Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2008-2009
Een juridische analyse van de dopingproblematiek
Masterproef van de opleiding
„Master in de rechten‟
Ingediend door
Gaëtan De Paepe
Studentennummer: 20023156
Major: Economisch en Sociaal Recht
Promotor: dr. Joachim Meese
Commissaris: dr. An Vermeersch
2
Inhoudstafel
Dankwoord ……………………………………………………………………………………4
Voorwoord ……………………………………………………………………………………5
Inleiding ………………………………………………………………………………………6
1. Wat is Doping? ……………………………………………………………………………..9
1.1. Geschiedenis ……………………………………………………………………………...9
1.2. Doping volgens de Wereldantidopingcode ……………………………………………...10
1.3. Dopingpraktijken in het Decreet MVS 2007 ………………...………………………….15
2. Normerende instanties ……………………………………………………………………..18
2.1. De UNESCO …………………………………………………………………………….18
2.2. De Europese Unie …………………………………………………………...…………..21
2.3. Het WADA ………………………………………………………………………...……22
2.4. Het IOC en de Olympische Beweging ………………………………………………….25
2.5. De nationale Olympische Comités (NOC‟s) en het BOIC ……………………..............27
2.6. De internationale en nationale sportfederaties ………………………………….............28
2.7. Het TAS-CAS …………………………………………………………………..............29
3. Het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening ……………………………………31
3.1. Situering …………………………………………………………………………………31
3.2. Analyse van het Decreet MVS van 13 juli 2007 in het licht van de WADA-code ……..32
4. Vergelijking met de Franse Gemeenschap en Nederland …………………………………59
4.1. Doping in de Franse Gemeenschap ……………………………………………………...59
4.2. Doping in Nederland …………………………………………………………………….60
3
Besluit ……………………………………………………………………………………….62
Bibliografie …………………………………………………………………………………65
Bijlagen ……………………………………………………………………………………..70
4
Dankwoord
In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor, Dr. Joachim Meese. Hij was steeds bereid
me te ontvangen en met raad en daad bij te staan, maar liet me toch vrij om mijn eigen ideeën uit te
werken.
Mijn ouders zou ik willen bedanken voor alle steun en de kans die ze mij gegeven hebben om deze
studie te volmaken. Verder wens ik ook mijn dank uit te drukken aan mijn vriendin, Febe, die mij
geholpen heeft met de nalezing en eveneens een grote steun was.
5
Voorwoord
Doping in de sport is een actueel thema. Vooral de laatste tien jaar zijn dopingberichten in de media
een bijna dagelijks fenomeen geworden. De steeds ruimere commercialisering van de topsport en de
daarmee gepaard gaande druk op de atleten vergroot de kans dat zij naar verboden
prestatiebevorderende middelen teruggrijpen. Doping heeft steeds een negatieve bijklank gehad en
brengt dan ook grote schade toe aan het imago van de sport. Zo ondermijnt doping de principes van
een open en eerlijke competitie, en kan in geval van dopinggebruik bezwaarlijk over fair-play
tegenover de concurrentie gesproken worden. Bovendien werd bewezen dat dopinggebruik bepaalde
gezondheidsrisico‟s kan inhouden.
In 1999 kwamen de verschillende sportautoriteiten op een punt waarop zij beseften dat hun individuele
strijd tegen doping te weinig resultaten opleverde en de krachten daarom wereldwijd moesten worden
gebundeld. Dit resulteerde in de oprichting van het World Anti-Doping Agency (WADA), de aanname
van de UNESCO-Conventie tegen doping in de sport en de opstelling van de Wereldantidopingcode.
In deze analyse zal onderzocht worden hoe deze krachtenbundeling in de dopingstrijd praktisch werd
uitgewerkt. De nadruk ligt op de visie van de Wereldantidopingcode, die als harmoniserend document
voor alle sporten ter wereld van grote waarde is. Verder zal de implementatie van dit document in
Vlaanderen uitgebreid worden toegelicht.
Vooreerst zal onderzocht worden wat volgens de Wereldantidopingcode precies onder het begrip
doping moet worden verstaan. Doping houdt immers meer in dan het loutere gebruik van verboden
prestatiebevorderende middelen. Vervolgens worden de dopingpraktijken besproken die in het
Vlaamse Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening van 13 september 2007 worden
gedefinieerd. In een tweede deel worden de structuur en de functie van de verschillende normgevende
instanties in de dopingstrijd uiteengezet. Het is voor een leek immers niet voor de hand liggend in deze
materie om de precieze bevoegdheden en regels van het amalgaam aan organisaties, comités,
federaties en rechtscolleges uit elkaar te houden. In een derde deel worden de dopinggeralteerde
aspecten in het Vlaams Decreet Medisch Verantwoorde (en Ethische) Sportbeoefening (MVS) van 13
september 2007 uitgebreid onderzocht en geanalyseerd. De visie van de code omtrent diverse heikele
punten in de antidopingregelgeving zal eveneens in dit deel aan bod komen. Tot slot wordt de huidige
stand in de dopingstrijd in Vlaanderen kort vergeleken met deze in de Franse Gemeenschap en in
Nederland met als doel de harmoniserende werking van de Wereldantidopingcode te onderzoeken.
6
Inleiding
Sport is de manier bij uitstek om de geest en het lichaam van de mens gezond en in conditie te houden.
De intrinsieke waarde of de “geest” van de sport gaat echter veel verder dan dat alleen. Sport
vertegenwoordigt in de meeste gevallen immers enkele belangrijke levenswaarden. Deze waarden
vormen samen de essentie van de Olympische gedachte. Zo gaat sport steeds gepaard met toewijding
en betrokkenheid, alsook met karakter, moed en ontwikkeling. Andere waarden als teamwork, respect
voor regels en wetten, en respect voor zichzelf en anderen, spelen in de meeste sporttakken een
belangrijke rol. Sport is verder ook het ideale medium om de verbondenheid en de solidariteit (zelfs
over de verschillende rassen heen) te promoten. Ethiek, fair-play en eerlijkheid zijn in de sport
eveneens waarden die een belangrijke rol spelen. Het spel eerlijk spelen, is één van de
fundamenteelste waarden in de Olympische gedachte.1 Valsspelers in de sport getuigen immers van
weinig respect tegenover zichzelf en tegenover de andere sporters, en negeren per definitie de
geldende regels en wetten. Waarden als solidariteit en verbondenheid zijn in geval van oneerlijkheid
trouwens eveneens ver te zoeken. Overtredingen van de antidopingregels gaan om deze redenen
integraal in tegen de geest van de sport en de Olympische gedachte. Het gebruik van doping kan
bovendien ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid. Dopinggebruik en andere
dopingovertredingen behoren daarom zonder enige twijfel uit de sport gebannen te worden.
Om dit doel te bereiken werd in 2003 voor het eerst de Wereldantidopingcode goedgekeurd. De code
werd sindsdien reeds enkele malen gewijzigd. De laatste aanpassingen werden door het World Anti-
Doping Agency Foundation Board goedgekeurd op 17 november 2007 en zijn in werking getreden op
1 januari 2009. De in deze analyse frequent voorkomende verwijzingen naar de Wereldantidopingcode
zullen overigens steeds naar deze recentste versie zijn.
De Wereldantidopingcode beschrijft specifieke antidopingregels en -principes die gevolgd moeten
worden door de organisaties die verantwoordelijk zijn voor het aannemen, implementeren of opleggen
van antidopingregels binnen hun bevoegdheid, zoals het Internationaal Olympisch Comité, het
Internationaal Paralympisch Comité, de internationale sportfederaties, de organisatoren van
belangrijke evenementen en de nationale antidopingorganisaties. Al deze organisaties worden
gezamenlijk aangeduid als antidopingorganisaties.2 Alle bepalingen van de Code zijn in wezen
bindend en verplicht toepasbaar door elke antidopingorganisatie en sporter of andere persoon. De code
is echter niet bedoeld als vervanging van de uitgebreide antidopingregels die reeds voor de aanname
van de code door elke antidopingorganisatie waren opgesteld en maakt deze geenszins overbodig.
1 Preambule van de Wereldantidopingcode.
2 Inleiding Wereldantidopingcode.
7
Sommige bepalingen van de code moeten echter door elke antidopingorganisatie zonder substantiële
veranderingen worden overgenomen in hun antidopingregels.3 De ondertekenaars van de code mogen
aan dergelijke bepalingen geen bijkomende regels toevoegen die de impact van deze bepalingen
wijzigen. Andere bepalingen van de code geven verplichte richtlijnen, die ruimte laten voor
flexibiliteit bij het formuleren van de regels door de verschillende antidopingorganisaties. Nog andere
bepalingen van de code stellen voorwaarden waaraan elke antidopingorganisatie moet voldoen, maar
die niet hoeven terug te komen in hun antidopingregels.4
Antidopingregels zijn, net als wedstrijdregels, sportregels die bepalen onder welke omstandigheden
een sport mag worden beoefend. Sporters of andere personen accepteren deze regels als voorwaarde
voor deelname en zijn erdoor gebonden. Elke ondertekenaar van de code moet regels en procedures
instellen om te garanderen dat alle sporters of andere personen die onder het gezag van een
ondertekenaar en zijn lidorganisaties vallen, worden geïnformeerd over de geldende antidopingregels
van de betreffende antidopingorganisaties en zij er bovendien mee akkoord gaan aan deze regels
gebonden te zijn. Bovendien moet elke ondertekenaar van de code regels en procedures instellen om te
garanderen dat alle sporters of andere personen die onder het gezag van de ondertekenaar en zijn
lidorganisaties vallen, ermee instemmen dat hun persoonlijke gegevens verspreid worden, zoals vereist
of toegestaan door de code, en gebonden zijn door en voldoen aan de antidopingregels. De gepaste
sancties moeten worden opgelegd aan sporters of andere personen die deze regels niet naleven. Deze
regels en procedures, die eigen zijn aan de sport en tot doel hebben de antidopingregels op algemene
en gelijkvormige wijze ten uitvoer te brengen, verschillen fundamenteel met, en zijn dan ook niet
bedoeld om onderhevig te zijn aan of beperkt te worden door nationale vereisten en wettelijke normen
inzake strafrechtelijke vervolging of arbeidskwesties. Bij de beschouwing van de feitelijke en
wettelijke aspecten van een bepaalde zaak moeten alle rechtbanken, arbitragecommissies en andere
beslissingsbevoegde organen zich bewust zijn van en respect hebben voor de specifieke aard van de
antidopingregels in de code en voor het feit dat deze regels een weerspiegeling zijn van de consensus
van een breed spectrum van belanghebbenden wereldwijd die zich inzetten voor een eerlijke sport.5
Alle ondertekenaars van de code moeten de geldende bepalingen ervan toepassen via hun beleid,
statuten, regels of reglementen, in overeenstemming met hun bevoegdheid en binnen hun eigen
verantwoordelijkheidssfeer.6 Het engagement van elke regering tegenover de code wordt bekrachtigd
door de ondertekening van de Verklaring van Kopenhagen tegen dopinggebruik in de sport van 3
maart 2003, en door het feit dat zij de UNESCO-Conventie ratificeren, aanvaarden, goedkeuren en
3 Art. 23.2.2 Wereldantidopingcode.
4 Inleiding Wereldantidopingcode.
5 Inleiding Wereldantidopingcode.
6 Art. 23.2.1 Wereldantidopingcode.
8
ertoe toetreden.7 Hoewel de goedkeuringsmechanismen kunnen verschillen van land tot land, is de
inspanning om doping te bestrijden door het gecoördineerde en geharmoniseerde programma dat tot
uitdrukking komt in de code, een gezamenlijke inspanning van de sportbewegingen en de overheden
waard.8 De staat België, en meer bepaald de Gemeenschappen, moeten dus alle nodige initiatieven en
maatregelen nemen om de UNESCO-Conventie en dus ook de code, na te leven.9
7 Art. 22 Wereldantidopingcode.
8 Opmerking bij art. 22 Wereldantidopingcode.
9 Art. 22.1 Wereldantidopingcode.
9
1. Wat is doping?
1.1. Geschiedenis
Reeds in de tijd van de Oude Grieken probeerden atleten zichzelf te verbeteren of te versterken met
aangepaste diëten en stimulerende brouwsels. Het teruggrijpen naar allerlei lichaamsvreemde
substanties of andere artificiële methodes om de prestaties te verbeteren, heeft dus al altijd in de mens
gezeten, maar is uiteraard met de tijd geëvolueerd.
In de 19e eeuw gebruikten wielrenners en andere uithoudingssporters vaak strychnine, cafeïne, cocaïne
en zelfs alcohol in de hoop hun prestaties te bevorderen. Pas sinds het begin van de 20e eeuw werd het
gebruik van de term doping courant, oorspronkelijk verwijzend naar de illegale preparatie van
racepaarden. Pas rond 1920 kwam het besef dat restricties op het drug- en dopinggebruik in de sport
noodzakelijk waren.
De International Amateur Athletic Federation (IAAF) was in 1928 de eerste internationale
sportfederatie die het gebruik van doping in haar reglementen veroordeelde. Vele andere
sportfederaties volgden al snel, maar vele beperkingen bleven ineffectief, omdat er bij de atleten geen
dopingtests werden afgenomen. Ondertussen verergerde de problematiek door de uitvinding van
synthetische hormonen in de jaren „30 en het opkomend gebruik ervan als doping in de sport tijdens de
jaren ‟50. Tijdens de autopsie, na de plotse dood van de Deense wielrenner Jensen tijdens de
Olympische Spelen te Rome in 1960, vonden onderzoekers sporen van amfetamines. Deze spijtige
gebeurtenis verhoogde de druk op de sportautoriteiten om dopingtesten in te voeren. In 1966 waren de
UCI en de FIFA de eerste internationale sportfederaties die dopingtesten introduceerden op hun
respectievelijke wereldkampioenschappen. Een jaar later richtte het IOC haar medische commissie op
(zie 2.4) en publiceerde voor het eerst een lijst met verboden substanties. De tragische dood van Tom
Simpson tijdens de beklimming van de Mont Ventoux tijdens de Tour van 1967, bewees echter dat er
nog veel werk aan de winkel was. Tegen 1970 had het gros van de internationale sportfederaties
dopingcontroles ingevoerd, maar deze lieten vaak nog te wensen over. Zo was het gebruik van anabole
steroïden vooral in krachtsporten wereldwijd verspreid, maar bestonden er tot 1974 geen waterdichte
opsporingsmethodes en werden ze pas in 1976 door het IOC aan de lijst van verboden substanties
toegevoegd. Bovendien werden sommige landen ervan verdacht dat zij hun atleten financieel
bijsprongen om doping te gebruiken. Het feit dat in een aantal sporttakken sinds de jaren ‟90
opmerkelijk minder topresultaten werden behaald, werd gelinkt aan de betere kwaliteit en de grotere
effectiviteit van dopingtesten, maar wees er echter ook op dat het dopinggebruik in de voorgaande
jaren nog steeds weelderig had getierd. Nu de controles op steroïden en andere stimulantia begonnen
te lonen, hadden de valsspelers zich al lang toegelegd op andere technieken om de prestaties te
verbeteren. Bloeddoping werd al gebruikt sinds de jaren ‟70 en kwam slechts op de lijst als verboden
10
methode in 1986. Bij bloeddoping traint de atleet eerst normaal of gedopeerd, waarna een deel van het
eigen „hoge kwaliteitsbloed‟ wordt afgetapt en later, net voor een wedstrijd opnieuw wordt toegediend
waardoor het hemoglobinegehalte, en hierdoor ook het prestatievermogen, gevoelig stijgt. Een ander
frequent gebruikt en hemoglobinestimulerend middel was erythropoietine, beter bekend als EPO. Deze
substantie werd reeds in 1990 aan de verboden lijst toegevoegd, maar bleef populair bij sporters omdat
een eerste betrouwbare opsporingsmethode voor EPO slechts werd ingevoerd op de Olympische
Spelen van 2000 in Sydney. Toen in de Tour de France van 1998 bij de toenmalige FESTINA-ploeg
een huiszoeking werd gedaan en een massa aan verboden producten werden aangetroffen, besefte de
internationale gemeenschap dat er nog drastischer zou moeten worden opgetreden. Het IOC nam het
initiatief om een wereldconferentie over doping in de sport te beleggen. Deze kwam er in februari
1999 te Lausanne en resulteerde in de oprichting van het World Anti-Doping Agency in november
1999. Het WADA moest zorgen voor de nodige harmonisatie van de antidopingregelgeving en een
einde maken aan de wildgroei van verschillende definities, strategieën en straffen die door de
verschillende normerende instanties werden uitgevaardigd. De quasi wereldwijde aanvaarding van de
Wereldantidopingcode was ongetwijfeld de grootste verdienste van het WADA tot nu toe.10
(zie 2.3)
De dopingstrijd is echter nog lang niet gestreden want 10 jaar na de oprichting van het WADA lopen
nog steeds tientallen sporters per jaar tegen de dopinglamp en is de problematiek nog steeds niet uit de
actualiteit weg te denken. Bovendien blijven sommige artsen en professoren de verboden substanties
en methoden voor atleten verder promoten en ontwikkelen, getuige onder meer de recente
dopinggevallen met CERA, reeds de vierde generatie van het vroegere EPO. De dopingstrijd is dus
een soort kat- en muisspelletje geworden tussen de dopingjagers en oneerlijke wetenschappers die
door de ontwikkeling van nieuwe (en meestal nog betere) producten en methodes de gangbare
opsporingsmethodes te slim af proberen te zijn.
1.2. Doping volgens de Wereldantidopingcode
In artikel 1 van de Wereldantidopingcode wordt doping gedefinieerd als het plaatsvinden van een of
meer van de dopingovertredingen die in artikel 2.1 tot en met artikel 2.8 van de Code worden
omschreven. Er zijn dus verschillende omstandigheden en gedragingen met of in verband met
verboden stimulerende middelen en methoden, die allen onder het begrip doping vallen. Sporters of
andere personen zijn verantwoordelijk voor het kennen van de gedragsvormen die een
dopingovertreding vormen en van de stoffen en methoden die op de verboden lijst staan.11
Het WADA
publiceert namelijk zo vaak als nodig en minstens eenmaal per jaar een verboden lijst van substanties
10
http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=312. 11
Art. 2 Wereldantidopingcode.
11
en methoden als Internationale Standaard.12
Iedere jaarlijkse versie van de verboden lijst en alle
herzieningen moeten door het WADA onverwijld aan elke ondertekenaar en de overheid verstrekt
worden en moeten op de website van het WADA worden gepubliceerd. Iedere ondertekenaar van de
Code moet de nodige stappen ondernemen om de verboden lijst te verspreiden onder zijn leden en
organen.13
De verboden lijst maakt integraal deel uit van de Internationale Conventie tegen doping in
de sport. Het WADA moet de directeur-generaal van de UNESCO van iedere wijziging aan de
verboden lijst op de hoogte brengen.14
Er zijn verboden stoffen en verboden methoden die te allen
tijde, zowel binnen als buiten wedstrijdverband, verboden zijn als doping omdat ze prestaties tijdens
toekomstige wedstrijden kunnen verbeteren of een maskerende werking kunnen hebben. Andere
stoffen en methoden zijn enkel binnen wedstrijdverband verboden. De verboden lijst kan door het
WADA voor een specifieke sport worden uitgebreid. De verboden stoffen en verboden methoden
kunnen op de verboden lijst worden vermeld met hun algemene categorie (bv. anabolica) of door het
specifiek noemen van de bepaalde stof of methode.15
Het gebruik buiten wedstrijdverband van een stof
die alleen binnen wedstrijdverband is verboden, vormt geen dopingovertreding, tenzij de
monsterafname binnen wedstrijdverband een belastend analyseresultaat van de stof oplevert of de
afbraakproducten ervan.16
Een stof komt in aanmerking om op de verboden lijst te komen, wanneer zij
een maskerend middel is of wanneer ze beantwoordt aan twee van de volgende drie criteria: 1) ze
verbetert de sportprestaties of zou die kunnen verbeteren; 2) ze houdt een reëel of potentieel
gezondheidsrisico in; of 3) ze is in strijd met de geest van de sport. Geen van deze drie criteria
afzonderlijk vormt een voldoende basis om een stof aan de verboden lijst toe te voegen. Als onderdeel
van de procedure worden alle ondertekenaars, overheden en andere betrokken personen jaarlijks
uitgenodigd om hun opmerkingen met betrekking tot de inhoud van de verboden lijst mee te delen aan
het WADA.17
De beslissing van het WADA om verboden stoffen en verboden methoden aan de lijst
toe te voegen en de classificatie van de stoffen op de verboden lijst in categorieën, zijn bindend en
kunnen niet worden betwist door een sporter of een andere persoon op basis van het argument dat de
stof of methode geen maskerend middel was, de sportprestaties niet kon verbeteren, niet schadelijk
was voor de gezondheid, of niet in strijd was met de geest van de sport.18
Een eerste en logische omstandigheid die een dopingovertreding uitmaakt is de aanwezigheid van een
verboden stof of van de afbraakproducten of markers19
daarvan in een monster van een sporter
12
Zie bijlage 1. 13
Art. 4.1. Wereldantidopingcode. 14
Opmerking bij art. 4.1. Wereldantidopingcode. 15
Art. 4.2.1 Wereldantidopingcode. 16
Opmerking bij art. 4.2.1 Wereldantidopingcode. 17
Opmerking bij art. 4.3.2 Wereldantidopingcode. 18
Art. 4.3.3 Wereldantidopingcode. 19 Een marker is een verbinding, groep verbindingen of biologische parameter(s), die wijst op het gebruik van
een verboden stof of een verboden methode.
