knobbelzwanenopvang rotterdam

51
B.Wolff bSR-rapport 268 2015 Knobbelzwanenopvang in Rotterdam Periode 2010 t/m 2014

Upload: barbara-wolff

Post on 14-Apr-2017

330 views

Category:

Environment


1 download

TRANSCRIPT

Page 1: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

B.Wolff bSR-rapport 268

2015

Knobbelzwanenopvang in Rotterdam Periode 2010 t/m 2014

Page 2: Knobbelzwanenopvang Rotterdam
Page 3: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

Colofon bSR-rapport 268 bSR-projectnummer 1304 titel Knobbelzwanenopvang in Rotterdam

Periode 2010 t/m 2014 auteur(s) B. (Barbara) Wolff opdrachtgever Stichting Vogelklas Karel Schot status Definitief,December 2015 afbeeldingen Anjès Gesink, Barbara Wolff, Stichting Vogel Klas

Karel Schot, Bureau Stadsnatuur, alle rechten voorbehouden

Deze uitgave kan geciteerd worden als: Wolff, B. 2015. Knobbelzwanenopvang in Rotterdam. bSR-rapport 268 Bureau Stadsnatuur, Rotterdam © Bureau Stadsnatuur, December, 2015 Bureau Stadsnatuur, Westzeedijk 345, 3015 AA, Rotterdam www.bureaustadsnatuur.nl | [email protected] Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende. bSR kan door opdrachtgever niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortvloeit uit gebruik van data of gegevens of door toepassing van aanbevelingen en conclusies, die zijn opgenomen in deze rapportage.

Page 4: Knobbelzwanenopvang Rotterdam
Page 5: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 1

INHOUD

Samenvatting ......................................................................................... 3

1 Inleiding ........................................................................................ 5

1.1 Organisatie .................................................................................................. 5

1.2 Het onderzoek .............................................................................................. 6

1.3 De knobbelzwaan ......................................................................................... 6

2 Methodiek ..................................................................................... 9

2.1 Databestand ................................................................................................. 9

2.2 Ringen van zwanen ....................................................................................... 9

2.3 Gebruikte programma’s ............................................................................... 11

2.4 Geraadpleegde personen ............................................................................ 11

3 Resultaten – Opgevangen en geringde zwanen ............................ 13

3.1 Aantal geringde zwanen per jaar ................................................................. 13

3.2 Geslacht ..................................................................................................... 14

3.3 Leeftijd ....................................................................................................... 15

3.4 Seizoen ...................................................................................................... 16

3.5 Oorzaken ................................................................................................... 19

3.6 Aantal dagen in opvang .............................................................................. 21

4 Resultaten - Teruggemelde zwanen .............................................. 23

4.1 Terugkeer ratio ............................................................................................ 23

4.2 Succes ....................................................................................................... 23

4.3 Wat is de overleving ................................................................................... 24

4.4 Sterfte ........................................................................................................ 25

4.5 Donsjongen/pullen ...................................................................................... 29

5 Conclusie ..................................................................................... 31

6 Aanbevelingen ............................................................................ 33

Literatuur ............................................................................................. 35

Verklarende woordenlijst ..................................................................... 37

Inhoud bijlagen .................................................................................... 39

Page 6: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

2 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 7: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 3

SAMENVATTING

Stichting Vogelklas Karel Schot in Rotterdam vangt sinds 1980 hulpbehoevende wilde vogels en andere dieren op. De knobbelzwaan is een van de wilde vogelsoorten die worden opgevangen. Knobbelzwanen zijn grote witte zwemvogels die probleemloos te herkennen zijn aan de ronde kop met de sierlijk gebogen S-vormige hals en de oranje-rode snavel. Sinds 2010 heeft Mirjam van den Ouden (hoofd dierverzorging van de vogelkas) een database (het ringbestand) bijgehouden met gegevens over knobbelzwanen die zijn opgevangen in de vogelklas en weer losgelaten. Deze zwanen zijn geringd en terugmeldingen hiervan zijn ook bijgehouden in het ringbestand. Na vier jaar gegevens verzamelen is in 2015, Barbara Wolff, Student eco & Wildlife studies begonnen met het analyseren van deze gegevens. Voorliggend rapport bevat de resultaten van dit onderzoek waarbij aandacht is geschonken aan de volgende vragen:

• Wat is de levensverwachting van in het asiel opgegroeide donsjongen/pullen Knobbelzwanen?

• Wat is de levensverwachting van in het asiel gerevalideerde juveniele Knobbelzwanen?

• Wat is de levensverwachting van in het asiel gerevalideerde adulte Knobbelzwanen?

• Wat is de terugkeer ratio van Knobbelzwanen in een asiel? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het ringbestand geanalyseerd, is er literatuuronderzoek uitgevoerd en zijn waarnemingsdatabases geraadpleegd Opgevangen en geringde zwanen Sinds 2010 zijn er in de vogelklas 577 zwanen geringd. Gemiddeld worden er per jaar 128 zwanen geringd. Zwanen komen met allerlei oorzaken de vogelklas binnen. Bijna de helft van de zwanen komt binnen door/met een trauma. Trauma bevat alle oorzaken waarbij een dier verwonding of lichamelijk letsel heeft opgelopen. Levensverwachtingen Donsjongen/pullen zijn jonge onzelfstandige vogels die net uit het nest komen. Deze dieren overleven het niet zonder ouders of opvang. Totaal zijn er 23 donsjongen opgevangen en geringd. Van deze vogels zijn 5 dieren dood teruggemeld. Dit is een percentage van 22%. Waarschijnlijk leeft de overige 78%. De dode dieren zijn allemaal binnen het eerste half jaar na vrijlating overleden. Drie donsjongen zijn waargenomen in het veld. Het gemiddeld aantal dagen dat ze leven van loslaten tot laatste aflezing is 588 dagen. Ondanks dat deze cijfers over een klein aantal gaan, kan dit wel succesvol genoemd worden. Juveniele dieren zijn opgegroeid bij de ouders en zelfstandiger dan donsjongen. De levensverwachting van in het asiel gerevalideerde juvenielen is in het eerste jaar na loslaten 61%. De jaren daarop is de overlevingskans voor juvenielen per jaar achtereenvolgens: 89% - 96% - 99%

Page 8: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

4 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Adulten zwanen hebben een hogere levensverwachting dan juveniele dieren. De levensverwachting van in het asiel gerevalideerde adulten is in het eerste jaar na loslaten 72%. De jaren daarop is de overlevingskans voor adulten per jaar achtereenvolgens 91% - 95% - 95%. Terug keer ratio Van de geringde zwanen zijn 92 zwanen opnieuw opgevangen. Dit is een percentage van 16% van het totaal aantal geringde zwanen. Zeven zwanen van deze 92 zwanen hebben de opvang nog een keer bezocht. Dat is een percentage van 7,6%. Twee zwanen van deze zeven zwanen vonden het zo fijn op de opvang dat ze nog een bezoek hebben gebracht. Dit is een percentage van 29%. Deze twee zwanen hebben dus totaal vier keer de opvang bezocht. Conclusie Als er gekeken wordt naar de overlevingskansen van zwanen die opgevangen hebben gezeten is dit ongeveer gelijk met de natuurlijke situatie. Geconcludeerd kan worden dat de vogels die opgevangen hebben gezeten hier weinig negatieve effecten van ondervinden en het er nagenoeg net zo goed van afbrengen als vogels die niet opgevangen hebben gezeten Aanbevelingen De belangrijkste aanbeveling is dat er moet worden doorgegaan met het ringen van zwanen en verzamelen van gegevens. Uit 5 jaar gegevens is veel informatie te halen, voor een completer beeld over hoe opgevangen zwanen het in het wild doen is het raadzaam om door te blijven gaan met het verzamelen van gegevens.

Page 9: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 5

1 INLEIDING

In en om Rotterdam leven vele zwanen in parken, meren, plassen, sloten en weilanden. Als er iets met deze vogels aan de hand is worden ze naar de Vogelklas gebracht. Daar worden ze opgevangen, kunnen ze revalideren en worden weer losgelaten. In dit onderzoek wordt onderzoek gedaan naar de levensverwachting na loslaten van deze in het asiel opgevangen, en gerevalideerde zwanen. Het onderzoek is uitgevoerd door Barbara Wolff. Zij voert dit onderzoek uit als afstudeerproject voor de opleiding Eco & Wildlife aan het Helicon in Velp.

