HANDLEIDING BIJ HET EDUCATIEVE SPEL
WIE IS HET?
Wie is het? is een spel waarbij de deelnemers via het stellen van gerichte vragen de juiste
boom/struik moeten raden. Hiermee leren ze de bomen en struiken herkennen.
Het spel kwam tot stand naar aanleiding van ‘Week van het Bos 2009’ (thema Zaad met pit!),
een coproductie van de Vereniging voor Bos in Vlaanderen vzw en het Agentschap voor
Natuur en Bos.
De illustraties zijn van de hand van Tinne Van den Bossche (www.ieps.be)
HET SPEL
Doelstelling
Met dit spel leren de deelnemers om 31 bomen en struiken te herkennen op basis van
verschillende blad- en vruchtkenmerken.
De deelnemers leren kijken naar de verschillende kenmerken, leren deze kenmerken
beschrijven – eerder dan exact te benoemen – en leren verschillen opmerken.
Doelgroep
Vanaf 10 jaar.
Zowel bruikbaar in klasverband (derde graad lager onderwijs, eerste graad secundair
onderwijs) als op een excursie (zelfs met volwassenen).
Voorkennis
Het spel is het best speelbaar als de deelnemers de basiskenmerken van bladeren en
vruchten kennen. Dit spel is ideaal om er een eerste les over af te ronden, of om er een
vervolgles over aan te vangen.
Inhoud
Het volledige ‘wie is het’-pakket is te downloaden via www.weekvanhetbos.be > educatief
> wie is het.
Het bestaat uit:
- handleiding
- overzicht van de 31 boomsoorten
- 31 boomfiches
- Op de voorzijde staat een afbeelding van het blad en de vrucht, op de achterzijde
staat een oplijsting van een aantal kenmerken van het specifieke blad en de vrucht,
alsook wordt er wat extra informatie of een weetje over de boom vermeld.
- Naargelang de spelvorm kunnen de fiches afgedrukt worden in verschillende
formaten.
Tip: plastificeer de fiches. Zo blijven ze duurzaam en kan je ze meermaals gebruiken!
Aantal spelers
Er kunnen 2 tot 30 spelers deelnemen.
Bij ‘variaties’ lees je hoe het spel met een specifiek aantal deelnemers het best gespeeld
wordt.
Spelduur
Naargelang de vraagstelling en getrokken boomsoort kan de spelduur variëren van een paar
minuten tot een kwartier.
Er kunnen meerdere spelletjes achter elkaar gespeeld worden. Er zijn ook tal van leuke
variaties die het spel langer boeiend houden!
Locatie
Het spel kan zowel in de klas, op de speelkoer als in een bos gespeeld worden.
Spelregels basisspel
Benodigdheden:
- één boomfiche per deelnemer (afbeelding op de voorzijde, raster met kenmerken
op de achterzijde) afgedrukt op A4
- een kaartversie van alle boomfiches die meedoen in het spel (om een opdracht
uit te kiezen), deze maak je door de voorkant van de fiches in een kleiner formaat
af te drukken. Eventueel kan dit ook in A4.
Aantal deelnemers: maximum 31 + begeleider
Als er minder dan 30 deelnemers zijn, haal je er enkele fiches uit. Dit kan je at random doen.
Je kan er – naargelang het leerniveau van de deelnemers - ook de moeilijkste of
gemakkelijkste soorten uithalen.
� Bij ‘variaties in moeilijkheid’ (p. 5 - § variatie in aantal fiches) vind je terug welke bomen je
er het beste uithaalt om het spel interessant en speelbaar te houden.
Spelregels:
1. Alle deelnemers staan of zitten in een cirkel. Iedereen trekt een boomfiche die even
bestudeerd kan worden.
2. De deelnemers houden de fiche voor zich, met de afbeelding van het blad en de vrucht
zichtbaar voor de andere deelnemers.
3 Eén van de deelnemers trekt een kaart uit de kaartversies van de boomfiches en geeft
deze aan de spelbegeleider. Dit is de boom/struik die door de groep geraden moet worden.
