fle

100
Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 1 Vlaams Gewest 30 juni 2005

Upload: elia-nv

Post on 08-Mar-2016

218 views

Category:

Documents


1 download

DESCRIPTION

http://www.eliagroup.eu/nl/investor-relations/~/media/files/Elia/publications-2/investment-plans/flemish/investeringsplan-vlaams-gewest-2005-2008.pdf

TRANSCRIPT

Page 1: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 1

Vlaams Gewest30 juni 2005

Page 2: fle

2 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 3: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 3

“We are a team of dedicated professionals,

accountable for keeping the lights on, by serving our

customers and the community in an efficient way”

Vlaams Gewest30 juni 2005

Page 4: fle

4 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 5: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 5

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE 5

LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN 8

Inleiding 11

WETTELIJKE CONTEXT 13

DRIE DOELSTELLINGEN AAN DE BASIS VAN DE ONTWIKKELING VAN HET

ELEKTRICITEITSNET: ENERGIE, MILIEU, ECONOMIE 13

BELEID INZAKE DE ONTWIKKELING VAN HET ELEKTRICITEITSNET 14

ALGEMENE OPBOUW VAN HET “INVESTERINGSPLAN” 15

1 Methodologie van de ontwikkeling van hetelektriciteitsnet 17

1.1 HET ELEKTRICITEITSTRANSMISSIENET IN BELGIË 19

1.2 METHODOLOGIE VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET

ELEKTRICITEITSTRANSMISSIENET 19

1.2.1 Algemene beschrijving 191.2.2 Onzekerheden die de ontwikkeling van het elektriciteitsnet kenmerken

201.2.3 De visie op korte en middellange termijn 20

2 Evolutie van het verbruik 21

2.1 MACRO-ENERGETISCH KADER 23

2.1.1 Basishypotheses 242.1.2 Vooruitzichten in verband met het elektriciteitsverbruik 26

2.2 DEFINITIE VAN DE VERBRUIKSSCENARIO’S (AFGENOMEN VERMOGEN) 33

2.2.1 Hoge variant 342.2.2 Lage variant 35

2.3 LAATSTE MÉTHODOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN M.B.T. DE LOKALE

VERBRUIKSPROGNOSES 37

2.3.1 Invloed van de temperatuur op het elektriciteitsverbruik 372.3.2 Tendensgebonden evolutie van het elektriciteitsverbruik 39

Page 6: fle

6 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

3 Evolutie van de productie 41

3.1 HYPOTHESES VAN HET INDICATIEF PROGRAMMA VAN DE

PRODUCTIEMIDDELEN 2005-2014 43

3.1.1 Centrale productie 433.1.2 Decentrale productie 43

3.2 HYPOTHESES VAN HET INVESTERINGSPLAN 44

3.2.1 Centrale productie 453.2.2 Decentrale productie 46

3.3 DEFINITIE VAN PRODUCTIESCENARIO’S 50

3.3.1 Basisscenario’s voor de productie 50

4 Criteria voor de ontwikkeling van het transmissienet 53

4.1.1 Investeringen door het stijgende verbruik in de middenspanningsnetten55

4.1.2 Investeringen verbonden met de herstructurering van de36 kV-netten 56

4.1.3 Algemeen beleid voor het ontkoppelen van het 70 kV-net 564.1.4 Belastingsoverdrachten van de spanningsniveaus 70 tot 36 kV

naar 150 kV 56

4.2 DIMENSIONERINGSCRITERIA VOOR HET AANSLUITEN VAN

WINDTURBINES 57

4.2.1 Dimensioneringsmethodes 574.2.2 Dimensioneringscriteria 59

5 Referentie-elektriciteitsnet 61

5.1 BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN 64

5.1.1 Versterkingen die voorzien werden tegen 2003 645.1.2 Versterkingen gepland tegen 2005 665.1.3 Versterkingen gepland tegen 2006 68

5.2 GRAFISCH OVERZICHT VAN DE LOPENDE VERSTERKINGEN 69

6 Versterking van het distributienet tegen 2007 75

6.1 HET ELEKTRICITEITSNET AFSTEMMEN OP DE PRODUCTIE- EN

VERBRUIKSNIVEAUS 77

6.2 DIAGNOSE VAN DE KNELPUNTEN IN HET ELEKTRICITEITSNET 78

6.3 DEFINITIE VAN DE VERSTERKINGSSCENARIO'S 78

Page 7: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 7

6.4 HAALBAARHEIDSONDERZOEK 80

6.4.1 Technische uitvoerbaarheid 806.4.2 Beperkingen inzake ruimtelijke ordening 806.4.3 Realisatieplanning 81

6.5 GRAFISCH OVERZICHT VAN DE VOORGESTELDE VERSTERKINGEN

TEGEN 2007 81

7 Versterking van het distributienetop langere termijn 87

7.1 BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN 89

7.2 GRAFISCH OVERZICHT VAN DE VOORZIENE VERSTERKINGEN

OP LANGERE TERMIJN 92

Besluiten & uitvoering van het Investeringsplan 97

Page 8: fle

8 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN

Tabel 2.1: Evolutie van het BBP en de toegevoegde waarden per sector bij constante prijzen2005-2012, in % per jaar 25

Figuur 2.2: Internationale brandstofprijzen (in USD (2000)/toe) 26

Figuur 2.3: Voorspelde evolutie van het Belgische elektriciteitsverbruik tussen 2005 en 2012

volgens de hoge variant en de lage variant (in TWh) en vergelijking

met de varianten die in de Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007werden gehanteerd 27

Tabel 2.4: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2005-2012, hoge variant) 29

Tabel 2.5: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2005-2012, lage variant) 29

Figuur 2.6: Verdeling van de besparingen inzake elektriciteitsverbruik, tegen 2008 en 2012,in GWh van de lage variant in vergelijking met de hoge variant 32

Tabel 2.7: Jaarlijkse groeipercentages van het elektriciteitsverbruik per sector (2005-2012)33

Figuur 2.8: Evolutie van het piekverbruik (globaal en sectoraal) – Hoge variant 35

Figuur 2.9: Evolutie van het verbruik “op de piek” (globaal en sectoraal) – Lage variant 36

Figuur 2.10: Ontleding van het residentieel verbruik in invloedsfactoren – «vervolmaakt»model 38

Figuur 2.11: Voorbeeld van ontleding in seizoensgebonden en niet-seizoensgebonden

bestanddelen van een chronologische reeks van gegevens inzakeresidentieel verbruik over een periode van drie en een half jaar 38

Tabel 3.1: Kenmerken van de productie-eenheden die in 2002 in bedrijf zijn genomenof die voor 2005 of 2006 gepland zijn 46

Figuur 3.2: Hypotheses in termen van toename van het opgesteld vermogen van dewindparken in vergelijking met de situatie 2003 47

Tabel 3.3: Evolutie van het opgesteld vermogen van de windparken in vergelijkingmet de situatie in 2003, per Gewest 48

Figuur 3.4: Hypotheses in termen van toename van het opgesteld vermogen van deoff-shore windparken in vergelijking met de situatie 2003 48

Tabel 3.5: Evolutie van het opgesteld vermogen van de off-shore windparken in vergelijkingmet de situatie 2003 49

Figuur 3.6: Hypotheses in termen van toename van het opgesteld vermogen inzakewarmtekrachtkoppeling in vergelijking met de situatie 2003 49

Tabel 3.7: Evolutie van het opgestelde vermogen in termen vanwarmtekrachtkoppeling in vergelijking met de situatie 2003, per Gewest 50

Figuur 3.8: Productieplan op de piek tot en met 2007, in MW – Hogeverbruiksvariant 51

Figuur 3.9: Productieplan op de piek tot het jaar 2007, in MW – Lageverbruiksvariant 51

Figuur 3.10: Evolutie van het beschikbare vermogen, op de piek, in MW, per type

eenheid, respectievelijk tegen 2007 en tegen 2012 (middellange termijn),ten opzichte van de bestaande situatie in 2003 52

Figuur 4.1: Productiecurven van een windturbine, in percentage van het normale vermogen,per seizoen, in functie van het uur van de dag 58

Figuur 4.2: Gecumuleerde frequentiecurven van gemiddeld uurvermogen die een

on-shore windturbine ontwikkelt in percentage van zijn nominaal

Page 9: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 9

vermogen, bij een gemiddelde jaarlijkse productieduur van 2.000 uur,per seizoen. 60

Tabel 5.1: Stand van zaken van de versterkingen uit het Investeringsplan 2003-2006, die

voorzien werden tegen 2003 maar op 1 januari 2005 nog niet waren gerealiseerd65

Tabel 5.2: Stand van zaken van de versterkingen die voorzien werden tegen 2005 67

Tabel 5.3: Lijst van de investeringen die voorzien worden tegen 2006 68

Figuur 5.4: Referentienet Vlaanderen 2005 70

Figuur 5.4: Hoogspanningsnet detail A 2005 71

Figuur 5.4: Hoogspanningsnet detail B 2005 72

Figuur 5.4: Hoogspanningsnet detail C 2005 73

Figuur 6.1: Hypothesen voor de verbruiksevolutie tussen 2002 en 2012, in MW 77

Tabel 6.2: Lijst van de investeringen die tegen 2007 moeten gebeuren 79

Tabel 6.3: Planning van de investeringen tegen 2007 81

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet Vlaanderen 2007 82

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet detail A 2007 83

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet detail B 2007 84

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet detail C 2007 85

Tabel 7.1: Lijst van de investeringen op middellange termijn die al in het Investeringsplan2003-2006 voorgesteld werden 90

Tabel 7.1: Lijst van de investeringen op middellange termijn die al in het Investeringsplan2003-2006 voorgesteld werden (vervolg) 91

Tabel 7.2: Lijst van de investeringen op middellange termijn die al in het Investeringsplan2004-2007 voorgesteld werden 92

Tabel 7.3: Lijst van de nieuwe op middellange termijn voorgestelde investeringen 92

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet Vlaanderen op langere termijn 93

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet detail A op langere termijn 94

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet detail B op langere termijn 95

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet detail C op langere termijn 96

Tabel 8.1: Planning van de investeringen tegen 2007 100

Page 10: fle

10 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 11: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 11

Inleiding

Page 12: fle

12 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 13: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 13

WETTELIJKE CONTEXT

De openstelling van de elektriciteitsmarkt werd ingeluid door de Richtlijn 96/92/EG

van het Europees Parlement en van de Raad van 19 december 1996 betreffende

gemeenschappelijke regels voor de interne elektriciteitsmarkt1. In het Vlaams

Gewest werd deze Richtlijn omgezet door het decreet van 17 juli 2000 houdende

de organisatie van de elektriciteitsmarkt en verder uitgewerkt door het “Besluit van

de Vlaamse regering met betrekking tot de distributienetbeheerders voor

elektriciteit” van 15 juni 20012. Artikel 12 van dit Besluit belast de

distributienetbeheerder met de ontwikkeling van het distributienet. De praktische

modaliteiten van het Investeringsplan zijn vastgelegd in “Deel II–Hoofdstuk 1-

Afdeling 1.1” van het “Technisch Reglement distributie elektriciteit (Vlaams

Gewest)”.

Het Investeringsplan dekt een periode van drie jaar; het wordt om het jaar

aangepast voor de volgende drie jaar en vóór 1 juli van het betreffende jaar aan

de VREG meegedeeld.

Het Investeringsplan omvat:

• een gedetailleerde raming van de nodige behoeften aan distributiecapaciteit, met

aanduiding van de onderliggende hypothesen;

• het investeringsprogramma dat de distributienetbeheerder vooropstelt om deze

behoeften te kunnen dekken.

Het Investeringsplan betreft enkel het net waarvoor Elia als

distributienetbeheerder door de Vlaamse overheid is aangeduid, met uitzondering

van de netten van 70 kV tot 30 kV beheerd door IMEA en Interelectra.

DRIE DOELSTELLINGEN AAN DE BASIS VAN DE ONTWIKKELING VAN

HET ELEKTRICITEITSNET: ENERGIE, MILIEU, ECONOMIE

Het Investeringsplan beschrijft de investeringen, die noodzakelijk zijn om te

voldoen aan de lange termijnbehoeften inzake distributiecapaciteit en dit tegen de

laagst mogelijke kostprijs voor de gemeenschap. De term kostprijs moet hier in

een ruimere dan strikt economische zin worden begrepen en omvat naast de

economische ook de energetische en milieuaspecten.

De doelstelling is die investeringen te kiezen, die de gemeenschap het meeste baat

bijbrengen3.

1 Deze Richtlijn werdt op 1 juli 2004 vervangen door Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad

betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne elektriciteitsmarkt.2 Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, gepubliceerd in het Staatsblad op 22

september 2000.3 Artikel 12 van de wet van 29 april 1999 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt omschrijft dit in de volgende

bewoordingen (Artikel 12, §3, 5°) “Na advies van de Commissie stelt de Koning de regels vast inzake de doelstellingendie de netbeheerder moet nastreven inzake kostenbeheersing”.

Page 14: fle

14 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Drie doelstellingen liggen aan de basis:

• energie: het elektriciteitsvervoer op lange termijn waarborgen, rekening houdend

met de beschikbare productiemiddelen, het verbruik, de geografische spreiding

en de evolutie ervan;

• milieu: opteren voor duurzame oplossingen, met een minimale impact op het

leefmilieu en de ruimtelijke ordening;

• economie: streven naar het meest voordelige transporttarief voor de

eindverbruiker, met inachtneming van de voorgaande vereisten.

De interacties tussen die verschillende doelstellingen zijn veelvuldig en vaak zelfs

tegenstrijdig.

Bij wijze van voorbeeld: de uitwerking van een beleid dat:

• rekening houdt met de onzekerheden rond de evolutie en de lokalisatie van de

productiemiddelen voor elektriciteit4;

• tevens rekening houdt met de onzekerheden rond de evolutie van het

elektriciteitsverbruik5 en/of;

• de naleving van bepaalde milieunormen nastreeft;

kan in tegenspraak lijken met de vereiste van economische rendabiliteit vanuit het

oogpunt van de gemeenschap.

