ecosysteemdoelen noordzee: vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 zwarte...

164
Ministerie van Verkeer en waterstaat Directoraat -Generaal Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en lee/RIKZ Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels Redactie : Henk Baptist Met bijdragen van : Henk Baptist Alex Brenninkmeijer Kees Camphuysen Jan Andries van Franeker Mariska Harte Mardik Leopold Richard Witte Werkdocument RIKZ/OS/2000.817X

Upload: others

Post on 29-Jun-2020

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Ministerie van Verkeer en waterstaat Directoraat -Generaal Rijkswaterstaat

Rijksinstituut voor Kust en lee/RIKZ

Ecosysteemdoelen Noordzee:Vogels

Redactie : Henk Baptist

Met bijdragen van :Henk BaptistAlex BrenninkmeijerKees CamphuysenJan Andries van FranekerMariska HarteMardik LeopoldRichard Witte

Werkdocument RIKZ/OS/2000.817X

Page 2: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 3: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Inhoudsopgave

1 INLEIDING 7

2 METHODEN 9

3 ZEEVOGELS, EEN INTRODUCTIE 11

3.1 Wat zijn zeevogels 11

3.2 Zeevogelonderzoek in Nederland 13

3.3 Het broeden van zeevogels 14

3.4 Trek en verspreiding 15

3.5 Overwinteren 16

3.6 Voedsel 17

3.7 Sterfte 19

3.8 Menselijke invloeden 20

4 TOETSINGSKADERS 25

4.1 Internationale afspraken 254.1.1 DE RAMSAR-CONVENTIE. 254.1.2 CONVENTIE VAN BONN. 264.1.3 CONVENTIE VAN BERN. 264.1.4 EEG-RICHTLIJN INZAKE BEHOUD VAN DE VOGELSTAND. 264.1.5 HABITATRICHTLIJN 27

4.2 Nationale afspraken / beleid 284.2.1 Nationaal natuurbeleid 284.2.2 Waterbeleid 294.2.3 Veelkleurige lijsten 30

5 SOORTBESPREKINGEN 33

5.1 Selectie van soorten 33

5.2 Duikers 36

5.3 futen 42

5.4 Jan van Gent - Sula bassana 49

5.5 Toppereend Aythya marila 53

5.6 Eider Somateria mollissima 54

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 4: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58

5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61

5.9 Drieteenstrandloper Calidris alba 63

5.10 Paarse Strandloper Calidris maritima 64

5.11 Steen loper Arenarla interpres 65

5.12 Dwergmeeuw - Larus minutus 66

5.13 Kokmeeuw - Larus ridibundus 70

5.14 Storm meeuw - Larus canus 74

5.15 Kleine Mantelmeeuw - Larus fuscus 79

5.16 Zilvermeeuw - Larus argentatus 84

5.17 Grote Mantelmeeuw - Larus marinus 88

5.18 Drieteenmeeuw - Rissa tridactila 92

5.19 Grote Stern - Sterna sandvicensis 96

5.20 Visdief / Noordse Stern - Sterna hirundo / paradisaea 102

5.21 Dwergstern - Sterna albifrons 108

5.22 Zeekoet /Alk - Uria aalge / Alca torda 111

6 SYNTHESE VAN DE ORNITHOLOGISCHEONTWIKKELINGEN NCP 117

6.1 Referentie - trends 1900-2000 - autonome ontwikkeling 117

6.2 Indeling NCP in vogel gebieden 121

6.3 Internationale betekenis 122

7 BEDREIGINGEN EN KANSEN. 125

7.1 Vroegere aantastingen 1257.1.1 Oogsten/jacht/vervolging 1257.1.2 Aantasting van broedkolonies 1267.1.3 Kustverdediging 127

7.2 Huidig gebruik 1277.2.1 Visserij 1277.2.1.1 Samenhang van de effecten van visserij op vogels

in de Noordzee. 1287.2.1.2 Zeevisserij 1327.2.1.3 Schelpdiervisserij (mosselcultuur) 1347.2.1.4 Vaste vistuigen / Strandvisserij 1357.2.1.5 Kansen visserij 1357.2.2 Scheepvaart 1367.2.2.1 Verstoring 136

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 5: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.2.2.2 Contaminanten 1367.2.2.3 Infrastructuur 1377.2.2.4 Olieverontreiniging 1377.2.2.5 Kansen 1407.2.3 Mijnbouw 1417.2.4 Luchtvaart 1437.2.5 Militaire activiteiten 1447.2.6 KustveiÜgheid 145

7.3 Toekomstige inrichting 1467.3.1 Ecologische herstel kustzone 1467.3.2 Bouwen in zee 1467.3.3 Windenergie 1487.3.4 Natuurbouw / natuurontwikkelingen 148

8 CONCLUSIES 149

9 ONDERZOEKS AANBEVELINGEN 153

10 LITERATUUR 155

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 6: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 7: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Inleiding

In het kader van het project Ecosysteemdoelen Noordzee zijn door de Di-rectie Natuurbeheer van het Ministerie van LNV, in samenspraak met an-dere partijen, twaalf ecosysteemdoelen geformuleerd. Deze ecosys-teemdoelen hebben betrekking op de samenhang en dynamiek van deNoordzee, de biodiversiteit en de belevingswaarde. Het ecosysteemdoel 8,vallend onder biodiversiteit, luidt:

"In stand houden en zo nodig herstellen van de leefomstandigheden voorpopulaties van ruiende, overwinterende, trekkende en broedende zee- enkustvogels, zoals de voedselvoorraad, ruimte en broedgelegenheid."

Aan het RIKZ is gevraagd hiervoor een basisdocument te leveren, in sa-menwerking met deskundigen van andere instituten in Nederland.Het doel van het basisdocument is het leveren van basisinformatie ten be-hoeve van een gefundeerde discussie over ecosysteemdoelen. De infor-matie heeft betrekking op gedrag en kenmerken van zeevogels, beleidska-ders, aantalsontwikkelingen, verspreiding en effecten van gebruik.

Voor het vervaardigen van dit rapport was weinig tijd ter beschikking ge-steld.Er was geen tijd voor gezamenlijke analyses van - reeds bestaande - gege-vens van het RIKZ, Alterra en NIOZ. De soortbeschrijvingen zijn daardoorbeperkt tot een weergave van resultaten van de monitoring van het RIKZ,aangevuld met gegevens uit literatuur.De prioriteit is gegeven aan het verzamelen van meningen over effecten,kansen en bedreigingen van zeevogels. Deze zijn veelal weergegevenzonder wetenschappelijke verantwoording. Dit vereist immers een analyse,de tijd daarvoor was in onvoldoende mate beschikbaar.

Het rapport is als volgt opgebouwd.In hoofdstuk 3 is een introductie gegevens over zee- en kustvogels; wat eronder wordt verstaan, wat specifieke kenmerken zijn van de (sub)groepenop het gebied van broeden, trek en overwinteren, het verzamelen van hetvoedsel en in algemene zin de menselijke invloeden op zeevogels.In hoofdstuk 4 is een beeld geschetst van het toetsingskader waarmee pri-oriteiten ten aanzien van bescherming worden bepaald. Het gaat hierbijzowel om de internationale verdragen als om het nationale beleid.In hoofdstuk 5 wordt een aantal geselecteerde vogelsoorten besproken. In5.1 is de selectie van soorten gemotiveerd.In hoofdstuk 6 vindt een eerste synthese plaats aan de hand van soorten,aantallen en plaatsen. Er wordt (in geringe mate) een referentiekader ge-schetst, deelgebieden van de Noordzee benoemd en gebieden gedefini-eerd die voor vogelbeschermingsmaatregelen in aanmerking komen.In hoofdstuk 7 worden de bekende gevolgen van menselijk handelen opde vogels beschreven en worden de kansen en bedreigingen voor de vo-gels met elkaar in verband gebracht.Hoofdstuk 8 bevat de conclusies.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 8: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteem doel en Noordzee: Vogels

Page 9: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Methoden

Het basismateriaal voor hoofdstuk 3, zeevogels een introductie, was eer-der vervaardigd.Om een basis te hebben voor dit rapport is voor hoofdstuk 4 een samen-vattend overzicht gemaakt uit de internationale en nationale afspraken dieer bestaan over de bescherming van natuur en vogels, voor wat betrefthet onderwerp zeevogels.Hoofdstuk 5, de soortbesprekingen, is gebaseerd op materiaal dat in hetkader van GONZ III (Graadmeterontwikkeling Noordzee) was vervaardigd.Voor dit hoofdstuk zijn uitsluitend gegevens van he RIKZ gebruikt; de ge-gevens van NIOZ en Alterra, alsmede overige gegevens in de ESAS-database konden niet worden bewerkt.

Dit werkdocument moet voor wat betreft de resultaten van de zeevogel-bemonsteringen als zeer voorlopig worden beschouwd. Bij het RIKZ wordtmomenteel hard gewerkt aan het reviseren van de databases, waarin fou-ten waren geslopen en aan het ontwikkelen van methoden om de gege-vens te analyseren. Hierbij is onder andere gebleken dat de tot nu toe ge-bruikte methoden om te komen tot populatieschattingen een (veel te)grote foutenmarge vertonen.De resultaten van de monitoring in dit rapport zijn gebaseerd op zowel

niet als wel gecontroleerde gegevens. Diverse berekeningen zijn op ver-schillende wijzen uitgevoerd, hetgeen leidt tot verschillende uitkomsten.Bij de temporele resultaten zijn slechts de laatste drie jaren gebaseerd opeen gereviseerde database (zwart/wit weergegeven). De resultaten van devoorgaande jaren hebben mogelijk nog fouten (grijs weergegeven).

Ten behoeve van de inhoud van de hoofdstuk 7 zijn door de redacteur ge-sprekken gevoerd met de mede-auteurs. De resultaten van deze gesprek-ken zijn in de tekst verwerkt. De auteurs hebben de gelegenheid gehadotn op- en aanmerkingen te maken en hebben dara ruimschoots gebruikvan gemaakt.Aan elke medeauteur is bovendien een eigen, specifieke bijdrage ge-vraagd.Alex Brenninkmeijer leverde een bijdrage over de mogelijkheden tot in-richting en beheer van kolonies van Kokmeeuwen en sterns.Kees Camphuijsen leverde een bijdrage die vooral ingaat op de problema-tiek van diverse, positief en negatief werkende invloeden vanuit de visserijen andere invloeden, waardoor het nauwelijks mogelijk is om oorzaak-gevolg relaties te kwantificeren.Jan Andries van Franeker leverde een bijdrage aan de soortbesrpekeingenen had een bijzonder oog voor de beleidsmatige inpassing van verschil-lende stukken.Mariska Harte leverde een bijdrage aan de discussie over de kansen en be-dreigingen die samenhangen met kustontwikkelingen.Mardik Leopold leverde een bijdrage met betrekking tot de gevolgen vanschelpdiervisserij op de zeevogels.Richard Witte leverde de basisgegevens en figuren van de soortbeschrij-vingen.

Dit produkt is een werkdocument, geen gerefereerd wetenschappelijkstuk. Het bevat ook stellingen die niet wetenschappelijk zijn / kunnenworden onderbouwd. De verantwoording voor het gebruiken van gege-vens en/of meningen uit dit werkdocument ligt bij degene die ze toepast.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels

Page 10: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Aanbevolen wordt om bij gebruik van details met een of meerdere auteurscontact op te nemen om een onderdeel zo nodig beter te onderbouwen.

Voorts is commentaar ontvangen (en verwerkt) van de projectleiders CartaBisseling en Chantal van Dam (IKC) en John Schobben (R1KZ).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 10

Page 11: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Zeevogels, een introductie

3.1 Wat zijn zeevogels

Zeevogels zijn vogelsoorten die een belangrijk deel van de tijd op of aanzee zijn gebonden en goed zijn aangepast aan de eisen die het zoute mi-lieu stelt. De belangrijkste eisen zijn voor alle soorten gelijk, elke zeevogelmoet eten, zijn lichaamstemperatuur op peil houden en zich op gezettetijden voortplanten. De meeste soorten broeden in kolonies, leggen een oftwee eieren, hebben een lange broedduur en zijn pas na enkele jaren ge-slachtsrijp.Het mariene milieu brengt de nodige problemen met zich mee. Het voed-sel bevindt zich in het water en er is geen of weinig beschutting. Belangrij-ke aanpassingen van zeevogels zijn sterk ontwikkelde zoutklieren om hetzoutoverschot uit te scheiden en een dicht verenpak als bescherming te-gen water en koude.

Pelagische zeevogels NoordzeePelagische zeevogels zijn de soorten die buiten het broedseizoen gewoon-lijk ver vanaf de kust, op volte zee, verblijven. In de Noordzee is het be-langrijkste voedsel vis. De Jan van Gent vangt vis door van grotere hoogtehet water in te duiken. De Zeekoet en de Alk vangen hun prooi onderwater 'vliegend' tot meer dan 100 meter diepte. De Noordse Stormvogelen de Drieteenmeeuw daarentegen foerageren vooral aan de oppervlakte.Naast kleine vis wordt ook inktvis, larven, kreeftachtigen, kwallen etc. ge-geten. Sinds het voorkomen van zeevisserij door de mens zijn er soortenmede gespecialiseerd in het eten van visafval. Minder algemene pelagischezeevogels zijn : pijlstormvogels, storm vogeltjes, franjepoten, jagers, GroteBurgemeester, Noordse Stern, Papegaaiduiker en Kleine Alk. Daarnaastkomen nog verschillende zeldzame soorten op de Noordzee voor.

Kustvogels NoordzeeIn Nederland broeden Aalscholver, Zilvermeeuw, Kleine Mantelmeeuw,Stormmeeuw, Kokmeeuw, Grote Stern, Visdief, Noordse Stern en Dwerg-stem langs de kusten foerageren op zee op vis, plankton en afval. Aal-scholver, Kokmeeuw en Visdief broeden ook in het binnenland. Soortendie vooral in het binnenland broeden maar buiten het broedseizoen aan dekust leven zijn Kokmeeuw, Zwartkopmeeuw en Dwergmeeuw. De noor-delijker broedende Grote Mantelmeeuw (sinds kort ook enkele paren inNederland) overwintert langs onze kust.De Eidereend broedt aan zoute wateren. Andere 'zoutwatereenden' broe-den noordelijker aan zoet water en komen hier gedurende trek en wintervoor op zout kustwater zoals Zwarte Zee-eend, Grote Zee-eend en Bril-duiker. Het zijn alle bodemdiereters.Langs de kust komen buiten het broedseizoen ook visetende vogels voor,die elders aan zoet water broeden zoals de Roodkeelduiker, Parelduiker,Fuut en Middelste Zaagbek. Ats kustvogel komen nog tal van schaarse enzeldzame soorten voor.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 11

Page 12: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Steltlopers NoordzeeEen klein aantal soorten steltlopers zijn (tevens) specifiek zeevogel. Defranjepoten zijn buiten het broedseizoen zelfs te beschouwen als pelagi-sche zeevogels. De andere soorten, met name Drieteenstrandloper, PaarseStrandloper en Steenloper zijn kustgebonden soorten, waarbij de eerstesoort is gespecialiseerd in het eten van bodemdieren op stranden en beideandere soorten foerageren op de z.g. harde substraten (stenen, beton,etc). De Strandplevier is een in Nederland broedende zeevogel.

Zangvogels Noordzee /zoutewaterenEen aantal in noordelijke streken broedende zangvogels zijn bij het over-winteren in West-Europa vrijwel geheel gebonden aan kusten. Dit betreftFrater, Standleeuwerik, Ijsgors en Sneeuwgors.

Niet-zeevogels NoordzeeNaast de zeevogels kan men boven zee in de trektijd vrijwel alle in Europavoorkomende soorten vogels aantreffen (van der Winden 1998), Spreeu-wen, Kieviten en zoutwatersteltlopers trekken massaal over de Noordzeeheen en weer tussen Engeland en Nederland. Veel soorten watervogels,roofvogels en zangvogels trekken tussen Scandinavië en Nederland.Zwakke exemplaren, die de overtocht niet in één keer halen, landen daar-bij geregeld op schepen en platforms.In strenge winter verblijven soms grote aantallen watervogels (ganzen,eenden en steltlopers) in de kustzone en op de stranden.

Intermezzo 1.Pelagische zeevogels kunnen zeer oud worden, (veel) meer dan 30 jaar,maar de voortplanting is traag. Er wordt slechts één ei per jaar gelegd. Hetjong is pas na maanden volgroeid, en vervolgens duurt het nog 6 - 1 2jaar voordat ze volwassen zijn.Kustvogels planten zich sneller voort maar hebben ook een grotere jaarlijk-se sterfte. Ze leggen meer eieren en zijn na 2 - 5 jaar volwassen. Hierdoorzijn grotere populatie-schommelingen mogelijk.Ter vergelijking : Een zangvogel (bijv. Spreeuw) krijgt jaarlijks 4-10 jongendie het volgend jaar volwassen zijn, maar kent ook een hoog sterftecijfer.

Ter illustratie is in een grafiek het theoretische effect aangegeven van hettien jaar achter elkaar volledig mislukken van het broedseizoen. Bij deSpreeuw zal dit nimmer voorkomen, het zou er toe leiden dat vrijwel alleSpreeuwen dood zouden 2ijn. Voor kustvogels zou het betekenen dat 10-20 % van de populatie zou overleven. De zeevogels hebben er in 1970-1980 in Noorwegen met zulk een situatie te maken gehad. Door hun lan-ge levensduur betekent dit dat toch meer dan de helft van de populatiezulk een situatie kan overleven.

• u

Figuur 1 Theoretisch popülatieverloop in % (Y-as) wanneer 10 jaren (X-as)reproductie uitblijft voor, van boven naar beneden, een offshore zeevogel,een kustvogel en een Spreeuw.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 12

Page 13: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

3.2 Zeevogelonderzoek in Nederland

Het onderzoek naar zeevogels vindt plaats bij verschillende instituten.Slechts door het samenbrengen van kennis is mogelijk een goed overzichtte krijgen.

De basis van onze kennis van zeevogels is gelegd door de natuurhistori-sche musea die vogels verzamelen, meten en prepareren. Dit werk vindtplaats in Amsterdam bij het Zoölogisch Museum en in Leiden bij Naturaiis.Deze musea vormen onderdeel van een wijdvertakt internationaal net-werk.

Onderzoek naar de broedvogels in Nederland vindt plaats binnen eenaantal instituten, verenigingen en individuele onderzoekers waaronder ve-len die dit als hobby doen. Deze laatste groep heeft een belangrijke bij-drage geleverd aan onze kennis van de Nederlandse broedvogels. Naasthet langjarig volgen van de soorten en aantallen broedvogels, worden indiverse projecten meeuwen en sterns van - vaak direct afleesbare - ringenvoorzien waardoor een beeld van verspreiding en populatiedynamicawordt verkregen. Broedsucces en voedselecologie van meeuwen en sternsworden onderzocht, soms tezamen met de invloed van vervuilende stoffenen de energiehuishouding, waardoor gegevens worden verkregen die vanbelang zijn voor een goed beheer van de populaties, inzicht geven in deoorzaken van veranderingen, maar ook van belang kunnen zijn voor hetvoorkomen van schade door meeuwen of Aalscholvers. Vergelijkbaar on-derzoek vindt plaats in de ons omringende landen, ook daar waar de pela-gische zeevogels op rotskusten broeden.

Voedsel ecologisch onderzoek op zee wordt uitgevoerd door het Neder-lands Instituut voor Onderzoek der Zee (NiOZ). Op onderzoeksschependie veelal ook waterkwaliteit, plankton-, bodemdier- en visvoorkomensonderzoeken wordt ook het voorkomen van vogels gemeten. Alterra ver-richt onderzoek naar Spisulavoorkomens en relaties met zeeeenden.

Temporeel onderzoek krijgt pas waarde na lange tijd. Hierbij zijn drie pro-jecten aan de orde.De Werkgroep Club van Zeetrekwaarnemers van de Nederlandse Zeevo-gelgroep (NZG-CvZ) verzamelt al tientallen jaren gegevens van soorten enaantallen vogels die langs de kust trekken.Door het jarenlange werk van de NZG-werkgroep Nederlands Stook-olieslachtoffer Onderzoek (NZG-NSO) is een beeld ontstaan van de ver-anderingen van de vogels die dood aan onze kust aanspoelen.Een monitoring-onderzoek van jaarlijkse en/of seizoensmatige verande-ringen In aantallen en verspreiding van vogels op het NCP kan door degrootte van het NCP alleen worden uitgevoerd met behulp van een vlieg-tuig. Door het R1KZ wordt vanaf 1985 In het kader van MWTL twee-maandelijks een telling van de vogels en zoogdieren op het NCP uitge-voerd door middel van bemonsteringen.Aan vliegtuigtellingen kleven problemen, m.n. grenzen aan soortsher-kenning en te kleine soorten die over het hoofd worden gezien. Scheeps-gebonden tellingen kunnen daarbij een belangrijke complementaire rolvervullen en inzicht verschaffen in het hoe en waarom van(veranderingen) in zeevogel verspreiding door gelijktijdig met vogeltel-üngen uitgevoerd ecologisch onderzoek (fysisch/chemisch/biologisch)op diverse schaalniveaus.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 13

Page 14: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Helaas is Nederland uniek in het bezitten van lange tijdseries van tellin-gen op open zee. In de ons omringende landen zijn uitsluitend tellingen eninventarisaties verricht over korte termijnen. Wel zijn alle gegevens vantellingen op de gehele Noordzee bij elkaar gebracht in één database(European Seabirds at Sea Database - ESASD), doch hieruit kunnen nietzonder meer tijdseries worden afgeleid.

3.3 Het broeden van zeevogels

Hoe perfect ook aangepast aan het leven op zee, voor hun voortplantingzijn alle zeevogels afhankelijk van land (of ijsvelden). In het broedseizoenzijn de geslachtsrijpe vogels kwetsbaarder dan gedurende de rest van hetjaar. Aanpassingen die op zee erg nuttig zijn kunnen aan land een han-dicap betekenen en het broedseizoen is dan ook dan ook een moeilijke tijdvoor veel zeevogels.Zeevogels broeden hoofdzakelijk op afgelegen plekken. In aanmerkingkomen al die plaatsen waar landpredatoren (waaronder de mens) niet (ofzeer moeilijk) kunnen komen zoals (afgelegen) eilanden, zeeklippen maarook bergen in het binnenland. In Nederland blijken zelfs verkeerspleinensoms aan deze eisen te voldoen.De enige predators van wie ze wat te duchten hebben zijn roofvogels,meeuwen en jagers. In de loop der tijd zijn hiertegen verdedigingsmecha-nismen ontstaan. Sommige soorten waaronder de Papegaaiduiker en deNoordse Pijlstormvogel broeden in holen waardoor de jongen onzichtbaaren onbereikbaar zijn voor de meeste rovers. Meeuwen en sterns vallen ge-zamenlijk elke vijand aan die zich in de buurt van de kolonie begeeft.Toch is broeden voor zeevogels een riskante onderneming. De verre-gaande aanpassingen aan het leven op zee hebben ervoor gezorgd datveel soorten aan land erg onhandig zijn. De achteraan het lichaam ge-plaatste poten van Zeekoeten en Alken bijvoorbeeld zijn uiterst geschiktom mee te zwemmen maar niet om mee over smalle rotsricheltjes te lo-pen. Een aantal soorten zoals de Noordse Pijlstormvogel komen alleen 'snachts aan land om hun broedende partner af te lossen of om hun jong tevoeren.Tegen (geïntroduceerde) landroofdieren zoals vossen, nertsen, katten,ratten en muizen hebben ze echter nauwelijks verweer.

Pelagische zeevogels hebben een beperkt voortplantingsvermogen. Hetlijkt er sterk op dat ze nauwelijks in staat zijn de extra benodigde energieop te brengen om een territorium te bezetten, een ei te produceren en eenjong te voeden. Het lukt dan ook niet ieder jaar om een jong vliegvlug tekrijgen. De voortplanting verloopt traag, het broeden duurt lang en dejongen groeien langzaam. Bij de Zeekoet bijvoorbeeld neemt het uitbroe-den van het ei ruim een maand in beslag. Het jong blijft nadat het uit hetei is gekomen in de kolonie waar het drie tot vier maal per dag gevoerdwordt terwijl een van de ouders voortdurend als bewaker tegen predatorsaanwezig is. Na drie weken springt het jong in de schemering van de rots-richef. Eenmaal in het water wordt het door het mannetje van het ouder-paar begeleid en pas na veertig tot zestig dagen is het volgroeid. Eenbroedduur van ongeveer drie maanden heeft als direct gevolg dat vervolg-of vervangbroedsels vrijwel onmogelijk zijn. Alleen wanneer het ei al vroegin het seizoen verloren gaat wordt er een poging tot een vervolgtegsel ge-daan.

Het broeden is niet voor alle zeevogeis zo tijdrovend, meeuwen en vooralsterns zijn veel sneller. De Zilvermeeuw legt drie eieren die in ongeveervier weken uitgebroed worden, na het uitkomen blijven de jongen in debuurt van het nest waar ze door beide ouders verzorgd en gevoerd wor-den. Ruim een maand later zijn ze volgroeid en zelfstandig. Meerdere ei-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 14

Page 15: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

eren leggen heeft een aantal voordelen, er kan een ei verloren gaan zon-der dat dit meteen betekent dat het broedseizoen verloren is. Wanneer ereen ruim voedselaarrbod is dan komen er meer jongen groot, zo niet, danslechts één.De pelagische zeevogels hebben wel een lange levensverwachting. Eengekleurringde Noordse Stormvogel bleek al 34 jaar broedvogel. Waar-schijnlijk kunnen de pelagische zeevogels nog veel ouder worden en kun-nen ook meeuwen een leeftijd van dertig halen.

De mogelijkheden van zeevogels om het jong te voeden kunnen degrootte van een kolonie beperken. De hoofdtaak van de ouders is het zor-gen voor een voldoende voedselstroom naar het jong of de jongen. Dezetaak omvat vliegen naar het foerageergebied, het zoeken, vangen en ver-voeren van de prooi.Wanneer de vogel in de directe omgeving van de kolonie foerageert is devliegtijd gering, maar kan de prooi schaars of klein zijn of kan door voed-selconcurrentie de zoektijd lang worden. Op grotere afstanden van dekolonie is deze concurrentie minimaal maar wordt vliegtijd een beperken-de factor voor de aanvoer. Uiteindelijk beperken deze mechanismen hetaantal uitgevlogen jongen. Een optimalisatie is ontwikkeld om per keervliegen meer voedsel te vervoeren.Zeevogels hebben twee oplossingen:a) Het vergroten van het laadvermogen; door meer vissen tegelijk in de

snavel te vervoeren, door een keelzak waarin voedsel kan worden ver-voerd of door een grote krop, een uitstulping van de slokdarm, ge-schikt voor vervoer,

b) Het omzetten van het voedsel in een laaggewicht-energierijke olie;stormvogels vergroten de energie-inhoud door olieën uit voedsel in dekliermaag te bewaren. De olie wordt tezamen met vers voedsel aan dejongen gevoerd.

De derde oplossing is het transportprobleem te omzeilen door het jongmee te nemen naar de foerageergebieden. Het jong van alkachtigen verla-ten na drie weken de broedplaats en zwemt met een der ouders mee naarde foerageergebieden, soms tot op honderden kilometers afstand.

3.4 Trek en verspreiding

De meeste zeevogels hebben buiten het broedseizoen een nomadische le-venswijze. Ze kunnen dan de gebieden opzoeken waar ze het gemakke-lijkst aan voedsel kunnen komen. Ze zijn door hun mobiliteit in staat alertte reageren op veranderingen in het voedselaanbod. Hier staat tegenoverdat de zee zeer groot is en dat vogels nooit op de hoogte kunnen zijn vanalle prooivoorkomens. Ze gebruiken daarom kennis van foerageermoge-lijkheden, opgedaan in eerdere jaren. Er ontstaan evenwichten tussenvoedselaanbod en dichtheid (concurrentie). Op de 'eenvormige' zee ont-staan hierdoor gebieden met lagere en hogere dichtheden (clustering).Volwassen vogels neigen er naar de trekbewegingen beperkt te houden;ze moeten binnen een halfjaar weer terug zijn om zo mogelijk de bestepfekken in de kolonie te kunnen reserveren.De eerstejaars vogel hoeven dit niet, zij vermijden de concurrentie en gaanzwerven zodra ze zelfstandig zijn. Ze blijven enkele jaren weg met globaalde grootste verspreiding rond het derde jaar. Bij het ouder worden gaan zebroedkolonies bezoeken en nemen langzamerhand de trekpatronen vande volwassen vogels aan.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 15

Page 16: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

De Noordzee wordt door enkele soorten als pijlstormvogels, stormvogel-tjes en Kleine Alken gezien als een ondiepe baai van de oceaan waar wei-nig voedsel is. Voor de Jan van Gent en de Noordse Stormvogel biedt deNoordzee als regel wel voedsel, doch het kan voorkomen dat ze soms inhet geheel ontbreken. In de zomer van 1988 werd vanaf schepen op hetNCP geen enkele Noordse Stormvogel gezien. Zeekoeten en Alken lijkende visconcentraties in de Noordzee te volgen. De Grote Mantelmeeuw,Zilvermeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw overwinteren ook in hetNoordzeegebied. Hierbij zijn dan ook vogels uit noordelijker broedgebie-den. De Kleine Mantelmeeuw trekt 's-winters goeddeels weg naar zuide-lijker wateren, de Dwergmeeuw is vooral doortrekker. De sterns trekken inde winter vrijwel geheel weg, de meeste naar West-Afrika, de NoordseStern tot in Antarctica.

Over de trek van duikers, zee-eenden en jagers die zo noordelijk broedendat ze daar niet kunnen overwinteren, is onvoldoende bekend. Vermoede-lijk trekken ze ook in grote aantallen over het Euro-Aziatische continenttot in de Indische- en Atlantische Oceaan. Hoewel de aantallen duikers enjagers op de Noordzee aanzienlijk kunnen zijn, kunnen deze toch slechtseen klein deel van de totale populaties zijn. Voor de trek en overwinteringvan zee-eenden speelt de Noordzee wel een belangrijke rol.

RuiVeren slijten en moeten dus geregeld worden vervangen, meestal één oftwee maal per jaar. Rui kost extra energie door de veergroei, gedeeltelijkverlies van isolatie en een verminderde vliegefficténtie. Met name de ruivan de voor het vliegen belangrijkste veren, de slagpennen, vormt eenprobleem. Sommige soorten (alken en eenden) ruien alle sSagpennen tege-lijk en kunnen dan een tijd niet vliegen. Eenden doen dit in een tijd vanvoedselovervloed en doen het in drie weken. Alkachtigen kennen geen tij-den van voedselovervloed en hebben twee maanden nodig voor deze rui.Zij kunnen dit opvangen door hun enorme zwem- en duikvermogen encombineren het ruien met de opvoeding van het ook niet-vliegende jong.Vogels die wel altijd moeten blijven vliegen kunnen niet anders dan deslagpennen geleidelijk ruien. De tijd dat de jongen moeten worden gevoeden de trek zijn minder geschikt om met gaten in de vleugels rond te vlie-gen. Bij albatrossen, waar het jong tot meer dan een jaar in het nest blijft,heeft de rui geen jaarlijks patroon. Andere soorten ruien een klein aantalveren, onderbreken de rui in een ongunstige periode en ruien daarna weerverder. Weer andere, waaronder de Jan van Gent, hebben een ruicycluswaarbij veren langer dan een jaar meegaan. Per jaar worden slechts drie ofvier van de elf slagpennen geruid.

3.5 Overwinteren

Voor de nomadische zeevogels kan men eigenlijk geen beschrijving makenvan een overwinteringsgebied of -tijd zoals bij kust- en landvogels. Deverschillende fasen in de seizoencycli gaan geleidelijk in elkaar over. Zee-vogels worden, behalve in arctische wateren, niet geconfronteerd metdichtvriezen van hun voedsel gebieden.

Op het NCP worden in de wintermaanden de grootste aantallen vogelsaangetroffen, Offshore komen, vaak geassocieerd met visserij, NoordseStorrnvogels, Drieteenmeeuwen, Grote Mantelmeeuwen en kleine aantal-len Jan van Genten voor. Zeekoeten en Alken komen 's-winters vaak ge-concentreerd in een bepaslde zone van het NCP voor. Deze zone lijkt vanjaar tot jaar te verschuiven. Bij de hogere dichtheden (rond 30 per km2)komen ze dan in de typische rijtjes voor. Het lijkt er op dat er 's-wintersop het NCP veel kleine vis zit, hetgeen zowel vogels als grotere vissen en

Ecosysteemdoelen Noordzee; Vogels 16

Page 17: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

visserij aantrekt, die vervolgens weer een voedselsuppletie voor de 'aas-eters' verzorgt.De kustzone is een overwinteringsgebied van grote betekenis voor duikersen zee-eenden. Ze komen het meest algemeen voor in de Voordelta enten noorden van de Waddeneilanden. Grote aantallen meeuwen in diversesoorten overwinteren in het gehele kustgebied.

!n strenge winters vormt de zee een opvanggebied voor vogels die uit an-dere wateren moeten uitwijken. Futen kunnen met tienduizenden uitwij-ken naar de kustzone. Er blijken dan ook groepen zwanen, ganzen en(zwem)eenden op zee te verblijven. De stranden worden bevolkt doorsteltlopers.

3.6 Voedsel

De verschillende soorten zeevogels zijn zodanig aangepast dat ze op éénof andere specifieke wijze voldoende voedsel kunnen verzamelen en con-currentie met andere soorten minimaliseren. De aard van deze aanpassin-gen is zeer divers. De strategie kan een ontwikkeld specialisme op een be-paalde prooi zijn waardoor de soort beter dan andere soorten in staat isdeze prooi te benutten. De strategie kan ook zijn een gedragspatroon tehebben dat opportunistisch gebruik van voedselbronnen mogelijk maakt.Sommige soorten foerageren vooral 's-nachts, andere vooral overdag. Inde figuur zijn de verschillende zeevogels van de Noordzee schematischweergegeven met hun voedsel en de wijze van voedsel verzamelen.

Figuur 2 Schematische weergave van foerageertechniekenvan zeevogels

Oppervlakte-foerageerdersVeel soorten foerageren aan het oppervlak van de zee. De voedselbronwordt veelal aangeduid met de verzamelnaam plankton. Er is een zeergrote verscheidenheid van prooien, zoals kwallen, ribkwallen,(pijl)inktvissen, wormen, kreeftachtigen, vissen en eieren en larven vanbodemdieren en vissen. Daarnaast is visserijafval en huishoudelijk afvaleen voedselbron.Juist aan de oppervlakte wordt vaak 's-nachts gefoerageerd. In algemenezin is het bekend dat vele prooidieren zich 's-nachts anders gedragen danoverdag. Over de relaties met het foerageren met vogels is echter zeerweinig bekend. Onderzoek hiernaar heeft door de specifieke problemennog onvoldoende plaatsgevonden.Langs kusten is er een groot scala aan meeuwen die alle aan de opper-vlakte foerageren. Offshore op de Noordzee zijn de Noordse Stormvogelen de Drieteenmeeuw de meest algemene vertegenwoordigers van dezegroep. Op de noordwestelijke Noordzee en de oceanen komen daar nogpijlstormvogels en storm vogeltjes bij.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 17

Page 18: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

PlonsduikersVis kan worden verrast door ze vanuit de lucht op te zoeken en duikend tevangen. Een voorwaarde voor deze techniek is helder water. De Jan vanGent en de sterns zijn op dit gebied de specialisten. Vooral de eerste kanvanuit grote hoogten opereren en mede door zijn snelheid op groterediepte ook grotere vissen bemachtigen. Sterns zijn mede gespecialiseerdom vissen gedurende de getijdentrek in ondiepe wateren te bemachtigen.Noordse Stormvogels en meeuwen gebruiken deze technieken ook, dochwat onbeholpen.Plonsduikers zijn soms geassocieerd met dieren die onder water foerage-ren. Een voorbeeld is de associatie van dolfijnen en Jan van Gent. Als vis-sen uit de diepere lagen door dolfijnen worden opgejaagd komen ze bin-nen het bereik van de Jan van Gent. Ook roofvissen kunnen kleine vissenopjagen waarvan de meeuwen en sterns kunnen profiteren.

Onderwater zwemmersVis kan op verschillende manieren worden gevangen. Op open zee ach-tervolgen de alkachtigen de vis onder water. Net als pinguïns maken zegebruik van de vleugels; ze vliegen ats het ware onder water. Om vis zo tekunnen vangen moeten ze sneller zwemmen dan de vissen. Aangeziengrote vissen sneller zwemmen dan de vogels, kunnen deze vogels alleenkleine vissen vangen. Ze kunnen grotere vissen ook niet inslikken.Langs de kust zijn het vooral de duikers en Aalscholvers die vis jagen. Dezesoorten verblijven vooral in ondiepe wateren en jagen vermoedelijk vooralop vissen die nabij de bodem leven. Deze vogelsoorten zijn wat langer endaardoor ook sneller onder water, waardoor ze mogelijk ook grotere vis-sen kunnen jagen en opeten. Aalscholvers jagen bovendien soms in socialeverbanden.Zee-eenden duiken naar de bodem waar ze vooral schelpdieren en somsschaaldieren verzamelen.Het exploiteren van een voedselbron op geringe diepte kost minder ener-gie, maar zeevogels blijken tot op grote diepte te kunnen duiken. Enkelemaximale diepten die zijn waargenomen (meestal door netvangsten) zijn :duikers 60m, Aalscholver 37m, Eidereend 55m, Zeekoet 180m, Alk i20m,Koningspinguïn 240m.

KleptoparasitismeDit is het verzamelen van voedsel door het van andere vogels te stelen.Dit gedrag komt vrij veel voor bij zeevogels. Enkele soorten zijn gespeciali-seerde kleptoparasieten, zoals fregatvogels en, in onze streken, de jagers.Daarnaast blijken vele soorten meeuwen dit gedrag af en toe te vertonen.Op de Noordzee komen bijzondere combinaties voor van Dwergmeeuwen Alk en Drieteenmeeuw en Zeekoet. Studie is noodzakelijk naar de eco-logische betekenis van dergelijke combinaties, is het parasitisme of ietsandere, en wat is het voor- en nadeel voor elk van beide soorten.

ProoigrootteEen grote vogel verbruikt meer energie dan een kleine vogel. Overigensverbruiken meerdere kleine vogels met gezamenlijk hetzelfde gewicht alséén grote vogel, weer meer energie. Zou een grote vogel een te kleineprooi achtervolgen dan zou dit wel eens meer energie kunnen kosten dandeze prooi oplevert. Achtervolgt een vogel een voor hem te grote vis danzou de vis te snel kunnen zijn ofte groot om in te slikken, hetgeen ookweer verspilling van energie is. Kortom aan de prooigrootte zijn door debouw en de energiehuishouding van vogels onder- en bovengrenzengesteld.NB. Alleen de moderne mens stopt meer energie in het vangen van eenprooi dan deze prooi oplevert. De moderne kotten/loot verstookt 5 literolie per kilo vis (Otto 1999).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 18

Page 19: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Bezoek aan schepen.Veel zeevogels die vliegend prooien zoeken besteden hieraan veel tijd. Zijvliegen boven de oppervlakte van de zee, zoekend naar prooi aan de op-pervlakte. Als zij de ervaring hebben dat schepen soms aanvullend voedselleveren, loont het op langere termijn om voedselzoekend van schip naarschip te gaan. Vanuit een onderzoeks-vliegtuig is dit gedrag soms goedwaarneembaar. Bij vogeltellingen vanaf schepen moet voor dit soort ge-drag worden gecorrigeerd.

KleurenDe kleurkeuze van zeevogels is zeer beperkt.Wit is verreweg de meest voorkomende kleur voor de onderzijde van devogels. Van onder water naar boven gezien is wit een uitstekende schut-kleur mits men overdag jaagt. Dit biedt bescherming tegen zeeroofdierenen maakt de kans op ontdekking door de prooi kleiner.Een combinatie met een witte bovenzijde komt voor in de poolstreken alsschutkleur en verder alleen bij de zeer grote soorten zoals de Jan vanGent, Een nadeel van witte veren is dat ze sneller slijten en dus regelmatigmoeten worden geruid. Slijtvastheid zou dus een goede reden kunnen zijnvoor de zwarte slagpennen van de Jan van Gent.Het meest voorkomend bij vliegende vogels is een witte onderzijde ge-combineerd met een donkerder rug (meeuwen, sterns, stormvogels) Ditwordt verklaard als een tegenschaduw waardoor de vogels lijken weg tevallen tegen grauwe achtergronden als wolken, mist en golven. Demeeuwen en sterns met een zwarte rug blijken vaker dan hun grijze fami-lieleden zwemmend te foerageren.

De altijd zwemmende vogels zoals de alkachtigen hebben alle donkereruggen, een combinatie van slijtvastheid en onopvallend vanuit de lucht.In ons geëutrofieerd kustwater werkt dit niet altijd en worden het zwartevlekken tegen een groene achtergrond.Soorten die 's-nachts foerageren, zoals pijlstormvogels, stormvogeltjes eneen aantal kleptoparasieten combineren donker met donker.Een aantal zaken is onduidelijk. Waarom zijn jonge meeuwen en jonge Janvan Gents zo donker? Hoe hebben de verschillende zwart/wit tekeningenen snavelkleuren zich in de loop van de evolutie kunnen handhaven ?

3.7 Sterfte

Alles wat leeft sterft, Er zijn echter grote verschillen in sterftecijfers tussensoorten. Een sterftecijfer is de kans dat het individu binnen het jaar sterft.Dit sterftecijfer is het grootst voor jonge dieren, neemt af tot een voor desoort minimale waarde bij volwassen dieren en neemt bij een aantal soor-ten weer toe bij het bereiken van ouderdom. Bij kleine zangvogels kan dejeugdsterfte tot 90 % bedragen en een sterfte onder volwassen dieren tot50 %. Door de grote reproduktie kan een populatie toch op peii blijven.Zoais eerder beschreven is de reproduktie van veel zeevogels echter zeerbeperkt. Er staan dan ook lage sterftecijfers tegenover, bij volwassen die-ren slechts enkele procenten. Jaarlijks overleeft 95-98 % van de volwassenpopulatie. Hier geldt dat door de lage sterfte de populatie op peil kan blij*ven. Daar zit echter een groot risico aan vast. Wanneer door menselijkeinvloeden een extra onnatuurlijke sterfte ontstaat is de populatie niet instaat dit door een hogere reproduktie te compenseren.Natuurlijke sterfte is een vorm van natuurlijke selectie; de sterkste over-leeft. Door de mens toegevoegde sterfte (jacht, vergiftiging, olie) werktvaak niet-selectief en kan op langere termijn leiden tot verzwakking vaneen populatie.

Sterfte bij zeevogels lijkt vaak onregelmatig op te treden. Plotseling kanzich in een gebied extra sterfte voordoen. Wanneer een groter aantal vandeze vogels aanspoelen wordt gesproken van een z.g. "wreek".

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 19

Page 20: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

3.8 Menselijke invloeden

In dit hoofdstuk zijn de menselijke invloeden op zeevogels kort en meer inhet algemeen aangegeven. In hoofdstuk 7 wordt op de specifiekek Ne-derlandse situatie ingegaan.

OogstenDe invloed van de mens op zeevogelpopulaties is al eeuwenoud. Overalter wereld worden zeevogels, hun eieren en jongen geoogst voor voedsel,veren en olie. Zolang dit gebeurt door de plaatselijke bevolking om in deeigen behoefte te voorzien kan een evenwicht worden gehandhaafd. Eenberoemd voorbeeld is het eiland St Kilda aan de westkust van Schotlandwaar ruim honderd mensen voor een groot deel van hun voedsel warenaangewezen op de aldaar aanwezige kolonies Jan van Genten, NoordseStorrrwogels en Papegaaiduikers. In de zomer werden honderden jongengeoogst en gedroogd als voorraad voor de wintermaanden. Ook op IJs-land, Groenland en plaatselijk in Noorwegen zijn naast vis ook zeevogelseen belangrijk bestanddeel van het dagelijks dieet geweest. Aan het eindvan de 19e eeuw werd er in Europa echter op economische /industriëlewijze met de vogels omgegaan. Een bekend voorbeeld is de massalevangst van sterns die, in hun geheel, dienden als decoratie op vrouwen-hoeden. Begin deze eeuw waren daardoor vele vogelkolonies gedeci-meerd; er zaten mogelijk meer sterns op dameshoedjes dan er vrij rond-vlogen. Deze ontwikkeling heeft in 1899 de aanzet gegeven tot de oprich-ting van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels.

VisserijVanaf het eind van de vorige eeuw moet ook rekening worden gehoudenmet de invloed van visserij. Om aan de gestaag groeiende vraag te kun-nen voldoen werden betere en minder arbeidsintensieve vangstmethodenontwikkeld, waardoor de opbrengst gestaag toenam. Met de komst vande grootschalige visserij kwam voor veel soorten zeevogels voedsel in devorm van overboord gezette ingewanden en bijvangsten beschikbaar, watvooral voor aan de oppervlakte foeragerende soorten een positieve in-vloed heeft gehad op het broedsucces en de overlevingskansen. Ook isdoor de visserij het prootaanbod veranderd. LangSevende soorten grotevissen (Kabeljauw, naaien, rog) nemen af. Doordat er voornamelijk grotevis wordt gevangen, treedt er door snellere voortplanting "verjonging"op. Doordat er minder predators zijn en het voedselaanbod toereikend is,nemen kortlevende soorten kleine vissen en sommige bodemdieren toe.Hiervan hebben vooral duikende viseters geprofiteerd,

De in eerste instantie geschetste ontwikkelingen in de visstand (de verjon-ging) is inmiddels zo ver gegaan dat grote vis voor menselijke consumptieschaars begint te worden en ook de kleine vis intensiever wordt bevist. Deoverbevissing van de Lodde in de Barentzszee in het begin van de jarentachtig viel samen met een zeer laag voortplantingssucces van deze soort.Hierdoor viel een voor zeevogels zeer belangrijke prooi weg waardoor veelkolonies van alkachtigen in Noorwegen dramatisch in omvang zijn afgeno-men. Overbevissing van zandspiering heeft tot mislukte broedseizoenen inSchotland geleid. Inmiddels genomen maatregelen tegen deze visserijenkunnen weer tot herstel leiden.

Minder duidelijkheid bestaat over de effecten van verschuivingen in dekleinvis-stand in de centrale Noordzee buiten het broedseizoen. Alhoewelgoede metingen ontbreken bestaat toch de indruk dat de hoeveelheidkleine vis hier in de loop van de jaren tachtig is afgenomen. Als gevolghiervan zijn verschuivingen in zuidelijke richting opgetreden in de over-winterende vogelpoputaties. Het is maar zeer de vraag of deze in de zui-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 20

Page 21: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

delijke Noordzee zodanig voedsel kunnen vinden om de sterfte op eenlaag peil te houden. Omdat wordt aangenomen dat het risico van oliebe-smetting op de drukke zuidelijke Noordzee groter is dan op de rustigenoordelijke Noordzee, kan een verschuiving van een deef van de populatieook een hoger sterfterisico met zich brengen.

Sinds het eind van de jaren tachtig staan de aantallen Eidereenden onderdruk. Als belangrijkste oorzaak wordt voedselgebrek (Mosselen, Kokkels)gezien. Vanaf het begin van de jaren negentig zijn er grotere schelpdier-banken voor de kust van de soort Spisuia subtruncata. Naast grote aantal-len Zwarte Zee-eenden vonden ook een deel van de door voedselgebrekvan de Waddenzee uitgeweken Eidereenden hier voedsel.

RuimteVoedselbeschikbaarheid is slechts een van de factoren die zeevogelaantal-len beïnvloeden. Geschikte broedgelegenheid is voor een zeevogelpopula-tie even belangrijk; ruimtegebrek is even zo beperkend als voedselgebrek.De al dan niet opzettelijke invoering van dieren door de mens kan totgrote problemen leiden. Geiten en konijnen kunnen een (eiland)habitatvernietigen. In Schotland en Noorwegen bleek dat ontsnapte huisdieren,zoals nertsen en katten, een slachting kunnen aanrichten onder de broe-dende zeevogels. Ook varkens (eren snel hoe ze de in holen nestelendepijlstorrnvogels en stormvogeltjes moeten uitgraven en vormen ook eenbedreiging voor grondbroeders zoals sterns. Tenslotte kunnen de immerals verstekeling op schepen aanwezige muizen en ratten met hun voor-liefde voor eieren binnen korte tijd zeevogelkolonies decimeren. Op talvan plaatsen zijn door deze en andere ingevoerde roofdieren zeevo-gelkolonies in omvang afgenomen en enkele soorten op de rand van uit-sterven gebracht.

De Zilvermeeuw is een van de zeevogels die profiteerde van de al ge-noemde beschermende maatregelen en bovendien van de veranderendemenselijke activiteiten. In het dieet van Zilvermeeuwen was visafval envuiinis steeds belangrijker geworden. In een poging om de groei in tedammen zijn in de jaren 1960-1970 intensieve acties gevoerd om hetaantal Zilvermeeuwen te beperken. Achteraf is gebleken dat deze actiesgeen effect hebben gehad op het totale aantal Zilvermeeuwen maar welhebben bijgedragen aan de enorme toename van het aantal Zilvermeeuw-kolonies. Het uitblijven van gericht beleid heeft nu tot gevolg dat terrein-beheerders zelf naar oplossingen zoeken.Lokaal wordt nog steeds geraapt wat tot gevolg heeft dat er voortdurendnieuwe kleine kolonies ontstaan. De eutrofiëring door uitwerpselen van demeeuwen heeft op tal van plaatsen tot een toename van de begroeiinggeleid, waardoor de broedplaatsen niet meer geschikt zijn voor sterns.Daarnaast zijn zeer belangrijke kolonies van zeevogels door opspuiten ofbedijking verloren gegaan. De toename van de recreatie heeft alle stran-den in Nederland en tal van andere kustterreinen als broedgebied aange-tast.Kortom, voor zeevogets met name sterns, bestaat op dit moment in Ne-derland een zeer groot ruimtetekort. De meningen over maatregelen zijnverdeeld. Sommigen menen dat kunstmatige ingrepen ten behoeve van denatuur in het geheel niet gerechtvaardigd zijn; anderen pleiten voor na-tuurbouw ter compensatie. De vraag is waar de grenzen van redelijkheidliggen. Moet, zoals nu gebeurt in het Deltagebied (Hompelvoet) een kolo-nie Grote Sterns, met kunstmatige en dure beheersinspanningen in een infeite ongeschikt broedbiotoop in stand worden gehouden ? Tot welkeprijs, financieeel en landschappelijk, moet Griend met technische maatre-gelen worden gefixeerd ? in elke sitauties is natuurbouw in de vorm vanbroederlandjes acceptabel ?