12
genomen bij een dopingcontrole. Sporters zijn verantwoordelijk voor eender welke verboden stof of de
afbraakproducten of markers daarvan die in hun monsters worden aangetroffen. Elke sporter heeft
immers de persoonlijke plicht ervoor te zorgen dat er geen verboden stoffen zijn of haar lichaam
binnenkomen. Bijgevolg moet er geen opzet, nalatigheid, schuld of bewust gebruik van de sporter
bewezen worden om te besluiten tot een dopingovertreding.20
In de Code wordt dus voor
dopingovertredingen waarbij er sprake is van aanwezigheid van een verboden stof of afbraakproduct
of marker daarvan, het principe van de risicoaansprakelijkheid gehanteerd. Er is met andere woorden
sprake van een dopingovertreding van zodra een verboden stof wordt aangetroffen in een monster van
een sporter. Bij een dopingcontrole wordt echter steeds een monster A en een monster B genomen. De
aanwezigheid van een verboden stof, of een afbraakproduct of marker daarvan, wordt geacht bewezen
te zijn indien de analyse van monster A dit uitwijst en de sporter afziet van een analyse van monster B.
Echter, indien monster B, al dan niet op vraag van de sporter, ook werd geanalyseerd, zal ook deze
analyse de aanwezigheid van de verboden stof, of afbraakproduct of marker, moeten bevestigen om tot
een dopingovertreding te kunnen besluiten.21
Met uitzondering van de stoffen waarvoor in de
verboden lijst een specifieke grenswaarde wordt opgegeven, vormt de aanwezigheid van eender welke
hoeveelheid van een verboden stof of een afbraakproduct of marker daarvan in een monster van een
sporter automatisch een dopingovertreding.22
De verboden lijst of Internationale Standaarden kunnen
bijzondere criteria omschrijven voor de beoordeling van verboden stoffen die ook door het lichaam
zelf kunnen worden geproduceerd.23
24
Een tweede dopingovertreding die de Code omschrijft, is het gebruik of de poging tot het gebruik van
een verboden stof of een verboden methode door een sporter.25
Gebruik of poging tot gebruik van een
verboden stof of een verboden methode kan, in tegenstelling tot de aanwezigheid ervan, vastgesteld
worden door eender welke betrouwbare methode. Zo kunnen bekentenissen van de sporter,
getuigenverklaringen, schriftelijk bewijs, conclusies van longitudinale profielen of andere analytische
informatie die verder niet voldoet aan alle vereisten voor de vaststelling van de aanwezigheid van een
verboden stof, wel volstaan om het gebruik aan te tonen.26
Het heeft geen belang of het gebruik of de
poging tot gebruik al dan niet succes opgeleverd heeft. Het gebruik of de poging tot gebruik van een
verboden stof of een verboden methode maakt op zich reeds een dopingovertreding uit.27
Om een
poging tot gebruik van een verboden stof aan te tonen, is echter het bewijs van de intentie van de
20
Art. 2.1.1 Wereldantidopingcode. 21
Art. 2.1.2 Wereldantidopingcode. 22
Art. 2.1.3 Wereldantidopingcode. 23
Art. 2.1.4 Wereldantidopingcode. 24
De Belgische triatlonatleet Rutger Beke toonde in 2005 in een spraakmakende zaak met succes aan dat de verboden stoffen in zijn lichaam door het lichaam zelf konden zijn aangemaakt. 25
Art. 2.2 Wereldantidopingcode. 26
Opmerking bij art. 2.2 Wereldantidopingcode. 27
Art. 2.2.2 Wereldantidopingcode.
13
sporter vereist. Sommige stoffen en methoden zijn enkel verboden binnen wedstrijdverband dus kan
het gebruik ervan buiten wedstrijdverband niet als een dopingovertreding worden aanzien.28
Een andere gedraging die als dopingovertreding wordt aanzien is de weigering of het verzuim een
monster af te staan zonder geldige reden na een oproep volgens de geldende antidopingregels. Ook het
omzeilen van een monsterafname op een andere manier wordt als dopingovertreding gekwalificeerd.29
Het weigeren of verzuimen mee te werken aan de monsterafname kan zowel gebaseerd zijn op
opzettelijk als nalatig gedrag van de sporter, terwijl het omzeilen van de monsterafname duidt op
opzettelijk gedrag van de sporter.30
Overtreden van de geldende vereisten met betrekking tot de beschikbaarheid van de sporter voor
dopingcontroles buiten wedstrijdverband, inclusief verzuimen om de vereiste verblijfsgegevens mee te
delen en het niet ondergaan van dopingcontroles op basis van de regels die beantwoorden aan de
Internationale Standaard voor dopingcontroles, wordt niet meteen bestraft. Elke combinatie van drie
gemiste controles en/of aangifteverzuimen binnen een periode van achttien maanden zoals bepaald
door de antidopingorganisaties met rechtsbevoegdheid over de sporter, wordt echter beschouwd als
een dopingovertreding.31
Ook fraude of poging tot fraude ten opzichte van eender welk onderdeel van de dopingcontrole wordt
logischerwijze als dopingovertreding gekwalificeerd.32
Gedrag dat het dopingcontroleproces hindert,
maar verder niet onder de definitie van een verboden methoden zou vallen, wordt op deze manier
eveneens verboden. Het veranderen van identificatienummers op een dopingcontroleformulier, het
breken van fles B tijdens de analyse van monster B of het verstrekken van bedrieglijke informatie aan
een antidopingorganisatie zijn voorbeelden van fraude ten opzichte van de dopingcontrole.33
Een zesde omstandigheid die als een dopingovertreding wordt omschreven in de Code, is het bezit van
verboden stoffen of verboden methoden en kan zowel tegen sporters als tegen begeleiders van sporters
worden toegepast.34
Bezit van eender welke verboden stof of verboden methode door een sporter
binnen wedstrijdverband is voldoende voor een overtreding. Bezit door een sporter buiten
wedstrijdverband van eender welke verboden stof of verboden methode, die verboden is buiten
wedstrijdverband, maakt eveneens een dopingovertreding uit. Indien de sporter echter aantoont dat het
bezit kadert in een dispensatie wegens therapeutische noodzaak (zie 3.2) of een andere aanvaardbare
28
Opmerking bij art. 2.2.2 Wereldantidopingcode. 29
Art. 2.3 Wereldantidopingcode. 30
Opmerking bij art. 2.3 Wereldantidopingcode. 31
Art. 2.4 Wereldantidopingcode. 32
Art. 2.5 Wereldantidopingcode. 33
Opmerking bij art. 2.5 Wereldantidopingcode. 34
Art. 2.6 Wereldantidopingcode.
14
verantwoording voor het bezit kan geven, zal het bezit niet als overtreding gekwalificeerd worden.35
Voor begeleidend personeel van sporters zijn omtrent het bezit identiek dezelfde regels van
toepassing.36
Het bezit of de aankoop van een verboden stof kan niet worden gerechtvaardigd met de
verklaring dat zij voor een vriend of bekende was bedoeld, behalve in medisch verantwoorde gevallen
waarin die persoon over een doktersvoorschrift beschikt om de verboden stof te kopen voor een
gewettigd doel.37
Ook in geval van handel of poging tot handel in eender welke verboden stof of
verboden methode is er sprake van een dopingovertreding in de zin van de Code.38
Deze overtreding
kan zowel begaan worden door sporters als door om het even welke andere persoon. Handel wordt
door het WADA als een zwaardere dopingovertreding dan de vorige beschouwd omdat de bestraffing
in dergelijk geval groter is.(zie 3.2)
Ten slotte wordt ook de toediening of de poging tot toediening aan eender welke sporter binnen
wedstrijdverband van eender welke verboden stof of verboden methode, of de toediening of poging tot
toediening aan eender welke sporter buiten wedstrijdverband van eender welke verboden stof of
verboden methode die verboden is buiten wedstrijdverband, als dopingovertreding gekwalificeerd en
bovendien zwaarder bestraft. Sporters, begeleiders en andere personen die meewerken, aanmoedigen,
helpen, bijstaan, verbergen of eender welke andere vorm van medeplichtigheid begaan in het kader
van een dopingovertreding of poging tot dopingovertreding, maken zich eveneens schuldig.39
In elke zaak moet de bevoegde antidopingorganisatie aantonen dat een dopingovertreding plaatsvond.
De bewijsnorm zal zijn of de antidopingorganisatie een dopingovertreding heeft vastgesteld tot volle
tevredenheid van de tuchtcommissie, rekening houdend met de ernst van de geuite beschuldigingen.
Deze bewijsnorm is meer dan alleen een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een
onomstotelijk vaststaand bewijs40
en wordt algemeen toegepast door de rechtbanken en
tuchtcommissies in dopingzaken.41
Feiten met betrekking tot een dopingovertreding kunnen worden
vastgesteld met eender welk betrouwbaar middel, inclusief bekentenissen.42
De door het WADA
geaccrediteerde laboratoria worden verondersteld de monsteranalyses en de bewaarprocedures uit te
voeren in overeenstemming met de Internationale Standaard voor laboratoria. Indien de sporter of een
andere persoon de voornoemde veronderstelling weerlegt door aan te tonen dat een afwijking van de
Internationale Standaard voor laboratoria, een andere Internationale Standaard, of een andere
antidopingregel of –beleid, redelijkerwijs het belastende analyseresultaat kan veroorzaakt hebben,
35
Art. 2.6.1 Wereldantidopingcode. 36
Art. 2.6.2 Wereldantidopingcode. 37
Opmerking bij art. 2.6.1 en 2.6.2 Wereldantidopingcode. 38
Art. 2.7 Wereldantidopingcode. 39
Art. 2.8 Wereldantidopingcode. 40
Art. 3.1 Wereldantidopingcode. 41 N., J., Y., W. v. FINA, TAS 98/208, 22 december 1998. 42
Art. 3.2 Wereldantidopingcode.
15
moet de antidopingorganisatie aantonen dat die afwijking niet de oorzaak is van het belastende
analyseresultaat.43
Feiten die worden aangetoond op grond van een beslissing van een rechtbank of een
bevoegde professionele tuchtcommissie waartegen geen beroepsprocedure loopt, vormen een
onweerlegbaar bewijs van deze feiten tegen de sporter of andere persoon waarop de beslissing
betrekking heeft, tenzij hij of zij aantoont dat de beslissing de principes van eerlijke rechtsbedeling
schendt.44
Voor de volledigheid moet er op gewezen worden dat dopinggebruik door dieren in de code eveneens
verboden wordt. In elke sport waarbij dieren deelnemen aan wedstrijden, moet de internationale
federatie van die sport antidopingregels invoeren voor de dieren die deelnemen aan die sport. Deze
antidopingregels moeten een lijst van verboden stoffen, geschikte dopingcontroleprocedures en een
lijst van erkende laboratoria voor de analyse van de monsters bevatten.45
Tot slot kan nog opgemerkt worden dat de code de samenwerking en de omgang tussen sporters of
andere personen en begeleidend personeel van sporters die een uitsluitingperiode uitzitten, niet als een
dopingovertreding beschouwt. De sportorganisaties mogen echter eigen regels aannemen die dergelijk
gedrag verbieden.46
1.3. Dopingpraktijken in het Decreet MVS 2007
De decreetgever van 2007 heeft de reikwijdte van de term dopingpraktijk in vergelijking met het
originele decreet MVS van 1991 gevoelig uitgebreid. In 1991 werden dopingpraktijken nog
omschreven als het gebruik van substanties en middelen die door een door de regering opgestelde lijst
verboden waren. Ook het gebruik van maskeringsproducten van die substanties en de manipulatie van
genetische eigenschappen van de sporter om zijn prestatievermogen te verbeteren, vielen reeds onder
de term dopingpraktijk.47
Bovendien stelde het toenmalige decreet ook reeds het bezit zonder
gewettigde reden van verboden middelen en substanties, evenals de weigering van een dopingcontrole
en de medeplichtigheid aan dopingovertredingen, gelijk met dopingpraktijken.48
In het vernieuwde Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening van 13 juli 2007 is duidelijk te
zien hoe groot de invloed van de Wereldantidopingcode wel is geweest bij de heropstelling van de
dopinggerelateerde artikelen. Aangezien sommige bepalingen van de code, waaronder de definitie van
43
Art. 3.2.1 Wereldantidopingcode. 44
Art. 3.2.3 Wereldantidopingcode. 45
Art. 16.1 Wereldantidopingcode. 46
Opmerking ‘b’ bij art. 2 Wereldantidopingcode. 47
Art. 2,6° Decreet MVS 1991. 48
Art. 21,§2 Decreet MVS 1991.
16
doping, zonder substantiële wijzigingen moeten geïmplementeerd worden in de regelgeving van de
ondertekenaars, worden in het decreet MVS de acht gedragingen of omstandigheden, die ook volgens
de code een dopingovertreding uitmaken, quasi letterlijk overgenomen.49
Voor de harmonisatie van de
dopingreglementering op wereldvlak is het uiteraard van essentieel belang dat alle ondertekenaars van
de code hun beslissingen baseren op dezelfde lijst van dopingovertredingen en dezelfde bewijslast en
dezelfde consequenties verbinden aan dezelfde dopingovertredingen.50
Daarom werd een volledig
nieuw artikel 3 ingevoerd dat dopingpraktijken nu omschrijft als: “De overtreding of de verschillende
overtredingen van antidopingregels op een van de volgende wijzen, onverminderd de bepalingen van
de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende
middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt
worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen : 1° de
aanwezigheid van een verboden stof of van een metaboliet of marker daarvan in een monster dat
afkomstig is van het lichaam van de sporter; 2° gebruik of poging tot gebruik van een verboden stof of
een verboden methode; 3° de weigering, of het onvermogen zonder duidelijke verantwoording, om een
monster voor te leggen na de kennisgeving, vermeld in de toepasselijke antidopingregels, of het op om
het even welke andere manier ontwijken van de monsterneming; 4° de overtreding van de
toepasselijke vereisten met betrekking tot de beschikbaarheid van de sporter voor dopingcontroles
buiten wedstrijdverband, onder meer door te verzuimen de vereiste informatie over de verblijfplaats
mee te delen, of door zich niet beschikbaar te houden op de verblijfplaatsen die men heeft aangegeven.
(Elke combinatie van drie gemiste controles en/of aangifteverzuimen binnen een periode van achttien
maanden wordt hierbij beschouwd als een overtreding); 5° het plegen van bedrog, of de poging
daartoe, bij om het even welk onderdeel van de dopingcontrole; 6° het bezit van verboden stoffen en
methoden; 7° het verhandelen (of poging tot verhandelen) van om het even welke verboden stof of
verboden methode; 8° de toediening of de poging tot toediening van een verboden stof of verboden
methode aan om het even welke sporter, of het aanmoedigen van, helpen bij, vergemakkelijken van,
mogelijk maken van, aanzetten tot, verbergen van, of om het even welke medeplichtigheid in het kader
van een overtreding van de antidopingregels of van een poging tot overtreding.”51
De handel en de
poging tot handel en de overtredingen in verband met verblijfsgegevens zijn echter slechts in werking
getreden op 1 januari 2009.
De verboden lijst van middelen en substanties die vroeger door de regering werd opgesteld, is in het
nieuwe decreet logischerwijze vervangen door de verboden lijst van het WADA. Deze wordt in het
nieuwe decreet gedefinieerd als de lijst met verboden stoffen en verboden methoden, gevoegd als
49
Art. 23.2.2 Wereldantidopingcode. 50
Opmerking bij Inleiding Wereldantidopingcode. 51
Art. 3 Decreet MVS 2007.
17
bijlage bij de Internationale Conventie tegen het dopinggebruik in de Sport, met zijn wijzigingen, en
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.52
Het verbod op dopingpraktijken wordt omschreven in artikel 24 van het decreet MVS. Elke sporter
moet zich te allen tijde onthouden van alle overtredingen vallend onder dopingpraktijken. Het decreet
legt, naar het voorbeeld van de code, ook de begeleiders van sporters het bevel op zich te onthouden
van dopingpraktijken waarbij zij kunnen betrokken zijn of worden. Het gaat hierbij om bedrog bij
dopingcontroles of om het bezit van, (poging tot) toediening van of (poging tot) handel in verboden
stoffen en verboden methoden.53
De controle-, handhaving-, en sanctioneringprocedures in het decreet
komen verderop in deze analyse nog uitgebreid aan bod.
52
Art. 4,6° Decreet MVS 2007. 53
Art. 24 Decreet MVS 2007.
18
2. Normerende instanties
2.1. De UNESCO
De United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) werd opgericht op
16 november 1945 en is als internationale organisatie van groot belang voor de samenwerking van
zowat 200 landen op verschillende vlakken. In de evolutie naar een internationale samenwerking op
het vlak van een faire sport en de daarbij horende antidopingmaatregelen heeft de UNESCO een
cruciale rol gespeeld met de opstelling van haar antidopingprogramma. De bedoeling van dit
programma is aan alle sporters het recht te garanderen om aan competitie te doen in een dopingvrije,
eerlijke en faire omgeving.
Om het dopinggebruik uit de sport te bannen, hanteert de UNESCO een driedelige strategie.54
Vooreerst beoogt zij de internationale samenwerking van de leden. Zo ontwikkelden de leden van de
UNESCO op een bijeenkomst in Parijs op 19 oktober 2005 de „International Convention against
Doping in Sport‟.55
Deze conventie trad in werking op 1 februari 2007 en biedt alle landen ter wereld
de kans een beroep te doen op het internationaal recht om doping in de sport te bestrijden. De
overeenkomst verstrekt het noodzakelijke kader om antidopingregels en -beleid wereldwijd te
harmoniseren en om de doeltreffendheid van de Wereld Antidoping Code te verzekeren. In deze
overeenkomst worden de overheden verzocht zich in te spannen persoonlijk hun verantwoordelijkheid
te nemen, zich aan te sluiten bij de ethiek en de integriteit in de sport te versterken, met als ultiem
streefdoel de banning van doping uit de sport.56
Om dit doel te bereiken moeten de lidstaten gepaste
maatregelen treffen op nationaal en internationaal vlak in de lijn van de antidopingcode. Bovendien
zullen zij alle vormen van internationale samenwerking op het vlak van de bescherming van de atleten
en de ethiek in de sport aanmoedigen en resultaten van onderzoek uitwisselen. Tot slot wordt in de
conventie de samenwerking met internationale antidopingorganisaties aanbevolen, in het bijzonder
met het World Anti Doping Agency (WADA, zie 2.3.).57
Elke lidstaat moet dus gepaste maatregelen
treffen om de banning van doping uit de sport te realiseren. Deze maatregelen kunnen zowel
wetgevende initiatieven, regularisaties, belastingen als administratieve procedures inhouden58
, maar
moeten steeds gebaseerd zijn op de antidopingcode van het WADA.59
De conventie verhindert
daarentegen niet dat staten bijkomende maatregelen treffen die verder gaan of strenger zijn dan de
code.
