huis voor klokkenluider
TRANSCRIPT
Leroy Pinas
Studentennummer: 3292606 Master: Recht & Onderneming Track: Arbeidsrecht & Sociaal Beleid Scriptiebegeleidster: A.G. Veldman Collegejaar: 2013/2014
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Inleidende bespiegelingen ............................................................................. 4
Hoofdstuk 2. Klokkenluiders en artikel 10 EVRM ................................................................ 9
2.1. Juridisch kader ............................................................................................................ 9
2.1.1. Interne melding ...................................................................................................... 11
2.1.2. Het algemeen belang ............................................................................................. 13
2.1.3. Het betrouwbaarheidscriterium ............................................................................. 15
2.1.4. Het goede trouw-‐criterium ..................................................................................... 15
2.1.5. Het schade-‐criterium .............................................................................................. 16
2.1.6. Het evenredigheidscriterium .................................................................................. 17
2.1.7. Functie van de klokkenluider .................................................................................. 18
2.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 19
Hoofdstuk 3. Klokkenluiders voor het Nederlandse hekje ................................................. 21
3.1. Juridisch kader .......................................................................................................... 21
3.1.1. Interne melding ...................................................................................................... 24
3.1.2. Het algemeen belang ............................................................................................. 29
3.1.3. Betrouwbaarheidscriterium .................................................................................... 31
3.1.4. Het goede trouw-‐criterium ..................................................................................... 32
3.1.5. Schade-‐criterium .................................................................................................... 34
3.1.6. Het evenredigheidscriterium .................................................................................. 35
3.1.7. Functie ................................................................................................................... 36
3.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 36
Hoofdstuk 4 Huis voor Klokkenluiders .............................................................................. 39
4.1. Een toelichting .......................................................................................................... 39
4.1.1. Noodzaak interne melding ..................................................................................... 41
4.1.2. Het algemeen belang ............................................................................................. 44
4.1.2. Betrouwbaarheidscriterium .................................................................................... 45
4.1.4. Het goede trouw-‐criterium ..................................................................................... 46
4.1.5. Het schade-‐criterium .............................................................................................. 47
4.1.6. Rechtsbescherming ................................................................................................ 47
4.1.7. Functie van de klokkenluider .................................................................................. 53
4.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 53
Hoofdstuk 5. Een kijkje over de landsgrenzen ................................................................... 55
3
5.1. Interne melding ......................................................................................................... 56
5.1.1. Het algemeen belang ............................................................................................. 58
5.1.2. Het betrouwbaarheidscriterium ............................................................................. 59
5.1.3. Het goede trouw-‐criterium ..................................................................................... 59
5.1.4. Het schade-‐criterium .............................................................................................. 60
5.1.5. Rechtsbescherming ................................................................................................ 61
5.1.6. Functie ................................................................................................................... 63
5.2. Slotopmerkingen ....................................................................................................... 63
6. Conclusie ...................................................................................................................... 65
Bronnenoverzicht ............................................................................................................. 69
4
Hoofdstuk 1. Inleidende bespiegelingen “Als ik opstijg en al binnen enkele seconden zegt de computer dat ik met te weinig
brandstof ga aankomen. Als ik die melding al bij het opstijgen krijg, dan ga ik toch denken:
hier klopt iets niet. Ik zit hier, ik ben piloot en ik lieg niet. En ik zou hier graag openlijk over
vertellen, als dit een eerlijke werkgever was, waar ik met mijn problemen terecht kan. Ik
hoop van ganser harte, dat er geen vliegtuig hoeft neer te storten om iedereen wakker te
maken. Er is dagelijks druk op de bemanning om zo weinig mogelijk brandstof te tanken.
Dat beïnvloedt de veiligheid, want je tank kan leeg raken. Dat wil je echt niet. Binnen een
fractie van ’n seconde kun je de verkeerde beslissing nemen.”1
Bovenstaande scene is afkomstig uit een aflevering van KRO Brandpunt, een
onderzoeksprogramma. De uitzending was voor mij reden om dieper in te gaan op het
fenomeen “klokkenluiden”. Het is overigens slechts één van de vele
klokkenluidersverhalen uit binnen-‐ en buitenland, dat door de media is opgepikt.
Immers, in de media waren ook Mark Felt2, Ad Bos, Fred Spijkers, Hans de
Kwaadsteniet3, Piet Postmus4 en zo zijn er nog veel meer. Allemaal voorbeelden van
werknemers die meenden een misstand aan de kaak te moeten stellen. Deze
werknemers wekken sympathie op; immers, wie juicht het nu niet toe dat er
wantoestanden aan de oppervlakte komen.5 Tevens hebben veel klokkenluiders
nadelige gevolgen ondervonden door het aan de kaak stellen van een misstand. Denk
daarbij aan financiële, psychische en sociale problemen. Het is dan ook van belang dat
zorgvuldig opererende klokkenluiders arbeidsrechtelijke bescherming krijgen. Deze
1 Tv-‐uitzending KRO Reporter, 28-‐12-‐2012, “Mayday, Mayday” 2 De klokkenluider achter het Watergate-‐schandaal 3 ‘Milieu-‐instituut liegt en bedriegt’, Trouw 20 januari 1999 4 ‘Klokkenluider VUmc alsnog naar de rechter’, NRC 18 oktober 2012 5 Zo blijkt uit een onderzoek van de Universiteit van Cardiff dat 54% van de krantenartikelen positief bericht over klokkenluiders. In 5% van de gevallen werd negatief bericht over werknemers die een vermeende misstand aan de kaak stellen -‐> Karl Wahl-‐Jorgensen & Joanne Hunt 2012. p. 399-‐416
5
gedachtegang wordt door velen onderschreven, maar men verschilt van mening over de
vraag hoever deze bescherming moet reiken.6
Voordat ik naar de opzet van deze scriptie ga, zal ik eerst aangeven wat een
klokkenluider is, teneinde geen misverstanden te laten ontstaan. Daarbij beperk ik me
tot klokkenluiders in het arbeidsrecht.
Een klokkenluider is iemand met:
-‐ een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand;
-‐ die raakt aan het maatschappelijk belang; en
-‐ die plaatsvindt bij het bedrijf of de organisatie waar hij/zij werkt of heeft
gewerkt; of
-‐ die plaatsvindt bij een ander bedrijf of een andere organisatie, indien hij/zij door
zijn werkzaamheden kennis heeft gekregen van een mogelijke misstand.7
Er is geen specifieke wetgeving van toepassing op klokkenluiders. Klokkenluiders (en
ook werkgevers) zijn derhalve aangewezen op de rechten en verplichtingen die het
Burgerlijk Wetboek (“BW”) hen biedt dan wel oplegt. Werknemers die in dienst treden
bij een werkgever hebben een plicht tot discretie, loyaliteit en geheimhouding.8 Een
misstand moet daarom intern worden gemeld. Die verplichting levert spanningen op
zodra een werknemer een misstand aan de kaak wil stellen. Dit vormt de
voedingsbodem voor de klokkenluidersproblematiek. Een werknemer kan intern geen
gehoor vinden of zich genoodzaakt voelen elders zijn heil te zoeken, terwijl een
werkgever er alle belang bij heeft om publicitaire schade te vermijden. Zodra een bedrijf
wordt gelinkt aan misstanden en/of wantoestanden, ontstaat er immers zowel intern al
extern onrust rondom een onderneming.9 Een werkgever zal zijn ondergeschikte(n)
wijzen op de plicht tot geheimhouding en stellen dat sprake is van deloyaal gedrag aan
de zijde van de werknemer. Het melden van een misstand door een werknemer mondt
dan ook vaak uit in een arbeidsconflict met ontslag als gevolg.
6 Van Uden 2004, p. 17 7 Stb. 2011/427 8 Ex. Artikel 7:611 BW en 7: 678 BW 9 Verdam 2001, p. 15
6
Naast het ontbreken van specifieke wetgeving Is ook de Nederlandse rechtspraak op het
gebied van klokkenluiders beperkt .10 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(“EHRM”) heeft duidelijke afwegingscriteria ontwikkeld voor de beoordeling van
klokkenluiderszaken, namelijk (i) de wijze waarop de informatie is onthuld (ii) het
algemeen belang dat met de onthulling is gediend (iii) het betrouwbaarheidsgehalte van
de informatie (iv) het te goeder trouw-‐criterium (v) het schadecriterium en (vi) de
zwaarte van de sanctie die aan de werkgever is opgelegd.11 Het EHRM toetst de zaak
aan de vrijheid van meningsuiting en stelt dat klokkenluiden een beschermde
werknemersuiting is.12 Daarnaast oordeelt het EHRM dat dit grondrecht van toepassing
is op de werkvloer in de relatie werkgever-‐werknemer. In het Nederlands arbeidsrecht
doen klokkenluiders niet of nauwelijks een beroep op artikel 10 EVRM, ondanks dat dit
artikel rechtstreekse werking heeft.13
De Hoge Raad heeft zich in oktober 2012 voor het eerst uitgesproken over
klokkenluiden, hetgeen één van de aanleidingen was om dit onderzoek op te starten.14
In deze zaak werd de hoofdregel geformuleerd dat een werknemer de misstand eerst
intern dient te melden ex artikel 7:611 BW. De persoon in kwestie, Peter Quirijns, had
dit niet gedaan en meende dat sprake was van financiële wanpraktijken binnen de bank.
Hij maakte dit openbaar door een cliënt deelgenoot te maken van de ontslagbrief, die hij
aan zijn werkgever stuurde. Zijn werkgever, Theodoor Gillissen Bankiers, meende dat
Quirijns zijn loyaliteitsverplichting had geschonden. Quirijns beriep zich op interne
regels en wetgeving, waaruit zou voortvloeien dat het belang van de klant diende te
prevaleren boven dat van de bank. Bovendien had interne melding niet voor de hand
gelegen, aangezien de misstand betrekking had op de superieuren van Quirijns en de
interne melding om die reden waarschijnlijk geen effect zou hebben gehad. De
werknemer is in het gelijk gesteld door de Hoge Raad. Deze rechtsinstantie heeft het
10 Briejer & Koevoets 2013, p. 107 11 EHRM 12 Februari 2008, NJ 2008/305; EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) 12 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282, r.o. 73 (Heinisch/Duitsland) 13 Artikel 93 en 94 GW 14 HR 26 oktober 2012 JAR 2012/313 (Quirijns/TGB)
7
arrest gecasseerd en terugverwezen naar het Hof. De Hoge Raad heeft in deze zaak niet
de ontwikkelde criteria van het EHRM betrokken. Een gemiste kans volgens sommige.15
Naast de verschijning van dit arrest heeft de politiek niet stilgezeten en medio 2012 is
het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders ingediend.16 Dit voorstel omvat een
verbeteringen van de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke misstanden.
Voorts wordt beoogd om de rechtsbescherming voor klokkenluiders te verbeteren. Dit
plan is uniek, omdat het Huis voor Klokkenluiders niet alleen de klokkenluiders zullen
bijstaan en adviseren, maar ook de misstanden zelf gaat onderzoeken. De Tweede
Kamer heeft op 17 december 2013 ingestemd met dit initiatiefwetsvoorstel. Daarmee
lijkt de eerste Nederlandse klokkenluiderwet voor werknemers in aantocht. In het
Verenigd Koninkrijk bestaat al veel langer een klokkenluiderswet, de Public Interest
Disclosure Act (“PIDA”), die in 1999 van kracht werd17 . Deze wet wordt alom geprezen
en gekwalificeerd als toonaangevend.18 Bovendien vertoont de wet paralellen met de
later, door het EHRM, ontwikkelde afwegingscriteria.
Het is de vraag of de rechtsbescherming van klokkenluiders daadwerkelijk zal worden
verbeterd met het Huis voor Klokkenluiders.
Om dat na te gaan staat in deze scriptie de volgende probleemstelling centraal:
Is de bescherming voor klokkenluiders in het Nederlandse arbeidsrecht voldoende en in
welke mate draagt het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders daaraan bij?
Teneinde deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zullen eerst een aantal
deelvragen aan de orde komen:
1. Hoe is het anno 2014 in Nederland gesteld met de rechtsbescherming voor
klokkenluiders in het arbeidsrecht?
15 Van Uden 2013, p. 20 16 Kamerstukken II 33 258 17 De PIDA is expliciet van toepassing verklaard op werknemers 18 “The protection of ‘whistle-‐blowers’”, Raad van Europa 14 december 2009, p. 23
8
2. Is het Huis voor Klokkenluiders geschikt om de positie van klokkenluiders in het
arbeidsrecht te versterken?
3. Wat kan het Huis voor Klokkenluiders leren van de Britse Public Interest
Disclosure Act?
Om te beginnen zal in hoofdstuk 2 en 3 de eerste deelvraag worden beantwoord door de
rechtsbescherming van klokkenluiders in het arbeidsrecht te analyseren. Aan de hand
van de arresten van het EHRM zal in hoofdstuk 2 nader invulling worden gegeven aan de
eerder genoemde criteria. In het vervolg wordt in hoofdstuk 3 aan de hand van dezelfde
afwegingscriteria de rechtsbescherming voor klokkenluiders in Nederland uiteengezet.
Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de Nederlandse jurisprudentie. In hoofdstuk 4
zal ingegaan worden op het Huis voor Klokkenluiders. In dat deel wordt met behulp van
de literatuur uiteengezet of de positie voor klokkenluiders in het arbeidsrecht zal
verbeteren naar aanleiding van het Huis voor Klokkenluiders, waarmee de tweede
deelvraag kan worden beantwoord. Tenslotte zal in hoofdstuk 5 een rechtsvergelijking
worden gemaakt waarbij de Britse klokkenluiderswet PIDA aan bod komt en antwoord
gegeven kan worden op de derde deelvraag . Dit onderzoek worden afgesloten met een
allesomvattende conclusie.
9
Hoofdstuk 2. Klokkenluiders en artikel 10 EVRM In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de arresten van het EHRM , aangezien door dit
Europees Gerechtshof richtinggevende uitspraken zijn gedaan voor klokkenluiders.
2.1. Juridisch kader
Voor een goed begrip van de hierna te bespreken jurisprudentie is het van belang om
eerst het juridische kader te schetsen. Een klokkenluidende werknemer oefent zijn recht
op vrije meningsuiting uit. Dit grondrecht is verankerd in artikel 10 EVRM.19 De
bepalingen uit dit verdrag zijn in beginsel van toepassing op de relatie overheid-‐burger,
een verticale verhouding. In 2000 oordeelde het EHRM al dat art. 10 EVMR ook
horizontale werking heeft.20 Dit houdt in dat artikel 10 EVRM dus ook tussen burgers
onderling gelding heeft. Het EHRM stelde: “member States have a positive obligation to
protect the right to freedom of expression even in the sphere of relations between
individuals.” Werknemers kunnen mitsdien bescherming ontlenen aan artikel 10
EVRM.21 Deze bescherming is niet absoluut; er kunnen beperkingsmogelijkheden zijn
ten aanzien van de uitoefening van de expressievrijheid.22 Het EHRM hanteert daarbij
het gangbare beslissingsschema, waarbij inbreuk op de uitoefening van de vrijheid van
meningsuiting is toegestaan, mits deze:
-‐ is voorzien bij wet;
-‐ een legitiem doel dient (denk daarbij aan de bescherming van de reputatie of
rechten van anderen of het voorkomen dat vertrouwelijke informatie onthuld
wordt); en 19 Dit verdrag is geratificeerd door Nederland, Trb. 1954, 151 20 EHRM 29 februari 2000, NJ 2001/73 21 Van Uden 2013, p. 13 22 Artikel 10 lid 2 EVRM
10
-‐ noodzakelijk is in een democratische samenleving.23
Ten aanzien van de normering van klokkenluiden op de werkvloer komt het veelal aan
op de noodzakelijkheidstoets. Deze toetsing heeft oog voor het vraagstuk of het doel en
middel in redelijke verhouding tot elkaar staan. In dit verband springen twee arresten in
het oog, Guja/Moldavië24 en Heinisch/Duitsland.,25 In de zaak Guja/Moldavië sprak het
Hof zich voor de eerste maal uit over het fenomeen klokkenluiden en onder welke
voorwaarden het openbaren van vertrouwelijke informatie beschermd behoort te zijn.
Het Hof gaf aan dat werknemers, net als ambtenaren, een potentiële klokkenluider
kunnen zijn. De overwegingen die een werknemer ertoe brengen om als klokkenluider
op te treden, gelden ongeacht de van toepassing zijnde rechtsverhouding.26 Voor beide
categorieën, ambtenaren en werknemers, geldt dat zij in beginsel ten opzichte van hun
werkgever een “duty of loyality, reserve and discretion” hebben. Werknemers mogen
derhalve niet lichtvaardig opereren met het naar buiten brengen van vertrouwelijke
bedrijfsgegevens. Het melden van misstanden aan de hand van interne informatie kan
onder omstandigheden bescherming verdienen. Daarbij dienen de volgende
afwegingscriteria in samenhang te worden bekeken:
-‐ De wijze waarop de informatie is onthuld;
-‐ Het algemeen belang dat met de onthulling is gediend;
-‐ Het waarheidsgehalte van de onthulde informatie;
-‐ Het motief van de klokkenluider;
-‐ De schade die de werkgever door de onthulling lijdt; en
-‐ De zwaarte van de opgelegde sanctie.
Door middel van deze criteria kan de belangenafweging tussen de geheimhoudingsplicht
en de vrijheid van meningsuiting worden getoetst.
Een aantal jaar later, in de zaak Heinisch/Duitsland, paste het EHRM dezelfde criteria als
bij Guja/Moldavie toe op een klokkenluidende werknemer. Hiermee wordt het
uitgangspunt van het Hof benadrukt dat de ontwikkelde afwegingscriteria voor de 23 EHRM 26 april 1979, NJ 1980/146 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk) 24 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavië) 25 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) 26 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 70 -‐71
11
normering van klokkenluiderzaken ook van toepassing zijn bij werknemers. De algehele
opinie in de literatuur is dat het Hof in Straatsburg met deze arresten duidelijkheid heeft
gecreëerd, met als gevolg dat men positief gestemd is ten opzichte van klokkenluiden.27
De benadering van het EHRM is gestructureerd en biedt houvast. In de volgende
paragrafen zal dieper worden ingegaan toetsingscriteria van het EHRM en de
rechtsbescherming van (potentiële) klokkenluiders.
2.1.1. Interne melding
In het licht van de loyaliteitsverplichting van de werknemer ten opzichte van de
werkgever stelt het EHRM dat van belang is dat de misstand op de juiste wijze wordt
aangekaart. Het uitgangspunt dat een misstand eerst intern gemeld moet worden geldt
in alle uitspraken van het EHRM. Alleen wanneer dat “clearly impracticable” is mag
worden afgeweken van dit beginsel. Daarbij is van belang of een interne
klokkenluidersprocedures bestaat. Slechts ingeval het “clearly impracticable” is om
intern te melden, en er geen alternatieve weg is om de misstand aan te kaarten, kan de
werknemer zijn informatie gerechtvaardigd extern openbaren, maar deze wijze moet
een ultimum remedium zijn. Openbaarmaking van informatie aan de media wordt
daarbij gezien als “last resort”.28
Het arrest Sosinowska/Polen geeft een goede illustratie van een klokkenluider die
zorgvuldig te werk is gegaan, door eerst de interne weg te kiezen. In deze zaak had
Sosinowska, een longspecialiste, haar grieven over haar leidinggevende geuit bij de
toezichthouder. Zij meende dat haar leidinggevende handelde in strijd met de
professionele ethiek. Voorafgaand had zij haar beklag reeds gedaan bij de directe van
het ziekenhuis.29 Het EHRM oordeelde dat de longspecialiste blijk had gegeven van
naleving van de loyaliteitsverplichting.