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 21

Page 22: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

ContaminantenVooral sterns hebben in het begin van deze eeuw geprofiteerd van de be-schermende maatregelen en de meeste kolonies maakten een onstuimigegroei door, Een eerste ommekeer in de gestadige toename deed zich voorin het begin van de jaren zestig. Lozingen van koolwaterstoffen veroor-zaakten enorme sterfte onder de zeevogels, met name de sterns. Hetaantal broedende Grote Sterns in Nederland kelderde van 30.000 eind ja-ren vijftig tot 875 in 1965, het aantal kolonies van circa 20 tot twee. Nahet stoppen van de lozingen herstelde de populatie zich tot eenderde vande oude aantallen.Ook het aantal in Nederland broedende Eidereenden nam in de jaren zes-tig af. Na 1968 trad herstel op maar kort daarna leken de aantallen te sta-biliseren op 5000-7000 paar.Volledig populatie herstet tot een niveau van voor de vergiftiging stagneertdoor gebrek aan geschikte broedgebieden en door een mogelijk nogsteeds beperkt reproduktievermogen als gevolg van vervuilende stoffen inhet milieu.

Organochloorverbindingen worden opgeslagen in het lichaamsvet en zijndan inert. Wanneer ze echter opnieuw in het bloed komen veroorzaken zeschade aan het zenuwgestel en de lever. Aantasting van de leverfunctieheeft gebrek aan eetlust tot gevolg; vet wordt gebruikt en de vogel komtin een neerwaartse spiraal. Het bepalen van de invloed op de populatie ismoeilijk. In veldstudies is vaak een reductie van eischaaldikte gemeten.Het probleem is echter dat de dieren meestal een cocktail van vreemdestoffen bevatten waardoor men weinig kan zeggen over de invloed vanéén van deze stoffen. Zo lijkt DDE de invloed van PCB's te maskeren.Bij experimenteel onderzoek bleken Zeekoeten zeer gevoelig voorPCB's; ze kregen afwijkingen aan de hypofyse en schildklier bij concentra-ties die ook al in vogels in het wild zijn aangetroffen

Zware metalen, met name kwik en cadmium, kunnen zeer schadetijk zijn,zowel voor de vogels als voor de vispoputaties waar ze van leven. Bij mi-croscopisch onderzoek van zeevogels zijn afwijkingen vastgesteld aan denieren die typisch zijn voor een vergiftiging met zware metalen. Populatie-effecten zijn nog niet vastgesteld.

OlieverontreinigingEen van de bekende sterfteverhogende factoren onder zeevogels is diedoor olieverontreiniging. Er bestaan rond dit probleem echter nog tal vanonduidelijkheden, met name rond het kwantitatieve aspect. De aantallendode vogels op het strand worden bepaald door tal van factoren. Op deeerste plaats moeten de vogels fevend voor de kust aanwezig zijn ge-weest, daar zijn gestorven (al of niet door olie), vervolgens aanspoelen enworden geteld. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat alleswat op zee drijft door wind en stroming wordt geconcentreerd in banen,waardoor een dode vogel pas later met olie kan zijn besmeurd.Ondanks alle daarop gericht beleid is het aantal olievlekken dat op zeewordt aangetroffen de laatste tijd nauwelijks verminderd en gelijkmatigover het jaar verspreid. Het jaarverloop van de gevonden vogels is niet ge-lijkmatig verdeeld over het jaar en komt niet geheel overeen met de aan-tallen zoals die op zee worden aangetroffen.Zowel seizoenfluctuaties als jaarlijkse variatie in aantallen olievogels lijkendaarom gerelateerd aan andere omstandigheden dan variatie in olievervui-ling en aantallen voorkomende vogels.

Directe waarnemingen van vogels die met olie in aanraking komen zijnzeer schaars. Wel zijn er tal van aanwijzingen dat vogels oliebesmettingweten te vermijden. Gezien is dat vogels water dat met olie was bedekt

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 22

Page 23: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

vermeden doch er wel vtak naast foerageerden zonder besmeurd te raken.In een andere geval raakten vogels pas besmeurd toen er vanaf een (RWS-)schip keukenafval in de olie werd gegooid. Uit modelberekeningen rondde Borcea-lozing, met duizenen doden, blijkt dat er nog duizenden ZwarteZee-eenden meer zouden zijn besmeurd als zij geen uitwijkgedrag haddenvertoond.Onbekend is welk deel van de vogels uiteindelijk aanspoelt en wat de in-vloed van wind en afstand hierop is.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 23

Page 24: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 24

Page 25: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Toetsingskaders

4.1 Internationale afspraken

{CONVGEGEVENS }Nederland heeft internationale verplichtingen aangegaan ten aanzien vande bescherming van bepaalde vogelsoorten en van waterrijke gebieden, dezogenaamde wetlands. Verschillende gebieden in de Noordzee en in zuid-west Nederland herbergen een of meer van de speciaal beschermde dier-soorten of voldoen als wetland aan de gestelde criteria en normen. Aan-tasting van deze ornithologische belangen is dus niet meer uitsluitend eenzaak van regionaal of nationaal afwegen van belangen, maar kan eenschending betekenen van internationale verdragen. In dit hoofdstuk wordtsterk samengevat een overzicht gegeven van enkele internationale verdra-gen met betrekking tot de bescherming van watervogels en wetlands.

4.1.1 DE RAMSAR-CONVENTIE

De tekst van de CONVENTIE ON WETLANDS OF INTERNATIONAL 1M-PORTANCE ESPECIALLY AS WATERFOWL HABITAT is vastgesteld tijdensde International Conference on the Conservation of Wetlands and Wa-terfowl, gehouden te Rarnsar, Iran, in 1971. Deze conventie wordt meest-al de RAMSAR-CONVENTIE genoemd.Ze is in 1975 in werking getreden en is in 1980 door Nederland geratifi-ceerd. Hierbij is overeengekomen de bescherming van wetlands en wa-tervogels te bevorderen en er door een goed beheer naar te streven dat dewatervogelpopulaties op daartoe geschikte gebieden kunnen toenemen.Tevens voorziet het verdrag in het opstellen van een lijst van wetlands diedoor de landen in stand moeten worden gehouden met een meldings-plicht en compensatieplicht bij aantasting. Gebieden voor deze lijst zoudenmoeten worden geselecteerd op grond van hun internationale betekenis inecologische, botanische, zoölogische, limnologische of hydrologische zin(Carp 1972),Nederland heeft bij ratificatie zes gebiedjes voorgedragen voor de lijst. De-ze herbergen slechts een zeer klein deel van de aantallen watervogelswaarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid draagt (Saeijs& Baptist 1980). Later zijn ook de Waddenzee en de Oosterschelde op delijst geplaatst.Criteria voor het aanwijzen van gebieden van internationale betekeniswaren alleen ontwikkeld voor vogels. (Szijj in Carp 1971).Een gebied is o.a, van internationale betekenis wanneer het gebied;1, meer dan 2 promille van het aantal watervogels in de flyway

herbergt, of voor gebieden die beter zijn onderzocht2. meer dan 1 procent van het geschatte aantal vogels van één soort in de

flyway herbergt.

Op basis van deze criteria zijn normen ontwikkeld. Deze zijn in de loopvan de jaren steeds bijgesteld. In hoofdstuk 5 zijn voor zover van toepas-sing de vigerende normen vermeld (Rose & Scott 1997).

In 1999 is de stand van zaken dat 18 wetlands zijn aangemeld, waaronderBiesbosch, Krammer-Volkerak, Oosterschelde/Markiezaatsmeer en Ver-dronken land van Saeftinge.In 2000 zijn aangemeld: Grevelingen, Haringvliet, Hollands Diep, VeerseMeer, Voordelta, Voomes Duin, Waddenzee-eilanden, kustzone van deNoordzee en Polder Breebaart, Westerschelde en Zoommeer.

Êcosysteerndoelen Noordzee: Vogels 25

Page 26: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

4.1.2 CONVENTIE VAN BONN.

In juni 1977 hebben vertegenwoordigers van 77 staten in Bonn overeen-stemming bereikt over de tekst van het VERDRAG INZAKE DE BESCHER-MING VAN TREKKENDE, WILDE DIEREN. Nederland is toegetreden in1981; het verdrag is van kracht geworden op 1 november 1983.In het verdrag is een lijst van direct met uitsterven bedreigde soorten op-genomen alsmede een lijst met soorten waarvan het voortbestaan op lan-gere termijn afhankelijk is van gecoördineerde maatregelen van meerderelanden. Hieronder wordt met name verstaan het in stand houden van eennetwerk van tangs de trekroutes verspreid liggende leefgebieden. De ver-dragstaten dienen internationale overeenkomsten af te stuiten voor diesoorten die op hun grondgebied voorkomen. In de overeenkomsten moetworden voorzien in plannen voor behoud en beheer, alsmede in herstelvan de leefgebieden die van belang zijn.

Voor de Noordzee zijn van toepassing de Bruinvis, Witsnuitdolfijn, Wit-fiankdolfijn, Tuimelaar, Gewone Dolfijn, Gewone Zeehond en de GrijzeZeehond, Roodkeelduiker, Parelduiker, Kuifduiker, alsmede alle eendenen steltlopers, Grote Stern, Visdief, Noordse Stern en Dwergstern.

4.1.3 CONVENTIE VAN BERN.

Het VERDRAG INZAKE HET BEHOUD VAN WILDE DIEREN EN PLANTENEN HUN NATUURLIJK LEEFMILIEU IN EUROPA is vastgesteld te Bern in1979. Het verdrag is door Nederland geratificeerd in 1980 en is in werkinggetreden op 1 juni 1982.De landen verplichten zich de leefmilieus van wilde dier- en plantesoorten,in het bijzonder die genoemd in de bijlagen 1. en 2. in stand te houden.In bijlage 2. zijn de "strictly protected fauna species" genoemd. Ten aan-zien van deze soorten is verboden het opzettelijk aantasten en vernielenvan broed- en rustplaatsen, alsmede het verstoren van de dieren zelf ge-durende de voortplanting en in de overwinteringsperiode.

Op deze lijst komen de volgende soorten voor waarvoor het Noordzeege-bied een functie van internationale betekenis heeft: Bruinvis (Tuimelaar,Witflankdolfijn) Kuifduiker, Steenloper, Drieteenstrandloper, PaarseStrandloper, Strandplevier, Parelduiker, Roodkeelduiker, Dwergmeeuw,Dwergstern, Noordse Stern, Grote Stern,

4.1.4 EEG-RICHTUJN INZAKE BEHOUD VAN DE VOGELSTAND.

Op 2 april 1979 is door de Raad van Europa de EEG-RICHTLIJN INZAKEHET BEHOUD VAN DE VOGELSTAND uitgevaardigd.In deze richtlijn is een lijst opgenomen van vogelsoorten waarvoor specialebeschermingsmaatregelen dienen te worden getroffen, opdat deze soortendaar waar zij nu voorkomen kunnen voortbestaan en zich kunnen voort-planten (art.4). De gebieden die het meest geschikt zijn voor de instand-houding van de in bijlage I bij de Richtlijn genoemde soorten, dienen alsspeciale beschermingszones te worden aangewezen.Als doortrek- en overwinteringsbied blijkt het Nederlandse kustzone(Noordzee) voor acht soorten van deze lijst; Pareiduiker, Roodkeel-duiker,Kuifduiker, Grote Stem, Visdief, Noordse Stem, Dwergstern en Zeekoeteen zeer geschikt gebied. Voor het selecteren van de meest geschikte ge-bieden als criterium gebruikt dat de vijf beste gebieden in Nederland zullenworden aangewezen.

De lidstaten dienen bijzondere aandacht te besteden aan de beschermingvan watergebieden en in het bijzonder aan wetlands van internationalebetekenis. Gebieden waarvan blijkt dat ze aan de gestelde criteria en nor-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 26

Page 27: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

men voor internationale betekenis voldoen, dienen aan de EEG-commissiete worden gemeld. De EEG heeft zelf ook het initiatief genomen zulk eenlijst op te stellen. Alle bekkens van het Deltagebied alsmede de binnendijk-se gebieden zijn op de EEG-lijst vermeld (Scott 1980). Voor het selecterenvan gebieden wordt het z.g. 1 %-criterium gebruikt voortkomend uit deRamsar-conventie.Voor terrestrische gebieden heeft het Min. van LNV een extra criteriumgebruikt, namelijk dat tenminste 100 ha aaneengesloten gebied een na-tuurstatus moet hebben.

Bij niet naleven van de bepalingen van de richtlijn bestaat het risico totveroordeling door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.Dit is dus gebeurd bij arrest van 19 mei 1998.Dit arrest heeft er toe geleid dat de aanwijzing van gebieden in eenstroomversnelling is gekomen. Eind februari 2000 zijn de onder meer devolgende gebieden aangewezen:Noordzee-kustzone Waddenzee van de Duitse grens - Breebaart, Wad-denzee, Voordelta (gedeeltelijk), Voornes Duin, Kwade Hoek, Haringvliet,Hollands Diep, Biesbosch, Grevelingenmeer, Krammer-Volkerak,Zoommmeer, Oosterschelde/Markiezaatsmeer, Yerseke en Kapelse Moer,Veerse Meer, Westerschelde (gedeeltelijk), Verdronken land van Saeftinge,Zwin.

De rechtsgevolgen voortvloeiend uit de Vogel richtlijn zijn die genoemd inartikel 6, leden 2, 3 en 4 van de Habitatrichtlijn (zie aldaar).Voorts is van belang dat zowel een Europese rechter als een Nederlandserechter heeft uitgesproken dat de Vogelrichtlijn zogenaamd dwingendrecht is. Uitsluitend ornithologische criteria bepalen of een gebied zich welof niet kwalificeert. Het kan dus voorkomen dat de bepalingen van toe-passing zijn op een gebied dat (nog) niet is aangewezen.

4.1.5 HABITATRICHTUJN

De richtlijn nr.92/43/EEG is gericht op de bescherming van planten endieren en hun leefgebieden. Hiertoe zullen speciale beschermingszonesworden aangewezen. Eerst moeten daarvoor in aanmerking komende ge-bieden worden aangemeld, waarna de Europese Commissie een lijst vangebieden van communautair belang opstelt. Nederland is verplicht dezegebieden als speciale beschermingszone aan te wijzen.Het belangrijkste criterium voor kwalificatie voor de Habitatrichtlijn is hetbelang van het gebied voor de bedreigde habitattypen en/of bedreigdediersoorten, die worden genoemd in bijlagen van de richtlijn.Een klein aantal van deze habitats en soorten worden aangemerkt als 'pri-oritair', Alle gebieden waar prioritaire natuurwaarden aanwezig zijn,moeten worden aangemeld voor de habitatrichtlijn. Ze komen niet voor inde Nederlandse zoute wateren.Voor de niet-prioritaire habitats c.q. soorten worden alleen de beste ge-bieden aangemeld. Praktisch is dit ingevuld door voor Nederland de vijfbeste gebieden aan te melden, en bovendien de gebieden die behoren totde 100 beste van Europa.Habitats die hiervoor in aanmerking komen in de Nederlandse zoute wa-teren zijn:- Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken- Estuaria- Bij eb droogvallende platen en slikken- Grote, ondiepe kreken en baaien- Pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicorniasoorten en

andere zoutminnende planten- Schorren met slikgrasvegetatie (Spartinion)- Atlantische schorren (Glauco-Pucctnellietalia).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 27

Page 28: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Bedreigde soorten zijn:Gewone Zeehond, Grijze Zeehond, Tuimelaar en Bruinvis.

In artikel 6 van de Habitatrichtlijn zijn de rechtsgevolgen (ook van toepas-sing op de Vogelrichtlijn) beschreven.Kortheidshalve komt het er op neer dat de gebieden een vorm van plano-logische bescherming moeten krijgen en dat er maatregelen moeten wor-den getroffen om kwaliteit te handhaven en verstoring te voorkomen.In elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voorhet beheer van het gebied en afzonderlijk of in combinatie met andereplannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een gebied,moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voorhet gebied. Toestemming voor een plan of project mag pas worden gege-ven, nadat zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken niet zullenworden aangetast en nadat inspraakmogelijkheden zijn geboden. Bij eennegatieve conclusie moeten alternatieve oplossingen worden verkend enmag het plan slechts worden gerealiseerd om dwingende redenen vangroot openbaar belang. Er dienen dan compenserende maatregelen teworden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van hetEuropees ecologisch netwerk in stand blijft.

4.2 Nationale afspraken / beleid

4.2.7 Nationaal natuurbeleid

Het Natuurbeleidsplan van het Ministerie van Landbouw en Visserij (Braks1989) vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Hierin wordt eensamenvattend netwerk van natuurgebieden voorgesteld als een Ecologi-sche Hoofdstructuur van Nederland.Deze structuur bestaat uit z.g. kerngebieden, gebieden van in(inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemenmet natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.Als kerngebieden zijn vele landschappen aangewezen, waaronder medebegrepen grote wateren (Noordzee, Waddenzee, Oosterschelde, Wester-schelde en hun randgebieden, zowel binnendijks als buitendijks.

In het natuurbeleid van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer enVisserij (LNV) spelen "natuurdoeltypen" een centrale rol (Bal et al, 1995),Elk natuurdoel type is zo geformuleerd, dat de bijdrage aan landelijk be-houd van soortenrijkdom en de mate van natuurlijkheid duidelijk is. Ominhoud te geven aan de verscheidenheidsdoelstelling zijn "doelsoorten"aangewezen waaraan prioriteit moet worden gegeven.Daarnaast worden de natuurdoeltypen ingedeeld in hoofdgroepen dieaangeven welke beheersstrategieën gewenst zijn.

Voor de selectie van doelsoorten zijn drie criteria gehanteerd ;- het i-criterium voor soorten waarvoor Nederland internationaal ge zien

een relatief grote betekenis heeft voor het behoud van de soort- het t-criterium voor soorten die in Nederland een dalende trend vertonen- het z-criterium voor soorten die zeldzaam zijn in Nederland.

De soorten die aan twee of meer van de genoemde criteria voldoen, zijnals doelsoort aangemerkt.

De Noordzee is kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur en is als éénnatuurdoeltype opgenomen; wel zijn verschillende zones onderscheiden.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 28

Page 29: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Deze zijn echter niet in een kaart opgenomen. Als zones worden onder-scheiden:1. Diepe sedimentatiezone, bedoeld is NCP benoorden het Friese front2. Frontzone, bedoeld is het Friese Front3. Ondiepe erosiezone, waarvan het onduidelijk is wat er mee wordt be-

doeld. Aangegeven is dat het gebied ondieper is dan 20 meter en me-de de Doggersbank (die > 20 m diep ligt) omvat

4. Ondiepe zandige kustzone, waarmee waarschijnlijk de geheleNederlandse kustzone is bedoeld. Als dieptegrens is echter 30 meteraangegeven

5. Ondiepe grindzone, waarmee op het NCP waarschijnlijk alteen de Kla-verbank (40 m diep) is bedoeld.

Als doelstelling wordt aangegeven de ontwikkeling van een nagenoeg-natuurlijke natuurdoeltype nadat verstorende activiteiten worden gestaakt.

Doelsoorten (alle tz) zijn geselecteerd uit de zoogdieren, vogels, vissen,stekelhuidigen en kreeftachtigen. Bij de vogels zijn genoemd; GeoordeFuut, Eidereend, Grote Stern, Visdief, Noordse Stern en Dwergstern.

Met betrekking tot de getijdenwateren in Zuidwest Nederland (o.a. delenVoordelta) bieden Bal et al. (1995) ook weinig duidelijkheid.Er wordt onderscheid gemaakt tussen zout en estuarien getijdenlandschap,echter beide zijn ook in eert gedempt-getij situatie als aparte natuurdoel-typen beschreven. De schorren, in Bal et al (1995) naar Noord-Nederlandsgebruik kwelders genoemd, lijken een onderdeel te zijn van de natuur-doeltypen getijdenlandschap, maar zijn ook als aparte natuurdoeltypenbeschreven. Bovendien worden de schorren onderscheiden in beheerde enonbeheerde schorren. Mogetijk dat de beheersvorm 'natuurlijke ontwikke-ling', c.q. 'niets doen', hier al geen-beheer worden beschouwd.Over de Voordelta wordt opgemerkt dat deze zich ontwikkelt tot een ge-tijdengebied. Onduidelijk is wat hieronder wordt verstaan; het getij is enwas immer volop aanwezig.Er zijn geen kaarten opgenomen, waardoor onduidelijk is op welke wijzede gebieden geografisch zijn afgegrensd. Hierdoor is het onduidelijk of dij-ken en binnendijkse gebieden we! of niet tot de natuurdoeltypen wordengerekend. In de beschrijvende tekst wordt hiervan niets gezegd; uit deprocesparameters, waarbij sabellaria-riffen zijn genoemd is af te leiden datze wel zijn meegenomen.Voor dit rapport van belang is de keuze van de doelsoorten. In tabel 2 zijnde doelsoorten zoogdieren en vogels per onderscheiden natuurdoeltypein een tabel samengevat. Met een + of - voor de soortnaam is een keuzeaangegeven om ze in dit rapport wel/niet in de verdere beschouwing tebetrekken.

4.2.2 Waterbeleid

In het waterbeleid in Nederland wordt integraal waterbeheer nagestreefd,waarin naast de diverse menselijke gebruiksvormen ook de ecologie eenrol speelt. Het beleid is gericht op het verkrijgen van duurzame systemen,waarin de natuur zo goed mogelijk selfsupporting moet zijn. In AMOEBE(Algemene Methode voor OEcosysteembeschrijving en BEoordeling) zijnsoorten geselecteerd die als indicatoren dienen. De soorten zijn geselec-teerd op meetbaarheid en kennis omtrent het reageren op beleidsmaatre-gelen. In zijn algemeenheid is dus geselecteerd op algemene(re) soorten;niet op bedreigde soorten. Uit het totaal van de soorten in AMOEBE, vanprimaire producenten tot toppredatoren, kan een indicatie voor het ecolo-gisch functioneren van het systeem worden verkregen.Het is DUS niet correct een gering aantal soorten uit het geheel te halenen apart te beschouwen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 29

Page 30: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Als indicatorsoorten voor de Noordzee zijn de volgende vogels geselec-teerd; Noordse Stormvogel, Eidereend, Strand pi evi er, Grote Stern en Zee-koet.

4.2.3 Veelkleurige lijsten

De z.g. Rode lijst is een nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of spe-ciaal gevaar lopende soorten waartoe het onderzoek en de werkzaamhe-den nodig voor de bescherming en het beheer, wordt bevorderd. Deze lijstis een uitvloeisel van het bepaalde in artikel 10 van de Vogelrichtlijn.De rode lijst heeft, m.u.v. van één soort (Kraanvogel) geheel betrekkingop het voorkomen van de soort als broedvogel. In de hier na volgendeselectie uit deze lijst zijn soorten waarvoor de Noordzee en de zoute del-tawateren uitsluitend van betekenis zijn buiten het broedseizoen tussenhaakjes () geplaatst.Op de rode lijst staan de volgende soorten waarbij de Noordzee van bete-kenis is; (Lepelaar), (Eidereend), Strandplevier, Grote Stern, Visdief, Noord-se Stern, Dwergstern

De Blauwe lijstOp advies van de Natuurbeschermingsraad is tevens een lijst vastgesteldvan soorten vogels waarvan Nederland een belangrijk deel van de popu-latie herbergt. De Staatssecretaris van LNV kent aan deze soorten eenzelf-de betekenis toe als aan die op de Rode Lijst (Staatscourant 1994).Op de blauwe lijst staan de volgende soorten waarbij de Noordzee vanbetekenis is; Lepelaar, Toppereend,

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 30

Page 31: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kusten Zee

TabeM.Overzicht van de beschermingsstatus van verschillende soorten.

Soort

RoodkeelduikerPareiduikerNoordse StormvogelDodaarsKuifduikerGeoorde FuutLepelaarZwanenKleine ZwaanGanzenKolgansGrauwe GansBrandgansRotgansEendenBergeendSmientToppereendEidereendMiddelste ZaagbekBruine KiekendiefBlauwe KiekendiefSteltlopersScholeksterKluutBontbekplevierStrandplevierTureluurRosse GruttoDrieteenstrandloperBonte StrandioperKrombekstrandloperPaarse StrandioperSteenloperZwartkopmeeuwDwergmeeuwGrote SternVisdiefNoordse SternDwergstemZeekoetBlauwborstWaterrietzanger

Bonn Bern

NN

DND

D DDDD

D

NDD

D

D

DDND

NDDDNNDDNND

NND

EG'97Hab

NN

N

D

D

D

DD

D

D

NDNDNDNDNDD

Doels

NDD

D

ND

D

DDDD

NDNDNDND

NW4

N

ND

DD

N

D

NND

N

Rood

(D)

(D)(N)D

(N)

DDNDD

NDNDNDND

Blauw

D

D

DDDD

DN

DD

D

D

1 % norm

7501250—--50

100030

170

6000200018003000

3000125003100

15000

9000700

2000700

150070001000

140004500

500700

75015001800

340

N= Noordzee D = (zoute) Deltawateren

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 31

Page 32: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Tabel 2.

Doelsoorten uit Bal et al (1995) voor de zoute/brakke getijdenwateren

Gg-1.1; Zout getijden Gg-1.2 : Estuarien getijdenGg-2.1; Gedempt zout Gg-2.2 ; Gedempt estuarienGg-3.1; Schorren Gg-3.2 ; gemaaide of beweide schorren

Soort

+ Geoorde Fuut- Roerdomp+ Lepelaar- Ooievaar+ Grauwe Gans- Pijlstaart- Zomertaling- Slobeend+ Eidereend+ Blauwe Kiekendief- Grauwe Kiekendief- Torenvalk- Patrijs- Waterra!- Porseleinhoen+ Kluut+ öontbekplevier+ Strandplevier+ Tureluur- Grutto- Watersnip+ Grote Stern+ Visdief+ Noordse Stern+ Dwergstern- Kerkuil- Velduil- Oeverzwaluw- Paapje- Tapuit- Snor- Rietzanger- Grote Karekiet

Gg-1.1

f

vff

XfffX

vfvfvffvffvfvfvfvffXfvfvf

Gg-1.2

vffvfvfvfvf

ffX

vfvfvfvfvfvfvfvfvfvfvfvffXfvfvf

vfvf

Gg-2.1

fX

vff

vf

XfffX

vfvfvfvfvfvffvfvfvfvffX

fvfvfvf

Gg-2

Xvffvfvfvfvf

ffX

vfvfvfvfvfvfvfvfvfvfvfvffXfvfvf

vfvf

.2 Gg-3.1

X

vffvfvfvfvfVfffXvfvfvfvfvfvfvfvf

vfvf

fX

fvfvfvfvfvf

Gg-3.2

X

vffvfvfvfvfV

fffX

vfvfvfvfvfvfvfvf

vfvf

fXfvfvfvfvfvf

Verklaring gebruik van het habitat (naar Bal et al 1995):x ; gehele levenscyclus van de soortv ; voortplantingf ; foeragerendvet; preferent habitat voor de soort- niet geselecteerd voor verdere bespreking in dit rapport.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 32

Page 33: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Soortbesprekingen

5.1 Selectie van soorten

In dit hoofdstuk worden een aantal geselecteerde vogelsoorten besproken.De selectie heeft plaatsgevonden op soorten die niet zeldzaam zijn en voorspeciale bescherming in aanmerking komen EN de zeer algemene soorten.Een overzicht van ALLE in Nederland voorkomende zeevogelsoorten isproblematisch. De laatste "Avifauna van Nederland" is van 1970. Een"birding" club in Nederland bereidt een nieuwe publicatie voor. Om prak-tische redenen is daarom gebruik gemaakt van Jonsson 1994 die voor Ne-derland is bewerkt door Arnoud van den Berg en Ger Meesters.Hieronder volgt een lijst van vogelsoorten die zijn geselecteerd op het be-grip zeevogel, met een indicatie omtrent hun zeldzaamheid en de redenenvoor selectie.

Soort selec. Motivering selectie

RoodkeelduikerParelduikerUsduikerGeelsnavelduiker

FuutRood halsfuutKuif duiker

ja Conv.v.Bern, Vogelrichtlijn, overschrijding 1 % norm.ja Conv.v.Bern, Vogelrichtlijn,nee schaars op NCP, enkele ex. per jaarnee zeldzaam NCP, < 1 per jaar

ja overschrijding 1 % normnee slechts honderden op NCPnee slechts tientallen op NCP

Noordse Stormvogel ja > 100.000 op NCP, indicatorsoort

Gon-gon neeBulwers Stormvogel neeKuhls Pijlstormvogel neeGrote Pijlstorm vogel neeGrauwe Pijlsstormvogel neeNoordse Pijlstormvogel neeVale Pijlstormvogel neeStorm vogeltje neeVaal Stormvogeltje neeBont Stormvogeltje neeWenkbrauwaibatros nee

Jan van GentKuif aalscholverAalscholverbeschikbaar

ToppereendKoningseiderStellers EiderEi dereendHarlekijneend

UseendZwarte Zee-eend

dwaalgastdwaalgastzeldzame doortrekkerzeldzame doortrekkerschaarse doortrekkerschaarse doortrekkerschaarse doortrekkerschaaree doortrekkerzeldzame doortrekkerdwaalgastdwaalgast

ja algemene soort NCPnee schaars op NCPnee algemene soort, doch te weinig gegevens van open zee

ja blauwe lijst, overschrijding 1 % normnee dwaalgastnee dwaalgastja doelsoort, indicatorsoort, overschrijding 1 % normnee dwaalgast

nee slechts honderden op NCPj a zeer algemene soort > 100.000

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 33

Page 34: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Soort selec. Motivering selectie

Grote Zee-eend neeBrifzee-eend nee

slechts enkete duizenden op doortrekdwaal gast

StrandplevierDrieteenstrand loperPaarse StrandloperSteen loperGrote FranjepootRosse FranjepootGrauwe Franjepoot

Grote JagerMiddelste JagerKleine JagerKleinste Jager

Zwartkopmeeuwzee vogel.DwergmeeuwKokmeeuwStormmeeuwDrieteenmeeuwRingsnavelmeeuwLachmeeuwFranklins MeeuwKleine KokmeeuwIvoormeeuw/VorkstaartmeeuwRoss' MeeuwReuzenzwartkop-meeuwZilvermeeuwGeelpootmeeuwGrote BurgemeesterKleine BurgemeesterGrote MantelmeeuwKleine Mantel meeuw

LachsternGrote Stern

Visdief

Noordse Stern

Dougalls SternDwergstern

ReuzensternForsters SternBrilsternBonte SternZwarte StemWitvleugelsternWitwangstern

jajajajaneeneenee

neeneeneenee

nee

jajajajaneeneeneeneeneeneenee

neejaneeneeneejaja

neeja

ja

ja

neeja

neeneeneeneeneeneenee

Conv. v. Bern, doelsoort, indicatorsoort, Rode lijstConv. v. Bern, overschrijding 1 % normConv.v. BernConv, v. Bern, overschrijding 1 % normdwaalgastschaarse doortrekkerschaarse doortrekker

schaarse vogel op NCPschaarse doortrekkerschaarse doortrekkerzeldzame doortrekker

Conv. v. Bern, Vogelrichtlijn. In Nederland nauwelijks

Conv. v. Bern , overschrijding 1 % normzeer algemene soortzeer algemene soortzeer algemene soortdwaalgastdwaalgastdwaalgastdwaalgastdwaalgastzeldzaamdwaalgast

dwaatgastzeer algemene soortschaarsschaarszeldzaamzeer algemene soortzeer algemene soort

schaarse doortrekkerC.v.Bern, Vogelrichtlijn, Doel- en Indicatorsoort,Rode Lijst, >1 %Vogelrichtlijn, Doel- en Indicatorsoort,Rode Lijst, >1 %C.v.Bern, Vogelrichtlijn, Doel- en Indicatorsoort,Rode Lijst, >1 %dwaalgastCv .Bern, Vogelrichtlijn, Doel- en Indicatorsoort,Rode Lijst, >1 %schaarse doortrekkerdwaalgastdwaalgastdwaalgastin Nederland in mindere mate zeevogelschaarse doortrekkerzeldzame doortrekker

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 34

Page 35: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Soort

ZeekoetDikbekzeekoetAlkZwarte Zee koetPapegaaiduikerKleine Alk

selec.

janee

ja/neeneeneenee

Motivering selectie

Vogelrichtlijn, indicator-soortdwaal gastmet Zeekoet samengevoegdschaarse wintergastniet algemene soort NCPniet algemene soort NCP

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 35

Page 36: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.2 Duikers

IntroductieRoodkeelduikers en Parelduikers (Gavia stellata en G. arctica) zijn vanuit eenvliegtuig zelden van elkaar te onderscheiden. De beide soorten zijn daarom ge-zamenlijk beschreven. Daar de Roodkeetduiker als overwinteraar en doortrekker in Nederland vele malen talrijker is dan de Pareldurker krijgt deze bij deecologische beschrijving meer aandacht.

BeschermingDe Roodkeelduiker en de Parelduiker zijn beide soorten die worden genoemd)in internationale verdragen.Beide soorten staan in bijlage 2 van de Conventie van Bern (strictly protectedfauna species). Toegepast op de Nederlandse situatie houdt dit in dat passenojeen noodzakelijke maatregelen in de vorm van wetten en voorschriften moeteiworden genomen om verstoring van deze duikers gedurende de overwinteringte voorkomen.Beide soorten staan in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn. Dit impliceert dat de ge-bieden die het meest geschikt zijn voor de instandhouding van deze soortenmoeten worden aangewezen als speciale beschermingszone.

PopulatieDe Noordwest Europese populatie van de Roodkeelduiker wordt door Rose &Scott (1997) geschat op 75.000, trend afnemend, meteen 1 % normop 750.De Noordwest Europese populatie van de Parelduiker wordt door Rose & Scot(1997) geschat op 120.000, populatie stabiel, met een 1 % normop 1200.

Roodkeelduikers broeden in een brede band rond de Noordpool vooral tussende 60° en 70° NB, De broedgebieden in het Westpalearctisch gebied strekkenzich van uit van IJsland door Ierland, Schotland, Scandinavië tot in de Baltischestaten en Rusland. De meest zuidelijke Europese broedgebieden liggen in Ier-land, de meest noordelijke op Spitsbergen en FranzJozefland.In West Europa overwinteren Roodkeelduikers vooral aan de kusten van deOostzee, Noordzee en Atlantische Oceaan. De aan onze kust overwinterendevogels zijn waarschijnlijk afkomstig uit Scandinavië en EuropeesRusland.Parelduikers broeden van Schotland in het westen tot diep in Oost-Siberië. Demeeste Scandinavische broedvogeis trekken na het broedseizoen in zuidooste-lijke richting naar de Zwarte Zee. Slechts een klein aantal overwintert in West-Europa, de meeste aan de Deense Noordzeekust.Beide soorten broeden op zoetwater meren en trekken na het broedsei-zoen naar zee. Buiten de broedtijd verblijven ze, meestal solitair of in klei-ne groepen, in kustgebieden maar ook op meren en rivieren.Roodkeelduikers broeden waarschijnlijk voor de eerste maal wanneer zetwee tot drie jaar oud zijn. Het broedseizoen loopt bij Roodkeelduikers,afhankelijk van de breedtegraad, van eind mei tot begin september. Hetlegsel, dat meestal bestaat uit twee eieren, wordt circa 27 dagen bebroeddoor beide oudervogels. Na zes tot acht weken zijn de jongen vliegvlug enenige tijd hierna zelfstandig. De jaarlijkse modaliteit van volwassenRoodkeelduikers is onbekend, vooraduite Parelduikers vermeldt Nilsson(1977) een sterfte van ongeveer 11 %. De hoogst bekende leeftijd vanRoodkeelduikers is 23 jaar en 8 maanden (Cramp & Simmons 1979), VanParelduikers is bekend dat ze tenminste 28 jaar oud kunnen worden(Nilsson 1977).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 36

Page 37: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Figuur 3 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanduikers over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per tweemaandelijkse

periode: aug/sp (A), okt/nov (B)r dec/jan (C), feb/mrt (D), apr/met (E) enjun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 37

Page 38: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

VoedselRoodkeel- en Parelduikers zijn beide viseters die hun prooien duikend vanafhet wateroppervlak bemachtigen. Bij deze duiken kunnen diepten van 25 meter worden bereikt.Van Roodkeelduikers is bekend dat ze vooral op wat grotere vis zoals Kabel-jauw Gadus morhua, en Haring Ctupea harengus foerageren. Bij onderzoek iDenemarken bleken jonge Kabeljauw, grondels Gobidae en stekelbaarzen de|belangrijkste prooien te zijn. Er werd echter een groot aantal andere vissoortin de magen gevonden. Dit betekent dat beide duikers vermoedelijk goed gebruik kunnen maken van andere, plaatselijk talrijke, prooien (Cramp 1977),

Trek langs de Nederlandse kustOok door waarnemers die vanaf de kust de langstrekkende vogels tellen, kunen de soorten vaak niet worden onderscheiden. Ongeveer 92% van delangstrekkende duikers wordt a!s 'kleine duiker' (= Roodkeelduiker of Parelduker) genoteerd.Tijdens de maanden januari tot en met maart worden regelmatig langsvliegerde duikers gezien. Een deel van deze vogels zijn vermoedetijk 'echte' trekkersmaar het beeld wordt enigszins vertroebeld doorfoerageer-vluchten en ver-plaatsingen onder invloed van vorst.In het voorjaar trekken de meeste duikers door tussen begin april en eind meiDe grootste aantallen passeren doorgaans in de laatste twee weken van april.In deze periode trekken op 'goede' dagen tussen de 5 en 10 exemplaren peruur langs.De najaarstrek begint in september, maar de meeste trek wordt gezien in no-vember. Op dagen met sterke trek zijn uurtotalen van meer dan 100 dierengenoteerd. De aantallen doortrekkers nemen in december langzaam af. In hetvoorjaar worden de hoogste aantallen steeds aan de Noordhollandse kust ge-zien, tijdens de najaarstrek zijn langstrekkende duikers het talrijkst langs deWaddenkust (Camphuysen & van Dijk 1983).

Verspreiding NoordzeeOok door Stone et al. (1995) worden de duikers zowel gezamenlijk behandel Ien worden gegevens per soort gepresenteerd. Een deel van hun waarneminge iheeft betrekking op IJsduikers (Gavia immer). Tijdens het broedseizoen werdendoor deze auteurs in de Noordzee alleen rond de broedgebieden in Schotlanden bij de Shetland eilanden enkele duikers waargenomen, Vanaf septemberworden ook zuidelijker duikers gevonden. Duikers blijken sterk kustgebondendieren. De grootste aantallen werden vastgesteld van november tot februarimet de grootste dichtheden langs de kust van denemarken tot en met Neder-land,Skov et at (1995) schatten de totale overwinterende populatie in NoordwestEuropa op 110.000 met 43.000 in de Oostzee, 48.000 duikers in de oostelijkeNoordzee en 5000 in de Westelijke Noordzee.

Voorkomen op het NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijken duikersdoor te trekken en te overwinteren langs de Nederlandse kust in aantallen tus-sen de 5 000-10 000.In Witte (2000) wordt een beeld geschetst van het voorkomen in de jaren1995-1999. Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 4. Duikers blijken tal-rijk als overwinteraar en als doortrekker.

Ecosysteemdoeten Noordzee: Vogels 38

Page 39: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

duikers 1996/97-1998/99

okl/nov leb/mit jun/lul okttoov feb/mrt [un/jul okt/nov feb/mrt funflul

aug/sep ded|an apr/mel aug/sap dec/[an apr/mel augftep decaan apr/mei

seizoenen

Figuur 4 Seizoensverloop van duikers in de kustzone 1996 -1999

In figuur 5 is de verdeling van de duikerwaarnemingen over de diepteklassenaangegeven in februari/maart. Hieruit blijkt de kustgebondenheid van dezesoorten. Het overgrote deel van de dieren wordt waargenomen binnen de 20meter diepte. De dieren in dieper water worden geacht doortrekkers te zijn.

Duikers, feb/mrtdichtheid

3 -"

2

1

O -I * M

10 15 20 25 30 35 40diepte

Figuur 5 Verdeling over de diepteklassen van de duikers over het tijdvak1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Globaal kan men stellen dat deze gegevens er op wijzen dat de jaarmaxi-ma van de duikers op het NCP variëren tussen 5000 en >20.000. In alle teonderscheiden kustgebieden (Waddenkust, Hollandse kust en Voordelta)wordt de zg, 1%-norm van 750 (Rose & Scott 1997) geregeld overschre-den. Er is een aantal gebieden aan te wijzen waar vaker concentraties vanduikers zijn waargenomen. Het betreffen het gebied van het Brouwersha-vense Gat tot en met de kop van Schouwen, het zeegebied net zuidelijkvan de Eurogeul, de Waddenkust van Terscheüing tot en met Schiermon-nikoog.

Trend op het NCPIn figuur 6 zijn de gemeten gemiddelden van de seizoenen 1984/85 toten met 1998/99 gegeven voorde kustzone (< 20 m). De gepresenteerdewaarde is een gemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode vanoktober t/m maart. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indica-tor van een mogelijke trend toegevoegd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 39

Page 40: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Duikersgem.dichlh. N/km2

8485 8687 8889 9091 9293 9495 9697 98998586 8788 8990 9192 9394 9596 9798

seizoenen

Figuur 6 Trend van duikers in het Nederlandse kustgebied vanoktober t/m maart.

Uit de figuur 6 blijkt dat geen duidelijke trend aanwezig is. De gemetendichtheden kunnen van jaar tot jaar variëren. Dit kan zijn veroorzaakt dooreen geclusterd voorkomen van de soort en door wisselend optredendetrekpieken. Jaargemiddeld overwinteren circa 3000 duikers in de Neder-landse kustzone.

Primaire analyseTen gevolge van internationale verplichtingen dienen de meest geschikte ge-bieden te worden aangewezen als speciale beschermingszone en dienenmaatregelen te worden genomen om verstoring van duikers gedurende dewinter te voorkomen. De gehele Nederlandse kustzone moet worden be-schouwd als een gebied van internationale betekenis waar de z.g. 1 % normgeregeld wordt overschreden. De Nederlandse kust speelt ook internationaalgezien een belangrijke rol als overwinteringsgebied voor duikers.De grootste dichtheden worden aangetroffen langs de gehele Waddenkust ende Voordelta, in het noorden verlengd tot Scheveningen. Mogelijk dat dit ver-spreidingspatroon verband houdt met de verspreiding van Driedoornige Ste-kelbaars langs de kust; deze vissoort wordt vaak in duikermagen aangetroffen(mond. med. M. Leopold).

Figuur 7 Gebieden van internationale betekenis (Ramsar normen) voor deRoodkeelduiker.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 40

Page 41: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Er zijn geen gegevens bekend over vroegere aantallen duikers.Duikers zijn viseters die in de winter een voldoende grote visstand van kleinevissoorten behoeven. Een van de belangrijke prooien is de Driedoornige Ste-kelbaars, een trekkende vissooort die mogelijk te lijden heeft van de kustverde-diging.

Duikers zijn schuwe vogels, gevoelig voor verstoring. Tijdens waarnemingenblijken deze soorten gevoeliger dan andere soorten zeevogels. De exacte ac-ceptatiegraad van verstoring door schepen en vliegtuigen is nog niet vastge-legd. Een probleem daarbij is dat dit vanaf dezelfde platforms moet wordengemeten.Wanneer de bekende schuwheid (vluchtafstanden van 1-2 km) wordt geëxtra-poleerd naar een zomersituatie, zou men tot de conclusie komen dat een ge-combineerde verstoring door visserij, recreatie, scheepvaart, etc. geen ruimtelaat voor duikers.

Duikers blijken zeer regelmatig otieslachtoffer.Onduidelijk is hoe duikers reageren op windmolens. Het zou niet verbazenals ze ook hier hun schuwheid handhaven. Duikers zijn relatief zware vo-gels met een geringe vleugeloppervlakte; snel en weinig wendbaar, het-geen ze tot een potentieel aanvaringsslachtoffer maken.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 41

Page 42: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.3 futen

IntroductieIn Nederland komen vijf futensoorten geregeld voor. Voor drie soorten ,de Fuut, Roodhalsfuut en de Kuifduiker is de kustzone van betekenis.De twee andere soorten Geoorde Fuut en Dodaars komen slechts in(relatief) geringe aantallen langs de kust voor. Alle futen zijn moeilijk tetellen vanaf schepen en/of vliegtuigen. Het voorkomen kan slechts wor-den bepalad met speciale op deze soortgroepen gerichte tellingen of aande hand van kustwaarnemingen.

BeschermingDodaars, Kuifduiker en Geoorde Fuut zijn soorten genoemd in een ofmeer verdragen. Alle drie de soorten staan in bijlage 2 van de Conventievan Bern (strictly protected fauna species). Toegepast op de Noordzee si-tuatie houdt dit in dat passende en noodzakelijke maatregelen in de vormvan wetten en voorschriften moeten worden genomen om verstoring vandeze futen gedurende de overwintering te voorkomen.De Kuifduiker staat in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn. Dit impliceert dat de gebieden die het meest geschikt zijn voor de tnstandhouding van deze soortmoeten worden aangewezen als speciale beschermingszone.

PopulatieIn Rose & Scott (1997) zijn de volgende schattingen gemaakt voor NW-Europa:Dodaars: populatie tussen 100.000 en 1.000.000; geen 1 % norm.Roodhalsfuut: populatie 15.000; 1 % norm 150Fuut; populatie 150.000; 1 % norm 1500Kuifduiker; populatie 5000; 1 % norm 50Geoorde Fuut; populatie 100.000; 1 % norm 1000.

VoedselAlle futen zijn vooral viseters; de kleinere soorten eten ook crustacea. Ge-oorde Fuut en Kuifduiker eten in de Westelijke Waddenzee veel KleineZeenaalden (pers.obs.Leopold en Camphuysen).

Trek langs de Nederlandse kustFuut en Roodhalsfuut zijn regelmatige doortrekkers langs de Nederlandsekust met jaarlijks respectievelijk duizenden en honderden waarnemingen.Dodaars, Kuifduiker en Geoorde Fuut worden slechts met tientallen waar-genomen.Met name het voorkomen van de Fuut langs de kust wordt beïnvloeddoor strenge winters.

Verspreiding NoordzeeSkov et al 1995 schetsen een beeld waarin de kust van België en Neder-land van internationale betekenis is als overwinteringsgebied voor de Fuut.Langs de kust van Engeland overwinteren geringe aantallen.

Voorkomen op het NCPIn Nederland, met name in het Deltagebied, overwinteren meer dan10.000 - 20.000 Futen. Een flink deel van deze populatie (>10.000) con-centreert zich op het Grevelingenmeer, De "voorjaarstrek" vangt al in dewinter aan. In strenge winters blijven de Futen langer in de Grevelingen ofin het aangrenzende kustwater; in milde winters verspreiden de Futen zichin groepen langs de Nederlandse kust.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 42

Page 43: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Langs de Nederlandse kust overwinteren naar schatting enkele honderdenRoodhalsfuten. Camphuysen & Leopold (1994) geven aan dat ze zichvoornamelijk ophouden langs de Hollandse en Wadctertkust. Dodaars,Kuifduiker en Geoorde Fuut overwinteren slechts met tientallen dieren, Debelangrijkste overwinteringsgebieden voor de Dodaars en de GeoordeFuut in Nederland liggen in meren en plassen.De Kuifduiker is een schaarse soort (5000 in NW-Europa) waarvoor demeest geschikte gebieden in Nederland in de kustzone liggen. Op ditmoment zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om de meest geschiktegebieden aan te wijzen. De monding van het Brouwersgat lijkt zeker eenkandidaat.

Trend op het NCPMet de huidige ter beschikking staande gegevens kan geen trend wordenaangegeven.

Primaire analyseDe Nederlandse kustzone vervult een functie van internationale betekenisvoor de Fuut en voor de Roodhalsfuut. De Voordelta (tot en met de Belgi-sche kust), de Zuidhollandse kust en de kop van Noord-Holland tot en metTexel lijken de kerngebieden voor de Fuut. Voor de andere soorten zijnnog onvoldoende gegevens beschikbaar om kerngebieden aan te geven.De Fuut behoeft 's-winters een voldoende grote visstand van kleine vis-sen. Er is onvoldoende kennis van de prooikeuze op zee.Futen zijn veel minder schuw dan duikers. Verstoring door schepen speelttot nu toe vermoedelijk geen belangrijke rol in de winter.Futen worden slechts in geringe mate olieslachtoffer.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 43

Page 44: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5,4 Noordse Stormvogel - Fulmarus glacialis

IntroductieDe Noordse Stormvogel is een soort waarvan het niet met visserij geassocieejde deel van de populatie op zee vrij gemakkelijk is te tellen. Een wisselend de;lvan de dieren kan zijn geassocieerd met (vissers)schepen. Om deze aantallengoed vast te stellen is een extra telinsparming vereist.