54
http://portal.unesco.org/shs/en/ev.php-URL_ID=9681&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. 55
Zie bijlage 2. 56
Art 1 Convention against Doping in Sport 2005. 57
Art 3 Convention against Doping in Sport 2005. 58
Art 5 Convention against Doping in Sport 2005. 59
Art 4 Convention against Doping in Sport 2005.
19
„Domestic coordination‟ verzekert toepassing van de Conventie tegen doping in de sport door de
lidstaten. Met andere woorden, elke lidstaat moet de hierboven beschreven maatregelen toepassen in
de eigen rechtsorde.60
In dit kader past het tweede deel van de strategie van de UNESCO in de strijd
tegen doping. De UNESCO wil immers de capaciteit van de conventie uitbouwen door de overheden
bij te staan in de ontwikkeling van nationale antidopingprogramma's en door beleidsadvies te geven
om de naleving van de conventie te verzekeren. Deze organisatie ondersteunt bovendien onderzoek
naar verdere bewijzen om de basis voor de antidopingbesluitvorming uit te breiden, in het bijzonder op
het domein van handel in verboden producten, voedingssupplementen en de gezondheidsgevolgen van
dopinggebruik. Om hun verplichtingen onder de conventie na te komen, mogen de lidstaten een
beroep doen op zowel antidopingorganisaties als op sportfederaties en –organisaties.61
De lidstaten
moeten regelgeving uitvaardigen op verschillende vlakken. Een eerste opdracht is de beschikbaarheid,
het gebruik en het bezit van verboden producten en methoden bij atleten in de sport te beperken, tenzij
dit gebruik of bezit van verboden producten gebaseerd is op een therapeutische noodzaak. Deze
opdracht houdt naast de controle op de productie, ook de circulatie, de import, de verdeling en de
verkoop van deze verboden producten en methoden in.62
Een tweede opdracht voor de lidstaten bestaat
in het nemen van maatregelen, met inbegrip van sancties en tuchtstraffen, tegen ondersteunend of
begeleidend personeel van atleten dat zich schuldig maakt aan een anti-dopingovertreding.63
In de
conventie wordt ook de problematiek van de voedingssupplementen behandeld. Zo worden
producenten en verdelers verplicht de analytische samenstelling van deze supplementen aan te geven
en de kwaliteit ervan te verzekeren.64
Wat het financiële aspect betreft, verbinden de staten zich ertoe
de nodige subsidies en/of fondsen toe te kennen aan sport- en antidopingorganisaties die werken
volgens de regels van de code.65
Tot slot kwamen de lidstaten overeen enkele maatregelen te treffen
met het oog op de vereenvoudiging van dopingcontroles.66
De internationale samenwerking wordt in de conventie expliciet beschreven. De samenwerking op het
vlak van de dopingcontroles zelf 67
vormt een belangrijk aspect, maar ook de ondersteuning van de
doelstellingen van het WADA68
en de samenwerking van nationale en internationale sport- en
antidopingorganisaties69
wordt aangemoedigd. De staten aanvaarden bovendien het principe van de
gelijke financiering van het WADA door elk van hen.70
Daarnaast wordt ook het Voluntary Fund
60
Art. 7 Convention against Doping in Sport 2005. 61
Art. 7 in fine Convention against Doping in Sport 2005. 62
Art. 8 Convention against Doping in Sport 2005. 63
Art. 9 Convention against Doping in Sport 2005. 64
Art 10 Convention against Doping in Sport 2005. 65
Art 11 Convention against Doping in Sport 2005. 66
Art. 12 Convention against Doping in Sport 2005. 67
Art. 16 Convention against Doping in Sport 2005. 68
Art. 14 Convention against Doping in Sport 2005. 69
Art. 13 Convention against Doping in Sport 2005. 70
Art. 15 Convention against Doping in Sport 2005.
20
opgericht 71
, een fonds ter banning van doping in de sport dat allerhande financieringsbronnen voorziet
en gebruikt wordt voor de ontwikkeling en de implementatie van antidopingprogramma‟s. Ook de
werkingskosten die gepaard gaan met de uitvoering van de conventie kunnen met dit fonds
gefinancierd worden.72
Een derde strategie van de UNESCO is de opvoeding van jonge en toekomstige atleten te verbeteren
en het onderzoek op het vlak van de dopingbestrijding aan te moedigen. De UNESCO ontwikkelde
antidopingonderwijs en preventieprogramma's die gericht zijn op het bevorderen van de fundamentele
waarden van de sportethiek en op het informeren van jonge atleten over de morele, wettelijke en
gezondheidsgevolgen van dopinggebruik. In de conventie wordt een onderscheid gemaakt tussen
enerzijds informatie over de ethische waarden en de gezondheidsgevolgen van dopinggebruik die de
lidstaten aan de sportgemeenschap in haar geheel moeten verschaffen73
en anderzijds informatie die
aan de atleten en hun begeleidend personeel in het bijzonder moet worden verstrekt. Deze informatie
omvat de procedure voor controles, de rechten van een atleet en de gevolgen bij een positieve controle,
de lijst met verboden substanties en methoden, en de regels in verband met voedingssupplementen74
.
De internationale samenwerking wordt ook op dit vlak expliciet door de conventie aanbevolen.75
Met betrekking tot het onderzoek wordt de lidstaten opnieuw opgedragen samen te werken met sport-
en antidopingorganisaties. Zij voeren samen antidopingonderzoeken uit op verschillende vlakken zoals
bijvoorbeeld preventie, opsporingsmethodes, gedragspatronen en sociale aspecten, en
gezondheidsgevolgen van doping.76
De onderzoeken moeten echter steeds voldoen aan de
internationaal erkende ethische standaarden en de toediening van verboden stoffen bij atleten moet
vermeden worden. Bovendien moeten de staten gepaste voorzorgsmaatregelen treffen om te
verhinderen dat resultaten van antidopingonderzoek misbruikt en toegepast worden in de omgekeerde
richting.77
Het uitwisselen van onderzoeksresultaten met het WADA en tussen de staten onderling
wordt ook op dit vlak aanbevolen indien dit nuttig kan zijn.78
Tot slot moedigt de conventie de
lidstaten aan, ook op het gebied van sportwetenschappelijk onderzoek hun steentje bij te dragen.79
71
Art. 17 Convention against Doping in Sport 2005. 72
Art. 18 Convention against Doping in Sport 2005. 73
Art. 19, 1 Convention against Doping in Sport 2005. 74
Art. 19, 2 Convention against Doping in Sport 2005. 75
Art. 23 Convention against Doping in Sport 2005. 76
Art. 24 Convention against Doping in Sport 2005. 77
Art. 25 Convention against Doping in Sport 2005. 78
Art. 26 Convention against Doping in Sport 2005. 79
Art. 27 Convention against Doping in Sport 2005.
21
2.2. De Europese Unie
De Europese Unie heeft op zich geen toegewezen bevoegdheden op het vlak van de strijd tegen
doping. De Unie kan echter wel bijdragen tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied,
rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en
haar sociale en educatieve functie.80
In die zin kunnen de bevoegde instellingen van de EU toch direct
optreden en positieve maatregelen treffen inzake sport.
Op het vlak van de dopingbestrijding verzorgt de Europese Commissie frequent contact met de
lidstaten, de Europese Raad, de UNESCO en het WADA om de samenwerking tussen deze
verschillende actoren te verstevigen.81
De Europese Commissie stelde in Brussel op 11 juli 2007 haar
„White Paper on Sport‟ voor. Hierin worden ook de doelen van de Europese Commissie in de
dopingstrijd beschreven. Vooreerst beveelt de Commissie aan dat de handel in illegale
dopingsubstanties op dezelfde manier moet aangepakt worden als de handel in illegale drugs in de
Europese Unie. Alle actoren op het vlak van de volksgezondheid worden bovendien gevraagd om de
gezondheidsbedreigende aspecten van dopinggebruik te erkennen. De Commissie zet sportorganisaties
aan om regels te ontwikkelen die ervoor zorgen dat jonge sportlui beter geïnformeerd zijn over de
gevaren van doping en de gevolgen ervan. Tot slot is de Commissie voorstander van een
gecoördineerde aanpak in de strijd tegen doping. Om dit doel te bereiken is de uitwisseling van
informatie en nuttige ervaringen tussen de verschillende normerende instanties van cruciaal belang. In
deze context moedigt de Commissie dan ook de implementatie van de UNESCO-Conventie tegen
doping in de sport door de lidstaten fel aan.82
Het Europees recht kan echter ook indirect van toepassing zijn op dopinggerelateerde kwesties door de
toepassing van de regels inzake vrij verkeer en mededinging. Op 31 mei 2001 legden een Spaanse en
een Sloveense profzwemmer een klacht neer bij de Europese Commissie tegen het IOC, waarbij zij
beweerden dat de antidopingregels, door het IOC aangenomen en ten uitvoer gelegd door de
internationale zwemfederatie FINA, in strijd waren met de EU-regels inzake vrij verkeer van diensten
en vrije mededinging. De Europese Commissie wees de klacht af en concludeerde dat deze regels niet
onder het verbod van artikel 81 en 82 EG vielen. De zwemmers gingen echter in beroep bij het
Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Unie, waardoor het Gerecht zich moest uitspreken over de
aard en de inhoud van de antidopingreglementering in het licht van de regels van het EG-Verdrag.83
Het Gerecht oordeelde dat de sportbeoefening slechts tot het gemeenschapsrecht behoort in de mate
dat zij betrekking heeft op een economisch aspect ervan. Zuivere sportregels, die enkel over sport
80
Art. 165,1 VWEU. 81
http://ec.europa.eu/sport/what-we-do/doc29_en.htm. 82
Art. 2.2. White Paper on Sport, Eur. Comm., Brussel, 11.07.2007. 83
G.E.A., Arrest n° T313/02, 30.09.2004.
22
spreken en volledig onafhankelijk zijn van ieder economisch aspect kunnen hier dus niet onder vallen.
De strijd tegen doping streeft volgens het Gerecht van Eerste Aanleg geen economisch doel na. Nog
volgens het Gerecht berust het dopingverbod op zuiver sportieve overwegingen en vallen de
antidopingregels niet binnen de werkingssfeer van de artikelen 49, 81 en 82 EG. Het Gerecht sluit
echter niet uit dat de Europese Unie bevoegd kan zijn inzake doping, indien de antidopingregels
discriminerend zouden zijn en zo de regels inzake vrije mededinging zouden schenden. In de
voorliggende zaak heeft het Gerecht geoordeeld dat de betwisting van de antidopingregels onder de
zuivere sportreglementering viel en dus tot de bevoegdheid behoorde van de organen die
sportgeschillen moeten beslechten. Het Gerecht heeft in deze zaak dus geen uitspraak ten gronde
gedaan, maar sluit de mogelijkheid tot indirect optreden door de EU in de dopingreglementering niet
uit.84
2.3. Het WADA
Na de Tour de France van 1998, waarin de wielerwereld werd opgeschrikt door massaal
dopinggebruik in het peloton, besloot het Internationaal Olympisch Comité (IOC) een wereldwijde
conferentie omtrent doping te beleggen waarbij alle partijen betrokken in de strijd tegen doping
gehoord zouden worden. Deze conferentie ging door van 2 tot 4 februari 1999 te Lausanne en
resulteerde in de Verklaring van Lausanne over doping in de sport. Deze verklaring vormde de basis
voor de oprichting van het World Anti Doping Agency (WADA) als onafhankelijke internationale
organisatie onder Zwitsers recht op 10 november 1999, met de bedoeling de strijd tegen doping in alle
vormen te promoten, te coördineren en te controleren. Het agentschap bestaat uit een gelijk aantal
vertegenwoordigers van enerzijds de Olympische Beweging en anderzijds de publieke overheden. Zij
worden gesteund en aangemoedigd door de UNESCO (zie 2.1), intergouvernementele organisaties,
nationale overheden en andere nationale en internationale instanties die opkomen in de strijd tegen
doping.85
Het WADA is de belangrijkste antidopingorganisatie in de zin van artikel 2.2 van de
Internationale Conventie tegen doping in de sport. Dit houdt in dat zij als entiteit verantwoordelijk is
voor het aannemen van regels voor het initiatief tot, de tenuitvoerlegging van of de afdwinging van
gelijk welk deel in het dopingcontroleproces.86
Het WADA vestigde haar zetel oorspronkelijk in
Lausanne, maar verhuisde haar hoofdkwartier naar Montreal in april 2002.
De belangrijkste realisatie van het WADA is ongetwijfeld de wereldwijde verspreiding en aanname
van haar antidopingcode en bijhorend antidopingprogramma die de regels met betrekking tot doping in
de sport uitgebreid beschrijven en vastleggen. De doelstellingen van het WADA worden omschreven
84
ERVYN, G., “Doping en de bevoegdheden van de Europese Unie”, Sport&Recht, 1038-1040. 85
http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=253. 86
Art. 2.2 Convention against Doping in Sport 2005.
23
in de preambule van de code. Een eerste doelstelling is de bescherming van het fundamentele recht
van sporters om te kunnen deelnemen aan een dopingvrije sport, en aldus te streven naar gezondheid,
eerlijkheid en gelijkheid voor alle sporters overal ter wereld. Een tweede doelstelling is te zorgen voor
geharmoniseerde, gecoördineerde en efficiënte antidopingprogramma‟s op internationaal en nationaal
niveau met het oog op de opsporing, de ontmoediging en de preventie van dopinggebruik.87
De code is
het fundamentele en universele document bij uitstek dat een raamwerk moet vormen voor de
harmonisatie van de antidopingpolitiek en –reglementering in de verschillende sportorganisaties en
publieke autoriteiten over de hele wereld en dat de basis vormt voor het Wereldantidopingprogramma.
Het Wereldantidopingprogramma omvat alle elementen die nodig zijn om een optimale harmonisatie
en toepassing van de beste praktijken te waarborgen in de nationale en internationale
antidopingprogramma‟s en situeert zich op drie niveaus. Het eerste niveau is dit van de Code zelf. De
Internationale Normen vormen het tweede niveau en worden na overleg met de ondertekenaars en de
overheden, en met de goedkeuring van het WADA uitgewerkt op verschillende technische en
operationele domeinen binnen het antidopingprogramma.88
De Internationale Normen bevatten heel
wat technische details die nodig zijn voor de toepassing van de Code. De Internationale Normen die
door verwijzing uitdrukkelijk in de Code zijn opgenomen, worden in overleg met de ondertekenaars
en de overheden verder uitgewerkt door deskundigen en in afzonderlijke technische documenten
opgenomen. Het Uitvoerend Comité van het WADA kan aanpassingen aanbrengen aan de
Internationale Normen, zonder dat de Code of de regels en reglementen van een individuele
belanghebbende moeten worden gewijzigd.89
Het derde niveau van het Wereldantidopingprogramma
is dat van de Modellen van beste praktijken en richtlijnen. Deze werden uitgewerkt op basis
van de code om oplossingen te bieden in de verschillende domeinen van de
antidopingbestrijding. Deze Modellen worden door het WADA goedgekeurd en aanbevolen,
maar zijn niet bindend voor de ondertekenaars. Daarnaast biedt het WADA bovendien
opleidingsondersteuning aan de ondertekenaars van de code.90
De code zelf is gebaseerd op 5 internationale standaarden die de harmonisatie van de regelgeving
beogen op verschillende deelgebieden, met name op het vlak van testen, laboratoria, gebruik wegens
therapeutische noodzaak, de lijst met verboden middelen en methodes, en tot slot op het vlak van de
bescherming van de privacy en de personeelsgegevens. De code werd aangenomen in 2003, trad in
werking op 1 januari 2004 en werd meteen gesteund door heel wat autoriteiten, antidoping- en
sportorganisaties. Bovendien volgde ook het hoogste rechtscollege in de sport, het TAS, de visie van
de code in haar steeds talrijker wordende rechtspraak, waardoor de kracht en de effectiviteit ervan
87
Preambule Wereldantidopingcode. 88
Preambule Wereldantidopingcode. 89
Preambule Wereldantidopingcode. 90
Preambule Wereldantidopingcode.
24
alleen maar verhoogde. In de loop der jaren werd de nood aan een praktische herziening en enkele
verbeteringen duidelijk. Dit resulteerde in een aanpassing van de code aangenomen op 17 november
2007 door de World Anti-Doping Agency Foundation Board te Madrid en in werking getreden op 1
januari 2009. De vernieuwde antidopingcode vormt een nog sterker instrument om alle atleten te
verzekeren dat ze onder dezelfde antidopingregels en –procedures vallen, ongeacht hun nationaliteit,
hun sport of het land waar een controle plaatsheeft.91
Het WADA heeft de bevoegdheid om het toezicht op de naleving van de Wereldantidopingcode te
organiseren of het zelf uit te oefenen. Het agentschap moet de overheden vooreerst adviseren over de
implementatie van de code door de ondertekenaars. Bovendien geeft het WADA de ondertekenaars
advies over de ratificatie, de aanvaarding en de goedkeuring van of de toetreding tot de UNESCO-
Conventie tegen doping in de sport door de overheden.92
Om het toezicht mogelijk te maken moet elke
ondertekenaar om de twee jaar verslag uitbrengen aan het WADA over de naleving van de code en
eventueel verklaren waarom de code niet werd nageleefd.93
Alle nalevingsrapporten die het WADA
opstelt, worden door de stichtingsraad van het WADA goedgekeurd. Het WADA zal een
ondertekenaar eerst aanspreken, vooraleer het die ondertekenaar rapporteert wegens niet-naleving van
de code. Ieder WADA-rapport dat de niet-naleving van een ondertekenaar concludeert, moet eveneens
worden goedgekeurd door de stichtingsraad op een vergadering die wordt gehouden nadat de
ondertekenaar de gelegenheid heeft gekregen zijn schriftelijke argumentatie aan de stichtingsraad voor
te leggen. Tegen het besluit van de stichtingsraad van het WADA inzake de niet-naleving van een
ondertekenaar kan beroep aangetekend worden.94
Het WADA moet verslag uitbrengen aan het
Internationaal Olympisch Comité, het Internationaal Paralympisch Comité, de Internationale
Federaties en de organisatoren van belangrijke evenementen, over de naleving van de code. Deze
rapporten worden bovendien openbaar gemaakt.95
Het WADA erkent dat er tussen de ondertekenaars
en overheden aanzienlijke verschillen kunnen ontstaan in de ervaring met dopingbestrijding, de
middelen en het wettelijke kader waarbinnen de antidopingactiviteiten worden uitgevoerd. Het WADA
houdt daarom rekening met deze verschillen wanneer het onderzoekt of een organisatie de code
naleeft.96
Daarnaast accrediteert en heraccrediteert het WADA de laboratoria die de monsteranalyses
uitvoeren97
en mag het dopingcontroles uitvoeren met de goedkeuring van andere
antidopingorganisaties.98
De inhoud van de code zal verderop nog aan bod komen bij de analyse van de
Vlaamse regelgeving.
91
http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=250. 92
Art. 23.4.1 Wereldantidopingcode. 93
Art. 23.4.2 Wereldantidopingcode. 94
Art. 23.4.4 Wereldantidopingcode. 95
Art. 23.4.5 Wereldantidopingcode. 96
Opmerking bij art. 23.4.6 Wereldantidopingcode. 97
Art. 20.7.4 Wereldantidopingcode. 98
Art. 20.7.8 Wereldantidopingcode.
25
2.4. Het IOC en de Olympische Beweging
Het Internationaal Olympisch Comité werd opgericht op 23 juni 1894 door de Franse baron Pierre de
Coubertin en wordt momenteel voorgezeten door onze landgenoot Jacques Rogge. Het IOC is een
internationale niet-gouvernementele non-profitorganisatie en de oprichter en het overkoepelend orgaan
van de Olympische Beweging. Naast de voorzitter bestaat het uitvoerend orgaan (het Executive Board)
van het IOC uit vier vicevoorzitters en 10 andere leden die elke vier jaar verkozen worden. Het IOC
kiest deze leden uit een selecte groep personen die geschikt bevonden zijn door haar comité. Ieder lid
van de Olympic Movement (de Olympische Beweging) heeft bovendien het recht een stem uit te
brengen op de kandidaat die hij geschikt vindt. Eenmaal per jaar komen alle leden samen op een IOC
Session. De leden van het IOC mogen niet beschouwd worden als vertegenwoordigers van hun land bij
het IOC maar zijn integendeel te beschouwen als vertegenwoordigers van het IOC in hun land.