Het zoeken naar een verantwoord evenwicht tussen die drie doelstellingen is

nochtans de rode draad doorheen dit Investeringsplan. Het werd opgesteld vanuit

het streven naar een optimale ontwikkeling van het distributienet, gekenmerkt

door:

• een betrouwbaar en zeker vervoer van elektriciteit op lange termijn;

• een concurrentiele en stabiele prijs voor het vervoer;

• een minimale impact op het leefmilieu en de ruimtelijke ordening;

• een beperking van de risico’s inherent aan investeringsbeslissingen in de context

van een onzekere toekomst.

BELEID INZAKE DE ONTWIKKELING VAN HET ELEKTRICITEITSNET

Elia is samengesteld uit twee wettelijke entiteiten die als één enkele economische

entiteit werken: Elia System Operator, houder van de licenties, en Elia Asset,

eigenaar van het net. Het vermaasde net dat door Elia System Operator (“Elia”)

wordt beheerd, bestrijkt de spanningsniveaus van 380 kV tot en met 30 kV en

vormt, vanuit beheerstechnisch oogpunt, één geheel. De globale krachtlijnen

vormen het algemene referentiekader, ook al heeft het onderhavige

Investeringsplan van Elia in strikte zin enkel betrekking op de spanningsniveaus

van 70 kV en lager.

4 De onzekerheden met betrekking tot de evolutie van de productiemiddelen spruiten onder meer voort uit het inschakelen

van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling om tegemoet te komen aan de beleidslijnen inzake

duurzame ontwikkeling; de realisatie van deze doelstellingen hangt af van de respons van de markt ten aanzien van desteunmaatregelen die worden ingevoerd. Een andere bron van onzekerheden hangt samen met de beschikbaarheid van

de thermische centrales en wordt veroorzaakt door de evolutie van de brandstofprijzen, die zeer volatiel zijn, zoals dezevan aardolie en aardgas.

5 Hierin liggen de onzekerheden vervat verbonden aan de respons van de verbruiker op de invoering van de maatregeleninzake de beheersing van de vraag.

Page 15: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 15

De krachtlijnen van het globale beleid voor de ontwikkeling van het

elektriciteitsnet6 zijn de volgende:

• voorrang verlenen aan het ondergronds aanleggen van nieuwe verbindingen met

een spanning van 36 kV of minder;

• een maximale benutting inclusief versterking van de bestaande 70 kV, 150 kV en

220 kV infrastructuur;

• voor nieuwe verbindingen op deze spanningen, bij voorkeur opteren voor:

− luchtlijnen op plaatsen waar deze kunnen worden aangelegd langs bestaande of

geplande grote infrastructuren. Ter compensatie zullen indien mogelijk

bestaande lijnen worden verwijderd om een globaal milieuevenwicht te

bewaren;

− ondergrondse kabels in de andere gevallen;

• verdere ontwikkeling van de zeer hoge spanningsverbindingen (380 kV) via

luchtlijnen om redenen van technische en economische aard.

ALGEMENE OPBOUW VAN HET “INVESTERINGSPLAN”

Dit Investeringsplan stoelt op dezelfde principes die werden bepaald voor het

Investeringsplan 2003-2006.

Het Investeringsplan telt 7 hoofdstukken en hun respectieve bijlagen.

Het hoofddocument heeft tot doel:

• een stand van zaken op te maken betreffende de vordering van de versterkingen

die in de vorige Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 voorzien werden;

• een voorstel van versterking van het net tegen 2007 uit te werken op basis van

verschillende scenario’s die worden opgesteld op basis van evolutiehypotheses;

• de mogelijke richtinggevende pistes met betrekking tot de versterking van het

net en de beslissingen betreffende studieprojecten, op langere termijn, te

actualiseren;

• de nieuwe methodologische ontwikkelingen te beschrijven die in het kader van

dit Investeringsplan worden gebruikt.

Om de informatie in het hoofddocument te beperken, wordt de lezer verzocht de

bijlagen te raadplegen voor:

• alle informatie over de methodologieën die al werden beschreven in het

Investeringsplan 2003-2006;

• de redenen voor de investeringen die in de vorige Investeringsplannen 2003-

2006 en 2004-2007 voorzien werden.

Na een korte beschrijving van de rol van het elektriciteitstransmissienet geeft het

eerste hoofdstuk de methodologie van de ontwikkeling van het net die in dit

Investeringsplan werd toegepast.

De hoofdstukken 2 en 3 zijn gewijd aan de beschrijving van de basishypotheses en

de scenario’s die werden uitgewerkt vanuit het standpunt van het

elektriciteitsverbruik enerzijds en de elektriciteitsproductie anderzijds.

Hoofdstuk 4 vat de dimensioneringscriteria van het distributienet samen en

beschrijft de nieuwe concepten die werden ontwikkeld in het kader van het proces

om het transmissienet te dimensioneren. Het is ongetwijfeld nuttig eraan te

herinneren dat het om een complex proces gaat, aangezien hierbij rekening moet

6 Het beleid van de netbeheerder zal echter worden bijgestuurd indien dit noodzakelijk mocht blijken om aan de vigerende

wetgeving te voldoen.

Page 16: fle

16 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

worden gehouden met technische, economische en milieufactoren en met hun

talrijke interacties.

Hoofdstuk 5 beschrijft het referentie-distributienet.

De netversterkingen die het gevolg zijn van de vereiste distributiecapaciteit worden

weergegeven in de hoofdstukken 6 en 7.

Tot besluit volgt een samenvatting van het uitvoeringsplan van de investeringen

voor de versterking van het net dat aan de VREG wordt voorgelegd.

Het voorliggend Investeringsplan werd opgesteld op basis van een aantal

gegevens, die elders in deze tekst nader worden omschreven. Een belangrijk deel

van deze gegevens zijn hypothetisch en dus per definitie onzeker. Bijgevolg is de

uitvoering van sommige investeringen afhankelijk van beslissende elementen: de

investeringsvoorstellen die in dit plan worden aanbevolen, kunnen het voorwerp

zijn van eventuele wijzigingen die verbonden zijn met de evolutie van de

elektriciteitsmarkt en van de beslissingen van de betrokken marktspelers.

Bovendien zorgt de voortdurende evolutie van de geldende wetten en

regelgevende teksten op het vlak van de elektriciteit (in ruime zin genomen, met

inbegrip van milieu, stedenbouw, enz. ) voor andere elementen van onzekerheid.

Zo kan Elia geen vaste en definitieve verbintenissen aangaan met betrekking tot

de uitvoeringstermijnen van de investeringen, aangezien deze termijnen sterk

afhankelijk zijn van de procedures voor het verkrijgen van de vergunningen.

Page 17: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 17

1 Methodologie van deontwikkeling van hetelektriciteitsnet

Page 18: fle

18 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 19: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 19

1.1 HET ELEKTRICITEITSTRANSMISSIENET IN BELGIË

De rol en de structuur van het Belgische elektriciteitsnet werden in het

Investeringsplan 2003-2006 voorgesteld. De gedetailleerde beschrijving is

beschikbaar in bijlage bij hoofdstuk 1 van dit document.

Het transmissienet dat door Elia System Operator (“Elia”) als netbeheerder wordt

beheerd, bestaat uit luchtlijnen en ondergrondse kabels met een spanning van 380

kV tot en met 30 kV. Meer dan 800 hoogspanningsposten zetten de spanning naar

het gewenste niveau om. Het volledige hoogspanningsnet bestaat uit 8.276 km

verbindingen, waarvan 5.674 km luchtlijnen en 2.602 km ondergrondse kabels.

1.2 METHODOLOGIE VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET

ELEKTRICITEITSTRANSMISSIENET

Het Investeringsplan is in de eerste plaats bedoeld om een plan uit te werken voor

de uitbreiding van het net voor de komende drie jaar, rekening houdend met de

waarschijnlijke behoeften van de huidige en toekomstige gebruikers, en waarbij

wordt nagestreefd om de gewenste beschikbaarheid en betrouwbaarheid zo goed

mogelijk te waarborgen.

De methodologie van het Investeringsplan streeft dit doel na.

Bovendien beoogt de methodologie van het Investeringsplan rekening te houden

met:

• de onzekerheden die de ontwikkeling van het net kenmerken;

• de tijdsaspecten die met deze onzekerheden zijn verbonden.

Deze methodologische aspecten worden beschreven in de onderstaande delen

1.2.1 tot 1.2.3.

1.2.1 ALGEMENE BESCHRIJVING

De methodologie van het Investeringsplan kan in drie verschillende fases worden

uitgesplitst:

• De eerste fase bestaat in het vastleggen van de parameters die een bepalende

invloed hebben op de ontwikkeling van het net, zoals bijvoorbeeld de evolutie

van het elektriciteitsverbruik en de evolutie van het productiepark. Ook de

spreiding van het verbruik over de verscheidene afnamepunten vormt een zeer

belangrijk element in deze fase.

• In een tweede fase wordt een reeks uiteenlopende scenario’s uitgewerkt op basis

van de verschillende hypotheses die na afloop van de eerste fase zijn

overgebleven. Met behulp van deze scenario’s moeten alle denkbare scenario’s

kunnen worden bestreken die op het vlak van het beleid inzake de

energievoorzieningscenario’s van het Gewest worden bepaald

(energieonafhankelijkheid, quota van groene energie, inplanting van nieuwe

productie-eenheden, …). Voor ieder scenario worden vervolgens de vereiste

netversterkingen bepaald volgens welbepaalde technische criteria.

• In de derde fase worden de aan te brengen wijzigingen geëvalueerd, waarbij niet

alleen rekening wordt gehouden met de technische criteria, maar ook met de

Page 20: fle

20 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

economische en milieugebonden aspecten, evenals overwegingen in verband met

de ruimtelijke ordening.

De laatste twee fases vormen een iteratief proces.

1.2.2 ONZEKERHEDEN DIE DE ONTWIKKELING VAN HET ELEKTRICITEITSNET

KENMERKEN

Dit Investeringsplan heeft betrekking op de spanningsniveaus van 70 kV tot 30 kV.

De evolutie van het elektriciteitsverbruik heeft een zeer grote impact op de

ontwikkeling van deze spanningsniveaus.

De onzekerheden die de ontwikkeling van het net kenmerken, vinden hun

oorsprong vooral in:

• de evolutie en lokalisatie van het verbruik; de belangrijkste onzekerheden

houden verband met enerzijds de beheersing van de vraag, die in hoge mate

afhankelijk is van de wijze waarop de verbruiker op de bestaande incentives

reageert (REG-maatregelen, CO2-taks, enz.) en anderzijds met de lokalisatie van

nieuwe afnamepunten/of de aanzienlijke groei van bestaande plaatselijke

afnamepunten;

• de mate van ontwikkeling van decentrale productiemiddelen en hun lokalisatie.

Beide facetten die in het Investeringsplan 2003-2006 werden gedetailleerd, komen

in bijlage bij hoofdstuk 1 van dit document uitvoeriger aan bod.

1.2.3 DE VISIE OP KORTE EN MIDDELLANGE TERMIJN

Overigens hebben niet alle beslissingen in verband met de ontwikkeling van het

net waarmee het Investeringsplan rekening houdt dezelfde reikwijdte:

• beslissingen voor de korte termijn zijn economisch en/of technisch

onomkeerbaar;

• de projectenportefeuille op middellange termijn zal geleidelijk nauwkeuriger

worden omschreven in functie van het zich al dan niet bevestigen van de

hypothesen verbonden met deze portefeuille.

De twee opeenvolgende termijnen zijn de volgende:

• een korte termijn: deze heeft betrekking op de eerste twee jaar van de periode

die in dit plan wordt behandeld;

• een middellange termijn.

De redenen voor deze keuze werden toegelicht en goedgekeurd in het kader van

de uitwerking van het eerste Investeringsplan 2003-2006; ze worden nader

toegelicht in bijlage bij hoofdstuk 1 bij dit document.

Page 21: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 21

2 Evolutie van hetverbruik

Page 22: fle

22 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 23: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 23

De uitwerking van lokale verbruiksprognoses is een onmisbare fase bij het

opstellen van het Investeringsplan voor het elektriciteitsnet.

De lokale verbruiksprognoses vloeien voort uit een vergelijkingsproces tussen twee

informatiebronnen die elk vanuit een andere logica vertrekken, meer bepaald

vanuit een “macro-economische” en een “micro-economische” invalshoek. De

gedetailleerde beschrijving van dit proces, in het kader van de klassieke,

deterministische planningsmethodes, die voornamelijk steunen op het

werkingspunt van het net op de piek, was het voorwerp van het Investeringsplan

2003-2006 en is beschikbaar in bijlage bij hoofdstuk 2 van dit document.

De zogeheten micro-economische benadering is van cruciaal belang voor de

regionale ontwikkeling van de netten. Ze is immers bepalend voor de berekening

van lokale verbruiksprognoses die de ontwikkeling van het net op de betrokken

spanningsniveaus aansturen.

Deel 2.1 infra stelt het macro-energetisch kader voor dat als referentie dient voor

dit Investeringsplan. Het steunt voornamelijk op de energievooruitzichten op lange

termijn die het Federaal Planbureau heeft vastgesteld. De definitie van de

verbruiksscenario’s die het gevolg zijn van het opnemen van de resultaten van de

micro-economische benadering in het macro-energetisch kader is het voorwerp

van deel 2.2 infra.

Deel 2.3 is gewijd aan de laatste methodologische ontwikkelingen m.b.t. de lokale

verbruiksprognoses.

2.1 MACRO-ENERGETISCH KADER

Het macro-energetisch kader van dit Investeringsplan steunt voornamelijk op de

energievooruitzichten op lange termijn van het Federaal Planbureau, inzonderheid

op de studies:

• Energievooruitzichten voor België tegen 2030, Federaal Planbureau, Planning

Paper 95 (BfP/PP95);

• Demande maîtrisée d’électricité: Elaboration d’une projection à l’horizon 2020,

Federaal Planbureau, Working Paper 19-04 (BfP/MDE).

De vooruitzichten BfP/PP95 werden gegenereerd op basis van een kwantitatieve

analyse die steunt op het model PRIMES7, dat de werking van het Belgische

energiesysteem op geïntegreerde wijze simuleert.