1.1 Organisatie

Dit onderzoek is uitgevoerd voor Stichting Vogelklas Karel Schot en Bureau Stadsnatuur Rotterdam. Stichting Vogelklas Karel Schot Rond 1950 werd bij biologieleraar Karel Schot een zieke duif binnengebracht. Om de kinderen wat bij te brengen van de natuur werd besloten om de vogel te verzorgen en er werd een hok getimmerd. Leerlingen namen zieke of gewonde vogels mee en al snel raakte dit bekend in de buurt en brachten steeds meer mensen ook vogels, de Vogelklas was geboren. In het jaar 1980 overleed Karel Schot plotseling. Om zijn goede werk voort te zetten besloot een vaste groep vrijwilligers, bestaande uit oud-leerlingen, Stichting Vogelklas Karel Schot op te richten. Tegenwoordig vangt de Vogelklas zieke en gewonde vogels, vleermuizen en marterachtige voor heel regio Rotterdam op. Deze dieren worden hier verzorgd en indien mogelijk weer losgelaten. Daarnaast heeft de Stichting een educatieve functie. Door middel van een opendag, presentaties en rondleidingen wordt geprobeerd zo veel mogelijk mensen te overtuigen van het belang van de natuur en vogels in het bijzonder (Vogelklas.nl 2015).

Afbeelding 1 Sinds de beginjaren worden er knobbelzwanen opgevangen in de Vogelklas (Foto: Vogelklas)

Page 10: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

6 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Bureau Stadsnatuur Rotterdam Bureau Stadsnatuur Rotterdam (bSR) is in het voorjaar van 1997 opgericht door het natuurhistorisch Museum Rotterdam en de dienst gemeente werken Rotterdam, met als doel de kennis over de natuur in het stedelijke gebied, specifiek van Rotterdam, te vergroten. Vanuit de gemeente kwam de vraag omdat er nog te weinig bekend is over de flora en fauna in Rotterdam. De organisatie houdt zich bezig met het verzamelen van gegevens over flora en fauna en maakt deze toegankelijk voor gemeente en stadsbewoners. Bureau Stadsnatuur doet onderzoek en geeft advies. Tegenwoordig neemt de organisatie opdrachten aan uit het gehele land.

1.2 Het onderzoek

Mirjam van den Ouden hoofd dierverzorging van de Vogelklas heeft sinds 2010 een database bijgehouden met gegevens over knobbelzwanen die zijn opgevangen en weer losgelaten. Deze vogels zijn geringd en alle terugmeldingen hiervan zijn in de database het ringbestand opgenomen. In dit onderzoek zijn eerste alle gegevens uit het ringbestand bekeken en onderzocht. Alle gegevens zijn geanalyseerd en onderzocht op eventuele trends. Het eerste gedeelte van het onderzoek bestaat uit de opgevangen knobbelzwanen. Dit zijn voornamelijk cijfers over seizoenen, jaartallen en aantal opgevangen zwanen. Daarnaast zal er aandacht besteedt worden aan de ecologie van de knobbelzwaan en de oorzaken van binnenkomst. Het tweede deel en tevens het grootste deel van het onderzoek gaat over de teruggemelde zwanen. Hier wordt onderzocht wanneer een weer losgelaten zwaan succesvol genoemd kan worden. Hoofdvragen Wat is de levensverwachting van in het asiel opgegroeide donsjongen/pullen Knobbelzwanen? Wat is de levensverwachting van in het asiel gerevalideerde juveniele Knobbelzwanen? Wat is de levensverwachting van in het asiel gerevalideerde adulte Knobbelzwanen? Wat is de terugkeer ratio van Knobbelzwanen in een asiel? Achterliggende vraag Heeft het nut om vogels op te vangen?

1.3 De knobbelzwaan

De knobbelzwaan (Cygnus olor, Gmelin 1803) is een vogel in de orde der watervogels, oftewel de Anseriformes. Binnen deze groep behoort de knobbelzwaan samen met de soorten eenden en ganzen tot de familie van de zwemvogels (Anatidae). De knobbelzwaan behoort tot het vogel geslacht zwanen (Cygnus) net als de Kleine zwaan, Wilde zwaan, Fluitzwaan en Zwarte zwaan De knobbelzwaan is een grote witte zwemvogel. De opmerkelijkste kenmerken zijn de ronde kop met de sierlijk gebogen S-vormige hals en de oranjerode snavel. De zwarte knobbel op de snavel is bij mannetjes het grootst. Juveniele vogels zijn bruingrijs en krijgen tijdens de eerste rui hun witte verenkleed.

Page 11: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 7

De knobbelzwaan broedt in geheel Nederland maar ontbreekt op de hooggelegen zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Ze broeden langs ondiep water, vooral langs sloten in veenweidegebieden, soms zijn ze ook te vinden in stadsparken en langs andere waterwegen, waarin ze kunnen grondelen. Grondelen is het zoeken naar voedsel op de bodem van het water door met de kop en de borst onder water te gaan. De knobbelzwaan is een planteneter die vooral leeft van waterplanten zoals fonteinkruiden (Potamogeton sp., Zannichellia sp., Ruppia sp ), eendenkroos (Lemna sp.), zeegras (Zostera marina) en kranswieren (Chara spec.). Als het water van mindere kwaliteit is en er minder waterplanten groeien, gaan zwanen grazen op graslanden. Met dit grazen kunnen ze schade toebrengen aan graslanden. (Ebbinge et al 1998) Boeren zijn hier niet van gediend en kunnen een ontheffing aanvragen om deze vogels te schieten. In Nederland leven de wilde en de tamme knobbelzwaan. De wilde knobbelzwaan zijn de zwanen die in het buitengebied aangetroffen worden. Deze zwanen zijn schuw en broeden het liefst niet in de buurt van bewoning maar bijvoorbeeld op weilanden. De tamme zwanen zijn nakomelingen van zwanen die vroeger gehouden werden voor donsveren. Deze zwanen werden gefokt en kwamen vooral uit polen. Ze werden zo gefokt dat de jongen witte donsveren kregen. Toen de donsmarkt instortte werden deze zwanen massaal vrijgelaten. Deze knobbelzwanen zijn hun wilde gedrag kwijtgeraakt. Ze broeden het liefst in de buurt van mensen, in sloten en stadsvijvers. Het verschil tussen deze twee soorten is te zien bij pullen aan het donskleed. De wilde pullen zijn grijs als donsjong en de tamme pullen zijn wit als donsjong. Bij adulten zwanen is het verschil te zien aan de kleur poten. Wilde knobbelzwanen hebben donkere poten en de tamme zwanen hebben vleeskleurige poten.

Page 12: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

8 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 13: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 9

2 METHODIEK

2.1 Databestand

Voor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van het ringbestand. Dit is een Excel bestand gemaakt en bijgehouden door Mirjam van den Ouden van de Vogelklas. In dit bestand zijn alle gegevens van geringde zwanen verwerkt. In bijlage 1 is een screenshot van dit bestand te vinden. Deze gegevens zijn geanalyseerd en in combinatie met literatuuronderzoek is er geprobeerd antwoord te geven op de hoofdvragen. Dit bestand is bijgehouden vanaf juni 2010 en wordt nog steeds bijgehouden. Voor dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de gegevens van juni 2010 t/m december 2014. De zwanen die in 2015 zijn geringd zijn nog een zodanig korte periode vrij dat hierover nog geen conclusie getrokken kan worden.

2.2 Ringen van zwanen

Zwanen die zijn opgeknapt worden losgelaten. Voordat ze losgelaten worden, worden enkele biometrische gegevens opgenomen, het geslacht en de leeftijd worden vastgesteld en er wordt gekeken naar de kleur van de poten en veren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een schuifmaat, maatlint en een weegschaal. Gewicht wordt vermeld in gram en afmetingen worden vermeld in mm. De gegevens die verzameld worden zijn:

- Gewicht - Leeftijd - Geslacht - Kleur poten - Kleur veren - Lengte P10 (lengte van buitenste handpen) - Kopsnavel lengte - Lengte tarsus (lengte van de voet) - Vleugellengte

Adrie van der Heiden is de vaste ringer van de Vogelklas. De eerste jaren van het onderzoek heeft hij alle zwanen geringd. Sinds juli 2011 heeft Mirjam van de Vogelklas ook een ringvergunning en ringt zij de zwanen. In drukke perioden helpt Adrie nog wel bij het ringen.

