frank ankersmit jean barbeyrac
TRANSCRIPT
FRANK ANKERSMIT JEAN BARBEYRAC
Onder de Groningse hoogleraren uit het verleden is het aantalgeleerden ven internat ionale faamnog betrekkelijk groot. Zeker behoorttot d.eze groep de natuurrechtgeleerde Jean Barbeyrac over wie ik hieronder het een en ander zeggen wil.
Ik :~al beginnen (m~t eenvrij uitvoerige beschrijvi"C;f; van Barbeyrac's leven; uitvoerig ",ndat hetvoor ons als Groningers n"j'uurlijkaardig is om te zien, hoe I e FransmanBarbeyrac uiteindelijk hier terechtis gekomen en hoe zijn verlllijf hierter plaatse is geweest. Vervolgenswil ik iets zeggen over zijn betekenisvoor de Republiek der Lettei'en; ietsdaarvan zal ik illustreren aan dehand van de rede die Barbeyrac uitsprak toen hij in september 1721 hetrectoraat van de Groningse univer'siteit neerlegde en overdroeg ,:i.an ~:ijn
vriend en opvolger, prof. Rossal,
.J]
Barbeyrac werd geboren op 1S maart1674 te Béziers (een plaatsje tussenNarbonne en Montpellier) als zoonvan de predikant Antoine Barbeyrac.Als in 1685 de Hugenoten Fra~~rijk
moeten verlaten, vlucht ook Antoinemet zijn vrouw naar Lausanne. Jeanblijft nog enige tijd achter bij zijnoom, de internationaal beroemde artsCharles Barbeyrac, een kennis zelfsvan John Locke (die eveneens artswas). Maar in 1686 gaat Jean ook naarLausamne. Hij doorloopt het Collègealdaar en laat zich in 1688als student, uiteraard in de theologie, inschrijven aan de universiteit vanLausanne.
Dankzij nauwlettend toezicht vanuit Bern was het onderwijsin Lausanne in deze jaren bijzonderrechtzinnig. Het instrument dat deheren in Bern hierbij ten dienstestond, was de in 1675 opgesteldezogenaamde "Formula Consensus", eenzeer orthodox document dat ieder~
hoogleraar en predikant geacht werdte ondertek8nen en dat zich vooralrichtte tegen de wat lib~r~ler stroming van de school van Saumur. Hetprobleem van de al of niet ondertekening van de "ConsenEus" zou totdiep i.n de achttiende eem." blijvenspelen en ook een van de belangrijkste ergernissen worden van Barbeyracgedurende :üjn hoogleraarsclJap inLausanne. Vandaar dat ik er nu reedEiets over zeg. Maar ook al in de jal'en 1688-1 690 waren er de groot stemo~ilijkheden, die niet nalieten opde jonge Barbeyrac een diep" indrukte maken. Zoals Meylan schrijft:"peut-être Jean appr!t alors qnel'intolerance ne pouvait être pointCatholique" •
Na zeven jaar, in 1693 duskwam er onverwactts een einde ~an
het verblijf van Barbeyrac in LalJsallne (zijn ouders waren ondertussenoverleden). Al lange tijd namelijkwenste het stadsbestuur van Lausannezich de dure Franse ré, ugié s "vomHalse zu schaffen" en inderdaad wistmen in 1693 vanuit Bern toestemmingte krijgen de onderste1ming '"an deFranse réfugiés verder te mogen stoppen. Het stadsqestuur ried Barbeyracaan om naar het buitenland te vertrekken, meer in het bijzonder naareen onmogelijk gat in Ierland, Mac-
72
room geheten, dat het stadsbestuurhem zonnig beschreef als "le Mont:pellier de l'Irlande par son air sisain et son assiette si riante".