BeschermingVoor de Noordse Stormvogel zijn geen speciale beschermingsmaatregelen vaikracht. De soort is één van de indicatoren in AMOEBE.PopulatieDe Noord Atlantische populatie wordt geschat op meer dan 10 miljoen paar.is voor deze soort geen 1 % criterium vastgelegd. Het niet-arctische deel vande populatie is met enkele procenten per jaar gedurende de laatste 150 jarengegroeid {Walsh et al 1994).

De Noordse Stormvogel broedt verspreid over het noordelijk deel van hetnoordelijk halfrond. De wereldpopulatie wordt geschat op 15 tot 20 miljoenpaar (Lloyd et al. 1991). In het Noordatlantisch gebied bevinden de belangrijk-ste kolonies zich op de rotskusten van IJsland en Schotland (525.200 paar). InEuropa is het aantal broedparen de laatste twee eeuwen sterk toegenomen.Nadat in 1878 vogels zich vestigden op de Shetland eilanden, koloniseerden zbinnen een eeuw een groot deel van Groot-Brittannië. Ook in Noorwegen,Duitsland en Frankrijk ontstonden kolonies. De West-Europese populatie namin het begin van deze eeuw toe met 13-19 % per jaar. Na de jaren dertig liepde groei terug, maar ook nu bedraagt deze nog ongeveer 4 % per jaar.

Noordse Stormvogels broeden voor het eerst wanneer ze acht a tien jaar oudzijn, de mannetjes op iets jongere leeftijd dan de vrouwtjes. De dieren zijn on-geveer tien maanden per jaar op of rond de kolonies aanwezig, veel langer da ide meeste andere Europese zeevogels. Het ene ei wordt in mei gelegd en komtzeven weken later uit. De jongen verlaten het nest ruim 50 dagen nadat ze uihet ei gekomen zijn. Noordse Stormvogels kunnen ouder dan 50 jaar worden

VoedselHet voedsel van Noordse Stormvogels bestaat uit alles wat van de oppervlakteen de bovenste waterlagen kan worden gevangen, inclusief aas. De soort kanook uitstekend gebruik maken van kunstmatige voedselbronnen zoals over-boord gezette bijvangsten en ander visafval achter vissersschepen.In de Noordzee is de visserij mogelijk een belangrijke voedselbron, maar inmeer noordelijke streken foerageren ze vooral 's-nachts op scholen vis, crusta-ceeën en cephalopoden. Het merendeel van het voedsel wordt van het water-oppervlak gehaald, maar deze soort kan ook redelijk duiken en onder waterprooien vangen.

Trek langs de Nederlandse kustHet voorkomen van de Noordse Stormvogel langs de kust is zeer onregelmatigen vooral gerelateerd aan perioden met harde westelijke winden. Vooral in demaanden april en mei werd de soort, met name aan de Hollandse kust, regel-matig gezien (Camphuysen en van Dijk 1983). Het dicht onder de kust komenvan vogels in deze periode betreft vermoedelijk onvolwassen dieren die nieuwegebieden op geschiktheid als broedplaats verkennen (prospecting). In het na-jaar werden grotere aantallen vrijwel uitsluitend gezien tijdens stormen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 44

Page 45: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

...

Figuur 8 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanNoordse Stortnvogels over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per twee-maandelijkse periode: aug/sp (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt (D)r

apr/mei (E) en jun/ju! (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 45

Page 46: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Verspreiding NoordzeeUit Stone et al. (1995) blijkt dat de verspreiding van de Noordse Stormvogelop de Noordzee gekarakteriseerd wordt door zeer hoge dichtheden (tot c. 1per km2) het gehele jaar rond de belangrijkste broedgebieden in het noordevan Schotland en sterk wisselende dichtheden elders op de Noordzee, Hetcentrale deel van de Noordzee (Doggersbank en omgeving) is een concentraltiegebied in het najaar met dichtheden van meer dan 5 exem-plaren per km2'Ten zuiden van 54° NB lijkt de soort veel schaarser. Voor de zuidelijke Noo,zee worden slechts in de nazomer dichtheden van meer dan1 per km2 gegeven.Uit studies bij de kolonie van Eynhallow blijken broedende Noordse Stormvogels tot zo'n 120 kilometer (Furness & Todd 1984) of zelfs 245 km (Hamer e'al.1997) van de kolonies te foerageren,Skov et al (1995) schatten dat de Noordzee-populatie na het broedseizoen(augustus) kan bestaan uit meer dan drie miljoen dieren. Zij onderscheidengeen gebieden van internationale betekenis op de Noordzee.

Voorkomen op tiet NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de NoordbeStormvogel over het gehele NCP regelmatig voor te komen. Er zijn in de loopvan het jaar wel duidelijk gebieden te onderscheiden met hogere en lageredichtheden. Nader onderzoek naar de stabiliteit van deze patronen en de on-derliggende ecologische oorzaken is noodzakelijk. Meer in detail blijkt de ver-spreiding van Noordse Stormvogels in een gebied een vrij sterk geclusterd ka-rakter te hebben,

Het seizoen verloop is weergegeven in figuur 9a. Noordse Stormvogels blijkenhet talrijkst in de periode vlak na het broedseizoen.In figuur 9b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassen aangegeven in augustus/september. De Noordse Stormvogel blijkt in deze pertodvrijwel geheel buiten de ondiepe kustwateren voor te komen.

rfcNheldnW

1.20

1.00

0.(»

0.40-

Noortss Stornivoga! 1996/97 • 1996/99

dichtheid

4 --

Noordse Stormvogel

aug/ssp

<*Viw tHUmt lutVM ckPMVauqfeep tfecfrn wxltm\ |wiaprtow*

10 15 20diepte

30 35 40

Figuur 9 Seizoensverfoop over het gehele NCP en verdeling over de diepteklassen van de Noordse Stormvogel over het tijdvak 1996/97-1998/99in aantallen per km2 zonder de met visserij geassocieerde vogels.

Trend op het NCPIn figuur 10 zijn de gemeten gemiddelden van de seizoenen 1984/85 toten met 1998/99 gegeven voor het offshore deel van het NCP (> 20 m).De gepresenteerde waarde is een gemiddelde van de gemeten dichthedenin de periode van augustus t/m januari. Een vijfjarig voortschrijdend ge-middelde is als indicator van een mogelijke trend toegevoegd.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 46

Page 47: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

gem.dichth. n/km2

1.4 r

Noordse Stormvogel

1987 1989 1991 1993 1995 19971986 1988 1990 1992 1994 1996 1998

jaren

Figuur 10 Trend van Noordse Stormvogels op het hJCP vanaugustus t/m januari.

Uit de figuur 10 blijkt een mogelijk onregelmatige trend. De gemetendichtheden kunnen van jaar tot jaar variëren en zelfs binnen een jaar sterkvariëren. Van Noordse Stormvogels is bekend dat ze een sterk geclusterdvoorkomen hebben (RIKZ-gegevens), de resultaten van de tellingen blij-ken desondanks een mate van betrouwbaarheid te hebben in een ordevan grootte van +/- 20 %.Op basis hiervan kan men stellen dat de jaren 1986 t/m 1991 zijn geken-merkt door een gemiddeld voorkomen van rond 0.5 per km2, waarna dejaren 1992 t/m 1995 globaal een twee maal zo hoge dichtheid vertoon-den. In de jaren 1996 t/m 1998 is momentaan een toenemende trend tezien. Het wit gekleurde deel van de kolom heeft betrekking op vogels diezijn aangetroffen in associatie met schepen, meest vissersschepen op zee.

Een gemiddelde dichtheid van 1 per km2 duidt op een aanwezig zijn vancirca 50.000 vogels op het NCP. Piekaantallen bedragen rond 200,000vogels.

Primaire analyseDe Noordse Stormvogel is een pelagische soort waarvan de totale populatiezeer traag reageert op veranderingen. Door zijn enorme mobiliteit kan dezesoort snel reageren op lokale veranderingen. Het kan daardoor voorkomen datin sommige jaren in de Noordzee veel hogere of lagere dichtheden worden ge-zien. De oorzaken van deze verschillen kunnen in de Noordzee, maar ookdaarbuiten liggen. Ecologisch onderzoek op de tangere termijn zal duidelijkheidmoeten verschaffen over de ecologische oorzaken van deze verschijnselen.Ook de invfoed van de visserij op het voorkomen van deze soort in verhoudingmeteen 'natuurlijk' voorkomen vereist nog studie.

Uit de verspreiding blijkt dat de Oestergronden het meest geschikte gebiedvoor de soort in Nederland zijn, Onregelmatig komen er concentraties voorrond de Bruine Bank. De concentraties bereiken geen waarden die een gebiedvan internationale betekenis zouden maken.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 47

Page 48: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Kerngebieden van de NoordseJStormvpgel

aug. -mei

aug.-jan^

(eb, -

Figuur 11 Kerngebieden voor de Noordse Stormvogels op het NCP

Omstreeks 1900 waren er veel minder Noordse Stormvogels dan nu. Hetis onduidelijk of de soort eerder was uitgeroeid of dat ze van nature nietvoorkomen.

Uit de vliegtuigtellingen blijkt dat wanneer onbeïrwtoed wordt bemonsterdhet overgrote deel van de Noordse Stormvogels niet geassocieerd met vis-sers (lees discards) voorkomt. Globaal genomen zijn 10-30 % van deNoordse Stormvogels in directe associatie met vissersschepen waargeno-men. Hierbij moet worden aangetekend dat de Noordse Stormvogel voor-al 's-nachts foerageert, mogelijk op natuurlijk voedsel en overdag bij vis-serschepen rondzwerft (mond.med.JAF). Er zijn 's-nachts minder vogelsactief bij vissersboten, maar concrete getallen zijn schaars (mond.med.KC).Wanneer de invloed van discards van mindere betekenis wordt geacht,dan blijft het voedselaanbod in de vorm van kleine vis en zooplantkton alsbelangrijkste verklarende factor over. De vraag is of er sprake is geweestvan toegenomen voedselaanbod, bijv. meer vis, andere vissen, een anderebeschikbaarheidsfractie of het wegvallen van voedselconcurrentie. Mis-schien ook dat de uitbreiding van de Noordse Stormvogel niets met voed-sel te maken heeft.Nadere studie is gewenst.De Noordse Stormvogel is een planktoneter die vooral ook 's-nachts foer-

ageert. Gebleken is dat deze soort geregeld afval, met name plastickorrelseet. Grotere hoeveelheden kunnen darmverstoppingen veroorzaken.Voor wat betreft de overige gebruiksfuncties lijkt de Noordse Stormvogeltamelijk ongevoelig.

Recent is duidelijk geworden dat ontwikkelingen in long-üne visserij veelslachtoffers eisen onder Noordse Stormvogels, doordat de dieren beaasde ha-ken grijpen en naar de diepte worden gesleurd: per jaar zouden in de ordevan 50.000 tot 100.000 (mogelijk nog veel meer) Noordse Stormvogels ster-ven in de üslandse, Noorse, en Faeroer longline visserij. (Dunn, 2000)

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 48

Page 49: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.4 Jan van Gent - Sula bassana

IntroductieDe grootste algemeen voorkomende zeevogel op de Noordzee. De soort komtgeregeld ook vlak langs de kust voor, waar de spectaculaire stootduiken vangrote hoogte kunnen worden gezien.

BeschermingVoor de Jan van Cent zijn geen speciale beschermingsmaatregelen van kracht.

PopulatieDe Noord-Atlantische populatie wordt geschat op 230.000 paar (Tucker &Heath 1994). De populatie maakt al geruime tijd een groei van 2-3 % per jaardoor. De aantallen op de Noordzee worden geschat op 160.000 paar(Skov et al 1995). Er is geen 1 % norm vastgesteld.De Jan van Gent broedt in de noordelijke Atlantische Oceaan 'm een veertigtal

kolonies. De wereldpopulatie wordt geschat op 263.000 paar {Lloyd et al.1991). Rond de Noordzee zijn er zes grotere kolonies met in totaalca. 44.000 paar. Bovendien zullen ook vogels uit kolonies in west Schotland,Noorwegen en de Far Öer tijdens voor- en najaarstrek van deNoordzee gebruik maken (Tasker et al. 1987).De noordoost Atlantische populatie is gedurende de eerste helft van de twin-tigste eeuw toegenomen met ca. 3 % per jaar. Vanaf 1969 is ongeveer 2 %per jaar gemeten in de grotere kolonies (Lloyd eta.l 1991). Recent gevestigde(kleinere) kolonies hebben een snellere groei.

Jan van Genten broeden voor de eerste maal wanneer ze vijf tot zes jaar oudzijn. De broedplaatsen worden al vanaf eind januari door de mannetjes bezet.Midden april wordt het ene ei gelegd en daarna ruim veertig dagen door beideoudervogels bebroed. Na een opgroeiperiode van zo'n negentig dagen vliegende eerste jongen begin augustus uit {Tasker et al. 1987).Zoals bij de meeste zeevogels het geval is, kan ook de Jan van Gent een hogeleeftijd bereiken wanneer hij de eerste jaren eenmaal overleefd heeft. Van deuitgevtogen jongen sterven in het eerste levensjaar grote aantallen en uiteinde-lijk komt slechts 20 % tot broeden. De gemiddelde jaarlijkse mortaliteit vanadulten bedraagt ongeveer 6 %.

VoedselJan van Genten voeden zich voornamelijk met schoolvissen zoals Haring, Ma-kreel, Kabeljauw en Horsmakreel. De prooien worden bemachtigd door vanenige hoogte in het water te duiken, waarbij diepten tot vier meter bereiktkunnen worden (Nelson 1978). De soort foerageert echter ook regelmatigachter vissersschepen op overboord gezette bijvangst.

Trek langs de Nederlandse kustIn de maanden september en oktober worden aan de kust de meeste langs-vliegende Jan van Genten waargenomen. In de zeegaten tussen de Wadde-neilanden zijn in deze periode regelmatig grote groepen gezien. Bulten dezemaanden worden grotere aantallen vrijwel alleen gezien bij harde aanlandigewind en zijn er enkele uitzonderlijke waarnemingen van grote, meestal foera-gerende, groepen. (Camphuysen en van Dijk 1983).

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 49

Page 50: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

""•fis./ ™i^>

m • • •T • • • •\

• \ • • • -w* •••f • • • •/

f * * * f

A

• • • #

f:•̂̂ 2

Figuur 8 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok van Janvan Cents over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per twee-maandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (O, feb/mrt(D), apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 50

Page 51: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Verspreiding NoordzeeBroedende Jan van Genten blijven binnen een afstand van 160 km van de ko-lonie, de meeste gaan tijdens hun foerageer-vluchten niet verder dan circa 40km (Tasker et al. 1987). Op grotere afstand van de kolonies zijn alleen niet-broedende, overwegend onvolwassen, vogels aanwezig. In september - okto-ber verspreiden de vogels zich over de Noordzee. Een deel van de vogels trektdoor het Kanaai naar de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden. In de winterzijn de aantallen op de Noordzee zeer laag. De voorjaarstrek vind plaats in deperiode februari-april. Stone et al. (1995) geven voor de zuidelijke Noordzeealleen van september-november dichtheden groter dan 0.1 per km2.Uit Skov et al (1995) blijkende gebieden met de hoogste dichtheden Jan vanGents in een brede band van Schotland tot Nederland over de Noordzee te lo-pen. Zij onderscheiden een aantal gebieden van internationale betekenis voorde Jan van Gent, op de Noordzee alle in het zeegebied voor de kust vanNoord-Engeland en Schotland.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de Jan vanGent over het gehele NCP regelmatig voor te komen. De soort gedraagt zichvoora\ als doortrekker van en naar de broedgebieden die over het algemeennoordelijker zijn gelegen.Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 13a. Jan van Gents blijken hettalrijkst in de periode na het broedseizoen, waarbij in de zuidelijke Noordzeedichtheden zijn vastgesteld die variëren tussen0.2 en 0.5 per km2.In figuur 13b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in oktober/november. De Jan van Gent blijkt in deze periode dehoogste dichtheden te bereiken in wateren van 15-30 meter.

Jan van Gent 1996/37 - 190B99 Jan van Gento kt/n o v

cttrov Itb'ml M>l'.t cWrw retftnt MrW di/ntf feb/nti luffj

detilan qx/mal eutfasp ddc/jan apr/rrei ajf)tap<fec'ian sptfinei

1 M H 1-

5 10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 13 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Jan van Gent over het tijdvak 1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Trend op het NCPIn figuur zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1986 t/m 1998 ge-geven voor zowel de kustzone (< 20 m)als het offshore deel van het NCP(> 20 m). De gepresenteerde waarde is een gemiddelde van de gemetendichtheden in de periode van augustus t/m november, Een vijfjarig voort-schrijdend gemiddelde is als indicator van een mogelijke trend toege-voegd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 51

Page 52: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

gsm.dlchth. nlkm* Jan van GeiU - inshoro

19S7 19BB 1S9I 1993 1995 1997 1999

1986 1988 1990 1992 1994 1996 199B

Jaren

Figuur 14 Trend van Jan van Gents in de kustzone van augustus t/m november.

Uit figuur 14 (inshore) blijkt dat geen duidelijke trend aanwezig is. Degemeten dichtheden kunnen van jaar tot jaar sterk variëren. Het is bekenddat Jan van Gents soms in grote groepen scholen vis volgen tot vlak voorde kust. Wanneer bij toeval de tellers en een grote groep vogels elkaartreffen ontstaat een piek zoals in 1994.

gem.dichth. n/km1

1.2

Jan van Gent • offshore

1987 19B9 1991 1993 199S 1997 1999

19B6 19SB 1990 1932 1994 1996 1096

laren

Figuur 15 Trend van Jan van Gents op het offshore deel van het NCP vanaugustus t/m november

Uit figuur 15 (offshore) lijkt een licht toenemende trend af te lezen. De ver-oorzaker, de piek in 1996, is echter ook het gevolg van het toevallig treffenvan een grote groep. Nader onderzoek is noodzakelijk naar methoden om degegevens zodanig te bewerken dat deze toevalstreffers op een statistisch ver-antwoorde manier worden verwerkt. Een dichtheid van 0.2 tot 0.4 op hetNCP houdt globaal in dat gemiddeld 10.000 tot 20.000 vogels aanwezig zijn.Piekaantallen kunnen tot ver boven de 50.000 komen.

Primaire analyseDe Jan van Cent is een pelagische soort waarvan de totale populatie traagreageert op veranderingen. Door zijn enorme mobiliteit kan de soort rea-geren op lokale veranderingen in voedselaanbod. Het kan daardoor voor-komen dat tn sommige jaren in de Noordzee veel hogere of lagere dicht-heden worden vastgesteld. De verspreiding kan op zeer korte termijn ver-anderen, mede onder invloed van het voorkomen of detecteren van scho-len vis, Een aantal Jan van Gents van enkele tienduizenden is wel degelijkvan internationale betekenis. Er zijn echter geen gebieden aan te wijzendie in aanmerking zouden komen als speciale beschermingszone. Het isniet duidelijk of er op het einde van de 19e eeuw sprake van een een dooroogst/jacht verminderde populatie, daardoor is ook niet duidelijk of degroei van de populatie het gevolg is van herstel of van een groter prooi-aanbod, Jan van Gents worden geregeld slachtoffer van olieverontreini-ging en van afval (plastics en netten). Het is mogelijk dat deze soort ookgeregeld verdrinkt ir» visnetten. Er is geen ervaring met Jan van Gents ende kansen dat deze vogels op zee in aanraking 2ullen komen met wind-molens, c.q. of en in hoeverre een groep windmolens een barrière vormtgedurende de trek.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 52

Page 53: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.5 Toppereend Aythya marila

IntroductieDe Toppereend is een van de duikeenden van het geslacht Aythya, deduikeenden, De Toppereend is van dit geslacht de soort die het meestvoorkomt op het zoute water.

BeschermingDe Toppereend is op de z.g. Blauwe lijst geplaatst.

PopulatieDoor Rose & Scott (1997) wordt de Noordwest Europese populatie ge-schat op 310.000. De 1 % norm wordt gesteld op 3100.

VoedselDe Toppereend is een schelpdiereter, die zijn voedsel duikend, op de bo-dem, verzameld.

Trek langs de Nederlandse kustLangs de kust worden geregeld trekbewegingen waargenomen, waarvan

een deel samenhangt met vorsttrek. In Nederland overwinteren 75.000 totmeer dan 100.000 Toppereenden, voornamelijk op het IJsselmeer. Desoort foerageert vooral 's-nachts en is overdag in grote groepen te vindenop rustige plaatsen. De westelijke Waddenzee is een rustplaats voor eendeel van de eenden van het IJsselmeer. In strenge winters verplaatsen de-ze vogels zich naar de Waddenzee, het rivierengebied, de Noordzee enzuidelijker landen.

Verspreiding NoordzeeOp de Noordzee zijn buiten de Voordelta geen concentratiegebieden.

Voorkomen op het NCPDe Voordelta is een concentratiegebied van overwinterende Toppereen-den waarde 1% norm regelmatig wordt overschreden. In de periode1975 tot heden heeft zich een verschuiving voorgedaan van het Brou-wershavense Gat naar de Haringvlietmonding (Baptist & Meininger 1996,gegevens RIKZ).Tijdens strenge winters zijn groepen Toppereenden aangetroffen voor dekust van Texel en Vlieland.

Trend op het NCPEr is geen duidelijke trend waarneembaar bij de aantallen in de Voordelta.

Primaire analyseDe Haringvlietmonding is een gebied van internationale betekenis voor deToppereend, een Blauwe lijst soort.Er is weinig bekend over het vroegere voorkomen van de Toppereend,Wel is bekend dat er rond 1900 zeer veel zee-eenden op zee voork-wamen. Toppereenden slapen overdag op andere plaatsen dan waar ze 's-nachts foerageren. Barrières kunnen van invloed zijn. Overdag behoevende vogels vooral rust; ze zijn matig gevoelig voor verstoring door schepen,nauwelijks gevoelig voor vliegtuigen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 53

Page 54: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.6 Eider Somateria mollissima

IntroductieEiders of Eidereenden zijn duikeenden van het zoute water die leven vanschelpdieren. In januari wordt in Nederland een landelijke telling uitgevoerd.

BeschermingDe Eidereend is een doetsoort van het natuurbeleid in Nederland en staat op <peRode lijst. Tevens is de soort een indicatorsoort in AMOEBE.In dit rapport wordt er van uitgegaan dat de bedoeling van de aanwijzing totdoelsoort en de plaatsing op de Rode lijst betrekking hebben op de Eidereendals broedvogel in Nederland. Aangezien Eidereenden slechts broeden aan deoevers van de Waddenzee en incidenteel in de Oosterschelde, valt dit buitende scope van deze rapportage en wordt de Eider uitsluitend als doortrekker eroverwinteraar besproken.

PopulatieIn Rose & Scott (1994) wordt de populatie van de Eidereend Somateria mollissima moSlissima voor Europa als één geheel geschat op 3 miljoen, in Rose &Scott (1997) worden van de Eidereend Somateria moltissima mollissima tochverschillende populaties onderscheiden, waarbij voor Nederland de Baltische/Deense/ Nederlandse populatie van 1.350.000-1.700.000 van toepassing is.Hierbij hoort een 1 %-norm van 15.000.

De Eider heefteen ringvormig verspreidingsgebied rond de Noordpool. De Nederlandse broedpopulatie is in Europa een van de meest zuidelijke. Buiten debroedtijd leeft de soort vrijwel uitsluitend in grote groepen op zee en in be-schutte kustwateren. Ze overwinteren langs de kusten van West-Europa zuideSijk tot de Cotf van Biscaye. Het belangrijkste overwinteringsgebied is de Deense Oostzeekust waar in januari ongeveer 750.000 Eiders verblijven (Pihl et al.1992).Eiders broeden in kolonies in de nabijheid van de kust. Eiders broeden voor deeerste maal wanneer ze drie tot vier jaar oud zijn. in Nederland en Engelandworden de eerste eieren in de eerste week van april gelegd. De broedvogelsvan Schotland beginnen een maand later en op Spitsbergen worden de eersteeieren pas in juni gelegd. Het legsel van vier tot zes eieren wordt na het leggervan het laatste ei c.28 dagen door het wijfje bebroed. Na ongeveer tien wekenzijn de jongen vliegvlug en zelfstandig. De hoogst bekende leeftijd is 15 jaar er7 maanden (Cramp & Si mm ons 1977).

VoedselIn de Waddenzee is door Swennen (1976) uitgebreid onderzoek gedaan naarhet voedsel van de Eider. Hier bleken de vogels vooral op mosselbanken enkokkelvelden te foerageren. Verder bleken ook crustaceeën en in mindere matevis door de Eiders te worden gegeten. Nadat in het begin van de jaren negen-tig voedseltekorten op de Waddenzee zijn opgetreden is het aantal Eidereen-den in de kustzone toegenomen, waar ze geconcentreerd boven Spisula-banken voorkomen.

Trek langs de Nederlandse kustDe Eider is een algemene doortrekker aan de Nederlandse kust en wordthet gehele jaar in wisselend aantal tijdens de trektellingen waargenomen.Al in augustus worden aan de Noordzeekust van de Waddeneilandenlangstrekkende groepjes gezien. De hoogste aantalten worden in oktoberaart de Noordzeekust van Ameland en Schiermonnikoog gezien. Opval-lend is dat na dergelijke sterke trek op de meer westelijke Waddeneilandenen aan de Hollandse kust geen hogere aantallen werden gezien. De een-den vliegen dus de Westelijke Waddenzee in en blijven daar.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 54

Page 55: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

In het voorjaar is de trek het meest opvallend in de periode half maart tothalf april. Ook nu worden de grootste aantallen vanaf de Waddeneilandenvastgesteld (Camphuysen & van Dijk 1983).

Verspreiding NoordzeeUit Skov et al (1995) blijkt dat de belangrijkste overwinteringsgebieden van deEider liggen in het Kattegat. In de Noordzee zijn voor slechts twee gebiedenaantallen geschat die boven de 1 % norm liggen; Firth of Tay (GB) en Gradyb-Lister Deep(DK), De Waddenzee is niet tot de Noordzee gerekend.

Voorkomen op het NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de Eider inhet gehele kustgebied regelmatig voor te komen. Tot circa 1990 was de soortlangs de Waddenkust en de Hollandse kust vrijwel uitsluitend doortrekker.Langs Vlieland en rond havenhoofden kwamen kleine aantallen voor. In deVoordelta was sprake van 100-1000 overwinterende exemplaren. Nadat in1990 voedseltekorten in de Waddenzee zijn opgetreden zijn grote aantallenEiders in de kustgebieden gaan overwinteren.

Trend op het NCPDe bron van de gegevens zijn jaarlijkse midwinter-tellingen per vliegtuig vanhet Nederlandse kustgebied en de Waddenzee gericht op zee-eenden, in1978 is door het NIOZ een eerste telling uitgevoerd, daarna tot 1991 zijn nogvijf tellingen verricht (Swennen). Vanaf 1993 zijn deze tellingen onderdeel vanhet MWTL (Baptisten Witte 1996 ).Vanwege de directe verbanden die er bestaan tussen de aantallen op de Wad-denzee en de kustwateren worden beide aantallen/trends weergegeven.In figuur 16 is de trend weergegeven van de Eidereend in de Voordelta.Tot en met 1990 was het aantal Eidereenden hier beperkt tot circa 1000.In het tijdvak van 1991 tot en met 1998 waren tot 10.000 Eidereenden inhet gebied aanwezig. De oorzaak van deze verandering is gelegen in devoedselsituatie in de Waddenzee. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

mfdwfnter-aafilar

10000

Eidereend Voordelta

1977 1979 1961 1983 1985 1037 1989 1891 199$ 1995 1997(976 1973 19B0 19B2 1W «886 198B 1990 1992 1994 1S9S 19BB

jaren

Figuur 16 Aantallen Eidereenden in januari in de Voordelta.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 55

Page 56: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

mldwlnter • aantallen

80000

Eidereend kustzone

1991 1993 1993 1964 199& 1936 1997 1998 1999Jaren

Figuur 17 Aantallen Eidereenden in januari de Nederlandse kustzone, ver-deeld in Waddenkust (zwart), Hollandse kust (grijs) en Voor-delta (wit).

Pas vanaf 1991 zijn betrouwbaarder tellingen van de kustzone beschik-baar. Deze tellingen zijn toen begonnen omdat er aanwijzingen warenvoor grote veranderingen. De stellige indruk bestaat dat gedurende de ja-ren tachtig er slechts een duizendtal Eidereenden in de Waddenzee-kustzone aanwezig waren en < 100 langs de Hollandse kust.De plotselinge toename in de periode 1991 t/m 1993 en de globale afna-me in de jaren 1994 t/m 1999 worden reëel geacht. Het jaar 1997 bleekuitzonderlijk doordat grote aantallen Eidereenden waren verplaatst naar dekust van Noord-Holland noord. Al deze veranderingen hebben een relatiemet veranderingen in de Waddenzee. Om deze reden is figuur 18 toege-voegd waarin de bekende aantalsveranderingen in de Waddenzee en diein de kustzone met elkaar zijn weergegeven.

Eidereend Nederland Totaalmidwinter - aantallen

160000-

120000-

80000 -

40000-

n -u

1978 1980

1983

• Emm*u

—nn

JU

—l

• •

.••••••••

jaren

T r—n ™-|

1992 1994

i—i—

1996

•r • " • 1 1

1998

Figuur 18 Aantallen Eidereenden in de Nederlandse Waddenzeeen de Kustzone.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 56

Page 57: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Uit figuur 18 blijkt dat het totaal aantal Eidereenden, zoals dat in midwin-ter in Nederland wordt aangetroffen geen grote variatie vertoont. De pie-ken in deze grafiek blijken samen te vallen met strengere winters die er toeleiden dat meer Eidereenden vanuit Duitsland en Denemarken naar Ne-derland trekken. De verdeling tussen de aantallen op de Waddenzee en dekustzone is na 1990 sterk gewijzigd. De aantallen zijn globaal comple-mentair. De periode 1990 -1998 ( en verder ?) wordt gekenmerkt doorenerzijds Kokkel-arme jaren op de Waddenzee en Spisula-rijke jaren in dekustzone. Hierdoor zijn grote aantallen Eidereenden van de Waddenzeeuitgeweken naar de kustzone tot in de Voordelta toe.De zg. 1 % norm van 15.000 vogels (Rose & Scott 1997) wordt in deWaddenkustin de jaren negentig steeds overschreden.

Primaire analyseDe Eidereend kwam rond 1900 niet als broedvogel in Nederland voor;over het voorkomen als doortrekker en overwinteraar zijn geen gegevensbekend.De Eidereend vertoonde tot circa 1985 een zeer duidelijke voorkeur voor deWaddenzee en kwam slechts in geringe aantallen in de kustgebieden voor. Pasnadat voedselgebrek op de Waddenzee was opgetreden namen de aantallen inde kustgebieden substantieel toe. Nadat de Eidereenden de kust zijn gaan be-nutten als overwinteringsgebied is niet meer goed te bepalen of de aantallennu uitsluitend worden bepaald door de hoeveelheid voedsel in de Waddenzeeof ook door het voedselaanbod van schelpdieren in de kustgebieden.De Waddenkust is een gebied van internationale betekenis voor de Eider-eend. Het beheer van de kustgebieden in relatie tot de Eidereend is bo-vendien onlosmakelijk verbonden met het beheer van de Waddenzee(externe werking).Eidereenden hebben de rijke voedselbron die de verwaterplaatsen te Yer-seke voor hen zijn nog niet ontdekt. Voedselschaarste in de Waddenzeeen de kustzone kan er toe leiden dat tienduizenden Eiders op de Ooster-schetde gaan overwinteren.Eidereenden zijn matig gevoelig voor verstoring door schepen en nau-welijks gevoelig vor vliegtuigen, in de ruitijd zijn ze wel extra gevoelig, Hetleidt daarom twijfel of onze kustzone door de huidige menselijke belastingnog geschikt is als ruigebied. Incidenteel kunnen Eiders in grote getaledoor olie om het leven komen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 57

Page 58: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.7 Zwarte 2ee-eend - Melanitta nigra

IntroductieDe Zwarte Zee-eend is een duikeend van het zoute water die vrijwel geheelleeft van schelpdieren. Elke midwinter wordt een landelijke telling uitgevoerd

BeschermingDe Zwarte Zee-eend komt op geen van de lijsten van speciale soorten voor.

PopulatieIn Rose & Scott (1994) wordt de populatie geschat op 800.000 en de1 % norm op 8.000.In Rose & Scott (1997) wordt de populatie geschat op 1.600.000 en de1 % norm op 16.000.Het broedareaal van de Zwarte Zee-eend strekt zich uit van IJsland in hetwesten in een betrekkelijk nauwe band door Europa en de voormalige Sovjet-unie met Alaska als oostgrens. Buiten de broedtijd leeft de soort uitsluitend onzee. De soort overwintert langs de ondiepe delen van de kusten van West-Europa tot West-Afrika. Het belangrijkste overwinteringsgebied bevindt zichaan de Deense Oostzeekust waar meer dan de helft van de West-Pal earctischèpopulatie kan verblijven.Doordat Zwarte Zee-eenden verspreid in dunbevolkte en vaak moeilijk toegankelijke gebieden broeden, is het totaal aantal broedparen zeer moeilijk te be-palen. De totale populatie in het West-Palearctische gebied wordt op basis vaimidwinter tellingen geschat op minimaal 800.000 dieren (Laursen et al. 1992,Rise & Scott 1994) tot 1.600.000 (Rose & Scott 1997).Zwarte Zee-eenden broeden voor de eerste maal wanneer ze twee tot drie jaaoud zijn. Het legsel, dat meestal tussen de 6 en 8 eieren groot is, wordt nadathet laatste et is gelegd circa 31 dagen door het wijfje bebroed. Na acht wekenzijn de jongen vliegvlug en zelfstandig. De hoogst bekende leeftijd is 15 jaar ei11 maanden (Cramp & Simmons 1977).

VoedselZwarte Zee-eenden eten vooral tweekleppige schelpdieren die duikend vanafhet wateroppervlak worden bemachtigd. De vogels foerageren bij voorkeur inondiep waterwaar slechts enkele meters diep gedoken hoeft te worden om bijhet voedsel te komen. Deze eenden kunnen echter tot een diepte van zo'n 30meter duiken.Het dieet van de Zwarte Zee-eend in de Nederlandse kustwateren is onder- Izocht door Offringa (1991). Deze vond dat de grote concentraties ten noorden)van de Waddeneilanden en in de Voordelta zich vooral boven hoge dichthedenSpisuia subtruncata ophielden. Uit de literatuur is bekend dat ook anderesoorten schelpdieren deel van het dieet kunnen uitmaken.

Trek langs de Nederlandse kustDe soort is een algemene trekvogel langs de Nederlandse kust en is het gehelejaar aanwezig. Door de aanwezigheid van lokale pleisteraars en overwinteren-de groepen is het moeilijk om een goede indruk van de aantallen te krijgen.Veelal "trekken" vogels in beide richtingen voorbij een telpunt. In de periodevan half maart tot eind april kan echter duidelijk noordwaarts gerichte trekworden waargenomen (Camphuysen en van Dijk 1983),

Verspreiding NoordzeeUit Skov et al (1995) blijkt dat het grootste deel van de Noordwest Europesepopulatie overwintert op de Oostzee en in het Kattegat (930.000). Zij beschrij-ven op de Noordzee een gradiënt van afnemende dichtheid van Denemarkennaar het zuiden, waarbij enkele honderdduizenden vogels zijn betrokken.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 58

Page 59: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Voorkomen op het NCPIn principe is de gehele Nederlandse kustzone een geschikt gebied. De ZwarteZee-eenden komen voorop de plaatsen waarschelpenbanken in grotere dicht-heden voorkomen. Er lijkt een trend te zijn dat wanneer een schelpenbankwordt ontdekt, de groepen zich daar concentreren en zij pas nieuwe gebiedengaan exploreren wanneer de voedselbron uitgeput raakt of door ijsgang of ver-storing onbereikbaar wordt. In de jaren zeventig en tachtig kwamen er gere-geld grote concentraties voor in de Voordelta, In de jaren negentig concen-treerden ze zich vooral langs de Waddenkust.

Trend op het NCPDe bron van de gegevens zijn jaarlijkse midwinter-tellingen per vliegtuig vanhet Nederlandse kustgebied en de Waddenzee gericht op zee-eenden, zoalsdie sinds 1993 worden uitgevoerd in het kader van MWTLIn figuur 19 is de trend weergegeven van de Zwarte Zee-eend in de Voor-delta, tn deze lange reeks, die goeddeels wordt ondersteund door maan-delijkse tellingen, zijn een aantal perioden te onderscheiden.Tot het begin van de jaren tachtig overwinterden enkele tienduizendenZwarte Zee-eenden in de Voordelta. In de eerste helft van de jaren tachtigwerd begonnen met de uitbreiding van de Maasvlakte waardoor zowelverstoring optrad waardoor de eenden fysiek zijn weggejaagd en hetvoedsel van deze eenden, bestaande uit kokkels in de Haringvlietmondverdween. De jaren daarna werden gekenmerkt door steeds wisselendehoeveelheden eenden die zich ook op wisselende plaatsen ophielden.Steeds vaker werd duidelijk dat uitwisseling plaatsvond met de aantallenzee-eenden van de Vlaamse banken. In de eerste helft van de jaren ne-gentig waren de eenden onregelmatig aanwezig, in de tweede helft vande jaren negentig lijkt weer sprake van toenemende aantallen.

mldwinter-aantal Zwarte Zee-eend Voordelta ,

30000 r "I

1977 1973 1981 19B3 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1B99197$ 1978 1960 19B2 1934 1986 19SB 1990 1992 1994 1996 1993

laren

Figuur 19 Aantallen Zwarte Zee-eenden in midwinter in de Voordelta.

Begin jaren negentig werd duidelijk dat er grote aantallen Zwarte Zee-eenden voorkwamen langs de Waddenkust. Voor die tijd zijn strip-transecttellingen in dtt gebied uitgevoerd (Baptist & Wolf 1984), waarbij geengrote groepen zijn aangetroffen. Nadat was begonnen met gerichte tellin-gen bleken er meer dan 100.000 vogels te overwinteren. In 1997 moesteen deel van de populatie vanwege het ijs uitwijken naar de Hollandsekust, waar ook Spisulabanken aanwezig bleken te zijn.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 59

Page 60: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Zwarte Zee-eend

93

Figuur 20 Aantallen Zwarte Zee-eenden in midwinter in de kustzone.

De zg. 1 % norm van 8000 (Rose en Scott 1994), c.q. 16.000 (Rose &Scott 1997) wordt in de jaren negentig in teder geval overschreden langsde Waddenkust. Langs de Hollandse kust is deze norm alleen incidenteel,dat wil zeggen geen drie jaren na elkaar overschreden, In de Voordeltawordt de norm van 16.000 tegenwoordig niet meer overschreden (Baptist& Meininger 1996).

Primaire analyseIn Nederland overwinterden in het begin van deze eeuw grote aantallen.In de jaren zeventig en tachtig bleek de Voordelta een overwinteringsge-bied van internationale betekenis. De Zwarte Zee-eend is in aantallen vanbetekenis uit de Voordelta verdwenen ais directe reactie op verstoringdoor meetwerkzaamheden die samenhing met het begin van de aanlegvan een slibdepot. Na aanleg bleken de morfologische veranderingen op-getreden en het voedsel in belangrijke mate verdwenen.

De Zwarte Zee-eend is een mobiele soort, waardoor grote aantallen van jaartot jaar op andere plaatsen kunnen overwinteren. Vanaf het begin van de jarei inegentig is deze soort langs de Nederlandse kunst fors in aantal toegenomen.Dit houdt zeker verband met het voorkomen van scheipd'rerbanken (Spisu)a)langs de Nederlandse kust.

Zowel de Waddenkust als de Voordelta is voor deze soort van internation-ale betekenis. Het is nauwelijks meer na te gaan welke invloed de kus-tontwikkelingen van de 20e eeuw op deze soort heeft gehad. Duidelijk isdat het een gevoelige soort is die beïnvloed kan worden door morfolo-gische veranderingen, voedselaanbod en verstoring.

Zwarte Zee-eenden behoeven een rijke voedselbron en zijn gevoelig voor ver-storing.

Een verstoring door schepen kan een groep zee-eenden over aanzienlijkeafstanden verplaatsen. De mogelijkheid bestaat dat sommige schelpdier-banken niet of nauwelijks kunnen worden benut door een overmaat aanverstoring. Het bevissen van de wel door de vogels benutte banken kandaardoor van grote invloed zijn.Zwarte Zee-eenden zijn ook gevoelig voor verstoring door vliegtuigen.Doordat de dieren aan een vaste bodemlokatie (schelpdierbank) zijn ge-bonden, kan een op het getij bewegende olievlek, gemakkelijk eenslachting aanrichten.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 60

Page 61: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus

IntroductieDe Strandplevier is de eerste soort in deze reeks waarvoor het voorkomenals broedvogel van belang is. De gegevens zijn slechts voor een klein deelvan toepassing op het gebied de Noordzee. Helaas moet de soort daar alsbijna uitgestorven worden beschouwd.

BeschermingDe Strandplevier staat in bijlage 2 van de Conventie van Bern, is eendoelsoort van het Natuurbeheer, een indicatorsoort in AMOEBE en komtvoor in de Rode tijst.

PopulatieDe meest recente schattingen van het aantal broedparen in Europa stam-men uit de jarert 1985-1992 en leveren een totaal op van 21 000-45 000paren voor geheel Europa. Dit is inclusief Turkije, Rusland en Oekraïnewaarvoor respectievelijk 5000-15 000, 1000-10 000 en 4000-5000 paarzijn geschat. Het grootste deel van de Europese broedvogels, ongeveer dehelft, broedt in de landen aan de Middellandse Zee (inclusief gehele Turk-se zuidkust), een kwart in de Zwarte Zee regio, 15% langs de Iberisch-Atlantische kusten minder dan 5% (c. 1000 paar) in Noordwest-Europa(Arts & Meininger 1997a). In een groot aantal Europese landen wordt debroedpopulatie kleiner. In Noordwest-Europa is deze afname goed gedo-cumenteerd. Als belangrijkste oorzaken worden steeds genoemd biotoop-vernietiging, de verstoring op de broedplaatsen als gevolg van toegeno-men recreatie en predatie door dieren die worden aangetrokken doormenselijk afval (Meininger & Székely 1997). De Nederlandse populatieomvatte in de eerste helft van de 20e eeuw waarschijnlijk tussen 900 en1000 broedparen. Na 1950 vond een afname plaats, onderbroken dooreen tijdelijke opleving in de jaren zeventig door een toename in Flevolanden in het Deltagebied. Na 1980 heeft de afnemende trend zich voortge-zet, in 1996 resulterend in een populatie van minder dan 350 paar, waar-van c. 80 % in het Deltagebied broedde. De meest dramatische afnamevond plaats in het Waddengebied: van 500 paar rond 1900 tot slechts c.50 tegenwoordig (Meininger & Arts 1997).

Tabel 3. Populatiegrootte (broedparen) en trend van de Strandplevier in Noordwest-Europa, Nederland, Delta, Oosterschelde en Westerschelde (+toename,

;

N jaar trend NW-EU NL bronNW-EuropaNederlandDelta

1000325230

1990's1996

1996-98

X

33 %23 %

X

X

71%

Arts & Meininger 1997avan Dijk et al. 1998Meininger et al (1999)

VoedselHet voedsel van volwassen Strandplevieren bestaat vooral uit kleine wor-men, kleine mossels, slakjes en kreeftachtigen. Buiten de zoute waterenvormen insekten en spinnen het hoofdvoedsel. Kuikens eten vooral insek-ten en spinnen.(Glutz von Blotzheim et a/, 1975, Cramp & Simmons1983).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 61

Page 62: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Voorkomen langs de Europese kustenDe soort is een kosmopoliet en komt tot broeden in alle klimaatzones uit-gezonderd de boreale en toendrazone (Voous 1960). Het zwaartepuntvan de verspreiding in Europa ligt rond de Noordzee (Nederland enDuitsland), langs de Middellandse Zee (Spanje, Frankrijk en Italië) enlangs de Atlantische Oceaan (Frankrijk en Portuga!)(Cramp & Simmons1983, Jönsson 1991, Arts & Meininger 1997a). De Strandplevier is ka-rakteristiek voor dynamische, zoute kustmilieus, waar wordt gebroed inprimaire duintjes, op strandvlakten en op schelprijke hoge delen vanschorren. Minder natuurlijke habitats omvatten o.a. permanent droogge-vallen gronden in afgesloten zeearmen, opgespoten terreinen en taludsvan zeedijken. De soort kan solitair broeden, maar het broeden in 'losse'kolonies komt regelmatig voor. Vaak wordt de nabijheid gezocht vanagressievere soorten, zoals Visdieven en Dwergsterns.De belangrijkste overwinteringsgebieden van de Noordwest-Europese po-pulatie liggen in West-Afrika (Schulz & Meininger 1996).

Voorkomen langs de Nederlandse kustAlle aan zee gelegen biotopen, waaronder stranden, groene stranden enprimaire duinen kennen een zodanige recreatiedruk dat ze vrijwel geheelals broedbiotoop ongeschikt zijn geworden. Daarnaast zijn veel broedge-bieden door industriële ontwikkelingen (Europoort, Maasvlakte, Sloe) ver-loren gegaan.De in Nederland overgebleven aantallen Strandplevieren broeden vooralin vervangende biotopen, veelal ontstaan door de voortgang van de Del-tawerken. Echter het grootste deel van deze biotopen is slechts tijdelijk ge-schikt als broedgebied. Wanneer de vegetatiesuccessie leidt tot hoger op-gaande begroeiing vervalt ook dit biotoop.In de zoute wateren van zuidwest Nederland kan bij goed beheer en na-tuurontwikkeling een blijvend biotoop voor deze kwetsbare soort behou-den blijven.

Primaire analyseDe Strandptevier is een graadmeter voor de mate van (natuurlijke) dyna-miek, gepaard aan rust. De Strandplevier is kenmerkend voor habitatswaar de vegetatie wordt geremd door milieudynamiek onder invloed vanzout water, zoals strandvlakten, primaire duinen en schelpenrijke hogeplaten. Tevens is de soort een graadmeter voor de mate van verstoring.Het kustbiotoop van de Strandplevier in Nederland is door met name ha-ven- en industriële ontwikkelingen geminimaliseerd. In een groot deel vanzijn overgebleven, natuurlijke biotoop in Nederland kan de soort niet meersuccesvol broeden door overmatige menselijkeverstoring.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 62

Page 63: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.9 Drieteenstrandloper Calidris alba

IntroductieDeze soort is opgenomen vanwege het speciale beschermingsniveau vande soort en wordt slechts summier besproken.

BeschermingDe Drieteenstrandloper staat vermeld in bijlage 2 van de Conventie vanBern (strictly protected fauna species) waarvoor de verplichting geldt datter bescherming van de soort en/of het leefmilieu passende en noodzake-lijke maatregelen moeten worden genomen.

PopulatieDoor Rose & Scott (1997) wordt de Oost-Atlantische populatie geschat op123.000 en wordt een 1 % norm van 1000 voorgesteld. De Drieteen-strandloper broedt in arctische gebieden in Taymir, Groenland en Canada.Ze overwinteren van de Europese kusten tot in Zuid-Afrika.

VoedselHet voedsel in de winter bestaat uit kleine, mariene bodemdieren. DeDrieteenstrandlopers zijn bekend door hun foerageren op de strandenwaarbij ze snel rennend voor de golven uitlopen en foerageren terwijl degolf terugloopt.

Voorkomen op het NCPDe Drieteenstrandloper komt in de winter op alle Nederlandse strandenvoor. In 1977/1978 zijn een viertal tellingen langs de Nederlandse stran-den uitgevoerd (Meininger & Becuwe 1979).

Hierbij de zijn de volgende aantallen Drieteenstrandlopersaangetroffen:

WaddenkustHollands kustVoordeltaTotaal NLBelgiëTotaal

jan 1977

13911073604

3068658

3726

nov.1977

194343410673444

5804024

jan 1978

2566145810915115

7015816

maart1978

502238446

1168690

1876

Helaas werd in het kader van dit project geen tijd ter beschikking gesteldom recente gegevens te vergaren. Globaal over Nederland lijken de aan-tallen op een vergelijkbaar niveau te liggen.Van de Voordelta zijn meer gedetailleerde gegevens beschikbaar (Baptist& Meininger 1996). Hier zijn aanwijzingen dat de soort in de jaren negen-tig een dalende trend vertoont. De toegenomen omvang van strandsup-pleties wordt als een van de mogelijke oorzaken gezien.

Primaire analyseDe Nederlandse kust vervult een functie van internationale betekenis voorde Drieteenstrandloper. Deze functie staat echter onder druk van recreatieen zandsuppletie. Een te veel aan verstoring kan betekenen dat destrandlopers (tijdelijk) onvoldoende voedsel kunnen vergaren.De gevolgen van strandsuppleties zijn onduidelijk. In Dankers et al (1983)zijn gevolgen van opspuitingen voor de bodemdieren en hun predatorenbeschreven. Zij kwamen tot de conclusie dat de gevolgen; het vernietigenvan de bodemfauna en het daardoor wegvallen van voedsel voor de pre-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 63

Page 64: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

datoren, van tijdelijke aard was en herstel na enkele jaren had plaatsge-vonden. Echter, in die tijd werd gebruikt gemaakt van zand dat uit de na-bije omgeving kwam. Tegenwoordig wordt zand gebruikt van een dieptevan meer dan 20 meter, waarvan de samenstelling anders is dan het oor-spronkelijke zand. Er zijn aanwijzingen dat een opgespoten strand langeretijd onschikt is voor Drieteenstrandlopers. Voor zover bekend vindt hier-naar geen gericht onderzoek plaats.

5.10 Paarse Strand loper Calidris maritima

IntroductieDeze soort is opgenomen vanwege het speciale beschermingsniveau vande soort en wordt slechts summier besproken.