Afbeelding 2 Meten van kopsnavel lengte van knobbelzwaan. (Foto: Anjès Gesink)

Page 14: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

10 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

2.2.1 Leeftijdsbepaling

De leeftijd van de zwanen wordt bepaald aan de hand van kleur van het verenkleed, kleur van de snavel en de grootte van de knobbel. Wilde knobbelzwanen zijn grijs als donsjong en als juveniel hebben ze een bruin verenkleed. De snavel is grijs. Tamme knobbelzwanen zijn als donsjong (bruinig) wit met roze snavel en roze poten en hebben als juveniel een crème wit verenkleed. Naarmate de vogels ouder worden veranderd de kleur van de snavel en van het verenkleed. Na 2 jaar is de snavel oranje rood gekleurd en vormt er een kleine knobbel. Na 4 jaar zijn de knobbelzwanen volwassen en dit is te zien aan de diep oranje snavel en de grote knobbel. Na de eerste rui krijgen beide soorten het helder witte verenkleed waaraan de vogels zo herkenbaar zijn.

Afbeelding 3 Zwanen in verschillende leeftijdsklasse. Van links naar rechts tamme jonge zwaan en wilde jonge zwaan van 1 kalenderjaar, zwaan van ouder dan 2 kalenderjaar, Volwassen zwaan (oranje gekleurde snavel) ouder dan vier jaar. (Foto: Vogelklas)

2.2.2 Geslachtsbepaling

Mannen zijn vaak groter, zwaarder en hebben een grotere knobbel dan vrouwen. Een betrouwbaardere manier om het geslacht te bepalen is door het dier te seksen. Dit gebeurd door de geslachtsopening van de vogel een beetje openen en zo het geslacht te bepalen. Bij mannelijke vogels is een spiraalvormige penis te zien. In het broedseizoen bevat deze langs de zijkant een soort haakjes.

Page 15: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 11

2.3 Gebruikte programma’s

Gedurende dit onderzoek is er gebruik gemaakt van Microsoft Excel 2007. Met dit programma zijn alle gegevens overzichtelijk gemaakt, gemiddelden berekend, grafieken en tabellen gemaakt. Daarnaast is er gebruik gemaakt van GRIEL. Zie bijlage 2 voor een voorbeeld terugmelding in GRIEL. GRIEL is een online-applicatie waarmee alle dataverkeer tussen ringers, melders en het Vogeltrekstation wordt geregeld. GRIEL staat voor Geautomatiseerd Ring Invoer en Export Loket. (griel.nl 2015) In deze databank zijn alle geringde zwanen opgenomen. Mensen die geringde zwanen waarnemen kunnen deze melden in GRIEL. Dit programma is gebruikt om alle terugmeldingen op te zoeken en vervolgens in te voeren in het ringbestand. Ook kan er met dit programma bekeken worden waar een zwaan zich bevind en hoe deze zich verplaats.

2.4 Geraadpleegde personen

Naast de gegevens uit het ringbestand en informatie uit literatuur zijn er ook personen benaderd voor hulp en informatie. Er is gebruikt gemaakt van hun kennis en zij hebben mogelijke verklaringen gegeven. In Tabel 1 staan deze personen weergegeven. Tabel 1 Lijst met benaderde personen

Persoon André de Baerdemaeker Jan Beekman Dick Buitenhuis Oebele Dijk

Organisatie Bureau Stadsnatuur Rotterdam Zwanenwerkgroep Groningen Jager VRS Menork

Waarover Stagebegeleiding Zwanenonderzoek Jacht op zwanen Zwanenonderzoek

Adrie van der Heiden Vogelwerkgroep Voorne Ringen, ringgegevens Henk Koffijberg Zwanenwerkgroep Flevoland Zwanenonderzoek Mirjam van den Ouden Vogelklas Karel Schot Stagebegeleiding, ringbestand Wim Tijssen Landschap Noord Holland Weidevogelonderzoek Monique de Vrijer Vogelklas Karel Schot Vogelopvang

Page 16: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

12 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 17: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 13

3 RESULTATEN – OPGEVANGEN EN GERINGDE ZWANEN

In dit eerste deel van het onderzoek wordt er gekeken naar de basisgegevens van de geringde vogels. Niet alle opgevangen en weer uitgezette vogels zijn geringd. Dit was wel het streven aan het begin van het onderzoek, maar door tijdgebrek en om vogels niet onnodig langer in de opvang te houden zijn er zwanen zonder ring uitgezet. In het jaar 2014 was het zo druk dat er toen is gekozen om minder zwanen te ringen. Totaal zijn er vanaf juni 2010 t/m december 2014, 577 zwanen geringd. Deze zwanen zijn op drie na allemaal uitgezet. De drie zwanen die niet uitgezet zijn, zijn toch nog na het ringen overleden in de Vogelklas. Deze zwanen zijn niet meegenomen met de resultaten van dit onderzoek.

3.1 Aantal geringde zwanen per jaar

In Tabel 2 is het aantal geringde zwanen per jaar te zien. In 2010 is pas in juni begonnen met ringen vandaar dat er toen maar 66 zwanen zijn geringd. Zonder 2010 meegenomen worden er gemiddeld 128 zwanen per jaar geringd. In 2014 zijn door drukte in de Vogelklas minder zwanen geringd. Tabel 2 Basisgegevens aantal opgevangen zwanen, aantal zwanen die zijn overleden op opvang, aantal geringde zwanen (naar geslacht en leeftijd). Van 2010, 2013 en 2014 zijn niet alle gegevens beschikbaar.

Jaartal

Aantal opgevangen

vogels

Doden zwanen (dood binnengekomen of

euthanasie op opvang)

Aantal niet geringd

Aantal geringd Man Vrouw

Geslacht onbekend Adult Juveniel

2010 375 - - 66 23 14 29 17 49

2011 283 147 14 122 73 47 2 48 74

2012 316 146 26 144 76 64 4 55 89

2013 393 - - 143 90 51 2 52 91

2014 403 - - 102 61 34 7 48 54

Totaal 1770 - - 577 323 210 44 220 357

Page 18: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

14 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

3.2 Geslacht

Van juni 2010 tot en met december 2014 zijn 533 vogels gesekst. Daarvan was 60,6 % man en 39,4 % vrouw. De meerderheid aan mannelijke vogels is een verschijnsel wat ook in de natuur voorkomt. Uit een onderzoek in Chesapeak Bay in Verenigde Staten naar knobbelzwanen (waar de knobbelzwaan is uitgezet en een exoot is) komt naar voren dat in bijna elk jaar mannen domineren in alle leeftijdsklasse. (Reese, 1980) Ook Jan Beekman constateert in zijn lopende onderzoek naar knobbelzwanen in Groningen dat er meer mannen 55% zijn dan vrouwen 45%. Mannen nemen meer risico dan vrouwen omdat ze hun territorium hard verdedigen. Daarom investeren zwanen meer in mannen dan vrouwen (mond. med. J. Beekman 2 juni 2015) In Figuur 1 is te zien dat het overschot aan mannen jaarlijks optreedt.

Figuur 1 Percentage mannen over de jaren 2010 t/m 2014. N = 323 Op de x-as staan de jaartallen weergegeven. Op de y-as staan de percentages weergegeven.

