WINDPARKEN IN DE NOORDZEE
Effecten op vis en bodemfauna
Joop Coolen
studentnummer 1137077
Stichting De Noordzee
Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen
Opleiding Biologie, richting Mariene Biologie, M
Begeleiding: Drs. Sytske van den Akker (Stichting De Noordzee
Dr. Peter Weesie (Rijksuniversiteit Groningen)
Dr. Klemens Eriksson (Rijksuniversiteit Groningen)
WINDPARKEN IN DE NOORDZEE
Effecten op vis en bodemfauna
Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen
richting Mariene Biologie, M-variant Bèta, Beleid en Bedrijf
Drs. Sytske van den Akker (Stichting De Noordzee)
Dr. Peter Weesie (Rijksuniversiteit Groningen)
Dr. Klemens Eriksson (Rijksuniversiteit Groningen)
WINDPARKEN IN DE NOORDZEE
variant Bèta, Beleid en Bedrijf
30 juni 2008
2
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Afbeelding op voorzijde door Maaike Smelter (23 juni 2008)
Disclaimer
This report has been produced in the framework of an educational program at the University of
Groningen, Netherlands, Faculty of Mathematics and Natural Sciences, Science Business and Policy
(SBP) Curriculum. No rights may be claimed based on this report, other than described in the formal
internship contract. Citations are only possible with explicit reference to the status of the report as a
student internship product.
3
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Stichting De Noordzee
Drieharingstraat 25
3511 BH Utrecht
www.noordzee.nl
M-variant
Faculteit wiskunde en natuurwetenschappen
Kerklaan 30
9751 NN Haren
www.rug.nl/fwn/ssg
4
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
5
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
VOORWOORD
Dit verslag is geschreven in het kader van de afstudeervariant Bèta, Beleid en Bedrijf van de opleiding
Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hiervoor heb ik een stage gelopen van 6 maanden bij
Stichting De Noordzee in Utrecht in de periode januari –juni 2008.
Tijdens mijn projectwerk heb ik hulp gehad van diverse mensen die hebben bijgedragen aan de
voortgang en mij hebben bijgestaan met advies, kritiek en kennis. Ik wil van deze personen met
name mijn begeleiders bedanken: Sytske van den Akker, projectleidster mariene ecologie van
Stichting De Noordzee, Peter Weesie als docent van de M-variant en Klemens Eriksson, assistant
professor bij de afdeling Marine Benthic Ecology & Evolution (MARBEE) van de Rijksuniversiteit
Groningen.
Verder ben ik geholpen door Wouter Lengkeek, Reinier Hille Ris Lambers en Maaike Smelter bij het
verbeteren van mijn rapport in de eindfase van het project, ik wil ze alledrie bedanken voor de hulp
die zij mij geboden hebben.
Daarnaast wil ik graag alle personen bedanken die mij hun tijd gegund hebben voor de verschillende
interviews die ik afgenomen heb en de voorlichters van (buitenlandse) windparken waarmee ik
contact heb gehad.
Als laatsten wil ik graag alle SDN collega’s bedanken voor de leuke werkomgeving die Stichting De
Noordzee is.
Joop Coolen
6
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
7
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
SAMENVATTING
De Nederlandse overheid heeft het doel gesteld om 6.000 Megawatt aan opwekvermogen
windenergie in de Noordzee te hebben staan in 2020. Binnen Europa zijn er 22 bestaande
windparken, er zijn er meer in aanleg en nog meer in planning voor komende jaren.
Windparken in het Nederlandse deel van de Noordzee zijn gesloten voor visserij. Er wordt beweerd
dat dankzij sluiting voor visserij, windparken bescherming bieden aan vis en zo werken als
refugium. Stichting De Noordzee heeft de vraag gesteld of deze bewering gebaseerd is op feiten. In
dit project is uitgezocht of deze bewering onderbouwd kan worden met resultaten uit onderzoek aan
windparken. Hiervoor zijn onderzoeken aan vis en bodemfauna geanalyseerd.
Hieruit is gebleken dat de bewering dat windparken refugia zijn voor vis niet is te onderbouwen
met wetenschappelijke gegevens. Er zijn geen positieve effecten op vis aangetoond in onderzoeken
aan bestaande windparken.
In voorliggende rapportage wordt ook het Nederlandse beleid ten aanzien van windparken op zee
geanalyseerd. Hierbij is gebleken dat het huidige beleid niet voldoet om de doelstelling van 6.000
MW te halen. Op dit moment wordt het beleid herzien in het Ruimtelijk Perspectief Noordzee en het
Waterplan. Ook het subsidiestelsel wordt aangepast. Eind 2008 worden deze plannen openbaar.
De fauna op de zandbodem in Europese windparken werd in geen enkel park op grote schaal
verstoord door aanwezigheid van de windturbines. De natuurlijke variatie in bodemfauna was
dermate groot dat gevonden verschillen tussen parken en referentiegebieden niet significant waren.
De epifauna op de masten en stortsteen rond turbines verschilde niet significant van
referentiegebieden met gelijke ondergrond. In 2 Zweedse windparken werden rond de masten
mosselbanken gevonden op voormalige zandbodem. In 1 Deens windpark werden organismen die
normaal op steen leven, gevonden op van de mast losgeslagen mosselschelpen in het zandbed.
In de metingen aan vis werden veel verschillen gevonden, zowel binnen de windparken als met
referentiegebieden. De natuurlijke variatie in vispopulaties is groot. De gevonden veranderingen
vielen binnen de natuurlijke variatie van de gebieden en werden niet significant bevonden. Door
duikers werden in verschillende windparken scholen vis (onder andere Kabeljauw en Wijting) gezien
tijdens rustige windomstandigheden waarbij de turbines weinig geluid produceren.
Potentiële effecten van windparken bestaan uit verspreiding van organismen vanaf de masten en
stenen naar de zandbodem waarbij zij het bestaande ecosysteem verstoren. Turbines maken geluid
dat vissen kan verstoren. Beide effecten zijn onvoldoende onderzocht om onderbouwde uitspraken
over te doen. Sluiting voor visserij heeft voor sessiele organismen in de zandbodem waarschijnlijk
voor elk formaat windpark een positief effect. Voor beperkt migrerende bodemorganismen zou een
windpark een minimale afmeting van 2.500 km2 moeten hebben. Voor beperkt migrerende
vissoorten wordt een minimale afmeting van 10.000 km2 gesloten gebieden geadviseerd. Dit is niet
haalbaar binnen de huidige plannen voor totaal 1.000 km2 windpark.
Stichting De Noordzee wordt geadviseerd om in haar boodschap het huidige gehanteerde
voorzorgsbeginsel aan te blijven houden. Hierbij zouden windparken gerealiseerd moeten worden in
gebieden waar de potentiële ecologische gevolgen het laagst zijn.
8
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
9
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
BEGRIPPENLIJST
Benthos Dieren die in of op de bodem of andere oppervlakten leven
Demersaal Voorkomend op of nabij de bodem en actief kunnen zwemmen
EEZ Exclusieve economische zone
Endofauna In de bodem levende dieren
Epifauna Op de bodem of andere oppervlakten levende dieren
EU Europese Unie
Exoot Organisme dat van nature niet in een gebied voorkomt1
FWN Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen
GVB Gemeenschappelijk Visserijbeleid
GW Giga watt
GWh Giga watt uur
IBN2015 Integraal beheerplan Noordzee 2015
ICES Internationale raad voor onderzoek der zee (International Council for the
Exploration of the Sea)
LNV Ministerie landbouw, natuur en voedselkwaliteit
m.e.r. Milieueffectrapportage
MEP Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie
MER Milieueffectrapport (onderdeel van de m.e.r.)
MW Mega watt
NAM Nederlandse aardolie maatschappij
Natura 2000 Europees netwerk van beschermde gebieden
NCP Nederlands continentaal plat
NGO Non-gouvernementele organisatie
NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee
NSW Near Shore Windpark (huidige naam OWEZ)
Offshore Buiten de kustwateren
OSPAR Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk
deel van de Atlantische Oceaan (Oslo-Parijs conventie)
OWEZ Offshore windpark Egmond aan Zee (oude naam: NSW)
Pelagisch Vrij (zwemmend) in de waterkolom
PK Paardenkracht
PvA Plan van aanpak
Q7-WP Q7-WP, sinds 4 juni 2008 Prinses Amaliawindpark geheten
Refugium Plaats binnen een aangetast gebied waar planten of dieren kunnen overleven
RPN Ruimtelijk Perspectief Noordzee
RuG Rijksuniversiteit Groningen
S&Z Werkprogramma Schoon en Zuinig
SDE Stimuleringsregeling Duurzame Energie
SDN Stichting De Noordzee
Sessiel Een vaste verblijfplaats hebbend
V&W Ministerie van verkeer en waterstaat
VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Wbr Wet beheer rijkswaterstaatswerken
WNF Wereld Natuurfonds
10
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
LEESWIJZER
Dit rapport bevat 6 hoofdstukken, een bronnenlijst en een bijlage.
Hoofdstuk 1 bevat de inleiding. Hierin wordt het probleem geïntroduceerd en de opdrachtgever
voorgesteld. Ook het kader waarbinnen dit project is ontstaan wordt hierin omschreven.
Hoofdstuk 2 bevat de resultaten van een literatuurstudie naar voor visserij gesloten gebieden op zee.
Hierin worden onderzoeken in andere gematigde zeeën vergeleken en onderzoeken naar
(gedeeltelijke) sluiting voor visserij op de Noordzee omschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de resultaten van een literatuurstudie naar effecten van windparken op vis en
bodemfauna. Hierin wordt een overzicht gegeven van resultaten uit onderzoek naar windparken in
Europese landen en de Nederlandse windparken op zee.
Methoden van onderzoek in de verschillende windparken worden in dit hoofdstuk weergegeven in
blauwe kaders.
Hoofdstuk 4 bevat een analyse van het Nederlandse beleid ten aanzien van windparken op de
Noordzee. Er wordt een overzicht gegeven van het ruimtegebruik op de Noordzee en daardoor
veroorzaakte beperkingen aan de ontwikkeling van windenergie op zee.
Hoofdstuk 5 gaat in op de keuze van locaties op de Noordzee. Hierbij wordt uiteengezet welke
locaties volgens Stichting de Noordzee optimaal zijn. Dit wordt geanalyseerd in het licht van de in dit
project gevonden nieuwe gegevens en er wordt een advies voor aanpassing van de voorkeurslocaties
gegeven.
Hoofdstuk 6 bevat de discussie, conclusie en het advies aan Stichting De Noordzee. Hierin wordt
uiteindelijk geadviseerd welk beleid Stichting De Noordzee zou kunnen voeren om een maximale
bescherming van de Noordzeenatuur te bewerkstelligen.
Bronnen worden in dit rapport aangehaald door verwijzing naar een nummer in superscript wat
correspondeert met het nummer van de bron in de bronnenlijst aan het eind van het rapport.
Bronnen worden genummerd in volgorde van gebruik. Geïnterviewde personen worden ook in deze
bronnenlijst weergegeven.
In de Bijlagen zijn een overzicht van de afmetingen van bestaande Europese windparken op zee en
de in dit rapport genoemde diersoorten te vinden.
11
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
INHOUDSOPGAVE
1. Inleiding .......................................................................................................................................... 15
1.1. Achtergrond ........................................................................................................................... 15
1.2. Waarom wind op zee? ........................................................................................................... 16
1.3. Aanleiding .............................................................................................................................. 16
1.4. Kader ..................................................................................................................................... 17
1.4.1. Opleiding ....................................................................................................................... 17
1.4.2. De opdrachtgever: Stichting De Noordzee .................................................................... 17
1.4.3. Stichting De Noordzee & wind op zee ........................................................................... 18
1.5. Doel ....................................................................................................................................... 19
1.5.1. Afbakening ..................................................................................................................... 19
1.5.2. Onderzoeksvragen ......................................................................................................... 19
1.5.3. Werkwijze ...................................................................................................................... 20
2. Voor visserij gesloten gebieden ..................................................................................................... 21
2.1. Noordzee ............................................................................................................................... 21
2.1.1. Visserij ........................................................................................................................... 21
2.1.2. Scholbox ........................................................................................................................ 22
2.1.3. Productieplatformen ..................................................................................................... 22
2.1.4. Studie gesloten gebieden .............................................................................................. 23
2.1.5. Geplande beschermde gebieden .................................................................................. 24
2.2. Gesloten gebieden in andere gematigde zeeën .................................................................... 25
2.3. Conclusie ............................................................................................................................... 26
3. Windparken op zee & gevolgen ..................................................................................................... 27
3.1. Onderzoek aan huidige locaties van windparken ................................................................. 27
3.2. Techniek windparken ............................................................................................................ 28
3.2.1. Typen masten ................................................................................................................ 28
3.2.2. Bodembedekking ........................................................................................................... 29
3.3. Abiotische effecten windparken ........................................................................................... 30
3.3.1. Stroming en zandbeweging ........................................................................................... 30
3.3.2. Bodemsamenstelling ..................................................................................................... 31
12
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.3.3. Geluid ............................................................................................................................ 31
3.4. Biotische effecten windparken .............................................................................................. 33
3.4.1. Bodemdieren ................................................................................................................. 33
3.4.2. Vissen ............................................................................................................................. 40
3.5. Onderzoeken OWEZ en Q7-WP ............................................................................................. 45
3.5.1. Benthos OWEZ ............................................................................................................... 45
3.5.2. Vis OWEZ ....................................................................................................................... 48
3.6. Discussie ................................................................................................................................ 49
3.6.1. Vergelijkbaarheid windparken ...................................................................................... 49
3.6.2. Epifauna & hard substraat ............................................................................................. 49
3.6.3. Endofauna ..................................................................................................................... 50
3.6.4. Vis .................................................................................................................................. 50
3.7. Conclusie ............................................................................................................................... 52
4. Beleid windparken op zee .............................................................................................................. 53
4.1. Zones ..................................................................................................................................... 53
4.1.1. Indeling Nederlands deel Noordzee .............................................................................. 53
4.1.2. Ruimte op de Noordzee................................................................................................. 54
4.2. Overheidsbeleid windenergie op zee .................................................................................... 56
4.2.1. Doelstellingen overheid ................................................................................................. 56
4.2.2. Bestaand beleid ............................................................................................................. 56
4.2.3. Toekomstig beleid ......................................................................................................... 58
4.3. Het windparkbeleid van Stichting De Noordzee ................................................................... 60
4.3.1. SDN beleid naar de overheid ......................................................................................... 60
4.3.2. SDN beleid richting de maatschappij ............................................................................ 61
5. Locatiekeuze ................................................................................................................................... 63
5.1. Potentiële effecten ................................................................................................................ 63
5.1.1. Benthos .......................................................................................................................... 63
5.1.2. Vis .................................................................................................................................. 65
5.2. Voorkeurslocaties toekomstige windparken ......................................................................... 67
5.2.1. Effectstudie windparken 2005 ...................................................................................... 67
5.2.2. Beschermde gebieden op zee ....................................................................................... 68
13
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
5.2.3. Kanskaart windenergie .................................................................................................. 69
5.2.4. Afmetingen windparken ................................................................................................ 71
5.3. Toekomst ............................................................................................................................... 73
5.3.1. Huidig onderzoek verlengen.......................................................................................... 73
5.3.2. Nieuw onderzoek coördineren ...................................................................................... 74
6. Discussie, conclusie en advies ........................................................................................................ 75
6.1. Discussie resultaten ............................................................................................................... 75
6.1.1. Benthos .......................................................................................................................... 75
6.1.2. Vis .................................................................................................................................. 75
6.2. Discussie onderzoek .............................................................................................................. 76
6.2.1. Buitenlands onderzoek .................................................................................................. 76
6.2.2. Nederlands onderzoek .................................................................................................. 76
6.3. Discussie afbakening ............................................................................................................. 77
6.4. Conclusies .............................................................................................................................. 78
6.5. Advies aan Stichting De Noordzee ........................................................................................ 79
Bronnen ................................................................................................................................................. 81
Bijlagen .................................................................................................................................................. 85
14
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
15
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
1. INLEIDING
1.1. Achtergrond
Klimaatverandering is de laatste jaren een steeds belangrijker onderwerp geworden in de
wereldpolitiek.2 Door energieopwekking met fossiele brandstoffen worden voorraden koolstof die
sinds miljoenen jaren vastgelegd waren in olie, aardgas en steenkool, omgezet in broeikasgassen
zoals CO2. Hierdoor lijkt de temperatuur op Aarde sneller te stijgen dan door natuurlijke
schommelingen gebruikelijk is. Dit kan onder andere ernstige effecten hebben op de hoogte van de
zeespiegel en frequentie en intensiteit van neerslag op land. Seizoenen die veranderen en andere
natuurrampen kunnen het gevolg zijn van deze temperatuursstijging.2 Een van de manieren om de
stijging van de temperatuur op Aarde te beperken is het verminderen van de uitstoot van
broeikasgassen.2, 3
Fossiele brandstoffen zijn niet oneindig, wat tekorten in de toekomst tot gevolg zal hebben.4
Daarnaast is de prijs van olie op de wereldmarkt de laatste jaren door een ongekend plafond
geschoten. Door import van fossiele brandstoffen is Nederland ook afhankelijk van, soms minder
stabiele, andere landen.5
Brandstofprijzen stijgen dus en er is een wens om CO2-uitstoot te verminderen. Daarom wordt er
steeds meer geïnvesteerd in technieken om energie op te wekken zonder gebruik van fossiele
brandstoffen.7 Dit noemt men duurzame energieopwekking. Een van deze duurzame energiesoorten
is windenergie.
Nadat op veel plaatsen in Nederland op land windturbines geplaatst zijn, begint er steeds meer
interesse te komen om windturbines op zee te plaatsen (zie ook § 1.2). Het afgelopen decennium is
in Europese zeeën een aantal windturbineparken (windparken) gebouwd. Inmiddels staat de
Europese teller op 22 gerealiseerde projecten, van zeer klein (1 of 2 windturbines) tot redelijk groot
(80 turbines in Horns Rev).8, 9 Vóór het jaar 2000 bevond zich in Europa slechts een capaciteit van
enkele Megawatt (MW) aan windturbines in zee.8 Op dit moment is de capaciteit binnen Europa
ongeveer 1.100 MW aan windturbines in zee (Figuur 1).
Voor de toekomst staan
er behoorlijk wat grote
windparken op de
planning. Parken van
honderden turbines zijn
hierin geen uitzondering.
Er wordt verwacht dat de
Europese capaciteit tegen
2020 gestegen zal zijn
naar 20 tot 40 Gigawatt
(GW)
opwekkingsvermogen. Dit
zijn ongeveer 7.900
windturbines.8
Figuur 1: Ontwikkeling windparken tussen 1998 en 2007 in MW6
16
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Het doel van de Nederlandse regering is om in het jaar 2020, 6.000 MW opwerkvermogen aan
windenergie op het Nederlands continentaal plat (NCP) te hebben staan (hoofdstuk 4).10, 11 Per jaar
kan dit vermogen bij volle benutting 52.000 Giga Watt uur (GWh) opwekken. Dit is bijna de helft van
het Nederlandse elektriciteitsverbruik (112.000 GWh in 2007).12
1.2. Waarom wind op zee?
Alle landen rond de Noordzee en Oostzee zijn bezig met het ontwikkelen van windparken op zee.13
Windturbines op zee bouwen is echter duurder dan op land 14, waarom worden ze dan toch op zee
geplaatst?
Wind op zee heeft voordelen ten opzichte van op land. Het waait op zee vaker en harder. Daarnaast
zijn er bij de realisatie van een windpark geen bewoners die tegen de komst van een park zijn.15 Op
land hebben ontwikkelaars last van het NIMBY (Not in my back yard) syndroom. Dit houdt in dat veel
mensen wel gebruik willen maken van (duurzame) voorzieningen, maar er geen hinder van willen
ondervinden.16 Bij windenergie zijn mensen vaak voor verduurzaming van de energieproductie, maar
windturbines in de omgeving worden niet op prijs gesteld.13
Er wordt gezocht naar locaties in de buurt van steden (vanwege de transportafstand van de energie),
met veel wind maar weinig bewoning. In dit opzicht is de Noordzee voor omringende landen de
ideale locatie. Aan de kust liggen veel steden en windparken kunnen relatief dicht bij de kust
gebouwd worden.13 Kabels voor elektriciteitstransport vanuit het park hoeven niet lang te zijn en
kunnen vaak in een rechte lijn gelegd worden. Locaties op de Noordzee en Oostzee zijn ondiep
waardoor het met de huidige technieken goed bebouwbaar is. Hierdoor wordt er in Nederland de
laatste paar jaar flink geïnvesteerd in windenergie op zee.17
De effecten van deze windparken op het ecosysteem van de Noordzee zijn grotendeels onbekend.
Voor zover bekend omschrijven de resultaten uit onderzoek slechts korte termijneffecten. Met name
voor vissoorten is er erg weinig bekend over de lange termijn effecten, maar ook over de korte
termijn effecten zijn weinig onderzoeksresultaten gepubliceerd. Ondanks dat zijn er partijen die
beweren dat windparken een positief effect hebben op de visstand. Dit wordt onder andere in
diverse Milieu Effect Rapporten voor windparken op de Noordzee (MER) genoemd.18-21 Deze
bewering en andere interessegebieden (zie § 1.4.2) van Stichting De Noordzee vormden de
aanleiding van dit project.
1.3. Aanleiding
Er wordt beweerd dat windparken op zee oases zijn voor vis en bodemdieren. 18-21 Dit wordt meestal
niet onderbouwd met wetenschappelijke bewijzen. In Nederland is het verboden te vissen binnen
windturbineparken op zee. Dit wordt, onder andere door exploitanten van windparken, aangegrepen
als argument dat er een positief effect op het ecosysteem terplekke zou kunnen ontstaan. Het is voor
de Nederlandse situatie nog niet bekend wat precies de gevolgen zijn van windparken op zee waar
niet gevist wordt. Er zijn echter wel aanzienlijke plannen binnen de Nederlandse regering om
windenergie op zee te realiseren (zie hoofdstuk 4). Daarom vraagt Stichting De Noordzee (SDN) zich
af wat voor effecten voor visserij gesloten windparken hebben op, onder andere, vis en bodemfauna.
Deze kennis wil SDN graag gebruiken om te stimuleren dat de aanwijzing van locaties voor
windparken gebeurt met respect voor de natuur.
17
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
1.4. Kader
1.4.1. Opleiding
Dit rapport is geschreven in het kader van de afstudeervariant Bèta, Beleid en Bedrijf van de
opleiding Mariene Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tijdens deze afstudeervariant is een
stage gelopen bij Stichting De Noordzee in Utrecht. Hierbij werd bèta-inhoudelijke kennis
gecombineerd met beleidskennis. Dit had als doel om een bètawetenschappelijk advies te geven
over een deels beleidsmatig onderwerp. De nadruk in dit project ligt voornamelijk op
bètawetenschappelijke kennis (75%) en in mindere mate op beleidskennis (25%).
1.4.2. De opdrachtgever: Stichting De Noordzee
Stichting De Noordzee (SDN) is een onafhankelijke milieuorganisatie, die, naar eigen zeggen,
functioneert als advocaat van de zee. De organisatie is veelal actief als lobbyorganisatie 'achter de
schermen'. SDN is een flexibele organisatie die sterk naar buiten gericht is. Dit uit zich onder andere
in de samenwerking met andere organisaties, het onderhouden van een netwerk van
Noordzeedeskundigen, lobbywerk in Den Haag en Brussel en direct overleg met gebruikers van de
Noordzee. De stichting is op de volgende terreinen actief: scheepvaart; visserij; ruimtelijke ordening;
beschermde gebieden op de Noordzee en educatie en bewustwording.22
Stichting De Noordzee (destijds Stichting Werkgroep Noordzee geheten) is in 1978 opgericht. Dit
gebeurde vanuit verschillende grote Nederlandse milieuorganisaties om kennis over de Noordzee bij
elkaar te brengen en te mobiliseren. 23 In 2000 is de naam veranderd in Stichting De Noordzee.24
Het doel van SDN is “te bevorderen dat de aantasting van het natuurlijk milieu van de Noordzee
wordt voorkomen en, voor zover deze aantasting reeds aanwezig is, dat aantasten wordt
tegengegaan, dan wel het natuurlijk milieu wordt hersteld. Hierbij wordt mede rekening gehouden
met de maatschappelijke betekenis van menselijke activiteiten die invloed uitoefenen op de
Noordzee.” 24 Onder de Noordzee wordt door SDN verstaan “de zee tussen Nederland, België,
Engeland, Schotland (inclusief de Orkneys en de Shetlandeilanden), de tweeënzestigste breedtegraad,
Noorwegen, Zweden, Denemarken en Duitsland, inclusief het Nauw van Calais en het Skagerrak,
alsmede alle aangrenzende en daarmee verbonden kustgebieden, zoals stranden, inhammen, fjorden,
estuaria en wadden.” 24 Het volledige Nederlands Continentaal plat inclusief de kustgebieden valt dus
onder het doelgebied van SDN. In de praktijk richt SDN zich echter vooral op de Noordzee en
bijbehorende stranden. Andere gebieden die statutair gezien wel onder het doelgebied van SDN
vallen, zoals estuaria en de Waddenzee, worden meestal door andere organisaties in de gaten
gehouden. SDN werkt voor deze gebieden wel samen met deze organisaties. Bij scheepvaart en
visserij richt SDN zicht op een breder gebied dan de Noordzee omdat het daarbij vaak om Europese
of mondiale problemen gaat.25
18
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
1.4.3. Stichting De Noordzee & wind op zee
Windenergie op zee past bij diverse activiteiten van de stichting. Het heeft raakvlakken met
scheepvaart, visserij, ruimtelijke ordening en beschermde gebieden. SDN is vóór windenergie op zee.
“Het inzetten op veel meer duurzame energie is, naast energiebesparing, nodig om de Kyoto-
doelstelling te halen. Volgens Stichting De Noordzee zijn windturbines op de Noordzee een kansrijke
bron van duurzame energie, maar we willen wel dat de parken worden ingepast met respect voor de
natuur van de zee.” 26 SDN is van mening dat windparken niet lukraak op de commercieel meest
interessante locaties gebouwd moeten worden. Het is beter als er stap voor stap ontwikkeld wordt
en ervaringen met de huidige parken gebruikt worden om de toekomstige parken beter aan te
leggen. Op die manier kan het effect op de natuur zo klein mogelijk gehouden worden.18 In 2005
heeft SDN een brochure uitgebracht in samenwerking met Milieudefensie, ondertekend door 9
milieuorganisaties, over windparken op zee.5 Inmiddels is het 3 jaar later en is het voor SDN
interessant om een update te krijgen van de meest actuele kennis op gebied van de effecten van
windparken.
SDN is deelnemer in stichting WE@SEA, een organisatie met als doel “kennis te verzamelen en risico's
te verkleinen om een verantwoorde implementatie van windenergie op de Noordzee mogelijk te
maken.” 27 Verdere deelnemers aan WE@SEA zijn onder andere Ballast Nedam, TU Delft,
Wageningen Imares, Vestas Nederland Windtechnologie B.V., Eneco Energy, Nuon, TenneT BV, Shell,
Siemens, Universiteit Twente, Alterra, NIOZ en Greenpeace.
De rol van SDN binnen dit consortium is die van belangenbehartiger van de natuur. Om dit te
bereiken loopt er een aantal onderzoeksprojecten waar Stichting De Noordzee een bijdrage aan
levert. Een van de projecten is een onderzoek naar effecten van windparken op bodemfauna en vis.
Hier werken ook het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Imares
IJmuiden aan mee.28 Het onderzoek van het NIOZ en Imares richt zich op monitoring van de situatie
in het Offshore Windpark Egmond aan Zee (OWEZ). Verder voeren zij aanvullend onderzoek uit. Er
wordt onder andere gekeken naar maaginhoud van vissen om het verband tussen benthos (dieren
die in of op de bodem of andere oppervlakten leven) en vis verder te onderzoeken. Hiervoor worden
metingen gedaan aan vis en bodemfauna. Dit onderzoek is op dit moment in volle gang. SDN richt
zich hierbinnen met name op communicatie en literatuuronderzoek.28
Naast deelname aan WE@SEA neemt SDN ook deel aan de klankbordgroep voor het onderzoek dat
plaatsvindt aan het Offshore windpark Egmond aan Zee (OWEZ). Hierin speelt SDN een kritische rol
en probeert daarmee de lopende onderzoeken te sturen.
Dit rapport past binnen het werk van SDN binnen WE@SEA en de klankbordgroep voor het OWEZ.
Met een overzicht van alle kennis van effecten van windparken op zee op vis en bodemfauna kan
SDN zich binnen WE@SEA en de klankbordgroep beter gedocumenteerd opstellen. Hierdoor hoopt
SDN een betere bescherming van de Noordzee te bereiken. Voor SDN is vooral locatiekeuze met een
zo laag mogelijk effect op het zeeleven van belang.
19
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
1.5. Doel
Het doel van dit rapport is een advies uit te brengen aan SDN over effecten van windparken op zee
op benthos en vis. Hierbij wordt uitgezocht of er een wetenschappelijke basis bestaat voor de claim
dat windparken refugia zijn voor vis. In het advies zal een standpunt geadviseerd worden dat SDN in
het debat over windparken op zee in kan nemen.
1.5.1. Afbakening
In dit rapport worden de effecten van windparken op zee op vis en bodemfauna behandeld. Voor het
project waren 24 weken beschikbaar. Vanwege deze beperking in tijd is er voor gekozen bepaalde
facetten van de effecten van windparken niet mee te wegen. Zeezoogdieren en zeevogels worden
niet behandeld binnen dit rapport. Tijdens de aanleg van een windpark kunnen ook tijdelijke
veranderingen in de omgeving optreden, onder andere als gevolg van sterke trillingen tijdens
heiwerkzaamheden. De directe gevolgen van deze veranderingen worden niet meegewogen.