BeschermingDe Paarse Strandloper staat vermeld in bijlage 2 van de Conventie vanBern (strictly protected fauna species) waarvoor de verplichting geldt datter bescherming van de soort en/of het leefmilieu passende en noodzake-lijke maatregelen moeten worden genomen.

PopulatieDoor Rose & Scott (1997) wordt de Oost-Atlantische populatie geschat op50.500 en wordt een 1 % norm van 500 voorgesteld.De Paarse Strandloper broedt in subarctische en arctische gebieden, vanTaymir tot en met Canada, waaronder begrepen Noorwegen en Usland.Ze overwinteren langs de Europese kusten vanaf Noorwegen tot in Spanje.

VoedselHet voedsel in de winter bestaat uit kleine, mariene bodemdieren, dievooral op (kunstmatige) rotskusten worden verzameld.

Voorkomen op het NCPHelaas werd in het kader van dit project geen tijd ter beschikking gesteldom recente gegevens te vergaren. Globaal lijken de aantallen op een ni-veau van enkele honderden te liggen; minder dan de 1 % norm.Langs de Nederlandse kust zijn maar een beperkt aantal gebieden waarPaarse Strandlopers voorkomen; Vlieland, Den Helder, HondsbosscheZeewering, pieren Umuiden, Brouwersdam en Westkappelse Zeedijk.

Primaire analyseDe Paarse Strandloper is niet van internationale betekenis.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 64

Page 65: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.11 Steenloper Arenaria interpres

IntroductieDeze soort is opgenomen vanwege het speciale beschermingsniveau vande soort en wordt slechts summier besproken.

BeschermingDe Steenloper staat vermeld in bijlage 2 van de Conventie van Bern(strictly protected fauna species) waarvoor de verplichting geldt dat ter be-scherming van de soort en/of het leefmilieu passende en noodzakelijkemaatregelen moeten worden genomen.

PopulatieDoor Rose & Scott (1997) wordt de Oost-Atlantische populatie geschat op67.000 en wordt een 1% norm van 700 voorgesteld.De Paarse Strandloper broedt in subarctische en arctische gebieden, vanTaymir tot en met Canada, waaronder begrepen Scandinavië. De Oost-Atlantische populatie overwintert verspreid langs de Europese en Afrikaan-se kusten.

VoedselHet voedsel in de winter bestaat uit kleine, mariene bodemdieren, die zo-wel op (kunstmatige) rotskusten als slikken en platen worden verzameld.

Voorkomen op het NCPHelaas werd in het kader van dit project geen tijd ter beschikking gesteldom recente gegevens te vergaren. Globaal zijn de midwinteraantallen inNederland meer dan 3000, gelijk verdeeld over de regio's Noordzee,Waddenzee en Delta. Gedurende de najaarstrek is de Steenloper in grotereaantallen aanwezig.Langs de Nederlandse kust zijn er een beperkt aantal gebieden waarSteenlopers meer algemeen voorkomen; Vlieland, Den Helder, Hondsbos-sche Zeewering, pieren Umuiden, Brouwersdam en Westkappelse Zeedijk.Er zijn aanwijzingen dat de uit Canada afkomstige Steenlopers een andergedrag vertonen dan de Eur-Aziatische. De Canadese populatie is vooraloverwinteraar en verblijft vanaf augustus tot en met mei in onze strekenen concentreert zich mogelijk meer op harde substraten. De Eur-Aziatische populatie is hier vooral doortrekker en maakt mogelijk meer ge-bruik van slikken en platen. Nader onderzoek is dringend gewenst.

Primaire analyseDe Steenloper is met aantallen van internationale betekenis in delen vande kustzone aanwezig. Wanneer het inderdaad juist is dat de op hardesubstraten overwinterende populatie voor een (groot) deel uit Canadesevogels bestaat, dan is de internationale betekenis mogelijk nog groter.Er zijn aanwijzingen dat de Steenlopers niet sterk worden beinvloed doorde toch regelmatig optredende verstoring.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 65

Page 66: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.12 Dwergmeeuw - Larus minutus

BeschermingDe Dwergmeeuw staat vermeld in bijlage 2 van de Conventie van Bern(strictly protected fauna species) waarvoor de verplichting geldt dat ter be-scherming van de soort en/of het leefmilieu passende en noodzakelijkemaatregelen moeten worden genomen.

PopulatieDoor Rose & Scott (1997) wordt de Europese populatie geschat op 60.000- 90.000 en wordt een 1 % norm van 750 voorgesteld.

Dwergmeeuwen broeden in een drietal duidelijk gescheiden gebieden, één inOost-Siberië, één in West-Siberië en één in de Baltische staten, Finland en helnoordwesten van de voormalige Sovjet-Unie. De broedgebieden liggen voorain het binnenland, de meeste kolonies worden gevonden in of nabij moerasseen andere ondiepe wateren.De omvang van de wereldpopulatie is siecht bekend, Zubakin (1990) noemt'enige tienduizenden'. De Baltische populatie, waarvan een deel in voor- ennajaar door West-Europa trekt, bedraagt tenminste 6.000 paar (Cramp &Simmons 1983, Koskimies 1989). Populatieontwikkelingen zijn onbekend, westaat vast dat de aantallen broedparen in een gebied van jaar tot jaar sterkkunnen fluctueren. De Dwergmeeuw lijkt als een van de weinige Europesemeeuwen nog geen cultuurvolgerte zijn geworden.De overwinteringsgebieden van de drie subpopulaties zijn slecht bekend. Bui-ten de broedtijd verblijft de soort op grote meren en op zee, in beide gevallenbuiten het blikveld van waarnemers op het land. De West-Siberische en Balti-sche populaties overwinteren langs de kusten van Europa, Noord Afrika en dezuidelijke Kaspische Zee (Cramp & Simmons 1983). Opmerkelijk is het jaarlijksoverwinteren van honderden dieren op het Usselmeer (Dubbeldam & Zijlstra1978).De hoogst bekende leeftijd is vijfjaar en tien maanden (Cramp & Simmons

1983). Over mortaltteit is niets bekend.

VoedselHet voedsel van Dwergmeeuwen bestaat vooral uit kleine vis en ongewervel-den die van het wateroppervlak worden gepikt, Op de Noordzee wordt regel-matig gezien dat Dwergmeeuwen zich bij Alken ophielden. Mogelijk foerage-ren ze dan op prooien die door de Alken omhoog gejaagd worden (Scott 1972Evans 1989). Swennen (1970) nam waar dat op het Usselmeer overwinterendeDwergmeeuwen regelmatig op Spiering Osmerus epertanus foerageerden.

Trek langs de Nederlandse kustDe aantallen die jaarlijks worden waargenomen kunnen zowel tijdens de voor-jaars- als de najaarstrek sterk variëren. In de periode januari tot april wordt deDwergmeeuw in zeer kleine aantallen waargenomen. Tijdens de voorjaarstrekvan begin april tot de derde week van mei is de soort veel talrijker. Vooral inde eerste week van mei kunnen zeer grote aantallen langs onze kust vliegen. Inenkele dagen kunnen dan duizenden exemplaren worden waargenomen. Degrootste aantallen werden langs de Noord- en Zuidhollandse kust gezien, demeeste waarnemingen hadden betrekking op volwassen exemplaren.In het najaar trekt een deel van de Dwergmeeuwen uit de Oosteuropese (enWest-Siberische ?} broedgebieden langs onze kusten. Deze trekgolf is in okto-ber het sterkst en bestaat voor het grootste deel uit volwassen vogels(Camphuysen en van Dijk 1983).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 66

Page 67: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Figuur 21 Gemiddelde dichtheid (aantal per krn2) per 25x25 km blok vanDwergmeeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per tweemaan-delijkse periode: aug/sep (A), okt/nov <8), dec/jan (C), feb/tnrt (D), apr/mei(E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 67

Page 68: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Verspreiding NoordzeeDoor Stone et a/.(1995) blijkt de verspreiding op de Noordzee vrijwel beperktot de zuidwestelijke kusten (België - Denemarken) met maximale dichthedertot 0.25 per km2. Alleen in september komen langs de noord Engelse kustDwergmeeuwen voor met een gemiddelde dichtheid van 0.18 per km2.et al (1995) berekenen dat een reeks van gebieden van de monding van deSeine tot en met de Deense kust, waaronder de Voordelta en de Hollandsekust, in enige tijd van het jaar van internationale betekenis zijn voor deDwergmeeuw.

Voorkomen op het NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt deDwergmeeuw in het gehele kustgebied regelmatig voor te komen. De soortoverwintert in geringe aantallen in de Voordelta (en het Usselmeer).Uit de verspreidingskaarten blijkt dat de Dwergmeeuw zich gedurende devoorjaarstrek van half april tot in juni half mei vooral concentreert langs deHollandse kust en de Voordelta. In de zomer zijn de aantallen laag, Gedurendde najaarstrek is er een veel grotere geografische spreiding van de aantallen.

Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 22a. Dwergmeeuwen blijken hettalrijkst in de trekperiode april/mei. In deze tijd komen er meer dan 20.000Dwergmeeuwen voor de kust voor. Dtt is 20-30 % van de populatie.

In figuur 22b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in april/mei De Dwergmeeuw blijkt in deze periode vrijwel uit-sluitend in de kustwateren voor te komen.

Dwargmeeuw 1996/97-1996/39 dichtheid Dwergmeeuw apr/mell.flO

M O •

1 20 •

100

0 40 •

o.»

oklAnv («brtnn iunfc* <*Vno* leklmrt lur^ut tfrtfow itbfmrt |urvtd

ptop dodjan apr/mel eufVsw cJwfan Mr/mei «ugtop dgcjjun apf/mal

O 5 10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 22 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling over de dieptektas-sen van de Dwergmeeuw over het tijdvak 1996/97-1998/99 in aantallen perkm2

Trend op het NCPIn figuur 23 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1986 t/m 1999gegeven voor de kustzone (< 20 m). De gepresenteerde waarde is eengemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode van februari t/mmei. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indicator van een mo-gelijke trend toegevoegd.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 68

Page 69: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

gem.dichth, n/km2

2.5-r

Dwergmeeuw

1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999

1986 19ÖS 1990 1992 1994 1996 1998

jaren

Figuur 23 Trend van de Dwergmeeuw in het kustgebied vanfebruari t/m mei

Uit de figuur blijkt geen duidelijke trend. Onduidelijk is of de Dwerg-meeuw in de jaren 1985-1989 daadwerkelijk vrijwel afwezig was of dat desoort door onervarenheid niet is opgemerkt. Het doortrek patroon van deDwergmeeuw is onregelmatig van karakter en vaak kortdurend. Hierdooris het goed mogelijk dat een trekpiek samenvalt met een telling of dat eentrekpiek vrijwel volledig wordt gemist. Daarnaast bestaat de indruk dat dedieren soms langer in de kustzone verblijven en in andere tijden vooral deZeeuwse wateren opzoeken.Een dichtheid van 1 - 2 per km2 komt globaal overeen met 5.000-10.000vogels aanwezig in het kustgebied. Dit is in ieder geval meer dan de zg.1 % norm van 750 (Rose en Scott 1997).

Primaire analyseDe Voordelta en de Hollandse kust blijken van grote internationale betekenisvoor de Dwergmeeuw. De soort is vooral doortrekker en slechts in geringemate overwinteraar. Dwergmeeuwen eten vooral plankton (crustacea) vanafhet wateroppervlak; zij zijn gebaat bij een goede waterkwaliteit en hoge pro-duktie

Gebieden van internationals betekenis: Dwergmeeuw

Figuur 24 Gebieden van internationale betenekenis voor de Dwergmeeuw.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 69

Page 70: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.13 Kokmeeuw - Larus ridibundus

BeschermingVoor de Kokmeeuw zijn geen speciale beschermingsmaatregelen van kracht.

PopulatieDoor Scott en Rose (1997) wordt de Noordwest Europese populatie geschatmeer dan 5 miljoen. De algemene norm van 20,000 vogels is dus van toepassing.Het broedgebied strekt zich uit van IJsland in het westen in een brede banddoor Europa en de voormalige Sovjet-Unie tot en met Kamchatka. De zuid-grens van het broedareaal ligt in zuidelijk Spanje. De broedgebieden liggenvooral in het binnenland, de meeste kolonies worden gevonden in moerassigegebieden, op eilandjes in meertjes, maar ook in andere gebieden met lage ve-getatie zoals bijvoorbeeld de grasgorzen aan het Veerse Meer.De wereldpopulatie wordt geschat op ongeveer 1,5 miljoen broedparen waar-van een groot deel in Europa broedt. Denemarken, Zweden, Nederland en deBaltische staten zijn elk goed voor ongeveer 200.000 paren.In grote delen van Europa is het aantal Komeeuwen de laatste decennia sterkafgenomen, fn Nederland is het aantal broedparen afgenomen van 250.000paren in het begin van de jaren tachtig tot 162.000 paren in 1995 (Van Dijket al. 1998, Silenen et al. 1998). Deze sterke aantals-vermindering heeft zichzowel langs de kust als in het binnenland voorgedaan. In het Deltagebiedbroedden eind jaren zeventig nog 45.000 paren; in 1997 was het aantal parengedaald tot ongeveer 20.000 (Meininger et al. 1999). De kolonie op Griend inde Waddenzee vormt een positieve uitzondering op deze afnemende tendens,met een toename van ongeveer 5.000 paren begin jaren tachtig tot meer dan28.000 paren in 1997 (Brenninkmeijer & Van Tienen 1997). Ook op Ameland Ien op Schiermonnikoog neemt het aantal paren sinds 1994 weer toe, terwijl dapopulatie langs de Groningse kust de laatste jaren stabiel is gebleven (Stienenet al. 1998).

Als verklaring voor de landelijke afname wordt aan verschillende factoren ge-dacht, zoals een verminderde voedselbeschikbaarheid onder meer door het af-dekken van vuilnisbelten, vermesting, predatie, het verlies van broedgebiedenen verstoring door vossen. Maar het ontbreekt in de meeste gevallen aan vol-doende gegevens om deze veronderstellingen te staven (Stienen et al. 1998).

De meeste Nederlandse kolonies zijn vanaf de tweede helft van april bezet. Helegsel, meestal drie (soms twee of vier) eieren groot, wordt gedurende c.24dagen door beide oudervogels bebroed. Na vijf weken zijn de jongen vliegvlugen zelfstandig. Kokmeeuwen broeden vanaf twee jaar oud. De hoogst bekendeleeftijd is ruim 32 jaar (Rydzewski 1978), Flegg en Cox (1975) beschrijven vanBritse en Ierse Kokmeeuwen de jaarlijkse modaliteit van verschillende leeftijds-klassen over de periode 1942 tot 1972. Zij vermelden een sterfte van 38,3% inde eerste zes maanden, 27,5% voor dieren gedurende het tweede kalenderjaaren 24% voor alle oudere dieren.

Trek langs de Nederlandse kustDe Kokmeeuw is vrijwel uitsluitend vanaf de telpost op de HondsbosscheZeewering consequent geteld. Door de aanwezigheid van pleisteraars enoverwinterende groepen is het moeilijk om een goede indruk van de aan-tallen te krijgen.De najaarstrek en dispersie van jonge vogels komt al in juni, direct na hetbroedseizoen, voorzichtig op gang. Jonge vogels trekken in de tweedehelft van augustus in grote aantallen langs onze kust naar het zuiden, inoktober trekt een deel van de Kokmeeuwen uit noordelijker en oostelijkerbroedgebieden naar onze kusten. Deze tweede trekgolf bestaat voor hetgrootste deel uit volwassen vogels (Camphuysen en van Dijk 1983).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 70

Page 71: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ook tijdens het voorjaar zijn de trekperioden van de jonge en volwassenvogels duidelijk te scheiden. De meeste volwassen (broed) vogels trekkenvan de tweede helft van maart tot begin apri! langs, op weg naar hunbroedgebieden. De trek van de onvolwassen, niet broedende, Kokmeeu-wen komt begin apri! al goed op gang. De grootste aantallen trekken eindapril langs.

Figuur 25 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanKokmeeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per tweemaande-lijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt (D), apr/mei<E> en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 71

Page 72: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Verspreiding NoordzeeUit Stone et al. (1995) blijkt de Kokmeeuw een kustgebonden soort die ookover de Noordzee trekt. De hoogste dichtheden zijn in de winter in het zuid-westelijk deel van de Noordzee waargenomen.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopoid (1994) blijkt de Kok-meeuw in het gehele kustgebied regelmatig voor te komen en in zeer lagedichtheden ook offshore. De soort is vooral overwinteraar. De aantallen wor-den mede beïnvloed door de strengheid van de winter. Wanneer veel binnenwateren dichtvriezen wijken de meeuwen uit naar zee.Het seizoen verloop is weergegeven in figuur 26a, Kokmeeuwen blijken hettarijkst in het najaar en de winter; er zijn dan geregeld aantallen in de orde vangrootte van meer 50.000 Kokmeeuwen voor de kust aanwezig.

In figuur 26b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassen aangegeven in oktober/november De Kokmeeuw blijkt in deze periode vrijwel uisluitend in de kustwateren voor te komen.

Kokmeeuw 1996/97 -1993/99Kokmeeuw okt/nov

oMMw lehtait lu.vlul tiWiuv Ithftnn li"»lul a k f w (oWmrt

D dadjan aptfrwl auatoprfec/iin ap/maf luatoeDctec/iait

5 10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 26 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Kokmeeuw over het tijdvak 1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Uit de verspreidingskaarten blijkt dat de Kokmeeuw het meest talrijk is voor deHollandse kust, met name in het zuidelijk deel van de kustrivier.

Trend op het NCPIn figuur 27 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1984/85 t/m1998/99 gegeven voorde kustzone (< 20 m). De gepresenteerde waardeis een gemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode van oktobert/m maart. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indicator vaneen mogelijke trend toegevoegd.

KokmeeuwGam.Oichl. N/km:

2.S

1.5-

0.5

6588 8780 6990 9192 9394 9S96 9793S4S5 6607 88S9 W9T 9393 9495 9697 9899

solzoanan

Figuur 27 Trend van de Kokmeeuw in het kustgebiedvan oktober t/m maart

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 72

Page 73: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Uit de figuur blijkt geen duidelijke trend. De dichtheden variëren globaaltussen 1 en 2 vogels per km2. Dit komt globaal overeen met 5.000 -10.000 exemplaren. Dit is slechts een klein deel van de aantallen Kok-meeuwen die in Nederland overwinteren. De aantallen op zee wordenmede bepaald door de strengheid van de winter. Wanneer binnenwaterenzijn dichtgevroren wijken grote aantallen meeuwen uit naar zee. Uit debetere analyse van de laatste jaren blijkt dat een aanzienlijk deel van deKokmeeuwen geassocieerd met visserij voorkomt (het witte deel in degrafiek).

Primaire analyseDe Kokmeeuw kan als graadmeter alleen worden bezien in relatie tot deandere soorten meeuwen die langs de kust voorkomen, Feitelijk is hetaantal Kokmeeuwen dat op zee wordt vastgesteld slechts een klein deelvan de in Nederland overwinterende dieren, Aantalsfluctuaties kunnen eengevolg zijn van populatieveranderingen, alsmede van de voedselbeschik-baarheid in het binnenland als op zee. Eventuele structurele veranderingenin hun voorkomen op zee behoeven dan ook nader onderzoek naar deoorzaken.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 73

Page 74: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.14 Storm meeuw - Larus canus

BeschermingVoor de Stormmeeuw zijn geen speciale beschermingsmaatregelen vankracht.

PopulatieIn Rose & Scott (1997) wordt de populatie geschat op 1.600.000, meteen 1 % norm van 16.000.In Europa broeden naar schatting 524 000 paar Stormmeeuwen, met degrootste populaties in Noorwegen, Zweden, Groot-Brittannië, Finland enDenemarken (Bourne & Whtlde 1997). Sinds 1890 is de soort in Europasterk in aantal toegenomen en werden veel nieuwe broedgebieden bezet.Deze toename wordt onder meer toegeschreven aan minder vervolging,eutrofiëring van binnenwateren en het in toenemende mate foerageren opmenselijk afval (Goethe 1980, Boume & Whilde 1997). In veel broedge-bieden (Noorwegen, Denemarken, Estland, Schotland), maar ook in Ne-deriand, is de laatste jaren echter sprake van een duidelijke afname van deaantallen, veroorzaakt door o.a. predatie (Vossen en ontsnapte Nertsen),biotoopverlies en verstoring (Bourne & Whilde 1997).Hoewel de soort mogelijk reeds eerder in ons land broedde, werden deeerste (gedocumenteerde) Nederlandse broedgevalten van de Storm-meeuw vastgesteld in 1908 op Rottumeroog (van Pelt Lechner 1908). Inhet Deltagebied broedde de soort vanaf 1909 (mogelijk vanaf 1907) in deFlaauwers-Weevers Inlagen op Schouwen (Vijverberg 1925). Daarnabreidde de soort zich uit tot Noord-Holland, Zuid-Holland en het binnen-land. De aantallen bleven laag tot 1963, toen in Nederland voor het eerstmeer dan 1000 paar tot broeden kwamen. Een sterke toename volgde tot1985, toen er ruim 11 000 paar broedden. In de jaren daarna namen degrote kolonies in de duinen van Noord- en Zuid-Holland sterk in betekenisaf door predatie door Vossen. Een deel van de vogels verplaatste zich naarhet 'binnenland' van Noord-Holland, waar wordt gebroed op gebouwen,naar het Waddengebied en - in geringe mate - naar het Deltagebied (Keijl& Arts 1998). De laatste jaren broeden er ongeveer 6500 paar in Neder-land, vooral in het Waddengebied (ruim 60%, met de grootste kolonie opTexel). In het Deltagebied broedden de laatste jaren 600-700 paar Storm-meewen.

Tabel 5. Populatiegrootte (broedparen) en trend van de Stormmeeuw inEuropa, Nederland en Delta (+toename, ± stabiel, - afname) en percenta-ge van gebied genoemd in kop van kolom.

V jaar trend EU NL bronBourne & Whilde 1997van Dijk et ai, 1998

^Meiningeref 3/(1999)

Voorkomen langs de Nederlandse kustIn Nederland liggen de meeste broedplaatsen op korte afstand van dekust, maar er wordt op diverse plaatsen in het binnenland door kleineaantallen gebroed. De soort broedt vaak in kolonies, die maximaal totenige honderden paren groot zijn. De nesten liggen meestal op spaar-zaam begroeide bodems, op steenhopen, tussen spoorrails en in duinge-bieden. In Nederland wordt vaak gebroed in of nabij kolonies van Zilver-meeuw en Kleine Mantelmeeuw. Veel kolonies langs de kust van Noord-en Zuid-Holland zijn recent vrijwel verlaten wegens de komst van de Vos,Met name in Noord-Holland wordt daardoor in toenemende mate ge-broed op daken van gebouwen e.d. (Keijl & Arts 1998).

EuropaNederlandDelta

524 0006500

665

1990s1996

1996-98 ±

X

1%<1 %

X

X

10%

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 74

Page 75: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Van de Nederlandse kust zijn in Camphuysen & van Dijk (1983) alleen gege-vens vermeld van de Hondsbossche Zeewering. De soort is daar het gehele jaaraanwezig met een aantalspiek in juni/juli, de laagste aantallen werden in au-gustus/september vastgesteld. Het hoge aantal in juni-juli houd verband metde (toenmalige) aanwezigheid van een broedkolonie in de Schoorlse duinen.Hierdoor is de betrokken telpost niet representatief voor het voorkomen tangsde Nederlandse kust.

Rguur 28 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanStormmeeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per tweemaan-delijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt (D), apr/mei(E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 75

Page 76: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

VoedselIn het Deltagebied broedende meeuwen foerageren het meest op (gemaaide)graslanden en op geploegde akkers, waar ze wormen en insekten(larven) etenSchelpdieren worden verkregen door kleptoparasitisme, vooral bij ScholekstersVuilnisbelten worden gedurende de broedtijd weinig door Stormmeeuwen be-zocht, Diverse malen werd waargenomen dat Stormmeeuwen eieren en jongevan kustbroedvogels aten (Hoekstein 1996, RIKZ).Op zee worden Stormmeeuwen veelvuldig foeragerend boven stroomnadenwaargenomen, Het voedsel bestaat daar vermoedelijk uit kleine ongewervel-den. Ook deze soort volgt vissersschepen.

Verspreiding NoordzeeUit Stone et al. (1995) blijkt de Stormmeeuw overwegend een kustgebondensoort die, net ais de Kokmeeuw, ook over de Noordzee trekt. De hoogstedichtheden zijn in de winter in het zuidwestelijk deel van de Noordzee waargenomen.Uit Skov et al (1995) blijkt de gehele kuststrook van Denemarken tot en methet Kanaal het overwinteringsgebied voor deze soort met de hoogste dichthe-den langs de Duitse en Nederlandse kust.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de Storm-meeuw in het gehele kustgebied regelmatig voor te komen en in zeer lagedichtheden ook offshore. Concentraties doen zich voor in de omgeving vanbroedkolonies, De soort is vooral overwinteraar. De aantallen worden medebeïnvloed door de strengheid van de winter. Wanneer veel binnenwaterendichtvriezen wijken de meeuwen uit naar zee.

Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 29a. Stormmeeuwen blijken hettalrijkst in het najaar en de winter. Globaal lijken de piekaantallen te variërentussen 30.000 en 100.000 vogels; doch deze soort berekeningen kunnen nuniet verantwoord worden uitgevoerd.

In figuur 29b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in december/januari De Stormmeeuw blijkt in deze periodevrijwel uitsluitend in de kustwateren voor te komen.

dcHhadrVknf

aco

Stormmeeuw 199^97 -1998/99

cfct/nwfeb'mrt luVW cWnov fEtfim [uVM rttfnm let/trn MVIiiatfaep dealen apwmel aup/sep tiecüen sertaei aitfsep dgolan apr/mei

seizoenen

Stormmeeuw dec/jan

5 10 15 20 25 30 35 40

Diepte

Figuur 29 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Stormmeeuw over het tijdvak 1996/97-1998/99 inaantallen per km2

Ecosysteemdoeten Noordzee: Vogels 76

Page 77: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Trend op het NCPIn figuur 30 is de trend aangegeven van de aantallen broedparen van deStormmeeuw in het Deltagebied. De ontwikkelingen in het Deltagebiedzijn uitgebreid beschreven in Meininger et al. (1999). Voor verdere analysevan de Nederlandse populatie is te weinig tijd beschikbaar.In figuur 31 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1984/85 t/m1998/99 gegeven voor de kustzone (< 20 m). De gepresenteerde waardeis een gemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode van oktobert/m maart. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indicator vaneen mogelijke trend toegevoegd.

Stormmeauw - Delta

! p i • " • *

Figuur 30 Trend in aantallen broedparen van de Stormmeeuw in hetDeltagebied.

De aantallen broedparen in het Deltagebied vertonen een toenemendetrend. Een deel van de trend kan het gevolg zijn van verbeterde methodenvan inventarisatie omdat niet altijd voldoende tijd is geïnvesteerd in hetcompleet inventariseren van alle kolonies. In grote lijn lijkt het er echter opdat de toename van de Stormmeeuw, met jaarlijkse fluctuatie, zich al van-af het begin van de jaren zestig voordoet.Langs de kust van Noord- en Zuid-Holland hebben zich vanaf het middenvan de jaren tachtig aanzienlijke veranderingen voorgedaan. Enkele dui-zenden paren Stormmeeuwen zijn hier verdwenen. (Keijt & Arts 1998). Erlijkt echter geen directe invloed te zijn op de aantallen broedvogels vanhet Deltagebied.

Qem.DIcht. N/km*Stormmeeuw

2 •

1.5 -

1

0.5 •

0 • 1

. .••iri.

"- •:

>

• '

1 1

> " , • - . / ;

,V

85S6 8788 69Q0 0193 9394 9596 9798

6485 S6S7 8889 9091 9293 9495 9697 9899

seizoenen

Figuur 31 Trend van de Stormmeeuw in het kustgebied vanoktober t/m maart

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 77

Page 78: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Uit de figuur valt mogelijk af te leiden dat de aantallen Stormmeeuwen,die overwinteren langs de Nederlandse kust in de periode 1984 -1990 zijntoegenomen en daarna ongeveer gelijk zijn gebleven. Wanneer de data-base volledig is gereviseerd kunnen de nauwkeurigheden van de uitge-voerde tellingen worden bepaald en kan worden bezien of er werkelijk eentoename was.In de gegevens van de recente jaren (gereviseerde database) valt op dat eengroot deel van de Stormmeeuwen geassocieerd voorkomt met visserij.

Primaire analyseDe Stormmeeuw kan als winter-graadmeter alleen worden bezien in relatie tajtde andere soorten meeuwen die langs de kust voorkomen.De Stormmeeuw broedt pas (weer ?) sinds 1908 in Nederland. De popu-latiegroei begon pas echt in de jaren zestig nadat de vervolging van demeeuwen verminderde. Na de herkoionisatie van de Vos in de Nedelandseduinen daalden de aantallen weer. De toekomst voor de Stormmeeuw ligtvooral op eilanden en voor Vossen ontoegankelijke plekken.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 78

Page 79: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.15 Kleine Mantelmeeuw -Larusfuscus

BeschermingVoor de Kleine Mantelmeeuw zijn geen speciale beschermingsmaatrege-len van kracht.

PopulatieDe Kleine Mantelmeeuw broedt algemeen in streken met een gematigd totsubarctische klimaat van IJsland tot noordoost Rusland en zuidelijk tot Portu-gal. In West Europa liggen de meeste broedkolonies op korte afstand van dekust, maar in het oostelijk deel van het verspreidingsgebied wordt ook ver inhet binnenland gebroed. Kleine Mantelmeeuwen zijn trekvogels en een grootdeel van de Westeuropese populatie trekt in het najaar naar de overwinte-ringsgebieden aan de Middellandse Zee en de Atlantische kusten van Zuid-Europa en West-Afrika.De weretdpopulatie wordt geschat op meer dan 205.000 paar waarvan eengroot deel in Europa broedt. In West Europa bevinden de grootste aantallenbroedparen zich in Groot Brittannië (43.100 paar) en Nederland (20.000 paar)(üoyd et al. 1991, Spaans & Noordhuis 1989). Ook deze soort is in de twintig-ste eeuw in vrijwel het gehele verspreidingsgebied toegenomen. De KleineMantelmeeuw vestigde zich in 1926 als broed vogel in Nederland en in de tus-senliggende 65 jaar nam de populatie in hoog tempo toe tot het huidige totaalvan ongeveer 20.000 paar (Spaans & Noordhuis 1989).

De eerste broedvogels komen in februari - maart terug op de kolonie ende meeste Nederlandse broedkolonies zijn in de tweede helft van april be-zet. Het Jegsel, drie eieren groot, wordt in de eerste twee weken van meigelegd. De hoogst bekende leeftijd is ruim 26 jaar (Rydzewski 1978).Sinds het begin van de 20e eeuw is het broedgebied van de Kleine Man-telmeeuw sterk uitgebreid en zijn de aantallen sterk toegenomen. Dezetoename wordt onder meer toegeschreven aan verminderde verstoringdoor mensen (rapen van eieren, schieten) in combinatie met een toenamevan voedselbeschikbaarheid door commerciële visserij en vuilstortplaatsen.De totale Noordwest-Europese populatie omvat tegenwoordig ten minste250 000 broedparen (Pons & Yésou 1997, Spaans 1998a). De eerstebroedgevallen van de Kleine Mantelmeeuw in Nederland werden vastge-steld in 1926 (drie paar op Terschelling; Haverschmidt 1942), de eerstebroedgevallen in het Deltagebied in 1929 (drie paar op Schouwen [Ardea19: 26-27], mogelijk a! eerder [Werkgroep Avifauna Natuur- en Vogel-wacht Schouwen-Duiveland 1986]). Daarna is de Nederlandse populatietot in de jaren zestig onder de 100 paar gebleven. Tussen 1960 en 1970groeide de populatie spectaculair: vrijwel iedere drie tot vier jaar verdub-belde het aantal broedparen. Inmiddels is de Nederlandse populatie ge-groeid tot 50 000 paar In 1996. De belangrijkste kolonies liggen in hetWaddengebied (totaal 22 000 paar) en de Delta (totaal c. 27 000 paar).De Hollandse duinen, met nog slechts 900 paar in 1996, zijn grotendeelsverlaten door de komst van de Vos. Wel komt de soort in stedelijke gebie-den achter de Hollandse duinen in toenemende mate tot broeden op ge-bouwen (van Dijk et at. 1998, Spaans 1998a).

Ecosysteemdoeien Noordzee: Vogels 79

Page 80: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Tabel 6. Populatiegrootte (broedparen) en trend van de Kleine Mantelmeeuw inNoordwest-Europa, Nederland en Delta (+toename, ± stabiel, - afname,->• recente trendwijziging) en percentage van gebied genoemd in kop vankoiom.

N jaar trend NW-EU NL bronNW-Europa >25O 000 1980s + x x Pons & Yésou 1997Nederland 50 000 1996 + 20% x van Dijk et al. 1998Delta 26 257 1996-98 + 11% 54% Meiningereta/(1999)

Figuur 32 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanKleine Mantel meeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergegeven pertweemaandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt(D), apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 80

Page 81: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

VoedselKleine Mantelmeeuwen zijn omnivoren en hebben een groot aantal strate-gieën om aan voedsel te komen. Een deel van het voedsel wordt achter vis-sersschepen bemachtigd maar ook aan de oppervlakte zwemmende scholenkleine vis, zoals Sprot, zijn een belangrijke voedselbron. Ook andere voed-selbronnen zoals crustaceeën, bivalven en garnalen kunnen van tijd tot tijdbelangrijk zijn, De laatste jaren ontwikkelt ook deze soort zich tot een echtevuilnisbelten schuimer en kunnen ook ver in het binnenland Kleine Mantel-meeuwen worden gezien.Het voedsel is zeer divers en bestaat o.a. uit vis, visafval, regenwormen enallerlei menselijk afval. Kleine Mantelmeeuwen zoeken hun voedsel vaak totop vele tientallen kilometers van de kolonie.

Voorkomen langs de Nederlandse kustHet aantal langstrekkende Kleine Mantetmeeuwen is alleen bij de Honds-bossche Zeewering consequent bijgehouden. De soort is in de periode maart- oktober een algemene verschijning aan de Nederlandse kust. Op veel zee-trektetposten kan moeilijk onderscheid worden gemaakt tussen slaaptrek,foerageerbewegingen en echte trek.In Nederland worden de twee westelijke ondersoorten regelmatig als door-trekker waargenomen. Het gaat hierbij om vogels uit Groot-Brittannië, De-nemarken en west Scandinavië. De derde ondersoort, Larus f. fuscus, trektvanuit oost Scandinavië in zuidoostelijke richting naar zijn overwinterings-gebied in oost Afrika en is hierdoor in ons land zeldzaam.De najaarstrek naar de kusten van zuid Europa en west Afrika speelt zich inNederland in augustus en september af. In februari komt de voorjaarstrekop gang maar de aantallen nemen tot in april toe.Gedurende de laatste 25 jaar overwinteren vooral volwassen vogels in toe-nemende mate in meer noordelijke gebieden waaronder Groot Brittannië enNederland (Baker 1980).

Verspreiding NoordzeeUit Stone et al. (1995) blijkt de Kleine Mantelmeeuw weliswaar een kustge-bonden soort, doch een die veel verder de zee optrekt dan andere kust-broedvogels. De maximale dichtheden zijn vastgesteld in april/mei, voor eendeel dus gedurende de voorjaarstrek, en zowel aan de westkust van Enge-land en Schotland als langs de kust van België tot Denemarken.Skov et al (1995) geven een Noordzeebreed beeld van het voorkomen vandeze soort, waar de zuidelijke en oostelijke Noordzee als belangrijkste ge-bieden naar voren komen. Zij onderscheiden een aantal gebieden van inter-nationale betekenis; een stukje Hollandse kust in het najaar, het Skagerrakin het voorjaar, een ander stukje Hollandse kust en de Waddenkust in Mei-Juni en weer een andere stuk Hollandse kust in juli-augustus.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de Klei-ne Mantelmeeuw in een zeer brede strook langs het gehele kustgebied re-gelmatig voor te komen. Uit de verspreidingskaarten van 1993-99 wordt ditbeeld bevestigd.Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 33a. Kleine Mantelmeeuwenoverwinteren vooral zuidelijker dan de Noordzee en trekken vanaf maartweer naar de broedgebieden. Langs de Nederlandse kust zijn ze het talrijkstin de zomer tijdens het broedseizoen. De oudervogels trekken tot 60 km dezee op om voedsel voor de jongen te verzamelen. Goede schattingen vande aantallen in deze tijd zijn nog niet beschikbaar; globaal ligt het aantal ineen orde van grootte van 30.000 voor het NCP.

In figuur 33b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in juni/juli.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 81

Page 82: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Kleine Mantelmeeuw 1996/97 -1998/99Kleine Mantelmeeuw

ju n/ju I

000okfnov feb/mtt ijrv|ul okvnov febrtnrt |ui)/|til okt/nov foWmrt M u lte üK/iün apN'moi aunteBp doe/Ion aprtral auflteepdec/ian aprfmoi

saizoenen

0 5 10 15 20 25 30 35 40diepte

Figuur 33 Gemiddeld seizoensvertoop over het gehele NCP en verdelingover de diepteklassen van de Kleine Mantelmeeuw over het tijd-vak 1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Trend op het NCPDe ontwikkelingen van de Kleine Mantelmeeuw in het Deltagebied zijnbeschreven in Meininger et al. (1999). Doordat van verschillende koloniesgeen complete en betrouwbare reeks van tellingen aanwezig is van voor1993, kan nog geen aantalsontwikkeling voor het Deltagebied worden ge-schetst. Globaal kan worden aangegeven dat de populatie nog steedsgroeit en vanaf 1996 circa 26.000 broedparen omvat, nader onderzoekmoet uitwijzen of ontwikkelingen langs de Hollandse kust hierop van in-vloed zijn geweest.

In figuur 34 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1986 t/m 1998gegeven voor de kustzone (< 20 m). De gepresenteerde waarde is eengemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode van april t /m sep-tember, Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indicator van eenmogelijke trend toegevoegd.

Kleine Mantelmeeuw

1987 1989 1991 1993 1995 1997 19991986 1988 1990 1992 1994 1996 1998

jaren

Figuur 34 Trend van de Kleine Mantelmeeuw in het kustgebied van aprilt/m september

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 82

Page 83: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Uit de figuur blijkt geen duidelijke trend. Van de Kleine Mantelmeeuw isbekend dat deze gedurende een zomer bepaalde gebieden op de Noord-zee frequent bezoeken. Wanneer een dergelijk gebied wel/niet binnen detellingen valt, kan behoorlijke invloed hebben op de gemeten dichtheden.Gedurende het broedseizoen foerageert een behoorlijk deel van dezemeeuwen verder op zee. Tijdens de tellingen worden dan dicht bij de kustvooral vogels aangetroffen tijdens de voedseltrek. Verderop zee wordenfoeragerende groepen gezien. Slechts een tamelijk klein deel van de KleineMantelmeeuwen wordt geassocieerd met visserij aangetroffen, het over-grote deel foerageert op open water zonder associaties met menselijkeactiviteiten.Het totaal aantal Kleine Mantelmeeuwen zoals dat geschat wordt voor hetNCP bedraagt circa 30.000.

Primaire analyseAlle grotere kolonies (> 2500) met hun foerageergebieden moeten wor-den beschouwd als gebieden van internationale betekenis. Het gaat danvooral om de Schouwen/Voordelta, Maasvlakte/Zeegebied rond Eurogeultot Scheveningen, Terschelling tot Schiermonnikoog met de aanliggendestrook zee van circa 60 km breed.De Kleine Mantelmeeuw is een nieuwkomer in Nederland en lijkt natuur-lijk ecologisch veel op zijn naaste verwant de Zilvermeeuw. In de zestigerjaren werd de Zilvermeeuw stelselmatig vervolgd, terwijl in dezelfde kolo-nies de Kleine Mantelmeeuw werd gekoesterd. Mogelijk dat dit heeft bi-jgedragen tot de plotselinge populatiegroei.Daar waar berde soorten samen voorkwamen was de Kleine Mantel-meeuw meer op zee gericht dan de Zilvermeeuw. De Kleine Mantel-meeuw ontwikkelt zich echter tot een soort vervanger van de Zil-vermeeuw. Men ziet toenemende aantallen in de winter en een toenamein het binnenland.De Kleine Mantelmeeuw op zee is een graadmeter voor het voorkomen vanvoedsel. Nader onderzoek naar de ecologie van op zee foeragerende KleineMantelmeeuwen is dringend gewenst. Uit de vliegtuigtellingen blijkt in iedergeval dat het voorkomen van de Kleine Mantelmeeuw op zee niet overwe-gend door de beschikbaarheid van discards wordt beïnvloed.Als broedvogel is het een graadmeter voor de beschikbaarheid van broedge-bied in combinatie met foerageergebieden op de Noordzee.

, Geblazen van iplernatlojialo betekenissamenhangend meibroedgebteden

Kleine Mantelmeeuw

Figuur 35 Gebieden van internationale betekenis, in samenhang met debroedgebieden, voorde Kleine Mantelmeeuw.

Ecosysteemdoelen Noordzee; Vogels 83

Page 84: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.16 Zilvermeeuw - Larus argentatus

BeschermingVoor de Zilvermeeuw zijn geen speciale beschermingsmaatregelen vankracht.

PopulatieDe Zilvermeeuw komt in een groot aantal ondersoorten wijd verspreid overhet noordetijk halfrond voor. De omvang van de wereldpopulatie wordt ge-schat op 2.000.000 paar (Lloyd et al. 1991) waarvan er aan de Noordzeeenkele honderdduizenden broeden. In Nederland bevinden zich langs dekust vele kolonies met in totaal bijna 80.000 broedparen.Al tientallen jaren worden pogingen ondernomen om de aantallen broeden-de Zilvermeeuwen te beperken. De gebruikte methoden variëren van hetschudden of vernietigen van de eieren tot het doden van de adulte vogels.Hoewel deze beheersingrepen soms lokaal tot een lichte teruggang van deaantallen leidden, groeide de populatie in de jaren zeventig gestaag. Dezegroei duurt echter alleen nog in het deltagebied voort. Op de Waddeneilan-den nemen de aantallen af doordat de hoeveelheid beschikbaar voedsel isafgenomen, onder andere door het afdekken van de lokale vuilnisbelten,overbevolking in de grote broedkolonies en concurrentie om voedsel metKleine Mantelmeeuwen. Ook de mortaliteit van uitgevlogen jongen is toe-genomen. Deze foerageren de eerste maanden rond het eÜand waar zemoeten concurreren met grote aantallen meer ervaren onvolwassen enadulte vogels. In het Hollands duingebied is het aantal broedparen, vooraldoor de aanwezigheid van Vossen Vulpes vulpes, met ongeveer 50% afge-nomen (Spaans & Noord hu is 1989).

Zilvermeeuwen broeden voor het eerst vanaf een leeftijd van vier a vijfjaar.Zilvermeeuwen beginnen omstreeks half april met broeden. Het legsel vanmaximaal drie eieren wordt gedurende circa 28 dagen door beide ouder-vogels bebroed. De eerste jongen vliegen ongeveer 50 dagen later uit.Chabrzyk & Coulson (1976) berekenden een jaarlijkse adulte sterfte van 6,5%

De Noordwest-Europese populatie wordt geschat op 739 000-835 000broedparen (Merne 1997a). De Nederlandse populatie werd in het beginvan deze eeuw op slechts enige duizenden paren geschat (Spaans 1998b).De groei naar de huidige stand verliep in een tweetal fasen, allereerst eensterke groei tussen 1916 (2830 paar) en 1939 (24 000 paar). Daarnaschommelden de aantallen in de periode 1940-1970 tussen de 13 000 en24 000 paar. Na deze periode groeide de populatie andermaal sneller: in1982 waren er al 85 000 paar en de top werd bereikt in het midden van dejaren tachtig met bijna 90 000 paren. Sindsdien is de populatie vrijwel jaar-lijks iets afgenomen en in 1996 kwamen er nog maar 68 000 paar Zilver-meeuwen tot broeden. De verdeling Waddzee/ Deltagebied is inmiddelsbijna 50/50, In de Hollandse duinen, vanouds een belangrijk broedgebiedvoor deze soort, zijn de aantallen na de komst van de Vos flink achteruitge-gaan. In 1996 kwamen hier nog slechts enkele duizenden paren tot broe-den, vooral op voor de Vos onbereikbare plaatsen (van Dijk et al. 1998,Spaans 1998b).

Tabel 7, Populatiegrootte (broedparen) en trend van de Zilvermeeuw in Noordwest-Europa,Nederland en Delta (+ toename, t stabiel, - afname) en percentage van gebied ge-

^ noemd in kop van kolom.

NNW-EuropaNederlandDelta

800 00068 00030150

jaar trend NW-EU NL bron1990s1996

1996-98

x x Merne 1997a9% x van Dijk et al. 19984% 44% Meiningere£a/(1999)

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 84

Page 85: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Figuur 36 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanZilvermeeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per twee-maandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt (D),apr/mei (E) en jun/jul (F),

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 85

Page 86: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

VoedselOok Zilvermeeuwen zijn echte omnivoren die hun voedsel op uiteenlopendewijze kunnen bemachtigen. Binnen de populatie bevinden zich echter altijdeen aantal specialisten. Een deel legt zich toe op scheSpdteren, afval of vis-serij. De laatste jaren heeft een groot deel van de populatie zich toegelegdop het foerageren op vuilnisbelten. Deze constante voedselbron is vermoe-delijk een van belangrijke factor achter de onstuimige groei die het aantalZilvermeeuwen in Nederland heeft doorgemaakt.

Trek langs de Nederlandse kustZilvermeeuwen zijn het gehete jaar in groot aantal aan de kust aanwezig,vaak in de buurt van havens en vissersschepen. Hierdoor is het doorgaansonmogelijk om lokale verplaatsingen van "echte" trek te onderscheiden. Erzijn dan ook op geen van de zeetrek-telposten stelselmatige tellingen vanlangstrekkende exemplaren verricht.Na het broedseizoen verspreiden de vogels zich langzaam over de gehelekust en zuidelijke Noordzee waarbij de jonge en onvolwassen vogels verderwegtrekken dan adulten. Ook nu worden de grootste concentraties gevon-den in havens, vuilnisbelten en op andere plaatsen waar voedsel eenvoudigte bemachtigen is. Vanaf oktober trekken noordelijker broedvogels de kust-gebieden van de zuidelijke Noordzee binnen. Het wintermaximum wordt innovember bereikt.

Verspreiding NoordzeeStone et al, (1995) vermelden tot zeer hoge dichtheden (3 tot >5 per km2)met een maximum van 10 per km2 in verschillende delen van de Noordzeein de periode van oktober tot en met april, gedurende het broedseizoen zijde dichtheden aanzienlijk lager en is de verspreiding vrijwel beperkt tot dekustzones.De winterverspreiding zoals geschetst in Skov et al 1995 omvat de geheleNoordzee met grote (internationaal belangrijke) concentraties zowel aan dekust als offshore.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt een ver-gelijkbaar beeld. In de winter komt de Zilvermeeuw over het gehele NCPvoor. In de broedtijd is de verspreiding beperkt tot de kustzone met lagedichtheden verspreid over het NCP. Het globale beeld voor de jaren 1993-99 bevestigt dit beeld.

Het seizoen verloop is weergegeven in figuur 37a. Zilvermeeuwen blijken hetmeest talrijk in de winter. In figuur 37b is de verdeling van de waarnemin-gen over de diepteklassen aangegeven in dec/jan.

Ziivamieauw 1936/97 • 1996/99 dichtheid

6.00 --

4.00 --

2.00 --

0,00oki/nov iBts/mn (un/|ul oJ#«av feb/mrt |utV|ul oKt/novlsb/mit |un/|ul

nug/sop rteoïan apr/melaug/sep ctec/|anajWmei aug/eep decflanapi/mel

Zilvermeeuw feb/mrt

10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 37 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdelingover de diepteklassen van de Zilvermeeuw over het tijdvak1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 36

Page 87: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Trend op het NCPDe ontwikkelingen van de Zilvermeeuw in het Deltagebied zijn beschrevenin Meininger et al. (1999). Doordat van verschillende kolonies geen com-plete en betrouwbare reeks van tellingen aanwezig is van voor 1993, kannog geen aantalsontwikkeling voor het Deltagebied worden geschetst. Glo-baal kan worden aangegeven dat de populatie stabiel is op een niveau vancirca 25.000-30.000 paren.

In figuur 38 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1984/85 t/m1998/99 gegeven voor de kustzone (< 20 m). De gepresenteerde waarde iseen jaargemiddelde van de gemeten dichtheden. Een vijfjarig voortschrij-dend gemiddelde is als indicator van een mogelijke trend toegevoegd.

Zilvermeeuw

1987 1989 1991 1993 1995 19971986 1988 1990 1992 1994 1996 1998

jaren

Figuur 38 Trend van de Zilvermeeuw in het kustgebied, jaargemiddeld.

Uit figuur 38 blijkt een toenemende trend van het jaargemiddeld aantalZilvermeeuwen in het kustgebied. Deze trend is nog onder voorbehoud.De revisie van de database is onder andere om meer duidelijkheid te kun-nen verschaffen over de rol die de visserij speelt in het voorkomen van de-ze soort. Uit de gegevens van de laatste drie jaren blijkt in ieder geval datdeze rol zeer groot is.

