faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen (+bijlage).pdf · faculteit psychologie en...

80
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1 ste examenperiode Intimiteit, iets gewenst, beangstigends of net een drang?Het intiem functioneren van adolescenten en jongvolwassenen en welke invloed de opvoeding hierop heeft Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Siel Bulteel Promotor: Prof. Dr. Wim Beyers Begeleiding: Stijn Van Petegem

Upload: others

Post on 03-Aug-2020

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2012-2013

1ste

examenperiode

“Intimiteit, iets gewenst, beangstigends of net een drang?”

Het intiem functioneren van adolescenten en jongvolwassenen

en welke invloed de opvoeding hierop heeft

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie,

afstudeerrichting Klinische Psychologie

door Siel Bulteel

Promotor: Prof. Dr. Wim Beyers

Begeleiding: Stijn Van Petegem

Page 2: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Voor het onderzoek dat in deze masterproef wordt gerapporteerd, en meer

bepaald voor de dataverzameling, werd samengewerkt met Hannelore Aerts. Daardoor

is enige overlap mogelijk in de methodesectie (steekproef, procedure, metingen). De

tekst van deze masterproef, inclusief de onderzoeksvragen en de uitgevoerde analyses,

zijn echter uniek voor deze masterproef.

Alle statistische analyses voor deze masterproef werden eerst met een deel van

de data (20%) aan de student gedemonstreerd. De resterende analyses (80%) werden

zelfstandig door de student uitgevoerd, en werden nadien nagekeken door de begeleider

of promotor.

Page 3: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Voorwoord

Hierbij wil ik mijn begeleider Stijn Van Petegem en promotor Wim Beyers

bedanken voor de goede begeleiding en feedback die ik gedurende twee jaar van hen

kreeg. Ik kon bij hen steeds terecht voor vragen en raad. Ook ben ik hen zeer dankbaar

voor de mogelijkheid die zij mij boden om zelfstandig te plannen en werken. Tot slot

bleven zij beschikbaar tijdens mijn Erasmusverblijf en stonden zij vroeger dan

gewoonlijk klaar voor feedback aangezien mijn stage uitzonderlijk laat van start ging.

Verder wil ik Hannelore Aerts bedanken om samen met mij de vele telefonische

contacten te leggen. Ook de jongeren die deelnamen aan dit onderzoek ben ik zeer

dankbaar want het is ten slotte dankzij hen dat ik mijn onderzoeksvragen kon toetsen.

Page 4: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Abstract

Binnen deze masterproef vragen we ons – naast een gezonde intimiteit – ook af

wat er fout kan lopen binnen de intieme relaties die late adolescenten en

jongvolwassenen aangaan met goede vrienden en partners. De maladaptieve vormen

van intimiteit die we onderscheiden binnen deze studie zijn unmitigated agency

(eenvoudig gesteld ‘jezelf ten koste van de ander’, UA) en unmitigated communion (‘de

ander ten koste van jezelf’, UC). Meerbepaald hebben we aan de hand van een

vragenlijstonderzoek bekeken hoe deze vormen van intimiteit tot stand komen en welke

rol de opvoeding hierin speelt. Cross-lagged analyses en padanalyses wijzen uit dat

vooral een gezonde intimiteitsontwikkeling een wederkerig verband kent met het

welzijn. Ook werd vastgesteld dat de maladatieve intimiteitsvarianten positief voorspeld

worden door een psychologisch controlerende opvoeding en negatief door een

autonomie-ondersteunende aanpak van de ouders. Wanneer we het begrip

psychologische controle (PC) opsplitsten, constateerden we tegen onze verwachtingen

in – maar niet geheel onlogisch – dat afhankelijkheidsgeoriënteerde psychologische

controle (DPC) een unieke samenhang kent met UA en prestatiegeoriënteerde

psychologische controle (APC) met UC. De verwachting dat de relationele schema’s

van jongeren (sociotropie en autonomie) als mogelijke tussenliggende variabelen

zouden fungeren in de relatie tussen beide vormen van PC en maladaptief intiem

functioneren, werd niet bevestigd. Er werd namelijk geen eenduidige relatie

teruggevonden tussen DPC/APC en de relationele schema’s. Sociotropie kende in het

model echter wel een unieke samenhang met UC en autonomie met UA. Deze resultaten

zijn alleszins veelbelovend en zetten aan tot verder onderzoek.

Page 5: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Inhoudstafel

Inleiding

Intimiteit 1

Wat we begrijpen onder intimiteit 1

Hoe het kan mislopen 3

Opvoeding 5

Wat opvoeding met intimiteit te maken heeft 5

Welke aspecten van de opvoeding we kunnen onderscheiden 7

Een Verdere Differentiatie van Psychologische Controle 10

Afhankelijkheidsgeoriënteerde en prestatiegeoriënteerde

psychologische controle 10

Nog een stapje verder 13

Onderzoeksvragen en Hypothesen 14

Onderzoeksvragen 14

Hypothesen 15

Methode

Steekproef 18

Wave 1 18

Wave 2 18

Ontbrekende waarden 19

Procedure 19

Meetinstrumenten 19

Autonomie-ondersteuning 19

Psychologische controle 20

Afhankelijkheidsgeoriënteerde en prestatiegeoriënteerde

psychologische controle 21

Autonomie en sociotropie 21

Intimiteit 22

Welzijn 24

Overzicht 26

Page 6: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Resultaten

Preliminaire Analyses 27

Multivariate en univariate analyses 27

Paired sample t-test 31

Hypothesetoetsende Analyses 31

Hypothese 1: intimiteit en welzijn 32

Hypothese 2: opvoeding en intimiteit 34

Hypothese 3: afhankelijkheidsgeoriënteerde en prestatiegeoriënteerde

psychologische controle 35

Hypothese 4: de rol van sociotropie en autonomie 36

Discussie

Samenvatting en Interpretatie van de Onderzoeksresultaten 38

De relatie tussen intiem zijn en welzijn 38

Welk verband ouder-kind interacties kennen met de latere

intieme relaties van jongeren 40

Specifieke vormen van ervaren psychologische controle en

hun verband met de intieme relaties van jongeren 42

Wat sociotropie en autonomie kunnen bijdragen 43

Theoretische en Klinische Implicaties 45

Theoretische implicaties 45

Klinische implicaties 46

Sterktes, Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek 50

Algemeen Besluit 52

Referenties 53

Page 7: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Tabellen

Tabel 1. Een Overzicht van alle Meetinstrumenten 26

Tabel 2. Onderlinge Verbanden, Gemiddelden en Standaardafwijkingen

in Wave 1 27

Tabel 3. Onderlinge Verbanden, Gemiddelden en Standaardafwijkingen 28

in Wave 2

Tabel 4. Gemiddelden als een Functie van Geslacht, Gezinsstructuur en 30

Relationele Status in Wave 2

Figuren

Figuur 1. Hypothetisch cross-lagged model van relaties tussen 16

psychologische controle en intimiteitsontwikkeling

Figuur 2. Schematisch voorgesteld model van Hypothese 4 17

Figuur 3. Resultaten van Hypothese 1: intimiteit en welzijn 34

Figuur 4. Resultaten van Hypothese 2: opvoeding en intimiteit 35

Figuur 5. Resultaten van Hypothese 3: afhankelijkheidsgeoriënteerde en

prestatiegeoriënteerde psychologische controle 36

Figuur 6. Resultaten van Hypothese 4: de rol van sociotropie en autonomie

37

Page 8: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

Bekentenis

Ik mag je.

Nee, ik mag je niet.

Ik moet je. Dat bedoel ik.

Ik heb je lief.

Nee, dat heb ik niet.

Ik word je lief. Dat voel ik.

Ik ga met jou.

Nee, ga ik niet.

Ik sta je bij. Beloof ik.

Ben stapel op je.

Hou je vast.

Ik. Hou. Van. Je.

Geloof ik.

Bart Moeyaert

uit: Verzamel de liefde

Querido's Uitgeverij BV 2003

Page 9: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,
Page 10: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

1

Inleiding

Intimiteit

Wat we begrijpen onder intimiteit. Net zoals Aristoteles eeuwen geleden reeds

opmerkte, is de mens een sociaal wezen. Hij interageert met anderen, vormt zijn

identiteit rondom anderen en treedt in relatie met deze anderen. Welke relatie op de

voorgrond komt te staan is mede afhankelijk van de leeftijd. Zo worden ouders als de

grootste steunverleners gezien in de pre-adolescentie, gevolgd door nabije vrienden in

de middenadolescentie en later ook de partner (Furman & Buhrmester, 1992). De

kwaliteit van de relatie met de ouders daalt gemiddeld genomen doorheen de

adolescentie, wat zich onder meer reflecteert in meer conflict met de ouders tijdens de

adolescentie met een piek tijdens de middenadolescentie. De omgekeerde beweging

doet zich voor met leeftijdgenoten; deze relatie kent meer conflict in de pre- en vroege

adolescentie (Furman & Buhrmester, 1992). Blos (1967) zag deze stijgende toenadering

naar leeftijdgenoten als gevolg en compensatie van de afstand die een jongere tijdens de

adolescentie neemt van zijn ouders. Hij zag deze evolutie als een onderdeel van de

autonomie-ontwikkeling. Tijdens de late adolescentie zouden intieme partners de

belangrijkste rol als steunverleners vervullen. Buhrmester en Furman (1987)

benadrukten eerder al dat de mate van intimiteit en affectie hoger is tijdens de

adolescentie vergeleken met daarvoor. Gelijkaardige stellingen werden bijvoorbeeld

ook gemaakt door Sullivan (1953) en Erikson (1963), namelijk dat de nood aan

seksualiteit en intimiteit toeneemt tijdens en binnen romantische relaties gedurende de

late adolescentie.

Wanneer we spreken over intimiteit loont het de moeite het werk van Erik

Erikson (1968) te vernoemen. Hij onderscheidde binnen zijn epigenetisch model acht

levensfasen met bijbehorende ontwikkelingstaken. Deze taken worden gekenmerkt door

een conflict tussen twee tegenpolen. Tijdens de jongvolwassenheid zijn dit intimiteit en

isolement. Wanneer dit conflict wordt opgelost, ontstaat er een gevoel van innerlijke

eenheid en dit heeft volgens Erikson positieve gevolgen voor de volgende fase. Dit wil

zeggen dat ook de fasen waarin autonomie en identiteit centraal staan (respectievelijk in

de peutertijd en adolescentie) van belang zijn binnen de intimiteitsontwikkeling die

binnen deze masterproef besproken wordt (Erikson, 1968).

Page 11: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

2

De levenstaak van identiteit versus identiteitsverwarring (die Erikson naar voor

schuift tijdens de adolecentie) benadrukt de zoektocht naar een evenwicht tussen allerlei

cognitieve, biologische en sociale veranderingen die optreden tijdens deze periode,

waarbij ook de reacties van de omgeving een belangrijke rol spelen (Buhrnmester &

Furman 1992; De Wit & Van Der Veer, 1991). Een geslaagde identiteitsontwikkeling in

de adolescentie is dus volgens Erikson een voorwaarde voor een gezonde

intimiteitsontwikkeling tijdens de jongvolwassenheid. Hiermee benadrukt hij dat

wederkerigheid en romantische relaties binnen deze levensfase aan belang winnen.

Erikson zag intimiteit als “the capacity to commit (oneself) to concrete affiliations and

partnerships and to develop the ethical strength to abide by such commitments even

though they may call for significant sacrifices and compromises” (Erikson, 1963, p.

263). Hij spreekt hier dus over een ‘vermogen’ om zich te verbinden met anderen en de

‘kracht’ die ontwikkeld kan worden om verbintenissen aan te gaan, ook als we hiervoor

compromissen moeten sluiten. Dit alles illustreert dat intimiteit gezien wordt als iets

adaptiefs, ten minste als deze op een gezonde manier ontwikkelt. Deze definitie van

intimiteit zal ook binnen de huidige masterproef gehanteerd worden. Concreet zal er

gekeken worden naar het intiem functioneren van adolescenten en jongvolwassenen

binnen de relatie met hun partner of beste vriend(in).

De stelling dat het intiem functioneren een belangrijke rol speelt in het

welbevinden van jongeren is eveneens in lijn met de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT;

Deci & Ryan, 2000), die naast de persoonlijkheid ook erg veel belang hecht aan de

invloed van de sociale context. Centraal binnen deze theorie staat de rol van intrinsieke

motivatie en internalisatie. Deze zou vooral aanwezig zijn in situaties die voldoen aan

de drie natuurlijke, psychologische basisnoden, namelijk autonomie, competentie en

verbondenheid. Waar Erikson echter spreekt over ontwikkelingstaken, die gedurende

bepaalde leeftijdsperiodes explicieter op de voorgrond treden, zijn deze basisbehoeftes

volgens de ZDT levenstaken (Deci & Ryan, 2000). Wanneer één van deze behoeftes

gefrustreerd wordt in een zekere situatie, heeft dit negatieve gevolgen voor het

persoonlijke functioneren binnen die context. Dit laatste geldt onder meer voor de nood

aan verbondenheid binnen een romantische relatie dewelke de sterkste predictor is voor

de kwaliteit van het relationeel functioneren binnen die relatie, en in het algemeen een

belangrijke rol speelt in het begrijpen van het algemeen welzijn van adolescenten en

Page 12: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

3

jongvolwassenen (LaGuardia, & Heather, 2008; Patrick, Knee, Canevello, & Lonsbary,

2007).

Hoe het kan mislopen. Zoals eerder aangehaald werd, is het moeilijk om een

algemene definitie te geven van gezond of optimaal relationeel functioneren die voor

iedereen werkzaam is. In enkele onderzoeken werd bijvoorbeeld vastgesteld dat een

samenspel tussen individualiteit en nabijheid de mate van welbevinden binnen een

relatie bepaalt (Connolly & Goldberg, 1999; Guisinger & Blatt, 1994; Shulman, 1993),

al schommelt het relatieve belang van beide wel doorheen de adolescentiejaren. Zo

zouden jongere adolescenten meer waarde hechten aan nabijheid terwijl oudere

adolescenten meer op hun individualiteit staan (Shulman, Laursen, Kalman, &

Karpovsky, 1997). Het lijkt dus aangeraden om de leeftijd steeds mee in rekening te

brengen wanneer we uitspraken doen over de kwaliteit van het intiem functioneren.

Intimiteit wordt over het algemeen gezien als iets adaptiefs (bv. Erikson, 1968),

maar de ontwikkeling hiervan kan ook mislopen. Wanneer dit het geval is, heeft dit

vanzelfsprekend effecten op ons functioneren. Om de minder adaptieve

intimiteitsontwikkeling te bespreken, doen we beroep op de theorie van Bakan. Hij

introduceerde in 1966 twee constructen die volgens hem cruciale modaliteiten van het

menselijk bestaan weerspiegelen. Het eerste construct ‘agency’ hangt samen met

individualiteit en focust vooral op het zelf, terwijl ‘communion’ eerder gericht is op

verbintenissen met anderen. Agency en communion zijn in hun adaptieve vorm

‘mitigated’. Dit wil zeggen dat ze elkaar verzachten en dus samen voorkomen

(Helgeson & Fritz, 1999). Deze concepten werden oorspronkelijk geïntroduceerd

binnen de persoonlijkheidspsychologie, maar wij zullen ze hier bespreken in het kader

van intieme relaties. Zowel agency als communion worden als adaptief gezien voor het

intiem functioneren - en ruimer voor het algemene functioneren (Helgeson & Fritz,

1999, 2000) - omdat een combinatie van beide constructen illustreert dat men zichzelf

niet verliest in een relatie. De maladaptieve varianten van deze constructen worden

benoemd als unmitigated agency en unmitigated communion. Unmitigated agency staat

voor de excessieve focus op zichzelf. Deze mensen zijn over het algemeen vijandig,

gulzig, cynisch, arrogant en hebben een negatief beeld over de wereld en anderen

(Helgeson & Fritz, 1999). Deze vijandigheid zou ook gelinkt zijn aan een verhoogd

risico op het ontwikkelen van ernstige ziektes waaronder cardiovasculaire problemen

Page 13: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

4

(Smith, 1992). Maar ook unmitigated communion, wat verwijst naar de excessieve

focus op de ander, kan schadelijk zijn voor de gezondheid. Dit concept wordt

gekenmerkt door het plaatsen van de noden van een ander boven de eigen noden, zich

uitsluitend zorgen maken over de problemen van iemand anders en anderen helpen zelfs

wanneer het zichzelf schaadt (Helgeson & Fritz, 1999). Beide maladaptieve varianten

van intimiteit zullen een centrale rol spelen binnen het onderzoek in deze masterproef.

Waar agency en communion quasi ongerelateerd zijn aan elkaar en dus samen

kunnen voorkomen, geldt een negatieve correlatie tussen de unmitigated varianten.

Geen van beide maladaptieve vormen van intimiteit mag echter gereduceerd worden tot

de afwezigheid van zijn adaptieve tegenhanger. Unmitigated agency is dus niet

hetzelfde als een zeer hoge score op agency en de afwezigheid van communion (Fritz &

Helgeson, 1998; Helgeson & Fritz, 1999, 2000). Unmitigated communion gaat in

tegenstelling tot communion samen met een negatief zelfbeeld, psychologische stress en

interpersoonlijke problemen zoals zelfverwaarlozing en overbetrokkenheid.

Zelfverwaarlozing reflecteert een gebrek aan het doen gelden van de eigen noden

binnen een relatie (Fritz & Helgeson, 1998). Deze vormen van interpersoonlijke

moeilijkheden zijn gerelateerd en het is precies hun combinatie die problematisch kan

zijn. Personen die hoog scoren op unmitigated agency duwen anderen vaak weg en

negeren diens noden. Het mogelijke gevolg hiervan is dat wanneer ze zelf in een crisis

verkeren, ze op weinig steun kunnen rekenen van anderen (Helgeson & Fritz, 2000).

Enkele eerdere onderzoeken toonden dus reeds aan dat unmitigated communion

en unmitigated agency samenhangen met weinig sociale steun en hulp vragen aan

derden (bv. Helgeson & Fritz, 1999, 2000). Verder hebben ze een negatief effect op het

psychologisch welzijn en de relatie. Echter, binnen deze masterproef zal er specifiek

gekeken worden naar het intiem functioneren van adolescenten en jongvolwassenen. De

unmitigated varianten zouden zich ontwikkelen vanaf de kindertijd maar vooral

manifesteren tijdens deze latere levensfasen omdat dan steeds meer zelfstandige

beslissingen worden genomen (Helgeson & Fritz, 2000). Het eerste doel binnen deze

masterproef is dan ook om stil te staan bij het effect van unmitigated communion en

unmitigated agency binnen een intieme relatie op het algemene welzijn van

adolescenten en jongvolwassenen. We verwachten dat deze constructen ook binnen dit

kader een maladaptief effect zullen hebben.

Page 14: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

5

Opvoeding

Wat opvoeding met intimiteit te maken heeft. Ondanks het feit dat er

evidentie bestaat voor de negatieve gevolgen van unmitigated agency en unmitigated

communion, is er nog niet veel geweten over de oorsprong van deze maladaptieve

vormen van intimiteit. Wel werden suggesties gedaan zoals ‘de angst om te falen binnen

relaties’ als motor van deze ontwikkeling, maar dit zijn voorlopig nog speculaties

(Helgeson & Fritz, 2000). Binnen deze masterproef willen we niet alleen stilstaan bij de

gevolgen van problematisch intiem functioneren maar ook proberen te achterhalen wat

er aan vooraf gaat en waardoor dit beïnvloed wordt. Waarom kennen sommige jongeren

een gezonde intimiteitsontwikkeling en anderen minder?

De eerste vorm van verbondenheid ervaren we met onze ouders en speelt

daarom mogelijks een belangrijke rol in het begrijpen van het huidige functioneren

binnen intieme relaties. Volgens Freud liggen vroege hechtingservaringen met onze

moeder aan de basis van onze liefdesrelaties later in het leven (Waters, 2004). Ook

Bowlby (1973) deelde een gelijkaardige mening, in zijn hechtingstheorie stelde hij

immers dat de hechtingservaringen vanaf onze geboorte via interne werkmodellen een

invloed hebben op ons later intiem functioneren (de zogenaamde Prototype hypothese;

Fraley, 2002). Dit intern werkmodel bevat een reeks van overtuigingen en

verwachtingen over de responsiviteit en beschikbaarheid van hechtingsfiguren,

voornamelijk de ouders. Dit zijn dus geen concrete ervaringen, maar wel de

verwachtingen die werden opgebouwd op basis van eerdere hechtingservaringen. Deze

visie stelt dus dat jongeren een bepaald verwachtingspatroon hebben opgebouwd

omtrent relaties op basis van vroegere ervaringen met de ouders. Deze verwachtingen

zullen een vertrekpunt vormen voor het in relatie treden met anderen.

Ook op basis van de Separatie-Individuatietheorie (SIT; Blos, 1967, 1979) kan

verwacht worden dat de relatie met de ouders een invloed zal hebben op het latere

intiem functioneren. Tijdens de adolescentie vindt een soort afstandname plaats van de

ouders waarbij er – zoals eerder al vermeld werd – meer toenadering wordt gezocht naar

leeftijdgenoten en later naar de intieme partner (Furman & Buhrmester, 1992).

Separatie-individuatie is een ontwikkelingsproces dat op de voorgrond treedt tijdens de

adolescentie en de opkomende volwassenheid. Centraal binnen SIT staat de stelling dat

men een gezond evenwicht dient te vinden tussen het zoeken naar afstand en het

Page 15: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

6

behouden van nabijheid ten aanzien van de ouders (Smollar & Youniss, 1989) wat

belangrijk zou zijn voor de socio-emotionele aanpassing en de identiteitsontwikkeling.