27 Briejer & Koevoets 2013; Van Uden 2013 28 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 65 29 EHRM 18 oktober 2011, nr. 10247 (Sosinowska/Polen) r.o. 78
12
Ten aanzien van het “clearly impracticable”-‐ argument, heeft Alkema aangevoerd dat dit
zowel kan worden vertaald als “onuitvoerbaarheid” en “onmogelijkheid”, hetgeen tot
interpretatieverschillen kan leiden.30 De Franse vertaling “en cas d‘impossibilité
manifeste” betekent onmogelijkheid en lijkt daarmee een stukje strikter. De vraag is dus
hoe de omstandigheid, “clearly impracticable”, moet worden uitgelegd?
De zaak Heinisch/Duitsland schept daarover meer duidelijkheid. In deze zaak gaf
geriatrisch verpleegkundige en klokkenluider Heinisch aan dat zij zich genoodzaakt zag
naar buiten te treden. Eerdere klachten over de overbelasting van personeel en
tekortkomingen in de zorg waren al terzijde geschoven. Bovendien vreesde zij voor
strafrechtelijke vervolging op grond van medeplichtigheid als zij geen melding zou doen
van haar zorgen. In deze neemt het Hof aan dat Heinisch gerechtvaardigd extern
melding heeft gedaan,31 omdat externe melding bescherming verdient als interne
kanalen niet blijken te werken.32 Deze klokkenluider mocht aldus naar buiten treden,
nadat eerdere meldingen geen soelaas hadden geboden. Van Uden leidt uit dit arrest af
dat het aan werkgevers is om adequaat te reageren op een melding van een misstand
door een werknemer. Daarbij doelt hij op het binnen redelijke termijn verhelpen of
laten verhelpen van de misstand, bij gebreke waarvan werkgevers riskeren dat een
werknemer zijn toevlucht zoekt tot externe wegen.33 Van Uden meent overigens dat één
melding zou moeten volstaan om aan de interne meldingsplicht te voldoen.
Dat het EHRM niet al te stringent vasthoudt aan haar uitgangspunt blijkt uit het arrest
Guja/Moldavie, waarin de klokkenluider gerechtvaardigd mocht overgaan tot
openbaarmaking aan de media. De klokkenluider, Iacob Guja, had brieven gestuurd aan
de pers die het vermoeden deden rijzen dat het parlement van Moldavië officieren
intimideerde en haar macht misbruikte. In strijd met de interne regels had hij niet eerst
binnenskamers zijn beklag gedaan. Het EHRM stelde vast dat er geen bepaling was
vastgelegd in de Moldavische wetgeving om onregelmatigheden te rapporteren. De
enige optie die eventueel resteerde voor Guja was om bij zijn superieuren melding te
maken van de misstand. De procureur-‐generaal, en tevens superieur van Guja, bleek 30 Annotatie Alkema bij EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 punt 3 31 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 74 32 Resolutie 1729 (2010): Bescherming van klokkenluiders 33 Van Uden 2013, p. 18
13
echter al zes maanden op de hoogte van de misstanden. Al die tijd had hij zelfs niet de
intentie getoond om actie te ondernemen tegen de wantoestanden. De eventuele route
voor Guja om de misstand bij zijn superieur te melden was dan ook geen effectief kanaal.
De beslissing van Guja om naar de pers te stappen, werd daarmee als gerechtvaardigd
beoordeeld.34
Van Uden vindt dit een opvallende uitspraak, aangezien zonder moeite wordt
geaccepteerd dat de klokkenluider in kwestie direct naar de media stapt. Daarmee
worden de grenzen voor situaties waarin het niet uitvoerbaar is om de misstand intern
aan de kaak te stellen, zeer ruim getrokken, zeker nu de media de “last resort” zou
moeten zijn. Van Uden noemt deze visie goed verdedigbaar, gezien de benarde visie
waarin de klokkenluider zich begaf en de overige omstandigheden van het geval.35 Ten
aanzien van het specifieke geval van Guja kan ik mij daar wel in vinden. Zijn
leidinggevende was op de hoogte van de misstanden, en intern melden zou daarmee
zinloos en/of niet uitvoerbaar zijn. De leidinggevende leek bovendien gezwicht voor de
politieke druk. Er resteerde voor Guja daarom niets anders dan extern melding te
maken van de misstanden..
2.1.2. Het algemeen belang
Het tweede afwegingscriterium bepaalt welke misstanden mogen worden aangekaart en
welke voor bescherming in aanmerking komen. Het EHRM benadrukt hieromtrent dat
een beperking van maatschappelijk relevante uitingen niet snel is toegestaan. Het
algemeen belang dat met een melding van een misstand is gediend kan daarbij zelfs zo
groot zijn dat een geheimhoudingsplicht daarvoor zou moeten wijken.36 In de zaak Guja
bestond geen twijfel over de vraag of met de onthulling een maatschappelijk belang was
gediend. De geopenbaarde informatie had namelijk betrekking op de scheiding der
34 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 80-‐84 35 Van Uden 2013, p. 16 36 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 74
14
machten en onbehoorlijk gedrag van politici. Dit zijn belangrijke onderdelen binnen een
democratische samenleving.37
Het uitgangspunt, dat een beperking van maatschappelijk relevante uitingen niet snel is
toegestaan, komt ook terug in andere uitspraken van het EHRM. Zo ontstond in de jaren
’90 een geschil tussen een werknemer van de Spaanse televisiezender TVE, Fuentes
Bobo, en de televisiezender zelf. Dit conflict liep zo ver op dat Fuentes Bobo op een
radiozender fel van leer trok tegen zijn directie; zo noemde hij het televisiejournaal een
propagandamiddel van de zittende machthebbers. Fuentes Bobo werd daaropvolgend
ontslagen. De oorsprong van de vete was de onvrede van Fuentes Bobo over het
personeelsbeleid van TVE, de chaos en corruptie. Toen deze zaak bij het EHRM kwam,
oordeelde het Hof dat hoewel de uitlatingen grof en beledigend waren, zij onderdeel
vormden van een breed maatschappelijk debat, te weten het beheer van de publieke
televisiezender.38 Het EHRM concludeerde dat artikel 10 EVRM was. Er bestond volgens
het EHRM geen proportionaliteit tussen de aan Fuentes Bobo opgelegde sanctie en het te
beschermen legitieme doel, te weten de bescherming van de reputatie van anderen.
Deze twee aangehaalde voorbeelden hebben betrekking op ernstige misstanden, die
belangrijk zijn in het kader van de democratie. Dat een algemeen belang ook kan zijn
gediend met meer alledaagse misstanden laat Heinisch/Duitsland zien, waarbij het ging
om wantoestanden in een verzorgingstehuis.39 Het EHRM stelde klip en klaar dat de
melding het algemeen belang diende, aangezien steeds meer mensen afhankelijk zijn
van gezondheidszorg door vergrijzing.40 Ook het melden van dergelijken misstanden
geniet bescherming, waarmee het EHRM tot uitdrukking brengt dat zij het algemeen
belang ruim interpreteert. Van Uden onderschrijft deze lijn.41 Hij wordt daarbij gesterkt
in zijn gedachtegang door het arrest Palomo Sanchez/Spanje,42 Waarin het EHRM
oordeelde dat een maatschappelijk belang zich kan beperken tot enkel het belang
binnen een onderneming.
37 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 88 38 EHRM 20 februari 2000, NJ 2001/73 (Fuentes Bobo/Spanje) r.o. 48 39 Zo stelt ook Van Uden 2013, p. 14 40 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 71 41 Van Uden 2013, p. 18 42 EHRM 12 september 2011, NJ 2012/522
15
2.1.3. Het betrouwbaarheidscriterium
Klokkenluiders moeten bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting ook
verantwoordelijkheden dragen. Men dient immers zorgvuldig na te gaan of de
informatie juist en betrouwbaar is alvorens naar buiten te treden, althans voor zover zij
daar onder de gegeven omstandigheden toe in staat zijn.43 In Heinisch/Duitsland wordt
dit onderdeel in het bijzonder betrokken. De raadsman van Heinisch had een strafklacht
ingediend tegen Vivantes, een gespecialiseerd bedrijf in gezondheids-‐ en ouderenzorg
en tevens de werkgever van Heinisch. Het Openbaar Ministerie sloot uiteindelijk de
vervolging af zonder strafvervolging, wegens een gebrek aan bewijs. Het EHRM merkt
hierover op dat het niet aan klokkenluiders, in dit geval Heinisch, is om de waarheid aan
te tonen. In casu is het de primaire taak van het Openbaar Ministerie om de
beschuldigingen te verifiëren. Volgens het EHRM was niet gebleken dat Heinisch zonder
feitelijke achtergrond of al te lichtvaardig onjuiste informatie aan justitie heeft verstrekt.
Er was sprake van een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand.44
Voor klokkenluiders geldt dus dat hun melding van een misstand dient te worden
gestaafd met een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden; het is uitdrukkelijk geen
vereiste om de misstand aan te tonen.
2.1.4. Het goede trouw-‐criterium
Bij de afweging of een klokkenluider bescherming toekomt, speelt ook het motief om
naar buiten te treden, mee, en of hij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de
informatie waar was. Kortom: goede trouw van de werknemer. Het EHRM neemt aan dat
sprake is van goede trouw indien er geen sprake is van persoonlijke grieven of
persoonlijk gewin. 45 Het Hof geeft in deze zaak duidelijk aan geen enkele reden te
hebben dat Iacob Guja uit is op persoonlijk gewin of wraak en dat Guja te goeder trouw
43 EHRM 20 mei 1999, NJ 2001/64 44 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 81 45 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 77
16
handelde.46 Zo ook de redenatie bij Heinisch, waarbij het Hof stelde geen reden te
hebben om te twijfelen aan de motieven van de klokkenluider. Het gegeven dat er ook
persoonlijke omstandigheden aanwezig waren om de klok te luiden, namelijk de
arbeidsomstandigheden, heeft er niet toe geleid dat het Hof twijfelt aan de
beweegredenen van Heinisch. Het algemeen en persoonlijk belang kunnen immers met
elkaar gepaard gaan. Van Uden concludeert dat goede trouw iets anders is dan
volstrekte onbaatzuchtigheid.47 Voorts heeft Heinisch zich laten bijstaan door een
advocaat en ging zij eerst naar het Openbaar Ministerie en zocht pas daarna haar
toevlucht tot de pers om extra aandacht te genereren.48
Het arrest Marchenko/Oekraine vertoont hetzelfde patroon. In deze kwestie
beschuldigde leraar Marchenko het schoolhoofd van het plegen van strafbare feiten,
zoals het onrechtmatig toe-‐eigenen van subsidiegeld. Bij de beoordeling van deze zaak
hechtte het Hof er waarde aan dat hij verschillende brieven had gestuurd aan de
onderwijsinspectie en het Openbaar Ministerie en dat Marchenko door het kiezen van
deze weg om de misstand aan te kaarten te goeder trouw had gehandeld.49
Uit de wijze waarop het EHRM het te goeder trouw-‐vereiste behandelt, kan worden
afgeleid dat een klokkenluider die zorgvuldig te werk gaat, te goeder trouw handelt.
2.1.5. Het schade-‐criterium
Een volgend criterium is de vraag of de schade die de werkgever lijdt ten gevolge van de
onthulling opweegt tegen het belang van openbaarmaking van de informatie.50 In dat
kader houdt het EHRM rekening met het commercieel succes en de reputatie van de
werkgever ex artikel 8 EVRM.51 In de zaak Heinisch benadrukte het EHRM dat er een
belang aanwezig is om het commercieel succes en de continuïteit van bedrijven te
46 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 93-‐94 47 Van Uden 2013, p. 20 48 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 82-‐87 49 EHRM 19 februari 2009, nr. 4063/04 (Marchenko/Oekraine) r.o. 47 50 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 68 51 Durazzi-‐Sijes 2012, p. 130
17
waarborgen, hetgeen in het gedrang kan komen door de onthulling van een
veronderstelde misstand.52 Aan de andere kant nam het Hof ook het publieke belang in
acht om vermeende tekortkomingen in de zorg te kunnen melden en onderzoeken. Dit
laatste woog zwaarder dan de reputatie van het beklaagde bedrijf Vivantes.
Een gelijksoortige redenatie doet zich voor in Guja. In dat geschil is het EHRM van
mening dat de onthullingen het publieke vertrouwen in het Openbaar Ministerie ernstig
konden schaden. In casu wogen deze negatieve effecten echter niet op tegen het
algemene belang om de misstanden aan de kaak te stellen. Daaraan voegde het Hof toe
dat het belangrijk is dat (potentiële) klokkenluiders niet worden ontmoedigd om een
misstand aan te kaarten door eventuele negatieve effecten voor een werkgever.53 Het
belang van het verhelpen van de misstand en de onthulling daarvan, staan voorop. De
schade voor de werkgever moet op de koop worden toegenomen, althans is een
onvermijdbaar gevolg van de onthulling. In dat licht heeft dit criterium weinig
zelfstandige betekenis. Bij het goede trouw criterium is immers al gekeken of een
melding proportioneel is, dus of de werknemer met de onthulling de voor de werkgever
minst schadelijke wijze heeft gekozen.54
2.1.6. Het evenredigheidscriterium
Het Hof neemt in haar overwegingen ook mee de zwaarte van de sanctie die aan de
werknemer is opgelegd en de gevolgen die dit voor hem heeft. Dit is een soort
proportionaliteitstoets. In de zaak Fuentes Bobo/Spanje speelde de zwaarte van de
sanctie een prominente rol in de belangenafweging. Na forse, openbare kritiek op de
leiding werd een werknemer ontslagen zonder vergoeding. Het EHRM constateerde dat
deze sanctie in het licht van de omstandigheden uitzonderlijk streng was. Hierbij nam
het Hof in acht dat Fuentes Bobo 53 jaar oud was en een dienstverband had van meer
dan 20 jaar. De gevolgen van de sanctie wogen volgens het Hof om die reden niet op
tegen de bescherming van het legitieme doel, namelijk bescherming van de goede naam
52 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 89 53 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 90-‐91 54 Van Uden 2013, p. 20
18
of rechten van anderen,55 met als conclusie een schending van artikel 10 EVRM op grond
van disproportionaliteit.
Bij de zwaarte van de sanctie en de (eventuele) gevolgen kijkt het Hof ook naar het
bredere perspectief. Zo kreeg Iacob Guja ontslag na het lekken naar de pers van
informatie, waarmee een maatschappelijk belang was gediend.. Het EHRM concludeert
dat het ontslag naast de negatieve impact voor de verdere carrière van Guja ook een
“chilling” effect kan hebben op anderen. Dit betekent dat het andere werknemers kan
ontmoedigen om in het vervolg wantoestanden aan te kaarten, indien daarvan sprake
is.56 Later, in de zaak Heinisch, heeft het Hof dit nogmaals uitgelegd. Heinisch was
werkzaam in de ouderenzorg; een sector waarin de patiënten veelal niet mondig genoeg
zijn om hun zorgen te uiten en voor hun eigen rechten op te komen. Juist onder die
omstandigheden moet ontmoediging onder werknemers om misstanden aan de kaak te
stellen, worden voorkomen. Als argument voert het Hof hiervoor aan, dat werknemers
in de ouderenzorg vaak als eerste tekortkomingen kunnen constateren.57 Als een
klokkenluider zorgvuldig te werk gaat, kan een ontslag dan ook nauwelijks evenredig
worden genoemd.
2.1.7. Functie van de klokkenluider
Een factor die zijdelings wordt behandeld in het toonaangevende arrest Guja, is de
hoedanigheid van de klokkenluider. Toch kan dit een relevant criterium zijn bij de vraag
of sprake is van een inbreuk op artikel 10 EVRM. Het EHRM hanteert als uitgangspunt
dat de aard van het beroep meeweegt bij het antwoord op de vraag of een beperking van
de expressievrijheid tegemoetkomt aan een “pressing social need”.58 Achtergrond
hiervan is dat werknemers in bepaalde beroepsgroepen te maken hebben met
exclusieve rechten en privileges.59 Ook Van Uden constateerde dit al eerder naar
55 EHRM 20 februari 2000, NJ 2001/73 (Fuentes Bobo/Spanje) r.o. 49-‐50 56 EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) r.o. 95. 57 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 91 58 EHRM 28 oktober 2003, NJ 2004/555 r.o. 38 59 Zie ook: EHRM 18 oktober 2011, nr. 10247 (Sosinowska/Polen) r.o. 80
19
aanleiding van de kwestie Diego Nafria/Spanje.60, In deze zaak beschuldigde de hoge
ambtenaar van de Banco de España, Diego Nafria, topfunctionarissen van diezelfde
bank van fraude. Van Uden stelt vast dat het EHRM van mening is dat meer
terughoudendheid mocht worden verwacht van Nafria; zijn hoge functie en de daaraan
gekoppelde verantwoordelijkheden speelden mee in deze afweging, en bovendien kon
hij zijn beschuldigingen niet hardmaken. 61
In Guja benoemt het EHRM eveneens de rol/hoedanigheid van de klokkenluider ( r.o.
72). Als een klokkenluider als enige of één van de weinige wetenschap heeft van een
misstand, verdient hij bescherming. Hij verkeert dan bij uitstek in de positie om de
werkgever te informeren.62 Dit laatste stuit op kritiek van Alkema. Hij noemt het een
ongelukkige formulering, aangezien het voor buitenstaanders minstens zo riskant kan
zijn om misstanden aan te kaarten als voor werknemers die dicht bij het vuur zitten.63
Alkema doelt hierbij op de risico’s van sancties na het aankaarten van een misstand. Ik
kan mij wel vinden in de bewoordingen van het EHRM. Zoals ook uit Heinisch/Duitsland
is gebleken, is het in sommige sectoren van belang dat werknemers misstanden aan de
kaak (blijven) durven stellen. Juist in die gevallen moet terughoudendheid worden
betracht ten aanzien van het beperken van de uitingsvrijheid.
2.2. Slotopmerkingen
In de voorgaande paragrafen heb ik de toetsing van klokkenluiderszaken door het EHRM
puntsgewijs besproken. Het EHRM toetst klokkenluiderszaken expliciet aan de vrijheid
van meningsuiting ex artikel 10 EVRM.64 Dit artikel werkt ook door in de relatie
werknemer-‐werkgever. In haar overwegingen maakt het EHRM, en zeker in
Guja/Moldavië en Heinisch/Duitsland, gebruik van vaste afwegingscriteria om de
60 Van Uden 2006, p. 15 61 EHRM 2002, JAR 2002/137 (Diego Nafria/Spanje) 62 Ook in: EHRM 19 februari 2009, nr. 4063/04 (Marchenko/Oekraine) r.o. 47 63 Annotatie Alkema bij EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavie) punt 2 64 Briejer & Koevoets 2013, p. 106
20
gedraging van de klokkenluidende werknemer te beoordelen. Met behulp van deze
criteria komt het Hof tot de beantwoording van de vraag of een werknemer als
klokkenluider bescherming kan ontlenen aan de vrijheid van meningsuiting.
Keer op keer benadrukt het EHRM de hoofdregel dat een werknemer de misstand intern
aan de kaak moet stellen, omdat een werknemer een geheimhoudings-‐ en
loyaliteitsverplichting heeft ten opzichte van zijn werkgever. Een werknemer dient zich
discreet te gedragen en mag niet lichtvaardig omgaan met vertrouwelijke
bedrijfsinformatie. Slechts indien het melden van een misstand “clearly impracticable” is
mag een werknemer de misstand, als ultimum remedium, extern aan de kaak stellen. Bij
voorkeur dient een klokkenluider daarbij een toezichthouder als uitlaatklep te kiezen.
