang heeft tot de dossiers van de 'vergunnings­aanvragen waarop hij alludeert, betekent geen schending van het gelijkheidsbegïnsel.

~ ' : l 1 ! ; :·· Gezien het verzoekschrift dat de v.z.w. Parochiale Werken van het Dekenáat Maaseijc, op 22 mei .1991

heeft ingediend om de vernietiging te vragen van het besluit van 19 maart 1991 van de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting waarbij de beslissing van 23 augustus 1990 van de"bèstendig'e 'deputatie van de provincieraad van Limburg houdende afgifte van een regularisatiebouwvergunning voor jeügdfökalen opgericht op een perceel gelegen te Maaseik-Opoeteren, kadastraal gekend sectie B, n' 294/a wordt ver:n~etigd;

Gezien de bij het verzoekschrift tot nietigverklaring gevoegde afzonderlijke akte waarbij verzoekster de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing vordert;

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 13: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

N• 37.432

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 10

Overwegende dat vooraf dient te worden beschikt op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing;

Overwegende dat Josephina Cuppens, die verklaart eigenaar te zijn van de woning die grenst aan het perceel waarvoor de vergunning werd geweigerd, met een verzoekschrift van 31 mei 1991 heeft gevraagd om in de zaak te m·ogen tussenkomen; dat dit verzoek, in de huidige stand van de procedure, enkel kan worden ingewilligd met betrekking tot de vordering tot schorsing;

Ö~erwegende dat de verwerende partij en de tussenkomende partij opwerpen dat het beroep tot nietigver­klaring ~ en dus ·meteen ook de vordering tot schorsing - om verschillende redenen als niet ontvankelijk moeten worden afgewezen; dat er vooralsnog geen noodzaak bestaat om over de aangevoerde excepties uitspraak te doen; dat 'een cindèrzoek van en een uitspraak over die excepties zich slechts zou opdringen indien zou blijken dat de grondvoorwaarden voor het toewijzen van de vordering tot schorsing vervuld zijn, wat, zoals hierna zal blijken, ten deze niet· het geval is;

Overwegende dat krachtens artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State slechts tot schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat in het verzoekschrift tpt nietigverklaring ernstige middelen gegrond op de schending van de artikelen 6, 6bis en 17 van de Grondwet worden :aangevoerd en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden akte of verordening een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen;

. ' Overwegende, wat de eerste voorwaarde betreft, dat verzoekster in het verzoekschrift tot nietigverklaring

betoogt wat volgt:

«A. Eerste middel, afgeleid uit de schending van de artikels 6 en 6bis van de Grondwet, doordat het bestreden besluit de vergunning heeft geweigerd, omdat het perceel niet zou gelegen zijn aan een onvoldoende uitgeruste weg (sic), de aanvraag niet zou zijn ingediend door de eigenares, en de deputatie meer vergund zou hebben dan wat was aangevraagd,

:i• »te,i;,iji," nu het perceel grenst aan een voor het publiek toegankelijke aarden weg en de constructie waar het over gaat geen woonfunctie heeft, er geen enkele rechtsregel voorschrijft dat een vergunning al/een op vraag van de eigenaar .verleend kan worden, de tegenpartij verzoekster ongelijk heeft behandeld zonder objectieve en aanvaardbare verschilpunten aan te voeren»;

''..,"'dat verzoekster het middel als volgt toelicht:

. «De beweerde onduidelijkheid van de beslissing van de bestendige deputatie kan onbesproken blijven, nu die onduidelijkheid, voor zover bestaande, alleen maar kon leiden tot een correcte omschrijving van het voorwerp van de.bouwvergunning, en derhalve niet als motief van weigering in aanmerking is te nemen .

. _ -~>Wat de andere, werkelijke, motieven betreft, is de moeilijkheid voor verzoekster dat zij geen toegang heeft tqt dos,sier:s waaruit blijkt dat zij anders behandeld werd dan andere aanvragers.

·· r; ;,zij meent evenwel te weten dat de tegenpartij een bouwvergunning heeft verleend aan een zekere Peeters, op 19 februari 1991, voor een perceel gelegen aan de Koerselsesteenweg te Beringen, hoewel de tegenpartij wist of moçst weten dat de heer Peeters geen eigenaar was van het perceel.

0 '·»Verder is bekend, dat in het verleden bouwvergunningen en zelfs verkavelingsvergunningen werden uitgereikt voof. het -~/}richten_ van woningen langs aarden wegen, zonder nutsvoorzieningen, o.m. in de gemeente Retie»;

, Qverwegendê 'dat, eensdeels, niet betwist wordt dat de grond waarvoor het bestreden besluit de bouwver­gunning '?'t?igçrt, de ~tad Maaseik in eigendom toebehoort, anderdeels, uit een schrijven van 23 november 1990 van het ,s\~dsbestuur van Maaseik, dat als stuk 16 bij het verzoekschrift tot tussenkomst is gevoegd, blijkt dat «de stad niet zlnnèns is eender welk (persoonlijk of zakelijk) recht toe te staan aan de v.z.w. Parochiale Werken. Dit is uitdrukkélfjk re vinden in het besluit van het college d.d. 27.06.1990 ".»; dat, zoals de verwerende partij terecht opwèrpt, aè· vërzoekende partij niet beweert dat de vergunning die aan een zekere Peeters te Beringen werd verleend, werd· afgegeven ondanks het verzet van de eigenaar van de grond; dat de verzoekende partij derhalve niet aantoont, zelfs niet aannemelijk maakt dat de bouwaanvraag van de gn. Peeters vergelijkbaar is met de hare; dat, :voor het overige, de bewering dat bekend is dat in het verleden in de gemeente Retie vergunningen werden v.erleend langs onvoldol}nde uitgeruste wegen, te vaag is om aan te tonen dat over de aanvraag van de verzoe­kende partij, wat de ligging aan een onvoldoende uitgeruste weg betreft, met schending van het gelijkheidsbeginsel werd beslist; dat het middel niet ernstig is; dat het feit dat verzoekster geen toegang heeft tot de dossiers van de vergunningsaanvragen waarop zij alludeert, daaraan vreemd is; dat de vaststelling dat het middel niet ernstig is, volstaat om de vordering af te wijzen,

BESLUIT:

Artikel 1. - Het verzoek van Josephina Cuppens tot tussenkomst in de schorsingsprocedure wordt inge­willigd.

Artikel 2. - De vordering tot schorsing wordt verworpen.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 14: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 11

Nr 37.433

ARREST van 4 juli 1991 (Vlle Kamer)

Nr 37.433

De Hr Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints, verslaggeefster, en Mevr. Tulkens, staatsraden, en de Hr Hubregtsen, eerste auditeur.

VERCAEMST (Mrs Danckaert en De Meyer) t/ Gemeente Anzegem (Mrs Dursin en Lievens) - Tussenkomende partij: Vancoppemolle (Mr Mittenaere)

RECHTSPLEGING - Bijzondere regels met betrekking tot de vordering tot schorsiiig ...,.... Moeilijk . te herstellen ernstig nadeel - Bouwen en verkavelen

Wanneer de hinder waarop een verzoeker zich beroept de uit de nabuurschap voort­vloeiende normale lasten niet overtreft, is het ingeroepen nadeel niet ernstig.

Gezien het verzoekschrift dat Palmer Vercaemst op 21 mei 1991 heeft ingediend om de nietigverklaring te vragen van het besluit van 23 januari 1991 waarbij het college van burgemeester en schepenen vàn de gemeente Anzegem aan Alex Veys de vergunning afgeeft voor het bouwen van een woning op het perceel gelegen aan de Bloeistraat te Anzegem, aldaar ten kadaster bekend Sectie F, or 530/r(deel), zijnde lot 3 van een bij besluit van 22 maart 1990 door hetzelfde college aan Alfred Vancoppernolle vergunde verkaveling; '

Gezien de bij het verzoekschrift tot nietigverklaring gevoegde afzonderlijke akte waarbij verzoeker de schorsing van de tenuitvoerlegging vari het bestreden besluit vordert;

Overwegende dat vooraf dient te worden beschikt op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing;

Overwegende dat Alfred Vancoppernolle met een verzoekschrift van 7 juni 1991 heeft gevraagd om in de schorsingsprocedure te mogen tussenkomen; dat dit verzoekschrift werd ingediend binnen de termijn.bepaald .bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 27 oktober 1989 tot bepaling van de rechtspleging voor de ,afdeling administratie van de Raad van State, waarbij een vordering tot schorsing aanhangig is gemaakt; dat Alfred Vancoppemolle, in zijn hoedanigheid van verkavelaar, belang heeft om in de schorsingsprocedure tussen ie komen;

Overwegende dat de tussenkomende partij opwerpt dat het beroep tot nietigverklaring - en dus meteen ook de vordering tot schorsing - als niet-ontvankelijk moeten worden afgewezen, omdat het beroep werd ingesteld na het verstrijken van de beroepstermijn en omdat verzoeker geen belang heeft bij de gevraagde vernietiging; dat er vooralsnog geen noodzaak bestaat om over die excepties uitspraak te doen; dat een onderzoek van en een uitspraak over die excepties zich slechts zou opdringen indien zou blijken dat de grondvoorwaarden voor .~et toewijzen van de vordering tot schorsing vervuld zijn, wat, zoals hierna zal blijken, ten deze niet het geval is;

Overwegende dat krachtens artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State slechts tot schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat in het verzoekschrift tot nietigverklaring ernstige middelen gegrond op de schending van de artikelen 6, 6bis en 17 van de Gn;mdwet worden aangevoerd en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden akte of verordening een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen; dat luidens paragraaf 3, tweede Jid, van datzelfde artikel 17 de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten waaruit moet 'blijken dat de onmiddellijke toepassing van de aangevochten akte of verordening een dergelijk nadeel kan bè'rokkenen; ·

,1 ·•· ' •

Overwegende dat verzoeker in de bij het verzoekschrift tot nietigverklaring gevoegdt1 vordering tot schorsing betoogt dat «de meest elementaire uitrustingswerken» in de Bloeistraat, ontbreken, dat zijg eigendom tijdens de uitvoering der bouwwerken «moeilijk toegankelijk» zal zijn, dat hijzelf het risico loopt «gedur(!nde lange tijd opgezadeld te zijn met een, op esthetisch vlak, weinig benijdenswaardig uitzicht»;

Overwegende dat de hinder waarop verzoeker zich beroept de uit de nabuurschap voortvloeiende normale lasten niet overtreft; dat het ingeroepen nadeel niet ernstig is; dat die vaststelling volstaat om de vordering tot schorsing af te wijzen,

BESLUIT:

Artikel 1. - Het verzoek tot tussenkomst in de schorsingsprocedure van Alfred Vancoppernolle wordt ingewilligd.

Artikel 2. - De vordering tot schorsing wordt verworpen.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 15: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.434

Nr 37.434

ARREST van 4 juli 1991 (Vlle Kamer)

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 12

De H' Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints, verslaggeefster, en Mevr. Tulkens, staatsraden, en de H' Van Assche, auditeur-generaal.

KESTEMAN (M' Danckaert) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken (M' Van Orshoven)

1. BEVOEGDHEID VAN DE RAAD VAN STATE - Bevoegdheid inzake geschillen nietigverklaring - Subjectief recht - Algemeen

De overtuiging van verzoeker, dat hij erkend had moeten worden als stagemeester, is niet bepalend voor 's Raads bevoegdheid. Niet gegrond is de exceptie dat de Raad van State overeenkomstig de leer van het «werkelijke voorwerp» onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep, wanneer de Minister beschikt over een appreciatiebevoegdheid om de kandidaten die aan alle erkenningscriteria voldoen al dan niet te erkennen.

II. BELANG (VEREIST OM VOOR DE RAAD VAN STATE EEN GEDING TE VOEREN) -. Rangschikking volgens de hoedanigheid van de verzoeker - Uitoefening van een beroep - Algemeen

Hl. GENEESHEREN - Specialisten

Een geneesheer-specialist die een aanvraag tot erkenning als stagemeester heeft in­gediend, heeft belang bij de nietigverklaring waarbij de erkenning als stagemeester wordt geweigerd. . Niet dienend is de exceptie dat verzoeker geen belang heeft bij de nietigverklaring van de niet-inwilliging van zijn aanvraag tot erkenning als stagemeester omdat hij niet voldoet aan de erkenningscriteria en zijn aanvraag dienvolgens in rechte niet kon worden ingewilligd, wanneer noch uit het ministerieel besluit dat zijn aanvraag niet inwilligt blijkt dat hij niet voldoet aan de erkenningscriteria, noch uit het advies van de Hoge Raad van geneesherenspecialisten en huisartsen die ermee belast is aan de Minister een met redenen omkleed advies te verstrekken. De Raad zou zich in de plaats stellen van het bestuur door op grond van wat in de memorie van antwoord wordt betoogd, te oordelen of verzoekers aanvraag inderdaad niet kon worden ingewilligd.

IV. HANDELINGEN VAN ADMINISTRATIEVE OVERHEDEN - Geldigheid - Schending van de wet - Motieven

V. GENEESHEREN - Specialisten VI. BEVOEGDHEID VAN DE RAAD VAN STATE - Bevoegdheid inzake geschillen nietigverklaring

- Substitutie van motieven - Beroepen De weigering van verzoekers aanvraag tot erkenning als stagemeester ontbeert wettige

motieven wanneer het overeenkomstig het koninklijk besluit van 21april1983 door de Hoge Raad uitgebrachte advies een collectief advies is dat betrekking heeft op alle kandidaten waarvan de aanvraag niet in aanmerking werd genomen, wanneer daarin voor geen enkel van hen - dus· ook niet voor verzoeker - wordt aangegeven waarom de erkenning diende te worden geweigerd, wanneer de verwerping van verzoekers aanvraag door de Minister impliciet is, want afgeleid moet worden uit de niet-vermelding van zijn naam in artikel 1 van het bestreden besluit, en wanneer, gesteld dat de Raad van State zou kunnen overgaan tot de substitutie van de motieven van de bestreden beslissing, niet blijkt dat de erkenning in elk geval had moeten geweigerd worden.