40

45

50

55

60

65

70

2010 2011 2012 2013 2014

Percentage geringde mannen

man

Page 19: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 15

3.3 Leeftijd

Er komen bij de Vogelklas zwanen binnen met verschillende leeftijden. Er kan onderscheidt gemaakt worden tussen juvenielen en adulten. Juveniele zwanen zijn jonge dieren van maximaal twee kalenderjaren oud. Alles boven deze 2 kalenderjaren zijn in dit onderzoek adult genoemd. Een knobbelzwaan gaat pas broeden in het 4de kalenderjaar en is dan pas volwassen. Ze zijn na twee jaar sterk genoeg en minder kwetsbaar dan de juvenielen exemplaren vandaar dat ze in dit onderzoek al na 2 kalenderjaar adult genoemd worden. Een knobbelzwaan is vanaf zijn geboorte (gemiddeld in de eerste twee weken van mei) tot december van dat jaar 1 kalenderjaar. De januari daarop als een zwaan pas 8 maanden is hij al gelijk 2 kalenderjaar. Een 2 kalenderjaar zwaan is minimaal 8 maanden en maximaal 20 maanden oud. Het totaal aantal geringde juvenielen is 357, dat is een percentage van 61,9 %, het aantal adulten dat is geringd is 220 zwanen en dat is een percentage van 38,1 %. Juvenielen komen vaker in de opvang omdat dit kwetsbare en onervaren vogels zijn. Ze kunnen nog niet zelfstandig leven en komen snel ongelukkig te terecht bij het landen.

Figuur 2 Verdeling adulten en juvenielen in de periode 2010 t/m 2014. Op de x-as staan de jaartallen. Op de y-as staan de percentages vermeldt. Juveniel N= 357, Adult N = 220

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%

100%

2010 2011 2012 2013 2014

Verdeling leeftijd zwanen

Adult

Juveniel

Page 20: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

16 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

3.4 Seizoen

In Figuur 3 is een verdeling per seizoen te zien, wat opvalt is dat er vooral in de herfst meer juvenielen 71,3 % worden opgevangen dan adulten 28,7% Dit heeft als reden dat juvenielen in hun eerste levensjaar in de herfst door hun ouders uit het nest gezet worden. Jonge vogels zijn nog wat onhandig en kunnen nog niet goed vliegen, hierdoor hebben deze jonge vogels sneller kans om ergens tegenaan te vliegen of een mislanding te maken met als gevolg het worden opgenomen in de vogelopvang. De lente is het enige seizoen dat er meer adulte zwanen dan juveniele zwanen worden opgevangen. Dit komt doordat juvenielen nog niet broeden. Juvenielen zijn daardoor minder in de bebouwde kom te vinden. Ze bevinden zich in de lente in grote groepen samen met vrijgezelle vogels op open water. Hier hebben ze minder snel kans om letsel op te lopen waardoor ze minder opgevangen hoeven te worden. Daarnaast komen in dit soort gebieden minder mensen, wanneer vogels wel ziek of verwond zijn worden deze vogels minder snel gevonden en naar opvangcentra gebracht. Adulten lopen meer risico op verwondingen in de lente dan juvenielen omdat er dan veel gevechten plaatsvinden om territoria. Dit heeft niet alleen direct letsel door het vechten maar ook indirect letsel doordat ze de weg oplopen (aanrijdingen met auto’s) of tegen objecten aanvliegen in de haast om aan hun aanvaller te ontkomen. (mond. med. M. den Ouden, juni 2015)

Figuur 3 Verdeling juvenielen en adulten knobbelzwanen per seizoen. Op de x-as staan de seizoenen. Op de y-as staan de percentages. (N = 577 )

0

10

20

30

40

50

60

70

80

winter lente zomer herfst

Verdeling naar leeftijd per seizoen

juveniel

adult

Page 21: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 17

Wat opvalt als er naar de seizoenen gekeken wordt is dat er in de winter de meeste zwanen worden opgevangen. In de winter zijn de vogels het meest kwetsbaar. Ze hebben meer kans op onderkoeling en bij vorst is er minder voedsel voorhanden.

Figuur 4 Totaal aantal geringde zwanen per seizoen. (N=577)

In Figuur 5 is gekeken naar de afzonderlijke jaren, er valt op dat er in 2012 en 2013 een piek was aan geringde zwanen in de winter. Als er gekeken wordt naar het weer blijkt dat de winter van 2012/2013 erg koud was met een hoog aantal vorst dagen. Er waren 44 vorstdagen tegenover een gemiddelde van 38 vorstdagen. (KNMI.nl 2015) De winter van 2013/2014 was juist erg zacht met maar 10 vorstdagen. (KNMI.nl 2015)

Figuur 5 Verdeling aantal geringde zwanen per seizoen over de periode 2011/2014. Op de x-as staan de jaartallen. Op de y-as staan de aantallen. Het jaar 2010 ontbreekt omdat in dit jaar pas in de zomer is begonnen met ringen.

Als er gekeken wordt naar het aantal vorstdagen (minimumtemperatuur lager dan 0,0 °C) en ijsdagen (maximumtemperatuur lager dan 0,0 °C), dan is te zien in Figuur 6 en Figuur 7 dat het aantal zwanen in de Vogelklas toeneemt met het aantal ijsdagen.

212

171

119

75

winter

herfst

zomer

lente

Aantal zwanen per seizoen

0

10

20

30

40

50

60

70

2011 2012 2013 2014

Verdeling seizoen per jaartal

winter

lente

zomer

herfst

Page 22: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

18 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Dit verband kunnen we nog niet met zekerheid aannemen omdat er nog maar van vier winters gegevens zijn verzameld. Om dit verband nader te onderzoeken moet er door gegaan worden met het onderzoek zodat er gekeken kan worden of dit verband standhoud. Het aantal vorstdagen heeft geen invloed op het aantal opgevangen zwanen. In de winter van 2011/2012 waren er niet veel vorstdagen 25 tegenover 52 van dat jaar daarvoor maar er waren wel evenveel ijsdagen 13. In de winter van 2011/2012 was er voor het eerst in vijftien jaar in De Bilt een koudegolf. (een tijdvak van minimaal vijf dagen aaneengesloten ijsdagen waarvan tenminste drie dagen met strenge vorst). (KNMI.nl 2015) Dit verklaard dat er ondanks het lage aantal vorstdagen toch een hoog aantal opgevangen vogels in de winter van 2011/2012.

Figuur 6 Aantal vorstdagen en ijsdagen tegenover het aantal opgevangen vogels. Op de x-as staan de jaren vermeld. Op de y-as staan het aantal dagen vermeld.

Figuur 7 Aantal zwanen in opvang neemt toe met het aantal ijsdagen. Op de x-as staan aantal ijsdagen. De y-as geeft het aantal zwanen weer.

0 10 20 30 40 50 60 70 80

2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014

Vortstdagen en ijsdagen tegenover aantal opgevangen zwanen

aantal vorstdagen

aantal ijsdagen

aantal opgevangen

R² = 0,7488

0

10

20

30

40

50

60

70

80

0 2 4 6 8 10 12 14

Geringde zwanen naar aantal ijsdagen

aantal zwanen

Page 23: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 19

3.5 Oorzaken

Zwanen worden vanwege verschillende oorzaken opgevangen. In Tabel 3 zijn de verschillende oorzaken met aantal en percentage weergegeven. Tabel 3 Oorzaken binnenkomst Knobbelzwaan in de periode 2010 t/m 2015. Cijfers tussen haakjes zijn percentages van totaal. (N=577)

Trauma Juveniel Uitputting Botulisme Haak/draad Olie Onbekend totaal

2010 24 (36) 20 (30) 11 (17) 2 (3) 3 (5) 1 (2) 5 (8) 66

2011 71 (58) 12 (10) 5 (4) 7 (6) 5 (4) 3 (2) 19 (16) 122

2012 67 (47) 15 (10) 26 (18) 3 (2) 8 (6) 1 (1) 24 (17) 144

2013 72 (50) 10 (7) 32 (22) 7 (5) 6 (4) 2 (1) 14 (10) 143

2014 51 (50) 11 (11) 3 (3) 12 (12) 7 (7) 3 (3) 15 (15) 102

totaal 285 (49) 68 (12) 77 (13) 31 (5) 29 (5) 10 (2) 77 (13) 577

Toelichting soorten oorzaken Trauma 49% De oorzaak trauma vormt het grootste gedeelte. Trauma bevat alle oorzaken waarbij een dier verwonding of lichamelijk letsel heeft opgelopen. Oorzaken die onder trauma vallen zijn, klap gemaakt (gebouw, auto, bovenleiding), mislanding, aangereden en door andere dieren (zwaan/hond/vos) verwond. Deze vogels hebben allemaal tijd nodig om te herstellen.