Tijdens de adolescentie wordt de relatie met de ouders dus geherdefinieerd. Wanneer er

iets fout loopt binnen dit proces, kan dit leiden tot identiteitsmoeilijkheden,

internaliserende en interpersoonlijke problemen (Dolan, Evans, & Norton, 1992;

Lapsley & Edgerton, 2002). Eveneens werd geargumenteerd dat een gezinsklimaat dat

vaak samengaat met een falend separatie-individuatie proces gekenmerkt wordt door

intrusieve en psychologisch controlerende ouders (Barber, 1996; Wood, 2006).

Verder zijn er eveneens multigenerationele perspectieven die benadrukken dat

ouders relationele interactiepatronen doorgeven aan hun kinderen en zo hun sociale en

emotionele ontwikkeling beïnvloeden (bv. Bowen, 1978; Kerr & Bowen, 1988;

Wamboldt & Reiss, 1989). In zijn intergenerationele theorie legt Bowen (1978) sterk de

nadruk op de impact van ouders op het latere intiem functioneren van hun kinderen en

de stuctuur van de relaties die ze aangaan. Specifiek benadrukte hij het belang van

differentiatie binnen het gezin, wat verwijst naar het eerder genoemde evenwicht tussen

afstand en nabijheid binnen dit gezin. Goed gedifferentieerde familiale systemen

worden onder andere gekenmerkt door een goede balans tussen afstand en nabijheid,

ouderlijke empathische responsiviteit, het aanmoedigen van constructieve

conflicthantering en de interpersoonlijke vaardigheden om met alledaagse

moeilijkheden binnen een intieme relatie om te gaan. Minder goed gedifferentieerde

gezinssystemen worden daarentegen getypeerd door emotionele samensmelting, een

falend evenwicht tussen afstand en nabijheid en moeite met begrenzing binnen een

relatie (Rosen, Bartle-Haring, & Stith, 2001). Zeker in tijden van stress en conflict

wordt empathisch en zorgend reageren op anderen hierdoor bemoeilijkt. Een

blootstelling aan ineffectieve interactiepatronen zorgt er niet voor dat kinderen later

onbekwaam zijn om in relatie te treden met anderen, maar beïnvloeden wel hoe deze

relaties ervaren worden en gestructureerd zijn (Sabatelli & Bartle-Haring, 2003).

Al deze theoretische kaders suggereren dat de relatie met de ouders mogelijks

een belangrijke determinant is wanneer we het intiem functioneren van adolescenten en

jongvolwassenen onderzoeken.

Page 16: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

7

Welke aspecten van de opvoeding we kunnen onderscheiden. Dat opvoeding

en het intiem functioneren van jongeren en adolescenten niet los van elkaar staan werd

reeds duidelijk gemaakt, maar wat houdt ‘opvoeding’ juist in? Wanneer gesproken

wordt over ouder-kind relaties, worden typisch twee dimensies aangehaald die de

kwaliteit van deze relatie weergeven, namelijk verbondenheid en autonomie-

ondersteuning (Slot & Van Aken, 2010). Verbondenheid verwijst naar een wederkerige

emotionele band tussen ouder en kind. Idealiter dient deze band gekenmerkt te zijn door

warmte, veiligheid en genegenheid ter ontwikkeling van zelfvertrouwen en een gevoel

van veiligheid bij het kind (De Wit & Van Der Veer, 1991). Binnen deze masterproef

zullen we echter enkel autonomie-ondersteuning bespreken. Deze dimensie verwijst

naar de mate waarin ouders het perspectief van hun kinderen innemen,

keuzemogelijkheden aanbieden wanneer dit mogelijk is en geen controlerende taal

gebruiken (Grolnick, 2003). Ook binnen de eerder genoemde hechtings- en object-

relatietheorieën vinden we het belang van deze dimensies terug binnen de ouder-kind

relatie. Wanneer kinderen hun ouders als een veilige basis beschouwen, wordt een

evenwicht tussen verbondenheid en autonomie-ondersteuning gezien als kenmerkend

voor deze relatie (Clark & Ladd, 2000).

Naast autonomie-ondersteuning zal er binnen dit onderzoek ook gefocust

worden op diens conceptuele tegenhanger, namelijk psychologische controle. Deze

werd voor het eerst benoemd door Schaefer (1965) als sleutelelement van de kwaliteit

binnen de ouder-kind relatie. Ouders die deze strategieën gebruiken worden volgens

Schaefer door hun kinderen waargenomen als intrusief, overbeschermend, bezitterig,

richtinggevend en schuldinducerend. Barber (1996) sprak over een negatieve vorm van

controle die gekenmerkt wordt door het gebruik van angst, schuldinductie en

voorwaardelijke liefde om de eigen verwachtingen op te dringen aan kinderen. Ook al

gebruiken psychologisch controlerende ouders deze strategieën niet steeds bewust, de

impact op kinderen is gelijkend en negatief. Ze ervaren interne druk wat zich onder

meer reflecteert in gevoelens van schaamte, schuld en separatieangst (Barber, 1996;

Grolnick, 2003). Verder dient psychologische controle onderscheiden te worden van

gedragsmatige controle (Barber, 1996; Steinberg, 1990). Deze laatste vorm van controle

verwijst naar de ouderlijke pogingen om het gedrag van hun kind te structuren. Dit kan

bijvoorbeeld door het aanbrengen van duidelijke regels. Dit onderscheid werd

Page 17: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

8

ondersteund door verder onderzoek dat een unieke positieve associatie aantoonde tussen

psychologische controle en internaliserende problemen en een negatieve tussen

gedragsmatige controle en externaliserende problemen of antisociaal gedrag (Barber,

Olsen, & Shagle, 1994).

Er is reeds heel wat onderzoek gedaan naar het verband tussen psychologische

controle en autonomie-ondersteuning. Schaefer (1965) beweerde dat psychologische

controle en autonomie-ondersteuning twee uitersten zijn van eenzelfde dimensie. Ook

Soenens et al. (2009) namen het verband tussen deze dimensies onder de loep en

vonden iets gelijkaardigs. Zij bouwden verder op de eerdere studie van Silk, Morris,

Kanaya, en Steinberg (2003) waarin via een confirmatorische factoranalyse een quasi-

orthogonaal verband werd gevonden tussen psychologische controle en autonomie-

ondersteuning. Deze laatste bevinding werd gemaakt met een conceptualisatie van

autonomie-ondersteuning als ‘het aanmoedigen van onafhankelijkheid’ die wel vaker

gebruikt wordt binnen de ontwikkelingspsychologie. Deze definiëring staat voor het

ondersteunen van zelfstandig beslissingen leren nemen los van de ouders, en benadrukt

vooral het soort doelen die ondersteund worden (Soenens et al., 2007). Er is echter nog

een andere definiëring van autonomie-ondersteuning, te vinden binnen de ZDT,

namelijk het aanmoedigen van vrijwillig functioneren. Deze ouders proberen zich in te

leven in het standpunt van hun kinderen, bieden keuzemogelijkheden waar mogelijk en

trachten een rationale aan te bieden bij beperking aan keuzes. Hierdoor bieden ze hun

kinderen meer psychologische vrijheid (Deci & Ryan, 2000). Deze definiëring van

autonomie-ondersteuning benadrukt vooral de manier waarop doelen gepromoot worden

(Soenens et al., 2007). Soenens et al. (2009) focusten in hun studie op de definiëring

van autonomie-ondersteuning als het aanmoedigen van vrijwillig functioneren. In dit

onderzoek werd bevestigd dat deze conceptualisatie – in tegenstelling tot die van Silk et

al. (2003) – sterk negatief gecorreleerd is met psychologische controle. Dit wil zeggen

dat een hoge score op het aanmoedigen van vrijwillig functioneren zo goed als altijd

samen gaat met een lage score voor psychologische controle en omgekeerd. Welke

definitie van autonomie-ondersteuning gehanteerd wordt, is dus bepalend voor de relatie

met psychologische controle (Soenens, Vansteenkiste, & Sierens, 2009). Binnen deze

thesis zullen we het hebben over het aanmoedigen van vrijwillig functioneren wanneer

we spreken over autonomie-ondersteuning.

Page 18: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

9

Er werd ook onderzoek gedaan naar de impact van psychologische controle en

autonomie-ondersteuning (als het aanmoedigen van vrijwillig functioneren) op het

verdere functioneren van jongeren. Zo zou psychologische controle bij kinderen en

adolescenten samenhangen met een slechter aanpassingsvermogen en verschillende

internaliserende problemen zoals angst, depressie, eenzaamheid en een laag

zelfwaardegevoel (Soenens, Vansteenkiste, Luyten, Duriez, & Goossens, 2005). Verder

werd in een studie met jonge adolescenten een associatie vastgesteld tussen

psychologische controle uitgeoefend door de moeder en relationele agressie bij hun

kinderen (Loukas, Paulos, & Robinson, 2005). De rationale achter deze associatie luidt

dat adolescenten deze intrusieve strategieën observeren bij hun ouders en daarna zelf

gebruiken binnen vriendschapsrelaties. Ondanks deze vaststelling bestaat er niet altijd

eensgezindheid over de relatie tussen psychologische controle en externaliserende

problemen (Soenens & Vansteenkiste, 2010). Ten slotte wees Barber (1996) op de

mogelijk ondermijnende rol die psychologische controle kan hebben op de separatie-

individuatie-ontwikkeling. Ook ouderlijke autonomie-ondersteuning was onderwerp van

heel wat onderzoek en wordt algemeen gezien als meer adaptief binnen de opvoeding.

Dit patroon van correlaten is grotendeels tegengesteld aan dat van diens conceptuele

tegenhanger psychologische controle. Het aanmoedigen van vrijwillig functioneren zou

een positief uniek effect hebben op het welzijn van adolescenten, een effect dat niet

werd teruggevonden voor het aanmoedigen van onafhankelijkheid (Soenens et al.,

2009). Het aanmoedigen van vrijwillig functioneren zou verder positief gerelateerd zijn

aan onder meer schoolse prestaties en ego-ontwikkeling (Allen, Hauser, Bell, &

O’Connor, 1994) en negatief met emotionele stress en leerproblemen (Grolnick, Deci,

& Ryan, 1997).

Tot hier toe werd voornamelijk de invloed van de ouders op de ontwikkeling van

hun kind besproken. Barber et al. (2005) benadrukten echter de wederkerigheid

waardoor een maladaptieve ouder-kind relatie gekenmerkt wordt. Naast de impact van

ouders wezen zij namelijk ook op de invloed die kinderen kunnen hebben op de mate

van psychologische controle gehanteerd door de ouders. Zo brachten zij het idee naar

voren dat kinderen die zich abrupt proberen te onthechten van hun ouders of zij die

falen op school een bepaalde bezorgdheid kunnen uitlokken bij hun ouders wat zich op

zijn beurt kan uiten in een vorm van psychologische controle. Dit werd onder meer

Page 19: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

10

gevonden in een studie van Soenens, Luyckx, Vansteenkiste, Duriez en Goossens

(2008) die niet alleen vonden dat psychologische controle over de tijd heen een invloed

heeft op meer depressieve symptomen bij adolescenten, maar ook dat er een significant

positieve invloed was van depressieve symptomen op het latere gebruik van

psychologische controle. Het gebruik van deze maladaptieve strategieën is dus het

gevolg van een complexe interactie tussen de persoonlijkheid van ouders en het doen en

laten van de adolescent (Soenens, Vansteenkiste, & Luyten, 2010). Deze bidirectionele

invloed wordt vermeld om twee redenen. Eerst en vooral willen we hiermee een

mogelijk determinisische en unidirectionele visie nuanceren die kan ontstaan na het

lezen van de vorige paragraaf. Ten tweede verwachten we – ondanks het feit dat onze

interesse vooral uitgaat naar de impact die de opvoeding heeft – dat de maladaptieve

intimiteitsontwikkeling van adolescenten en jongvolwassenen eveneens het gebruik van

psychologische controle over de tijd heen kan beïnvloeden.

Binnen dit onderzoek verwachten we dus een associatie terug te vinden tussen

opvoeding en intimiteit. Enerzijds stellen we de hypothese voorop dat autonomie-

ondersteuning een positief effect heeft op de intimiteitsontwikkeling, terwijl

psychologische controle verwacht wordt samen te gaan met een maladaptieve

intimiteitsontwikkeling, en meer specifiek met unmitigated agency en unmitigated

communion. Omgekeerd verwachten we ook dat deze maladaptieve vormen van

intimiteit bij jongeren autonomie-ondersteuning door ouders ondermijnen en meer

psychologische controle uitlokken (zie Figuur 1 op p.16).

Een Verdere Differentiatie van Psychologische Controle

Afhankelijkheidsgeoriënteerde en prestatiegeoriënteerde psychologische

controle. Los van het feit dat aangetoond werd dat psychologische controle een

maladaptief aspect van de opvoeding is, blijft dit een breed begrip. Congruent met de

psychoanalytische theorie van Blatt (2004) in verband met de

persoonlijkheidsontwikkeling, werd in een recenter onderzoek van Soenens et al. (2010)

psychologische controle opgesplitst in functie van het domein waarbinnen de controle

wordt uitgeoefend.

Aansluitend bij het onderscheid dat Bakan (1966) maakte tussen communion en

agency, onderscheidde Blatt (1974, 2004) twee adaptieve persoonlijkheidsoriëntaties:

Page 20: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

11

interpersoonlijke relaties en zelfdefinitie. Een persoonlijkheid waarbij de focus ligt op

interpersoonlijke relaties zou een grotere capaciteit hebben tot het ontwikkelen van

volwassen, wederkerige relaties. Iemand met een hoge score op zelfdefiniëring zou op

zijn beurt over een stevig, realistisch en positief zelfconcept beschikken (Blatt, 1974,

2004). Een overdreven nadruk op een van deze twee dimensies is kenmerkend voor de

twee extremere persoonlijkheidsoriëntaties: afhankelijkheid en perfectionisme.

Afhankelijke personen zijn afhankelijk van interpersoonlijke relaties en hebben daarom

moeilijkheden met separatie en verlies. Voor deze mensen zou bijvoorbeeld een

echtscheiding een verhoogd risico kunnen vormen op het ontwikkelen van depressie

(Blatt, 1974). Vergeleken met de definitie die Bakan (1966) gaf voor unmitigated

communion, verwachten we hiermee een sterk verband van afhankelijkheid in de

betekenis van Blatt (2004). Perfectionistische mensen hebben eerder nood aan

goedkeuring en erkenning in de hoge vereisten die ze opleggen aan zichzelf.

Faalervaringen zijn voor hen de grootste bedreiging (Blatt, 1974). Deze

persoonlijkheidsoriëntatie zou dan een verband kunnen hebben met unmitigated agency.

Beide persoonlijkheidsoriëntaties van Blatt lijken dus maladaptief in hun extreme vorm.

Afhankelijkheid en perfectionisme zouden verder gekenmerkt worden door een

verschillende levensgeschiedenis. Afhankelijke individuen zouden eerder ouders hebben

die hun liefde en zorg gebruiken als controlemiddel, terwijl perfectionistische

individuen vooral liefde ontvangen wanneer ze aan bepaalde strenge

prestatiestandaarden voldoen (Blatt & Homann, 1992). Vooral voor dit laatste verband

werd evidentie gevonden in verder onderzoek (Amitay, Mongrain, & Fazaa, 2008;

Koestner, Zuroff, & Powers, 1991; Mongrain, 1998; Whiffen & Sasseville, 1991).

Binnen het onderzoek van Soenens et al. (2010) werd er daarom een onderscheid

gemaakt tussen afhankelijkheidsgeoriënteerde (DPC) en prestatiegeoriënteerde

psychologische controle (APC). De eerste vorm verwijst naar het gebruik van

psychologische controle als reactie op een stijgende onafhankelijkheid van kinderen

door hen zowel fysiek als emotioneel strikt te begrenzen. Deze ouders staan hun

kinderen geen onafhankelijke acties toe waardoor deze een overmatige focus op de

verbondenheid met hun ouders ontwikkelen ten koste van hun individualiteit (Kins,

Soenens, & Beyers, 2012). APC wordt gebruikt om kinderen op een controlerende

manier te laten voldoen aan ouderlijke prestatiestandaarden (Hock et al., 2001; Soenens

Page 21: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

12

et al., 2010). Deze kinderen worden in beslag genomen door het continu tonen van hun

kunnen, terwijl ze hun nood aan verbondenheid negeren (Kins et al., 2012). Beide

varianten van psychologische controle waren positief gecorreleerd met een algemene

schaal van psychologische controle en negatief met autonomie-ondersteuning, wat

binnen de verwachtingen viel. Verder kan het gebruik van beide soorten psychologische

controle de kans verhogen op het ontwikkelen van internaliserende problemen

(voornamelijk depressieve symptomen) bij adolescenten (Soenens et al., 2010).

DPC controle kende verder een unieke relatie met verstrengeling door een

inadequate begrenzing in de ouder-kind relatie (Barber & Buehler, 1996; Soenens et al.,

2010). Het gebruik van deze vorm van psychologische controle was eveneens uniek

gerelateerd aan separatieangst bij de ouders (Soenens et al., 2010). Zij gebruiken deze

strategie wanneer ze het gevoel krijgen dat er afstand ontstaat tussen zichzelf en hun

kind wat ze als bedreigend ervaren. Aangezien de adolescentie een levensfase is die

gekenmerkt wordt door een afstandname van de ouders en een herdefiniëring van de

ouder-kind relatie (Blos, 1967; Smollar & Youniss, 1989), lijkt het nuttig om het

gebruik van deze controle mee in rekening te brengen wanneer we een onderzoek doen

naar het welzijn en intiem functioneren van adolescenten en jongvolwassenen.

Maar ook het gebruik van APC kan hierop een grote impact hebben. Deze vorm

van controle hangt uniek samen met een perfectionistisch gezinsklimaat. In deze situatie

worden familieleden vaak vergeleken en beoordeeld op basis van prestaties die geleverd

worden in verschillende levensdomeinen (Frost, Marten, Lahart, & Rosenblate, 1990;

Soenens et al., 2010). Met andere woorden, perfectionistische ouders zouden hun eigen

hoge standaarden projecteren op hun kinderen door het gebruik van manipulatie en

uitoefening van druk, met het oog op de realisatie van deze hoge eisen.

In de context van het problematisch intiem functioneren van jongeren

verwachten we dan ook differentiële verbanden tussen DPC en APC enerzijds, en

unmitigated communion en unmitigated agency anderzijds. Onrechtstreekse evidentie

hiervoor vinden we in de studie van Kins et al. (2012) die onderzoek uitvoerden naar de

invloed die beide soorten psychologische controle hebben op een maladaptief separatie-

individuatie proces bij opkomende volwassenen. Zij vonden dat DPC gerelateerd was

aan dysfunctionele afhankelijkheid en APC aan dysfunctionele onafhankelijkheid.

Page 22: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

13

Binnen dit onderzoek zullen we proberen om beide soorten psychologische

controle differentieel te linken aan de voorheen besproken maladaptieve

intimiteitstypes. Specifiek zullen we proberen nagaan of het ervaren van DPC eerder zal

samengaan met het ontwikkelen van unmitigated communion, en het ervaren van APC

controle met unmitigated agency.

Nog een stapje verder. Naast de link tussen psychologische controle en een

maladaptieve intimiteitsontwikkeling die hierboven reeds gespecifieerd werd, trachten

we nog een andere verklaring voor problematisch intiem functioneren te bieden.

Hiervoor doen we beroep op twee persoonlijkheidsdimensies die door Beck naar voren

worden geschoven in zijn depressietheorie (1983), namelijk sociotropie en autonomie,

die de verbanden tussen opvoeding en problematisch intiem functioneren mogelijks

verklaren. Beide dimensies zijn vrij gelijklopend met de eerder besproken

persoonlijkheden die werden onderscheiden door Blatt (2004), afhankelijkheid en

perfectionisme. Een sociotropische persoonlijkheid wordt gekenmerkt door een sterke

afhankelijkheid en een hoge nood aan goedkeuring door anderen, net als

afhankelijkheid. Verder kent deze persoon een overgevoeligheid en grote angst voor

afwijzing door anderen aangezien hij/zij afhankelijk is van deze anderen. Autonomie

daarentegen wordt door Beck meer gezien als een assertieve persoonlijkheid met een

grote focus op het realiseren van persoonlijke doelen, net zoals perfectionisme bij Blatt.

Deze individuen vertonen een overmatige behoefte aan het zelf leiden van hun

activiteiten en het bereiken van deze persoonlijke doelen. Verder streven ze een sterke

onafhankelijkheid na en hebben ze de neiging om hulp van anderen te verwerpen. Falen

is voor hen de grootste bedreiging waarbij ze geneigd zijn zichzelf hiervan de schuld te

geven (Brenning, 2011). Beck zag deze persoonlijkheidsdimensies als cognitieve

kwetsbaarheden die na interactie met levensgebeurtenissen kunnen leiden tot het

ontwikkelen van een depressie (Beck, 1983). De begrippen van Beck en Blatt werden

hier apart besproken, maar binnen de literatuur wel vaak door elkaar gebruikt of als

gelijkend beschouwd (o.a. Blatt & Maroudas, 1992; Blatt, Shahar, & Zuroff, 2002;

Brenning, 2011). Zo kunnen we er dus van uit gaan dat perfectionisme (Blatt, 2004) en

autonomie (Beck, 1983) enerzijds en afhankelijkheid (Blatt, 2004) en sociotropie (Beck,

1983) anderzijds gelijkend zijn.