Als oprichter van de Olympische Beweging plaatste het IOC zichzelf als overkoepelend orgaan aan de
top van een denkbeeldige piramidestructuur van organisaties en federaties die dezelfde belangen
nastreven. Zo bestaat de Olympische Beweging naast het IOC zelf uit 205 Nationale Olympische
Comités (in België het BOIC), 33 Internationale Sportfederaties, een drie- à viertal organisatiecomités
voor de Olympische Spelen, negen specifiek erkende topsponsors (kritiek in besluit op commerciële
prioriteiten), de omroep- en televisieorganisaties, de nationale sportfederaties, -associaties en -clubs en
uiteraard de atleten zelf. Opvallend, maar tegelijk frappant, is dat de topsponsors en de media in de
piramidestructuur, door het IOC zelf voorgesteld, hoger worden gesteld dan ‟s werelds beste atleten.99
De doelstelling van de Olympische Beweging is nobel en ligt in de lijn van het Olympisch Charter,
oorspronkelijk opgesteld door Pierre de Coubertin zelf en nadien herhaaldelijk gewijzigd, voor het
laatst op 7 juli 2007.100
Zo wil de Olympische Beweging bijdragen aan “de bouw van een betere en
vredevolle wereld door de jeugd de weg te wijzen naar de sport die moet kunnen bedreven worden
zonder enige vorm van discriminatie en in de lijn van de „Olympische geest‟ die wederzijds begrip met
een spirit van vriendschap, solidariteit en fair-play veronderstelt”101
. De voornaamste taak van de
Olympische Beweging en het IOC bestaat uit de keuze van de gaststad en het toezicht op de
organisatie van de Olympische zomer- en winterspelen.102
Daarnaast streeft men ook naar de
bescherming van de atleten, respect voor het „Olympische gedachtegoed‟. Tot slot behoren de
promotie van vrouwen in de sport, van duurzame ontwikkeling en van een culturele en sportieve
opvoeding tot de essentiële aandachtspunten van de Olympische Beweging.
99
http://www.olympic.org/uk/organisation/index_uk.asp. 100
http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_122.pdf. 101
http://www.olympic.org/uk/organisation/index_uk.asp. 102
http://www.olympic.org/uk/organisation/ioc/index_uk.asp.
26
Om de studie op verschillende domeinen te verbeteren en de juiste aanbevelingen over te brengen aan
het Executive Board kan de voorzitter van het IOC verschillende gespecialiseerde commissies
oprichten. Deze kunnen, afhankelijk van hun doelstelling, bestaan uit IOC-leden, vertegenwoordigers
van Internationale Olympische sportfederaties of Nationale Olympische Comités, technische experts,
sportspecialisten en/of atleten zelf.103
Specifiek op het vlak van de dopingbestrijding is de oprichting
van een medische commissie binnen het IOC van groot belang geweest. Deze commissie werd reeds
opgericht in 1967 in een poging om het toen sterk opkomende dopinggebruik terug te dringen. Het
oorspronkelijke doel om een antidopingstructuur neer te zetten werd al snel verruimd tot de algemene
aanvaarding en toepassing van drie fundamentele principes: de bescherming van de gezondheid van de
atleten, respect voor zowel de medische als de sportethiek, en gelijkheid voor alle atleten in
competitie.104
Gedurende meer dan 40 jaar is deze commissie, naast andere gezondheidsgerelateerde
onderwerpen, actief geweest op het antidopingfront door ondermeer talloze onderzoeken naar
alternatieve methodes om atleten te helpen beter te presteren. Voorts vertegenwoordigt deze
commissie het IOC in de WADA-comités en tijdens de Olympische Spelen maakt zij bekend welke
medische gebruiken in de sport zijn toegestaan. Sedert 1 januari 2006 trad overigens de Olympic
Movement Medical Code in werking. Deze code regelt de relatie tussen sporters en medische
hulpverleners en de bescherming van hun gezondheid zowel tijdens trainingen als in competitie.105
Elke persoon die in welke hoedanigheid dan ook deel uitmaakt van de Olympische Beweging is
gebonden aan de doelstellingen van het Olympisch Charter en moet gehoorzamen aan de beslissingen
die het IOC als overkoepelend orgaan neemt. Het Olympisch Charter benadrukt de voorname rol die
het IOC heeft in de antidopingstrijd en bevestigt haar steun aan de WADA-code. Daarom stelde het
IOC op 7 mei 2008 voor de 24e Olympiade te Bejing wederom
106 eigen IOC antidopingregels op voor
iedereen die deel uitmaakt van de Olympische Beweging. Deze regels zijn complementair aan de
WADA-code en worden aangevuld door andere IOC documenten en Internationale WADA-
Standaarden.107
De medische commissie van het IOC is verantwoordelijk voor de implementatie van
deze regels. Bovendien wordt door de medische commissie een TUEC (Therapeuthic Use Exception
Committee) opgericht108
dat instaat voor de behandeling van iedere aanvraag tot gebruik wegens
therapeutische noodzaak (zie 3.2).
103
http://www.olympic.org/uk/organisation/commissions/index_uk.asp. 104
http://www.olympic.org/uk/organisation/commissions/medical/index_uk.asp. 105
http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_1022.pdf. 106
Sedert de Olympische Spelen van 2004 in Athene vaardigt het IOC voor elke Olympiade antidopingrules uit die aangepast zijn aan de evoluties in de tijd. 107
Preambule IOC Antidopingrules 07.05.2008. 108
Preambule IOC Antidopingrules 07.05.2008.
27
2.5. De nationale Olympische Comités (NOC‟s) en het BOIC
De nationale Olympische Comités maken zoals gezegd integraal deel uit van de Olympische
Beweging. Momenteel zijn er 205 NOC‟s die minstens eenmaal om de twee jaar samenkomen in de
ANOC (the Association of National Olympic Committees) om informatie en ervaringen uit te wisselen
om hun rol binnen de Olympische Beweging te verstevigen. Zo is de ANOC nuttig voor de nationale
Olympische Comités in hun voorbereiding op Olympische congressen en vergaderingen met de
Executive Board van het IOC. De ANOC kan ook aanbevelingen richten aan het IOC met betrekking
tot het gebruik van fondsen afkomstig van televisierechten bestemd voor de NOC‟s.109
De nationale
Olympische Comités moeten de fundamentele principes van de Olympische gedachte in de sport
verspreiden op nationaal niveau. Ze zijn betrokken bij de ontwikkeling van de atleten en ondersteunen
de ontwikkeling van sportieve programma‟s en de topsport in hun respectievelijke landen. Bovendien
zijn de NOC‟s exclusief bevoegd voor de selectie van ploegen en atleten die hun land zullen
vertegenwoordigen op de Olympische spelen.110
Voorts houden de nationale Olympische Comités
toezicht op de nationale preselectieprocedure die kandidaat-organisator-steden moeten doorlopen
indien meerdere steden in eenzelfde land zich wensen kandidaat te stellen om de Olympische Spelen
te organiseren.
De vreemde, maar unieke Belgische staatsstructuur verklaart de dubbele naam van haar Olympisch
Comité, namelijk het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) voor Nederlandstaligen en
het Comité Olympique et Interfédérale Belge (COIB) voor Franstaligen. Het BOIC is een interfederale
vzw wat inhoudt dat het Comité als een soort forum werkt waar de nationale sportbonden, die
gewoonlijk uit twee of zelfs drie communautaire liga‟s bestaan, hun objectieven kunnen ventileren en
behartigd zien worden. De vertegenwoordigers van die sportbonden, in totaal 81, zetelen allen in de
Algemene Vergadering van het Comité.111
Het Comité wordt geleid door de Raad van Bestuur die
bestaat uit 19 leden. Naast de voorzitter en het Belgische lid van het IOC, komen nog 15 leden uit de
nationale sportbonden en nog twee leden uit het Ontwikkelingscomité van de Belgische Sport.112
Voorts is er nog een Beheerscomité dat bestaat uit een voorzitter, drie vicevoorzitters, een
schatbewaarder en het Belgische lid van de IOC. Dit comité vormt de link tussen de Raad van Bestuur
en de staf die het dagelijkse beheer van het BOIC uitoefent.113
114
Op 24 mei 2007 keurde het IOC de
op 12 februari 2007 vernieuwde statuten voor de werking van de vzw BOIC goed. De belangrijkste
opdrachten voor het BOIC zijn de opvolging van topatleten, de promotie van de topsport, de promotie
109
http://www.olympic.org/uk/organisation/noc/index_uk.asp. 110
http://www.olympic.org/uk/organisation/noc/index_uk.asp. 111
Art. 10 Statuten vzw BOIC. 112
Art. 16 Statuten vzw BOIC. 113
http://www.olympic.be/opendoc.asp?MMID=1_4_3. 114
Art. 28 Statuten vzw BOIC.
28
van de waarden die eigen zijn aan het de Olympische gedachte, de promotie van lichaamsbeweging en
de dienstverlening aan de sportbonden.115
Op het vlak van de antidopingstrijd wil het BOIC een
eenduidig beleid via de oprichting van een antidopingagentschap naar het voorbeeld van het WADA.
Bovendien stelde het BOIC een eigen reglementering in met betrekking tot doping. Deze
reglementering inzake doping dateert van 31 januari 2007 en artikel 1 bepaalt uitdrukkelijk dat “om te
kunnen worden opgenomen op de door het BOIC opgestelde selectielijsten voor deelname van atleten
aan sportmanifestaties waaraan het BOIC zijn medewerking verleent, de betrokken atleten en hun
federaties een overeenkomst met het BOIC dienen te tekenen waarin zij, zonder afbreuk te doen aan de
door de overheid of de internationale federaties uitgevoerde controles en de mogelijke gevolgen
hiervan, er zich toe verbinden zich te onderwerpen aan de regels van het BOIC en het WADA inzake
dopingbestrijding.” Dit betekent dat voor deelname aan sportmanifestaties georganiseerd op het
Belgische grondgebied of voor deelname aan de Olympische Spelen, onderwerping aan de regels van
het BOIC en het WADA inzake dopingbestrijding noodzakelijk is. De rol van de nationale
Olympische Comités in de strijd tegen doping mag dus geenszins onderschat worden.
2.6. De internationale en nationale sportfederaties
De internationale sportfederaties zijn internationale niet-gouvernementele organisaties, erkend door
het IOC en bevoegd het bestuur waar te nemen van één of meerdere sporttakken op wereldniveau. De
nationale federaties van die sporttakken sluiten zich bij de internationale aan en vallen dus onder hun
reglementering. Internationale sportfederaties die erkend wensen te worden door het IOC en hun
autonomie en onafhankelijkheid in hun sporttak willen behouden, moeten verzekeren dat hun statuten,
hun activiteiten en hun gebruiken in overeenstemming zijn met het Olympisch Charter.116
Elke
internationale federatie staat in voor de promotie en de ontwikkeling van haar sportdiscipline op
wereldvlak. Ze staan ook in voor het toezicht op de ontwikkeling van de atleten in hun sporttak en dit
op alle niveaus. Bovendien organiseren zij het dagelijkse bestuur van hun sporttak en verzekeren zij de
reguliere organisatie van competities en de naleving van de regels inzake fair-play.117
Internationale
sportfederaties hebben het recht voorstellen aan het IOC te richten met betrekking tot de Olympische
Beweging of het Olympisch Charter. Zij mogen ook meewerken aan de voorbereiding van Olympische
congressen en op vraag van het IOC deelnemen aan activiteiten van de IOC-commissies.118
De
115
http://www.olympic.be/opendoc.asp?MMID=1_4_2. 116
Art. 26 Olympisch Charter. 117
Art. 27,1 Olympisch Charter. 118
Art. 27,2 Olympisch Charter.
29
internationale sportfederaties hebben meerdere associaties gevormd om gemeenschappelijke
problemen op te lossen en hun evenementenkalender vast te leggen.119
De nationale sportfederaties die erkend wensen te worden door een nationaal Olympisch Comité en
zich als lid hierbij wil aansluiten moet aan verschillende voorwaarden voldoen. Vooreerst moet er
sprake zijn van een specifieke, bestaande en effectief beoefende sportactiviteit. Verder moet de
federatie zich hebben aangesloten bij een internationale sportfederatie die erkend is door het IOC en
moet haar reglementering in overeenstemming zijn met die van het Olympisch Charter en de regels
van haar internationale federatie.120
Op het gebied van dopingbestrijding worden in het Olympisch
Charter dus geen expliciete bevoegdheden toegewezen aan de internationale en nationale
sportfederaties. Het staat er echter vast dat als leden van de Olympische beweging en vallend onder
het Olympisch Charter, de sportfederaties hun regelgeving wel degelijk zullen moeten
overeenstemmen met de antidopingreglementering van het IOC en het WADA. Niets belet hen echter
om in de reglementering van hun sportdiscipline verdergaande maatregelen te treffen in de strijd tegen
doping, zolang die maatregelen in de lijn liggen van de strategie van het IOC en het WADA.
Bovendien is de WADA Foundation Board samengesteld uit verschillende vertegenwoordigers van de
Olympische Beweging waaronder ook vertegenwoordigers van de internationale sportfederaties.
2.7. Het TAS – CAS
Het Tribunal Arbitral du Sport (TAS) of het Court of Arbitration of Sports (CAS) moet in deze
analyse zeker vermeld worden als normerende instantie. Dit speciaal voor sportkwesties opgerichte
Arbitragehof maakt immers deel uit van de Olympische Beweging en heeft op het vlak van de
dopingproblematiek al enkele spraakmakende dopingzaken beslecht. Het werd reeds in 1983 opgericht
door toenmalig IOC-voorzitter Samaranch met de bedoeling door arbitrage sportgerelateerde
geschillen te beslechten of uitspraak te doen als beroepsinstantie tegen beslissingen van sportorganen
of –organisaties. In 1993 werd het CAS volledig onafhankelijk door de creatie van de International
Council of Arbitration of Sports (ICAS) en de aanname van een nieuwe berechtigingsstructuur. Het
IOC en de bij haar aangesloten sportfederaties hebben de rechtskracht van het CAS bevestigd in de
Conventie van Parijs.121
Bovendien heeft ook het WADA in haar Wereldantidopingcode aangegeven
dat het CAS fungeert als allerhoogste beroepsinstantie voor de verschillende disciplinaire
procedures.122
Het is dus niet verwonderlijk dat de rechtspraak van het CAS van grote waarde wordt
119
http://www.olympic.org/uk/organisation/if/index_uk.asp. 120
Art. 30 Olympisch Charter. 121
http://www.olympic.org/uk/organisation/actions/index_uk.asp. 122
Art. 13 Wereldantidopingcode.
30
geacht en de administratieve tuchtorganen veelal dezelfde visie van het Hof zullen volgen. In geval
van nieuwe doping- of andere sportkwesties, waarover voorheen nooit uitspraak was gedaan, zal het
CAS dan ook vaak het orgaan bij uitstek zijn om een principearrest te vellen.123
123
Zie bv. CAS 2007/A/1394 Floyd Landis v/ USADA 30.06.2008 of CAS 2004/O/645 USADA v/ M. & IAAF 13.12.2005.
31
3. Het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening
3.1. Situering
Door de aparte federale staatsstructuur in België moet inzake sport wetgevend opgetreden worden
door 3 verschillende wetgevende vergaderingen. Sportaangelegenheden behoren immers tot de
bevoegdheid van de Gemeenschappen in ons land.124
In het licht van de dopingstrijd is deze situatie
echter niet ideaal. Aangezien de leden van de UNESCO en van het IOC verondersteld worden om de
internationale normen en aanbevelingen zelf in te passen in hun eigen rechtsorde, zullen deze in België
op elk gemeenschapsniveau afzonderlijk moeten worden ingepast. Daar het overleg tussen de
Gemeenschappen vaak nog grote mankementen vertoont, is het onvermijdbaar gebleken dat er toch
kleine verschillen in de regels van elke Gemeenschap van toepassing zijn (zie 4.1). Dit is in een klein
land als België vrij bedroevend als men het ultieme doel van het IOC, namelijk een uniforme
regelgeving voor alle sporters ter wereld, voor ogen neemt. In deze analyse zullen de
dopinggerelateerde artikelen van het Vlaams Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening van
2007 en haar 17 uitvoeringsbesluiten uitgebreid besproken worden. Daarna zal deze regelgeving
vergeleken worden met de wetgeving van kracht in de Franse Gemeenschap en de
dopingreglementering in Nederland.
België was in 1965 het eerste land dat het gebruik van doping wettelijk strafbaar stelde. Dit gebeurde
door de aanname van de Wet van 2 april 1965 waarbij de dopingpraktijk bij sportcompetities verboden
wordt. Door toepassingsproblemen bleven de meeste positieve gevallen echter zonder gerechtelijke
vervolging. Aangezien het Openbaar Ministerie moest bewijzen dat de middelen werden aangewend
met het oog op het kunstmatig opvoeren van het rendement van de atleet, werden velen op gerechtelijk
vlak vrijgesproken. Dit moreel element was immers enorm moeilijk te bewijzen.
Een eerste mijlpaal in de dopingstrijd in Vlaanderen was de bekendmaking van het Decreet Medisch
Verantwoord Sporten (MVS) van 27 maart 1991 in het Belgisch Staatsblad op 11 juni 1991. Dit
decreet heft de bovenvermelde Wet van 2 april 1965 en de Wet van 31 mei 1958 tot reglementering
van de bokswedstrijden en –exhibities, alsook het Decreet van 5 maart 1985 houdende bepaling van de
minimumleeftijd voor deelnemers aan wielerwedstrijden, op 125
en stelt een volledig vernieuwde
regeling in de plaats. Onder medisch verantwoorde sportbeoefening wordt door de decreetgever
verstaan: “Het geheel van preventieve en curatieve maatregelen, bepalingen en aanbevelingen die
eenieder in acht moet nemen met het oog op het fysieke en psychische welzijn van de sporters”.126
De
bepalingen van het nieuwe decreet werden van toepassing op elke sportbeoefenaar, op elke begeleider
124
Art. 4,9° Bijz. Wet van 8 augustus 1980 tot Hervorming der Instellingen. 125
Art. 45 Decreet MVS 1991. 126
Art. 2,5° Decreet MVS 2007.
32
en op elke sportvereniging.127
Toezichthoudende en disciplinaire organen werden opgericht om de
medisch verantwoorde sportbeoefening te verzekeren.128
Met betrekking tot de dopingbestrijding
werden sportbeoefenaars en hun begeleiders verplicht zich te onthouden van iedere dopingpraktijk.129
Er werd wettelijk een uitgebreide regeling voor de uitvoering van dopingcontroles vastgesteld130
en
ook disciplinaire maatregelen131
en strafbepalingen132
werden ingevoerd. Door de felle aanwakkering
van de dopingstrijd op internationaal vlak na de zomer van 1998 werd het decreet MVS echter snel
verouderd en onaangepast aan de vele evoluties. Door de oprichting van het WADA in 1999 en de
aanname van haar Wereldantidopingcode te Kopenhagen op 5 maart 2003, werden immers heel wat
innovaties geïntroduceerd. De Vlaamse Raad nam daarom op 19 maart 2004 een decreet aan tot
wijziging van dat van 1991. Toen de Conventie tegen doping in de sport in 2005 door de UNESCO
werd aangenomen als juridische basis om het intern beleid van de lidstaten te harmoniseren naar de
internationale afspraken en principes inzake dopingbestrijding, was de Vlaamse decreetgever echter
genoodzaakt de door het WADA aanbevolen verbeteringen opnieuw te implementeren. Daarom werd
beslist een volledig nieuw decreet inzake medisch verantwoorde sportbeoefening uit te werken.133
Dit
nieuwe decreet werd bekendgemaakt op 13 september 2007 en betekent voor Vlaanderen een tweede
mijlpaal in de moeilijke strijd tegen dopinggebruik. Het nieuwe decreet heft uitdrukkelijk het oude van
1991 en haar wijzigingsdecreten op.134
De uitvoeringsbesluiten van de oude wet blijven echter van
kracht tot de Vlaamse regering ze opheft.135
3.2. Analyse van het Decreet MVS van 13 juli 2007 in het licht van de WADA-code
Om de overgang van het oude decreet naar het nieuwe op een coherente manier te laten verlopen, werd
de Vlaamse Regering bevoegd gemaakt de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen136
en de data vast
te stellen waarop de onderscheiden bepalingen in werking treden137
. De inwerkingtreding van het
nieuwe decreet werd vastgelegd in haar belangrijkste uitvoeringsbesluit, namelijk het Besluit van 20
juni 2008 van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 inzake
medisch verantwoorde sportbeoefening. Met uitzondering van artikel 53§2 waarvoor de
127
Art. 3 Decreet MVS 1991. 128
Art. 9 Decreet MVS 1991. 129
Art. 21 Decreet MVS 1991. 130
Art. 26 Decreet MVS 1991. 131
Art. 40 Decreet MVS 1991. 132
Art. 43 Decreet MVS 1991. 133
Zie bijlage 3. 134
Art. 54 Decreet MVS 2007. 135
Art. 55 Decreet MVS 2007. 136
Art. 56 Decreet MVS 2007. 137
Art. 57 Decreet MVS 2007.