- Mislanding Mislandingen komen het meest voor bij juveniele vogels. De vogels zijn nog onervaren en zien snelwegen, schoolpleinen en daken aan als glad water. Vaak raken de vogels bij een mislanding gewond aan hun poten.

- Verkeer Onder verkeer vallen alle zwanen die zijn aangereden door auto’s, treinen en trams. Vaak hebben deze zwanen als gevolg van de aanrijding in of uit wendige verwondingen en/of breuken

- Klap gemaakt Veel vogels hebben een klap gemaakt. Vaak gebeurt dit tegen een reflecterend/glazen gebouw of ze vliegen door een kas heen.

Juveniel/verweesd 12% Oorzaak juveniel houdt in dat een jong dier alleen zit en/of zijn ouders kwijt is. Het dier is nog niet in staat voor zichzelf te zorgen. Uitputting 13% Onder uitputting vallen alle zwanen die verzwakt, uitgeput en vermagerd zijn binnen gekomen. Botulisme 5 % 5% van de geringde zwanen komt binnen met Botulisme. Botulisme is goed te behandelen. Botulisme is een vergiftiging waaraan vogels en vissen dood kunnen gaan. De ziekte wordt veroorzaakt door het toxine (giftige stof) van de botulisme-bacterie Clostridium botulinim. Deze giftige stof wordt wordt geproduceerd bij de stofwisseling van de bacterie. Dit gebeurt meestal in rottend organisch materiaal, zoals kadavers. De bacterie groeit namelijk goed onder eiwitrijke omstandigheden met weinig of geen zuurstof.

Page 24: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

20 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Daarnaast groeit de botulismebacterie goed in stilstaand water met een temperatuur boven de 20 graden Celsius. Vooral in de zomer als het water opwarmt en minder zuurstof bevat kan de botulismebacterie explosief groeien. Wanneer dode dieren zoals vissen (die zijn gestorven aan zuurstof gebrek) in zuurstofarm water liggen, kan de bacterie zich stek vermenigvuldigen. De bacterie kan zich snel verspreiden doordat maden en vliegen groeien in de kadavers. Deze maden en vliegen zijn immuun voor dit type gif maar worden wel gegeten door andere dieren. Deze dieren sterven op hun beurt door het gif dat de bacterie in de maden aanmaakt zodat er een nieuwe gifproducerende haard ontstaat. De verschijnselen van botulisme vergiftiging bij vogels zijn:

• Na enkele uren al slik-, ademhalingsstoornissen • Verlammingsverschijnselen aan de poten, de vleugels en de nek • Rillingen, diarree en verenverlies. • Moeilijkheden bij het opstijgen en landen • In een later stadium niet meer kunnen lopen en of vliegen • In het laatste stadium vallen de oogleden dicht, raakt het dier in coma en sterft

Doordat de kadavers van deze dode dieren in het water blijven drijven ontstaat weer een nieuwe plek voor maden en vliegen om zich in te nestelen: er ontstaat een nieuwe bron. De incubatietijd van de botulismebacterie strekt zich uit van een halve dag tot een week. Trekkende vogels of andere dieren kunnende hierdoor het gif over grotere afstanden verspreiden. Als botulisme in Nederland wordt geconstateerd gaat dit meestal om het C-type. Dit type is ongevaarlijk voor de mens maar zeer giftig voor vogels en vissen. Haak/draad 5% De oorzaak haak/draad houdt in dat vogels worden binnengebracht met een vishaak, visdraad, touw, ander draad of stuk net om of in hun lijf. Deze haken en draden worden zo goed mogelijk geprobeerd te verwijderen. Draden kunnen diepe ingesneden wonden veroorzaken waarbij pezen en spieren kapot kunnen gaan of zelf ledenmaten kunnen afsterven.

Afbeelding 4 Knobbelzwaan met haak en draad in zijn bek. Deze zwaan is na behandeling en revalidatie weer losgelaten. (Foto: Vogelklas)

Page 25: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 21

Olie 2% Van de geringde vogels zijn een aantal vogels slachtoffer geworden van olie. Als een vogel in aanmerking komt met olie verliest het dier onder andere zijn drijfvermogen en warmte-isolerend vermogen waardoor het dier snel onderkoelt raakt. De Vogelklas is een van de vijf vogel kustasielen die lid is van de Stichting Olievogels in Nederland. Hierdoor is er binnen de Vogelklas genoeg kennis aanwezig om deze vogels te helpen. Daarnaast helpt de Vogelklas ook bij grote olierampen. Voor vrijwilligers is er geregeld een (opfris)cursus olie vogels verzorgen.

Overige/onbekend 13% Veel vogels worden bij de Vogelklas binnengebracht met onbekende oorzaak. Het is niet bekend wat er met deze vogels gebeurd is.

3.6 Aantal dagen in opvang

De 577 zwanen die zijn opgevangen verblijven gemiddeld 33 dagen in de opvang voordat ze weer losgelaten worden. Minimum aantal dagen dat een vogel opgevangen zat was één dag. Maximum aantal dagen dat een vogel opgevangen zat was 167 dagen. In Tabel 4 zijn het gemiddeld aantal dagen per adult en juveniel weergegeven. Hierbij is ook onderscheidt gemaakt in geslacht. Adulten verblijven gemiddeld 24 dagen in de opvang, waarvan de vrouwen wat langer (27 dagen) dan de mannen (23 dagen) in de opvang verblijven Juvenielen verblijven langer in de opvang gemiddeld 38 dagen. Waarvan de vrouwen aanzienlijk langer in de opvang zitten (45 dagen) dan de mannen (32 dagen). Tabel 4 Gemiddeld aantal dagen opgevangen in de periode 2010 t/m 2014

Totaal Adult Juveniel

man vrouw totaal man vrouw Totaal

Gemiddeld 33

23 27 24 32 45 38

SD 28

23 20 22 29 31 31

N 577 142 75 220 181 135 357

In Tabel 5 is het gemiddeld aantal dagen weergegeven per oorzaak dat een knobbelzwaan opgevangen zit. Bij de oorzaak juveniel zitten vogels het langst opgevangen. Gemiddeld 73 dagen. Dit komt doordat de vogels opgroeien in de opvang. Bij de oorzaak onbekend/overige zitten vogels het minst langst opgevangen. Gemiddeld 22 dagen. Tabel 5 Gemiddeld aantal dagen opgevangen naar oorzaak binnenkomst

Totaal Trauma Juveniel

/verweesd Uitputting Botulisme Haak/Draad Olie Onbekend

Gemiddeld 33 26 73 29 36 33 42 23

SD 28 21 34 24 20 29 44 19

N 577 285 68 77 31 29 10 77

Page 26: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

22 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 27: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 23

4 RESULTATEN - TERUGGEMELDE ZWANEN

Er is een totaal van 422 terugmeldingen gedaan. Dit betreft 236 individuen. Sommige zwanen worden meerdere keren teruggemeld en weer andere zwanen worden nooit terug gemeld. Van 40,7% van de geringde zwanen is een terugmelding gedaan. Dit kunnen meldingen in het veld zijn van levende zwanen, deze zijn dan afgelezen. Dit kunnen meldingen zijn van zwanen die weer teruggekeerd zijn op de opvang. Of dit zijn meldingen van dode zwanen. Tabel 6 Aantal teruggemelde individuen en totaal aantal terugmeldingen

Aantal keren

terugmeld Aantal

individuen Aantal

terugmeldingen

1 159 159

2 30 60

3 24 72

4 11 44

5 3 15

6 2 12

7 3 21

8 2 16

9 0 0

10 1 10

13 1 13

Totaal 236 422

4.1 Terugkeer ratio

Van de 236 terugmeldingen zijn 92 zwanen opnieuw opgevangen. Dit is een percentage van 16% van het totale aantal geringde zwanen. Van deze 92 zwanen zijn zeven zwanen daarna nog een keer opgevangen. Dat is een percentage van 7,6% Totaal hebben deze zwanen drie keer de opvang bezocht. Twee zwanen van deze zeven zwanen vonden het zo fijn op de opvang dat ze nog een bezoek hebben gebracht. Dit is een percentage van 29%. Deze twee zwanen hebben totaal vier keer de opvang bezocht.