Page 23: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

14

Blatt en Homann (1992) stelden de verwachting voorop dat een opvoedingsstijl

die gekenmerkt wordt door het gebruik van liefde als drukmiddel om nabijheid te

behouden (DPC), een kwetsbaarheidsfactor kan zijn voor dit kind om afhankelijkheid te

ontwikkelen. Enkel goedkeuring genieten wanneer je voldoet aan strikte ouderlijke

standaarden (APC), zou dan weer een kwetsbaarheid vormen in het ontwikkelen van

perfectionisme. Hierdoor zouden deze kinderen faalangstig kunnen worden en de nood

ontwikkelen aan goedkeuring en erkenning in de hoge eisen die ze zichzelf opleggen.

Deze verbanden tussen enerzijds DPC uitgevoerd door de moeder en afhankelijkheid en

anderzijds APC en perfectionisme werden teruggevonden in een studie van Soenens et

al. (2010).

Binnen deze masterproef zullen sociotropie en autonomie bekeken worden als de

relationele schema’s die adolescenten en jongvolwassenen hebben opgebouwd. Zo

verwachten we bijvoorbeeld dat een jongere met een sociotropisch schema verwacht dat

anderen hem of haar zullen verlaten, terwijl jongeren met een autonoom schema eerder

harde en straffende verwachtingen hebben opgebouwd van anderen. We zullen

sociotropie en autonomie beschouwen als mogelijke verklarende variabelen in het

verband tussen opvoeding en het intiem functioneren van jongeren. Deze manier van

denken is congruent aan de Prototype hypothese van Bowlby (1973): Op basis van de

opvoeding wordt er een beeld gevormd van relaties wat op zijn beurt leidt tot bepaalde

effecten binnen het intiem functioneren. Concreet verwachten we hier enerzijds dat

DPC een samenhang kent met een sociotropische oriëntatie wat op zijn beurt

geassocieerd is met unmitigated communion. Anderzijds verwachten we dezelfde

verbanden tussen APC, autonomie en unmitigated agency.

Onderzoeksvragen en Hypothesen

Onderzoeksvragen. Zoals eerder vermeld zal deze thesis focussen op het intiem

functioneren van adolecenten en jongvolwassenen en de invloed die de opvoeding

hierop heeft. Concreet zullen er vier grote vragen gesteld worden binnen dit onderzoek.

Eerst en vooral gaan we na welke invloed het intiem functioneren heeft op het algemene

welzijn van adolescenten en jongvolwassenen. We zullen cross-sectioneel bekijken

welk verband zowel gezond als ongezond intiem functioneren (unmitigated agency en

Page 24: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

15

communion) hebben met depressieve symptomen, het globaal zelfbeeld en de mate van

vitaliteit bij jongeren.

Ook willen we stilstaan bij de rol van de opvoeding. We zijn namelijk

geïnteresseerd in het tot stand komen van unmitigated agency en unmitigated

communion. Concreet vragen we ons af welke invloed de conceptuele tegenhangers

psychologische controle en autonomie-ondersteuning hebben op zowel gezond intiem

functioneren als op de maladaptieve intimiteitsontwikkeling, en omgekeerd, of en hoe

de gezonde en malaptieve intimiteitsontwikkeling van jongeren de opvoeding van de

ouders beïnvloedt. Om deze verbanden te bestuderen, zullen we gebruik maken van een

crosslagged model dat schematisch wordt weergegeven bij de hypothesen (Figuur 1).

Verder hebben we gezien dat psychologische controle verder kan gespecifieerd

worden in DPC en APC. We vragen ons dan ook af of zij beide een verschillend cross-

sectioneel verband kennen met het intiem functioneren van adolescenten en

jongvolwassenen. Ten slotte gaan we – hierop verder bouwend – bekijken welke rol de

dimensies sociotropie en autonomie (Beck, 1983) spelen in deze relatie tussen beide

types psychologische controle en een maladaptieve intimiteitsontwikkeling. Dit

vooropgestelde model zal eveneens cross-sectioneel onderzocht worden.

Hypothesen. In lijn met de onderzoeksvragen die hierboven werden

geformuleerd, zullen we binnen dit onderzoek de volgende hypothesen toetsen:

1) Adolescenten en jongvolwassenen die hoog scoren op unmitigated agency of

unmitigated communion zullen een lager algemeen welzijn ervaren (een

negatiever globaal zelfbeeld, minder vitaliteit en een hoger risico op het

ontwikkelen van depressieve symptomen), terwijl gezond intiem functioneren

positief zal samen gaan met algemeen welzijn.

2) Jongeren die veel psychologische controle ervaren van hun ouders en weinig

autonomie-ondersteuning, kennen over de jaren heen een overwegend

maladaptievere intimiteitsontwikkeling (unmitigated agency of unmitigated

communion), terwijl jongeren die veel autonomie-ondersteuning ervaren van hun

ouders en weinig psychologische controle over de jaren heen een overwegend

adaptieve intimiteitsontwikkeling kennen. Tegelijkertijd verwachten we eveneens

een omgekeerde invloed van een maladaptieve intimiteitsontwikkeling op het

Page 25: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

16

latere gebruik van psychologische controle en van gezond intiem functioneren op

het gebruik van autonomie-ondersteuning door de ouders.

Wave 1

Wave 2

Gezonde

intimiteit

Gezonde

intimiteit

Unmitigated

communion

Unmitigated

communion

Unmitigated

agency

Unmitigated

agency

Welzijn Welzijn

Figuur 1. Hypothetisch cross-lagged model van relaties tussen psychologische controle

en intimiteitsontwikkeling.

3) Enerzijds wordt verwacht dat adolescenten en jongvolwassenen die DPC ervaren

ook hoger zullen scoren op unmitigated communion dan op unmitigated agency,

terwijl anderzijds APC een unieke voorspeller is voor het ontwikkelen van

unmitigated agency.

4) Sociotropie wordt voorspeld te functioneren als een verklarende variabele

binnen het verband tussen DPC en unmitigated communion, terwijl autonomie

deze rol vervult binnen de relatie tussen APC en unmitigated agency in de

context van het intiem functioneren bij adolescenten en jongvolwassenen.

Concreet verwachten we dat DPC meer sociotropie voorspelt, wat op zijn beurt

samenhangt met meer unmitigated communion, en dat APC de ontwikkeling van

autonomie stimuleert wat verder samenhangt met meer unmitigated agency.

Page 26: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

17

Sociotropie

DPC

Unmitigated

communion

Autonomie

APC Unmitigated

agency

Figuur 2. Schematisch voorgesteld model van Hypothese 4. DPC = Afhankelijkheids-

georiënteerde Psychologische controle, APC = prestatiegeoriënteerde psychologische

controle.

Page 27: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

18

Methode

Steekproef

Wave 1. In totaal werd aan 904 leerlingen gevraagd om deel te nemen aan het

onderzoek, waarvan er 514 instemden voor de eerste meting. 57% van deze jongeren

waren jongens en 43% meisjes, allen met een leeftijd tussen 15 jaar en 3 maanden en 22

jaar en 4 maanden (M = 17 jaar en 11 maanden, SD = 14 maanden). Deze jongeren

kwamen voornamelijk uit een intact gezin (68%) of de ouders waren gescheiden

(26.2%). Voor 97.6% van de jongeren was de moeder hun biologische moeder, wat voor

443 jongeren (88.8%) ook zo was voor hun vader (voor 5.8% was de vader hun

stiefvader). Wat de opleiding betreft, zaten 401 deelnemers (80%) in het middelbaar

onderwijs waarvan 25.2% in het Algemeen Secundair Onderwijs (ASO), 29.2% in het

Technisch Secundair onderwijs (TSO), 25.2% in het Beroeps Secundair Onderwijs

(BSO) en 0.6% in het Kunst Secundair Onderwijs (KSO). Verder zat 10.2% op de

universiteit, 6.6% op de Hogeschool en was 2.2% werkend of werkzoekend. Tenslotte

hadden 188 jongeren (37.6%) een relatie met een gemiddelde duur van 12.85 maanden

(SD = 12.26).

Wave 2. Gemiddeld twee jaar na de vorige meting, namen in totaal 303 jongeren

deel aan de tweede meting, waarvan 128 jongens (42.2%) en 175 meisjes (57.8%). De

deelnemers waren tussen 17 en 23 jaar oud (M = 19 jaar en 5 maanden, SD = 2 jaar en 4

maanden). Ook hier woonden de ouders van de meeste jongeren samen (70%) of waren

ze gescheiden (25%). Wanneer de deelnemers over hun ouders rapporteerden, had dit in

de meeste gevallen betrekking op hun biologische moeder (98%) of vader (92.7%).

Onder de jongeren zaten vooral studenten aan de universiteit (30.5%) of hogeschool

(36.4%). Verder volgde 21.9% nog middelbaar onderwijs, en meer bepaald zat 11.2% in

het ASO, 6% in het TSO, 4% in het BSO en 0.7% in het KSO. 11.3% van onze

deelnemers was werkend of op zoek naar werk. Ten slotte gaf een minderheid van de

jongeren (43.5%) aan een lief te hebben waarmee ze een relatie hadden van gemiddeld

iets meer dan 20 maanden (M = 20.58, SD = 17.64).

Page 28: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

19

Ontbrekende waarden. In totaal namen 596 jongeren deel aan het onderzoek,

waarvan 49% enkel aan Wave 1, 14% enkel aan Wave 2 en 37% van de jongeren

participeerde in beide waves. In totaal ontbraken 41% van alle gegevens. Om na te gaan

of deze ontbrekende waarden geschat konden worden, werd gebruik gemaakt van de

Little’s test (χ²(590) = 467.03, ns). Deze bevestigde dat de ontbrekende waarden

missing completely at random (MCAR) waren en daarom geschat konden worden. Dat

gebeurde met behulp van het expectation maximization (EM) algoritme. Voor onze

analyses zullen we bijgevolg gebruik maken van alle 596 deelnemers.

Procedure

Bij de eerste afname in 2010 werden alle deelnemers, leerlingen van Vlaamse

scholen, via de post of per e-mail uitgenodigd om aan het onderzoek deel te nemen. De

vragen werden online aangeboden via een website waarop ingelogd diende te worden.

Naast het invullen van de vragenlijsten werd eveneens een informed consent

ondertekend, de anonimiteit en vertrouwelijkheid werden gegarandeerd en de

contactgegevens bevraagd. Na één week volgde een telefonische motivering voor zij die

nog niet gestart waren met het onderzoek. Na twee weken werd opnieuw een

uitnodiging tot deelname verstuurd indien de vragenlijsten nog niet waren ingevuld. Dit

leverde uiteindelijk 514 deelnemers op.

Bij de tweede wave werd gelijkaardig te werk gegaan. Alle jongeren die eerder

hadden deelgenomen aan het onderzoek werden in 2012 via mail uitgenodigd om voor

een tweede keer de vragenlijsten in te vullen. Dit gebeurde vooral online maar indien

geen e-mail adres gekend was of de deelnemers een papieren versie verkozen, werden

de vragenlijsten per post opgestuurd. Na enkele weken werden zij die nog niet gestart

waren met het invullen van de vragenlijst opgebeld en aangemoedigd om voor een

laatste keer deel te nemen. Dit leverde uiteindelijk een steekproef van 303 deelnemers

op.

Meetinstrumenten

Autonomie-ondersteuning. Autonomie-ondersteuning als het aanmoedigen van

vrijwillig funcioneren illustreert de mate waarin ouders hun kinderen aanmoedigen om

de eigen waarden en interesses na te streven. Om de perceptie van autonomie-

Page 29: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

20

ondersteuning na te gaan, hebben we gebruik gemaakt van een verkorte versie van de

Autonomy Support schaal van de Perceptions Of Parents Scales (POPS, Grolnick, Ryan

& Deci, 1991). De deelnemers dienden zeven items te beantwoorden op een 5-punten

Likertschaal gaande van 1 (“helemaal niet waar”) tot 5 (“helemaal waar”). Een

voorbeelditem luidt “Mijn ouders laten me kiezen wat ik doe, telkens als dat mogelijk

is”. Deze versie kent een goede betrouwbaarheid (Cronbachs alpha = .81 en .88 in

respectievelijk Wave 1 en 2) net als in de eerdere studie van Soenens et al. (2007).

Verder werd in diezelfde studie empirische evidentie gevonden voor het onderscheid

met autonomie-ondersteuning als het aanmoedigen van onafhankelijkheid. Deze

evidentie had betrekking op de inhoud van beide meetinstrumenten en de verschillende

relaties met de uitkomstvariabelen.

Psychologische controle. Psychologische controle werd in dit onderzoek

gemeten op basis van de Psychological Control Scale - Youth Self-Report (PCS-YSR).

Deze uit 8 items bestaande zelfrapporteringsschaal werd opgesteld door Barber (1996)

na een herziening van de uit 10 items bestaande psychologische controle subschaal van

de Children's Report of Parental Behavior Inventory (CRPBI; Schaefer, 1965). Deze

laatste schaal was reeds een specifieke meting van psychologische controle maar had

nog enkele itemcorrecties nodig om onder meer de verwarring met gedragsmatige

controle te vermijden. Evenals de meting van autonomie-ondersteuning, werd hier

gebruik gemaakt van een 5-punten Likertschaal om de items te scoren. Een

voorbeelditem van deze versie luidt “Mijn ouders proberen steeds de manier waarop ik

de dingen zie te veranderen”. Ook dit instrument kent een goede betrouwbaarheid met

een Cronbachs alpha van .82 in Wave 1 en .85 in Wave 2. Dit in in lijn met eerder

onderzoek, waaronder dat van Soenens et al. (2010) waarin eveneens een goede

betrouwbaarheid (alpha = .89) werd gevonden voor de PCS-YSR. De sterke negatieve

correlatie tussen autonomie-ondersteuning en psychologische controle in eerder

onderzoek (bv. Soenens et al., 2009) en in ons eigen onderzoek (r = -.70; p < .001)

bevestigt de validiteit van deze metingen in ons onderzoek.

Page 30: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

21

Afhankelijkheidsgeoriënteerde en prestatiegeoriënteerde psychologische

controle. Binnen dit onderzoek werd psychologische controle verder opgesplitst in

Afhankelijkheidsgeoriënteerde (vertaald van de Engelse term Dependency-Oriented

Psychological Control, DPC) en Prestatiegeoriënteerde psychologische controle

(afgeleid van de Engelse term Achievement-Oriented Psychological Control, APC).

De Dependency-oriented and Achievement-oriented Psychological Control Scale

(DAPCS, Soenens et al., 2010) werd ontworpen om de perceptie van adolescenten

omtrent het ouderlijke gebruik van deze vormen van psychologische controle in kaart te

brengen. DPC wordt gezien als het gebruik van psychologische controle gericht op het

behouden van nabijheid tussen ouder en kind. In dit onderzoek werd dit gemeten aan de

hand van acht items, elk gescoord op een 5-punten Likertschaal. Een voorbeelditem is

“Mijn ouders zijn slechts vriendelijk tegen me als ik op hen beroep doe in plaats van op

mijn vrienden”. Deze meting was uniek voor Wave 2 en kent daarbij een

betrouwbaarheid van .89. Ook in de studies van Kins et al. (2012) en Soenens et al.

(2010) werden goede betrouwbaarheden vastgesteld voor de meting van DPC.

APC daarentegen is gericht op prestatie, waarbij ouders psychologische controle

gebruiken om kinderen te laten voldoen aan hun prestatiestandaarden (Blatt, 2004).

APC wordt gemeten met behulp van negen items die eveneens gescoord dienen te

worden op een 5-punten Likertschaal. Een voorbeelditem luidt “Mijn ouders tonen dat

ze me minder graag zien als ik slecht presteer”. De meting van APC gebeurde ook enkel

in Wave 2 en kent een zeer goede betrouwbaarheid (Cronbachs alpha = .95). Ook dit is

in lijn met de onderzoeken van Kins et al. (2012) en Soenens et al. (2010). Binnen dit

laatste onderzoek werd eveneens ondersteuning gevonden voor de divergente validiteit

van beide schalen.

Autonomie en sociotropie. Autonomie en sociotropie zijn begrippen die door

Beck (1983) geïntroduceerd werden in zijn theorie omtrent depressogene

persoonlijkheid. Ondanks het feit dat deze begrippen oorspronkelijk enkel gebruikt

werden binnen de persoonlijkheids- en klinische psychologie, zullen we de constructen

hier gebruiken om de relationele schema’s in kaart te brengen die adolescenten en

jongvolwassenen hebben opgebouwd. Om beide constructen te meten werd beroep

gedaan op de Revised Personal Style Inventory (PSI-II; Robins et al., 1994) die bestaat

uit 48 items, 24 per schaal. Op basis van een ongepubliceerde dataset werd evidentie

Page 31: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

22

gevonden voor een ingekorte versie van sociotropie, bestaande uit 10 items, die .87

correleert met de oorspronkelijke versie (Van Petegem, Vansteenkiste & Beyers, 2012).

Voor autonomie werd later op basis van diezelfde dataset en met behulp van dezelfde

methode een gelijkende inkorting gemaakt. Deze inkorting bestaat uit de 10

hoogstladende items en correleert eveneens .87 met de oorspronkelijke versie van

Robins et al. (1994). Binnen dit onderzoek werd eveneens geopteerd voor de ingekorte

versie bestaande uit 10 items voor sociotropie en 10 items voor autonomie.

Nog een aanpassing van het instrument betreft een herformulering van de items

waarbij de bewoording vereenvoudigd, de dubbele negaties verwijderd en de inhoud

licht aangepast werd zodat dit instrument eveneens bruikbaar was voor adolescenten

(Brenning et al., 2011). Verder diende elk item net zoals bij de vorige instrumenten

gescoord te worden op een 5-punten Likertschaal. Een voorbeelditem dat verwijst naar

sociotropie is “Ik voel me heel ongemakkelijk als ik niet zeker ben of iemand me graag

heeft of niet.”. Een representerend item voor autonomie luidt “Ik voel mij gecontroleerd

als anderen iets te zeggen hebben in mijn plannen.” Deze metingen zijn uniek voor

Wave 2 en hebben beide een aanvaardbare betrouwbaarheid van .79. Een gelijkaardige

betrouwbaarheid werd teruggevonden voor de ingekorte sociotropie-vragenlijst in het

onderzoek van Van Petegem, Vansteenkiste et al. (2012).

Intimiteit

Gezonde intimiteit. Binnen dit onderzoek zijn we geïnteresseerd in de intimiteit

die jongeren kennen met hun partner of beste vriend(in). Daarom hebben we gebruik

gemaakt van de Intimate Friendship Scale (IFS; Sharabany, 1994) om de mate van

gezonde intimiteit in kaart te brengen. Deze vragenlijst bestaat uit 32 items die acht

dimensies van intimiteit weerspiegelen. Binnen het huidige onderzoek maken we echter

gebruik van de IFS-10. Deze ingekorte versie werd bekomen na een exploratorische

factoranalyse op data van adolescenten en jongvolwassenen (Van Petegem, Beyers,

Vansteenkiste & Soenens, 2012). Zoals de afkorting aangeeft bestaat deze vragenlijst uit

10 items die gescoord dienen te worden op een Likert schaal gaande van 1 (“helemaal

niet akkoord”) tot 7 (“helemaal akkoord”). Een voorbeelditem van de IFS-10 is “Ik voel

me vrij om over zowat alles met hem/haar te praten”. Dit instrument heeft een goede

betrouwbaarheid van .89 in Wave 2 en zelfs een heel goede betrouwbaarheid in Wave 1

(alpha = .92). Dit is in lijn met eerder onderzoek waarin eveneens een goede

Page 32: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

23

betrouwbaarheid werd teruggevonden voor deze ingekorte IFS versie (Van Petegem,

Beyers et al., 2012).

Unmitigated agency. Om de eerste vorm van maladaptief intiem functioneren te

meten, werd gebruik gemaakt van de Unmitigated Agency – Extended Version of the

Personal Attributes Questionnaire (EV-PAQ) van Spence, Helmreich en Holahan

(1979). Dit onderdeel van het instrument dat unmitigated agency (UA) meet, bestaat uit

acht items die elke een thema of onderdeel van UA weerspiegelen; arrogant,

opschepperig, egoïstisch, hebzuchtig, bazig, cynisch of spottend, vijandig en focus op

zichzelf. Zo werd een 5-punten bipolaire schaal aangeboden met als twee uitersten

bijvoorbeeld ‘helemaal niet arrogant’ en ‘heel erg arrogant’.

Zoals eerder vermeld, werd UA oorspronkelijk geïntroduceerd in de

persoonlijkheidspsychologie. Aangezien het construct binnen dit onderzoek gebruikt

wordt in het kader van intieme relaties, zijn ook de items geherformuleerd naar deze

context. Waar de oorspronkelijke items peilden naar persoonlijke kenmerken, zijn deze

items nu geformuleerd ten aanzien van de partner of beste vriend(in). Zo luidt een van

de aangepaste items “Ik ben wel eens vijandig tegenover hem/haar”. De items werden

gescoord op dezelfde 7-punten Likertschaal als bij IFS-10. Dit instrument heeft goede

betrouwbaarheden van .85 in Wave 1 en .83 in Wave 2 wat in lijn is met eerder

onderzoek (bv. Helgeson & Fritz, 1999).