De projectie BfP/MDE is dan weer een alternatieve projectie van de vraag naar

elektriciteit, rekening houdend met meer voluntaristische strategieën en

maatregelen voor het beheer van het energieverbruik: ze steunt op de integratie

van de vooruitzichten van het referentiescenario van BfP/PP95 en van de potentiële

7 PRIMES is een energiemodel dat de Europese energiemarkt in haar geheel en de energiemarkten van de lidstaten op

lange termijn simuleert (tegen het jaar 2030). Dit model is een toepassing waarmee men de energiemarkt kan

analyseren en voorspellingen kan maken over deze markt, rekening houdend met de verschillende varianten op het vlakvan de externe omgeving (economische groei en structuur, prijs van de brandstoffen, enz.). Bovendien kan men dankzij

dit model de impact van politieke keuzes op het energievlak simuleren. Dit is een partieel evenwichtmodel, gebaseerd opde hypothese dat zowel producenten als consumenten op prijssignalen reageren. Het evenwicht wordt bereikt wanneer in

ieder segment van het energiesysteem de prijs de vraag en het aanbod op dezelfde hoogte brengt. Het evenwicht wordt“partieel” genoemd omwille van het feit dat er geen feedback is van de energetische sfeer naar de economische sfeer.

Het elektriciteitsverbruik vormt een van de segmenten van de endogeen gemaakte energiemarkt in PRIMES. Lezers diegeïnteresseerd zijn in een volledige beschrijving hiervan, kunnen terecht in bijlage 1 van de Planning Paper 88 van het

Federaal Planbureau.

Page 24: fle

24 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

energiebesparingen afgeleid uit de studie van het Fraunhofer Institute8. Het

Federaal Planbureau benadrukt in zijn Working Paper 19-04 (BfP/MDE): «Deze

alternatieve projectie vormt dus geen alternatief scenario, in de klassieke

betekenis van dit woord, voor het referentiescenario in de studie van het Federaal

Planbureau, aangezien deze projectie niet voortkomt uit hetzelfde methodologische

kader (model, hypotheses enz.). Ze houdt geen rekening met de economische

impact van de strategieën en maatregelen die noodzakelijk zijn om elektriciteit te

besparen.»

Buiten deze twee studies werden ook de studie van de Europese Commissie

«European Energy and Transport Trends to 2030» («Trends to 2030») en de studie

van het Fraunhofer Institute geraadpleegd.

Het macro-energetisch referentiekader van dit Investeringsplan valt uiteen in twee

duidelijk van elkaar onderscheiden varianten die toelaten rekening te houden met

een vrij breed spectrum van vooruitzichten inzake elektriciteitsverbruik dat

representatief is voor het onzeker karakter van de evolutie van dit verbruik:

• de hoge variant is afgeleid van het referentiescenario van de studie BfP/PP95;

• de lage variant steunt op de projectie BfP/MDE en simuleert een

voluntaristische context van beheersing van de elektriciteitsvraag.

De onderstaande delen 2.1.1 en 2.1.2 bevatten respectievelijk:

• de beschrijving van de basishypotheses van de langetermijnvooruitzichten van

het Federaal Planbureau;

• het macro-energetisch referentiekader in de beide varianten die hierboven

worden beschreven en de onderliggende vooruitzichten inzake

elektriciteitsverbruik op basis van de berekeningen waarop dit Investeringsplan

2005-2008 van het transmissienet steunt.

2.1.1 BASISHYPOTHESES

De energieprojecties op lange termijn, die het Federaal Planbureau heeft

opgesteld, steunen op een aantal hypotheses die we hierna kort samenvatten.

Deze hypotheses zijn dezelfde voor de hoge en de lage variant van

elektriciteitsverbruik waarop dit Investeringsplan steunt.

Economische groeihypotheses voor België

De economische groeiverwachtingen (BBP) waarop de simulaties voor de periode

2005-2012 zijn gebaseerd, situeren zich rond 2,1% per jaar, wat overeenstemt

met de gemiddelde groei die de voorbije jaren werd waargenomen.

We stellen een lichte vertraging van de economische groei vast tijdens het tweede

gedeelte van de beschouwde periode ten opzichte van het eerste gedeelte; de

verwachte gemiddelde jaarlijkse groei bedraagt 2,2% voor de periode 2005-2008

en 2,0% voor de periode 2008-2012.

Onderstaande tabel 2.1 bevat de hypotheses betreffende de evolutie van het BBP

en de toegevoegde waarden bij constante prijzen tussen 2005 en 2012.

8 «Beheer van de energievraag in het kader van de inspanningen die België moet leveren om de uitstoot van

broeikasgassen te beperken», studie die het Fraunhofer Institute uitvoerde in opdracht van de Belgische FederaleOverheid van Economische Zaken (mei 2003). Deze studie is specifiek gewijd aan de gedetailleerde analyse van de meest

veelbelovende maatregelen tot beheer van de energievraag; deze maatregelen moeten worden ondersteund in het kadervan de verbintenissen die België is aangegaan op het gebied van het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen.

Page 25: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 25

Tabel 2.1: Evolutie van het BBP en de toegevoegde waarden per sector bij constante prijzen 2005-2012, in %

per jaar

Bronnen: BfP/PP95, BNB

De activiteiten van de industrie en de tertiaire sector zouden groeien tegen een

vergelijkbaar tempo, wat breekt met de «traditionele» hypothese van omslag van

de toegevoegde waarde van de industrie naar de diensten.

Binnen de industrie zouden de chemische sector en, in mindere mate, de sectoren

non-ferro metalen en metaalverwerking de meest dynamische sectoren zijn.

Anderzijds gaat men uit van een achteruitgang of nagenoeg een stilstand van de

traditionele industrieën zoals de ijzer- en staalindustrie en de textiel.

Demografische hypotheses

Op basis van de hypotheses dat, enerzijds, de gemiddelde grootte van de gezinnen

kleiner zal worden9 en, anderzijds, de Belgische bevolking licht zal toenemen10, zou

het aantal gezinnen tijdens de periode 2005-2012 een gemiddelde aangroei van

0,8% per jaar kennen, goed voor 249.000 extra gezinnen in 2012 ten opzichte van

2005.

Hypotheses met betrekking tot de prijzen van energieproducten

Figuur 2.2 toont de onderliggende tendensen voor de internationale

brandstofprijzen. De steenkoolprijs zou stabiel blijven, terwijl de prijsnoteringen

van aardolie en aardgas tussen 2005 en 2012 een lichte stijging zouden laten

9 De gemiddelde gezinsgrootte wordt voor 2010 op 2,3 leden geraamd, daar waar zij in 2000 nog 2,4 leden bedroeg. Deze

evolutie is sociaal-cultureel van aard en houdt verband met de opkomst van “atypische” gezinsvormen zoals

eenoudergezinnen, alleenstaanden, gescheiden ouders enz.10 België zal in 2010 naar schatting 10,332 miljoen inwoners tellen, tegenover 10,281 miljoen in 2000.

Page 26: fle

26 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

optekenen. De prijs van aardolie zou dus 20,8 dollar per vat bedragen in 2012, de

prijs van steenkool 17,5 dollar per gelijkwaardig vat olie.

Figuur 2.2: Internationale brandstofprijzen (in Euros (2000)/toe)

Klimaathypotheses

Er wordt verondersteld dat de klimaatomstandigheden tijdens de beschouwde

periode constant zullen blijven. Als referentie worden daarbij de

klimaatomstandigheden gehanteerd die in 2000 werden opgetekend11. In navolging

van het Federaal Planbureau merken we op dat 2000 een vrij zacht jaar was, zodat

deze hypothese kan leiden tot een zekere onderschatting van het toekomstige

elektriciteitsverbruik van de gezinnen en, in mindere mate, van de diensten.

2.1.2 VOORUITZICHTEN IN VERBAND MET HET ELEKTRICITEITSVERBRUIK

Rekening gehouden met de hypotheses die voor de hoge variant werden

gehanteerd, zal het Belgische elektriciteitsverbruik tijdens de periode 2005-2012

gemiddeld met 1,6% per jaar toenemen en op het einde van deze periode 95 TWh

bedragen.

In de lage variant wordt uitgegaan van een lagere gemiddelde jaarlijkse groei van

het elektriciteitsverbruik; in deze variant zou de groei 0,7% bedragen, waardoor

het verbruik in 2012 zou uitkomen op 89 TWh.

In beide varianten vertoont het groeicijfer van het Belgische elektriciteitsverbruik

dus een daling in vergelijking met de voorbije tien jaar, toen de groei gemiddeld

11 De klimaatomstandigheden worden gemodelleerd op basis van het aantal graaddagen Figas, d.w.z. de som van de

verschillen tussen 16,5°C en de gelijkwaardige dagtemperaturen (gewogen gemiddelde van de gemiddeldedagtemperaturen van de laatste drie dagen, inclusief de lopende dag), voor zover die laatste zich onder 16,5°C bevinden.

Page 27: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 27

2,1% per jaar bedroeg. Deze verwachte tragere toename van de elektriciteitsvraag

ligt in het verlengde van de tendens die al een twintigtal jaar wordt waargenomen.

Bovendien zal de verwachte toename van het elektriciteitsverbruik lager zijn dan

de groei van de economische activiteit. Deze vaststelling wijst op:

• een geleidelijke verzadiging van het park van elektrische installaties,

gecombineerd met een verbetering van hun energie-efficiëntie;

• een sterkere progressie van de tertiaire sector dan van de industrie.

De figuur 2.3 toont de voorspelde evolutie van het Belgische elektriciteitsverbruik

volgens beide varianten evenals de vergelijking met de varianten die in de

Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 werden gehanteerd.

Figuur 2.3: Voorspelde evolutie van het Belgische elektriciteitsverbruik tussen 2005 en 2012 volgens de hoge

variant en de lage variant (in TWh) en vergelijking met de varianten die in de Investeringsplannen 2003-2006

en 2004-2007 werden gehanteerd

Page 28: fle

28 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

De structuur van het Belgische elektriciteitsverbruik per activiteitensector, hierna

de “sectorale structuur” genoemd, zal in beide beschouwde varianten in hoge mate

gelijklopen en blijft betrekkelijk stabiel tijdens de beschouwde periode. Ze blijft

immers gekenmerkt door een overwicht van de industrie – goed voor meer dan de

helft van het totale elektriciteitsverbruik – en door een niet verwaarloosbaar

aandeel van het huishoudelijke verbruik, dat bijna één derde van het totale

elektriciteitsverbruik voor zijn rekening neemt.

In de hiernavolgende delen worden de vooruitzichten op het vlak van het

elektriciteitsverbruik geschetst, zoals die uit beide varianten naar voren komen en

wel vanuit twee invalshoeken:

• de sectorale structuur van het elektriciteitsverbruik tegen 2012;

• de gemiddelde sectorale groeipercentages van het elektriciteitsverbruik tussen

2005 en 2012.

Sectorale structuur van het Belgische elektriciteitsverbruik

De sectorale structuren van het elektriciteitsverbruik die in beide varianten worden

geprojecteerd, vertonen weinig verschillen. De grote tendensen, die zich tussen nu

en 2012 aftekenen, zijn de volgende:

• De industrie zal nog altijd het leeuwendeel van het elektriciteitsverbruik voor

haar rekening nemen (54%). Binnen die sector zullen de chemische nijverheid

en, in een mindere mate, de ijzer- en staalindustrie de grootste

elektriciteitsvolumes verbruiken, aangezien beide bedrijfstakken alleen al goed

zijn voor respectievelijk 20% en 8% van het totale elektriciteitsverbruik in België.

• Het elektriciteitsverbruik van de gezinnen zal eveneens aanzienlijk blijven: de

huishoudelijke verbruikers zullen ongeveer 29% van het totale

elektriciteitsverbruik vertegenwoordigen.

• Ten slotte en ondanks de forse toename die tijdens de beschouwde periode wordt

opgetekend, zal het elektriciteitsverbruik van de dienstensector gematigd blijven

in vergelijking met de industriële en huishoudelijke sectoren. De tertiaire sector

zal hooguit 16% van het totale elektriciteitsverbruik voor zijn rekening nemen.

De tabellen 2.4 en 2.5 geven meer details over de geprojecteerde evolutie per

sector van het elektriciteitsverbruik (in GWh) tussen 2005 en 2012, respectievelijk

voor de hoge en de lage variant.

Page 29: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 29

Tabel 2.4: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2005-2012, hoge variant)

Tabel 2.5: Eindverbruik van elektriciteit (GWh) (2005-2012, lage variant)

Page 30: fle

30 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Sectorale groeipercentages tussen 2005 en 2012

De gemiddelde jaargroei van het Belgische elektriciteitsverbruik over de periode

2005-2012 zou volgens de hoge variant 1,6% en volgens de lage variant 0,7%

bedragen. Globaal gezien dragen alle economische sectoren bij tot de daling van

de groei van het elektriciteitsverbruik zoals ze in de lage variant wordt

gesimuleerd, met uitzondering van de sectoren transport en energie die

integendeel een toename van het elektriciteitsverbruik in de lage variant laten

optekenen. Deze vaststelling kan paradoxaal lijken, maar laat zich verklaren door

fenomenen van substitutie tussen energievormen die we in dit deel nader

beschrijven.

Hoge variant

De tertiaire sector zou, met een gemiddelde stijging van 2,4% per jaar in de

periode 2005-2012, de sterkste groei van het elektriciteitsverbruik vertonen. Deze

trend wijst op de economisch goede gezondheid van de dienstensector, maar ook

op het toenemend gewicht van het elektriciteitsverbruik in het energieverbruik van

de dienstensector. Het elektriciteitsverbruik van de tertiaire sector wordt in het

bijzonder gestimuleerd door het specifieke gebruik van elektriciteit (verlichting en

elektrische toestellen) en, in mindere mate, door de ontwikkeling van

klimaatregelingsinstallaties.

Het elektriciteitsverbruik in de industrie zal weliswaar minder krachtig toenemen

dan in de diensten, maar zal over de beschouwde periode toch nog een sterke

toename kennen, met een gemiddelde groei van 2% per jaar. Een nadere analyse

van de verschillende subsectoren leert ons dat de toename van het

elektriciteitsverbruik in de industrie vooral door de chemische nijverheid zal

worden gedragen, niet alleen wegens haar gewicht (meer dan één derde van het

industrieel verbruik), maar ook door haar sterke dynamiek (gemiddeld + 3,5% per

jaar, vooral onder invloed van de goede gezondheid van haar activiteiten).

In mindere mate zouden ook de sectoren non-ferro metalen, metaalverwerking en

voeding, drank en tabak de toename van het elektriciteitsverbruik in de industrie

ondersteunen, vooral onder invloed van een sterke economische dynamiek.