Verstandig genoeg volgdeBarbeyrac de raad van het stadsbestuur niet op en reisde hij naar Berlijn, waar hij zich, na nog eenkorte tijd gestudeerd te hebben, aande universiteit van FrroL~furt an derüder, definit6.ef vestigde. Hij werdnu leraar Oude Talen aan het CollègeFrancais te Berlijn. Berlijn was .toentertijd een onaanzienlijk provinciaals plaatsje van amper 4000 inwoners. Bovendien bestond de Berlijnse bevolking voor twintig procentnog uit Franse réfugiés, die sindshet begin van de 80-er jaren, toende Grote Keurvorst een soort van reisbureau voor Hugenoten in Parijs hadopgezet, naar Brandenburg gevluchtwaren. De aanwezigheid van zoveel vanzijn loj.genoten zou voor Barbeyraceerder nadelig dan voordelig zijn.De gevluchte predikanten hadden nunamelijk in Berlijn eigenlijk voorher eerst volop de gelegenheid huntheologische vetes uit te vechten,En een ,ran de voornaamste slachtoffers zou Barbeyrac zijn.
Inzet van de strijd wasBarbeyrac's benoeming tot buitengewoon predikant ("ministre extraordinaire de l'Eglise Francaise"), eenoverigens geenszins belangrijke funktie, die Barbeyrac naast zijn leraarschap ambieerde. Men twijfelde echteraan ziJn orthodoxie. In het tijdschrJ.ft "Nouveau Juurnal" had Barbeyra.c namelijk een paar Bijbelse teksten onderzocht op een wijze diesterk herinnerde aan Jean LeClerc'smethode van tekstkritiek. En LeClercnu was anathema bij het Consistoriumvan de Berlijnse Kerk, omdat hij onomwonden de rede boven de openbaringstelde. Bovendien had men in Barbeyrac s preken en in de lessen die hijop school gaf "plusieurs expressionscontraJ.res à 1 orthodxie" aangetroffen. Niet mis te verstaan beschuldi.gingen van Socianisme, Arminianisme, Pajonisme, en Sabellianismevolgden. Men eiste van Barbeyrac openlijk voor het Consistorium zijnOrthodoxie te belijden, alvorens erover een vast predikant schap gesproken zou kunnen worden. De drijvendekracht achter alle machinaties tegen
Barbeyrac was steeds de predikantGaultier, die een perso- .., .;'r.:. aversie tegen Barbeyrac had en oovendien de door Barbeyrac verlangdeplaats aan zijn eigen zoon dad toegedacht. De affaire werd nog §,ecompliceerder toen een aantal hoffunctionarissen uit de naaste omgevingvan de Keurvorst het voor Barbeyracop. uilde nemen. Maar Gaultier bleefstemming maken tegen Barbeyrac enhet is tenslotte zeker waar, datBarbeyrac inzake zijn orthodoxiewel niet geheel en al zuiver op degraat was. Het gevolg was, dat Barbeyrac ondanks nog herhaalde pogingen zijnerzijds niet tot de bediening van het Woord werd toegelaten.
Hier ligt ongetwijfeld despil in Barbeyrac's levensgeschiedenis. Hij liet nu definitief detheologie varen en richtte zichvoortaan op het natuurrecht. Toenhij nog in Lausanne studeerde waszijn belangstelling voor het natuurrecht reeds gewekt door Jean Pierrede Crousaz, die daar voor belangstellende notabelen een cursus hadgehouden over Pufendorf<s De officio hominis et civis·. Tussen Barbeyrac en de elf jaar oudere Crousaz zou na Barbeyrac's terugkeernaar Lausanne een byzonder hechtevriendschap groeien. En evenalsCrousaz had ook de grote Duitse natuurrechtgeleerde Heinrich von Cocceji (de vader van de hervormer vanhet Pruisische strafrecht) en hoogleraar in Frankfurt an der Oder,tijdens Barbeyrac's verblijf aldaar,Barbeyrac's belangstelling voor hetnatuurrecht sterk gestimuleerd.