Primaire analyseDe Zilvermeeuw lijkt immer vervolgd, tot op de dag van heden. Waar-schijnlijk werd de soort in het begin van deze eeuw zo zwaar geëxploi-teerd dat er weinig overgebleven waren. Met het toenemen van de besch-erming leek ook de populatie te groeien. Tot in de jaren zestig werd desoort nog als schadelijk beschouwd en werden op grote schaal eierengeschud en geolied, na die tijd nam de vervolging af en groeide de popu-latie weer door.Deze soort lijkt tevens te hebben geprofiteerd van de toename van debevolking, de welvaart en de kustontwikkelingen. Vuilnisbelten en visseri-jdiscards lijken niet zo'n belangrijke rol te hebben vervuld bij de voort-planting zelf, maar wel bij het overleven van de eerste winter.De eerste tekenen van een eind aan de populatiegroei werden bemerkt inde grotere dichte kolonies waar het broedsucces afnam. Na de komst vande Vos in de Hollandse duinen nam de populatie verder af.Schade in broedkolonies van sterns door Zilvermeeuwen blijkt veelal terugte voeren op het gedrag van een zeer klein aantal individuen of beïn-vloeding van de bodem/vegetatie door de bemesting, waradoor hetbroedgebied voor de sterns ongeschikt wordt. Onjuist uitgevoerde bestrij-ding van Zilvermeeuwen blijkt vaak te leiden tot een verspreid gaan broe-den, wat de vervolging moeilijk maakt en waardoor soms broedgebied vanandere kustbroedvogels in beslag wordt genomen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 87

Page 88: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.17 Grote Mantelmeeuw - Larus marinus

BeschermingVoor de Grote Mantelmeeuw zijn geen speciale beschermingsmaatrege-len van kracht.

PopulatieDe Grote Mantelmeeuw broedt in het noord Atlantische gebied aan de kusteivan Canada en de Verenigde Staten tot in Europees Rusland. In Europa broe-den de meeste dieren in Schotland (16.300 paar) en Noorwegen (50,000 paa )(Lloyd et al. 1991). De wereldpopulatie wordt geschat op 240.000 paar. Ookdeze soort heeft in de twintigste eeuw zijn broedareaal naar het zuiden uitge-breid en is in zijn gehele verspreidingsgebied toegenomen (Lloyd et al, 1991)Evenals bij veel andere soorten zeevogels weerspiegelt deze groei waarschijnlieen sterk verhoogde overleving door een verbeterde voedselsituatie.

De Grote Mantelmeeuw broedt vanaf het vierde of vijfde jaar. Het legsel,meestal drie eieren groot, is eind april compleet. Na een broedduur van 28 dagen en een opgroei periode van circa 8 weken vliegen de jongen in augustusuit. Zoals bij veel soorten meeuwen het geval is, is het broedsucces tussen verschillende jaren en kolonies zeer variabel.

VoedselDe Grote Mantelmeeuw is een alleseter en heeft een veelzijdig menu waarbijook kleinere vogels zoals Papegaaiduikers op het menu staan. Het overgrotedeel van het voedsel op het NCP zal bestaan uit vis en visafva! en ander afval.

Trek langs de Nederlandse kustDe Grote Mantelmeeuw is aan de Nederlandse kust het gehele jaar in wisse-lend aantal aanwezig. De soort werd tijdens tellingen door de CvZ alleen bij dHondsbossche Zeewering systematisch geteld, De dieren die aan de Noordzeebroeden zijn voor het grootste deel standvogels. Broedvogeis van noordelijkerbroedgebieden zoals Noorwegen en Rusland trekken in het najaar weg om inzuidelijker streken de winter door te brengen, waarbij de jonge vogels verderzwerven dan de adulten (Lloyd et al. 1991). De najaarstrek begint in augustusen de aantallen nemen daarna toe tot in oktober. Van eind oktober tot en mejanuari zijn de aantallen redelijk stabiel. In februari begint de terugtrek naardebroedgebieden en neemt het aantal vogels af (Camphuysen en van Dijk 1983Vanaf april-mei zijn vrijwel alle adulte vogels terug op de broedgebieden enverblijven in ons tand uitsluitend onvolwassen dieren.

Verspreiding NoordzeeGedurende het broedseizoen zijn alleen rond de broedgebieden in Schotlanden Noorwegen nog aantallen van enige betekenis aanwezig (Tasker et al.1987, Stone et al, 1995). Na het broedseizoen nemen de aantallen op zee gestaag toe, met name in het noorden en zuidwesten van de Noordzee. Op deNoordzee wordt in begin februari het maximum aantal vastgesteld. Het voor-komen op zee is sterk beïnvloed door de aanwezigheid van vissersschepen. Inhet voorjaar is er, door de aanwezigheid van doortrekkende dieren sprake vankortdurende en sterk lokale aantalspieken.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de GroteMantelmeeuw in het gehele kustgebied, alsmede verspreid offshore voor tekomen. In figuur is een globale verdeling over de seizoenen 1993-99 gege-ven. Met name in de winter blijkt de Grote Mantelmeeuw een offshore soort.Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 40a, Grote Mantelmeeuwen blij-ken het talrijkst in het najaar in de periode oktober/november, wanneer noor-delijk broedende dieren hier arriveren.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 88

Page 89: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kusten Zee

Figuur 39 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanGrote Mantelmeeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergege-ven per tweemaandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B),dec/jan (C), feb/mrt (D). apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 89

Page 90: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

In figuur 40b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in oktober/november. De Grote Mantelmeeuw blijkt in deze pe-riode het zwaartepunt van de verspreiding in de kustwateren te hebben, maatoch ook verspreid offshore voor te komen.

Grote MantelmeBUW 199B/97 • 1998/99

dichtheid

2.00 T

Grote Mantelmeeuwokt/nov

oM/nw rsWmrt |utv)u! ohuwv lEttmit KJCVM OMAOT totfmrtd«/|anq)tAiwl auo'fop iMxïptt api/nwl (nrj'see

Betzoofien

0 6 10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 40 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Grote Mantelmeeuw over het tijdvak1996/97-1998/99 in aantallen per km2-

Trend NCPIn figuur 41 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1984/85 t/m1998/99 gegeven voor de kustzone (< 20 m) en de offshore zone van hetNCP. De gepresenteerde waarde is een gemiddelde van de gemetendichtheden in de periode van oktober t/m maart. Een vijfjarig voort-schrijdend gemiddelde is als indicator van een mogelijke trend toege-voegd.

Grote Mantelmeeuw - inshoreGem.Dichth. N/kmz

1

08586 8788 8990 9192 9394 9596 9798

8485 8687 8889 9091 9293 9495 9697 9899seizoenen

Figuur 41 Trend van de Grote Mantelmeeuw in het kustgebied van okto-ber t/m maart

Uit de figuur blijkt dat er geen trend is waar te nemen. Uit de meer re-cente tellingen blijkt dat een aanzienlijk deel van de Grote Mantelmeeu-wen direct geassocieerd met de visserij wordt aangetroffen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 90

Page 91: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kusten Zee

Grote Mantelmeeuw - offshoreGem.Dichth. N/km2

0,35-

0.3-

0.25-

0.2-

0.15-

0.1

0.05-

0-I.V

1 , - •

r -

u

•N

f—1

'•-

) i

•;" i rm' • i

e t

• Ï -

-•-

'-

8586 8788 8990 9192 9394 9596 97988485 8687 8889 9091 9293 9495 9697 9899

seizoenen

Figuur 42 Trend van de Grote Mantelmeeuw in het offshore- gebied vanoktober t/m maart

Ook in het voorkomen offshore van de Grote Mantelmeeuw is geen trendwaarneembaar. De dichtheden liggen veel lager dan aan de kust. Hetaandeel met visserij geassocieerde dieren is minder.

Voorlopige analyseDe Grote Mantel is evenals de Zilvermeeuw op zee is een graadmeter voorde mate van menselijk medegebruik van de Noordzee. Zonder de aanwe-zigheid van de mens zijn er maar weinig Grote Mantelmeeuwen aanwezig.

Ëcosysteemdoeien Noordzee: Vogels 91

Page 92: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.18 Drieteenmeeuw - Rissa tridactila

BeschermingVoor de Stormmeeuw zijn geen speciale beschermingsmaatregelen vankracht.

PopulatieDe Drieteenmeeuw broedt in grote kolonies op klifkusten in het noorden vanhet gehele noordelijk halfrond. In het West-Palearctisch gebied broeden demeeste paren in IJsland (400.000 paar), Noorwegen (510.000 paar) en Schot-land (356.600 paar) (Lloyd et al. 1991).Drieteenmeeuwen verblijven na de broedtijd op open zee. Vanaf de jarenveertig van de twintigste eeuw heeft de Drieteenmeeuw zijn broedgebiednaar het zuiden uitgebreid en in het gehele verspreidingsgebied is hetaantal broedparen toegenomen. Deze toename kan vermoedelijk voor eendeel worden toegeschreven aan het stopzetten van zowel de jacht opadulten als het verzamelen van eieren voor menselijke consumptie. Ter-zelfdertijd is door de veranderde visserijmethoden en de verhoogde visse-rij-activiteit het voedselaanbod in de vorm van visafval vergroot hetgeenmogelijk een positieve invloed op de overleving heeft gehad.

De beste broedplaatsen in de kolonies worden al vroeg in het jaar bezet.Het legsel, meestal twee eieren groot, is half mei compleet en wordt circa30 dagen door beide ouders bebroed. De eerste jongen vliegen begin au-gustus uit. Het merendeel van de Drieteenmeeuwen broedt voor de eerstemaal wanneer ze vier tot vijf jaar oud zijn. De hoogst bekende leeftijd is 21jaar (BTO in Cramp & Simmons 1983). Coulson & Wooler (1976) beschrij-ven de jaarlijkse modaliteit van volwassen Engelse Drieteenmeeuwen. Degemiddelde jaarlijkse mortaliteit van volwassen vogels ligt rond de 16 %,maar is voor mannetjes iets hoger dan voor vrouwtjes en is voor beideseksen het hoogst in het jaar volgend op de eerste broedpoging.

VoedselHet voedsel van de Drieteenmeeuw bestaat op de Noordzee vooral uit kleinevis en groter dierlijk plankton dat van het wateroppervlak wordt gepikt. Drie-teenmeeuwen kunnen echter ook ondiepe duiken maken waarbij een dieptevan ten hoogste 70 cm worden bereikt. Daarnaast wordt veel visserijafval, zo-als overboord gezette bijvangst en visingewanden, gegeten. Zeer regelmatig isgezien dat Drieteenmeeuwen zeer dicht bij Zeekoeten blijven. Zeekoeten ko-men echter zelden met een gevangen vis in de snavel aan de oppervlakte.Meestal wordt deze al onder water ingeslikt. Het is echter ook mogelijk dat hebij deze associatie vooral gaat om door de Heekoeten tot bij het oppervlak op-gejaagde vis en ongewervelden (Jones 1975).

Trek langs de Nederlandse kustDe Drieteenmeeuw is vanaf alle telposten consequent geteld.In de periode januari tot mei wordt de Drieteenmeeuw vrijwel steeds in kleineaantallen waargenomen. Tijdens stormen uit westelijke richtingen kunnen ze inde eerste drie maanden van het jaar echter opvallend algemeen zijn, Van beginjuni tot eind september was de soort ai iets talrijker. De hoogste aantallenDrieteenmeeuwen verschenen echter in de periode oktober-december. Hoewede hoogste aantallen steeds tijdens stormen werden waargenomen komt hetook voor dat er tijdens een storm geen Drieteenmeeuw wordt gezien. De soortwas het meest talrijk langs de Noordhollandse en Waddenkust, de meestewaarnemingen hadden betrekking op volwassen exemplaren. (Camphuysen envan Dijk 1983).

Ecosysteemdoelen Noordzee; Vogels 92

Page 93: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Figuur 43 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km btok vanDrieteenmeeuwen over de seizoenen 1993-1999, weergegeven per twee-maandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt (D),apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 93

Page 94: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Verspreiding NoordzeeDe grote lijn van de verspreiding van de Drieteenmeeuw over de Noordzee isdie van hoge dichtheden langs de kusten van Schotland en noordoost Enge-land en vrij lage dichtheden op de zuidelijke en oostelijke delen van de Noordzee. Tasker et al. (1987) geven voor deze zones alleen voor de maanden fe-bruari en maart dichtheden groter dan 1 per km2. In de zomer is de soort inzeer lage dichtheid aanwezig met vanaf oktober wat grotere aantallen.Skov et al 1995 schetsen een beeld van een Noord zee-breed voorkomen vande soort, waarbij een som van meer dan 1 miljoen dieren, zonder gebieden dials gebied van internationale betekenis zijn gedetermineerd.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt de Drie-teenmeeuw een soort die het zwaartepunt van zijn verspreiding offshore heeHet seizoenvertoop is weergegeven in figuur . Drieteen meeuwen blijken htalrijkst in de periode oktober/november, wanneer de broedvogels met hunjongen over de Noordzee uitzwermen. Zij zijn dan op het noordelijk deel vanhet NCP geconcentreerd. Midwinter zijn ze, offshore, regelmatiger over hetNCP voorkomend, waarna de aantallen in februari/maart het hoogste zijn inhet zuidelijke deel. In voorjaar en zomer komen ze vooral voor aan de west- epnoordzijde van het NCP. Opmerkelijk is de verspreiding in augustus met deconcentraties in het oosten van het NCP.

In figuur 44 is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassengegeven in oktober/november. De Drieteenmeeuw blijkt in deze periodenauwelijks in het ondiepe water voor te komen en de hoogste dichtheden tebereiken in wateren van 20-30 meter diepte, in casu het zeegebied van circa10- 60 km uit de kust

Drieteenmeeuw 1996/97 -1998/99

I I 'I I I I I I I I - I M

dichtheid Drieteenmeeuw okt/nov3.5 j

3 -2.5

seizoenen

5 10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 44 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Drieteenmeeuw over het tijdvak1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Trend op het NCPIn figuur 45 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1984/85 t/m1998/99 gegeven voor de offshore zone (> 20 m). De gepresenteerdewaarde is een gemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode vanoktober t/m mei. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indicatorvan een mogelijke trend toegevoegd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 94

Page 95: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

DrieteenmeeuwGem.Dicht. N/km

8586 8788 8990 9192 9394 9596 97988485 8687 8889 9091 9293 9495 9697 9899

seizoenen

Figuur 45 Trend van de Drieteenmeeuw in het offshore gebiedvan oktober t/m mei

Bij deze soort lijkt vanaf het begin van de jaren negentig een toenemendetrend aanwezig.Deze conclusie is nog onder voorbehoud omdat revisie van de databasenog moet plaatsvinden. Uit eerdere analyses is duidelijk geworden dat deruimtelijke spreiding van deze soort soms zeer specifiek kan zijn en vanjaar tot jaar kan verschillen. Pas nadat de ruimtelijke statistiek beschikbaaris gekomen kan hier verder onderzoek aan worden gedaan.

Voorlopige analyseOok voor deze soort geldt dat het oogsten van eieren de populatie langetijd heeft beperkt. Het broedseizoen blijkt voor deze kleine en echt aan zeegebonden meeuw een moeilijke periode. Er moet voldoende voedsel naarde jongen worden gebracht. Het jong kan alleen vliegvlug worden wan-neer dit voedsel van hoge kwaliteit is, meestal betekent dit zandspiering.Het niet aanwezig zijn van zandspiering in de omgeving van de kolonie(door natuurlijke oorzaken of weggevangen door visserij) betekent eenmislukking van het broedseizoen.Buiten het broedseizoen op open zee zijn drie soorten Drieteenmeeuw,Noordse Stormvogel en Zeekoet de meest algemene. De Drieteenmeeuwfoerageert overdag aan de oppervlakte, de Noordse Stormvogel doet dit's-nachts en de Zeekoet benut de dieper levende prooien.De voedselbeschikbaarheid, hetgeen niet gelijk is aan voedselaanwez-igheid, is de sluetelfactor voor het voorkomen. Jammer, dat we hier echterzo weinig van weten.De Drieteenmeeuw is ongevoelig voor verstoringen, matig gevoelig voorolievervuiling,

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 95

Page 96: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.19 Grote Stern - Sterna sandvicensis

BeschermingDe Grote Stern staat in bijlage 2 van de Conventie van Bern (strictly protectecfauna species). Dit houdt dit in dat passende en noodzakelijke maatregelen inde vorm van wetten en voorschriften moeten worden genomen om de soortbeschermen waarbij expliciet wordt verwezen naar het instrument van deruimtelijke ordening. De Grote Stern staat in bijlage 1 van de Vogel richtlijn. D timpliceert dat de gebieden die het meest geschikt zijn voor de instandhoudingvan de soort moeten worden aangewezen als speciale beschermingszone.De Grote Stern is een z.g. doelsoort (tz) uit het Nederlandse natuurbescher-mingsbeSetd. De Grote Stern is indicatorsoort in AMOEBE ten behoeve vanNederlandse waterbeleid. De Grote Stern staat op de Rode Lijst.

PopulatieGrote Sterns broeden aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. De broed-gebieden in het West-Palearctisch gebied liggen zeer verspreid aan de kustenvan de Oostzee, de Noordzee, de Atlantische kust van Frankrijk en Ierland, denoordelijke Zwarte Zee en op een klein aantal plaatsen aan de MiddellandseZee (Cramp 1985).

De wereldpopulatie wordt geschat op ongeveer 170.000 paren. De West-Palearctische populatie (exclusief de voormalige Sovjet-Unie) bestaat uitongeveer 50 000 paren, waarvan er ongeveer 11.000 in Nederland broeden (Rose& Scott 1997, Van Dijk et al. 1998). De grootste Nederlandse kolonies bevin-den zich op Griend in de Waddenzee en op de Hompelvoet in het Grevelin-genmeer en op de Hooge Platen in de Westerschelde. Daarnaast zijn er klei-nere, vaak tijdelijke kolonies op Texel, Schiermonnikoog en Rottum in deWaddenzee.Buiten de broedtijd verblijft de Grote Stern meestal in grote groepen langs dekust. Het grootste deel van de Nederelandse Grote Sterns overwintert in West'Afrika, slechts een klein gedeelte overwintert in Zuid-Europa, Noord-Frankrijken de Zeeuwse Delta. Na het broedseizoen trekken de meeste grote sterns viade kust van West-Europa naar de overwinteringgebieden, die zich grotendeelslangs de westkust van Afrika bevinden. In september zit het merendeel nog inNoordwest-Europa. Maar de eerste vogels hebben dan West-Afrika al bereikt.In oktober hebben de meeste vogels de Noordzee en de Oostzee verlaten. Indecember worden er nagenoeg geen grote sterns meer waargenomen boven20° NB. In januari trekt een deel om de Kaap de Goede Hoop heen langs dezuidoostkust van Afrika tot Mozambique (Brenninkmeijer & Stienen 1999).Grote Sterns broeden voor de eerste maal wanneer ze drie tot vier jaar oudzijn, vogels van vijfjaar of ouder hebben echter het beste broedsucces (Veen1977). De hoogst bekende leeftijd is 30 jaar (gegevensbestand Alterra, pers.comm. Stienen & Brenninkmeijer), maar ze kunnen waarschijnlijk nog wel ou-der worden. De mortaliteit van de Nederlandse Grote Sterns bedraagt in heteerste jaar ongeveer 50%, en ongeveer 10% (7-13%) in de daaropvolgendejaren (Brenninkmeijer & Stienen 1992,1997).

In de jaren veertig en vijftig broedden er in Nederland 25 000 - 40 000paren. Door vergiftiging van het voedsel met chloorkoolwaterstoffenstortte de populatie eind jaren vijftig in en bereikte een minimum vanslechts 875 paren in 1965, Na de sluiting van de lozende telodrin-fabrieklangs de Nieuwe Waterweg bij Rotterdam in september 1965 en de daar-uit voortvloeiende beëindiging van deze vervuiling met bestrijdingsmidde-len, is het aantal broedparen in ons land weer geleidelijk opgelopen totongeveer 11 000 aan het eind van de jaren negentig (Brenninkmeijer &Stienen 1992, van Dijk et al. 1998), hetgeen nog slechts een derde is vande populatie in de jaren dertig en vijftig.

Ecosysteem do el en Noordzee: Vogels 96

Page 97: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Figuur 46 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanGrote Sterns over de seizoenen 1993-1999, weergegeven pertweemaandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C),feb/mrt(D), apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 97

Page 98: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

De belangrijkste kolonie van Nederland bevindt zich op Griend inde Waddenzee. In het Deltagebied (inclusief Zeebrugge) bevindenzich de laatste jaren drie kolonies, die samen c. 10 % van de Atlantische populatie herbergen (tabel 41).

Tabel 8. Populatiegrootte (broedparen) en trend van de Grote Stern in Europa(Atlantische populatie), Nederland en Delta (+toename, ± stabiel, - af-name).

N jaar trend EU NL bron

NW-EuropaNederlandDeltagebied

50 00010 700

5000

1990s1996

1996-98

+±±

X

23%10%

x Rose & Scott 1997x van Dijk et al. 1998

46% Meininger et a/ (1999)

VoedselGrote Sterns bemachtigen hun voedsel door van geringe hoogte te duikenwaarbij diepten tot ongeveer 1,5 meter bereikt worden. De Grote Stern is eenvoedselspecialist. Het voedsel bestaat langs de Nederlandse kust voor hetovergrote deel uit Sprot, Haring, Zandspiering en Smelt, maar af en toe ookandere witvis als Kabeljauw, Wijting en Dikkop, en wormen als de Zeedui-zendpoot (Veen 1977, Stienen & Brenninkmeijer 1998a, Hoffmann 2000).

Voorkomen langs de Nederlandse kustDe Grote Stern is vanaf alle telposten consequent geteld. De jaarlijks waarge-nomen aantallen verschillen zowel tijdens de voorjaars- als tijdens de najaar-strek minder dan bij andere soorten.Tijdens de voorjaarstrek van begin april tot de derde week van mei is de soorteen talrijke trekvogel. Opmerkelijk zijn de verschillen in timing van de sterkstedoortrek tussen de Waddenkust en de Hollandse kust. De grootste aantallenworden aan de Waddenkust al in april gezien terwijl de maxima aan de Hol-landse kust pas in de tweede week van mei worden vastgesteld.De najaarstrek komt al in juli op gang, maar de meeste trek wordt in augustusgezien. De aantallen nemen in september en oktober langzaam af(Camphuysen & van Dijk 1983).De hoogste aantallen worden, vooral in het najaar, steeds aan de Waddenkustgezien.

Verspreiding NoordzeeUit Stone et al. (1995) en Skov et al. (1995) blijkt dat Grote Sterns vrijwel uit-sluitend langs de kusten worden gezien. Het verspreidingsbeeld hangt samenmet de aanwezigheid van broedkolonies. De Grote Stern was het meest alge-meen in het zuiden en oosten van de Noordzee.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijkt dat deGrote Stern vooral een kustgebonden soort is. Uit figuur 46 blijkt dat geduren-de het broedseizoen voor de Nederlandse kust twee - vier concentratiegebie-den voorkomen die samenhangen met de kolonies, In het betreffende tijdvakwaren dit Rottum, Griend, Hompelvoet en Hoge Platen. Na het broedseizoenverspreidt de soort zich langs de gehele kust. Het beeld in het voorjaar wordtmede bepaald door het toevallig treffen van grotere trekgroepen.

Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 47a . Grote Sterns zijn trekvogelswaarvan er slechts enkele exemplaren in Nederland overwinteren. Ze broedenop een beperkt aantal plaatsen langs de kust in grote kolonies, Maximale aan-tallen op zee worden aangetroffen in juni/juli, wanneer het meest frequentvoedselvluchten voor zichzelf en hun eventuele jongen worden uitgevoerd .

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 98

Page 99: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

In figuur 47b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in juni/juli. Hieruit blijkt dat minstens een deel van de voedsel-vluchten zich uitstrekt boven dieper water.

dfctilhaWivi™'

1,801

1.W

o «o

o.30 •

Grote Stern 1996/97 -1998/99 dichtheid Grote Stern jun/jul

oM/nov feh'mrt [unftii oWnov (attmit jun^ul nWi»w toWmrt jurvlul

auf(/s«p dec/|an oprAiiol «urt'Mp d«/|anepttawl auiVssp «salon aprJmal

wüosnon

5 10 15 20 25 30 35 40diepte

Figuur 47 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Grote Stern over het tijdvak 1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Trend op het NCPIn figuur 48 is de trend aangegeven van de aantallen broedparen van deGrote Stern in het Deltagebied. De ontwikkelingen in het Deltagebied zijnuitgebreid beschreven in Meininger et al. (1999).

In figuur 49 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1986 t/m 1999gegeven voor de kustzone (< 20 m). De gepresenteerde waarde is eengemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode van april t/m sep-tember. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indicator van eenmogelijke trend toegevoegd

aantal broedparen

B000T

5000-

4000-

3000-

2000

1000-

Grote Stem - Delta

T T

't.vjl

't

'^i . ' ••

''ju

•f.

.r.

M

1• ; "

i

"%.̂

AS,'

i

'4

. '1-

* ' T " .

\P

^.^

•o

ST' i .

• % •

f'.Il

'1H

- O N —

i',

' , ; . : ! •

^ ,

t

%

ï'-

ï't-!

••}•'

è'J'S

• " ' \

1• 1'S

;.(".\ü'

1|,

19S0 1982 1984 1986 19BB 1990 1992 1994 1998

1979 1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1S97

jaren

Figuur 48 Trend in aantallen broedparen van de Grote Stern in hetDeltagebied.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 99

Page 100: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

In het begin van de jaren tachtig bestond de "Deltapopulatie" uit circa4000 broedparen die een aantal jaren geheel geconcentreerd waren in éénkolonie op Hompelvoet in het Greveiingenmeer. In 1987 vestigden zichGrote Sterns in de Westerschelde. In de jaren 1990 en 1991 was er zeertijdelijk een kleine kolonie op een opgespoten eiland in de Voordelta. Hetaantal broedparen in het Deltagebied vertoont een duidelijke dip met eendieptepunt in 1991. Deze dip wordt goeddeels veroorzaakt doordat eendeel van de " Deltapopulatie" in België, in het bijzonder in Zeebrugge isgaan broeden. Na 1994 namen de aantallen in Zeebrugge weer af. Eendeel van de broedvogels is verplaatst naar het Deltagebied maar er bleekook sprake te zijn van een begin van groei van de gehele populatie.

Wanneer Grote Sterns niet in hun oude kolonie tot broeden komen, danproberen ze zo dicht mogelijk bij hun oude kolonie tot broeden te komen.Bij een emigratie hebben de dichtstbijzijnde, geschikte broedgebieden dehoogste trefkans voor kolonisatie. Jonge Grote Sterns zoeken eerder eenalternatieve broedkolonie op dan oude vogels. Wanneer Grote Sternseenmaal in een bepaalde kolonie hebben gebroed, zijn ze veel trouweraan die kolonie dan aan hun geboortekolonie. Maar wanneer oudebroedvogels afzien van een broedpoging in hun normale broedkolonie(bijvoorbeeld vanwege een slechte haringstand nabij die kolonie, zoals bijGriend in 1996), dan kunnen ook oude vogels uitwijken naar een anderekolonie (in dit geval Schiermonnikoog en Rottum). Hierdoor kregen jongevogels de kans om op Griend te broeden (Brenninkmeijer & Stienen 1997).

gem.dichth. n/km'

1.2

Grote Stern

1987 1989 1991 1993 1995 1997 19991986 1988 1990 1992 1994 1996 1998

jaren

Figuur 49 Trend van de Grote Stern in het kustgebied vanapril t/m september

Er is een zeer opvallende dip in de aantallen zoals die in het kustgebied zijnvastgesteld in het begin van de jaren negentig. Hoewel deze dip in de tijdsamenvalt met de dip in aantallen broedvogels in het Deltagebied, kan ditslechts een geringe invloed op de kustaantallen hebben gehad. Nader on-derzoek, met name aan de hand van de ruimtelijke distributie zal moetenuitwijzen wat de oorzaak is geweest van deze dip en de daarop volgendetoename.Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er een aantal jaren sprake is ge-weest van een verminderde voedselbeschikbaarheid in de kustzone. Zo iser een relatie tussen het aantal broedparen van de Grote Stem in Neder-land en de hoeveelheid jonge Haring in de Noordzee (Brenninkmeijer &Stienen 1994).

Ecosysteemdoelen Noordzee; Vogels 100

Page 101: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Voorlopige analyseDe Grote Stern op zee is een graadmeter voor het voorkomen van voedsel.Nader onderzoek naar de ecologie van op zee foeragerende Grote Sterns isdringend gewenst, met name naarde invloed van waterkwaliteit op het voor-komen en de vangbaarrieid van het voedsel.Als broedvogel is de grote Stern een graadmeter voor de beschikbaarheid vanbroedgebied in combinatie met foerageergebieden op de Noordzee. Het voordeze soort benodigde broedhabitat staat voortdurend onder druk van veran-deringen en/of verstoringen.

Gebieden van Internationals betekenis

samahhangewnel broadgebiedan

Figuur 50 Gebieden van internationale betekenis voor de Grote Stern.

Bij de broedplaatsen behoren de foerageergebieden van deze soorten. De-ze vormen met de broedgebieden een onlosmakelijk geheel en dienenderhalve ook te worden aangewezen als gebieden van internationale be-tekenis, in de figuur zijn globaal de foerageergebieden behorend bij dehuidige kolonies aangegeven. De gehele kustzone is in de doortrek te be-schouwen als een gebied van internationale betekenis.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 101

Page 102: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.20 Visdief / Noordse Stern - Stema hirundo / paradisaea

IntroductieVisdieven en de hieraan nauw verwante Noordse Sterns zijn vanuit een vlieg-tuig niet van elkaar te onderscheiden. De verspreiding van beide soorten isdaarom gezamenlijk beschreven. Omdat de Visdief als broedvogel in Neder-land vele malen talrijker is dan de Noordse Stern, krijgt deze bij onderstaandebeschrijving meer aandacht.

BeschermingDe Noordse Stern staat in bijlage 2 van de Conventie van Bern (strictly protec-ted fauna species). Toegepast op de Nederlandse situatie houdt dit in dat pas-sende en noodzakelijke maatregelen in de vorm van wetten en voorschriftenmoeten worden genomen om de soort te beschermen waarbij met explicietwordt verwezen naar het instrument van de ruimtelijke ordening.Beide soorten staat in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn. Dit impliceert dat de ge-bieden die het meest geschikt zijn voor de instandhouding van de soort moe-ten worden aangewezen als speciale beschermingszone.Beide soorten zijn een z.g. doelsoort (tz) uit het Nederlandse natuurbescher-mingsbeleid. De Visdief is indicatorsoort in AMOEBE ten behoeve van het Nederlandse waterbeleid. Beide soorten staan op de Rode Lijst.

PopulatieVisdieven broeden aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. De broedge-bieden in het West-Palearctisch gebied strekken zich uit van Ierland tot in devoormalige Sovjet-Unie en van Noorwegen tot zuid Spanje. De broedkoloniesliggen aan de kust, maar ook aan meren en rivieren (Cramp 1985).De omvang van de wereldpopulatie is moeilijk te schatten, maar bedraagtvermoedelijk meer dan 750.000 paren. In Europa broeden de grootste aantal-len in Scandinavië, met c.30.000 paren in Zweden en 20-50.000 paren in Fin-land (Koskimies 1989). In Nederland broeden c. 12.000 paren in ongeveerhonderd kolonies (Stienen & Brenninkmeijer 1992). De grootste Nederlandsekolonies bevinden zich in Europoort en op de Slijkplaat in het Haringvliet.Hoewel het aantat in Nederland broedende Visdieven na de vergiftigingsaffamten gevolge van de lozingen van "drins" in de jaren zestig weer geleidelijk toeneemt is het niveau van de jaren dertig en veertig nog lang niet bereikt.In Rose & Scott (1997) wordt de West Europese populatie van de Visdief ge-schat op 180.000 vogels (60.000 paren en 60.000 juveniele en subadulte vo-gels) en de 1 % norm gesteld op 1800.

De Noordse Stern heeft een circumpolaire broedverspreiding. De broedgebie-den liggen in West Europa voornamelijk aan de kust, m Scandinavië en op IJs-land broeden ze echter in groot aantal in het binnenland. In Europa bevindende grootste aantallen zich op IJsland waar meer dan 100.000 paren broeden(Lloyd et al. 1991). Nederland ligt aan de zuidrand van het verspreidingsge-bied, het merendeel van de c.1200 in ons land broedende paren bevinden zichin het Waddengebied.In Rose & Scott (1997) wordt de populatie van de Noordse Stern geschat opmeer dan 1,000.000 vogels en wordt geen norm aangegeven.

Buiten de broedtijd verblijft de Visdief meestal in grote groepen langs de kust,maar ook op open zee. De trekroute van de Nederlandse Visdieven volgt dekustlijn van de Noordzee en Atlantische Oceaan. Visdieven die niet langs dekust broeden, volgen eerst de grote rivieren in de richting van de kust, waarnazij eveneens de kustlijn volgen. De vogels overwinteren aan de kusten vanWest-Afrika, een klein deel trekt verder zuidelijk tot Kaap de Goede Hoop(Aierstam 1985, Cramp 1985, Stienen & Brenninkmeijer 1992).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 102

Page 103: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Noordse Sterns volgen ongeveer dezelfde trekroute als de Visdief, maar zetrekken waarschijnlijk meer over open zee. Noordse Sterns overwinteren in dewateren rond de Zuidpool (Saiomonsen 1967, Alerstam 1985, Cramp 1998).

figuur 51 DIEVENGemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok van Grote Sternsover de seizoenen 1993-1999, weergegeven per tweemaandelijkse periode:aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C), feb/mrt (D), apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 103

Page 104: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

De meeste Visdiefkotonies zijn vanaf eind april bezet. Het tegsel, dat meestaldrie eieren groot is wordt circa 23 dagen door beide oudervogels bebroed. Nongeveer vier weken zijn de jongen vliegvlug, maar worden waarschijnlijk no^;tenminste acht weken door de oudervogels verzorgd. Visdieven broeden vootde eerste maal wanneer ze drie tot vier jaar oud zijn. De hoogst bekendeleeftijd is 25 jaar (BTO, in Cramp 1985). Stienen & Brenninkmeijer (1992) ge

ven een overzicht van de leeftijdsspecifieke sterfte van de Visdief op basis vanringgegevens. De mortaliteit van de Visdief in het eerste levensjaar bedraagtongeveer 50% (Stienen & Brenninkmeijer 1992). Voor de latere jaren is demortaliteit niet goed bekend, maar waarschijnlijk ligt deze net als bij de GroteStern rond de 10% (DiConstanzo 1980, Brenninkmeijer & Stienen 1997) en irde jaren vanaf het derde levensjaar c.28,3%. De sterfte in het tweede jaar isonvoldoende bekend.

VoedselZowel de Visdief als de Noordse Stern bemachtigen hun prooien doorstoot-duiken waarbij diepten tot c. 60 cm bereikt worden. Beide soorten hebbenopportunistische foerageerwijze. Ze eten voornamelijk kleine, aan het water-oppervlak levende vis zoals Sprot en jonge Haring, maar in tijden van voedselschaarste ook kreeftachtigen en platvissen (Brenninkmeijer et al. 1997, Stieneij)& Brenninkmeijer 1998b).

Trek langs de Nederlandse kustDe "Noordse Visdief" is vanaf alle telposten consequent geteld. De jaarlijkswaargenomen aantallen verschillen zowel tijdens de voorjaars- als tijdens denajaarstrek minder dan bij de andere soorten sterns.Ook door waarnemers die vanaf de kust de langstrekkende vogels tellen kun-nen deze twee soorten vaak niet worden onderscheiden, ongeveer 73% vande langstrekkende kleine sterns worden als "Noordse Visdief genoteerd. Detrek langs de Nederlandse kust is dan ook voor de twee soorten gezamenlijkbeschreven.Tijdens de voorjaarstrek van begin april tot de derde week van mei is de"Noordse Visdief" een talrijke trekvogel. De grootste aantallen passeren in delaatste week van april en de eerste twee weken van mei. In deze periode kun-nen op "goede" dagen tussen de 1000 en 1500 exemplaren per uur langstrek-ken.De najaarstrek komt al in juli op gang, maar de meeste trek wordt in augustusgezien en ook nu kunnen op dagen met sterke trek uurtotalen van meer dan1000 dieren worden geteld. De aantallen nemen in september en oktoberlangzaam af.De hoogste aantallen worden in het najaar steeds aan de Noord-Holtandse kugezien, tijdens de voorjaarstrek zijn er geen noemenswaardige verschillen tus-sen de diverse kustgebieden (Camphuysen en van Dijk 1983).

Verspreiding NoordzeeUit Stone et al. (1995) blijken de 'commic terns' het zwaartepunt van hun verspreiding langs alle kusten te hebben, tot en met de kusten van Schotland enNoorwegen. In het zuidwesten van de Noordzee zijn meest Visdieven aanwe-zig, in de noordelijke regionen overheerst de Noordse Stern kwantitatief. Daarnaast zijn er verspreid over zee waarnemingen, hetgeen duidt op trekbewegingen die over het open water gaan.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijken Vis-dief en Noordse Stern in een brede strook langs de gehele Nederlandsekust voor te komen. Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 52a.Zowel Visdief als Noordse Stern overwinteren in zuidelijke wateren en zijnin de winter geheel afwezig. Maximale dichtheden zijn gemeten in de

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 104

Page 105: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

zomer wanneer de broedvogels met hun jongen over de zeegebieden uit-zwermen en de najaarstrek een aanvang neemt.In figuur 52b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in augustus/september. De doortrek vindt in een brede bandlangs de kust plaats met kleine aantallen die tot ver op zee doortrekken.

Visdief / Noordse Stem 1996/97 • 1993/99

o.so

Visdief / Noordse Sternaug/sep

okt'novletvm't |un*l otd/nov leWmrt lurVIul ott'nov feb/rrm [tmi-Jlaug/sep dec/jan njx/mel auotop asxAan apr'mel cuw/Mp <f«f|en tpt/msl

seizoenen

5 10 15 20 25 30 35 40diepte

Figuur 52 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdeling overde diepteklassen van de Visdief/Noordse Stern over het tijdvak1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Trend op het NCPVisdief en Noordse Stern worden hier onder één hoofdstukje gebrachtomdat belde soorten buiten het broedseizoen vaak moeilijk van elkaar zijnte onderscheiden. In ieder geval worden bij de vliegtuigtellingen geen po-gingen ondernomen beide soorten te onderscheiden.

In figuur 53 is de trend aangegeven van de aantallen broedparen van deVisdief in het Deltagebied.

aantal broedparen

8000

7000

6000-

Visdief - Delta

1880 1932 4984 196Ë 1SBB 1990 1992 19941979 1981 1983 19B5 1937 1939 1991 1993 1995

jaren

19981997

Figuur 53 Trend in aantallen broedparen van de Visdief in hetDeltagebied.

Uit de figuur blijkt een toenemende trend die in het begin van de jarennegentig tijdelijk afneemt Globaal is de populatie in de beschreven perio-de verdrievoudigd. Toch wordt de toekomstvan de ze soort in het Delta-gebied niet als rooskleurig beschouwd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 105

Page 106: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

De toenemende trend kan worden gezien als een herstel na het instortenvan de populatie van meer dan 15.000 in de jaren vijftig tot een diepte-punt van minder dan 150 paren in 1965. In de beschreven periode nebbenzich door de deltawerken grote veranderingen voorgedaan. Hierbij kwamvoortdurend "nieuw land" beschikbaar, eerst als gevolg van afsluitingen,later als gevolg van natuurbouw,De verwachting is dat er een periode van stabilisatie aanbreekt, waarbijveel natuurbouw-gebieden door vegetatiesuccessie hun geschiktheid alsbroedgebied zullen verliezen. De Visdieven zullen uiteindelijk in een kleineraantal kolonies worden geconcentreerd.Daarnaast zijn er kolonies waar het broedsucces nihil of gering is, mogelijkals gevolg van contaminatie met giftige stoffen.

in figuur 54 is de trend aangegeven van de aantallen broedparen van deNoordse Stern in het Deltagebied. De ontwikkelingen in het Deltagebiedzijn uitgebreid beschreven in Meininger et al. (1999).

aanlal broodparen

70 xNoordse Slem - Delta

1980 1932 1004 1086 1969 1990 1002 1(94 1659 18961(170 t9St 10B3 1685 1987 1089 10»! 1993 1995 1007

laron

Figuur 54 Trend in aantallen broedparen van de Noordse Sternin het Deltagebied.

Het aantal Noordse Sterns in het Deltagebied is globaal maar 1 % van hetaantal Visdieven. Op Europees niveau is het aantal Noordse Stern weereen veelvoud van het aantal Visdieven. De Noordse Stern bevindt zich inNederland op de grens van zijn verspreidingsgebied. Desondanks staat desoort op de "Rode Lijst".Het aantal Noordse Sterns vertoont een afnemende trend. De NoordseStern is meer gebonden aan zout water dan de Visdief. De verwachting isdat de aantallen zich op een laag niveau zullen handhaven.

h. n/km' Visdief / N o o rd s e Stern

1987 1989 1991 1993 1996 19971930 1988 1990 1992 1994 1996 199B

jaren

Figuur 55 Trend van de Visdief / Noordse Stern in het kustgebied vanapril t/m september

In figuur 55 zijn de gemeten gemiddelden van beide soorten van de jaren1986 t/m 1999 gegeven voor de kustzone (< 20 m). De gepresenteerdewaarde is een gemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode vanapril t/m september. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indi-cator van een mogelijke trend toegevoegd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 106

Page 107: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

De dichtheden van de Visdief vertonen een toenemende trend. Deze trendlijkt de ontwikkeüngen in de broedpoputaties te volgen.

Gebieden van internationale betekenis

samenhangend met broedgobleden

Figuur 56 Gebieden van internationale betekenis voor de Visdief.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 107

Page 108: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.21 Dwergstern - Sterna albifrons

BeschermingDe soort staat in bijlage 2 van de Conventie van Bern (strictiy protected faunsspecies). Toegepast op de Nederlandse situatie houdt dit in dat passende ennoodzakelijke maatregelen in de vorm van wetten en voorschriften moetenworden genomen om de soort te beschermen waarbij met expliciet wordt verwezen naar het instrument van de ruimtelijke ordening.De soorten staat in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn. Dit impliceert dat de gebie-den die het meest geschikt zijn voor de instandhouding van de soort moetenworden aangewezen als speciale beschermingszone.De soort is een z.g. doelsoort (tz) uit het Nederlandse natuurbeschermingsbe-teid.De soort staat op de Rode lijst.

PopulatieDe totale Europese broedpopulatie van de Dwergstern omvat c. 37 000paren (Muselet 1997), waarvan 5000 paren in Noordwest-Europa (Arts &Meininger 1993). De belangrijkste Noordwest-Europese broedgebiedenliggen in Groot-Brittannië, Polen, Duitsland, Denemarken en Nederland.De Nederlandse populatie omvatte in de jaren veertig en vijftig 800-900paren (Arts & Meininger 1993). Daarna stortte de populatie in zeer kortetijd in ten gevolge van vergiftiging en in 1967 resteerden slechts 100broedparen. Sindsdien is de populatie voor een deel hersteld. Tussen 1992en 1996 broedden er jaarlijks c. 400 paren Dwergsterns in Nederland (vanDijk et al. 1998). Binnen de Nederlandse populatie is het Deltagebied(72%) verreweg het belangrijkste gebied.

Tabel 9. Populatiegrootte (broedparen) en trend van de Dwergstem in Noordwest-Europa, België, Nederland en Delta (toename, ± stabiel, - afname).

JN jaar trend NW-EU NL bronNW-EuropaNederlandDelta

5000460332

1980's1996

1996-98

-±+

X9%6%

X

X72 %

Arts & Meininger 1993van Dijk et al. 1998Meininger et al (1999)

VoedselDwergsterns foerageren bij voorkeur in helder, ondiep, voedselrijk en niette snel stromend water op kleinere vissoorten (Cramp 1985). West-Europese Dwergsterns overwinteren vooral in West-Afrika, tussen Guineaen Kameroen (Muselet 1985).

Voorkomen langs de Nederlandse kustDe soort broedt meestal in kleine kolonies van hooguit enkele tientallenparen; kolonies van meer dan 100 paren zijn uitzonderlijk. Er wordt ge-broed op kale of vrijwel onbegroeide terreinen, meestal gedeeltelijk be-dekt met schelpen of steentjes. De Dwergstern staat bekend als opportu-nistisch en weet geschikte broedgebieden dan ook snel te vinden. Dezeeigenschap is voor de soort van levensbelang, omdat een groot deel vande broedplaatsen een dynamisch karakter heeft. Verplaatsingen tussenbroedgebieden komen dan ook regelmatig voor.

Het broedbestand van de Dwergstern in het Deltagebied werd in de peri-ode 1940-53 door Arts & Meininger (1993) geschat op 600-700 paren.Na 1953 volgde een sterke afname, waarschijnlijk vooral als gevolg vanvergiftiging van het voedsel met gechloreerde koolwaterstoffen. Het

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 108

Page 109: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

dieptepunt werd bereikt in 1962-67, toen slechts 20-30 paren Dwerg-sterns in de Delta tot broeden kwamen. Door een verbeterende kwaliteitvan het oppervlaktewater in combinatie met het beschikbaar komen vannieuwe broedplaatsen (Deltawerken) nam de stand vanaf het eind van dejaren zestig geleidelijk toe tot een stabiele populatie van c. 300 paren in deperiode 1983-1990 (Arts & Meininger 1993).Na 1990 volgde opnieuw een afname tot 200-250 paren. Deze achteruit-gang valt echter samen met de aanleg van haventerreinen bij Zeebrugge(België) en de vestiging van Dwergsterns aldaar (De Putter & Willemijns1992). Ringonderzoek heeft aangetoond dat een deel van de Belgischebroedvogels voorheen in het Nederlandse Deltagebied broedde en/of hiergeboren is (De Ruwe & De Putter 1999). Na 1995 nam het aantal broed-paren in de Nederlandse Delta weer toe tot maximaal 351 paren in 1998.Opmerkelijk is dat ook de Belgische populatie in die periode toenam,waardoor de gecombineerde populatie van het Deltagebied en Zeebruggein de afgelopen vijfjaar ruim verdubbeld is (1998: bijna 700 paren).

Trend op het NCPIn figuur 57 is de trend aangegeven van de aantallen broedparen van deDwergstern in het Deltagebied. De ontwikkelingen in het Deltagebied zijnuitgebreid beschreven in Meininger et al. (1999).mogelijke trend toegevoegd

aanlal broedparen

400-

350-

300-

250-

200

150

100

50-

o-

Hii

Dwergstern - Delta

'n

•.f

1980 1982 1984 19BB 1988 1990 1992 1994 1996 1S9S

1979 1981 1983 1985 19B7 1939 1991 1993 1995 1997

Jaren

Figuur 57 Trend in aantallen broedparen van de Dwergsternin het Deltagebied.

Zoals uit de ecologische beschrijving van de soort blijkt, staat het broedbi-otoop van deze soort onder zware druk; het overgrote deel van het bio-toop in Nederland kan niet worden benut door recreatie.De Dwergstern is een zeer mobiele soort die van jaar tot jaar in anderegebieden kan broeden en bij het mislukken van een broedpoging in het-zelfde jaar, als groep, op een andere plaats opnieuw een broedpoging tedoen. Bij het vaststellen van de aantallen in het Deltagebied is met dit ge-drag goed rekening gehouden.

De toenemende trend zoals die tot het eind van de jaren tachtig uit de f i -guur blijkt, moet worden beschouwd als een herstel van de populatie, diehalverwege de jaren zestig een dieptepunt bereikte van 20-30 paren alsgevolg van vergiftiging.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 109

Page 110: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Na 1990 volgde een afname tot 200-250 paren. Deze achteruitgang valtsamen met de aanleg van haventerreinen bij Zeebrugge (België) en devestiging van Dwergstems aldaar (De Putter & Willemijns 1992). Na 1995nam het aantal broedparen in de Nederlandse Delta weer toe tot maxi-maal 351 paren in 1998. Opmerkelijk is dat ook de Belgische populatie indie periode toenam, waardoor de gecombineerde populatie van het Del-tagebied en Zeebrugge in de afgeiopen vijfjaar ruim is verdubbeld (1998:bijna 700 paren).

Primaire analyseDe Dwergstern is een graadmeter voor de mate van (natuurlijke) dyna-miek, gepaard aan rust. De Dwergstern is kenmerkend voor habitats waarde vegetatie wordt geremd door milieudynamiek onder invloed van zoutwater, zoals strandvlakten, primaire duinen en schelpenrijke hoge platen.Tevens is de soort een graadmeter voor de mate van verstoring. In eengroot deel van zijn natuurlijke biotoop in Nederland kan de soort niet meersuccesvol broeden door overmatige menselijke verstoring.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 110

Page 111: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

5.22 Zeekoet /A lk - Uria aalge / Alca torda

De Zeekoet en de hieraan nauw verwante Alk zijn vanuit een vliegtuig alleenonder zeer goede omstandigheden van elkaar te onderscheiden. De versprei-ding van deze soorten is daarom gecombineerd beschreven.

BeschermingDe soort staat in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn. Dit impliceert dat de gebiedendie het meest geschikt zijn voor de instandhouding van de soort moeten wor-den aangewezen als speciale beschermingszone. De soort is indicatorsoort inAMOEBE ten behoeve van het Nederlandse waterbeleid.

PopulatieDe Zeekoet broedt in grote kolonies op klifkusten aan beide zijden van de At-lantische- en de Grote Oceaan. De wereldpopulatie wordt geschat op acht tottien miljoen vogels. In het West-Palearctisch gebied bevinden de meeste parenzich op IJsland waar tussen de 800.000 en 1.600.000 paren broeden. Degrootste aantallen in West Europa bevinden zich in Schotland waar meer dan950.000 vogels op en bij de kolonies werden geteld (Lloyd et al. 1991).

De beste broedplaatsen in de kolonies worden al vroeg in het jaar bezet. Hetene ei wordt half mei gelegd en wordt c, 32 dagen door beide ouders bebroed.Het jong verlaat de nestplaats al na 20 dagen. Ze kunnen dan nog niet vliegenen worden door het mannetje nog twee tot drie maanden vergezeld.De gemiddelde jaarlijkse mortaliteit van volwassen vogels ligt rond de 10 %(Hudson 1985).