De ijzer- en staalindustrie ziet haar elektriciteitsverbruik licht toenemen als gevolg

van een veronderstelde herstructurering van het productieapparaat die

bevorderlijk zou zijn voor het elektriciteitsverbruik (vervangen van de hoogovens

door elektrische ovens).

In de transportsector zal het elektriciteitsverbruik in de periode 2005-2012

stagneren (- 0,2%):

• de stijging van de energiebehoeften in combinatie met de toename van het

personenvervoer heeft geen weerslag op het elektriciteitsverbruik: ze heeft

vooral betrekking op het luchtvervoer;

• de stijging van het elektriciteitsverbruik als gevolg van de toename van het

goederenvervoer per spoor wordt gecompenseerd door een hypothese van grote

verbetering van zijn energie-efficiëntie.

Het elektriciteitsverbruik van de gezinnen zal stijgen tegen het bescheiden tempo

van gemiddeld 0,7% per jaar tijdens de periode 2005-2012. Deze trage toename

wordt verklaard door verschillende hypotheses:

• De gevoelige verbetering van de energie-efficiëntie van de gebouwen en van de

huishoudapparaten remt de toename van het elektriciteitsverbruik door de

Page 31: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 31

gezinnen af. Bovendien zal het stimulerend effect van de nog steeds sterke

stijging van het deel van het gezinsinkomen dat beschikbaar is voor verwarming

of voor elektrische huishoudapparaten of het gebruik daarvan miniem zijn,

aangezien deze behoeften in België al ruimschoots zijn gedekt.

• De enige post die nog weinig ontwikkeld is en een potentiële marge creëert, is

die van de klimaatregelingsinstallaties: de globale invloed van een intensivering

van dit gebruik op de dynamiek van het elektriciteitsverbruik door de gezinnen

zal, indien ze concreet wordt, heel beperkt zijn in termen van energie. Anderzijds

mag de invloed van dit fenomeen op het profiel van de elektriciteitsbelasting niet

worden onderschat. Tijdens heel warme periodes bestaat het risico dat het

gebruik van klimaatregelingsinstallaties op sommige voedingspunten van het net

verbruikspieken teweegbrengt die problemen kunnen veroorzaken voor het

beheer van het net.

• Bovendien leidt de beschouwde hypothese inzake klimaatomstandigheden12 tot

een onderschatting van de potentiële toename van het elektriciteitsverbruik als

gevolg van het gebruik van verwarming, ook al moet deze potentiële

onderschatting worden gerelativeerd door de zwakke en afnemende penetratie in

België van elektrische verwarming.

Lage variant

De lage variant geeft een simulatie van de vraag naar elektriciteit in het geval van

intensivering van de voluntaristische acties die worden ondernomen op het vlak

van besparingen inzake energieverbruik.

Dit deel concentreert zich op het verwachte resultaat van de maatregelen tot

beheersing van het elektriciteitsverbruik tussen 2005 en 2012: het legt de nadruk

op de voornaamste bronnen van besparingen van verbruik in de lage variant in

vergelijking met de hoge variant.

12 Deze hypothese behoudt voor de hele beschouwde periode de temperatuuromstandigheden van het jaar 2000, veeleer

dan te werken met een historisch gemiddelde. Het aantal graaddagen in het jaar 2000 is historisch laag.

Page 32: fle

32 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 2.6: Verdeling van de besparingen inzake elektriciteitsverbruik, tegen 2007 en 2012, in GWh van de

lage variant in vergelijking met de hoge variant

Figuur 2.6 toont dat alle sectoren een bijdrage leveren tot de inspanningen om het

elektriciteitsverbruik te beheersen, met uitzondering van de sectoren transport en

energie.

De industrie draagt het meest bij tot de maatregelen die tot doel hebben de vraag

onder controle te houden13: zij neemt meer dan de helft van de totale inspanning

op zich; het verbruik in deze sector stijgt met +1,1% in de lage variant, tegen

+2,0% in de hoge variant. De industriële takken ondersteunen deze beweging. De

chemische sector en de ijzer- en staalindustrie zijn alleen al goed voor meer dan

de helft van de verwachte elektriciteitsbesparingen in de industrie, gelet op het

relatieve belang van hun verbruik in vergelijking met de overige sectoren.

Ook de gezinnen leveren een wezenlijke bijdrage tot de besparingen van

elektriciteit die voortvloeien uit de maatregelen tot beheersing van de vraag14. Zij

nemen ongeveer een kwart van de totale inspanningen op zich. Bijgevolg is de

groei van de vraag in deze sector, voor de in het plan beschouwde periode,

negatief in de lage variant: -0,3% tegen +0,7% voor de hoge variant.

De tertiaire sector realiseert ongeveer 20% van de elektriciteitsbesparingen in het

kader van de inspanningen die worden geleverd om de energievraag onder

controle te krijgen. De toename van het elektriciteitsverbruik in deze sector voor

13 De maatregelen tot beheersing van de energievraag die aan de basis liggen van de simulaties van beheersing van de

vraag voor de industrie behelzen:•akkoorden waarover per sector wordt onderhandeld;

•een herziening van de bestaande programma’s tot subsidiëring van de inspanningen inzake energie-efficiëntie;•invoeren van begeleidingsprocedures (energieaudits);

•bijzondere fiscale maatregelen (energie- en CO2-belastingen);•creëren van een markt van emissierechten.

14 Voor de gezinnen behelzen de beoogde maatregelen om de stijging van het elektriciteitsverbruik te matigen meerbepaald:

•uitwerken van normen inzake energieprestaties voor gebouwen;•een actief informatiebeleid betreffende de hulp die de overheid biedt om gezinnen ertoe aan te zetten de juiste keuzes

te maken op het gebied van energieverbruik;•een actief bewustmakings- en vormingsbeleid op het vlak van energiebesparingen.

Page 33: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 33

de periode 2005-2012 daalt met de helft en bedraagt +1,2% in de lage variant

tegen +2,4% in de hoge variant. De voor deze sector gesimuleerde maatregelen

komen sterk overeen met die voor de gezinnen.

Voor de transport- en energiesector leidt de variant van beheersing van het

energieverbruik15 integendeel tot een niveau van elektriciteitsverbruik dat hoger is

in de lage dan in de hoge variant.

• Het elektriciteitsverbruik in de transportsector is inderdaad vooral het gevolg van

het spoorvervoer; het opvoeren van de beheersing van de energievraag streeft

naar een intermodaal substitutiefenomeen, waarbij het gebruik van het spoor

wordt bevorderd ten koste van het wegvervoer. Aldus bedraagt de groei voor de

in het plan beschouwde periode -0,2% in de hoge variant en +1,9% in de lage

variant.

• Ook in de energiesector is het elektriciteitsverbruik in de lage variant hoger dan

in de hoge variant: +0,8% tegen –3,9%. De invloed van de toename in deze

sector is echter verwaarloosbaar, aangezien het verbruik dat in deze sector wordt

gegenereerd heel beperkt doorweegt in de totale vraag naar elektriciteit (minder

dan 0,1%).

Overzichtstabel

De tabel 2.7 geeft een overzicht van de jaarlijkse groeipercentages van het

elektriciteitsverbruik tussen 2005 en 2012, per sector uitgesplitst en respectievelijk

voor de hoge en de lage variant.

Tabel 2.7: Jaarlijkse groeipercentages van het elektriciteitsverbruik per sector (2005-2012)

2.2 DEFINITIE VAN DE VERBRUIKSSCENARIO’S (AFGENOMEN

VERMOGEN)

De dimensionering van het elektriciteitsnet is onder meer gebaseerd op prognoses

met betrekking tot de afnames van alle lokale verbruikersgroepen, die door het net

“op de piek” worden bevoorraad. Deze gegevens worden hierna per sector

gebundeld, zowel voor de twee deelperiodes van het Investeringsplan die voor de

15 De studie BfP/MDE steunt op het onderzoek naar het potentieel van beheersing van de totale energievraag: elektriciteit

en de andere energievormen evenals hun wisselwerking worden onderzocht. Bijgevolg leiden sommige fenomen vansubstitutie tot «negatieve inspanningen» voor sommige energiesegmenten.

Page 34: fle

34 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

ontwikkeling van het elektriciteitsnet werden beschouwd, als voor beide

verbruiksvarianten die in aanmerking zijn genomen16.

Vooraleer de resultaten te becommentariëren, moet de aandacht worden gevestigd

op de volgende elementen. Het niveau van een lokaal verbruik in functie van het

tijdstip van het jaar en de dag, nl. zijn “profiel”, vertoont aanzienlijke verschillen

naargelang van het beschouwde verbruikstype: industrie, gezinnen, handel enz.

Deze “desynchronisatie” komt uiteraard ook tot uiting in de overeenkomstige

sectorale totalen. Bijgevolg varieert het relatieve gewicht van de verschillende

sectoren in het totale verbruik naargelang van de beschouwde referentieperiode.

Dit verklaart waarom het relatieve aandeel, in termen van vermogen, van elke

hierna besproken sector “op de piek” aanzienlijk verschilt van het relatieve gewicht

dat aan dezelfde sectoren wordt toegekend in deel 2.1, waarin het jaarlijkse

energieverbruik onder de loep wordt genomen17.

2.2.1 HOGE VARIANT

Tegen 2007

Tegen 2007 wordt het vermogen afgenomen van het Belgische elektriciteitsnet “op

de piek” geraamd op 14,6 GW in het kader van de hoge variant. De huishoudelijke

verbruikers, de tertiaire sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zullen

samen 9,5 GW afnemen, of 65% van het totale vermogen. De industriële

verbruikers zullen 4,6 GW of 32% van het totale vermogen afnemen. Bij die

laatstgenoemde verbruikscategorie nemen de chemische nijverheid en de ijzer- en

staalindustrie twee derde voor hun rekening met respectievelijk 1,7 en 1,4 GW.

16 Er moet op worden gewezen dat onderstaande gegevens betrekking hebben op de perimeter van het net dat Elia beheert;

met andere woorden, ze hebben betrekking op het Belgische grondgebied en een deel van het Luxemburgs net dat door

Elia (Sotel) wordt gevoed.17 De belangrijkste verschillen situeren zich op het vlak van het relatieve gewicht van de groep “gezinnen, tertiaire sector,

klein- en middenbedrijf” enerzijds en van de industrie anderzijds. Zo weegt het verbruik van de groep, “gezinnen,tertiaire sector, kleine en middelgrote ondernemingen” aanzienlijk zwaarder door op het ogenblik van de nationale piek

dan over het hele jaar genomen. Het industriële verbruik daarentegen weegt minder zwaar door op het tijdstip van denationale piek dan over het hele jaar genomen. Het tijdstip van de nationale piek (omstreeks 18:00 uur op een

winterdag) verklaart deze vaststelling, aangezien op dat ogenblik verscheidene huishoudelijke toepassingen gelijktijdig enmassaal voorkomen (verlichting, bereiding van de maaltijd, verwarming).

Page 35: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 35

Na 2007

Tegen 2012 wordt het vermogen afgenomen van het Belgische elektriciteitsnet “op

de piek” geraamd op 15,8 GW voor de hoge variant. De huishoudelijke verbruikers,

de tertiaire sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zullen samen 10,2

GW afnemen, of 65% van het totale vermogen. De industriële verbruikers zullen

5,1 GW of 33% van het totale vermogen afnemen. Bij die laatstgenoemde

verbruikscategorie zullen de chemische nijverheid en de ijzer- en staalindustrie nog

steeds het leeuwendeel voor hun rekening nemen met respectievelijk 2 en 1,5 GW.

Figuur 2.8: Evolutie van het piekverbruik (globaal en sectoraal) – Hoge variant

2.2.2 LAGE VARIANT

Tegen 2007

Tegen 2007 wordt het van het Belgische elektriciteitsnet afgenomen vermogen “op

de piek” geraamd op 14,3 GW in de lage variant. De huishoudelijke verbruikers, de

tertiaire sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zullen samen 9,2 GW

afnemen, of 65% van het totale vermogen. De industriële afnemers zouden 4,6

GW of 32% van het totale vermogen afnemen. Bij die laatstgenoemde

verbruikerscategorie nemen de chemische nijverheid en de ijzer- en staalindustrie

het leeuwendeel voor hun rekening met respectievelijk 1,6 en 1,5 GW.

Na 2007

Page 36: fle

36 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tegen 2012 wordt het van het Belgische elektriciteitsnet afgenomen vermogen “op

de piek” geraamd op 14,8 GW in de lage variant. De huishoudelijke verbruikers, de

tertiaire sector en de kleine en middelgrote ondernemingen zullen samen 9,3 GW

afnemen, of 63% van het totale vermogen. De industriële afnemers van hun kant

zullen 5 GW verbruiken, of 34% van het totale vermogen. Bij die laatstgenoemde

verbruikerscategorie zullen de chemische nijverheid en de ijzer- en staalindustrie

de belangrijkste verbruikers blijven met een verbruik van respectievelijk 1,9 en 1,5

GW.

Figuur 2.9: Evolutie van het verbruik “op de piek” (globaal en sectoraal) – Lage variant

Page 37: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 37

2.3 LAATSTE METHODOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN M.B.T. DE

LOKALE VERBRUIKSPROGNOSES

2.3.1 INVLOED VAN DE TEMPERATUUR OP HET ELEKTRICITEITSVERBRUIK

De waargenomen verbruikspiek schommelt van jaar tot jaar als gevolg van de

grote afhankelijkheid van de klimaatomstandigheden. Aan dit kenmerk wordt

bijzondere aandacht besteed in het proces van uitwerking van de

verbruiksprognoses, dat werd beschreven in het kader van het Investeringsplan

2003-2006 (zie bijlage bij hoofdstuk 2 van dit document).

Het mechanisme tot correctie van de bruto verbruiksgegevens in functie van de

waargenomen temperatuur heeft tot doel de invloed van «uitzonderlijke»

temperaturen op de piek van het residentieel verbruik te neutraliseren: het

mechanisme verbetert het waargenomen piekgegeven door het terug te brengen

op een niveau dat zou hebben gegolden bij «normale» temperaturen, teneinde het

net te dimensioneren onafhankelijk van de klimaatschommelingen die van winter

tot winter kunnen voorkomen18.