Zo zijn de moeilijkhedenmet het Berlijnse Consistorium erde oorzaak van geweest dat Barbeyrac zich nu op het natuurrechtwierp. En wat niet minder belangrijk is, de herinnering aan het zozelfzuchtige en intolerante optreden van het Berlijnse Consistoriumen de wijze waarop dat Consistoriumook getracht had de Brandenburgseoverheid tegen hem op te zetten~
zou Barbeyrac zijn leven lang inhet geheugen gegrift blijven. Derecto~'ale rede van Barbeyrac dieik aan het eind van mijn referaatbespreken zal is zeker nog een lateafrekening hiermee.
Maar Barbeyrac had nu zlJnintellectuele bestemming gevonden enmet grote ijver zette hij zich aande vertaling van Pufendorf's 'De iurenaturae et gentium'. Het nogal chaotische (en daarom tot dan toe betrekkelijk weinig bestudeerde) werk werddoor Barbeyrac geheel en al omgeploegd, gesystemat\seerd, geannoteerd en becommentariëerd. De (Franse) vertaling werd ingeleid met eenlange 'Préface' welke men gewoonlijkziet als het belangrijkste eigenwerk van Barbeyrac. In 1703 verschijnt de vertaling. In 1707 volgtnog een vertaling van de zogenaamde'kleine Pufendorf f en een vertalingvan twee boeken van de Leidse rechtsgeleerde en romanist Gerard Noodt. In1709 publiceert Barbeyrac zijn eerstezelfstandige, eigen werk, het 'Traitédu Jeu', dat over kansspelen handelten waarin natuurrechtelijke zakennauwelijks worden aangesneden.
Maar reeds in 1708 bereikteBarbeyrac een aanbod hoogleraar teworden in Lausanne in het recht ende geschiedenis. Van ~ser hartenam hij dit aanbod aan.
LAUSANNE
Zijn benoeming had overigensnog heel wat voeten in de aarde. InBern was men achterdochtig gewordendoor de Berlijnse beschuldigingen vanSocianisme. Financiëel was men ookniet erg toeschietelijk, maar dankzijde onvermoeibare baljuw van Lausanne,Sinner genaamd, kon na alle moeilijkheden Barbeyrac's installatie alshoogleraar in maart 1711 uiteindelijkplaatsvinden. Barbeyrac hield een byzonder interessante inaugurale oratiewaarin hij de noodzakelijkheid van dekennis van de geschiedenis onderstreepte voor de wetenschap van hetnatuurrecht. Pas gebaseerd op feitelijke geschiedkundige kennis van demens, de samenleving en de wijzewaarop in de geschiedenis verdragen,;contracten etc. gesloten zijn, kaneen zinvol natuurrechtelijk systeemopgebouwd worden. Waarschijnlijkheeft Barbeyrac zich hier sterk lateninspireren door de realistische component in het zeventiende eeuwseDuitse natuurrechtdenken (Conring).
73
Over Barbeyrac's hoogleraarschap in Lausanne zal ik verderkort zijn. Voor Barbeyrac was heteen teleurstelling. Hij was weliswaar gelukkig weer in zijn vertrouwde omgeving te zijn, waarvanhij de schoonheid heel wel wist tewaarderen, deze 'amoenissima regio'zoals hij zei. Ook deed het hem veelgenoegen de banden met Crousaz dienu in Lausanne filosofie en wiskundedoceerde weer aan te kunnen knopen.Maar tegenover deze twee voordelenstonden allerlei grote nadelen. Inde eerste plaats was er de geringebelangstelling van het toch al kl ine aantal studenten te Lausanne.'Vervolgens was er de duurte van hetleven: Barbeyrac's salaris was laagen hij kon daardoor nauwelijks inhet levensonderhoud van zijn gezin(hij was in Berlijn getrouwd) voorzien. Dat betekende ook, dat hijniet of nauwelijks boeken kopen konen aangewezen was op de zeer slechtvoorziene universiteitsbibliotheekvan Lausanne. Was dat al een rem,meer nog was dat het drie-jarigerectoraat dat hij bekleedde. Gevolgvan dit alles was, dat de Grotiusvertaling waar hij Lausanne aan begonnen was, slecht opschoot. Maarwat hem tijdens zijn verblijf inLausanne nog het meeste ergerde,was het weer-opleven van de 'Consensus '-kwestie i vanuit Bern verweet men hem onvoldoende op ondertekening ervan aangedrongen te heb-·ben. Voor de zoveelste maal werdBarbeyrac in zijn 2.even met religieuze geloofsijver en intolerantie geconfronteerd.