1.5.2. Onderzoeksvragen
Om een advies uit te kunnen brengen aan SDN wordt aan de hand van een aantal onderzoeksvragen
een analyse gedaan van het huidige beleid. De bekende positieve en/of negatieve effecten van
windparken op vis en benthos worden in kaart gebracht. Aan de hand van deze gegevens wordt
geadviseerd hoe windparken ingezet kunnen worden met zo positief mogelijke gevolgen voor de
natuur. Omdat windparken op Nederlands gebied gesloten zijn voor visserij, wordt er ook gekeken
naar de effecten van gesloten gebieden op vis en benthos.
De volgende onderzoeksvragen worden in deze studie behandeld:
• Wat zijn de effecten van voor visserij gesloten gebieden op vis en bodemfauna?
• Wat zijn de effecten van windparken op vis en bodemfauna?
• Welke voorwaarden moeten er aan nieuwe locaties voor windparken gesteld worden om
effecten op vis en bodemfauna zo positief mogelijk te laten zijn?
• Op wat voor manier kan Stichting De Noordzee het beste gebruikmaken van de in dit rapport
gegeven resultaten om het Nederlandse beleid ten aanzien van windparken mede te sturen?
20
Inleiding |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
1.5.3. Werkwijze
Per vraag wordt een werkwijze gehanteerd, hieronder wordt deze per vraag beschreven.
• Wat zijn de effecten van voor visserij gesloten gebieden op vis en bodemfauna?
Om een antwoord op deze vraag te geven wordt vooral gebruik gemaakt van een onderzoek van
het Wereld Natuur Fonds (WNF). Dit wordt aangevuld met gegevens uit andere onderzoeken
naar gebieden die (deels) gesloten zijn voor visserij.
• Wat zijn de effecten van windparken op vis en bodemfauna?
Voor beantwoording van deze vraag is aan de hand van literatuuronderzoek en interviews met
experts informatie verzameld. Er is een analyse gedaan van de resultaten van onderzoeken die
aan de bestaande windparken in de Noordzee en Oostzee plaatsvonden. Voor zover openbaar
worden hier ook de tussentijdse resultaten van onderzoek aan de Nederlandse offshore
windparken in meegenomen.
• Welke voorwaarden moeten er aan nieuwe locaties voor windparken gesteld worden om
effecten op vis en bodemfauna zo positief mogelijk te laten zijn?
Antwoord op deze vraag wordt gegeven door een analyse van de gevonden gegevens in de
eerste 2 vragen. Onderdeel hiervan is de vraag waarom de gevonden effecten op vis en
bodemfauna van (al dan niet voor visserij gesloten) windparken positief of negatief zijn? Hiervoor
is het nodig om een beeld te schetsen van de zienswijze van SDN op windparken en hun effecten.
Dit is noodzakelijk om een implementeerbaar advies te kunnen geven dat binnen de visie van
SDN past. Dit is ook nodig om antwoord te kunnen geven op de laatste vraag:
• Op wat voor manier kan Stichting De Noordzee het beste gebruikmaken van de in dit rapport
gegeven resultaten om het Nederlandse beleid ten aanzien van windparken mede te sturen?
Hiervoor wordt het interne beleid van Stichting De Noordzee onder de loep gehouden en het
Nederlandse windparkenbeleid geanalyseerd. Is het Nederlandse beleid toereikend om de door
de overheid gestelde doelen te halen? Zijn de onderzoeken die nu plaatsvinden aan het OWEZ en
Q7 toereikend om zekerheid te bieden over de effecten van windparken op vis en bodemfauna?
21
Voor visserij gesloten gebieden |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
2. VOOR VISSERIJ GESLOTEN GEBIEDEN
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de kennis die er op dit moment bestaat over voor
visserij gesloten gebieden in gematigde ondiepe zeeën, zoals de Noordzee.
2.1. Noordzee
Het Nederlands Continentaal Plat (NCP) wordt intensief bevist. Er worden op het NCP diverse
vismethoden gebruikt met verschillende effecten op vis en benthos. In § 2.1.1 wordt hier een
overzicht van gegeven.
Op het NCP is het bij wet mogelijk om veiligheidszones rondom bouwwerken in te stellen tot op
maximaal 500 meter van het bouwwerk.29 In een dergelijke veiligheidszone wordt niet gevist en zijn
andere vormen van gebruik ook verboden zonder toestemming van de eigenaar van het bouwwerk.
De zones rondom windparken op het NCP zijn op deze manier uitgesloten van visserij. Ook de
gebieden rond productieplatformen zijn gesloten voor ander gebruik, zoals scheepvaart en visserij.
Om effecten van windparken als gesloten gebied te voorspellen wordt in deze paragraaf een
overzicht gegeven van onderzoek aan (deels) gesloten gebieden op de Noordzee.
Op dit moment zijn er op het NCP geen grote voor visserij gesloten gebieden aangewezen. Het enige
deels gesloten grote gebied is de zogenaamde Scholbox. Er zijn plannen om gebieden op het NCP aan
te wijzen als ‘beschermd gebied’, deze gebieden zijn niet gesloten voor visserij. Een overzicht van
deze plannen wordt gegeven in § 2.1.5.
2.1.1. Visserij
Op de Noordzee worden verschillende visserijmethoden gebruikt. Vanuit Nederland wordt er vooral
met de boomkor met wekkerkettingen gevist. De 2e groep grote visserij is de garnalenvisserij.30 Van
deze 2 methoden heeft boomkor de meeste impact op het bodemleven.31 De boomkorvisserij vist op
platvissoorten (Schol Pleuronectes platessa, Tong Solea solea, Schar Limanda limanda, Tarbot Psetta
maxima en Griet Scophthalmus rhombus) met behulp van een net dat over de bodem gesleept
wordt. Om de platvissen uit de bodem te krijgen worden zogenaamde wekkerkettingen ingezet die
de platvis opschrikken waardoor deze in het net zwemt. Deze wekkerkettingen slepen over en door
de bodem waarbij er schade optreedt aan organismen die daarin leven.32-34 Garnalenvisserij gebeurt
ook met behulp van een boomkor. Voor garnalen wordt echter een lichter type gebruikt waardoor de
bodem minder beschadigt.31 Ook in omvang is de garnalenvisserij kleiner dan de platvisserij.30 De
effecten van garnalenvisserij zijn daarmee kleiner dan die van boomkorvisserij.
Bergman & Hup (1992) deden onderzoek naar de gevolgen van boomkorvisserij. Diverse soorten
benthos ondervonden een afname van 10-65% in dichtheid nadat het gebied met een boomkor
bevist was.33 Hierdoor kan het ecosysteem in met boomkor beviste gebieden veranderen. Er kan een
afname plaatsvinden van langlevende of kwetsbare soorten en toename van kleine en snelgroeiende
soorten die het bodemleven gaan domineren.35, 36 Volgens Dr. Ir. R. Hille Ris Lambers (Imares)
hebben snel herstellende, kortlevende soorten hierdoor mogelijk voordelen ten opzichte van soorten
die langlevend en langzaam herstellend zijn. In door boomkor beviste gebieden verschuift het
ecosysteem in de bodem daardoor naar een systeem met relatief veel kortlevende en snel
herstellende soorten. Grote platvissen hebben een voorkeur voor langlevende soorten en bovendien
22
Voor visserij gesloten gebieden
de voorkeur van vissers. Kleine platvissen (die bij voorkeur
daardoor extra voordeel ten opzichte van grote
wordt.37
2.1.2. Scholbox
De scholbox is een gebied van 38.000 km
Nederlandse, Duitse en Deense kust dat deels
gesloten is voor visserij sinds 1989 (zie
Binnen dit gebied mogen alleen boomkorvissers met
een schip met een vermogen van minder dan 300 PK
op platvis vissen. Visserij op bijvoorbeeld garnalen is
binnen de scholbox wel toegestaan.
destijds ingesteld in het kader va
van commercieel belangrijke soorten (Tong en Schol)
via het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).
eerste instantie was de scholbox de helft van het jaar
gesloten, sinds 1994 voor ¾ en sinds 1995 is het
gebied het hele jaar gesloten.42
Ondanks de verlaging tot 6% van de oude druk op de
visbestanden, is de stand van de doelsoort
scholbox in de jaren na sluiting ervan toch
afgenomen. Dit komt voornamelijk door
overbevissing door de schepen kleiner dan 300 PK en
Noorse schepen die er nog altijd wel in mogen vissen. Hiernaast vindt er wel nog garnalenvisserij
plaats waarbij veel bijvangst is van jonge Schol. Volgens een onderzoek van de
voor onderzoek der zee (ICES) is het echter wel zinvol om de s
openen voor alle visserij zou nog sterkere teruggang van de Scholstanden
hebben.39, 40 De Scholbox is dus niet als voor visserij gesloten gebied te beschouwen en wordt om die
reden niet verder uitgewerkt in dit rapport.
2.1.3. Productieplatformen
Door een gebied te bemonsteren waar over een lange periode geen visserij heeft plaatsgevonden
kunnen effecten van een volledig voor visserij gesloten gebied op lange termijn
Rondom productieplatformen geldt, net als bij windparken, een veiligheidszone van 500 meter
waarin scheepvaart (en dus visserij) verboden is.
perioden geïnstalleerd op de Noordzee en zijn hierdoor deels
oppervlakte van een windpark is echter wel groter dan die rond een productieplatform.
In een studie uitgevoerd door NIOZ en Alterra in 2004 werden monsters genomen binnen en buiten
de veiligheidszone rondom het productieplatform L07
r visserij gesloten gebieden |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
leine platvissen (die bij voorkeur snelgroeiende soorten eten)
extra voordeel ten opzichte van grote platvissen in gebieden waar met boomkor gevist
De scholbox is een gebied van 38.000 km2 voor de
Nederlandse, Duitse en Deense kust dat deels
ds 1989 (zie Figuur 2).39
Binnen dit gebied mogen alleen boomkorvissers met
en vermogen van minder dan 300 PK
op platvis vissen. Visserij op bijvoorbeeld garnalen is
binnen de scholbox wel toegestaan.38 De scholbox is
destijds ingesteld in het kader van de bescherming
van commercieel belangrijke soorten (Tong en Schol)
via het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).40, 41 In
eerste instantie was de scholbox de helft van het jaar
gesloten, sinds 1994 voor ¾ en sinds 1995 is het
Ondanks de verlaging tot 6% van de oude druk op de
visbestanden, is de stand van de doelsoorten van de
scholbox in de jaren na sluiting ervan toch
afgenomen. Dit komt voornamelijk door
overbevissing door de schepen kleiner dan 300 PK en
Noorse schepen die er nog altijd wel in mogen vissen. Hiernaast vindt er wel nog garnalenvisserij
veel bijvangst is van jonge Schol. Volgens een onderzoek van de
(ICES) is het echter wel zinvol om de scholbox gesloten te houden.
openen voor alle visserij zou nog sterkere teruggang van de Scholstanden
Scholbox is dus niet als voor visserij gesloten gebied te beschouwen en wordt om die
reden niet verder uitgewerkt in dit rapport.
Productieplatformen
een gebied te bemonsteren waar over een lange periode geen visserij heeft plaatsgevonden
fecten van een volledig voor visserij gesloten gebied op lange termijn
Rondom productieplatformen geldt, net als bij windparken, een veiligheidszone van 500 meter
waarin scheepvaart (en dus visserij) verboden is.29 Productieplatformen worden voor langere
perioden geïnstalleerd op de Noordzee en zijn hierdoor deels vergelijkbaar met windparken. De
oppervlakte van een windpark is echter wel groter dan die rond een productieplatform.
In een studie uitgevoerd door NIOZ en Alterra in 2004 werden monsters genomen binnen en buiten
de veiligheidszone rondom het productieplatform L07A op het Friese front (zie Figuur
Figuur 2: De ingestelde scholbox
Duitse en Deense Waddenkust38
|Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
soorten eten) hebben
in gebieden waar met boomkor gevist
Noorse schepen die er nog altijd wel in mogen vissen. Hiernaast vindt er wel nog garnalenvisserij
veel bijvangst is van jonge Schol. Volgens een onderzoek van de Internationale raad
cholbox gesloten te houden. Opnieuw
openen voor alle visserij zou nog sterkere teruggang van de Scholstanden tot gevolg kunnen
Scholbox is dus niet als voor visserij gesloten gebied te beschouwen en wordt om die
een gebied te bemonsteren waar over een lange periode geen visserij heeft plaatsgevonden,
fecten van een volledig voor visserij gesloten gebied op lange termijn gemeten worden.
Rondom productieplatformen geldt, net als bij windparken, een veiligheidszone van 500 meter
Productieplatformen worden voor langere
ar met windparken. De
oppervlakte van een windpark is echter wel groter dan die rond een productieplatform.
In een studie uitgevoerd door NIOZ en Alterra in 2004 werden monsters genomen binnen en buiten
Figuur 3). 36
cholbox voor de Nederlandse,
38
23
Voor visserij gesloten gebieden |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
In de onbeviste zone rondom het productieplatform
werden grotere hoeveelheden tweekleppigen en zee-
egels gevonden dan in vergelijkbare gebieden buiten
de veiligheidszone. Daarnaast werd er een hogere
diversiteit van soorten met een meer gelijkmatige
verdeling hiervan vastgesteld. In beviste gebieden
was het aandeel kortlevende soorten groter, terwijl
langlevende of kwetsbare soorten in grotere
dichtheden werden aangetroffen in de onbeviste
zone. Langlevende en kwetsbare soorten zijn
bijvoorbeeld Noordkromp Arctica islandica, Bolle
papierschelp Thracia convexa, Gedoornde hartschelp
Cardium echinatum, Dichtgestreepte artemisschelp
Dosinia lupinus, Glanzende dunschaal Abra nitida en
Sabelschede Cultellus pellucidus, gravende kreeftjes
(Burchtkreeft Callianassa subterranea en Upogebia
deltaura) en Slangster Amphiura filiformis.36 In
hoeveelheden kleine, kortlevende soorten zoals de
Hoefijzerworm Proronis sp. werden geen verschillen
gevonden tussen het beviste en onbeviste gebied.
De conclusie van het onderzoek was dat er significante verschillen waren in soortenrijkdom tussen
bevist en onbevist gebied. De soortenrijkdom was gelijkmatiger verdeeld in het onbeviste gebied.
2.1.4. Studie gesloten gebieden
In een studie uit 1991, uitgevoerd door het NIOZ, wordt omschreven hoe groot voor visserij gesloten
gebieden op het NCP zouden moeten zijn om herstellende effecten te hebben.43 Hieruit bleek dat
voor sessiele bodemdieren gebieden van 100 km2 voldoende zouden zijn. Vanuit deze gebieden zou
ook een spillover effect ontstaan waardoor ook verbetering plaats zou vinden in gebieden buiten het
gesloten deel. Voor mobiele bodemsoorten werd een gebied met een minimale breedte van 50 km
voorgesteld. Uitgaande van een vierkant gaat het dan om gebieden van minimaal 2.500 km2. Dit zou
nodig zijn om herstel van deze soorten te bewerkstelligen. Ook hierbij zouden spillover effecten
ontstaan waardoor de complete populaties van de verschillende organismen er voordeel van
hebben.
Vissen werden verdeeld in beperkt migrerend en sterk migrerend. Voor beperkt migrerende vissen
(zoals Pieterman, Pitvis en Meun) gold een minimumoppervlak van enkele ICES kwadranten. Een ICES
kwadrant is ongeveer 3.500 km2 dus enkele kwadranten kunnen al snel 10.000 km2 meten.
Voor sterk migrerende vissoorten werden beschermde gebieden niet haalbaar geacht omdat zelfs bij
afsluiting van 25% van het NCP slechts een beperkt effect verwacht werd.43
Figuur 3: Locatie van productieplatform L07A (in rood)
36
24
Voor visserij gesloten gebieden |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
2.1.5. Geplande beschermde gebieden
De Nederlandse regering is op dit moment bezig
met een procedure om op het NCP beschermde
gebieden aan te melden in het kader van Natura
2000 en het OSPAR-verdrag.10, 11, 45 Natura 2000 is
een Europees netwerk van beschermde gebieden.
Het OSPAR-verdrag is het verdrag inzake de
bescherming van het mariene milieu in het
noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. Op
dit moment zijn de kustzee ten noorden van Petten
tot aan de grens met Duitsland (Noordzeekustzone
noord) en de kustzee van het deltagebied bij
Zeeland (Voordelta) al aangewezen als beschermd
gebied. Verder is het de bedoeling om de
Noordzeekustzone uit te breiden tot Petten en
zeewaarts tot de -20 meter dieptelijn. Ook worden
aan de lijst beschermde gebieden de Doggersbank,
Klaverbank en het Friese Front toegevoegd.10 Deze
gebieden zijn binnen het Integraal Beheerplan
Noordzee 2015 (IBN2015) aangewezen als gebieden
met bijzondere ecologische waarden die beschermd
gaan worden. Daarnaast zijn er overige gebieden
met bijzondere ecologische waarden genoemd,
deze gebieden zijn de Centrale oestergronden, Gasfonteinen, Borkumse stenen, de Bruinebank,
Zeeuwse banken en de kustzee ten zuiden van Bergen.10, 11 Deze gebieden zullen volgens IBN 2015
niet aangewezen worden als beschermd gebied.
Zodra een gebied is aangemeld als beschermd gebied zal er een beheerplan opgesteld worden voor
dit gebied waarin beschreven staat wat toegestaan is en onder welke voorwaarden dit gebeurt.
Momenteel is het enige gebied waar een concept beheerplan voor geschreven is de Voordelta.
Verwacht wordt dat de Nederlandse regering zoveel mogelijk het huidige gebruik in zal gaan passen
in de toekomstige beheerplannen. Waarschijnlijk zal hierbij geen uitsluiting van visserij
plaatsvinden.18
Figuur 4: Overzicht van het NCP met gebieden met bijzondere
ecologische waarden in groen44
25
Voor visserij gesloten gebieden
2.2. Gesloten gebieden in andere gematigde zeeën
Wereldwijd zijn er diverse ervaringen met (deels) gesloten gebieden in gematigde zeeën zoals de
Noordzee. Onder andere de Georges Bank bij de Verenigde Staten
Reserve bij Groot Brittannië (GB)
effecten op de fauna zijn.
Georges Bank is een zandbank voor de kust van het noordoosten van de VS ter grootte van 33.700
km2. George Bank is in beperkte mate vergelijkbaar met de Doggersbank, zijnde een zandbank met
vergelijkbare vissoorten met een kraamkamerfunctie.
door trawlers uit de hele wereld. In 1994 werd vas
groot was als het systeem op de zandbank aankon. Daarom werd er in 1994 een gebied van 17.000
km2 aangewezen waarin visserij deels verboden werd. Vanaf dat moment was sleepnet
(staand want) en boomkorvisserij niet meer toegestaan in het gesloten gebied. Lijnvissen (longlining)
bleef wel toegestaan. Tegelijk met het instellen van het gesloten gebied werden er een aantal andere
beperkingsmaatregelen getroffen voor de visserij.
Hierdoor is het lastig om het effect van het sluiten
van het gebied alleen vast te stellen. Onderzoek
heeft echter uitgewezen dat het gebied een
belangrijke rol gespeeld heeft in herstel van
commercieel belangrijke vissoorten. Ook was er een
toename in aantallen schelpdieren en
van het bodemleven waardoor er meer
groeimogelijkheden waren voor bijvoorbeeld
garnalen, zeesterren en jonge vis. Georges Bank is inmiddels 14 jaar een deels gesloten gebied.
Lundy Marine Nature Reserve in Groot Brittannië
kilometer uit de kust van Groot Brittannië, tussen Devon en zuid Wales in. Het eiland is 4.9 km lang
en 1.3 km breed, een granieten rots die boven water uitsteekt. De meest toegepaste visserij in het
gebied er omheen is kreeftenkorven. Lundy werd in 1973 op vrijwillige basis ingesteld door de visserij
waarbij werd afgesproken dat trawling en andere
bodemberoerende visserij werd uitgebannen
binnen het reservaat. In een deel van het reservaat
werd ook kreeftenkorfvisserij verboden.
Tegenwoordig is het een reservaat van 14 km
het eiland waarin alleen kreeftkooien zijn
toegestaan, waarbinnen weer een deel van 3.3 km
volledig is uitgesloten van visserij, inclusief
kreeftenkorven.
Met name in de ‘no-take zone’ wa
kreeftkorven zijn uitgebannen is een toename van
het aantal kreeften waargenomen (zie
aanwezige kreeften waren ook groter dan in
referentiegebieden. Lundy Marine nature Reserve is al 25 jaar een deels gesloten gebied. Het gebied
met volledige uitsluiting van visserij is echter pas in 2003 ingesteld en dus 5 jaar oud.
Voor visserij gesloten gebieden |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Gesloten gebieden in andere gematigde zeeën
Wereldwijd zijn er diverse ervaringen met (deels) gesloten gebieden in gematigde zeeën zoals de
Onder andere de Georges Bank bij de Verenigde Staten (VS) en het Lundy Marine Nature
(GB) tonen aan dat er bij sluiting van gebieden voor visserij, positieve
is een zandbank voor de kust van het noordoosten van de VS ter grootte van 33.700
. George Bank is in beperkte mate vergelijkbaar met de Doggersbank, zijnde een zandbank met
vergelijkbare vissoorten met een kraamkamerfunctie.40 Het gebied is tientallen jaren intensief bevist
door trawlers uit de hele wereld. In 1994 werd vastgesteld dat de vloot in Georges Bank dubbel zo
groot was als het systeem op de zandbank aankon. Daarom werd er in 1994 een gebied van 17.000
aangewezen waarin visserij deels verboden werd. Vanaf dat moment was sleepnet
mkorvisserij niet meer toegestaan in het gesloten gebied. Lijnvissen (longlining)
bleef wel toegestaan. Tegelijk met het instellen van het gesloten gebied werden er een aantal andere
beperkingsmaatregelen getroffen voor de visserij.
om het effect van het sluiten
van het gebied alleen vast te stellen. Onderzoek
heeft echter uitgewezen dat het gebied een
belangrijke rol gespeeld heeft in herstel van
commercieel belangrijke vissoorten. Ook was er een
toename in aantallen schelpdieren en in complexiteit
van het bodemleven waardoor er meer
groeimogelijkheden waren voor bijvoorbeeld
garnalen, zeesterren en jonge vis. Georges Bank is inmiddels 14 jaar een deels gesloten gebied.
Lundy Marine Nature Reserve in Groot Brittannië is een reservaat rondom het eiland Lundy, 22
kilometer uit de kust van Groot Brittannië, tussen Devon en zuid Wales in. Het eiland is 4.9 km lang
en 1.3 km breed, een granieten rots die boven water uitsteekt. De meest toegepaste visserij in het
omheen is kreeftenkorven. Lundy werd in 1973 op vrijwillige basis ingesteld door de visserij
waarbij werd afgesproken dat trawling en andere
bodemberoerende visserij werd uitgebannen
binnen het reservaat. In een deel van het reservaat
visserij verboden.
Tegenwoordig is het een reservaat van 14 km2 om
het eiland waarin alleen kreeftkooien zijn
toegestaan, waarbinnen weer een deel van 3.3 km2
volledig is uitgesloten van visserij, inclusief
take zone’ waarin ook
kreeftkorven zijn uitgebannen is een toename van
het aantal kreeften waargenomen (zie Figuur 6). De
aanwezige kreeften waren ook groter dan in
den. Lundy Marine nature Reserve is al 25 jaar een deels gesloten gebied. Het gebied
met volledige uitsluiting van visserij is echter pas in 2003 ingesteld en dus 5 jaar oud.
Figuur 5: Biomassa en aanwas Schelvis op Georges Bank
Figuur 6: Vangst van kreeft op testlocaties in no
(NTZ), controlegebieden in Lundy reserve buiten de NTZ (Con
1 en 2) en 2 referentiegebieden buiten het Lundy reserve
|Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Wereldwijd zijn er diverse ervaringen met (deels) gesloten gebieden in gematigde zeeën zoals de
Lundy Marine Nature
tonen aan dat er bij sluiting van gebieden voor visserij, positieve
is een zandbank voor de kust van het noordoosten van de VS ter grootte van 33.700
. George Bank is in beperkte mate vergelijkbaar met de Doggersbank, zijnde een zandbank met
Het gebied is tientallen jaren intensief bevist
tgesteld dat de vloot in Georges Bank dubbel zo
groot was als het systeem op de zandbank aankon. Daarom werd er in 1994 een gebied van 17.000
aangewezen waarin visserij deels verboden werd. Vanaf dat moment was sleepnet-, kieuwnet-
mkorvisserij niet meer toegestaan in het gesloten gebied. Lijnvissen (longlining)
bleef wel toegestaan. Tegelijk met het instellen van het gesloten gebied werden er een aantal andere
garnalen, zeesterren en jonge vis. Georges Bank is inmiddels 14 jaar een deels gesloten gebied.
is een reservaat rondom het eiland Lundy, 22
kilometer uit de kust van Groot Brittannië, tussen Devon en zuid Wales in. Het eiland is 4.9 km lang
en 1.3 km breed, een granieten rots die boven water uitsteekt. De meest toegepaste visserij in het
omheen is kreeftenkorven. Lundy werd in 1973 op vrijwillige basis ingesteld door de visserij
den. Lundy Marine nature Reserve is al 25 jaar een deels gesloten gebied. Het gebied
met volledige uitsluiting van visserij is echter pas in 2003 ingesteld en dus 5 jaar oud.
Biomassa en aanwas Schelvis op Georges Bank46
testlocaties in no-take zone
(NTZ), controlegebieden in Lundy reserve buiten de NTZ (Con
1 en 2) en 2 referentiegebieden buiten het Lundy reserve47
26
Voor visserij gesloten gebieden |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Hugenholtz publiceerde in 2008 een rapport voor WNF Nederland waarin deze gebieden beschreven
worden.39, 40 De conclusie van Hugenholtz is dat uit deze gebieden zinvolle lessen geleerd kunnen
worden over beschermde gebieden op zee. Bij Georges Bank is gebleken dat beschermde gebieden
met “no-take zones” kunnen leiden tot toename in grootte, leeftijd en productiviteit van soorten,
herstel van populaties en nieuwe kolonisatie van gebieden door soorten die eerder verdwenen zijn.
In Lundy Marine Nature Reserve is een herstel van een beperkt aantal soorten gemeten binnen korte
termijn.39, 40
Vergelijking van deze gebieden met een windpark op het NCP is een lastige zaak. Er zijn grote
verschillen in zowel afmeting of bodemsamenstelling. Georges bank is vele malen groter dan de
windparken (en beschermde gebieden) op het NCP zullen worden. Lundy Marine nature reserve is
weliswaar in oppervlakte vergelijkbaar met windparken, maar heeft een harde bodem. Er zijn in deze
buitenlandse ervaringen echter aanwijzingen dat het sluiten van een gebied voor visserij positieve
invloed kan hebben op de lokale fauna.
2.3. Conclusie
Sluiting van gebieden voor visserij kan een positieve invloed hebben op bepaalde faunasoorten. Met
name bodembewonende soorten zoals tweekleppigen en kreeftachtigen kunnen toenemen in aantal
met een meer diverse aanwezigheid van de betreffende soorten.36 Potentieel hebben (benthische)
vissen ook voordelen van een gesloten gebied.40
Windparken kunnen dus als voor visserij gesloten gebied waarschijnlijk positieve effecten hebben op
het ecosysteem. In een windpark zijn de omstandigheden echter verschillend van een zone rondom
een productieplatform en zeker verschillend van beschermde gebieden zonder bebouwing. Om de
effecten van de windparken te kunnen bepalen wordt in het volgende hoofdstuk een overzicht
gegeven van de kennis die is opgedaan in windparken in het buitenland en bij de huidige in
Nederland aanwezige windparken op zee.
27
Windparken op zee & gevolgen
3. WINDPARKEN OP ZEE &
Om de effecten van windparken op vis en bodemfauna te kunnen voorspellen moet er rekening
gehouden worden met een aantal factoren. De techniek
aangroei van epifauna (op de bodem
trillingen in de omgeving ervan.
materialen, afmetingen en type turbines.
een aantal zaken veranderen in de
De effecten van deze zaken zijn in een aantal onderzoeken aan bestaande windparken in Europ
gemeten. De resultaten hiervan
3.1. Onderzoek aan huidige locaties van windparken
Binnen Europa zijn op dit moment 22
alle windparken met gegevens over afmetingen, typen en waterdiepte is te vinden in de bijlage van
dit rapport.
Figuur 7: Overzicht van (geplande) windparken in Europa
Rood: gerealiseerde windparken, paars: kleine gerealiseerde windparken, blauw: in aanleg, grijs: geplande windparken
Van de 22 windparken in Europa zijn tijdens het literatuuronderzoek voor d
gevonden waaraan onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten ervan op vis en/of
bodemfauna. Het gaat hierbij om de volgende windparken: Horns Rev en Nysted in Denemarken,
Scroby Sands en North Hoyle in Groot Brittannië, Yttre Stengrund en
plaatsvindende onderzoek aan het OWEZ in Nederland. Voor veel andere windparken zijn potentiële
effecten beschreven maar is het onderzoek net begonnen (Q7 in Nederland en Lillgrund in Zweden
vindt geen onderzoek plaats of is
plaatsvinden van onderzoek.
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
WINDPARKEN OP ZEE & GEVOLGEN
Om de effecten van windparken op vis en bodemfauna te kunnen voorspellen moet er rekening
gehouden worden met een aantal factoren. De techniek van een windpark zal invloed hebben op de
p de bodem of andere oppervlakten levende dieren) en op de hoeveelheid
trillingen in de omgeving ervan. Hierbij kan gedacht worden aan verschillen tussen
type turbines. Verder zullen er door de aanwezigheid van het windpark
een aantal zaken veranderen in de stroming van het water en de bodemsamenstelling in het park.
De effecten van deze zaken zijn in een aantal onderzoeken aan bestaande windparken in Europ
worden in dit hoofdstuk beschreven.