De Alk broedt eveneens in grote kolonies aan beide zijden van de AtlantischeOceaan. De wereldpopulatie wordt geschat op c. 600.000 broedparen. Hetgrootste aantal broedparen (450.000) bevindt zich op IJsland, in West Europabroeden de meeste paren in Schotland (Lloyd et al, 1991). De gemiddeldejaarlijkse mortaliteit van volwassen vogels ligt rond de 10 % (Hudson 1985).

VoedselBeide soorten foerageren vooral op in scholen levende pelagische vis zoalsSprot Sprattus sprattus, Haring Clupea harengus en verschillende soorten zand-spiering Ammodytes spec. Zeekoeten eten grotere prooien dan Alken, waarbijniet de lengte maar de hoogte van de vis bepalend is. Zeekoeten eten vis tot40 mm hoog, Alken nemen vis tot 32 mm (Swennen & Duiven 1977).

Beide soorten duiken vanaf de oppervlakte naar hun prooien. Alkachtigen kun-nen hierbij diepten van meer dan 100 meter bereiken.

Trek langs de Nederlandse kustAlk/Zeekoeten zijn vanaf alle telposten consequent geteld. Ook door waarne-mers die vanaf de kust de langsvliegende vogels tellen kunnen de soorten vaakniet worden onderscheiden, ongeveer 91 % van de alkachtigen worden alsAlk/Zeekoet genoteerd. De trek langs de Nederlandse kust is dan ook voorbeide soorten gezamenlijk beschreven.

Aangezien de broedgebieden van de op het NCP overwinterendeAlk/Zeekoeten zich in Engeland en Schotland bevinden wordt in het voorjaarweinig trek opgemerkt. In het najaar worden in augustus de eerste langsvlie-gende exemplaren waargenomen. De meeste Alk/Zeekoeten worden in no-vember gezien (Camphuysen & van Dijk 1983).Het voorkomen aan de Nederlandse kust lijkt vooral samen te hangen metharde aanlandige wind, het is daardoor onduidelijk in hoeverre het hier om"echte" trek gaat.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 111

Page 112: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

13

Figuur 58 Gemiddelde dichtheid (aantal per km2) per 25x25 km blok vanZeekoet / Alk over de seizoenen 1993-1999, weergegeven pertweemaandelijkse periode: aug/sep (A), okt/nov (B), dec/jan (C),feb/mrt (D)r apr/mei (E) en jun/jul (F).

Ecosysteemdoeien Noordzee: Vogels 112

Page 113: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Verspreiding NoordzeeInTaskeref al. (1987) en Stone et al. (1995) zijn uitgebreide beschrijvingenopgenomen van de verspreiding van éeze alkachtigen op de Noordzee.Tijdens het broedseizoen in aprit/juni bevindt het merendeel van de Zeekoetenen Alken zich in de omgeving van de broed gebied en. De aantallen op het NCPzijn hierdoor zeer laag. Vanaf juliverlaten de vogels met hun nog niet vliegende jong de kolonies en zwermen

uit over de Noordzee. In augustus worden concentraties Zeekoeten aange-troffen aan de Engelse oostkust. In de winter komen beide soorten verspreidover de Noordzee voor. Een deel van de adulten komt al in januari terug op debroedkolonies.

Verspreiding NCPUit Baptist & Wolf (1993) en Camphuysen & Leopold (1994) blijken Zeekoe-ten en Alken vooral een offshore verspreiding te kennen. Op een of meerplaatsen in het NCP komt een concentratiegebied voor. Het zwaartepunt hier-van kan van jaar tot jaar op andere plaatsen liggen.Het seizoenverloop is weergegeven in figuur 59a . De grootste aantallen zee-koeten en Alken blijken over een langere periode doorgaans voor te komen indecember/januari. In de seizoenen 1997/98 en 1998/99 was dit in okto-ber/november. De komende jaren kan blijken of dit een nieuwe trend is.In figuur 59b is de verdeling van de waarnemingen over de diepteklassenaangegeven in december/januari. De verspreiding is offshore.

dichtheid Zeekoet / Alkdec/jan

S 10 15 20 25 30 35 40

diepte

Figuur 59 Gemiddeld seizoensverloop over het gehele NCP en verdelingover de diep te k/assen van de Zeekoet / Alk over het tijdvak1996/97-1998/99 in aantallen per km2

Trend op het NCPIn figuur 60 zijn de gemeten gemiddelden van de jaren 1985/86 t/m1998/99 gegeven voor de offshore zone van het NCP. De gepresenteerdewaarde is een gemiddelde van de gemeten dichtheden in de periode vanaugustus t/m mei. Een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde is als indica-tor van een mogelijke trend toegevoegd.

Gom, orchih. Mkm'

2.6 x

Zeekoet / Alk

8636 3783 8990 9192 9394 9596 979BB48S BSB7 3689 9091 9293 9495 9697 9B99

seizoenen

Figuur 60 Trend van de Zeekoet / Alk in de offshore zone van het NCPin de periode augustus t/m mei

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 113

Page 114: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Uit de figuur blijkt dat de Zeekoet/Alk op het NCP behoorlijke ontwikke-lingen heeft meegemaakt, de gemiddelde dichtheden zijn gestegen van c.0.4 per /km2 in de jaren tachtig tot 1 - 2 per /km2 in de jaren negentig.In de eerste jaren van het monitoring onderzoek werden alleen hogeredichtheden gemeten in de maand december. In de daarop volgende jarennamen de aantallen toe. In december werd steeds een jaarmaximum be-reikt van een geschat aantal van 50.000 exemplaren tot > 200.000. Inverschillende jaren was een groot concentratiegebied aan te wijzen, datechter van jaar tot jaar van plaats verschilde (Heinis et al. 1995, Baptist &Jagtman 1997).Een andere ontwikkeling was dat de dichtheden in andere tijden van hetjaar toenamen(seizoensverlenging ?). In 1998 werd het jaarmaximum ( > 300,000 die-ren) in oktober vastgesteld.

Wanneer de database Is gereviseerd en de ruimtelijke statistiek beschik-baar is gekomen kan een ruimtelijke en temporele analyse van deze soort-groep plaatsvinden.

GraadmeterZeekoet / Alk zijn een graadmeter voor een visrijkdom in de zee. Oliebe-smettingspercentages van Zeekoet en Alk zijn goede graadmeters voortrends in de mate van olievetvuiling op het NCP. Gecombineerd met be-tere kennis over aantallen en verspreiding kunnen aantallen olieslachtof-fers tevens meer inzicht bieden in de effecten van olievervuiling op dezesoorten.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 114

Page 115: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Meest geschikte gebieden op hei

voor de Zeetoei

augustus

Meesl gssttiMo geblafen op hst NCP

voor de Zaakoet

oktober

Meest geschikte gebieden op het

voor de Zeekoet

december

gerasterd: minder frequent

Meest geschikte Gebieden op Het NCP

voor do Zeekoet

lebruari - april

Figuur 61 Kerngebieden voor de Zeekoet / Aik op het NCP

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 115

Page 116: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 116

Page 117: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Synthese van de ornithotogische ontwikkelingenNCP

6.1 Referentie - trends 1900-2000 - autonome ontwikkeling

Het historisch beeld van de Noordzee rond 1900 is dat van een vogelarmezee met betrekking tot de meeuwen, sterns en pelagische zeevogels.Vermoedelijk zullen de aantallen meeuwen in de winter wel hoger zijngeweest als gevolg van overwinterende dieren en zijn er berichten overzeer grote aantallen zee-eenden, voor zover vak na te gaan vooral ZwarteZee-eenden, die de Waddenzee en de kustzone buiten het broedseizoenbezochten.

Van de situatie rond 1900 zijn vrijwel uitsluitend gegevens bekend overaantallen broedvogels. Bekend is dat een aantal meeuwensoorten toenniet of nauwelijks in Nederland broedden. Zeevo gel kolonies rond deNoordzee werden zwaar geëxploiteerd.De aanname dat het aantal wintervogels wel groot was gaat uit van deveronderstelling dat de exploitatie van vogels die verspreid broedden inNoord-Europa en West-Siberië nooit echt groot zal zijn geweest.

Een historische referentie (1900) is voor de zeevogels onbruikbaar.

TrendsHieronder is een synthese gegeven van de trends van de verschillendesoorten, vanaf de referentie tot de trends van de laatste tien jaren.

DuikersEr zijn geen oude referentie-gegevens bekend. In de recente jaren is ergeen sprake van een toe- of afname. Er kan geen uitspraak worden ge-daan over toe- of afname.

Futen.Er zijn geen oude referentie-gegevens bekend, in de recente jaren is ergeen sprake van een toe- of afname. Er kan geen uitspraak worden ge-daan over toe- of afname.

Noordse Storm vogelRond 1900 wat dit een oceanische soort, die in relatief geringe aantallen,voornamelijk buiten het broedseizoen op de Noordzee zat zijn aangetrof-fen, Heden is het een zeer algemene soort in het offshore deel van deNoordzee gemiddeld 2-4 perkm2.

Jan van GentRond 1900 was dit waarschijnlijk een schaarse soort opd e Noordzee, Inde 20e eeuw is het aantal broedparen met circa 3 % per jaar toegenomen;het is nu een algemene soort met 0.2 - 0.5 per km2.

Zee-eenden (Toppereend, Eider, Zwarte Zee-eend)In oude literatuur wordt melding gemaakt van zeer grote aantallen(>1.000.000 ?) overwinterend in NL. Vermoedelijk waren dit vooralZwarte Zee-eenden. Nu overwinteren globaal van elke van de drie soortencirca 100.000 exemplaren.

Ecosysteemdoelen Noordzee; Vogels 117

Page 118: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Vermoedelijk is het aantal Zwarte Zee-eenden t.o.v. de referentie afgeno-men tot enkele duizenden in de jaren tachtig. In de jaren negentig namhet aantal weer toe tot tienduizenden met soms meer dan 100.000.Ten aanzien van de Toppereende en de Eider kan geen uitspraak wordengedaan over toe- of afname. De Zwarte zee-eend is een soort die in de20e eeuw op de Noordzee is afgenomen.

StrandplevierIn 1900 waren er waarschijnlijk 900-1000 broedparen in Nederland, he-den minder dart 350. Op de Waddenzee begroeg de afname van 500 paarin 1900 naar 50 heden.

Drieteenstrandloper / Paarse Strandloper / SteenloperEr zijn geen referentie-gegevens bekend. In de recente jaren is er geensprake van een toe- of afname. Er kan geen uitspraak worden gedaan overtoe- of afname.

DwergmeeuwEr zijn geen referentie-gegevens bekend. In de recente jaren is er geensprake van een toe- of afname. Er kan geen uitspraak worden gedaan overtoe- of afname.

KokmeeuwEr zijn onvoldoende referentie-gegevens bekend. Momenteel is er sprakevan afnemende aantallen broedparen in Nederland. Van de aantallenoverwinterende vogels zijn geen referentie-gegevens bekend. In de re-cente jaren is er geen sprake van een toe- of afname.Er kan geen uitspraak worden gedaan over toe- of afname.

StormmeeuwIn 1900 was de Stormmeeuw wel een doortrekker/wintergast, maar geenbroedvogel in Nederland. Heden is het een algemene broedvogel endoortrekker wintergast

Kleine MantelmeeuwRond 1900 kwam deze soort niet of nauwelijks voor. Heden is het een al-gemene broedvogel en zomergast, die in toenemende mate overwintert.

ZilvermeeuwRond 1900 broedden in Nederland slechts enige duizende exemplaren, Inhet midden van de jaren tachtig was de broedpopulatie gegroeid tot90.000, gevolgd door een lichte daling (68.000 in 1996).

Grote Mantel meeuwOok deze soort is in Europa in de twintigste eeuw toegenomen. Over hetvorkomen buiten het broedseizoen zijn geen referentie-gegevens bekend.In de recente jaren is er geen sprake van een toe- of afname. Er kan geenuitspraak worden gedaan over toe- of afname.

DrieteenmeeuwEr zijn geen Nl-referentie-gegevens bekend. Wel is toename geconsta-teerd in broedaantallen rond de Noordzee, In de recente jaren is sprakevan een toename van de op zee getelde aantallen.

Grote SternNa de vervolging in de 19e eeuw nam de soort toe tot c. 40.000 in de ja-ren vijftig, stortte in tot < 1000 in de jaren zestig en herstelde enigszins totc. 12.000 heden.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 118

Page 119: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

VisdiefNa de vervolging in de 19e eeuw nam de soort toe tot c. 35.000 in de ja-ren veertig. Na de sterfte ind ejaren zestig trad onvoldoende herstel op(10.000).

Noordse SternEr is onvoldoende duidelijkheid over de status van de Noordse Stern in hetverleden.

DwergsternVoor de Tweede Wereldoorlog broedden c. 900 paren in Nederland, in dejaren zestig <100 en heden rond 450 paren.

Zeekoet/AlkEr zijn geen oude gegevens bekend over het voorkomen op zee. In de re-cente jaren is er sprake van een toename. Van beide soorten is bekenddat ze gedurende de twintigste eeuw overwegend een populatiegroeihebben gekend. Op het eind van de twintigste eeuw lijken aantallen ge-stabiliseerd met lokaal ook afname.

Samenvatting trends; aantallen nu t.o.v. referentie.

Afgenomen gelijk of onbekend toegenomen.

Strand plevierZwarte zee-eendGrote SternVisdiefDwergsternDwergmeeuwKokmeeuw

duikersfutenEiderToppereendstrandlopersDrieteenmeeuwZeekoet/AlkGrote Mantel meeuwNoordse Stern

Noordse StormvogelJan van GentStormmeeuwKleine MantelmeeuwZilvermeeuw

Ontwikkelingen bij ongewijzigd beleidTwee kustbroedvogelsoorten, Dwergstern en Strand plevier, staan onderzware druk. Het dynamische broedhabitat dat deze soorten nodig hebbenis in het verleden veelal verloren gegaan door bedijking/inpolderingen, deresterende stukken zijn zeer gewild door de recreatie. Bij ongewijzigd be-leid (ijken de sluipende processen van biotoopverlies en toename van derecreatieve verstoring tot een verdere afname te leiden.De Grote Stern en de Visdief broeden, ook door biotoopverlies, in een teklein aantal kolonies. De aantallen blijven hierdoor lager dan de referentie.Grote delen van het kustgebied, met het daar aanwezige voedsel, kunnendoor deze soorten niet worden geëxploiteerd. Het geringe aantal kolonies(Grote Stern soms maar twee grote kolonies) maakt ze kwetsbaar, Zeworden niet direct bedreigd, het beleid is gericht op consolidatie, maar hethuidig beleid biedt weinig kansen voor herstel.De Zwarte Zee-eend behoeft in zijn overwinteringsgebieden een combi-natie van rust en voedsel, in de vorm van scheipenbanken. Er is in Neder-land voortdurend sprake van plannen om schelpdieren verder te exploite-ren (van kokkels -> Spisuia -> Ensis -> Mactra); de wetgeving loopt steedsachter de feitelijke ontwikkelingen aan. Tevens neemt het aantal scheeps-bewe-gingen in de Nederlandse kustwateren voortdurend toe, waardoorrustige plaatsen schaarser worden, Door de combinatie zijn de ZwarteZee-eenden al goeddeels uit de Voordelta verdwenen. Het ruien van zee-eenden in Nederland is hierdoor problematisch.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 119

Page 120: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ook de schuwe duikers ondervinden hinder door verstoringen, Effectenhiervan op aantallen kunnen niet worden aangegeven. De Eidereend en deToppereend benutten de kustzone voora! als uitwijkplaats wanneer eldershet voedsel omnvoldoende is of met ijs is bedekt. Er moet wel elke wintereen voedselreservering voor deze soorten zijn. De strandlopers van deharde kusten en de stranden lijken zich, ondanks vaak intensieve versto-ringen overdag, behoorlijk te kunnen handhaven. Aandacht is vereist voorde gevolgen van strandsuppletie. Op de Dwergmeeuw, Kokmeeuw enGrote Mantelmeeuw als doortrekker en overwinteraar kan vermoedelijkbinnen Nederland weinig invloed worden uitgeoefend. De Noordse Sternzal in Nederland 'meeliften' met de Visdief.

De zeevogels die (ook) offshore hun voedsel vergaren zijn in de twintigsteeeuw toegenomen. Voor deze soorten dient het blikveld verruimt te wor-den tot de gehele Noordzee en niet alleen het Nederlandse deel. In zijn al-gemeenheid lijkt het er op dat de combinatie van bescherming en visserijde belangrijkste oorzaken waren van de toename.De (over)bevissing leidt ook tot een risico voor zeevogels. Er is bij de vis-sen in de Noordzee al lange tijd een verschuiving gaande van langlevendenaar kortlevende soorten, waardoor de productie toenam. Nu worden ookde laagste trofische niveaus onder de vissen (zwaar) geëxploiteerd door deindustriële visserij. Deze ontwikkeling leidt naar verwachting tot een steedsinstabieler ecosysteeem, waarin sterke fluctuaties in prooibestanden zullengaan optreden. Bij de kortlevende vissoorten kan herstel snel optreden. Dezeevogel- en zeezoogdierbestanden zullen dan instorten en op de langeretermijn worden bepaald door de jaren met het minimale voedselaanbod.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 120

Page 121: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

6.2 Indeling NCP in vogelgebieden

De kernvraag is welke gebieden op de Noordzee als aparte gebieden(ecotopen) kunnen worden gezien en welke vogelsamenstelling daar bijhoort. Helaas was er geen tijd beschikbaar om de gegevens van Alterra,NIOZ en RIKZ zodanig te bewerken met ruimtelijke statistiek dat een inde-ling statistisch kan worden onderbouwd. In het komende jaar zai het RIKZeen ruimtelijke analyse van de monitoring-gegevens maken.

Op dit moment kan slechts een basisanalyse worden gemaakt van hetvoorliggende materiaal. In hoofdstuk 5. Is bij de soorten/groepen de ver-delingen over de diepteklassen gegeven.

Op het NCP zijn slechts een beperkt aantal soorten die offshore in hogereaantallen voorkomen. Dit betreft de Noordse Stormvogel, Grote Mantel-meeuw, Drieteenmeeuw en Zeekoet/Alk.Wanneer naar de dichtheden van deze soorten wordt gekeken, dan komtopmerkelijk vaak een grens of gradiënt naar voren rond de zone die wordtaangeduid als het Friese Front en globaal samenvalt met de 30 meterdieptelijn ten noorden van Nederland.De Noordse Stormvogel vertoont in het najaar, bij de hoogste dichtheden,een opmerkelijke voorkeur voor het noordelijk gebied. In de verspreidingvan de Jan van Gent vormt het Friese Front geregeld de noordelijke be-grenzing van het gebied met overwegend hogere dichtheden. De Drie-teenmeeuw en de Zeekoet/Alk lijkt in zomer en najaar een voorkeur tehebben voor de noordelijke zone en in de winter voor de zuidelijke zone.Het overgangsgebied, Friese front genaamd, kan worden omschreven alshet overgangsgebied tussen ondiep en dieper water, tussen kanaalwateren Atlantisch water, als overgangsgebied tussen wel/niet gestratificeerdwater in de zomer en als overgangsgebiedn tussen een zandige en kleiigebodem. In sommige jaren blijkt het gebied in de nazomer concentratieskleine vis te herbergen, waarop geconcentreerd door Zeekoeten wordtgefoerageerd. De hier gebruikte RIKZ-tellingen zijn te grootschalig om uit-spraken te kunnen doen over het (smalle) Friese front als aparte ornitholo-gische zone,

Een groot aantal soorten moet als kustgebonden moeten worden be-schouwd. Uit de gegevens blijkt dat de kustzone het best kan worden ge-definieerd als de zone tot 15 meter diepte. De kustgebonden soorten ko-men wel dieper voor doch slechts in lage dichthedenVoor de kustzone zijn tal van fijnere verdelingen denkbaar. Een tweedelingblijkt mogelijk door het onderscheiden van de rechte Hollandse kust, metéén dieptegradient en uitsluitend langsstroming, en de Voordelta en Wad-denkust, die worden gekenmerkt door geulen haaks op de kustlijn, waar-door afwisselinge van diep en ondiep water en dwarsstromingen.Doordat Voordelta en Waddenkust geografisch gespreid liggen is demeest voor de hand liggende indeling die in Voordelta (Belgische grens totNieuwe Waterweg), de Hollandse kust (Hoek van Holland - den Helder)en de Waddenzeekust (Marsdiep - Borkum).Wanneer naar de verspreiding van devogels wordt gekeken dan lijkt dezeindeling gerechtvaardigt, doch valt ook op dat de vogelbevolking die bijde Voordelta behoort, zich uitstrekt tot ongeveer Scheveningen en dat devogelbevolking van de Waddenkust zich uitstrekt tot ongeveer Petten.

Op basis van de huidige gegevens is in hoofdlijnen slechts een driedelingte geven: de kustzone; gedefinieerd als het water tot 15 meter diepte ende offshoregebieden ten noorden en ten zuiden van het Friese front.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 121

Page 122: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

6.3 Internationale betekenis

Vanuit de Vogel richtlijn, gebaseerd op de Ramsar-Conventie zijn tweecriteria te onderscheiden:a) De meest geschikte gebieden voor de soort dienen te worden aange-wezen,b) De gebieden waar meer dan 1 % van een biogeografische populatievoorkomt dienen te worden aangewezen.Voor offshore-gebieden bestaan geen goede criteria. Skov et al. (1995)hebben een methode ontwikkeld en toegepast, waarbij is gecorrigeerdvoor oppervlakten en de zeegebieden zijn geclassiftceed die als meest ge-schikt voor een soort naar voren kwamen. Nadere uitwerking van dezemethode op basis van langjarige tellingen is gewenst.

Uit de toepassing van de 1 % criteria komen de volgende gebieden naarvoren:De gehele Nederlandse kustzone moet van internationale betekenis wor-den beschouwd.De begrenzing van deze zone in breedte en/of diepte moet met behulpvan ruimtelijke statistiek nader worne vastgesteld.

De kustzone blijkt voor een aantal soorten / soortgroepen van internatio-nale betekenis.Duikers: fig.62, zone van Belgische grens tot Scheveningen en van Pettentot de Duitse grens.Zee-eenden : fig.62, Brouwershavense Gat tot Voorne, Texel, Terschellingtot Duitse grens. (Toel: Petten e.o. behaalt < 3 jaar de norm).Dwergmeeuw : fig. 63, Belgische grens tot Den Helder.Kleine Mantelmeeuw : fig.64, gehele Voordelta tot en met Zuid Holland,Waddenzeekust. De vraag is tot hoever op zee de strook moet lopen; debroedvogels foerageren tot circa 60 km. uit de kust.Grote Stern, fig.63, foe rageergebied en die behoren bij de kolonies, ofwelde gehele Voordelta (inclusief monding Westerschelde en Europoortge-bied), Waddenkust: Texel tot en met Terschelling en Schiermonnikoog totDuitse grens.

Visdief ; frg.63, foerageergebieden die behoren bij de kolonies, Belgischegrens tot Scheveningen, omgeving Zandvoort, Texel-Duitse grens.Voor de Zeekoet dienen o.a. op basis van de Vogelrichtlijn de meest ge-schikte gebieden te worden aangewezen. Ruimtelijke analyse van telgege-vens zal moeten uitwijzen welke gebieden zich classificeren. Vooralsnogkan slechts het zwarte gebied in figuur 65 als meest geschikt worden ge-kwalificeerd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 122

Page 123: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

t> Internationale betekenis

duikers en zo e-e enden

oktober-maart

Figuur 62 Gebieden die voldoen aan de z.g1 % normen voorde Roodkeelduiker ende zee-eenden.

Figuur 63 Gebieden die voldoen aan de z.,1 % normen voor de Dwergmeeuw,Grote Stern en Visdief.

Figuur 64 Gebieden van internationalebetekenis voor de Kleine MantelmeeuwIn relatie tot hun broedgebieden.

Figuur 65 meest gebruikte gebiedenoverwinterende Zeekoeten.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 123

Page 124: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 124

Page 125: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Bedreigingen en kansen,

7.1 Vroegere aantastingen

7.1.1 Oogsten/jacht/vervolging

Tot in de twintigste eeuw werden zeevogels in de broedkolonies op groteschaal geëxploiteerd. Het idee bestaat dat dit in nog vroeger eeuwen uit-sluitend werd gedaan door de lokale bevolking, die een evenwicht be-reikte tussen de mate van exploitatie en de produktie van een kolonie. Erwas namelijk sprake van terugkoppelingprocessen; als men te veel oogsttesloeg dit op hen zelf terug. In de Noord-Atlantic heeft met name de be-volking van St.Kilda dit systeem nog lang (tot op heden ?) kunnen hand-haven. Op het zuidelijk halfrond worden miljoenen jonge pijlstormvogels(Mutton-birds) nog steeds, ook bedrijfsmatig, geoogst waarbij op traditiesgebaseerde afspraken bestaan om overexploitatie te voorkomen. In Noor-wegen en IJsland worden Eidereenden duurzaam geëxploiteerd.Met de toename van de mobiliteit (zeevaarders), kwamen er echter be-zoekers in kolonies die oogstten (roofden) voor zover dat in hun vermo-gen lag. Ook in West-Europa nam de exploitatiedruk op vogelkoloniesdoor winstbejag voortdurend toe. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat deaantallen zeevogels ver beneden de door voedsel bepaalde draagkrachtvan de zeeën zijn gedaald.

Het beeld van de Noordzee rond 1900 is dat van een vogelarme zee metbetrekking tot de meeuwen, sterns en pelagische zeevogels. Vermoedelijkzullen de aantallen meeuwen in de winter wel hoger zijn geweest als ge-volg van overwinterende dieren en zijn er berichten over zeer grote aan-tallen zee-eenden, voor zover valt na te gaan vooral Zwarte Zee-eenden,die de Waddenzee en de kustzone buiten het broedseizoen bezochten. Ditpast in het beeld omdat de exploitatie van vogels die verspreid in Noord-Europa en West-Siberië broedden nooit echt groot zal zijn geweest, dit integenstelling tot de vogels die rond de Noordzee in kolonies broedden.Ook lijken er grote aantallen zeezoogdieren, met name Bruinvissen, te zijnvoorgekomen, des te meer een aanwijzing dat de vervolging op het landplaatsvond.

In het begin van de twintigste eeuw startte de 'vogelbescherming'. Alge-meen bestaat de mening dat de toenemende bescherming van de broed-kolonies in de 20e eeuw de belangrijkste oorzaak is geweest van de toe-name van de zeevogets. De biologie van de verschillende soorten zeevo-gels is er de oorzaak van dat de pelagische soorten met 2-4 % per jaartoenamen en de meeuwen en sterns (met meer eieren per nest) met eengrotere populatiegroei.Meeuwen en sterns zijn echter in Nederland tot halverwege deze eeuwnog ongecontroleerd geëxploiteerd. Brouweretal (1950) maken gewagvan tjalken met honderd passagiers, een muziekkorps, acht kruiken jene-ver en 120 fleschjes bier, die in de broedtijd een recreatietocht naar Griendmaakten. Met name in de Tweede Wereldoorlog zijn op grote schaal eie-ren geraapt op Griend (Mond.med. A.Brenninkmeijer). Lokaal zijn meeu-wen, met vergunningen van LNV, nog tot in de jaren zeventig geëxploi-teerd.

Tot op heden worden vergunning verstrekt tot vervolging van meeuwenmet het oogmerk de populatie te beperken, De (formele) doelstelling isnog steeds het beschermen van andere natuurbelangen, meestal broedge-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 125

Page 126: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

bieden van sterns en andere kustvogels. Schade ontstaat door beïnvloe-ding van de vegetatie door eutrofiëring, waardoor broedgebteden voorsterns onbruikbaar kunnen raken.Individuele meeuwen kunnen zijn gespecialiseerd in predatie van jongesterns. De enige effectieve afweer is het doden van die individuen. De in-greep is te motiveren vanuit de bedreigde positie van de sterns; deze heb-ben geen uitwijkmogelijkheden meer.Het bestrijden van broed gevallen van meeuwen kan in uitzonderingsge-vallen plaatsvinden. Het risico hiervan is dat de nesten worden verplaatst.Wanneer dit met grotere aantallen gebeurt bestaat het risico dat nieuwekolonies gaan ontstaan en het probleem alleen wordt verplaatst. Om de-zelfde reden lijkt het onverstandig meeuwen te bestrijden in de grote ko-lonies. Het risico van spreiding is veel te groot. In grote kolonies leidt be-scherming tot een verdichting en daardoor tot een verlaging van hetbroedsucces (bron Spaans ??).

Tot op heden is uit de verdeling van het aantal ringterugmeldingen af teleiden dat er nog plaatsen zijn (m.n. Franse kust) waar volop zeevogels,waaronder sterns worden geschoten.

De Nederlandse mosselvissers hebben de afgelopen jaren een organisatieopgezet die tot doel heeft de Eidereenden van de mosselpercelen in deWaddenzee permanent te verjagen.Verjaging van Eidereenden heeft tot gevolg dat grote groepen (10.000 -en) zich frequent verplaatsen. Het is onduidelijk hoe effectief het verjagenis. Gebeurt dit ook 's-nachts en reageren de vogels dan hetzelfde als over-dag ? Van dit verjagen is door de Algemene Inspectiedienst van het Mi-nisterie van LNV proces-verbaal opgemaakt in verband met de Natuurbe-schermings- en Vogelwet (in een Vogelrichtlijngebied) Er is echter noggeen gerechtelijke uitspraak en het verjagen zonder vergunningen gaatnog steeds door.

De kansen zijn vrij beperkt. Het probleem van vervolging is feitelijk goed-deels opgelost.In Europees verband zou een betere afstemming kunnen worden bereiktten aanzien van de jacht, waardoor de trekkende vogels (in casu zee-eenden en sterns) een betere bescherming verkrijgen.In het gebruik van de Waddenzee voor de mosselcultures en de aantallenen voedselvoorraden van de Eidereenden kunnen keuzen worden ge-maakt.Het advies lijkt gerechtvaardigd terughoudend om te gaan met vergun-ningen voor meeuwenbestrijding, het vereist een grote deskundigheid omde negatieve aspecten hiervan te vermijden.

7.7.2 Aantasting van broedkolonies

Afsluitingen en havenwerken zijn belangrijke beïnvloedende factoren ge-weest voor de Nederlandse broedkolonies; de voor Nederland belangrijkebroedkolonies in Noorwegen en Schotland kregen problemen metpredatie.In 1930 werd de afsluitdijk gesloten, hetgeen gevolgen had voor de getij-denamplitude van de Waddenzee waardoor de frequentie van overstro-men van de broedkolonies toenamen. Brouwer et al. (1950) schreven datin de eerste jaren na de afsluiting de broedkolonies frequenter overspoel-den en dat Griend daardoor als broedplaats sterk aan waarde heeftingeboet.De aanleg van de Maasvlakte in het begin van de jaren zestig heeft debroedkolonies op de Beer vernietigd. In het eind van de jaren zestig is deSloehaven aangelegd en was een begin gemaakt met de Deltawerken,

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 126

Page 127: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

waardoor uiteindelijk de Brieise Maas, Veerse Gat, Haringvliet en Greve-iingen werden afgesloten en veel natuurlijke broedplaatsen van kustvogelsverloren gingen. Door de Deltawerken werden weliswaar een groot aantalnieuwe mogelijkheden gecreëerd, maar deze waren goeddeels van tijdelij-ke aard.

7,1.3 Kustverdediging

De zeespiegel rijst sinds kort, namelijk vanaf het einde van de laatste ijstijd(13000-15000 jaar). De eerste tijd snel, later afnemend tot de huidigewaarde van circa 20 cm per eeuw. De reactie van de mens bestond in delaatste paar eeuwen uit een bescherming van het land tegen de zee,waardoor de grens steeds harder en meer gefixeerd werd (b.v.Afsluitdijk).Economische ontwikkeling leidde tot landaanwinning/havenaanleg. Delaatste grote actie was de uitvoering van de Deltawerken.In grote lijnen was het gevolg voor de vogels dat de overgangsgebiedentussen zee en land, de dynamische kustzone, steeds kleiner werd. Het be-langrijkste directe effect is het verlies van broedgebieden voor de vogelsvan deze milieus, vooral plevieren en sterns. Een meer afgeleid effect is datde aanvoer van zand en slib naar de Westerschelde, Oosterschelde en deWaddenzee stagneert, waardoor de noodzakelijk morfologische aanpas-singen in deze gebieden onvoldoende plaatsvinden. Harde grenzen tussenzout en zoet hebben invloed op de ecologie van het planktonleven envormen een barrière voor vissen. Het is te verwachten dat dit ook invloedheeft op de vogels; echter met de huidige kennis kunnen deze niet wor-den aangetoond. Het verleggen van de grens van zout naar zoet naar dezee zelf, zoals bij de Nieuwe Waterweg is gebeurd, heeft gevolgen voorde ecologie van de gehele Hollandse kuststrook.De niet-broedende zeevogels zijn flexibel; ecologische veranderingen lei-den tot verschuivingen in soorten en aantallen. Uit de geschiedenis van devogelstand kan, net zoals bij eerdere invloeden, nauwelijks het effect vanéén ontwikkeling worden gekwantificeerd. Bovendien gaat het bij dezekustontwikkelingen om iets dat zich al voordeed voordat de term ornitho-logisch onderzoek bestond. Vermoedelijk hebben de kustontwikkelingennegatieve effecten gehad op de broedmogelijkheden van kustbroedvogelsen op de overwinteringsfunctie van de kust voor visetende vogels en zee-eenden. Zo is bekend dat voor de middeleeuwen reigers, pelikanen en aal-scholvers tot de gewone bewoners van de dynamische kust behoorden.Tot in de twintigste eeuw was er nog sprake van zeer grote aantallen (leeshonderdduizenden) zee-eenden langs de kust (Leopold et al. 1995),

Op kleinere schaal heeft de kustverdediging geleid tot het ontstaan vannieuwe biotopen, sommigen zeggen ook onnatuurlijke biotopen, en welalle harde verdedigingen, die voor vogels zijn te beschouwen als kunstma-tige rotskusten. Steenloper en Paarse Strandloper benutten deze dijken;Kuifaalscholvers willen wel, maar behoeven meer rust dan hun in de Ne-derlandse situatie meestal wordt geboden.

7.2 Huidig gebruik

7.2.7 Visserij

Het algemene beeld is dat de ontwikkelingen in de visserij in Nederlandweinig negatieve en overwegend positieve uitwerking heeft gehad op deaantallen zeevogels. De mate waarin verschillende beïnvloedende factoreneen rol hebben gespeeld is onduidelijk. Aan dit onderwerp is een apartebijdrage van Kees Camphuysen geweid, daarna zijn verschillende aspectenapart beschouwd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 127

Page 128: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.2.1.1 Samenhang van de effecten van visserij op vogels in de Noordzee.

Bijdrage van Kees Camphuysen

IntroductieIn de loop van de 20e eeuw zijn enorme veranderingen opgetreden in depopulaties van zeevogels in de Noordzee (Dunnet et al. 1990, Lloyd et al.1991). Zowel de soortsamenstelling als het aantal individuen aan het be-gin van het nieuwe millennium zijn voor beide diergroepen feitelijk nietmeer te vergelijken met die aan het begin van de 20e eeuw. Voor eenaantal van de meest frappante veranderingen is de mens verantwoordelijkgeweest, zo niet direct (jacht, bestrijding, bijvangst, bescherming), dantoch meestal wel indirect (verandering van habitat, veranderend voedsel-aanbod). De sterke uitbreiding en vooral de mechanisering van de visserijwordt vaak aangewezen als factor waardoor (1) veel zeevogels sterk inaantal hebben kunnen toenemen door een verbeterd voedsetaanbod, (2)sterfte optreedt onder zeevogels (en zeezoogdieren) door ongewilde bij-vangsten in weinig selectief vistuig, (3) het voedselaanbod door overbevis-sing sterk onder druk is komen te staan (Camphuysen & Garthe 1999). Uitdeze opsomming blijkt onmiddellijk een tegenstelling: één enkele menselij-ke activiteit kan sterk uiteenlopende gevolgen hebben voor dezelfde dier-groep, variërend van ernstig bedreigend tot sterk faciliterend. In het vol-gende wordt door middel van een uitgewerkt voorbeeld inzicht verschaftin de gevolgen van visserij voor zeevogels, terwijl daarnaast een verklaringwordt gegeven voor het feit dat deze effecten dikwijls nauwelijks met ze-kerheid op populatieniveau kunnen worden aangetoond.

VisserijeffectenVisserijeffecten op zeevogels zijn onder te verdelen in directe en indirecteeffecten (Tasker et al. in press). Onder directe effecten vallen de gevolgenvan bijvangsten, exploitatie, jacht en bestrijding, onder indirecte effectenvallen de door visserij veroorzaakte veranderingen in het voedselaanbodvan vogels zoals overbevissing, productie ondermaatse vis, veranderingsoortsamenstelling prooidieren. Wereldwijd zijn het vooral de slachtingenonder zeevogels in de long-line visserij (vooral oppervlakte foeragerendevogels zoals albatrossen en stormvogels) en de verdrinking van zeevogelsin staande vistuigen en drijfnetten (vooral duikende soorten zoals zee-eenden, pijtstormvogels en alkachtigen) die sommige soorten tot op derand van uitsterven hebben gebracht. De aanhoudende verjaging van vo-gels op bijvoorbeel aquacultures (zoals die van Eidereenden op de mossel-percelen in de Waddenzee) heeft een minder drastisch, maar nietteminduidelijk negatief effect op de overlevingskansen van deze vogels in hetwild. Een voor de hand liggend negatief gevolg van de intensieve(industrie-) visserij is de overbevissing van kleine vissoorten zoals haring,sprot, zandspiering en lodde, waardoor de voedselreserves van vogels di-rect worden aangetast (Camphuysen & Garthe 1999).

Veel aspecten van visserij zijn echter bijzonder voordelig voor zeevogels.Een voor de hand liggend positief effect is het op enorme schaal over-boord gooien van ondermaatse vis, snijafval en bijgevangen benthischeorganismen, waardoor prooien voor zeevogets beschikbaar komen die an-ders niet (te diep) of veel minder bereikbaar zouden zijn (Camphuysen e*al. 1995, Garthe et al. 1996). Minder voor de hand liggend is de paradoxdat overbevissing geleid zou hebben tot een toegenomen hoeveelheidvoedsel voor piscivore zeevogels. Echter, de intensieve commerciële visserijheeft geleid tot overbevissing van grote roofvissen, zoals haaien en rog-gen, maar vooral ook van adulte kabeljauwen, schelvissen en makrelen,waardoor jonge vis en kleine vissoorten tegenwoordig een veel grotereoverlevingskans hebben (Daan et al. 1990). Een geleidelijke verandering inde samenstelling van de visstapels in de Noordzee (met zowel relatief als

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 128

Page 129: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

absoluut veel meer juveniele vis) heeft gemaakt dat een veel grotere frac-tie van de Noordzee-visstapel potentieel geschikt is voor consumptie doorzeevogels.

Het aantonen van visserij effectenHet leveren van bewijs dat een bepaalde vorm van visserij positieve of ne-gatieve gevolgen voor een bepaalde diersoort heeft wordt ernstig bemoei-lijkt doordat deze onder invloed staat van een hele reeks van processen, aldan niet door mensen veroorzaakt, waarvan de meeste dikwijls slechts metgrote moeite zijn te kwantificeren. Visserij-effecten kunnen totaal gemas-keerd worden, doordat andere factoren een veel grotere rol spelen in depopulatie-ecologie van een soort, zonder dat de gevolgen van visserij ge-bagatefliseerd zouden mogen worden. Parallele trends zijn geen bewijsvan een oorzakelijk verband, net zo min als een tegenstrijdige tendens demogelijkheid uitsluit dat een bepaalde factor van betekenis is. Bij de evalu-atie van visserij-effecten is het van enorme betekenis om kritisch te kijkennaar het te verwachten effect, Zo zijn veranderingen in de populatie(toename of afname) ultieme effecten die dikwijls eerst na vele jaren vanbeïnvloeding optreden. Zeevogels, als langlevende organismen, hebbenimmers tal van mechanismen om de effecten op korte termijn op te van-gen, door een aanzienlijk subtielere respons dan bijvoorbeeld de dood, ofjuist de geboorte van een groter aantal jongen. Als concreet voorbeeld:een sterk verminderd voedselaanbod kan uiteindelijk tot verhoogde sterfteleiden, maar zal allereerst aanleiding zijn vooreen grotere arbeidsinspan-ning van de vogels om toch voldoende voedsel te vinden, of desnoods totaanpassingen in het dieet, als dat niet helpt tot een kleiner legsel waardoorde voedselbehoefte afneemt, of tot vertraagde groei van de jongen, of tothet uitstellen van een broedseizoen naar een later (beter) jaar. Een geko-zen instrument dat uitsluitend de omvang van een populatie in de gatenhoudt zal dan sterk achter de feiten aanhollen.

Een voorbeeld: de expansie van meeuwen in de zuidoostelijke NoordzeeTot de meest talrijke zeevogels in ons land behoren de meeuwen. Sindshet begin van de 20e eeuw zijn in Nederland zowel het aantal broedendemeeuwen, als het aantal kolonies, als het aantal broedende soortenmeeuwen sterk toegenomen (Spaans 1998a). Het aantal in ons land broe-dende meeuwen vereenvoudigde, terwijl het aantal soorten broedvogelsin de loop van deze eeuw toenam van twee tot acht soorten.Het succes van de Nederlandse meeuwen wordt vaak geweten aan eensterk toegenomen voedselaanbod (zoals door de visserij en op vuilnisbel-ten) in combinatie met de kennelijke bereidheid van meeuwen zich aan demens aan te passen.

De belangrijkste argumenten daarvoor zijn (1) achter vissersschepen kun-nen zich enorme meeuwengroepen vormen, (2) op open vuilstortplaatsenvormen zich grote groepen meeuwen en (3) meeuwen komen in de ste-den (dicht bij de mens) veel voor. Hierbij gaat men gemakshalve voorbijaan het feit dat dit slechts voor een deel van de soorten meeuwen geldt,terwijl verondersteld wordt, dat men eenvoudig door het zien van eengrote groep vogels op een bepaalde plaats kan vaststellen wat de soort alsgeheel voor gewoontes aan de dag legt. Dit, in combinatie met de alge-mene vaststelling 'meeuwen zijn er genoeg' of 'meeuwen zijn er teveel'(niet gebaseerd op metingen en richtgetallen, maar op veronderstellingen,subjectieve waarnemingen en volkomen voorbijgaande aan de verschei-denheid van soorten), maakt dat velen hun oordeel al klaar hebben. Ditoordeel heeft bovendien gedurende de gehele eeuw geleid tot verschillen-de vormen van intensieve bestrijding en beheer.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 129

Page 130: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

De afgelopen 100 jaren hebben de in ons land broedende meeuwen temaken gehad met een aantal (gevolgen van) menselijke ingrepen die zo-wel positieve als negatieve effecten hebben gehad. Een kwalitatieve op-somming van de voornaamste antropogene effecten is:

Tabel 1. Effecten op in Nederland broedende meeuwen, zowel positief als negatief, en eenindicatie van de periode en de schaal waarop deze effecten de grootste betekeniskunnen hebben gehad.

exploitatiebestrijding

predatie

voedselbeschik-baarheld

broedgebieden

eieren rapenlegsels vernielenadulte vogels schietenlegsels, jongen

adulte vogels

open vuilnisbelten

vervuilde stranden enstedenvisserij afval (discards)eutroficatie Nederlandsewaterenintensieve landbouw

overbevissing groteroofvissen

overbevissing kleineprooi vissen

verstoring

bescherming innationale parkenHabitatverlies

verwacht effectnegatiefnegatiefsterk negatiefnegatief

sterk negatief

positief

positief

positiefpositief

positief

positief

negatief

negatief

positief

negatief

schaalvooral begin 20e eeuwvooral tot eind jaren 60lokaal van betekenisvooral vasteland sindsjaren 70komt weinig voor,vooral vasteland sindsjaren 70vnt jaren 60-80

vooral sinds jaren 70

toename sinds jaren 60toename sinds jaren 40,afname in jaren 90geleidelijk verandering,sterk sinds jaren 60geleidelijk gedurendede hele eeuw, onder-brekingtijdens WOUgeleidelijk gedurendede hele eeuw, onder-breking tijdens WOUtoegenomen toerisme,vooral sinds jaren 60geleidelijke verbeteringen steeds grootschaligergeleidelijk, gehele euw

50,000

25.000

1800 1910 1020 1930 1S40 1950 10BO 1670 1DBO 1090 £000

Populatieontwikkeling van in Nederland broedende meeuwen sinds het beginvan de 20e eeuw (naar Van Dijk 1998, Keijl & Arts 1998, Koks 1998, Meinin-ger & Flamant 1998, Spaans 1998bc).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 130

Page 131: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Veruit de talrijkste meeuw in Nederland gedurende het grootste gedeeltevan deze eeuw is de Kokmeeuw Larus ridibundus, een soort die hooguit ineen smalte strook van onze kustwateren en in de Waddenzee en in hetDeltagebied van de visserij heeft kunnen profiteren. Veel van delangs de kust broedende Kokmeeuwen foerageren gedurende de broedtijdin het binnenland. De op één na talrijkste soort, de Zilvermeeuw Larus ar-gentatus, is een bekende en veelvoorkomende scheepsvolger die in hogemate op het mariene milieu is aangewezen, maar die zowel de intergetij-degebieden als de kustwateren en het binnenland exploiteert, De KleineMantelmeeuw Larus graellsii, is een recente aanwinst in de Nederlandseavifauna, waarvan de populatie nog pas sinds de jaren 70 sterk is ge-groeid. Deze soort is een echte zeevogel, met een ver uitwaaierende ver-spreiding voor de kust, waarvoor de intergetijdegebieden de de weilandenin de kustprovincies een tweede keuze foerageergebied vormen. Ook deStormmeeuw Larus canus is een soort die zich in de loop van de 20e eeuwin Nederland heeft gevestigd en deze meeuw is vooral in het winterhalf-jaar op zee aangewezen, terwijl hij in de zomer vooral op land en in inter-getijdegebieden foerageert. De Dwergmeeuw Larus minutus, de Zwart-kopmeeuw Larus melanocephalus en de Grote Mantelmeeuw Larus mari-nus zijn schaarse broedvogels en alleen laatstgenoemde profiteert duidelijkvan het voedselaanbod achter vissersschepen. Van al deze meeuwen ko-men alleen de Kokmeeuw en de Zilvermeeuw veelvuldig op vuilnisbeltenvoor, terwijl Kleine Mantelmeeuw en de Stormmeeuw hier slechts zo nuen dan in flinke aantallen kunnen worden gezien. Dezelfde vier soortenworden veel op vervuilde stranden foeragerend gezien, maar alleen deKokmeeuw is algemeen in de grote binnensteden. Het zijn opnieuw dezevier soorten, maar nu aangevuld met de Zwartkopmeeuw, die op weilan-den in een belangrijk deel in hun voedselbehoefte voorzien.De populatieontwikkeling van de Nederlandse meeuwen kent een zichsteeds herhalend patroon: (1) vestiging, (2) gevolgd door een (langdurige)periode van kleine aantallen, (3) gevolgd door een periode van sterkegroei en (4) eventueel gevolg door een periode van stabilisatie of afname.Bij het begin van het nieuwe millennium hadden de verschillende broed-vogelsoorten de volgende stadia bereikt:

ZwartkopmeeuwDwergmeeuwKokmeeuwStormeeuwKleine MantelmeeuwZilvermeeuwGeelpootmeeuwGrote Mantelmeeuw

vestiging 1970vestiging 1942vestiging <1900vestiging 1908vestiging 1926vestiging <1900vestiging 1985vestiging 1993

stadium 3stadium 4stadium 4stadium 4stadium 3stadium 4stadium 2stadium 1

snelle groeistabilisatie en afnamestabilisatie en afname"stabilisatie en afnamesnelle groeistabilisatie en afnamelangdurig kleine aantallenvestiging

Ofschoon de visserij ongetwijfeld een grote invloed heeft gehad op depopulatieontwikkeling van in elk geval de kustbewonende meeuwen, is deprecieze impact niet eenvoudig te kwantificeren. Inmiddels is duidelijk datbij twee van de talrijkste soorten, de Kleine Mantelmeeuw en de Zilver-meeuw, meteen overlappende verspreiding en min of meer vergelijkbarevoedselkeuze, tegenwoordige tegenstrijdige trends worden gevonden.Waar de Kleine Mantelmeeuw zich in grote deten van West-Europa nogsterk uitbreidt, is de Zilvermeeuw aan een vrije val in de populatie begon-nen (Lloyd et al. 1991, Spaans 1998bc, Südbeck & Halterlein 1999). Zon-der gedetailleerd voedsel- en populatie-ecologisch onderzoek valt slechtste gissen in hoeverre visserij-effecten een rol van betekenis hebben ge-speeld in elk van de soorten. Levende met deze onzekerheid, zal een be-leidsmaatregel waarbij één of enkele van de voor de waargenomen popu-latietrends verantwoordelijke effecten worden gemanipuleerd steeds totverrassende, wellicht ongewenste veranderingen in de broedvogelbevol-king leiden.E CJ. Camphuysen © CSR Consultancy, 12 april 2000}

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 131

Page 132: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.2.7.2 Zeevisserij

Hieronder wordt verstaan alle vormen van visserij die plaatsvinden buitende 12 mijls zone. Zeevisserij heeft directe (lokale) invloeden en indirecteinvloeden. Zeevisserij beïnvloedt de visbestanden in rechtstreekse zin enook weer indirect door ecologische relaties tussen de verschillende vis-soorten. Ook bodemberoerende activiteiten zullen door de ecologischerelaties in zee uiteindelijk een invloed hebben op de vogels. Het probleemis echter dat er veel te weinig kennis is om de effecten van de verschillen-de invloeden te kunnen kwantificeren.Een beschrijving van de directe invloeden beperkt zich vooral tot de situa-tie op het NCP. Voor de indirecte invloeden moet minimaal de geheleNoordzee in de beschouwing worden betrokken en alle daar opererendevloten.