Als we dit alles overwegen zal het niet verbazen, dat Barbeyrac byzonder gelukkig was methet aanbod dat hem in 1717 bereikte,om als hoogleraar in het publiek enprivaatrecht naar Groningen te komen en dat hij geen moment geaarzeld heeft het aanbod te aanvaarden. Aan zijn Geneefse vriend Turettini schreef hij:"je suis dansun pays, ou il n'y a rien à faireet ou la fainéantise et l'ignoranceprennent de jour en jourde plusfortes racines. La pension que j'aine suffit pas pour vivre seulementipoint de le90ns particulières ou
fort rarement, et mal payés. On m'avait prornis et reprornis une maison,qu'on ne m'a point donnée. Que faireici? Sans les amis que j'y ai, etceux de Génève, surtout vous, Monsieur, je n'aurais surément rien àregretter. J'accepte donc".
GRONINGENVia Parijs waar Barbeyrac
de kanselier d'Aguesseau sprak envia Amsterdam waar onder meer LeClerc en Noodt hem allerhartelijkstbegroetten, arriveerde Barbeyrac 12augustus 1717 in Groningen. Zijneerste kennismaking met Groningenviel ongunstig uit: de theoloog Antonius Driessen haalde in een openbare les geweldig uit tegen Barbeyrac's vriend LeClerc en tegen alleswat maar enigszins van een ijzerenorthodoxie afweek. Ook de Groningseacademische zeden bekwamen hemslecht. Tot aan het einde van zijnleven blijft hij in zijn brievenklagen over het vervloekte pijproken en bierdrinken en over het feit,dat zelfs het kortste bezoek blijkbaar nooit minder dan drie uur durenmocht, terwijl bij ieder bezoek opwelk moment van de dag ook in ongehoorde kwantiteiten wijn geschonkenen gedronken werd.
Maar tegenover deze 'civilités importunes' van de Groningsenotabelen stonden grote voordelen.Hij kreeg van de provincie een uitstekend en groot huis met tien haarden en een volledige vergoeding vooralle gemaakte onkosten in verbandmet de verhuizing. Zijn ~laris washoog en boven ieders verwachting,zodat hij nu eidelijk in staat waszijn boekenhonger te stillen. Zijnbibliotheek zou uitgroeien tot hetvoor die tijd indrukwekkende aantalvan tussen de negen à tienduizenddelen. Het leven was goedkoop inGroningen; het aantal studenten,hoewel niet groot, was redelijk.Men eiste niet van hem Nederlandste leren: zijn colleges kon hijrustig in het Latijn houden zonderangst niet verstaan te worden. Hijging op voet van gelijkheid om metalle Groningse notabelen en won alspoedig een aangenaam vriend en
14
machtig beschermer in Everhard Justus Lewe van Aduard. Tot slot warentwee van zijn collega's ook Franseréfugiés. Geen wonder daarom dat, afgezien van het gemis van zijn Zwitserse vrienden, Barbeyrac in zijnbrieven Groningen afschilderde alseen 'paradis terrestre'.