Onderzoek aan huidige locaties van windparken
nen Europa zijn op dit moment 22 windparken operationeel op zee (Figuur 7
alle windparken met gegevens over afmetingen, typen en waterdiepte is te vinden in de bijlage van
: Overzicht van (geplande) windparken in Europa, gemarkeerd met ster48
Rood: gerealiseerde windparken, paars: kleine gerealiseerde windparken, blauw: in aanleg, grijs: geplande windparken
windparken in Europa zijn tijdens het literatuuronderzoek voor dit rapport
onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten ervan op vis en/of
bodemfauna. Het gaat hierbij om de volgende windparken: Horns Rev en Nysted in Denemarken,
Scroby Sands en North Hoyle in Groot Brittannië, Yttre Stengrund en Utgrunden in Zweden en het nu
plaatsvindende onderzoek aan het OWEZ in Nederland. Voor veel andere windparken zijn potentiële
beschreven maar is het onderzoek net begonnen (Q7 in Nederland en Lillgrund in Zweden
of is er tijdens dit project geen informatie verkregen over het al dan niet
|Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Om de effecten van windparken op vis en bodemfauna te kunnen voorspellen moet er rekening
van een windpark zal invloed hebben op de
en op de hoeveelheid
Hierbij kan gedacht worden aan verschillen tussen gebruikte
Verder zullen er door de aanwezigheid van het windpark
stroming van het water en de bodemsamenstelling in het park.
De effecten van deze zaken zijn in een aantal onderzoeken aan bestaande windparken in Europa
7). Een overzicht van
alle windparken met gegevens over afmetingen, typen en waterdiepte is te vinden in de bijlage van
Rood: gerealiseerde windparken, paars: kleine gerealiseerde windparken, blauw: in aanleg, grijs: geplande windparken
it rapport 7 windparken
onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten ervan op vis en/of
bodemfauna. Het gaat hierbij om de volgende windparken: Horns Rev en Nysted in Denemarken,
Utgrunden in Zweden en het nu
plaatsvindende onderzoek aan het OWEZ in Nederland. Voor veel andere windparken zijn potentiële
beschreven maar is het onderzoek net begonnen (Q7 in Nederland en Lillgrund in Zweden),
er tijdens dit project geen informatie verkregen over het al dan niet
28
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.2. Techniek windparken
Windturbines worden vooral geplaatst op monopile funderingen. Op de bodem wordt vaak steen
gestort om uitspoeling te voorkomen. Omdat deze technieken relevant zijn voor met name
ontwikkeling van epifauna wordt hier een overzicht gegeven.
3.2.1. Typen masten
Windturbines op zee kunnen geplaatst worden op verschillende typen funderingen. Het meest
gebruikte type is de zogenaamde monopile (Figuur 8 B).49 Dit is een stalen buis die ver in de bodem
geheid wordt en waar geen andere ondersteuning bij nodig is. Monopile masten zijn toegepast in het
OWEZ en Q7 windpark. In het buitenland worden monopiles gebruikt in onder andere Horns Rev,
Scroby Sands, Yttre Stengrund, Utgrunden en North Hoyle.
Figuur 8: Verschillende typen funderingen voor offshore windturbines
49
A - gravity base; B - monopile; C - suction caisson; D - tetrapod pile; E - tripod of tetrapod caisson
Het gravity base type (Figuur 8 A) wordt alleen gebruikt in ondiep water. Door toename van de
krachten bij hogere masten is dit type niet geschikt voor diepere locaties.49 Dit wordt mede bepaalde
door de toename van kosten bij dieper water.50 Gravity base masten zijn toegepast in de
Middelgrunden en Nysted windparken in Denemarken.51, 52 De drie andere weergegeven funderingen
in Figuur 8 worden naar verwachting toegepast in toekomstige projecten. Wat voor effecten deze
funderingen zullen hebben is niet bekend. Op dit moment en in de nabije toekomst vinden binnen
Europa experimenten plaats met de bruikbaarheid van de weergegeven funderingen.49
Afmetingen van de gebruikte fundering hangen onder meer af van het bodemtype, waterdiepte en
type turbine. In de bijlage van dit rapport is een overzicht te vinden van de afmetingen van Europese
windparken op zee.
29
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.2.2. Bodembedekking
Bij het plaatsen van structuren op een zandbodem in
stromend water, zal de stroming rondom het object
sedimentverplaatsing (erosie) veroorzaken (§ 3.3.1).
Om sedimentverplaatsing direct rondom de
fundering te voorkomen worden er
beschermingslagen om de masten heen geplaatst.
Vaak wordt hiervoor stortsteen gebruikt,
vergelijkbaar met stortstenen (Figuur 9, Figuur 10)
die op dijken gestort worden om te voorkomen dat
de dijken afbrokkelen. Door plaatsing van stortsteen
ontstaat er hard substraat op plaatsen waar eerder
alleen zand (zacht substraat) beschikbaar was. Hard
substraat biedt naast de mast van de turbine extra
aangroeimogelijkheden voor epifauna (§ 3.4.1). Bij
afwezigheid van de beschermlaag zou de verankering
verzwakt worden, met mogelijke schade tot gevolg.
Niet in alle windparken wordt stortsteen gestort rond
de masten. In North Hoyle windpark is vanwege de
lage stroomsnelheid (maximaal 0,6 m.s-1 bij zeer hoge
uitzondering) geen steen gestort tegen erosie rond
de masten. Uit een beoordeling van de erosie
rondom de masten bleek dat de ontstane putten zeer
beperkt waren. Zie hiervoor § 3.3.1.
Vanaf de masten lopen er stroomkabels binnen het
windpark. Deze kabels verbinden de masten
onderling en eindigen in een transformatorstation in het park. Vanaf dit station loopt er een hoog
voltage kabel naar de kust. Ter bescherming van de kabels worden deze begraven in de bodem. De
overgang van de mast naar de bodemkabel gaat via een zogenaamde J-tube. Deze buis met een J-
vorm eindigt onderaan de paal en wijst hier vanaf in de richting waarin de kabel ligt. Dit is onder de
stortsteen begraven. Bij North Hoyle, waar geen stortsteen is toegepast, zijn deze J-tubes wel
begraven onder steen om beschadiging van de kabel te voorkomen.
Figuur 9: Stortsteen op dijk
53
Figuur 10: erosiebescherming rond monopile
54
30
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.3. Abiotische effecten windparken
Door plaatsing van objecten op de eerder vlakke locaties zullen er een aantal effecten optreden die
invloed hebben op de abiotische omstandigheden terplekke. Deze zijn grofweg in te delen in
veranderingen in stroming, bodemsamenstelling (zowel door aanbrengen van hard substraat als door
stromingsverandering) en trillingen vanuit de in werking zijnde turbines.
3.3.1. Stroming en zandbeweging
Door de getijdenbeweging in de Noordzee en invloed
van wind op de waterbeweging, zal er in een
windpark op het NCP meestal stromend water zijn. In
een onbebouwde situatie kan dit water vrij stromen.
In een windpark worden echter masten geplaatst in
de waterkolom. Door obstructie van de stroming
door deze masten zal de stroomsnelheid in een
windpark afnemen. Voor het Horns Rev windpark is
berekend dat de stromingsvermindering in het park
maximaal 2% zal zijn.55 Rondom een monopile treedt
er een stromingsverandering op. Lokaal zal het water
om de mast heen moeten stromen (Figuur 11)
waardoor er in het ‘spoor’ van de mast een werveling
ontstaat. Met name bij de bodem zal deze stroming
en resulterende werveling zorgen voor extra
verplaatsing van sediment. Dit effect is in kaart
gebracht in Scroby Sands windpark in de UK. Hier
ontstonden tot op 100 meter van de mast
zandgolven waar zonder aanwezigheid van de mast
vlakke bodem geweest zou zijn (Figuur 12). Volgens
Rees e.a. (2006) zijn deze effecten binnen de schaal
van het windpark verwaarloosbaar omdat de
natuurlijke variatie op de Scroby Sands zandbank
groot is.56
Binnen North Hoyle windpark zijn ook metingen
verricht aan de zandbeweging bij de masten om in te
schatten of er erosiebescherming nodig was. Hier
werd vastgesteld dat bij de meeste masten geen
meetbare gaten ontstonden. Bij enkele masten
waren wel putten uitgespoeld. Deze putten waren
ondieper dan 50 cm. De conclusie was dat de
beweging beperkt was en erosiebescherming niet
nodig was.57 Er is op de overgang van de
stroomkabels vanuit de turbines naar de bodem wel
beschermende steen gestort. In hoeverre de
Figuur 11: stroming rond en ‘achter’ een monopile waar
rechts in de afbeelding de resulterende werveling zichtbaar
is55
Figuur 12: Zandgolven (zwarte pijl) achter monopiles in
Scroby Sands Wind farm. Rood: monopiles, paars: kabels56
Figuur 13: erosieput rondom de monopile-beschermlaag in
Scroby Sands wind park. Rode dikke lijn: monopile;
Stippellijnen: verbindingskabels tussen windturbines;
(donker)blauwe bodem: diep; groene bodem: ondiep56
31
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
zandbeweging (of afwezigheid ervan) effecten op organismen had werd in het rapport niet
behandeld.
Zie Figuur 13 voor een voorbeeld van putvorming rondom monopile funderingen in windpark Scroby
Sands in het Verenigd Koninkrijk. Hier is in kaart gebracht hoe diep de erosie was. Deze erosie sleet
uit buiten de erosiebescherming. De monopiles zijn beschermd door een steenlaag rond de masten,
daaromheen ontstaan secundaire erosieputten. Deze zouden waarschijnlijk groter zijn zonder de
beschermlaag.56
3.3.2. Bodemsamenstelling
In de bodem kunnen verschillende veranderingen optreden. Extra beweging van het sediment zou
tot gevolg kunnen hebben dat de korrelgrootteverhouding ervan anders wordt. In Horns Rev zijn
geen significante effecten van de verandering in de bodemsamenstelling gevonden. Dit werd
onderzocht tijdens de eerste 2 jaar na aanleg. Er werd wel een trend gevonden in toename in
korrelgrootte van het zand bij toenemende afstand van de turbines. Of dit (op langere termijn)
effecten heeft op de endofauna is niet onderzocht.55
Ook in Nysted is de bodemsamenstelling bijgehouden voor en na de aanleg van het windpark.
Hiervoor zijn nulmetingen gedaan in 1999 en 2001 en na aanleg metingen in 2005. Hier zijn geen
significante veranderingen van korrelgrootte vastgesteld. Wel was de fractie organische stof in het
sediment toegenomen.52
In North Hoyle windpark zijn de korrelgrootte en fractie organische stof vastgesteld, binnen en
buiten het windpark. Hiervoor zijn metingen verricht voor, tijdens en na aanleg van het park. Er
werden fluctuaties gevonden in de samenstelling tussen verschillende jaren en verschillende locaties.
Er was echter geen oorzakelijk verband te leggen tussen de aanwezigheid van de turbines en de
verschillen in korrelgrootte en hoeveelheid organische stof.57
3.3.3. Geluid
Een windturbine maakt geluid. De wieken draaien,
tandwielen knarsen in de versnellingskast en in de
generator worden ook trillingen geproduceerd. Deze
trillingen worden afgegeven aan de lucht en aan de
mast. Aan de lucht afgegeven wordt het geluid voor
een groot deel gemaskeerd door het van nature
aanwezige achtergrondgeluid. Daarnaast is de afstand
van de turbine naar het wateroppervlak groot en vindt
er demping plaats in de lucht. Hierdoor wordt er
relatief weinig geluid via de lucht aan het water
overgedragen. Volgens Verboom heeft dit luchtgeluid
hierdoor een verwaarloosbaar effect, zeker vergeleken
met de overdracht van geluid via de mast.59
Het grootste deel van het onderwatergeluid van Figuur 14: Geluidsuitstraling (monopile) windturbine
58
32
Windparken op zee & gevolgen
windturbines wordt overgebracht via de mast. Hierbij is het zo dat een stalen monopile theoretisch
meer geluid geleid dan een betonnen fundering zoals deze bij Nysted windpark gebruikt zijn. Volgens
Verboom is dit echter in de praktijk niet gebleken uit metingen aan Nysted.
Geluid meten in water is complexer dan in lucht. In water verplaatst geluid zich sneller. In ondiep
water (minder dan 200 meter diep)
bodem heeft invloed op de demping. Aanwezige objecten, zout
luchtbellen en stroming hebben allemaal effect op de voortplanting van geluid in water.
Door al deze factoren is het zeer lastig om geluidsmetingen uit verschillende windparken met elkaar
te vergelijken. Voorspellingen doen op basis hiervan voor de (toekomstige) windparken op het NCP is
nog lastiger. De huidige resultaten uit bestaande windparken ko
ondiep water. Windparken op het NCP zullen geplaatst worden op locaties van 19
de bekende metingen gedaan zijn in water
van maximaal 13 meter diep, doorgaans
ondieper. De demping van geluid in
ondiep water is het sterkst in het lage
frequentiegebied tot ongeveer 2 kHz.
Hierbij geldt: hoe lager de frequentie en
ondieper het water, hoe sterker de
demping (Figuur 15). Geluidsregistraties
worden meestal gedaan op afstand van de
turbines. Door de sterkere demping en de
afstand van de geluidsbron, is het
aannemelijk dat gemeten geluid in de lage
frequentiegebieden in ondiep water een
onderschatting geeft van het werkelij
geproduceerde niveau in de buurt van de turbine.
geluiden in het gebied <2 kHz.60
dat er effecten zijn op deze vissen, zonder dat dit wordt vastgesteld. Wanneer er niet wordt
gecorrigeerd voor de extra demping in ondiep water is het mogelijk dat er foutief positieve effecten
worden vastgesteld.59 Effecten van geluid op vis worden voor zover bekend verder uitgewerkt in §
3.4.2.
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
windturbines wordt overgebracht via de mast. Hierbij is het zo dat een stalen monopile theoretisch
eluid geleid dan een betonnen fundering zoals deze bij Nysted windpark gebruikt zijn. Volgens
Verboom is dit echter in de praktijk niet gebleken uit metingen aan Nysted.59
Geluid meten in water is complexer dan in lucht. In water verplaatst geluid zich sneller. In ondiep
water (minder dan 200 meter diep) wordt het geluid sneller gedempt dan in diep water. Het type
bodem heeft invloed op de demping. Aanwezige objecten, zout- of temperatuurlagen, golfhoogte,
luchtbellen en stroming hebben allemaal effect op de voortplanting van geluid in water.
deze factoren is het zeer lastig om geluidsmetingen uit verschillende windparken met elkaar
te vergelijken. Voorspellingen doen op basis hiervan voor de (toekomstige) windparken op het NCP is
nog lastiger. De huidige resultaten uit bestaande windparken komen allemaal uit locaties van relatief
ondiep water. Windparken op het NCP zullen geplaatst worden op locaties van 19
de bekende metingen gedaan zijn in water
van maximaal 13 meter diep, doorgaans
ondieper. De demping van geluid in
water is het sterkst in het lage
frequentiegebied tot ongeveer 2 kHz.
Hierbij geldt: hoe lager de frequentie en
ondieper het water, hoe sterker de
Geluidsregistraties
worden meestal gedaan op afstand van de
turbines. Door de sterkere demping en de
afstand van de geluidsbron, is het
aannemelijk dat gemeten geluid in de lage
frequentiegebieden in ondiep water een
onderschatting geeft van het werkelijk
geproduceerde niveau in de buurt van de turbine.59 Bepaalde vissoorten zijn het gevoeligst voor 60 Bij onderschatting van het geluid in dit gebied is het dus mogelijk
dat er effecten zijn op deze vissen, zonder dat dit wordt vastgesteld. Wanneer er niet wordt
gecorrigeerd voor de extra demping in ondiep water is het mogelijk dat er foutief positieve effecten
Effecten van geluid op vis worden voor zover bekend verder uitgewerkt in §
Figuur 15: Relatie voortplanting en frequentie voor diep en ondiep water
|Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
windturbines wordt overgebracht via de mast. Hierbij is het zo dat een stalen monopile theoretisch
eluid geleid dan een betonnen fundering zoals deze bij Nysted windpark gebruikt zijn. Volgens
Geluid meten in water is complexer dan in lucht. In water verplaatst geluid zich sneller. In ondiep
gedempt dan in diep water. Het type
of temperatuurlagen, golfhoogte,
luchtbellen en stroming hebben allemaal effect op de voortplanting van geluid in water.
deze factoren is het zeer lastig om geluidsmetingen uit verschillende windparken met elkaar
te vergelijken. Voorspellingen doen op basis hiervan voor de (toekomstige) windparken op het NCP is
men allemaal uit locaties van relatief
ondiep water. Windparken op het NCP zullen geplaatst worden op locaties van 19-35 meter terwijl
jn het gevoeligst voor
Bij onderschatting van het geluid in dit gebied is het dus mogelijk
dat er effecten zijn op deze vissen, zonder dat dit wordt vastgesteld. Wanneer er niet wordt
gecorrigeerd voor de extra demping in ondiep water is het mogelijk dat er foutief positieve effecten
Effecten van geluid op vis worden voor zover bekend verder uitgewerkt in §
: Relatie voortplanting en frequentie voor diep en ondiep water
59
33
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.4. Biotische effecten windparken
Naast abiotische effecten heeft een windpark ook effecten op de biologie in een windpark. Deze
biotische effecten zijn meestal indirecte gevolgen die volgen op de abiotische effecten van het
windpark. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de resultaten van onderzoeken naar vis
en benthos die plaatsvonden aan windparken in Europa.
In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de leeftijden van de windparken ten tijde van het
onderzoek.
Tabel 1: Overzicht onderzoeken en parkleeftijden
Windpark Onderzoek Bouwjaar Jaar metingen
Horns Rev Epifauna monopiles en stortsteen 2002 2003/2004/2005
Horns Rev Samenstelling endofauna 2002 2003/2004/2005
Nysted Epifauna op fundering 2003 2003/2004/2005
Nysted Samenstelling endofauna 2003 2005
North Hoyle Epifauna en samenstelling endofauna 2003 2002-2005
Yttre Sten. & Utgr. schatting aangroei hard substraat 2000/2001 2003
Horns Rev Aanwezigheid vis 2002 2004/2005
Nysted Aanwezigheid vis 2003 2004/2005
North Hoyle Boomkor, vergelijking langjarige metingen
en interviews vissers
2003 2002-2005
Yttre Sten. & Utgr. Aanwezigheid vis 2000/2001 2003
3.4.1. Bodemdieren
Op locaties waar windparken gebouwd worden bestaat de bodem uit zand. Op een zandbodem is
een specifiek ecosysteem aanwezig. Bepaalde organismen kunnen niet leven zonder vaste
aanhechtingsmogelijkheden en komen om deze reden niet voor op zandbodems. Andere organismen
maken gebruik van schuilplaatsen van hard substraat en komen bij gebrek hieraan op zandbodems
ook niet voor. Mogelijk heeft de korrelgrootte van het zand ook invloed op de samenstelling van het
bodemleven. Deze korrelgrootte wordt door plaatsing van de masten en opvolgende
stromingsverandering beïnvloed.
Bij aanleg van een windpark worden er harde structuren aangebracht op deze zandbodems. Naast de
stalen monopiles wordt er stortsteen neergelegd. Deze stalen en stenen harde ondergronden bieden
mogelijkheden voor organismen die in de huidige situatie niet kunnen groeien. Wat voor effecten dit
heeft op korte termijn is onderzocht in verschillende onderzoeken in Horns Rev, Nysted, Yttre
Stengrund & Utgrunden en North Hoyle.
In deze paragraaf worden deze onderzoeken beschreven. Bij elk onderzoek is de gebruikte methode
omschreven om vergelijking met de Nederlandse onderzoeken te ondersteunen.
De conclusies uit de verschillende onderzoeken komen met elkaar overeen. Het bodemleven op de
zandbodems lijkt over het geheel van het park gezien weinig beïnvloedt te worden door de
aanwezigheid van de windturbines. Er zijn variaties vastgesteld maar deze vallen binnen de variatie
die ook in de verschillende referentiegebieden is vastgesteld. In Yttre Stengrund & Utgrunden zijn in
de nabijheid van de turbines mosselbanken ontstaan op zandgrond. Deze mosselbanken bieden weer
34
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
extra hard oppervlak voor andere organismen om zich te ontwikkelen.
De epifauna op het harde substraat ontwikkelt zich zoals dit zich ook op harde ondergrond in
referentiegebieden ontwikkelt. Er werden in Nysted en Horns Rev soorten aangetroffen die vóór
aanleg van het windpark niet voorkwamen in het gebied.
Voor alle onderzoeken geldt dat deze zich op een korte termijn van enkele jaren richten en er over
de langetermijneffecten (tot 20 jaar) niets bekend is.
Voor een overzicht van de onderzoeken naar het bodemleven zie Tabel 2
Benthos, epifauna, endofauna
In dit rapport worden enkele marien biologische begrippen gehanteerd. Voorin het rapport is een
overzicht gegeven van alle gebruikte begrippen en afkortingen in het rapport. Hieronder een extra
toelichting op de begrippen benthos, epifauna en endofauna.
Benthos Epifauna Endofauna
Tot benthos behoren alle
dieren die zich op of in de
bodem ophouden. Hierbij
horen zowel dieren die
vastzitten in of aan de bodem
als dieren die zich kruipend
over de bodem bewegen.
Bepaalde uitzonderingen zijn
garnalen die wel tot benthos
behoren maar zich ook
‘zwevend’ boven de bodem
kunnen bevinden.
Tot epifauna behoren alle
dieren die zich op oppervlakten
(bodem en o.a. stenen en
buizen) in het water bevinden.
Hierbij horen zowel soorten die
vastzitten aan de ondergrond
als soorten die zich over de
ondergrond bewegen maar wel
contact houden er mee. Denk
hier bijvoorbeeld aan
zeesterren en mosselen.
Tot endofauna behoren alle
dieren die zich in het zandbed
bevinden. Deze dieren zitten
niet per definitie vast maar
brengen hun leven wel
(grotendeels) bedekt onder het
zand door.
Denk hier bijvoorbeeld aan
gravende schelpdieren of
wadpieren.
Endofauna vormt samen met
epifauna het benthos.
Tabel 2: Overzicht benthos-onderzoek Europese windparken
Windpark Onderzoek Referenties
Horns Rev Monitoring van epifauna op monopiles en stortsteen 55, 61-65
Horns Rev Samenstelling endofauna in windpark voor, tijdens en na aanleg 55, 61, 66-70
Nysted Monitoring van epifauna op fundering van de turbines 71-73
Nysted Samenstelling endofauna in windpark voor en na aanleg 52, 72, 74
North Hoyle Monitoring van epifauna en samenstelling benthos 57, 75-77
Scroby Sands Geen onderzoek gevonden -
Yttre Stengrund
& Utgrunden
Transecten duiker met schatting bodembedekking en epifauna
hard substraat
78
35
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Benthos op natuurlijk substraat
Methoden Horns Rev
In het onderzoek aan Horns Rev zijn voor aanleg van het park nulmetingen gedaan aan de
endofauna. Hiervoor zijn in 2001 metingen verricht aan respectievelijk 6 en 3 toekomstige
turbinelocaties. Na aanleg van het park zijn op dezelfde 6 locaties monsters genomen in 2003, 2004
en 2005. In totaal zijn op 6 verschillende locaties 27 metingen vóór aanleg en 41 metingen na aanleg
van het windpark gedaan. Hiernaast heeft ook monstering plaatsgevonden op twee
referentielocaties. Bemonstering vond plaats door het nemen van 3 monsters op elk station door
duikers. Hierbij werd een buis met een oppervlakte van 0,0123 m² 15 cm de bodem in gedrukt,
afgesloten en naar het oppervlak gebracht. Deze monsters werden gezeefd over een zeef met een
maasgrootte van 1 mm2.
Binnen Horns Rev windpark en referentiegebieden werden grote verschillen gevonden in
samenstelling van de endofauna. Deze verschillen waren aanwezig in vergelijkingen tussen
verschillende jaren maar ook binnen dezelfde jaren. Anderzijds waren er ook overeenkomsten tussen
verschillende jaren binnen het windpark en tussen windpark en referentiegebieden. De conclusie van
het onderzoek was dat deze verschillen en overeenkomsten veroorzaakt waren door de grote
natuurlijke variatie op het Horns Rev. Er werden geen negatieve of positieve effecten van het
windpark op de endofauna vastgesteld. Het enige effect was het verdwijnen van een deel habitat
door aanleg van hard substraat op plaatsen waar de windmolens stonden.55, 61
Methoden Nysted
In Nysted windpark zijn binnen het windpark en 4 daarbuiten liggende referentiegebieden monsters
genomen van de bodem. Ook werden er foto’s gemaakt van de boden op verschillende plaatsen. In
1999 en 2001 zijn er nulmetingen gedaan. Na aanleg van het park zijn in 2005 op dezelfde locaties als
de nulmetingen, dezelfde metingen gedaan en foto’s gemaakt.
In het Nysted windpark waren totaal 133 stations, in de referentiegebieden 68. Op elk van deze
stations zijn foto’s gemaakt van het sediment. Op 71 van de 133 stations in het park en 17 van de 68
referentiestations zijn bodemmonsters genomen. Deze monstering vond plaats vlakbij het
fotostation, op 50 meter van de oorspronkelijk geplande funderingen, op 100 meter en op 300 meter
afstand ervan. Na uitvoering van de nulmetingen werd besloten minder windturbines in het park te
plaatsen dan eerder gepland. Hierdoor zijn de metingen uiteindelijk niet ten opzichte van de turbines
gemaakt. Om vergelijking mogelijk te maken tussen meetjaren werden de metingen in 2005 toch
gewoon op de plaats van de nulmetingen gedaan. De turbines zijn wel in dezelfde rijen geplaatst dus
de metingen zijn op genoemde afstanden van de tussenliggende kabels genomen. In zowel 1999,
2001 als 2005 zijn foto’s gemaakt, de bodemmonsters zijn alleen in 1999 en 2005 genomen. Tijdens
de nulmetingen zijn ook monsters genomen bij het kabeltracé richting de kust, maar deze zijn niet
herhaald tijdens de metingen in 2005.52, 72
De soortensamenstelling in Nysted windpark en de referentiegebieden was er een van het type
Macoma-gemeenschap. De in 2005 meest voorkomende soorten waren Zandpijp (Pygospio elegans),
Marenzelleria viridis (een wormsoort), Veelkleurige zeeduizendpoot (Nereis diversicolor), een
kokkelsoort (Cerastoderma glaucum), Strandgaper (Mya arenaria), Mossel, slakkensoorten (Hydrobia
sp.), vlokreeftsoorten (Gammarus sp.) en overige oligochaete wormen. Zowel in het windpark en de
referentiegebieden is de dichtheid van de verschillende soorten afgenomen tussen 1999 en 2005. In
36
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
deze periode is Marenzelleria viridis het gebied binnengekomen. De soort werd in 1999 en 2001 niet
aangetroffen. Deze exoot is bezig met een invasie van Europese zeeën sinds 1979.
De aangetroffen variatie binnen en buiten het park en de afname in dichtheid worden volgens het
rapport niet veroorzaakt door het windpark. Welke oorzaak er wel aan ten grondslag ligt is niet
duidelijk. Overeenkomstige afnamen in dichtheid werden aangetroffen in vergelijkbare gebieden in
de Oostzee.52
Methoden North Hoyle
In North Hoyle windpark zijn op 7 locaties binnen en op 13 locaties buiten het windpark
bodemmonsters genomen. Deze monsters werden jaarlijks genomen tussen 2002 en 2005. In 2006
zijn ook monsters genomen maar deze resultaten zijn nog niet openbaar gemaakt. De bemonstering
in 2002 was vóór aanleg, 2003 tijdens aanleg en latere metingen na aanleg van het windpark. De
monsters werden in alle jaren op dezelfde manier genomen. Op elk station werden 3 monsters
genomen met een ‘day grab’ (vergelijkbaar met een Van Veen happer) waarbij een oppervlakte van
0,1 m2, 10 cm diep werd genomen. Door stenen in het sediment was het op 1 plaats binnen het
windpark niet mogelijk om monsters te nemen in 2005. De monsters werden gezeefd over 1 mm2 en
geanalyseerd.
In North Hoyle is de ontwikkeling van de epifauna op het natuurlijk substraat en benthische vissen
ook in kaart gebracht. Hiervoor werd met een boomkor van 2 meter breed met een maaswijdte van 4
mm de bodem bevist. Dit gebeurde over een lengte van 300 meter. Met behulp van de boomkor
werd 5 keer in en nabij het park en 17 keer buiten het park gevist. Er werd tussen 2002 en 2005
jaarlijks gevist. Bij deze metingen werd zowel vis als benthos gemeten. De resultaten voor vis worden
behandeld in §3.4.2.