33
inwerkingtreding 5 maanden later kwam, werd het nieuwe decreet van kracht op 1 augustus 2008.138
Het decreet is van toepassing op alle sporters, op alle begeleiders en op alle sportverenigingen
gevestigd in de Vlaamse Gemeenschap.139
Volgens het decreet wordt onder een sporter elke persoon
verstaan die zich voorbereidt op of die deelneemt aan een sportmanifestatie.140
De begeleider is elke
persoon die al dan niet permanent een of meer sporters met raad of daad bijstaat, of hen ondersteunt
bij de deelneming aan of de voorbereiding op sportmanifestaties.141
Een sportvereniging is elke
organisatie die tot doel heeft een of meer sportmanifestaties te organiseren, de deelname eraan
mogelijk te maken, of in dat verband als leidende instantie op te treden.142
Het basisbeginsel van het
decreet wordt letterlijk beschreven in artikel 6 en luidt: “Alle sporters, begeleiders en
sportverenigingen dragen bij tot de medisch verantwoorde sportbeoefening. Dat houdt eveneens in dat
zij zich inzetten voor de preventie en de bestrijding van het dopinggebruik in de sport, met het oog op
de uitbanning daarvan”. De klemtoon in deze omschrijving wordt expliciet gelegd op de
dopingbestrijding, maar het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening houdt veel meer in dan
dit alleen. Zo worden ook de leeftijds- als opleidingsgrenzen, de sportmedische keuring als de
preventieve gezondheidscontrole en het sportmedisch toezicht als de regeling inzake
risicovechtsporten in dit decreet uitgebreid omschreven. In deze analyse worden echter enkel de
dopinggerelateerde artikelen besproken.
Een belangrijk onderscheid in het decreet MVS is het onderscheid tussen de gewone sporter, die zich
voorbereidt op of deelneemt aan een sportmanifestatie, en de elitesporter. De elitesporter wordt
gedefinieerd in artikel 2,10° als elke sporter wiens sport ressorteert onder de verantwoordelijkheid van
een door het IOC erkende internationale sportvereniging en die beantwoordt aan een of meer van de
volgende criteria: a) hij wordt beschouwd als zijnde van internationaal niveau door de toepasselijke
internationale sportvereniging onder wiens bevoegdheid hij ressorteert; b) hij beoefent zijn sport in het
kader van een hoofdactiviteit die voornamelijk bestaat uit het leveren van sportieve prestaties; c) hij is
geselecteerd of gepreselecteerd voor deelname aan de eerstvolgende Olympische of Paralympische
Spelen, dan wel de eerstvolgende Europese of Wereldkampioenschappen in de categorie van het
hoogste sportieve niveau in de betrokken sporttak; d) hij neemt deel aan een ploegsport in een
competitie waarvan de meerderheid bestaat uit sporters als vermeld in punt a), b) of c). Dit
onderscheid is vooreerst van belang voor de sportverenigingen. Zij zijn verplicht de sporter in kwestie
te informeren omtrent het feit dat hij onder het statuut van elitesporter valt.143
Bovendien zijn de
sportverenigingen verplicht aan de administratie de naam, de geboortedatum, de adresgegevens,
alsook elke wijziging daarvan, mee te delen van elke elitesporter die onder hun verantwoordelijkheid
138
Art. 94 Uitvoeringsbesluit Decreet MVS 2007. 139
Art. 5 Decreet MVS 2007. 140
Art. 2,9° Decreet MVS 2007. 141
Art. 2,12° Decreet MVS 2007. 142
Art. 2,11° Decreet MVS 2007. 143
Art. 34 §2 Decreet MVS 2007.
34
valt en van elke elitesporter die onder de verantwoordelijke internationale federatie valt waarbij zij
zijn aangesloten, in zoverre de elitesporter beantwoordt aan één van de volgende voorwaarden : a) de
sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied; b) de sporter heeft zijn woonplaats in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten bij een sportvereniging die wegens haar
organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap; c) de
sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is; d) de sporter heeft zijn woonplaats
buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een sportvereniging die in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die wegens haar organisatie beschouwd moet worden als
uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.144
Elitesporters worden daarenboven onderworpen aan het systeem van de zogenaamde whereabouts.
Elke elitesporter die zijn woonplaats heeft binnen de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de
Vlaamse Gemeenschap is verplicht aan de administratie duidelijke en actuele verblijfsgegevens te
verstrekken met het oog op het uitvoeren van dopingcontroles en preventieve gezondheidscontroles.
Onder verblijfsgegevens worden de gegevens verstaan die betrekking hebben op de plaats waar de
sporter zich dagelijks feitelijk bevindt. De administratie slaat op het Vlaamse ministerie, bevoegd voor
de medisch verantwoorde sportbeoefening145
. Van de elitesporter die niet binnen de territoriale
bevoegdheidsomschrijving van de Vlaamse Gemeenschap woont, kan de administratie
verblijfsgegevens ontvangen van het WADA, een antidopingorganisatie of een sportvereniging onder
wiens bevoegdheid de elitesporter ressorteert.146
Deze sporters zijn verplicht zich beschikbaar te
houden voor een of meer dopingcontroles en preventieve gezondheidscontroles volgens de door hen
aangegeven verblijfsgegevens. Alleen door overmacht mogen zij afwezig zijn op de door hen
aangewezen plaats.147
De verblijfsgegevens moeten strikt vertrouwelijk behandeld worden en mogen
alleen gebruikt worden om dopingcontroles en preventieve gezondheidscontroles te plannen, te
coördineren en uit te voeren. Deze gegevens kunnen uitsluitend worden doorgegeven aan de door de
regering aangewezen ontvangers.148
Ook tijdens een periode van uitsluiting van een sporter moet deze
zijn/haar verblijfsgegevens meedelen. Het naleven van deze verplichting is immers een voorwaarde
voor het terugkrijgen van het recht om, na de toepasselijke periode van uitsluiting, opnieuw aan enige
wedstrijd te mogen deelnemen.149
De regering kan de verplichting tot mededeling van de
verblijfsgegevens beperken tot een welbepaalde groep van elitesporters. Ze kan de verplichting echter
ook uitbreiden tot sporters tegen wie het vermoeden is gerezen dat zij zich schuldig maken aan
144
Art. 14 Decreet MVS 2007. 145
Art. 2,2° Decreet MVS 2007. 146
Art. 28,§1 Decreet MVS 2007. 147
Art. 28,§2 Decreet MVS 2007. 148
Art. 28,§3 Decreet MVS 2007. 149
Art. 28,§4 Decreet MVS 2007.
35
dopingpraktijken.150
Deze verplichting wordt door heel wat elitesporters ervaren als storend,
tijdrovend en zelfs als een inbreuk op het recht op privacy. De whereabouts zijn echter van groot
belang en zijn dus een noodzakelijk kwaad om de effectiviteit van onaangekondigde controles buiten
de competitie te verzekeren. Als men immers niet weet waar de sporter zich bevindt op een gepland
controlemoment, zal de controle logischerwijze niet kunnen doorgaan.
Dat de verplichting omtrent de verblijfsgegevens essentieel is in de strijd tegen doping, blijkt ook uit
de Wereldantidopingcode. In de code worden de whereabouts omschreven in artikel 14.3 als actuele
en accurate verblijfsgegevens. De Internationale Federaties en de nationale antidopingorganisaties
moeten de identificatie van de sporters en het verzamelen van hun actuele verblijfsgegevens
coördineren en ze aan het WADA voorleggen. Om de efficiëntie van de gezamenlijke dopingcontroles
te vergroten en om onnodige herhaling van dopingcontroles bij individuele sporters te vermijden,
vraagt het WADA, indien mogelijk, gebruik te maken het ADAMS-systeem om dopingcontroles
buiten wedstrijdverband te coördineren.151
Ook de sporters worden aanbevolen om indien mogelijk
ADAMS (Anti-Doping Administration & Managment System) te gebruiken om hun actuele
verblijfsgegevens door te geven aan de bevoegde instanties.152
ADAMS is een computersysteem voor gegevensbeheer dat door het WADA werd ontwikkeld en ook
in zijn hoedanigheid van coördinatiecentrum voor antidopinginformatie door WADA wordt beheerd.
Het systeem stelt antidopingorganisaties en het WADA in staat om geharmoniseerde, gecoördineerde
en effectieve antidopingprogramma's uit te voeren en te voldoen aan hun respectievelijke
verplichtingen die voortvloeien uit de Code. ADAMS kan gebruikt worden voor het plannen van
controles binnen of buiten de competitie en het beheren van gerelateerde informatie, met inbegrip van
vrijstellingen uit therapeutische noodzaak, informatie met betrekking tot de whereabouts van sporters,
informatie over de resultaten van dopingcontroles en sanctiegerelateerde informatie die van belang is
voor individuele sporters.153
Het WADA bevestigd in de code echter ook de essentiële rechten van de atleten. De verplichtingen
inzake verstrekking van verblijfsgegevens komen immers dicht in de buurt van een schending van het
recht op privacy. Daarom moet de verblijfsinformatie te allen tijde strikt vertrouwelijk behandeld
worden en mag ze alleen gebruikt worden voor het plannen, het coördineren en het uitvoeren van
dopingcontroles. De informatie moet worden vernietigd indien ze niet langer relevant is voor deze
150
Art. 28,§5 Decreet MVS 2007. 151
Art. 15.2 Wereldantidopingcode. 152
Art. 14.3 Wereldantidopingcode. 153
http://www.wada-ama.org/rtecontent/document/ADAMS_DP_notice_NL_FINAL.pdf.
36
doeleinden.154
Daarnaast moet iedere antidopingorganisatie ervoor zorgen dat ze bij het verwerken van
persoonlijke informatie de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming en –geheimhouding
naleeft, alsook de Internationale Standaard voor de bescherming van de privacy.155
Dopingpraktijken worden gedefinieerd in artikel 3 van het Decreet MVS (zie 1.3). Het algemene
principe van het Decreet in de dopingstrijd is dat elke sporter en elke begeleider zich te allen tijde
moeten onthouden van dopingpraktijken.156
Nochtans kan er toestemming verleend worden tot
rechtmatig gebruik van een verboden stof of een verboden methode wegens therapeutische noodzaak.
De regering bepaalt de procedure en de voorwaarden die gelden voor het verlenen of de erkenning van
die toestemming.157
Deze worden momenteel geregeld door het Ministerieel besluit van 6 augustus
2008 houdende de procedure voor de behandeling van de aanvraag tot toestemming wegens
therapeutische noodzaak door de commissie van onafhankelijke artsen. Elke aanvraag tot toestemming
wegens therapeutische noodzaak moet door de sporter via de administratie en door de elitesporter via
de sportvereniging onder wiens bevoegdheid hij of zij ressorteert, ondertekend aan het secretariaat van
de commissie bezorgd worden via fax, met de post of elektronisch op een formulier dat de
administratie ter beschikking stelt. Elke volledig bevonden aanvraag tot toestemming wegens
therapeutische noodzaak wordt door het secretariaat van de commissie op elektronische wijze aan
twee leden en aan de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter van de commissie bezorgd. Na de
beoordeling ervan bezorgt de commissie haar beslissing elektronisch aan het secretariaat van de
commissie.158
De commissie van onafhankelijke artsen werd opgericht door de regering en daarnaast
werd ook de opdracht, de samenstelling en de werking van de commissie bepaald door de regering.159
De minister benoemt op voordracht van de administratie de leden van de commissie voor een
hernieuwbare termijn van ten hoogste vijf jaar en wijst onder hen een voorzitter en een of meer
plaatsvervangende voorzitters aan. De commissie van onafhankelijke artsen rapporteert aan de
administratie over het gebruik van de criteria conform de internationale standaarden en over de
motivering van de genomen beslissingen op de wijze die de administratie heeft bepaald.160
De
commissie van onafhankelijke artsen kan indien nodig advies vragen aan externe specialisten. Alle
leden van de commissie, alsook het secretariaat ervan en de eventuele externe specialisten behandelen
de dossiers met eerbiediging van het medisch beroepsgeheim. Een lid van de commissie dat een
154
Art. 14.3 in fine Wereldantidopingcode. 155
Art. 14.6 Wereldantidopingcode. 156
Art. 24 Decreet MVS 2007. 157
Art. 25 Decreet MVS 2007. 158
Art. 2 Ministerieel Besluit van 6 augustus 2008 houdende de procedure voor de behandeling van de aanvraag tot toestemming wegens therapeutische noodzaak door de commissie van onafhankelijke artsen. 159
Art. 25 Decreet MVS 2007. 160
Art. 39,§1 Uitvoeringsbesluit Decreet MVS 2007.
37
belang heeft bij een te onderzoeken dossier, waardoor hij niet onpartijdig kan oordelen, mag niet mee
beslissen. Dit lid moet de voorzitter van de commissie daarvan op de hoogte brengen.161
De opname van artikel 25 in het Decreet MVS omtrent het gebruik wegens therapeutische noodzaak
heeft alles te maken met de Wereldantidopingcode. Het WADA heeft immers een Internationale
Standaard aangenomen voor de toekenning van een dispensatie voor therapeutisch gebruik van
verboden middelen of methodes. Elke Internationale Federatie moet garanderen dat er voor sporters op
internationaal niveau en alle andere sporters die deelnemen aan een internationaal evenement, een
procedure bestaat waarmee sporters met gedocumenteerde medische aandoeningen waarvoor het
gebruik van een verboden stof of een verboden methode nodig is, een verzoek kunnen indienen om
een dispensatie wegens therapeutische noodzaak te verkrijgen.162
Bovendien moeten de Internationale
Federaties een lijst publiceren van de internationale evenementen waarvoor een dispensatie wegens
therapeutische noodzaak van de Internationale Federatie vereist is. Internationale Federaties en
nationale antidopingorganisaties moeten het verlenen van een dispensatie voor therapeutisch gebruik
onmiddellijk melden aan het WADA via ADAMS. Het WADA kan voor eender welke sporter op
ieder moment en op eigen initiatief de toekenning van een toelating wegens therapeutische noodzaak
herzien. Omgekeerd kan het WADA ook op verzoek van een sporter aan wie een dispensatie wegens
therapeutische noodzaak is geweigerd, deze weigering herbekijken. Indien het WADA oordeelt dat
een toekenning of weigering niet beantwoordt aan de Internationale Standaard voor Dispensaties
wegens Therapeutische Noodzaak, kan het de beslissing herroepen. Dopingpraktijken die conform zijn
aan de bepalingen van een geldig verkregen dispensatie wegens therapeutische noodzaak, worden dus
niet beschouwd als een dopingovertreding.163
Een dopingcontrole is de effectiefste methode om dopinggebruikende sporters te betrappen en de
antidopingwetgeving te handhaven. De WADA-code geeft elke nationale antidopingorganisatie de
bevoegdheid om dopingcontroles uit te voeren bij alle sporters die aanwezig zijn in het land van die
nationale antidopingorganisatie, of de nationaliteit ervan bezitten of er verblijven, een licentie hebben
of lid zijn van een sportorganisatie in dat land. Ook de Internationale Federaties zijn bevoegd om
dopingcontroles uit te voeren bij alle sporters die lid zijn van de bij haar aangesloten Nationale
Federaties of sporters die aan hun evenementen deelnemen. Elke antidopingorganisatie moet een
effectief aantal controles plannen en uitvoeren bij de sporters waarvoor zij bevoegd zijn, zowel binnen
als buiten wedstrijdverband.164
Behalve in uitzonderlijke omstandigheden, moeten de buiten
161
Art. 39,§2 Uitvoeringsbesluit Decreet MVS 2007. 162
Art. 4.4 Wereldantidopingcode. 163
Art 4.4 Wereldantidopingcode. 164
Art. 5.1.1. Wereldantidopingcode.
38
wedstrijdverband geplande dopingcontroles onaangekondigd plaatsvinden.165
Een dopingcontrole moet
trouwens steeds uitgevoerd worden conform de Internationale Standaard voor dopingcontroles.166
Bij een dopingcontrole op het grondgebied van de Vlaamse gemeenschap worden de monsters
afgenomen en verwerkt, en de laboratoriumanalyses uitgevoerd door erkende controleartsen, erkende
controledeskundigen en erkende controlelaboratoria.167
De administratie, het WADA of de
sportverenigingen kunnen dus op elk moment, ook buiten competitie, dopingcontroles laten uitvoeren
onder de verantwoordelijkheid van erkende controleartsen.168
De regering bepaalt de voorwaarden van
de dopingcontrole en de wijze waarop erkende controleartsen, erkende controledeskundigen en
erkende controlelaboratoria hiervoor worden aangewezen. Bij de uitvoering van een dopingcontrole
kunnen de erkende controleartsen zich dus laten bijstaan door erkende controledeskundigen.169
De
formulieren voor de oproeping en monsterneming worden in het Nederlands opgesteld en voorzien
van een Franse en Engelse vertaling.170
De controlearts die de verantwoordelijkheid draagt voor de
organisatie van een dopingcontrole is verplicht ervoor te zorgen dat, voorafgaandelijk aan een
dopingcontrole, een minderjarige ingelicht wordt over het recht zich te laten bijstaan door een ouder,
een voogd of door degene die de minderjarige in zijn bewaring heeft.171
De ouder, de voogd of degene
die de minderjarige in zijn bewaring heeft, heeft het recht de dopingcontrole bij te wonen, behalve als
de minderjarige zich hiertegen verzet.172
Indien de ouder, de voogd of degene die de minderjarige in
zijn bewaring heeft, afwezig is, mag de minderjarige de aanwezigheid vragen van een meerderjarige
persoon naar keuze om zijn belangen te behartigen tijdens de dopingcontrole.173
De erkende
controleartsen en de erkende controledeskundigen kunnen voor zover de wettelijke bepalingen van
hun beroepsuitoefening het toestaan en met het oog op de uitvoering van een dopingcontrole, alle
inlichtingen inwinnen en elk onderzoek instellen dat zij voor de controle nodig achten. Ze mogen
toezicht uitoefenen over de kledij, de sportuitrusting en de bagage van de sporter en van de begeleider.
Verder mogen ze monsters nemen van het lichaam van de sporter evenals van de drank, van het
voedsel en van stoffen die de sporter of de begeleider in zijn bezit heeft. Deze monsters worden voor
analyse bezorgd aan het erkende controlelaboratorium. De controleartsen of controledeskundigen
kunnen inzage krijgen in en een afschrift nemen van alle documenten die vereist zijn om de in het
decreet bepaalde opdracht te vervullen.174
Bovendien hebben ze toegang tot alle lokalen en plaatsen
(ook de kleedkamers) waar sportmanifestaties of voorbereidingen georganiseerd worden175
en kunnen
165
Art. 5.1.2. Wereldantidopingcode. 166
Art. 5.2 Wereldantidopingcode. 167
Art. 29 Decreet MVS 2007. 168
Art 26,§1 en §2 Decreet MVS 2007. 169
Art 26,§4 Decreet MVS 2007. 170
Art 26,§3 Decreet MVS 2007. 171
Art 27,1° Decreet MVS 2007. 172
Art 27,2° Decreet MVS 2007. 173
Art 27,3° Decreet MVS 2007. 174
Art. 30,§1 Decreet MVS 2007. 175
Art. 30,§2 Decreet MVS 2007.