En zijn blijdschap kendegeen grenzen toen in 1724 Jean Pierre Crousaz, zijn beste vriend, diehij in Lausanne achter had moetenlaten, door de 'Consensus' op devlucht gedreven, het aanbod naarGroningen te komen als hoogleraar inde filosofie en de wiskunde beslootaan te nemen. Helaas begon Crousazzich reeds onmiddelijk na zijn aankomst te Groningen byzonder aanmatigend en zelfs mal te gedragen. Pogingen van Barbeyrac Crousaz tot rede te brengen liepen op een ruzieuit. Crousaz's positie werd onhoudbaar; tenslotte moest hij Groningenverlaten. Hij werd gouverneur van deerfprins van Hessen-KasseI. Pas velejaren later werd het contact tussenBarbeyrac en Crousaz weer hersteld.
Onderwijl had Barbeyrac
JOANNts BARB~YRAClfdynr{JUR.,SCONSULTI sr ANTECESSÓRIS,. '1 )
'REGI4Eli,UE SCIENTIARUM SOCJETATISBEROLINENSIS SOCll,
ORATIO1 N A U G U RAL 1 5,
DE STUDIO JURISRECfE IN5TITUENDO.Habica A. O. IK. Kalend. 000br. N. DCC. UU.
f<!um Ordinariam jllriJ PII6Iiá eJ PrilMI; tpToftffi-"', ia JcoJ",," OT""iItf..o_
L.oJK., '.(fic-"',
G RON I NGuE.Es Otliàaa Vidu JOH. BAR.L1NKHOF, "".
~At men tegenwoordig alle reden heeftzljn vertalingen te wantrouwen. Maarin de achtiende eeuw was dit allesjuist geen bezwaar, integendeel zelfs.Door zijn vertaalwerk heeft Barbeyracaan de werken van de grote zeventie -'.de eeuwse natuurrechttheoretici eenveel ruimer bekendheid weten te geven dan die aanvankelijk hadden. Hetis hier dat hij met zijn collega'sals Burlamaqui, Vattel, Baumgartene.a. een eminente r".l gespeeld heeftbij de totstandkoming van het achtiende eeuwse 'climate of opinion'.
Het is heel moeilijk Barbeyrac zèlf vanachter de groten diehij vertaalde, te voorschijn tehalen. In zijn erudiete studie overRousseau heeft Dérathé reeds latenzien, hoe Rousseau zonder de minsteaarzeling Barbe' rac deed delen inde veroordeling die hij over Grotiusuitsprak. Oorzaak is natuurlijk datBarbeyrac nooit een systematischeuiteenzetting heeft gegeven van zijneigen natuurrechtelijke opvattingen. Hij wilde dat zelfs niet. Toenmen daar eens bij hem op aandrong,zei hij, dat Grotius en Pufendorfal het essentiële reeds haddengezegd en dat daar verder weinigmeer aan toe te voegen viel. VoorBarbeyrac was de praktische filosofie, het natuurrecht, een zekerewetenschap, die op ondubbelzinnigewijze de plichten omschreef van demens jegens God, zijn naasten enzichzelf. Wat de logica voor detheoria is, is de praktische filosofie voor het handelen (de praxis);zo meende Barbeyrac. En de grondbeginselen van die philosophia practicawaren op een niet te overtreffen manier door Grotius en Pufendorf reedsontwikkeld. Ik ben daarom ook nietzo geneigd Dérathé te geloven, wanneer hij zegt dat de kennismaking metLocke voor Barbeyrac veel betekendheeft. In zijn commentaar op Grotiusen ook elders noemt Barbeyrac Lockenauwelijks of niet_ De reden hiervan is, dunkt mij, dat het Earbeyracevenals Grotius en Pufendorf ( endat in tegenstelling tot Locke) meerging om een natuurrechtelijke door-'lichting van bestaande systemen vanpositief recht dan om het ontwerpenvan de conditie,s voor een rationele
sinds zlJn aankomst te Groningen weerde tijd gevonden rustig aan zijn Grotius commentaar en dito-vertaling tekunnen werken. De becommentariëerdeuitgave verscheen in 1720; de Fransevertaling vier jaar later. Ondertussen vertaalde en becommentariëerdehij een aantal kleinere werken (waaronder van Eijnckershoek). Veel tijdkostte hem zijn redacteurschap vande 'Bibliothèque raisonnée des ouvrages des scavans de l'Europe', éénvan de leidende tijdschriften uitdie periode. In 1728 verscheen zijn'Traité de la morale des Pères', eenzeer grondig gedocumenteerde weerlegging van het boek van een zekereDom Remi Ceillier, waarin deze laatste de Kerkvaders wilde aanvoerenal~ de hoogste maatstaf'in ethicis'.Tussen 1730 en 1738 werkte Barbeyracaan zijn [Histoire des Anciens Traités', een boek, dat het eerste deelzou moeten worden van een serie werken over de geschiedenis van diplomatieke betrekkingen en tradities.Het was alweer een monument van eenwerkelijk onvoorstelbare eruditie.Dit was het derde en laatste zelfstandige werk van Earbeyrac (de 'Préface'niet meegerekend).