Voor de endofauna was een grote variatie tussen locaties binnen en buiten het North Hoyle
windpark, maar ook tussen locaties binnen het park. Ook tussen verschillende jaren werd afname en
toename in dichtheid van diverse soorten vastgesteld. Er was geen duidelijke relatie tussen
aanwezigheid van het windpark en variatie in dichtheid van soorten. Het onderzoek is nog niet
afgerond, er komt nog een eindrapport. In het meest actuele rapport is de voorlopige conclusie dat
de gevonden verschillen gevolg zijn van natuurlijke variatie. De eventuele, zeer lokale, effecten van
de turbines zijn volgens de auteurs verwaarloosbaar in verhouding tot de natuurlijke variatie.57
De resultaten van het onderzoek naar epifauna op de zandbodem waren dat de samenstelling van de
benthos in en buiten het park binnen de natuurlijke variatie van de omgeving fluctueerde. Er werden
geen extreme waarden gevonden die een indicatie gaven voor afwijkingen als gevolg van het
windpark. De conclusie was dat er geen effecten waren van het windpark. Ook dit onderzoek is niet
afgerond en er moet nog een eindrapport gepubliceerd worden.57
Tabel 3: Overzicht van conclusies uit endofauna-onderzoek
Park Conclusie
Horns Rev Veel natuurlijke variatie, geen effecten windpark
Nysted Afname dichtheid soorten maar geen effecten windpark
North Hoyle Veel natuurlijke variatie, geen effecten windpark
Yttre Stengrund & Utgrunden Geen metingen gedaan aan endofauna
37
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
In de afgelopen 50 jaar zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de relatie tussen
sedimentsamenstelling en endofauna. Of verandering in samenstelling van het sediment directe
effecten kan hebben op de samenstelling van de endofauna is tot op heden niet onomstotelijk
vastgesteld. Verschillende onderzoeken in de loop der jaren hiernaar hebben verschillende en
tegenstrijdige resultaten opgeleverd. 79-82
Epifauna op hard substraat
Methoden Horns Rev
Voor de ontwikkeling van de epifauna op het harde substraat werden in Horns Rev in 2003, 2004 en
2005 metingen verricht. Hierbij is er op 6 verschillende turbines gemeten. Er is gemeten aan turbines
met verschillende waterdiepten en op verschillende plekken in het park om effecten van masten in
het midden met die aan de rand te kunnen vergelijken. Bij elke mast werden op de stroomopwaartse
en stroomafwaartse kant monsters genomen op waterdiepten van 0, 2, 4, 6 en 8 meter. Daarnaast
werden op de stortstenen monsters genomen op 50 cm, 2 en 5 meter aan de stroomafwaartse kant
en 1 monster op 5 meter aan de stroomopwaartse kant van de mast. Totaal werden per
meetmoment in het park 72 metingen gedaan aan de stenen en 54-64 metingen aan de masten.
In de epifauna op de masten in Horns Rev werden voornamelijk soorten aangetroffen die ook op
andere harde substraten zoals wrakken en kustbescherming aangetroffen worden.83, 84 De meest
voorkomende soorten waren Jassa marmorata (een vlokreeftsoort), Wandelend geraamte (Caprella
linearis), Mossel (Mytilus edulis), Gekartelde zeepok (Balanus crenatus), Gewone zeester (Asterias
rubens), Noordzeekrab (Cancer pagurus) en Driekantige kokerworm (Pomatoceros triqueter). Deze
dieren maakten samen 99% van de epifauna uit op de masten en stortsteen. Jassa marmorata was
de meest voorkomende soort, zowel in aantal als in biomassa.55 Jassa marmorata werd ook
aangetroffen op de zandbodem tussen de turbines. Dit werd veroorzaakt door gruis en schelpen van
de masten en stortsteen die weggespoeld waren en hiermee een harde ondergrond boden voor deze
organismen. Voor aanleg van het park kwam deze soort in het gebied niet voor. Grote aantallen
juvenielen van de Noordzeekrab wezen uit dat deze de stortsteen en masten als kraamkamer
gebruikt. Verder werden bewijzen van voortplanting van andere soorten gevonden, onder andere
van Phyllodoce groenlandica (een borstelwormsoort). Grote aantallen Mosselen werden
aangetroffen met name in de bovenste waterlagen. Lager kwamen minder Mosselen voor. Als
verklaring werd gegeven dat predatie door Zeesterren in diepere delen makkelijker was dan op hoger
gelegen delen. Ook de Gekartelde zeepok werd door deze zeester geconsumeerd en daardoor
volgens de onderzoekers beperkt in aantal.55
38
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Methoden Nysted
In Nysted werd de epifauna-ontwikkeling op de betonnen palen, fundering en erosiebescherming
rondom de fundering in de periode 2003-2005 gemeten. Ook werden in het nabijgelegen natuurlijk rif
Schönheiders Pulle grote stenen bemonsterd om een vergelijking met het windpark te kunnen
maken. Er werd met behulp van film- en fotocamera’s vastgelegd wat er groeide op de palen. Daarbij
werden monsters genomen. De metingen werden verricht in 4 windrichtingen ten opzichte van de
palen (Figuur 16). In totaal werden aan 9 palen metingen verricht, op elke paal werden foto’s
gemaakt en werd gefilmd, op 5 van de 9 locaties werden bovendien monsters genomen.
Figuur 16: monster- en fotoplekken op paal (links) en fundering (rechts) in Nysted windfarm
52
In Nysted windpark was de Gewone zeester afwezig als gevolg van de lage saliniteit in de Oostzee.
Hierdoor was de verdeling van soorten anders dan in Horns Rev. Mossel was in zeer grote dichtheden
aanwezig in Nysted.52 Verder werd de epifauna in Nysted gedomineerd door Zeepok (Balanus
improvisus), Gammarus sp. (vlokreeftsoorten), Corophium insidiosum (een slijkgarnaal) en
Microdeutopus gryllotalpa (vlokreeftsoort). De samenstelling van de epifauna was vergelijkbaar met
de soorten in het vergelijkingsgebied Schönheiders Pulle. Op de stortstenen zaten minder mosselen
dan in Schönheiders Pulle werden aangetroffen op de stenen. Dit kwam volgens de onderzoekers
door de verstoring van de epifauna doordat de stenen vaak bedekt werden met zand waardoor de
aangroei er afgeschuurd werd.
In de 2 jaar onderzoek die plaatsvonden in Horns Rev is er successie waargenomen. Bepaalde
koloniserende soorten namen in aantal af in de tijd om plaats te maken voor andere soorten. De
onderzoekers aan Horns Rev voorspellen dat het waarschijnlijk 5-6 jaar duurt voordat er een stabiel
systeem ontstaat op het harde substraat. Stormen kunnen dit proces nog extra vertragen.55, 85 Ook in
Nysted werd in de loop der tijd een verschuiving vastgesteld in de soortensamenstelling. Zeepokken
waren de eerste bedekkers van de masten en de fundering, waarna Mosselen deze bedekking
overnamen in het eerste jaar. Tegelijk met de toename van de Mosselen nam ook de hoeveelheid
Gammarus sp. toe.
Totaal werd er in Horns Rev een toename van 50 maal de oorspronkelijke voor predatoren (zoals vis)
beschikbare hoeveelheid voedsel gemeten op de locaties van de turbines. Voor het windpark als
geheel werd deze toename op 7% geschat ten opzichte van de situatie voor komst van het
windpark.55
39
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Methoden North Hoyle
Voor North Hoyle is een summiere verwijzing gevonden naar een onderzoek naar epifauna dat niet
gepubliceerd is. Dit vond plaats 1 jaar na aanleg van het park. In dit onderzoek is op 3 masten in het
park beschreven wat de aangroei was. Hierbij is ook de biomassa vastgesteld door een serie
monsters af te schrapen van 0,01 m2. Verder is er op 4 andere masten de zonatie van de epifauna
vastgesteld.
Op de masten in North Hoyle zijn totaal 59 soorten vastgesteld. Alle soorten kwamen van nature in
het gebied voor op andere harde substraten. De gemeenschap werd gedomineerd door Gekartelde
Zeepok, Slijkgarnaal (Jassa falcata) en Mosselen. Opvallende andere soorten waren de Gewone
zeester, Zeeanjelier (Metridium senile), Sierlijke slikanemoon (Sagartia elegans) en Slibanemoon
(Sagartia troglodytes). Volgens berekeningen was de totale epifaunamassa op de masten ongeveer
1000-1300 kg per mast. In de buurt van de masten werden scholen Wijting (Merlangius merlangus)
aangetroffen en Noordzeekrab. Het ecosysteem op de masten werd omschreven als een systeem dat
vrijwel zeker zal veranderen in de loop der tijd, omdat het vooral uit pioniersoorten bestond. Het is
echter onwaarschijnlijk dat er in North Hoyle ooit een climaxsysteem op de masten zal ontstaan
omdat deze volgens de planning jaarlijks schoongemaakt zullen worden.76
Methoden Yttre Stengrund en Utgrunden
In Yttre Stengrund en Utgrunden in Zweden werd onderzoek gedaan naar de dichtheid van epifauna
op en rond de monopiles op de bodem. In Yttre Stengrund werden 5 masten onderzocht, in
Utgrunden 3. Bij beide windparken werden 3 referentielocaties op dezelfde manier onderzocht, op
respectievelijk 500 en 1000 meter afstand van de windparken. In totaal werden er 72 transecten
gezwommen door duikers. Deze transecten waren 10 meter lang en 1 meter breed, 1 meter boven
de bodem. Op de monopiles zelf werden ook transecten gezwommen in horizontale richting om de
paal heen. Deze transecten hadden dezelfde afmetingen en werden gezwommen op 3 en 5 meter
diep. De waterdiepte bij de masten lag tussen de 6 en 8 meter. Op dit moment waren de parken
respectievelijk 2 en 3 jaar oud. Het onderzoek vond plaats samen met het visonderzoek. Dit wordt
beschreven in § 3.4.2.
In Yttre Stengrund en Utgrunden werd vastgesteld dat de dichtheid van mosselen op de masten zeer
hoog was. In de buurt van de mast op de bodem waren meer mosselen aanwezig dan op afstand van
de masten. Op de bodem nabij de mast was de dichtheid van mosselen significant groter dan op 20
meter afstand van de mast.
Deze hogere dichtheid mosselen in de nabijheid van de masten werd volgens de onderzoekers
veroorzaakt door losraken van mosselen van de masten. Deze losgeraakte groepjes mosselen vormen
een nieuwe aanhechtingsbodem voor andere mosselen. Hierdoor ontstaan uiteindelijk
mosselbanken.
De mosselbanken bij Yttre Stengrund & Utgrunden hadden volgens de onderzoekers positieve
effecten op de aanwezige Ruthensparrs grondels (Gobiusculus flavescens) en op Dikkopje
(Pomatoschistus minutus). Beide soorten gebruiken lege schelpen als legplaats en hebben zo
voordeel van de aanwezigheid van mosselbanken.86 Ook het voedsel van beide vissoorten houdt zich
meestal op in mosselbanken.78
40
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.4.2. Vissen
Aan vissen werden onderzoeken verricht in een aantal windparken. Deze onderzoeken worden in
deze paragraaf beschreven. De conclusies van de onderzoeken zijn dat er geen effect is, of dat een
eventueel effect niet significant is. Het aantal succesvolle onderzoeken is beperkt.
Een overzicht van de onderzoeken aan vis in windparken is te vinden in Tabel 5.
Methoden Horns Rev
Naar de effecten op vis is in Horns Rev windpark onderzoek gedaan door hydroacoustische metingen
te doen naar vis binnen en buiten het park tijdens 2 dagen in oktober 2004.87 Verder werden er met
een sleepnet monsters genomen van Zandspiering en Smelt in het park en een referentiegebied, in
2002 en in 2004.70 Horns Rev is aangelegd begin 2002.
Het onderzoek naar aanwezigheid van (pelagische) vis in het windpark en erbuiten werd gedaan door
met een schip trajecten te varen door het windpark. In het verlengde van deze trajecten werden
vanaf de grens van het windpark (vanaf 500 meter van de buitenste turbines) referentietrajecten
gevaren. Door de hoeveelheid geregistreerde vis binnen het park en buiten het park te meten doen
de onderzoekers uitspraken over de effecten van het park op aanwezigheid van vis. De vissen werden
verdeeld in vissen groter dan 32 cm en vissen tussen 5 en 32 cm. Kleinere vissen waren niet
detecteerbaar. In het 2e onderzoeksjaar (2005) werden de metingen herhaald met dezelfde
methode. Hierbij werden echter referentiegebieden op grotere afstand van het park gebruikt.
De conclusie uit het onderzoek in Horns Rev in 2004 was dat er geen bewezen effecten zijn maar dat
metingen met een referentiegebied op grotere afstand van het park nodig waren om betere
conclusies te kunnen trekken.87 Bij herhaling van het onderzoek in 2005 werden dezelfde resultaten
geboekt: geen meetbaar verschil tussen de referentiegebieden en het park. Dit werd volgens de
onderzoekers veroorzaakt door de sterke natuurlijke variatie in het gebied.
Tabel 4: Overzicht van conclusies uit epifauna-onderzoek
Park Conclusie
Horns Rev Lokaal grote toename biomassa, zeldzame soorten aanwezig
Nysted Zeer grote hoeveelheden mossel
North Hoyle Systeem vergelijkbaar met natuurlijke lokale samenstelling van hard substraat
Yttre Stengrund &
Utgrunden
Mosselbanken ontstaan in omgeving turbines.
Tabel 5: Overzicht visonderzoek Europese windparken
Windpark Onderzoek Referenties
Horns Rev Monitoring van de aanwezigheid van vis binnen en buiten het windpark 66, 70, 87-90
Nysted Hydroacoustische monitoring van aanwezigheid vis nabij turbine 91, 92
Scroby Sands Geen onderzoek gevonden
North Hoyle Boomkor, vergelijking langjarige metingen en interviews vissers 57, 75-77
Yttre Stengrund
& Utgrunden
Transecten duikers 78
41
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
In het onderzoek naar zandspiering en Smelt in Horns Rev is gekeken naar de dichtheden van de
verschillende soorten en de sedimentcompositie. De compositie (verdeling van korrelgrootten) van
het sediment was niet significant anders geworden na aanleg van het windpark. Hierdoor zou er
volgens de onderzoekers geen effect op de zandspieringen zijn. De totale hoeveelheid Kleine
Zandspiering (Ammodytes tobianus), Noorse Zandspiering (Ammodytes marinus) en Smelt
(Hyperoplus lanceolatus) was binnen het windmolenpark toegenomen met 300% ten opzichte van
nulmetingen. In het referentiegebied was de hoeveelheid juist afgenomen met 20%. De conclusie
was dat er geen negatief effect van windmolenpark op de zandspieringen en smelt samen was waar
te nemen.88 Alhoewel uit de toename lijkt dat er een positief effect is van het windpark op
zandspiering en Smelt, is dit in het rapport niet verder uitgewerkt. De discussie in het rapport gaat
over aanwezigheid van een negatief effect op zandspiering en Smelt en gaat daarom niet in op
positieve effecten. Statistische analyses zijn om deze reden ook niet toegepast.
Uit een observatie door de duikers in het benthos-onderzoek in Horns Rev blijkt dat er vissen worden
waargenomen die overeenkomen met wat verwacht wordt bij andere kunstriffen zoals wrakken.
“Seasonal variations in fish fauna diversity were found with bib and schools of cod often observed on
the scour protections as well as individuals of benthic fish species. Comparing the fish fauna to fish
fauna on shipwrecks in other parts of the North Sea showed that there was no indication that noise
and vibrations from the turbine generators had any impact on the fish community at Horns Rev”.55
Tijdens het benthos-onderzoek waren de windsnelheden waarschijnlijk gering, omdat duiken bij hoge
windsnelheden niet veilig is. Bij lage windsnelheden is de geluidsproductie van windturbines ook
lager. Ook in North Hoyle windpark werden door duikers tijdens onderzoek naar epifauna op de
masten scholen vis waargenomen, voornamelijk Wijting en een enkele Kabeljauw. Dit onderzoek
vond plaats bij lage windsnelheden met een lage draaisnelheid van de turbines.76
Methoden Nysted
In Nysted windpark werden 4 verschillende methoden gebruikt om aanwezigheid van vis vast te
stellen. 2 van de methoden leverden geen bruikbaar resultaat. Het doel van het onderzoek was het in
kaart brengen van de soortsamenstelling en dichtheid van vis in het windpark. Hierbij zou ook de
verdeling van vissen binnen het park vastgesteld worden om verschillen in afstand tot de turbines te
kunnen vergelijken met dichtheid van vis.
Vanaf een boot werden hydroacoustische metingen gedaan. Hierbij werd het GPS signaal verstoord,
waarschijnlijk door aanwezigheid van de windturbines. Daardoor waren de data niet te koppelen aan
locatie en watervolume. De gevonden gegevens zijn om deze reden niet gepubliceerd. Verder werd
er met een onderwatercamera gefilmd nabij één turbinemast. Doordat het onderzoek plaatsvond
eind oktober/november (2004) was het doorzicht van het water gemiddeld slechts 1 meter.
Uiteindelijk zijn hierdoor in het gefilmde gebied geen vissen waargenomen. Hydroacoustische meting
bij 1 turbine vanaf een statief was wel succesvol. Hierbij werd op een afstand van 45 meter van de
mast een statief geplaatst. Op dit statief was een sonar geplaatst die aanwezigheid van vis binnen de
straal kon detecteren (Figuur 17). Verder werd op het statief de stroomsnelheid en temperatuur van
het water gemeten. De gegevens werden verstuurd naar een computer op het platform van de
turbine en vastgelegd, gekoppeld aan tijd. Door tijdregistratie was het later mogelijk om de gegevens
te koppelen aan windsnelheid, windrichting, dag-nacht ritme en activiteit van de turbine. Naast
hydroacoustische meting werden er bij dezelfde turbine kieuwnetten uitgezet om vissoorten vast te
stellen. Dit gebeurde omdat op een sonar de vissoorten niet herkenbaar zijn.
42
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Figuur 17: Opstelling hydroacoustische meetapparatuur in Nysted windpark
91
Het doel van het hydroacoustische onderzoek in Nysted was vergelijkingen te maken tussen
registratie van visdichtheid in nabijheid en op afstand van de turbine. Door het mislukken van het
meten op afstand van de turbine was dit echter niet mogelijk. De enige resultaten waren de
registratie van 9 vissoorten nabij de turbine door vangst in de kieuwnetten.
Door koppeling van de activiteit van de turbines aan de sonardata werd een effect van de turbines op
de vis opgemerkt. Op het moment dat de turbine overschakelde van lage naar hoge capaciteit
(afhankelijk van de windsnelheid), ‘verdwenen’ de vissen gedurende 1 seconde van het beeld. Zodra
de vissen weer terugverschenen op het beeld, waren ze tussen de 14 en 59 cm dieper. De
onderzoekers concluderen dat door het omschakelen van de turbines de vissen een schrikreactie
vertoonden en dieper gingen zwemmen.
Verdere conclusies werden niet getrokken in het rapport bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal.91
Methoden Yttre Stengrund en Utgrunden
In Yttre Stengrund en Utgrunden in Zweden werd onderzoek gedaan naar de hoeveelheid vis op en
nabij monopiles. In Yttre Stengrund werden 5 masten onderzocht, in Utgrunden 3. Bij beide
windparken werden 3 referentielocaties op dezelfde manier onderzocht, op respectievelijk 500 en
1000 meter afstand van de windparken. In totaal werden er 72 transecten gezwommen door duikers.
Deze transecten waren 10 meter lang en 1 meter breed, 1 meter boven de bodem. Op de monopiles
zelf werden ook transecten gezwommen in horizontale richting om de paal heen. Deze transecten
hadden dezelfde afmetingen en werden gezwommen op 3 en 5 meter diep. De waterdiepte bij de
masten lag tussen de 6 en 8 meter.
Op de masten in Yttre Stengrund en Utgrunden waren de aantallen vis (voornamelijk Grondels)
significant hoger dan die in de omgeving (op 1 en op 20 meter afstand van de mast). Wanneer
juveniele Ruthensparrs grondel niet werd meeberekend was het aantal vissen op de masten nog
steeds het dubbele van dat in de omgeving, deze verschillen waren echter niet significant.78
43
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Methoden North Hoyle
In North Hoyle is tegelijk met het benthos onderzoek (§ 3.4.1), onderzoek uitgevoerd naar bodemvis
door middel van boomkorbevissing. Verder zijn gegevens van een langjarig onderzoek geanalyseerd
om effecten van het park op vis te onderzoeken. In de Ierse Zee wordt sinds 1989 bijgehouden welke
vissoorten er voorkomen. Hiervoor worden jaarlijks zogenaamde CEFAS trawl surveys gedaan. Sinds
1993 worden deze surveys jaarlijks in het najaar op vaste stations gedaan. Een van deze stations is in
de buurt van North Hoyle windpark.
Bij het boomkoronderzoek in North Hoyle werden soorten gevangen die van nature in het gebied
voorkwamen. De variatie binnen de metingen viel binnen de natuurlijke variatie gebruikelijk voor het
gebied. Er werd daarom geconcludeerd dat er geen effect was van het windpark op de bodemvis.
Kanttekening bij de gebruikte methode was dat het boomkornet met een lage snelheid werd
voortgetrokken. Hierdoor hadden grote vissen de mogelijkheid om te ontsnappen aan de vangst. Dit
heeft waarschijnlijk een onderwaardering in het aantal grote vissen veroorzaakt. Dit is echter ook het
geval voor de referentiegebieden. Het onderzoek is daarom volgens de onderzoekers alleen geschikt
voor een kwalitatieve analyse.57
In de surveys voor het langjarige onderzoek werden in het gebied bij North Hoyle totaal 40
vissoorten aangetroffen. Circa 90% van de aantallen bestond hierbij uit Schar, Schol, Tong, Schurftvis
(Arnoglossus laterna), Wijting, Dwergbolk (Trisopterus minutus), Kleine pieterman (Echiichthys
vipera), Pitvis (Callionymus lyra) en Grauwe poon (Eutrigla gurnardus). In 2005 werden de data van
voorgaande jaren vergeleken met data uit surveys na aanleg van het windpark. Hierbij werden bij
sommige soorten flinke stijgingen vastgesteld, bij andere soorten waren de aantallen afgenomen.
Binnen en buiten het park was daarbij sprake van een hoge variatie in aantallen. Door de hoge
natuurlijke variatie binnen de soorten in de voorgaande jaren werd vastgesteld dat deze
veranderingen niet ontstaan waren door aanwezigheid van het windpark.57
In North Hoyle zijn ook vissers geïnterviewd die in de regio netten uitzetten, boomkorren of
sportvissen. Er waren veel tegenstrijdigheden in de observaties van de verschillende vissers.
Sommige vissers vonden dat de visstand in de omgeving van het park was afgenomen. Anderen
merkten geen verschil, of hadden juist een toename vastgesteld. Vooral Tongvissers spraken elkaar
tegen. Vissers die vissen op andere platvissen vonden geen verschillen in aantal vangsten voor en na
aanleg van het park. Vissers op Rog vonden tijdens aanleg een afname van het aantal vangsten maar
dit herstelde weer nadat het windpark klaar was. Sportvissers die visten op Wijting, Kabeljauw, Poon
en Ruwe haai vonden een toename in het aantal vangsten nabij het park.
In het rapport worden op basis hiervan geen conclusies getrokken.57
Geluid en vis
De directe effecten van het geluid van windturbines op vis zijn nooit onderzocht. Hoe het geluid van
windturbines vissen in en rond windparken beïnvloedt is hierdoor nog niet bekend. Windturbines
maken een zeer specifiek geluid. Het geluid van windturbines in het algemeen is een soort ruis met
enkele dominante zuivere tonen erin.58, 59 Dit geluid is afhankelijk van allerlei (omgevings)factoren en
dus uniek voor elke turbine. De meeste onderzoeken naar vissen en onderwatergeluid gebruiken
geluid van een smalle band of enkele frequentie.60 Hierdoor zijn alleen beredeneerde effecten
44
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
vastgesteld. Onderzoek met de volledige frequentiebreedte van een windturbine is nooit bij vissen
gedaan.
Om een geluidsbron in water kunnen verschillende
zones beschreven worden waarin verschillende
effecten optreden. Van buitenaf naar de bron toe is
er eerst de zone waarin het geluid hoorbaar is maar
nog geen reactie opwekt bij een dier. Dichterbij is er
de reactiezone waarin een reactie optreedt maar
niet weggevlucht wordt. Dan volgt een zone waarin
de dieren zich afwenden. Opvolgend een zone
waarin ernstige verstoring optreedt, gevolgd door
een zone waarbinnen de dieren (gehoor)schade
ondervinden.59, 93 Andere verdelingen in zones
worden ook beschreven in andere onderzoeken.94, 95
Bepaalde modellen voegen ook maskering van het
geluid toe, in die zone kan de communicatie tussen
vissen verstoord worden of hun vermogen om prooi
te detecteren.94, 95
Er zijn enkele modellen gemaakt die gebruikmaken van metingen van frequenties en reacties van
vissen. Bijvoorbeeld Wahlberg en Westerberg95 gebruikten hiervoor metingen aan Kabeljauw en
Haring. Hierin worden geluidsfrequenties die een windturbine produceert vergeleken met de
metingen aan de vissen. Door Wahlberg en Westerberg zijn gegevens van een turbine van 1.4 MW
gebruikt. De resultaten hiervan zijn erg verschillend. Afhankelijk van de vissoort worden zones
voorgesteld. Wahlberg en Westerberg noemen enkele meters vanaf de mast als zone waarin vissen
afgeschrikt worden. De zone waarin vissen in het model van Wahlberg en Westerberg het geluid
kunnen detecteren loopt, afhankelijk van de vissoort, tot 13 km. Dit was bij een windsnelheid van 8
m.s-1 waarbij de turbine niet op maximale kracht draaide. In het artikel wordt aangegeven dat de
modellen gemaakt zijn met een aantal aannames die voor onzekerheid zorgen. Hierbij worden onder
andere waterdiepte, bodemsamenstelling, turbinetype en masttype als variabelen genoemd. Volgens
Wahlberg en Westerberg is het model niet bruikbaar voor andere windparken omdat de
omstandigheden bij elk park uniek zijn.95
Figuur 18: Effectzones rond geluidsbron in water
93
45
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.5. Onderzoeken OWEZ en Q7-WP
Aan het Q7-WP worden op dit moment nog geen onderzoeken gedaan naar de effecten op vis en
benthos.96 De enige voor dit rapport relevante metingen die tot op heden verricht zijn, zijn de
nulmetingen die tegelijk met het OWEZ windpark genomen zijn.97-99 Voor de toekomst staat er een
survey op het programma, 5 jaar na aanleg, waar de aanwezigheid van vis bekeken wordt. Verder
wordt in het 2e jaar de epifauna op de masten in kaart gebracht.96
In het OWEZ lopen momenteel een aantal onderzoeken. Hiervan zijn tijdelijke rapporten opgesteld
die nog niet openbaar gepubliceerd zijn. Binnen Stichting De Noordzee is een deel van deze
rapporten wel beschikbaar. De voorlopige resultaten van dit onderzoek worden hier besproken. Het
onderzoek is voorgeschreven volgens het Monitoring- en Evaluatie Programma Near Shore Windpark
(MEP-NSW).20
Tabel 6: overzicht relevante onderzoeken OWEZ
Onderzoek Verwacht definitief rapport Referentie
Nulmetingen n.v.t. 97-100
Benthos dichtheid 4e kwartaal 2008 101
Benthos recruitment 1e kwartaal 2009 102
Epifauna hard substraat Oktober 2008 103
Vis Pelagisch 2011 104
Tong 2009 104
Kabeljauw 1e kwartaal 2009 105
3.5.1. Benthos OWEZ
Dichtheid
Voor benthos is de dichtheid in het windpark en in 6 referentiegebieden gemeten. Hiervoor werden
met een boxcore met een oppervlakte van 0.078 m2 monsters genomen van de bodem. Daarnaast
werden met een Triple-D benthic dredge (een soort bodemschaaf) monsters genomen tot 18 cm diep
in het sediment. In de dredge werden de monsters gezeefd over 7x7 mm. De dredge was 20 cm
breed, er werd gemonsterd over een lengte van 80 meter, waarmee de bemeten oppervlakte 16 m2
was.
Met de boxcore werd op 30 stations binnen het windpark gemonsterd. Buiten het windpark werden
in elk referentiegebied 15 monsters genomen. Met de dredge werden 14 transecten in het park
bemonsterd en 2 in elk referentiegebied.
De boxcore data zijn nog niet geanalyseerd.
Verwacht wordt dat het rapport eind 2008
gepubliceerd kan worden.
Data van de dredge zijn vergeleken met de data van
de nulmetingen uit 2003. De eerste indicatie is dat
er in 2007 op alle transecten op 1 na, een hogere
dichtheid van macrofauna (>10 mm) was. Het was
echter onduidelijk waardoor dit veroorzaakt wordt.
De gebruikte methode wijkt af van de methode voor
Figuur 19: Voorbeeld van vangst Triple-D benthic dredge101
46
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
de nulmetingen, maar de exacte verschillen tussen de gebruikte methoden en de gevolgen daarvan
voor de resultaten zijn nog niet bekend. Verwacht wordt dat deze vergelijking in het rapport eind
2008 wel beschikbaar is.101
Recruitment
Een 2e onderzoek naar benthos gebeurde naar de recruitment van de benthos in het windpark en 5
referentiegebieden. Hiervoor werden met een boxcore 20 monsters binnen het park genomen. In de
referentiegebieden werden elk 10 monsters genomen. Uit het boxcoremonster werden 3 subsamples
genomen van 10 cm doorsnede en 5 cm diep. Daarnaast werd er een subsample genomen van 3 cm
doorsnede en 10 cm diep. De rest van het monster werd gezeefd over 1 mm.
Naast boxcore werden er ook bakjes uitgezet in zogenaamde landers. Elke lander bevatte 3 x 6 bakjes
van 23x15x20 cm (Figuur 20). Deze bakjes bevatten verschillende korrelgrootten sediment. De
verschillende korrelgrootten waren fijn (0.2-0.5 mm), gemiddeld (0.5-1 mm) en grof (<1 mm). Op de
bakjes was een deksel gemonteerd. Deze deksel opende dagelijks 2 keer gedurende 2 uur, tijdens de
kentering tussen eb en vloed. Tijdens deze kentering is de stroomsnelheid het laagst en zakken de
larven uit de waterkolom naar het sediment.
Na 3 weken onder water werd de lander opgehaald en werden uit elk bakje 2 monsters genomen. De
lander werd ingezet binnen het windpark en in 1 referentiegebied.
De resultaten uit het onderzoek zijn nog niet gepubliceerd, deze worden opgenomen in het rapport
dat begin 2009 uit zal komen.102
Figuur 20: Lander voor benthos recruitment (links) en monsterbakjes (rechts)102
47
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Epifauna op hard substraat
Voor de monitoring van epifauna op het harde substraat van de masten en stortstenen is momenteel
alleen een werkplan beschikbaar. Het eerste deel van het onderzoek is uitgevoerd in maart/april
2008. Na de 2e meting in september/oktober zal het gerapporteerd worden. In dit onderzoek wordt
aan 3 masten benthos onderzoek gedaan. Duikers filmen langs de mast vanaf het wateroppervlak
naar de bodem via het stortsteen. Dit gebeurt aan de stroomopwaartse en stroomafwaartse kant.