39
ze tijdens de uitoefening van hun opdracht de bijstand van de federale of lokale politie vorderen.176
Als
een erkende controlearts gegronde vermoedens heeft over het bestaan van dopingpraktijken, kan hij,
mits voorafgaande vordering van de procureur des Konings en machtiging van de onderzoeksrechter,
binnentreden in de bewoonde lokalen en er alle nuttige vaststellingen doen. De controlearts kan de
bewoonde lokalen slechts onderzoeken tussen 5 en 21 uur en met de bijstand van de federale of lokale
politie.177
Hun bevindingen leggen de controleartsen vast in een proces-verbaal dat binnen de zeven
dagen naar de administratie wordt gezonden. Het proces-verbaal draagt bewijswaarde tot het tegendeel
eventueel bewezen wordt.178
Als de sporter een wettige reden aanvoert voor weigering van de
monsterneming van bloed, moet de controlearts het aangevoerde motief beoordelen. Indien de wettige
reden gedekt wordt door het beroepsgeheim, mag de controlearts deze reden niet bekendmaken,
behalve aan de verantwoordelijke arts van de administratie.179
Ambtenaren die daartoe de opdracht
hebben gekregen van de regering kunnen op elk moment toezicht uitoefenen op de uitvoering van de
preventieve gezondheid- en dopingcontroles.180
De ambtenaren verwoorden hun bevindingen door
middel van een verslag, volgens de voorwaarden bepaald door de regering, dat binnen de zeven dagen
naar de regering wordt gezonden en aan het dossier wordt toegevoegd.181
Met het oog op de
voortgangscontrole van de individuele dossiers en met het oog op het aanmaken van statistische
gegevens kunnen de persoonsgegevens die aan de regering of haar administratie worden verstrekt door
de administratie worden geregistreerd en bijgehouden in een databank. De regering kan bepalen
hoelang deze gegevens worden bijgehouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de doelstelling van
de databank en de regering voorziet in de nodige veiligheidsmaatregelen bij het beheer van de
databank.182
Naast de bevoegdheid opdracht te geven tot een dopingcontrole, hebben het WADA en de
sportverenigingen in het Decreet MVS enkele andere taken opgelegd gekregen met betrekking tot
dopingcontroles. Zo moeten zij de administratie ten minste veertien dagen van tevoren in kennis
stellen van enerzijds de geplande controles die zij binnen de territoriale bevoegdheidsomschrijving van
de Vlaamse Gemeenschap wensen te organiseren, anderzijds van de namen van de erkende
controleartsen en controledeskundigen die de controles zullen uitvoeren, alsook van de erkende
controlelaboratoria die de genomen monsters zullen analyseren.183
Het WADA en de
sportverenigingen zijn verplicht vast te stellen op welke wijze de sporters worden aangewezen die zich
moeten onderwerpen aan een dopingcontrole en onmiddellijk na elke controle aan de controlearts een
176
Art. 30,§4 Decreet MVS 2007. 177
Art. 30,§3 Decreet MVS 2007. 178
Art. 30,§5 Decreet MVS 2007. 179
Art. 30,§7 Decreet MVS 2007. 180
Art. 49,§1 Decreet MVS 2007. 181
Art. 49,§2 Decreet MVS 2007. 182
Art. 49,§3 decreet MVS 2007. 183
Art. 31,2° en 3° Decreet MVS 2007.
40
afschrift van het proces-verbaal van monsterneming te bezorgen voor de administratie.184
Bovendien
moeten zij binnen de tien dagen na de ontvangst van het verslag van de controlelaboratoria over de
analyse van de monsters, een afschrift sturen naar de administratie en moet die administratie ten laatste
vier dagen nadat de controles zijn uitgevoerd, in kennis gesteld worden van de controles zelf, de
namen van de erkende controleartsen en –deskundigen die de controles hebben uitgevoerd en de
erkende controlelaboratoria die de monsters zullen analyseren.185
Door het Decreet MVS van 2007 werden een aantal disciplinaire organen opgericht die instaan voor
de naleving van het verbod op dopingpraktijken. Een eerste disciplinair orgaan is de disciplinaire
commissie voor medisch verantwoorde sportbeoefening. Deze disciplinaire commissie bestaat uit drie
leden, onder wie een voorzitter die door de regering wordt benoemd voor een hernieuwbare termijn
van vijf jaar. De regering benoemt tevens een plaatsvervangende voorzitter en twee plaatsvervangende
leden voor het geval de titularissen verhinderd of overbelast zijn. De voorzitter en de
plaatsvervangende voorzitter zijn steeds magistraten en onder de overige titularissen en
plaatsvervangende leden is er telkens één arts en één jurist.186
De disciplinaire commissie neemt
kennis van overtredingen inzake dopingpraktijken door de sporters die geen elitesporters zijn en die
begaan zijn binnen het Nederlandse taalgebied of, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad,
binnen het kader van een sportvereniging die gevestigd is in het Nederlandse taalgebied of in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die, wegens haar organisatie, moet worden beschouwd
uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, als daarbij voldaan is aan één van de volgende
voorwaarden: a) de sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied; b) de sporter heeft
zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten bij een sportvereniging
die, wegens haar organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse
Gemeenschap; c) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied, maar is
verbonden aan een sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is; of d) de sporter
heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een sportvereniging
die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die, wegens haar organisatie, moet
worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.187
De disciplinaire
commissie neemt echter ook kennis van de overtredingen inzake dopingpraktijken door de sporters die
geen elitesporters zijn en die begaan zijn buiten het Nederlandse taalgebied of, voor het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad, buiten het kader van een sportvereniging die gevestigd is in het
Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die, wegens haar organisatie,
moet worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, als daarbij voldaan is
aan al de volgende voorwaarden: a) de sporter is aangesloten bij een sportvereniging die gevestigd is
184
Art. 31,1° en 6° Decreet MVS 2007. 185
Art. 31,4° en 5° Decreet MVS 2007. 186
Art. 32,§1 Decreet MVS 2007. 187
Art. 36,1° Decreet MVS 2007.
41
in het Nederlandse taalgebied of bij een sportvereniging die gevestigd is in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad en die, wegens haar organisatie, moet worden beschouwd uitsluitend te behoren tot
de Vlaamse Gemeenschap; b) de disciplinaire bestraffing van de sporter wordt ingevolge de wetgeving
ter plaatse of ingevolge de in concreto van toepassing zijnde reglementering van een plaatselijke,
nationale of internationale sportvereniging toevertrouwd aan de disciplinaire commissie of aan de
sportvereniging, vermeld in a); en c) de stukken die verband houden met de overtreding werden door
een sportvereniging als vermeld in a), of een andere bevoegde instantie, bezorgd aan de
administratie.188
De administratie stuurt alle stukken die verband houden met de bovenvermelde overtredingen naar de
voorzitter van de disciplinaire commissie.189
Als de voorzitter van oordeel is dat, op basis van
eenduidige stukken in het hem bezorgde dossier, er geen sprake is van een dopingpraktijk, kan hij de
zaak voorleggen in besloten vergadering aan de disciplinaire commissie met het oog op seponering.
De seponering kan alleen uitgesproken worden door de disciplinaire commissie met eenparigheid van
stemmen. Een afschrift van de beslissing tot seponering wordt per aangetekende brief opgestuurd naar
de sporter en, in voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen die verantwoordelijk zijn
voor de minderjarige sporter.190
Indien er niet geseponeerd wordt, wordt de sporter ten minste veertien
dagen voor de zitting per aangetekende brief opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het
uur die door de voorzitter worden bepaald.191
De oproepingsbrief vermeldt de overtredingen waarvoor
de sporter zich moet verantwoorden en de plaats waar de sporter, zijn advocaat of zijn arts en in
voorkomend geval, zijn ouders, voogden of degenen die verantwoordelijk zijn voor de minderjarige
sporter, het dossier kunnen inzien en er een afschrift van kunnen nemen.192
Daarnaast neemt de disciplinaire commissie ook kennis van het tijdig bij haar aangetekende beroep in
geval een sporter zijn onderworpenheid aan de verplichtingen inzake verblijfsgegevens of zijn
kwalificatie als elitesporter betwist.193
De zittingen van de disciplinaire commissie zijn openbaar,
tenzij de openbaarheid een gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden. Op verzoek van
de sporter, en als de sporter minderjarig is, op verzoek van zijn ouders, voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, kan de disciplinaire commissie beslissen de zitting achter
gesloten deuren te laten verlopen.194
De behandeling verloopt op tegenspraak. Als de sporter niet
verschijnt op de dag en het uur, bepaald in de oproepingsbrief, wordt de zaak bij verstek behandeld.195
De beslissing wordt in dit geval binnen de zeven dagen per aangetekende brief aan de sporter en, in
188
Art. 36,2° Decreet MVS 2007. 189
Art. 37 Decreet MVS 2007. 190
Art. 38,§1 Decreet MVS 2007. 191
Art. 38,§2 Decreet MVS 2007. 192
Art. 38,§3 Decreet MVS 2007. 193
Art. 28,§4; art. 34,§2; art. 36,3° en 4° Decreet MVS 2007. 194
Art. 39,§1 Decreet MVS 2007. 195
Art. 39,§2 Decreet MVS 2007.
42
voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring
hebben, meegedeeld.196
Tegen een beslissing die bij verstek is genomen, kunnen de sporter of zijn
wettelijke vertegenwoordigers indien hij minderjarig is, binnen de veertien dagen na de dag van de
verzending van de aangetekende brief die de verstekbeslissing meedeelt, verzet aantekenen per
aangetekende brief bij de voorzitter van de disciplinaire commissie.197
De voorzitter stelt de zaak dan
opnieuw vast op de eerstkomende zitting van de disciplinaire commissie, die gehouden moet worden
binnen een maand nadat het verzet hem is meegedeeld.198
Indien de sporter en, in voorkomend geval,
zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, op deze zitting niet
verschijnen in persoon of via hun advocaat, wordt het verzet als ongedaan beschouwd. In deze
hypothese kan tegen de beslissing alleen hoger beroep worden aangetekend.199
De sporter heeft steeds
het recht zich te laten bijstaan door een advocaat of arts van zijn keuze en als de disciplinaire
commissie het toestaat, zich ook te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Indien de sporter de
Nederlandse taal niet verstaat of niet spreekt, kan hij zich laten bijstaan door een vertaler.200
Op de
zitting zet de voorzitter eerst de zaak uiteen waarna de sporter en als de sporter minderjarig is, zijn
ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, worden gehoord en zij
het recht hebben aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen, onder meer het horen van getuigen en
deskundigen. De vertegenwoordiger van de regering wordt op zijn verzoek gehoord en heeft ook het
recht aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen. Indien daartoe grond bestaat, beveelt de
disciplinaire commissie zelf een aanvullend onderzoek of het horen van getuigen of deskundigen.
Daarna draagt de sporter en, in voorkomend geval, zijn ouders, voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, de middelen van verdediging voor. De vertegenwoordiger
van de regering heeft het recht om op de middelen van verdediging te antwoorden waarna de sporter
of zijn wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben hierop wederantwoord te bieden en het laatste
woord behouden. Na dit wederantwoord verklaart de voorzitter de debatten gesloten en wordt er tot de
beraadslaging overgegaan.201
De beraadslaging is geheim en de beslissing wordt genomen bij
meerderheid van stemmen van de leden van de disciplinaire commissie.202
De beslissing moet met
redenen omkleed zijn en dus gemotiveerd worden. Ze wordt uitgesproken door de voorzitter, hetzij
onmiddellijk, hetzij binnen veertien dagen die volgen op de zitting waarop de debatten gesloten zijn
verklaard. Een afschrift van de beslissing wordt binnen zeven dagen per aangetekende brief aan de
196
Art. 40,§3 Decreet MVS 2007. 197
Art. 41,§1 Decreet MVS 2007. 198
Art. 41,§2 Decreet MVS 2007. 199
Art. 41,§3 Decreet MVS 2007. 200
Art. 39,§3 Decreet MVS 2007. 201
Art. 39,§4 Decreet MVS 2007. 202
Art. 40,§1 Decreet MVS 2007.
43
sporter en, in voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen die de minderjarige onder hun
bewaring hebben, toegestuurd, alsook aan de administratie.203
Een tweede disciplinair orgaan dat werd opgericht krachtens het nieuwe Decreet MVS is de
disciplinaire raad voor medisch verantwoorde sportbeoefening. Deze raad is op dezelfde manier
samengesteld als de disciplinaire commissie en behandelt het hoger beroep tegen de beslissingen van
de disciplinaire commissie.204
Het hoger beroep kan ingesteld worden door de sporter of, in
voorkomend geval, door zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring
hebben. Hoger beroep kan echter ook door de regering, de bevoegde nationale of internationale
sportfederaties, het WADA, het IOC of het Internationaal Paralympisch Comité worden ingesteld.205
Om ontvankelijk te zijn, moet het hoger beroep worden ingesteld per aangetekende brief aan de
voorzitter van de disciplinaire raad en dit binnen de veertien dagen na de dag van de uitspraak van de
beslissing door de disciplinaire commissie of, als de beslissing bij verstek is genomen, binnen de
veertien dagen na de dag van de verzending van de aangetekende brief die de verstekbeslissing
meedeelt. Zowel de sporter als de regering hebben het recht om in de beroepsprocedure tussen te
komen en alle middelen voor te dragen die zij nuttig achten met het oog op de behandeling van het
beroep.206
De voorzitter stelt de zaak vast op een zitting van de disciplinaire raad die gehouden moet
worden binnen een termijn van dertig dagen na de dag dat het hoger beroep hem is meegedeeld. De
procedure in hoger beroep is zowel wat betreft de betekening, het verloop van de zitting, de
beraadslaging als de verstekprocedure gelijk aan de procedure voor de disciplinaire commissie.207
De disciplinaire commissie en de disciplinaire raad zijn ratione personae slechts bevoegd voor
dopingovertredingen van sporters die geen elitesporters zijn, de zogenaamde breedtesporters. Wat
betreft de elitesporters hebben de sportverenigingen de verantwoordelijkheid en de verplichting om de
disciplinaire procedures betreffende dopingpraktijken gepleegd door de elitesporters die onder hun
verantwoordelijkheid vallen, te organiseren. Sportverenigingen kunnen echter ook beslissen de
disciplinaire procedures gezamenlijk te organiseren. Enkel de disciplinaire procedures die door de
regering erkend zijn, komen in aanmerking om te voldoen aan de verplichting tot de organisatie ervan.
Ter uitvoering van die organisatieplicht leggen de sportverenigingen hun interne tuchtregeling inzake
dopingpraktijken ter erkenning voor aan de regering.208
De regering zal de interne tuchtregeling inzake
dopingpraktijken van de sportverenigingen enkel erkennen als aan de negen volgende voorwaarden is
voldaan: 1) de behandeling van de zaak tot en met de eindbeslissing wordt ondergebracht bij een
deskundig, onafhankelijk en onpartijdig disciplinair orgaan; 2) de disciplinaire maatregelen moeten
203
Art. 40,§2 Decreet MVS 2007. 204
Art. 33 Decreet MVS 2007. 205
Art. 42 Decreet MVS 2007. 206
Art.43 Decreet MVS 2007. 207
Art. 44 Decreet MVS 2007. 208
Art. 34,§1 Decreet MVS 2007.
44
uitgesproken worden bij gemotiveerde beslissing en in elk geval vatbaar zijn voor beroep bij het
Internationaal Sporttribunaal (TAS); 3) de organen die de bevoegdheid hebben disciplinaire
maatregelen uit te spreken, zijn, per disciplinair college, samengesteld uit minstens drie personen
waarvan de voorzitter magistraat is, waarvan minstens één ander lid arts is, minstens één ander lid
jurist, en die op geen enkele wijze een persoonlijk belang hebben bij de zaak noch betrokken zijn
geweest bij het voorafgaande onderzoek; 4) de disciplinaire procedure en maatregelen garanderen in
de statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging de rechten van de
verdediging; 5) de zittingen zijn openbaar, tenzij het bevoegde orgaan beslist met gesloten deuren
zitting te houden als de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden, of op
gemotiveerd verzoek van de sporter; 6) degene aan wie een overtreding ten laste wordt gelegd
minstens : a) schriftelijk en persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van de hem ten laste gelegde
feiten; b) het recht heeft om, eventueel in tegenwoordigheid van of vertegenwoordigd door zijn
advocaat, alle stukken van het dossier in te zien; c) het recht heeft om zich te laten bijstaan door een
advocaat of arts van zijn keuze; d) het recht heeft om, als het disciplinaire orgaan het toestaat, zich te
laten vertegenwoordigen door een advocaat van zijn keuze; e) het recht heeft zich te laten bijstaan
door iemand die als vertaler kan optreden, als hij de Nederlandse taal niet verstaat of niet spreekt; f)
het recht heeft om gehoord te worden, om zijn middelen van verdediging voor te dragen en
aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen; 7) de disciplinaire procedure en maatregelen moeten
voor de regering, de bevoegde nationale of internationale sportfederatie, het WADA, het IOC en het
Internationaal Paralympisch Comité in de statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de
sportvereniging voorzien in een recht om een zaak aanhangig te maken, middelen naar voor te
brengen, onderzoeksmaatregelen te vorderen en, in voorkomend geval, beroep aan te tekenen onder
dezelfde voorwaarden als deze die van toepassing zijn op de sporter; 8) de disciplinaire procedure en
maatregelen moeten in de statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging
de door de regering vastgestelde controles toestaan; 9) de disciplinaire procedure en maatregelen in de
statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging moeten, in voorkomend
geval, rekening houden met de bijzondere, kwetsbare positie van de sporter die gepaard kan gaan met
zijn jeugdige leeftijd.209
De toepasselijke statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de
sportvereniging moeten ook voorzien in een tuchtrechtelijk optreden tegenover elitesporters bij
dopingpraktijken en in de terugbetaling door de in overtreding bevonden sporter, van het geheel of een
deel van de kosten van de dopingcontroles aan degene die de kosten heeft gedragen. De mogelijke
disciplinaire maatregelen moeten daarenboven overeenstemmen met de Wereldantidopingcode en de
bepalingen omtrent disciplinaire sancties in het Decreet MVS.210
209
Art. 35,§2 Decreet MVS 2007. 210
Art. 35,§3 Decreet MVS 2007.
45
De regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor erkenning van de interne tuchtregeling wordt
ingediend en de wijze waarop de erkenning wordt verleend en kan worden ingetrokken. Ze bepaalt
ook de termijn van de erkenning en de wijze waarop controle zal worden uitgeoefend op de erkende
tuchtregelingen. De erkenning kan verleend worden aan meerdere sportverenigingen gezamenlijk,
maar enkel aan sportverenigingen met rechtspersoonlijkheid.211
De regering kan bovendien
aanvullende erkenningsvoorwaarden bepalen.212
De sportverenigingen wiens tuchtregelingen voldoen
aan de gestelde voorwaarden en op die basis zijn erkend, kunnen, op de door de regering bepaalde
wijze, subsidiëring verkrijgen.213
De sportverenigingen delen elke uitspraak betreffende de bij hen aangesloten sporters, binnen vijf
werkdagen na kennisgeving ervan, mee aan de administratie. Die mededeling beoogt de overname, de
naleving en de controle op de naleving en, in voorkomend geval, de uitoefening van een recht op
hoger beroep.214
De interne tuchtregeling inzake dopingpraktijken heeft minstens betrekking op elke
elitesporter die, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden, op de hoogte werd gebracht
van zijn kwalificatie als elitesporter, en die beantwoordt aan één van de volgende voorwaarden : a) de
sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied; b) de sporter heeft zijn woonplaats in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten bij een sportvereniging die, wegens haar
organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap; c) de
sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is; d) de sporter heeft zijn woonplaats
buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een sportvereniging die in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die, wegens haar organisatie, moet worden beschouwd als
uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.215
Sedert 1 januari 2009 hebben de sportverenigingen de verantwoordelijkheid en de verplichting om, in
geval van een ernstig vermoeden van dopingpraktijken gepleegd door begeleiders die lid zijn van de
sportvereniging of waarmee de sportvereniging een contractuele band heeft, hieraan door een
tuchtprocedure of eventuele contractuele maatregelen, verder gevolg te geven. De sportverenigingen
geven kennis aan de administratie van de gevolgde tuchtprocedure en de eventueel opgelegde sanctie.