Unmitigated communion. De tweede vorm van maladatief intiem functioneren

die in kaart diende gebracht te worden is unmitigated communion (UC). De EV-PAQ

(Spence et al., 1979) die gebruikt werd om UA te meten bevat eveneens een subschaal

die UC meet. Omdat deze subschaal een lage interne consistentie en een twijfelachtige

constructvaliditeit kende, creëerde Helgeson (1993) een andere meting van UC,

bestaande uit acht items. Deze peilden naar de mate van zorg voor anderen met

uitsluiting van zichzelf. Hij ontwikkelde deze schaal oorspronkelijk voor hartpatiënten

maar paste deze later aan door items te herformuleren naar een bredere context en de

schaal uit te breiden met één item om deze te kunnen gebruiken bij een bredere

populatie (Fritz & Helgeson, 1998). Ook hier zijn de items specifiek geformuleerd in

interactie met de partner of beste vriend(in). Binnen dit onderzoek dienden de negen

items op dezelfde 7-punten Likertschaal gescoord te worden als bij UA. Een

voorbeelditem van deze vragenlijst is “Om zelf gelukkig te zijn, moet hij/zij gelukkig

Page 33: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

24

zijn”. Ook dit instrument kent een goede betrouwbaarheid in Wave 1 en 2 (alpha = .89

en .85, respectievelijk) wat zelfs iets hoger is dan de acceptabele interne consistenties

die voorheen werden teruggevonden (Fritz & Helgeson, 1998; Helgeson, 1994;

Helgeson & Fritz, 1998).

Welzijn. Binnen dit onderzoek zijn we onder meer geïnteresseerd in de impact

die een maladaptieve intimiteitsontwikkeling kan hebben op het welzijn van

adolescenten en jongvolwassenen. Als indicatoren voor welzijn gebruiken wij globaal

zelfbeeld, vitaliteit en depressieve symptomen.

Globaal zelfbeeld. Om het globaal zelfbeeld van adolescenten en

jongvolwassenen in kaart te brengen, hebben we gebruik gemaakt van de Self-

Perception Profile for Adolescents (SPPA; Harter, 1988). Dit instrument bestaat uit

negen subschalen met elk vijf items en is erg tijdrovend. Ieder item heeft een bipolaire

schaal bestaande uit twee tegenovergestelde stellingen. Hiervan kiest men er één die

vervolgens beoordeeld wordt op zijn waarheidsgehalte (‘helemaal waar voor mij’ of

‘min of meer waar voor mij’). Een hoge score op de SPPA vormt een indicatie voor een

gunstige zelfperceptie. Later werd door Lars Wichstrøm (1995) een ingekorte en minder

tijdrovende versie van de SPPA voorgesteld die betrouwbaarder is en een hogere

validiteit heeft dan de oorspronkelijke versie van Harter (1988). Deze versie bestaat

slechts uit één stelling per item en een minder complexe vraagstelling. Ook wij hebben

beroep gedaan op deze ingekorte versie van de SPPA, meerbepaald op de subschaal die

de globale zelfwaarde meet. Deze subschaal bestaat eveneens uit vijf items waaronder

“Ik ben best tevreden met hoe ik ben” die op een 5-punten Likertschaal dienden

gescoord te worden. Deze meting van de globale zelfwaarde zorgt voor goede

betrouwbaarheden van .81 en .86 in respectievelijk Wave 1 en 2.

Depressieve symptomen. De Center of Epidemiologic Studies Depression Scale

(CES-D; Radloff, 1977) is een depressieschaal gebaseerd op zelfrapportering. Deze

werd oorspronkelijk ontwikkeld om onderzoek uit te voeren binnen de algemene

populatie en is daarom relatief kort (20 items) en gestructureerd. De items

weerspiegelen de somatische, emotionele en cognitieve symptomen die geassocieerd

kunnen zijn met depressie. Deze schaal bevraagt de mate waarin deze symptomen

ervaren werden in de laatste week en is dus gericht op de huidige symptomen (Radloff,

Page 34: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

25

1977). Binnen dit onderzoek maakten we gebruik van een ingekorte versie van zes

items. Dit instrument werd eerder al ingekort tot 12 items en eveneens gevalideerd door

Roberts & Sobhan (1992) die een correlatie van .96 vonden met de oorspronkelijke 20-

item versie. Wij maakten gebruik van 6 van deze 12 items. Elk van de items diende

gescoord te worden op een 4-punten Likertschaal gaande van 0 (“zelden of nooit;

minder dan 1 dag”) tot 3 (“meestal of de hele tijd; 5 tot 7 dagen”). Eén van de gebruikte

items luidt “Gedurende de voorbije week voelde ik me droevig”. In eerdere studies werd

deze ingekorte versie al succesvol gebruikt en vond men Cronbachs alpha’s van .77

(Van Hiel & Vansteenkiste, 2009) en .80 (Van Petegem, Beyers et al., 2012). Binnen de

huidige studie werden goede betrouwbaarheden teruggevonden van .81 in Wave 1 en

.84 in Wave 2.

Vitaliteit. De laatste indicator van welzijn is vitaliteit. Ryan en Frederick (1997)

ontwierpen een instrument dat via zelfrapportering en met behulp van zeven

energiegerelateerde items de subjectieve vitaliteit nagaat. Oorspronkelijk werd elk item

(bv. “De laatste weken heb ik veel energie en creativiteit”) gescoord op een 7-punten

Likertschaal. Binnen dit onderzoek werd echter – net als in enkele vorige studies (bv.

Van Hiel & Vansteenkiste, 2009; Vansteenkiste, Zhou, Lens & Soenens, 2005) –

geopteerd voor een 5-punten Likertschaal gaande van “helemaal niet waar” tot

“helemaal waar”. Dit instrument kent zeer goede betrouwbaarheden binnen dit

onderzoek van .90 in Wave 1 en .91 in Wave 2 wat in lijn is met eerdere studies. Zo

vonden Ryan en Frederick (1997) iets lagere Cronbach’s alpha’s van .84 en .86 in hun

studies (waarin ze gebruik maakten van de 7-punten Likertschaal) en Van Hiel en

Vansteenkiste (2009) vonden zelfs .90 (met een 5-punten Likertschaal).

Page 35: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

26

Overzicht.

Tabel 1. Een Overzicht van Alle Meetinstrumenten

Construct Onderzoeksvariabele Meting Wave 1 Wave 2

Opvoeding Autonomie-ondersteuning (AO) POPS x X

Psychologische controle (PC) PCS-YSR x X

Afhankelijkheids- & prestatie-

georiënteerde PC

DAPCS X

Verwachtingen Sociotropie & autonomie PSI-II X

Intimiteit Gezonde intimiteit IFS-10 x X

Unmitigated agency EV-PAQ x X

Unmitigated communion UC x X

Welzijn Globaal zelfbeeld SPPA x X

Depressieve symptomen CES-D x X

Vitaliteit SVS x X

De volledige vragenlijst die werd afgenomen tijdens Wave 2 van dit onderzoek

is te vinden in Bijlage 1.

Page 36: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

27

Resultaten

Preliminaire Analyses

Multivariate en univariate analyses. Gemiddelden, standaardafwijkingen en

correlaties tussen de studievariabelen zijn te vinden in Tabel 2 en 3. Eerst werden er

preliminaire analyses uitgevoerd om na te gaan of de verschillende

achtergrondvariabelen gerelateerd waren aan de variabelen die we hier wensten te

onderzoeken. Via een MANOVA werd nagegaan wat de invloed is van de categorische

variabelen geslacht (jongen/meisje), gezin (intact/niet-intact), opleiding (ASO/TSO-

BSO-KSO/universiteit/hogeschool/werk(zoek)end/andere) en relationele status (ja, ik

heb een lief/nee, ik heb geen lief) op de continue onderzoeksvariabelen. Er werden

aparte analyses uitgevoegd voor Wave 1 en Wave 2.

Tabel 2. Onderlinge Verbanden, Gemiddelden en Standaardafwijkingen in Wave 1

M SD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

1. Psychologische

controle

2.34 .66

2. Autonomie-

ondersteuning

3.83 .60 -.70***

3. Gezonde

intimiteit

5.81 .82 -.21*** .28***

4. Unmitigated

communion 4.73 .93 .13** .04 .55***

5. Unmitigated

agency

3.00 .85 .23*** -.10* -.25*** -.07

6. Globaal

zelfbeeld 3.67 .65 -.35*** .36*** .28*** -.04 -.18

7. Depressieve

gevoelens

0.55 .46 .31*** -.27*** -.17*** .08* .07 -.58***

8. Vitaliteit 3.27 .70 -.30*** .31*** .25*** .05 -.10* .46*** -.50***

* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Page 37: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

28

Tabel 3. Onderlinge Verbanden, Gemiddelden en Standaardafwijkingen in Wave 2

M SD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

1. Psychologische

controle

2.27 .58

2. Autonomie-

ondersteuning

3.95 .56 -.80***

3. Gezonde

intimiteit

5.96 .56 -.21*** .19***

4. Unmitigated

communion

4.68 .70 .16*** -.18*** .39***

5. Unmitigated

agency

2.93 .69 .28*** -.22*** -.33*** -.22***

6. Globaal

zelfbeeld

3.60 .63 -.42*** .38*** .37*** -.15*** -.31***

7. Depressieve

gevoelens

0.49 .39 .38*** -.31*** -.28*** .09* .14** -.74***

8. Vitaliteit 3.22 .58 -.33*** .29*** .36*** .01 -.16*** .57*** -.63***

9. APC 1.94 .68 .80*** -.80*** -.17*** .17*** .25*** -.38*** .32*** -.34***

10. DPC 1.98 .56 .78*** -.76*** -.22*** .10* .34*** -.38*** .32*** -.29*** .77***

11. Autonomie 2.69 .41 .52*** -.44*** -.35*** .11** .35*** -.61*** .55*** -.46*** .51*** .50***

12. Sociotropie 3.02 .45 .34*** -.32*** -.17*** .19*** .13** -.63*** .57*** -.35*** .33*** .33*** .55***

Noot. DPC = afhankelijkheidsgeoriënteerde psychologische controle, APC = prestatiegeoriënteerde psychologische controle. * p < .05. ** p < .01.

*** p < .001.

Page 38: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

29

Op Wave 1 werden voor zowel geslacht [Wilks’ lambda; F(8,482) = 7.01, p < .001, η²

= .10] als de relationele status [F(8,482) = 7.14, p < .001, η² = .11] significante multivariate

effecten gevonden. Om na te gaan op welke onderzoeksvariabelen deze specifiek een invloed

hadden, werden univariate toetsen uitgevoerd. Zo bleek dat meisjes in Wave 1 over het

algemeen een hogere score hadden voor gezonde intimiteit [F(1,489) = 18.79, p < .001, η² =

.04; M = 5.77 voor jongens, M = 6.12 voor meisjes] en depressieve symptomen [F(1,489) =

9.12, p < .05, η² = .02; M = .51 voor jongens, M = .65 voor meisjes], terwijl jongens hoger

scoorden op UA [F(1,489) = 15.89, p < .001, η² = .03; M = 3.15 voor jongens, M = 2.80 voor

meisjes] en globaal zelfbeeld [F(1,489) = 5.95, p < .05, η² = .01; M = 3.74 voor jongens, M =

6.12 voor meisjes]. De relationele status was op zijn beurt gerelateerd aan een hogere score

voor gezonde intimiteit [F(1,489) = 38.81, p < .001, η² = .07; M = 6.18 met lief, M = 5.70

zonder lief], UC [F(1,489) = 36.51, p < .001, η² = .07; M = 5.12 met lief, M = 4.59 zonder

lief] en globaal zelfbeeld [F(1,489) = 5.78, p < .05, η² = .01; M = 3.73 met lief, M = 3.58

zonder lief].

Voor Wave 2 werden dezelfde toetsen uitgevoerd. Op multivariaat niveau bleken alle

achtergrondvariabelen significant te zijn. Zowel geslacht [Wilks’ lambda; F(12,280) = 2.87, p

< .01, η² = .11], gezinsstructuur [F(12,280) = 2.71, p < .01, η² = .10], opleiding [F(48,108) =

1.47, p < .05, η² = .06] als de relationele status [F(12,280) = 6.40, p < .001, η² = .22] speelden

een rol. De resultaten op univariaat niveau van geslacht, gezinsstructuur en relationele status

zijn weergegeven in Tabel 4. Hierin werd APC niet opgenomen aangezien er voor deze

onderzoeksvariabele geen significante effecten werden gevonden. Aangezien opleiding in

tegenstelling tot de andere achtergrondvariabelen vijf niveaus telt, hebben we deze met behulp

van een post-hoc test (Tukey) bekeken om na te gaan welke niveaus significant verschillend

waren. Hierbij werd duidelijk dat voor UC werkzoekenden het hoogst scoorden en dat de

verschillen voor autonomie kleiner en minder significant waren (p < .05).

Page 39: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

30

Tabel 4. Gemiddelden als een Functie van Geslacht, Gezinsstructuur en Relationele Status in Wave 2

Geslacht Gezinsstructuur Relationele status

Meisjes Jongens F(1.291) Intact Niet-intact F(1.291) Lief Geen lief F(1.291)

Psychologische controle 2.20 2.32 2.13 2.21 2.32 1.60 2.16 2.35 5.43*

Autonomie-ondersteuning 4.02 3.94 .98 3.95 4.01 .35 4.06 3.90 4.34*

Gezonde intimiteit 6.12 5.92 6.76* 6.03 6.01 .09 6.23 5.81 31.14***

Unmitigated Agency 2.76 3.17 15.86*** 2.86 3.06 3.56 2.97 2.95 .04

Unmitigated Communion 4.82 4.76 .34 4.76 4.81 .19 5.03 4.55 24.74***

Globaal zelfbeeld 3.54 3.55 .00 3.68 3.40 8.93** 3.66 3.43 7.16**

Depressieve gevoelens .50 .50 .01 .38 .62 17.60*** .44 .56 4.96*

Vitaliteit 3.23 3.18 .35 3.36 3.04 11.44** 3.26 3.14 1.84

Dpc 1.87 2.01 2.60 1.94 1.94 .01 1.83 2.06 7.90**

Sociotropie 3.13 2.95 6.62* 2.94 3.14 7.94** 3.00 3.07 1.02

Autonomie 2.67 2.75 1.62 2.63 2.80 7.05** 2.63 2.80 8.67**

Noot. DPC = afhankelijkheidsgeoriënteerde psychologische controle. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Page 40: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

31

Paired sample t-tests. Ten slotte gingen we de invloed van leeftijd na via paired

sample t-tests. Deze test vergelijkt de gemiddelde scores van eenzelfde groep op twee

meetmomenten. Voor alle onderzoeksvariabelen die op beide meetmomenten

voorkwamen werden de gemiddelden vergeleken. Enkel voor UC bleken de

gemiddelden op Tijdstip 1 en Tijdstip 2 niet significant te verschillen. Voor de andere

onderzoeksvariabelen was dit verschil wel significant. Zo vonden we een stijging van de

gemiddelden over de tijd heen voor autonomie-ondersteuning [t(595) = -7.58, p < .001]

en gezond intiem functioneren [t(595) = -6.01, p < .001]. Een gemiddelde daling werd

vastgesteld voor psychologische controle [t(595) = 4.64, p < .001], UA [t(595) = 2.55, p

< .05], globaal zelfbeeld [t(595) = 3.89, p < .001], depressieve symptomen [t(595) =

4.82, p < .001] en vitaliteit [t(595) = 2.05, p < .05].

Hypothesetoetsende Analyses

De hoofdanalyses van deze scriptie betroffen structurele vergelijkingsmodellen

en werden uitgevoerd met het statistische programma Mplus 7.0 (Muthén & Muthén,

1998-2012), waarmee we zowel cross-lagged analyses als padanalyses hebben

uitgevoerd. Om de modelfit te evalueren werd gekeken naar de χ²-toets, de Comparative

Fit Index (CFI), de Standardized Root Mean Square Residual (SRMR) en de Root Mean

Square Error of Approximation (RMSEA). Om een modelfit te ondersteunen, dient de χ²

best zo klein mogelijk en niet significant te zijn. Een belangrijke opmerking die we

hierbij dienen te maken is dat bij een grote steekproef deze χ² bijna per definitie

significant wordt (Hu & Bentler, 1999). Om deze reden bekijken we ook andere

parameters. Een CFI van minstens .90 en bij voorkeur .95 wijst op een goede fit (1.00

bij een perfecte fit waarbij alle paden worden toegelaten), de SRMR dient bij voorkeur

kleiner te zijn dan .08 en de RMSEA ten slotte dient kleiner te zijn dan .10 en liefst zelfs

.06 (Hu & Bentler, 1999; Kline, 2005). Verder besloten we om in elke verdere analyse

zowel geslacht als gezinsstructuur op te nemen als controlevariabelen. De relationele

status werd echter niet opgenomen omdat deze variabele inhoudelijk overlapt met de

intimiteitsvariabelen.

Page 41: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

32

Hypothese 1: intimiteit en welzijn. Om het longitudinale verband tussen

intimiteit en welzijn te toetsen, werd gebruik gemaakt van cross-lagged analyses. Door

het gebruik van dit soort analyse werd het mogelijk om effecten over tijd (van Tijdstip 1

naar Tijdstip 2) te meten, waarbij we controleerden voor (a) within-time effecten en (b)

de stabiliteit van de gemeten constructen (autoregressieve paden). De eerste hypothese

over intimiteitsontwikkeling en welzijn werd onderzocht aan de hand van drie

modellen, waarbij het verband met elke welzijnsvariabele apart werd bekeken. Zowel

het model met globaal zelfbeeld [χ²(18) = 89.86, p < .001; CFI = .97; SRMR = .07;

RMSEA = .08], depressieve symptomen [χ²(17) = 83.78, p < .001; CFI = .97; SRMR =

.06; RMSEA = .08] als dat met vitaliteit [χ²(18) = 83.38, p < .001; CFI = .96; SRMR =

.06; RMSEA = .08] hadden een goede modelfit. In Figuur 3 worden deze modellen

grafisch weergegeven.

Voor het globaal zelfbeeld zien we dat er op hetzelfde tijdstip geen sprake is van

een significante samenhang met UC en UA. Over een periode van twee jaar

daarentegen, lijken er wél zinvolle invloeden op te treden. Dit geldt vooral voor de

impact die het globaal zelfbeeld heeft op intimiteit twee jaar later (positief op gezonde

intimiteit en negatief op UA en UC). De voorspellende waarde die intimiteit heeft op het

globaal zelfbeeld blijkt kleiner maar eveneens significant, vooral voor gezonde

intimiteit. De tweede welzijnsvariabele – depressieve symptomen – lijkt een heel ander

verband te kennen met intimiteit. Zo valt onder meer het gebrek aan samenhang met UA

op. Noch correlaties op hetzelfde meetmoment, noch de impact overheen de tijd (in

beide richtingen) bleken significant. Het ervaren van depressieve symptomen leek

daarentegen wél voorspellend te zijn voor UC overheen de tijd en er positief mee samen

te hangen op Tijdstip 2. Het enige wat tegenstrijdig was met onze verwachtingen, is de

matig significante en negatieve voorspellende waarde van UC voor depressieve

symptomen. Ten slotte was er een bidirectioneel verband met gezonde intimiteit,

waarbij vooral gezonde intimiteit de kans op het ervaren van depressieve symptomen

twee jaar later verkleinde. Voor onze laatste welzijnsvariabele, vitaliteit, vinden we

eveneens vooral significante verbanden terug met gezonde intimiteit. Ze hangen samen

op eenzelfde meetmoment en versterken elkaar over de tijd heen. UC en UA lijken geen

risico te vormen voor een verlies aan vitaliteit twee jaar later, terwijl vitaliteit wel een

afname voorspelt van UC over de tijd heen.

Page 42: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

33

Over het algemeen lijkt vooral gezonde intimiteit een positieve en bidirectionele

relatie te kennen met welzijn. Voor de maladaptieve vormen van intimiteit zijn de

resultaten minder congruent.

Wave 1

Wave 2

Gezonde intimiteit

.61*** Gezonde intimiteit

.54*** .49***

Unmitigated

communion

.68*** Unmitigated

communion

-.28***

- .24*** Unmitigated agency

.62***

Unmitigated agency

-.09*

-.18***

.28*** Globaal Zelfbeeld

.77*** Globaal zelfbeeld

.16***

Wave 1

Wave 2

Gezonde intimiteit

.64***

Gezonde intimiteit

.54*** .47***

Unmitigated

communion

.68*** Unmitigated

communion

-.23***

- .24*** Unmitigated agency

.66*** Unmitigated agency

-.11**

Depressieve sympt.

Depressieve sympt.

.19***

-.17***

.14***

-.09**

-.08*

-.20***

-.06*

-.06*

-.16***

-.15***

.12*** .13***

.70***

Page 43: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

34

Gezonde intimiteit

.63*** Gezonde intimiteit

.54*** .47***

Unmitigated

communion

.70*** Unmitigated

communion

-.23***

- .24*** Unmitigated agency Unmitigated agency

-.10*

-.10* -.10*

.26*** Vitaliteit

.54*** Vitaliteit

.16***

Figuur 3. Resultaten van Hypothese 1: intimiteit en welzijn. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Hypothese 2: opvoeding en intimiteit. Aangezien we ook voor deze

constructen beschikten over longitudinale data, werd het verband tussen de

opvoedingsstijl en intimiteit eveneens bestudeerd via een cross-lagged model. Ook hier

leek sprake te zijn van een model dat de data goed fit [χ²(17) = 101.23, p < .001; CFI =

.96; SRMR = .06; RMSEA = .09]. De onderlinge verbanden tussen opvoeding en

intimiteit worden weergegeven in Figuur 4. Geen enkele intimiteitsvariabele bleek een

significant longitudinaal effect te hebben op opvoeding, terwijl opvoeding dit wél had

op UC en UA. Meer bepaald bleek een psychologisch controlerende opvoedingsstijl

voorspellend te zijn voor relatieve toenames in UC en UA, terwijl autonomie-

ondersteuning net een voorspeller was van minder UC en UA over de tijd heen. Verder

zijn de within-time correlaties tussen opvoeding en UC niet significant, net als de

correlatie tussen opvoeding en UA op Tijdstip 2. Een gezonde intimiteit ging wél samen

met een autonomie-ondersteundende opvoeding, net als UA dit deed met

psychologische controle op Tijdstip 1. Wat eveneens opviel – en ook te zien was in de

eerdere resultaten – is de positieve en redelijk sterke correlatie tussen gezonde intimiteit

en UC, vooral voor de data uit Wave 1. Verder leken intimiteit maar vooral opvoeding

heel stabiel te zijn overheen de tijd. Tot slot kan ook opgemerkt worden dat

psychologische controle en autonomie-ondersteuning onderling sterk negatief

correleerden (-.70 in Wave 1 en -.79 in Wave 2) wat in lijn is met de bevindingen van

Soenens et al. (2009).