Enkel de spelleider weet welke boomsoort gezocht wordt.
4. De deelnemers gaan samen op zoek naar de oplossing. Hiervoor stellen ze om beurten
een vraag over het blad of de vrucht van de boom. Het raster aan de achterkant van de fiche
vormt een belangrijk hulpmiddel om vragen te stellen.
5. De spelleider beantwoordt de vraag enkel met ja/nee. Ook de spelbegeleider kan voor het
antwoord beroep doen op het raster aan de ommezijde van de fiche.
6. Elke deelnemer controleert of de boom op zijn/haar fiche voldoet aan het antwoord. Op
de achterkant van de boomfiche kan deze informatie gecontroleerd worden.
Indien de boom eraan voldoet, blijft deze in het spel. Indien de boom er niet aan voldoet,
wordt deze fiche verwijderd (fiche omdraaien/deelnemer gaat zitten/…). De groep blijft
doorvragen totdat de gezochte boom gevonden is.
7. De gevonden boom/struik wordt voorgesteld door de deelnemer die deze fiche vast heeft.
Het weetje wordt voorgelezen. De deelnemers/de spelleider kunnen nog weetjes
toevoegen. Indien de gevonden boom/struik niet overeen komt met de boomsoort op de
fiche van de spelbegeleider, wordt nagegaan bij welke vraag de boomfiche in kwestie
onterecht uit het spel werd gehaald: waar hebben de deelnemers zich vergist.
Spelvariaties
In het bos
In het bos kunnen bijkomende opdrachtjes gekoppeld worden aan het spel:
• Laat de deelnemers –nadat de fiches werden uitgedeeld- op zoek gaan naar de
overeenkomstige boom/struik in het bos. Laat hen eventueel een blad/een vrucht
meebrengen.
• Speel het spel met echte bladeren en vruchten.
o Deel enkel de boomfiches uit waarvan je weet dat de boom/struik in het bos
staat.
o Laat de deelnemers op zoek gaan naar deze boom. Vraag hen om een blad en
een vrucht van hun boom te verzamelen.
o Laat de deelnemers deze bladen en vruchten op een blad papier plakken.
o Speel het spel, zoals uitgelegd in het basisspel, met deze zelfgemaakte fiches.
• Speel het spel zoals uitgelegd in het basisspel. Als laatste stap, nadat de boom
geraden is, laat je de deelnemers zo snel mogelijk de gevonden boom zoeken in het
bos. (Ze kunnen er rond gaan staan of moeten de boom als eerste proberen tikken, …
).
OPMERKING: Controleer op voorhand of de gezochte boom in het bos staat!
Deelnemer wordt spelleider…
Laat een deelnemer antwoorden op de vragen in plaats van de spelleider. Zorg er voor dat
deze speler vertrouwd is met de termen.
Gezelschapsspel-versie
Benodigdheden:
- print een aantal boomfiches naar keuze drie maal af (twee maal als spelfiches, 1
maal als opdrachtkaarten)
Aantal deelnemers: min. 2, of twee ploegen
1. Elke deelnemer/ploeg legt zijn boomfiches open op tafel of op de grond met de afbeelding
naar boven gericht.
2. Elke deelnemer/ploeg trekt een opdrachtkaart die geraden moet worden door de andere
deelnemer/ploeg
3. Elk om beurt stelt de deelnemer/ploeg een vraag.
4. De boomfiches die niet aan het antwoord voldoen, worden omgedraaid.
5. Het spel gaat verder totdat een deelnemer/ploeg de juiste boom op de opdrachtkaart van
de tegenspeler/ploeg geraden heeft.
Iedereen actief
Benodigdheden:
- de voorkant van de boomfiches afgedrukt op etiketten (i.p.v. op A4-formaat)
- een overzichtsblad van alle bomen (1 blad per deelnemer)
1. Alle deelnemers krijgen een etiket met een te raden boom/struik op, op hun voorhoofd
geplakt.