Een ernstig vermoeden kan bestaan uit een of meerdere feitelijke elementen die redelijkerwijze het
bestaan van een of meerdere dopingpraktijken aannemelijk maken.216
Het onderscheid tussen de breedtesporter en de elitesporter is dus ook relevant voor de disciplinaire
procedure die ingeval van dopingpraktijken zal toegepast worden. Wat de verjaring betreft is er echter
211
Art. 35,§4 Decreet MVS 2007. 212
Art. 35,§5 Decreet MVS 2007. 213
Art. 35,§6 Decreet MVS 2007. 214
Art. 34,§1 Decreet MVS 2007. 215
Art. 34,§2 Decreet MVS 2007. 216
Art. 34,§3 Decreet MVS 2007.
46
geen verschillende regeling voor elitesporters. Tegen om het even welke sporter kan slechts een
disciplinaire procedure worden ingesteld wegens dopingpraktijken, als die wordt ingesteld binnen acht
jaar na het moment dat de overtreding is gepleegd.217
De disciplinaire commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep kan in geval van overtredingen
inzake dopingpraktijken een waarschuwing of een berisping uitspreken overeenkomstig de beginselen
van de Wereldantidopingcode218
. Ze kan echter ook meteen de uitsluiting van de sporter uitspreken,
die inhoudt dat de sporter een verbod wordt opgelegd om aan enige sportmanifestatie deel te nemen
als sporter alsook in eender welke andere hoedanigheid.219
De toepasselijke periode van uitsluiting
wordt door de regering vastgesteld overeenkomstig de beginselen van de Wereldantidopingcode.(zie
infra)220
De disciplinaire commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep kan bijkomend beslissen
de meerderjarige sporter een administratieve geldboete op te leggen en bepalen welk gedeelte van de
kosten voor de dopingcontrole en welk deel van de procedurekosten ten laste van de sporter worden
gelegd. Indien een opgelegde administratieve geldboete door de disciplinaire commissie of de
disciplinaire raad in hoger beroep wordt opgelegd, bepaalt zij soeverein, maar rekening houdend met
de ernst van de feiten het bedrag van de administratieve geldboete. Dit bedrag kan evenwel niet meer
bedragen dan 25.000 euro. 221
Indien een meerderjarige sporter hoger beroep instelt dat volgens de
disciplinaire raad tergend en roekeloos is, kan zij eventueel een bijkomende administratieve geldboete
opleggen, gaande van 100 tot 1000 euro.222
Als de sporter wordt vrijgesproken na het negatieve
resultaat van een tweede analyse (het zogenaamde B-staal), leggen de disciplinaire commissie en de
disciplinaire raad de analysekosten van de tweede analyse ten laste van de instantie die de
dopingcontrole heeft bevolen.223
De voorzitter van de disciplinaire commissie, of van de disciplinaire
raad in hoger beroep, noteert de aanvangsdatum en de einddatum van een uitsluiting in de disciplinaire
uitspraak.224
De regering deelt de opgelegde sanctie van uitsluiting, na het definitief worden ervan,
mee aan de internationale sportvereniging waartoe de sporter behoort. Die mededeling beoogt de
internationale overname van de in voorkomend geval uitgesproken disciplinaire uitsluiting door de
internationale sportvereniging.225
Ambtenaren die daartoe opdracht hebben van de regering zien toe op de tenuitvoerlegging van de
disciplinaire maatregelen, opgelegd door de disciplinaire commissie of de disciplinaire raad of door de
disciplinaire organen van de sportvereniging waarvan de interne tuchtregeling door de regering werd
217
Art. 46 Decreet MVS 2007. 218
Art. 47,§1,2° iuncto art. 48,2e lid Decreet MVS 2007.
219 Art. 47,§1,1° Decreet MVS 2007.
220 Art. 48, 1
e lid Decreet MVS 2007.
221 Art. 47,§1,2e lid Decreet MVS 2007.
222 Art. 47,§1,4
e lid Decreet MVS 2007.
223 Art. 47,§1,5e lid Decreet MVS 2007.
224 Art. 47,§3 Decreet MVS 2007.
225 Art. 47,§4 Decreet MVS 2007.
47
erkend en die de bevoegdheid hebben disciplinaire maatregelen uit te spreken.226
De disciplinaire
uitsluitingen van sporters worden voor de duur van de uitsluiting bekendgemaakt via de door de
regering opgerichte en beveiligde communicatiekanalen, met het oog op het doen naleven van deze
uitsluiting en het houden van toezicht daarop. Die bekendmaking omvat de voornaam, achternaam en
geboortedatum van de sporter, het begin en het einde van de periode van uitsluiting en de
sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld.227
Als de ambtenaar vaststelt dat de sporter het
opgelegde verbod om voor een bepaalde termijn aan een wedstrijd deel te nemen, niet naleeft, wordt
de voorzitter van de disciplinaire commissie daarvan op de hoogte gebracht. De disciplinaire
commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep kan dan beslissen dat de termijnen van het eerder
opgelegde verbod worden verlengd tot maximaal het dubbele en kan een bijkomende administratieve
geldboete opleggen. Bovendien beslissen zij welk gedeelte van de kosten, verbonden aan de procedure
voor de disciplinaire commissie en de disciplinaire raad, ten laste van de sporter wordt gelegd.228
Als
het gaat om een elitesporter, stelt de bevoegde ambtenaar de voorzitter van het disciplinaire orgaan dat
de uitsluiting heeft opgelegd, op de hoogte.229
De periodes van uitsluiting in het Decreet MVS 2007 moeten overeenstemmen met de bepalingen van
de Wereldantidopingcode. Het doel hiervan is de harmonisatie van de sancties voor
dopingovertredingen op wereldvlak te bewerkstelligen. Volgens de Code houdt harmonisatie in dat
dezelfde regels en criteria worden toegepast om de unieke feiten van elk geval te beoordelen. Al snel
rezen tegen deze harmonisatie van de sancties zowel argumenten voor als op. De belangrijkste
argumenten tegen de harmonisatie van sancties zijn gebaseerd op de verschillen tussen de sporten
onderling. In sommige sporttakken zijn de sporters immers professionals die een groot inkomen
verdienen met hun sport (bv. in het tennis), terwijl in andere sporten (bv. roeien) de topsporters eerder
„liefhebbers‟ zijn en dus bij een schorsing minder financieel verlies zullen leiden. Een ander argument
tegen harmonisatie is dat in de sporttakken waarin de carrière van een sporter van korte duur is (bv.
artistiek turnen), een diskwalificatie van twee jaar een veel grotere impact op de sporter heeft dan in
een sporttak waarin een carrière traditioneel veel langer duurt (bv. paardensport en schietsport). Ten
slotte argumenteren de tegenstanders dat de beoefenaars van individuele sporten veel beter in vorm
kunnen blijven tijdens hun schorsing door individueel te trainen, terwijl in andere sporttakken waarbij
het belangrijk is om te trainen als lid van een team, dit veel moeilijker ligt. De voorstanders,
waaronder het WADA en het IOC, argumenteerden echter dat het simpelweg niet rechtvaardig is dat
twee sporters uit hetzelfde land, die positief worden bevonden voor dezelfde verboden stof onder
gelijkaardige omstandigheden, verschillende sancties opgelegd zouden krijgen, enkel en alleen omdat
ze verschillende sporten beoefenen. Daarnaast wordt flexibiliteit bij het opleggen van sancties vaak
226
Art. 47,§5,1e lid Decreet MVS 2007.
227 Art. 47,§5,2
e lid Decreet MVS 2007.
228 Art.47,§5,3
e lid Decreet MVS 2007.
229 Art. 47,§5,4
e lid Decreet MVS 2007.
48
gezien als een onaanvaardbare mogelijkheid voor bepaalde sportorganisaties om minder streng te zijn
voor bepaalde dopinggebruikers. Het gebrek aan harmonisatie van de sancties heeft bovendien reeds
meerdere malen aanleiding gegeven tot gerechtelijke conflicten tussen de Internationale Federaties en
nationale antidopingorganisaties.230
De visie van het WADA omtrent sancties tegen individuele
sporters mag in deze analyse dus niet ontbreken.
Volgens de Code leiden dopingovertredingen bij individuele sporten na een dopingcontrole binnen
wedstrijdverband automatisch tot de diskwalificatie van het in die wedstrijd behaalde resultaat met alle
daaruit voortvloeiende consequenties, zoals het verlies van eventuele medailles, punten en prijzen.231
Dopingovertredingen begaan tijdens of in verband met een meerdaags evenement (zoals bv. een WK
of de Ronde van Frankrijk) kunnen, indien het bestuursorgaan van dat evenement hiertoe beslist,
eveneens leiden tot de diskwalificatie van alle andere individuele resultaten die de sporter tijdens dat
evenement behaalde. Indien de sporter echter aantoont dat hem of haar geen schuld of nalatigheid treft
voor de overtreding, worden de individuele resultaten van de sporter in de andere wedstrijden niet
gediskwalificeerd, tenzij deze resultaten waarschijnlijk ook zijn beïnvloed door de dopingovertreding
van de sporter.232
Alle andere wedstrijdresultaten vanaf de datum waarop er een positief monster werd aangetroffen of
waarop een andere dopingovertreding plaatsvond, worden tot en met de aanvang van een periode van
voorlopige schorsing of uitsluiting, eveneens gediskwalificeerd met alle consequenties die hieraan
verbonden zijn, tenzij de rechtvaardigheid anders vereist.233
Om het recht op wedstrijddeelname na een
vastgestelde dopingovertreding terug te krijgen, moet de sporter eerst het verbeurde prijzengeld
terugbetalen.234
Geen enkele bepaling in de Code belet dat cleane sporters of andere personen die
schade hebben ondervonden door andermans dopingovertreding, eender welk anderszins geldend recht
laten gelden om schadevergoeding van deze persoon te eisen.235
De Code maakt een onderscheid naargelang de ernst van de dopingovertreding, de schuldgraad, de
aanwezigheid van verzwarende omstandigheden en eventuele herhaling om de periodes van uitsluiting
te bepalen. Tenzij voldaan is aan de voorwaarden om de uitsluitingperiode op te heffen, te verkorten of
te verlengen, bedraagt de uitsluitingperiode die wordt opgelegd wegens de aanwezigheid van een
verboden stof of de afbraakproducten of markers daarvan bij een eerste overtreding twee jaar. Ook
indien het bezit, het gebruik of een poging tot gebruik van verboden stoffen of verboden methoden
230
Opmerking bij art. 10.2. Wereldantidopingcode. 231
Art. 9 Wereldantidopingcode. 232
Art. 10.1.1. Wereldantidopingcode. 233
Art. 10.8 Wereldantidopingcode. 234
Art. 10.8.1 Wereldantidopingcode. 235
Opmerking bij art. 10.8.2 Wereldantidopingcode.
49
voor de eerste maal wordt vastgesteld, bedraagt de uitsluitingperiode twee jaar.236
Voor het weigeren
of nalaten een monster af te staan of in geval van fraude bij een dopingcontrole bedraagt de
uitsluitingperiode eveneens twee jaar, tenzij aan de voorwaarden tot opheffing, vermindering of
verlenging is voldaan.237
In geval van handel of poging tot handel en in geval van toediening of poging
tot toediening van een verboden stof of verboden methode varieert de opgelegde uitsluitingperiode van
minimaal vier jaar tot levenslange uitsluiting, tenzij aan de voorwaarden voor opheffing of
vermindering is voldaan. Daarnaast moeten dergelijke zware overtredingen die ook in strijd kunnen
zijn met de wetten en regels buiten de sportwereld, gerapporteerd worden aan de bevoegde
bestuurlijke, professionele of juridische overheden. Een dopingovertreding waarbij een minderjarige
betrokken is, leidt, indien zij is gepleegd door iemand van het begeleidend personeel van de sporter en
betrekking heeft op andere stoffen dan de specifieke stoffen vermeld in artikel 4.2.2 van de Code, tot
levenslange uitsluiting voor het begeleidend personeelslid van de sporter.238
In geval van
aangifteverzuim van de verblijfsgegevens en/of gemiste controles bedraagt de uitsluitingperiode
minimum een jaar en maximum twee jaar, afhankelijk van de schuldgraad van de atleet.
Indien een antidopingorganisatie in een individueel geval, waarin er sprake is van een
dopingovertreding waarvoor normaal een uitsluiting voor twee jaar wordt opgelegd, vaststelt dat er
verzwarende omstandigheden zijn die de oplegging van een langere uitsluitingperiode rechtvaardigen,
dient de schorsing verlengd te worden met maximum vier jaar. Als de sporter of een andere persoon
echter tot volle tevredenheid van de bevoegde tuchtcommissie kan bewijzen dat hij of zij de
dopingovertreding niet opzettelijk heeft begaan of de beweerde dopingovertreding onmiddellijk
bekend heeft na er door de antidopingorganisatie mee te zijn geconfronteerd, wordt deze bepaling niet
toegepast.239
De Code voorziet naast de mogelijkheid om verzwarende omstandigheden toe te passen, in een aantal
gevallen die de eventuele opheffing of vermindering van de uitsluitingperiode tot gevolg kunnen
hebben. Indien een sporter of andere persoon kan aantonen hoe een specifieke stof240
zijn of haar
lichaam is binnengekomen of in zijn of haar bezit is gekomen, en dat die specifieke stof niet bedoeld
was om de sportprestaties te verbeteren of het gebruik van een prestatieverbeterende stof te maskeren,
236
Art. 10.2 Wereldantidopingcode. 237
Art. 10.3.1 Wereldantidopingcode. 238
Art. 10.3.2 Wereldantidopingcode. 239
Art. 10.6 Wereldantidopingcode. 240 Specifieke stoffen zijn alle op de lijst verboden stoffen, met uitzondering van stoffen uit de klasse van de
anabolica en hormonen en de stimulerende middelen en hormoonantagonisten en modulatoren die aldus op de verboden lijst worden vermeld. Verboden methoden worden niet beschouwd als specifieke stoffen. Specifieke stoffen kunnen met meer waarschijnlijkheid dan andere verboden stoffen vatbaar zijn voor een geloofwaardige verklaring die niet dopinggerelateerd is.
50
wordt de normaal toepasselijke uitsluitingperiode vervangen door minimaal een berisping en geen
uitsluitingperiode voor toekomstige evenementen of wedstrijden, en maximaal twee jaar uitsluiting.
Om een opheffing of een vermindering te rechtvaardigen, moet de sporter of andere persoon zijn of
haar verklaring staven met bewijsmateriaal waaruit tot volle tevredenheid van de tuchtcommissie blijkt
dat er geen sprake was van een intentie om de sportprestatie te verbeteren of het gebruik van een
prestatieverbeterende stof te maskeren. De schuldgraad van de sporter of andere persoon geldt als
criterium om tot een eventuele vermindering van de uitsluitingperiode te beslissen.241
De
tuchtcommissie moet door de objectieve omstandigheden van het geval voldoende overtuigd zijn dat
de sporter bij het innemen of bezitten van de verboden stof niet de intentie had zijn of haar
sportprestatie te verbeteren. Hoe groter het potentiële prestatieverbeterende effect van een bepaalde
verboden stof, hoe zwaarder de bewijslast op de sporter zal wegen om aan te tonen dat hij of zij niet de
intentie had de sportprestatie te verbeteren.242
De normaal geldende uitsluitingperiode wordt opgeheven indien een sporter of andere persoon
aantoont dat hem of haar totaal geen schuld of nalatigheid kan verweten worden. Indien een verboden
stof of de markers of afbraakproducten ervan worden aangetroffen in een monster van een sporter,
moet de sporter ook aantonen hoe die verboden stof in zijn of haar lichaam is binnengekomen
vooraleer de uitsluitingperiode kan worden opgeheven.243
Indien een sporter of andere persoon in een
individueel geval kan aantonen dat hem of haar geen ernstige schuld of grove nalatigheid treft, kan de
normaal toepasselijke uitsluitingperiode worden verminderd, maar de verminderde uitsluitingperiode
mag in geen geval worden verminderd tot minder dan de helft. Indien de normaal toepasselijke
uitsluitingperiode levenslang is, mag de verkorte periode nooit minder dan acht jaar bedragen. Indien
een verboden stof of de markers of afbraakproducten ervan worden aangetroffen in een monster van
een sporter, moet hij ook in dit geval aantonen hoe de verboden stof in zijn of haar lichaam is
binnengekomen vooraleer de uitsluitingperiode kan worden verminderd.244
Ook wanneer een sporter of een andere persoon vrijwillig een dopingovertreding bekent vooraleer
hem of haar een monsterafname wordt aangekondigd en die bekentenis het enige betrouwbare bewijs
is van de overtreding op het ogenblik van de bekentenis, kan de uitsluitingperiode worden verminderd,
maar nooit tot minder dan de helft van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode.245
De sporter of
andere persoon moet echter wel uit eigen beweging een dopingovertreding bekennen in
omstandigheden waarbij geen enkele antidopingorganisatie zich van enige dopingovertreding bewust
241
Art. 10.4 Wereldantidopingcode. 242
Opmerking bij art. 10.4 Wereldantidopingcode. 243
Art. 10.5.1 Wereldantidopingcode. 244
Art. 10.5.2 Wereldantidopingcode. 245
Art. 10.5.4 Wereldantidopingcode.
51
was. Het is dus niet bedoeld voor situaties waarbij de bekentenis plaatsheeft omdat de sporter of
andere persoon vermoedt dat hij of zij zal worden betrapt.246
Opmerkelijk is ook dat het WADA in haar antidopingcode de problematiek van de spijtoptanten
behandeld. Men spreekt over spijtoptanten in de gevallen waarin een sporter of een andere persoon
substantiële hulp heeft geboden aan een antidopingorganisatie, een gerechtelijke instantie of een
professioneel tuchtorgaan en wanneer deze hulp ertoe geleid heeft dat de antidopingorganisatie een
dopingovertreding door een andere persoon heeft ontdekt of vastgesteld, of waardoor een gerechtelijk
orgaan of tuchtorgaan een strafbaar feit of een overtreding van de beroepsregels heeft ontdekt of
vastgesteld. Een antidopingorganisatie die verantwoordelijk is voor het resultatenbeheer met
betrekking tot een dopingovertreding, kan, met de goedkeuring van het WADA en de toepasselijke
Internationale Federatie, een deel van de uitsluitingperiode van een spijtoptant opschorten.247
In
hoeverre de normaal toepasselijke uitsluitingperiode kan worden opgeschort, hangt af van de ernst van
de dopingovertreding en van het belang van de substantiële hulp die de sporter of andere persoon heeft
geboden. Alleszins kan niet meer dan drie kwart van de anderszins toepasselijke uitsluitingperiode
worden opgeschort en indien de normaal toepasselijke uitsluitingperiode levenslang was, mag de niet-
opgeschorte periode nooit minder dan acht jaar bedragen. Indien een antidopingorganisatie eender
welk deel van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode opschort, moet ze een schriftelijke
rechtvaardiging voor haar beslissing bezorgen aan iedere antidopingorganisatie die het recht heeft om
tegen die beslissing beroep aan te tekenen.248
Relevante factoren bij de evaluatie van het belang van de
substantiële hulp zijn bijvoorbeeld het aantal betrokken personen, de status van deze personen in de
sport, of er sprake is van beraming van handel of toediening , en of de overtreding een stof of methode
betrof die via dopingcontrole niet direct opspoorbaar is. De maximale opschorting van de
uitsluitingperiode wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen omstandigheden toegepast. Hoe
vroeger in het resultatenbeheerproces de substantiële hulp wordt geleverd, hoe groter de opschorting
van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode. Indien een deel van de uitsluitingperiode wordt
opgeschort, dient de beslissing te vermelden op welke basis er werd besloten dat de verstrekte
informatie geloofwaardig was en belangrijk voor het ontdekken of bewijzen van een
dopingovertreding of andere inbreuk. 249
Vooraleer enige vermindering of opschorting op basis van één of meerdere van de hiervoor
beschreven gronden wordt toegepast, moet altijd eerst de normaal toepasselijke uitsluitingperiode
worden bepaald. Indien een sporter of andere persoon aanspraak maakt op een vermindering of
246
Opmerking bij art. 10.5.4 Wereldantidopingcode. 247
Art. 10.5.3 Wereldantidopingcode. 248
Art. 10.5.3 Wereldantidopingcode. 249
Opmerking bij art. 10.5.3 Wereldantidopingcode.