Gezien het verzoekschrift dat Jos Kesteman, geneesheer-specialist in de heelkunde, op 16 oktober 1986 · heeft ingediend om de vernietiging te vragen van artikel 2 van het in het Belgisch Staatsblad van 19 augustus

1986 bekendgemaakte ministerieel besluit van 31 juli 1986 houdende erkenning van stagemeesters en stagediensten voor de specialiteit heelkunde, inzover zijn aanvraag tot erkenning als stagemeester wordt geweigerd;

Overwegende dat de verwerende partij opwerpt dat uit het verzoekschrift en uit de aangevoerde middelen blijkt dat verzoeker ervan overtuigd is dat hij had moeten erkend worden als stagemeester, dat indien dit zo zou zijn «de Raad van State, overeenkomstig de leer van het «Werkelijke voorwerp» onbevoegd (is) om kennis te nemen van het beroep»;

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 16: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 13 Nr 37.434

Overwegende dat de overtuiging van verzoeker, niet bepalend is voor 's Raads bevoegdheid; dat de verwe­rende partij overigens zelf - en terecht - van oordeel is dat de Minister beschikt over een appreciatiebevoegdheid betreffende «sommige van die criteria, en vervolgens over een ruime appreciatiebevoegdheid (".) om de kandidaten die aan alle erkenningscriteria voldoen al dan niet te erkennen»; dat de exceptie niet gegrond is;

Overwegende dat de verwerende partij nog opwerpt dat verzoeker niet voldoet aan de erkenningscriteria bepaald bij het ministerieel besluit van 18 juli 1979 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten voor de specialiteiten van heelkunde, neurochirurgie, plastische heelkunde, urologie en orthopedie, dat de aanvraag tot erkenning dienvolgens in rechte niet kon worden ingewilligd, dat verzoeker dan ook geen belang heeft bij de nietigverklaring van de niet-inwilliging van de aanvraag; dat de verwerende partij in dat verband verklaart dat de aanvraag van verzoeker niet voldoet aan het aantal bedden, nl. ten minste 50, dat zij daar nog aan toevoegt:

«Zo konden de gegevens met betrekking tot de polikliniek aan de Rederijkersstraat te Hasselt niet in aanmerking genomen worden, aangezien de erkenning slechts geldt voor de werkzaamheden van de stagemeester -in de erkende dienst, en deze dienst moet beschikken over een polikliniek met een minimum aantal nieuwe consultanten van duizend per jaar (art. 15, in fine van het M.B. van 30 augustus 1978; M.B. van 18 juli 1979, bijlage, hoofdstuk /, C, 7). Bovendien heeft verzoeker nooit aangegeven van welke faculteit geneeskunde afgestudeerden bij hem een opleiding konden ontvangen (K.B. van 21 april 1983, art. 33bis, § 3 ), is op zijn dienst de permanente wacht blijkbaar onvoldoende verzekerd (M.B. van 30 augustus 1978, art. 25, laatste lid; administratief dossier, stuk n' 17, blz. 5), en voorzag hij «voorlopig niet» in aanvullende rotatiestages ten einde de kandidaat-specialisten in de gelegenheid te stellen hun vorming in de niet of weinig op zijn dienst beoefende gebieden van de specialiteit heelkunde aan te vullen (M.B. van 18 juli 1979, bijlage, hoofdstuk/, A, 3; administratief dossier, stuk n' 18)»;

Overwegende dat eensdeels, verzoeker die een aanvraag tot erkenning als stagemeester heeft ingediend, belang heeft bij de nietigverklaring van de beslissing waarbij de erkenning als stagemeester wordt geweigerd;

Overwegende dat anderdeels, het bestreden ministerieel besluit in artikel 1 een honderdtal stagediensten en stagemeesters opsomt die worden erkend; dat verzoeker in die opsomming niet voorkomt; dat artikel 2 van hetzelfde ministerieel besluit bepaalt:

«De aanvraag tot erkenning als stagemeester of als stagedienst voor de specialiteit van heelkunde, van de geneesheren en de diensten die overeenkomstig artikel 45, § 2 van het koninklijk besluit van 21 april 1983 kandidaten konden blijven opleiden en die niet vermeld zijn op de lijst voorkomend onder artikel 1, wordt niet ingewilligd»;

dat uit die bepalingen niet blijkt dat verzoeker niet voldoet aan de erkenningscriteria; dat uit het advies van 25 juli 1986 van de Hoge Raad van geneesheren-specialisten en huisartsen, die overeenkomstig artikel 5, § 4, van het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren­specialisten en van huisartsen ermee belast is aan de Minister een met redenen omkleed advies te verstrekken over de aanvragen tot erkenning als stagemeester of als stagedienst, evenmin blijkt dat verzoeker niet zou voldoen aan de gestelde criteria, laat staan om welke reden; dat de Raad van State zich in de plaats zou stellen van het bestuur, door op grond van wat in de memorie van antwoord wordt betoogd, te oordelen of verzoekers aanvraag inderdaad niet kon worden ingewilligd; dat de exceptie niet dienend is;

Overwegende dat het eerste middel o.m. is afgeleid uit «de afwezigheid van motivering bij de Hoge Raad en miskenning van de beginselen van goed bestuur doordat de Minister er zich mee vergenoegt gewoon te decreteren dat verzoeker, zoals hij in het artikel 2 van het M.B. van 31juli1986 doet, dat zijn aanvraag niet wordt ingewilligd»;

Overwegende dat de verwerende partij antwoordt dat geen bepaling de verplichte motivering voorschrijft, dat de weigering steunt op een wettig motief hetgeen «blijkt uit hetgeen hiervoor werd uiteengezet: verzoeker voldeed niet aan de erkenningsvoorwaarden, zodat zijn aanvraag niet kon worden ingewilligd. Zelfs indien de Minister zijn aanvraag zou hebben afgewezen op grond van verkeerde motieven-quod non-zou zijn gebonden bevoegdheid op dit stuk uitsluitend tot gevolg hebben dat de rechter moet overgaan tot substitutie van die motieven, zonder dat zulks de vernietiging kan medebrengen van een beslissing, waarvan het dispositie/ hoe dan ook identiek moet luiden»;

Overwegende dat het overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 april 1983 door de Hoge Raad uit­gebrachte advies van 25 juli 1986 een collectief advies is dat betrekking heeft op alle kandidaten waarvan de aanvraag niet in aanmerking werd genomen; dat daarin voor geen enkel van hen, en dus ook niet voor verzoeker, wordt aangegeven waarom de erkenning diende te worden geweigerd; dat de verwerping van verzoekers aanvraag bovendien impliciet is; dat zij inderdaad afgeleid dient te worden uit de niet-verm!!lding van zijn naam in artikel 1 van het bestreden ministerieel besluit, dat de namen opsomt van de erkende stagemeesters en stagecentra; dat, gesteld dat de Raad van State zou kunnen overgaan tot de substitutie van de motieven van de bestreden beslissing, uit de hiervoren weergegeven argumenten van de memorie van antwoord hoegenaamd niet blijkt dat de erkenning in elk geval geweigerd had moeten worden; dat de beweringen van de verwerende partij immers, noch wijzen op een werkelijke gebonden bevoegdheid, noch steun vinden in de neergelegde stukken; dat het middel gegrond is; dat de overige middelen van het verzoekschrift, mochten zij ontvankelijk en gegrond zijn, tot geen ruimere vernietiging kunnen leiden dan het gegrond bevonden middel; dat zij niet moeten worden onderzocht,

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 17: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.434

BESLUIT:

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 14

Artikel 1. - Vernietigd wordt artikel 2 van het in het Belgisch Staatsblad van 19 augustus 1986 bekend­gemaakte ministerieel besluit van 31 juli 1986 houdende erkenning van stagemeesters en stagediensten voor de specialiteit heelkunde, inzover het de weigering inhoudt van de erkenning van Jos Kesteman als stagemeester.

Artikel 2. - Dit arrest zal bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt op dezelfde wijze als het gedeeltelijk vernietigde ministerieel besluit.

Artikel 3. - De kosten, bepaald op vierduizend frank, komen ten laste van de Belgische Staat.

Nrs 37.435 tot 37.455

ARRESTEN van 4 juli 1991 (Voorzitter van de vue Kamer)

OWUSU SEKYERE en andere vreemdelingen: afstand van het geding, omdat de verzoekende partij geen verzoek tot voortzetting van de procedure heeft ingediend.

GNr 37.456

ARREST van 4 juli 1991 (Voorzitter van de rve Vakantiekamer) De HH. Tacq, kamervoorzitter, en De Coene, eerste auditeur.

BEN-KHAJOU (Mr Bergers) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie (Mrs Lejeune, Matterne en Struyven)

RECHTSPLEGING - Afstand van het geding - Vermoeden van afstand

Wanneer de verzoekende partij binnen de termijn van dertig dagen, ingaande met de betekening van het auditoraatsverslag waarin de verwerping van het beroep wordt voorge­steld, geen verzoek tot voortzetting van de procedure heeft ingediend, geldt krachtens artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 een vermoeden van afstand van het geding. De regeling van dat wetsartikel wordt niet onwerkzaam gemaakt door de verklaring van verzoekende partij ter terechtzitting dat zij dat wettelijk vermoeden «wenst te ontkrachten».

Gezien het verzoekschrift dat Abdellah Ben-Khajou, van Marokkaanse nationaliteit, op 12 oktober 1987 heeft ingediend, om, eensdeels, de vernietiging te vorderen van het hem op 15 september 1987 betekende bevel om het grondgebied van het Rijk te verlaten, anderdeels, de opschorting van de tenuitvoerlegging van dat bevel te bekomen;

Gezien het arrest n' 34.910 van 17 mei 1990 waarbij op het verzoek tot opschorting wordt beschikt;

Overwegende dat in het auditoraatsverslag de verwerping van het beroep wordt voorgesteld; dat bij het kennis geven van het auditoraatsverslag aan verzoekende partij de Hoofdgriffier melding heeft gemaakt van artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en van artikel 14quater, § 1 van de procedureregeling voor de afdeling administratie van de Raad van State; dat bovendien het voorschrift van artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten in het auditoraatsverslag nader is uiteengezet;

Overwegende dat de verzoekende partij binnen de gestelde termijn van dertig dagen, ingaande met de betekening van het auditoraatsverslag, geen verzoek tot voortzetting van de procedure heeft ingediend; dat krachtens voormeld wetsartikel te haren aanzien een vermoeden van afstand van het geding geldt; dat de regeling van dat wetsartikel niet onwerkzaam wordt gemaakt door de verklaring van verzoekende partij ter terechtzitting dat zij dat wettelijk vermoeden «wenst te ontkrachten».

(Afstand van het geding - kosten ten laste van de verzoekende partij).

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 18: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37 .511 Blz. 15

Nrs 37 .457 tot 37 .492

ARRESTEN van 4 juli 1991 (Voorzitter van de vue Kamer)

N• 37.457

ORMAN en andere vreemdelingen: afstand van het geding, omdat de verzoekende partij geen verzoek tot voortzetting van de procedure heeft ingediend.

N• 37.493

ARREST van 4 juli 1991 (Xe Kamer) De H' Baeteman, Voorzitter van de Raad van State, Mevr. Vrints en de H' Beirlaen, verslaggever, staatsraden, en de H' Vander Elstraeten, auditeur.

O.C.M.W. BRUSSEL (de Hr Fontaine) t/ Eniola

1. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING - 1° Recht op maatschappelijk dienstverlening -Appreciatie van de noodzakelijkheid van de dienstverlening (l); - 2° Geschillen in verband met het recht op maatschappelijke dienstverlening - Beroepskamer - Beslissing - Motivering - Algemeen (2)

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - Beslissing - Motivering - Gebreken in de motivering - Onvoldoende motieven (2)

1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft als opdracht de dienstver­lening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Die dienstverlening heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Het is niet de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ter hulp te komen aan alle schuldeisers van de behoeftige, maar wel de ongelukkige debiteur te helpen, die wegens de niet-betaling van zijn schuld in een toestand zou terechtkomen die het hem niet meer mogelijk maakt een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.

2. Is onregelmatig, de beslissing van de beroepskamer waaruit niet blijkt dat het ten laste nemen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een faktuur het lot van de behoeftige verbetert, noch dat de schuldeiser aan de behoeftige de terugbetaling vraagt van zijn kosten.

Gezien het verzoekschrift dat op 23 oktober 1984 namens het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel werd ingediend om de vernietiging te vorderen van de beslissing van 24 juli 1984 van de Nederlandstalige Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant in de mate dat het verplicht wordt «tot rechtstreekse vereffening aan het Leger des Hei/s van de kosten van verblijf van Sunday Eniola tijdens de periode van 7 mei 1984 tot 28 juni 1984 en dit op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten»;

Overwegende dat de relevante feitelijke gegevens van de zaak als volgt kunnen worden samengevat:

l. Sunday Eniola is een kandidaat politiek vluchteling van Nigeriaanse nationaliteit, aangekomen in België op 24 april 1984.

2. Op 2 mei 1984 vindt hij door toedoen van Caritas Catholica een onderkomen bij het Leger des Heils in Brussel.

3. Op 7 mei 1984 doet hij een beroep op het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel dat weigert hem financiële steun te verlenen omdat hij niet ingeschreven is in het bevolkings- of vreemdelingenregister van de stad Brussel.

4. Tegen deze weigering tekent betrokkene op 15 mei 1984 beroep aan bij de Nederlandstalige Beroepskamer van Brabant.

5. Vanaf 28 juni 1984 wordt hij geholpen door het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel;

Overwegende dat verzoekende partij bij beslissing van 24 juli 1984 van de Nederlandstalige Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant verplicht werd tot rechtstreekse

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 19: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.493

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 16

vereffening aan het Leger des Heils van de kosten van verblijf van Sunday Eniola tijdens de periode van 7 mei 1984 tot 28 juni 1984 en dit op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten;

Overwegende dat deze beslissing steunt op de considerans:

«-dat hij op 28 juni 1984 zijn identiteitskaart bekwam en aldus vanaf voornoemde datum tot 11juli1984 gesteund werd door het O.C.M.W.;

»-dat beroeper sedert 11 juli 1984 in Leuven verblijft;

»-dat niet betwist kan worden dat betrokkene zijn verblijfplaats had op het grondgebied van de Stad Brussel tot 11 juli 1984;

>>--dat krachtens artikel J, § l, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals gewijzigd bij de wet van 9 juli 1971 - het centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op wier grondgebied een persoon zich bevindt, bevoegd is om de noodzakelijkste steun te verlenen, indien de steunverlening vereist is;

>>--dat in casu het centrum bevoegd om de meest dringende steun te verlenen, dit is van Brussel;

>>--dat de Beroepskamer vaststelt dat de kosten van verblijf van betrokkene in het Leger des Heils voor de periode van 7 mei 1984 tot 28 juni 1984 nog niet vereffend zijn; aangewezen blijkt dus dat het O.C.M. W. Brussel het bedrag rechtstreeks terugbetaalt aan het Leger des Hei/s voor voornoemde periode op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten;

>>--dat de Beroepskamer van oordeel is dat betrokkene de meest noodzakelijke steun heeft ontvangen vanwege het O.C.M.W. Brussel gedurende de periode dat hij ingeschreven was in het vreemdelingenregister van de Stad Brussel; dat het beroep derhalve ongegrond is voor wat betreft de periode na 28 juni 1984»;

Overwegende dat verzoekende partij onder meer aanvoert dat het wettelijk vastgelegde, fundamentele principe van de individualisering van de hulpverlening er zich tegen verzet dat de hulp in feite een verdoken hulp zou zijn ten voordele van een derde; dat het voor de steunaanvrager totaal onverschillig is welke instelling uiteindelijk de kosten van zijn plaatsing in het Leger des Heils draagt en dat de factuur van het Leger des Heils werd betaald door Caritas Catholica;

Overwegende dat het de opdracht is van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn de dienstverlening te verzekeren, waartoe de gemeenschap gehouden is en dat die dienstverlening tot doel heeft eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikelen 1 en 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn); dat het niet de taak van het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is ter hulp te komen aan alle schuldeisers van de behoeftige; dat het zijn taak is de ongelukkige debiteur te helpen, die wegens de niet-betaling van zijn schuld, in een toestand zou terechtkomen die het hem niet meer mogelijk maakt een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid; dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat het ten laste nemen door het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de «factuur» van het Leger des Heils het lot van Sunday Eniola verbetert; dat evenmin blijkt dat het Leger des Heils de terugbetaling vraagt aan Sunday Eniola van zijn kosten; dat het middel gegrond is;

Overwegende dat de andere middelen, mochten zij eveneens ontvankelijk en gegrond zijn, tot geen ruimere vernietiging kunnen leiden; dat er dan ook geen grond bestaat om ze te onderzoeken;

Uitspraak doende bij verstek,

BESLUIT:

Artikel 1. - Vernietigd wordt de beslissing van 24 juli 1984 van de Nederlandstalige Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant in de mate dat het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel verplicht wordt «tot rechtstreekse vereffening aan het Leger des Hei/s van de kosten van verblijf van Sunday EN JOLA tijdens de periode van 7 mei 1984 tot 28 juni 1984 en dit op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten».

Artikel 2. - Dit arrest zal in de registers van bovenvermelde Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant worden overgeschreven en melding ervan zal worden gemaakt op de kant van de vernietigde beslissing.