Het traditionele correctiemechanisme wordt momenteel verfijnd en vervolmaakt,

om gebruik te kunnen maken van de recente ontwikkeling van de mogelijkheden

van informaticaverwerking van databanken19.

«Traditioneel» correctiemechanisme

Het «traditionele» correctiemechanisme steunt op de gegevens betreffende het

verbruik op het piekuur tijdens de wintermaanden. Het model telt slechts één

explicatieve variabele: het gaat om een lineair regressiemodel van het lokaal

verbruik op het uur van «de piek» van de dag in functie van de

minimumtemperatuur die de vorige dag werd waargenomen.

Vervolmaakt correctiemechanisme

Het «vervolmaakt» model is betrouwbaarder en nauwkeuriger:

• het steunt op een veel groter staal van gegevens, nl. alle gegevens van

uurverbruik over een periode van minimum twee jaar;

• bovendien wordt de invloed van de temperatuurschommelingen op het

residentieel verbruik, benevens het seizoensgebonden effect van de temperatuur,

in een model gegoten na extractie van de cyclische impact (seizoen, dag, uur) en

van de tendensgebonden evolutie van het verbruik, op maandbasis;

• tot slot houdt het model rekening met het effect van inertie van het verbruik ten

opzichte van kortstondige temperatuurschommelingen20.

Onderstaande figuren 2.10 en 2.11 illustreren dit model van ontleding van het

residentieel verbruik volgens deze verschillende bestanddelen.

18 Bovendien wordt het net gedimensioneerd om het verbruik bij extreme temperaturen te dekken.19 Het mechanisme laat het gebruik toe van rijkere statistische en econometrische methodes.20 De variabele ‘temperatuur’ wordt uitgedrukt in termen van graaddagen Figas, gewogen gemiddelde van de graaddagen

van de laatste drie dagen. Bovendien wordt de graaddag Figas beschouwd als referentie-indicator bij het uitwerken vande langetermijnvooruitzichten van het Federaal Planbureau.

Page 38: fle

38 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 2.10: Ontleding van het residentieel verbruik in invloedsfactoren – «vervolmaakt» model

Figuur 2.11: Voorbeeld van ontleding in seizoensgebonden en niet-seizoensgebonden bestanddelen van een

chronologische reeks van gegevens inzake residentieel verbruik over een periode van drie en een half jaar

Het «vervolmaakt» model wordt momenteel gevalideerd en zal in principe in de

praktijk gebruikt worden in het kader van een volgende Investeringsplan. Naast

zijn troeven inzake betrouwbaarheid en nauwkeurigheid, maakt dit model ook

volgende ontwikkelingen mogelijk:

• een correctie op het residentieel verbruik van de invloed van temperaturen die

lager zijn dan de normale seizoenswaarden en van temperaturen die hoger zijn

dan de normale seizoenswaarden21;

• een genuanceerde correctie volgens de maand van de waargenomen piek,

waarbij normale seizoenstemperaturen of extremere temperatuurscenario’s als

referentie werden genomen;

21 Gelet op de beperkte omvang van het staal waarmee wordt gewerkt in het kader van het «traditionele»

correctiemechanisme, werden alleen de correcties van «abnormale» situaties in termen van negatieve temperatuuruitgevoerd, rekening houdend met een referentietemperatuur van 0°C.

Page 39: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 39

• beter rekening houden met de verbruikspieken die zich voordoen buiten de

traditionele piek van het verbruik in de winter en die gepaard gaan met

gelijktijdige behoeften aan verwarming en verlichting. Zo kunnen de

verbruikspieken die zich op gerichte wijze in de zomer voordoen en het gevolg

zijn van de sterke toename van klimaatregelingsinstallaties in woningen en

kantoorgebouwen worden geïdentificeerd en kan daarmee beter rekening worden

gehouden in het kader van de netontwikkeling.

2.3.2 TENDENSGEBONDEN EVOLUTIE VAN HET ELEKTRICITEITSVERBRUIK

Zoals wordt geïllustreerd in figuur 2.10 hierboven, vat het «vervolmaakt» model

niet alleen het effect van de temperatuur, maar ook de tendensgebonden evolutie

van het elektriciteitsverbruik.

Het gaat om waardevolle informatie die inzicht biedt in de groeicijfers betreffende

de evolutie van het lokaal verbruik (micro-economische benadering); dit is een

belangrijk element in het proces van uitwerking van prognoses betreffende de

evolutie van het elektriciteitsverbruik (zie bijlage bij Hoofdstuk 2 van dit

document).

Page 40: fle

40 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 41: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 41

3 Evolutie van deproductie

Page 42: fle

42 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 43: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 43

De uitwerking van prognoses over de evolutie van de elektriciteitsproductie is een

belangrijke fase in het opstellen van het uitbreidingsprogramma van het

elektriciteitsnet.

Deze prognoses trachten de evolutie van het elektriciteitsproductiepark te bepalen.

Ze hangen nauw samen met het energiebeleid van een land en worden dan ook

hoofdzakelijk beïnvloed door keuzes die de overheid heeft gemaakt. Niettemin is

de elektriciteitsproductie in een geliberaliseerde marktomgeving ook onderworpen

aan de wetten van de markt en van de vrije mededinging.

Bijlage bij hoofdstuk 3 van dit plan bevat de lijst van de informatie die werd

gebruikt bij het uitwerken van de hypotheses van het Investeringsplan met

betrekking tot het productiepark.

Het Investeringsplan steunt meer bepaald op het Indicatief Programma van de

Productiemiddelen voor elektriciteit. Het Indicatief Programma van de

Productiemiddelen voor elektriciteit 2005-2014 werd in januari 2005 door de CREG

ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd. De hypotheses aan de basis van het

productiepark, dat in voorliggend Investeringsplan wordt bestudeerd, komen

overeen en hangen samen met de hypotheses die in het kader van het Indicatief

Programma werden gehanteerd.

In het bijzonder is het plan van buitengebruikstelling van de eenheden, dat werd

uitgewerkt in het Indicatief Programma van de Productiemiddelen 2002-2011 en

de Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007, niet langer van toepassing in

het Investeringsplan 2005-2008, in overeenstemming met de hypotheses van het

Indicatief Programma van de Productiemiddelen 2005-2014.

3.1 HYPOTHESES VAN HET INDICATIEF PROGRAMMA VAN DE

PRODUCTIEMIDDELEN 2005-2014

3.1.1 CENTRALE PRODUCTIE

Wat de centrale productie betreft, verwijst het Indicatief Programma van de

Productiemiddelen naar de gegevens die de ondernemingen uit de sector hebben

verstrekt over het bestaande productiepark.

3.1.2 DECENTRALE PRODUCTIE

Voor de decentrale productie werkt het Indicatief Programma van de

Productiemiddelen met varianten inzake investeringen in hernieuwbare

energiebronnen enerzijds en investeringen in kwalitatieve

warmtekrachtkoppelingsinstallaties anderzijds. Voor beide methodes van

decentrale productie wordt er een “lage” en een “hoge” variant in aanmerking

genomen.

De “hoge” variant komt overeen met de quota’s die de gewesten hebben

vastgesteld voor periodes die zij hebben bepaald. Na het verstrijken van deze

periodes wordt de decentrale productie geacht zich te ontwikkelen tot een niveau

dat in 2019 overeenstemt met het potentieel dat voor dit type productie wordt

geraamd in bepaalde beschikbare studies, waaronder het verslag van de

Commissie AMPERE.

Page 44: fle

44 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

De “lage” variant steunt op een minder snel evolutieschema dan het schema

waarin de gewestelijke doelstellingen ter zake voorzien. Volgens het basisidee zou

de naleving van de doelstellingen die de gewesten hebben vastgesteld voor de

periodes die zij hebben bepaald de invoering vergen van bijkomende

ondersteuningsmaatregelen.

Investeringsvarianten in hernieuwbare energiebronnen

Hernieuwbare energiebronnen zijn een verzamelbegrip voor alle energie, die uit

andere bronnen dan fossiele brandstoffen wordt opgewekt, met uitzondering van

de kernenergie. Het Indicatief Programma van de Productiemiddelen beperkt het

ontwikkelingspotentieel aan hernieuwbare energiebronnen in België tot de

productie van windenergie en de valorisatie van biomassa, overeenkomstig de

aanbevelingen van de Commissie AMPERE22.

De met de “hoge” variant verbonden waarden stemmen op nationaal niveau

overeen met de doelstellingen die Vlaanderen en Wallonië voor 2010 hebben

vooropgesteld. Tegen 2019 leiden de hierboven beschreven hypotheses ertoe

rekening te houden met een totaal aan energie geproduceerd door de decentrale

hernieuwbare energiebronnen van ongeveer 8,2 TWh.

De “lage” variant voorziet een productie van de hernieuwbare energiebronnen van

4,6 TWh tegen 2019.

Investeringsvarianten in warmtekrachtkoppeling

Het principe van de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit bestaat

erin om de energie-inhoud van de brandstof optimaal te benutten om zowel een

vereiste hoeveelheid warmte op te wekken aan een gegeven temperatuur als een

maximale hoeveelheid elektrische energie.

De exploitatie van warmtekrachtkoppelingseenheden wordt gestuurd door de

warmtevraag. Bijgevolg is de geproduceerde elektrische energie in principe,

behoudens bijzondere bepalingen, niet gestuurd door het elektriciteitsverbruik.

De met de “hoge” variant verbonden waarden, stemmen op nationaal niveau

overeen met de doelstellingen die Vlaanderen en Wallonië voor 2010 hebben

vooropgesteld. Tegen 2019 leiden de hierboven beschreven hypotheses ertoe

rekening te houden met een totaal aan energie geproduceerd door de

warmtekrachtkoppelingseenheden van ongeveer 17,6 TWh.

De “lage” variant voorziet een productie van de warmtekrachtkoppelingseenheden

van 11,6 TWh tegen 2019.

3.2 HYPOTHESES VAN HET INVESTERINGSPLAN

22 Het AMPERE-verslag gaat ervan uit dat de overige hernieuwbare energiebronnen, d.w.z. waterkracht, fotovoltaïsche

cellen, aardwarmte, getijdenenergie, alsook alternatieve energiebronnen (waterstof omgezet in brandstofcellen) in de

loop van de komende twintig jaar slechts een marginale ontwikkeling zullen kennen. Het verslag kan wordengeraadpleegd op de website http://mineco.fgov.be.

Page 45: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 45

3.2.1 CENTRALE PRODUCTIE

De hypotheses inzake centrale productie worden gedefinieerd in overeenstemming

met deze die in het Indicatief Programma van de Productiemiddelen zijn

opgenomen.

Ze zijn gebaseerd op het productiepark zoals Electrabel dat heeft omschreven in de

overeenkomst die werd opgesteld in het kader van de coördinatie van het

afstemmen van de productie-eenheden (CIPU-overeenkomst) voor 2004 en op de

inlichtingen die CPTE in 2003 verstrekte met betrekking tot de productieparken van

Electrabel en SPE.

We herinneren eraan dat het buitengebruikstellingsplan dat de betrokken

producenten in januari 2000 officieel hebben aangekondigd en waarmee rekening

werd gehouden in het Investeringsplan 2003-2006, betrekking had op alle

klassieke thermische eenheden van 125 MW die in het bestaande productiepark

voorkomen, met uitzondering van Rodenhuize 3. Volgende eenheden zouden aldus

buiten gebruik worden gesteld:

• periode 2005-2006: Amercoeur 1, Amercoeur 2 en Awirs 4;

• periode 2006-2007: Mol 11, Mol 12, Monceau, Ruien 3 en Ruien 4.

Dit buitengebruikstellingsplan komt niet langer voor in het Investeringsplan 2005-

2008, aangezien de betrokken producenten lieten weten dat de

buitengebruikstelling van deze productie-eenheden wordt uitgesteld naar een

latere datum die nog moet worden bepaald.

De andere hypotheses inzake centrale productie die in het Investeringsplan 2003-

2006 voorkomen, worden bevestigd in het Investeringsplan 2005-2008.

Zo gaat het productieplan ervan uit dat de volgende eenheden in bedrijf zijn:

• alle eenheden met gecombineerde cyclus (STEG) die in 2000 in bedrijf waren;

• alle klassieke gasgestookte eenheden van 300 MW, d.w.z. Kallo 1 en Kallo 2,

Ruien 6, Rodenhuize 4 en Awirs 5;

• alle klassieke steenkoolgestookte eenheden van 300 MW, d.w.z. Langerlo 1,

Langerlo 2 en Ruien 5;

• Monceau, Rodenhuize 2, Rodenhuize 3, Mol 11, Mol 12, Awirs 4, Ruien 3, Ruien

4: klassieke eenheden van 125 MW;

• de nieuwe eenheden die in 2002 in bedrijf werden gesteld of die gepland zijn

voor 2005 of 2006 en waarvan de kenmerken worden beschreven in tabel 3.1

hierna.

Page 46: fle

46 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tabel 3.1: Kenmerken van de productie-eenheden die in 2002 in bedrijf zijn genomen of die voor 2005 of 2006

gepland zijn

De enige extra-productie-eenheid, waarvan de indienstname voor 2007 voorzien

wordt, is de nieuwe eenheid van 200 MW aangesloten op 150 kV in de Antwerpse

Haven (Nuon).

3.2.2 DECENTRALE PRODUCTIE

De hypotheses van het Investeringsplan met betrekking tot hernieuwbare

energiebronnen en warmtekrachtkoppeling zijn conform aan deze door het

Indicatief Programma van de Productiemiddelen aangekondigd worden.

De hypotheses van het Investeringsplan met betrekking tot hernieuwbare

energiebronnen en warmtekrachtkoppeling zijn gebaseerd op de laatste gegevens

die beschikbaar waren toen in mei 2004 de hypotheses werden vastgesteld met

betrekking tot de studies die voor de behoeften van dit plan werden uitgevoerd:

• de doelstellingen van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen 2002-

201123, met betrekking tot de globale vermogenvolumes opgesteld per Gewest;

• de opvolging van de projecten en de aansluitingsaanvragen met betrekking tot

de lokalisering van de productie-eenheden en de opsplitsing van het opgesteld

vermogen: de opvolging van de projecten geschiedt op basis van de gegevens

die bepaalde distributienetbeheerders verstrekken, en door het persoverzicht in

het algemeen.