De media gelden echt als “last resort”.
Het EHRM laat in de arresten een toegeeflijke houding zien ten opzichte van
klokkenluiders. Het uitgangspunt is dat een klokkenluidende werknemer beschermd
moet worden,65.We zagen al dat het EHRM bij de vaststelling of een uiting het algemeen
belang dient, de lat niet heel hoog legt.66 Ook alledaagse misstanden en wantoestanden,
die zich alleen binnen een onderneming afspelen, kunnen het algemeen belang dienen.
Dit ligt in lijn met de visie van het EHRM dat een beperking van maatschappelijk
relevante uitingen niet snel is toegestaan.
Al met al volgt het Hof een heldere en gestructureerde lijn in de behandeling van
klokkenluiderzaken. In samenhang met de tegemoetkomende houding ten opzichte van
klokkenluiders heeft het Hof houvast gecreëerd voor (potentiële) werknemers.67 Dit
zorgt naar mijn mening voor rechtszekerheid. Voor werknemers is duidelijk, wanneer zij
bescherming kunnen genieten en waaraan hun gedrag wordt getoetst. Aan de hand van
de door het EHRM beschreven afwegingscriteria zal in het volgende hoofdstuk worden
ingegaan op de Nederlandse rechtspraak.
65 Briejer & Koevoets 2013, p. 108 66 EHRM 12 september 2011, NJ 2012/522 67 Van Uden 2013, p. 16
21
Hoofdstuk 3. Klokkenluiders voor het Nederlandse hekje
In dit hoofdstuk zal worden uiteengezet hoe de bescherming van klokkenluiders in
Nederland is geregeld. De Nederlandse jurisprudentie zal aan bod komen en de
uitkomsten zullen worden vergeleken met de jurisprudentie uit Straatsburg, waarbij
onder meer een vergelijking zal worden gemaakt tussen de afwegingscriteria van het
EHRM en de wijze waarop deze in Nederlandse zaken worden gebruikt.
3.1. Juridisch kader Op dit moment kennen wij in Nederland (nog) geen specifieke wetgeving op het gebied
van klokkenluiders in het arbeidsrecht. Toch zijn er wel een aantal rechten en
verplichtingen waarmee klokkenluiders te maken hebben. Deze rechten en plichten
kunnen op gespannen voet met elkaar komen te staan.
Iedere werknemer dient rekening te houden met de norm van het goed
werknemerschap ex artikel 7:611 BW. Uit deze open norm vloeit voort dat de
werknemer zich loyaal en discreet dient te gedragen jegens zijn werkgever.68 Deze
laatste mag er vanuit gaan dat zijn ondergeschikte, de werknemer, hem geen schade zal
toebrengen door het gebruik van interne gegevens.69 Dat een geheimhoudingsplicht
wordt aangenomen op grond van het goed werkgeverschap is logisch, aangezien de
vertrouwelijkheid tussen werknemer en werkgever de basis vormt van de
arbeidsrelatie.70 Werkgever en werknemer kunnen er ook voor kiezen om een specifiek
geheimhoudingsbeding te laten opnemen in de arbeidsovereenkomst.
Voorts heeft een werknemer te maken met artikel 7:678 lid 2 sub i BW; daaruit volgt dat
het bekendmaken van bijzonderheden aangaande de huishouding, een reden voor
68 De Wolff 2007, p. 164-‐165 69 Verhulp 1997, p. 149 70 Annotatie Hakvoort bij HR 26 oktober 2012, JIN 2012/194 punt 3
22
ontslag op staande voet kan zijn. Het moet dan gaan om gegevens die de werknemer
behoorde geheim te houden. Deze bepaling wordt gekwalificeerd als een verplichting tot
geheimhouding, die op de werknemer rust.71
Nu op de werknemer de plicht tot geheimhouding rust, doet zich de vraag voor welke
invloed het grondrecht vrijheid van meningsuiting (art 7 Grondwet en 10 EVRM) daarop
heeft. Alvorens die invloed te kunnen vaststellen, is het de vraag of dit grondrecht
überhaupt van toepassing is op arbeidsrelaties. De vrijheid van meningsuiting is een
klassiek recht waarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat burgers kunnen
communiceren met anderen en het heeft een democratische functie.72
De grondwetgever had in 1983 al als uitgangspunt aanvaard dat grondrechten
doorwerken in horizontale verhoudingen, maar in 1997 werden
arbeidsovereenkomsten daaraan expliciet toegevoegd door de regering : “Ook in de
relatie werkgever-‐werknemer is de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt. Voor
werkgever en werknemer geldt dat zij zich daarbij als een goed werkgever en
werknemer dienen te gedragen. (…) De rechter zal bij de beoordeling van de vraag of
een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de werknemer gerechtvaardigd is
alle relevante feiten en omstandigheden afwegen. De belangen van de werkgever zullen
daarbij van voldoende gewicht moeten zijn.”73
De Hoge Raad sprak zich in 1990 in het arrest Meijer/De Schelde uit over de vrijheid van
meningsuiting van de werknemer. Dit is tot op de dag van vandaag het enige arrest van
de Hoge Raad, waarin dit aspect specifiek aan de orde is gekomen.74 In dit arrest werd
de vraag of een werknemer vertrouwelijke informatie naar buiten mocht brengen, in de
sleutel geplaatst van de vrijheid van meningsuiting. De Hoge Raad stelde dat de vrijheid
van meningsuiting niet enkel wordt beperkt door de geheimhoudingsplicht. Ook andere
uitlatingen, waarbij niet expliciet een geheim wordt geopenbaard, kunnen wanprestatie
opleveren. Door in dienst te treden heeft de werknemer zijn uitingsvrijheid
71 Verhulp 1997, p. 147 72 Verhulp 1999, p. 111 73 Kamerstukken II 1996/97, Aanhangsel van de handelingen, nr. 1429 74 HR 20 april 1990, NJ 1990/702
23
ondergeschikt gemaakt aan zijn verplichting uit zijn arbeidsovereenkomst.75Annotator
Stein gaf toen al aan dat men van de doorwerking van de expressievrijheid in
arbeidsovereenkomst geen overspannen verwachtingen moet hebben. In zijn annotatie
stelt hij dat het privaatrecht een eigen stel van rechten en plichten kent. Helaas werd in
Meijer/De Schelde niet ingegaan op de vraag wat de betekenis is van een
geheimhoudingsverplichting als er sprake is van een zwaarwegend belang bij het
onthullen van informatie.
Toch blijkt uit de literatuur en latere rechtspraak dat grondrechten niet alleen gelding
hebben in de relatie overheid en burger. Er is wel degelijk een zekere mate van indirecte
horizontale invloed op civielrechtelijke rechtsverhoudingen, zoals een
arbeidsovereenkomst.76 Artikel 7:611 BW verzekert dit in combinatie met artikel 3:12
BW, de doorwerking van grondrechten in het arbeidsrecht. Uit artikel 3:12 BW vloeit
namelijk voort dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening
moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen en met de in Nederland
levende rechtsovertuigingen. De Hoge Raad heeft zich bovendien in 1994 uitgesproken
over de doorwerking van grondrecht via artikel 3:12 BW.77 Grapperhaus meent dat deze
doorwerking voordelig is voor werknemers en concludeert naar aanleiding van dat
arrest dat de vrijheid van meningsuiting van klokkenluiders voldoende wordt
gewaarborgd.78 Hij voegt daaraan toe dat wie vertrouwen heeft in de Nederlandse
rechters, zich geen zorgen hoeft te maken. In de jaren na Meijer/De Schelde is door
rechters hoofdzakelijk getoetst aan de geheimhoudingsplicht. Nu de aard van de
informatie nauwelijks werd getoetst, was de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht
aanzienlijk.79 Partijen doen bovendien zelden een beroep op de uitingsvrijheid,80 terwijl
zij daar juist een beroep op kunnen doen, zelfs als zij een geheimhoudingsplicht met
werkgever zijn overeengekomen. Instemming met de geheimhouding betekent immers
niet dat werknemers volledig afstand doen van het recht op meningsuiting.81
75 Verdam 2001, p. 13 76 Verdam 2001, p. 12 77 HR 8 april 1994, NJ 1994/704 (Agfa-‐arrest) 78 Grapperhaus 2000, p. 235. 79 Van Uden 2004, p. 16 80 Van Uden 2006, p. 12 81 Hof ’s-‐Gravenhage 15 november 2011, JAR 2012/10 r.o. 4.5.
24
3.1.1. Interne melding
De hoofdregel van het EHRM is dat een melding van een (vermeende) misstand in
beginsel intern dient te geschieden en dat extern melden de uitzondering op die regel
vormt. Ook in Nederlandse rechtspraak komt dit uitgangspunt terug. Daarbij wordt de
nadruk gelegd op de norm goed werknemerschap.82 Een werknemer dient zich loyaal en
discreet jegens zijn werkgever te gedragen. Veelal is dit ook de maatstaf voor de
beoordeling van klokkenluiderszaken.
In de Pettense klokkenluiderszaak schreef de Kantonrechter voor dat een werknemer
om bescherming te krijgen juist handelt als hij eerst intern melding maakt en dan zo
nodig bij de bevoegde autoriteit aanklopt. Openbaarmaking via de media of actiegroep
geldt als ultimum remedium.83
Klokkenluider Harry Stiekema, die zich zorgen maakte over de gezondheidsrisico’s van
patiënten, deed eerst intern zijn beklag en stapte pas daarna naar de toezichthouder. De
patiënten zouden worden blootgesteld aan een nieuw geneesmiddel voor het hart.
Stiekema handelde volgens de rechtbank juist door zijn standpunt intern ter discussie te
stellen. Op het moment dat hij er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat zijn bezwaren
onvoldoende serieus werden genomen, stuurde hij een vertrouwelijke brief aan
verschillende medisch-‐ethische commissies, waarin hij zijn zorgen aankaartte. Stiekema
handelde hiermee proportioneel, ook vanwege het vertrouwelijk in kennis stellen van
die commissies.84
Men is het er over eens dat de eis om een misstand eerst intern te melden, een goede is.
Op die wijze krijgt een onderneming de gelegenheid om een misstand te corrigeren.85
Die eis geldt niet indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die meebrengen
dat interne melding onmogelijk wordt gemaakt of een interne melding niet van de
werknemer kan worden gevergd.
82 Artikel 7:611 BW. 83 Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 r.o. 4.4. 84 Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 (Stiekema) r.o. 13-‐15 85 Verdam 2001, p. 16
25
De consequentie van het niet volgen van de interne kanalen komt tot uitdrukking in de
zaak Rijnders, uit 1999. Beveiligingsbeambte Rijnders meende dat hij en zijn collega’s
teveel overuren maakten, hetgeen in strijd was met de geldende regels. Rijnders koos er
voor om een gedetailleerde opgave van gemaakte overuren over te dragen aan de
Arbeidsinspectie. De rechter rekende het Rijnders zwaar aan dat hij zijn beklag niet
eerst met de Ondernemingsraad had besproken en toen zijn beklag bij de directie had
gedaan. Rijnders behoorde immers te vermoeden dat deze informatie geheim diende te
blijven. Zelfs al had hij waarschijnlijk positieve bedoelingen en was de informatie
waarheidsgetrouw, dan nog had hij door deze handelswijze het vertrouwen van zijn
werkgever geschonden. Om die reden werd zijn arbeidsovereenkomst ontbonden
zonder vergoeding.86
Een soortgelijke overweging maakte de rechtbank recentelijk ten aanzien van een
conflict tussen longarts Pieter Postmus en het VU medisch centrum. Deze longarts
meende dat de gezondheid van patiënten binnen het ziekenhuis, met name op de
afdeling longchirurgie, ernstig in het geding was. Alvorens hij bij de raad van toezicht de
vermeende misstand meldde, had hij reeds zijn beklag gedaan bij de Inspectie voor de
Gezondheidszorg. Met diezelfde inspectie had hij afgesproken dat patiënten zouden
worden doorverwezen naar een ander ziekenhuis. De Voorzieningenrechter stelde dat
Postmus onjuist had gehandeld door niet eerst intern zijn zorgen te uiten. Als de zorgen
van de longarts juist waren geweest, had hij deze bij uitstek op managementniveau
moeten uiten. Hieraan voegt de rechter toe, dat ofschoon Postmus een eigen
verantwoordelijkheid had ten opzichte van zijn patiënten, hij toch zijn zorgen eerst
intern had moeten bekendmaken.87
De klokkenluiders in deze zaken hebben er voor gekozen om direct naar de
toezichthouder te stappen, hetgeen een minder schadelijke weg is dan de openbaarheid
via de media of een andere externe partij. Beide werknemers was hetzelfde lot
beschoren en zij trokken aan het kortste eind. Uit deze benadering volgt als hoofdregel
dat nagenoeg elke externe melding in strijd is met de geheimhoudingsplicht, met het
risico van ontslag op staande voet.88
86 Ktr. Tiel 10 februari 1999, JAR 1999/223 (Rijnders) 87 Rb. Amsterdam 13 november 2012, LJN BY2965 r.o. 4.7.-‐4.10 (Pieter Postmus) 88 Van Uden 2004, p. 16
26
Dit roept een vraag op. Is de eis van voorafgaande interne melding wel realistisch als een
werkgever op de hoogte is van de (veronderstelde) kwalijke praktijken? Bij teveel
gemaakte overuren van Rijnders ligt dit voor de hand ligt; bij Postmus echter, lijkt de
keuze meer ingegeven door een gebrek aan vertrouwen in de interne kanalen of
onduidelijkheid.89 Deze twee voorbeelden laten zien dat interne melding niet altijd van
de werknemer kan worden gevergd.
Het EHRM schept meer ruimte voor dergelijke gevallen door te stellen dat van interne
melding mag worden afgezien, indien dit “clearly impracticable” is. Een zienswijze die
ook vanuit de Nederlandse literatuur wordt gedeeld. Verdam vat dit kernachtig samen
door drie uitzonderingen te benoemen wanneer van interne melding mag worden
afgezien, namelijk:
1. Wanneer interne melding zinloos zou zijn, bijvoorbeeld in het geval dat de
werknemer redelijkerwijs van oordeel mocht zijn dat de misstanden bij zijn
superieuren bekend waren, zonder dat actie was ondernomen; of
2. Als bij de afwezigheid van een interne meldingsprocedure de werknemer
redelijkerwijs mocht vrezen dat represaillemaatregelen tegen hem zouden
worden genomen; of
3. Als de werknemer er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat interne melding zou
leiden tot het zoekmaken van bewijsmateriaal.90
Dit lijken mij heldere voorschriften Waarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor
(potentiele) klokkenluiders om gerechtvaardigd naar buiten te treden, indien zij de
noodzaak daarvoor voelen.
Eind 2012 heeft zich in dat licht een noviteit voorgedaan in de jurisprudentie. Op 26
oktober 2012 geeft de Hoge Raad haar oordeel in de zaak Quirijns/TGB.91 Deze zaak
89 Rb. Amsterdam 13 november 2012, LJN BY2965 r.o. 4.7-‐4.8 (Pieter Postmus) 90 Verdam 2001, p. 17 91 HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB)
27
draaide om een private banker advisory, Quirijns, en de financiële dienstverlener
Theodoor Gilissen Bankiers (TGB).92 Quirijns stelde dat de bank verschillende regels had
overtreden jegens cliënt Dhir. Daarop stuurde hij een ontslagbrief, waarin hij aangaf dat
hij om “morele en ethische gronden” niet meer voor de bank kon werken. Via een
zogeheten blind carbon copy (BCC) stuurde hij de brief tegelijkertijd aan de gemachtigde
van Dhir. Later meldt Quirijns de misstanden bij de aandeelhouder van TGB, KBL
European Private Bankers S.A., en de Autoriteit Financiële Markten. TGB stelde dat
Quirijns hiermee zijn geheimhoudingsplicht heeft overtreden.
Ook in deze zaak begint de Hoge Raad met het benoemen van de hoofdregel uit artikel
7:611 BW, dat een werknemer gehouden is de misstand eerst intern aan de kaak te
stellen. 93 Deze regel geldt ook indien de werknemer meent dat sprake is van een
misstand die in het algemeen dient te worden bestreden. Quirijns had dit niet gedaan.
De misstand had volgens de door Quirijns gestelde omstandigheden betrekking op een
hoge functionaris binnen de bank, waardoor van melding weinig nuttigs viel te
verwachten. Het Hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in die situatie van Quirijns
wel kon worden gevergd dat hij de interne procedure zou doorlopen.94 Het Hof vond dat
Quirijns melding had moeten doen bij zijn leidinggevende of andere competente
functionaris dan wel bij de aandeelhouders van TGB. Pas daarna zou hij de loyaliteit en
discretie ten opzichte van de bank mogen laten varen.95 In zijn overweging neemt de
Hoge Raad mee dat Quirijns een beroep deed op de interne compliance-‐regels van TGB,
waarin was opgenomen dat in geval van overtreding van wet-‐ en regelgeving, melding
moet worden gemaakt bij de autoriteiten en/of toezichthouders. Bovendien diende het
belang van de klant voorop te staan. De eis om een misstand eerst intern te melden is
aldus niet absoluut. De Hoge Raad heeft hiermee een uitzondering geformuleerd op het
doorlopen van de interne meldingsprocedure. Het vasthouden aan de eis van interne
melding zou getuigen van een starre en formalistisch houding, nu duidelijk is dat interne
melding geen effect zou hebben.96 Hiermee handelt de Hoge Raad in lijn met de
jurisprudentie van het EHRM.97
92 Private bank die zich richt op vermogensbeheer 93 HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB) r.o. 3.5.1 94 HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB) r.o. 3.5.4 95 Hof 14 juni 2011, JAR 2011/221 (Quirijns/TGB) r.o. 3.7.4 96 Helstone 2013, p. 85 97 Helstone 2013, p. 77
28
Voor werknemers lijkt de uitspraak van de Hoge Raad een positieve ontwikkeling.
Werknemers die zich in een benarde positie bevinden, omdat zij over voor de werkgever
schadelijke informatie beschikken waarvoor zij binnen organisatie geen gehoor vinden,
kunnen de misstand extern aankaarten. Volgens Stamhuis zijn de spelregels, aangaande
de vraag wanneer interne melding niet van de werknemer kan worden gevergd, hiermee
verduidelijkt. 98
Ten aanzien van de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering, dat de directie op
de hoogte is van de misstand, meent Verhulp dat ook als van interne melding niets
(meer) te verwachten valt, uit de verplichting van het goed werknemerschap voortvloeit
dat de melding proportioneel dient te geschieden. Hij doelt daarbij op het wegnemen
van de misstand op de voor werkgever minst schadelijke weg, waarbij de werknemer
een ruime beoordelingsmarge toekomt. Van hem kan immers niet worden gevergd dat
hij alle gevolgen overziet.99 Van Uden stelde al naar aanleiding van de jurisprudentie van
het EHRM dat één enkele melding bij de leidinggevende zou moeten volstaan en dat
daarna de werkgever het risico loopt dat een werknemer extern zijn beklag doet,
aangezien verdere interne melding zinloos is.100 Van een werknemer kan dan niet meer
worden verlangd dat hij interne wegen bewandelt. Vervolgens is de vraag voor welk
extern kanaal kan de werknemer gerechtvaardigd kiezen? Goede voorbeelden noemt
Verhulp de zaken Stiekema/Organon en Heinisch/Duitsland, waarbij de misstand bij een
toezichthouder werd gemeld. Ik ben het met Verhulp eens, zoals al aangegeven kan één
beschuldiging van immoreel gedrag flinke schade berokkenen aan de werkgever. In lijn
met wat ook Helstone stelt, voldoet één enkele melding niet aan het ultimum remedium
criterium; het is beter om melding te doen aan een toezichthouder of andere bevoegde
autoriteit, dan de melding aan de “grootste klok” te hangen.101 Achteraf kan immers
blijken dat de beschuldiging niet waar is, waarna het leed al is geschied.