Artikel 3. - De zaak wordt verwezen naar de anders samengestelde Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van Brabant.

Artikel 4. - De kosten, bepaald op vierduizend frank, komen ten laste van de Vlaamse Gemeenschap.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 20: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 17

Nrs 37 .494 tot 37 .509

ARRESTEN van 4 juli 1991 (Xe Kamer)

O.C.M.W. BRUSSEL= nr 37.493.

N• 37.510

ARREST van 4 juli 1991 (Xe Kamer)

N• 37.494

De H' Baeteman, Voorzitter van de Raad van State, Mevr. Vrints en de H' Beirlaen, verslaggever, staatsraden, en de H' Vander Elstraeten, auditeur (andersluidend advies)*.

O.C.M.W. BRUSSEL (de W Fontaine) t/ Metelo (M' De Koek)

1. RECHTSPLEGING - Verzoekschrift - Termijn - Aanvang van de termijn - Kennisgeving -Beslissingen in betwiste zaken

II. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING - Geschillen in verband met het recht op maat­schappelijke dienstverlening - Beroep bij de Raad van State - Termijn

III. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - Verhaal - Annulatieberoep - Ontvankelijkheid van het beroep - Termijn

Wanneer de beroepskamer in een zogenaamd verbeterende beslissing de verplichtingen van een steunverlenend centrum verzwaart, zet zij geen materiële vergissing recht, maar neemt zij een wijzigende beslissing, die met de gewijzigde beslissing één geheel vormt.

Het beroep ingesteld binnen de zestig dagen na de betekening van de wijzigende beslissing, waarin de verplichtingen van de verzoekende partij volledig en definitief worden vastgesteld, is rechtsgeldig ingediend.

IV. (zie nr 37.493, 1 en Il)

Gezien het verzoekschrift dat op 23 oktober 1984 namens het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel ingediend werd om de vernietiging te vorderen van de beslissing van 12 juni 1984 van de Nederlandstalige Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant die «gewijzigd» werd door de beslissing van 30 juli 1984 en waarbij het, op beroep van Agile Metelo «verzocht werd tot rechtstreekse vereffening aan het Leger des Heils op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten voor de periode van 2 april 1984 tot 30 mei 1984 en waarbij het beroep ongegrond werd verklaard wat de periode na 21 mei, na verbetering na 5 juni, betreft»:

1. Over de feitelijke gegevens van deze zaak.

Overwegende dat de voornaamste feitelijke gegevens van deze zaak kunnen samengevat worden als volgt:

1. Agile Metelo is een kandidaat politiek vluchteling van Zaïrese nationaliteit, aangekomen in België op 23 januari 1984.

2. Op 2 april 1984 vindt hij door toedoen van het Rode Kruis een onderkomen bij het Leger des Heils in Brussel.

3. Op 7 maart 1984 doet hij een beroep op het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel dat weigert hem financiële steun te verlenen omdat hij niet ingeschreven is in het bevolkings- of vreemdelingenregister van de stad Brussel.

4. Tegen deze weigering tekent verweerder op 12 april 1984 beroep aan bij de Nederlandstalige Beroeps­kamer van Brabant.

5. Vanaf 5 juni 1984 wordt hij geholpen door het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel.

Overwegende dat de bestreden beslissing van 12 juni 1984 steunt op de considerans:

«dat uit de verklaringen ter terechtzitting en de gegevens vervat in het dossier gebleken is:

• Het Auditoraat adviseerde de verwerping van het beroep wegens laattijdigheid, omdat een verbeteringsprocedure geen nieuwe tennijn doel lopen om een beroep tegen de verbeterde beslissing in te stellen.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 21: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.510

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511

Blz. 18

»--dat beroeper. 40 jaar en gehuwd, kandidaat politiek vluchteling is en in België aankwam op 23 januari 1984 uit Zaïre;

>>--dat hij samen met zijn zoon in het Leger des Heils verblijft sedert 2 april 1984, door toedoen van het Rode Kruis;

>>--dat betrokkene een aanvraag indiende bij het O.C.M.W. Brussel tot het bekomen van financiële steun wat hem werd geweigerd omdat hij niet ingeschreven was in het bevolkings- noch in het vreemdelingenregister van de Stad Brussel;

>>--dat niet kan betwist worden dat betrokkene zijn verblijfplaats heeft op het grondgebied van de Stad Brussel;

>>--dat krachtens artikel 1, § 1 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn, zoals gewijzigd bij de wet van 9 juli 1971 -- het centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op wier grondgebied een persoon zich bevindt, bevoegd is om de noodzakelijke steun te verlenen, indien de steunverlening vereist is;

>>--dat in casu het centrum bevoegd om de meest dringende steun te verlenen, dit is van Brussel;

»--dat de Beroepskamer vaststelt dat de kosten van verblijf van betrokkene in het Leger des Heils voor de periode van 2 april 1984 tot 5 juni 1984 nog niet vereffend zijn; aangewezen blijkt dus dat het O.C.M.W. Brussel het bedrag rechtstreeks terugbetaalt aan het Leger des Heils voor voornoemde periode op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten;

>>--dat de Beroepskamer van oordeel is dat aangezien ter zitting gebleken is dat beroeper vanaf 5 juni 1984 gesteund wordt door het O.C.M.W. Brussel omdat hij zijn identiteitskaart heeft bekomen, het beroep derhalve ongegrond is voor wat betreft de periode na 5 juni 1984»;

Overwegende dat de verbeterende beslissing van 30 juli 1984 steunt op de considerans:

«dat er een materiële vergissing werd begaan bij het opstellen van de beslissing getroffen door de Beroeps­kamer d.d. 12 juni 1984 waarbij het beroep ongegrond wordt verklaard voor wat betreft de periode na 21 mei 1984, aangezien ter zitting gebleken is dat beroeper zijn identiteitskaart heeft bekomen;

»Rekening gehouden met het verzoekschrift van 12 april 1984 neergelegd op het secretariaat van de Be­roepskamer op 12 april 1984 waarbij beroeper voornoemd, bij de Nederlandstalige Beroepskamer O.C.M.W. van Brabant beroep aantekent tegen de beslissing dd. 13 maart 1984 te zijnen opzichte getroffen door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Brussel waarbij besloten werd geen financiële steun te verlenen;

»Rekening gehouden met de bepalingen van de samengevatte wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken;

»Rekening gehouden met de bepalingen van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het koninklijk besluit van 9 maart 1977 inzake de beroepskamer opgericht door genoemde organieke wet»;

Il. Over de ontvankelijkheid van het beroep.

2.1. Overwegende dat de Nederlandstalige Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van Brabant twee beslissingen heeft genomen: een eerste, op 12 juni 1984, waarbij het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel verzocht wordt de tijdens de periode van 2 april 1984 tot 5 juni 1984 gemaakte kosten rechtstreeks aan het Leger des Heils te vereffenen en het beroep ongegrond wordt bevonden voor de periode na 21 mei 1984, een tweede, op 30 juli 1984, «tot verbetering» van de eerste, waarbij het beroep ongegrond wordt verklaard voor de periode na 5 juni 1984;

2.2. Overwegende dat verwerende partij een exceptie van onontvankelijkheid inroept, gesteund op het gegeven dat het beroep ingesteld was buiten de beroepstermijn overeenkomstig artikel 23 van het koninklijk besluit van 9 maart 1977 inzake de Beroepskamers opgericht door de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn, bepaling luidens welke beroep bij de Raad van State tegen de beslissing van de Beroepskamers van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn kan worden ingesteld binnen de zestig dagen na de datum van de betekening der beslissing;

2.3. Overwegende dat de beslissing van de Beroepskamer van 12 juni 1984 aan verzoeker betekend werd op 3 juli 1984 en de tweede zgn. «verbeterende» beslissing van 30 juli 1984 betekend werd op 30 augustus 1984;

2.4. Overwegende dat verzoeker stelt dat een louter materiële vergissing werd begaan bij het opstellen van de beslissing van 12 juni 1984 en dat deze moest rechtgezet worden overeenkomstig artikel 25 van het voormelde koninklijk besluit van 9 maart 1977 waardoor dan meteen de aldus getroffen beslissing uitwerking heeft op dezelfde datum als de verbeterde beslissing; dat hij verder stelt dat de verzoekende partij niet de minste twijfel kon hebben over de preciese zin en de draagwijdte van haar verplichtingen;

2.5. Overwegende dat het terzake niet enkel gaat over de rechtzetting van een zuiver materiële vergissing; dat door de wijziging van het beschikkende gedeelte van de uitspraak -- de enige die terzake verplichtingen echt bindend is voor de verzoekende partij -- die verplichtingen uitgebreid worden, ook al konden die al gedeeltelijk

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 22: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.425 tot 37.511 Blz. 19 N• 37.510

afgeleid worden uit het obiter dictum van de bestreden beslissing; dat echter ook het obiter dictum gewijzigd werd; dat de regeling omtrent de uitwerking zoals vastgesteld in artikel 25 van het koninklijk besluit van 9 maart 1977, ten deze niet nuttig kan ingeroepen worden; dat het zoals hiervoor vastgesteld wordt immers niet over een louter verbeterende beslissing gaat doch eigenlijk om een wijzigende beslissing; dat steeds in die optiek de beide beslissingen van 12 juni en 30 juli 1984 één geheel vormen; dat wijl de verplichtingen van de verzoekende partij slechts volledig en definitief vastgesteld werden in de beslissing van 30 juli 1984 zij rechtsgeldig in beroep kon komen van beide beslissingen binnen zestig dagen na de betekening van de laatste beslissing wat de verzoekende partij ook gedaan heeft op 23 oktober 1984; dat de exceptie van niet-ontvankelijkheid niet gegrond is;

III. Over de gegrondheid van het beroep.

Overwegende dat de verzoekende partij o.m. betoogt dat het wettelijk vastgelegde, fundamentele principe van de individualisering van de hulpverlening er zich tegen verzet dat de hulp in feite een verdoken hulp zou zijn ten voordele van een derde; dat het voor de steunaanvrager totaal onverschillig is welke instelling uiteindelijk de kosten van zijn plaatsing in het Leger des Heils draagt en dat de factuur van het Leger des Heils werd betaald door het Rode Kruis;

Overwegende dat het de opdracht is van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn de dienstverlening te verzekeren, waartoe de gemeenschap gehouden is en dat die dienstverlening tot doel heeft eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikelen 1 en 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn); dat het niet de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is ter hulp te komen aan alle schuldeisers van de behoeftige; dat het zijn taak is de ongelukkige debiteur te helpen, die wegens de niet-betaling van zijn schuld, in een toestand zou terechtkomen die het hem niet meer mogelijk maakt een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid; dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat het ten laste nemen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de <<factuur» van het Leger des Heils het lot van Agile Metelo verbetert; dat evenmin blijkt dat het Leger des Heils de terugbetaling vraagt aan Agile Metelo van zijn kosten; dat het middel gegrond is;

BESLUIT:

Artikel 1. - Vernietigd wordt de beslissing van 12 juni 1984 van de Nederlandstalige Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant die «gewijzigd» werd door de beslissing van 30 juli 1984 en waarbij het O.C.M.W. Brussel, op beroep van Agile Metelo «verzocht werd tot rechtstreekse vereffening aan het Leger des Hei/s op voorlegging van de factuur van de gemaakte kosten voor de periode van 2 april 1984 tot 30 mei 1984 en waarbij het beroep ongegrond werd verklaard wat de periode na 21 mei, na verbetering na 5 juni, betreft».

Artikel 2. - Dit arrest zal in de registers van bovenvermelde Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de provincie Brabant worden overgeschreven en melding ervan zal worden gemaakt op de kant van de vernietigde beslissing.

Artikel 3. - De zaak wordt verwezen naar de anders samengestelde Beroepskamer van de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn van Brabant.

Artikel 4. - De kosten, bepaald op vierduizend frank, komen ten laste van de Vlaamse Gemeenschap.

N• 37.511

ARREST van 4 juli 1991 (IVe Vakantiekamer) De Hr Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints, verslaggeefster, en Mevr. Tulkens, staatsraden, en de Hr Lust, auditeur.

GEMEENTE WEZEMBEEK-OPPEM (M' Weinstock) t/ Vlaamse Gewest (M' Oe­vers)

RECHTSPLEGING - Bijzondere regels met betrekking tot de vordering tot schorsing - Belang

De schorsing van het besluit waarbij de toezichthoudende overheid de gemeenteraads­beslissing houdende vaststelling van de gemeentebegroting vernietigt, kan de gemeente geen enkel nut opleveren wanneer blijkt dat de gemeenteraad intussen de gemeentebegroting voor het betrokken dienstjaar opnieuw heeft vastgesteld. De vordering tot schorsing is dan ook niet ontvankelijk.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 23: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.511

Arresten Nrs 37.425 tot 37.5 l l

Blz. 20

Gezien het verzoekschrift dat de gemeente Wezembeek-Oppem op 31 mei 1991 heeft ingediend om de vernietiging te vragen van artikel 2 van het besluit van 2 april 1991 van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, waarbij vernietigd wordt de beslissing van de gemeenteraad van Wezembeek­Oppem van 21 februari 1991 houdende vaststelling van de gemeentebegroting voor het dienstjaar 1991;

Gezien de bij het verzoekschrift gevoegde afzonderlijke akte waarbij de verzoekende partij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit vordert;

Overwegende dat vooraf dient te worden beschikt op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing;

Overwegende dat ter terechtzitting is gebleken dat de gemeenteraad van Wezembeek-Oppem, tijdens zijn vergadering van 27 juni 1991 de gemeentebegroting voor het dienstjaar 1991 opnieuw heeft vastgesteld; dat daaruit volgt dat een eventuele schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit aan verzoekende partij geen enkel nut kan opleveren; dat de vordering tot schorsing dan ook niet ontvankelijk is.

(Verwerping van de vordering tot schorsing).

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 24: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 1

Nr 37.518

ARREST van 11 juli 1991 (Vlle Kamer)

Nr 37.518

De H' Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints en Mevr. Tulkens, verslaggeefster, staatsraden, en de H' De Wolf, auditeur (andersluidend advies)*.

PONET (Mrs Boes en Vandeurzen) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie (M' Butzler)

1. RECHTSPLEGING - Verzoekschrift - Ondertekening - Door een advocaat

Luidens artikel 1 van het procedurereglement wordt het verzoekschrift ondertekend door de partij of door een advocaat ingeschreven op het tableau van de Orde der Advocaten. Het is evenwel niet vereist dat de naleving van de substantiële pleegvorm aan de hand van het verzoekschrift zelf kan worden vastgesteld. Het is noodzakelijk doch voldoende dat de naleving van het aangehaalde voorschrift in de loop van het geding komt vast te staan.

Il. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - Geldelijk statuut - Reiskosten

De artikelen 12, 13 en 14 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965, de brief van 2 februari 1971 van de Minister van Justitie en het antwoord van 18 april 1989 van de Mi­nister van Justitie op een parlementaire vraag doen blijken dat er geen recht op vergoeding bestaat voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de administratieve standplaats en dat voor dienstreizen die vanuit de woonplaats worden ondernomen in geen geval een hogere ver­goeding kan worden verkregen dan voor dezelfde reis vanuit de standplaats. Die laatste regel wettigt niet zonder meer de conclusie dat de administratieve standplaats als «uitgangspunt» dient te worden genomen voor de berekening van de reisvergoedingen. Ter zake dient immers rekening te worden gehouden met de in artikel 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 neergelegde basisregel luidens welke alleen de werkelijk afgelegde kilome­ters voor vergoeding in aanmerking komen. Uit die regel volgt duidelijk dat verplaatsingen die niet met de werkelijkheid overeenstemmen niet kunnen worden vergoed. De regeling inzake vergoedingen van reiskosten dient daarenboven te worden begrepen in het licht van artikel 305, tweede lid, van het gerechtelijk wetboek dat bepaalt dat de magistraten-leden van o.m. de arbeidshoven moeten verblijven in het arrondissement waar het hof gevestigd is. Om te voldoen aan de door voornoemd artikel 305 opgelegde verplichting kan het ui­teraard niet volstaan een fictieve woonplaats te kiezen in het arrondissement waar het hof gevestigd is of er zich in het bevolkingsregister te laten inschrijven zonder er daadwerkelijk te verblijven. Wanneer aan de wettelijke woonplaatsverplichting niet is voldaan en ook geen afwijking werd gevraagd kunnen de vergoedingen voor dienstreizen die de werkelijke woon­plaats voor vertrek- of eindpunt hebben, in geen geval berekend worden alsof die reizen de administratieve standplaats als vertrek- of eindpunt hadden.