4.2 Succes

Een zwaan is succesvol opgevangen, gerevalideerd en weer losgelaten als deze na loslating nog 12 maanden heeft geleefd. De vogels hebben dan tenminste één winter overleefd wat betekend dat het sterke vogels zijn.

Page 28: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

24 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Van 91 zwanen is bekend en met zekerheid te zeggen (doordat deze zijn teruggemeld) dat ze na loslaten tenminste 12 maanden geleefd hebben. Dat is een percentage van 39% Als een zwaan na loslaten tot broeden is gekomen, betekend dat dit ook een succesvolle zwaan is. De zwaan heeft een partner gevonden en heeft zijn genen doorgegeven. Van de 236 zwanen waarvan een terugmelding is gedaan zijn 26 zwanen die weer een broedpartner hebben gevonden en weer zijn gaan broeden. Dit is een percentage van 11%

4.3 Wat is de overleving

In Tabel 7 is de overleving van juvenielen en adulten zwanen weergegeven. Er is gerekend met het aantal teruggemelde zwanen. Van deze zwanen is bekend of ze leven of dood zijn. Van 40% van de geringde zwanen is er meer informatie beschikbaar. Deze 40% is het aantal zwanen waar een terugmelding van is.

Tabel 7 Overleving percentages. Totaal (n= 236), juveniel (n=142) en adult (n=94).

Van het totaal aantal teruggemelde zwanen leeft na 6 maanden nog 69,9%. Na 12 maanden leeft nog 64% en na 24 maanden nog 57,2% Gekeken naar de juvenielen leeft na 6 maanden nog 65,5%, na 12 maanden 61,3% en na 24 maanden leeft nog 54,2% De adulten doen het beter dan de juvenielen, na 6 maanden leeft nog 79,8%, na 12 maanden 72,3% en na 24 maanden leeft nog 66,0%. In Figuur 8 is te zien dat bij de juvenielen er in de eerste 6 maanden meer doden vallen dan bij de adulten. Na 12 maanden is er bij de juvenielen een tweede dip te zien, dit kan duiden op de tweede winter waarin de vogels moeten zien te overleven.

Maanden Totaal Juveniel Adult

1 100,0 100,0 100,0

6 69,9 65,5 79,8

12 64,0 61,3 72,3

18 58,9 54,9 69,1

24 57,2 54,2 66,0

30 55,1 52,1 63,8

36 54,2 52,1 62,8

42 53,4 52,1 60,6

48 53,4 52,1 60,6

54 52,5 52,1 58,5

60 52,5 52,1 58,5

Page 29: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 25

Figuur 8 Percentage overleving van juveniele en adulte zwanen. Op de x-as staan de maanden vermeld. Op de y-as staan de percentages weergegeven.

Volgens een onderzoek in het Verenigd Koninkrijk bij twee knobbelzwaan populaties is de jaarlijkse overlevingskans bij juvenielen en niet broedende adulten variërend van 68% tot 73%. Voor broedende adulten is de jaarlijkse overlevingskans tussen de 72% en 90% (Watola, 2003)

In Tabel 8 is af te lezen dat de jaarlijkse overleving bij de opgevangen juvenielen het eerste jaar 61% is. De jaren daarop is de overlevingskans voor juvenielen achtereenvolgens: 89% - 96% -

99% Bij de adulten is de overlevingskans het eerste jaar na loslaten 72% de jaren daarop is de overlevingskans achtereenvolgens 91% - 95% - 95%. Deze aantallen komen redelijk overeen met de aantallen van het onderzoek in verenigd koninkrijk.

Tabel 8 Jaarlijkse overleving in percentages van opgevangen adulten en juvenielen.

Maanden Adult Juveniel

12 72 61

24 91 89

36 95 96

48 95 99

4.4 Sterfte

Van 109 zwanen is bekend dat ze overleden zijn. Dat is een percentage van 46% van het aantal teruggemelde zwanen. Dit is een hoog percentage en kan niet doorgetrokken worden naar de totale groep geringde zwanen. De kans dat een zwaan dood teruggemeld wordt is namelijk hoger dan dat een zwaan levend teruggemeld wordt. Levende zwanen trekken en kunnen buiten het gebied van de terugmeldingen komen, waardoor ze minder kans hebben om teruggemeld te worden. Het percentage doden zwanen voor de totale groep geringde zwanen zal lager liggen dan 46%

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

100

0 6 12 18 24 30 36 42 48 54 60

Overleving percentage

juveniel

adult

Page 30: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

26 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Van deze 109 zwanen waren 42,8% destijds bij aanvang opvang adult en 57,2% waren destijds juveniel.

Tabel 9 Doodsoorzaken van knobbelzwanen in aantal en percentage over de periode 2010 t/m 2015

Doodsoorzaak Aantal Percentage

Trauma

35 32%

Dier

8 7%

Geschoten

8 7%

Botulisme

7 6%

Uitputting

9 8%

Haak/draad

4 4%

Olie

2 2%

Overige

36 33%

Totaal 109 100%

De doodsoorzaak is in de meeste gevallen een andere oorzaak dan waarmee de vogel de eerste keer is opgevangen. Een maal is een vogel die binnen gekomen is met botulisme en gerevalideerd ook overleden aan botulisme. De vogel was binnen twee weken na loslaten overleden aan botulisme, van deze vogel zou gezegd kunnen worden dat deze nog niet helemaal was hersteld en te vroeg is losgelaten. Doodsoorzaken toegelicht Trauma 32% van de vogels is overleden nadat ze een trauma hadden opgelopen. Trauma bevat alle oorzaken waarbij een dier verwonding of lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het letsel of de verwonding was dusdanig erg dat het dier is overleden Dier 7% van de dode vogels is overleden doordat deze zijn gepakt door een hond of vos. De vogels zijn gebeten door andere dieren met wonden tot gevolg. Andere vogels zijn doodgebeten of onthoofd door een ander dier. Geschoten Van 8 vogels (7%) is bekend dat ze geschoten zijn tegen bescherming van gewas. Wilde- en tamme knobbelzwanen worden beschermd door de Flora- en faunawet (art. 4 Flora- en faunawet) Het is verboden om de vogels te doden, verwonden, verstoren, hun veren te gebruiken, te houden of uit zetten in de vrije natuur. (art. 9 t/m art. 14 Flora en faunawet) De knobbelzwaan staat op de Provinciale vrijstellingslijst. De provincie kan de knobbelzwaan opnemen in een verordening, waardoor grondgebruikers (o.a. boeren) in deze provincies knobbelzwanen van hun land mogen verjagen en doden als dat nodig is om belangrijke schade te voorkomen. (art. 65 Flora en faunawet en art 3 Besluit beheer en schadebestrijding dieren). Is er geen provinciale vrijstellingslijst dan kan er alsnog ontheffing worden verleend op grond van art. 68 Flora en faunawet. In Zuid-Holland staat de knobbelzwaan op de Provinciale vrijstellingslijst. Er is ontheffing afgegeven voor verjagend afschot en voor het bewerken van nesten en eieren in de gehele provincie. Alle geschoten vogels zijn geschoten in de maanden februari, maart, april en mei. Dit zijn de maanden waarin de zwanen de meeste schade toebrengen en waarin ze geschoten mogen worden. (Faunabeheereenheid Zuid-Holland, 2013)

Page 31: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 27

Voordat er mag worden overgegaan op afschot moeten er preventieve middelen worden ingezet om zwanen te verjagen. Dit kunnen visuele en akoestische middelen zoals vogelverschrikkers en knalapparten zijn, het gebruik van geur- smaakstoffen en afscherming door bijvoorbeeld rasters. Botulisme 6% van de dode vogels is overleden aan botulisme. Botulisme is een vergiftiging waaraan vogels en vissen dood kunnen gaan. Dieren met botulisme vertonen ademhalingsproblemen en verlammingsverschijnselen Uitputting 8% van de dode vogels is overleden vanwege uitputting. Deze vogels waren uitgeput, onderkoeld en/of sterk vermagerd. Haak/draad 4% van de dode vogels hebben als doodsoorzaak haak/draad. Deze vogels zijn verstrikt geraakt in een draad of haak. Het kan ook zijn dat deze vogels een haak of draad hebben ingeslikt met de dood tot gevolg. Olie 2% van de dode vogels is overleden doordat deze in aanraking zijn gekomen met olie. Als een vogel in aanraking komt met olie verliest het dier onder andere zijn drijfvermogen en warmte isolerend vermogen waardoor het dier snel onderkoelt kan raken en vervolgens kan overlijden. Overige 33% van de dode vogels heeft een doodsoorzaak die niet bekend is. Deze vogels zijn dood gevonden zonder duidelijke doodsoorzaak of overleden in de Vogelklas door onbekende oorzaak.