98 Annotatie Stamhuis bij HR 26 oktober 2012, TRA 2013/7 99 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 3; ook Helstone 2013, p. 85 100 Van Uden 2013, p. 18 101 Helstone 2013, p. 78
29
Gegeven het feit dat artikel 7:611 BW een primaire rol speelt bij klokkenluiderszaken,
ligt het ook voor de hand dat van de werkgever “iets” mag worden verwacht. Immers,
het artikel geeft de norm van goed werknemerschap én goed werkgeverschap. Verhulp
schrijft hierover ook in zijn noot bij het arrest Quirijns/TGB.102 Namelijk dat het
primaire doel van goed werkgeverschap is om de misstand weg te nemen en niet om de
samenleving te laten kennisnemen van de misstanden.
Dit komt ook duidelijk naar voren in de Pettense klokkenluiderszaak. In die zaak koos
Paul Schaap, werkzaam als bedrijfstechnicus, ervoor zijn zorgen over de kernreactor in
Petten te uiten bij de Kernfysische Dienst, de toezichthouder van kerncentrales. Zijn
werkgever, NRG, had echter interne formele regels en procedures opgesteld omtrent het
uiten van klachten. Uit het vonnis blijkt dat het niet aannemelijk is geworden dat het
voor de klokkenluider onmogelijk was om zich te wenden tot de daartoe aangewezen
kanalen. De Kantonrechter neemt in zijn overweging mee dat er binnen NRG een
gebrekkige communicatiecultuur bestond, waarin geen sfeer was waar “vrij en
onbevangen”, ook op informele wijze, kon worden gecommuniceerd op directieniveau.
Hiermee riep werkgever NRG het risico in het leven dat werknemers als Paul Schaap
hun zorgen extern gingen uiten. Goed werkgeverschap vraagt volgens de rechter dat
werkgevers beleid ontwikkelen om dit laatste zoveel mogelijk te beperken.103 Hiermee
geeft de Kantonrechter nadere invulling aan het begrip goed werkgeverschap en
formuleert een omstandigheid waarbij externe melding de werknemer niet te zwaar kan
worden aangerekend. Op werkgever rust de verplichting om ervoor zorg te dragen dat
hij een cultuur creëert, waarbinnen de werknemer een juiste uitlaatklep kiest om de
misstand aan te kaarten.104 Zo wordt uiteindelijk een impuls gegeven aan de organisatie,
die bevordert dat misstanden worden aangekaart.105
3.1.2. Het algemeen belang
Het EHRM oordeelde dat beperkingen van maatschappelijk relevante uitingen niet snel
zijn toegestaan. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt ook dat de drempel laag ligt. 102 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 1 103 Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 r.o. 4.7.-‐4.8(Schaap/NRG) 104 Briejer & Koevoets 2013, p. 108 105 Willems 2003, p. 7
30
Een misstand dient al relatief snel het algemeen belang en kan zich zelfs beperken tot
een belang binnen een onderneming.106
In de kwestie Schaap/NRG is onderwerp van geschil of de melding een maatschappelijk
respectievelijk zwaarwegend belang dient. Paul Schaap maakte melding van gebrekkige
naleving van veiligheidsvoorschriften bij een kernreactor. Zowel de
voorzieningenrechter als de Kantonrechter geven in hun vonnissen nadere invulling aan
het begrip algemeen belang. De voorzieningenrechter stelt dat er sprake moet zijn van
“het bewust verzwijgen van grove schendingen van wet of beleid, waardoor tevens
gevaar is voor volksgezondheid, veiligheid en/of milieu.”107 De Kantonrechter hanteert
een gelijksoortig afwegingscriterium: ten aanzien van het algemeen belang moet er zich
“een grove schending van wet-‐ of regelgeving met een systematisch of terugkerend
karakter dan wel een schending met ernstige gevolgen” voordoen.108 Hierbij valt direct
op dat de rechters in deze zaak de lat hoger leggen dan het EHRM door het gebruik van
termen als “grove”, “systematisch” en “ernstige”. Bovendien legt de
voorzieningenrechter een beperking aan. Er moet sprake zijn van gevaar voor
volksgezondheid, veiligheid en/of milieu..
In andere klokkenluiderszaken speelt de vraag of met de melding een algemeen belang
dient, nauwelijks een rol. In de zaak Quirijns/TGB kwamen de Kantonrechter en het Hof
tot de conclusie dat Quirijns slechts in het belang van de klant handelde met als gevolg
dat hem niet de bescherming van een klokkenluider toekwam. Het Hof voegde daaraan
toe dat als Quirijns wel eerst melding had gedaan bij de aandeelhouders en indien nodig
de AFM, wel het algemeen belang (de bescherming van beleggers en het vertrouwen in
financiële markten en financiële instellingen) was gediend.109 De Hoge Raad spreekt zich
echter niet uit over dit punt, omdat Quirijns zich beroept op wettelijke en interne regels,
en daarmee is het algemeen belang gegeven.110 Van Uden stelt dat als het verhaal van
Quirijns klopt, er sprake is van een algemeen belang en begrijpt de conclusie van de
feitenrechters niet, dat Quirijns enkel het particulier belang van de klant diende. Hij
106 Van Uden 2013, p. 18 107 Rb. Alkmaar (vzr.) 28 februari 2002, JAR 2002/61 r.o. 3.3 108 Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 r.o. 4.4 109 Hof Amsterdam 14 juni 2011, JAR 2011/221 r.o. 3.7.5. 110 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 4.
31
trekt daarbij de parallel met de bekende klokkenluider Fred Spijkers, die opdracht kreeg
van defensie om aan een weduwe een leugen te vertellen over de dood van haar man.
Van Uden probeert daarmee aan te geven dat niemand zou willen verdedigen dat het
melden van deze misstand enkel een particulier belang dient. Hij stelt daarom dat, in lijn
met het EHRM, een “gewoon” algemeen belang zou moeten volstaan..111 Dit raakt in mijn
visie ook de essentie van klokkenluiden. Zou een werknemer die een potentiële
misstand vaststelt moeten zwijgen vanwege zijn geheimhoudingsplicht, dan gaat het
maatschappelijk belang dat misstanden worden gemeld, verloren.112
3.1.3. Betrouwbaarheidscriterium
Het EHRM geeft invulling aan het betrouwbaarheidscriterium door te stellen dat van
klokkenluiders wordt verwacht dat zij zorgvuldig nagaan of de te onthullen informatie
juist en betrouwbaar is. Zo overwoog het EHRM in Heinisch/Duitsland dat het niet aan
de klokkenluider is om de misstand aan te tonen, maar voldoende is niet lichtvaardig of
zonder feitelijke achtergrond is overgegaan tot het melden van de misstand. In
Nederland wordt dit aspect in klokkenluiderszaken in de meeste gevallen niet expliciet
behandeld. Van Uden meent dat de feitenrechters dit in Quirijns/TGB wel mee hadden
mogen nemen in hun beoordeling.113
In een uitspraak van de Kantonrechter te Bergen op Zoom vormt het waarheidsgehalte
van de informatie wel onderdeel van de beraadslaging.114 Een medewerker van de
technische dienst beschuldigde zijn leidinggevende van frauduleuze praktijken bij de
directie. Vervolgens bracht hij dit in de openbaarheid. De betreffende werknemer was er
niet in geslaagd om zijn stelling aannemelijk dan wel hard te maken. De werkgever en de
klokkenluider waren vervolgens van mening dat hierdoor sprake was van een
verstoorde arbeidsrelatie en verzochten om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De rechter oordeelde vervolgens dat de werknemer de “verkeerde klok” heeft geluid, dat
de werknemer risico heeft genomen en heeft verloren. Het is duidelijk dat het rommelde 111 Van Uden 2013, p. 18. 112 Annotatie Vegter bij Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 113 Van Uden 2013, p. 19 114 Ktr. Bergen op Zoom 14 april 2009, PRG 2009/84
32
“aan de top”, maar er is geen bewijs voor de vermeende malversaties. Toch wilde de
Kantonrechter ook weer niet zo ver gaan om alle schuld op de werknemer af te wenden.
Aan de zijde van de werkgever kan namelijk worden verweten dat hij geen zelfstandig
onderzoek heeft gedaan naar de beweringen. Bovendien is de werknemer ten tijde van
de uitspraak “plotseling” vertrokken. Om die reden kreeg de werknemer toch een kleine
vergoeding mee.
Uiteraard is dit een zaak die op zichzelf staat, maar zij is niet geheel in lijn met
uitspraken van het EHRM. Van een werknemer kan immers niet verlangd worden dat hij
de misstand daadwerkelijk bewijst. Daar zijn andere instanties voor. Het EHRM wees er
al op dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben op andere potentiële
klokkenluiders, al kan het in dit geval de werknemer wellicht worden verweten dat hij te
overhaast de openbaarheid heeft gezocht.
In latere overwegingen valt op dat de rechter de beschuldigingen van werknemer als
een belangrijke oorzaak ziet voor het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie.115
Hetgeen nadelig heeft uitgepakt voor de werknemer in de vorm van een lage
ontslagvergoeding.
3.1.4. Het goede trouw-‐criterium
De analyse van de arresten van het EHRM leert dat het Hof verlangt dat een
klokkenluider ervan overtuigd is dat de geopenbaarde informatie correct is. Voorts moet
hij ervan overtuigd zijn dat het algemeen belang de onthulling rechtvaardigt en dat er
geen minder bezwaarlijke middelen zijn om de misstand te melden. Een melding die
enkel is gebaseerd op persoonlijk gewin, komt niet voor bescherming in aanmerking.
Deze overwegingen gebruikt het Hof om na te gaan of een klokkenluider te goeder
trouw handelt. Het EHRM geeft daarbij wel aan dat het algemeen en persoonlijk belang
soms hand in hand kunnen gaan.116
115 Ktr. Bergen op Zoom 14 april 2009, PRG 2009/84 r.o. 3.6 116 EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) r.o. 82-‐87
33
In tegenstelling tot het EHRM lijken de Nederlandse rechters stringent vast te houden
aan de voorwaarde dat een klokkenluider puur moet handelen vanuit het algemeen
belang. Een klokkenluider die een misstand meldt die betrekking heeft op persoonlijke
bejegening, kan in Nederland niet rekenen op bescherming.117 Paul Schaap had te lijden
onder de slechte werkomstandigheden bij de kernreactor, hetgeen hem bewoog om
melding te maken. Dit is een persoonlijk belang, dat ook voor hem nadelig uitpakte.118 In
Quirijns/TGB komt de Hoge Raad niet toe aan dit vraagstuk. Verhulp gaat er in zijn noot
bij dit arrest nog kort op in en meent dat het verschil uitmaakt voor de beoordeling van
de toelaatbaarheid van de melding als de klokkenluider meent dat er sprake is van
onrecht of dat hij een vergoeding heeft bedongen van de cliënt.119 Verhulp geeft aan dat
moet worden voorkomen dat werknemers als een soort premiejagers bij bedrijven in
dienst treden om misstanden aan de kaak te stellen.120
Ik deel de mening van Verhulp op dat punt, van klokkenluiders mag worden verlangd
dat zij niet vanuit financiële motieven mogen handelen. In algemene zin sluit ik me
echter aan bij Van Uden en het EHRM: het persoonlijk belang en algemeen belang lopen
soms parallel. Bij misstanden die bijvoorbeeld invloed hebben op de werksituatie, kan
niet worden ontkomen aan het feit dat een eigen belang is gekoppeld aan de melding.
Wel is daarbij van belang dat een klokkenluider de minst bezwaarlijke weg moet kiezen
om de misstand te onthullen. Deze procedurele stap is niet alleen van belang voor de
rechtsbescherming van de werknemer, maar ook voor het verdere vervolg van de
procedure.121 Het zou namelijk goed kunnen dat een onderzoek ten gunste van de
klokkenluider uitvalt, waardoor hij een ontslag niet hoeft te vrezen.
117 Ktr. Amsterdam 18 januari 2012, LJN BV1437 118 Rb. Alkmaar 28 februari, JAR 2002/61 en Ktr. Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 119 Annotatie Verhulp bij HR 26 oktober 2012, NJ 2013/220 punt 4 120 “De schijnveiligheid van het Huis voor Klokkenluiders”, Argos/VPRO 28 september 2013 121 Helstone 2013, p. 80
34
3.1.5. Schade-‐criterium
De schade die een werkgever lijdt, moet opwegen tegen het belang dat wordt gediend bij
onthulling van de informatie. Dit is de lijn die het EHRM volgt.
Een onthulling van een klokkenluider kan leiden tot negatieve publiciteit voor de
werkgever, los van de vraag of de melding juist is of niet. Eén beschuldiging dat de
werkgever zich schuldig maakt aan illegaal gedrag kan de positie van een bedrijf
behoorlijk schaden, zelfs indien dit achteraf niet blijkt te kloppen. De Advocaat-‐Generaal
in Meijer/De Schelde stelde: “Whistleblowing kan ook wel een self-‐fulfilling effect
hebben en op zichzelf de continuïteit van de onderneming bedreigen”.122
Dat rechters deze omstandigheid betrekken bij hun oordeel blijkt in beperkte mate uit
de rechtspraak. Een treffend voorbeeld is een zaak waarbij ABN Amro betrokken was.
Aangezien een bankmedewerker meende dat de bank onjuiste informatie had verstrekt
in het kader van een derdenbeslag. Dat bracht hem ertoe om vertrouwelijke
bankgegevens aan derden te verstrekken. Hij vond dat de waarheid boven water moest
komen, met als gevolg negatieve publiciteit voor ABN Amro.123 De rechter rekent het de
werknemer zwaar aan dat hij niet eerst de interne klokkenluidersprocedure heeft
doorlopen, zich niet juridisch heeft laten voorlichten en onder valse voorwendselen aan
de informatie is gekomen. Of ABN Amro inderdaad foutieve informatie heeft verstrekt,
doet hier niet ter zake. De rechtbank stelt dat werknemer een ernstig verwijt kan
worden gemaakt, nu het handelen van de bankmedewerker heeft geleid tot schadelijke
publiciteit en een klant van ABN Amro een gerechtelijke procedure heeft aangespannen
tegen de bank.124 Uit deze uitspraak blijkt dus dat (potentiële) klokkenluiders ook te
maken hebben met de gevolgen van hun handelen voor werkgevers. Dit is van belang op
het moment dat er, zoals in dit geschil, wat valt aan te merken op de wijze waarop de
werknemer heeft geopereerd bij het aan de kaak stellen van een misstand. Indien een
misstand proportioneel en zorgvuldig is gemeld is de schade voor de werkgever al
122 Conclusie A-‐G bij HR 20 april 1990, NJ 1990/702 punt 2.1.2 123 Zie bijv. “ABN Amro loog over tegoeden Ecopetrol”, Telegraaf 10 november 2009 124 Rb. Amsterdam 21 januari 2010, JAR 2010/66 r.o. 4.2-‐4.5
35
zoveel mogelijk beperkt.125 Een zorgvuldig handelende klokkenluider hoeft bovendien
niet te vrezen voor aansprakelijkheidsstelling door de werkgever; immers, artikel 7:661
BW biedt daarvoor voldoende waarborgen.126
3.1.6. Het evenredigheidscriterium
Veelal leidt het luiden van de klok tot een arbeidsconflict, met uiteindelijk een
onwerkbare situatie tot gevolg. De vraag of dat daadwerkelijk zo is en of een eventueel
ontslag op staande voet van een klokkenluider gerechtvaardigd is, is een factor die
rechters laten meewegen bij klokkenluiderszaken.
Een journalist van Omroep Amersfoort had een open brief geschreven aan de
gemeenteraad en het college van B&W van Amersfoort. In de brief werd kritiek geuit op
het omroepbeleid en het management. Dit gebeurde op het moment dat de gemeente
diende te bepalen of de omroep in aanmerking kwam voor een zendmachtiging. De
rechtbank stelt dat deze werknemer de vrijheid heeft zijn mening te uiten en om
maatschappelijke misstanden intern aan te kaarten, maar dat geen sprake was van
moedwillig schade toebrengen door de werknemer. De rechtbank overweegt zelfs dat
als de werknemer niet eerst intern zijn kritiek uit, het ontslag in deze situatie een te
zware sanctie is. Van schade aan de kant van de omroep is immers niet gebleken en het
handelen van de journalist staat niet in verhouding tot de gevolgen van een ontslag.127
Zodra een werknemer een misstand zorgvuldig (conform daarvoor gegeven criteria)
heeft gemeld, dan is een sanctie sowieso niet op zijn plaats. In dat licht is het zelfs niet
van belang hoe zwaar de maatregel is.128
Van Uden stelt zelfs dat zodra een misstand niet volgens de regels is gemeld, het maar de
vraag is of een ontslag op staande voet proportioneel is.129 In lijn met het EHRM dient
125 Van Uden 2013, p. 20; Zie ook: Annotatie Vegter bij Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 126 Van Coevorden 2002 127 Rb. Amersfoort 27 december, JAR 2007/74 r.o. 4 128 Van Uden 2013, p. 20 129 Ktr. Tiel 10 februari 1999, JAR 1999/223
36
immers gewaakt te worden voor het zogeheten “chilling effect”, namelijk dat ervoor
moet worden gewaakt dat werknemers geen misstand meer aan de kaak durven stellen
gezien de eventuele gevolgen.
3.1.7. Functie De aard van het beroep van de werknemer is van belang bij de vraag of een beperking
van de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is. Hakvoort onderschrijft het belang
hiervan en noemt het voorbeeld van een Interpol-‐medewerker, die zich in het kader van
het algemeen belang in het bijzonder dient te houden aan zijn
geheimhoudingsverplichting.130 In de klokkenluiderszaak Stiekema/Organon komt de
functie van de klokkenluider aan de orde: internist Stiekema gaf aan dat hij in een
conflict van plichten verkeerde: enerzijds moest hij zich als goed werknemer gedragen
en anderzijds had hij als arts en “clinical expert” de plicht om patiënten te beschermen
tegen onnodige risico’s bij deelname aan experimenteel onderzoek. Door de zorgvuldig,
wetenschappelijk onderbouwde mening van Stiekema staat zijn belangenafweging niet
ter discussie. De internist maakte een verantwoorde afweging.131 Het EHRM en de
Nederlandse rechters trekken voor wat betreft de rechten en privileges van werknemers
dus dezelfde lijn.