De decentrale productie is als volgt gelokaliseerd:

• de eenheden waarvan de aansluitingsaanvragen werden ingediend, worden in het

load-flowmodel verbonden met de knooppunten van het net waarop ze volgens

de planning zullen worden aangesloten;

• het vermogensaldo, waarvan de lokalisering nog niet is bepaald, wordt

gelijkmatig verdeeld over het 70-30 kV-net in Vlaanderen en in Wallonië, om te

beletten dat sommige knooppunten bevoordeeld of benadeeld worden24.

De onderstaande delen bieden een vergelijking tussen deze hypotheses en de

hypotheses die voorkomen in het scenario K7 van het Indicatief Programma van de

Productiemiddelen 2002-2011, d.i. het referentiescenario van de

Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007.

23 Scenario’s B3 en K7.24 Indien het saldo van het vermogen negatief is, is het beschouwd opgesteld vermogen de som van de opgestelde

vermogens van de geplande projecten.

Page 47: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 47

Hypotheses op het vlak van hernieuwbare energiebronnen

Onderstaande figuur 3.2 maakt een vergelijking tussen de hypotheses van dit

Investeringsplan, die van de Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 en die

van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen 2005-2014 in termen van

evolutie van het opgesteld vermogen van de hernieuwbare energiebronnen, in

vergelijking met de situatie in 2003.

Figuur 3.2: Hypotheses in termen van toename van het opgesteld vermogen van de windparken25 in

vergelijking met de situatie 2003

De voorspelde evolutie van de hernieuwbare energiebronnen26 wordt in de

onderstaande tabel 3.3 samengevat.

25 Bij de dimensionering van het net, houdt men op basis van de beschikbare windgegevens, op de piek (in de winter),

rekening met een aanwezig potentieel van:•49% voor de off-shore windturbines;

•29% voor de on-shore windturbines.26 Uitgaande van de nationale prognoses vervat in het Indicatief Programma van de Productiemiddelen werden er

gewestelijke prognoses opgesteld op basis van indicatoren, die door de volgende documenten werden aangereikt:•le projet de Plan pour la Maîtrise durable de l’énergie à l’horizon 2010 en Wallonie (Belgische Federale Overheid van het

Waals Gewest, maart 2002);•het Advies over groene stroom (Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen – juli 2000).

Page 48: fle

48 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tabel 3.3: Evolutie van het opgesteld vermogen van de windparken27 in vergelijking met de situatie in 200328,

per Gewest29

Hypotheses op het vlak van off-shore windparken

De onderstaande figuur 3.4 geeft de vergelijking tussen de hypotheses van dit

Investeringsplan, die van de Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 en die

van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen 2005-2014 in termen van

evolutie van het opgesteld vermogen van de off-shore windparken in vergelijking

met de situatie 200330.

Figuur 3.4: Hypotheses in termen van toename van het opgesteld vermogen van de off-shore windparken in

vergelijking met de situatie 2003

27 Het gaat om het opgesteld vermogen van de productie-eenheden van windenergie. Bij gebrek aan informatie worden de

investeringen betreffende de valorisatie van de biomassa in dit plan impliciet gevoegd bij de investeringen in

warmtekrachtkoppeling. Het Indicatief Programma van de Productiemiddelen maakt immers geen onderscheid tussenwindenergie en biomassa. Bovendien, in het kader van de aansluitingsaanvragen die de transmissie- en

distributienetbeheerder ontvangt, wordt de valorisatie van de biomassa vaak verward met warmtekrachtkoppeling.28 In het kader van deze hypotheses wordt in het Vlaams Gewest rekening gehouden met het totale opgesteld vermogen

van de off-shore windparken.29 Rekening houdend met de beperkte oppervlakte van het grondgebied is het potentieel van hernieuwbare energiebronnen

heel beperkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het kader van de hypotheses van dit Investeringsplan is datpotentieel impliciet opgenomen in het potentieel van het Vlaams en het Waals Gewest.

30 In het kader van de dimensionering van het net, houdt men op basis van de beschikbare windgegevens rekening met deaanwezigheid op de piek van 49% van het opgesteld vermogen.

Page 49: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 49

De voorspelde evolutie van de off-shore windparken wordt in de onderstaande

tabel 3.5 samengevat.

Tabel 3.5: Evolutie van het opgesteld vermogen van de off-shore windparken in vergelijking met de situatie

2003

Hypotheses op het vlak van warmtekrachtkoppeling

De onderstaande figuur 3.6 bevat de vergelijking tussen de hypotheses van dit

Investeringsplan, die van de Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 en die

van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen 2005-2014 in termen van

evolutie van het opgesteld vermogen van de investeringen in

warmtekrachtkoppeling in vergelijking met de situatie 2003.

Figuur 3.6: Hypotheses in termen van toename van het opgesteld vermogen inzake warmtekrachtkoppeling in

vergelijking met de situatie 2003

De hypotheses inzake warmtekrachtkoppeling zijn gebaseerd op indicatieve

waarden die op gewestelijk niveau beschikbaar zijn. Tabel 3.7 bevat een overzicht

van de voorspelde evolutie van de warmtekrachtkoppeling.

Page 50: fle

50 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tabel 3.7: Evolutie van het opgestelde vermogen in termen van warmtekrachtkoppeling in vergelijking met de

situatie 2003, per Gewest29

3.3 DEFINITIE VAN PRODUCTIESCENARIO’S

Op basis van die hypotheses die in deel 3.3 werden beschreven, werden er twee

scenario’s voor het productieplan ontwikkeld, in samenhang met de eerder

besproken verbruiksscenario’s, met name de hoge variant en de lage variant31. Uit

een nadere gegevensanalyse blijkt dat beide scenario’s nauwelijks van elkaar

verschillen, zowel tegen 2007 als op middellange termijn.

Om de opening van de Belgische elektriciteitsmarkt te bevorderen moeten ook

toestanden onderzocht worden met zwaardere importen dan die voortvloeien uit

een pure vergelijking van het Belgische productiepark en Belgisch verbruik. Deze

scenario’s zullen op federaal niveau bekeken worden.

De basisscenario’s die voortvloeien uit de confrontatie van een

referentieproductiepark32 in België op de piek en het Belgische verbruik op de piek

worden geïllustreerd in deel 3.3.1 hierna.

3.3.1 BASISSCENARIO’S VOOR DE PRODUCTIE

Hogeverbruiksvariant– Tegen 2007

Om het verbruik en de verliezen op de piek te dekken, gaat het productiepark uit

van een import van 1.850 MW nodig tegen het jaar 2007.

Deze raming is gebaseerd op de hypothese van een totale benutting, op de piek,

van het opgestelde vermogen van nieuwe eenheden, van welke aard ook: klassiek,

off-shore windturbines en decentraal (warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare

energiebronnen). De opgegeven weerhouden vermogens houden rekening met de

verschillende reserves en met een gemiddelde aanwezigheid van wind tijdens de

verbruikspiek.

De figuur 3.8 illustreert de scenario voor het productieplan die in aanmerking werd

genomen tegen het jaar 2007 voor de hogeverbruiksvariant.

31 Naamgeving door het Indicatief Programma van de Productiemiddelen.32 Onder referentieproductiepark verstaan we het productiepark waarbij in economische orde de productiegroepen opgesteld

zijn, die in een normale situatie ingezet worden, met uitzondering van piekeenheden (zoals turbojets, gasturbines metopen cyclus...).

Page 51: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 51

Figuur 3.8: Productieplan op de piek tot en met 2007, in MW – Hogeverbruiksvariant

Lageverbruiksvariant – Tegen 2007

Om het verbruik en de verliezen op de piek te dekken, moet tegen 2007 1.400 MW

worden ingevoerd. Deze benuttingsgraad is gebaseerd op dezelfde hypothese als

die welke in het kader van de hogeverbruiksvariant wordt gehanteerd.

De figuur 3.9 illustreert de scenario’s voor het basisproductieplan tot en met 2007,

uitgaande van de lageverbruiksvariant.

Figuur 3.9: Productieplan op de piek tot het jaar 2007, in MW – Lageverbruiksvariant

Page 52: fle

52 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

De onderstaande figuur 3.10 toont de evolutie van het beschikbare vermogen, op

de piek, in MW, per type eenheid, respectievelijk tegen 2007 en tegen 2012

(middellange termijn), ten opzichte van de bestaande situatie in 2003. Ze geldt

voor de hoge en de lage variant van het productiepark.

Figuur 3.10: Evolutie van het beschikbare vermogen, op de piek, in MW, per type eenheid, respectievelijk

tegen 2007 en tegen 2012 (middellange termijn), ten opzichte van de bestaande situatie in 2003

Page 53: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 53

4 Criteria voor deontwikkeling van hettransmissienet

Page 54: fle

54 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 55: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 55

De eerste stap in de dimensionering van het net bestaat erin knelpunten op te

sporen. Dit zijn kritieke punten, waar de technische ontwikkelingscriteria niet

langer gerespecteerd worden bijvoorbeeld omwille van de evolutie van:

• het elektriciteitsverbruik;

• het productiepark;

• de internationale transacties.

Zodra deze kritieke punten opgespoord zijn, worden de netversterkingen bepaald

die noodzakelijk zijn om de vereiste capaciteit te blijven waarborgen. Hiervoor

wordt – naast technische parameters – eveneens rekening gehouden met zowel

economische criteria als met de impact van de netinvesteringen op het leefmilieu.

Dit moet uiteindelijk leiden tot de beste oplossing voor de gemeenschap.

In het distributienet van de Vlaamse Gemeenschap onderscheiden we vier soorten

investeringen bij de uit te voeren werken:

• investeringen die nodig zijn om het hoofd te bieden aan de stijgende afnames op

de middenspanningsnetten;

• investeringen die samenhangen met de herstructurering van de 36 kV-netten;

• het algemene beleid inzake de ontkoppeling van het 70 kV-net;

• belastingsoverdrachten van de spanningsniveaus 70 tot 36 kV naar 150 kV.

De dimensioneringscriteria werden voorgesteld in het Investeringsplan 2003-2006.

Ze zijn het voorwerp van de bijlage bij hoofdstuk 4 van dit document. In de delen

4.2.1. tot 4.2.2. hierna wordt het investeringsbeleid dat daaruit voortvloeit kort

toegelicht.

De methodologie die werd ontwikkeld in het kader van projecten voor het

aansluiten van windturbines, wordt samengevat in deel 4.2.

4.1.1 INVESTERINGEN DOOR HET STIJGENDE VERBRUIK IN DE

MIDDENSPANNINGSNETTEN

De voortdurende toename van het lokale verbruik zorgt ervoor dat de

transformatiecapaciteit naar middenspanning dient te worden verhoogd. De

investeringen die hiervoor noodzakelijk zijn, worden gerealiseerd in overleg met de

middenspanningsdistributienetbeheerders.

Wij herhalen de krachtlijnen van het beleid voor netversterking:

• waar mogelijk het transformatievermogen van de bestaande posten verhogen

door:

− het versterken van het vermogen van de bestaande transformatoren;

− het toevoegen van een of meer transformatoren;

• enkel overgaan tot het bouwen van een nieuwe site als bepaalde sites verzadigd

zijn.

Page 56: fle

56 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

4.1.2 INVESTERINGEN VERBONDEN MET DE HERSTRUCTURERING VAN DE

36 KV-NETTEN

De 36 kV-netten van Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen maken pas sinds

1996 deel uit van het net dat door Elia wordt beheerd. Na een onderzoek in de

loop van 1997 werd een investeringsprogramma opgesteld om deze netten naar

eenzelfde betrouwbaarheidsniveau te brengen als de andere netgedeelten die Elia

beheert. Dit programma wordt geleidelijk gerealiseerd wanneer versterkingen

worden uitgevoerd als gevolg van het stijgende verbruik.

4.1.3 ALGEMEEN BELEID VOOR HET ONTKOPPELEN VAN HET 70 KV-NET

Het elektriciteitsverbruik in België blijft stijgen en de vermazing van het 150 kV-

net wordt steeds groter. In die context moet vermeden worden dat parallelstromen

ontstaan in de 70 kV-netten33. Sterke fluxen in het 150 kV-net kunnen immers het

70 kV-net belasten en er knelpunten veroorzaken. Deze knelpunten beperken de

capaciteit van het 150 kV-net en zouden versterkingen van het 70 kV-net vergen,

als geen alternatieve maatregelen worden genomen.

Om dit te vermijden streven we, waar mogelijk, naar het ontkoppelen van de

70 kV-netten. In een ideale situatie wordt het 70 kV-net hierbij uitgebaat in

onafhankelijke deelnetten. Deze deelnetten worden dan gevoed door

150/70 kV-transformatoren, die de bevoorradingszekerheid waarborgen en

vermijden dat er wederzijdse hulpvoedingen nodig zijn tussen 70 kV-deelnetten

onderling.

4.1.4 BELASTINGSOVERDRACHTEN VAN DE SPANNINGSNIVEAUS 70 TOT

36 KV NAAR 150 KV

In de hoogspanningsnetten die volledig worden beheerd door Elia en die zowel

onder de regionale als onder of federale bevoegdheid vallen, wordt een globaal

sociaal-economisch optimum nagestreefd.

Studies tonen immers aan dat het economisch voordeliger is om de ontwikkeling

van het 150 kV-net te bevorderen, met directe transformatie vanuit dit net naar de

middenspanningsnetten. Deze vaststelling is een gevolg van de tendens om het

net uit te breiden met ondergrondse kabels.

Het versterken van de rechtstreekse voeding van het middenspanningsnet vanuit

het 150 kV-net door het plaatsen van 150 kV/MS-transformatoren, gebeurt:

• naar aanleiding van het versterken van het transformatievermogen naar het

middenspanningsnet;

• om versterkingen van het 70 tot 36 kV-net en/of transformaties van 150 kV naar

een spanningsniveau van 70 tot 36 kV te vermijden.

33 Het 70 kV-net heeft immers minder capaciteit dan het 150 kV-net.

Page 57: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 57

Deze aanpak kan echter niet worden veralgemeend.

Hij wordt niet toegepast in zones waar:

• geen 150 kV-net bestaat;

• het 70 tot 36 kV-net voldoende ontwikkeld is;

• de belastingdichtheid laag is.

4.2 DIMENSIONERINGSCRITERIA VOOR HET AANSLUITEN VAN

WINDTURBINES

De productie van de windturbines wordt geraamd op basis van hypotheses

betreffende de kracht en het voorkomen van de wind. De windprofielen worden

opgemaakt met het oog op een niet-discriminerend veralgemeend gebruik op heel

het Belgische grondgebied.