2. Ze lopen rond binnen een bepaalde ruimte en stellen vragen aan de andere deelnemers
die ze tegenkomen.
3. Per antwoord kunnen ze enkele soorten elimineren op het overzichtsblad.
4. Ze gaan door, tot dat ze kunnen raden wie ze zijn.
Memory
Print alle fiches twee maal af, en speel memory met de afbeeldingen.
Variaties in moeilijkheid
Samen spelen
Als het spel te moeilijk is voor de groep of als er grote niveauverschillen zijn in de groep,
kunnen de fiches per twee spelers verdeeld worden. Zo kunnen de deelnemers eerst
overleggen per twee voordat ze antwoorden op de vragen. (Ook hier kan gevarieerd
worden: mogen ze wel/niet beroep doen op de informatie op de achterzijde van de fiche).
Variatie in aantal fiches
Om het spel makkelijker of moeilijker te maken, kan er gespeeld worden met meer of
minder fiches.
Om het spel gemakkelijker te maken zorg je dat er van de sterk op elkaar gelijkende soorten
slechts één soort in het spel zit.
Soorten die gemakkelijk te verwarren zijn en beter niet in de gemakkelijke versie van het
spel opgenomen worden:
- hazelaar – els
- esdoorn – plataan - Spaanse aak - Gelderse roos
- tamme kastanje – boskers
- es – lijsterbes
- zomereik – wintereik - Amerikaans eik
Suggesties:
Gemakkelijk (11 fiches): hazelaar, esdoorn, tamme kastanje, es, zomereik,
beuk, hulst, linde, paardenkastanje, ratelpopulier en grove den.
Middelmatig (18 fiches): er worden enkele soorten bij gestoken die een
‘broertje’ hebben waarmee ze te verwarren zijn, enkele andere, moeilijkere
en of minder bekende soorten doen ook mee:
hazelaar, esdoorn, Spaanse aak, tamme kastanje, es, schietwilg, zomereik,
Amerikaanse eik, iep, beuk, hulst, sleedoorn, linde, paardenkastanje,
ratelpopulier, eenstijlige meidoorn, ruwe berk, jeneverbes.
Moeilijk: alle fiches doen mee
Zonder raster!
Om het spel moeilijker te maken kan worden afgesproken dat het raster op de achterzijde
van de fiches niet gebruikt mag worden. De deelnemers moeten dan de vragen en
antwoorden bepalen enkel en alleen op basis van de tekening.
Begeleiding
Het is voor kinderen niet altijd even gemakkelijk om gerichte vragen te stellen. Daarom is
elke boomfiche van een raster voorzien met de onderscheidende kenmerken. De termen
helpen de deelnemers vragen te formuleren, het correcte antwoord is in het vet aangeduid
(zie voorbeeldfiche, p. 8).
Voorbeeldvragen
Heeft het blad een korte bladsteel?
Is de vorm van het blad ovaal?
Heeft het blad een spitse top?
…
Het kan belangrijk zijn dat de groep hierin begeleid wordt. De spelleider kan door het stellen
van begeleidende vragen de deelnemers op weg helpen.
Voorbeeld begeleidende vragen
Kijk eens naar de vorm van het blad. Heeft het de vorm van een ei? Is het blad rond?
Lijkt het blad op een hand? …
Hoe staan de bladeren t.o.v. de steel (bladstand)? Staan ze recht tegenover elkaar
(tegenoverstaand)? Staan de bladeren overal verspreid op de steel (verspreid)?...
Aandachtspunt
Er bestaan verschillende termen om kenmerken van bladeren en vruchten te beschrijven.
Aangezien de benaming in verschillende bronnen niet altijd eenduidig is, is het belangrijk dat
de deelnemers leren kijken naar de kenmerken en dat verschillen opgemerkt worden. De
bedoeling is vooral dat de spelers beschrijven wat ze zien en voelen.