3.2. Slotopmerkingen Op basis van de gepubliceerde jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat het
grondrecht vrijheid van meningsuiting slechts indirect doorwerkt. De uitingsvrijheid is
een onderdeel van de belangenafweging en heeft bij de beoordeling van
klokkenluiderszaken een marginale rol.132 Zodra een klokkenluiderszaak bij de rechter
belandt, focussen de Nederlandse rechters zich op de geheimhoudingsplicht die rust op
de werknemer. Daaruit vloeit voort dat de ondergeschikte gehouden is tot loyaliteit en
discretie jegens zijn werkgever. Hierin schuilt een discrepantie met het EHRM, die het
klokkenluidersvraagstuk juist vanuit de vrijheid van meningsuiting benadert. 130 Annotatie Hakvoort bij HR 26 oktober 2012, JIN 2012/194 punt 3 131 Rb. Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 r.o. 10-‐12. Zie ook: Ktr. 15 oktober 2004, JAR 2005/35 132 Annotatie Van Uden bij Hof ’s-‐Gravenhage 15 november 2011, JAR 2012/11
37
De vraag is of klokkenluiders hierdoor in Nederland slechter af zijn. Uit het feit dat
Nederlandse rechters dit vraagstuk vanuit een ander gezichtspunt benaderen, kan dit
niet direct worden afgeleid. Waar het EHRM altijd begint met het beginsel dat een
werknemer jegens zijn werkgever “a duty of loyality, reserve and discretion” heeft,
hameren de Nederlandse rechters op hetzelfde beginsel.133Een werknemer dient zich in
beginsel te conformeren aan zijn geheimhoudingsplicht, maar het EHRM gaat uit van
bescherming van de klokkenluidende werknemer. Uit de Nederlandse jurisprudentie
blijkt dat sprake moet zijn van zwaarwegende omstandigheden, om onder de
geheimhoudingsplicht uit te komen.
Deze laatste invalshoek blijkt ook uit het type misstand dat in aanmerking komt voor
bescherming. Het Europees gerechtshof meent dat ook alledaagse misstanden moeten
kunnen worden aangekaart, zelfs binnen een onderneming. De Nederlandse rechters
leggen de lat in dat opzicht hoger dan het EHRM. Zo werd in de Pettense
klokkenluiderszaak de kring van misstanden beperkt tot een aantal categorieën.
Of in Nederland een klokkenluider bescherming geniet, hangt af van de wijze waarop hij
heeft geopereerd en welke misstand hij aankaart. Zo moet de onthulling een
maatschappelijk, dan wel algemeen belang dienen. Bij de wijze waarop de klokkenluider
de informatie onthult, dient hij te kiezen voor de voor zijn werkgever minst schadelijke
wijze. Ook dit is in overeenstemming met hetgeen het EHRM van een klokkenluider
verwacht. Analyse van de rechtspraak schetst het beeld dat rechters ten faveure van de
klokkenluiders beslissen, indien deze zorgvuldig heeft gehandeld.134
De problemen voor werknemers doemen bijna altijd op zodra een werknemer afwijkt
van het beginsel om een misstand intern te melden, bijvoorbeeld als hij zijn zorgen aan
de orde stelt bij een toezichthouder, omdat hij geen heil ziet in de interne kanalen.
Dergelijke meldingen zijn voor een werkgever veelal niet de minst schadelijke weg. Het
is echter niet helder wat van de werkgever mag worden verwacht, ter zake het creëren
van een bedrijfscultuur waarin misstanden openlijk kunnen worden aangekaart.
133 Briejer & Koevoets 2013, p. 108 134 Verhulp 2013, p. 84
38
Voorts leidt het melden van een misstand veelal tot een verstoorde arbeidsrelatie, met
als gevolg ontbinding van de arbeidsovereenkomst met (beperkte) of zonder
vergoeding, afhankelijk van de zorgvuldigheid waarmee de werknemer heeft gehandeld.
Bovendien kan klokkenluiden zelfs los van het inhoudelijke oordeel tot ontbinding
leiden omdat sprake is van vertroebeling van de arbeidsverhouding.135
Ook het goede trouw-‐vereiste levert problemen op. Het is bijna onontkoombaar dat het
algemeen en persoonlijk belang parallel aan elkaar lopen. Waar het EHRM dit
onderschrijft, is dit in Nederland niet het geval. Hetgeen voor klokkenluidende
werknemers negatief kan uitpakken.
De rechtspraak in Nederland is tamelijk casuïstisch in vergelijking tot de wijze waarop
het EHRM de klokkenluiderszaken behandelt. Dit geeft (potentiële) klokkenluiders
minder houvast dan het EHRM terwijl duidelijkheid nou juist iets is waar werknemers
op dit punt bij gebaat zijn.136 Gebrek daaraan kan eveneens een afschrikwekkend
hebben op potentiële klokkenluiders, die zich wel twee keer zullen bedenken alvorens
zij iets aan de kaak stellen.137
Kortom, het ontbreekt in Nederland aan duidelijke toetsingscriteria. In het verleden is al
geregeld de vraag gesteld of het huidige arbeidsrecht voldoende waarborgen biedt voor
correct handelende klokkenluiders of dat specifieke wetgeving noodzakelijk is.138
Hoewel Van Uden het, op basis van de gepubliceerde uitspraken, een mythe noemt dat
klokkenluiders het onderspit delven, komt er nu wetgeving voor klokkenluiders.139 Dit
kan de rechtszekerheid voor potentiële klokkenluidende werknemers ten goede komen.
135 Ktr. Wageningen 31 januari 2012, LJN BV8167 136 Van Steenvoorden 2011, p. 265 137 Van Uden 2013, p. 20 138 Willems 2003, p. 2. 139 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders, Kamerstukken II 33 258.
39
Hoofdstuk 4 Huis voor Klokkenluiders
“Tussen loyaliteit en klokkenluiden staan wetten in de weg en praktische bezwaren”.140
Het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders, op 17 december 2013 aangenomen
in de Tweede Kamer,141 is het paradepaardje van SP-‐kamerlid Ronald van Raak.142 Hij
wordt daarbij gesteund door de partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum,
PvdA, D66, Groenlinks en de Partij voor de Dieren. Deze politieke partijen zijn
geïnspireerd geraakt door klokkenluiders als Ad Bos, Paul Schaap en Fred Spijkers.143
Doel van dit wetsvoorstel is dat er een cultuur ontstaat waarbinnen mensen zonder
angst maatschappelijke misstanden durven te melden. Bestaande regelingen gaan uit
van de relatie werknemer-‐werkgever waardoor melding maken van een misstand
daardoor vooral wordt gezien als een arbeidsconflict. In de Memorie van Toelichting
wordt uitgelegd dat klokkenluiders geen conflict hebben met hun werkgever, maar
melding maken van een misstand. Het arbeidsconflict is juist het gevolg van de melding.
4.1. Een toelichting Kern van het plan is dat de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke
misstanden worden verbeterd. Enerzijds door onderzoek naar de wantoestanden
mogelijk te maken, anderzijds door de melders beter te beschermen. Om dit te
bewerkstelligen zal een Huis voor Klokkenluiders, als onafhankelijk instituut, worden
opgericht. Dit Huis zal onderdeel worden van de Nationale ombudsman. Het instituut zal
zowel openstaan voor meldingen uit de publieke als private sector. Tot het takenpakket
van het Huis voor Klokkenluiders behoren de advisering en ondersteuning van melders,
de beoordeling van meldingen en het doen van onderzoek van maatschappelijke
misstanden.144
140 Helstone 2013, p. 62 (vrij naar Elsschot) 141 “Kamer steunt Huis voor Klokkenluiders”, Volkskrant 17 december 2013 142 Kamerstukken II, 33 258 143 Kamerstukken II, 33 258, nr. 3 144 Een melder in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders is een werknemer die een vermoeden van een misstand meldt bij het Huis. Artikel 1 sub c Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
40
Alvorens het wetsvoorstel te analyseren is het van belang te schetsen hoe het Huis voor
Klokkenluiders zal gaan opereren. Een werknemer die het vermoeden heeft van een
maatschappelijke misstand kan zich – onder bepaalde voorwaarden – melden bij het
Huis. Zo zal de werknemer zijn naam moeten bekendmaken aan het Huis, een concrete
omschrijving geven van de veronderstelde misstanden en de grond waarop hij zijn
vermoeden baseert.145 Het Huis voor Klokkenluiders is in beginsel verplicht de melding
een gevolg te geven146 Maar er zijn wel enkele uitzonderingen. Het Huis heeft geen
verplichting een onderzoek in te stellen of voort te zetten als: 147
-‐ Er aangaande de melding al een strafrechtelijke procedure aanhangig is148;
-‐ Het verzoek niet voldoet aan de formele eisen (bekendheid van naam van de
werknemer, omschrijving misstand en de onderbouwing);
-‐ De ernst van misstand of het maatschappelijk belang kennelijk onvoldoende zijn;
-‐ Het Huis dezelfde misstand al onderzoekt of onderzocht heeft en geen sprake is van
nieuwe informatie die tot een andersluidend onderdeel kunnen leiden;
-‐ Door rechters al over de misstand is geoordeeld en dit oordeel onherroepelijk is; of
-‐ De werknemer onvoldoende meewerkt aan het verloop van het onderzoek.149
Zodra het Huis geen onderzoek instelt, deelt zij dit onder vermelding van de reden mee
aan werkgever en werknemer.150 Indien aan de voorwaarden is voldaan en er geen
sprake is van één of meer uitzonderingsgrond(en), zal het instituut, als reactie op de
melding, een vooronderzoek opstarten. Daarbij heeft het Huis zich tot doel gesteld om
deze fase binnen zes maanden af te ronden. Gedurende deze periode zal worden
onderzocht of de melder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een
maatschappelijke misstand. Het Huis heeft de mogelijkheid om tijdens het
vooronderzoek gebruik te maken van externe deskundigen. Als na het vooronderzoek
blijkt dat het verzoek van de melder voldoende is onderbouwd, stelt het Huis een
145 Artikel 7 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 146 Artikel 9 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 147 Kamerstukken II 33 258, nr. 3 148 Artikel 9 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 149 Artikel 12 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 150 Artikel 13 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
41
(vervolg)onderzoek in.151 Gestreefd wordt om dit gedeelte binnen een jaar na de
afronding van het vooronderzoek af te ronden. Ook tijdens deze fase kan het instituut
besluiten het onderzoek te stoppen als zich situaties voordoen als genoemd in artikel 12
van het wetsvoorstel. In dit stadium van het onderzoek gaat het Huis na of aannemelijk
is geworden dat sprake is van een misstand en of de werkgever zich jegens de
betreffende werknemer behoorlijk heeft gedragen. Het Huis kan partijen oproepen om
te verschijnen, inlichtingen te verstrekken, experts inschakelen en ter plaatse onderzoek
verrichten.152 Zodra partijen hebben gereageerd op de bevindingen van het Huis zal het
onderzoek openbaar worden gemaakt in de vorm van een rapport.153 Dit rapport bevat
aanbevelingen en nadrukkelijk geen vaststelling van civiele en/of strafrechtelijke
aansprakelijkheid.154
4.1.1. Noodzaak interne melding Vanwege de loyaliteitsverplichting van werknemer jegens werkgever hechten rechters
(en ook werkgevers) er veel waarde aan, als een misstand eerst intern wordt gemeld. De
indieners van het wetsvoorstel hadden aanvankelijk niet voortgeborduurd op gewezen
rechtspraak, maar hadden als uitgangspunt dat klokkenluiders direct het Huis mochten
inschakelen. Hiermee werd echter het uitgangpunt om een misstand eerst intern te
melden, doorkruist.155 Het motief hiervoor was dat uit onderzoek was gebleken dat in
Nederland geen cultuur bestaat waarin mensen zonder angst maatschappelijke
misstanden durven aan te kaarten.156In dat licht vonden de initiatiefnemers het van
belang dat de werknemer ook direct extern hun heil kunnen zoeken, zonder eerst intern
melding te hebben gedaan.
Op deze zienswijze is kritiek gekomen. In haar advies heeft de Raad van State
gereageerd op het initiatiefwetsvoorstel door te stellen dat een werkgever zelf
verantwoordelijk is voor de eigen organisatie. Om die reden zal het Huis eerst moeten 151 Artikel 15 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 152 Artikel 16 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 153 Artikel 17 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 154 Artikel 15 lid 2 en 3 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 155 Kamerstukken II 33 258, nr. 7 156 Verwijzend naar: Evaluatie klokkenluidersregelingen publieke sector (2008)
42
toetsen of een melding intern is gemeld, zij het zonder resultaat. Vervolgens zal moeten
worden bekeken of melding is gedaan bij de bevoegde toezichthouder of inspectie en of
aangifte is gedaan van een strafbaar feit.157 Als dit niet wordt gedaan gaan de indieners
volgens de Raad voorbij aan het probleem van de noodzakelijke interne
cultuurverandering. Door direct de weg open te stellen voor externe melding, zal deze
cultuuromslag niet worden bereikt. Briejer en Koevoets benadrukken dit ook in hun
bijdrage en vinden dat het niet opnemen van de verplichte interne melding onwenselijk
is. Daarnaast zet dit de arbeidsrelatie onevenredig onder druk.158 Een werkgever zal zich
“verraden” voelen door de werknemer die direct extern melding heeft gemaakt van een
misstand. Een vertrouwensbreuk en beëindiging van de arbeidsovereenkomst lijkt dan
onafwendbaar.
De kritiek is eenduidig en ik kan me daar in vinden. Een werkgever dient in beginsel
eerst de gelegenheid te krijgen om de misstand intern op te lossen. Dit is zowel in het
belang van werkgever als van de werknemer. Zowel de melder als zijn werkgever
kunnen ernstige nadelen ondervinden van het extern bekendmaken van een
veronderstelde misstand.159
De politiek heeft kennis genomen van de kanttekeningen en gepoogd deze tegemoet te
komen door middel van het amendement van SGP-‐kamerlid Bisschop.160 Ook het
initiatiefwetsvoorstel kent nu in beginsel een verplichting tot interne melding. Een
werknemer kan nu bij het Huis een vermoeden van een misstand melden, maar nadat hij
dit eerst heeft gedaan bij de organisatie waarbinnen hij werkzaam is. Pas als die interne
melding niet binnen redelijke termijn heeft geleid tot actie, mag het Huis zich erover
buigen. Er is echter wel een uitzondering, namelijk dat een werknemer direct extern, bij
het Huis, melding doet als interne melding in redelijkheid niet gevraagd kan worden.161
Hierbij kan gedacht worden aan een acuut gevaar, het vermoeden dat er
tegenmaatregelen zullen volgen als gevolg van interne melding, een duidelijke dreiging
157 Kamerstukken II 33 258, nr. 5 158 Briejer & Koevoets 2013, p. 109 159 Willems 2003, p. 8 160 Kamerstukken II 33 258, nr. 27 161 Artikel 4 lid 1a Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
43
van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal, een wettelijke plicht of
bevoegdheid tot direct extern melden of andere zwaarwegende redenen.162
Uit de parlementaire verslaglegging blijkt dat de ondersteuners van dit amendement
inzien dat het de voorkeur verdient om werkgevers eerst de mogelijkheid te geven om
zelf de misstand op te lossen, waarmee (tegelijkertijd) wordt voorkomen dat de
wanorde direct in de openbaarheid komt, met alle gevolgen van dien.
Om de interne bedrijfscultuur te verbeteren, hebben de indieners wel een verplichting
tot het instellen van interne klokkenluidersprocedure laten opnemen. Met dat
instrument moet worden gegarandeerd dat werknemers veronderstelde misstanden
zonder persoonlijke risico’s aan kunnen kaarten. Aan werkgevers moet worden
overgelaten hoe een dergelijke procedure eruit moet zien. De procedure moet echter
enkel gelden voor het melden van ernstige misstanden, aangezien het wetsvoorstel het
“vermoeden van een misstand” omschrijft als een vermoeden van een ernstige
misstand.163 Daarnaast moet worden verzekerd dat dergelijke meldingen adequaat
worden behandeld.164 Uit het voorstel blijkt dat een werkgever met minimaal 50
werknemers in dienst, een interne procedure moet instellen voor het melden van een
vermoeden van een misstand. Bij het vaststellen van deze grens is rekening gehouden
met de Wet op de Ondernemingsraden en met kleine ondernemers, nu de regeldruk
voor dergelijke kleine ondernemers beperkt moet worden.165
Het door de indieners gemaakte onderscheid tussen grote en kleine ondernemingen
roept vraagtekens op. Zo kunnen bij een relatief klein bedrijf, zoals een asbestbedrijfje,
ook misstanden kunnen plaatsvinden met gevolgen voor de volksgezondheid.166 In het
licht daarvan merkt Kathleen Clark, Hoogleraar Ethiek aan de Universiteit van
Washington en gespecialiseerd op klokkenluidersvraagstukken, op dat het juist vaak in
kleine bedrijven een drempel kan zijn om een misstand aan te kaarten.167 Bovendien
162 Kamerstukken II 33 258, nr. 27 163 Van Uden 2013, p. 13 164 Artikel 2 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders. 165 Kamerstukken II 33 258, nr. 8 166 Briejer & Koevoets 2013, p. 110 167 “Bescherming voor lastige types”. NRC Handelsblad, 29 juni 2013
44
schept het wetsvoorstel geen randvoorwaarden voor de inrichting van de interne
procedures. Nu het niet-‐functioneren van interne procedures één van de motivaties
vormde om het initiatiefwetsvoorstel in te dienen, had dit juist wel voor de hand
gelegen. In dat licht zou de interne regeling duidelijke procedures moeten bieden aan
werknemers, waaruit duidelijk blijkt waar werknemers melding kunnen doen van een
misstand, hoe deze wordt onderzocht en wat er wordt gedaan met de uitkomst van het
onderzoek.
Het Huis kan samenwerken met de toezichthouders, maar het lijkt de indieners geen
goed idee om wettelijk vast te leggen wanneer het Huis een onderzoek aan een andere
organisatie moet overlaten. De situatie kan zich namelijk voordoen dat een
toezichthouder zelf betrokken is bij een misstand.168
4.1.2. Het algemeen belang
Uit het wetsvoorstel blijkt dat een werknemer bij het Huis melding kan doen van de
volgende misstanden:
a. de schending van een wettelijk voorschrift;
b. een gevaar voor de volksgezondheid;
c. een gevaar voor de veiligheid van personen;
d. een gevaar voor aantasting van het milieu; of
e. een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een
onderneming als gevolg van onbehoorlijk handelen of nalaten.
Van belang is bovendien dat bij de hierboven beschreven misstanden het
maatschappelijk belang ernstig in het geding moet zijn.169 De indieners geven aan dat
niet iedere schending van een schending van de wet als misstand moet worden
beschouwd. Als voorbeeld noemen zij een werknemer die wordt gevraagd eenmaal een
168 Kamerstukken II 33 258, nr. 5 169 Artikel 6 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders; Ook toegevoegd aan artikel 1 sub i onder 2 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
45
pauze over te slaan. Dit is in strijd met artikel 5:4 van de Arbeidstijdenwet, maar het
maatschappelijk belang is niet in het geding.170
De Raad van State heeft de uitleg van het begrip “maatschappelijk belang” in haar advies
nader uitgelegd ; het moet gaan om de meest ernstige gevallen.171 De indieners
onderschrijven dit en stellen dat meldingen van misstanden het algemeen belang
dienen, als de wantoestanden de samenleving ernstige schade berokkenen.172
De gedachte hierachter is dat het Huis geen misstanden hoeft op te lossen die ook elders
kunnen worden opgelost, maar dat het Huis zich vooral bezig dient te houden met
ernstige misstanden met grote maatschappelijke risico’s. Deze visie heeft tot kritiek
geleid; het leidt er namelijk toe dat klokkenluiders voor de bulk van wantoestanden niet
bij het Huis terecht kunnen en daardoor verliest dit instituut aan waarde, aangezien het
weinig te doen krijgt. Voorts blijven klokkenluiders die de alledaagse misstanden
aankaarten aangewezen op artikel 7:611 BW.173
4.1.2. Betrouwbaarheidscriterium
Een melding bij het Huis moet gebaseerd zijn op een op redelijke gronden gebaseerd
vermoeden van een ernstige misstand.174 Het Huis zal dit vervolgens verder
onderzoeken. Verhulp wijst aangaande dit criterium op klokkenluider Meijboom, die in
1995 aan de bel trok over de slechte operatieresultaten bij het Wilhelmina
Kinderziekenhuis in Utrecht, waar meer kinderen overleden dan elders. De rechter
stelde hem in het gelijk en zijn schorsing werd door rechterlijk ingrijpen opgeheven.175
Veelal kiezen rechters er, net zoals bij de Pettense klokkenluiderszaak, voor om de
bewijslast bij de werknemer te leggen, maar voor een ondergeschikte is het veel 170 Kamerstukken II, 33 258, nr. 3 171 Kamerstukken II, 33 258, nr. 5 172 Kamerstukken II, 33 258, nr. 5 173 Van Uden 2013, p. 14 174 Artikel 1 jo. artikel 4 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders 175 Verhulp 2013, p. 80; “Van een klokkenluider houden ze nooit meer”, Medisch Contact 2011, nr. 29/30
46
moeizamer om aan relevante documenten te komen om het vermoeden te
onderbouwen.176 Voor werkgevers is het bovendien eenvoudiger een vermoeden te
ontkrachten. In Heinisch/Duitsland werd al betoogd dat van werknemers niet kan
worden verlangd dat zij de misstand onderbouwen met sluitend bewijs. Briejer en
Koevoets stellen daarom dat er een strijd is tussen “David en Goliath” en ik ben het
daarmee eens. Een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden beoordeel ik als een
juiste invulling van het betrouwbaarheidscriterium.