Deze beelden worden gebruikt om soortsamenstelling en bedekkingspercentage te bepalen. Verder
worden er op diepten van 2, 5, 10 en 15 meter monsters genomen door een oppervlakte van 25x25
cm af te schrapen en mee te nemen. De stortstenen worden bemonsterd door van elke van de 3
turbines 2 kleine stenen op te halen.103
In een interview is het nog niet gepubliceerde werk toegelicht door Dr. W. Lengkeek (Bureau
Waardenburg). De eerste metingen die in het voorjaar 2008 verricht zijn wijzen in de richting van een
epifauna gelijkend aan die op wrakken en vormen van kustbescherming.83, 84, 106 Opvallend verschil
met de begroeiing van scheepswrakken is dat de masten tot op 10 meter diep bedekt zijn met
mosselen. Op een scheepswrak groeien doorgaans geen Mosselen. Daarnaast bestaat de begroeiing
op de diepere delen uit Zeeanjelieren en slijkgarnalen. Op de stortsteen is minder begroeiing
aangetroffen, mogelijk is dit te verklaren door beweging van de stenen waardoor nieuwe aangroei
afgeschuurd wordt.106 Tussen de Mosselen werden ook kleine aantallen Japanse Oester (Crassostrea
gigas) aangetroffen.
Op de masten in OWEZ is een exoot aangetroffen, de Titan Acorn Barnacle (Megabalanus
coccopoma). Deze zeepok is van oorsprong een Amerikaanse soort en werd vooralsnog alleen
aangetroffen op de zuid Belgische kust en zuidelijker, op drijfhout op het Nederlandse strand en bij
de uitlaat van de energiecentrale bij Borssele.106-108
Figuur 21: Overzicht van transecten demersale (links) en pelagische vis (rechts)
104
48
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.5.2. Vis OWEZ
Demersaal
Bodemvis werd bemonsterd door op 40 transecten met een boomkor te vissen (Figuur 21). 1/3
hiervan vond binnen het park plaats, 1/3 ten noorden en 1/3 ten zuiden. De nulmetingen zijn gedaan
in juli 2003 (voor aanleg van het park). De T1 meting heeft plaatsgevonden in de zomer van 2007 en
januari 2008.
De resultaten van de zomermetingen zijn gepubliceerd maar nog niet geanalyseerd. Dit zal samen
met de metingen uit januari 2008 worden gepubliceerd. De eerste resultaten van het zomer 2007
deel lijken volgens de auteurs aan te wijzen dat er geen verschillen zijn met de nulmetingen van
2003.
Voor de toekomst staat nog een T5 meting op het programma, 5 jaar na aanleg van het windpark. 104
Naast boomkorren is er onderzocht of vissen in het gebied van het windpark blijven en zodoende
beschermd zijn tegen visserij. Om dit te meten werd met behulp van een boomkor Tong (Solea solea)
gevangen binnen het windpark. De gevangen Tong van groter dan 20 cm werden gelabeld met een
zogenaamde Floyd-disc tag en weer uitgezet. Er werd een beloning uitgeloofd aan vissers die een
Tong met een label inleverden.
Totaal werden er 643 Tongen gevangen en uitgezet. Het vangen en uitzetten werd gedaan in de
laatste week van juni en eerste week van juli 2007. Uiteindelijk werden er 29 Tongen gevangen en
ingeleverd door vissers. Hiervan was van 15 exemplaren de exacte locatie (coördinaten) bekend, voor
5 stuks alleen het vangstgebied. Voor de overige Tong was het onbekend waar deze gevangen waren.
De in juli gevangen Tong kwam uit de omgeving van het windpark, tussen Egmond en IJmuiden. De
andere tongen werden later in het jaar verder in de Noordzee, richting noord en zuid, gevangen.
Een 2e experiment met labeling werd uitgevoerd in oktober 2007. In dit experiment werden 150
Tongen binnen het park en 150 in een referentiegebied ten zuiden gevangen en uitgezet. In
november en december werden hiervan 3 exemplaren gevangen, 2 in het referentiegebied, 1 in het
windpark.
De resultaten van het onderzoek brachten geen bewijzen voor significante verschillen tussen park en
referentiegebied voort. Voor 2008 staat een nieuw onderzoek gepland. Het eindrapport voor Tong
wordt in 2009 verwacht.104
Pelagisch
Het monitoringprogramma voor pelagische vis bestaat uit een nulmeting in april 2003, een T1 meting
in april 2007 en een T5 meting in het voorjaar van 2011. De transecten voor deze metingen zijn
weergegeven in Figuur 21. Tijdens de metingen wordt aanwezige vis in de waterkolom gedetecteerd
met behulp van een sonar. Zodra er vis in het meetgebied wordt geregistreerd wordt een net
uitgezet om de vis te vangen.
De methode was succesvoller dan verwacht volgens de auteurs. In 2007 was het mogelijk om de
transecten 3 keer te varen waardoor veel meer data zijn verzameld dan verwacht. Hierdoor is in het
49
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
huidige rapport nog geen data-interpretatie gedaan. Publicatie van de resultaten gaat plaatsvinden in
het eindrapport van de complete studie, in 2011.104
In een onderzoek dat in 2008 start zullen met behulp van telemetrie de aanwezigheid en beweging
van vissen nabij de masten van de turbines geregistreerd worden. Door een detectieapparaat aan de
masten te monteren worden vissen die voorzien zijn van een zender geregistreerd. In juni 2008
zullen de vissen (Kabeljauw) gevangen worden en uitgezet met een zender. Begin 2009 worden de
geanalyseerde data gepubliceerd.105
3.6. Discussie
3.6.1. Vergelijkbaarheid windparken
Van de bestaande windparken met onderzoek komen de locaties Horns Rev en Scroby Sands het
meest overeen met de (geplande) windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee. Bij deze
windparken zijn er verschillen in omstandigheden onderling en met locaties op het NCP. Het
voornaamste verschil zit in de waterdiepte op de locaties. Waar de parken in andere landen vaak in
ondiep water (al dan niet dicht bij de kust) geplaatst worden (Horns Rev 6-13 meter, Scroby Sands 2-
10 meter) zullen de waterdieptes in de Nederlandse parken veelal meer bedragen. Waterdiepte is
tussen de 19 en 35 meter voor windparken op huidige ingediende locaties.109, 110 Helaas is voor
Scroby Sands geen onderzoek naar vis of benthos gepubliceerd. Het enige echt bruikbare onderzoek
voor goede vergelijking is dus Horns Rev.
Andere windparken verschillen naast waterdiepte ook in bijvoorbeeld saliniteit. In Nysted windpark is
de saliniteit 8.6-8.8 ‰.111 Dit is aanmerkelijk lager dan gemiddeld op het NCP (34-35‰). Hierdoor is
de soortensamenstelling in de Oostzee anders dan in de Noordzee. Dit heeft gevolgen op de
aanwezigheid van diersoorten (zie § 3.4.1) wat de vergelijkbaarheid met een windpark op het NCP
beperkt. In Nysted is bovendien gebruik gemaakt van een ander funderingtype dan in Nederlandse
parken gebruikt wordt, waardoor aangroei en overdracht van trillingen anders kunnen zijn dan bij de
Nederlandse turbines.59
3.6.2. Epifauna & hard substraat
Er zijn alternatieven beschikbaar voor stortsteen. Het is mogelijk om kunst-Zeegrasmatten te
plaatsen die hetzelfde erosiebeschermende effect hebben maar een ander gevolg hebben voor
aangroeimogelijkheden van organismen. Deze matten worden momenteel gebruikt rondom
productieplatforms.54, 112 In hoeverre de matten bij windturbines in de Noordzee bruikbaar zijn is niet
duidelijk.
De epifauna op het harde substraat in de verschillende windparken is gelijk aan die op hard substraat
in de referentiegebieden. Ook de eerste resultaten bij het OWEZ wijzen in deze richting. Opvallend is
wel dat er grote aantallen mosselen voorkomen op de masten terwijl deze op wrakken in de
Noordzee doorgaans afwezig zijn. Het is mogelijk dat de organismen vanuit het harde substraat het
zand gaan koloniseren.
50
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Over effecten van geluid op epifauna op hard substraat is geen informatie gevonden. Er is geen
onderzoek gedaan in de windparken naar effecten van trillingen van windturbines op epifauna.
3.6.3. Endofauna
De gevonden resultaten voor de zandbeweging in Scroby Sands windpark zijn ook te verwachten in
een windpark op het NCP. De omstandigheden zijn vergelijkbaar, de zandbodem zal hierdoor
beïnvloed worden. Of dit een significant effect heeft op de bodemfauna is niet duidelijk. In het OWEZ
wordt naar de invloed van de bodembeweging op benthos geen onderzoek gedaan.
Voor de endofauna is de conclusie uit bijna alle onderzoeken duidelijk. Er is veel natuurlijke variatie
in een ecosysteem op zand. Hierdoor zijn de eventuele effecten van de windturbines op de
endofauna verwaarloosbaar of niet meetbaar. Het grootste verlies dat optreedt is het verdwijnen
van lokaal habitat op de plaatsen waar de turbines en erosiebescherming aangebracht zijn.
In enkele van deze windparken is echter wel verspreiding van de organismen van het harde
substraat waargenomen naar de zandbodem. Meest duidelijk is dat in Yttre Stengrund en Utgrunden.
Hier zijn complete mosselbanken gevormd op de zandbodem. Vergelijkbare processen zijn ook
waargenomen bij productieplatformen waar mosselbanken ontstonden in de directe omgeving van
de masten van het platform.113
In Horns Rev werd Jassa marmorata ook aangetroffen op de zandbodem tussen de turbines. Voor
Nysted en North Hoyle zijn geen verwijzingen naar verspreiding van hard substraat organismen
gevonden.
In hoeverre de mosselbanken zoals in Yttre Stengrund en Utgrunden werden waargenomen ook
verwacht kunnen worden in windparken op het NCP is niet duidelijk. Mogelijk wordt dit tegengegaan
door natuurlijke predatie door de Gewone zeester zoals dit ook op de masten van Horns Rev gebeurt.
Deze zeester is afwezig in Yttre Stengrund en Utgrunden waardoor de mosselen weinig predatie te
verduren hebben. In de Noordzee is de Gewone zeester rijkelijk vertegenwoordigd waardoor deze
predatie wel plaatsvindt. In hoeverre de Mosselen hierdoor beperkt worden is niet duidelijk. Dr. W.
Lengkeek van Bureau Waardenburg vond het niet aannemelijk dat de Zeesterren mosselbanken
kunnen voorkomen. Elders in de Noordzee komen mosselbanken en Zeesterren namelijk samen
voor.106
Kolonisatie van het zand door hard substraat organismen heeft op termijn mogelijk gevolgen voor de
endofauna. Competitie om ruimte en voedsel zijn mogelijke gevolgen. Op dit moment worden deze
effecten nog niet onderzocht in de windparken op het NCP.
3.6.4. Vis
Er is weinig specifiek onderzoek verricht naar de directe effecten van het geluid van de windturbines
op vis. In de literatuur zijn reviews gevonden die gemeten reacties van vissen op bepaalde
frequenties vergelijken met de (veel bredere) frequenties van windturbines. De resultaten hieruit
komen niet met elkaar overeen. Het enige directe resultaat van gemeten vis in een windpark
gekoppeld aan geluid is de schrikreactie van vissen in Nysted tijdens het opschakelen van de turbine
naar maximale capaciteit. Dit impliceert een negatief effect op de vissen. In hoeverre en of het
werkelijk negatief is, is onduidelijk. In het betreffende rapport werd hier niet diep op ingegaan. Het
ging in dit rapport om een pilot onderzoek. In het rapport is beschreven dat er vervolgonderzoek zou
51
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
komen in 2006. Dit onderzoek is echter niet uitgevoerd in 2006, in plaats daarvan is door duikers
gekeken welke vissoorten er bij de masten aanwezig waren. Na 2006 is het onderzoek beëindigd.
In het rapport van het hydroacoustische onderzoek in Horns Rev wordt niet exact omschreven hoe
de hoeveelheden vis binnen en buiten het park vergeleken zijn. Er zijn meer metingen verricht
binnen het park en het niet is duidelijk of hiervoor in de vergelijking gecorrigeerd is. Hierdoor lijkt het
er op dat de conclusie niet gerechtvaardigd is.59
In een analyse door Verboom (2005)59 worden de gegevens uit het rapport uit 2005 herberekend
met de aanname dat er geen correctie had plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid vis op
>500 meter van het park ongeveer 75% hoger is dan binnen het park. Verdere kritiek van Verboom
richt zich op de rustige weersomstandigheden tijdens de metingen. Hierdoor zou er minder
verstoring plaatsvinden dan wanneer het harder gewaaid had.59
De waarnemingen door duikers in de verschillende gebieden hebben ook als nadeel dat het op dat
moment rustig weer geweest moet zijn. Bij hoge windsnelheden ontstaan er golven wat het duiken
sterk bemoeilijkt (persoonlijke ervaring). Bij lage windsnelheden draaien de turbines ook trager. De
waarnemingen van duikers zijn dus bij traag draaiende windturbines gedaan. Het geluid van turbines
is volgens Verboom evenredig met de derde macht van de draaisnelheid.59 Hierdoor wordt het geluid
relatief veel sterker bij hogere windsnelheden. Het is niet duidelijk of er bij hoge windsnelheden wel
of geen vis voorkomt in een windpark. Bij het Nysted onderzoek zijn de data van aanwezigheid van
vis nabij de turbines gekoppeld aan data over de wind- en draaisnelheid van de turbines. Hier is geen
analyse op gedaan in het rapport. Hieruit zouden gegevens kunnen komen over aanwezigheid van vis
tijdens hoge geluidsproductie van de turbines.
52
Windparken op zee & gevolgen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
3.7. Conclusie
Algemeen kan gezegd worden dat er nog weinig onderzoek gedaan is naar de effecten van
windparken op vis en benthos. In Europa zijn 22 windparken aanwezig in zee maar aan slechts 6
hiervan is onderzoek gedaan aan invloeden op de fauna. Het onderzoek aan windparken is complex.
Het wordt bemoeilijkt door weersomstandigheden en veiligheidsvoorschriften van
windparkbeheerders. Natuurlijke variatie in mariene ecosystemen is hoog. Hierdoor is het lastig om
relaties aan te tonen tussen windparken en aanwezigheid van vis. Van het beperkte onderzoek zijn
hieronder de conclusies samengevat:
Benthos:
-De korte termijn effecten op endofauna zijn minimaal, er vindt kolonisatie plaats vanuit het harde
substraat maar vooralsnog lijkt dit weinig effect te hebben.
-Over de lange termijn effecten op endofauna is niets bekend, alhoewel er mogelijk competitie kan
ontstaan tussen endofauna en koloniserende hard substraat fauna.
-De epifauna op de masten is op korte termijn vergelijkbaar met die op wrakken en kustbescherming
-Over de epifauna op de masten op lange termijn is niets bekend
Vis:
-Naar vis is bijna geen (succesvol) onderzoek gedaan.
-De effecten op vis zijn niet goed duidelijk. Verschillende onderzoeken geven verschillende
resultaten. Meestal vallen de gevonden verschillende binnen de natuurlijke variatie van het gebied.
Er zijn geen bewijzen voor of tegen de refugiumfunctie voor vis gevonden.
-Door onduidelijk onderzoek in met name Horns Rev is hier nog geen conclusie uit te trekken.
-De effecten van de windturbines op vis in de nabijheid ervan zijn weinig onderzocht. Uit reviews en
een onderzoek in Nysted lijken er afschrikkende effecten te zijn op vis. Hoever deze effecten reiken
en hoe ernstig dit is, is niet bekend. In geval van Nysted ging het over een incident.
-Over de lange termijn effecten op vis is niets bekend
Meer onderzoek is nodig om op korte termijn iets over vis en op lange termijn iets over vis en
benthos te kunnen concluderen.
In Hoofdstuk 5 wordt op basis van het voorgaande een analyse gedaan van de kennis en de
implicaties hiervan voor het aanleggen van windparken op het NCP.
53
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
4. BELEID WINDPARKEN OP ZEE
Het op de Noordzee van toepassing zijnde beleid wordt beïnvloed door geografie, internationale
regelgeving, Nederlandse regelgeving en aanwezig gebruik van de ruimte. In dit hoofdstuk wordt een
overzicht gegeven van de regelingen die op het NCP bestaan en het beleid dat in de loop der jaren
door de Nederlandse overheid is ontwikkeld.
4.1. Zones
De Noordzee wordt omringd door een aantal landen die
hun claim leggen op gebruik en exploitatie van de bronnen
die zich in de Noordzee bevinden (Figuur 22). De Noordzee
is verdeeld in verschillende zones, waarbinnen de
verschillende landen meer of minder rechten hebben,
afhankelijk van de betreffende zone.115
4.1.1. Indeling Nederlands deel Noordzee
Het Nederlandse deel van de Noordzee, het zogeheten
Nederlands Continentaal Plat (NCP) is verdeeld in 3
verschillende zones. Vanaf land bekeken starten we met
de zone tot 1 kilometer uit de kust, waarbinnen de
kustgemeenten en provincies bevoegd gezag zijn.116
Hierbuiten is er de territoriale zee die zich 12 zeemijl (22,2
kilometer) uitstrekt vanaf de kust. Binnen deze 12
mijlszone hebben de gemeenten en provincies geen gezag,
maar de zone valt wel onder de soevereiniteit van
Nederland. De 12 mijlszone valt dus onder het gezag van
de overheid. In de 12 mijlszone gelden wel enkele
beperkingen voor het gezag van de Nederlandse staat. Er
is bijvoorbeeld het recht op onschuldige doorvaart. Dit
houdt in dat schepen van alle staten recht hebben om
door de territoriale zee van Nederland te varen. 117
Nederland claimt verder een Exclusieve Economische Zone
(EEZ).118 Deze EEZ mag volgens internationale afspraken
uitstrekken tot 200 zeemijl uit de kust. Door de verdeling
van de Noordzee tussen de verschillende landen is de
werkelijk geclaimde EEZ kleiner dan 200 zeemijl (Figuur
22). Binnen de EEZ heeft Nederland “soevereine rechten
op exploratie, exploitatie, behoud en beheer van de
levende en niet- levende natuurlijke rijkdommen. Ook geeft
de EEZ Nederland rechtsmacht inzake bouw en gebruik van
kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen en inzake
bescherming en behoud van het zeemilieu.” 11 Voor een
overzicht van de zones op het NCP zie Figuur 23.
Figuur 22: Verdeling continentaal plat Noordzee
114
Figuur 23: relevante bestuurlijke zones NCP
10
A: Exclusieve economische zone
B: territoriale zee / 12 mijlszone
C: 1 km zone
54
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
4.1.2. Ruimte op de Noordzee
Op de Noordzee zijn zeeën van ruimte. Het is echter geen
uitgestrekte vlakte waar oneindig veel plaats is voor
windparken. De totale oppervlakte van het NCP is ruim
57.000 km2.119 Van dit oppervlakte is slechts een deel
beschikbaar om windparken op te bouwen. Op de
Noordzee bevinden zich meerdere gevestigde gebruikers.
De grootste gebieden worden gereserveerd voor
scheepvaart en defensie. Daarnaast zijn er
productieplatforms voor gas- en oliewinning. Een deel van
het NCP is gereserveerd voor de winning van beton en
metselzand.
De Noordzee is een van de drukst bevaren zeeën ter
wereld.120 De belangrijkste vaarroutes liggen net buiten de
12-mijlszone en verder op zee op het Friese Front. Het
totale ruimtebeslag van scheepvaart op het NCP is 3.600
km2.120 Daarnaast zijn er op het NCP ook zogenaamde
clearways gereserveerd. Dit zijn obstakelvrije
scheepvaartroutes, die een verbinding vormen tussen de
internationaal vastgestelde verkeersscheidingsstelsels.120
De gebieden die aangewezen zijn voor scheepvaart inclusief
clearways zijn verboden gebied voor windparken (Figuur 24 A). Voor defensie is een oppervlakte van
4.200 km2 gereserveerd op het NCP (Figuur 24 B).121 In het zuiden van het NCP is ook een gebied
gereserveerd voor winning van beton en metselzand (Figuur 24 C). In defensiegebieden en de
reserveringsgebieden voor beton en metselzand is het aanleggen van windparken niet toegestaan.
Verder zijn er ongeveer 130 productieplatforms in gebruik waaromheen een veiligheidszone geldt
van 500 meter. Ook hier zijn windparken niet toegestaan. Ook rond kabels en leidingen op de
Noordzee geldt een bouwverbod. In gebieden met een bijzondere ecologische waarde uit de Nota
Ruimte is het realiseren van windparken alleen toegestaan als er geen reële alternatieven zijn
(Figuur 24 D).11
Figuur 24:
A: scheepvaartroutes inclusief
aanloop- en ankergebieden
B: Defensierestrictiegebieden
C: Reserveringsgebied beton en
metselzand
D: Nota ruimte gebieden met
bijzondere ecologische waarde
Figuur 25: Uitsluitinggebieden windparken +
gebieden met bijzondere ecologische waarden uit
Nota Ruimte114
55
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Binnen de territoriale zee is het niet toegestaan om windparken te bouwen. Hierop uitgezonderd zijn
de locaties binnen 1 km van de kust bij de IJmond en de Maasvlakte. Alle andere toekomstige parken
zullen in de EEZ gebouwd moeten worden.11
In Figuur 25 is een overzicht gegeven van gebieden waar het bouwen van windparken niet is
toegestaan. Hierbij zijn de gebieden met bijzondere ecologische waarden uit de Nota Ruimte
inbegrepen. Met name in gebieden dicht bij de kust is duidelijk versnippering van de mogelijke
locaties voor windparken. In Figuur 26 wordt een overzicht gegeven van de ingediende initiatieven
voor windenergie. Hierop is de versnippering duidelijk zichtbaar.
Figuur 26: overzicht ingediende initiatieven windparken per 29 oktober 2007
110
Geel: initiatieven windparken, lichtblauw: vrije ruimte voor ontwikkeling windparken, donker: uitsluitinggebied windparken
56
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Buiten de uitsluitinggebieden vindt er op de Noordzee ook scheepvaart plaats die niet aan
vaarrouten gebonden is. Verder is er visserij en wordt er met helikopters gevlogen naar bijvoorbeeld
productieplatforms. Deze activiteiten concurreren met windenergie voor ruimte op het NCP. Bij
plaatsing van windparken wordt een veiligheidsafweging gemaakt en bezwaren vanuit scheepvaart
en luchtvaart kunnen leiden tot afwijzing van vergunningsaanvragen.
4.2. Overheidsbeleid windenergie op zee
Windparkbeleid voor het NCP wordt gevormd door de Nederlandse overheid. Er zijn weinig Europese
voorschriften met betrekking tot windparken. Wel zijn er afspraken gemaakt binnen Europa om het
aandeel hernieuwbare energie te vergroten. Daar is windenergie een onderdeel van. Het toewijzen
en vergunnen van locaties en parken is een zaak van de Europese staten zelf.
Nederland heeft zich verplicht tot het nemen van maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen
(waaronder CO2) te verminderen. Dit is vastgelegd in het Kyoto-protocol dat in werking is getreden
op 16 februari 2005.122 Om de doelstellingen uit het Kyoto-protocol te bereiken stimuleert de
Nederlandse overheid de productie van zogenaamde duurzame energie. Duurzame energie (groene
stroom) is “energie die niet wordt opgewekt door aardolie, aardgas of steenkool te verbranden, maar
door schone, onuitputtelijke bronnen”.123 Hieronder vallen bijvoorbeeld waterkrachtcentrales, zonne-
energie en windturbines.
4.2.1. Doelstellingen overheid
In de Nota Ruimte en het IBN2015 (Integraal beheerplan 2015) heeft de Nederlandse staat als
doelstelling om in 2020 10% van de Nederlandse energiebehoefte uit duurzame bronnen te halen.10,
11 In het werkprogramma Schoon en Zuinig (S&Z) van Kabinet Balkenende III zijn de verwachte
resultaten van het beleid (dit zijn geen doelstellingen) nog iets scherper: 15-17% hernieuwbare
energie in 2020.124 Om dit te bereiken wil de Nederlandse overheid in 2020 7.500 Megawatt (MW)
aan opwekkingsvermogen in de vorm van windturbines hebben staan. Hiervan zal 1.500 MW op land
gerealiseerd worden en 6.000 MW binnen de EEZ.10, 11 Deze doelstellingen zijn beschreven in het
IBN2015 en in het werkprogramma S&Z.10, 124 Specifiek voor windparken op het NCP zal het geheel
concreter worden in het Waterplan en het Ruimtelijk Perspectief Noordzee.125 Beiden zijn
momenteel in de maak bij de overheid en zullen in 2009 door de Tweede Kamer gekeurd worden (§
4.2.3).
Voor de korte termijn heeft het kabinet in S&Z aangegeven dat binnen de huidige kabinetsperiode
een vermogen van 450 MW aan windturbines op zee gecommitteerd moet zijn. Dit houdt in dat de
parken gerealiseerd zijn of in ieder geval het vergunningsproces doorlopen moet zijn.18
4.2.2. Bestaand beleid
Binnen het huidige beleid moet er voor realisatie van een windpark op de EEZ een ruimtelijke
afweging plaatsvinden waarin het nut en de noodzaak van het project aangetoond worden. Hiervoor
dient een stappenplan doorlopen te worden om vast te stellen of de (bouw)activiteit toegestaan kan
worden. Er geldt echter een uitzondering voor de aanleg van windparken omdat deze plaatsvindt om
dwingende redenen van openbaar belang.11 Hierdoor is de bouw van windparken in beginsel
57
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
toegestaan binnen de EEZ, met uitzondering van de volgende gebieden: “de in de mijnbouwregeling
vastgelegde scheepvaartroutes en clearways, aanloop- en ankergebieden, de
defensierestrictiegebieden en de reserveringsgebieden voor de winning van beton- en metselzand.”.11
Vergunning
Om een windpark te mogen bouwen in de Noordzee op het NCP is een vergunning nodig van het Rijk.
In de Nota Ruimte wordt dit als volgt omschreven: “In de EEZ geschiedt vergunningverlening voor
windturbineparken op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) en de op 31 december
2004 in werking getreden Beleidsregels inzake toepassing Wbr op installaties in de exclusieve
economische zone. Binnen de 12-mijlszone zijn windturbineparken, mits dat mogelijk is uit oogpunt
van scheepvaartveiligheid, toegestaan op de locatie Near Shore windpark (bij Egmond) voor de duur
van het daarvoor afgesproken pilot-project en in de gemeentelijk ingedeelde gebieden recht voor de
haven- en industriegebieden van de IJmond en de Maasvlakte nabij de aanlandingspunten op het
hoogspanningsnet te land.” 11 De Nota Ruimte wordt voor de Noordzee verder uitgewerkt in het IBN
2015.10 Hierin worden ook de nog aan te melden beschermde gebieden op het NCP benoemd.
In het huidige stelsel duurt het proces van vergunningsaanvragen lang en brengt het veel
onzekerheden met zich mee.18 Pas nadat de vergunning voor een park verleend is, kan aanspraak
gemaakt worden op subsidie. De vergunningsprocedure werkt op basis van wie het eerst komt, het
eerst maalt.126 In dit systeem komt volgens de huidige plannen van het kabinet echter verandering (§
4.2.3).
Subsidie
In het huidige subsidiesysteem is een Wbr-vergunning voor bouw en exploitatie van een windpark
nodig om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling Milieukwaliteit van de
Elektriciteitsproductie (MEP). De verstrekking van de MEP subsidie werkt via een tenderregeling. In
een tenderregeling worden verschillende plannen beoordeeld en het ‘beste plan’ krijgt het recht op
de subsidie.
Partijen die een park willen bouwen moeten dus eerst het hele proces van vergunningaanvraag
doorlopen, inclusief dure m.e.r. procedures. Als dit doorlopen is, is er een kans dat een andere partij
op dat moment een ‘betere’ aanvraag indient voor subsidie. Dan is de gehele procedure voor niets
doorlopen.18 Dit zorgt voor terughoudendheid bij partijen die windenergie ontwikkelen en langdurige
procedures bij het realiseren van een park.
Huidige parken
Inmiddels zijn op het NCP twee windparken gerealiseerd. Het eerste windpark op het NCP was het
Offshore Windpark Egmond aan Zee (OWEZ), voorheen Near Shore Windpark (NSW) geheten. De
bouw van het park werd in 2006 gestart en in januari 2007 is het windpark volledig in bedrijf gegaan.
Het park ligt tussen de 10 en 18 kilometer voor de kust bij Egmond aan Zee.127 Het OWEZ is een park
met 36 turbines van 3 MW die tussen de 600 en 900 meter uit elkaar staan. De totale oppervlakte is
ongeveer 27 km2.127 Het OWEZ is het enige windpark dat binnen de territoriale zee aangelegd is en
zal worden. Het OWEZ is een proefpark waarin onderzoek verricht wordt om kennis en ervaring op te
doen voor toekomstige windparken op het NCP.