III. BEVOEGDHEID VAN DE ADMINISTRATIEVE OVERHEDEN - Uitoefening van de appre­ciatiebevoegdheid - Zorgvuldigheidsplicht - Algemeen (l en 2)

IV. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN -Tuchtregeling - l 0 Uitspraak van de straf -Termijn voor het nemen van de beslissing (l); - 2° Strafmaat - a) In beginsel: beoordelingsbevoegheid van de overheid (3); - b) Appreciatie van de ernst van de feiten door de Raad van State (4 tot 6)

V. LEDEN EN ADMINISTRATIEF PERSONEEL VAN DE RECHTERLIJKE ORDE-Tuchtrege­ling - Geschillen (l tot 6)

VI. RECHTSPLEGING - Laatste memorie - Middel - Toepassingen - Onontvankelijk middel (2)

1. Wanneer de verzoeker het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden acht, niet omdat een tuchtstraf niet binnen een redelijke termijn werd uitgesproken, doch wel omdat de tuchtprocedure pas na dertien jaar werd op gang gebracht, volstaat de omstandigheid dat een ambtenaar van de dienst comptabiliteit verzoeker dertien jaar vroeger op zijn adres aanschreef en verzoeker datzelfde adres zes jaar later opgaf in een brief die hij richtte aan die dienst niet om te besluiten dat de verwerende partij sedert geruime tijd ervan op de hoogte was of toch behoorde te zijn dat verzoeker daar woonde. In acht genomen dat magistraten

• Het Auditoraat was van oordeel dat het laatste middel, waarin de schending van het evenredigheidsbeginsel wordt aangevoerd, gegrond is aangezien er een kennelijke wanverhouding bestaat tussen de strafmaat en de feiten.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 25: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

N• 37.518

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 2

worden geacht steeds correct te handelen is de overheid gerechtigd erop te vertrouwen dat de door een magistraat op zijn onkostenstaat en op zijn aanvragen tot het gebruik van een persoonlijk voertuig als «woonplaats» vermelde adressen met de werkelijkheid overeenstemmen. Zo er sprake kan zijn van onvergeeflijke onzorgvuldigheid treft dat verwijt niet de verwerende partij, doch wel verzoeker die door opgave van .fictieve adressen aan het bestuur jarenlang heeft voorgewend op die adressen te hebben gewoond.

2. Wanneer verzoeker in zijn laatste memorie de verwerende partij verwijt niet de nodige zorgvuldigheid aan de dag te hebben gelegd bij de waardering van de ten laste gelegde feiten geeft hij aan de aangevoerde schending van het zorgvuldigheidsbeginsel een nieuwe grondslag. Dit nieuw middel is niet ontvankelijk omdat het niet van openbare orde is en verzoeker het reeds in de memorie van wederantwoord had kunnen aanvoeren.

3. De beoordeling van het laakbaar karakter der feiten en van de strafmaat die erop moet worden toegepast is zaak van de tuchtoverheid die ten deze over een zeer ruime appreciatiebevoegdheid beschikt.

4. Het komt de Raad van State niet toe zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van de bevoegde tuchtoverheid. Wanneer de juistheid van de aan verzoeker ten laste gelegde feiten niet wordt betwist kan de Raad enkel een kennelijk in wanverhouding tot die feiten staande straf onwettig bevinden. De Raad kan enkel tot onwettigheid besluiten - en annuleren -, indien hij tot de conclusie zou komen dat het in redelijkheid ondenkbaar is dat enige met de uitoefening van het tuchtrecht over parketmagistraten belaste overheid de zwaarste van de in artikel 405 van het gerechtelijk wetboek bepaalde straffen zou opleggen voor feiten van die aard en van die ernst. Voor het beantwoorden van de vraag of de uitgesproken tuchtstraf al dan niet in een wanverhouding staat tot de ten laste gelegde feiten dienen als van doorslaggevende aard in aanmerking te worden genomen de aard en de ernst van de fout, de hoedanigheid van de persoon die ze beging, de belangrijkheid van het uitgeoefende ambt en de weerslag van fout en bestraffing op het aanzien van het ambt.

5. Het hoeft geen betoog dat magistraten, die geroepen zijn om hun medeburgers te oordelen, willen zij dat met het vereiste gezag kunnen doen, van integer gedrag moeten zijn en zich in alle omstandigheden moeten onthouden van handelingen die het vertrouwen van de burgers in de magistratuur kunnen aantasten.

6. Wanneer in casu de ten laste gelegde feiten bestonden in het jarenlang onrechtmatig verkrijgen van onverschuldigde reis- en verblijfsvergoedingen en het plegen van onregelma­tigheden in .fiscale aangiften en zij werden gepleegd door een magistraat komt, mede in acht genomen dat magistraten aan een zeer strenge plichtenleer onderworpen zijn, het oordeel van de verwerende partij dat de verzoeker, door het plegen van die onregelmatigheden, op zo'n erge wijze afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van zijn hoge ambt, dat daarvoor de zwaarste tuchtstraf behoorde te worden opgelegd, niet als kennelijk onredelijk voor.

Gezien het verzoekschrift dat Jacques Ponet op 12 december 1989 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van het koninklijk besluit van 16 oktober 1989 waarbij hem de tuchtstraf van afzetting uit zijn ambt van eerste advocaat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen wordt opgelegd;

Overwegende dat de feitelijke gegevens van de zaak als volgt kunnen worden samengevat:

1. Bij koninklijk besluit van 21 mei 1970 wordt verzoeker met ingang van 2 oktober 1970 benoemd tot substituut-generaal bij het Arbeidshof te Luik en bij koninklijk besluit van 5 november 1974 wordt hij met ingang van 31 december 1974 benoemd tot advocaat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen.

2. Bij ministerieel besluit van 6 april 1971, met uitwerking op 1 januari 1971, wordt verzoeker op grond van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gemachtigd voor zijn dienstverplaatsingen in bestuursaangelegenheden zijn persoonlijk autovoertuig te gebruiken tot beloop van 7500 km per jaar. Verzoeker wordt in dat besluit vermeld als «substituut-generaal van het auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Luik, belast met de bediening van de afdeling te Hasselt».

3. Op 12 maart 1971 maakt verzoeker twee aangiften op voor het gebruik van zijn persoonlijk voertuig tijdens de maand februari 1971. Hij vermeldt daarbij verplaatsingen van zijn woonplaats te Tongeren naar de afdeling van het Arbeidshof te Hasselt en terug.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 26: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 3 Nr 37.518

Met een brief van 16 april 1971 zendt de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Luik voormelde aangiften terug naar verzoeker onder mededeling van wat volgt:

«de heer Minister van Justitie laat mij weten, bij zijn dienstbrief van 8 april 1971 -Algemene Diensten -Algemene Comptabiliteit - n' 7079/MJ, dat deze schuldvorderingen niet in vereffening kunnen worden gesteld wegens het feit dat uw administratieve standplaats zich te Hasselt bevindt en de reis- en verblijfkosten tussen deze stand- en woonplaats niet terugbetaalbaar zijn».

4. Bij brief van 7 mei 1971 verzoekt de procureur-generaal verzoeker een nieuwe raming te doen van het aantal kilometer die hij nodig heeft voor zijn dienstverplaatsingen voor het lopende jaar. De procureur-generaal preciseert daarbij dat het verzoeker «ten dien opzichte zal(".) gelieven zich te schikken naar de inhoud van mijn brief van 16 april 1971 (".) en slechts één verplaatsing per week van Hasselt naar luik te voorzien».

In zijn antwoordbrief van 12 mei 1971 deelt verzoeker de procureur-generaal o.m. mede dat het hem niet mogelijk is de gevraagde raming op te maken, «eerstens omdat die verplaatsing praktisch nooit door mij werd gedaan, mijn woonplaats Tongeren zijnde, en tweedens omdat tijdens de verlofperiodes ik dezelfde aantal dagen dienst neem als mijn collega's, die zoals ik hun standplaats in Luik hebben».

Verzoeker vraagt tevens «de algemene toedracht (te mogen) vernemen van de ministeriële onderrichtingen teneinde ieder misverstand uit te schakelen».

Op 17 mei 1971 deelt de procureur-generaal verzoeker mede «slechts de inhoud (te kunnen) bevestigen van de ministeriële onderrichtingen die U werden ter kennis gebracht bij mijn schrijven van 16 april 1971, n' A/116, lnd. n' 245».

Vanaf de maand juni 1971 dient verzoeker staten van reis- en verblijfkosten in waarbij hij voor het gebruik van zijn persoonlijk voertuig in de regel één wekelijkse verplaatsing Hasselt-Luik en terug (wegens zittingen en dienst van het auditoraat-generaal te Luik) en soms bijkomende verplaatsingen Hasselt-Luik en terug (vakantieperiodes en vergaderingen in de schoot van het Arbeidshof) in rekening brengt.

5. Naar aanleiding van het terugzenden van een onvolledig ingevulde staat van verblijfkosten voor de maand september 1971 van verzoeker, deelt de inspecteur-generaal van de Algemene Diensten van het Ministerie van Justitie in een brief van 14 oktober 1971 aan de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Luik mede dat verzoeker geen aanspraak kan maken op verblijfsvergoeding, daar de afstand Tongeren-Luik slechts 19 km bedraagt. De inspecteur-generaal doet tevens opmerken dat «indien de plaats van vertrek gelegen is in de werkelijke verblijfplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met de administratieve standplaats, dit geen bijkomende last mag meebrengen voor de Schatkist».

Op 16 februari 1972 dient verzoeker een nieuwe staat van verblijfkosten in voor de maand september 1971 alsook staten van reis- en verblijfkosten voor de maanden oktober, november en december 1971. Als «woonplaats» geeft hij op Leopoldplein 50 te Hasselt.

Met ingang van de maand juli 1972 vermeldt verzoeker op de door hem ingediende staten van reis- en verblijfkosten als «woonplaats» Leopoldplein 35-A/3 te Hasselt.

6. Vanaf zijn installatie als advocaat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen op 1 januari 1975 dient de verzoeker onkostenstaten in waarin hij verplaatsingen opgeeft van Antwerpen naar Hasselt en terug (meestal meer dan één per week). Als woonplaats vermeldt hij Rubenslei 16 te Antwerpen en als reden voor de verplaatsingen naar Hasselt vermeldt hij zittingen van het Arbeidshof en inzage van dossiers in Hasselt.

Op 27 november 1987 dient verzoeker een aanvraag in tot machtiging voor het gebruik van een persoonlijk voertuig in dienstaangelegenheden voor het jaar 1988. Als woonplaats vermeldt hij op de aanvraag: «thans 2000 Antwerpen, Amerika/ei 108, bus 3». Ter verantwoording van de aanvraag geeft hij op:

«4680 km 1) Verplaatsingen Antwerpen-Hasselt en terug wegens zittingen in de afdeling Hasselt en inzage rechtp/egingsdossiers.

» 500 km 2) Uitzonderlijke verplaatsingen wegens inspectie van de auditoraten van het ressort van het Arbeidshof te Antwerpen.

» 500 km 3) Verplaatsingen bij regelmatige vergaderingen met de heren Eerste-Advocaten-generaal van de Arbeidshoven.

» 600 km 4) Verplaatsingen naar Brussel en terug voor het bijwonen van vergaderingen van de werkgroep «wijziging reglement politie over het wegverkeer>»>.

8. De procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen brengt op 21 december 1987 over die aanvraag een «voorbehouden advies» uit, dat als volgt is geformuleerd:

«Punt 4 zeker niet.

»Punt 1 is onjuist. De heer Ponet verblijft niet in Antwerpen».

Gevolg gevend aan een schrijven van 8 februari 1988 van het Ministerie van Justitie waarbij hij werd ver­zocht het uitgebrachte voorbehouden advies nader te verduidelijken «vooral wat betreft het verblijf van betrokkene», preciseert de procureur-generaal o.m. dat verzoeker als woonplaats opgeeft Amerikalei 108 bus 3 te Antwerpen en het laat voorkomen dat hij vandaar vertrekt om naar de sectie Hasselt van het Arbeidshof te rijden, dat verzoeker in feite echter woont en verblijft te Tongeren, Darenbergstraat 1, dat op het aangegeven adres te Antwerpen een

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 27: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.518

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 4

advocaat-generaal bij het Hof van beroep «alhier» woont en dat het dus om een volledig fictief adres (gaat}, zoals ook het vroeger gebruikte adres: Rubenslei, 16, te 2000 Antwerpen, fictief was.

9. Met een nota van 24 maart 1988 deelt de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie de Minister o.a. mede dat verzoeker op basis van valse gegevens vergoedingen heeft bekomen voor reis- en verblijfkosten. Hij stelt voor in de eerste plaats 568.810 fr. terug te vorderen en vervolgens te onderzoeken of verzoeker niet dient te worden vervolgd wegens valsheid in geschriften.

10. Bij brief van 8 april 1988 bevestigt verzoeker aan de procureur-generaal dat de vermelding van het adres Amerikalei 108/3 te Antwerpen op de aanvraag van 27 november 1987 «juist gebeurde».

11. Op vraag van de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie verzoekt de wnd. procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen verzoeker bij brief van 12 oktober 1988 zijn handelwijze te verantwoorden.

In een brief van 27 oktober 1988 schrijft verzoeker aan de wnd. procureur-generaal o.m. wat volgt:

«Bij de oprichting van het Arbeidshof te Antwerpen, waarin ik als Eerste Advocaat-generaal benoemd werd, heb ik in toepassing van artikel 305 van het Gerechtelijk Wetboek en op aandringen van de hogere overheid een administratieve woonplaats gekozen te Antwerpen.

»Bij de start van de werking van het Arbeidshof ging ik praktisch iedere dag naar Antwerpen en moest daardoor van daaruit mij verschillende keren per week naar Hasselt begeven.

»(".)

»Ik ontken niet dat ik in werkelijkheid woonachtig was te Tongeren en dat ik derhalve gedurende een aantal jaren staten heb ondertekend die niet met de werkelijkheid overeenstemden. Ik ben bereid hiervoor de gevolgen te dragen». '

12. Aangezien het probleem van de eventueel ten onrechte genoten reis- eri verblijfkosten ook de vraag deed rijzen naar de regelmatigheid van verzoekers belastingaangiften, inzonderheid wat de aftrekbare kosten betreft, schrijft de wnd. procureur-generaal de gewestelijk directeur van de administratie der directe belastingen te Antwerpen op 10 november 1988 aan met het verzoek hem in te lichten over een gebeurlijke beslissing tot herziening van de jaarlijkse belastbare grondslag in hoofde van verzoeker.

13. Nadat de door verzoeker bij brief van 27 oktober 1988 gegeven verantwoording aan de Minister van Justitie was overgemaakt, vraagt de Minister bij brief van 21 november 1988 aan de procureur-generaal of niet tuchtrechtelijk moet worden opgetreden.