Inderdaad waren zijnkrachten aan het eind van de dertiger jaren sterk afgenomen. Hij hadaltijd een tamelijk zwakke gezondheid gehad en de snel op elkaarvolgende sterfgevallen in zijn gezinmaakte de last der jaren nog zwaarder te dragen. In 1743 leefde nogslechts zijn kleindochtertje Henriëtte. Hoewel zijn schoonzoon Erunet de Rochebrune, kapitein van hetgarnizoen van Leeuwarde~ hem metgoede zorg omringde, ging het metEarbeyrac nu snel achteruit. Hijstierf de 3de mei 1744, zeventigjaar oud.
BARBEYRAC'S BETEKENISBarbeyrac was geen oor
spronkelijke geest. Zijn betekenisligt vrijwel uitsluitend in zlJnvertalingen en commentaren op Grotius en Pufendorf. Die vertalingenzijn meestal nogal vrij; vaak werkteBarbeyrac de bestaande tekst bovendien ingrijpend om. Het gevolg is,
75 :';' ...) ,l ." ~: ;.J\"": ~ ,. . '\.. C ; i ~.~ ::. : ~ .
.Jü,.i."b8Y-·
samenleving (Locke's preoccupatie).Ala natllurrechtgeleerde was Barbeyracmeer eel! jurist dan een politiekfilosoof.
Barbeyrac was geen radicale vernieuwer. Hij was de man vanhet I juiste milieu " zoals hij zelfgraag zei. Ook voor zijn religieuzeovertuiging geldt dit. Het strevenvan Bayle godsdienst en ethiek vanelkaar te scheiden vervulde hem metontzetting. En hij schreef zijn zwitserse vrienden, dat Bayle vele malengevaarlijker was dan de orthodoxen.Meylan omschrijft Barbeyrac als behorend tot de 'liberale orthodoxie'.Voor Barbeyrac's religieuze 'libera
lisme I is heel tekenend de verwantschap, die hij voelde met de opvattongen van de aartsbisschop van CanTterbury Tillotson, wiens preken hijook al vertaalde. En wie met Til1otson zeggen kan, dat ' all dutiesof the Christian religion are noother but what natural right promptsus to do' is al een goed eind op wegnaar het deisme. Zeker was Barbeyrac sterk geneigd de rede het vollepond te ge en inzake de godsdienst:zijn scherve veroordeling van eengroot aantal dogmatische toevoegingenvan de Kerkvaders (een vaste lijn inal zijn geschriften) fundeerde hijuitdrukkelijk op de rede.