Het tweede op het NCP gerealiseerde windpark is Q7 voor de kust van IJmuiden. Dit park is op 4 juni
58
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
2008 officieel geopend. Sinds 21 december 2007 is een deel van de windturbines al in bedrijf. Het
park bestaat uit 60 turbines van 2 MW en ligt 23 kilometer uit de kust (Figuur 27).128
Figuur 27: Locaties OWEZ en Q7-WP
129, 130
Voor het OWEZ is er een Monitoring- en Evaluatieprogramma gestart waarin wordt bijgehouden wat
de effecten van het windpark zijn op vogels, zeezoogdieren, vissen en bodemfauna (§ 3.5).20 Verder
wordt in kaart gebracht wat voor veranderingen er plaatsvinden in stroming, temperatuur, saliniteit
en doorzicht van het water. Hiervoor zijn ook nulmetingen verricht vóór de komst van het windpark
en worden controlemetingen uitgevoerd in referentiegebieden op afstand van de windparken. 20, 100
Aan Q7 zullen ook metingen worden verricht, zoals verplicht in de vergunning, maar deze zijn nog
niet gestart of nog niet openbaar beschikbaar.96
4.2.3. Toekomstig beleid
Het Nederlandse windparkenbeleid bevindt zich in een (her)ontwerpsituatie. Het wordt her-
ontworpen binnen het ruimtelijk perspectief Noordzee. In de afgelopen 10 jaar is gebleken dat het
bestaande beleid niet voldoet om de doelstellingen van de overheid te halen. Hierdoor worden er te
weinig parken gerealiseerd en vertrekken geïnteresseerde partijen naar het buitenland om daar hun
plannen uit te voeren.18, 96, 131 Er is veel minder capaciteit windenergie gerealiseerd dan in het begin
van de planning voorzien werd.
Op dit moment is er een realisatie van 500 MW aan windturbines per jaar gepland. Eind 2008 zal
moeten blijken wat de overheid concreet van plan is om de huidige situatie te keren zodat de
ontwikkeling van windparken op zee niet meer gedwarsboomd wordt door langdurende procedures.
Momenteel (juni 2008) zijn het Waterplan en het Ruimtelijk Perspectief Noordzee (RPN) in de maak.
Deze plannen worden door respectievelijk het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) en het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) opgesteld. Voor het
59
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
RPN is een plan van aanpak (PvA) beschikbaar. Als gevolg van dit PvA en berichten in de media zijn in
de Tweede Kamer kamervragen gesteld. In een antwoord hierop van de Staatssecretaris van V&W
wordt het RPN toegelicht.132 In deze brief wordt beschreven dat er windwinningsgebieden moeten
worden aangewezen voor windenergie. Binnen deze windwinningsgebieden heeft windenergie
voorrang boven andere vormen van ruimtegebruik. De kavels in deze gebieden worden één voor één
vrijgegeven. Hieraan wordt een subsidie gekoppeld binnen de Stimuleringsregeling Duurzame
Energie (SDE). Marktpartijen kunnen na openstelling voorstellen voor oprichting en exploitatie van
een windpark indienen. De partij die de subsidie toegewezen krijgt kan een Wbr vergunning voor het
betreffende gebied aanvragen.
Vergunning
Tijdens de overgang naar de nieuwe regeling worden geen Wbr vergunningen meer verstrekt. Er
geldt hierin een uitzondering voor voorstellen waarvan voor 1 april 2008 een startnotitie is ingediend
en daarna voor 28 februari 2009 een vergunningsaanvraag inclusief MER wordt ingediend. Deze
uitzondering is nodig om de doelstelling van 450 MW binnen de huidige kabinetsperiode te
realiseren. Voor deze uitzondering heeft het kabinet op dit moment nog geen subsidie beschikbaar
gesteld.133
Subsidie
In het werkprogramma S&Z wordt een nieuwe subsidieregeling voorgesteld. Deze heet de
Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE). Om in aanmerking te komen voor deze subsidie is
geen Wbr vergunning nodig. De overheid stelt periodiek windwinningsgebieden open waarop men
kan inschrijven. Ook hierbij geldt een tenderregeling, dus het ‘beste plan’ krijgt recht op de
subsidie.133 Op dit moment zijn de criteria op basis waarvan het ‘beste plan’ gekozen wordt nog niet
bekend. Pas na toewijzing van de subsidie kan een vergunning aangevraagd worden. Het voordeel
van deze regeling is dat er geen hoge kosten gemaakt hoeven worden voordat duidelijk is of de
subsidie toegewezen wordt. Alleen partijen die de subsidie ontvangen hoeven een MER te schrijven.
De SDE zal ook van de MEP verschillen in dat de subsidie meegroeit (of krimpt) met de marktwerking.
Zijn de kosten hoger dan is de subsidie hoger, omgekeerd is ook het geval. Dit heeft als voordeel dat
een techniek in de loop van de subsidieduur volwassen kan worden en uiteindelijk zonder subsidie
winstgevend kan worden. Hierdoor komen de subsidiegelden beschikbaar voor andere technieken
die nog niet rendabel te exploiteren zijn. 124, 125, 132, 133
De SDE is sinds 1 april 2008 opengesteld voor zonne-energie. In het huidige loopjaar zit er nog geen
budget in voor windenergie. Hoeveel er uiteindelijk in komt te zitten om windenergie te subsidiëren
zal in 2009 blijken.124, 125, 132
Toekomstige parken?
Bij opening van de inschrijving op gebieden voor windparken in 2005 is er een groot aantal
startnotities ingediend. Op 21 april 2008, de datum van de meest recente aanvraag, waren er totaal
77 startnotities ingediend.17 Voor 15 initiatieven is een vergunning aangevraagd, 3 hiervan zijn
afgewezen, een aantal wordt verder behandeld en voor 3 zijn op 18 februari 2008 de
ontwerpbesluiten bekendgemaakt. Hierin stond dat de vergunning niet toegekend werd vanwege
scheepvaartveiligheid.17, 18
60
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Door nieuwe plannen van Kabinet Balkenende III is nu onduidelijk hoe het af zal lopen met de nog
niet ingediende vergunningen. De partijen die voor 1 april een startnotitie ingediend hebben krijgen
tot 28 februari 2009 de tijd om een vergunning aan te vragen. Daarna is de toekomst niet duidelijk.
De nieuwe subsidieregeling voor windenergie en toewijzing van windwingebieden moet nog
uitgewerkt worden en is in alleen in grote lijnen bekendgemaakt. Hoe de overheid de 450 MW in
deze kabinetsperiode wil realiseren is ook nog niet duidelijk.
4.3. Het windparkbeleid van Stichting De Noordzee
SDN heeft onder andere als doel zoveel mogelijk kennis te verzamelen om de effecten van
windparken op het ecosysteem te kunnen voorspellen. SDN beoogt hiermee de beleidsvorming met
betrekking tot windparken op zee te beïnvloeden op een goed onderbouwde manier.
Op dit moment is de boodschap van SDN vooral gebaseerd op het voorzorgsbeginsel: geen
windparken op bepaalde plaatsen omdat we de effecten op het ecosysteem niet goed kennen.
In lijn met het voorzorgsbeginsel wil SDN dat in gebieden met bijzondere ecologische waarden geen
windparken geplaatst worden. SDN wil verder graag dat er meer en beter onderzoek uitgevoerd
wordt in de huidige en toekomstige windparken. In 2005 is binnen SDN een studie uitgevoerd naar
windparken en de ecologische effecten hiervan. Op basis hiervan is, volgens het voorzorgsbeginsel,
een kaart opgesteld waarop SDN gebieden voorstelt waar windparken gerealiseerd kunnen worden
met het kleinste risico op negatieve effecten (§ 5.2.2).
4.3.1. SDN beleid naar de overheid
SDN houdt in haar werk de ontwikkelingen van windparken op de Noordzee in de gaten. Door onder
andere deelname aan de klankbordgroep voor het OWEZ (§ 1.4.3) probeert de stichting invloed uit te
oefenen op het onderzoek. Binnen SDN wordt het overheidsbeleid met betrekking tot de Noordzee
voortdurend geëvalueerd. SDN heeft dit ondergebracht in verschillende afdelingen.
Windparkenbeleid valt binnen SDN onder de afdeling ruimtelijke ordening en mariene ecologie. Hier
wordt sinds de eerste plannen voor windenergie op zee eind jaren ’90 het beleid geëvalueerd. Hierbij
is volgens SDN gebleken dat in het Nederlandse windparkenbeleid niet voldoende rekening met
natuurbescherming gehouden wordt. Natuur is tot op heden geen meegewogen factor geweest in de
bepaling van locaties voor windparken. Dit is in de ogen van SDN een ernstig probleem. Daarnaast is
het systeem van vergunning- en subsidieverlening niet in orde. Het systeem is volgens SDN
ondoorzichtig en onzeker voor potentiële ontwikkelaars van windparken.18
SDN brengt al langer de boodschap naar buiten dat het beleid faalt op bovenstaande punten en dat
andere regelingen gewenst zijn. SDN staat een beleid voor waarbij aanwijzing van voorkeursgebieden
plaatsvindt en de overheid een strategisch m.e.r. uitvoert. Dan zou er volgens een tenderregeling
ingeschreven kunnen worden op de betreffende gebieden. 18
Het doel van een strategisch m.e.r. (strategische milieubeoordeling) is om al tijdens de voorbereiding
de milieueffecten van plannen en programma's in beeld te krijgen.134 Dit heeft als voordeel dat al
tijdens de planfase geanticipeerd kan worden op problemen en dat niet iedere partij die windparken
wil ontwikkelen apart een m.e.r. hoeft uit te voeren.
61
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Door het uitbrengen van informatiefolders en organiseren van symposia over windparken en
ecologische effecten ervan probeert SDN beleidsmakers bij verschillende ministeries te informeren.
SDN zit ook in werkateliers die de overheid organiseert voor de formulering van het RPN. SDN heeft
hierin een kans door invloed uit te oefenen op de bepaling van de ruimtelijke indeling van de
Noordzee in de komende jaren. Hierbij zou onder invloed van SDN meer rekening gehouden kunnen
worden met effecten op de zeenatuur. Een zwakte in het beleid van SDN naar de overheid toe is dat
er weinig concrete onderzoeksgegevens zijn waarmee SDN haar boodschap kan versterken.
4.3.2. SDN beleid richting de maatschappij
SDN wil haar boodschap graag vormen met wetenschappelijke onderbouwing op een
maatschappelijk inpasbare manier. Puur op basis van het voorzorgsbeginsel zou Stichting De
Noordzee tegenstander kunnen zijn van windenergie op zee. SDN is echter niet tegen de komst van
windparken op zee, omdat ingezien wordt dat er een maatschappelijk belang is om de uitstoot van
CO2 te verminderen. Omdat de toename van hernieuwbare energiebronnen in de ogen van SDN een
positieve ontwikkeling is, is SDN vóór plaatsing van windparken in zee. SDN vindt het wel van belang
dat dit stapsgewijs gebeurt met voortdurende evaluatie van de effecten op het ecosysteem. Ook
brengt SDN naar voren dat plaatsing zou moeten gebeuren in gebieden waar de kans op negatieve
effecten het kleinst is (§ 5.2.3).18
SDN heeft interactie met stakeholders door intensieve samenwerking met diverse partijen. SDN
organiseert bijvoorbeeld symposia over windenergie met workshops voor stakeholders zoals
windenergieproducenten, fabrikanten van windturbines, energiebedrijven, onderzoekers van onder
andere Imares, NIOZ en overheden.135, 136 SDN neemt deel aan de klankbordgroep OWEZ en heeft
directe contacten met windparkexploitanten, beleidsmakers en onderzoekers.
Deze maatschappelijke interactie is een sterkte in het beleid van SDN. De manier waarop contact
gezocht wordt met stakeholders in open debat brengt de problemen die SDN ziet in de openheid. Dit
lokt reacties uit van stakeholders. Hierdoor heeft SDN een goed beeld van wat er op
natuurbeschermingsgebied haalbaar is. Deze methode past binnen de strategie van SDN. In haar
doelstellingen staat dat SDN rekening houdt met de maatschappelijke betekenis van activiteiten.24
62
Beleid windparken op zee |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
63
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
5. LOCATIEKEUZE
Binnen SDN worden afwegingen gemaakt over locaties voor windparken op zee. Op dit moment
heeft SDN een visie over optimale locaties voor windparken waarbij de effecten zo klein mogelijk zijn
(§ 5.2.3.) In dit hoofdstuk worden deze locaties geëvalueerd.
Voor het onderbouwen van een locatiekeuze is het noodzakelijk om de effecten van het sluiten van
gebieden en de effecten van windparken samen te voegen. Hierdoor ontstaat een beeld van de
totaaleffecten van een windpark op vis en bodemfauna.
Helaas is het onderzoek naar de effecten van windturbines alleen voor korte termijn gedaan. Alleen
effecten van windparken binnen de eerste jaren na aanleg zijn onderzocht. Onderzoek naar (lange
termijn) effecten van gesloten gebieden op de schaal van een windpark zijn wel gedaan. Hieruit is
gebleken dat een gesloten gebied een positief effect kan hebben op bodemfauna. Door afwezigheid
van (met name boomkor-) visserij krijgen langlevende en/of kwetsbare bodemsoorten kans zich te
herstellen (Hoofdstuk 2).
Op basis van de huidige gegevens over korte termijn kunnen geen harde uitspraken over effecten op
lange termijn gedaan worden. Over de effecten op korte termijn zijn wel beperkte gegevens bekend.
Met behulp van deze gegevens wordt in § 5.1 een overzicht gegeven van de mogelijke effecten die
een windpark heeft op vis en bodemfauna. De gevonden gegevens uit onderzoek en potentiële
effecten van windparken op vis en bodemfauna worden gebruikt in het advies over voorkeurslocaties
op de Noordzee (§ 5.2).
5.1. Potentiële effecten
5.1.1. Benthos
Uit het onderzoek naar effecten van het windpark op vis en epifauna in Yttre Stengrund en
Utgrunden78 is gebleken dat het mogelijk is dat de mosselen van de palen en op de
erosiebescherming zich verspreiden over de bodem rond de masten. In Horns Rev werden soorten
gevonden die leefden op losgeraakte mosselen in het zand. In Horns Rev ontstonden geen
mosselbanken. Dit werd verklaard door de aanwezigheid van zeesterren die de mosselen beperkten
in hun uitbreiding.
Binnen het OWEZ windpark werden na 1 jaar zeer grote hoeveelheden mosselen aangetroffen op de
masten. De mosselen groeiden tot 10 meter onder het wateroppervlak. De onderzoekers verwachten
dat deze begroeiing zich door zal zetten tot de bodem. De verwachting is dat Zeesterren de verdere
groei van mosselen tot de bodem niet voorkomen.
De mogelijkheid van verspreiding over de bodem is hierbij niet uit te sluiten. Het is niet bekend of
mosselbanken van nature voorkwamen in de Noordzee. Op dit moment zijn zij niet aanwezig.
Mogelijkerwijs waren mosselbanken voor de komst van bodemberoerende visserij in delen van de
Noordzee aanwezig.137 Mogelijk hebben mosselen hard substraat in contact met het wateroppervlak
nodig om zich te kunnen vestigen. Dit kan de reden zijn dat ze momenteel niet voorkomen op
scheepswrakken in de Noordzee.106
64
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Omdat niet duidelijk is of mosselbanken vóór de bodemvisserij aanwezig waren worden mosselen in
dit rapport aangemerkt als onnatuurlijk voor de Noordzeebodem.
Hard substraat op zich is niet nieuw voor de Noordzee. Voor alles opgevist werd in de 19e en begin
20ste eeuw was 20.000 km2 in de Noordzee bedekt met oesterbanken. Dit waren de Centrale
Oestergronden. Verder waren er de Texelse Stenen en grote grindbanken. Op dit moment zijn
daarvan alleen de grindbanken nog over. 106, 139-141
De van origine aanwezige oesterbanken zijn terug te zien in een kaart van de Noordzee uit 1883
(Figuur 28).138 Daarbij ging het om banken van de Gewone oester (Ostrea edulis), ook wel platte
oester genoemd. Deze is in Nederland echter bijna uitgestorven als gevolg van infecties in de jaren
’60 en later.142 Inmiddels is de Gewone oester vervangen door de Japanse oester. Deze exoot heeft in
Figuur 28: Bodemkaart Noordzee 1883138, 139
Legenda van boven naar beneden: Oesters; Zand fijn en grof; Modder en slib; Klei, witte, blauwe en zwarte;
Stenen en rotsen; Grof veen
65
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
de afgelopen jaren op veel plaatsen ook de niche van de Mossel ingenomen.143 De Japanse Oester is
in 1964 ingevoerd nadat de kweek van inheemse oesters ingestort was. Tot 1975 was deze oester
alleen in kwekerijen te vinden. Na warme zomers in 1975 heeft deze oester zich kunnen verspreiden
langs de gehele Nederlandse kust.142
Op dit moment werd de Japanse Oester slechts in kleine hoeveelheden aangetroffen op de masten in
het OWEZ. Het is onduidelijk waarom de masten vooral begroeid zijn met mosselen en niet met
Japanse oesters.
Potentieel zijn de Japanse oesters een grotere bedreiging voor het zand-ecosysteem dan mosselen
omdat zij sneller en groter groeien.144 Japanse oesters zijn waarschijnlijk geen onderdeel van de
voedselketen. Vogels eten de Japanse oester niet en er zijn bijna geen natuurlijke vijanden van de
oester in de Noordzee.145 Mogelijk dienen Japanse oesters als larve als voedsel voor andere
organismen106 maar hier is geen gepubliceerd onderzoek naar gevonden in voorliggende studie.146
Mochten de Japanse oesters zich vanuit de masten kunnen vestigen op het zand dan is de kans op
een volledige begroeiing van de windparkbodem aanwezig. Japanse Oesters werden in de
Oosterschelde aangetroffen tot een diepte van 30 meter.147 Toename van mosselen zou nog extra
voedsel kunnen bieden voor bepaalde diersoorten. Bij introductie van de Japanse oester op het
zandbed wordt alleen de natuurlijke soortensamenstelling verstoord en komt er geen natuurlijk of
oorspronkelijk ecosysteem voor terug.
Naast verspreiding van hard substraat organismen naar de bodem die concurreren om ruimte met
bodemorganismen, zijn er nog andere potentiële effecten van windparken op bodemfauna aan te
wijzen. Het is mogelijk dat er competitie voor voedsel plaats gaat vinden tussen organismen op de
masten en in de bodem. Hierdoor kunnen bodemorganismen benadeeld worden in hun ontwikkeling.
Mogelijk kunnen predatoren van bodemfauna zich ook makkelijker handhaven in het hard substraat
ecosysteem dan op alleen zandbodem.
Verder zou het mogelijk zijn dat de zandbodem in het park verandert door stromingsverandering. In
een model van het Q7 windpark gemaakt door van der Veen e.a. (2007) werd voorspeld dat het
zandbed in Q7-WP in de loop van 213 jaar zou veranderen waardoor het 20 cm zou dalen.148 Over de
leeftijd van een windpark (20 jaar) is dit 2 cm (uitgaande van een lineair verloop). Dit effect is
minimaal te noemen. Hoogstwaarschijnlijk heeft de verandering van de morfologie van het zandbed
dus geen merkbare invloed op de soortsamenstelling van de bodemdieren.
5.1.2. Vis
De onderzoeken naar directe effecten van windparken op vis zijn beperkt (§ 3.4.2). Het weinige
onderzoek dat is uitgevoerd geeft geen meetbare effecten weer. De resultaten die wel aanwijzingen
naar effecten geven zijn ofwel incidenteel, of onduidelijk gerapporteerd. Voor vis valt hierdoor
weinig concreets te concluderen.
Potentiële effecten op vis in windparken zijn wel aan te wijzen. Met name het geluid dat de turbines
produceren kan een afschrikkend effect hebben op vissen. Dit is niet specifiek onderzocht, maar er
zijn wel aanwijzingen in het onderzoek in Nysted.91 Hier ‘schrokken’ de vissen tijdens het veranderen
van versnelling door de windturbine. Helaas is binnen dit onderzoek niets gedaan met de data over
aanwezigheid van vissen tijdens verschillende windsnelheden. Dit had interessante informatie
kunnen bieden over dichtheden van vis bij verschillende intensiteitniveaus van onderwatergeluid. In
66
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
het 2e jaar van hetzelfde onderzoek zijn de metingen nabij de masten niet herhaald. Hierna is het
onderzoek afgesloten.
In het OWEZ wordt momenteel een nieuw onderzoek gestart dat veel duidelijk zou kunnen maken
over de effecten op vis. Kabeljauw zal voorzien worden van zenders en de aanwezigheid van de
Kabeljauwen wordt gemeten tijdens verschillende geluidsintensiteiten van de turbines. Hiermee kan
aangetoond worden of de vissen afgeschrikt worden door het geluid (§ 3.5.2).
Er wordt beweerd dat windparken refugia zijn voor vis. 18-21 Dit is niet te onderbouwen met kennis uit
het wetenschappelijk onderzoek dat is uitgevoerd binnen windparken in Europa.
Een windpark zou potentieel een refugium kunnen zijn, als er geen afschikkend effect is door geluid
uit de windturbines. Dit afschrikkende effect is niet aangetoond, maar ook niet weerlegd. Als het
afschrikkende effect afwezig zou zijn, zou de aanwezigheid van het harde substraat een
aantrekkende kracht op vis kunnen hebben. Maar ook met aanwezigheid van een afschrikkend effect
zou het park een aantrekkend effect op vis kunnen hebben. Wanneer bijvoorbeeld gewenning
optreedt, of de voordelen van extra voedsel rond de masten opwegen tegen het nadeel van geluid.
Dit alles is op dit moment niet bekend. Meer onderzoek is nodig om hier duidelijkheid in te
scheppen.
Vooralsnog is het verstandig om voorzichtig om te springen met uitspraken over effecten van
windparken op vis. Er zijn geen wetenschappelijke bewijzen voor of tegen de refugiumfunctie van
een windpark.
67
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
5.2. Voorkeurslocaties toekomstige windparken
In dit deel wordt een overzichtskaart beschreven waarop staat aangegeven welke gebieden volgens
SDN de voorkeur hebben voor ontwikkeling van windenergie. Deze kaart is gebaseerd op een studie
uit 2005, geactualiseerd met kennis uit dit rapport en met aanpassing van de door SDN gewenste
beschermde gebieden.
Door het ontbreken van lange termijn gegevens is de kaart bijna hetzelfde als de kaart uit 2005, met
toevoeging van de potentiële beschermde gebieden. Deze kaart is gebaseerd op een verkennend
onderzoek waarin weinig concrete resultaten gevonden werden. Daarom wordt vooral geadviseerd
vanuit het voorzorgsbeginsel. Ook adviezen over afmeting van windparken worden gedaan vanuit
het voorzorgsbeginsel.
In de toekomst zal meer en langduriger onderzoek plaats moeten vinden om een kaart te kunnen
ontwikkelen die gebaseerd is op feitelijke effecten. Er zou een kaart vanuit de overheid opgesteld
kunnen worden op basis van gegevens over de huidige verdeling van benthos en vissoorten op het
NCP. Deze kaart kan dan gebruikt worden bij de aanwijzing van windparken op zee.
5.2.1. Effectstudie windparken 2005
In 2005 is er door SDN een
overzichtskaart gemaakt waarin effecten
op vogels en zeezoogdieren zijn
meegewogen.5 Ook
scheepvaartveiligheid is deels
meegenomen in deze kaart. Destijds is
het effect op bodemdieren en vis niet
meegenomen omdat hiervoor te weinig
gegevens beschikbaar waren. In deze
overzichtskaart zijn verschillende zones
aangegeven. SDN adviseerde hierin om
windenergie op basis van het
voorzorgsbeginsel alleen op bepaalde
(groene) locaties te realiseren. Deze
kaart is gebaseerd op een verkennende,
indicatieve studie door Marx (2005)
(Figuur 29).5, 149
Op dit moment is de hoeveelheid kennis
over effecten op vis en bodemfauna ten
opzichte van 2005 niet veel veranderd.
De onderzoeken waarvan nu resultaten
beschikbaar zijn, zijn slechts voor korte
termijn uitgevoerd (§ 3.4). De
onderzoeken naar vis geven weinig
nieuwe inzichten. Wanneer de
Figuur 29: Geschiktheidskaart windenergie uit 2005149
68
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
potentiële effecten worden meegewogen voldoet de in 2005 opgestelde kaart ook voor vis en
benthos.
De scheepvaartroutes en ankergebieden (Figuur 24 A) en de defensierestrictiegebieden (Figuur 24 B)
zijn op deze kaart (Figuur 29) niet als uitsluitinggebied meegenomen. Destijds is de kaart
geproduceerd om een toevoeging te geven aan andere kaarten waarop natuur niet vermeld werd.
Inmiddels is er binnen SDN een verandering van inzicht geweest over gewenste beschermde
gebieden op zee. Zowel de scheepvaart, defensie en zandwinningsgebieden als de nieuwe gewenste
beschermde gebieden worden in het advies van dit rapport meegenomen.
5.2.2. Beschermde gebieden op zee
In 2008 heeft SDN een vernieuwde kaart uitgebracht waarop is aangeven welke gebieden volgens
SDN en 6 andere natuur- en milieuorganisaties aangewezen zouden moeten worden als beschermd
gebied.45 Deze gebieden voldoen aan de criteria van Natura 2000 en/of OSPAR om als beschermd
gebied aangewezen te worden. In deze overzichtskaart (Figuur 30) worden meer gebieden genoemd
dan de Nota Ruimte voorstelt. Het gaat hierbij om de gebieden Doggersbank, Friese Front,
Klaverbank (alle drie genoemd in de Nota Ruimte en IBN2015) en Centrale Oestergronden (wel
genoemd in Nota Ruimte maar niet voorgesteld in IBN2015). Daarnaast gaat het om de gebieden
Gasfonteinen, Borkumse Stenen, Bruine Bank, Noordkrompgebied, Zeeuwse banken en binnen de 12
mijlszone de Kustzee. SDN wil graag dat deze gebieden door de Nederlandse overheid aangewezen
worden als beschermd omdat de overheid dit binnen OSPAR en Nature 2000 toegezegd heeft.
Figuur 30: Gewenste beschermde gebieden op zee
45
69
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
5.2.3. Kanskaart windenergie
De gewenste beschermde gebieden uit § 5.2.2 worden in de toekomst mogelijk aangewezen als
beschermd gebied. Omdat dit binnen SDN gewenst is, worden deze gebieden meegenomen in de
keuze van gebieden voor windenergie. Daarom is de kaart uit 2005 aangepast met extra
uitsluitingsgebieden op de plaatsen waar de gewenste beschermde gebieden zich bevinden. Deze
kaart (Figuur 31) is onlangs binnen SDN aangepast als onderdeel van een beurspresentatie en
website-dossier over windenergie. Omdat de kaart al in gebruik is in deze vorm wordt hier binnen dit
rapport mee verder gewerkt.
Figuur 31: Kanskaart voor windparken
150
In de kaart die SDN momenteel hanteert (Figuur 31) zijn de scheepvaart en
defensierestrictiegebieden niet uitgesloten voor windparken. In deze gebieden is het echter
verboden windparken te realiseren (§ 4.1.2). Verdere verboden gebied is het gebied dat is
gereserveerd voor beton- en metselzandwinning in het zuiden van de EEZ. Hierdoor geeft de kaart
een vertekend beeld van de mogelijkheden met minimale natuureffecten. Op bepaalde locaties zijn
de potentiële effecten weliswaar minimaal, maar is het wettelijk niet toegestaan windparken te
bouwen. In werkelijkheid zijn er minder haalbare locaties in ‘groene’ gebieden dan de kaart
weergeeft.
70
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
De huidige kaart (Figuur 31) kan aangepast worden waarbij deze gebieden uitgezonderd worden.
Ook rond productieplatforms, leidingen en kabels mag niet gebouwd worden. Deze worden in de
aangepaste kaart echter niet meegenomen. Om leidingen en kabels op de kaart weer te geven zou
de kaart meer detail moeten hebben. Aangezien het een indicatieve kaart betreft met een zeer grove
indeling brengt vergroting van detail geen extra informatieve waarde met zich mee. Er zou zelfs een
foutief idee van gedetailleerdheid kunnen ontstaan bij gebruikers van de kaart. Daarnaast blijkt uit
de overzichtskaart voor initiatieven dat windparken naast leidingen aangelegd kunnen worden zodat
ze buiten de veiligheidszones geplaatst zijn. Hierdoor zijn leidingen en windparken dus
combineerbaar mits er rekening wordt gehouden met afstand tot de leidingen vanaf de
windparkgrens. Door de uitgesloten gebieden over de kaart uit Figuur 31 te leggen ontstaat een kaart
waarbij duidelijk wordt welke gebieden zowel wettelijk als natuurbeschermend de beste keuze zijn
(Figuur 32).
Figuur 32: Kanskaart windenergie met toevoeging van scheepvaart- beton en metselzand en
defensierestrictiegebieden
Beperkingen
Deze kaart is een indicatieve weergave van gebieden en kan niet gebruikt worden om exacte locaties
aan te wijzen. De indeling van de kaart is hiervoor te grof. Dit komt doordat er geen harde gegevens
71
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
zijn over effecten van windparken. Bovendien is er gebruik gemaakt van gepubliceerde data die niet
erg nauwkeurig zijn. Daarom is het niet zinvol om een kaart met veel detail te maken. Het doel is de
natuur mee te laten wegen bij planning van windparken zodat de locatiekeuze niet alleen door
economische belangen bepaald wordt.
Economische belangen zijn in deze studie niet meegewogen. Het is mogelijk dat economische
belangen dermate zwaar wegen dat planning van parken in groene gebieden niet haalbaar is. In dit
geval wil SDN graag dat er uitgeweken wordt naar alternatieve locaties in de tweede keuze gebieden
(oranje).
De kaart zou echter wel gebruikt kunnen worden om gebieden voor windparken aan te wijzen op
locaties waar het wettelijk mogelijk is en het beste voor de natuur. Deze locaties blijken er op het
NCP voldoende te zijn in verhouding met de ruimte die windparken innemen (§5.2.4).
Wanneer de kanskaart met scheepvaart en defensierestrictiegebieden inbegrepen naast de kaart
voor initiatieven voor windparken (Figuur 26) gelegd wordt valt op dat er slechts enkele initiatieven
in een groene zone liggen. Het gaat hierbij om de initiatieven in het noordoosten van de EEZ, ten
noorden van het grote defensierestrictiegebied.