4.4.1 Doodsoorzaak eerste half jaar

In tabel 10, 11 en 12 is gekeken naar de doodsoorzaken tijdens het eerste en tweede half jaar na loslaten, In het eerste half jaar na loslaten gaan de meeste vogels dood 68 stuks. In het halfjaar daarop gaan 14 vogels dood. In het eerste halfjaar is 28% van de totaal 68 dode vogels adult en 72% is juveniel. Van de adulte vogels is 63% man en 32 % vrouw. Van de juveniele vogels is 61% man en 35% vrouw. Er sterven in het eerste half jaar na loslaten meer mannen dan vrouwen. In het eerste half jaar sterft het merendeel van de vogels aan trauma. In tabel 11 en 12 is er afzonderlijk naar de doodsoorzaak in het eerste halfjaar na loslaten van adulten en juvenielen gekeken. Bij beide groepen sterven de meeste vogels in het eerste halfjaar als gevolg van een trauma.

Page 32: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

28 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Tabel 10 Doodsoorzaak van Knobbelzwanen in het eerste en tweede halfjaar na loslaten in aantal en in percentages

Doodsoorzaak Eerste half jaar Percentage Tweede half jaar Percentage

Trauma 22 32,4% 4 28,6%

Uitputting 7 10,3% 0 0,0%

Dier 5 7,4% 1 7,1%

Geschoten 5 7,4% 0 0,0%

Botulisme 3 4,4% 1 7,1%

Haak/draad 2 2,9% 0 0,0%

Olie 2 2,9% 0 0,0%

Onbekend 22 32,4% 8 57,1%

Totaal 68 100,0% 14 100,0%

Tabel 11 Doodsoorzaak van adulte knobbelzwanen in het eerste en tweede halfjaar na loslaten in aantal en in percentages

Tabel 12 Doodsoorzaak van juveniele knobbelzwanen in het eerste en tweede halfjaar na loslaten in aantal en in percentages

Doodoorzaak Eerste half jaar Perecentage Tweede half jaar Percentage

Trauma 14 28,6% 0 0,0%

Uitputting 6 12,2% 0 0,0%

Dier 4 8,2% 0 0,0%

Geschoten 4 8,2% 0 0,0%

Haak/draad 2 4,1% 0 0,0%

Olie 2 4,1% 0 0,0%

Botulisme 1 2,0% 0 0,0%

Onbekend 16 32,7% 6 100,0%

totaal 49 100,0% 6 100,0%

Doodoorzaak Eerste half jaar Perecentage Tweede half jaar Percentage

Trauma 8 42,1% 4 50,0%

Botulisme 2 10,5% 1 12,5%

Dier 1 5,3% 1 12,5%

Geschoten 1 5,3% 0 0,0%

Uitputting 1 5,3% 0 0,0%

Olie 0 0,0% 0 0,0%

Haak/draad 0 0,0% 0 0,0%

Onbekend 6 31,6% 2 25,0%

totaal 19 100,0% 8 100,0%

Page 33: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 29

4.5 Donsjongen/pullen

In voorgaande hoofdstukken is steeds gekeken naar het aantal juveniele vogels. Onder deze juveniele vogels vallen ook de donsjongen. Donsjongen zijn onzelfstandige vogels, die net uit het nest komen en niet kunnen overleven zonder ouders of opvang. Ze groeien op in de opvang. Totaal zijn er 23 donsjongen opgevangen en geringd. Deze vogels zitten gemiddeld 75 dagen opgevangen. Dat is 2,5 maand. (SD=29) Van deze vogels zijn er vijf dood teruggemeld. Dat betekent dat 72% waarschijnlijk nog leeft. De dode vogels zijn allemaal binnen het eerste half jaar na vrijlating overleden. Gemiddeld hebben de overleden vogels nog 110 dagen geleefd na vrijlaten (SD= 58) Drie donsjongen zijn afgelezen in het veld. Het gemiddeld aantal dagen dat ze leven na loslaten tot laatste aflezing is 588 dagen. (SD 128) Ondanks dat deze cijfers over een klein aantal gaan, kan dit wel succesvol genoemd worden.

Afbeelding 5 Donsjong op de Vogelklas (Foto: Vogelklas)

Page 34: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

30 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 35: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 31

5 CONCLUSIE

Beantwoorden van de hoofdvragen Wat is de levensverwachting van in het asiel opgegroeide pullen/donsjongen Knobbelzwanen? Van de 23 opgevangen en geringde donsjongen zijn 5 vogels dood teruggemeld. Dit is een percentage van 22%. Waarschijnlijk leeft de overige 78%. De dode vogels zijn allemaal binnen het eerste half jaar na vrijlating overleden. Gemiddeld hebben de overleden vogels nog 110 dagen geleefd na vrijlaten Drie donsjongen zijn afgelezen in het veld. Het gemiddeld aantal dagen dat ze leven van loslaten tot laatste aflezing is 588 dagen. Ondanks dat deze cijfers over een klein aantal gaan, kan dit wel succesvol genoemd worden. Wat is de levensverwachting van in het asiel gerevalideerde juveniele Knobbelzwanen? De levensverwachting van in het asiel gerevalideerde juvenielen is in het eerste jaar na loslaten 61%. De jaren daarop is de overlevingskans voor juvenielen per jaar achtereenvolgens: 89% - 96% - 99% Wat is de levensverwachting van in het asiel gerevalideerde adulte Knobbelzwanen? De adulten doen het beter dan de juvenielen, na zes maanden leeft nog 79,8 %, na 12 maanden 72,3% en na 24 maanden leeft nog 66,0%. Bij de adulten is de overlevingskans het eerste jaar na loslaten 72% de jaren daarop is de overlevingskans per jaar achtereenvolgens 91% - 95% - 95%. Wat is de terugkeer ratio van Knobbelzwanen in een asiel? Van de 236 terugmeldingen zijn 92 zwanen opnieuw opgevangen. Dit is een percentage van 16 % van het totale aantal geringde zwanen. Dat betekend dat 1 op de 6,3 zwanen nog een keer opgevangen wordt. Zeven zwanen van deze 92 zwanen hebben de opvang nog een keer bezocht. Dat is een percentage van 7,6%. Twee zwanen van deze zeven zwanen vonden het zo fijn op de opvang dat ze nog een bezoek hebben gebracht. Dit is een percentage van 29%. Deze twee zwanen hebben totaal vier keer de opvang bezocht. Heeft vogelopvang nut? Jazeker. Als er gekeken wordt naar de overlevingskans van zwanen is dit ongeveer gelijk met de natuurlijke situatie. Dit betekend dat vogels die opgevangen hebben gezeten het er in de natuur bijna net zo goed van af brengen als wilde vogels. Er gaan niet extreem meer vogels dood dan in de natuurlijke situatie.

Page 36: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

32 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 37: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 33

6 AANBEVELINGEN

- Doorgaan met onderzoek Uit de gegevens van de afgelopen 5 jaar is heel veel informatie te halen. Hoe meer jaren er onderzoek wordt gedaan hoe completer het beeld wordt.

- Gegevens GRIEL bijhouden De gegevens uit GRIEL zijn zeer bepalend voor dit onderzoek, als deze gegevens op wekelijkse of maandelijkse basis worden toegevoegd in het ringbestand blijft het ringbestand up to date en kunnen er snel en concreet gegevens uit gehaald worden/onderzocht worden. Het is een tijdrovende klus, het advies is besteed deze taak uit. Wellicht is er iemand die op vrijwillige basis op wekelijkse of maandelijkse basis de gegevens wil bijwerken.