ACHTERGRONDINFORMATIE
Hoe herken je een boom?
Op het eerste zicht lijkt het een onbegonnen werk om alle boomsoorten uit elkaar te
houden. Toch is het niet zo moeilijk. Het op naam brengen is veelal een kwestie van enkele
onderscheidende kenmerken te bekijken en op basis daarvan bomen te ‘elimineren’.
Aangezien de bladvorm van boomsoorten onderling erg verschillen, is het blad één van de
belangrijkste herkenningstekens van een boom. Vooral hun grootte, vorm, en de bladrand
zijn goede leidraden. Daarnaast zijn ook de vruchten typerend.
In de winter verliezen zo goed als alle bomen hun bladeren. Dan zijn enkel de kenmerken
van de schors en de twijgen bruikbaar voor de determinatie van de boom, maar dit is al bija
specialistenwerk. Het spel ‘Wie is het?’ focust zich daarom op de kenmerken van het blad
en de vrucht voor het herkennen van bomen.
Er werden niet alleen bomen in opgenomen, ook struiken. Het belangrijk verschil is dat
struiken meerdere stammen hebben, terwijl een boom meestal één stam heeft.
Loofboom of naaldboom?
De kenmerken van de bladeren laten vaak toe te bepalen welke boom/struik het is. Het
eerste belangrijk onderscheid is dat tussen loofbomen en naaldbomen.
Loofbomen hebben bladeren met een vlakke bladschijf. In de herfst verliezen ze hun
bladeren, om ervoor te zorgen dat de boom in de winter geen vocht verliest, wat tot
uitdroging van de boom zou leiden.
Bij naaldbomen zijn de ‘bladeren’ gereduceerd, ze zijn meestal smal en hard en worden
naalden genoemd. In de winter blijven de naalden aan de boom hangen. Ze doen net als de
bladeren van loofbomen aan fotosynthese. Het gevaar van uitdroging is echter veel geringer
omdat de naalden een kleiner oppervlak en een andere structuur hebben en zo veel minder
water verdampen. De oude naalden en schubben worden geleidelijk vervangen door
jongere. Naaldbomen zijn hierdoor goed uitgerust om onder zeer moeilijke omstandigheden
te kunnen overleven.
Inheems – uitheems
Het is nauwelijks zichtbaar aan een boom/struik, maar het onderscheid tussen bomen die
hier van oudsher reeds voorkwamen –inheemse- en soorten die door de mens werden
ingevoerd –uitheemse- wordt wel vaak gebruikt.
Inheemse bomen en struiken zijn van groot belang voor de inheemse bosflora en –fauna.
Zij zijn immers aangepast aan en afhankelijk van deze inheemse boomsoorten.
Uit onderzoek blijkt dat er op een zomereik veel meer soorten insecten voorkomen (350)
dan op een Amerikaanse eik (15).
Op de voorkant van de boomfiche werd met een symbooltje aangegeven of de soort al dan
niet inheems is in Vlaanderen. Dit kenmerk kan dus eveneens gebruikt worden als
onderscheidend kenmerk: is de boom inheems in Vlaanderen?
inheems
uitheems
Figuur 1: symbool inheems – uitheems.
Uit: boomfiches – www.ieps.be
Kenmerken
Op de achterkant van de boomfiche staan de voornaamste kenmerken van de boom of struik
opgelijst in twee rasters, één voor de kenmerken van het blad, een tweede voor de
kenmerken van de vrucht.
1. Kenmerken van het blad
Het onderscheid tussen naald- en loofbomen, staat als eerste kenmerk opgesomd.
De andere kenmerken zijn niet allemaal toepasselijk voor de naaldbomen. Toch werden alle
kenmerken opgenomen, zoals bij de loofbomen. Dit omdat het voor de deelnemers
makkelijker is om de vragen te beantwoorden. Wanneer het kenmerk niet van toepassing is
voor de naaldboom, staat geen enkele term in het vet weergegeven. Het antwoord op een
vraag rond dit kenmerk zal dus steeds ‘neen’ zijn.