Met een antwoordbrief van 27 november 1988 deelt de wnd. procureur-generaal de Minister mede dat de feiten die verzoeker pleegde «zo zwaarwichtig» zijn dat de toepassing van één van de zware disciplinaire straffen, waarvan sprake in artikel 414, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, te weten de schorsing of de afzetting, in overweging dient te worden genomen.

14. In een brief van 5 december 1988 aan de Minister van Justitie schrijft de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie o.m. wat volgt:

«De h. Ponet had zich daadwerkelijk te Antwerpen moeten vestigen en dan had hij met de werkelijkheid overeenstemmende reiskosten in rekening kunnen brengen. Het was hem echter niet geoorloofd op een frauduleuze manier vergoedingen te verkrijgen.

»Tevens wil ik er aan toevoegen dat uit een stuk dat mij zopas door de wn. Procureur-generaal te Antwerpen wordt medegedeeld, gebleken is dat toen de h. Ponet nog te Luik werkzaam was, hij zich reeds ten onrechte vergoedingen deed toekennen wegens afgelegde afstanden die niet met de werkelijkheid overeenstemden.

»Dit alles getuigt van een mentaliteit die niet strookt met de waardigheid van een magistraat.

»Ik ben derhalve van oordeel dat een strenge tuchtstraf geboden is.

»Daar alleen de lagere tuchtstraffen tot de bevoegdheid van de procureur-generaal behoren, terwijl de zwaardere tuchtstraffen door de Koning worden uitgesproken, meen ik dat onderhavige zaak aan uw persoonlijk oordeel moet worden onderworpen. Een lagere tuchtstraf volstaat immers niet».

15. Bij brief van 6 december 1988 deelt de gewestelijk directeur van de administratie der directe belastingen te Antwerpen de procureur-generaal mede «(dat verzoeker) vanaf de aangifte in de personenbelasting over het aanslagjaar 1977 (".) steeds zijn werkelijke bedrijfsuitgaven (heeft) aangegeven (".), (dat) de beroepsmatige verplaatsingskosten met eigen wagen worden vastgesteld op basis van het totaal aantal voor het beroep afgelegde kilometers, voor de regelmatige ritten Tongeren-Antwerpen en Tongeren-Hasselt, en terug, (en dat) het totaal van de aldus berekende bedrijfskosten vanaf het aanslagjaar 1982 door belastingplichtige (wordt) verminderd met de hem door het Ministerie van Justitie betaalde reisvergoeding, niet met de verblijfsvergoeding».

Voormelde brief wordt op 9 december 1988 door de wnd. procureur-generaal aan de Minister van Justitie toegezonden.

16. Na aanvullend onderzoek van de onkostenstaten en de fiscale aangiften van de verzoeker wordt door de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie in een nota van 27 februari 1989 aan de Minister

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 28: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 5 N' 37.518

voorgesteld van verzoeker 1.250.000 BF terug te vorderen ter recuperatie van ten onrechte genoten «wagenkosten» en verblijfsvergoedingen die van 1970 tot en met 1987 werden uitbetaald.

17. Op 17 april 1989 wordt verzoeker, op vraag van de Minister van Justitie, door de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen over de hem ten laste gelegde feiten gehoord. Bij die gelegenheid bevestigt verzoeker o.m. de passus uit zijn brief van 27 oktober 1988 waarin hij erkent dat hij in werkelijkheid woonachtig was te Tongeren.

18. In zijn schriftelijke conclusie van 12 juni 1989 overweegt de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen, na een voorafgaande uiteenzetting van de uit het administratief onderzoek blijkende feiten en omstandigheden, dat is komen vast te staan dat verzoeker zich met betrekking tot de uitoefening van zijn ambt sedert 1970 op een onrechtmatige wijze heeft verrijkt, dat die feiten een bijzonder ernstig karakter hebben gezien hun aard, gezien de herhaling gedurende achttien jaren en gezien de omyang van de ten onrechte gevorderde en uitbetaalde bedragen en dat zij in hoofde van de betrokken magistraat gedragingen uitmaken die op erge wijze afbreuk doen aan de waardigheid van zijn ambt.

De procureur-generaal besluit dat er reden bestaat om verzoeker af te zetten.

19. Bij gerechtsbrief van 11 september 1989 wordt verzoeker door de procureur-generaal opgeroepen om op 2 oktober 1989 in persoon te verschijnen in het kabinet van de Minister van Justitie om er in het kader van een tuchtprocedure die aanleiding kan geven tot één van de tuchtstraffen bepaald in artikel 405 van het Gerechtelijk Wetboek gehoord te worden aangaande de feiten die overeenkomstig de schriftelijke conclusie van de procureur­generaal in de gerechtsbrief als volgt worden weergegeven:

«Minstens sedert 1968 woont en verblijft U onafgebroken effectief te Tongeren aan de Darenbergstraat 1.

»U liet U echter inschrijven te Hasselt vanaf 8 december 1971 achtereenvolgens aan het Leopoldplein 50 en Leopoldplein 35-A/3 en daarna te Antwerpen achtereenvolgens vanaf 26 februari 1975 aan de Rubens/ei 16 en vanaf 27 november 1987 aan de Amerika/ei 108.

»Op de voornoemde adressen te Hasselt en te Antwerpen hebt U echter nooit werkelijk verbleven en het betrof telkens een fictieve woonplaats.

»Vanaf het jaar 1970 tot en met het jaar 1987 hebt U die fictieve woonplaatsen voorgewend tegenover de heer Minister van Justitie om U voor uw verplaatsingen ter gelegenheid van de uitoefening van uw ambten, achtereenvolgens bij de Arbeidshoven te Luik en te Antwerpen, door de schatkist vergoedingen te doen uitbetalen voor reiskosten door het gebruik van uw eigen personenauto en voor verblijfkosten, die niet aan werkelijk gemaakte kosten beantwoordden en waarop U zelfs geen recht had, zodat die gelden op frauduleuze wijze werden bekomen.

»Aldus werd U voor de jaren 1970 tot en met 1974 een totaal bedrag van 123.299 frank uitbetaald ter vergoeding van beweerde reiskosten en verblijfkosten voor verplaatsingen, als Substituut-generaal bij het Arbeidshof te Luik, op het traject Hasselt-Luik en terug, terwijl U zich in werkelijkheid verplaatst had van Tongeren naar Luik en terug en geen recht had op die vergoedingen, daar U uw normale ambtsactiviteiten te Luik uitoefende.

»Voor de jaren 1975 tot en met 1987 werd U een totaal bedrag van 1.152.074 frank uitbetaald ter vergoeding van beweerde reiskosten en verblijfkosten voor verplaatsingen, als Eerste Advocaat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen, van uw fictieve woonplaats te Antwerpen naar Hasselt en terug, voor werkzaamheden op de afdeling te Hasselt van het Arbeidshof. terwijl U zich in werkelijkheid verplaatst van Tongeren naar Hasselt en terug en evenmin recht had op die vergoedingen.

»Het totaal van de aldus ten onrechte gevorderde en ontvangen gelden beloopt 1.275.373 frank.

»Daarenboven hebt U in uw aangiften in de personenbelasting vanaf het aanslagjaar 1977 (inkomsten 1976) telkens uw werkelijke bedrijfsuitgaven ingebracht in plaats van toepassing te maken van de wettelijk voorziene forfaitaire onkosten, zoals U voordien had gedaan, en daarbij uw beroepsmatige verplaatsingsonkosten (met eigen personenauto) voorgebracht op basis van het totaal voor uw beroep afgelegde kilometers op de trajecten Tongeren­Antwerpen en terug en Tongeren-Hasselt en terug, terwijl slechts vanaf het aanslagjaar 1982 (inkomsten 1981) de ingebrachte bedragen telkens verminderd werden met de U door de schatkist uitbetaalde reisvergoedingen.

»U hebt voor uw aangiften in de personenbelasting, die geschiedden in de omschrijving van uw fictieve woonplaats te Antwerpen, vanaf het aanslagjaar 1977, die woonplaats als «administratieve» woonplaats voor uw beroep voorgesteld en gebruik gemaakt van uw effectieve woonplaats te Tongeren ten einde door het inbrengen van uw verplaatsingskosten, een gunstiger aanslag te genieten.

»Aldus is gebleken dat U zich tijdens en met betrekking tot de uitoefening van uw ambten sedert 1970 onafgebroken op een onrechtmatige wijze hebt verrijkt ten koste van de schatkist».

20. Op 2 oktober 1989 wordt verzoeker, bijgestaan door zijn advocaten, door de Minister van Justitie gehoord.

In zijn verdedigingsnota voert verzoeker o.m. aan dat hij de door de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Luik gegeven instructies heeft opgevolgd, dat de staten jarenlang probleemloos werden goedgekeurd door de hiërarchische overheid, dat hij nooit verzwegen heeft dat zijn woonplaats te Tongeren was en hij enkel «administratieve standplaatsen» heeft genomen, dat de wetgeving en de onderrichtingen niet zeer duidelijk zijn

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 29: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.518

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 6

en dat hij de uitbetaalde reisvergoedingen niet in mindering heeft gebracht van de aangegeven beroepsmatige verplaatsingskosten, omdat er geen uitbetalingsfiches werden verstuurd naar de controles van de directe belastingen.

21. Op 16 oktober 1989 wordt het thans bestreden koninklijk besluit genomen waarbij aan verzoeker de tuchtstraf van afzetting uit zijn ambt van eerste advocaat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen wordt opgelegd.

Het bestreden besluit berust, benevens de verwijzingen die het bevat naar de schriftelijke conclusie van de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen van 12 juni 1989 en naar het verhoor door de Minister van Justitie op 2 oktober 1989; op de overweging «dat de heer Ponet Jacques door zijn gedrag afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van zijn ambt».

Overwegende dat de verwerende partij het beroep niet ontvankelijk acht wegens nietigheid van het verzoekschrift; dat zij ter ondersteuning van haar exceptie doet gelden dat het verzoekschrift in de aanhef vermeldt «vertegenwoordigd door en woonplaats kiezend bij mr. A. Vandeurzen en mr. M. Boes, advocaten, Scheigoorstraat n' 5, te 3950 Beringen» en dat het als volgt is ondertekend:

«Voor verzoeker - zijn raadsman »A. Vandeurzen »i.o. »(handtekening)»;

dat zij stelt dat, aangezien het verzoekschrift werd ondertekend «in opdracht» van verzoekers raadsman, zonder dat echter de identiteit van de ondertekenaar vermeld wordt of gekend is, niet blijkt of de ondertekening overeenkomstig artikel 1 van het procedurereglement wel «geschiedde» door verzoeker of zijn raadsman; dat zij daar in de laatste memorie nog aan toevoegt dat de formele geldigheid van het verzoekschrift tot nietigverklaring dient te worden beoordeeld op het tijdstip van de neerlegging ervan;

Overwegende dat luidens artikel 1 van het procedurereglement het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door een advocaat ingeschreven op het tableau van de Orde der Advocaten; dat evenwel niet is vereist dat de naleving van die substantiële pleegvorm aan de hand van het verzoekschrift zelf kan worden vastgesteld; dat het noodzakelijk doch voldoende is dat de naleving van het aangehaalde voorschrift in de loop van het geding komt vast te staan;

Overwegende dat de bij de memorie van wederantwoord gevoegde stukken doen blijken dat verzoeker aan de advocatenassociatie Geyskens-Vandeurzen-Coomans opdracht gaf «het nodige te doen om een procedure bij de Raad van State in te leiden» en dat het verzoekschrift werd ondertekend door mr. Jo Vandeurzen, die ingeschreven is op het tableau van de Orde der Advocaten bij de balie van Hasselt; dat derhalve aan het voorschrift van artikel 1 van het procedurereglement werd voldaan; dat de exceptie niet gegrond is;

Overwegende dat verzoeker in het eerste middel de schending aanvoert van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten «zoals geïnterpreteerd door de ministeriële om­zendbrief van 2 februari 1971 en bevestigd door het ministeriële antwoord van 18 april 1989, doordat in strijd met voormelde bepalingen, zoals door de tegenpartij zelf geïnterpreteerd, aan verzoeker ten laste werd gelegd ten onrechte verplaatsingskosten in rekening te hebben gebracht en ontvangen, terwijl verzoeker zich precies geconfor­meerd had aan de voorschriften zoals door de tegenpartij zelf geïnterpreteerd»;

Overwegende dat de verwerende partij antwoordt dat verzoeker klaarblijkelijk wil doen gelden dat de aanvragen voor genoten reiskosten werden opgesteld volgens de richtlijnen die op 7 mei 1971 door de procureur­generaal bij het Hof van beroep te Luik werden verstrekt, toen deze voorstelde «slechts één verplaatsing per week van Hasselt naar Luik te voorzien», dat echter de procureur-generaal reeds in een brief van 16 april 1971 verzoeker erop attent maakte dat zijn administratieve standplaats zich te Hasselt bevond en de reis- en verblijfkosten tussen de stand- en de woonplaats niet terugbetaalbaar zijn, zodat verzoeker ervan op de hoogte was dat zijn verplaatsingen vanuit de woonplaats Tongeren naar de standplaats Hasselt niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, dat de procureur-generaal in zijn brief van 7 mei 1971 verzoeker geenszins oplegde fictieve woonplaatsen te vermelden teneinde enige reisvergoeding te bekomen «doch allicht van oordeel was dat een wekelijkse verplaatsing vanuit de standplaats naar het Hof van Beroep te Luik werd volbracht en in rekening mocht worden gebracht», dat aan verzoeker nooit de verplichting werd opgelegd om fictieve woonplaatsen op te geven, dat luidens artikel 305 van het Gerechtelijk Wetboek de magistraten van hoven en rechtbanken in beginsel moeten verblijven in het arrondissement van het hof of de rechtbank waar zij zijn aangesteld, wat er eens te meer op wijst dat verzoeker zich niet kon beperken tot het nemen van een, fictieve verblijfplaats, maar ertoe gehouden was zijn werkelijke woonplaats over te brengen naar Hasselt en later naar Antwerpen en dat verzoeker, indien hij zulks niet wenste te doen, om een officiële vrijstelling kon verzoeken overeenkomstig de bepalingen van artikel 306 van het Gerechtelijk Wetboek;

Overwegende dat verzoeker repliceert dat de verwerende partij blijkbaar «woonplaats» en «administratieve standplaats» verwart, dat de brief van 14 oktober 1971 van de inspecteur-generaal van de Algemene Diensten van het Ministerie van Justitie, waarin wordt aangestipt «dat, indien de plaats van vertrek gelegen is in de werkelijke verblijfplaats van de betrokkene, en deze niet overeenstemt met de administratieve standplaats, dit geen bijkomende last mag meebrengen voor de Schatkist», immers overduidelijk doet blijken dat de kosten berekend dienden te worden vanuit de administratieve standplaats en dat de woonplaats alleen dan als uitgangspunt mocht worden genomen, wanneer daar geen bijkomende, d.i. hogere kosten uit voortvloeien, dat de opmerkingen van de verwerende partij over het opgeven van fictieve woonplaatsen bijgevolg iedere pertinentie missen en dat, ook

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 30: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 7 N• 37.518

al ware het fictieve karakter van de woonplaatsen bewezen, «dit geen feit is dat aan verzoeker tuchtrechtelijk ten laste werd gelegd», dat de verwerende partij derhalve «ernstig heeft gedwaald over de toepasselijke rechtsregels wat de kostenberekening betreft»; dat verzoeker zijn repliek als volgt eindigt:

«Mocht, per impossibile, uw Raad van mening zijn dat verzoeker toch ten onrechte verplaatsingskosten in rekening heeft gebracht, dan blijkt uit de briefwisseling met Procureur-Generaal Constant en uit de houding van de administratie, die 18 jaar deze wijze van kostenberekening aangenomen en zelfs opgelegd heeft, dat verzoeker verkeerde in een toestand .van onoverwinnelijke dwaling»;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten in zijn artikelen 12, 13 en 14 bepaalt:

«Art. 12. De toelatingen om in het belang van de dienst gebruik te maken van een eigen motorvoertuig zijn het voorwerp van een besluit dat genomen wordt door de betrokken Minister op gunstig advies van de Inspecteur van Financiën. De toelatingen zijn slechts geldig tot 31 december van ieder jaar;( .. .).