4.2.1 DIMENSIONERINGSMETHODES

Er werden drie productieprofielen opgesteld, uur per uur, respectievelijk voor:

• een gemiddelde dag die representatief is voor de winter;

• een gemiddelde dag die representatief is voor de zomer;

• een gemiddelde dag die representatief is voor de lente en de herfst.

Deze productieprofielen zijn gebaseerd op:

• de waargenomen windprofielen;

• de productieprofielen verbonden met de technische kenmerken van de productie-

eenheden;

• de beschouwde gemiddelde jaarlijkse werkingsduur.

De beschouwde hypotheses worden verder in dit deel toegelicht.

Ongeacht het seizoen wordt er overdag meer geproduceerd dan ’s nachts.

Onafhankelijk van het seizoen is het productieniveau het hoogst tijdens de

namiddag tussen 14:00 en 15:00 uur voor on-shore windturbines.

Onderstaande figuur 4.1 stelt de gemiddelde productieprofielen voor, per seizoen

in functie van het uur van de dag, die het resultaat zijn van de bovenstaande

hypotheses.

Page 58: fle

58 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 4.1: Productiecurven van een windturbine, in percentage van het normale vermogen, per seizoen, in

functie van het uur van de dag

Windprofielen

De gemiddelde windprofielen zijn opgesteld op basis van de uurgemiddelden van

de windsnelheden die het KMI de voorbije 5 jaar heeft gemeten34 in Elsenborn.

Productieprofielen

Bij het evalueren van de gemiddelde productieprofielen van de windturbines wordt

rekening gehouden met de technische gegevens die de producenten van de

turbines verstrekken.

De productie van de windturbines wordt als volgt gemodelleerd: ze is voorstelbaar

in een marge van windsnelheid van 4 tot 25 meter per seconde; binnen deze

marge wordt het ontwikkelde vermogen, tot een windsnelheid van 14 meter per

seconde, beschouwd als zijnde zo goed als proportioneel met de windsnelheid.

Boven een snelheid van 14 meter per seconde, wordt het ontwikkelde vermogen

gelijkgesteld met het nominale vermogen van de windturbine.

34 Windsnelheden op een hoogte van 80 meter, rekening houdend met de hoogte van de masten van de windturbines,

werden geraamd met behulp van het model «Wind Turbine Power Calculator», dat werd ontwikkeld door de Danish WindIndustry Association. Meer gedetailleerde informatie hierover is te vinden op de website www.windpower.org.

Page 59: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 59

Gemiddelde werkingsduur

Rekening houdend met de productieprofielen, worden de volgende hypotheses

gehanteerd in termen van gemiddelde gebruiksduur: 2.000 uur per jaar35.

Deze hypotheses zijn coherent met de hypotheses die de CREG hanteert in het

kader van het Indicatief Programma van de Productiemiddelen.

4.2.2 DIMENSIONERINGSCRITERIA

Transmissiecapaciteit en overschrijden van de capaciteit

De transmissiecapaciteiten van de netelementen, waaronder meer bepaald de

seizoensgebonden capaciteiten voor de luchtlijnen, die in het Investeringsplan

2003-2006 werden bepaald, zijn toepasbaar in het kader van de criteria voor het

dimensioneren van de aansluiting van de windturbines. Ze zijn het voorwerp van

de bijlage bij hoofdstuk 4 van dit plan, deel 4.1.3.

Criteria voor de ontwikkeling van het net

De verschillende toestanden die worden onderzocht, zijn de volgende:

• de gezonde toestand, d.i. het ideale geval waarin alle voorziene netelementen en

productie-eenheden in bedrijf zijn;

• de toestand met «enkelvoudig incident», gekenmerkt door het verlies van één

enkel element (netelement of productie-eenheid).

Gezonde toestand van het net

Het lokale transmissienet wordt op zodanige wijze gedimensioneerd dat het in

gezonde toestand geen enkele beperking genereert voor de aanwezige productie-

eenheden (windturbines, warmtekrachtkoppelingseenheden, klassieke productie-

eenheden, ...).

Met andere woorden, voor de productie-eenheid in werking bij nominaal vermogen,

respecteren de fluxen op alle netelementen de transmissiecapaciteiten op gelijk

welk moment van de dag.

Enkelvoudig incident

Voor elk seizoen beschouwt men het maximumniveau van het gemiddelde

productieprofiel van de windturbines; dit niveau vertegenwoordigt het ongunstigste

gemiddelde werkingspunt voor het net.

In alle gevallen van enkelvoudig incident wordt het net op zodanige wijze

gedimensioneerd dat de fluxen op alle netelementen ten minste de

transmissiecapaciteiten voor dit ongunstige werkingspunt respecteren.

35 Deze gemiddelde werkingsduur van de windturbines stemt onder meer overeen met de gemiddelde duur die wordt

aangekondigd, enerzijds, in het «Projet de plan pour la maîtrise durable de l’énergie à l’horizon 2010 en Wallonie (mars

2002)» en, anderzijds, in een mededeling van de Waalse minister van Energie en Transport (februari 2003). Dezemededeling is ook te vinden op de website www.daras.wallonie.be/communiques/030214_eol.htm.

Page 60: fle

60 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Onderstaande figuur 4.2 bevat respectievelijk, per seizoen, de gecumuleerde

frequentiecurven van gemiddeld uurvermogen die een on-shore windturbine in

percentage van zijn nominaal vermogen ontwikkelt, bij een gemiddelde jaarlijkse

productieduur van 2.000 uur.

Figuur 4.2: Gecumuleerde frequentiecurven van gemiddeld uurvermogen die een on-shore windturbine

ontwikkelt in percentage van zijn nominaal vermogen, bij een gemiddelde jaarlijkse productieduur van 2.000

uur, per seizoen.

Bij wijze van voorbeeld toont deze figuur dat, volgens de ontwikkelde criteria, in

31% van de gevallen het maximumniveau van het gemiddelde productieprofiel kan

worden overschreden, afhankelijk van de windvoorwaarden. Dit betekent dat, in

geval van enkelvoudig incident en volgens de ontwikkelde criteria, de

waarschijnlijkheid dat het net er niet in slaagt al het vermogen af te voeren dat

een on-shore windturbine in de winter ontwikkelt, 0,31% bedraagt36.

Bovendien is de productie van hernieuwbare energie prioritair: elke interventie met

het oog op het beperken van de potentiële productie van de windturbines heeft

slechts in laatste instantie plaats, en komt in aanmerking na het verminderen van

de productie van de eenheden van het centrale park.

36 De probabiliteit dat het maximumniveau van het gemiddelde productieprofiel van de windturbines wordt overschreden,

moet worden vermenigvuldigd met de probabiliteit van het voorkomen van een nettoestand met enkelvoudig incident; de

probabiliteit van onbeschikbaarheid die tegelijk de geplande en niet-geplande onbeschikbaarheid integreert, bedraagt 10-

2.

Page 61: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 61

5 Referentie-elektriciteitsnet

Page 62: fle

62 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 63: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 63

In het kader van dit Investeringsplan wordt het net, zoals het begin 2005 in

gebruik was, als referentienet beschouwd, met inbegrip van de investeringen die

tegen 2006 waren voorzien in het Investeringsplan37 2004-2007.

Om het verband met de Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 te

verduidelijken werden deze investeringen ingedeeld in drie categorieën:

• investeringen die door Elia werden voorgesteld in het Investeringsplan 2003-

2006 en waarvan de indienstelling voorzien werd in 2003 maar die op

1 januari 2005 nog niet zijn gerealiseerd;

• investeringen die door Elia werden voorgesteld in het Investeringsplan 2003-

2006 tegen 2005 en waarvan de indienststelling voorzien werd in 2004 of 2005;

• investeringen die door Elia werden voorgesteld in het Investeringsplan 2004-

2007 tegen 2006 en waarvan de indienststelling voorzien werd in 2005 of 2006.

De delen 5.1.1 tot 5.1.3 geven voor elk van deze drie categorieën de

investeringslijst en de stand van uitvoering.

De indienststelling van een aantal van deze investeringen wordt bevestigd maar

even uitgesteld: versterking van de posten Eeklo Nijverheidskaai, Koksijde,

Kwatrecht, Lokeren Waasmunsterbaan, Ninove, Oostrozebeke, Oelegem en

Vilvoorde Park. Een bijkomende vertraging is voorzien voor de versterking van de

post Wijgmaal als gevolg van de vergunningsprocedures inzake ruimtelijke

ordening. Ook de bouw van het derde en vierde draadstel van de lijn Wondelgem-

Nieuwe Vaart (Gent) is uitgesteld tot 2007 door vertraging in de

vergunningsprocedure.

De gedetailleerde beschrijving van deze investeringen waarvan de indienstelling nu

is gepland voor 1 januari 2006 is beschikbaar in bijlage bij hoofdstuk 5 van dit

document.

Ter herinnering, de versterkingen in het 150 kV-net, die samenhangen met

versterkingen in het 70- en 36/30 kV-net, worden hier ter informatie opgenomen,

teneinde een volledige en coherente beschrijving van de investeringen te kunnen

geven. Hetzelfde geldt voor versterkingen in het 70- en 36/30 kV-net in het

Brussels of Waals Gewest, van leidingen die gedeeltelijk in het Vlaams Gewest

liggen. Deze versterkingen worden tussen haakjes vermeld omdat ze deel

uitmaken van het Federaal Ontwikkelingsplan of van het Investeringsplan van het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest of van het Waals Gewest.

37 Dit Investeringsplan voldoet aan de Vlaamse decretale en reglementaire bepalingen zoals ze door de VREG vastgesteld

werden in zijn brief van 3 december 2003 (Kenmerk:AP/TVC/03.12.03/4917/8803).

Page 64: fle

64 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

5.1 BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN

5.1.1 VERSTERKINGEN DIE VOORZIEN WERDEN TEGEN 2003

In het Investeringsplan 2003-2006 werd het net zoals het begin 2003 in gebruik

was als referentienet genomen, met inbegrip van de investeringen die nog niet

volledig waren gerealiseerd, maar waarvan de uitvoering al zo ver gevorderd was

dat hun indienststelling niet kon worden opgeschort zonder substantiële gevolgen.

Deze versterkingen werden in detail uiteengezet in dat plan.

Bijna alle versterkingen die tegen 2003 werden voorzien zijn in uitvoering. Tabel

5.1 geeft de stand van uitvoering van deze investeringen weer die nog niet in

dienst waren op 1 januari 2005. De redenen van uitstel worden in bijlage bij

hoofdstuk 5 gedetailleerd.

Page 65: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 65

Tabel 5.1: Stand van zaken van de versterkingen uit het Investeringsplan 2003-2006, die voorzien werden

tegen 2003 maar op 1 januari 2005 nog niet waren gerealiseerd

Page 66: fle

66 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

5.1.2 VERSTERKINGEN GEPLAND TEGEN 2005

Het Investeringsplan 2003-2006 beschreef de versterkingen die tegen 2005

moesten uitgevoerd worden om aan het voorziene verbruiksniveau te voldoen.

Tabel 5.2 geeft de stand van deze investeringen weer.

Bijna alle versterkingen die tegen 2005 voorzien werden, zijn in uitvoering. Een

aantal projecten werd in 2004 uitgesteld. De redenen worden in bijlage bij

hoofdstuk 5 gedetailleerd.

De versterking van Stene werd in 2004 opnieuw bekeken in een ruimere context,

omwille van de verhoogde verbruiksvooruitzichten voor de industriezone Oostende.

Vanuit een economisch standpunt worden de twee volgende varianten vergeleken:

• het plaatsen van een nieuwe 150/11 kV-transformator (50 MVA) te Slijkens;

• het vervangen van de 36/11 kV-transformator (20 MVA) te Slijkens door een

krachtiger toestel (25 MVA) en het hergebruiken van de 20 MVA transformator te

Stene in plaats van de huidige 14 MVA transformator.

Het is nu besloten de eerste variant te kiezen: het investeringsproject van een

nieuwe 36/11 kV transformator (20 MVA) in de bestaande post van Stene wordt

geannuleerd en vervangen door het plaatsen van een nieuwe 150/11 kV-

transformator (50 MVA) te Slijkens (cf. hoofdstuk 6).

In 2005, moeten volgende vertragingen vermeld worden:

• de nieuwe transformator in de bestaande post van Kwatrecht en de aanleg van

de nieuwe 36 kV-kabel Kwatrecht-Flora worden uitgesteld tot 2006; bovendien

zal het vermogen van de nieuwe 36/12 kV transformator tot

25 MVA verhoogd worden:

− aan de ene kant is er geen bestaande transformator van 18,75 MVA

beschikbaar voor het ogenblik, een standaardtransformator zal dus geplaatst

worden;

− aan de andere kant, kan deze transformator de versterking in de post Bavegem

vervangen, die op langere termijn gepland was;

• de nieuwe 36/12 kV transformator te Lokeren-Waasmunsterbaan wordt ook even

uitgesteld tot 2007;

• de nieuwe 150/11 kV transformator te Brugge-Waggelwater is uitgesteld tot

2007; ondertussen, gezien de nieuwe 36/11 kV transformator (25 MVA) te

Brugge-Zuid (cf. hoofdstuk 6), zal het verbruik van Brugge-Waggelwater

gedeeltelijk vanuit Brugge Zuid gevoed worden.

Page 67: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 67

Tabel 5.2: Stand van zaken van de versterkingen die voorzien werden tegen 2005

Page 68: fle

68 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

5.1.3 VERSTERKINGEN GEPLAND TEGEN 2006

Het Investeringsplan 2004-2007 beschrijft de versterkingen die tegen 2006

moeten uitgevoerd worden om aan het voorziene verbruiksniveau te voldoen.

Tabel 5.3 geeft de stand van deze investeringen weer. Het voorziene

uitvoeringsplan blijft geldig.

De site die als “Antwerpen Zuid” in het Investeringsplan 2004-2007 werd vermeld,

wordt nu definitief “Petrol” genoemd.