Voor de naaldbomen werd het extra kenmerk ‘stand van de naalden’ opgenomen. Bij de
loofbomen zal er voor dit kenmerk nooit iets in het vet staan, aangezien dit voor die bomen
en struiken niet van toepassing is.
Figuur 2: voorbeeld van een raster.
Uit: boomfiches
De opeenvolgende onderscheidende kenmerken die voorkomen op de boomfiches worden
hieronder in volgorde besproken. In eerste plaats voor de loofbomen, vervolgens ook voor
de naaldbomen.
Loofboom
Het blad van een loofboom bestaat uit een vlak gedeelte, de bladschijf.
Indien de bladschijf één geheel vormt, is het blad enkelvoudig. Bij samengestelde bladeren
bestaat de bladschijf uit verschillende deelblaadjes.
Figuur 3: enkelvoudig en samengesteld blad.
Het blad van verschillende boomsoorten kan variëren in grootte. Deze indeling is arbitrair,
aangezien de bladgrootte varieert, ze is oa. afhankelijk van de standplaats van de boom. Het
is echter wel duidelijk dat een sleedoornblaadje klein is en dat het blad van bijvoorbeeld de
plataan of paardenkastanje groot is. Het blad van de eik is eerder gemiddeld.
Volgende arbitraire indeling werd gemaakt, op basis van de gemiddelde weergegeven
grootte in een aantal flora’s:
Klein: <5cm
Middelmatig: 5-15cm
Groot: >15 cm
Voor de samengestelde bladeren wordt de omtrek van het volledige blad genomen om de
grootte te bepalen, dus niet van de deelblaadjes.
Bladeren zitten vast op de knopen van de stengel. De manier waarop de bladeren op de
stengel staan, wordt de bladstand genoemd. De bladstand is verspreid als er per knoop één
blad groeit, de bladeren van deze bomen staan immers verspreid op de stengel.
Bij bomen waarbij er aan elke knoop twee bladeren groeien is de bladstand
tegenoverstaand. Als er meer dan twee bladeren in een kring op één knoop staan, dan wordt
dat een bladstand in kransen genoemd. Dit doet zich niet voor bij de hier besproken
loofbomen.
verspreid
tegenoverstaand
Figuur 4: bladstand.
Uit: boomfiches – www.ieps.be
De vorm van het blad verschilt sterk van boom tot boom.
We onderscheiden volgende bladvormen: langwerpig, eirond, rond, driehoekig, hartvormig
en handvormig. Een verdere opsplitsing is mogelijk, maar weinig relevant voor het spel.
Bij samengestelde bladen wordt de bladvorm van het gehele blad, en dus niet van de
deelblaadjes, beschouwd. De bladvorm van samengestelde bladeren krijg je door de uiterste
punten van de deelblaadjes met elkaar te verbinden. Dit geldt eveneens voor diep
ingesneden bladeren, de bladvorm wordt bepaald door de uiterste punten van het blad met
elkaar te verbinden.
In dit spel:
omgekeerd eirond = eirond
lancetvormig/lijnvormig = langwerpig
ovaal = eirond
spatelvormig = eirond
Figuur 5: bladvorm.
Uit: dendrologie van de lage landen, J. de Koning Jan en Wim van den Broek.
In het spel wordt onderscheid gemaakt tussen volgende bladvormen: a. rond, c langwerpig,
h. hartvormig, j. eirond, k. driehoekig
De omtreklijn van het blad wordt de bladrand genoemd. In dit spel wordt onderscheid
gemaakt tussen volgende types bladrand: gaaf, gegolfd, gelobd, gezaagd of getand.
In dit spel:
Dubbel gezaagd = gezaagd
gaaf
Gegolfd
gelobd
gezaagd
getand
Figuur 6: bladrand.