-.10***

.11*** .20***

.65***

Wave 1 Wave 2

Page 44: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

35

Hypothese 3: afhankelijkheidsgeoriënteerde en prestatiegeoriënteerde

psychologische controle. De verbanden tussen enerzijds afhankelijkheidsgeoriënteerde

(DPC) en prestatiegeoriënteerde psychologische controle (APC), en anderzijds UA en

UC werden cross-sectioneel getoetst. Dit aangezien de vragenlijsten die peilen naar

DPC en APC enkel in Wave 2 werden afgenomen.

Dit cross-sectionele pathmodel kende een quasi perfecte fit [χ²(4) = 4.97, ns; CFI

= .99; SRMR = 0.02; RMSEA = 0.02] aangezien zo goed als alle mogelijke paden

werden toegelaten in het model (Figuur 5). In tegenstelling tot onze verwachtingen

bleek DPC niet samen te hangen met UC maar wél met UA en APC niet met UA maar

wél met UC. Verder kenden DPC en APC een sterk positief verband, terwijl UC en UA

negatief correleerden.

Wave 1

Wave 2

PC vs. AO

.83*** PC vs. AO

-.27*** -.15***

Gezonde intimiteit .66*** Gezonde intimiteit

.18*** .54*** .44***

Unmitigated

communion

.68*** Unmitigated

communion -.13**

.15*** -.29***

-.24*** Unmitigated agency

.63*** Unmitigated agency

Figuur 4. Resultaten van Hypothese 2: opvoeding en intimiteit. PC = psychologische controle, AO =

autonomie-ondersteuning. ** p < .01. *** p < .001.

.17***

Page 45: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

36

DPC Unmitigated

communion

.77*** -.27***

APC .36*** Unmitigated

agency

Figuur 5. Resultaten van Hypothese 3: verband tussen DPC/APC en de unmitigated

varianten. DPC = afhankelijkheidsgeoriënteerde psychologische controle, APC =

prestatiegeoriënteerde psychologische controle. *** p < .001.

Hypothese 4: de rol van sociotropie en autonomie. Met behulp van de laatste

analyse bekeken we de rol die de relationele schema’s – uitgedrukt in sociotropische en

autonome oriëntaties – spelen. Meerbepaald wilden we enerzijds te weten komen of

sociotropie fungeerde als verklarende variabele in het verband tussen DPC en UC en

anderzijds of autonomie deze rol vervulde voor het verband tussen APC en UA. Voor

deze analyse werd een redelijk goede modelfit gevonden [χ²(4) = 48.25, p < .001; CFI =

.94; SRMR = .03; RMSEA = .08]. De vorige analyse maakte reeds duidelijk dat onze

verwachtingen omtrent de verbanden tussen enerzijds DPC en APC, en UC en UA

anderzijds niet bevestigd werden. Dit maakt de huidige analyse echter niet overbodig,

integendeel, de tussenliggende variabelen die worden toegevoegd in deze analyse

zouden deze onverwachte resultaten kunnen verduidelijken of zelfs verklaren. In Figuur

6 wordt het volledige model weergegeven.

De verwachtte relaties tussen zowel DPC en sociotropie als APC en autonomie

waren zeer significant maar niet uniek. Het verband tussen APC en autonomie was wel

iets sterker en significanter als dat tussen APC en sociotropie. De voorspelling dat

sociotropie uniek zou samengaan met UC en dat autonomie op zijn beurt een uniek

verband kent met UA, werd volledig bevestigd. Deze relaties waren namelijk beiden

zeer significant en wél uniek. Vooral de sterke samenhang tussen autonomie en UA was

opvallend. In combinatie met de iets significantere relatie tussen APC en autonomie

(vergeleken met APC en sociotropie) ondersteunt dit vooral de rol van autonomie als

verklarende variabele in het verband tussen APC en UA.

.23***

Page 46: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

37

sociotropie

.22*** .19***

DPC

.46*** Unmitigated

communion

autonomie

.38***

APC Unmitigated

agency

Figuur 6. Resultaten van Hypothese 4: de rol van sociotropie en autonomie. DPC =

Afhankelijkheidsgeoriënteerde Psychologische controle, APC = prestatiegeoriënteerde psychologische

controle. ** p < .01. *** p < .001.

.18**

.28***

.29***

-.27*** .77***

Page 47: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

38

Discussie

Samenvatting en Interpretatie van de Onderzoeksresultaten

Deze longitudinale studie, bestaande uit twee metingen, had tot doel om

verschillende aspecten van het intiem functioneren in kaart te brengen. Zowel adaptieve

als maladaptieve vormen van intimiteit werden bekeken in relatie met welzijn,

opvoeding en relationele schema’s. Met behulp van zowel cross-lagged analyses als

cross-sectionele padanalyse kwamen verschillende interessante resultaten aan het licht.

De relatie tussen intiem zijn en welzijn. Vooral gezonde intimiteit en welzijn

lijken elkaar positief en wederzijds te beïnvloeden zowel op hetzelfde moment als over

de tijd heen. Sterker nog, een gezonde intimiteit voorspelt meer vitaliteit, minder

depressieve symptomen en bevordert het globaal zelfbeeld over een tijdspanne van twee

jaar. De omgekeerde effecten, dus van welzijn naar een gezonde intimiteit, zijn iets

minder sterk maar ook telkens significant. UC en UA kennen minder uitgesproken

verbanden met welzijn. Over het algemeen lijkt UA minder samenhang over tijd te

vertonen met welzijn dan verwacht, met uitzondering van het globaal zelfbeeld. UC

heeft tot slot eveneens minder invloed op het welzijn, maar wordt er wel door

voorspeld.

Dat een gezonde intimiteit bijdraagt tot het welzijn van jongvolwassenen en in

het algemeen een centrale rol speelt tijdens deze levensfase, is in lijn met wat Erikson

(1968) hierover schreef. Ook de Zelf Determinatie Theorie (Deci & Ryan, 2000)

benadrukt het belang van verbondenheid als één van de drie psychologische

basisbehoeften. Verbondenheid binnen een romantische relatie speelt volgens eerder

onderzoek inderdaad een belangrijke rol in het begrijpen van het algemeen welzijn van

adolescenten en jongvolwassenen (LaGuardia, & Heather, 2008; Patrick, Knee,

Canevello, & Lonsbary, 2007).

Naast de positieve bidirectionele invloeden tussen welzijn en gezonde intimiteit,

vallen ook de gemengde resultaten op met betrekking tot de maladaptieve vormen van

intimiteit. Enkel een laag globaal zelfbeeld lijkt enigszins een bidirectionele relatie te

kennen met – maar vooral een voorspeller te zijn voor – zowel UC als UA overheen de

tijd. Helgeson en Fritz (1999; Fritz & Helgeson, 1998) vonden in hun cross-sectionele

studies onder meer een relatie terug tussen UC en een laag globaal zelfbeeld. Hun

Page 48: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

39

redenering, die hier longitudinaal bevestigd wordt, was dat jongeren met een hoge score

op UC en met een laag globaal zelfbeeld graag eenzijdige relaties behouden en binnen

deze relatie erg veel doen voor de andere. Hierdoor worden ze gezien als belangrijk en

soms zelfs onmisbaar wat op zijn beurt dan een boost geeft aan dit zelfbeeld. Het risico

is dat wanneer deze hulp wordt afgewezen omdat deze niet gewenst/nodig of net té veel

is, deze jongeren een bevestiging krijgen voor hun laag globaal zelfbeeld én hun angst

om afgewezen te worden (Helgeson & Fritz, 1998). Dit zouden Deci and Ryan (1995)

benoemen als een contingent zelfbeeld dat ontstaat op basis van specifieke

verwezenlijkingen of externe evaluaties. Ook Kernis (2003) argumenteerde dat we ons

niet uitsluitend moeten focussen op een hoog of laag zelfbeeld, maar veeleer op het

soort zelfbeeld.

De stelling dat het soort zelfbeeld een grotere rol speelt dan de mate ervan, kan

meegenomen worden als suggestie voor toekomstig onderzoek. Verder kan ook het

begrip self-fulfilling prophecy (Merton, 1948) interessant zijn binnen de huidige

context. Hiermee wordt bedoeld dat mensen met een soort selectieve blik op zoek gaan

naar bevestiging voor hun stelling of overtuiging, ook als deze fout is, en deze dan

gebruiken als bewijs voor hun stelling. Zo meende Sroufe (1990) bijvoorbeeld dat

verwachtingen om afgewezen te worden ertoe kunnen leiden dat we ons zo gaan

gedragen dat we effectief afwijzing van anderen uitlokken. Binnen de huidige context

kan het bijvoorbeeld zijn dat jongeren met een bepaald soort zelfbeeld (adaptief of

minder adaptief) op zoek gaan naar relaties waarbinnen dit zelfbeeld bevestigd wordt.

Verder is het mogelijk dat – vooral voor UA – er nog andere uitkomstvariabelen zijn die

een grote(re) rol spelen. Niet alleen bestaat het welzijn uit meer dan het

vitaliteitsniveau, het globaal zelfbeeld en het al dan niet ervaren van depressieve

symptomen, ook rijkt de impact op en van (maladaptieve) intimiteit mogelijk verder dan

het welzijn. Eventuele suggesties voor toekomstig onderzoek zijn de relaties met

frustratietolerantie en copingstrategieën. Hoe gaan mensen om met frustratie en hoe

reageren ze op bepaalde problemen en stressoren? Mogelijk hebben mensen die zich

excessief focussen op zichzelf (UA) en wat ze doen een lage frustratietolerantie

wanneer ze hun eigen standaarden niet bereiken. Het negeren van andermans noden zou

een vermijdend copingmechanisme kunnen inhouden uit angst de eigen individualiteit

hierdoor te verliezen. Deze hypotheses behoeven verder onderzoek. Tot slot is er ook

Page 49: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

40

eerdere evidentie voor een relatie tussen maladaptieve intimiteit en onder meer angst,

beperkt gezondheidgerelateerd gedrag, risicogedrag (voor UA) en het gebrek aan

sociale steun (Helgeson & Fritz, 1998; 1999; 2000). Ook al zijn vele uitkomsten

gelijkend voor UC en UA, de motivatie of oorzaak die erachter zit is vaak verschillend.

Welk verband ouder-kind interacties kennen met de latere intieme relaties

van jongeren. Onze tweede onderzoeksvraag betreft de longitudinale samenhang tussen

intimiteit en de opvoedingsstijlen psychologische controle en autonomie-ondersteuning,

die volgens onze voorspellingen bidirectioneel is. Voor deze hypothese baseerden we

ons onder meer op de Separatie-Individuatietheorie (Blos, 1967, 1979), waarin het

belang wordt benadrukt van een gezond evenwicht tussen afstand en het behouden van

nabijheid ten aanzien van de ouders (Smollar & Youniss, 1989). Wanneer er iets fout

loopt binnen dit proces, kan dit onder meer leiden tot interpersoonlijke en

intimiteitsproblemen (Dolan, Evans, & Norton, 1992; Lapsley & Edgerton, 2002). Een

gezinsklimaat dat vaak gepaard gaat met een falend separatie-individuatie proces wordt

typisch gekenmerkt door intrusieve en psychologisch controlerende ouders (Barber,

1996; Wood, 2006). Verder zijn er ook multigenerationele perspectieven, zoals deze van

Bowen (1978), die sterk de nadruk leggen op de impact van ouders op het latere intiem

functioneren van hun kinderen en de stuctuur van de relaties die ze aangaan. Naast de

invloed die ouders hebben op het intiem functioneren van hun kinderen, verwachten wij

eveneens een impact van dit intiem functioneren op de opvoedingsstijl van de ouders.

Typisch wordt immers gesteld dat de ouder-kind relatie een bidirectioneel karakter heeft

(Barber et al., 2005; Soenens, Vansteenkiste, & Luyten, 2010).

Verder wordt er bevestiging gevonden voor de voorspelling dat psychologische

controle de maladaptieve vormen van intimiteit doet toenemen over de tijd heen. Een

autonomie-ondersteunende opvoeding zal dan weer dalingen voorspellen in UC en UA.

Van bidirectionaliteit lijkt hier echter geen sprake, aangezien geen enkele vorm van

intimiteit voorspellend is voor de gepercipieerde opvoedingsstijl twee jaar later.

Volgens deze resultaten heeft enkel de opvoeding een voorspellende waarde, namelijk

op het maladaptief intiem functioneren van jongeren twee jaar later. Deze resultaten met

betrekking tot de maladaptieve intimiteitsvarianten passen binnen de intergenerationele

theorie van Bowen (1978) waarin sterk de impact van ouders op het latere intiem

functioneren van hun kinderen en de stuctuur van de intieme relaties die ze aangaan

Page 50: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

41

wordt benadrukt. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat dit rechtstreekse

verband effectief niet bidirectioneel is. Dat ouders en jongeren een wederzijdse invloed

hebben op elkaar wordt hier niet in vraag gesteld, maar het intieme functioneren van een

jongere met zijn of haar partner of beste vriend(in) gebeurt grotendeels buiten het gezin,

los van de ouders. Mogelijk zijn het eerder de gedragsveranderingen die het gevolg zijn

van het (maladaptief) intiem functioneren die een bidirectionele relatie kennen met de

opvoedingsstijl en aanpak van de ouders dan het (maladaptief) intiem functioneren van

de adolescent of jongvolwassene op zich. Een andere mogelijke verklaring voor deze

resultaten is dat intimiteit een thema is dat aan belang wint tijdens de late adolescentie

en volgens Erikson (1968) voornamelijk tijdens de jongvolwassenheid. Mogelijk is het

zo dat, op deze leeftijd, de opvoeding reeds enigszins gevestigd is waardoor de intieme

ontwikkeling van een late adolescent de ervaren opvoedingsstijl twee jaar later niet

beïnvloedt. Het zou best kunnen dat wanneer we dit onderzoek uitvoeren met

preadolescenten of vroegadolescenten en hun intieme relaties met vrienden, dat er

andere resultaten aan het licht komen.

Ook enigszins onverwacht in onze resultaten – en niet in lijn met de

intergenerationele theorie van Bowen (1978) – is het gebrek aan invloed van de

opvoeding op de gezonde intimiteisontwikkeling van jongeren. Hoewel er cross-

sectioneel wel verbanden zijn, blijken autonomie-ondersteuning (als het aanmoedigen

van vrijwillig functioneren) en psychologische controle geen invloed te hebben op de

gezonde intimiteitsontwikkeling twee jaar later. Een mogelijke verklaring hiervoor is

dat gezonde intimiteit eerder rechtstreeks beïnvloed wordt door andere

opvoedingsdimensies of -concepten. Een andere verklaring luidt dat de invloed van de

opvoeding op een gezonde intimiteitsontwikkeling al vroeger plaatsvindt. Het is dus

mogelijk dat de positieve effecten van deze opvoedingsconcepten op jongere leeftijd

reeds een gezonde basis vormen, en dat het gezond intiem functioneren bij

laatadolescenten rechtstreeks beïnvloed wordt door andere – meer kindgerelateerde –

factoren. Deze laatste redenering – die enige gelijkenissen vertoont met de redenering

van Bowlby (1973) in verband met het thema hechting – suggereert dat een gezonde

intimiteitsontwikkeling op een andere manier beïnvloed wordt door de opvoeding dan

een maladaptieve intimiteitsontwikkeling. Ouders lijken namelijk vooral invloed te

Page 51: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

42

hebben op de intimiteitsontwikkeling van hun adolescente jongeren wanneer daarin iets

fout loopt (UC en UA). Ook hier is verder onderzoek vereist.

Specifieke vormen van ervaren psychologische controle en hun verband met

de intieme relaties van jongeren. Binnen een volgende onderzoeksvraag

differentieerden we psychologische controle door het concept op te splitsten naargelang

het domein waarbinnen de controle werd uitgeoefend (cf. Soenens et al., 2010). Het

onderzoek van Kins et al. (2012) bood onrechtstreekse evidentie voor de hypothese dat

afhankelijkheidsgeoriënteerde psychologische controle (DPC) een unieke samenhang

zou vertonen met UC en prestatie-georiënteerde psychologische controle (APC) met

UA. Daarin stelden zij vast dat DPC gerelateerd was aan dysfunctionele afhankelijkheid

en APC aan dysfunctionele onafhankelijkheid van opkomende volwassenen. Tegen

onze verwachtingen in blijkt DPC in de huidige studie echter niet uniek samen te gaan

met UC maar wel met UA. Ook prestatiegeoriënteerde psychologische controle (APC)

kent tegen onze verwachtingen in een samenhang met UC en niet met UA.

Deze resultaten wijzen er mogelijks op dat adolescenten en jongvolwassenen de

interactiepatronen met hun ouders niet blindelings overnemen in hun eigen relatie. Het

is mogelijk dat iets wat op een controlerende manier opgelegd wordt, later net het

tegenovergestelde uitlokt. Dit idee past binnen de theorie van Byng-Hall (1995) die

repetitieve, correctieve en geïmproviseerde scripts onderscheidt. Repetitieve scripts

vormen vrijwel een herhaling van de scenario’s die zich voordeden in het gezin van

herkomst. Deze scripts sluiten sterk aan bij onze initiële hypotheses. Naast deze

repetitieve scripts, onderscheidde Byng-Hall echter ook geïmproviseerde scripts

(waarbij nieuwe scenario’s tot stand komen) en correctieve scripts. Deze laatste soort

scripts zijn tegenovergesteld aan de replicatieve scripts, waartegen men zich juist verzet.

De bekomen resultaten in verband met DPC en APC enerzijds en de maladaptieve

vormen van intimiteit anderzijds zouden we dan ook kunnen verklaren vanuit deze

correctieve scripts. DPC impliceert dat een overmatige focus op de verbondenheid met

de ouders wordt ontwikkeld ten koste van de eigen individualiteit (Kins et al., 2012).

Mogelijks verzetten jongeren zich tegen de psychologisch controlerende manier waarop

afhankelijkheid van hen wordt afgedwongen en gaan ze een correctief script schrijven.

Dit script kan er dan voor zorgen dat deze jongeren in een latere relatie overmatig gaan

focussen op zichzelf (zoals gereflecteerd in UA). Dezelfde manier van redeneren kan

Page 52: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

43

toegepast worden voor de resultaten van APC. Deze jongeren hebben namelijk het

gevoel continu gedwongen te worden om hun kunnen te etaleren, wat ten koste kan

gaan van hun nood aan verbondenheid (Kins et al., 2012). Een correctief script zou er

dan ook voor kunnen zorgen dat ze in hun intieme relatie uitsluitend gaan focussen op

de ander als reactie op de gefrustreerde nood aan verbondenheid. Het bestaan van

replicatieve (en geïmproviseerde) scripts vinden we echter niet terug in de huidige

analyse. Mogelijk spelen ook andere aspecten mee in deze relatie en is de invloed van

opvoeding op het intiem functioneren minder rechtstreeks dan weergegeven werd in de

huidige hypothese. Verder onderzoek is echter nodig om hier sluitende antwoorden op

te kunnen geven.

Ondanks de onverwachte resultaten zijn we er wél in geslaagd om aan te tonen

dat de differentiatie van psychologische controle een meerwaarde vormt. Niet alleen

zijn er aparte verbanden gevonden met UC en UA, het feit dat er significante verbanden

zijn is op zich al opmerkelijk. Eerder werd namelijk al besproken dat psychologische

controle – met uitzondering van UA in Wave 1 – op hetzelfde tijdstip geen samenhang

vertoont met UC of UA. Na differentiatie van psychologische controle daarentegen

worden er hier wél – hetzij differentiële – verbanden teruggevonden tussen de vormen

van psychologische controle en de maladaptieve vormen van intimiteit.

Wat sociotropie en autonomie kunnen bijdragen. In onze vierde en laatste

onderzoeksvraag werden relationele schema’s opgenomen als mogelijke tussenliggende

variabelen die de verbanden tussen psychologische controle en maladaptieve intimiteit

verklaren. Ondanks het feit dat de vooropgestelde directe verbanden tussen DPC en UC

enerzijds en APC en UA anderzijds niet teruggevonden werden, komen er hier toch

interessante zaken aan het licht. De resultaten met betrekking tot het tweede deel van

het model, waarbij de relationele schema’s de maladaptieve vormen van intimiteit

voorspellen, zijn volledig in lijn met onze hypothese. Zo blijkt iemand met een

sociotropisch schema ook een hogere mate van UC te vertonen, terwijl een autonoom

schema een unieke en positieve samenhang kent met UA. Met andere woorden,

jongeren die verwachtingen hebben opgebouwd omtrent anderen die hen zullen

verlaten, zijn in hun intieme relatie ook sterker geneigd om de noden van hun partner of

beste vriend(in) boven de eigen noden te plaatsen. Zij die eerder beschikken over

relationele schema’s waarin onafhankelijkheid, interne attributie bij falen, en het

Page 53: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

44

verwerpen van externe hulp een centrale rol spelen, stellen zich ook arroganter en

vijandiger op tegenover de partner/beste vriend(in), en focussen zich excessiever op

zichzelf. De resultaten voor het eerste deel van het model, waarbij beide vormen van

psychologische controle in verband worden gebracht met de relationele schema’s, zijn

echter minder eenduidig. Beide vormen van psychologische controle zijn namelijk

zowel verbonden met sociotropie als met autonomie.