5.2.4. Afmetingen windparken
De grootte van een windpark zou invloed kunnen hebben
op de effecten die het heeft op vis en bodemfauna. Om de
overheidsdoelstellingen van 6.000 MW te halen is minimaal
een totaaloppervlakte nodig die gelijkstaat aan een vierkant
van 31x31 km, ongeveer 1.000 km2 (Figuur 33).151 In één
groot windpark zou er dus een voor visserij gesloten gebied
van 1.000 km2 ontstaan. Wanneer kleinere windparken
verspreid op het NCP gerealiseerd worden zijn er meerdere
kleinere gesloten gebieden. Hoe groot zou een gebied
moeten zijn om aanwezige positieve effecten van sluiting
optimaal te benutten?
In het onderzoek naar de effecten van boomkorvisserij en
het afwezig zijn daarvan rond een productieplatform, bleek
dat er meer langlevende schelpdieren voorkwamen in het
onbeviste gebied. Hieruit bleek dat positieve effecten van
sluiting voor visserij op het NCP al kunnen ontstaan in een
cirkel van slechts 1.000 m doorsnede (0,8 km2).36 Een
dergelijk gebied zou al kunnen ontstaan rond één
windturbine.
De studie naar de sluiting van gebieden voor visserij (§
2.1.4) stelde dat voor sessiel benthos een gebied van 100 km2 voldoende bescherming zou bieden.
Voor beperkt migrerend benthos werd ±2.500 km2 voorgesteld en voor beperkt migrerende
vissoorten zou ±10.000 km2 voldoende zijn.43
Figuur 33: verhouding oppervlakte windparken
(1.000 km2) ten opzichte van NCP
151
72
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
2.500 en 10.000 km2 zijn buiten bereik van het potentiële oppervlak van windparken op het NCP.
6.000 MW aan windturbines gebruikt immers maximaal 1.000 km2. Voor sessiel benthos is de invloed
van afsluiting ook volgens deze studie positief, mits er één groot windpark of meerdere kleinere van
minimaal 100 km2 per stuk worden aangelegd.
Deze positieve effecten kunnen teniet gedaan worden als er verspreiding plaatsvindt van hard
substraat organismen naar de bodem die competitie aangaan met de zandfauna.
Voor vispopulaties is geen bewijs gevonden dat gebieden op de schaal van windparken bijdragen aan
het herstel ervan. Het is bovendien nodig om eerst te bepalen of vis wel of niet verjaagd wordt door
windparken.
Om versnelde introductie van exoten op het NCP te voorkomen zouden er zo min mogelijk stepping
stones152 aanwezig moeten zijn. Het stepping stone effect zorgt dat organismen die oorspronkelijk
beperkt werden door een barrière, dankzij eilandjes (stepping stones, stapstenen) in die barrière
toch de oversteek kunnen maken. Bijvoorbeeld hard substraat organismen kunnen via windparken
de Noordzee oversteken waar dit eerst niet mogelijk was of langer duurde.153, 154 Het toevoegen van
meerdere kleine windparken versterkt het mogelijke stepping stone effect meer dan wanneer er één
groot park gebouwd zou worden.
Dit argument is echter niet erg sterk omdat de bodem van het NCP bezaaid ligt met scheepswrakken
die ook hard substraat bieden. Scheepswrakken verschillen wel van windparken omdat zij geen hard
substraat aan het wateroppervlak hebben. Hierdoor zijn er op wrakken bijvoorbeeld geen
mosselbanken te vinden.106 In hoeverre windparken bijdragen aan de introductie of verspreiding van
exoten is niet duidelijk.154
Vanuit het voorzorgsbeginsel beschouwd is de potentiële verspreiding van hard substraat
organismen naar de zandbodem een reden om één groot park aan te leggen. Hierdoor wordt, indien
de bodem bedekt gaat worden met Mosselen of Japanse oesters, slechts een beperkt gebied
beïnvloedt. In hoeverre dit effect werkelijk aanwezig is in windparken op het NCP is niet duidelijk.137
Indien vissen windparken gebruiken als refugium zou het zinvol kunnen zijn om meerdere kleine
windparken op verschillende locaties op het NCP te realiseren. Bijvoorbeeld door de parken op
kraamkamergebieden te bouwen zouden jonge vissen beschermd kunnen worden. Er zou zelfs zoveel
mogelijk ruimte door windparken benut kunnen worden door turbines zover mogelijk uit elkaar te
zetten om zo groot mogelijke voor visserij gesloten gebieden te creëren. Hierbij dient echter ook
rekening gehouden te worden met (tijdelijke) effecten van aanleg van een windpark op het
ecosysteem. Effecten van aanleg van een windpark zijn binnen dit rapport niet behandeld. Bij
effecten van aanleg kan gedacht worden aan geluidsschade aan vissen door heiwerkzaamheden en
vertroebeling van het water waardoor organismen (bijvoorbeeld jonge vis) verstoord kunnen
worden. Wanneer ook hier het voorzorgsbeginsel wordt toegepast, zouden windparken om deze
redenen niet op kraamkamergebieden geplaatst moeten worden. Indien ze toch gebouwd worden op
deze gebieden dan bij voorkeur in perioden waarin de fauna het minst gevoelig is voor verstoringen.
Een windpark zou ook een afschrikkend effect kunnen hebben op vis door geluidsverstoring. In dat
geval kan het beter zijn één groot park aan te leggen om de invloed van het park te beperken tot een
gebied waar dit effect het kleinst is.
73
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Op basis van de huidige kennis is het niet mogelijk een goed onderbouwd advies te formuleren over
afmetingen van windparken. Op basis van het voorzorgsbeginsel is één groot park waarschijnlijk de
beste oplossing om de mogelijke effecten te beperken tot één gebied. Eén groot windwingebied past
ook bij de wensen van andere bij windenergiebetrokken partijen.50
Het is nodig meer onderzoek te doen naar de effecten van de parken op vis. Ook de mogelijke
verspreiding van hard substraat organismen over de bodem en introductie van exoten moet verder
onderzocht worden. Wanneer daarover meer bekend is kunnen uitspraken over afmetingen van
windparken onderbouwd worden.
5.3. Toekomst
Sinds 2005 is er niet veel veranderd in de kennis over de lange termijn effecten van windparken op
vis en bodemfauna. Deze zijn namelijk nog steeds onbekend. Alleen korte termijn (enkele jaren) is
onderzocht. Het is voor de toekomst belangrijk om naast korte termijn ook lange termijn onderzoek
te plannen. Daarnaast is het noodzakelijk de onderzoeken meer te coördineren om zo onderling goed
vergelijkbare resultaten te produceren.
5.3.1. Huidig onderzoek verlengen
In het OWEZ vindt op dit moment alleen onderzoek plaats wat tot een maximum van 5 jaar na aanleg
uitgevoerd zal worden.20, 103-105 Om in de toekomst een kaart te kunnen produceren waarop lange
termijn effecten meegewogen worden, is het nodig om lange termijn gegevens te gebruiken. Met het
huidige onderzoek in het OWEZ zal het nooit mogelijk worden om lange termijn effecten mee te
wegen in besluiten over windenergie op zee. Het is daarom noodzakelijk om het voorgeschreven
onderzoek te verlengen naar de lange termijn. Het onderzoek naar epifauna op masten zou ook
uitgevoerd moeten worden na bijvoorbeeld 10, 15 en 20 jaar. Hierbij kan dan onderzocht worden of
de bodem rond de turbines ook begroeid raakt met organismen die normaal op hard substraat
voorkomen. Aan de hand hiervan kan kennis opgebouwd worden om projecten op zee in de verre
toekomst op locaties met de minste negatieve effecten te realiseren. Het gaat hierbij niet alleen om
projecten met windenergie. Er zijn energietechnieken die op dit moment in de kinderschoenen staan
maar in de toekomst mogelijkerwijs wel op het NCP uitgevoerd zullen worden. Hierbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan getijdenenergie en energieopslag op eilanden in zee. Deze
technieken komen regelmatig in het nieuws als mogelijkheden om de Nederlandse energiemix te
verduurzamen. Hierdoor kan een nog sterker effect ontstaan dan van 6.000 MW wind-op-zee alleen.
Het onderzoek dat net gestart is naar aanwezigheid van vis in het OWEZ met behulp van
transponders heeft veel potentie omdat aanwezigheid van vis gekoppeld kan worden aan activiteit
van de windturbines. Ook dit onderzoek is gepland voor korte termijn. Ondanks dit kan dit nieuwe
inzichten bieden in het effect van geluid van windturbines op vis. Dit onderzoek kan mogelijk een
antwoord geven op de vraag of een windpark een refugiumfunctie voor vis heeft.
Ook dit onderzoek zou over een langere termijn gedaan moeten worden. Mocht het op korte termijn
zo zijn dat vissen afgeschrikt worden door de turbines, dan kan het park op lange termijn alsnog een
aantrekkende werking hebben. Mogelijkerwijs treedt er gewenning op bij vissen. Misschien vindt er
74
Locatiekeuze |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
een trade-off plaats tussen het afschrikkende effect en het toenemen van de biomassa in het park.
Anderzijds kan het zijn dat het windpark gedurende 20 jaar verstorende effecten heeft op de
vispopulatie in de directe omgeving. Niets van dit alles is momenteel zeker. Zonder lange termijn
onderzoek zal dit onzeker blijven.
5.3.2. Nieuw onderzoek coördineren
Op dit moment is er tussen onderzoeken aan windparken in verschillende landen weinig consistentie
te ontdekken. De onderzoeken die in de toekomstig aan te leggen windparken worden uitgevoerd,
zouden volgens een bepaalde standaard uitgevoerd moeten worden. Hierbij kan gedacht worden aan
het stellen van onderzoeksvragen die bij elk nieuw windpark beantwoord worden. Hierdoor ontstaat
er een overzicht van de effecten op verschillende locaties, waarbij de gegevens onderling beter te
vergelijken zijn dan nu mogelijk is. Het zou zinvol kunnen zijn om hier op Europees niveau een
invulling aan te geven. Met name vergelijking met onderzoeken aan toekomstige windparken in de
Duitse, Deense, Noorse en Britse Noordzee zou interessant kunnen zijn voor de Nederlandse situatie.
Hoe dit exact vorm gegeven zou moeten worden en welke onderzoeksvragen en –methoden
gehanteerd zouden moeten worden is in dit rapport niet verder uitgewerkt.
75
Discussie, conclusie en advies |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
6. DISCUSSIE, CONCLUSIE EN ADVIES
6.1. Discussie resultaten
Algemeen kan gesteld worden dat er weinig bekend is over effecten van windparken op vis en
benthos (§ 3.4). Veel gevonden veranderingen na aanleg van windparken vielen binnen de
natuurlijke variatie van het ecosysteem. Bekende effecten zijn slechts voorspelbaar over korte
termijn. Over effecten op termijn van de levensduur van een windpark (20 jaar) is niets bekend. Er
zijn wel veel effecten mogelijk, zowel op korte als lange termijn. Helaas zijn er op dit moment te
weinig gegevens uit onderzoek om goed te voorspellen of deze potentiële effecten zullen ontstaan in
een windpark op het NCP.
6.1.1. Benthos
Op schaal van een windpark zijn de gemeten effecten op benthos minimaal. Door grote natuurlijke
variatie van mariene ecosystemen zijn gevonden veranderingen in benthos niet toe te wijzen aan
windparken als veroorzaker. Windparken op het NCP worden op zandbodem geplaatst. Door
veranderingen van het substraat (van zacht zand naar hard steen en metaal) verandert lokaal het
zand-ecosysteem naar een rots-ecosysteem. In het OWEZ is dit momenteel het enige gemeten effect
van het harde substraat op het zand-ecosysteem. In windparken in de Oostzee en op het Deens
continentaal plat zijn verspreidingen van het rotsecosysteem naar de zandbodem gevonden. Het is
onduidelijk of dit in windparken op het NCP ook zal gebeuren. Potentieel is dit effect echter
aanwezig. Omdat onduidelijk is of de Noordzeebodem van origine (voor de bodemvisserij bestond)
deels bestond uit mosselbanken, wordt hier uitgegaan van het zand-ecosysteem als natuurlijk en dus
gewenst systeem.
Door sluiting van windparken voor visserij lijkt er een herstellend effect te zijn voor sessiel benthos.
Voor beperkt migrerend benthos worden geen herstellende effecten verwacht binnen de schaal van
de geplande windparken op het NCP. Het sluiten van gebieden voor visserij kan uiteraard geen
kwaad voor de aanwezige bodemfauna, maar de schaal is te klein om een positief effect te
verwachten.
6.1.2. Vis
De gegevens over effecten van windparken op vis zijn zeer beperkt. Vis kan worden aangetrokken
door het rotsecosysteem op de masten en stenen. Anderzijds kunnen trillingen van de turbines een
afschrikkend effect hebben op vis in de omgeving van het park. Beide effecten zijn niet aangetoond
of weerlegd. In de onderzoeken die uitgevoerd zijn in Deense en Engelse windparken zijn geen
significante effecten van het windpark gevonden.
Het is niet waarschijnlijk dat sluiting van windparken voor visserij direct een herstellend effect op
vispopulaties zal hebben. Hiervoor zijn de afmetingen van geplande windparken te klein. Bij afsluiting
van een park voor visserij zal de visserij die er plaatsvond zich verplaatsen naar buiten het park zodat
visserijdruk in de rest van de Noordzee toeneemt. Positieve effecten van afsluiting van visserij op de
visstand worden pas verwacht bij gebieden groter dan 10.000 km2 voor beperkt migrerende
vissoorten. Voor sterk migrerende vissoorten wordt zelfs bij afsluiting van 25% van de Noordzee geen
76
Discussie, conclusie en advies |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
herstellend effect verwacht.43 Voor vis zal afsluiting van windparken voor visserij naar verwachting
dus geen herstellende effecten hebben op de populatie.
6.2. Discussie onderzoek
Onderzoek aan effecten van windparken is complex. Een marien ecosysteem heeft van nature een
zeer hoge variatie. Aanwezigheid van mobiele organismen wordt bepaald door aan- of afwezigheid
van licht, prooidieren, predatoren, stroming, geluid en door temperatuur, substraattype, doorzicht
van het water, dagnachtritme, seizoenen, getijden, et cetera. Om effecten aan te tonen is het
hierdoor nodig om extreem veel metingen te verrichten waarin al deze factoren geregistreerd zijn.
Als dit niet gebeurt zal een afwijking nooit met voldoende zekerheid toe te wijzen zijn aan
bijvoorbeeld aanwezigheid van windparken.
6.2.1. Buitenlands onderzoek
Het onderzoek naar epifauna op masten en stenen rond turbines lijkt redelijk volledig te zijn. Er zijn
veel metingen gedaan, epifauna is niet of beperkt mobiel en varieert weinig binnen korte tijd.71
Tussen verschillende seizoenen en jaren zijn wel verschillen te verwachten.106 Dit onderzoek is
slechts voor periodes van maximaal 3 jaar uitgevoerd en is dus alleen bruikbaar voor voorspellingen
op korte termijn. Het onderzoek naar bodemfauna in buitenlandse windparken lijkt ook redelijk
compleet uitgevoerd te zijn. Ook hierbij zijn veel metingen verricht. Hierbij zijn de resultaten echter
minder makkelijk te interpreteren vanwege de grotere variatie in zand-ecosystemen.52, 55, 61, 79, 81, 82
Dit heeft tot gevolg dat er geen sterke conclusies uit de onderzoeken kwamen. Algemeen werd
gesteld dat er geen bewezen effect van de windparken op bodemfauna was vastgesteld.
Visonderzoek bleek gevoelig voor de grote variatie in tijd en ruimte die in vispopulaties aanwezig is.66,
87, 91, 94 Hierdoor werd geen effect vastgesteld van windparken op vis (§ 3.4.2). Het grootste probleem
bij visonderzoek is dat dit vooral gebeurt vanaf schepen.50, 57, 59, 66, 70, 75, 76, 87-92 Binnen een windpark is
scheepvaart alleen mogelijk als het rustig weer is.59 Tijdens rustig weer waait het minder hard. Als
het minder hard waait produceren windturbines minder geluid.59, 95 Metingen aan vis zijn hierdoor
vooral gedaan tijdens omstandigheden waarbij er weinig geluid geproduceerd werd door de
turbines. Juist dit turbinegeluid is een potentieel verstorend effect op vis.59 Op basis van de huidige
metingen kan hierover dus niets geconcludeerd worden. Ook het visonderzoek is voor korte termijn
uitgevoerd.
6.2.2. Nederlands onderzoek
Het Nederlandse onderzoek is pas kort geleden gestart.20 Op dit moment zijn er slechts tussentijdse
rapportages beschikbaar gesteld aan Stichting De Noordzee.20, 28, 97-101, 103-105, 127 Het onderzoek naar
epifauna op masten is op dit moment alleen voor korte termijn gepland.103 Hierin is niet duidelijk
wanneer er na september 2008 opnieuw gemeten gaat worden. Voor het bodemonderzoek zijn nog
geen resultaten bekend.101 Ook dit onderzoek is voor korte termijn gepland. Onderzoek naar
verspreiding van vis met behulp van labeling van platvissen heeft vooralsnog weinig opgeleverd. Dit
onderzoek is wel interessant om de vraag te beantwoorden of een windpark een refugium kan zijn
voor bodemvis.104
Een onderzoek waarmee potentieel aangetoond kan worden of een windpark een refugium is voor
77
Discussie, conclusie en advies |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
vis, is het telemetrie-onderzoek dat start in juni 2008. Hierbij wordt aanwezigheid van vis vastgesteld
in de tijd.105 Door deze gegevens te koppelen aan gegevens over draaisnelheden van de windturbines
zou vastgesteld kunnen worden of vissen tijdens hoge draaisnelheden van de turbines aanwezig zijn
in het park. Dit is tot op heden nog niet duidelijk.
6.3. Discussie afbakening
Binnen dit rapport zijn een aantal zaken buiten beschouwing gelaten (§ 1.5.1). Naast het beperken
tot vis en bodemfauna, waardoor vogels en zeezoogdieren niet meegewogen zijn, zijn er ook
economische factoren die met name op locatiekeuze invloed uitoefenen.
Vooral de afstand tot de kust heeft invloed doordat locaties ver van de kust extra kosten voor een
hoog voltage elektriciteitskabel met zich meebrengen. Dit effect werkt in de hand dat ingediende
initiatieven voor windparken op de Noordzee voornamelijk dicht bij de kust gepland zijn (zie Figuur
26). De locaties dicht bij de kust bevinden zich voornamelijk in gebieden waar SDN liever geen
windparken ziet verschijnen (zie Figuur 32).
Er zijn voorstellen in omloop binnen bedrijven en overheid die oplossingen bieden voor de verhoging
van kosten bij locaties ver van de kust. Zo is er bijvoorbeeld het voorstel van Airtricity (een
windenergieproducent) om een supergrid te realiseren op de Noordzee waarbij windparken
onderling verbonden worden en gezamenlijk aansluiting vinden op het vaste land.155 Een
vergelijkbaar plan is het zogenaamde ‘stopcontact op zee’. Dit is een aansluitpunt voor windparken
dat door de landelijke netbeheerder TenneT gerealiseerd zou moeten worden. Dit stopcontact is
momenteel een veelbesproken onderwerp in de 2e kamer en binnen maatschappelijke- en
milieuorganisaties.131, 133, 151, 156, 157
De mogelijkheden van deze economische oplossingen zijn binnen dit rapport verder niet beschreven
maar verdienen voor de toekomst zeker de aandacht.
78
Discussie, conclusie en advies |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
6.4. Conclusies
Op basis van de gevonden resultaten kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
� Er is momenteel nog erg weinig bekend over effecten van windparken op zee op vis en
bodemfauna.
� Er ontstaat een rots-ecosysteem op de masten en stenen van de turbines. Het is niet zeker of
dit zich gaat verspreiden naar de zandbodem. Er is meer onderzoek nodig om voorspellingen te
kunnen doen over verspreiding van hard substraat organismen naar het zand rond de turbines.
� De sluiting van een windpark voor visserij heeft waarschijnlijk een positief effect op sessiel
benthos.
� Of windparken een herstellend of aantrekkend effect hebben op vis is niet bekend. Vooralsnog
zijn alleen potentiële effecten aan te wijzen.
� Een windpark kan aantrekkend werken op vis doordat er een kunstrif ontstaat op de masten en
stenen van de turbines. Een windpark kan afstotend werken op vis door trillingen van
windturbines. Mogelijk is een van deze effecten dominant waardoor er netto een aantrekkend
of afstotend effect aanwezig is. Dit kan per vissoort verschillen. Meer onderzoek is nodig om
hier duidelijkheid in te verschaffen.
� De sluiting van windparken voor visserij heeft waarschijnlijk geen herstellend effect op
populaties van migrerende vissoorten. Hiervoor zijn de geplande windparken te klein van
oppervlakte.
� De claim dat een windpark een refugium is voor vis, is niet te onderbouwen met gegevens uit
onderzoeken aan windparken.
79
Discussie, conclusie en advies |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
6.5. Advies aan Stichting De Noordzee
Stichting De Noordzee heeft als doel onder andere “te bevorderen dat de aantasting van het
natuurlijk milieu van de Noordzee wordt voorkomen”. 24 Windparken hebben de potentie om dit
natuurlijk milieu van de Noordzee aan te tasten. Bij potentiële aantasting hanteert SDN in haar beleid
het voorzorgsbeginsel.
Doordat er zoveel onduidelijk is over de effecten van windparken op zee op vis en bodemfauna dient
SDN het voorzorgsbeginsel ook op haar visie over windparken toe te passen. Dit gebeurt momenteel
ook.
SDN staat ook een beleid voor waarbij rekening gehouden wordt met de maatschappelijke betekenis
van activiteiten op de Noordzee. In de visie van SDN is de aanleg van windparken een activiteit van
maatschappelijk belang. In lijn met haar doelstelling is SDN daarom niet tegen windenergie op zee.
In haar campagne voor betere locatiekeuze van windparken heeft SDN een kaart geproduceerd . Op
deze kaart wordt het NCP verdeeld in gebieden waarbij de potentiële effecten gebruikt worden om
voorkeursgebieden voor windenergie aan te wijzen. Binnen deze voorkeursgebieden zijn de
potentiële effecten het kleinst.
In het licht van de verzamelde gegevens in dit rapport adviseer ik om de huidige vorm van de kaart
aan te houden voor verdeling van effecten op natuur.
In de huidige kaart is echter niet meegenomen op welke locaties ontwikkeling van windenergie
wettelijk is toegestaan. Hierdoor worden bepaalde gebieden op het NCP waarbinnen de potentiële
effecten klein zijn, bij wet uitgesloten voor windenergie. Hierdoor geeft de kaart met kansen voor
windenergie die SDN op dit moment hanteert een vertekend beeld van de mogelijkheden met
minimale potentiële effecten. Daarom adviseer ik om de huidige kaart uit te breiden met een extra
laag, waarbij voortaan de uitsluitingsgebieden ook worden weergegeven. Dit zou in ieder geval
kunnen gebeuren voor de scheepvaart en defensiegebieden. Eventueel kan hier het gebied wat is
aangewezen voor winning van beton- en metselzand aan toegevoegd worden. Dit gebied valt echter
voornamelijk onder 2e keus op de kanskaart voor windenergie. Bovendien is dit gebied op dit
moment niet in gebruik en tonen marktpartijen weinig interesse in exploitatie.18 Toevoeging van dit
gebied is daarom niet strikt noodzakelijk voor een duidelijke boodschap over voorkeursgebieden.
Omdat de huidige kaart niet gebaseerd is op complete gegevens adviseer ik SDN bij de lobby naar de
overheid toe, ook in te zetten op meer onderzoek aan de huidige windparken. Er zou meer
onderzoek gedaan moeten worden op lange termijn zodat de kaart die SDN hanteert uiteindelijk
door de overheid ingevuld kan worden met onderbouwde gegevens.
Op dit moment wordt natuur door de overheid niet of nauwelijks meegewogen bij beslissingen over
ruimtelijke ordening op de Noordzee. Ik adviseer SDN haar huidige standpunt dat er een strategisch
m.e.r. moet komen voor windparken aan te houden. In dit m.e.r. zou de overheid aan de hand van
bekende gegevens over fauna in de Noordzee een natuurkaart kunnen maken waarop potentiële
effecten per gebied worden weergegeven. Deze gegevens zijn momenteel beschikbaar voor de
overheid maar worden niet gebruikt voor dit doel.
80
Discussie, conclusie en advies |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
SDN wordt door de overheid betrokken bij overleg over het Ruimtelijk perspectief Noordzee. Ik
adviseer SDN om binnen deze overleggen haar standpunten over windenergie duidelijk naar voren te
brengen. Binnen deze overleggen kan SDN beleidsvorming beïnvloeden.
Op dit moment wordt er onderzoek uitgevoerd in OWEZ en Q7. Dit onderzoek is momenteel in een
startfase. Ik adviseer SDN dit onderzoek scherp in de gaten te houden. Na afronding van het
onderzoek zou een aanvulling van mijn project met de dan bekende gegevens extra inzicht kunnen
geven in de totaaleffecten van windparken op vis en bodemfauna. Ik adviseer SDN dan ook na
afronding van het onderzoek een evaluerend rapport op te laten stellen waarin bekeken wordt of er
dan wèl voldoende bekend is. Ook lopende onderzoeken in buitenlandse parken zouden dan
geëvalueerd kunnen worden.
Samenvatting advies Ik adviseer SDN in het kort de volgende zaken:
� Pas de kanskaart voor windenergie aan met inbegrip van wettelijke uitsluitingsgebieden.
���� Lobby voor meer onderzoek naar lange termijn effecten windparken.
���� Lobby voor meer coördinatie van onderzoeken in de verschillende windparken, eventueel
op Europees niveau.
���� Blijf inzetten op een strategisch m.e.r. vanuit de overheid.
���� Zorg voor inbreng van standpunten over windenergie in de werkateliers voor het ruimtelijk
perspectief Noordzee.
���� Evalueer na afronding het onderzoek aan OWEZ en Q7 en aan nieuwe buitenlandse parken.
81
Bronnen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
BRONNEN
1. Exotische soorten (2008) Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit.
http://www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,16409
46&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_document_id=1
43477&p_node_id=1189677&p_mode=BROWSE
Geraadpleegd op 16 juni 2008.
2. IPCC, Climate Change 2007: Synthesis Report (2007)
Intergovernmental Panel On Climate Change.
3. Dossier Klimaatverandering (2008) Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer.
http://www.vrom.nl/pagina.html?id=4178
Geraadpleegd op 17 maart 2008.
4. Lako P., de Vries H.J.M., Voorraden en prijzen van
fossiele brandstoffen: Schattingen en projecties voor de
21ste eeuw met het oog op klimaatbeleid (1999)
Energieonderzoek Centrum Nederland.
5. Marx S., Frisse Zeewind 2, (2005): Stichting de
Noordzee.
6. European Capacity Map, (2007): European Wind Energy
Association.
7. Global trends in sustainable energy investment 2007
(2007) United Nations Environment Programme and
New Energy Finance Ltd.
8. Delivering Offshore Wind Power in Europe, (2007):
European Wind Energy Association.
9. Horns Rev offshore wind farm: Ground-breaking wind
power plant in the North Sea, (Jaartal onbekend):
Elsam.
10. Ministerraad, IDON, Integraal Beheerplan Noordzee
2015, (2005): Ministeries van Verkeer en Waterstaat,
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Economische
Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer.
11. Ministerraad, Interdepartementaal, Nota Ruimte :
Ruimte voor ontwikkeling, (2004).
12. Productie, invoersaldo en verbruik van elektriciteit in
mln kWh (2008) Centraal Bureau voor de Statistiek.
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM
=SLNL&PA=00377&D1=a&D2=204-205,220-
222&HD=080528-1711&STB=G1,T Geraadpleegd op 28
mei 2008.
13. van Kuik G., Ummels B., Hendriks R., Perspectives of
Wind Energy, (2006): Delft University Wind Energy
Research Institute DUWIND.
14. Brandstofmix in beweging: Op zoek naar een goede
balans (2008) Energieraad.
15. Windenergie op de Noordzee? Ja!, (2007):
Energieonderzoek Centrum Nederland.
16. NIMBY (2008) http://nl.wikipedia.org/wiki/NIMBY
Geraadpleegd op 3 april 2008.
17. Waterstaat MvVe, Actuele status initiatieven
windturbineparken op zee, (2007) 2008: Rijkswaterstaat
Noordzee.
18. van den Akker S., Stichting De Noordzee, persoonlijke
communicatie (2008).
19. van Rijn-Vellekoop L., Waterstaat MvVe, Offshore
windparken Den Haag 1, 2 en 3, IJmuiden, Den Helder
Noord, Den Helder Zuid en Katwijk - Advies voor
richtlijnen voor de milieueffectrapporten, (2005):
Commissie voor de milieueffectrapportage.
20. Monitoring- en Evaluatie Programma Near Shore
Windpark (MEP-NSW) (2001) Ministerie van
Economische Zaken, Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van
Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij.
21. Offshore windpark “Breeveertien II” Milieu Effect
Rapport Samenvatting (2006) Royal Haskoning.
22. Wat doet de Noordzee? (2007) Stichting De Noordzee.
http://www.noordzee.nl/organisatie/ Geraadpleegd op
21 januari 2008.
23. van Steen H.T, Naar een duurzamere visserij in de
Nederlandse kustzone (2007) Stichting De Noordzee &
Rijksuniversiteit Groningen.
24. Statuten Stichting De Noordzee, (2000).
25. van der Veen L., Stichting De Noordzee, persoonlijke
communicatie (2008).
26. Frisse Zeewind 2 (website) Visie op de ontwikkeling van
windturbineparken offshore (2005) Stichting De
Noordzee.
http://www.noordzee.nl/ruimtelijkeordening/frzw/inde
x.htm Geraadpleegd op 12 maart 2008.
27. WE@SEA Windenergie op zee; doel (2008) Stichting
WE@SEA. http://www.we-at-
sea.org/index.php?keuze=w3 Geraadpleegd op 12
maart 2008.
28. Tulp I., Onderzoeksvoorstel: Effecten van windparken
op bodemfauna en vis, (2004): WE@SEA & Nederlands
Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO).