Uit: interactieve determinatietabel voor inheemse bomen -
http://www.koentimmers.be/faunaflora/)
Sommige boomsoorten hebben een karakteristieke nervatuur (bladnerf). De meeste
bladeren hebben een duidelijk te onderscheiden hoofdnerf en kleinere laterale nerven, die
zich naar beide kanten vertakken en onderling verbonden zijn door een netwerk van steeds
kleinere nerven. Je kunt het vergelijken met de opbouw van een veer. Deze bladeren worden
dan ook veernervig genoemd. Andere bladeren hebben meerdere hoofdnerven (drie tot
negen) die vanaf het uiteinde van de stengel handvormig uitwaaieren (zoals bij de gewone
esdoorn en de plataan). Deze bladeren zijn handnervig.
De bladsteel, bladvoet en bladtop werden niet opgenomen in het raster, omdat deze bij de
meeste boomsoorten niets karakteristiek is.
Bij de enkele soorten dat dit wel het geval is, staat dit vermeld bij extra, zoals bijvoorbeeld
de scheve bladvoet van de iep.
Naaldboom
De typische bladeren van naaldbomen zijn meestal smal en hard en worden naalden
genoemd. Bij het kenmerk bladschijf op de fiche van een naaldboom wordt bijgevolg steeds
naaldvormig in het vet weergegeven..
Voor de grootte van de bladschijf werden dezelfde criteria gebruikt als bij de loofbomen. (p
8-11).
Het kenmerk bladstand (verspreid – tegenoverstaand) is niet van toepassing voor
naaldbomen. Er wordt daarom een aparte lijn ‘naalden’ weergegeven. De naalden kunnen
verspreid staan, per twee of in kransen.
De bladnerf, bladvorm en bladrand werden voor de naaldbomen niet opgenomen omdat
het geen onderscheidende kenmerken zijn.
2. Kenmerken van de vrucht
Alle bomen en bloeiende planten komen voort uit zaden, die een kiem en
voedselvoorraad bevatten. Die zaden zitten in een vrucht die de zaadjes beschermen en
hen helpt bij de verspreiding ervan.
Een eenvoudig voorbeeld om het verschil tussen zaad en vrucht toe te lichten: de vrucht
van de kersenboom is een kers. Het zaad is de pit van de kers, waaruit een nieuwe
kersenboom kan groeien. Het smakelijke vruchtvlees eromheen helpt om het zaad te
verspreiden.
Er bestaan meerdere manieren om zaden en vruchten te beschrijven en onder te verdelen.
Hieronder worden de kenmerken opgesomd die in dit spel worden gebruikt.
Een eerste eenvoudige onderverdeling wordt gemaakt naargelang de textuur, hierbij
onderscheiden we droge vruchten (bijv. hazelnoot, de vliegertjes van een esdoorn) en
vlezige vruchten (bijv. meidoornbessen, vlierbessen).
Het type vrucht (de vruchtvorm) is zeer kenmerkend voor vruchten. De onderverdeling die
hier wordt gebruikt is een veralgemeende. We onderscheiden noten, doosvruchten,
kegelvruchten en bessen.
- Een noot is een harde, droge, éénzadige, niet openspringende vrucht, zoals bijvoorbeeld
hazelnoten, eikels en beukennootjes en linde.
De gevleugelde zaden zoals bijvoorbeeld bij de linde en de esdoorn, worden een gevleugelde
noot genoemd. Bij type vrucht in het raster wordt een gevleugelde noot als ‘noot’
weegegeven. Dat ze gevleugeld zijn komt tot uiting bij het kenmerk ‘verspreiding’: ze
worden met de wind verspreid.
De vruchten van de esdoorn en de Spaanse aak zijn splitvruchten. Ze bestaan uit twee
gevleugelde nootjes die een paar vormen. Noten, gevleugelde noten en splitvruchten
behoren allen tot de ‘dopvruchten’. Omdat ‘noot’ herkenbaarder is voor de leerlingen
worden ze hier allen ‘noten’ genoemd.
- Een doosvrucht is een droge, openspringende vrucht, met meerdere zaden per vrucht.