Deze laatste resultaten zijn niet in lijn met de studie van Soenens et al. (2010).

Zij vonden namelijk wél een unieke samenhang tussen enerzijds DPC en

afhankelijkheid (~ sociotropie) en anderzijds APC en perfectionisme (~ autonomie). Er

dienen wel enkele kanttekeningen gemaakt te worden die de vergelijking met de huidige

studie mogelijk bemoeilijken. Ten eerste wordt in het huidige onderzoek geen

onderscheid gemaakt tussen de opvoedingsstijl van de moeder en deze van de vader,

wat wel gebeurde bij Soenens et al. (2010) die in deze zin eveneens differentiële

verbanden terugvonden. Zo vonden zij dat enkel DPC uitgevoerd door de moeder een

significant verband kende met afhankelijkheid, terwijl het gebruik van APC voor beide

ouders samen hing met perfectionisme. Ten tweede werden in de studie van Soenens et

al. (2010) de begrippen afhankelijkheid en perfectionisme/zelfkritiek (Blatt, 1974)

gebruikt, terwijl wij kozen voor de varianten sociotropie en autonomie van Beck (1983).

In de literatuur worden de begrippen van Blatt en Beck echter door elkaar gebruikt en

als gelijkend beschouwd (oa. Blatt & Maroudas, 1992; Blatt, Shahar, & Zuroff, 2002;

Brenning, 2011), wat dus mogelijk onterecht is. Ten slotte verschilt ook de gemiddelde

leeftijd van de deelnemers in beide onderzoeken. De jongeren in het huidige onderzoek

zijn gemiddeld ongeveer drie jaar ouder dan de midden-adolescenten in de studie van

Soenens et al. (2010) die allemaal nog school liepen in het secundair onderwijs. In de

huidige studie studeren de meeste deelnemers reeds verder of zijn ze werk(zoek)end.

Dit doet vermoeden dat er reeds meer sprake is van zelfstandigheid en meer fysieke

afstand bij diegenen die reeds (deels) alleen wonen. Als we hier terug de theorie van

Byng-Hall (1995) bij betrekken, kunnen we stellen dat laatadolescenten en

jongvolwassenen mogelijk al meer in staat zijn om hun opvoeding in vraag te stellen

dan middenadolescenten en – indien dit nodig wordt geacht - een correctief script op te

stellen. Naast een ondersteuning van correctieve scripts vinden we in onze resultaten,

zoals eerder reeds vermeld werd, ook enige evidentie terug voor het bestaan van

Page 54: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

45

replicatieve scripts. Lang niet alle adolescenten en jongvolwassenen willen of kunnen

namelijk een verandering in relaties bekomen, zelfs niet wanneer ze een controlerende

opvoeding hebben genoten. De inhoud van deze correctieve en replicatieve scripts zou

dan congruent kunnen zijn aan de oriëntaties sociotropie en autonomie, zoals

voorgesteld in het huidige onderzoek.

Verder dient ook opgemerkt te worden dat vanaf de late adolescentie de intieme

relaties steeds belangrijker worden (Furman & Buhrmester, 1992; Erikson, 1963). We

mogen dus ook de rol van de intieme ervaringen die deze jongeren reeds opdeden, niet

verwaarlozen. Deze ervaringen kunnen – of ze nu correctief, replicatief of

geïmproviseerd van aard zijn – de relationele schema’s namelijk eveneens vorm geven.

Dit laatste zou één van de verklaringen kunnen zijn voor de gemengde cross-sectionele

verbanden die we terugvinden tussen DPC en APC enerzijds en de relationele schema’s

anderzijds. De opvoeding is mogelijk niet de enige inspiratie voor deze schema’s bij

jongvolwassenen. Echter, verder longitudinaal onderzoek is nodig om uitspraken te

kunnen doen over de richting en oorzakelijke waarde van al deze verbanden

Wat maakt dat een adolescent of jongvolwassene nu net hetzelfde patroon verder

zet, dan wel het tegenovergestelde of iets compleet nieuws gaat doen, is dus nog niet

geheel duidelijk. In verder onderzoek – dat bij voorkeur longitudinaal van aard is – kan

onder meer de rol van persoonlijkheidskenmerken en motivationele factoren onderzocht

worden. Ook de sociale omgeving (waaronder eerdere partnerrelatie(s) en

vriendschappen) lijkt hier niet onbelangrijk in te zijn.

Theoretische en Klinische Implicaties

Theoretische implicaties. Zonder de bidirectionele invloed tussen ouders en

hun kinderen te onderschatten, suggereren onze resultaten dat er weinig sprake is van

deze bidirectionaliteit tussen de opvoeding en het intiem functioneren van adolescenten

en jongvolwassenen. Eigenlijk zien we dat alleen bij de jongvolwassenen die een

minder gezonde intimiteit ervaren met hun partner of beste vriend(in), mogelijk een

impact te vinden is van de opvoeding die zij twee jaar eerder ervaarden. Om deze

minder gezonde intimiteit in kaart te brengen, deden we beroep op de termen

unmitigated agency en unmitigated communion die Bakan in 1966 introduceerde. De

bruikbaarheid van deze constructen – ook wanneer ze specifiek gebruikt worden in de

Page 55: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

46

context van intieme relaties – wordt in deze studie bevestigd. Ze kennen differentiële

maar toch beide negatieve verbanden met onder meer het welzijn. Het verband met de

opvoeding (die stabieler is dan het intiem functioneren van jongeren), dat mogelijk iets

weergeeft over het ontwikkelingsverloop van deze intimiteitsvormen, is gelijklopend en

toch verschillend.

In de huidige studie komt verder ook naar voor dat jongeren in hun intieme

relaties niet steeds blindelings overnemen wat ze op een psychologisch controlerende

manier leren en ervaren in hun opvoeding, integendeel. Hierbij loont het zeker de

moeite om theorieën zoals deze van Byng-Hall – die een onderscheid maakt tussen

verschillende soorten scripts (intergenerationele patronen) – te bestuderen.

De resultaten van de laatste hypothese leren ons dat de verwachtingen die wij

opbouwen over anderen (gedefinieerd als sociotropie en autonomie) redelijk bepalend

zijn voor hoe we in relatie gaan treden, veeleer dan de soort opvoeding (in termen van

psychologische controle) op zich. Dit wil mogelijk zeggen dat de opvoeding het intiem

funcioneren van adolescenten en jongvolwassenen zeker beïnvloedt maar niet

determineert. Zo kunnen bijvoorbeeld ook eerdere intieme relaties hier een invloed op

hebben. Onze resultaten suggereren dat de verwachtingen van jongeren die wij

definieerden als sociotropie en autonomie, los van hun oorsprong, enig uniek verband

kennen met maladaptief intiem funtioneren.

Klinische implicaties. Welzijn en gezonde intimiteit staan niet los van elkaar.

Jongeren die de hoop koesteren om zich beter te voelen (in termen van minder

depressieve symptomen, hoger globaal zelfbeeld en meer vitaliteit) wanneer zij een

partner vinden en een gezonde relatie aangaan, hebben dus niet geheel ongelijk. Toch

zal de kans op het kunnen aangaan van zo’n gezonde relatie veel hoger zijn wanneer

iemand zich zelf goed in zijn vel voelt. Meer nog, het hebben van een laag globaal

zelfbeeld kan een positieve invloed hebben op het aangaan van ongezonde vormen van

intimiteit (in termen van UA en UC) met de partner of beste vriend(in).

Tijdens de adolescentie winnen vrienden en later ook de partner aan belang. Dit

kan gepaard gaan met enige afstandname van de ouder(s). Deze kunnen hier autonomie-

ondersteunend op reageren door zich in te leven in hun adolescent en psychologische

vrijheid en keuzemogelijkheden aan te bieden. Een andere mogelijkheid is dat ze deze

afstandname op een psychologisch controlerende manier gaan tegenhouden.

Page 56: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

47

Een fictieve casus illustreert dit proces. Sarah is een meisje van 16 jaar dat

samen woont met haar alleenstaande moeder. Ze zorgen naar eigen zeggen erg goed

voor elkaar. Moeder heeft echter veel emotionele problemen. Verder heeft dit gezin een

beperkt sociaal netwerk. Sinds kort gaat Sarah door omstandigheden naar een nieuwe

school. Ze vond snel aansluiting en geraakt steeds beter bevriend met enkele meisjes uit

de nieuwe klas. Deze eveneens 16-jarige vriendinnen doen geregeld leuke dingen samen

en nodigen hier sinds kort ook Sarah voor uit. Sarah die voorheen weinig deelnam aan

sociale activiteiten, zou het eigenlijk wel leuk vinden om eens mee uit te gaan met haar

vriendinnen. Mama ziet dit echter helemaal niet zitten. Ze vindt het niet ok dat Sarah

haar vriendinnen zou verkiezen boven hun wekelijkse filmavond, goede kinderen doen

dit namelijk niet. Net nu ze zich zo slecht voelt zou ze liever hebben dat Sarah bij haar

blijft want ze hebben het immers altijd leuk samen. Bovendien vindt ze uitgaan iets voor

“marginale” jongeren wat niet past bij haar dochter die hier bovendien nog veel te

jong voor is. Sarah begrijpt haar mama, wil haar immers ook niet kwetsen en zegt met

dubbele gevoelens de afspraak af. In de zomervakantie van datzelfde jaar verwatert het

contact tussen Sarah en haar vriendinnen. Met haar mama gaat het emotioneel nog

steeds niet zo goed maar ook Sarah begint zich slechter te voelen. Een jaar later

studeert ze af. Ze kiest ervoor om verder te studeren en op kot te gaan. In die

zomervakantie (net voor haar studies van start zouden gaan), leert ze Jakob kennen

waarmee ze een relatie begint. Alles loopt goed en de tijd vliegt voorbij. Ze voelt zich

heel goed als student en engageert zich in haar 2de

jaar zelfs voor de

studentenvereniging. Ze is nog steeds samen met haar vriend maar ziet hem alsmaar

minder. Op zijn verjaardag wil Jakob graag iets samen doen. Sarah is dit echter

helemaal vergeten en had al een feestje met haar vriendinnen gepland. Wanneer Jakob

laat merken dat hij hier niet erg mee is opgezet, wordt Sarah heel erg kwaad. Ze vindt

dat hij niet zo bezitterig moet zijn en maakt duidelijk dat zij naar dat feestje zal gaan,

punt uit. Op die manier loopt de relatie nog een tijdje verder totdat Jakob er genoeg van

heeft. Hij kan er niet meer tegen dat Sarah altijd zo vijandig reageert en gewoon haar

eigen ding doet zonder rekening te houden met hem. Enkele jaren later komt Sarah in

de hulpverlening terecht. Gelijkaardige situaties als deze met Jakob hadden zich in

tussentijd voorgedaan. Ook tussen haar en haar beste vriendin loopt het momenteel niet

goed. Ook zij geeft Sarah gelijkaardige opmerkingen als deze van Jakob in het verleden.

Page 57: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

48

Dit steeds groeiende eenzame gevoel heeft haar ertoe gebracht om professionele hulp te

zoeken. Ze begrijpt niet waarom anderen altijd zo hard zijn en haar niet begrijpen. Ze

ziet niet in wat ze verkeerd doet, maar dit alles lijkt toch een negatieve impact te hebben

op het beeld dat ze van zichzelf heeft.

Deze fictieve doch realistische illustratie geeft een mogelijke maladaptieve

intimiteitsontwikkeling weer. De opvoeding die Sarah genoot zouden we kunnen

omschrijven als afhankelijksgeoriënteerde psychologische controle. Gedurende lange

tijd probeert Sarah te voldoen aan de vraag en nood van haar mama, die dit op een

bepaalde manier ook eniszins afdwingt. Uit schuldgevoel en schaamte voor haar wens

om samen met die “marginale” vrouwen uit te gaan, besluit ze om zo goed mogelijk

voor haar mama te zorgen en zo te voldoen aan diens verwachtingen. Dit zorgt voor

minder conflict, een betere relatie en mama die zich beter lijkt te voelen. Echter

wanneer Sarah op kot gaat en “de weide wereld intrekt” lijkt haar gedrag te veranderen.

Ze beschrijft haar studentenleven als een bevrijdende periode waarin ze

veranderd is. Ze leerde veel mensen kennen, waarmee ze ontzettend veel plezier beleefd

heeft. Echt intieme vriendschappen zegt ze niet te hebben gehad tijdens haar

studentenperiode, het ging vooral om plezier. Alleen haar vriend Jakob bleef wel aan

haar mouw trekken en in haar ogen alle aandacht opeisen. Wanneer ze dan voor

zichzelf koos, wat ze na al die tijd eindelijk eens deed, leidde dit tot conflicten. Dit

ervaarde ze als een poging van Jakob om haar de straffen in de hoop dat ze dan minder

plezier zou maken. Ze begrijpt niet dat Jakob zo hard voor haar kon zijn en haar dit

plezier niet gunde.

Wanneer we beroep doen op de theorie van Byng-Hall, kunnen we dit

beschrijven als een (maladaptief) correctief script waarbij Sarah compleet het

tegenovergestelde gaat doen van wat ze geleerd en ervaren heeft tijdens haar opvoeding.

Dit script zou ik binnen dit onderzoek dan inhoudelijk omschrijven als een autonoom

relationeel schema waarbij harde en straffende verwachtingen van anderen zijn

opgebouwd. Hoe zij in relatie treedt met Jakob – en mogelijk ook in andere intieme

relaties waaronder die met haar beste vriendin – heeft dan weer veel weg van wat

omschreven werd als ‘unmitigated agency’. De excessieve focus op zichzelf (haar eigen

noden, doelen en plezier) treden op de voorgrond ten koste van haar vriend Jakob.

Page 58: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

49

In therapie zou Sarah haar gedrag kunnen verantwoorden door de opofferingen

die ze in het verleden gemaakt heeft. Of dit altijd bewust beseft wordt is echter de vraag.

Belangrijk is om te bekijken waar in therapie rond gewerkt zou kunnen worden. Dat de

opvoeding effect heeft op het later intiem functioneren is zeer plausibel, maar deze

kunnen we echter niet meer veranderen. Er zou wél gewerkt kunnen worden met de

relationele schema’s die Sarah hanteert. Dit zijn namelijk een soort cognitieve schema’s

die zijn opgebouwd door Sarah en waar ze m.a.w. dus enige controle over heeft. De

resultaten van dit onderzoek wijzen ook uit dat het die schema’s zijn die unieke

verbanden hebben met maladaptieve intimiteit, terwijl de opvoedingsdimensies APC en

DPC in dat model tot beide schema’s kunnen leiden (~ herhalen of afzetten tegen).

Ondanks het optimisme, is het aanpassen van deze relationele schema’s vermoedelijk

een heel moeilijk gegeven. De invloed van de relatie met de ouders vormt namelijk een

groot stuk van iemands fundament (wie ze zijn) en is niet zomaar van tafel te vegen.

Ook andere (intieme) ervaringen die deze schema’s gevoed hebben kunnen niet

ongedaan gemaakt worden.

Concreet, in termen van Byng-Hall, zou de autonome oriëntatie van Sarah –

vergeleken met haar opvoeding – dus mogelijk omschreven kunnen worden als een

(maladaptief) correctief script. In dit geval houdt dit kort samengevat in dat Sarah zich

afgezet heeft tegen wat ze kent en het tegenovergestelde gaat installeren in intieme

relaties. Het was echter – rekening houdend met onze resultaten – ook mogelijk geweest

dat Sarah een zogenaamd (maladaptief) replicatief script had geschreven dat inhoudelijk

overeen zou komen met sociotropische relationele schema’s. Het blindelings overnemen

van wat we kennen uit onze opvoeding, lijkt in dit geval ook enigszins maladaptief te

zijn. De kans zou volgens de resultaten dan groot geweest zijn dat Sarah ten koste van

zichzelf overmatig gefocust zou hebben op Jakob en zijn noden (unmitigated

communion). Byng-Hall onderscheidt nog een 3de

soort script, namelijk het

geïmproviseerde. Mogelijk kan het installeren hiervan – naast correctieve en

replicatieve ideëen – een onderdeel vormen van de behandeling van Sarah. Inzien dat

het niet gezond is om het radicaal tegenovergestelde uit te voeren, is hier een belangrijk

onderdeel van. De opvoeding die ervaren werd en de relatie met haar moeder zullen een

plaats moeten krijgen, samen met de gevoelens die hiermee gepaard gaan. Mogelijk is

het pas dan dat er ruimte komt voor iets nieuws. Dit nieuwe script kan bestaan uit

Page 59: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

50

aspecten van de opvoeding die ze genoot en onderdelen uit haar studentenleven,

aangevuld door nieuwe verwachtingen en ervaringen.

Sterktes, Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek

Aan elke studie zijn sterktes en beperkingen verbonden, wat niet anders is voor

het huidige onderzoek. Beginnend met de sterke punten, kunnen de volgende zaken

opgemerkt worden. Eerst en vooral zijn twee van de vier onderzoeksvragen

longitudinaal getoetst. Dit laat toe om zowel het intra-individuele verloop als de

verschillen tussen jongeren over de tijd heen te gaan bekijken. Zo kunnen we uitspraken

doen over de richting van verbanden waardoor we meer sluitende conclusies kunnen

trekken. Verder hebben we ons niet enkel gebaseerd op het intiem functioneren van

adolescenten en jongvolwassenen met hun partner, maar eveneens de intimiteit ten

aanzien van de beste vriend(in) bekeken. Dit heeft als voordeel dat ook alleenstaande

jongeren betrokken werden in dit onderzoek rond intimiteit. Het is wel mogelijk dat hier

verschillende dynamieken spelen, wat tevens kan onderzocht worden in toekomstig

onderzoek. Een andere sterkte van dit onderzoek is de brede theoretische waaier

waarmee gewerkt wordt. We maken namelijk gebruik van concepten uit verschillende

theoretische kaders. Zo worden onder meer unmitigated agency en unmitigated

communion (Bakan, 1966) in relatie gebracht met sociotropie en autonomie

(depressietheorie van Beck, 1983) en gebruiken we de definitie van Erikson (1968)

wanneer we spraken over intimiteit. Ook splitsen we psychologische controle (Barber,

1996) op naargelang het domein waarbinnen de controle wordt uitgeoefend (Soenens et

al., 2010) en laten we ons inspireren door de Zelf-Determinatie Theorie waarbinnen

autonomie-ondersteuning gedefinieerd wordt als het aanmoedigen van vrijwillig

functioneren (Deci & Ryan, 2000). Ook in zowel de fundering van dit onderzoek als in

de mogelijke verklaringen van onze resultaten worden verschillende theoretische kaders

en auteurs betrokken (oa. de opvoedingsvisie van Barber, 1996, 2005; de psycho-

analytische heorie van Blatt, 1974; de familiescripts van Byng-Hall, 1995; de separatie-

individuatie theorie van Blos, 1979).

Er zijn eveneens beperkingen verbonden aan onze studie. Zo wordt bijvoorbeeld

enkel gebruik gemaakt van zelfrapporteringsvragenlijsten, wat een beperkt subjectief

beeld kan geven. Het zou een optie kunnen zijn om in toekomstig onderzoek ook te

Page 60: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

51

werken met ouder- en/of partnerrapporteringen van de opvoeding of met observaties om

de objectiviteit te verhogen. Er zouden eveneens kwalitatieve verbeteringen kunnen

aangebracht worden door bijvoorbeeld te werken met interviews, zeker voor het

bevragen van interne processen zoals de opgebouwde relationele schema’s (sociotropie

en autonomie) en het soort zelfbeeld. Een ander kwalitatief aspect dat voor verbetering

vatbaar is, betreft de controlevariabelen die worden opgenomen in de analyses. Zo zou

het opnemen van de partnerstatus – wat in de huidige studie niet gebeurt vanwege

inhoudelijk overlap met de intimiteitsvariabelen – een interessante meerwaarde kunnen

vormen. Op die manier kan namelijk bekeken worden of de resultaten verschillen tussen

diegenen met een partner en alleenstaande jongeren. Of sterker nog, misschien heeft de

opvoedingsstijl wel een invloed op het al dan niet hebben van een partner.

Verder komt uit de tweede onderzoeksvraag duidelijk naar voor dat de

opvoeding op hetzelfde tijdstip een ander verband kent met intimiteit dan overheen de

tijd. Dit wil zeggen dat – ondanks onze cross-sectionele bevindingen in de derde en

vierde onderzoeksvraag – longitudinaal onderzoek nodig is om een volledig beeld te

krijgen op de impact die beide vormen van psychologische controle hebben op de

intimiteitsontwikkeling van adolescenten en jongvolwassenen. Zo kunnen DPC en APC

overheen de tijd mogelijk een ander verband kennen met UC en UA dan de

onverwachte, cross-sectionele resultaten die in de huidige studie werden teruggevonden.

Vooral de bevindingen met betrekking tot de vierde onderzoeksvraag lijken interessant

om op langere termijn te gaan bekijken, meerbepaald hoe de relationele schema’s van

jongeren gevormd worden en welke rol ze spelen in hun intimiteitsontwikkeling. Het

kan in toekomstig onderzoek aangewezen zijn om de theorie van Byng-Hall verder te

exploreren binnen deze context, meerbepaald het gedeelte omtrent de replicatieve,

correctieve en geïmproviseerde scripts. Naast het feit dat ze een mogelijke verklaring

kunnen vormen voor onze resultaten, kan het eveneens interessant zijn om te bekijken

wanneer, hoe en vooral waarom deze scripts gevormd worden. Ook voor de

longitudinale analyses die uit twee waves bestonden zouden meerdere meetmomenten

een meerwaarde kunnen vormen.