- Meer terugmeldingen zien te krijgen (ook uit andere delen Rotterdam) De terugmeldingen zijn de belangrijkste gegevens in dit onderzoek. Zorg dat meer mensen op de hoogte zijn van dit onderzoek en terugmeldingen doen. Wellicht is het een idee om het project doormiddel van promotie onder de aandacht van de mensen te brengen. Er zijn in het land vele vogelwerkgroepen die toch al met verrekijker op zoek gaan naar vogels. Als deze mensen op de hoogte worden gebracht van dit project, zullen ze wellicht ook eerder even kijken naar een zwaan met een ring en deze melden.

- Ook de niet geringde zwanen in het ringbestand opnemen. Dit zorgt voor een completer beeld. Hierdoor kan er ook gekeken worden naar het percentage zwanen dat is overleden op de vogelkas.

- Ringen van zwanen beter organiseren Voor het onderzoek is het jammer dat er in 2014 veel zwanen niet geringd zijn. Om dit in de toekomst te voorkomen moet het ringen beter georganiseerd worden. Nu komt het ringen op Adrie of Mirjam terecht, wellicht kan een vrijwilliger aangesteld worden die zwanen kan ringen. Deze moet dan ook opgeleid worden.

Page 38: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

34 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 39: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 35

LITERATUUR

Bauer, K. M., & Blotzheim, U. N. von. (1968). Handbuch der Vögel Mitteleuropas. Frankfurt am Main, Duitsland: Akademische verlagsgesellschaft

Bijlsma, R. G. (1996). Ecologische Atlas van de Nederlandse Roofvogels (4e ed.). Haarlem, Nederland: Schuyt & Co Uitgevers.

Cramp, S., Simmons, K. E. L., Ferguson-Lees, I. J., Gillmor, R., Hollom, P. A. D., Hudson, R., … Wattel, J. (1977). Handbook of the Birds of Europe the Middle East and North Africa. Volume I Ostrich to Ducks. Oxford, Engeland: Oxford University Press.

Ebbinge, B.S., Heesterbeek, J.A.P. & Beekman, J.H. 1998. Knobbelzwanen in Noord- en Zuid-Holland: een modelmatige benadering van de aantalsontwikkeling bij verschillende beheerscenario’s (IBN rapport 375). Wageningen: Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek

Faunabeheereenheid Zuid-Holland (2013) Hoofdstuk 13 Knobbelzwaan (Cygnus olor). In Faunabeheerplan 2013-2018 Zuid-Holland

Griel.nl (2015) Geraadpleegd op 18 juni 2015 van http://www.griel.nl

Hoekstra, A. (2014) Vleermuisopvang in Rotterdam- Periode 2009 t/m 2013. (bSR Rapport 231) Rotterdam: bureau Stadsnatuur Rotterdam

Hoogenstein, L., & Meesters, G. (2014) Handboek Vogels van Nederland. Zeist: KNNV Uitgeverij

Jagran.nl (2015) Individuele identificatie en seksen knobbelzwaan. Geraadpleegd op 2 juni 2015 van http://www.jagran.nl/PrimoSite/show.do?ctx=25145,78131,78856

Koffijberg, K., Voslamber B., & Van Winden E. (1997) Ganzen en zwanen in Nederland: overzicht van pleisterplaatsen in de periode 1985-94. Beek-Ubbergen: SOVON Vogelonderzoek Nederland.

Koops, W. (1999) Olieslachtoffers (water- en zeevogels). Geraadpleegd van http://www.rijkswaterstaat.nl/images/Deel_21_Olieslachtoffers_tcm174-263775.pdf

Michigan Department of Natural Resource. (2012). Mute Swan Management and Control Program Policy and Procedures. Geraadpleegd van http://www.michigan.gov/documents/dnr/mute_swan_issue_paper_June_30_2003_364890_7.pdf

Overheid.nl (2015) Flora- en faunawet. Geraadpleegd op 18 juni 2015 van http://wetten.overheid.nl/BWBR0009640/geldigheidsdatum_21-06-2015

Peeters, H., & Wheelers, K. (2008). Vogels en de Wet.nl. Zeist: KNNV Uitgeverij.

Reese, J. G. (1980). Demography of European Mute swans in Chesapeake Bay. The Auk 97, pp. 449-464.

Renssen, T. A. (1980) Voorkomen, talrijkheid, schade en beheer van knobbelzwanen (Cygnys olor) in Nederland (RIN-rapport 80/12). Arnhem: Rijksinstituut voor Natuurbeheer.

Ruitenbeek, W., & Andersen-Harild, P. (1979). De knobbelzwaan. Amsterdam: Uitgeverij Kosmos.

Page 40: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

36 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Soortenbank.nl (2015) Knobbelzwaan (Cygnus olor). Geraadpleegd op 5 april 2015 van http://soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=vogels&id=40&menuentry=soorten Vogelasiel.nl (2015) Botulisme. Geraadpleegd op 20 mei 2015 van http://www.vogelasiel.nl/botulisme/

Vogelbescherming.nl (2015) Knobbelzwaan. Geraadpleegd op 5 april 2015 van http://www.vogelbescherming.nl/vogels_kijken/vogelgids/zoekresultaat/detailpagina/q/vogel/116

Vogelklas.nl (2015) Geschiedenis van de Vogelklas. Geraadpleegd op 20 april 2015 van https://www.vogelklas.nl/geschiedenis/ (1)

Vogelklas.nl (2015) Wat de Vogelklas doet. Geraadpleegd op 20 april 2015 van https://www.vogelklas.nl/wat-de-vogelklas-doet/(2)

Vogeltrekstation.nl (2015) Vogels ringen. Geraadpleegd op 2 mei 2015 van www.vogeltrekstation.nl/vogeltrekstation

Waarneming.nl (2015) Knobbelzwaan Cygnus olor. Geraadpleegd op 20 april 2015 van http://waarneming.nl/soort/view/136

Watola, G. V., Stone, D. A., Smith, G. C., Forrester, G. J., Coleman, A. E., Coleman, J. T., Goulding, M. J., Robinson, K. A. & Milsom, T. P. (2003), Analyses of two mute swan populations and the effects of clutch reduction: implications for population management. Journal of Applied Ecology, 40: 565–579.

Page 41: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 37

VERKLARENDE WOORDENLIJST

Adult Volwassen zwaan die tot voortplanting in staat is. Donsjong Onzelfstandige vogels die net uit het nest komen. Overleven het niet zonder ouders of opvang. Exoot Een organisme dat zich heeft gevestigd in een land waar het oorspronkelijk niet vandaan komt. GRIEL Online programma waarin alle informatie over geringde vogels te vinden is. Waaronder het aantal terugmeldingen en de vindplaatsen. Grondelen Grondelen is het zoeken naar voedsel op de bodem van het water door met de kop en de borst onder water te gaan. Juveniel Jongen vogels die opgegroeid zijn bij ouders, al redelijk zelfstandig. P10 Lengte van de buitenste handpen. P staat voor Primaries. Engels voor handpennen. Pul Onzelfstandige vogels die net uit het nest komen. Overleven het niet zonder ouders of opvang. Ringer Iemand die vogels voorziet van een ring voor wetenschappelijk onderzoek. Een ringer heeft altijd een geldige machtiging tot het vangen en ringen van vogels nodig van het Vogeltrekstation. Tarsus Lengte van de voet van een vogel. Vogeltrekstation Het centrum voor vogeltrek en –demografie. Het vogeltrekstation regelt de de dagelijkse gang van zaken rond het vangen en ringen van vogels voor wetenschappelijk onderzoek, beleid en bescherming.

Page 42: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

38 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 43: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 39

INHOUD BIJLAGEN

Bijlage 1 - Screenshot ringbestand ....................................................... 41

Bijlage 2 - Screenshot ringbestand aangepast ...................................... 43

Bijlage 3 - Voorbeeld terugmelding in griel ........................................... 45

Page 44: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

40 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 45: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 41

BIJLAGE 1 - SCREENSHOT RINGBESTAND

Page 46: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

42 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 47: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 43

BIJLAGE 2 - SCREENSHOT RINGBESTAND AANGEPAST

Page 48: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

44 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 49: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 45

BIJLAGE 3 - VOORBEELD TERUGMELDING IN GRIEL

Page 50: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

46 bSR-rapport 268 –Knobbelzwanen onderzoek in Rotterdam-

Page 51: Knobbelzwanenopvang Rotterdam

bSR-rapport 268 - Knobbelzwanenonderzoek in Rotterdam 47