4.1.4. Het goede trouw-‐criterium
De handelswijze van de klokkenluider wordt eveneens beoordeeld door het Huis. Een
werknemer dient een misstand “te goeder trouw” en “naar behoren” te melden. Uit de
parlementaire geschiedenis blijkt dat goeder trouw betekent dat een werknemer moet
handelen vanuit zuivere motieven. Bovendien dient de werknemer zich ervan bewust
zijn dat hij niet al te lichtvaardig naar buiten kan treden met vertrouwelijke
bedrijfsinformatie, zoals gegevens over een onderneming die onder de
geheimhoudingsplicht vallen.177 Voldoet een werknemer aan deze eisen, dan kan hij
aanspraak maken op rechtsbescherming. Welke criteria hanteert het Huis om de
“zuivere motieven” te beoordelen? De indieners zoeken hiervoor aansluiting bij het
goeder trouw begrip uit het BW. Het is aan het Huis om aan de hand van de
omstandigheden van het geval te beoordelen of sprake is van handelen te goeder trouw.
Volgens de sociale partners zou het zinvoller zijn dat een werknemer die een misstand
“naar behoren” meldt, geacht wordt te goeder trouw te zijn.178 In het licht van het
hiervoor behandelde betrouwbaarheidscriterium roept dit echter meer vragen op dan
antwoorden.179 Zo wordt in het wetsvoorstel geen antwoord gegeven op de vraag hoe
er dient te worden omgegaan met een melder die (ook) een persoonlijk belang heeft bij
de melding. In het kader van de rechtsbescherming van klokkenluiders is het te
betreuren, dat geen aansluiting is gezocht bij het EHRM. In Straatsburg is een
176 Briejer & Koevoets 2013, p. 111 177 Kamerstukken II, 33 258, nr. 7 178 Brief Stichting van de Arbeid 29 januari 2013 -‐> www.stvda.nl 179 Briejer & Koevoets 2013, p. 111
47
klokkenluider te goeder trouw, tenzij het tegendeel wordt bewezen.180 Gezien de
complexiteit van het beoordelen van de motieven van een klokkenluider zou dit beter op
zijn plaats zijn.
4.1.5. Het schade-‐criterium
De indieners voor dit wetsvoorstel laten merken dat zij vooral oog hebben voor de
werknemer, hetgeen voor de rechtsbescherming van werknemers een positief signaal is.
Het Huis staat alleen open voor de meest ernstige misstanden.181 Als werknemers
rekening dienen te houden met de schade aan de zijde van de werkgever, pakt dit
afschrikwekkend uit op toekomstige klokkenluiders.
Een discutabel punt voor werkgevers is dat het Huis meerdere “petten” op heeft. Het
instituut staat de klokkenluider bij, doet onderzoek en velt uiteindelijk een oordeel in de
vorm van aanbevelingen. Die rollen lijken niet met elkaar verenigbaar. Van Uden en
Verhulp zijn van mening dat het niet mogelijk is om zowel advocaat van de
klokkenluider te zijn én een soort van officier van justitie én een soort van rechter. Dan
gaan de belangen door elkaar heen lopen.182 Terecht wordt dan ook gepleit voor een
waterdichte scheiding tussen onderzoek en advies,183 maar niet -‐ zoals Van Uden en
Verhulp aangeven -‐ binnen één en hetzelfde instituut.
4.1.6. Rechtsbescherming
Vanuit de politiek is de gedachte dat werknemers arbeidsrechtelijk beter dienen te
worden beschermd. Juist om die reden wordt er een benadelings-‐ en opzeggingsverbod
geïntroduceerd en behoudt een werknemer recht op loon. Deze
180 Raat 2013, p. 24-‐25 181 Kamerstukken II, 33 258, nr. 5 182 “De schijnveiligheid van het Huis voor Klokkenluiders”, Argos/VPRO 28 september 2013 183 Brief Stichting van de Arbeid 14 juni 2013 -‐> www.stvda.nl
48
beschermingsbepalingen beogen de rechtspositie van de klokkenluidende werknemer te
waarborgen. Door deze wettelijke arbeidsrechtelijke bescherming hoeven verzoekers
geen procedure te voeren voor behoud van inkomen of werk.184 Werknemers kunnen
aanspraak maken op deze bescherming als zij voldoen aan de zorgvuldigheidseisen.
In de eerste plaats zal aan artikel 7:628 een nieuwe lid worden toegevoegd dat het recht
op loondoorbetaling moet waarborgen, indien een werknemer door een verstoorde
arbeidsverhouding de arbeid niet heeft verricht. Voorwaarde is wel dat een werknemer
te goeder trouw en naar behoren heeft gehandeld. Tevens moet hij bereid zijn om met
de werkgever naar een oplossing te zoeken. De indieners geven daarbij als voorbeeld
dat een werknemer in een ander filiaal gaat werken.185 Verder zal de werknemer
aannemelijk moeten maken dat er een onwerkbare situatie is ontstaan, die voor risico
van werkgever komt, en waardoor doorwerken niet van de melder worden gevergd.
Indien een werknemer de arbeid niet verricht door een verstoorde arbeidsverhouding,
komt dit dus voor risico van de werkgever en behoudt de werknemer recht op loon.
Afwijking van deze loondoorbetalingsverplichting is niet toegestaan, als het gaat om
melders van een (veronderstelde) misstand.
Het benadelingsverbod zal voorts worden verankerd in artikel 7:658c BW en luidt als
volgt: “De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de
werknemer te goeder trouw en naar behoren melding heeft gedaan bij de werkgever of het
Huis voor Klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand.”
De indieners noemen demotie een vorm van benadeling waartegen de werknemer dient
te worden beschermd.186
Tot slot luidt het opzegverbod als volgt:
“De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet opzeggen:
a. wegens de omstandigheid dat de werknemer te goeder trouw en naar behoren een
melding heeft gedaan bij de werkgever of het Huis voor Klokkenluiders, van een
vermoeden van een misstand;
184 Kamerstukken II, 33 258, nr. 8 185 Kamerstukken II, 33 258, nr. 7 186 Kamerstukken II, 33 258, nr. 7
49
b. gedurende het onderzoek door het Huis voor Klokkenluiders;
c. tot een jaar na het oordeel van het Huis voor Klokkenluiders dat het aannemelijk is
dat sprake is van een misstand.”187
In de parlementaire verslaglegging geeft men aan dat het kan gebeuren dat na afloop
van het onderzoek sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Gekozen is voor
de termijn van een jaar om de werknemer voldoende tijd te gunnen om uit te zien naar
een andere baan.188
Het opzegverbod geldt overigens niet onvoorwaardelijk; bijvoorbeeld als de betreffende
werknemer zich schuldig maakt aan bedrog of mishandeling. Als een ontslag op
dergelijke gronden gerechtvaardigd is, geniet de werknemer geen
ontslagbescherming.189 Door de indieners is daarnaast rekening gehouden met de
ontbindingsroute van artikel 7:685 BW, op grond waarvan beide partijen te allen tijde
bevoegd zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen. Een
Kantonrechter zal bij een verzoek tot ontbinding in het vervolg rekening moeten gaan
houden met een mogelijk opzegverbod, de zogeheten reflexwerking.190
De Raad van State noemt de voorgestelde bescherming voor klokkenluiders “ruim”;191
het zou aanbeveling verdienen om de bescherming uit te breiden naar meldingen bij de
inspectie of de bevoegde toezichthouders. De verenigde werknemers-‐ en
werkgeversorganisaties geven in dat licht een goede suggestie door de verboden te
wijzigen. Daarbij moet het gedeelte “bij de werkgever of het Huis voor Klokkenluiders”,
worden geschrapt hetzij te wijzigen in “bij de werkgever of het Huis voor Klokkenluiders
of een derde”.192 De achterliggende gedachte is dat iedere werknemer die naar behoren
een vermoeden van een misstand meldt, bescherming moet genieten. Ook vanuit de
literatuur worden kanttekeningen gezet bij de met het Huis te introduceren verboden.193
Klokkenluiders kunnen alleen bescherming genieten en aanspraak maken op deze 187 Artikel 7:670 lid 10 BW (nieuw) 188 Kamerstukken 33 258 II, nr. 3. 189 Artikel 23 Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders. 190 Kamerstukken 33 258 II, nr. 3. 191 Kamerstukken 33 258 II, nr. 5. 192 Brief Stichting van de Arbeid 14 juni 2013 -‐> www.stvda.nl 193 Bovens 2013, p. 13
50
verboden als zij melding maken ven de ernstige misstanden, die zij die dan ook nog bij
de werkgever of het Huis hebben gemeld. Klokkenluiders die een gewone misstand
melden en/of deze gerechtvaardigd bij een toezichthouder of elders aankaarten, kunnen
geen aanspraak maken op deze bescherming.194 Hiermee eigent het Huis zich een soort
monopolie toe. Van Uden geeft als voorbeeld een klokkenluider die zich bij het Huis
meldt en van mening is dat dit instituut niet adequaat reageert. De betreffende persoon
zou dan vervolgens zijn rechtsbescherming verliezen. Dit lijkt mij geen gunstige
ontwikkeling, temeer omdat het Huis een nieuw instituut is en minder geëquipeerd is
dan de toezichthouders. Bij de toezichthouders zullen de werknemers er wellicht meer
vertrouwen in hebben, dat hun klacht goed terecht komt en adequaat wordt behandeld.
Het Huis neemt bovendien met 1,5 jaar ruim de tijd om te onderzoeken of de misstand
aannemelijk is gemaakt, en dan is het nog maar de vraag of de misstand wordt
verholpen, aangezien het Huis slechts aanbevelingen kan geven.
Een benadelings-‐ en ontslagverbod vanwege de melding van een misstand kwalificeert
de Raad van State als gerechtvaardigd. De kritiek concentreert zich op het opzegverbod
na de onderzoeksfase. Hiermee zorgt het wetsvoorstel voor een hoge mate van
ontslagbescherming, die geldt voor iedere grond en niet alleen vanwege het melden van
een misstand. In combinatie met een financiële tegemoetkoming kan dit als effect
hebben dat werknemers misstanden gaan melden, ook als de vermoedens onvoldoende
duidelijk en concreet zijn. Deze beschermingsbepalingen creëren het risico dat een
werknemer met een arbeidsconflict wordt aangemoedigd om melding van een misstand
te doen. Vanaf het moment van melden, kan het namelijk nog anderhalf jaar duren
voordat het Huis haar onderzoek heeft afgerond en dan lonkt nog het vooruitzicht van
een extra jaar ontslagbescherming.195
De indieners geven echter aan dat dit soort risico’s gedurende de onderzoeksfase
worden ondervangen. Dan wordt immers beoordeeld of daadwerkelijk sprake is van een
klokkenluider of dat sprake is van een arbeidsconflict.196 Voorts benadrukken zij de
noodzaak van een extra jaar ontslagbescherming voor klokkenluiders teneinde een
nieuwe baan te vinden, nu de ervaring leert dat klokkenluiders daarmee vaak moeite
194 Van Uden 2013, p. 15 195 Briejer & Koevoets 2013, p. 112 196 Kamerstukken II 33 258, nr. 5
51
hebben. Wellicht onbedoeld hebben de indieners een bijna absoluut opzegverbod
gecreëerd. Het wetsvoorstel laat immers een verwijzing naar artikel 7:670b BW buiten
beschouwing met als gevolg dat het opzegverbod ook blijft gelden bij beëindiging van
werkzaamheden van de onderneming.197 Echter, 100% ontslagbescherming is nooit
mogelijk aangezien de ontbindingsroute bij de Kantonrechter dan altijd nog openstaat.
Alhoewel daar rekening wordt gehouden met de opzegverboden, zal het opzegverbod
niet in alle gevallen stand houden.198
Briejer & Koevoets menen dat Boek 7 BW zich niet leent voor ontslagbescherming van
klokkenluiders. Hun voornaamste kritiek is dat deze bescherming alleen zou moeten
toekomen aan werknemers die terecht en op de juiste wijze een misstand aan de kaak
stellen. Of een melding terecht is, is in hun visie niet objectief bepaalbaar op het moment
van melden.199 Vaak is dat zelfs pas enkele jaren later en dit werkt misbruik in de hand.
Boek 7 kan daarop niet inspelen. Verhulp ziet evenmin de noodzaak van deze zware
ingrepen in het arbeidsrecht,200 en wijst daarbij op klokkenluider Harry Stiekema, die
een vergoeding meekreeg vergelijkbaar met de hoofdprijs van de Staatsloterij en dus
geen ontslagbescherming nodig had. Kathleen Clark wijst naar aanleiding van de
beschermingsbepalingen op het “basement-‐verschijnsel”, hetgeen betekent dat een
werknemer weliswaar mag blijven werken bij de werkgever, maar in feite wordt
weggepest of nauwelijks nog taken krijgt en dat kan dan weer psychisch leed
veroorzaken.201 Met een beperkte formulering van het benadelingsverbod is het onzeker
of een werknemer (ook) hiertegen beschermd wordt. Tegenstanders zien om redenen
hier genoemd meer in een substantiële ontslagvergoeding, dan in de introductie van
deze “tijdens-‐“ opzegverboden, waardoor te rigoureus wordt ingegrepen in het
arbeidsrecht.202 Hoewel het gevaarlijk is op één voorbeeld (Stiekema) af te gaan, denk
ook ik dat klokkenluiders meer hebben aan een substantiële ontslagvergoeding dan aan
te grote verruiming van de ontslagbescherming.
197 Van Uden 2013, p. 15 198 Beijerman & Van Kempen 2010 199 Briejer & Koevoets 2013, p. 112 200 Verhulp 2013, p. 83-‐84 201 “House for Whistleblowers: a view from the United States”, 28 juni, Universiteit van Amsterdam. 202 Van Uden 2013, p. 15.
52
Aangezien een voortzetting van de arbeidsovereenkomst van een klokkenluider geen
reële optie bleek, zo is in het verleden al diverse keren bepaald, is ook de financiële
situatie van klokkenluiders van belang in het kader van de rechtsbescherming.
Klokkenluiders kunnen schade ondervinden als gevolg van sociaalpsychologische hulp
en juridische bijstand.203 Om die reden waren de indieners voornemens om een Fonds
voor klokkenluiders op te richten,204 waarbij werknemers die door melding van een
ernstige misstand onkosten hebben gemaakt of op een andere wijze schade hebben
geleden een uitkering kunnen aanvragen. Het indienen van een verzoek zou dan
mogelijk zijn tot twee jaar nadat zij bij het Huis een verzoek hebben gedaan tot
onderzoek. De vergoeding zou dan worden vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid
en daarbij diende rekening te worden gehouden met onder meer de (eventuele)
ontslagvergoeding en financiële draagkracht van de klokkenluider. Dit plan viel niet
goed, nu het fonds nivelleert en dat zou ertoe kunnen leiden dat een potentiele
klokkenluider afziet van melding.205 Een klokkenluider zou voorts alleen aanspraak
kunnen maken op de uitkering als hij de misstand bij het Huis meldt. De sociale partners
wezen er dan ook op dat de maatschappij moet waarborgen dat degene die een misstand
meldt in het belang van de samenleving, daarvan geen financieel nadelige gevolgen
ondervindt. Ofschoon een Fonds begrijpelijk was, sloegen de indieners hiermee de plank
mis.206
Het fonds komt er dan ook niet.207 Er werd vanaf gezien na de kritiek, en omdat de
heersende verwachting is dat door de versterkte ontslagbescherming dit extra vangnet
(nog) niet nodig is. Oorspronkelijk was het idee dat (potentiele) klokkenluiders met het
vooruitzicht van het fonds, eerder genegen zouden zijn om een misstand aan de kaak te
stellen. De tijd zal moeten leren of de huidige plannen daadwerkelijk voorzien in
voldoende financiële compensatie.
Ik vraag mij persoonlijk echter af hoe de werkgever bekend kan zijn met de
toepasselijkheid van de ontslagverboden, nu de melder anoniem blijft. De indieners
203 Evaluatie klokkenluidersregelingen publieke sector (2008) 204 Kamerstukken II 33 258, nr. 3. 205 Reactie Sociale Partners 29 januari 2013 206 Van Uden 2013, p. 15. 207 Kamerstukken II 33 258, nr. 15
53
hadden hiervoor een duidelijke verklaring: als de werkgever nog niet weet dat een
melding is gedaan, is er voor de werkgever geen aanleiding de melder te ontslaan. Weet
hij wel dat er melding is gedaan, en weet of vermoedt hij wie die melding heeft gedaan,
dan geldt in principe het ontslagverbod.208
4.1.7. Functie van de klokkenluider
De aard van de functie kan een rol spelen bij de normering van het handelen van de
klokkenluider. Bestudering van het wetsvoorstel, met name artikel 1 sub g, laat zien dat
voor meldingen bij het Huis geen onderscheid wordt gemaakt naar de functie van de
klokkenluider. Dit artikel geeft een met het BW vergelijkbare definitie van het begrip
werknemer. Bij het Huis kunnen werknemers terecht die kennis hebben van
misstanden binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn of zijn geweest. Daaronder
vallen in de eerste plaats mensen met een arbeidsovereenkomst, maar ook
uitzendkrachten, stagiaires, ZZP’ers en collega’s van organisaties waarmee wordt
samengewerkt.209 Ook werknemers met een tijdelijke aanstelling kunnen aanspraak
maken op de arbeidsrechtelijke bescherming, zoals deze in het wetsvoorstel is geregeld,
en genieten deze bescherming voor de duur van de aanstelling.210
4.2. Slotopmerkingen
Iedereen is het erover eens dat werknemers, die een maatschappelijke misstand aan de
kaak stellen, arbeidsrechtelijk dienen te worden beschermd. De Raad van State gaf al
aan dat ervoor moet worden gewaakt dat de klokkenluidersproblematiek wordt
benaderd vanuit de uitzonderlijke gevallen.211 Zij wijst daarbij op de door indieners
genoemde voorbeelden Paul Schaap, Fred Spijkers en Ad Bos.