Op het NCP is de Nederlandse boomkorvisserij de meest voorkomendevorm van visserij. Deze visserij heeft een aanzienlijke bodemberoerendeinvloed; voor vogels is vooral de directe invloed in de vorm van discardsvan belang. Naast deze visserij met boomkorren wordt door de Nederlan-ders in beperktere mate op rondvis gevist. Het zijn niet alleen Nederlan-ders die op het NCP vissen, men treft er ook Deense warnet (gillnet) vis-serij en Britse en Deense industrievtsserij. Het is waarschijnlijk dat ookbeug- (long-line) visserij wordt uitgeoefend.

DiscardsDiscards, bestaande uit visafval en uit opgevist materiaal dat op dat mo-ment niet gewenst is, wordt als regel direct overboord gezet. Het betekenteen additionele voedselbron voor 'scavengers'. In de soortbesprekingen isbij de trend een indicatie gegeven van het aandeel van de verschillendesoorten die in direct verband met visserij tijdens de vliegtuigtellingen zijnaangetroffen.Globaal genomen zijn 10-30 % van de Noordse Stormvogels in directe as-sociatie met vissersschepen waargenomen. Hierbij moet worden aangete-kend dat de Noordse Stormvogel vooral 's-nachts foerageert, mogelijk opnatuurlijk voedsel en overdag bij visserschepen rondzwerft(mond.med.JAF). Er zijn 's-nachts minder vogels actief bij vissersboten,maar concrete getallen zijn schaars (mond.med.KC). De Jan van Gent isgezien vanaf de schepen een zeer reguliere scheepsbezoeker. Des te op-vallender is het dat in de afgelopen drie jaar vanuit het vliegtuig (vrijwel)geen Gent in directe associatie met schepen is gezien. Van de Zilver-meeuw is geen offshore plaatje gepresenteerd; het is de RIKZ-tellers be-kend dat een meerderheid van de Zilvermeeuwen offshore geassocieerdzijn met visserschepen. Het aandeel van de offshore Grote Mantelmeeu-wen en Drieteenmeeuwen dat direct is geassocieerd met visserij is ook nietgroot. Uit waarnemingen is bekend dat ook Zeekoeten, Alken en Aal-scholvers soms geassocieerd met visserij foerageren.Kees Camphuijsen (Mond.med.) wijst er op dat het voedsel dat op dezewijze wordt verkregen over het algemeen laagwaardiger voedsel is dan devette vissen die tot het hoofdvoedsel van de meeste soorten moet wordengerekend. Hij wijst met name op waarnemingen in het broedseizoen aande Schotse kust waar Drieteenmeeuwen natuurlijk, zelf gevangen voedselprefereren als voedsel voor de jongen boven de discards van het nabijge-legen schip. Na het broedseizoen zijn de gemakkelijk te krijgen discardsweer in trek.

Conclusie: Discards worden als voedsel benut en spelen dus een positieverol in de overleving van de soorten, doch vermoedelijk een zeer onderge-schikte rol als voedsel voor de jongen in het broedseizoen. Het populatie-dynamische effect is positief, maar kan niet worden gekwantificeerd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 132

Page 133: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

VispopulatiesEen tweede hypothese is dat overbevissing, inclusief het wegvangen vande grote roofvissen, leidt tot een 'verjonging' van de visbestanden, waar-door meer jonge vis en mogelijk ook meer vis van de kleine vissoorten be-schikbaar is. Daarnaast was er vroeger een gerichte 'puf'visserij op jongevis in de kustzone, terwijl er nu een streven is de jonge vis juist te sparenmiddels maaswijdten en Schol- en Kabeljauwboxen.Het idee is dat deze verandering in het voedselaanbod mede een positieverol heeft gespeeld in de populatiegroei van de zeevogets. De grootte vandeze rol kan niet worden gekwantificeerd.

Echter; al geruime tijd is er op de Noordzee, ook op het NCP, sprake vanzogenaamde industrievisserij. Dit is een door de EG gesubsidieerde vormvan visserij waarbij alle pelagische vissen in een gebied worden gevangenom te worden verwerkt tot vismeel. Het hoofddoel van deze visserij ismeest de zandspieringen, daarnaast is ze gericht op Haring, Sprot en Ke-ver. Wanneer deze prooivissen worden weggevangen wordt onvermijde-lijk ook een deel van de predatoren (m.n. kabeljauwen en makreien) mee-gevangen.Deze vorm van visserij, uitgeoefend in het broedseizoen in de omgevingvan broedkoionies heeft in Schotland en Noorwegen geleid tot misluktebroedseizoenen en het (vrijwel) verdwijnen van zeevogelkolonies.

Aanwezigheid van voedsel (vispopulaties) betekent niet altijd ook beschik-baarheid van voedsel. Uit tal van ecologisch onderzoek (van Leeuwen enZebra's tot en met Tureluurs en wormen) is gebleken dat de vangbarefractie van een prooi als gevolg van tal van factoren, waaronder mede hetgedrag van de prooi zelf, kan veranderen. Voor wat betreft de zeevogelsop zee is hiervan nauwelijks kennis voorhanden. Wel zijn er aanwijzingendat het een rol kan spelen. Bijvoorbeeld voorafgaande aan een z.g, wreekin 1994 bleek bij onderzoek door het RIVO dat Haring en Sprot aanwezigwaren in het gebied waar de Zeekoeten zich ophielden, maar niet, zoalsnormaal, in de pelagische netten werden gevangen maar in de bodem-netten (mond. med. RIVO). Vogels die niet diep kunnen duiken zijn in ho-ge mate afhankelijk van het gedrag van prooivissen en met name de frac-tie van de tijd dat deze zich nabij de oppervlakte bevinden.In het begin van de jaren tachtig (1981-1985) was er verhoogde sterftevan Zeekoeten, Alken en Drieteenmeeuwen. In de winter 1990/1991 wasde sterfte onder Eidereenden zeer groot en spoelden in Nederland circa15.000 (niet besmeurde) Zeekoeten aan. In 1994 was er een grote sterfteonder Zeekoeten in Engeland en Nederland (tienduizenden). In1999/2000 was er opeens een grote sterfte van Eidereenden.

BijvangstenOver bijvangsten van vogels in de zeevisserij is weinig bekend. Het over-grote deel van de visserij vindt op of nabij de bodem plaats, waardoor al-leen dieper duikende vogels potentiële slachtoffers zijn. Er zijn aanwijzin-gen dat de bijvangst van vogels bij korren en trawlen gering is. Over debijvangst bij warnet- visserij is ons echter niets bekend. Aan de hand vande waarnemingen van RIKZ is de schatting gemaakt dat op het NCP ge-middeld per dag 100 km warnet uitstaat.Bij het ophalen van alle netten, alsmede als gevolg van drijvende stukkennet (spooknetten) kunnen ook slachtoffers onder de oppervlakte-foerageerders vallen.Naar analogie van hetgeen we weten over soorten en aantallen slachtof-fers bij vaste vistuigen in de zoete wateren en kustwateren wordt de aan-name gedaan dat de visserij met staand want slachtoffers maakt.Langs de Nederlandse kust zijn dode Zeekoeten en een Roodkeelduikeraangetroffen met restanten van z.g. gillnet, waarin ze kennelijk als levende

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 133

Page 134: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

vogels verstrikt zijn geraakt (Mond.med. Kees; bron: Windbreker). Dekans dat een zeevogel aanspoelt, die buiten de 12 mijls zone door ver-strikking om het leven komt en bovendien uit het net wordt gesneden(niet gerukt), lijkt zeer gering.

KustvisserijDe kustvisserij wordt voornamelijk met Eurokotters uitgevoerd die metkleinere boomkorren op platvis en garnalen vissen of spannen, hetgeen wilzeggen dat met twee of drie schepen een of twee netten tussen de sche-pen in worden gesleept. Het valt de vogelwaarnemers op dat met namedeze laatste vorm van visserij veel vogels trekt. Een onevenredig groot deelvan deze vogels is onvolwassen. Mogelijk dat deze vorm van visserij eenrol speelt bij de overlevingskansen van de onvolwassen meeuwen, metname in de winter.

7.2.1.3 Schelpdiervisserij (mosselcultuur)

De Eidereend en de Zwarte Zee-eend zijn de meest talrijke kustvogels dieinvloed ondervinden van de schelpdier-cultures en de schelpdiervisserij.Onderstaande is een selectie uit een bijdrage van Mardik Leopold.

Inde periode tot 1980 was er vermoedelijk sprake van een snelle toenamevan de aantallen overwinterende Eidereenden in Nederland. Deze toena-me is slechts summier vastgelegd, door een tweetal onvolledige vliegtuig-tellingen en door waarnemingen van steeds meer Eidereenden op steedsmeer plaatsen vanaf de kusten van de Wadden. Deze toename valt samenmet de ontwikkeling van de grootschalige mosselcultuur in de Wadden-zee. 'Vanouds' concentreren de vogels zich ook op de mosselpercelen, diein vergelijking met natuurlijke mosselbanken een aantal voordelen voor devogels kennen: goed groeiende schelpen met hoge relatieve vleesinhoud;zowel tijdens hoog- als laagwater bereikbaar, dunschalige schelpen metgeringe pokkenbezettingsgraad; extra's in de vorm van relatief veel krab-ben en zeesterren. Het ligt dus voor de hand om de toename uit de jarenzeventig vooral toe te schrijven aan een door de visserij geïnduceerde,verbeterde voedselsituatie op het Nederlandse Wad. Sinds de winter van1990/91 is er echter een verstoring in zowel de aantallen als de versprei-ding van de Eidereenden in Nederland opgetreden, eveneens vermoedelijksamenhangend met de schelpdtervisserij. In die winter raakte het wadleeg, door een uitblijven van broedval gedurende enkele jaren, van zowelde mossel als de kokkei, bij een doorgaande visserij op de verouderendeen steeds kleinere bestanden. Vele duizenden Eidereenden verhongerden,of weken uit naar de Noordzee-kustzone (op het hoogtepunt circa100.000 vogels), naar de Hollandse kustzone, de (Voor)Delta en zelfs deZwitserse meren. Na dat 'rampjaar' is de verspreiding nooit meer gewor-den als daarvoor. Vóór 1990 zaten zo goed als alle Eidereenden op deWadden, na dat jaar steeds tientallen procenten van de hele winterpopu-latie in de Noordzee kustzone. Hier sluiten ze zich aan bij de daar over-winterende Zwarte en Grote Zee-eenden, boven een voor de Eidereendalternatieve voedselbron: banken Spisuia subtruncata. Dit (evenals demossel en de kokkei) tweekleppige schelpdier wordt echter tegenwoordigook bevist (zie onder Zwarte Zee-eend). In hoeverre de relatief grote Ei-dereend op de Spisuia banken een concurrent is van de kleinere zee-eenden is nog niet duidelijk. Wel is inmiddels duidelijk, dat de Eidereend inde nieuwe situatie een hogere wintermortaliteit vertoont in Nederland.Daarnaast zijn de aantallen gemiddeld lager dan vóór 1990. Beide zakensuggereren, dat het Nederlandse overwinteringsgebied voor deze soortaan kwaliteit heeft ingeboet. In de winter van 1999/2000 was er een nieteerder in Nederland voorgekomen wintersterfte, onder voornamelijk jongeEidereenden. Onderzoek is gaande naar de oorzaken van deze sterfte.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 134

Page 135: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Alle hier overwinterende zee-eenden worden in Denemarken, een belang-rijk 'doorkomstland' voor zowel de Eidereend als de beide zee-eenden,intensief bejaagd en zijn, mogelijk als gevolg hiervan, opvallend schuw.Dit geldt met name voor de Zwarte Zee-eend, die doorgaans in zeer grotegroepen, van tienduizenden tot meer dan 100.000 vogels per groep, inonze kustzone overwintert. Door de schuwheid van de vogels zijn ze zeergevoelig voor verstoring. Alle schepen die op minder dan 1 km passerenwerken zwaar verstorend, evenals alle laagvltegende luchtvaart. Daarnaastzijn alle groepen eenden bij uitstek kwetsbaar voor langsdrijvende olie-vlekken. Er zijn diverse incidenten geweest waarbij één olievlek vele dui-zenden slachtoffers maakte. Tenslotte hebben grote groepen eenden grotehoeveelheden voedsel nodig. Bevissing van de bestanden, op lokatieswaar de eenden verblijven, maakt deze gebieden voor de eenden onge-schikt, allereerst door de verstoring die bij het vissen optreedt en vervol-gens door het verdwijnen van het voedsel. Hierbij kan nog worden aan-getekend, dat de Nederlandse mosselvissers de afgelopen jaren een orga-nisatie hebben opgezet die tot doel had de Eidereenden van de mosselper-celen in de Waddenzee permanent te verjagen.

De visserij op Spisuia is tegenwoordig structureel. Er is wel een scheidingin de tijd ingesteld (op initiatief van de vissers), zodat niet meer midden inde winter, maar vanaf 1 mei wordt gevist. Er zijn echter geen ruimtelijkemaatregelen, zoals gesloten gebieden. Nog steeds worden Spisuia bestan-den bevist, waarvan de eenden primair afhankelijk zijn. Mogelijk is dit instrijd met internationale richtlijnen, met name de EU Vogel- en Habita-trichtlijn. Een goede afweging tussen opbrengst (voor de visserijbedrijven)en de schade aan de natuur is nog nooit gemaakt, waardoor de visserijook op gespannen voet staat met het Voorzorgbeginsel (door Nederlandaanvaard in Rio de Janeiro). Er kan beleid ontwikkeld worden, gericht opeen dergelijke ruimtelijke scheiding, waarbij de visserij wordt gesloten ge-durende het hele jaar in het belangrijkste eenden-gebied, zijnde de kust-zone buiten de Waddenzee, terwijl de visserij elders wordt toegestaan. Eendergelijk beleid zou goed aansluiten bij de recente aanwijzing van de kust-zone rond de Wadden onder de Vogelrichtlijn en neemt de belangrijkstebezwaren vanuit de natuurbescherming en conflicten met door Nederlandgeratificeerd, internationaal natuurbeleid, tegen deze vorm van visserijweg.

7.2.1.4 Vaste vistuigen / Strandvisserij

Schaarse waarnemingen wijzen er op dat met name de vaste vistuigen(diverse fuiken) langs de kust vogelslachtoffers maken. Sommige fuikenstaan permanent onder water. Van deze visserij ontbreken gegevens. Fui-ken die geheel of gedeeltelijk droogvallen fungeren als een soort van in-loopkooi, waarbij de ingevangen vogels (meeeuwen, steltlopers) bij vloedverdrinken.

7.2.1.5 Kansen visserij

De effecten van visserij op de vogels zijn veelal indirect en complex. De al-gemene verwachting is dat visserijmaatregelen die er toe (eiden dat de dis-cards afnemen en de aantallen grote vissen toenemen, tot gevolg hebbendat de draagkracht voor vogels afneemt, Zoals hierboven reeds is opge-merkt is niet het aantal vogels het doel, maar dient te worden gestreefdnaar gezonde ecosystemen.De verwachting is dat wanneer de industrie-visserij wordt teruggedrongendit een positief effect heeft op de vogelstand en op het ecosysteem alsgeheel. Het grootste deel van de bij deze visserij betrokken vissoortenvormen het stapelvoedsel van andere vissen, vogels en zoogdieren.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 135

Page 136: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.2.2 Scheepvaart

De scheepvaart is naast visserij een van de belangrijke functies van deNoordzee. Invloed van scheepvaart op vogels kan ontstaan door directevisuele of acoustische verstoring, olieverontreiniging en andere contami-nanten, zoals keukenafval en andere rommel (drijvend + bodem), TBT enandere stoffen), het risico van calamiteiten , w.o. keuze scheepvaartroutes,alsmede de werkzaamheden die nodig zijn voor de scheepvaartinfra-structuur.Onder scheepvaart wordt verstaan vrachtschepen in allerhande vormen,veerboten, visserij, aan- en afvoerbewegingen met schepen t.b.v. de mijn-bouw, recreatievaart op zee, marine, onderzoeksschepen en schepen tenbehoeve van de scheepvaart zelf, bijvoorbeeld betonning, loodsboten,reddingsvaartuigen.

7.2.2.1 Verstoring

Schepen kunnen een belangrijke bron van verstoring zijn voor gevoeligesoorten als duikers en zee-eenden. De ernst hiervan hangt in belangrijkemate af van de duur en frequentie van de verstoring in combinatie met demogelijkheden van de vogels om uit te wijken. Wanneer de soorten doorhun ecologische eisen plaatsgebonden zijn en op die plaatsen frequentverstoring plaatsvindt, zullen ze verdwijnen. Onduidelijk is of er plaatsenvoor de Nederlandse kust zijn waar het huidig gebruik er toe leidt dat vo-gelsoorten niet meer voorkomen; het wordt niet uitgesloten. Gebieden diehiervoor in aanmerking komen zijn: Westerscheldemonding, Brouwersha-vense Gat (visserij), gehele Nederlandse kust van Europoort tot en metTexel, (met als concentratiegebieden Europoort tot Scheveningen en denoordelijke en zuidelijke route naar het Marsdiep), Eemsmondgebied.Met name ten noorden van de Waddeneilanden zijn concreet verstoringengemeld van overwinterende duikers en zee-eenden. In de Haringvliet-monding zijn de zee-eenden ooit verjaagd en nimmer meer teruggekeerd.Het probleem van dit onderwerp is dat op plaatsen waar de vogels reedspermanent zijn verjaagd door verstoring, het fenomeen niet meer kanworden vastgesteld en dat het niet terugkeren ook het gevolg kan zijn vanandere veranderingen.Acoustische verstoring door schepen lijkt op zee voor de vogels geen ofeen ondergeschikte rol te spelen,

7.2.2.2 ContaminantenSchepen brengen contaminanten in het water, met name T8T en afval-stoffen uit de verbranding. Hiervan zijn geen directe effecten op vogelsbekend.Helaas is het nog steeds de cultuur dat vanaf schepen een veelheid aanrommel overboord wordt geworpen; "Schoon schip maken." Organischkeuken- en sanitair afval zal vermoedelijk weinig kwaad kunnen en slechtsenkele meeuwen tot voedsel dienen.Andere rommet zinkt voor een deel naar de bodem of blijft drijven of zwe-ven. Het aantal aan de oppervlakte drijvende stukken groter dan 10 cm(zichtbaar uit de lucht) wordt voor het gehele NCP geschat op circa 30 perkm2, ofwel ruim 1.6 miljoen grotere stukken vuil op het NCP. Een deelvan deze verontreiniging bestaat uit stukken plastic, touw of net waarinzeevogeis verstrikt kunnen raken. Dergelijke vogels worden zeer geregeldop het strand gevonden. Daarnaast is eerder aangetoond dat plastics doorzeevogels als een vermeende voedselbron worden opgenomen, als on-verteerbare bestanddelen lange tijd in de maag van de vogel kunnen ver-blijven met mogelijke gevolgen van stoffen die uitlogen c.q. algehele ver-stopping van het maag/darm stelsel (van Franeker ?).

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 136

Page 137: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.2.2.3 InfrastructuurTen behoeve van de scheepvaart worden tal van veranderingen in onzekustzone aangebracht met daarvan afgeleide effecten op vogels. Op zeeworden geulen gebaggerd (Eurogeul en Ugeut) die een verstoring van denatuurlijke morfologie en slibtransporten betekenen. Uitbaggeren vanWesterschelde en Nieuwe Waterweg leiden tot dumpen van baggerspeciemet een invloed op de kustzone.Het storten van baggerspecie (Westerschelde, Loswal Noord, Umond)heeft een vertroebeling van het water en een bedekking van het bodemle-ven tot gevolg. Daarnaast zijn afgeleide ecologische effecten te verwach-ten. Omdat deze activiteiten reeds lange tijd en continue plaatsvinden isgeen nulmeting voorhanden.De bouw van havens, met alles er op en er aan (bijv. Europoort) betekenteen grote ingreep in de kustzone. Effecten worden elders aangegeven.

7.2.2.4 OlieverontreinigingOiieverontreiniging is de meest bekende en de meest ernstige vorm vanbeïnvloeding door de scheepvaart. Naast minerale oliën zijn er tal van an-dere oliën of olieachtige stoffen die een dodelijk effect op zeevogels kun-nen hebben (Camphuysen et al. 1999). Effecten kunnen het gevolg zijnvan besmeuring van het verenkleed waardoor de isolatie van de vogelwordt aangetast, het binnenkrijgen van de stof, meestal door poetsen vanhet verenkleed, waardoor inwendig letsel ontstaat en doordat de geloosdestoffen direct giftig zijn.Niet alle lozingen van voor vogels gevaarlijke stoffen zijn verboden. Totvoor kort waren lozingen van water gemengd met een zekere hoeveelheidminerale oliën toegestaan. Ook lozingen van andere vloeistoffen, bijv.plantaardige oliën zijn toegestaan, hoewel het effect op de vogels verge-lijkbaar is met die van minerale olie.De dagelijks voorkomende lozingen van oliën op de Noordzee wordenanno 2000 beschouwd als een serieuze bedreiging van de zeevogels opde Noordzee.

Het is duidelijk dat jaarlijks zeer veel zeevogels door olieverontreiniging omhet leven komen. Het werkelijke aantal is niet vast te stellen. In figuur 67is een beeld gegeven van de aantallen Zeekoeten die in het winterseizoenlangs de kust zijn aangetroffen (Camphuysen 1997). Uit de gegevens blijktdat zich in de winter 1980-81 een grote verschuiving heeft voorgedaan.Het aantal strandende Zeekoeten nam plotseling geweldig toe. Deze ver-andering wordt toegeschreven aan een toename van het aantal overwin-terende Zeekoeten tn de Zuidelijke Bocht, als gevolg van een ongunstigevoedelsituatie in de noordelijke Noordzee (Camphuysen 1990 en 1997).Veel van deze dieren waren maar licht met olie besmeurd.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 137

Page 138: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Figuur 67 Aantallen dode Zeekoeten aangetroffen op de Nederlandsestranden (naar Camphuysen 1997).

Onbekend is welk deel van de op zee gestorven zeekoeten ook daadwer-kelijk op het strand aanspoelt. Geschat wordt dat jaarlijks enkele duizen-den tot tienduizend Zeekoeten door olievervuiling langs de Nederlandsekust om het leven komen. In principe betekent dit een ontoelaatbare ver-hoging van het sterftecijfer, dat gezien de ecologie van de (offshore) zee-vogels slechts een geringe marge kent. Het populatiedynamische effectvan deze beïnvloeding sec kan niet worden vastgesteld. Als gevolg vanandere, op de populatie positief werkende factoren zoals herstel van ver-volging en effecten van visserij, lijkt het negatieve effect van deze sterftetot nu toe gemaskeerd. Het is een vraag of op het moment dat er een eindkomt aan de populatiegroei door de mindere vervolging en de visserij, deextra sterftefactor door olie zwaar zal gaan wegen. Gesimplificeerd kanworden gesteld dat als de populatie beperkt gaat worden door een situatiedie dichtheidsafhankelijk is (bijv. wintersituatie), voor iedere olievogel diesterfteen andere vogel niet zal sterven door de honger. Wanneer echterde populatie wordt beperkt door de voortplanting of de jeugdsterfte dankan de extra sterfte mogelijk niet worden gecompenseerd. Uit Camphuy-sen (1997) blijkt dat het oliebesmeuringspercentage bij juveniele Zeekoe-ten en Alken 62.3 resp. 67.0 % bedroeg en dat van de adulten 84.1 en82.9.Het is denkbaar dat zich een situatie gaat voordoen waarbij de jeugd-sterfte als gevolg van een verminderd voedselaanbod groter wordt dan nuhet geval is (tevens te beschouwen als meer natuurlijk). Daar zou echterbij horen dat de overleving van de adulte vogels groter moet zijn dan 96-97 %. Dit lage sterftecijfer is vrijwel alleen haalbaar wanneer zich geenandere sterftefactoren voordoen dan incidentele ongevallen en ouderdom.Een extra adulte sterfte van 1 - 3 % jaarlijks door olie, leidt dan op termijntot een slinkende populatie. Op het NCP overwinteren circa 200.000 Zee-koeten. Tweeduizend olieslachtoffers is dan 1 % van deze populatie.

In Nederland is een afnemende trend vastgesteld in de oliebesmetting vanvogels (Camphuysen 1997). Het absolute aantal aangespoelde vogels (zieftg 67) is, omdat dit sterk variabel is, geen goede maat voor het voorko-men van de hoeveelheid olie (het aantal en de oppervlakte aan olievlek-ken) op zee. In plaats van de aantallen olieslachtoffers wordt internatio-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 138

Page 139: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

naai het 'oliebevuilingspercentage' als indicatief gezien voor de olievervui-ling op zee. Het oliebevuilingspercentage is het percentage met olie be-smeurde vogels van het totaal aantal op de kust aangetroffen kadavers. InNederland telt de Nederlandse Zeevogelgroep al vanaf 1969 de aange-spoelde kadavers en de besmeuring met olie. In die periode is het oliebe-vuilingspercentage gestaag en voor 8 van de 10 soorten teruggelopen(Camphuysen 1997). In figuur 68 is hetoitebevuilingspercentage voor deZeekoet weergegeven.

Oliebevuilingspercentage Zeekoetenprocenten

100

70/71 74/75 78/79 82/83 66/87 90/91 94/9668/B9 72/73 76/77 80/B1 B4/65 88/89 92/93 96/97

n/km

1.8-j

1.4-

Dens oliekoeten

1 • •

0.8

0.6

0.4

0.2L70/71 74/73 76/79 82/83 86/97 90/91 94/95

68/69 7Ï/73 76/77 80/81 84/85 88/89 92/93 96/97

Figuur 68 Otiebevuilingspercentagevan de zeekoet (Camphuysen 1997)

Figuur 69 Dichtheden met olie bevuilde Zee-koeten langs de Nederlandse kust,berekend aan de hand van Camphuysen 1997.

In 1977 was het gemiddelde bevuilingspercentage over alle vogelsoortengemiddeld 76%, in 1997 was dit nog slechts 38%. Het kwantitatieveverband tussen de aanwezigheid van olievlekken en de met olie besmeur-de aangespoelde kadavers is echter nog niet duidelijk. Anderszins gestor-ven vogels kunnen alsnog met olie in aanraking komen. Een aanname bijhet oliebevuilingspercentage is, dat andere factoren die het aantal gestor-ven vogels kunnen beïnvloeden gemiddeld constant zijn (Camphuysen1997). Het beeld van de aangetroffen dichtheden geeft juist een toene-mende trend (figuur 69).Uit tal van gegevens, waaronder de genoemde slachtoffertellingen en devogelmonitoring op de Noordzee door het RIKZ blijken echter forse ver-anderingen in aantallen en verspreiding te zijn opgetreden. De(significante) negatieve trend in bevuilingspercentages is geen sluitendbewijs dat de daadwerkelijke sterfte door olievervuiling ook is afgenomen.Ondanks de afnemende trend in Nederland worden er tegenwoordig nogsteeds bevuilingspercentages gevonden die in vergelijking met bijvoor-beeld tellingen langs de Atlantische kusten of op de Shetland en OrkneyEilanden hoog zijn.

Over het proces van de olievervuiling op zee is nog te weinig bekend. Zois onduidelijk hoe de verschillen in aantallen olievogels gedurende de zo-mer en de winter kunnen worden verklaard. Enkele hypothesen gaan uitvan meer zwemmende vogels in de winter, minder daglicht en olie dielanger in stand blijft door de lagere temperatuur. Het aantal lozingen lijktniet af te wijken, het aantal besmeurde vogels correleert onvoldoende metde aanwezigheid van de vogels. Bij RWS zijn initiële ideeën ontwikkeldvoor modellering van de risico's van olie voor vogels, waarbij rekeningwerd gehouden met gedragingen van een olievlek (weer en getij) enerzijdsen verschillend gedrag van de vogels anderzijds. Bij deze modellering gaatmen er van uit dat een zee-eend, die voor zijn voedsel gebonden is aaneen bodemlokatie, een grotere kans maakt door een driftende olievlek teworden getroffen dan een vogelsoort die met wind en getij meelift. Alseen groep zee-eenden daadwerkelijk wordt getroffen, dan zijn het er ookmeteen veel.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 139

Page 140: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

In tegenstelling met wat kranteberichten ons willen doen geloven (" Deolie blijft op zee en vormt dus geen bedreiging.") zijn orntthologen minderbevreesd voor olie op het strand, dan voor olie op zee. Op het strandwordt slechts een enkele meeuw of Drieteenstrandloper slachtoffer. Om-dat deze vogels niet permanent op het water behoeven te verblijven is eengeringe besmetting bovendien niet altijd dodelijk.

Opvang olieslachtoffersDe kennis van en ervaring met het rehabiliteren van olieslachtoffers neemtvoortdurend toe. Toch lijkt een kritische noot op zijn plaats. Jaarlijks wor-den circa 1000 vogels opgevangen in Nederlandse asiels, waarvan circa 60% wordt losgelaten (Grunsky-Schonberg & Hüppop 1997). Uit(gebrekkig) ringonderzoek komt naar voren dat maximaal 22 % dit uit-zetten langer dan een korte tijd overleeft (Camphuysen et al 1997). Dithoudt in jaarlijks circa 100 vogels enige tijd overleven. Verschillende au-teurs komen tot de conclusie dat het in asiels verzorgen van olievogels nietbijdraagt aan het behoud van de populaties (Camphuysen et al 1997,Grunsky-Schonberg & Hüppop 1997).

Bij het verzorgen van de vogels draait het om ethiek en dierenbescher-ming. Toch zijn een tweetal kanttekeningen op zijn plaats.De aandacht in de pers leidt enerzijds tot een bewustwordingsproces bijhet brede publiek dat de olievervuiling op zee nog steeds voortduurt eneen probleem is. Echter, tevens wordt bij het brede publiek een indrukgewekt dat de oftevogels in asiels worden schoongemaakt en dus worden"gered". Hiermee wordt tevens bereikt dat het probleem van de sterftewordt gerelativeerd en er onvoldoende maatschappelijk draagvlak ontstaatvoor daadkrachtiger aanpak van de olievervuilingsproblamatiek.Een tweede kanttekening heeft betrekking op het ethische. Het overgrotedeel van de vogels overleeft alle behandelingen niet. Het is de vraag of,gezien vanuit het standpunt van het voorkomen van dierenleed, de uitein-delijke rehabilitatie van enkele dieren het rechtvaardigt dat een grootaantal andere dieren langer dan noodzakelijk moet lijden.

7.2.2.5 Kansen

De zogenaamde operationele lozingen en dagelijkse illegale lozingen wor-den gezien als de meest serieuze bedreiging van de zeevogels op deNoordzee. Dit probleem kan worden teruggedrongen door aanvullendewettelijke maatregelen en adequate handhaving.De processen die een rol spelen bij sterfte door olie zijn nog lang niet vol-doende duidelijk.Onduidelijk is welke oplossingen van olie in water (xx ppm) de grens vanschadelijkheid vormt. Behalve minerale olieën spelen andere vloeistoffendie in zee (mogen) worden gedumpt een rol bij de vogelsterfte.De aangespoelde vogels aan de kust kunnen een belangrijke rol speten bijde oplossing van dit probleem. Op de eerste plaats kan een analyse van destof die op het verenkleed zit, aanleiding vormen de lozing van die stoffenverder aan banden te leggen. Een beter georganiseerd netwerk van be-monstering van olieën op schepen, in vlekken en op de vogels kan leidentot een beter begrijpen van de problematiek en mogelijk bijdragen tot dehandhaving (bewijsvoering). Het (reeds goed) functionerend netwerk vanmeten van de olievervuilingspercentages kan worden verbeterd.Afval behoort niet op zee. Dit geld voor zowel de vaste als de vloeibarestoffen. Op land mag geen vuil worden gestort; het is onduidelijk waaromhet op zee wel zou mogen. Op land bestaat een goed werkende, voor eenieder verplichte, organisatie van afvalverwerking. Het is onduidelijk waar-om dit er nog niet is voor de zee.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 140

Page 141: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Calamiteiten zijn nimmer uit te sluiten. Wel kan worden gedacht aan mo-gelijkheden om de veiligheid op zee te vergroten en de effecten van cala-miteiten te verminderen. Concreet wordt hierbij gedacht aan het geleidenvan de scheepvaart op zodanige afstand van de kust dat er voldoende tijdoverblijft om bij calamiteiten gepaste maatregelen te treffen , maar ookom het gevaar van aanvaringen tussen calamiteuze schepen en gas/olieplatforms te verkleinen, Hierbij hoort een studie naar de optimale ruimte-lijke positionering van middelen voor calamiteitenbestrijding.

7.2.3 MijnbouwInvloed van mijnbouw op vogels kan ontstaan in de exploratiefase, deboorfase, de exploitatiefase, het transport van mensen, goederen en pro-dukten, en de afbreekfase en kan het gevolg zijn van directe aanwezigheidvan objecten op zee en hun visuele of acoustische verstoring, verontreini-ging waaronder wordt verstaan het al dan niet legaal lozen van olie enandere vloeistoffen, keukenafval en andere rommet (drijvend + bodem),contaminanten (TBT - andere afvalstoffen) en het risico van calamiteiten-De mijnbouwcyclus start met het uitvoeren van setsmrsch onderzoek. Erzijn geen specifieke effecten op zeevogels van het moderne seismisch on-derzoek bekend.De boorfase brengt lozing van bodemmateriaal, smeervloeistoffen enkoelvloeistoffen met zich. De indruk bestaat dat een normale bedrijfsvoe-ring bij een boring geen directe effecten op vogels heeft. Wel bestaat ereen zeker risico van calamiteiten.De exploitatiefase is langdurig. Het betekent voor lange tijd een object opzee. Dit object is voor zeevogels een luwteplaats, voor kustvogels een mo-gelijke slaapplaats. Het object kan door geluid en verlichting een versto-ring van trekgedrag van zowel zee- als landvogels veroorzaken.Van en naar het platform vinden tal van vormen van transport plaats. He-likopters vliegen af en aan met personeel. Werkschepen transporterenzwaarder materiaal. Middels pijpleidingen wordt het produkt (olie of gas)afgevoerd.Het platform loost afvalwater en proceswater. Het platform vereist onder-houd waarbij stoffen in zee terecht kunnen komen. Uiteindelijk zal de zaakweer moeten worden afgebroken en zal de zeebodem zo schoon mogelijkweer moeten worden afgeleverd.Bij al deze risicofactoren is de ervaring van ornithologen dat de invloedvan mijnbouwinstallaties bestaat uit een verwaarloosbare invloed op dedirecte omgeving door het bieden van luwte aan zeevogels(Drieteenmeeuwen) en het bieden van een slaapplaats aan kustvogels(Zilvermeeuwen, mantelmeeuwen).De enige mogelijke kritische factor kan de verstoring van het trekgedragvan landvogels zijn. Elk platform heeft een geringe invloed op dit gedrag.Echter door de aanwezigheid van een groot aantal platforms kan een op-eenstapeling van vertragingen tijdens de overzeese trek van een landvo-gel, betekenen dat deze vogel een te groot energieverlies lijdt en sterft. Ditfenomeen behoeft nader onderzoek.

Winning delfstoffenZand- en schelpenwinning zijn activiteiten langs onze kust. De zandwin-ning vind in principe plaats in water van meer dan 20 meter diep, tenzij dezandwinning kan worden gecombineerd met vaargeulonderhoud. Effectenop vogels worden niet als ernstig beschouwd mits aan een aantal voor-waarden wordt voldaan. Winning {zand noch schelpen) mag niet plaatsvinden op of in de nabijheid van levende schelpdierbanken, die een voed-selbron voor vogels zijn of kunnen zijn. Evenmin mag winning plaatsvin-den op plaatsen die mogelijkheden hebben voor morfologische ontwikke-

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 141

Page 142: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

ling die tot kustontwikkeling kunnen leiden. Dode schelpen vormen eenonmisbaar onderdeel van het broedbiotoop van kustbroedvogels van dedynamische milieus.

WaterkwaliteitSpeurend naar oorzaak/gevolg relaties kwamen een aantal waterkwali-teitsaspecten naar voren: eutrofiëring, contaminanten en vertroebeling.De meest bekende en dramatische invloed van contaminanten heeft zichvoorgedaan in de jaren zestig, toen als gevolg van lozingen van gechlo-reerde koolwaterstoffen ernstige sterfte optrad onder de zeevogels. Devraag is of er heden nog invloeden van contaminanten zijn. De meningvan de auteurs is dat er momenteel aan de Nederlandse kust geen directeaanwijzingen zijn voor zulke invloeden. Actueel is alleen de aantasting vande Visdiefkolonie te Terneuzen. Het wordt echter niet uitgesloten dat erwel invloeden zijn maar dat ze niet direct merkbaar, c.q. meetbaar zijn.Ook wordt niet uitgesloten dat contaminanten een invloed hebben opdieren uit andere troftsche niveaus en daarmee indirect op de zeevogels.

De (verhoogde) beschikbaarheid van kleine vis heeft in zijn algemeenheideen positieve invloed op de voedselbeschikbaarheid van de zee- en kust-vogels. Het is echter onmogelijk de invloed van eutrofiëring te isoleren (zie7.2,1.1).In het begin van deze eeuw waren er grote schelpdiervoorkomens aanonze kusten, in de jaren tachtig verdwenen de laatste kokkelbanken voorde kust en vanaf het begin van de jaren negentig komen grote banken vanSpisuia subtmncata en Ensis directus voor. Onduidelijk is of er invloed is ofwas van eutrofiëring op het voorkomen van schelpdierbanken voor deNederlandse kust.

Doorzicht is een opvallende en voor vogels belangrijke parameterwaardevan de waterkwaliteit. Een soort als de Roodkeelduiker heeft een voorkeurvoor troebeler water {mond.med. Mardik), voor visvangende sterns kanmen stellen dat er een optimale range van doorzicht bestaat; bij te troebelwater zien de sterns de vissen niet en bij te helder water zien de vissen desterns te goed (mond.med. Alex). Het doorzicht van het water wordt be-invloed door een reeks van factoren. De belangrijkste zijn de menging vanzoet met zout water voor de kust (kustrivier), de natuurlijke opwerveling(weer) van slib en de pluimen van baggeren en dumpen. Ook hiervoorgeldt dat deze subtielere effecten niet kunnen worden aangetoond vanuitveldonderzoek in een dynamische omgeving.

RecreatieRecreatieve aspecten die een rol spelen op het open water zijn de neven-effecten van strandrecreatie (surfen, zeekanoën, reddingsbrigades etc),recreatief zeilen en andere kleine scheepvaart en sportvissen.Op het water speelt dit aspect vooral ten aanzien van een aantal voor ver-storing gevoelige soorten; m.n. duikers en zee-eenden.Het water van de kustzone is overwinteringsgebied voor tal van zeevogels,waaronderduikers, futen, aalscholvers, zee-eenden, meeuwen en atkach-tigen. Daarnaast zijn in de winter zeehonden en bruinvissen in de kustzoneaanwezig. De recreatieve belasting is over het algemeen zeer gering;slechts de sportvissers zijn in aantallen van betekenis op het water aanwe-zig, Het gedrag van deze vissers is in zijn algemeenheid te beschrijven alseen verplaatsing van een vast uitgangspunt, een haven, sluis of trailerhel-ling, naar een groot visgebied waarin ze zeer verspreid voorkomen en overhet algemeen geankerd langere tijd op één plek verblijven. Daar waar deverplaatsingen geconcentreerd voorkomen (vaaaoutes) zijn effecten teverwachten op een lokale vogel populatie. Duikers, futen en zee-eendenzijn gevoelig voor deze verstoring. Het effect hangt mede samen met de

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 142

Page 143: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

beschikbaarheid van voedsel. Vooral de zee-eenden zijn vaak gebondenaan een specifieke plaats waar de bodemdieren die zij eten in voldoendemate beschikbaar zijn. Echter ook voor viseters kan gelden dat de prooienslechts lokaal in voldoende mate beschikbaar zijn. In de praktijk zijn inter-acties tussen vogels en sportvissers geconstateerd in de Oosterschel-demonding, het Brouwershavense Gat en het zeegebied voor de Maas-vlakte (RIKZ - ongepubliceerd).In het voorjaar neemt de frequentie van recreatieve verstoringen toe enbereikt een piek in de zomer. Naast de eerder genoemde sportvisserij, diezomers veel frequenter is dan winters, zijn vooral de surfers en begeleidersvan de strandrecreanten (politie, reddingsbrigade) de meest opvallendeverstoringsbronnen. Doordat ook verstoring op het land plaatsvindt is hetonduidelijk in hoeverre hiermee specifieke ornithologische waarden wor-den aangetast. Enkele malen is waargenomen dat Zwarte Zee-eenden rui-den voor de Nederlandse kust, zowel bij Terschelting als bij Schouwen enhinder ondervonden van deze vormen van recreatie (waarnemingen Al-terra en RIKZ). De mogelijkheid bestaat dat dit een beperkende factor isvoor het ruien van futen en zee-eenden voor de Nederlandse kust.

Op het land speelt de rustverstoring als gevolg van verschillende recreatie-vormen voor de kustbroedvogels een dominante rol. In het algemeen kanmen stellen dat de kustzone als gevolg van de recreatie zijn functie alsbroedgebied voor kustvogels vrijwel geheel heeft verloren. Slechts in en-kele refugia broeden nog kustbroedvogels in natuurlijke biotopen.Deze refugia bevinden zich met name op Rottumerplaat en Rottumeroog,Vliehors, Hors van Texel, Westplaat, Kwade Hoek en Zwin. De Strandple-vier en de Dwergstern zijn de soorten die hiervan in belangrijke mateslachtoffer zijn. De auteurs zijn van dit werkdocument zijn gezamenlijk vanmening dat deze soorten bij autonome ontwikkeling als broedvogel in Ne-derland zullen verdwijnen.Ten aanzien van de Grote Stem, Noordse Stern en Visdief is de net ietsandere btotoopkeuze van deze soorten van belang. Mede doordat dezesoorten in staat zijn over wat grotere afstanden voedsel voor de jongenaan te voeren hebben ze zich nog in stand kunnen houden in goeddeelsvervangende biotopen. Slechts Rottum is te beschouwen als een goed-deels natuurlijk broedbiotoop. Bij alle andere grotere kustvogelkolonies zijningrepen noodzakelijk gebleken om het broedbiotoop in stand te kunnenhouden.

De kansen moeten vooral worden gezocht in vormen van zonering. Hetprincipe moet zijn dat de vogels tijdens een piekbelasting toch een plaatsvinden waar ze zich veilig terug kunnen trekken , waardoor ze het gebiedniet behoeven te verlaten. Nadere studies zullen een antwoord moetengeven op de mate van mobiliteit die vogels hierbij aan de dag kunnen leg-gen. Mogelijk dat effecten zomers en winters verschillend zijn.Voor de Voordelta bestaan al zeer lange tijd concrete plannen voor zone-ring (Integraal Beleidsplan Voordelta), doch er wordt geen concrete uit-voering aan gegeven.

7.2.4 Luchtvaart

Een van de neveneffecten van de mijnbouw is de aan- en afvoer van men-sen en materialen met helikopters. Deze verstoren de vogels. Dit zal zichniet zozeer op open zee voordoen, maar wel in de kustzones waar ver-schillende vliegroutes convergeren.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 143

Page 144: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Daarnaast is de gehele Nederlandse kust een veelgebruikte route voor dekleine luchtvaart. Ook de vogeltellers van R1KZ gebruiken kleine vliegtui-gen voor hun werk. Hun ervaring is dat een klein vliegtuig in de kustzoneverstorend is ten opzichte van duikers, futen, Zwarte- en grote zee-eend,Useend, Briiduiker en Middelste Zaagbek en in geringe mate voor Eider-eend en Toppereend.Verstoring van vogels door vliegtuigen lijkt meer samen te hangen metvorm, hoogte en snelheid van het vliegtuig en minder met geluid. Vlieg-tuigen die kort zijn of met brede staart lijken meer verstoring te veroorza-ken (Skyhawk, Nordatlas, ULV's). Voor elke combinatie van vliegtuig envogel is er een hoogte waarop de verstoring minder wordt. Een Cessna172 verstoort alle hiervoor genoemde zwemmende vogelsoorten op 500 ften niet of nauwelijks op 1000 ft. Voor steltlopers ligt deze hoogtegrensechter op meer dan 1500 ft. Moderne langzame motorzwevers en moder-ne VLA's (Very Light Aircraft) lijken hiermee vergelijkbaar. De oude lang-zame ULV's (Trikes) lijken meer verstoring te veroorzaken. Snelle straalja-gers gaan soms, oorverdovend, maar zonder verstoring van vogels voorbij.Voorzichtigheid is geboden ten aanzien van de gevolgen van geluidszone-ring ten behoeve van mensen, waardoor mogelijk grotere aantallen(stillere) vliegtuigen gaan vliegen en bovendien de in het weekend ge-piekte verstoring over tangere tijd (gehele week) wordt verdeeld.De meest frequente verstoring door civiele (recreatieve) luchtvaart in dekustzone vind plaats rond Europoort, waar ULV's de vogels van de West-plaat verstoren. Zie verder: militaire activiteiten.

7.2.5 Militaire activiteitenOp de Noordzee vinden tal van militaire activiteiten plaats. Onderzoeknaar de effecten van dit militair medegebruik van de Noordzee vindt nietof nauwelijks plaats. Doordat oefengebieden vaak voor derden ontoegan-kelijk zijn is het moeilijk een beeld van de omvang en effecten te krijgen.(En wordt onderzoek van derden gehinderd.)De Luchtmacht gebruikt grote delen van de Noordzee als oefengebiedvoor de vliegopleiding, schietoefeningen en laagvliegzones. Laagvliegenvan straaljagers heeft onherroeppelijk een verstoring van vogels tot ge-volg. Aard en effect hangt mede af van de plaatsen en soorten. Op openzee zal het effect verwaarloosbaar klein zijn, langs de kust kan het effectop duikers en zee-eenden groter zijn. Er kan ook gewenning optreden, zo-als mogelijk het geval is bij Vlieland.Ernstiger lijken de gevolgen van helicopter-vluchten, zowel die van deLuchtmacht als de Marine. Het gebied ten noorden van Terschelling wodtzeer frequent overvlogen door oefende SAR-helicopters op hoogten < 500ft. Waargenomen is dat de SAR-helicopters, waarschijnlijk opzettelijk, en-kele rondjes draaien rond de zee-eenden concentraties en deze vogels allede lucht tn jagen en verspreiden (mond.med.Mardik). De heücopters vande Marine worden geregeld aangetroffen terwijl ze langdurig op éénplaats laag boven het water hangen. Het effect hiervan is dat in een flinkzeegebied alle vogels worden weggejaagd.Soms vinden gecombineerde oefeningen plaats van troepen mariniers metheücopters, vaak in en rond het Marsdiep. Er wordt verstoring gemeld vanvogels en zoogdieren in het zuiden van Texel en de Razende Bol. Hetwordt geopperd als een van de oorzaken van het niet-broeden van zeevo-gels op de Razende Bol. Deze bewering behoeft nader onderzoek; het isonduidelijk of en in hoeverre aan alle noodzakelijk biotoopeisen op de Ra-zende Bol wordt voldaan en welke rol de recreatie daar speelt.In een zeegebied 20 Nm ten westen van Den Helder vinden zeer geregeldschietoefeningen vanaf schepen plaats. Effecten op zeevogels en zee-zoogdieren onbekend. Ditzelfde geldt voor de effecten van oefeningenmet dieptebommen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 144

Page 145: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Het kustgebied tussen de Razende Bol en Petten wordt door alle krijgs-machtonderdelen gebruikt als gebied voor schietoefeningen, waarbij on-der andere gebruik wordt gemaakt van radiografisch bestuurde doelvlieg-tuigjes, die lokaal soms dagenlang rondcirkelen. Onvermijdelijk is hiersprake van verstoring van vogels. Het effect van de grote hoeveelheidmetalen die ter plaatse in zee worden gedumpt, is onbekend.