Maar waar Barbeyrac zichmet betrekklng tot de Kerk het krachtigst tegen verzette ( en hiermeekomen we toe aan het laatste deel vandit betoog, de rectorale rede van Barbeyrac uit 1721) was de inmenging vande kerk in de aangelegenheden van deoverheid. Vanuit het gezichtspuntvan de geschiedenis van de politieketheorie is Barbeyrac's preoccupatiemet dit probleem niet van zo een grootbelang. Immers reeds lange tijd spitste de vraaagver de verhollding van Kerken Staat ~ich toe op het probleemhoever de bemoeiing van de Staat metde Kerk mocht gaan (slechts ' ius circa sacra' of zelfs 'ius in sacra).Dat de Kerk zich niet met staatsaangelegenheden had te bemoeiien was vooralle serieuze politieke theoreticinà Althusius reeds luce clarius.
BarbeYTac's rede is alsvolgt getiteld: Oratio de magistratu, forte peccante, e pulpitis sacris non traducendo', dat wil zeggen,
76
hij wil aantonen, dat een magistraatdie bij zijn ambtsuitoefening eenfout begaat, daarvoor ni:et vanaf dekansel aan de kaak mag ~-(-'.1'~ gesteld.Het is natuurlijk overbekend, dat dehele zeventiende en achtiende eeuwdoor de rechtzinnige predikantenweinig geneigd waren om hun meningover staatszaken onder stoelen ofbanken te steken en dat zij dikwijlsde magistratuur, de regenten, vanafde kansel bekapittelden. In zijnlaatste boek 'Getemperde Vrijheid'schrijft Enno vän-äëïdër~-dat-dë
Staten in het roerige jaar 1665 zelfseen verordening uitvaardi.gden om daarpaal en perk aan te stellen. Depredikanten werden met onmiddelijkontslag bedreigd wanneer zij , dedeliberatieen en resolutieën van deregeeringhe publiquelijk van denstoel voor de ghemeente mochte komente traduceren'. De bijna verbaleovereenstemming met de rede van Barbeyrac is hier treffend. Hoewel dushet probleem zelf reeds oud was enBarbeyrac's theoretisch standpuntgeenszins nieuw, baarde zijn redetoch veel opzien. Bijnckershoekloofde de 'magna parrèsia\, de grotevrijmoedigheid van spreken ervan; deorthodoxen stonden natuurlijk op hunachterste benen.
De d recte aanleiding voorBarbeyrac 's red.e was de volgende ge'beurtenis. Er bestond in grote deler!van de Republiek de gewoonte om bijde doop van kinderen aan de oudersen de peetouders vragen te stellenover hun orthodoxie. De groningseraad had dit echter in 1659 en 1676verboden. Het consistorium van defranse gemeente wilde desondanksdit gebruik in 1720 weer invoeren.Een conflict tussen de raad en hetconsistorium was het gevolg. Bijdie gelegenheid voer een predik~nt
van de kansel uit tegen de raaè:zie daar de aanleiding voor Barbeyracs rede.
Barbeyrac's betoog isge~~nde~rd op 1) een theologischeargumentatie en op 2) een bewijsI tirée de la constitution de touteSociété Civile'. Ik begin met 1).Het is van belang de inmenging vande kerk in staatsaangelegenhedenook theologisch aan te vechten, zegtBarbeyrac, omdat vaak onder de
'J .. )
dekmantel van foutieve theologischeargumenten de grootste misbruikenontstaan: ' on ne s'égare jamais plusfacilement et avec plus de danger,que lorsqu'on peut se couvrir durnanteau de la religion '. Welnu, zegtBarbeyrac, reeds Paulus stelde uitdrukkelijk iedere burger onder dewettige overheid. Bovendien hadPaulus eens een zekere Ananias ,uit gescholden, voor 'een gewitte wand',om precies te zijn. Maar toen Paulusontdekte, dat Ananias een magistraatwas, betreurde hij byzonder dat gedaan te hebben, want: 'van een overste uws volks zult gij geen kwaadspreken', zo zei hij (Hand.23,S).En Barbeyrac weet voor dit schriftuurlijk deel van zijn bewijs nogtalloze andere plaatsen uit de bijbel(vooral uit het oude testament, waarGod zichzelf over deze kwestie uitlaat) aan te voeren.