Wel kan gesteld worden dat dit wetsvoorstel in principe leidt tot een ruimere
bescherming voor werknemers in het arbeidsrecht, door de introductie van het wegens-‐
opzegverbod. Dit is een stap in de goede richting aangezien het aan de kaak stellen van 208 Kamerstukken II 33 258, nr. 5 209 Kamerstukken II 33 258, nr. 9 210 Kamerstukken II 33 258, nr. 8 211 Kamerstukken II 33 258, nr. 5
54
een misstand vaak uitmondt in een verstoorde arbeidsrelatie. Toch zitten daar nog wel
wat haken en ogen aan. Zo staat het Huis alleen open voor specifieke misstanden,
waarbij het maatschappelijk belang ernstig in het geding is. Voor de bulk van
misstanden zal het Huis derhalve niet toegankelijk zijn, althans geen oplossing bieden.
Voor werknemers, en dus potentiele klokkenluiders, is dit hinderlijk. De werknemers
die een “gewone” misstand aan de kaak willen stellen bij een toezichthouder blijven
aangewezen op de norm van het goed werknemerschap met de daaraan gekoppelde
onduidelijkheid. Hetzelfde verhaal gaat op voor werknemers die een melding bij de
toezichthouder prefereren boven het Huis.
Voorts zorgt het wetsvoorstel met name op het goeder trouw-‐criterium niet voor de
gewenste duidelijkheid. Er wordt immers geen antwoord gegeven op de vraag wat er
gebeurt als persoonlijke en algemene belangen samenlopen. In plaats daarvan kiezen de
indieners ervoor goede trouw in te vullen met onduidelijke termen als “naar behoren”
en “zuivere motieven”. Dit zijn niet echt begrippen waaraan klokkenluiders zich kunnen
vastklampen. Dit is jammer aangezien de geloofwaardigheid van klokkenluiders
geregeld in twijfel wordt gebracht.212 De kern van de klokkenluidersproblematiek is
onduidelijkheid en gebrek aan houvast. Dat is ook zo bij het benadelingsverbod; voor
potentiele klokkenluiders is niet helder tegen welke vormen van benadeling zij worden
beschermd.
Het valt dan ook te bezien of het Huis voor Klokkenluiders het gewenste effect sorteert.
Aan het verbeteren van de interne meldingsprocedures wordt nog te weinig gesleuteld,
waardoor het onzeker is of er een cultuur zal ontstaan waarin werknemers vrij en
onbevangen een misstand aan de kaak durven stellen. In de Memorie van Toelichting
wordt gerefereerd aan de Public Interest Disclosure Act uit het Verenigd Koninkrijk, een
klokkenluiderswet die alom wordt geprezen. Van Uden had liever gezien dat dit systeem
was overgenomen: “Beter goed gejat, dan slecht verzonnen”.213 In het volgende
hoofdstuk zal worden uiteengezet of Nederland daadwerkelijk beter af zou zijn met (een
kopie van) die wet. 212 “Klokkenluider bekende zelf ook valse facturen te hebben betaald”, Financieele Dagblad 20 november 2013 213 “De schijnveiligheid van het Huis voor Klokkenluiders”, Argos/VPRO 28 september 2013
55
Hoofdstuk 5. Een kijkje over de landsgrenzen De Raad van Europa betitelde de Public Interest Disclosure Act al als toonaangevend.214
Deze wet trad in 1999 in werking en maakt deel uit van de Britse Employement Rights
Act. Een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van deze wet werd geleverd door
de organisatie Public Concern at Work, een onafhankelijke en particuliere organisatie
waar klokkenluiders voor advies terecht kunnen.215 De beweegredenen voor de
totstandkoming van deze wet zijn te vergelijken met die van het wetvoorstel voor het
Huis voor Klokkenluiders. De Britten kenden een cultuur van onmondigheid, waarin
werknemers vooral hun geheimhoudingsplicht dienden na te komen.216 Deze cultuur
werd in standgehouden door de vrees voor represailles, intimidatie en andere vormen
van benadeling.217 De inwerkingtreding van deze wet werd echter bespoedigd door de
Shipman-‐zaak:218 daarbij ging het om een arts die verschillende oudere patiënten had
vermoord en waarbij uit onderzoek bleek dat verschillende collega’s vermoedens
hadden, maar zwegen uit vrees voor de consequenties.
In dit hoofdstuk zal deze wet worden toegelicht en wordt uiteengezet of Nederland
lessen kan trekken uit de PIDA. Daarbij zullen dezelfde thema’s als in de voorgaande
hoofdstukken worden aangehouden.
214 “The protection of ‘whistle-‐blowers’”, Raad van Europa 14 december 2009. p. 23 215 www.pcaw.co.uk 216 Van Uden 2004, p. 55 217 Bowers, Lewis & Mitchell 2012, p. 30 218 Bowers, Lewis & Mitchell 2012, p. 133
56
5.1. Interne melding De vertrouwensrelatie tussen werkgever en werknemer vormt naar Engels recht de
basis van de arbeidsovereenkomst. Iedere werknemer heeft een loyaliteitsverplichting
ten opzichte van zijn werknemer en dient zich aan zijn geheimhoudingsplicht te houden.
Dit geldt in beginsel, een zorgvuldige handelende klokkenluider kan hier namelijk aan
ontkomen.219 Voor het melden van een misstand en daarmee het onthullen van
vertrouwelijke informatie, voorziet de PIDA in drie procedurele routes.
Het aankaarten van een misstand kan in de eerste plaats intern.220 In dat geval kan een
melding gedaan worden bij de werkgever, een superieur of door middel van het
doorlopen van een interne klokkenluidersprocedure. Ook het inwinnen van informatie
bij een juridisch adviseur valt binnen deze categorie en is bepaald geen overbodige luxe.
Voor een werknemer kan het ingewikkeld zijn om de regels aangaande klokkenluiden te
overzien, en het is duidelijk dat klokkenluiden een hoog afbreukrisico heeft.221 Een
juridisch adviseur kan de klokkenluider daarin tegemoetkomen door hem de
perspectieven te schetsen.
De tweede mogelijkheid die de PIDA biedt is dat een klokkenluider een misstand aan de
kaak kan stellen bij een wettelijk aangewezen toezichthouder, zoals de
arbeidsinspectie.222 Hiervoor is niet vereist dat de klokkenluider voorafgaand intern
melding heeft gedaan. Op het moment dat geen sprake is van een wettelijk aangewezen
toezichthouder, dan is interne melding in beginsel wel verplicht.223 De onderzoeken van
deze instanties hebben een vertrouwelijk karakter224, waarmee de meldingsprocedure
voldoende is gewaarborgd.225
Als derde mogelijkheid geeft de PIDA het extern melden van een misstand, in de wet
wordt dit omschreven als “disclosure to other persons”. Dit kan bijvoorbeeld zijn bij de
219 Van Uden 2004, p. 15 220 Artikel 43C (1b) Employment Rights Act 221 Van Steenvoorden 2006, p. 245 222 Artikel 43F Employment Rights Act 223 Van Uden 2013, p. 19 224 Bowers e.a. 2011, p. 92-‐98 225 Helstone 2013, p. 77
57
politie, de media of de politiek. In lijn met het EHRM geldt deze mogelijkheid als “last
resort”.
Uit de wet vloeit voort dat van het intern melden of aankloppen bij een toezichthouder
(de tweede mogelijkheid als hiervoor omschreven) mag worden voorbijgegaan als:
a) De klokkenluider moet vrezen voor represailles indien hij zijn melding intern of
bij een wettelijke toezichthouder doet;
b) er redelijke vrees bestaat voor vernietiging van bewijsmateriaal; of
c) een eerdere melding bij een intern kanaal of de bevoegde toezichthouder niets
heeft uitgehaald.226
Met deze voorwaarden is, wat betreft melding, een heldere afbakening gecreëerd tussen
de toezichthouders en de pers. 227
Een klokkenluider hoeft echter niet aan één van deze voorwaarden te voldoen als er
sprake is van een uitzonderlijk ernstige misstand.228 Een dergelijk uitzonderlijk geval
behandelde de rechtbank in 2006229: een werknemer onthulde een achtergehouden
rapport over bodemverontreiniging bij een strand, hetgeen een gevaar kon opleveren
voor het milieu en de volksgezondheid. Het ging bovendien om een drukbezocht gebied,
waar veel kinderen speelden. De rechtbank stelde in die zaak vast dat sprake was van
een uitzonderlijk ernstige misstand en dat intern melden niet noodzakelijk was.
Voor werknemers is door het instellen van de verschillende procedures helderheid
verschaft omtrent het melden van een misstand. Het voordeel van het specifiek
aanwijzen van toezichthouders om onderzoek te doen naar misstanden, is dat
werknemers weten is tot wie zij zich kunnen wenden voor het aan de kaak stellen van
een wantoestand. Verder is het voor klokkenluidende werknemers mogelijk om relatief
snel hun toevlucht te zoeken tot de wettelijke toezichthouders als zij daar meer
vertrouwen in hebben dan hun werkgever. Een bezwaar hiertegen is wel dat een
werkgever niet de gelegenheid wordt geboden om de (veronderstelde) misstand eerst 226 Artikel 43G (2) Employment Rights Act 227 Verdam 2001, p. 16 228 Artikel 43H Employment Rights Act 229 Employment Tribunal 17 januari 2006, nr, 2507255/05 (Collins v. National Trust)
58
zelf te verhelpen.230 Daartegenover staat dat de onderzoeken van de aangewezen
waakhonden vertrouwelijk zijn, waarmee de toelaatbaarheid wordt gerechtvaardigd. 231
5.1.1. Het algemeen belang
De PIDA beschrijft zes categorieën misstanden die voor bescherming in aanmerking
komen:
-‐ Strafbare feiten;
-‐ Overtreding van wet of regelgeving;
-‐ Gerechtelijke of politieke dwalingen;
-‐ Gevaren voor de veiligheid en volksgezondheid;
-‐ Schade aan het milieu;
-‐ Het opzettelijk achterhouden van informatie aangaande één van de zojuist
genoemde misstanden.232
Dient een onthulling één van deze gevallen, dan is daarmee het maatschappelijk belang
gegeven en is sprake van een “qualifying disclosure”. Deze hoeft en wordt dan ook niet
verder uitgewerkt. De opsomming is limitatief, de rechters hebben geen discretionaire
ruimte om hiervan Het is niet van belang op welk moment de misstand heeft
plaatsgevonden . De misstanden zijn namelijk in drie tijdstippen geformuleerd: het
verleden, het heden en de toekomst.233
In vergelijking met het wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders concentreert de PIDA
zich op alle misstanden en niet alleen op ernstige mistanden. Dit voorkomt het “chilling
effect”234 en dus kunnen werknemers aan het melden van iedere misstand bescherming
ontlenen zonder dat zij in onzekerheid verkeren of de misstand wel voldoende
maatschappelijke impact heeft.
230 Van Uden 2013, p. 19 231 Helstone 2013, p. 78 232 Artikel 43B (1) Employment Rights Act 233 Artikel 43B (2) Employment Rights Act 234 Van Uden 2013, p. 14
59
5.1.2. Het betrouwbaarheidscriterium
Aan het criterium van het waarheidsgehalte van de melding wordt invulling gegeven
met zowel een subjectieve als objectieve toets.235 Dit betekent dat de interne melder er
oprecht vanuit mag gaan dat de misstand onder één van de in deze wet geformuleerde
categorie misstanden valt. Vervolgens wordt bekeken of hij er redelijkerwijs op mocht
vertrouwen dat zijn onthulling waar was. Achteraf kan dus blijken dat de klokkenluider
het niet bij het rechte eind had, zonder dat dit met consequenties met gepaard gaat.
Stapt een klokkenluider naar een toezichthouder, dan geldt een zwaardere bewijslast
ten aanzien van zijn waarheidsgehalte. Zo moet hij er redelijkerwijs van overtuigd zijn
dat zijn onthulling “substantially true” is en de toezichthouder bevoegd is. Dit gaat nog
niet zover dat de misstand ook daadwerkelijk moet worden aangetoond.236 Dezelfde
hogere bewijslast is van toepassing op klokkenluiders die hun melding doen aan de
overige personen.
Wat betreft de term “substantially true” is het belangrijk dat hier niet te stringent aan
wordt vastgehouden. Het kan voorkomen dat een klokkenluider op goede gronden het
bestaan van een misstand vermoed, zonder dat hij dat kan bewijzen. Dan is het
belangrijk dat hij naar een instantie kan gaan die onderzoek kan gaan doen op basis van
die informatie.237
5.1.3. Het goede trouw-‐criterium De Britse klokkenluiderswet schrijft voor dat een klokkenluider te goeder trouw dient te
zijn om aanspraak te kunnen maken op bescherming. Dit geldt zowel voor de
werknemer die intern een misstand aan de kaak stelt als een klokkenluider die zich
wendt tot een wettelijke toezichthouder of andere personen. Bij de invulling van dit
criterium wordt gekeken naar de beweegredenen van de klokkenluider. Aanvankelijk
235 Bowers, Mitchell & Lewis 2012, p. 113 236 Bowers, Mitchell & Lewis 2012, p. 95-‐97 237 Bowers, Mitchell & Lewis 2012, p. 102
60
bleef het onduidelijk wanneer exact sprake was van te goeder trouw handelen,238 maar
in de rechtspraak is nader invulling geven aan dit begrip. Wil er sprake zijn van te
goeder trouw handelen, dan mag de reden om een misstand aan de kaak te stellen geen
arbeidsconflict zijn. In de meeste situaties zullen er meerdere (uiteenlopende) motieven
zijn, die een werknemer ertoe bewegen om naar buiten te treden. Zodra het
doorslaggevende motief van persoonlijke aard is, handelt de klokkenluider niet te
goeder trouw; zelfs in het geval de klokkenluider meent dat zijn beweringen waar
zijn.239
Besluit een klokkenluider af te wijken van de regel dat een misstand via een intern
kanaal of bij een toezichthouder gemeld moet worden, dan geldt een hogere eis.
Bovenop de voorwaarde dat de klokkenluider te goeder trouw opereert, geldt voorts
een verbod op persoonlijk gewin.240 Dit betekent dat een onthulling niet met het oog
daarop mag zijn gedaan, zoals het verkopen van verhalen aan de krant.241
In lijn met latere jurisprudentie van het EHRM schept de PIDA helderheid omtrent de
samenloop van persoonlijke en algemene belangen. Van belang is dat de persoonlijke
motieven niet de voornaamste reden mogen zijn om een misstand aan de kaak te stellen.
Dit neemt niet weg dat er wel degelijke persoonlijke argumenten aanwezig kunnen zijn
aan de zijde van de klokkenluider. Een pluspunt voor de rechtsbescherming van
klokkenluiders, aangezien er sprake kan zijn van een mix aan argumenten om de
misstand aan te kaarten.
5.1.4. Het schade-‐criterium Het EVRM hanteert als hoofdregel dat de schade die de werkgever lijdt als gevolg van de
onthulling moet opwegen tegen het doel dat moet de onthulling is gediend. In de PIDA
komt dit criterium pas aan de orde op het moment dat een klokkenluider de misstand
238 Van Uden 2004, p. 74 239 Court of Apeal 21 juli 2004, EWCA, Civ964 (Street / Derbyshire Unemployed Workers’ Centre), r.o. 18-‐20 240 Artikel 43G-‐H Employment Rights Act 241 Van Uden 2004, p. 15
61
naar buiten brengt aan “other persons”. In dat geval dient er namelijk een
redelijkheidstoets plaats te vinden, die antwoord moet geven op de vraag of het ook
redelijk is om de misstand naar buiten te brengen. De PIDA benoemt zes niet-‐limitatieve
factoren om rekening mee te houden, te weten:
-‐ de identiteit van de persoon/personen waaraan de onthulling wordt gedaan;
-‐ de ernst van de misstand;
-‐ de vraag of de misstand nog voortduurt;
-‐ de omstandigheid dat er werkgever een geheimhoudingsplicht heeft ten opzichte
van een derde;
-‐ bestudering of er sprake is van eerder onthullingen; en
-‐ of er een klokkenluidersprocedure bestaat.242
Deze redelijkheidstoets wordt niet gehanteerd indien er sprake is van uitzonderlijk
ernstige misstanden, (artikel 43H van de Britse arbeidsrechtwetgeving).
5.1.5. Rechtsbescherming
Deze klokkenluiderswet waarborgt dat klokkenluiders worden behoed voor iedere
vorm van benadeling.243 Een blik op de jurisprudentie leert dat het benadelingsbegrip
vrij ruim kan worden opgevat. Zelfs ex-‐werknemers die geen referentie krijgen omdat
zij iets aan de kaak hebben willen stellen, worden beschermd.244 Ook het weigeren om
onderzoek te doen naar een melding wordt gezien als benadeling.245
De PIDA bestempelt het ontslag van een werknemer wegens klokkenluiden als een
“unfair dismissal”246 en dat strekt zich zelfs uit tot ontslag wegens bedrijfseconomische
redenen (“overtolligheid van personeel”, de klokkenluiders).247
242 Artikel 43G (3) Employment Rights Act 243 Artikel 47B Employment Rights Act 244 Court of Appeal 22 juni 2006, EWCA Civ 822 (Woodward v. Abbey) 245 “The protection of whistleblowers” Raad van Europa 20 december 2012, p. 20 246 Artikel 103 Employment Rights Act 247 Artikel 105 (6A) Employements Right Act
62
Om aanspraak te maken op deze beschermingsbepalingen dienen werknemers op
correcte wijze en te goeder trouw melding te hebben gemaakt van een misstand die
voor bescherming in aanmerking komt. Om aanspraak te maken op de bescherming,
moet een duidelijk oorzakelijk verband bestaan tussen het klokkenluiden en het
daaropvolgend ontslag.248
Mocht een klokkenluider het slachtoffer worden van “unfair dismissal” en/of
benadeling, dan kan hij aanspraak maken op een niet gemaximeerde schadevergoeding.
249 Hiervoor geldt wel dat de klokkenluider een misstand moet hebben gemeld waarvan
hij redelijkerwijs mocht vermoeden dat deze voor bescherming in aanmerking zou
komen. Voorts dient hij die melding aan het juiste kanaal te hebben gedaan zodat sprake
is van een “protected disclosure”.250
De PIDA voorziet tevens in de mogelijkheid tot “interim relief”.251 Deze bepaling geeft
ontslagen klokkenluiders de gelegenheid om een voorlopige maatregel te vorderen bij
de rechtbank: enerzijds kunnen zij vorderen weer te worden tewerkgesteld, anderzijds
kunnen zij doorbetaling van loon vorderen. Het voordeel hiervan is dat als een
klokkenluider bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak gelijk krijgt, de kans groter
is dat hij kan blijven werken bij de werkgever. Blijkt dit niet mogelijk, dan is in ieder
geval de onderhandelingspositie van de klokkenluider groter bij de afhandeling van de
arbeidsovereenkomst. Voor klokkenluiders geldt wel dat zij aannemelijk moeten maken
dat er een link bestaat tussen hun ontslag en de onthulling. Slagen zij daar niet in, dan
wordt de voorlopige maatregel niet toegekend.252
Deze maatregelen ten behoeve van de rechtsbescherming hebben een positieve effect op
de bedrijfsculturen in het Verenigd Koninkrijk. Dit blijkt ook uit onderzoeken die zijn
gedaan naar de effectiviteit van de PIDA. Er is beperkte informatie beschikbaar over de
hoogte van de compensatie, maar gemiddeld bedraagt deze 113.000 pond en in totaal is
248 Burnett & Holland 2008, p. 290 249 Van Uden 2003, p. 80. 250 Kapoor v ICICI Bank (2009), niet gepubliceerd -‐> www.pcaw.org.uk. ; Employment Apeal Tribunal 29 november 2011, no. UKEAT/0125/11/ZT (Shaw v. The Commissioner of Police for the Metropolis) 251 Artikel 128(1b) en 129 (1) Employment Rights Act 252 Llewelyn v. Camarthenshire NHS Trust (2002), niet gepubliceerd. www.pcaw.co.uk
63
reeds 9,5 miljoen pond uitgekeerd aan klokkenluiders.253 Onderzoek van Ernst & Young
wees bovendien uit dat 86% van de Senior Executives in het Verenigd Koninkrijk zich
vrij voelt om een misstand aan de kaak te stellen. Het Europees gemiddelde daarentegen
bedraagt 54%.254
5.1.6. Functie Om bescherming te genieten van de PIDA, dient de klokkenluider een “worker” te zijn.255
Binnen deze categorie vallen werknemers en ambtenaren, maar ook freelancers een
ZZP’ers mogen zich onder het begrip “worker” scharen, zolang hun arbeidsvoorwaarden
in hoge mate worden bepaald door degene voor wie ze werken. Uitgezonderd van deze
wet zijn vrijwilligers, militairen en medewerkers van inlichtingen-‐ en
veiligheidsdiensten.