29. Koninkrijksrelaties MvBZe, Mijnbouwwet artikel 43,
(2002).
30. Taal C., Bartelings H., Klok A., van Oostenbrugge J.A.E.,
Visserij in Cijfers 2007 (2007) Landbouw Economisch
Instituut.
31. Factsheet Grijze Garnaal Viswijzer 2007.
32. Boomkorvisserij (2006) Stichting De Noordzee.
http://www.noordzee.nl/visserij/boomkor.html
Geraadpleegd op 23 april 2008.
33. Bergman M. J. N., Hup M., Direct effects of
beamtrawling on macrofauna in a sandy sediment in the
southern North Sea (1992) ICES Journal of Marine
Science, 49 7.
34. Lindeboom H.J., de Groot S.J., Impact II: The effects of
different types of fisheries on the North Sea and Irish
Sea benthic ecosystems (1998) NIOZ & RIVO-DLO.
35. Jennings S., Pinnegar J.K., Polunin N.V.C., Warr K.J.,
Impacts of trawling disturbance on the trophic structure
of benthic invertebrate communities (2001) Marine
ecology progress series, 213 16.
36. Bergman M. J. N., Duineveld G. C. A., Lavaleye M. S. S.,
Long term closure of an area to fisheries at the frisian
front (SE North Sea): effects on the bottom fauna (2005)
Royal Netherlands Institute for Sea Research.
37. Hille Ris Lambers R., Imares IJmuiden, persoonlijke
communicatie (2008).
38. Fisheries: restricted access to Shetland and Plaice Boxes
to be maintained pending further evaluation (2005)
Europese Commissie.
http://ec.europa.eu/fisheries/press_corner/press_relea
ses/archives/com05/com05_46_en.htm Geraadpleegd
op 14 april 2008.
82
Bronnen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
39. Hugenholtz E., Marine protected areas in the Dutch
North Sea (2007) World Wide Fund for Nature
Netherlands & Faculteit der Aard- en
Levenswetenschappen Vrije Universiteit.
40. Hugenholtz E., The Dutch case, A network of marine
protected areas (2008) WWF Netherlands.
41. Unie E, Gemeenschappelijk Visserijbeleid, (1983).
42. EU, Shetland Fisheries Box safe with MEPs support,
(2006). United Kingdom: European Parliament.
43. Bergman M.J.N., Lindeboom H.J., Peet G., et al.,
Beschermde gebieden Noordzee (1991) Nederlands
Instituut voor Onderzoek der Zee.
44. Alle gebieden met bijzondere ecologische waarden
http://nzl-
www.sentia.nl/Images/Gebieden%20met%20bijzondere
%20ecologische%20waarden_tcm14-2638.pdf
Geraadpleegd op 23 april 2008.
45. Natuurgebieden op zee, (2008): Stichting de Noordzee.
46. auteur-onbekend, Eastern Georges Bank Haddock
(2007) Transboundary Resource Assessment
Committee.
47. Hoskin M.G., Coleman R.C., von Carlshausen E.J.,
(unpublished data) Results of Lobster Research. ‘Lundy
Island No-Take Zone: The first five years’, presented at
the Coastal Futures 2008 Conference in London, (2007).
48. Map of existing and planned windfarms in North-West
Europe (2008) Offshore Windenergy Europe.
http://www.offshorewindenergy.org/windfarms/North-
West_Europe.php Geraadpleegd op 14 april 2008.
49. Byrne B.W., Houlsby G.T., Assessing Novel Foundation
Options for Offshore Wind Turbines (2006) Oxford
University, UK.
50. Anoniem, Mededeling tijdens symposium "Windenergie
met bijklank?" persoonlijke communicatie (2008).
51. Vølund P., Hansen J., Middelgrunden Wind Turbine Co-
operative (2001) Department of Wind Energy, SEAS
DENMARK.
http://www.middelgrunden.dk/MG_UK/project_info/m
g_40mw_offshore.htm Geraadpleegd op 28 april 2008.
52. Birklund B., Surveys of the Benthic Communities in
Nysted Offshore Wind Farm in 2005 and changes in the
communities since 1999 and 2001: Final Report 2006
(2006) DHI water & environment.
53. Sonnemans E., Smallenbroek A., Duikstek Zoetersbout –
Bruinisse (2005)
http://www.lutra.info/Divemasters/Zoetersbout/zoeter
sbout.htm Geraadpleegd op 4 april 2008.
54. Linley E.A.S., Wilding T.A., Black K., et al., Review of the
reef effects of offshore wind farm structures and their
potential for enhancement and mitigation (2008) PML
Applications Ltd and the Scottish Association for Marine
Science to the Department for Business, Enterprise and
Regulatory Reform (BERR).
55. Leonhard S.B., Pedersen J., Benthic Communities at
Horns Rev Before, During and After Construction of
Horns Rev Offshore Wind farm: final report (2006)
Bio/Consult as.
56. Rees J., Larcombe P., Vivian C., Judd A., Scroby Sands
Offshore Wind Farm - Coastal Processes Monitoring.
Final Report (2006) Cefas, Lowestoft.
57. Boston G., Annual FEPA Monitoring Report (2005-6)
North Hoyle Offshore Wind Farm (2007) Project
Management Support Services & Npower Renewables
Limited.
58. Betke K., Measurement of underwater noise emitted by
an offshore wind turbine at Horns Rev (2006) ITAP –
Institut für technische und angewandte Physik GmbH.
59. Verboom W.C., Geluid van windmolens in de Noordzee
en effecten daarvan op vis en zeezoogdieren versie 5
(2005)
60. Kastelein R.A., van der Heul S., Verboom W.C., et al.,
Startle response of captive North Sea fish species to
underwater tones between 0.1 and 64 kHz (2008)
Marine Environmental Research, 65 8.
61. Leonhard S.B., EIA report Benthic communities Horns
Rev 2 Offshore wind farm (2006) Bio/consult as.
62. Leonhard S.B., Pedersen J., Hard Bottom Substrate
Monitoring Horns Rev Offshore Wind Farm Annual
Status Report 2003 (2005) Bio/consult as.
63. Leonhard S.B., Pedersen J., Hard Bottom Substrate
Monitoring Horns Rev Offshore Wind Farm Annual
Status Report 2004 (2005) Bio/consult as.
64. Leonhard S.B., Pedersen J., Horns Rev offshore wind
farm: Introducing hard bottom substrate Sea bottom
and marine biology Data report 2001 (2002) Bio/consult
as.
65. Leonhard S.B., Pedersen J., Horns Rev offshore wind
farm: Introducing hard bottom substrate Sea bottom
and marine biology Status report 2001 (2002)
Bio/consult as.
66. Hoffman E., Astrup J., Larsen F., Munch-Petersen S.,
Effects of marine windfarms on the distribution of fish,
shellfish and marine mammals in the Horns Rev area
(2000) Danish Institute for Fisheries Research,
Department of Marine Fisheries.
67. Leonhard S.B., Horns Rev Offshore Wind Farm
Environmental Impact Assessment of Sea Bottom and
Marine Biology (2000) Bio/consult as.
68. Bech M., Leonhard S.B., Pedersen J., Infauna Monitoring
Horns Rev Offshore Wind Farm Annual Status Report
2003 (2004) Bio/consult as.
69. Bech M., Frederiksen R., Pedersen J., Leonhard S.B.,
Infauna Monitoring Horns Rev Offshore Wind Farm
Annual Status Report 2004 (2005) Bio/consult as.
70. Jensen H., Kristensen P. S., Hoffman E., Sandeels and
clams (Spisula sp.) in the wind turbine park at Horns
Reef (2003) Danish Institute for Fisheries Research,
Depart of Marine Fisheries.
71. Birklund J., Petersen A.H., Development of the Fouling
Community on Turbine Foundations and Scour
Protections in Nysted Offshore Wind Farm, 2003 (2004)
DHI water&environment.
72. Birklund J., Oakley J., Gavilán B., EIA of An Offshore
Wind Farm at Rødsand (2000) DHI Water &
Environment.
73. Birklund B., The Hard Bottom Communities on
Foundations in Nysted Offshore Wind Farm and
Schönheiders Pulle in 2005 and Development of the
Communities in 2003-2005 Final Report (2006) DHI
water & environment.
74. Birklund J., Distribution of benthic communities at the
proposed wind farm at Rødsand and along the cable
connection between the wind farm and Lolland in May
2001 (2001) DHI Water & Environment.
75. Barton B., Annual FEPA Monitoring Report (2004-5)
North Hoyle Offshore Wind Farm (2006) Project
Management Support Services & Npower Renewables
Limited.
83
Bronnen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
76. Barton B., Annual FEPA Monitoring Report North Hoyle
Offshore Wind Farm (2005) Project Management
Support Services & Npower Renewables Limited.
77. Birch N., North Hoyle offshore wind farm Baseline
monitoring report (2003) North Hoyle.
78. Wilhelmsson D., Malm T., ™hman M. C., The influence
of offshore windpower on demersal fish (2006) ICES
Journal of Marine Science, 63 775-784.
79. Seiderer L. J., Newell R. C., Analysis of the relationship
between sediment composition and benthic community
structure in coastal deposits- Implications for marine
aggregate dredging (1999) ICES Journal of Marine
Science, 56
80. Snelgrove P.V.R., Butman C.A., Animal-sediment
relationships revisited: cause versus effect (1994)
Oceanography and Marine Biology: an annual review,
32
81. Sanders H.L., Benthic Studies in Buzzards Bay. I. Animal-
Sediment Relationships (1958) Limnology and
oceanography, 3 (3)
82. Davis N., van Blaricom G.R., Dayton P.K., Man-Made
Structures on Marine Sediments: Effects on Adjacent
Benthic Communities (1982) Marine Biology, 70
83. Boudewijn T.J., Meijer A.J.M., De kolonisatie door flora
en fauna van betonblokken op het zuidelijk havenhoofd
te IJmuiden (2007) Bureau Waardenburg.
84. Leewis R. , van Moorsel G., Waardenburg H., Shipwrecks
on the Dutch Continental Shelf as Artificial Reefs (2000)
Jensen Cea, Artificial Reefs in European Seas.
85. Leewis R., Hallie F., An Artificial Reef Experiment off the
Dutch Coast (2000) Jensen Cea, Artificial Reefs in
European Seas.
86. FishBase: World Wide Web electronic publication (2008)
http://www.fishbase.org Geraadpleegd op 7 mei 2008.
87. Hvidt C. B., Brünner L., Reier Knudsen F., Hydroacoustic
Monitoring of Fish Communities in Offshore Wind
Farms. Annual Report 2004 Horns Rev Offshore Wind
Farm (2005) Bio/consult as.
88. Jensen H., Kristensen P. S., Hoffman E., Sandeels in the
wind farm area at Horns Reef (2004) Danish Institute for
Fisheries Research.
89. Auteur-onbekend, Status for the project entitled:
Investigations on the artificial reef effect on fish from
marine wind turbine park at Horns Reef (2002)
90. Hvidt C. B., Leonhard S.B., Klaustrup M., Pedersen J.,
Hydroacoustic Monitoring of Fish Communities at
Offshore Wind Farms, Horns Rev Offshore Wind Farm,
Annual Report 2005 (2006) Bio/consult as & Carl Bro as
& SIMRAD AS.
91. Hvidt C. B., Skovgaard Jensen B., Hydroacoustic
Monitoring of Fish Communities at Offshore Wind
Turbine Foundations: Nysted Offshore Wind Farm at
Rødsand Annual Report - 2004 (2005) Bio/consult as,
Carl Bro as, SIMRAD AS.
92. Leonhard S.B., Hvidt C. B., Klaustrup M., Pedersen J.,
Hydroacoustic monitoring of fish communities at
offshore wind turbine foundations; Nysted Offshore
Wind Farm at Rødsand, Annual Report 2005 (2006)
Bio/consult as & Carl Bro as & SIMRAD AS.
93. Kastelein R.A., Verboom W.C., Muijsers M., et al., The
influence of acoustic emissions for underwater data
transmission on the behaviour of harbour porpoises
(Phocoena phocoena) in a floating pen (2005) Marine
Environmental Research, 59
94. Thomsen ., Lüdemann K., Kafemann R., Piper W., Effects
of offshore wind farm noise on marine mammals and
fish (2006) biologisch-landschaftsökologische
arbeitsgemeinschaft).
95. Wahlberg M., Westerberg H., Hearing in fish and their
reactions to sounds from offshore wind farms (2005)
Marine ecology progress series, 288 295-309.
96. Folkert L., Ecofys, persoonlijke communicatie (2008).
97. Grift R.E., Tulp I. , Ybema M.S. , Couperus A.S., Base line
studies North Sea wind farms: Final report pelagic fish
(2004) Imares.
98. Tien N., Tulp I., Grift R, Baseline studies wind farm for
demersal fish (2004) Royal Haskoning Nederland BV.
99. Jarvis S., Allen J., Proctor N., et al., North Sea wind
farms: NSW lot 1 benthic fauna. Final report (2004)
Institute of Estuarine & Coastal Studies.
100. Harte M., Mulder S., van den Wittenboer W., Overall
report Baseline Studies Near Shore Windfarm (NSW)
(2006) SenterNovem.
101. Daan R., Mulder M. , Offshore Wind farm Egmond aan
Zee: Benthos densities (draft) (2008) NIOZ.
102. Bergman M., Duineveld G., van ’t Hof P., INTERIM
REPORT Benthos Recruitment T1 (2008) NIOZ.
103. Waardenburg H.W., Lengkeek W., Bouma S., Monitoring
– and Evaluation Programme Near Shore Windpark
(MEP – NSW) WORKPLAN T1 (2008) (2008) Bureau
Waardenburg.
104. ter Hofstede R., van Keeken O., Ybema S., Hille Ris
Lambers R., Refugium Effects of the MEP-NSW
Windpark on Fish: Progress Report 2007 (draft) (2008)
Imares.
105. Winter E., van Keeken O., Tulp I., et al., MEP-OWEZ fish
telemetry: Draft Progress Report 2007 (2008) Imares.
106. Lengkeek W., Bureau Waardenburg, persoonlijke
communicatie (2008).
107. Faasse M., Nijland R., Rijken R., Tropische pokken -
anemoon (2006)
http://www.anemoon.org/anemoon/anemoon-
forum/algemeen/183094261/ Geraadpleegd op 20 mei
2008.
108. Cryptosula - marine and estuarine invertebrates of The
Netherlands (2008) http://www.cryptosula.nl/
Geraadpleegd op 20 mei 2008.
109. C-Map Electronic Chart System Demo, (1996): C-Map
Inc.
110. Waterstaat MvVe, Overzichtskaart Initiatieven
Windenergie op zee 2 (29-10-2007), (2007):
Rijkswaterstaat.
111. onbekend Auteur, Annual Status Report Nysted
Offshore Wind Farm Environmental Monitoring
Program 2002 (2002) Energie2.
112. Wilson J.C., Offshore wind farms: their impacts, and
potential habitat gains as artificial reefs, in particular for
fish, Marine and Freshwater Biology (2007) MSc. Hull:
University of Hull, pp. 86.
113. Love M.S., Caselle J., Snook L., Fish assemblages on
mussel mounds surrounding seven oil platforms in the
Santa Barbara channel and Santa Maria basin (1999)
Bulletin of marine science, 62 (2)
114. Noordzeeatlas (2008) http://www.noordzeeatlas.nl/
Geraadpleegd op 4 april 2008.
115. Noordzeeloket - algemeen - Juridische grenzen en zones
- Algemeen (2007)
http://www.noordzeeloket.nl/overzicht/grenzen_zones
/algemeen/ Geraadpleegd op 11 maart 2008.
116. Wet regeling provincie- en gemeentegrenzen langs de
Noordzeekust van Den Helder tot en met Sluis en
wijziging van de Financiële-Verhoudingswet 1984,
84
Bronnen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
(1990): Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
117. Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, (1985):
Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
118. Rijkswet instelling exclusieve economische zone, (1999):
Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
119. Beschrijving Noordzee (2005)
http://www.milieuennatuurcompendium.nl/indicatoren
/nl1243-Beschrijving-van-de-Noordzee.html?i=4-32
Geraadpleegd op 28 mei 2008.
120. Noordzeeloket - Scheepvaart - Algemeen (2008)
http://www.noordzeeloket.nl/activiteiten/scheepvaart/
algemeen/ Geraadpleegd op 21 mei 2008.
121. Noordzeeloket - Miliaire activiteiten - Algemeen (2008)
Geraadpleegd op 21 mei 2008.
122. UN, Kyoto protocol to the Unites Nations framework
convention on climate change, (1998).
123. Dossier Duurzame energie (2008) Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer.
http://www.vrom.nl/pagina.html?id=7560
Geraadpleegd op 11 maart 2008.
124. Ministerie van Volkshuisvesting ROeM, Nieuwe energie
voor het klimaat: Werkprogramma schoon en zuinig,
(2007).
125. Interdepartementaal, Plan van aanpak Ruimtelijk
Perspectief Noordzee, (2008).
126. Hoe staat het met de bouw van windparken op de
Noordzee?, Energiekrant (2007) 2.
127. Offshore Windpark Egmond aan Zee (2007)
Noordzeewind.
http://www.noordzeewind.nl/index.php?url=project_ve
rvolg_51.html Geraadpleegd op 11 maart 2008.
128. Windpark Q7 (2008) Econcern. http://www.q7wind.nl
Geraadpleegd op 11 maart 2008.
129. Langenbach J., Wind Service Holland (2008)
http://home.planet.nl/~windsh/ Geraadpleegd op 21
mei 2008.
130. Google Earth, (2008): Google.
131. van Soest J.P., Gilden N., Sas H., Münchhausen op de
Noordzee. Een essay over Noordzee-energie, kansen en
belangen, (2008): Jan Paul van Soest - Advies voor
Duurzaamheid.
132. Huizinga-Heringa J.C., Brief aan de 2e kamer:
Windenergie op de Noordzee, (2008).
133. Kamer T, Stimulering duurzame energieproductie. Lijst
van vragen en antwoorden 25 februari 2008, (2008) 31
239.
134. Dossier m.e.r. vraag en antwoord (2008) Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer.
http://www.vrom.nl/pagina.html?id=9640
Geraadpleegd op 3 juni 2008.
135. Marx S., van den Akker S., Blankendaal M., et al.,
Verslag van het symposium: Wind op zee, Natuurlijk!,
Wind op zee, Natuurlijk! Utrecht: Stichting de Noordzee.
136. Programma symposium Windenergie met bijklank,
Windenergie met bijklank (2008). Gemeente Velsen.
137. Dankers N. M. J. A., Leopold M. F., Smit C. J., Vogel- en
habitatrichtlijn in de Noordzee (2003) Alterra.
138. Olsen O.T., Piscatorial Atlas (1883)
139. Lindeboom H.J., De Noordzee in 1883, nu en over 30
jaar, volledig volgebouwd? , Biodiversiteit in de
Noordzee; kansen, knelpunten en actuele
ontwikkelingen (2002): Stichting De Noordzee.
140. Lindeboom H.J., De Noordzee vroeger, nu en straks: op
weg naar duurzaamheid? (2003)
http://www.kennislink.nl/web/show?id=93132
Geraadpleegd op 2 juni 2008.
141. de Vooys C.G.N. , Dapper R., van der Meer J., et al., Het
macrobenthos op het Nederlands continentaal plat in
de Noordzee in de periode 1870-1914 en een poging tot
vergelijking met de situatie in de periode 1970-2000
(2004) Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek
der Zee.
142. Japanse oester - Crassostrea gigas. Niet-inheemse
soorten van het Belgisch deel van de Noordzee en
aanpalende estuarie, VLIZ information Sheets (2008) 2,
pp. 6.
143. ICES, Working Group on Introductions and Transfers of
Marine Organisms (WGITMO) (2006) International
Council for the Exploration of the Sea.
144. Hendriks I., Een ongewenste vreemdeling (2003)
Kennislink i.s.m. Expertise Centrum Biologie (NIBI)
http://www.kennislink.nl/web/show?id=91884
Geraadpleegd op 29 mei 2008.
145. van 't Hoog A., Eidereend stilt honger met exoot (2007)
Bionieuws, 2
146. Dankers N. M. J. A., Dijkman E.M., de Jong M.L., et al.,
De verspreiding en uitbreiding van de Japanse Oester in
de Nederlandse Waddenzee (2004) Alterra
Wageningen.
147. van 't Hoog A., De Japanners gaan nooit meer weg
(2002) Bionieuws, 7
148. van der Veen H. H., Hulscher S. J. M. H., Lapena B. P.,
Seabed morphodynamics due to offshore wind farms
(2007) Dohmen-Janssen CM, Hulscher SJMH, River,
Coastal and Estuarine Morphodynamics: Taylor &
Francis Ltd.
149. Marx S., Wind op zee: Waar wel, Waar niet? (2005)
Stichting De Noordzee & Rijksuniversiteit Groningen.
150. Beursstand windenergie poster voorkeursgebieden,
(2008): Stichting De Noordzee.
151. Zeekracht - Deltaplan voor duurzame energie van de
Noordzee, (2008): Stichting Natuur en Milieu.
152. Kimura M., Weiss G.H., The stepping stone model of
population structure and the decrease of genetic
correlation with distance (1964) Genetics, 49 16.
153. Productie van tweekleppige weekdieren door middel
van hangstructuren in 4 bepaalde zones in de
zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België -
Bijlage 1: Milieu-effectenbeoordeling van het project
ingediend door de AG Haven Oostende (2005)
Beheerseenheid van het Mathematische Model van de
Noordzee - Koninklijk Belgisch Instituut voor
Natuurwetenschappen.
154. Bouw en exploitatie van een windmolenpark op de
Thorntonbank in de Noordzee:
Milieueffectenbeoordeling van het project ingediend
door de n.v. C-Power. (2004) Beheerseenheid van het
Mathematische Model van de Noordzee - Koninklijk
Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
155. Building a more powerful Europe, (2007): Airtricity.
156. Energierapport 2008 (2008) Ministerie van Economische
Zaken.
157. Stimulering duurzame energieproductie - Verslag van
een algemeen overleg - 27 maart 2008, (2008): Tweede
Kamer der Staten-Generaal.
85
Bijlagen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
BIJLAGEN
Gegevens windparken
Zie ingevoegde uitvouwpagina op volgende zijde.
Bronnen afmetinggegevens
http://files.harc.edu/Documents/EBS/TREIA2005/OffshoreWindEnergyOverview.pdf
http://www.a2sea.com/uploads/Refr_Lillgrund.pdf
http://www.airtricity.com/international/wind_farms/offshore/ireland/operating/arklow_bank/
http://www.all-energy.co.uk/UserFiles/File/240507_vestas.pdf
http://www.bowind.co.uk/index.htm
http://www.bowind.co.uk/pdf/Non_Technical_Summary.pdf
http://www.dongenergy.com/burbo/project/project.htm
http://www.emd.dk/Projects/Projekter/20%20Detailed%20Case%20Studies/Case%20report04%20-
%20Tunoe_Knob_Denmark.pdf
http://www.eon-uk.com/generation/scrobysands.aspx
http://www.hornsrev.dk/index.en.html
http://www.kentishflats.co.uk/page.dsp?area=1375
http://www.liceng.dk/LIC/PDFs/Blyth_lowres.pdf
http://www.liceng.dk/LIC/PDFs/ScrobySands_lowres.pdf
http://www.mumm.ac.be/Common/Windmills/SPE/Bijlage/1%20%20Horns_Rev_brochure.pdf
http://www.noordzeewind.nl/
http://www.npower-renewables.com/northhoyle/index.asp
http://www.nystedwindfarm.com/frames.asp
http://www.offshore-power.net/Files/Dok/2006-
05%20power%20transnational%20supply%20chain%20study%20-%20final%20version%20-
%20appendices.pdf
http://www.offshorewind.co.uk/Downloads/Burbo%20Bank_piling%20noise%20data_Oct%2006%20
http://www.power-technology.com/projects/blyth/
http://www.q7wind.nl
http://www.vattenfall.com/www/vf_com/vf_com/Gemeinsame_Inhalte/DOCUMENT/360168vatt/59
65811xou/902656oper/903724wind/P0289268.pdf
Ge
ge
ve
ns
win
dp
ark
en
Eu
rop
a
Loca
tie
Lan
dT
yp
e f
un
de
rin
g
Aa
nta
l
turb
ine
s
Ca
pa
cite
it
turb
ine
s
(MW
)B
ou
wja
ar
Wa
terd
iep
te
min
(m
)
Wa
terd
iep
te
ma
x (m
)
Afs
tan
d t
ot
lan
d (
km
)
Ho
og
te
turb
ine
s (m
)
Op
pe
rvla
kte
win
dp
ark
(k
m2
)
Die
pte
in
de
bo
de
m (
m)
Do
ors
ne
de
pa
al
(m)
Ro
tor-
dia
me
ter
(m)
On
de
rlin
ge
afs
tan
d m
in
(m)
On
de
rlin
ge
afs
tan
d m
ax
(m)
ark
low
IEm
on
op
ile
73
,62
00
3-
51
47
3,5
??
?1
04
??
Ba
rro
wU
Km
on
op
ile
30
32
00
61
52
07
,57
51
03
2,5
?9
05
00
75
0
Be
atr
ice
UK
3 o
f 4
po
ot
25
20
07
-4
52
21
07
?-
-1
26
??
Bly
th o
ffsh
ore
UK
mo
no
pil
e2
22
00
0-
81
70
??
3,5
66
??
Bo
ckst
ige
n-V
alo
rS
Em
on
op
ile
50
,51
99
8-
63
??
??
??
?
Bu
rbo
Ba
nk
UK
mo
no
pil
e2
53
,62
00
72
85
,28
31
02
55
10
75
30
72
0
Fre
de
rik
sha
vn
DK
cais
son
& m
on
op
ile
42
,32
00
3-
30
,88
0?
??
88
??
Ho
rns
rev
DK
mo
no
pil
e8
02
20
02
6,5
13
,51
47
02
02
54
80
55
0-
Ke
nti
sh F
lats
UK
mo
no
pil
e3
03
20
05
-5
8,5
70
10
30
49
07
00
-
Lill
gru
nd
SE
be
ton
ne
n v
oe
t4
82
,32
00
74
10
10
69
??
-9
3?
?
Mid
de
lgru
nd
en
DK
be
ton
ne
n v
oe
t2
02
20
01
26
2,5
64
??
-7
6?
?
No
rth
Ho
yle
UK
mo
no
pil
e3
02
20
03
71
17
,56
71
0?
48
03
50
80
0
Ny
ste
dD
Kb
eto
nn
en
vo
et
72
2,3
20
03
69
,51
06
02
4-
-8
24
80
85
0
OW
EZ
NL
mo
no
pil
e3
63
20
06
17
23
10
70
27
30
4,6
90
??
Q7
NL
mo
no
pil
e6
02
20
08
19
24
23
59
14
?4
80
55
0-
Ro
en
lan
dD
Kg
est
ort
be
ton
82
,32
00
2-
10
,2?
??
-?
??
Sa
mso
eD
Km
on
op
ile
10
2,3
20
03
11
18
36
3?
??
??
?
Scr
ob
y S
an
ds
UK
mo
no
pil
e3
02
20
04
21
03
68
?3
14
,2?
??
Tu
nø
Kn
ob
DK
be
ton
ne
n v
oe
t1
00
,51
99
50
,84
64
0,5
??
-?
20
04
00
Utg
run
de
nS
Em
on
op
ile
71
,52
00
06
88
65
?1
93
70
,5?
?
Vin
de
by
DK
be
ton
ne
n v
oe
t1
10
,45
19
91
2,5
52
,54
8?
?-
??
?
Ytt
re S
ten
gru
nd
SE
mo
no
pil
e5
22
00
16
85
60
??
??
??
87
Bijlagen |Windparken op zee| Joop Coolen |Stichting De Noordzee |juli 2008
Soortenlijst
Wetenschappelijke benaming Nederlandse Benaming
Abra nitida Glanzende dunschaal
Ammodytes marinus Noorse Zandspiering
Ammodytes tobianus Kleine Zandspiering
Amphiura filiformis Slangster
Arctica islandica Noordkromp
Arnoglossus laterna Schurftvis
Asterias rubens Gewone zeester
Balanus crenatus Gekartelde zeepok
Balanus improvisus Zeepok
Callianassa subterranea Burchtkreeft
Callionymus lyra Pitvis
Cancer pagurus Noordzeekrab
Caprella linearis Wandelend geraamte
Cardium echinatum Gedoornde hartschelp
Cerastoderma glaucum kokkelsoort
Corophium insidiosum slijkgarnaalsoort
Crassostrea gigas Japanse oester
Cultellus pellucidus Sabelschede
Dosinia lupinus Dichtgestreepte artemisschelp
Echiichthys vipera Kleine pieterman
Eutrigla gurnardus Grauwe poon
Galeorhinus galeus Ruwe haai
Gammarus sp. Vlokreeftsoorten
Gobiusculus flavescens Grondel
Hydrobia sp. slakkensoorten
Hyperoplus lanceolatus Smelt
Jassa falcata Slijkgarnaal
Jassa marmorata vlokreeftsoort
Limanda limanda Schar
Marenzelleria viridis
Merlangius merlangus Wijting
Metridium senile Zeeanjelier
Microdeutopus gryllotalpa Vlokreeftsoort
Mya arenaria Strandgaper
Mytilus edulis Mossel
Nereis diversicolor Veelkleurige zeeduizendpoot
Phyllodoce groenlandica borstelwormsoort
Pleuronectes platessa Schol
Pomatoceros triqueter Driekantige kokerworm
Pomatoschistus minutus Dikkopje
Proronis sp. Hoefijzerworm
Psetta maxima Tarbot
Pygospio elegans Zandpijp
Sabellaria spinulosa rifbouwende kokerwormsoort
Sagartia elegans Sierlijke slikanemoon
Sagartia troglodytes Slibanemoon
Scophthalmus rhombus Griet
Sertularia cupressina Zeecypres
Solea solea Tong
Thracia convexa Bolle papierschelp
Trisopterus minutus Dwergbolk