»Art. 13. De personen die voor hun dienstreizen gebruik maken van een wagen die hun toebehoort, hebben recht, tot goedmaking van al de kosten die uit het gebruik van dat voertuig voortspruiten, op een kilometervergoeding vastgesteld overeenkomstig de tabel welke bij dit besluit is gevoegd.

»(. .. )

»Art. 14. Voor de berekening van de kilometervergoedingen wordt als grondslag genomen de werkelijke afstand in kilometers volgens de gevolgde wegen. Zij die evenwel niet wonen ter standplaats van hun ambt en die een dienstreis ondernemen met hun woonplaats als vertrek- of eindpunt, kunnen geen hogere vergoeding bekomen dan die welke hun zou verschuldigd zijn indien de reizen van of naar hun standplaats waren geschied (. .. )»;

dat in een brief n' 7073/M van 2 februari 1971 de toenmalige Minister van Justitie heeft medegedeeld o.m. volgende regels toe te passen inzake reisvergoedingen:

«a) Onder de verschil/ende afdelingen van een hof of rechtbank wordt deze welke het dichtst bij de woonplaats van betrokkene gelegen is, als zijn administratieve standplaats aanzien, tenzij de magistraat of het personeelslid zelf een andere keuze doet;

»b) De verplaatsingskosten tussen de woonplaats en de administratieve standplaats worden niet vergoed;

»c) De verplaatsingskosten buiten de administratieve standplaats worden terugbetaald»;

dat in antwoord op een parlementaire vraag de Minister van Justitie op 18 april 1989 o.m. heeft verklaard «(dat) alleen de verplaatsingen gedaan in het belang van de dienst in aanmerking komen (voor vergoeding van reis- en verblijfkosten met toepassing van de koninklijke besluiten van 18januari 1965 en 24 december 1964) met uitsluiting van de verplaatsingen tussen de effectieve woonplaats en de plaats van tewerkstelling (administratieve standplaats), behoudens eventuele terugbetaling van het aandeel van de Staat - werkgever in de prijs van het sociaal abonnement»; dat de Minister daarbij heeft gepreciseerd dat «Uit artikel 14 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 en uit de algemene economie van dat besluit kan worden afgeleid dat de administratieve standplaats daar is waar de betrokken ambtenaar op regelmatige en bestendige wijze zijn ambt uitoefent»; (Vr. en Antw. Senaat, 18 april 1989, 1298-1300);

Overwegende dat de aangehaalde reglementaire bepalingen en ministeriële antwoorden doen blijken dat er geen recht op vergoeding bestaat voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de administratieve standplaats en dat voor dienstreizen die vanuit de woonplaats worden ondernomen in geen geval een hogere vergoeding kan worden verkregen dan voor dezelfde reis vanuit de standplaats; dat die laatste regel evenwel niet zonder meer de conclusie wettigt dat de administratieve standplaats als «uitgangspunt» dient te worden genomen voor de berekening van reisvergoedingen; dat ter zake immers rekening dient te worden gehouden met de in artikel 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 neergelegde basisregel luidens welke alleen de werkelijk afgelegde kilometers voor vergoeding in aanmerking komen; dat uit die regel duidelijk volgt dat verplaatsingen die niet met de werkelijkheid overeenstemmen niet kunnen worden vergoed; dat de regeling inzake vergoeding van reiskosten daarenboven dient te worden begrepen in het licht van artikel 305, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat de magistraten - leden van o.m. de arbeidshoven - moeten verblijven in het arrondissement waar het hof gevestigd is; dat de bepalingen van artikel 306 van hetzelfde wetboek naar luid waarvan de Koning onder bepaalde voorwaarden kan vrijstellen van het verplicht verblijf ter standplaats voor de onderhavige zaak zonder belang zijn, daar verzoeker niet beweert een dergelijke vrijstelling te hebben gevraagd of verkregen; dat, om te voldoen aan de door voornoemd artikel 305 opgelegde verplichting, het uiteraard niet kan volstaan een fictieve woonplaats te kiezen in het arrondissement waar het hof gevestigd is of er zich in het bevolkingsregister te laten inschrijven zonder er daadwerkelijk te verblijven; dat, wanneer aan de wettelijke woonplaatsverplichting niet is voldaan en ook geen afwijking werd gevraagd, de vergoedingen voor dienstreizen die de werkelijke woonplaats voor vertrek- of eindpunt hebben, in geen geval berekend kunnen worden alsof die reizen de administratieve standplaats als vertrek- of eindpunt hadden;

Overwegende dat verzoeker heeft erkend dat hij sinds 1968 onafgebroken zijn werkelijke woonplaats in Tongeren heeft gehad; dat hij zich vanaf 1971 echter achtereenvolgens in het bevolkingsregister van de gemeenten Hasselt en Antwerpen heeft ingeschreven en die adressen zowel op zijn aanvragen tot het gebruik van een persoonlijk voertuig voor dienstreizen als op zijn staten van reis- en verblijfkosten als «woonplaats» heeft vermeld;

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 31: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

N• 37.518

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 8

dat, gelet op die gegevens en mede in acht genomen wat hiervoren werd geschreven, aan de verwerende partij niet kan worden verweten het koninklijk besluit van 18 januari 1965 verkeerd te hebben geïnterpreteerd en toegepast door te stellen dat verzoeker ten onrechte vergoedingen heeft gevraagd en bekomen voor zogenaamde verplaatsingen vanuit fictieve woonplaatsen te Hasselt en te Antwerpen naar Luik respectievelijk Hasselt, terwijl verzoeker in werkelijkheid vanuit Tongeren naar Luik respectievelijk Hasselt reisde;

Overwegende dat verzoekers argumentatie inzake onoverwinnelijke dwaling iedere geloofwaardigheid mist; dat immers niet valt in te zien waarom verzoeker vanaf 1971 op zijn aanvragen tot het gebruik van een persoonlijk voertuig en op zijn staten van reis- en verblijfkosten fictieve adressen als woonplaats vermeldde, wanneer hij -zoals hij beweert - ten gevolge van de brieven van de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Luik en van de houding van het bestuur werkelijk in de overtuiging verkeerde dat voor de reis- en verblijfkosten diende te worden uitgegaan van de administratieve standplaats; dat het middel niet gegrond is;

Overwegende dat verzoeker in het tweede middel de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel aanvoert «doordat de tegenpartij pas in 1988 een tuchtprocedure tegen hem heeft opgestart, terwijl de toestand waartegen zij beweerde op te treden sedert minstens 1982 bestond, door hem nooit werd weggestoken, en de tegenpartij steeds ervan op de hoogte was, en derhalve niet aannemelijk is dat een toestand die zij sedert minstens 1970 kende en waarover zij nooit enige opmerking heeft gemaakt, plots in 1988 onduldbaar wordt, niet alleen vanaf 1988 maar retroactief van 1970»;

Overwegende dat de 'verwerende partij antwoordt dat verzoeker de tuchtrechtelijke overheid geen onzorg­vuldigheid verwijt bij de eigenlijke totstandkoming van de tuchtmaatregel, «doch oordeelt dat de verweten feiten eigenlijk vroeger hadden moeten worden bekritiseerd of verboden», dat de aandacht van de overheden op de onre­gelmatige situatie van verzoeker pas getrokken werd toen deze op zijn aanvraag tot het gebruik van een persoonlijk voertuig voor het jaar 1988 een adresverandering mededeelde waarvan voor de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen duidelijk was dat zij onjuist was, dat aan de overheden van verzoeker, inzonderheid aan de procureur-generaal, niet kan worden verweten niet eerder te hebben «nagespeurd» of het door verzoeker als woonplaats opgegeven adres (Rubenslei 16 te Antwerpen) met de werkelijkheid overeenstemde en dat, zodra enige onregelmatigheid vermoed werd, alles in het werk werd gesteld om zo snel mogelijk, op grond van een volledig dossier en na alle betrokken instanties en verzoeker zelf aangeschreven en ondervraagd te hebben, een beslissing te kunnen nemen inzake de toe te passen maatregelen;

Overwegende dat verzoeker repliceert dat de verwerende partij de draagwijdte van het aangevoerde middel miskent; dat hij doet gelden dat de verwerende partij «onvergeeflijk» onzorgvuldig is geweest omdat «zij niet heeft beseft dat haar eigen administratie voor de berekening van de kosten uitging van de administratieve woonplaats (en omdat) zij niet heeft beseft dat haar eigen administratie minstens sedert 6 maart 1975 wist dat de woonplaats van verzoeker in Tongeren gevestigd was»; dat hij in dat verband verwijst naar een brief van bestuurssecretaris Mairesse van 6 maart 1975 gericht aan zijn adres te Tongeren, naar een door hemzelf aan de personeelsdienst van het Ministerie van Justitie gerichte brief van 6 januari 1984 waarin het adres te Tongeren wordt vermeld en naar twee adressenlijsten van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen, gedateerd l maart 1978 en 20 juni 1986, waarin als adres wordt vermeld: Darenbergstraat l te 3700 Tongeren; dat hij de verwerende partij tevens verwijt «kennelijk» onzorgvuldig te hebben gehandeld «door op grond van gegevens die haar sedert minstens 1975 bekend waren, pas in 1989 op te treden ( ... ) en dan nog uit die lange duur een argument te halen om de zwaarste tuchtstraf op te leggen»;

Overwegende dat verzoeker het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden acht, niet omdat de tuchtstraf niet binnen een redelijke termijn werd uitgesproken, doch wel omdat de tuchtprocedure pas in 1988 werd op gang gebracht, terwijl de verwerende partij sinds 1975 wist of diende te weten dat hij zijn woonplaats te Tongeren had; dat de omstandigheid dat bestuurssecretaris Mairesse van de Algemene Diensten - Algemene Comptabiliteit van het Ministerie van Justitie verzoeker op 6 maart 1975 aanschreef op het adres Darenbergstraat 1 te Tongeren en dat verzoeker datzelfde adres zes jaar later opgaf in een brief die hij richtte aan het Ministerie van Justitie - Algemene Diensten - Personeel evenwel niet volstaat om te besluiten dat de verwerende partij sedert geruime tijd ervan op de hoogte was of toch behoorde te zijn dat verzoeker te Tongeren woonde; dat dezelfde conclusie zich opdringt met betrekking tot de adressenlijsten van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen, waarin eveneens het adres te Tongeren was vermeld; dat, in acht genomen dat magistraten worden geacht steeds correct te handelen, de verwerende partij immers gerechtigd was erop te vertrouwen dat de door verzoeker op zijn onkostenstaten en op zijn aanvragen tot het gebruik van een persoonlijk voertuig als «woonplaats» vermelde adressen met de werkelijkheid overeenstemden; dat, zoals de verwerende partij terecht doet opmerken, noch aan haarzelf, noch aan de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen kan worden verweten niet te hebben «nagespeurd» of de in voornoemde documenten opgegeven adressen wel dezelfde waren als deze die voorkwamen in adressenlijsten of in sporadisch gevoerde briefwisseling; dat, zo er sprake kan zijn van «onvergeeflijke onzorgvuldigheid», dat verwijt niet de verwerende partij treft, doch wel verzoeker die door opgave van fictieve adressen te Hasselt en te Antwerpen aan het bestuur jarenlang heeft voorgewend op die adressen te hebben gewoond; dat het aan de verwerende partij gerichte verwijt niet eerder te zijn opgetreden dan ook ongegrond is; dat het middel verworpen dient te worden;

Overwegende dat verzoeker in de laatste memorie nog aanvoert dat het door de procureur-generaal in diens schriftelijke conclusie ingenomen standpunt, dat trouwens ook terug te vinden is in de nota's van de secretaris­generaal van het Ministerie van Justitie van 24 maart 1988 en 27 februari 1989, en luidens hetwelk hij op geen

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 32: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 9 Nr 37.518

enkele vergoeding recht had, duidelijk onjuist is «daar hij minstens recht had op de kosten van het traject Tongeren­Luik en daarna Tongeren-Hasselt»; dat verzoeker daaruit concludeert «dat in zoverre de documenten van heide amhtsqragers rechtstreeks ten grondslag liggen van de bestreden beslissing, deze, ook om deze reden, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen (is)»;

Oveiwegende dat uit verzoekers betoog kan worden afgeleid dat hij de veiwerende partij veiwijt niet de nodige zorgvuldigheid aan de dag te hebben gelegd bij de waardering van de ten laste gelegde feiten; dat verzoeker aldus aan de in het tweede middel aangevoerde schending van het zorgvuldigheidsbeginsel een nieuwe grondslag geeft; dat zijn betoog in de laatste memorie dan ook als een nieuw middel dient te worden aangemerkt; dat dit nieuw middel, omdat het niet van openbare orde is, en verzoeker het reeds in de memorie van wederantwoord had kunnen aanvoeren, niet ontvankelijk is; dat verzoekers betoog in zijn laatste memorie, mocht het in verband met het derde middel moeten worden gebracht, toch in elk geval veiworpen zou dienen te worden, omdat het bedoelde ontzeggen van het recht op vergoedingen voor verplaatsing en verblijf uitdrukkelijk beperkt was tot de bediening van de sectie Hasselt van het Arbeidshof vanuit zijn werkelijke woonplaats te Tongeren en verzoeker geen enkel gegeven aanbrengt dat aantoont dat hij daarvoor aanspraak kon maken op reis- en verblijfsvergoedingen;

Oveiwegende dat verzoeker in het laatste middel de schending van het evenredigheidsbeginsel aanvoert «doordat, zelfs al waren de feiten bewezen zoals ten laste gelegd, de zwaarte van de sanctie kennelijk buiten verhouding staat met de ernst van defeiten (verlies van inkomen, dekking sociale zekerheid, verlies pensioenrechten, versus een naar beweren ten onrechte geïnde vergoeding van 1 .275.373 frank over een periode van 17 jaar)»;

Oveiwegende dat de veiwerende partij antwoordt dat de tuchtoverheid over een ruime appreciatiebevoegd­heid beschikt bij de beoordeling van alle concrete elementen van de zaak en dat de Raad van State een opgelegde tuchtstraf slechts als onwettig kan beschouwen wanneer ze kennelijk volkomen in wanverhouding staat tot de feiten; dat zij doet gelden dat «de vereiste onkreukbaarheid van de magistraten, een van de waarborgen voor een geloofwaardig rechtsbestel, niet kan dulden dat een doorgezette miskenning van wettelijke voorschriften inzake de vergoeding van reiskosten en inzake inkomstenbelastingen niet met de zwaarste straf zou worden beteugeld, ook al slaan de feiten op slechts zowat 100.000 BF per jaar»; dat zij ook nog doet opmerken dat de Minister van Justitie niet alleen stond in zijn oordeel dat de afzetting diende te worden opgelegd, nu ook de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie die mening waren toegedaan;

Oveiwegende dat verzoeker repliceert dat het kennelijk onredelijk is een zo zware straf als de afzetting uit te spreken wanneer de tuchtoverheid zelf gedurende minstens dertien jaar heeft stilgezeten, dat het duidelijk is dat indien de veiwerende partij in 1975 ware opgetreden «de ernst van de feiten aanzienlijk minder zou zijn geweest» en dat het feit dat de Minister van Justitie niet alleen stond in zijn oordeel «niets afdoet van de onevenredigheid van de beslissing omdat de beide procureurs-generaal hun oordeel hebben gevormd zonder enig onderzoek van de toepasselijke rechtsregels»;