Bijvoorbeeld de paardenkastanje waarbij twee tot drie noten (soms ook maar 1) samen
zitten in een bolster.
- De zaden van naaldbomen zitten in een kegel. Dit is in principe geen vrucht, maar een
verhoutte bloeiwijze, dus de bloem. Sommige naaldbomen lijken bessen te hebben, het zijn
echter ‘schijnbessen’. Het zijn kegels die zaad bevatten, dat door de schubben wordt
beschermd.
- De vlezige vruchten van alle opgenomen boomsoorten worden in het spel als bes
benoemd. Eigenlijk zijn het steenvruchten, omdat hun zaden naast het vlezig omhulsel ook
nog een steenhard omhulsel hebben. Bij echte bessen zitten de zaden los in het vlezig
omhulsel, zoals bijvoorbeeld bij de tomaat, meloen, blauwe bes, … Dit maakt het
onderscheid tussen de bessen en de steenvruchten. Steenvruchten worden echter ook in de
volksmond bessen genoemd.
Andere voorkomende vlezige vruchten zijn: bottels (van rozen), pitvruchten (appel, peer),
oranjevruchten (sinaasappel).
De kleur van een vrucht is een gemakkelijk zichtbaar kenmerk. De kleuren die in het raster
worden weergegeven zijn de kleuren van de rijpe vrucht –en dus niet van het zaad!-.
Zo gaat het bij de paardenkastanje bijvoorbeeld over de groene bolster, niet over de bruine
noot (het zaad) die er inzit!
De verspreiding van het zaad kan je vaak afleiden uit de vorm van de vrucht.
Veel boomzaden zijn aangepast aan verspreiding door de wind: ze hebben zachte haren
(wilgen, populieren), vliesdunne vleugeltjes (berken, iepen, sparren, dennen) of relatief
stevige schutbladen (esdoorns, linden, haagbeuken).
Heel wat bomen hebben vruchten die aangepast zijn aan verspreiding door vogels of andere
dieren. De zachte, felgekleurde vruchten van deze bomen worden door dieren opgegeten,
waarna de zaden via de uitwerpselen in de omgeving worden verspreid (o.a. taxus,
vogelkers, lijsterbes). Bij andere bomen dienen de zaden zelf als voedsel voor dieren (eiken,
beuken, paardenkastanje). Veel daarvan wordt ter plekke opgegeten, maar een aantal
worden in het bos achtergelaten of in de grond verstopt als voorraad. Uit deze zaden kan
een nieuwe boom ontwikkelen.
Sommige zaden worden door water verspreid, elzen bijvoorbeeld. Elzen staan graag met
hun voeten in het water, hun zaden, blijven drijven op het water dankzij de met lucht
gevulde holtes in de zaadjes. Zo vinden ze hun weg naar een nieuwe groeiplaats.
Het zijn echter niet alleen kleine zaden die via water verspreid worden. De kokosnoot
bijvoorbeeld, maakt gebruik van hetzelfde kenmerk als de elzenzaadjes.
Zaadverspreiding is belangrijk opdat het zaad gunstige plaatsen kan bereiken voor de
ontkieming en de ontwikkeling tot een volwassen boom.
Een bijkomend kenmerk van vruchten en zaden is de eetbaarheid voor de mens of het feit
dat ze net zeer giftig zijn. Dit kenmerk is echter niet altijd van toepassing. Het helikoptertje
van de esdoorn ga je natuurlijk niet opeten, terwijl het ook niet echt giftig is… . Elzenzaadjes
worden evenmin gegeten door de mens, al zijn ze wel uitstekend wintervoer voor mezen en
sijsjes.
Bij sommige vruchten staat er giftig, ondanks dat de zaden of vruchten na een bepaalde
bewerking wel eetbaar zijn. Dit werd dan als extra kenmerk opgenomen.