5.2. Slotopmerkingen De Nederlandse rechtspraak biedt voor klokkenluiders te weinig duidelijkheid. Zelfs met
in achtneming van de duidelijkheid die het EHRM op dit gebied heeft gegeven. Om die
onduidelijkheid weg te nemen zijn (potentiele) klokkenluiders beter gediend met een
wettelijke regeling naar het voorbeeld van de PIDA.256 Dit wordt nog maar eens
onderschreven door het EHRM, die deze klokkenluiderswet als belangrijk model
beschouwd voor wettelijke klokkenluidersbescherming.257 Andersom zijn Britse auteurs
van mening dat het EHRM het beschermingsniveau van de PIDA benadert.258
Onder de PIDA gelden drie kernvoorwaarden waaraan een klokkenluider moet voldoen
om in aanmerking te komen voor arbeidsrechtelijke bescherming. In de eerste plaats
253 “The protection of whistleblowers” Raad van Europa 20 december 2012, p. 20 254 “Fraud risk mitigation”, Ernst & Young 4 juni 2007 255 Artikel 43K Employment Rights Act 256 Van Uden 2013, p. 20 257 Helstone 2013, p. 76 258 Bowers, Michell & Lewis 2012, p. 286
64
moet hij of zij een “worker” zijn. Voorts dient de onthulling te worden aangemerkt als
een “qualifying disclosure”, de onthulling moet een algemeen belang dienen. Als laatste
geldt dat sprake moet zijn van een “protected disclosure”, een melding naar behoren
gedaan aan het juiste kanaal.
Wat deze klokkenluiderswet tot een succes maakt en daarmee ook van belang voor
Nederland, is de duidelijkheid. Indien sprake is van een misstand. is daarmee het
maatschappelijk belang gegeven. Het EHRM deelt deze visie, wat met zich meebrengt dat
ook de melders van alledaagse misstanden bescherming genieten. Voorts is duidelijk
omschreven wat van de melders wordt verwacht indien zij een misstand willen melden.
De bescherming beperkt zich daarbij, in tegenstelling tot het wetsvoorstel Huis voor
Klokkenluiders, niet tot één kanaal. Ook bij wettelijk aangewezen toezichthouders zijn
de beschermingsbepalingen van toepassing. De PIDA kent, evenals het Huis voor
Klokkenluiders, een benadelingsverbod; echter, in de PIDA is dat duidelijk en
ondubbelzinnig geformuleerd, door de melder te beschermen tegen elke vorm van
benadeling. Dit schept meer rechtszekerheid dan het enkel aangeven van “demotie” als
voorbeeld van benadeling.
65
6. Conclusie Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft duidelijke afwegingscriteria
ontwikkeld voor de beoordeling van klokkenluiderzaken. Deze criteria vormen de
leidraad in deze scriptie en zijn:
-‐ De wijze waarop de informatie is onthuld;
-‐ Het algemeen belang dat met de onthulling is gediend;
-‐ Het waarheidsgehalte van de onthulde informatie;
-‐ Het motief van de klokkenluider;
-‐ De schade die de werkgever door de onthulling lijdt;
-‐ De zwaarte van de opgelegde sanctie.
Naar mijn mening heeft het Hof in Straatsburg met deze criteria gezorgd voor complete
rechtsbescherming en houvast. Een visie die wordt gedeeld in de literatuur. Kijkend
naar de Nederlandse rechtspraak, valt op dat dit veel minder het geval is. De
Nederlandse jurisprudentie op het gebied van klokkenluiderszaken is casuïstisch en
beperkt. Wel zijn er een aantal conclusies te trekken. Waar het EHRM het
klokkenluidersvraagstuk benadert vanuit de vrijheid van meningsuiting, doen de
Nederlandse rechters dit vanuit de geheimhoudingsplicht ex art. 7:611 BW. Het EHRM
hanteert vervolgens een tegemoetkomende houding jegens klokkenluiders en vindt dat
66
een maatschappelijk relevante uiting niet snel mag worden beperkt. De praktijk leert dat
dit ruim wordt geïnterpreteerd. Nederlandse rechters daarentegen leggen de lat hoger.
Per definitie kan op basis van de gepubliceerde rechtspraak niet worden geoordeeld dat
klokkenluiders slecht beschermd worden in Nederland. Klokkenluiders die zorgvuldig
opereren, worden veelal in het gelijk gesteld. Wel draait het luiden van de klokken uit op
het einde van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie, met een
beperkte vergoeding tot gevolg. Dit heeft een afschrikwekkend effect op potentiële
klokkenluiders; zij zullen zich wel twee keer bedenken alvorens een misstand te melden
vanwege de (eventuele) consequenties. Voorts heerst er onduidelijkheid over bij wie
een klokkenluider zijn zorgen kan uiten, als hij in de interne kanalen geen heil ziet of als
er ook persoonlijk motieven aanwezig zijn om de misstand aan te kaarten.
De introductie van het Huis voor Klokkenluiders zou onder meer de rechtsbescherming
van klokkenluidende werknemers moeten verstevigen. Ik betwijfel of dit instituut het
gewenste resultaat zal opleveren. Zo staat het Huis om te beginnen enkel open voor
missstanden waarbij het maatschappelijk belang ernstig in het geding is. Voor de bulk
van de misstanden blijven de klokkenluiders aangewezen op de regelgeving uit het
arbeidsrecht. Dit bezwaar geldt eveneens voor klokkenluiders die niet bij het Huis, maar
bij een veel betere geëquipeerde toezichthouder een misstand aan willen kaarten.
Daarnaast geeft het Huis geen duidelijkheid aangaande het goede trouw-‐leerstuk en hoe
wordt aangekeken tegen het samenvallen van persoonlijke en algemene belangen. Een
positief punt is de introductie van het opzegverbod wegens het melden van een
misstand. De praktijk leert immers dat het melden van wantoestand vaak zal uitmonden
in een arbeidsconflict. Die vrees wordt hiermee (deels) weggenomen. Het
benadelingsverbod is in de huidige vorm te beperkt geformuleerd, nu onduidelijk is
tegen welke vormen van benadeling een klokkenluider wordt beschermd. Ook voor de
beschermingsbepalingen is het jammer dat slechts aanspraak gemaakt kan worden als
sprake is van een misstand waarbij het maatschappelijk belang ernstig in het geding is.
Op grond van de hiervoor genoemde kanttekeningen verwacht ik dat het Huis voor
Klokkenluiders, in de huidige vorm, geen groot succes zal worden. Deze stelling baseer
ik op het gegeven dat klokkenluiders alleen bij het Huis terecht kunnen voor zeer
67
ernstige misstanden. Aangezien er niet iedere dag een natuurramp dreigt, zullen
klokkenluiders voor het grootste deel van de misstanden aangewezen blijven op de
reeds bestaande wetgeving. Een belangrijk punt aangezien de in de wet opgenomen
beschermingsbepalingen, denk aan het opzeg-‐ en benadelingsverbod, enkel gelden voor
melding bij het Huis voor misstanden waarbij het maatschappelijk belang ernstig in het
geding is. Ten aanzien van mijn bezwaar aangaande de invulling van het goede trouw-‐
leerstuk wacht het Huis een cruciale rol. Aan het Huis wordt de invulling van dit begrip
overgelaten, daarbij moet een melder handelen vanuit “zuivere motieven”.
Klokkenluiders zullen er baat bij hebben dat het Huis aansluiting zoekt bij de houding
van het EHRM. In de visie van dit Hof handelt een klokkenluider te goeder trouw, tenzij
het tegendeel bewezen wordt. Eveneens kan er naast een algemeen belang voor een
melder ook een persoonlijk belang zijn om melding te doen. Bij misstanden die
bijvoorbeeld invloed hebben op de werksituatie, kan niet worden ontkomen aan het feit
dat een eigen belang is gekoppeld aan de melding. Ook ten aanzien van de
rechtsbescherming zal veel afhangen van het Huis. Met de introductie van het specifieke
opzegverbod worden melders van een misstand ruim beschermd, tot zelfs een jaar na
afloop van het onderzoek. Van het Huis mag om die reden worden verwacht dat zij
meldingen zorgvuldig nagaan om (eventueel) misbruik te voorkomen.
Al met al valt te betreuren dat geen aansluiting is gezocht bij de alom geprezen
klokkenluiderswet uit het Verenigd Koninkrijk, de Public Interest Disclosure Act ofwel
PIDA. Niet alleen ligt deze wet in lijn met de latere arresten van het EHRM, waarin de
afwegingscriteria zijn ontwikkeld, maar bovendien schept deze wet op tal van punten
wel de gewenste duidelijkheid en biedt zij de zo gewenste rechtsbescherming.
Een aantal punten zouden prima ingepast kunnen worden in het Wetsvoorstel Huis voor
Klokkenluiders. Met inachtneming van de PIDA kom ik tot een aantal aanbevelingen:
Schrapping van verzwarende termen bij definitie misstand
Ook in de PIDA worden een aantal categorieën misstanden aangeduid, die voor
bescherming in aanmerking komen. Dient een onthulling één van deze categorieën dan
is daarmee het maatschappelijk belang gegeven. Dit ligt in lijn met de visie van het
EHRM, welke stelt dat ook melders van alledaagse misstanden bescherming verdienen.
68
Om die reden zou in het wetsvoorstel de toevoeging “waarbij het maatschappelijk
belang ernstig in het geding is”, moeten worden weggelaten. Zo wordt voorkomen dat
melders van “gewone” misstanden aangewezen blijven op de huidige regelgeving,
hetgeen in de praktijk heeft geleid tot onduidelijkheid.
Belangrijkere rol voor toezichthouders
De klokkenluiderswet uit het Verenigd Koninkrijk voorziet in een aantal kanalen om een
melding te doen. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de bevoegde
toezichthouders. Ik zou ervoor pleiten om ook in het Wetsvoorstel Huis voor
Klokkenluiders de waakhouden een prominentere rol toe te kennen. Dit kan door het
benadelings-‐ en opzegverbod aan te passen. Daarbij zal het gedeelte “bij de werkgever of
het Huis voor Klokkenluiders” dienen te worden gewijzigd in: “bij de werkgever of het
Huis voor Klokkenluiders of een bevoegde toezichthouder”. Voordeel is dat de
toezichthouders veelal beter uitgerust zijn dan het Huis. Bovendien valt niet in te zien
waarom klokkenluiders die gerechtvaardigd melding doen bij de bevoegde
toezichthouder geen bescherming kunnen ontlenen aan deze wet en aangewezen blijven
op artikel 7:611 BW.
Financiële compensatie
In de PIDA wordt een ontslag wegens klokkenluiden aangemerkt als “unfair dismissal”.
Een klokkenluider die hier slachtoffer van wordt (of wordt benadeeld), kan aanspraak
maken op een niet-‐gemaximeerde schadevergoeding. In mijn optiek zou dit een passend
instrument zijn in Nederland. Het wetsvoorstel zou de rechter mogelijkheden moeten
bieden om de werkgever die een werknemer heeft benadeeld of ontslagen wegens
klokkenluiden financieel te compenseren. Dit past beter dan de invoering van zware
arbeidsrechtelijke middelen als de “tijdens”-‐opzegverboden.
De tijd zal leren of de indieners het bij het rechte eind hebben, zoals de Engelsen zeggen:
“The proof of the pudding is in the eating.”
69
Bronnenoverzicht Literatuurlijst Beijerman & Van Kempen K. Beijerman & M.W.A.M. Van Kempen, ‘De reflexwerking van opzegverboden in de ontbindingsprocedure’, TAP 2010-‐7 De Bock 2011 E.S. de Bock, ‘From whom the bell tolls’, TvCo 2011-‐4/5 Bovens 2013 M.H.P. Bovens, ‘Naar een Algemene Klokkenluiderswet’, JV 2013-‐07 Bowers & Mitchell & Lewis 1999 J. Bowers & J. Mitchell & J. Lewis, ‘Whistleblowing: the new law’, Sweet & Maxwell, London 1999 Bowers, Lewis & Mitchell 2012 J.Bowers & J. Mitchell & J. Lewis, ‘Whistleblowing: Law & Practice’, OUP 2012 Briejer & Koevoets 2013 A. Briejer & M.M. Koevoets, ‘Een klokkenluider van het huis. De laatste ronde ingeluid?’, TAP 2013-‐3 Burnett & Holland 2008 S. Burnett & J.A. Holland, ‘Employment Law’, OUP 2007 Clark 2012 K. Clark, ‘White Paper on the Law of Whistleblowing’, Washington 2012 Van Coevorden 2002 C.S. van Coevorden, ‘De klokkenluider, het geheimhoudingsbeding en art. 7:661 BW’, Arbeidsrecht 2002-‐42 Durazzi –Sijes 2012 M.L. Durazzi-‐Sijes, ‘Klokkenluiden in de private sector’, TvCo 2012-‐2 Grapperhaus 2001 F.B.J. Grapperhaus, ‘De positie van de klokkenluidende werknemer’, O&F 2001-‐45 Helstone 2013 A.M. Helstone, ‘De reikwijdte van de geheimhoudingsplicht’, ArA 2013-‐2 Hunton & Rose 2011 J.E. Hunton & J.M. Rose, ‘Effects of Anonymous Whistleblowing and Perceived Reputation Threats on Investigations of Whistle-‐Blowing Allegations by Auditee Committee Members’, 2011 Volume 48, Issue 1
70
Raat 2013 C. Raat, ‘Een toevluchtsoord voor klokkenluiders. Brengt het Huis het ideaal van transparantie dichterbij’, JV 2013-‐07 Van Steenbergen 2006 R. Van Steenbergen, ‘Klokkenluiden in het bedrijfsleven – evaluatie en verder’, RMT 2006-‐06 Van Steenbergen 2012 R. Van Steenbergen, ‘Help, ik vermoed een misstand!’, AOb 2012 Van Uden 2004 F.C. Van Uden, ‘Whistleblowers: de rechtsbescherming van werknemers en ambtenaren in de VS, het Verenigd Koninkrijk en Nederland’, Sdu 2003 Van Uden 2004 F.C. Van Uden, ‘De klok en de klepel’, SR 2004-‐3 Van Uden 2006 F.C. Van Uden, ‘De ondraaglijke stilte van de vrijheid van meningsuiting in het arbeidsrecht’, Arbeidsrecht 2006-‐7 Van Uden 2013 F.C. Van Uden, ‘Klokkenluiden: verder van het huis met het huis (1)’, Arbeidsrecht 2013-‐18 Van Uden 2013 F.C. Van Uden, ‘Klokkenluiden: verder van het huis met het huis (2)’, Arbeidsrecht 2013-‐24 Vaughan 2013 R.G. Vaughan, ‘The Successes and Failures of Whistleblower Laws’, Cheltenham 2013 Verdam 2001 A.F. Verdam, ‘Bescherming van klokkenluiders: welke regels en procedures (dienen te) gelden?’, Arbeidsrecht 2001-‐3 Verhulp 1997 E. Verhulp, ‘Vrijheid van meningsuiting van werknemers en ambtenaren’, Den Haag 1996 Verhulp 1999 E. Verhulp, ‘Grondrechten in het arbeidsrecht’, Deventer 1999 Verhulp 2013 E. Verhulp, ‘Steunt het arbeidsrecht klokkenluiders voldoende?, TAO 2013-‐3 Wahl-‐Jorgensen & Hunt 2012 K. Wahl-‐Jorgensen & J. Hunt, ‘Journalism, accountability and the possibilities for structural critique: A case study of coverage of Whistleblowing’, Journalism 2012 Volume 13, Issue 4
71
Willems 2003 P. Willems, ‘Klokkenluidersbescherming nog verder ingekleurd: wordt spreken toch goud?’, Arbeidsrecht 2003-‐54 De Wolff 2007 D.J.B. de Wolff, ‘Goed werknemerschap’ , Deventer 2007, p. 165 Jurisprudentie-‐overzicht EHRM 26 april 1979, NJ 1980/146 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk) EHRM 20 mei 1999, NJ 2001/64 EHRM 29 februari 2000, NJ 2001/73 (Fuentes Bobo/Spanje) EHRM 14 juni 2002 JAR 2002/137 (Nafria/Spanje) EHRM 12 februari 2008, NJ 2008/305 (Guja/Moldavië) EHRM 19 februari 2009, nr. 4063/04 (Marchenko/Oekraïne) EHRM 15 maart 2010, nr. 821/03 (Financial Times/Verenigd Koninkrijk) EHRM 21 juli 2011, NJ 2012/282 (Heinisch/Duitsland) EHRM 12 september 2011, NJ 2012/522 (Palomo Sanchez/Spanje) EHRM 18 oktober 2011, nr. 10247/09 (Sosinowska/Polen) Court of Appeal 21 juli 2004, EWCA, Civ964 (Street / Derbyshire Unemployed Workers’ Centre) Court of Appeal 22 juni 2006, EWCA Civ 822 (Woodward v. Abbey) Employment Appeal Tribunal 20 augustus 2010, nr. UKEAT 0150_10_2311 Employment Appeal Tribunal 29 november 2011, no. UKEAT/0125/11/ZT (Shaw v. The Commissioner of Police for the Metropolis) Hoge Raad 20 april 1990, NJ 1990/702, m.nt. P.A. Stein (Meijer/De Schelde) Hoge Raad 8 april 1994, NJ 1994/704 Hoge Raad 26 oktober 2012, JAR 2012/313 (Quirijns/TGB) Hof Amsterdam 14 juni, JAR 2011/221 Hof ’s-‐Gravenhage 15 november 2011, JAR 2012/10 Centrale Raad van Beroep 6 oktober 2010, LJN BN9727 Rechtbank Alkmaar (vzr.) 28 februari 2002, JAR 2002/61 Rechtbank Amsterdam 9 juli 2003, JAR 2003/191 Rechtbank Amersfoort 2007, JAR 2007/74 Rechtbank Amsterdam 21 januari 2010 JAR 2010/66 Rechtbank Amsterdam (vzr.) 18 januari 2012 LJN BV1437 Rechtbank Amsterdam 13 november 2012 LJN BY2965 Kantonrechter Tiel 10 februari 1999, JAR 1999/223 Kantonrechter Alkmaar 1 juli 2002, JAR 2002/157 Kantonrechter Maastricht 15 oktober 2004, JAR 2005/35 Kantonrechter Bergen op Zoom 14 april 2009, Prg. 2009/84 Kantonrechter Amsterdam 18 januari 2012, LJN BV1437 Kantonrechter Wageningen 31 januari 2012, LJN BV8167
72