Tabel 5.3: Lijst van de investeringen die voorzien worden tegen 2006

Page 69: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 69

5.2 GRAFISCH OVERZICHT VAN DE LOPENDE VERSTERKINGEN

De kaarten in figuur 5.4 geven een grafisch overzicht van de stand van zaken van

de lopende versterkingen die tegen 2003, tegen 2005 en tegen 2006 voorzien

werden in het hoogspanningsnet in Vlaanderen.

Page 70: fle

70 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 5.4: Referentienet Vlaanderen 2005

Page 71: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 71

Figuur 5.4: Hoogspanningsnet detail A 2005

Page 72: fle

72 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 5.4: Hoogspanningsnet detail B 2005

Page 73: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 73

Figuur 5.4: Hoogspanningsnet detail C 2005

Page 74: fle

74 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 75: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 75

6 Versterking vanhet distributienettegen 2007

Page 76: fle

76 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 77: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 77

6.1 HET ELEKTRICITEITSNET AFSTEMMEN OP DE PRODUCTIE- EN

VERBRUIKSNIVEAUS

In hoofdstukken 2 en 3 werden de scenario's voor verbruik en productie

gedefinieerd.

Figuur 6.1 toont de evolutie van de belasting volgens de hoge en lage

verbruiksvarianten en de vergelijking van deze varianten met deze die in de

Investeringsplannen 2003-2006 en 2004-2007 werden beschouwd. Uit de figuur

blijkt duidelijk dat:

• het verbruiksniveau 2007 volgens de hoge variant van dezelfde orde van grootte

is als het niveau 2006 uit het Investeringsplan 2004-2007 op basis van de

"macro-economische" variant;

• de investeringen die tegen 2007 moeten worden gerealiseerd op basis van het

verbruiksniveau volgens de hoge variant, ook in het kader van de lage variant

zouden moeten worden verwezenlijkt, zij het pas tegen 2010;

• het verschil tussen beide varianten beperkt is: tegen 2007 is het verbruiksniveau

van de hoge variant slechts 2,2% hoger dan dat van de lage variant.

Figuur 6.1: Hypothesen voor de verbruiksevolutie tussen 2002 en 2012, in MW

Ter herinnering hernemen we volgende elementen:

• de dimensionering van de 70/36/30 kV-netten hangt zeer nauw samen met de

evolutie en de lokalisatie van het verbruik en van de decentrale productie;

• de inschatting van het verbruik steunt op twee factoren:

− enerzijds een macro-economisch standpunt: de vooruitzichten van het Federaal

Planbureau voor de toename van het verbruik;

− anderzijds een micro-economisch standpunt: de lokale verbruiksprognoses die

werden aangekondigd door de netgebruikers of werden opgesteld in overleg

met de beheerders van de middenspanningsnetten;

• voor alle 70/36/30 kV-knooppunten, die de middenspanningsnetten voeden,

geldt voor de korte termijn dat de berekening van de lokale

verbruiksverwachtingen sterk wordt beïnvloed door de informatie die de

Page 78: fle

78 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

netgebruikers en de beheerders van de middenspanningsnetten leveren. Deze

informatie vertaalt immers de lokale vooruitzichten voor de economische

ontwikkeling. Het verhogen van het transformatievermogen naar de

middenspanningsnetten sluit dan ook rechtstreeks aan op deze verwachtingen38.

6.2 DIAGNOSE VAN DE KNELPUNTEN IN HET ELEKTRICITEITSNET

De load-flow berekeningen op basis van de verbruiksverwachtingen voor 2007

("hoge variant") tonen een aantal knelpunten aan in het distributienet van het

Vlaams Gewest. Deze knelpunten hangen samen met het stijgend verbruik en

liggen vooral in West Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams Brabant.

6.3 DEFINITIE VAN DE VERSTERKINGSSCENARIO'S

De knelpunten zijn het gevolg van:

• de verwachtte verhoging van het residentiële verbruik, waardoor investeringen

nodig zijn in de posten Brugge Zuid, Drogenbos en Gistel;

• de voorziene ontwikkeling van de industrie voor de posten Bornem en Slijkens.

De versterking van de post Bornem werd al in de Investeringsplannen 2003-2006

en 2004-2007 aangekondigd (als investering op langere termijn).

In de post Gistel zal een condensatorenbatterij geplaatst worden met als

doelstelling het blindvermogen op de kabel Gistel-Ichtegem en het blindvermogen

geinjecteerd door de 150/36 kV te Zedelgem te verminderen. De vrijgekomen

capaciteit evenals de nieuwe 36 kV-kabel Gistel-Ichtegem zal gebruikt worden om

de voeding van de zones van Slijkens en Koekelare te versterken.

Wegens de verhoogde verbruiksvooruitzichten voor de industriezone Oostende zal

een nieuwe 150/11 kV-transformator (50 MVA) te Slijkens geplaatst worden. Deze

oplossing is bovendien gunstig voor de exploitatie van het 36 kV-net te Slijkens dat

daardoor ontlast wordt.

De nieuwe 36/11 kV transformator (25 MVA) te Brugge Zuid zorgt voor er dat de

versterking van de post Brugge-Waggelwater later kan uitgevoerd worden. De post

Brugge-Waggelwater zal immers gedeeltelijk en voorlopig op de post Brugge Zuid

ontlast worden zodra de post Brugge Zuid versterkt is en dat tot de post Brugge

Waggelwater versterkt is.

38 De beïnvloedingszone in deze berekening van de transformatorversterking blijft beperkt tot de transformator zelf.

Page 79: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 79

De versterking van de post Mechelen is het gevolg van:

• de algemene belastingoverdracht van het spanningsniveau 70 kV naar

150 kV: een nieuwe 150/10 kV transformator (40 MVA) werd al in het

Investeringsplan 2004-2007 aangekondigd;

• het ontmantelen van de 70 kV-lijn Wilsele-Muizen waarvoor een nieuwe 150/70

kV transformator (125 MVA) nodig is.

De versterking van de post Drogenbos is verbonden aan het stijgende verbruik op

het 36 kV-deelnet dat gevoed wordt door de posten Drogenbos en Midi (Brussel).

Tabel 6.2 geeft een overzicht per categorie van de investeringen, die tegen 2007

dienen te gebeuren.

Tabel 6.2: Lijst van de investeringen die tegen 2007 moeten gebeuren

Page 80: fle

80 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

6.4 HAALBAARHEIDSONDERZOEK

6.4.1 TECHNISCHE UITVOERBAARHEID

In dit stadium vertonen de geplande investeringen geen bijzondere moeilijkheden

op het vlak van de technische uitvoerbaarheid.

6.4.2 BEPERKINGEN INZAKE RUIMTELIJKE ORDENING

Bij elke netversterking rijzen een aantal vragen in verband met ruimtelijke

ordening. Heel wat posten werden immers jaren geleden opgericht, nog voor de

gewestplannen bestonden, en zijn vandaag soms zonevreemd. Bij elke versterking

rijst de vraag of de nodige vergunningen kunnen worden verkregen. Het is

bovendien niet eenvoudig om een bestaande installatie te verplaatsen naar een

geschikte zone, vermits op een transformatiepost altijd een aantal

middenspanningskabels zijn aangesloten. Het MS-net moet in dat geval volledig

herschikt worden, wat zeer duur is en ook niet altijd mogelijk. De huidige

procedures voor het opstellen van Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP) zijn nog

vrij nieuw en vergen veel tijd.

Ook voor de verbindingen stelt dit probleem zich. De nieuwe procedures zijn niet

duidelijk voor wat betreft nieuwe HS-lijnen of aanpassingen aan bestaande HS-

lijnen. Voor de procedures gelden meestal ook geen vaste termijnen, wat tot

gevolg heeft dat de behandeling van moeilijke dossiers lang kan aanslepen.

Deze onduidelijkheden kunnen leiden tot grote vertragingen en brengen zo de

realisatietermijnen in het gedrang. De netbeheerder kan dus op dit vlak moeilijk

een verbintenis aangaan, omdat hij geen vat heeft op de termijnen waarbinnen hij

de nodige vergunningen zal krijgen.

In het kader van dit Investeringsplan is de impact van de verplichtingen inzake

ruimtelijke ordening echter beperkt:

• alle versterkingen wordt uitgevoerd in posten die in een geschikte zone liggen

(industrieel gebied) behalve Gistel dat in woongebied ligt;

• de kabels worden waar mogelijk in het wegennet aangelegd.

Page 81: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 81

6.4.3 REALISATIEPLANNING

Tabel 6.3 geeft een overzicht van het geplande realisatieschema.

Tabel 6.3: Planning van de investeringen tegen 2007

6.5 GRAFISCH OVERZICHT VAN DE VOORGESTELDE VERSTERKINGEN

TEGEN 2007

De kaarten in figuur 6.4 geven een grafisch overzicht van de voorgestelde

versterkingen in het hoogspanningsnet in Vlaanderen tegen 2007.

Page 82: fle

82 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet Vlaanderen 2007

Page 83: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 83

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet detail A 2007

Page 84: fle

84 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet detail B 2007

Page 85: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 85

Figuur 6.4: Hoogspanningsnet detail C 2007

Page 86: fle

86 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 87: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 87

7 Versterking vanhet distributienet oplangere termijn

Page 88: fle

88 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 89: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 89

De investeringen die zich op middellange termijn aandienen, weerspiegelen de

verdere uitbouw van het net. Ze werden beschreven in hoofdstuk 7 van het

Investeringsplan 2003-2006 en ze vloeien voort uit het algemene beleid voor de

ontwikkeling van de elektriciteitsnetten dat in hoofdstuk 1 kort werd behandeld.

Ten opzichte van dit Investeringsplan 2003-2006 zijn er de volgende wijzigingen:

• alle in het hoofdstuk 7 van het Investeringsplan 2003–2006 en in hoofdstuk 3

van het Investeringsplan 2004-2007 voorgestelde investeringen blijven geldig

behalve de investeringen in de posten Bavegem, Godsheide en Mortsel;

− de versterking van de transformatie van Bavegem is niet meer nodig wegens

de versterking van Kwatrecht;

− de versterking van de posten Godsheide en Mortsel is geannuleerd wegens

wijzigingen in de verbruiksvooruitzichten;

• een nieuwe investering wordt voorzien.

De versterkingen zijn vanzelfsprekend gebaseerd op de vooruitzichten die

momenteel beschikbaar zijn met betrekking tot de verbruikstoename. Mogelijk

worden in een volgend Investeringsplan voor diezelfde periode andere

versterkingen voorzien als gevolg van verbruikstoenames die nu nog niet gekend

zijn of nu voorziene versterkingen uitgesteld als nieuwe verbruiksvooruitzichten

lager uitvallen dan de vroegere.

7.1 BESCHRIJVING VAN DE VERSTERKINGEN

De tabellen 7.1 tot 7.3 geven de indicatieve lijst van de investeringen die op

middellange termijn worden gepland op het grondgebied van het Vlaams Gewest:

• tabel 7.1 bevat de investeringen die al in het Investeringsplan 2003-2006 werden

voorgesteld;

• tabel 7.2 bevat de investeringen die al in het Investeringsplan 2004-2007 werden

voorgesteld (de versterking van de post Bornem is nu gepland voor 2006 en

wordt dus vermeld in hoofdstuk 6);

• tabel 7.3 geeft de nieuwe voorgestelde investeringen, die het gevolg zijn van de

verwachtte toename van het residentiële verbruik.

Page 90: fle

90 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tabel 7.1: Lijst van de investeringen op middellange termijn die al in het Investeringsplan 2003-2006

voorgesteld werden

Page 91: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 91

Tabel 7.1: Lijst van de investeringen op middellange termijn die al in het Investeringsplan 2003-2006

voorgesteld werden (vervolg)

Page 92: fle

92 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tabel 7.2: Lijst van de investeringen op middellange termijn die al in het Investeringsplan 2004-2007

voorgesteld werden

Tabel 7.3: Lijst van de nieuwe op middellange termijn voorgestelde investeringen

7.2 GRAFISCH OVERZICHT VAN DE VOORZIENE VERSTERKINGEN OP

LANGERE TERMIJN

De kaarten in figuur 7.4 geven een grafisch overzicht van de voorziene

versterkingen in het hoogspanningsnet in Vlaanderen op langere termijn.

Page 93: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 93

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet Vlaanderen op langere termijn

Page 94: fle

94 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet detail A op langere termijn

Page 95: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 95

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet detail B op langere termijn

Page 96: fle

96 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Figuur 7.4: Hoogspanningsnet detail C op langere termijn

Page 97: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 97

Besluiten & uitvoeringvan hetInvesteringsplan

Page 98: fle

98 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Page 99: fle

Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 99

Het huidige Investeringsplan berust grotendeels op de macro-economische

groeivooruitzichten voor het verbruik zoals zij door het Federaal Planbureau

worden geformuleerd alsook door de CREG in het “Indicatief Programma van de

Productiemiddelen”.

Vermits het spanningsniveau 70/36/30 kV sterk wordt beïnvloed door de spreiding

van de lokale afname, spelen de “micro-economische” prognoses die door de

netgebruikers worden meegedeeld of in overleg met de beheerders van de

middenspanningsnetten worden opgesteld een zeer belangrijke rol.

Het planningsproces is complex:

• het houdt rekening met tal van onzekerheden die verbonden zijn aan de markt

en die in het kader van dit Investeringsplan vooral te maken hebben met de

vooruitzichten inzake het verbruik en de decentrale productie, evenals de

inplanting ervan;

• zowel technische, economische als milieufactoren hebben een invloed op de

dimensionering.

Netversterkingen gepland tegen 2007

Het Investeringsplan beschouwt enkel het net waarvoor Elia als netbeheerder werd

aangeduid, met uitzondering van de netten van 70 kV tot 30 kV beheerd door

IMEA en Interelectra.

De netversterkingen door dit Investeringsplan voorgesteld en gepland tegen 2007

worden weergegeven in tabel 8.1.

Page 100: fle

100 Investeringsplan Vlaams Gewest 2005 – 2008 30 juni 2005

Tabel 8.1: Planning van de investeringen tegen 2007

De moeilijkheden op het vlak van ruimtelijke ordening zijn beperkt:

• de meeste versterkingen worden uitgevoerd in posten die gelegen zijn in een

geschikte zone;

• de kabels worden meestal aangelegd in het wegennet.

Enkele aanpassingen kunnen wel moeilijkheden opleveren en aanleiding geven tot

vertragingen bij de indienststelling zoals voor de post van Gistel die zonevreemd

gelegen is.