In het tweede:mièt theolo gische deel van zijn argumentatie begint Barbeyrac met toe te geven,dat souvereine vorsten of magistratem geregeld fouten ma~en of zondigen'et dans leur administration publique et dans leur conduite particuliére'. Maar wanneer een magistraatinderdaad een fout maakt, dan ishet niet aan de individuele burgerhem daarvoor te straffen: de bur-ger blijft desondanks onder de verplichting gehoorzaam te zijn enrespect te hebben voor de magistraat.Die verplichting heeft de burger opzich genomen toen hij. 'par uneconvention ou expresse ou tacite' .toezegde voortaan deel uit te makem van een burgerlijke samenleving(de metafoor van het contractsidee).Dat betekent ook (en daar ligt decrux) dat de burger gehoorzaam isen respect betoont aan de magistraatals functionaris van de 'Autoritépublique' en niet aan de magistraatals privé-persoon. Met dit onderscheid duidt Barbeyrac nauwkeurig derechtsfilosofische fictie aan, diehistorisch gezien de wortel is vanieder denken over eeh legale ordeen de rechtsstaat; een legale ordeis immers een formalistisch 'nieuwwezen' dat bestaat onafhankelijkvan de concrete individuen dieerbinnen functioneren.
Steeds moet men uiterlijkin daden en woorden de magistratuur
77
alle eer bewijzen, zelfs wanneer menzich daar in zijn hart niet toe verplicht voelt. Maar hier ligt anderszijds ook de natuurlijke grens vande staatsmacht: de Staat kan hetuiterlijk gedrag van de burger inzake respect voor de magistratuuren de legale orde afdwingen, maarde Staat dient zich te onthoudenvan het terrein van de innerlijkeovertuiging. Dit, gekoppeld aan eenzeker 'opstandsrecht' , is (zoalsBarbeyrac zegt) het 'juiste milieu'tussen wat aan de Staat en aan deburger teekomt. Dit alles herinnert sterk aan het door Thomasiusvoorgestelde onderscheid tussen het'forum internum' (het geweten) enhet 'forum externum' (de rechtbank)en de daarop gefundeerde afbakeningvan de terreinen van ethiek en recht.
Aan niemand moet het strenger verboden worden de magistra-tuur aan de kaak te stellen, danjuist aan de predikanten. Beheiligheid van. de plaats waar zijspreken, de geneigdheid van hetgewone volk onmiddelijk geloof teschenken aan het kwaad dat van demagistratuur gezegd wordt, hetmisbruik dat bij die gelegenhedengrif van de godsdienst gemaaktwordt, het zijn evenveel factoren,die verklaren hGe gemakkelijk juistde predikanten veranderen kunnenin 'autant de Démagogues turbulens'lBarbeyrac wil zeker aan de predikantem het recht toekennen om alsprivé-persoon bijvoorbeeld in eenvergadering 'à tit.~~ personnel'zijn oordeel over de magistratuuruit te spreken, eveneens mag deprediké:illt in een ge sprek onder vier:..ogen de magistraat op zijn foutenwijzen. Maar, nogmaals, in hetopenbaar mag dat nimmer gebeuren,want dat resulteert onherroepelijkin een verachting voor alle autoriteit en wetten. Een slecht voorbeeld wordt snel nagevolgd. Zelfsmag de kerk zich niet in het openbaar verzetten tegen misbruiken vande staat inzake kwesties die derelig;e betreffen. Want geeft mende Kerk daar enige macht, dan zalzij haar invloed steeds verder uitbreiden en het slot is, zegt Barbeyrac, dat men met een inquisitieopgescheept zit. Kortom met allemiddelen moet voorkomen worden dat
(vervolg pag. 26)