Sleedoornbessen bijvoorbeeld, ze hebben een zeer wrange smaak en worden pas eetbaar na
lang bevroren te zijn, of nadat ze op jenever werden gelegd. Ook eikels kan je rauw niet
eten, maar het is wel een bestanddeel van bijvoorbeeld granenkoffie of eikelbrood.
Achtergrondinformatie vrucht
De ontwikkeling van de vrucht begint meestal na de bloei. Vruchten in diverse stadia van
rijpheid zijn vaak langdurig aanwezig. In veel gevallen zijn ze zelfs ’s winters nog te zien aan
de kale boom of verstopt tussen het loof. Op welk tijdstip de zaden rijp zijn, varieert van boom tot boom.
Figuur 7: oogstkalender met aanduiding van het tijdstip wanneer de zaden rijp zijn.
(uit: campagnekrant Week van het Bos 2009)
Zaadzetting/zaadproductie
Bomen beginnen pas vruchten te dragen na een bepaalde leeftijd, die verschilt van soort tot
soort. Ook speelt daarbij een rol of de boom solitair of in een dicht bos groeit. Bomen in een
groep dragen tien tot vijftien jaar later vruchten dan bomen van dezelfde leeftijd zonder
soortgenoten in de dichte omgeving (solitair). Berken, elzen, lariksen en populieren
beginnen relatief jong, ongeveer na tien jaar, vruchten te dragen. Dennen, esdoorns en
paardenkastanjes dragen vruchten wanneer ze twintig tot dertig jaar zijn, sparren en eiken
wanneer ze veertig zijn, en beuken pas op hun vijftigste!
Voor de productie van zaden en vruchten moet de boom voldoende voedingsstoffen voor
langere tijd kunnen opslaan. Bomen die grote zaden voortbrengen, leveren eens in de vier
tot acht jaar, het mastjaar, een overvloedige oogst (eiken, beuken, walnoten enz.).
MEER WETEN
• Campagnekrant Week van het Bos 2009: Zaad met pit!
In de campagnekrant lees je alles over het proces van zaad tot boom.
Deze krant vind je op www.weekvanhetbos.be > leerkrachten/gidsen > educatief >
campagnekrant.
• Interactieve determinatietabel voor inheemse bomen
Op deze site kunnen de kinderen bomen determineren op basis van zijn bladeren. Bij ‘start
determineren’ worden vragen voorgelegd over het blad waardoor men geleidelijk aan bij de
juiste boomsoort uitkomt. Bij ‘zoeken op zicht’ krijgen de kinderen een overzicht van
verschillende bladeren waaruit de juiste gekozen kan worden.
http://www.koentimmers.be/faunaflora/
EINDTERMEN
‘Wie is het?’ leert je niet alleen op een spelende wijze iets meer over bomen en struiken.
Bij het spelen van het spel komen werk je ook aan volgende eindtermen:
Wereldoriëntatie Natuur – Levende natuur
ET 1.1 De leerlingen kunnen in een beperkte verzameling van mensen, dieren en planten
gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen
ordening aanbrengen en verantwoorden.
Wereldoriëntatie Natuur – Algemene vaardigheden natuur
ET 1.12 De leerlingen kunnen gericht waarnemen met al hun zintuigen en kunnen
waarnemingen op een systematische wijze noteren.
Nederlands – Spreken
ET 2.2 De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze aan iemand om
ontbrekende informatie vragen.
ET 2.5 De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze vragen van de
leerkracht in verband met een behandeld onderwerp beantwoorden.
ET 2.7 De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze bij een behandeld
onderwerp vragen stellen die begrepen en beantwoord kunnen worden door
leeftijdgenoten.
Leren leren
ET 3. De leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie (ook andere
dan teksten) verwerven en gebruiken.
Lichamelijke opvoeding Motorische competenties – Groot-motorische vaardigheden en acties
in gevarieerde situaties
ET 1.20bis De leerlingen passen de afgesproken spelregels toe en aanvaarden de sancties bij
overtredingen.
BIJLAGEN
31 boomfiches