Tot slot wordt in de huidige studie geen onderscheid gemaakt tussen de

opvoedingsstijl van de moeder en deze van de vader. Nochtans worden er met

betrekking tot de vierde onderzoeksvraag resultaten teruggevonden die tegengesteld zijn

Page 61: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

52

aan deze van Soenens et al. (2010) die dit onderscheid wél maakten en verantwoordden.

Dat de opvoedingsstijl van de moeder soms andere effecten kan hebben dan deze van de

vader is toch iets waar rekening mee dient gehouden te worden. Naast de specifieke

context van Soenens et al. (2010), werden ook verschillen teruggevonden in andere

domeinen (bv. Barber, 1996; Soenens & Vansteenkiste, 2005; Youniss and Smollar,

1985).

Algemeen Besluit

Binnen deze masterproef hebben we trachten aan te tonen dat het intiem

functioneren van jongeren met hun partner of beste vriend(in) niet onafhankelijk is van

de opvoeding die zij genoten hebben. Deze hypothese wordt grotendeels bevestigd,

vooral voor de maladaptieve vormen van intimiteit. Het is dan ook belangrijk dat ouders

zich bewust zijn van de impact die hun opvoeding kan hebben. Specifiek is het zo dat de

sterk controlerende opvoeding die sommige laatadolescenten ervaren vooral invloed

lijkt te hebben op hun maladaptief intiem functioneren op jongvolwassen leeftijd, en dat

zij die als jongvolwassene gezond intiem functioneren hier dus weinig onderhevig aan

zijn. Naast de positieve invloed van autonomie-ondersteuning valt evenzeer de

negatieve impact van psychologische controle op. Zowel het op een psychologisch

controlerende manier afdwingen van prestaties (APC) als van afhankelijkheid (DPC)

kent een sterke samenhang met maladaptief intiem functioneren. Kort samengevat is het

vooral belangrijk om te onthouden dat de maladaptieve relationele schema’s die

jongeren opbouwen over anderen, zijnde sociotropie en autonomie, gevoed kunnen

worden door zowel DPC als APC. Bovendien, welk soort schema ontwikkeld wordt,

kent een unieke samenhang met de manier waarop jongeren in relatie (gaan) treden.

Jongeren met sociotropische schema’s zullen eerder geneigd zijn om zichzelf te

verloochenen voor de ander (UC), terwijl autonome schema’s een grotere samenhang

kennen met het vertonen van een vijandigheid en overmatige individualiteit (UA) ten

koste van die ander.

Page 62: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

53

Bijlagen

Bijlage 1. Vragenlijst voor de jongeren op Wave 2.

Page 63: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

54

Hallo,

Wij doen aan de Universiteit Gent al enige tijd onderzoek naar de ontwikkeling van jongeren, en de

relatie met hun ouders en met hun leeftijdsgenoten. De voorbije jaren heb je normaal reeds eenmaal of

enkele malen deelgenomen aan zo’n onderzoek. We zouden je via deze weg nogmaals heel hard willen

danken voor je deelname aan het onderzoek. Er zijn namelijk al enkele interessante zaken naar boven

gekomen! Als je wat meer wil weten over het onderzoek zelf, kan je meer informatie vinden op volgende

website: www.vopspsy.ugent.be/stijnvanpetegem/onderzoek.html.

We zouden je dit jaar een laatste maal willen vragen om deel te nemen aan het onderzoek. Ook als je de

laatste jaren niet meer hebt deelgenomen, is het toch zeker zinvol om dit jaar opnieuw mee te doen. In

totaal duurt het ongeveer dertig minuten om de vragenlijst in te vullen.

Net als de vorig jaren kan je, indien je dit wenst, deze vragenlijst ook via het internet invullen. Je kan de

vragenlijst vinden op het adres www.vopspsy.ugent.be/ronde4.htm.

We willen je er nog eens aan herinneren dat de vragen niet altijd op dezelfde manier beantwoord worden.

Lees dus goed de instructies bij elk onderdeel en bovenaan elke bladzijde. Vul ook graag alle vragen in,

ook al lijken ze soms wat op elkaar.

We willen je er ook nog eens aan herinneren dat de gegevens anoniem worden verwerkt. Behalve de

onderzoekers, heeft niemand toegang tot de gegevens. Vul de vragen dan ook eerlijk in, je antwoorden

zijn immers enkel bruikbaar als ze jou goed beschrijven.

Om je antwoorden anoniem te kunnen verwerken maar toch je gegevens aan die van de vorige jaren te

kunnen koppelen, is het dus belangrijk dat je net als de vorige jaren de correcte code hebt. Noteer

hieronder dus je code (die je ook op je toestemmingsformulier hebt genoteerd), en controleer of ze klopt:

dus de laatste letter van je voornaam, de laatste letter van je achternaam, en daarachter je geboortedatum.

Bijvoorbeeld: Pieter De Smet, geboren op 12/03/1983 wordt RT12031983.

CODE: ……………………………………………………………

Eenmaal je klaar bent, mag je de vragenlijst in de gefrankeerde envelop steken, en op post doen.

Alvast heel erg bedankt voor je medewerking!

Prof Dr. Wim Beyers Hannelore Aerts

Drs. Stijn Van Petegem Siel Bulteel

1

Page 64: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

2

ACHTERGRONDGEGEVENS

DATUM VAN VANDAAG: Dag…………Maand…………Jaar…………

GEBOORTEDATUM: Dag…………Maand…………Jaar…………

Omcirkel het cijfer bij het antwoord dat voor jou geldt of het beste bij jou past (of vul aan).

1. Geslacht: 1 Jongen

2 Meisje

2. Afkomst:

1

Belg

2 Andere, namelijk…………………………

3. Gezinsstructuur:

1

Mijn ouders wonen samen.

2 Mijn ouders zijn gescheiden.

3 Eén van mijn ouders is overleden.

4 Andere, namelijk…………………………

4. Mijn moeder is voor mij:

1

mijn echte moeder.

2 mijn stiefmoeder.

3 mijn pleegmoeder.

4 andere, namelijk…………………………

5. Mijn vader is voor mij:

1

mijn echte vader.

2 mijn stiefvader.

3 mijn pleegvader.

4 andere, namelijk…………………………

6. Huidige opleiding:

1

Algemeen Secundair Onderwijs (ASO)

2 Technisch Secundair Onderwijs (TSO)

3 Beroeps Secundair Onderwijs (BSO)

4 Kunst Secundair Onderwijs (KSO)

5 Universitair onderwijs.

6 Hogeschool opleiding.

7 Ik ben werkend of werkzoekend.

8 andere, namelijk…………………………

7. Ik heb momenteel:

1

een lief,

en wij vormen sinds ...... jaar en ...... maanden (tijd) een

koppel.

2 geen lief.

Page 65: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

3

MIJN OUDERS

Hieronder volgen enkele stellingen in verband met je ouders. Lees de stellingen aandachtig, en

omcirkel vervolgens steeds het cijfer dat het beste bij jou past, volgens de legende. Als je vindt dat

je ouders te sterk verschillen, denk dan aan de relatie met je moeder.

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar Eerder niet waar

Soms wel en soms

niet waar Eerder wel waar Helemaal waar

Mijn ouders…

1. …maken dat ik me beter voel, nadat ik mijn problemen met hen heb

besproken. 1 2 3 4 5

2. …proberen steeds de manier waarop ik de dingen zie te veranderen. 1 2 3 4 5

3. …laten me mijn eigen plannen maken voor de dingen die ik doe. 1 2 3 4 5

4. …glimlachen vaak naar mij. 1 2 3 4 5

5. …veranderen van gespreksonderwerp telkens wanneer ik iets te vertellen

heb. 1 2 3 4 5

6. …zijn meestal bereid om te luisteren hoe ik over dingen denk. 1 2 3 4 5

7. …kunnen ervoor zorgen dat ik me beter voel als ik van streek ben. 1 2 3 4 5

8. …onderbreken me vaak. 1 2 3 4 5

9. …zijn niet echt gevoelig voor wat ik belangrijk vind. 1 2 3 4 5

10. …doen graag dingen samen met mij. 1 2 3 4 5

11. …geven me de schuld van de problemen van andere gezinsleden. 1 2 3 4 5

12. …laten mij kiezen wat ik doe, telkens als dat mogelijk is. 1 2 3 4 5

13. …vrolijken me op als ik droevig ben. 1 2 3 4 5

14. …beginnen altijd opnieuw over fouten die ik vroeger heb gemaakt. 1 2 3 4 5

15. …laten me toe om dingen voor mezelf te beslissen. 1 2 3 4 5

16. …geven mij veel zorg en aandacht. 1 2 3 4 5

17. …zijn minder vriendelijk tegen me wanneer ik niet hetzelfde denk als hen. 1 2 3 4 5

18. …staan erop om alles op hun manier te doen. 1 2 3 4 5

19. …vinden het belangrijk om me te tonen dat ze van me houden. 1 2 3 4 5

20. …kijken me niet meer aan wanneer ik hen heb teleurgesteld. 1 2 3 4 5

21. …laten me toe om de dingen te doen die ik wil. 1 2 3 4 5

22. …praten niet meer met me als ik hun gevoelens gekwetst heb. 1 2 3 4 5

Page 66: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

4

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet waar Soms wel en soms

niet waar

Eerder wel waar Helemaal waar

Mijn ouders…

23. … tonen enkel dat ze me graag zien als ik goede punten behaal. 1 2 3 4 5

24.

… zijn minder vriendelijk voor me als ik iets niet helemaal perfect doe.

1

2

3

4

5

25.

… tonen enkel respect voor mij als ik in alles de beste ben.

1

2

3

4

5

26.

… zijn pas trots op mij als ik uitblink in alles wat ik doe.

1

2

3

4

5

27.

… hebben minder aandacht voor me als ik niet het beste uit mezelf

haal.

1

2

3

4

5

28.

… tonen slechts waardering voor me als ik hoge normen nastreef.

1

2

3

4

5

29.

… tonen dat ze me minder graag zien als ik slecht presteer.

1

2

3

4

5

30.

… zijn enkel fier op mij als ik het goed doe op examens.

1

2

3

4

5

31.

… geven me schuldgevoelens als ik ondermaats presteer.

1

2

3

4

5

32.

… zijn pas tevreden als ik voor advies uitsluitend op hen beroep doe.

1

2

3

4

5

33.

… verwijten me dat ik dingen die we vroeger leuk vonden nu niet meer

wil doen.

1

2

3

4

5

34.

… tonen slechts dat ze me graag zien zolang we alles samen blijven

doen.

1

2

3

4

5

35.

… zorgen ervoor dat ik me schuldig voel, of zal voelen, wanneer ik het

huis definitief verlaat.

1

2

3

4

5

36.

… mengen zich in mijn problemen, ook als ik ze liever zelf oplos.

1

2

3

4

5

37.

… tonen zich teleurgesteld in mij als ik bepaalde zaken niet met hen

wil delen.

1

2

3

4

5

38.

… zijn slechts vriendelijk tegen me als ik op hen beroep doe in plaats

van op mijn vrienden.

1

2

3

4

5

39.

Als ik voor een probleem geen beroep doe op mijn ouders, tonen ze

zich ontgoocheld in mij.

1

2

3

4

5

Page 67: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

5

1.

De laatste tijd voel ik me wakker en alert.

1

2

3

4

5

2. De laatste tijd voel ik me levendig. 1 2 3 4 5

3. Ik voel me de laatste weken zeer energiek. 1 2 3 4 5

4. Ik voel me zo levendig dat ik zelfs zou kunnen barsten van energie. 1 2 3 4 5

5. De laatste weken heb ik veel energie en creativiteit. 1 2 3 4 5

6. Ik voel me de laatste weken futloos. 1 2 3 4 5

7. Ik kijk uit naar iedere nieuwe dag in mijn leven. 1 2 3 4 5

IK EN MIJN OUDERS (REB, Vansteenkiste et al., 2011)

Hieronder volgen enkele stellingen in verband met de relatie met je ouders. Lees de stellingen

aandachtig, en omcirkel vervolgens steeds het cijfer dat het beste bij jou past, volgens de legende.

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar Eerder niet waar

Soms wel en soms

niet waar Eerder wel waar Helemaal waar

1.

Ik overtreed vaak de regels van mijn ouders.

1

2

3

4

5

2.

Ik doe juist het omgekeerde van wat mijn ouders verwachten van mij.

1

2

3

4

5

3.

Als ik het oneens ben met mijn ouders, wil ik toch vaak mijn zin

krijgen.

1

2

3

4

5

4.

Ik leg de regels van mijn ouders vierkant naast mij neer.

1

2

3

4

5

5.

Ik spreek mijn ouders graag tegen.

1

2

3

4

5

6.

Ik ben opstandig tegenover de regels van mijn ouders.

1

2

3

4

5

7.

Als mijn ouders iets vragen om te doen waar ik geen zin in heb, doe ik

vaak het omgekeerde van wat ze vragen.

1

2

3

4

5

8.

Ik heb geen boodschap aan de regels van mijn ouders: ik doe mijn eigen

goesting.

1

2

3

4

5

Deze uitspraak is …

HOE IK ME NU VOEL

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet waar Soms wel en soms

niet waar

Eerder wel waar Helemaal waar

Page 68: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

6

HOE ZIE IK MEZELF

(SDS: Sheldon et al., 1996; Thrash & Elliot, 2002)

De onderstaande beschrijvingen hebben betrekking op jezelf. Lees ze aandachtig en beslis of je al

dan niet akkoord gaat met deze uitspraak. Duid daarna het antwoord dat overeenstemt met jouw

mening aan op de onderstaande antwoordschaal.

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar Eerder niet waar

Soms wel en soms

niet waar Eerder wel waar Helemaal waar

1.

Ik heb altijd het gevoel dat ik zelf kies welke dingen ik doe.

1

2

3

4

5

2. Soms schrik ik van mijn emoties, alsof ze niet echt de mijne zijn. 1 2 3 4 5

3. Ik heb het gevoel zelf te kiezen wat ik moet doen. 1 2 3 4 5

4. Ik heb het gevoel dat ik zelden mezelf ben (of kan zijn). 1 2 3 4 5

5. De dingen die ik doe, voer ik uit omdat ze me boeien. 1 2 3 4 5

6. Wanneer ik iets heb afgewerkt, heb ik vaak het gevoel dat ik het niet echt

was die het gedaan heeft. 1 2 3 4 5

7. Ik voel me vrij om de dingen te doen die ik wil doen. 1 2 3 4 5

8. Ik voel me als een vreemde in mijn lichaam. 1 2 3 4 5

9. Ik voel me in het algemeen vrij om te doen wat ik zou willen doen. 1 2 3 4 5

10. Als ik in de spiegel kijk, heb ik soms het gevoel dat ik een vreemde zie. 1 2 3 4 5

Page 69: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

7

WIE BESLIST ER? (Smetana et al., 2004)

Wie beslist er in jullie gezin over de verschillende zaken die hieronder staan? Beantwoord elke

topic (ook als het gaat om iets wat je nooit zou doen) door één cijfer te omcirkelen dat het beste bij

jou past, volgens onderstaande legende. Hogere scores betekenen dat jij over een topic meer of

vaker alleen beslist.

1 2 3 4 5

Mijn ouders

alleen

Mijn ouders, na

overleg met mij

Mijn ouders en ik

samen

Ik, na overleg met

mijn ouders

Ik alleen

Wie beslist er…

1. … of je uitslaapt in het weekend of niet? 1 2 3 4 5

2. … wie je vrienden zijn? 1 2 3 4 5

3. … of je sigaretten rookt of niet? 1 2 3 4 5

4. … of je de taken die je toegewezen kreeg wel of niet uitvoert? 1 2 3 4 5

5. … of je anderen kan slaan of niet? 1 2 3 4 5

6. … wanneer en hoeveel je voor school werkt (huiswerk, leren)? 1 2 3 4 5

7. … over de kleren die jij draagt? 1 2 3 4 5

8. … of je kan omgaan met vrienden die je ouders niet bevallen? 1 2 3 4 5

9. … of je alcohol (bier, breezers, wijn, enz.) drinkt of niet? 1 2 3 4 5

10. … over de manier waarop je tegen je ouders spreekt? 1 2 3 4 5

11. … of je kan liegen? 1 2 3 4 5

12. … hoe je je op school gedraagt? 1 2 3 4 5

13. … over wat je doet in je vrije tijd? 1 2 3 4 5

14. … hoeveel tijd je doorbrengt met vrienden? 1 2 3 4 5

15. … of je wel of niet seks hebt? 1 2 3 4 5

16. … of je beleefd bent of niet? 1 2 3 4 5

17. … of je gemaakte beloftes nakomt (bv. oneerlijk zijn)? 1 2 3 4 5

18. … hoe goed je het op school tracht te doen (bv. punten behalen)? 1 2 3 4 5

19. … over hoe jij je zakgeld besteedt? 1 2 3 4 5

20. … of en met wie je afspraakjes maakt? 1 2 3 4 5

21. … of je junkfood of fastfood eet? 1 2 3 4 5

22. … over het soort taal dat je gebruikt (bv. al dan niet vloeken)? 1 2 3 4 5

23. … of je eigendom van anderen mag beschadigen of niet? 1 2 3 4 5

24. … wanneer je thuis komt van school? 1 2 3 4 5

Page 70: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

8

BELANGRIJK: Alvorens je de volgende vragenlijsten kan invullen, moet je eerste op de vorige

bladzijde (“WIE BESLIST ER?”) kijken welke drie items de hoogste scores hebben (als er meer

dan drie zijn met gelijke hoge scores, kies er dan drie uit), en noteer ze hieronder.

Vervolgens kijk je op dezelfde bladzijde (dus, “WIE BESLIST ER?”) welke drie items de laagste

scores hebben (als er meer dan drie zijn met gelijke lage scores, kies er dan drie uit), en noteer deze

op de volgende bladzijde (dus bladzijde 9).

TOPIC 1: …

TOPIC 2: …

TOPIC 3: …

Dit zijn drie zaken waarover je waarschijnlijk vaker zelf beslist, dus (soms) zonder je ouders.

Hieronder volgen een aantal redenen die aangeven waarom je over deze zaken zelf (zonder je

ouders) beslist. Gelieve deze redenen te beoordelen aan de hand van de volgende schaal:

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet waar Soms wel en soms

niet waar

Eerder wel waar Helemaal waar

Ik beslis eerder zelf over deze zaken omdat…

1. … ik me dan pas trots kan voelen over mezelf. 1 2 3 4 5

2. … ik dit persoonlijk zinvol vind. 1 2 3 4 5

3. … dit door anderen of door de omstandigheden verwacht wordt. 1 2 3 4 5

4. … ik me schuldig zou voelen als ik dit niet zou doen. 1 2 3 4 5

5. … dit een keuze is waar ik volledig achter sta. 1 2 3 4 5

6. … ik dit belangrijk vind voor mezelf. 1 2 3 4 5

7. … ik door anderen of door de omstandigheden onder druk wordt gezet. 1 2 3 4 5

8. … anderen me anders minder zullen waarderen. 1 2 3 4 5

9. … ik dit aan mezelf verplicht ben. 1 2 3 4 5

10. … ik mij hier volledig achter kan stellen. 1 2 3 4 5

11. … ik beschaamd zou zijn over mezelf als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5

12. … dit goed aansluit bij wat ik persoonlijk belangrijk vind. 1 2 3 4 5

13. … ik hiertoe gedwongen wordt door anderen of door de omstandigheden. 1 2 3 4 5

14. … ik me dan pas goed kan voelen over mezelf. 1 2 3 4 5

15. … ik ten volle begrijp waarom dit zinvol is voor mij. 1 2 3 4 5

16. … ik me anders slecht zou voelen over mezelf. 1 2 3 4 5

17. … anderen me anders zullen bekritiseren. 1 2 3 4 5

18. … het van anderen of door de omstandigheden moet. 1 2 3 4 5

Page 71: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

9

Zoals aangegeven op bladzijde 8, heb je hier normaal drie items genoteerd van op bladzijde 7

(“WIE BESLIST ER?”), namelijk de drie topics met de laagste scores (als er meer dan drie

zijn met gelijke hoge scores, kies er dan drie uit).

TOPIC 1: …

TOPIC 2: …

TOPIC 3: …

Dit zijn waarschijnlijk drie zaken waarover je ouders eerder beslissen. Soms zal je de

beslissing van je ouders over deze zaken volgen en luisteren naar het advies of de beslissing

van je ouders. Hieronder volgen een aantal redenen die aangeven waarom je het advies of

de beslissing van je ouders over deze zaken zou volgen.

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar Eerder niet waar

Soms wel en soms

niet waar Eerder wel waar Helemaal waar

Ik volg eerder het advies of de beslissing van mijn ouders over deze zaken omdat…

1. … ik me dan pas trots kan voelen over mezelf. 1 2 3 4 5

2. … ik dit persoonlijk zinvol vind. 1 2 3 4 5

3. … mijn ouders dit verwachten. 1 2 3 4 5

4. … ik me schuldig zou voelen als ik dit niet zou doen. 1 2 3 4 5

5. … dit een keuze is waar ik volledig achter sta. 1 2 3 4 5

6. … ik dit belangrijk vind voor mezelf. 1 2 3 4 5

7. … mijn ouders me onder druk zetten om dit te doen. 1 2 3 4 5

8. … mijn ouders me anders minder zullen waarderen. 1 2 3 4 5

9. … ik dit aan mezelf verplicht ben. 1 2 3 4 5

10. … ik mij hier volledig achter kan stellen. 1 2 3 4 5

11. … ik beschaamd zou zijn over mezelf als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5

12. … dit goed aansluit bij wat ik persoonlijk belangrijk vind. 1 2 3 4 5

13. … mijn ouders me hiertoe dwingen. 1 2 3 4 5

14. … ik me dan pas goed kan voelen over mezelf. 1 2 3 4 5

15. … ik ten volle begrijp waarom dit zinvol is voor mij. 1 2 3 4 5

16. … ik me anders slecht zou voelen over mezelf. 1 2 3 4 5

17. … mijn ouders me anders zullen bekritiseren. 1 2 3 4 5

18. … het moet van mijn ouders. 1 2 3 4 5

Page 72: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

10

MIJN OUDERS EN REGELS (HPRS, Hong & Faedda, 1996)

Hieronder volgen nog enkele stellingen in verband met de relatie met je ouders. Lees de stellingen

aandachtig, en omcirkel vervolgens steeds het cijfer dat het beste bij jou past, volgens de legende.