Oveiwegende dat de beoordeling van het laakbaar karakter der feiten en van de strafmaat die erop moet worden toegepast zaak is van de tuchtoverheid die ten deze over een zeer ruime appreciatiebevoegdheid beschikt; dat het de Raad van State niet toekomt zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van de bevoegde tuchtoverheid; dat de Raad enkel over een marginale toetsingsbevoegdheid beschikt; dat de juistheid van de aan verzoeker ten laste gelegde feiten niet wordt betwist; dat de Raad enkel een kennelijk in wanverhouding tot die feiten staande straf onwettig kan bevinden; dat de Raad enkel tot onwettigheid kan besluiten - en annuleren -, indien hij tot de conclusie zou komen dat het in redelijkheid ondenkbaar is dat enige met de uitoefening van het tuchtrecht over parketmagistraten belaste overheid de zwaarste van de in artikel 405 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde straffen zou opleggen voor feiten van die aard en van die ernst;

Oveiwegende dat bij het onderzoek van het tweede middel reeds werd vastgesteld dat het aan de veiwerende partij gerichte veiwijt niet vroeger te zijn opgetreden niet gegrond is; dat op grond daarvan aangenomen dient te worden dat de veiwerende partij de lange duur van de begane onregelmatigheden rechtmatig heeft kunnen betrekken bij de beoordeling van het laakbaar karakter ervan en van de toe te passen strafmaat; dat voorts voor het beantwoorden van de vraag of de uitgesproken tuchtstraf al dan niet in een wanverhouding staat tot de ten laste gelegde feiten, als van doorslaggevende aard in aanmerking dienen te worden genomen de aard en de ernst van de fout, de hoedanigheid van de persoon die ze beging, de belangrijkheid van het uitgeoefende ambt en de weerslag van fout en bestraffing op het aanzien van het ambt; dat in de voorliggende zaak de ten laste gelegde feiten bestonden in het jarenlang onrechtmatig verkrijgen van onverschuldigde reis- en verblijfsvergoedingen en het plegen van onregelmatigheden in fiscale aangiften en dat zij werden gepleegd door een magistraat; dat het geen betoog behoeft dat magistraten, die geroepen zijn om over hun medeburgers te oordelen, willen zij dat met het vereiste gezag kunnen doen, van integer gedrag moeten zijn en zich in alle omstandigheden moeten onthouden van handelingen die het vertrouwen van de burgers in de magistratuur kunnen aantasten; dat het gedrag van verzoeker ongetwijfeld dat vertrouwen heeft doen wankelen; dat, gelet op wat voorafgaat en mede in acht genomen dat magistraten aan een zeer strenge plichtenleer ondeiworpen zijn, het oordeel van de veiwerende partij dat de verzoeker, door het plegen van die onregelmatigheden, op zo'n erge wijze afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van zijn hoge ambt, dat daarvoor de zwaarste tuchtstraf behoorde te worden opgelegd, niet als kennelijk onredelijk voorkomt; dat het middel niet kan worden aangehouden.

(Veiwerping - kosten ten laste van verzoeker).

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 33: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.519

Nr 37.519

ARREST van 11 juli 1991 (IVe Vakantiekamer)

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 10

De H' Tacq, kamervoorzitter, Mevr. Vrints en Mevr. Tulkens, verslaggeefster, staatsraden, en Mevr. Geens, eerste auditeur.

SPRUYT (Mr Lindemans) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie (M' Leroy)

I. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - Algemene regels betreffende de toewijzing van betrekkingen - Benoemingen - Beslissing geen enkele kandidaat te benoemen

Een overheid is in beginsel niet verplicht te benoemen en kan dus in elk stadium van de benoemingsprocedure ervan afzien enige benoeming te doen met dit dubbele voorbehoud evenwel dat zij een naar recht en redelijkheid aanvaardbare grond moet hebben om op haar eerste beslissing - dat het nodig was te benoemen - terug te komen, en dat die rechtmatige en redelijke grond uit het administratief dossier blijkt. Dit voorbehoud geldt uiteraard ook in geval van opschorting van een benoemingsprocedure.

II. LEDEN EN ADMINISTRATIEF PERSONEEL VAN DE RECHTERLIJKE ORDE- Verhinde­ring, vervanging en opdracht {1 en 2)

111. RECHTEN EN VRIJHEDEN - Gelijkheid voor de wet - Gelijke toegang tot de openbare ambten - Algemeen (2)

J. Artikel 54, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 mei 1970 bepaalt dat de Minister van Justitie aan de secretarissen, adjunct-secretarissen, klerken-secretarissen, vertalers, opstellers, beambten en boden bij het parket, opdracht kan geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in een ander burgerlijk of militair parket, in ministeriële kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Uit deze bepaling kan geenszins worden afgeleid dat de verwerende partij de rechtsplicht had aan verzoekster opdracht te geven om het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te vervullen. Die bepaling doet integendeel blijken dat het geven van een opdracht naar keuze van de bevoegde overheid gebeurt.

2. Het stelsel van de opdrachten strekt ertoe verdienstelijke magistraten en ambtenaren een nuttige functie te laten vervullen ook buiten hun specifieke ambtsterrein. Zo de bevoegde overheid blijkens de bepaling van artikel 54, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 mei 1970 ter zake over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt, neemt zulks echter niet weg dat de beslissing tot het geven van een opdracht moet zijn ingegeven door motieven die haar naar recht en redelijkheid kunnen dragen en noodzakelijkerwijze verband houden met het belang van de dienst waar de opdracht dient te worden vervuld. Noch het bestreden besluit noch het neergelegde administratief dossier doen blijken van motieven die de bestreden opdracht naar recht en redelijkheid kunnen verantwoorden. Wanneer de kwestieuze opdracht enkel werd gegeven om een bepaalde persoon in staat te stellen de ervaring en de taalkennis te verwerven die zijn benoeming mogelijk moeten maken, maakt dergelijke handelwijze, die neerkomt op het bevoordelen van één kandidaat ten opzichte van de anderen, een schending van het gelijkheidsbeginsel uit.

Gezien het verzoekschrift dat Lucette Spruyt, adjunct-secretaris-hoofd van dienst bij het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel, op 28 januari 1991 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van:

«l. het Ministerieel besluit d.d. 9 januari 1991 tot het geven van opdracht aan de heer De Groote tot het vervullen van het ambt van secretaris van het parket van de arbeidsauditeur te Brussel;

»2. de daarin besloten liggende beslissing (vooralsnog) geen voordracht te doen aan de Koning om een Koninklijk benoemingsbesluit omtrent een vacant verklaarde plaats te treffen;

»3. de daarin besloten liggende weigering om verzoekende partij die opdracht te verlenen»;

Gezien het arrest n' 36.781 van 28 maart 1991 waarbij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit wordt bevolen;

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 34: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 11 Nr 37.519

Overwegende dat in het Belgisch Staatsblad van 1 juni 1990 de vacature werd bekendgemaakt, per 1 september 1990, van het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel; dat verzoekster, die bij koninklijk besluit van 25 januari 1971 benoemd werd tot adjunct-secretaris bij het auditoraat bij de arbeidsrechtbank te Brussel en in 1978 werd aangewezen om aldaar het ambt van adjunct-secretaris-hoofd van dienst te vervullen, ambt waarin zij bij koninklijk besluit van 14 juli 1987 werd benoemd, op 5 juni 1990 haar kandidatuur voor het vacante ambt indiende; dat Eric De Groote, die bij koninklijk besluit van 22 mei 1986 benoemd werd tot adjunct-secretaris bij het parket van de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk en reeds in 1987 werd aangewezen om aldaar het ambt van adjunct-secretaris-hoofd van dienst te vervullen, zich op 12 september 1990 eveneens voor het vacante ambt kandidaat stelde;

Overwegende dat over verzoeksters kandidatuur advies werd uitgebracht door de Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brussel en door de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel; dat die adviezen «zeer gunstig» luiden; dat over de kandidatuur van Eric De Groote advies werd uitgebracht door de secretaris van het parket van de Procureur des Konings te Kortrijk, door de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, door de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent, door de Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brussel en door de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel; dat de adviezen van de eerste drie genoemde instanties «gunstig» luiden; dat het advies van de Arbeidsauditeur evenwel «ongunstig» luidt en daarvoor als redenen opgeeft:

«Weze echter nog opgemerkt dat de heer De Groote nooit enige ervaring heeft gehad inzake sociaal recht, inzonderheid sociaal-zekerheidsrecht.

»Hij staat derhalve totaal vreemd t.o.v. de behandeling van de dossiers die veruit het grootste deel van de activiteiten van het auditoraat uitmaken.

»Er is echter meer. De dames Spruyt en ( ... ) zijn in het bezit van het getuigschrift van de kennis van de tweede landstaal. De heer De Groote bezit dit getuigschrift niet. Alhoewel dit bezit van het getuigschrift geen wettelijke voorwaarde is tot benoeming, zal iedereen er wel mee akkoord gaan dat een Nederlandstalige secretaris van het auditoraat te Brussel een voldoende kennis van het Frans moet hebben. Zo betreffen 213e van de dossiers Franstalige zaken. Een groot deel van het personeel is eentalig Frans, bv. alle klerken-secretarissen.

»Nu heeft de heer De Groote verklaard enkel een passieve kennis van het Frans te bezitten. Hij is geboren in het Vlaams landsgedeelte, Zottegem, deed er zijn studies en volbracht er tot nu toe zijn ganse administratieve carrière (Kortrijk). Derhalve verkeert de heer De Groote in de onmogelijkheid zijn taak volledig waar te nemen tegenover een groot deel van het personeel. Denken we hier bv. aan de aan de secretaris door de wet toegekende bevoegdheid inzake de tuchtprocedure, de adviezen.

»Rekening houdend met dit laatste element meen ik derhalve te moeten besluiten dat niet alleen minstens voorkeur dient gegeven aan de kandidatuur van Mevrouw Spruyt ( ... ) maar dat de kandidatuur van de heer De Groote zelfs niet kan weerhouden worden. De verdiensten van deze kandidaat wegen niet op tegen de belangen van het auditoraat.»;

dat ook de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel in zijn advies als mening te kennen gaf dat «de kandidatuur van de heer Eric De Groote dan ook niet (kan) opwegen tegen die van de bekwame tweetalige kandidaten»;

Overwegende dat de Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brussel reeds met een brief van 25 juni 1990 de verwerende partij had verzocht «om vanaf 1 september e.k., datum waarop de in dienst zijnde secretaris(. .. ) het auditoraat zal verlaten hebben wegens pensionering, iemand te willen delegeren in de functie van secretaris van mijn parket, tot er in de vervanging is voorzien»; dat de Arbeidsauditeur er in dezelfde brief op wees dat het hem wenselijk leek «dat deze plaats zonder onderbreking effectief zou bezet zijn» en om die reden voorstelde verzoekster «in de functie van secretaris te delegeren»; dat de Procureur-generaal bij het Arbeidshof te Brussel dat verzoek steunde en verzoeksters «afvaardiging tot het ambt van secretaris» gunstig adviseerde; dat de Arbeidsauditeur verzoekster op 1 september 1990 gelastte de leiding van het secretariaat waar te nemen «tot benoeming is gebeurd op deze plaats of opdracht wordt gegeven»; dat hij de verwerende partij op 19 december 1990 opnieuw aanschreef met het verzoek verzoekster «te willen delegeren in de functie van secretaris», eraan toevoegend dat «de diens/noodwendigheden (. .. ) medebrengen dat een dringende delegatie zeer wenselijk zoniet noodzakelijk is»; dat dat verzoek door de Procureur-generaal opnieuw werd gesteund; dat op 9 januari 1991 het bestreden ministerieel besluit werd genomen waarbij aan Eric De Groote opdracht wordt gegeven het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel te vervullen «tot een benoeming is gebeurd op deze plaats»;

Overwegende dat de verwerende partij opwerpt dat het beroep niet ontvankelijk is in zoverre het strekt tot vernietiging van de impliciete weigering aan de Koning een voordracht te doen voor een benoeming tot secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel en van de impliciete weigering de opdracht voor het vervullen van dat ambt aan verzoekster te verlenen; dat zij doet gelden «(dat) er geen verplichting (bestaat) om de aangevangen benoemingsprocedure verder te zetten (en dal) er evenmin een verplichting (bestaat) om aan de verzoekende partij de opdracht te verlenen»;

Overwegende, wat het tweede voorwerp van het beroep betreft, dat een overheid in beginsel niet verplicht is te benoemen en dus in elk stadium van de benoemingsprocedure ervan kan afzien enige benoeming te doen met dit dubbele voorbehoud evenwel dat zij een naar recht en redelijkheid aanvaardbare grond moet hebben om op

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 35: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Nr 37.519

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 12

haar eerste beslissing - dat het nodig was te benoemen - terug te komen, en dat die rechtmatige en redelijke grond uit het administratief dossier blijkt; dat het zoëven uiteengezette voorbehoud uiteraard ook geldt ingeval van opschorting van een benoemingsprocedure; dat verzoekster ten gronde o.m. aanvoert dat voor het opschorten van de ingezette benoemingsprocedure geen rechtmatig noch redelijk motief voorhanden is; dat de met betrekking tot het tweede voorwerp van het beroep opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid aan de grond van de zaak gebonden is;

Overwegende, wat het derde voorwerp van het beroep betreft, dat artikel 54, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 mei 1970 betreffende het statuut van de griffiers der Rechterlijke Orde, van het personeel der griffies van hoven en rechtbanken en van het personeel der parketten, bepaalt dat de Minister van Justitie aan de secretarissen, adjunct-secretarissen, klerken-secretarissen, vertalers, opstellers, beambten en boden bij het parket, opdracht kan geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in een ander burgerlijk of militair parket, in ministeriële kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten; dat uit de aangehaalde bepaling geenszins kan worden afgeleid dat de verwerende partij de rechtsplicht had aan verzoekster opdracht te geven om het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel te vervullen; dat die bepaling integendeel doet blijken dat het geven van een opdracht naar keuze van de bevoegde overheid gebeurt; dat de met betrekking tot het derde voorwerp van het beroep opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond is;

Overwegende dat verzoekster in het eerste middel de schending aanvoert van de artikelen 6 en 6bis van de Grondwet,

«doordat met de bestreden beslissing tot het geven van een opdracht aan de heer De Groote, en de daarin besloten beslissingen geen benoemingsvoordracht te doen en de vergelijking van de kandidaten op een later ogenblik over te doen en verzoekster de opdracht niet te verlenen, de heer De Groote wordt bevoordeeld ten overstaan van de andere kandidaten, waaronder verzoekster, wat ervaring en taalkennis betreft, en dit met het oog op een latere benoeming,

»terwijl het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat de overheid het ogenblik van de beoordeling van de verdiensten van de kandidaten niet mag uitstellen teneinde één enkele onder hen de gelegenheid te bieden zijn inferioriteit in verdiensten weg te werken, en er zich van moet onthouden mee te werken aan het verwerven van verdiensten van een der kandidaten voor een vacant verklaarde betrekking»;

dat zij doet gelden dat Eric De Groote, in tegenstelling tot haarzelf, géén beroepservaring heeft bij een parket van een arbeidsauditoraat of inzake materies die tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten behoren en dat hij evenmin een actieve kennis van de Franse taal bezit, terwijl het nochtans voor zich spreekt dat ervaring met de werking van de arbeidsgerechten en het parket van het arbeidsauditoraat en kennis van de tweede landstaal niet te veronachtzamen gegevens zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van de kandidaten om het te begeven ambt te bekleden, dat het beginsel van de gelijkheid van de kandidaten voor een openbaar ambt vereist dat de titels en verdiensten van de kandidaten onderling worden vergeleken en dat het verrichten van een keuze onder de kandidaten geschiedt op grond van criteria die voor allen dezelfde zijn, dat rekening houdende met haar ervaring, haar taalkennis, haar grotere dienstanciënniteit, enz." haar aanspraken op het vacante ambt in redelijkheid direct zichtbaar groter zijn dan die van Eric De Groote die iedere ervaring in het betrokken ambtsdomein mist, dat in casu de concrete, bestaande, verdiensten van de kandidaten echter niet werden afgewogen, doch de overheid hangende de benoemingsprocedure besliste aan één der kandidaten de opdracht te geven om het vacante ambt uit te oefenen «tot een benoeming is gebeurd»; dat zij haar betoog als volgt eindigt:

«Aldus(".) tracht de overheid de concrete, bestaande verdienstenverhouding tussen de kandidaten éénzijdig te wijzigen in het voordeel van Eric De Groote. Een kandidaat zonder ervaring bij de arbeidsgerechten, en zonder actieve kennis van de Franse taal, en die dus bij toetsing aan deze twee criteria direct zichtbare inferieure aanspraken heeft dan verzoekster, wordt begunstigd door hem de gelegenheid te bieden verdiensten die hij niet bezit te verwerven vooraleer een benoemingsbesluit wordt genomen»;

Overwegende dat verzoekster in het vierde middel dezelfde grondwetsartikelen geschonden noemt:

«doordat met de bestreden beslissing aan Eric De Groote de opdracht werd gegeven om het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel te vervullen, zonder voorafgaande vergelijking van de verdiensten van de andere kandidaten voor het ambt, minstens van de ambtenaren die objectief gezien in redelijkheid direct zichtbaar als eerste in aanmerking komen voor het vervullen van deze opdracht,

»terwijl het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat ook het verlenen van een opdracht wordt voorafgegaan door een vergelijking van de verdiensten van de andere kandidaten voor het ambt, minstens van de in aanmerking komende ambtenaren, en deze vergelijking geschiedt aan de hand van criteria die gelijk zijn voor allen, en waarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat»;

dat zij betoogt dat, rekening houdende met de feitelijke omstandigheden en de titels en verdiensten van de kandidaten, het enige achterhaalbare motief voor de opdrachtverlening is het bevoordelen van de opdrachthouder door hem de mogelijkheid te bieden «toch enige ervaring op te doen bij het parket van een arbeidsauditeur en taalkennis te verwerven in een tweetalig parket»;

Overwegende dat de verwerende partij tegen het eerste middel inbrengt, vooreerst, dat de opdracht slechts van tijdelijke aard is zodat de verdienstenverhouding tussen de kandidaten hoogstens kan worden gewijzigd wat betreft de dienstanciënniteit, hetgeen bij de beoordeling van de kandidaturen maar één aspect uitmaakt, vervolgens,

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 36: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 13 Nr 37.519

dat het toch niet zo kan zijn dat het recht op gelijke behandeling elke opdracht kan verhinderen, daar immers elke opdracht aan een ambtenaar deze kan bevoordelen t.o.v. een andere ambtenaar die zich niet op de aldus opgedane ervaring zal kunnen beroepen bij een latere kandidaatstelling voor een functie waarnaar ook de gedetacheerde ambtenaar kan dingen; dat een en ander haar tot de conclusie brengt dat het verlenen van een opdracht enkel kan worden vernietigd «wanneer het op een kennelijk onredelijke wijze de gelijkheid van andere ambtenaren bij een benoemingsprocedure aantast», wat in de onderliggende zaak niet het geval is;

Overwegende dat de verwerende partij met betrekking tot het vierde middel tegenwerpt dat zij uit een vergelijking van de voorhanden zijnde gegevens heeft kunnen afleiden dat Eric De Groote voor de opdracht «in aanmerking kan worden genomen»; dat zij in dat verband doet gelden dat Eric De Groote het volle vertrouwen geniet van zijn korpsoverste en hiërarchische overste die beiden een gunstig advies verleenden en wezen op zijn schranderheid, goed gevorderde maturiteit, ernst, dienstvaardigheid, grote werkkracht, ambitie, leiding en discretie, dat de vlotte opgang van Eric De Groote binnen de parkethiërarchie getuigt van zijn kwaliteiten en van zijn vlot assimilatievermogen, dat het bezit van het getuigschrift van de kennis van de tweede landstaal geen wettelijke voorwaarde is opdat de opdracht zou kunnen worden gegeven aan een kandidaat, dat Eric De Groote «ten andere over voldoende kennis van de Franse taal beschikt om zijn opdracht naar behoren te vervullen», dat Eric De Groote over evenveel kwaliteiten beschikt als de verzoekende partij om voor een opdracht in aanmerking te worden genomen en dat «in die omstandigheden de overheid zelf kan bepalen aan wie zij een opdracht wil verlenen»;

Overwegende dat de hiervoren uiteengezette middelen kunnen worden herleid tot één middel waarin de schending van het gelijkheidsbeginsel wordt aangevoerd, doordat het opschorten van de benoemingsprocedure voor het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel en de aan Eric De Groote gegeven opdracht om dat ambt te vervullen er enkel op gericht blijken te zijn betrokkene te bevoordelen door hem de kans te geven alsnog de voor een benoeming vereiste vakervaring en taalkennis op te doen;

Overwegende dat de in het Belgisch Staatsblad van 1 juni 1990 bekendgemaakte oproep tot de kandidaten doet blijken dat de verwerende partij het noodzakelijk achtte het vacante ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel in competitie te stellen met het oog op een vaste benoeming; dat tengevolge van die oproep verscheidene kandidaturen werden ontvangen, waaronder die van verzoekster en die van Eric De Groote; dat, aangezien de onderscheidene geraadpleegde instanties over beide voornoemde kandidaten - en wellicht ook over de anderen - advies uitbrachten, de verwerende partij over alle nuttige gegevens beschikte om aan de Koning een benoemingsvoordracht te doen; dat zij zulks evenwel niet deed, doch besliste aan Eric De Groote de opdracht te geven om het vacante ambt te vervullen «tot een benoeming is gebeurd»; dat het ten tijde van de schorsingsprocedure voor de Raad van State neergelegde administratief dossier de redenen voor het opschorten van de benoemingsprocedure niet deed kennen; dat voormeld dossier in de loop van de annulatieprocedure niet werd aangevuld; dat de memorie van antwoord evenmin enige uitleg verschaft over de redenen die de verwerende partij ertoe hebben gebracht voorlopig af te zien van een in principe noodzakelijk geachte benoeming;

Overwegende dat het stelsel van de opdrachten ertoe strekt verdienstelijke magistraten en ambtenaren een nuttige functie te laten vervullen ook buiten hun specifieke ambtsterrein; dat, zo de bevoegde overheid blijkens de bepaling van artikel 54, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 mei 1970 ter zake over een ruimere discretionaire bevoegdheid beschikt, zulks echter niet wegneemt dat de beslissing tot het geven van een opdracht moet zijn ingegeven door motieven die haar naar recht en redelijkheid kunnen dragen en die noodzakelijkerwijze verband houden met het belang van de dienst waar de opdracht dient te worden vervuld; dat zodanige motieven niet voorhanden blijken te zijn; dat ten aanzien van de ongunstige elementen vervat in de adviezen van de Procureur­generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en van de Arbeidsauditeur bij de Arbeidsrechtbank te Brussel, met name dat Eric De Groote wegens zijn totaal gebrek aan ervaring inzake sociaal recht en zijn onvoldoende kennis van de Franse taal als een minder geschikte, respectievelijk als een niet te «weerhouden» kandidaat dient te worden beschouwd, de verwerende partij er zich in de memorie van antwoord toe beperkt te stellen dat het bezit van het getuigschrift van de kennis van de tweede landstaal niet wettelijk voorgeschreven is; dat zij evenwel niet ontkent dat specifieke ervaring en een gedegen kennis van het Frans van essentieel belang zijn om de opdracht van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel naar behoren te vervullen; dat de door de verwerende partij in de memorie van antwoord opgesomde kwaliteiten die Eric De Groote door zijn korpsoversten worden toegeschreven het geven van de opdracht aan de voornoemde niet vermogen te verantwoorden, nu ook verzoekster blijkens de adviezen van haar korpsoversten over de nodige kwaliteiten blijkt te beschikken, o.m. tact, toewijding, betrouwbaarheid en bekwaamheid tot leiding geven, en zij bovendien een veel grotere anciënniteit heeft; dat de omstandigheid dat Eric De Groote over een diploma van hoger middelbaar onderwijs en over het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat-secretaris beschikt, terwijl verzoekster enkel een diploma van lager middelbaar onderwijs behaalde, niet kan volstaan om diens opdracht onder het oogpunt belang van de dienst te rechtvaardigen; dat overigens de verwerende partij bij monde van haar raadsman ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft erkend dat noch het bestreden besluit, noch het neergelegde administratief dossier doen blijken van motieven die de bestreden opdracht naar recht en redelijkheid kunnen verantwoorden;

Overwegende dat op grond van wat voorafgaat, samen met verzoekster aangenomen dient te worden dat de kwestieuze opdracht enkel werd gegeven om Eric De Groote in staat te stellen de ervaring op te doen en de taalkennis te verwerven die zijn benoeming mogelijk moeten maken; dat dergelijke handelwijze, die neerkomt op het bevoordelen van één kandidaat ten opzichte van de anderen, een schending van het gelijkheidsbeginsel uitmaakt; dat het middel gegrond is;

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 37: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

N• 37.519

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520

Blz. 14

Overwegende dat de andere aangevoerde middelen, mochten ze ontvankelijk en gegrond zijn, tot geen ruimere vernietiging kunnen leiden; dat er dan ook geen reden is om die middelen te onderzoeken,

BESLUIT:

Artikel 1. - Vernietigd worden het ministerieel besluit van 9 januari 1991 waarbij aan Eric De Groote opdracht wordt gegeven om tijdelijk het ambt van secretaris van het parket van de Arbeidsauditeur te Brussel te vervullen alsook de in dit ministerieel besluit vervatte impliciete weigering voor dat ambt vooralsnog een benoemingsvoordracht te doen.

Artikel 2. - Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Artikel 3. - Dit arrest zal bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt op dezelfde wijze als het vernietigde besluit.

Artikel 4. - De kosten van het beroep, bepaald op vierduizend frank, komen ten laste van de Belgische Staat.

N• 37.520 ARREST van 16 juli 1991 (IVe Vakantiekamer)

De HH. Baeteman, Voorzitter van de Raad van State, Vermeire en Mevr. Vanderhaegen, verslaggeefster, staatsraden, en de H' Verhuist, eerste auditeur.

VAN LIER (M's Vastersavendts en Conruyt) t/ Autonome Raad voor het Gemeen­schapsonderwijs (Mrs Vanden Brande en Claeys) -Tussenkomende partij: Van Leemputten (M' Heyndrickx)

RECHTSPLEGING - Bijzondere regels met betrekking tot de vordering tot schorsing - Ernstig middel

Opdat er grond tot schorsing zou zijn volstaat het niet dat het recht op een correcte toepassing van een wettelijke bepaling, dat elke betrokkene in gelijke mate bezit, wordt geschonden. Vereist is dat de ongelijkheid op zichzelf, d.w.z. buiten elke andere onwettigheid om, grond levert tot nietigverklaring.

Gezien het verzoekschrift dat Ilse Van Lier op 30 mei 1991 heeft ingediend om de vernietiging te vorderen van de beslissing van de Centrale Raad van de ARGO van 28 maart 1991 waarbij de benoeming van verzoekster in het ambt van leraar algemene en sociale vorming (A.S.V.) aan het Instituut voor buitengewoon secundair onderwijs te Aalst (S.S.B.O.G.O.) van 31 januari 1991 wordt ingetrokken en Gerda Van Leemputten in dat ambt wordt benoemd;

Gezien de bij het verzoekschrift gevoegde afzonderlijke akte waarbij verzoekster de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing vordert;

Overwegende dat vooraf dient te worden beschikt op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing;

Overwegende dat Gerda Van Leemputten met een verzoekschrift van 28 juni 1991 heeft gevraagd om in de zaak te mogen tussenkomen; dat zij kennelijk belang heeft om in de zaak tussen te komen, aangezien haar benoeming eveneens in het geding is; dat haar verzoek, in de huidige stand van de procedure, enkel kan worden ingewilligd met betrekking tot de vordering tot schorsing;

Overwegende dat krachtens artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State slechts tot schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat in het verzoekschrift tot nietigverklaring ernstige middelen gegrond op de schending van de artikelen 6, 6bis en 17 van de Grondwet worden aangevoerd en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden akte of verordening een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen;

Overwegende dat verzoekster in haar verzoekschrift tot nietigverklaring in een eerste middel aanvoert dat de wettelijke bepalingen van het onderwijsdecreet II en van artikel 6 van de Grondwet zijn geschonden doordat de intrekking van haar benoeming en de daarop volgende benoeming van Gerda Van Leemputten, ingevolge een

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991

Page 38: llC::M Nr 37.401 Blz. 1 · Nr.'37.40-1 Arrest Nr 37.401 Blz. 2 : · '" Qezien een tweede verzeekschrift dat Louis Roekaerts, voornoemd, op 11 december 1985 heeft ingediend om de

Arresten Nrs 37.518 tot 37.520 Blz. 15 Nr 37.520

onjuiste interpretatie van het begrip «het wervingsambt», zijn geschied met miskenning van de voorrangsregeling vastgesteld in artikel 188 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;

Overwegende dat zij in een tweede middel aanvoert dat de aangevochten beslissing met machtsoverschrijding is genomen doordat de Centrale Raad van de ARGO in strijd met artikel 188 van het decreet betreffende het onderwijs-II ervan is uitgegaan dat wie tijdelijk in een wervingsambt was aangesteld, enkel kan worden benoemd in het wervingsambt waarin hij in de maand april 1990 was tewerkgesteld, terwijl wie tijdelijk in een selectieambt was tewerkgesteld, kan worden benoemd in alle wervingsambten die rechtstreeks toegang verlenen tot het uitgeoefende selectieambt; dat volgens verzoekster aldus een ongeoorloofde discriminatie tussen twee categorieën van personeelsleden wordt tot stand gebracht welke een schending van artikel 6bis van de Grondwet inhoudt;

Overwegende dat zowel uit het eerste als uit het t~eede middel volgt dat de aangevoerde ongelijkheid en discriminatie volgens verzoekster voortkomen uit een onrechtmatige toepassing van artikel 188 van het onderwijsdecreet-II; dat, opdat er grond tot schorsing zou zijn door de Raad van State, het niet volstaat dat het recht op een correcte toepassing van de decreetsbepaling, dat elke betrokkene in gelijke mate bezit, wordt geschonden; dat vereist is dat de ongelijkheid op zichzelf, dit is buiten elke andere onwettigheid om, grond levert tot nietigverklaring; dat verzoekster een dergelijke ongelijkheid niet aanvoert;

Overwegende dat in de huidige stand van de rechtspleging de op de schending van de artikelen 6 en 6bis van de Grondwet gegronde middelen derhalve niet kunnen worden aangezien als ernstige middelen in de zin van artikel 17, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de vaststelling dat aan één der voorwaarden voor schorsing niet is voldaan volstaat om de vordering tot schorsing te verwerpen,

BESLUIT:

Artikel 1. - Het verzoek van Gerda Van Leemputten tot tussenkomst in de schorsingsprocedure wordt ingewilligd.

Artikel 2. - De vordering tot schorsing wordt verworpen.

VERZAMELING VAN ARRESTEN VAN DE RAAD VAN STATE - 1991