7.2.6 Kustveiligheid

De laatste ontwikkeling is die van het gebruik van zachte materialen, incasu zandopspuitingen op het strand en in de vooroever. Voor vogels lij-ken hieraan toch een aantal negatieve aspecten te kfeven.De zandwinning vind als regel plaats op diepten van meer dan 20 m, dusbuiten gebruik van de kustvogels. Weliswaar wordt hier een oppervlaktebodemleven aangetast, doch dit heeft geen of nauwelijks directe effectenvoor de vogels. Echter, veelal is dit zand grover dan het natuurlijke zandop de plaats waar wordt gesuppleerd. Dit kan effecten hebben op hetvoorkomen van bodemdierenHet opspuiten kan plaats vinden in de oeverzone, zoals is gebeurd bij DenHelder en Terschelling. Hierbij is het zand bovenop Spisula-banken gestort(mond.med.Mardik Leopold). Een deel van het voedsel voor de ZwarteZee-eenden en de Eidereenden is hierdoor tijdelijk verloren gegaan. Eenbijkomend aspect was de verstoring van de vogels door de vele vaartui-gen, niet alleen tijdens de suppletie zelf, maar ook door metingen achteraf(pers.obs.Henk).Bij het opspuiten van het strand wordt het bodemleven van dit strand ver-nietigd. Het zal enige jaren vergen totdat het bodemleven weer geheel ishersteld. In deze tijd biedt dat strand geen of onvoldoende voedsel voorDrieteenstrandlopers. Op een aantal plaatsen langs de Nederlandse kust isduidelijk zichtbaar dat het opgespoten zand verschilt van het natuurlijkzand ter plekke (pers.obs.Henk). Onduidelijk is of dit gevolgen heeft voorde bodemdiersamenstelling en dus voor de overwinterende vogels.Het beleid van dynamisch kustbeheer zou mogelijk kansen bieden voorvogels, Echter slufters zijn doelen voor een strandwandeling en primaireduinen lenen zich vooral voor sex door mensen van het mannelijk ge-slacht.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 145

Page 146: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.3 Toekomstige inrichting

7.3.1 Ecologische herstel kustzone

"Vroeger" <<1965) was het water in de kustzone en in de Waddenzee(??) helder; in ieder geval helderder dan nu. Hiermee hing een bodem-diergemeenschap samen die nu goeddeels verdwenen is. Tot vlak bij hetstrand waren in de zomer schooltjes vissen in het zeewater waarneembaar(pers.obs. Henk als subad.). De huidige kustzone wordt vooral gekenmerktdoordat het de mengzone is van het rivierwater met het zeewater, waarin,mede door eutrofiëring, een hoge primaire productie en detritusaanbod.Met alle werken die samenhangen met de veiligheid tegen overstromenzijn zowel de dynamische kustgebieden vrijwel verdwenen als de zout-zoetgrenzen harde grenzen geworden, veelal tevens barrierres in devistrek. Er gaan stemmen op om waar mogelijk te komen tot kustherstel,waarbij vooral twee bovengenomende onderwerpen worden aangepakt.Een van de nu concrete projecten is het openen van de Haringvlietsluizenop een kier. Hierdoor gaan veranderingen optreden in waterkwaliteit ineen wijde omgeving en in de morfologie van de Haringvlietmonding.Meer en meer wordt duidelijk dat de Driedoomige Stekelbaars mogelijkeen grote rol vervult als voedsel voor vogels. Deze soort moet op en neerkunnen trekken van zout naar zoet water. Dit impliceert dat kustherstel-maatregelen veel verder kunnen reiken dan alleen de kustzone zelf; ook bijbinnenlandse polders langs bijv. de Oude Rijn en het Noordzeekanaal,kunnen maatregelen om vistrek te bevorderen hun invloed op de kustzoneuitoefenen.

Bij een herstel van de kustzone behoort tevens een garantie dat "rampen"met contaminanten niet meer mogen kunnen optreden. Met een aantalstoffen is uiterste voorzichtigheid geboden; PCB's en vervangers, vlam-vertragers (Broomverbindingen), medicijnen en oestrogene stoffen, maarook nitraat.

7.3.2 Bouwen in zee

In onze kustzone komen van zuid naar noord de volgende grotere kunst-werken voor: haven Zeebrugge, Maasvlakte, havenhoofden Schevenin-gen, havenhoofden Umuiden, zeewering Den Helder, dam Texel. Er be-staan plannen voor kustuitbreidingen tussen Hoek van Holland en Scheve-ningen, een tweede Maasvlakte, een eiland in zee t.b.v. een vliegveld enwindmolenparken.

De effecten voor zeevogels kunnen worden gesplitst in diep water, ondiepwater, strandontwikkelingen en nieuw land. Daarnaast heeft elke veran-dering ook gevolgen voor de vogels op het land en/of de vogeltrek.De huidige Maasvlakte is de grootste verandering in ons kustgebied; alleaspecten die zich daar voordoen gelden ook voor andere gebieden. Bij eeneiland in zee komen door de ligging en de grootschaligheid een aantalnieuwe aspecten aan de orde.

De basisfilosofie is: Het aangelegde gebied zelf is kunstmatig en dus ver-vangbaar.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 146

Page 147: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Echter; elke aanleg of uitbreiding aan of voorde kust heeft ook conse-quenties voor het aanliggende oude land. Niet vervangbaar is de aantast-ing van een bestaande duinzone of anderszins waardevolle natuurele-menten die afhankelijk zijn van de aanwezigheid van de zee, waaronderde salt-spray. Het effect is een verruiging van de vegetatie en het verdwi-jnen van zeldzame vegetatietypen. De vogel bevolking zal daarmee ookwijzigen. De kansen bestaan uit een uitbreiding van de mogelijkheid hetlandschap multifunctioneel te gebruiken,Bij zeer grote uitstekende landlokaties (zoals Maasvlakte II) en een eilandin zee, kan beïnvloeding optreden van de geconcentreeerde trekstroom,zowel op land als op zee. Over de consequenties daarvan voor de vogel-stand bestaat geenszins zekerheid.

Bij aanleg wordt het lokale zeegebied, mogelijk van betekenis voor eenaantal visetende vogels en zee-eenden aangetast. Ten aanzien van dezeevogels, uitgaande van het in stand houden van een zandhelling, is erslechts sprake van een verplaatsing van de gradiënten zeewaarts. Theore-tisch gaat er een stukje zee af, doch dit is verwaarloosbaar klein. Meestalontstaan ook weer luwtezones, die het (theoretisch) verlies functioneelcompenseren. Zandwinning en de aanleg kan een forse, tijdelijke aanslagbetekenen van het zeemilieu door vertroebeling. De belangen van benthosen vissen zullen moeten worden meegenomen met betrekking tot deplanning van de wijze van zandwinning en de hersteltijd van de bodem-gemeenschappen. Onduidelijk is nog of dit blijvende gevolgen voor vogelszal hebben.

Na aanleg van een barrière die haaks staat op de kuststromen (inclusiefeen eiland), ontstaan veranderingen langs het strand. Dit is/was duidelijkzichtbaar bij Hoek van Holland en Umuiden. Hiermee ontstond (opnatuurlijke wijze, na een onnatuurlijke ingreep) nieuw broedbiotoop voorde kustbroedvogels. Echter, doordat bij de maatschappelijke afweging derecreatieve belangen prioriteit hebben gekregen boven de natuurbelan-gen, zijn deze functies niet geëffectueerd.Wanneer de maatschappelijke/politieke keuze wordt gemaakt dat eenaantal gebieden een exclusieve natuurbestemming krijgen, dan kunnen bijingrepen langs de kust, semi-natuurlijke broedgebieden ontstaan voorkustbroedvogels. Bij grootschaliger ontwikkelingen (Maasvlakte!! eneiland) kan ook worden gekozen voor natuurbouw waarbij intergeti-jdengebieden met aangrenzende zones worden gecreëerd.Een waarschuwing is op zijn plaats voor grootschalige ontwikkelingen dievia water- en slibtransporten neveneffecten kunnen uitoefenen tot in deWaddenzee.

De nieuwe landgebieden worden niet allemaal tegelijk in gebruikgenomen. Tijdelijk ontstaan broedbiotopen voor de kustbroedvogels vannatte, dynamische milieus (Kluten, plevieren). Voor langere tijd ontstaanbroedmogelijkheden voor meeuwen en sterns. Vooral op de Maasvlaktebroeden grote aantallen. Bij de beheerders bestaat de bereidheid om be-heersmaatregelen te nemen om deze functies zo lang mogelijk in stand tehouden. Voor het hoe ? Zie verder onder natuurbouw/-ontwikkeling.Meeuwen en sterns die op de Maasvlakte broeden, foerageren vooralwest en noord van dit gebied, waar een zeer rijke kustzone bestaat, noor-delijker echter zonder broedmogelijkheden.Voor het overige is het weer een keuze of er ruimte blijvend wordt gere-serveerd voor natuur en voor een combinatie van natuur/recreatie.Bij een eiland in zee zullen de belangen van de veiligheid van de luchtvaarteen dominante rol spelen in de besluitvorming hierover. Men kan dusstellen dat er wel kansen zijn, maar dat het onwaarschijnlijk is dat de kan-sen kunnen worden benut.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 147

Page 148: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

7.3.3 WindenergieWindmolenparken, zendmasten, mijnbouwinstallaties zijn vooral mogelijkebedreigingen waarvan de effecten nog niet adequaat zijn aan te geven.

Er bestaan plannen voor het plaatsen van grote windmolenparken in zee.Voor een "Demonstratieproject Near Shore Windpark" is in 1999 eenMER gemaakt. Mede uit deze MER blijkt dat de kennis en ervaring metwindmolens op zee uiterst gering zijn. Slechts in Denemarken bestaan en-kele molens in kustwater. Uit onderzoek daar blijkt dat een windpark voorkustvogels een barrierewerking heeft. In de betreffende MER is geen af-weging gemaakt met betrekking tot de off-shore soorten zeevogels.

De invloed van een groot aantal mijnbouwinstallaties op zee lijken voor dezeevogels gering. Lokaal treden beïnvloedingen op daardat meeuwen zichconcentreren op en rond de installaties.Uit onderzoek komt naar voren dat een mijnbouwinstallatie met zijn ver-lichting soms of vaak (?) invloed uitoefent op langstrekkende landvogels.Er zijn vogels die de trek voor korte of lange tijd onderbreken. Wanneerdit proces zich zou herhalen doordat deze trekvogel meerdere installatiesbezoekt, dan kan het ontstane energieverlies fataal zijn.

7.3.4 Natuurbouw / natuurontwikkelingen

Bij een aantal kustontwikkelingsplannen zijn ook natuurbouwprojectenuitgevoerd.In Zeebrugge zijn broedeilanden aangelegd en zijn andere gebieden atsbroedgebied gespaard en beheerd, op de Hooge Platen zijn bescher-mingsmaatregelen genomen om het broeden van sterns te bevorderen, opNeeltje Jans zijn kunstmatige duinen, een slufter en broedeilanden gereali-seerd, in de Grevelingen worden Grote Stern broedplaatsen kunstmatig instand gehouden, ten zuiden van Europoort zijn slikken opgespoten, pri-maire duinen en schorren aangelegd en is een kunstmatige eiland ge-maakt, bij Schoorl is een 'kerf' gemaakt, Griend is vastgelegd.Achteraf gezien zijn er successen en mislukkingen, vooral in de technischezin. Het leert ons dat natuurbouw in zee een goed samenspel moet zijntussen technici en biologen.

Het blijkt discutabel of ingrepen in de natuur, ten behoeve van de natuur,goed zijn. In Wolff (1996) wordt natuurbouw tn en vanwege de natuur,principieel afgewezen.De praktijk leert ons dat het gros van de sterns langs de kust broedt inkunstmatige gebieden ; Zeebrugge, Hooge Platen, Hompelvoet, Europoorten Griend. Bij de meeuwen is dit in mindere mate het gevat; hier zijn nognatuurlijke broedplaatsen in de duinen van Schouwen en de Waddenei-landen.

Er zijn echter maatschappelijke ontwikkelingen die er toe leiden dat zichkustontwikkelingen voordoen, primair gericht op andere doelstellingen,waarbij kansen ontstaan voor de natuur. Sterker nog, ingevolge de EU-wetgeving ontstaat de verplichting om compenserende maatregelen tetreffen.

Wanneer de mogelijkheden zich aandienen dan moet de kennis beschik-baar zijn om met adequate voorstellen te komen. Het verdient aanbeve-ling de huidige kennis en ervaring hiertoe te bundelen.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 148

Page 149: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

8 Conclusies

Door het vigerend worden van de EU-richtlijnen dient Nederland in 2004de maatregelen te hebben vastgesteld (beheersplannen) die nodig zijn omverdere schade aan de natuurlijke habitats en bedreigingen van commu-nautair belangrijke soorten te beperken (Natura 2000).

PopulatietrendsRond 1900 waren er (zeer waarschijnlijk) niet zo veel zeevogels op zee alstegenwoordig.Van 1900 tot rond 1980 lijkt er een populatiegroei van diverse zeevogelste hebben plaatsgevonden, Als belangrijkste oorzaak worden de effectenvan vogelbescherming en (over)bevissing gezien. Echter, in 2000 kunnenwe nog niet met voldoende nauwkeurigheid zeggen hoeveel vogels op hetNCP aanwezig zijn. Wel kunnen we een aantal trends bepalen uit de mo-nitoring.Van de verschillende soorten zeevogels worden momenteel de Strandple-vier en de Dwergstern in hun voortbestaan in Nederland bedreigd en staande Grote Stern, Noordse Stern en Visdief onder zekere druk. De oorzaak iseen gebrek aan broedbiotoop.Van de doortrekkende en overwinterende vogels zijn (mogelijk) bedrei-gende factoren gesignaleerd voor de duikers en de zee-eenden. Het be-treft hier vooral de verstoring en de voedselvoorziening.Met de overige soorten gaat het grosso modo (nog steeds) goed, c.q.neemt de populatie toe. Als belangrijkste positieve factoren zijn genoemdde bescherming van de broedgebieden en de voedselvoorziening, medeals gevolg van de visserij. De gevolgen van onnatuurlijke sterfte doorolieën, worden gemaskeerd c.q. gecompenseerd door de positief werken-de factoren.

GebiedenEen eerste aanzet voor het tot stand brengen van het Natura 2000-netwerk is onlangs gegeven door het aanwijzen van een aantal kustgebie-den als Vogertchtlijngebieden. Helaas is dit niet volledig gebeurd en zijneen aantal gebieden die zich wel ornithologisch klassificeren, toch nietaangewezen. Dit betreft de Westerscheldemonding, die een onderdeel isvan de Voordelta en specifiek foerageergebied voor sterns. Het gebiedvoor Europoort tot Scheveningen is deels onderdeel van de Voordelta enkwalificeert zich als overwinteringsgebied voor Roodkeelduiker en foera-geergebied voor sterns en meeuwen. Feitelijk is de gehele kustzone, ookde Hollandse kust van internationale betekenis met name doortrekgebiedvoor Dwergmeeuw en sterns,De Vogelrichtlijn verplicht Nederland de meest geschikte gebieden voor deZeekoet aan te wijzen. Hiervoor is echter nader onderzoek nodig om decriteria hard te maken en om een ruimtelijke analyse uit de voeren.

ZoneringDe Noordzee is en blijft een multifunctioneel gebied. Een volledige natuur-lijkheid kan niet worden bereikt; een zo groot mogelijke natuurlijkheid wel.Globaal kan het NCP worden onderverdeeld in drie grote gebieden.Het gebied ten noorden van het Friese Front, veelal Oestergronden ge-noemd, kenmerkt zich door het voorkomen van offshore zeevogels, metname in de zomer en herfst. Doordat visserij de enige gebruiksvorm is dieernstige invloed uitoefent op dit gebied kan hier een aan natuurlijkheidgrenzende situatie worden bereikt.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 149

Page 150: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Het gebied ten zuiden van het Friese Front, deels Breeveertien genoemd,wordt ook door off-shore zeevogels benut, maar is meer een overwinte-ringsgebied. Het wordt intensiever gebruikt door visserij, mijnbouw enscheepvaart. Bovendien zijn in dit gebied tal van (land)invloeden meetbaarvan vervuilende stoffen.De kustzone met een zeer hoge dichtheid aan kustvogels, is intensief ingebruik door tal van menselijke activiteiten.

GebruiksfunctiesDe visserij heeft positieve en negatieve invloeden op vogels; ze zijn nietkwantitatief van elkaar te scheiden. De huidige vorm van overbevissingkan leiden tot ineenstorten van vispopulaties en daardoor tot plotselingevogelsterfte. Ook wanneer langzamer veranderingen in de visstand gaanleiden tot voedselgebrek voor de (te) grote populatie, gaat mede door deextra sterfte door olie, de populatie teruggang zeer snel.In ieder geval moet prioriteit worden gegeven aan het herstellen van hetNoordzee-systeem tot een duurzaam systeem waarin ook de visserij zijnplaats heeft, dit ongeacht de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de vo-gels.

In de twintigste eeuw was er sprake van vervuiling van de Noordzee inverschillende vormen.Koolwaterstoffen leidden tot acute sterfte; effecten van andere stoffenzijn mogelijk sluipend, nieuwe stoffen brengen nieuwe problemen, Con-taminanten vereisen voortdurende aandacht.

Olieverontreiniging (chronisch en calamiteus) blijft slachtoffers maken. Erbestaat onvoldoende kennis van het proces van vogelsterfte door oliever-vuiling op zee, over de frequentie van het samenkomen van olievlekkenen vogelconcentraties en van het gedrag van vogels in relatie tot olievlek-ken. Mogelijk is deze reactie per soort of groep van soorten verschillend.Er is onvoldoende kennis van de aantallen vogels die als gevolg van olie-vervuiling om het leven komen; c.q. het is onbekend welk deel van de ge-troffen vogels uiteindelijk dood of levend op de kust belandt Het oliebe-vuilingspercentage blijkt in het tijdvak 1969-97 te dalen, de dichtheid(n/km2) van aangetroffen vogels blijkt echter te stijgen.

Recreatie is de belangrijkste verstoringsbron in de kustzone; het verhindertop tal van plaatsen het broeden van vogels, het verstoort doortrek, over-wintering en ruifuncties.

StreefbeeldHoe kan een natuurbeschermingsbeleid op zee vorm worden gegeven ?Op land en op het water kan de uitvoering van de bescherming betrek-king hebben op het beïnvloeden van lokale situaties en de invloed vanomgevingsfactoren (bijv. input vervuilende stoffen). Op het water ligt deverhouding anders dan op het iand, bovendien is een beleid van segrega-tie van functies meestal niet wenselijk of deels onmogelijk.

De bescherming van broedkolonies van zeevogels vormt de basis van hetpopuiatiebeheer. Dit speelt voor een groot deel in de ons omringende lan-den, maar evenzo voor onze eigen populaties, die zwaar onder druk zijnkomen staan door havenaanleg en kustverdediging, waarbij de laatsteovergebleven gebieden veelal in beslag worden genomen door derecreatie.

Met vormen van natuurbouw en -ontwikkelingen kan de achteruitgangvan een aantal gevoelige soorten nog een tijdlang worden gerekt, dochuiteindelijk zal er zicht moeten komen op een duurzame oplossing. Dit is

Ëcosysteemdoelen Noordzee: Vogels 150

Page 151: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

feitelijk een maatschappelijk belangenconflict; is de maatschappij bereid enin staat om hierin een politieke keuze te maken en vervolgens het geld terbeschikking te stellen om die keuzen te effectueren ?

In de kustzone is een integraal waterbeleid noodzakelijk. Ten behoeve vande natuur zijn wel zoneringsmaatregefen denkbaar, waarmee rustiger ge-bieden worden gecreëerd. Voorts kan de natuurljkheid van het systeemworden vergroot door ecologisch herstel van met name de zout/zoetovergangen en een aantal bodemberoerende activiteiten (fokaal) te be-perken. Dit kan met name leiden tot een verbetering van de overwinte-ringsfunctie voor visetende vogels en zee-eenden.

In het zuidelijke deel van het NCP kan worden gestreefd naar een situatiewaarbij de negatieve invloed van de mens binnen de maatschappelijkerandvoorwaarden wordt geminimaliseerd. Concreet kan dit inhouden datwordt gestreefd naar een minimum van vervuiling door afval, olie encontaminanten en dat de visserij op duurzame wijze wordt uitgeoefend.Dit kan leiden tot een lager aantal vogels, doch wel een populatie die be-hoort bij die meer natuurlijke situatie en daar niet wordt bedreigd doorextra streftefactoren.

In het noordelijk deel deel van het NCP kan een nagenoeg natuurlijke si-tuatie worden nagestreefd, waarbij de directe invloed van de mens be-perkt blijft tot een duurzame oogst van hoogwaardige voor menselijkeconsumptie bestemde vis. Ook hier kan dit leiden tot lagere aantallen vo-gels in het gebied.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 151

Page 152: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 152

Page 153: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Onderzoeks aanbevelingen

Bij het schrijven van een werkdocument ais dit blijkt dat er grote hiatenzijn in onze kennis.Deze hiaten komen voort uit een de basisvragen;- weten we voldoende van de processen om effecten van maatregelen tekunnen prognotiseren,- weten we voldoende van de ontwikkelingen om de effecten van maat-regelen te kunnen vaststellen- hebben we voldoende kennis om te kunnen adviseren hoe aan de(inter)nationale wettelijke verplichtingen kan worden voldaan

Tijdens het vervaardigen van dit werkdocument is gebleken dat kennis opeen aantal gebieden te kort schiet.

Vogels tellenFeitelijk moeten we vaststellen dat we niet of onvoldoende weten in welkeaantallen de vogels op zee voorkomen. Aantalschattingen komen totstand aan de hand van inventarisaties die standaard middels strip-transectmethoden geschieden en waarbij gebruik wordt gemaakt van schepen envliegtuigen. Afgezien van specifieke problemen die samenhangen metbeide platforms, blijkt uit modelstudies, dat de betrouwbaarheidsinterval-len van populatieschattingen die met de strip-transect methode samen-hangen, zelfs bij theoretisch foutloos uitgevoerde tellingen, zeer groot zijn.Tevens blijkt dat de betrouwbaarheid van veldgegevens niet goed kanworden bepaald.Dit gegeven leidt er toe dat elke aantalschatting van vogels op zee aan dehand van bemonsteringen met een zeer ruime marge moeten worden be-zien.Om beter inzicht te krijgen in de betrouwbaarheden die samenhangenmet het tellen op zee zijn modelstudies en andere theoretische statistischestudies noodzakelijk.Een integratie van scheeps- en vliegtuigtellingen is gewenst.

Internationale betekenisVoor Massificatie van een gebied als zijnde van internationale betekeniswordt als norm gebruikt dat 1% van een populatie regelmatig van dat ge-bied gebruik maakt. Aan de toepassing van deze normen zitten een aantalhaken en ogen; voor de zee zijn ze in de huidige vormen niet toepasbaar.Nadere studies zijn vereist om criteria, normen en berekeningswijzen teontwikkelen die tot vergelijkbare resultaten komen als die voor kleinerewetlands. De methode zoals gebruikt door Skov et al. (1995) is hiertoeeen goede aanzet.

DraagkrachtHet aantal vogels in een gebied kan worden beperkt door het aanbod aanvogels, maar is veelal bepaalt door de z.g draagkracht van het gebied.Hierbij spelen factoren als voedselaanwezigheid, hiervan beschikba-re/vangbare fracties en dichtheidsafhankelijke relaties een belangrijke rol.De kennis van de voedselecologie van zeevogels op zee is zeer beperkt;eigenlijk vrijwel beperkt tot studies naar het voedsel dat de vogels naar dejongen brengen. Om enig inzicht te hebben in de relaties tussen vissen,visserij en vogels is betere kennis van de voedselecologie op open zee on-ontbeerlijk.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 153

Page 154: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

OlieverontreinigingOver de relatie tussen operationele en illegale olievlekken en vogelsterfteis feitelijk nauwelijks iets bekend. Alleen in de duidelijke calamiteuze situa-ties is er enige duidelijkheid.Theoretisch kan men stellen dat de lozingen geen effect mogen veroorza-ken, de praktijk is echter dat met name illegale lozingen en calaimiteitenzuilen blijven voorkomen. Daarom wordt bepleit voor het opzetten vaneen gecombineerd onderzoek waarbij scrieepvaartgegevens (w.o.lading),controlevluchten , vogelinventarisaties en alle mogelijke gegevens diekunnen worden verkregen van aangespoelde vogels met elkaar wordengecombineerd. Dit zou kunnen leiden tot een beter handhavingsbeleid entot optimalisatie van de oliebestrijding op zee.

Broed vogelsVoor een groot aantal kustbroedvogels staat de beschikbaarheid van ge-schikt broedbiotoop onder druk. Er zijn in Nederland geen (vrijwel geen ?)geheel natuurlijke broedplaatsen meer voor sterns; een aantal huidigebroedplaatsen worden met kunstmatige middelen in stand gehouden. Opde eerste plaats dient beleid te worden ontwikkeld waarbij expliciet wordtgemaakt hoe de toekomst voor broedende zeevogels in Nederland er uitmoet gaan zien.

Verdieping van kennis van de eisen die deze vogels stellen aan de broed-gebieden, alsmede van de inrichtings- en beheersmaatregelen die noodza-kelijk zijn om broedplaatsen beschikbaar te maken en/of geschikt te hou-den is noodzakelijk,

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 154

Page 155: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

10 Literatuur

Er was onvoldoende tijd beschikbaar om deze literatuurlijst volledig techecken. Op de eerste plaats zijn er in belangrijke delen van dit werkdo-cument onvoldoende literatuurverwijzingen geplaatst. Daarnaast is hetzeer wel mogelijk dat er literatuurverwijzingen staan, doch dat de betrok-ken literatuur niet is opgenomen. Ook bestaat de mogekijkheid dat nietnaar alle hier genoemde literatuur daadwerkelijk in de tekst wordt verwe-zen.

Alerstam, T. 1985. Strategies of mtgratory flight, illustrated by Arctic and/Common Terns, Sterna paradisaea and Sterna hirundo. In: M.A. Rankin &D. Checkly (eds.), Migration: mechanisms and adaptive significance. Con-tributions mar. Sci. 27: 580-603.

Ardamatskaya T.B. 1988. Mediterranean Gull. In: M.A. Voinstvenskyj (ed)Colonial nesting waterbirds ofsouthem Ukraine: 43-56. Naukova dumka,Kiev. [in Russian].

Arts F.A. & Meininger P.L 1993. De broedpopulatie van de Dwergstern inNederland in de 20e eeuw: een reconstructie. In: den Boer T.E., Arts F.,Beijersbergen R. & Meininger P.L. Actieplan Dwergstern. Actierapport Vo-gelbescherming Nederland 8: 7-16.

Arts F.A. & Meininger P.L. 1997a. Ecologisch profiel van de Strandple-vier Charadrius alexandrinus. Bureau Waardenburg rapport 97.01, Rijks-instituut voor Kust en Zee Rapport RIKZ 97.002. Culem-borg/Middelburg.

Baker R.R. 1980. The significance of the Lesser Black-backed Gull to modelsof bird migration. Bird Study 27: 41-50.

Baptist H.J.M. & Meininger P.L. 1984. Ornithologische verkenning vande Voordelta van Zuidwest-Nederland, 1975-1983. Rijkswaterstaat Delta-dienst Nota DDMi-83.19, Middelburg.

Baptist HJ.M. 1990. Overzicht zeevogelonderzoek in Nederland. Sula ,

Baptist H.J.M. & Wolf P.A. 1993. Atlas van de vogels van het nederlandsContinentaal Plat. Rijkswaterstaat Dienst getijdewateeren Rapport DGW-93.013. Middelburg.

Baptist H.J.M., Witte R.H., Duiven P & Wolf P.A. 1997.Aantal'ten Eider-eenden in de Nederlandse kustwateren en Waddenzee in de winters1993-1997. Limosa 70:113-118

Bekhuis J.F., Meininger P.L. & Rudenko A. 1997. Mediterranean GullLarus melanocephalus. In: Hagemeijer W.J.M. & Blair M.J. (eds) The EBBCAtlas of European Breeding birds: their distribution and abundance: 324-325. Poyser, Calton.

Den Boer, T.E., F.A. Arts, R.B. Beijersbergen & P.L. Meininger, 1993. Ac-tieplan Dwergstern. Vogelbescherming Nederland.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 155

Page 156: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Bourne W.R.P. & Whilde T. 1997. Common Gull Larus canus. In: Hage-meijer WJ.M. & Blair MJ. (eds) The EBBC Atlas of European Breedingbirds: their distribution and abundance:: 332-333. Poyser, Calton.

Brenninkmeijer A. & Stienen E.W.M. 1992. Ecologisch profiel van deGrote Stem (Sterna sandvicensis). DLO-Instituut voor Bos- en Natuuron-derzoek, RIN-Rapport 92/17, Arnhem.

Brenninkmeijer, A. & E.W.M. Stienen 1994. Pilot study on the influenceof feeding conditions at the North Sea on the breeding results of theSandwich Tern Sterna sandvicensisJBH Research Report 94/10. Institutefor Forestry and Nature Research, Wageningen.

Brenninkmeijer, A., Art. Klaassen & E.W.M. Stienen 1997. SandwichTerns Sterna sandvicensis feeding on shell fractions. Ibis 139: 397-400.

Brenninkmeijer, A. & E.W.M. Stienen 1997. Migratie van de Grote SternSterna sandvicensis in Denemarken en Nederland. IBN-rapport 302. Insti-tuut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen

Brenninkmeijer, A. & P.G.M. Van Tienen 1997. Griend, vogels en bewa-king 1997. Intern rapport. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wa-geningen.

Brenninkmeijer, A. & E.W.M. Stienen 1999. Sterfte van de Grote SternSterna sandvicensis in Afrika. IBN-rapport 402. Instituut voor Bos- en Na-tuuronderzoek, Wageningen

Camphuysen C.J. & van Dijk J. 1983. Zee- en kustvogels langs de Nederlands^kust, 1974-79. Limosa 56: 81-230.

Camphuysen C.J. 1990. Fish stocks, fisheries and seabirds in the NorthSea. Technisch rapport Vogelbescherming 5. ; Zeist

Camphuysen C.J. 1997. Olievervuilingen olieslachtoffers langs de ne-derlandse kust, 1969-97: signalen van een schonere zee. Sula 11 (2 -special issue)

Camphuysen C.J., Duiven P., Harris M.P. & Leopold M.F. 1997. Terug-meldingen van in Nederland geringde Zeekoeten Uria aalge: De overle-ving van gerehabiliteerde olieslachtoffers. Sular vol.11, no.3,157-174.

Camphuysen C.J. & Leopold M.F. 1994. Atlas of seabirds in the southernNorth Sea. IBN Research Report 94/6, NIOZ-Report 1994-8. Texel.

Camphuysen C.J., Calvo B., Durinck J., Ensor K., Foliestad A„ FurnessR.W., Carthe S.tLeaper C , Skov H., Tasker M.L & Winter C.J.N. 1995. Consumption ofdiscards byseabirds in the North Sea. Final report to the European Comm., studycontr. BIOECO/93/10, NIOZ-Report 1995-5, Netherlands Institute for SeaResearch, Texel, 202+LVIIIpp.

Camphuysen CJ. & Garthe S. 1999. Seabirds and commercial fisheries:population trends of piscivorous seabirds explained? In: Kaiser MJ. &Groot SJ. de (eds). Effects of fishing on non-target species and habitats:Biological, Conservation and Socio-Economic Issues: 163-184.Blackwell Science, Oxford.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 156

Page 157: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Chabrzyk C. & Coitlson J.C. 1976. Survival and recruitment in the HerringCull Larus argentatus. J. Anim. Ecol. 45: 187-203.

Coulson J.C. & Wooler R.D. 1976. Difterential survival rates among breedingKittiwake Gulls. J. Anim. Ecol. 45: 205-213.

Chernlchko ). 1993. Breeding population and dtstribution of seabirds (gullsand terns) on the northern coast of the Black Sea and the Sea of Azov. In:Aguilar J.S., Monbailliu X. & Paterson A.M. (eds) Status and conservationof seabirds. Proceedings of the 2"d Mediterranean Seabird Symposium,Calvié, 21-26 March 1989: 125-131. Sociedad Espanola de Ornitologia,BirdLife and MEDMARAVIS, Madrid.

Cramp S. & Simmons K.E.L. (eds) 1977. The birds of the western Palearc-tic Vol,1. Oxford University Press, Oxford.

Cramp S. & Simmons K.E.L. (eds.). 1980. The birds of the Western Palearctic.Vol. 2. Oxford University Press, Oxford. 695 pp.

Cramp S. & Simmons K.E.L. (eds) 1983. The birds of the western Palearc-tic Vol,3. Oxford University Press, Oxford.

Cramp S. (ed) 1985, The birds of the western Palearctic Vol.4. OxfordUniversity Press, Oxford.

Daan N., Bromley P.J., Hislop J.R.G. & Nielsen N.A. 1990. Ecology ofNorth Sea fish. In: Wolf P. de, Lindeboom HJ. & Laane R.W.P.M. (eds).Proc. int. symp. Ecol. North Sea, May 1988. Neth. J.Sea Res. 26: 343-386.

De Putter G. & Willemtjns F. 1992. Broedgevallen van de DwergsternSterna albifrons in de Voorhaven te Zeebrugge, periode 1990-1992, Mer-gus6: 173-181.

De Ruwe F. & De Putter G. 1999. De Dwergstern Sterna albifrons alsbroedvogel in de Zeebrugse Voorhaven in de periode 1993-1993. Mergus13:13-41.

DiConstanzo, J. 1980. Population dynamics of a Common Tern colony.Journai of Field Ornithology 51: 229-243.

Dijk A.J. van 1998. Breeding Black-headed Gulls Larus ridibundus alongthe coast of The Netherlands during the 20th century.Sula 12(4): 147-158.

van Dijk A.J., Boele A., Zoetebier D. & Meijer R. 1998. Kolonievogels enzeldzame broedvogels in Nederland in 1996. SOVON-monitoringrapport1998/07. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Dubbeldam W. & Zijlstra M. 1978. Dwergmeeuwen op het IJsselmeer in dewinter. Watervogels 3:119-121.

Dunn, E. 2000, Getting Fulmars off the hook. El Anzuelo 5: 9)

Dunnet G.M., Furness R.W., Tasker M.L. & Becker P.H. 1990. Seabirdecology in the NorthSea. In: Wolf P. de, Lindeboom HJ. & LaaneR.W.P.M. (eds). Proc. int. symp. Ecol. North Sea, May 1988. Neth, J.Sea Res. 26: 387-425.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 157

Page 158: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Evans C. 1989. Little Gull associating with auks in winter. Brit. Birds 82; 373.

Faber, J. 1989. Grote Sterns Sterna sandvicensis op Griend. Sula 3:1-8.

Flegg J.J.M & Cox C.J. 1975. Mortality in the Black-headed Gull. Brit. Birds68: 437-449.

Furness R.W. & Todd C.M. 1984. Diets and feeding of Fulmars Fulmarus gla-cialis during the breeding season; a comparison between St Kilda and Shetlandcolonies. Ibis 126: 379-387.

Garthe S., Camphuysen CJ. & Furness R.W. 1996. Amounts of discards incommercial fisheries and their significance as food for seabirds in theNorth Sea. Mar. Ecol Progr. Ser. 136: 1-11.

Garthe S., Walter U.f Tasker M.L., Becker P.H., Chapdelaine G. & FurnessR.W. 1999.Evaluation of the role of discards in supporting bird populations and theireffects on the species composition of seabirds in the North Sea. In: FurnessR.W. & Tasker M.L. (eds) Diets of seabirds and consequences of changesin food supply: 29-41. ICES Coop. Res. Report No. 232, InternationalCouncil for the Ëxploration of the Sea, Copenhagen.

Gerits, R., 1999. Natuurontwikkelingsstrategieën voorde Haringvlietmondbij landaanwinning. RWS, Directie Zuid-Holland

Glutz von Blotzheim Ü.N. & Bauer K.M. 1982. Handbuch der Vogel Mit-teleuropas. Band 8. Akademische Veriagsgesellschaft, Wiesbaden.

Glutz von Blotzheim U.N., Bauer K.M. & Bezzel E. 1975. Handbuch derVogel Mitieleuropas. Band 6. Akademische Verlagsgesellschaft, Wiesba-den.

Goethe F. 1980. Common Gull (Larus canus L). In: Smit C.J. & WolffWJ. (eds) Birds of the Waddensea: 229-238. Balkema, Rotterdam.

Grunsky-Schöneberg B. & Hüppop O., 1997. The rebabilitation ofoiledseabirds at the German North Sea Coast Sula, vol.11, no.3,192-196.

Hamer, K.C.; Thompson, D.R.; & Gray, C.M. 1997. Spatial variation inthe feeding ecology, foraging ranges, and breeding energetics of NorthernFulmars in the north-east Atlantic Ocean.. ICES Journal of Marine Science54: 645-653)..

Harrls M.P. 1970. Rates and causes of increase of some British gull popu-lations. Bird Study 17: 325-335.

Haverschmidt F. 1942. Faunistisch overzicht van de Nederlandse broed-vogels. Brill, Leiden.

Hoekstein M.S.J. 1996. Dwergsterns Neeltje lans. Intern rapport Vogel-bescherming Nederland, Zeist.

Hoffmann, F. 2000. Een volwassen benadering van het opvoeden van kui-kens bij de Grote Stern (Sterna sandvicensis). Doctoraalverslag Dierecolo-gie, Rijksuniversiteit Groningen, Haren.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 158

Page 159: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Hudson PJ. 1985. Population parameters for the Atlantic alcidae. in: D.N.Nettleship and T.R. Birkhead (eds.). The Atlantic Alcidae. Academie Press, Or-lando: 233-261.

Hüppop O. & Hüppop K, 1999. The food of breeding Herring Gutls Larusargentatus at the lower river Elbe: does fish availability limit in land colo-nisation ? Atlantic Seabirds, vol.1, no.1, 27- 42.

iones W.E. 1975. Kittiwakes associating witb feeding razorbills.Brit. Birds 68: 296.

Jönsson P.E. 1991. The Kentish Plover Charadrius alexandrinus in Scania,South Sweden, 1990 - a report f rom a conservation project.Anser 30: 41-50.

Keijl G.O. & Arts F.A. 1998. Breeding Common Gulls Larus canus inThe Netherlands, 1900-1996. Sula 12: 161-174.

Koks B.J. 1998. The Little Gull Larus minutus as breeding bird in TheNetherlands. Sula 12(4): 137-146.

Koks BJ. & Jongenelert M.G.M. 1998. Great Black-backed Gull Larusmarinus: latest newcomer as breeding bird in The Netherlands.Sula 12(4): 201-205.

Koskfmies P. 1989. Distribution and numbers of Finnish breeding birds.Appendix to Suomen lintuatlas. Lintutieto, Helsinki.

Laursen K., Pihl S. & KomdeurJ. 1992. New figures of seaduck winteringpopulations in the Western Palearctic. IWRB Seaduck Bulletin No. 1 r

January 1992. p 6-8.

Leopold M.F., Baptist H.J.M., Wolf P.A. & Offringa H. 1995De Zwarte Zeeëend in Nederland. Limosa

Lloyd C„ Tasker M.L. & Partridge K. 1991. The status of seabirds in Britainand Ireland. Poyser, London. 355 pp.

Meininger P.L. & Arts F.A. 1997. De Strandplevier Charadrius alexandri-nus als broedvogel in Nederland in de 20eeeuw. Limosa 70: 41-60.

Meininger P.L. & Bekhuis J.F. 1990. De Zwartkopmeeuw Larus melano-cephalus als broedvogel in Nederland en Europa. Limosa 63:121-134.

Meininger P.L. & FIamant R. 1998. Breeding populations of Mediterrane-an Gull Larus melanocephalus in The Netherlands and Belgium.Sula 12: 129-138.

Meininger P.L. & Székely T. 1997. Kentish Plover Charadrius alexandrinus.In: Hagemeijer W.J.M. & Blair M.J. (eds). The EBBC Atlas of EuropeanBreeding birds: their distribution and abundance: 260-261. Poyser,Calton.

Meininger P.L., Berrevoets C.M., Schekkerman H., Strucker R.C.W. &Wolf P.A. 1991. Voedsel en fourageergebieden van broedende Zwart-kopmeeuwen Larus melanocephalus in Zuidwest-Nederland.Sula 5:138-145.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 159

Page 160: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Meininger P.L., Raevel P. & Hoogendoorn W. 1993. Occurrence of Me-diterranean Gull at Le Portel in north-western France. Dutch Birding15:45-54.

Meininger P.L., Berrevoets C.M. & Strucker R.C.W. 1996. Kustbroedvo-gels in het Deltagebied in 1995. Rijksinstituut voor Kust en Zee Werkdo-cument RIKZ OS-96.807X, Middelburg.

Meininger P.L, Berrevoets C.M., Flamant R. & Hoogendoorn W. 1999.Migration and wintering of Mediterranean Guils Larus melanocephalusringed in the Netherlands and Belgium: a progress report. In: Raevel P.,Hoogendoorn W.t Meininger P.L. & Flamant R. (eds) Proceedings of the1st International Mediterranean Cull Meeting at Le Portel, Pas-de-Calais,France, 4-7 September 1998:. Econum, Merville.

Meininger P.L, Berrevoets C.M & Strucker R.C.W. 1999. Kustbroedvo-gels in het Deltagebied: een terugblik op twintig jaar monitor ing (1979-1998). Rijksinstituut voor Kust en zee, Rapport RIKZ-99.025. Middelburg.

Merne OJ. 1997a. Herring Gull Larus argentatus. In: Hagemeijer W.J.M.& Blair M.J. (eds) The EBBC Atlas of European Breeding birds: their distri-bution and abundance: 338-339. Poyser, Calton.

Merne OJ. 1997b. Sandwich Tern Sterna sandvicensis. In: HagemeijerW.J.M. & Blair M.J. (eds) The EBBC Atlas of European Breeding birds;their distribution and abundance: 352-353. Poyser, Calton.

Moller A.P. 1978. Magernes Larinae yngieudbredelse, bestandssterrelseog andringer i Danmark, med supplerende oplysninger om forholdene idetovrige Europa. Dansk Orn. Foren. Tidsskr. 72: 15-40.

Van Moorse], G.W.M.N., R.C Steijn, J. van der Winden, S. Dirksen,1999. Designing island shores and ecotopes in relation to marine and birdcommunities. Options for an airport in the Northsea. Rapport BureauWaardenburg 99.52

Muselet D. 1997. Little Tern Sterna albifrons. In: Hagemeijer E,J.M. &Blair M.J. (eds) The EBCC atlas of European breeding birds: their distribu-tion and abundance: 360-361. Poyser, London.

Nelson B. 1978. The Cannet Poyser, Berkhamsted.

Nilsson S.G. 1977. Aduit survival rate of the Black-throated Diver Gavia arctica. Ornis Scand. 8: 193-195,

Offringa H. 1991. Verspreiding en voedseloecologie van de Zwarte Zeeëend(Melanitta nigra) in Nederland, NlOZ-rapport 1991-13.

Ouweneel G.L. 1979. De winterwaarnemingen van Grote Sterns in NederlancVogeljaar 27: 38-39.

Ouweneel G.L. 1981. Winterwaarnemingen van Grote Sterns Sterna sandvi-censis 1979-81. Limosa54: 96-97.

van Pelt Lechner A.A. 1908. De Kleine Zeemeeuw - Larus canus L. -broedvogel op Rottum. Versl. Meded. Ned. Ornith. Ver. 5: 34.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 160

Page 161: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Pihl S. & Frikke J. 1992. Counting birds from aeropiane. in J. Komdeur, J.Bertelsen & G. Cracknell (eds.). Manual for aeropiane and ship surveys ofwa-terfowl and seabirds. IWRB Spec. Publ. 19, Slimbridge: 8-23.

Pons J.-M. & Yésou P. 1997. Lesser Black-backed Gull Larus fuscus. In:Hagemeijer W.J.M. & Blair MJ. (eds) The EBBC Atlas of European Bree-ding birds: their distribution and abundance: 336-337. Poyser, Calton

Pulliam, H.R., 1988. Sources, sinks and population regulation. The Ameri-can Naturalist 132(5); 652 : 661.

Rudenko A.G. 1996. Present status of gulls and terns nesting in the BlackSea Biosphere Reserve. Colonial Waterbirds 19 (Special Publication 1):41-45.

Rydzewski W. 1978. The longevity of ringed birds. The Ring 96-97: 218-262.

Salomonsen, F. 1967. Migratory movements of the arctic Tern (Sternaparadisaea Pont.) in the Southern Ocean. Det Kongeüge Danske Vïdens-kabernas Selskab, Biologiske Meddelelser 24-1, 42 pp.

Schulz R. & Meininger P.L. 1996. Migration of Kentish Plover Charadriusa/exandrinus along the East Atlantic flyway [abstract]. Wader StudyGroup Buil. 79: 31.

Scott R.E. 1972. Littte Gulls associaiing with feeding Razorbills. Brit. Birds 65:259. Platteeuw, M. 6» L Stegeman 1989. Voorjaarstrek van Grote Sterns Ster-na sandvicensis langs de Nederlandse kust: interpretatie van seizoenspatroon.Sula3:51-59.

Skov, H., J.Durinck, M.F.Leopold & M.LTasker 1995. Inportant bird are-as for seabirds in the North Sea. Birdlife International, Cambridge.

Stienen, E.W.M. & A. Brenninkmeijer 1998a. Effects of changing foodavailability on population dynamics of the Sandwich Tern Sterna sandvi-censis. BEON-report 98-3. Institute of Forestry and Nature Research, Wa-geningen

Stienen, E.W.M. & A. Brenninkmeijer 1998b. Population trends in Com-mon Terns Sterna hirundo along the Dutch coast. Vogelwelt 119:165-168.

Stienen, E.W.M., F.A. Arts, P. de Boer, W.J. Beeren & F. Majoor 1998.Broedresultaten van Kokmeeuwen in Nederland in 1997. Sula 12; 1-11.

Stienen, E.W.M. & H. Schekkerman 2000. Statistische analyse van hetvoorkomen en de broedresultaten van kustbroedvogels in het Deltagebiedin relatie tot habitatken merken, predatiedruk en toerisme. Alterra,Wageningen.

Spaans A.L. 1987. Stabilisatie van broedvogelaantallen bij deZilvermeeuw. Limosa 60: 99-100.

Spaans A.L. 1998a. Booming gulls in the Low Countries during the 20thcentury. Sula 12(4): 121-126.

Spaans A.L. 1998b. Breeding Lesser Black-backed Gulls Larus graellsii inThe Netherlands during the 20* century. Sula 12: 175-184.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 161

Page 162: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Spaans A.L. 1998c. The Herring Gull Larus argentatus as a breeding birdin The Netherlands during the 2Oth century. Sula 12: 185-198.

Spaans A.L. & Noordhuis R. 1989. Voedselconcurentie tussen Kleine Mantel-meeuwen en Zilvermeeuwen, in A.,L. Spaans (red.). Wetlands en watervogels,Pudoc, Wageningen; 35-47.

Stienen E.W.M. & Brenninkmeijer A. 1992. Ecologisch profiel van deVisdief (Sterna hirundo). DLO-Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek,RIN-Rapport 92/18, Arnhem.

Stone C.J., Webb A.FBarton C, Ratcliffe N., Reed T.C, Tasker M.L.,Camphuysen CJ. & Peinkowski M.W. 1995. An atlas ofseabird distribu-tion in north-west European waters. JNCC, Peterborough.

Südbeck P. & Halterlein B. 1999. Brutvogelbestande an der deutschenNordseeküste im Jahr 1997 - Elfte Erfassung durch die Arbeitsgemein-schaft "Seevogelschutz". Seevögel 20(1): 9-16.

Swelm N.D. van 1998. Status of the Yellow-legged Gull Larus michahellisas a breeding bird in The Netherlands. Sula 12(4): 197-200.

Swennen C. 1970. Vogelwaamemingen op het IJsselmeer. Limosa 43:1 -10.

Swennen C. 1976. Populatie-structuur en voedsel van de Eidereend Somateri;m. mollissima in de Nederlandse Waddenzee. Ardea 64: 311-371.

Swennen C. & Duiven P. 1977. S/ze offood objects ofthree fish-eatJng sea-bird species: Uria aalge, Alca torda and Fratercula arctica (Aves, Alcidae).Neth. J. Sea Res. 11:92-98.

Swennen C. 1987. Resultaten waterwildtelling Waddenzee op 28 en 29 januari 1987. NIOZ - intern rapport.

Swennen C. 1991. Resultaten waterwildtelling Nederlandse Waddenzee op 21en 26 januari 1991. NIOZ - intern rapport.

Széll A. & Bakasci G. 1996. A szerecsensiraly (Larus melanocephalus)fészkelési viszonyat Magyarorszagon [The breeding of Mediterranean Gullsin Hungary], Tuzok 1: 105-115 (in Hungarian).

Tasker M.L, Webb A., Hall A.J., Pienkowski M.W. & Langslow DJ. 1987.Seabirds in the North Sea. Nature Conservancy counctl, Peterborough.

Tasker M.L. & Becker P.H. 1992. Influences of human activities on seabirdpopulations in the North Sea. Neth. J. Aquat. Ecot. 26(1): 59-73.

Tasker M.L., Becker P.H. & Chapdelaine G. 1999. Exploration of theshort- and medium -term consequences of a reduction in the amounts offish discarded. In: Furness R.W. & Tasker M.L. (eds) Diets of seabirds andconsequences of changes in food supply: 42-46. ICES Coop.Res. Report No. 232, International Council for the Exploration of the Sea,Copenhagen.

Tasker M.L., Camphuysen CJ. , Cooper)., Garthe S„ Montevecchi W.A.& Blaber S.J.M. 2000. The impacts of fishing on marine birds. ICES J,Mar. Sc. 57: in press.

Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogels 162

Page 163: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Veen J. 1977. The Sandwich Tem. Functional and causai aspects of nest dis-tribution. Brill, Leiden. 193 pp.

Vijverberg J. 1925. Vogelidyllen - Ranke Wieken. Brusse, Rotterdam.

Voous K.H. 1960. Atlas van de Europese vogels. Eisevier, Amsterdam.

Werkgroep Avifauna Natuur- en Vogelwacht Schouwen-Dulveland. 1986.De vogels van Schouwen-Duiveland. Zierikzee.

Wit A.A.N, de & Spaans A.L. 1984. Veranderingen in de broedbiologievan de Zilvermeeuw Larus argentatus door toegenomen aantallen.Limosa 57(3): 87-90.

Witte R.H. 2000. Noordzee tellingen 1996/96 - 1998-99. In prep.

Wolff W.J. 1996. Natuur in het water: van exploitatie naar bescherming - Eenterugblik op dertig jaar onderzoek voor het natuurbeheer. In: Higler L.W.G.1996. Natuur in het water: van exploitatie naar bescherming.Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek. IBN-rapport 249.

Zubakin V.A. 1990. Hydrocoloeus, Zwergmowe. In lli'cev V.D. & Flint V.E.(eds.). 1990. Handbuch der Vogel der Sowjetunion. Band 6(1).Wittenberg Lutherstadt. 367 pp.

Ecosysteem doelen Noordzee: Vogels 163

Page 164: Ecosysteemdoelen Noordzee: Vogelspublicaties.minienm.nl/download-bijlage/51578/...5.7 Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra 58 5.8 Strandplevier - Charadrius alexandrinus 61 5.9 Drieteenstrandloper