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar Eerder niet waar

Soms wel en soms

niet waar Eerder wel waar Helemaal waar

1.

Regels van mijn ouders lokken bij mij een gevoel van weerstand uit.

1

2

3

4

5

2.

Ik vind het opwindend om mijn ouders tegen te spreken.

1

2

3

4

5

3.

Als mijn ouders iets verbieden, denk ik meestal “Dat is nu precies wat ik

ga doen”.

1

2

3

4

5

4.

Het idee alleen al om afhankelijk te zijn van mijn ouders maakt me boos.

1

2

3

4

5

5.

Ik vind advies van mijn ouders een beperking van mijn privacy.

1

2

3

4

5

6.

Ik raak gefrustreerd wanneer ik niet in staat ben om vrij en onafhankelijk

van mijn ouders beslissingen te nemen.

1

2

3

4

5

7.

Het stoort me wanneer mijn ouders dingen aan mij uitleggen die

overduidelijk zijn.

1

2

3

4

5

8.

Ik word kwaad als mijn ouders mijn keuzevrijheid beperken.

1

2

3

4

5

9.

Raad van mijn ouders zet mij meestal aan juist het omgekeerde te doen.

1

2

3

4

5

10.

Ik ben enkel tevreden als ik volledig uit vrije wil kan handelen.

1

2

3

4

5

11.

Ik verzet mij als mijn ouders me proberen te beïnvloeden.

1

2

3

4

5

12.

Het maakt me kwaad als mijn ouders zich opstellen als een rolmodel

voor mij.

1

2

3

4

5

13.

Als mijn ouders me dwingen om iets te doen, wil ik gewoon het

tegenovergestelde doen.

1

2

3

4

5

14.

Het stelt me teleur als ik anderen zie toegeven aan de regels en

verwachtingen van hun ouders.

1

2

3

4

5

Page 73: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

11

1.

In relaties zijn mensen vaak te veeleisend voor elkaar.

1

2

3

4

5

2. Het is moeilijk voor me om instructies te aanvaarden van mensen die boven mij

staan. 1 2 3 4 5

3. Ik neem vaak belangrijke beslissingen zonder er iemand anders over te vertellen. 1 2 3 4 5

4. Persoonlijke vragen van anderen voelen vaak aan als een inbreuk op mijn

privacy. 1 2 3 4 5

5. Ik ben erg overstuur als andere mensen of omstandigheden mijn plannen in de

war sturen. 1 2 3 4 5

6. Als ik een belangrijke beslissing maak heb ik vaak het gevoel dat het advies van

anderen opdringerig is. 1 2 3 4 5

7. Het irriteert mij meer dan de meeste mensen als er grenzen worden gesteld aan

mijn persoonlijke onafhankelijkheid en vrijheid. 1 2 3 4 5

8. Het ergert mij als anderen mij proberen te beïnvloeden als ik nadenk over een

probleem. 1 2 3 4 5

9. Ik voel mij gecontroleerd als anderen iets te zeggen hebben in mijn plannen. 1 2 3 4 5

10. Ik vertrouw zelden het advies van anderen als ik een belangrijke beslissing maak. 1 2 3 4 5

11. Ik ben gevoelig voor kritiek van anderen. 1 2 3 4 5

12. Ik probeer andere mensen teveel te behagen. 1 2 3 4 5

13. Ik heb het moeilijk als ik een hele dag alleen moet zijn. 1 2 3 4 5

14. Ik voel me vaak verantwoordelijk voor het oplossen van de problemen van

andere mensen. 1 2 3 4 5

15. Ik ben heel bezorgd over hoe mensen op me reageren. 1 2 3 4 5

16. Ik veel me heel ongemakkelijk als ik niet zeker ben of iemand me graag heeft of

niet. 1 2 3 4 5

17. Ik geraak overstuur als er mij iets overkomt en er niemand in de buurt is om

tegen te spreken. 1 2 3 4 5

18. Ik laat andere mensen vaak van mij profiteren. 1 2 3 4 5

19. Ik raak erg overstuur als iemand een afspraak niet nakomt of mij vergeet te

bellen zoals gepland. 1 2 3 4 5

20. Ik beoordeel mijzelf op basis van wat ik denk dat andere mensen van mij vinden. 1 2 3 4 5

Deze uitspraak is …

DE ANDEREN EN IK

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet

waar

Soms wel en

soms niet waar

Eerder wel

waar

Helemaal waar

Page 74: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

12

BIJ MIJN OUDERS

Hieronder volgen nog enkele stellingen over hoe je je voelt in de relatie met je ouders. Lees

de stellingen aandachtig, en omcirkel vervolgens steeds het cijfer dat het beste bij jou past,

volgens de legende.

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet

waar

Soms wel en

soms niet waar

Eerder wel

waar Helemaal waar

Als ik bij mijn ouders ben,…

1. … heb ik het gevoel dat ik zelf kan kiezen welke dingen ik doe. 1 2 3 4 5

2. … heb ik zelden het gevoel mezelf te zijn. 1 2 3 4 5

3. … doe ik dingen omdat ze nu eenmaal moeten. 1 2 3 4 5

4. … voel ik me vrij om de dingen te doen die ik wil doen. 1 2 3 4 5

5. … maak ik over het algemeen keuzes die gebaseerd zijn op mijn

echte waarden en interesses. 1 2 3 4 5

6. … heb ik het gevoel echt mezelf te kunnen zijn. 1 2 3 4 5

7. … doe ik dikwijls dingen waarvoor ik zelf niet kies, maar die van

mijn ouders moeten. 1 2 3 4 5

8. … heb ik het gevoel dat zij voornamelijk kiezen welke dingen ik

hoor te doen. 1 2 3 4 5

9. … ervaar ik heel wat druk die ik liever niet zou willen. 1 2 3 4 5

10. … voel ik me over het algemeen vrij om dingen op mijn eigen

manier te doen. 1 2 3 4 5

HOE ZIE IK MEZELF (SBBA: Harter, 1988; Wichstrom, 1995)

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet waar Soms wel en soms

niet waar

Eerder wel waar Helemaal waar

1. Ik ben vaak teleurgesteld in mezelf. 1 2 3 4 5

2. Ik ben niet tevreden over de manier waarop ik leef. 1 2 3 4 5

3. Ik ben best tevreden met mezelf. 1 2 3 4 5

4. Ik zou vaak liever iemand anders zijn. 1 2 3 4 5

5. Ik ben best tevreden met hoe ik ben. 1 2 3 4 5

Page 75: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

13

HOE ZIE IK MEZELF

(DIDS: Luyckx et al., 2006, 2008)

Hieronder volgen een aantal uitspraken over jou. Lees ze aandachtig, en geef vervolgens aan in

welke mate de uitspraak van toepassing is op jou, door een cijfer te omcirkelen.

1 2 3 4 5

Klopt helemaal

niet Klopt niet

Soms wel, soms

niet Klopt wel Klopt helemaal

1.

Ik heb een beslissing genomen over de richting die ik uit wil met mijn

leven.

1

2

3

4

5

2.

Ik weet wat ik met mijn toekomst wil gaan doen.

1

2

3

4

5

3.

Ik heb een duidelijke visie op de toekomst.

1

2

3

4

5

4.

Ik heb een keuze gemaakt wat betreft sommige van mijn

toekomstplannen.

1

2

3

4

5

5.

Ik weet ongeveer wat ik in mijn leven wil bereiken.

1

2

3

4

5

6.

De laatste tijd denk ik actief na over welke richting ik uit wil in de

toekomst.

1

2

3

4

5

7.

Ik denk doelbewust na over hoe ik mijn toekomst zie.

1

2

3

4

5

8.

Ik probeer regelmatig na te gaan welke levensstijl bij mij zou passen.

1

2

3

4

5

9.

Ik heb de laatste tijd actief nagedacht over wat ik in mijn leven wil

nastreven.

1

2

3

4

5

10.

Ik probeer te achterhalen welke levensstijl voor mij de goede zou zijn.

1

2

3

4

5

11.

Ik twijfel over welke dingen ik wil bereiken.

1

2

3

4

5

12.

Ik pieker over wat ik met mijn toekomst moet gaan aanvangen.

1

2

3

4

5

13.

Ik blijf zoeken naar welke richting ik uit wil met mijn leven.

1

2

3

4

5

14.

Ik blijf me afvragen waar het met mijn leven naartoe moet.

1

2

3

4

5

15.

Ik kan moeilijk stoppen met na te denken over de richting die ik uit wil

met mijn leven.

1

2

3

4

5

16.

Mijn plannen voor de toekomst komen overeen met mijn echte

interesses en waarden.

1

2

3

4

5

17.

Mijn toekomstplannen geven me zelfvertrouwen.

1

2

3

4

5

18.

Door het levenspad dat ik voor mezelf heb uitgestippeld voel ik me

zeker van mezelf.

1

2

3

4

5

Page 76: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

14

1 2 3 4 5

Klopt helemaal

niet Klopt niet

Soms wel, soms

niet Klopt wel Klopt helemaal

19.

Ik voel dat de richting die ik uit wil echt bij mij zal passen.

1

2

3

4

5

20.

Ik hecht veel persoonlijke waarde aan mijn plannen voor de toekomst.

1

2

3

4

5

21.

Ik sta regelmatig stil bij de toekomstplannen die ik heb.

1

2

3

4

5

22.

Ik praat met anderen over de toekomstplannen die ik voor mezelf gemaakt

heb.

1

2

3

4

5

23.

Ik ga bij mezelf na of de plannen die ik me vooropstel in het leven echt

bij mij passen.

1

2

3

4

5

24.

Ik probeer er achter te komen wat anderen denken over de specifieke

richting die ik uit wil in mijn leven.

1

2

3

4

5

25.

Ik denk actief na of de toekomstplannen die ik voor mezelf nastreef,

overeenkomen met wat ik echt wil.

1

2

3

4

5

GEDURENDE DE VOORBIJE WEEK

(CES-D-6; Radloff, 1977)

Hieronder vind je een lijst van gevoelens die je de voorbije week kunt hebben gehad. Duid bij elke

uitspraak aan hoe vaak u zich zo heb gevoeld gedurende de voorbije week.

0 1 2 3

Zelden of nooit

(minder dan 1 dag)

Nu en dan of

een paar keer

(1 tot 2 dagen)

Regelmatig

(3 tot 4 dagen)

Meestal of de hele tijd

(5 tot 7 dagen)

Gedurende de voorbije week…

1. … had ik geen zin om te eten: mijn eetlust was gering. 0 1 2 3

2. … voelde ik me gedeprimeerd (depressief). 0 1 2 3

3. … voelde ik me eenzaam. 0 1 2 3

4. … voelde ik me droevig. 0 1 2 3

5. … had ik het gevoel dat men een hekel aan mij had. 0 1 2 3

6. … geraakte ik niet op gang. 0 1 2 3

Page 77: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

15

1.

Ik drink meer dan de meeste van mijn leeftijdgenoten.

1

2

3

4

5

2.

Soms drink ik heel vlug om het effect te versnellen.

1

2

3

4

5

3.

Ik heb al getracht eens minder te drinken, maar dit is niet gelukt.

1

2

3

4

5

4.

Ik heb moeite om te stoppen met drinken, vooraleer ik volledig

dronken ben.

1

2

3

4

5

5.

Soms slaag ik er niet in te doen wat van me verwacht wordt, doordat ik

gedronken heb.

1

2

3

4

5

MIJN DRANKGEBRUIK (AUDIT-5: Saunders et al., 1993)

Hieronder volgen enkele stellingen in verband met je gebruik van alcoholische dranken (bv. bier,

wijn, breezers,…). Lees de stellingen aandachtig, en omcirkel vervolgens steeds het cijfer dat het

beste bij jou past, volgens de legende. Herinner je dat enkel de onderzoekers toegang hebben tot

deze gegevens, en dat anders niemand hiertoe toegang heeft.

Deze uitspraak is …

1 2 3 4 5

Helemaal

niet waar

Eerder niet waar Soms wel en soms

niet waar

Eerder wel waar Helemaal waar

MIJN GEDRAG

(DBS: Weinmann, 1992)

Hieronder vind je een lijst van zaken die je al eens gedaan kunt hebben. Duid bij elke uitspraak aan

hoe vaak u deze zaken hebt gedaan sinds het begin van dit schooljaar.

0

Nooit

1

Bijna nooit

2

Af en toe 3

Regelmatig

Sinds het begin van het schooljaar heb/ben ik…

1. … sigaretten gerookt. 0 1 2 3

2. … huiswerk of een taak overgeschreven van een klasgenoot. 0 1 2 3

3. … softdrugs gebruikt. (joints: marihuana, cannabis,…) 0 1 2 3

4. … weggelopen van thuis. 0 1 2 3

5. … harddrugs gebruikt. (bv. XTC, speed, “bollen”,…) 0 1 2 3

6. … gespiekt bij een toets. 0 1 2 3

7. … problemen gehad met de politie. 0 1 2 3

8. … met opzet eigendom beschadigd. 0 1 2 3

9. … een wapen meegenomen. 0 1 2 3

10. … betrokken geraakt bij een vechtpartij. 0 1 2 3

Page 78: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

16

1 2 3 4 5 6 7

helemaal niet

akkoord niet akkoord eerder niet

akkoord wel/niet

akkoord eerder wel

akkoord akkoord helemaal

akkoord

MIJN LIEF OF MIJN BESTE VRIEND(IN)

(IFS-10: Sharabany, 1994; UC: Fritz & Helgeson, 1998)

Denk bij het lezen van de volgende stellingen aan de relatie die je hebt met je lief, of indien je op dit

ogenblik geen lief hebt, denk dan aan je beste vriend(in). Duid daarna voor elk van de stellingen aan

in welke mate je ermee akkoord gaat. Opgelet: vanaf nu is er een andere schaal van toepassing!

Omcirkel over wie je de vragenlijst invult: 1. Mijn lief

2. Mijn beste vriend(in)

1.

Ik voel me vrij om over zowat alles met hem/haar te praten.

1

2

3

4

5

6

7

2. Ik weet wat hij/zij vindt over bepaalde zaken, zonder dat hij/zij

het me vertelt. 1 2 3 4 5 6 7

3. Ik voel een hechte band met hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

4. Ik kan er zeker van zijn dat hij/zij me zal helpen telkens ik het

vraag. 1 2 3 4 5 6 7

5. Ik weet dat wat ik hem/haar ook vertel een geheim blijft tussen

ons. 1 2 3 4 5 6 7

6. Ik praat met hem/haar over mijn verwachtingen en

toekomstplannen. 1 2 3 4 5 6 7

7. Ik weet wat hij/zij voor me voelt. 1 2 3 4 5 6 7

8. Ik laat hem/haar dingen van mezelf gebruiken. 1 2 3 4 5 6 7

9. Als ik iets heb gedaan wat andere mensen niet zouden

goedkeuren, vertel ik het hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

10. Ik weet wanneer hij/zij zich zorgen maakt over iets. 1 2 3 4 5 6 7

11. Ik plaats zijn/haar behoeftes steeds boven die van mezelf. 1 2 3 4 5 6 7

12. Ik raak vaak te sterk betrokken in zijn/haar problemen. 1 2 3 4 5 6 7

13. Om zelf gelukkig te zijn, moet hij/zij gelukkig zijn. 1 2 3 4 5 6 7

14. Ik maak me zorgen hoe het met hem/haar gaat, als ik er niet ben. 1 2 3 4 5 6 7

15. Ik heb het moeilijk om ’s nachts in slaap te raken als hij/zij

ergens mee zit. 1 2 3 4 5 6 7

16. Het is voor mij onmogelijk om mijn eigen behoeftes te

bevredigen, als deze de wensen van hem/haar verstoren. 1 2 3 4 5 6 7

17. Ik kan niet weigeren als hij/zij me om hulp vraagt. 1 2 3 4 5 6 7

18. Ook al ben ik uitgeput, ik zal alles doen om hem/haar te helpen. 1 2 3 4 5 6 7

19. Ik maak me zorgen over zijn/haar problemen. 1 2 3 4 5 6 7

Page 79: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

17

1 2 3 4 5 6 7

helemaal niet

akkoord niet akkoord eerder niet

akkoord wel/niet

akkoord eerder wel

akkoord akkoord helemaal

akkoord

MIJN LIEF OF MIJN BESTE VRIEND(IN)

(ECR-R-12: Fraley et al., 2000; UA-EVPAQ ; Spence et al., 1979)

Denk bij het lezen van de volgende stellingen opnieuw aan de relatie die je hebt met je lief, of aan

de relatie met je beste vriend(in). Het gaat dus over dezelfde persoon als op het vorige blad. Duid

voor elk van de stellingen aan in welke mate je ermee akkoord gaat.

1.

Ik ben wel eens arrogant ten opzichte van hem/haar.

1

2

3

4

5

6

7

2. Ik maak me zorgen dat die ander niet bij mij zal willen blijven. 1 2 3 4 5 6 7

3. Ik voel me er heel goed bij om een hechte band te hebben met die

ander. 1 2 3 4 5 6 7

4. Ik schep graag op tegen hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

5. Ik ben vaak bang dat die ander niet echt van me houdt. 1 2 3 4 5 6 7

6. Ik voel me niet op mijn gemak als ik mezelf blootgeef aan die

ander. 1 2 3 4 5 6 7

7. Ik ben wel eens egoïstisch ten opzichte van hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

8. Ik maak me zorgen dat die ander niet evenveel om mij zal geven als

ik om hem/haar geef. 1 2 3 4 5 6 7

9. Meestal bespreek ik mijn problemen en zorgen met die ander. 1 2 3 4 5 6 7

10. Ik ben wel eens hebzuchtig tegenover hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

11. Ik pieker veel over onze relatie. 1 2 3 4 5 6 7

12. Ik heb liever geen te hechte band met die ander. 1 2 3 4 5 6 7

13. Ik ben wel eens bazig ten opzichte van hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

14. Wanneer die ander uit mijn zicht is, dan ben ik ongerust dat hij/zij

misschien geïnteresseerd geraakt in iemand anders. 1 2 3 4 5 6 7

15. Het helpt om met die ander te praten als ik me slecht voel. 1 2 3 4 5 6 7

16. Ik ben wel eens cynisch of spottend ten opzichte van hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

17. Wanneer ik mijn gevoelens voor die ander toon, ben ik bang dat

hij/zij niet hetzelfde voelt voor mij. 1 2 3 4 5 6 7

18. Ik vertel die ander vrijwel alles. 1 2 3 4 5 6 7

19. Ik hou niet zo veel rekening met hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

20. Ik ben wel eens vijandig tegenover hem/haar. 1 2 3 4 5 6 7

Page 80: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (+bijlage).pdf · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1ste examenperiode “Intimiteit,

1 2 3 4 5 6 7

helemaal niet

akkoord niet akkoord eerder niet

akkoord wel/niet

akkoord eerder wel

akkoord akkoord helemaal

akkoord

DE RELATIE MET MIJN LIEF

(IMS: Rusbult et al., 1998; LTO: Arriaga & Agnew, 2001)

Denk bij het lezen van de volgende stellingen aan de relatie die je hebt met je lief of partner. Indien

je momenteel geen lief of partner hebt, hoef je deze vragenlijst niet in te vullen.

Als je momenteel geen lief of partner hebt, kruis dan dit vakje aan:

1.

Ik wil dat onze relatie nog een hele lange tijd blijft duren.

1

2

3

4

5

6

7

2.

Ik ben geëngageerd om de relatie met mijn partner te behouden. 1 2 3 4 5 6 7

3. Ik zou het niet erg vinden als onze relatie in de nabije toekomst

beëindigd zou worden. 1 2 3 4 5 6 7

4. Het kan best dat ik in het komende jaar een afspraakje heb met

iemand anders dan mijn partner. 1 2 3 4 5 6 7

5. Ik ben sterk gehecht aan onze relatie. 1 2 3 4 5 6 7

6.

Ik wil dat onze relatie voor altijd blijft duren. 1 2 3 4 5 6 7

7. Ik beeld me in dat ik binnen enkele jaren nog met mijn partner

ben. 1 2 3 4 5 6 7

8. Mijn partner en ik maken grapjes over hoe het zal zijn als we

oud zijn. 1 2 3 4 5 6 7

9. Ik vind het moeilijk om mezelf met mijn partner in te beelden in

de verre toekomst. 1 2 3 4 5 6 7

10. Als ik plannen maak over de toekomst, denk ik aan de gevolgen

die deze beslissingen hebben voor onze relatie. 1 2 3 4 5 6 7

DIT IS HET EINDE VAN DE VRAGENLIJST. EVENTUELE BIJKOMENDE

INFORMATIE OF OPMERKINGEN KAN JE HIER NOG KWIJT.

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

STOP NU DEZE VRAGENLIJST SAMEN MET HET INGEVULDE TOESTEMMINGS-

FORMULIER IN DE OMSLAG, EN KLEEF DE OMSLAG DICHT. DAN MAG JE DE

VRAGENLIJST OP POST DOEN.

Hartelijk dank voor de bereidwillige medewerking!!