52
opschorting op basis van twee of meer van de hiervoor beschreven gronden, kan de vermindering of
opschorting van de uitsluitingtermijn oplopen, maar niet tot minder dan een vierde van de normaal
toepasselijke uitsluitingperiode.250
De voorgaande regeling voor het bepalen van de uitsluitingperiode is echter enkel van toepassing op
eerste dopingovertredingen. Voor een tweede dopingovertreding geldt een andere regeling om de
toepasselijke uitsluitingperiode te bepalen. Een dopingovertreding kan echter slechts als een tweede
overtreding worden beschouwd, indien de antidopingorganisatie kan aantonen dat de sporter of andere
persoon de tweede dopingovertreding beging nadat de sporter of andere persoon op de hoogte is
gebracht, of nadat de antidopingorganisatie redelijke inspanningen heeft gedaan om hem of haar op de
hoogte te brengen van de eerste dopingovertreding. Indien de antidopingorganisatie dit niet kan
bewijzen, worden de overtredingen samen als één enkele eerste overtreding beschouwd en zal de
opgelegde sanctie gebaseerd zijn op de overtreding waarop de strengste sanctie staat.251 Er werd een
tabel in de Code opgenomen252
die afhankelijk van de begane overtredingen (zowel de eerste als de
tweede) een minimum- en een maximumduur van de uitsluitingperiode oplegt. Men gebruikt de tabel
door de eerste dopingovertreding van de sporter of andere persoon in de linkerkolom op te zoeken,
waarna men in de tabel naar rechts gaat tot aan de kolom die de tweede overtreding weergeeft, om zo
de toepasselijke strafmaat te kennen. De schuldgraad van de sporter of andere persoon geldt als
criterium om, binnen het toepasselijke bereik van de tabel, de effectieve uitsluitingperiode te
bepalen.253
De tabel ziet er als volgt uit:
Tweede
overtreding
Eerste Overtreding
VSS AGC GSS St VS HT
VSS 1-4 2-4 2-4 4-6 8-10 10-lev
AGC 1-4 4-8 4-8 6-8 10-lev lev
GSS 1-4 4-8 4-8 6-8 10-lev lev
St 2-4 6-8 6-8 8-lev lev lev
VS 4-5 10-lev 10-lev lev lev lev
HT 8-lev lev lev lev lev lev
VSS (Verminderde sanctie voor een Specifieke Stof): De dopingovertreding werd of zou moeten
worden bestraft met een verminderde sanctie omdat er sprake was van een Specifieke Stof en de
andere voorwaarden van artikel 10.4 van de Code zijn vervuld.
250
Art. 10.5.5 Wereldantidopingcode. 251
Art. 10.7.4 Wereldantidopingcode. 252
Art. 10.7.1 Wereldantidopingcode. 253
Opmerking bij art. 10.7.1 Wereldantidopingcode.
53
AGC (Aangifteverzuim en/of Gemiste Controles): De dopingovertreding werd of zou moeten worden
bestraft conform artikel 10.3.3 van de Code.
GSS (Verminderde sanctie in geval van Geen Significante Schuld of Nalatigheid): De
dopingovertreding werd of zou moeten worden bestraft met een verminderde sanctie conform artikel
10.5.2 omdat de sporter aantoonde dat er sprake was van geen significante schuld of nalatigheid.
St (Standaardsanctie): De overtreding van een antidopingregel werd bestraft of zou moeten worden
bestraft met een standaardsanctie van twee jaar conform artikel 10.2 of 10.3.1. van de Code.
VS (Verzwaarde sanctie): De dopingovertreding werd of zou moeten worden bestraft met een
verzwaarde sanctie omdat de antidopingorganisatie aantoonde dat aan de voorwaarden van artikel 10.6
was voldaan.
HT (Handel of poging tot handel en Toediening of poging tot toediening): De dopingovertreding werd
of zou moeten worden bestraft met een sanctie conform artikel 10.3.2 van de Code.
Wanneer een sporter of andere persoon die een tweede dopingovertreding begaat, beweert aanspraak
te maken op een gedeeltelijke opschorting of verkorting van de uitsluitingperiode, moet de
tuchtcommissie eerst de normaal toepasselijke uitsluitingperiode te bepalen binnen het bereik
aangegeven door de tabel, en vervolgens de gepaste opschorting of verkorting van de
uitsluitingperiode toepassen. De resterende uitsluitingperiode, na toepassing van eventuele opschorting
of verkorting, moet minstens een vierde van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode bedragen.254
Een derde dopingovertreding heeft altijd levenslange uitsluiting tot gevolg, behalve wanneer deze
overtreding onder de voorwaarden voor opheffing of vermindering van de uitsluitingperiode valt of er
sprake is van een overtreding omtrent het aangifteverzuim van verblijfsgegevens en/of gemiste
controles. In deze specifieke gevallen bedraagt de uitsluitingperiode „slechts‟ acht jaar tot
levenslang.255
Voor de toepassing van de regels inzake recidive moeten alle dopingovertredingen plaatsvinden
binnen eenzelfde periode van acht jaar om als meervoudige overtredingen beschouwd te kunnen
worden.256
254
Art. 10.7.2 Wereldantidopingcode. 255
Art. 10.7.3 Wereldantidopingcode. 256
Art. 10.7.5 Wereldantidopingcode.
54
Elke periode van voorlopige schorsing moet worden afgetrokken van de totale periode van uitsluiting
die wordt opgelegd.257
De uitsluitingperiode gaat in op de dag waarop de uitsluiting tijdens een
hoorzitting wordt opgelegd of, indien afstand van hoorzitting werd gedaan, op de datum waarop de
uitsluiting werd aanvaard of anderszins werd opgelegd.258
Indien de tuchtprocedure of andere
aspecten van de dopingcontrole echter aanzienlijke vertraging oplopen die niet aan de sporter of
andere persoon te wijten is, kan het orgaan dat de sanctie oplegt, de uitsluitingperiode op een vroegere
datum laten ingaan. Dit kan ten vroegste op de datum van de monsterafname of op de laatste datum
waarop een andere dopingovertreding plaatsvond.259
De uitgesloten sporter of andere persoon, mag tijdens de periode van uitsluiting in geen enkele
hoedanigheid deelnemen aan een wedstrijd of activiteit (behalve erkende antidopingcursussen of
rehabilitatieprogramma‟s) die wordt erkend of georganiseerd door een ondertekenaar van de Code, een
lidorganisatie van een ondertekenaar, of een club of andere lidorganisatie van een lidorganisatie van
een ondertekenaar, of aan wedstrijden die worden erkend of georganiseerd door eender welke
professionele liga of internationale of nationale organisatie van evenementen. Bovendien blijft een
sporter of andere persoon die een uitsluitingperiode uitzit, onderworpen aan dopingcontroles.260
Wanneer een sporter of andere persoon het verbod op deelname tijdens een uitsluiting overtreedt,
worden de resultaten van die deelname gediskwalificeerd en begint de oorspronkelijk opgelegde
uitsluitingperiode opnieuw te lopen vanaf de datum van de overtreding. De nieuwe uitsluitingperiode
kan echter worden verkort, indien de sporter of andere persoon aantoont dat hem of haar geen
significante schuld of grove nalatigheid treft voor de overtreding van het verbod op deelname.261
Wanneer begeleidend personeel van een sporter of een andere persoon substantiële hulp biedt aan een
sporter bij de overtreding van het verbod op deelname tijdens diens uitsluiting, kan de
antidopingorganisatie die bevoegd is voor dergelijk begeleidend personeel of een ander persoon,
volgens haar eigen tuchtregels gepaste sancties opleggen.262
Bij elke dopingovertreding waarvoor geen verkorte sanctie wegens specifieke stoffen geldt, wordt
bovendien de sportgerelateerde financiële steun of andere sportgerelateerde voordelen die een
dergelijke persoon zou ontvangen, geheel of gedeeltelijk ingehouden door de ondertekenaars van de
Code, de lidorganisaties van de ondertekenaars en de overheden.263
Een dopingovertreding door
individuele sporters die aan teamsport doen kan ook consequenties meebrengen voor het team. De
code voorziet dat indien bij twee of meer teamleden in een teamsport wordt vastgesteld dat zij een
257
Art. 10.9.3 Wereldantidopingcode. 258
Art. 10.9 Wereldantidopingcode. 259
Art. 10.9.1 Wereldantidopingcode. 260
Art. 10.10.1 Wereldantidopingcode. 261
Art. 10.10.2 Wereldantidopingcode. 262
Opmerking bij art. 10.10.2 Wereldantidopingcode. 263
Art. 10.10.3 Wereldantidopingcode.
55
dopingovertreding hebben begaan tijdens de duur van een evenement, het bestuursorgaan van dat
evenement het team een gepaste sanctie moet opleggen bovenop de consequenties die worden
opgelegd aan de individuele sporters die de dopingovertreding begingen.264
Het bestuursorgaan van
een evenement mag echter zelf regels voor dat evenement opstellen, die strengere consequenties voor
teamsporten opleggen bij een dopingovertreding van een teamlid.265
Een sporter die het recht op wedstrijddeelname na een uitsluitingperiode wenst terug te krijgen, moet
tijdens eender welke periode van voorlopige schorsing of uitsluiting beschikbaar blijven voor
dopingcontroles buiten wedstrijdverband door eender welke antidopingorganisatie met
controlebevoegdheid georganiseerd. Hij of zij moet bovendien, wanneer daarnaar gevraagd wordt,
actuele en nauwkeurige verblijfsgegevens verstrekken. Indien een uitgesloten sporter zich terugtrekt
uit de sport en wordt verwijderd uit de doelgroepen voor dopingcontroles buiten wedstrijdverband,
maar later toch weer aan de sport wil gaan deelnemen, kan de sporter pas weer deelnamegerechtigd
worden wanneer hij of zij de relevante antidopingorganisaties daarvan op de hoogte heeft gebracht en
zich opnieuw beschikbaar heeft gesteld voor dopingcontroles buiten wedstrijdverband gedurende een
periode die gelijk is aan de nog resterende periode van uitsluiting op het moment dat de sporter zich
terugtrok.266
Antidopingorganisaties kunnen in hun eigen regels financiële sancties voor dopingovertredingen
voorzien. Een financiële sanctie kan echter geen reden zijn om de uitsluitingperiode te verkorten of
een andere sanctie te beperken die anders van toepassing zou zijn op grond van de Code.267
De
administratieve geldboete in het Decreet MVS die de disciplinaire commissie of de disciplinaire raad
kan opleggen, en de eventuele administratieve geldboetes in de interne tuchtreglementen van de
sportverenigingen, zijn volgens de Code dus wel degelijk toegelaten, maar moeten louter bijkomend
zijn.
Het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening voorziet naast disciplinaire maatregelen tegen
sporters of andere personen die een dopingovertreding begaan, ook sancties voor sportverenigingen
die een of meerdere bepalingen van het decreet miskennen. Niets in de code belet immers eender
welke ondertekenaar of overheid die de code aanvaardt, om zijn eigen regels toe te passen voor de
oplegging van sancties aan een ander sportorgaan waarvoor de ondertekenaar of de overheid bevoegd
is.268
Vooreerst kan de regering, nadat zij de betrokken sportvereniging heeft gehoord, de
sportvereniging aanmanen om zich aan de bepalingen van het decreet te conformeren, naargelang het
264
Art. 11.2 Wereldantidopingcode. 265
Art. 11.3 Wereldantidopingcode. 266
Art. 10.11 Wereldantidopingcode. 267
Art. 10.12 Wereldantidopingcode. 268
Art. 12 Wereldantidopingcode.
56
geval, binnen een termijn van acht dagen tot zes maanden.269
De regering kan tevens een
administratieve geldboete van 100 tot 10.000 euro opleggen.270
Voorts kan de terugbetaling worden
opgelegd van alle kosten van dopingcontroles, preventieve gezondheidscontroles en sportmedische
keuringen die ten behoeve van de sportvereniging, haar leden en de door haar georganiseerde
sportmanifestaties door de regering werden gemaakt tijdens de afgelopen twee kalenderjaren.271
Ten
slotte kan het de sportvereniging verboden worden om gedurende een termijn van minstens veertien
dagen en hoogstens twaalf maanden sportmanifestaties te organiseren, de deelname eraan mogelijk te
maken, of hiervoor als leidende instantie op te treden, binnen het geheel of een gedeelte van de
Vlaamse Gemeenschap.272
Alle overheden zijn in dit geval verplicht aan de sportvereniging elke
vergunning tot het houden van sportmanifestaties te weigeren of in te trekken.273
De hiervoor
beschreven sancties tegen sportverenigingen worden dus opgelegd door de Vlaamse regering nadat de
betrokken sportvereniging werd gehoord, en kunnen al dan niet met elkaar gecombineerd worden.274
In het Decreet MVS 2007 worden echter niet alleen disciplinaire maatregelen opgelegd. Ook
strafbepalingen moeten de handhaving van het decreet verzekeren. Zo worden de volgende personen
gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met een geldboete van 200 tot 2.000
euro of met een van die straffen alleen : 1) diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of
doen naleven van de voorwaarden inzake leeftijdsgrenzen en opleiding; 2) diegene die zich schuldig
maakt aan het niet naleven of doen naleven van de voorwaarden inzake sportmedische keuring; 3)
diegene die zich schuldig maakt aan een dopingpraktijk, als vermeld in artikel 3, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°;
4) diegene die zich schuldig maakt aan een dopingpraktijk, als vermeld in artikel 3, 7° en 8°; 5)
diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of doen naleven van de voorwaarden inzake
preventieve gezondheidscontrole; 6) diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of doen
naleven van de voorwaarden inzake risicovechtsporten of die risicovechtsporten organiseert die
verboden werden; 7) diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of doen naleven van het aan
de sporter opgelegde verbod om voor een bepaalde termijn aan enige wedstrijd deel te nemen.275
Opmerkelijk en zeer relevant in deze analyse is dat de wetgever expliciet bepaald heeft dat sporters,
die zich ter gelegenheid van hun voorbereiding op of hun deelname aan een sportmanifestatie,
schuldig maken aan dopingpraktijken zoals vermeld in artikel 3,1°,2°,3°,4°,5°,6° van het Decreet
MVS van 2007, enkel met disciplinaire maatregelen kunnen worden bestraft.276
Deze strafbaar
gestelde feiten worden met andere woorden gedepenaliseerd. Belangrijk is wel dat de depenalisatie
269
Art. 50,§1,1° Decreet MVS 2007. 270
Art. 50,§1,2° Decreet MVS 2007. 271
Art. 50,§1,3° Decreet MVS 2007. 272
Art. 50,§1,4° Decreet MVS 2007. 273
Art. 50,§2 Decreet MVS 2007. 274
Art. 50,§1,1e lid Decreet MVS 2007.
275 Art. 51 Decreet MVS 2007.
276 Art. 52,1
e lid Decreet MVS 2007.
57
enkel geldt voor de sporters zelf. Iedere andere persoon die deelneemt aan die strafbaar gestelde feiten,
wordt immers gestraft alsof de depenalisatieregel niet bestond.277
Sporters die betrokken zijn bij
dopingpraktijken, die vallen onder de categorie van handel of toediening van verboden stoffen of
verboden methoden, kunnen geen beroep doen op de depenalisatie omdat het WADA en de wetgever
veel zwaarder tillen aan dergelijke dopingovertredingen. De depenalisatie van het dopinggebruik en –
bezit was een internationale tendens geworden en bestond reeds in het oude decreet MVS van 1991.278
Het strafrecht bleek immers niet het gepaste sanctiemechanisme om dopingpraktijken te bestrijden.279
Veel positieve dopingresultaten werden door het gerecht niet of onvoldoende opgevolgd en de straffen
bleken te mild. Men wou de sporters bij hun bestraffing meer effectief raken door in te grijpen in de
sportactiviteit zelf om zo de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de sanctie te vergroten.280
In België heeft de depenalisatie echter geleid tot een juridische twist in de beruchte zaak
Vandenbroucke vanaf 2001 en werd deze tot op de dag van vandaag nog steeds niet definitief beslecht.
Bij wielrenner Frank Vandenbroucke werden tijdens een huiszoeking geneesmiddelen aangetroffen die
voorkwamen op de toen van kracht zijnde lijst van verboden middelen. Het ging ondermeer om
dopingproducten zoals EPO, groeihormonen, adrenaline en testosteron. Op 6 juni 2002 werd
Vandenbroucke opgeroepen om zich op 26 juni 2002 te verantwoorden voor de disciplinaire
commissie MVS. De disciplinaire commissie legde een schorsing op van achttien maanden waarvan
slechts zes effectief, maar de wielrenner tekende tegen deze beslissing beroep aan zodat de zaak
opnieuw behandeld moest worden door de disciplinaire raad. De disciplinaire raad wees het beroep af
en bevestigde de bestreden beslissing. Met deze disciplinaire maatregelen was de kous echter nog lang
niet af. Vandenbroucke werd immers ook vervolgd op strafrechtelijk vlak op basis van de Wet van 24
februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,
psychotrope stoffen, ontsmettingstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen (drugswet). Op 6
december 2004 veroordeelde de correctionele rechtbank te Dendermonde Vandenbroucke tot een
werkstraf van 200 uur op basis van de voormelde wet en kwalificeerde de wielrenner dus niet als
sportbeoefenaar maar als drugsgebruiker. Zijn verdediging had echter gepleit dat de rechtbank
onbevoegd was omdat de disciplinaire raad reeds een tuchtstraf had opgelegd en de sportbeoefenaar
enkel disciplinair bestraft kon worden voor dopingpraktijken overeenkomstig het oude artikel 44,1e lid
Decreet MVS 1991. De advocaten van VDB zagen in artikel 44,1e lid dus een strafuitsluitende
verschoningsgrond. De correctionele rechtbank van Gent bevestigde echter in beroep op 23 juni 2005
de beslissing van de rechtbank van Dendermonde en verving bovendien de werkstraf door een zware
geldboete van 250.000 euro. Vandenbroucke tekende echter cassatieberoep aan en het hoogste Hof
277
Art. 52,2e lid Decreet MVS 2007.
278 Art. 44 Decreet MVS 1991.
279 Memorie van toelichting Gedr. St., VL. R. 1990-91, nr. 448, nr. 1, 17-19.
280 Memorie van toelichting Gedr. St., VL. R. 1990-91, nr. 448, nr. 1, 19.
58
verbrak de beslissing omdat het oude artikel 44 wel degelijk moest toegepast worden.281
Voor het Hof
van Beroep te Brussel werd Vandenbroucke dan ook vrijgesproken. Opnieuw werd echter
cassatieberoep aangetekend waarop het Hof van Cassatie op 26 juni 2007 oordeelde dat wanneer een
feit binnen het toepassingsgebied valt van zowel het decreet MVS als van een andere wet, dit feit het
voorwerp uitmaakt van de strafuitsluitende verschoningsgrond van artikel 44 van het decreet MVS
1991 en dus geen strafrechtelijke veroordeling mogelijk is. Er anders over oordelen, zou, volgens het
Hof, artikel 44 iedere draagwijdte ontnemen. Het Hof stelde echter ook een prejudiciële vraag aan het
Grondwettelijk Hof met betrekking tot de interpretatie van artikel 44 en de mogelijke schending
daardoor van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de
onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Het Grondwettelijk
Hof oordeelde op 10 april 2008 dat artikel 44 Decreet MVS 1991 de bevoegdheidsverdelende regels
niet schendt, wanneer die bepaling in die zin wordt geïnterpreteerd dat de erin geregelde
strafuitsluitende verschoningsgrond enkel geldt voor de in artikel 43 van dat decreet omschreven
misdrijven, en dus niet voor het loutere bezit van verboden substanties, strafbaar gesteld bij de wet van
24 februari 1921.282
Misdrijven die strafbaar gesteld zijn in de Drugswet, zoals bezit van verboden
substanties, blijven dus ook voor sportbeoefenaars tijdens of bij de voorbereiding van een
sportmanifestatie van toepassing. Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie op 3 juni 2008, waarop zij de
zaak voor een, hopelijk definitieve, uitspraak heeft doorverwezen naar het Hof van Beroep te
Antwerpen.
281
DE BOCK, E., “Wielrenner Frank Vandenbroucke strafrechtelijk vrijuit voor dopingpraktijken”, Sport& Recht, 1162-1164. 282
Grondwettelijk Hof, 10.04.2008, nr.62/2008.
59
4. Vergelijking met de Franse Gemeenschap en Nederland
4.1. Doping in de Franse Gemeenschap
De Raad van de Franstalige Gemeenschap kondigde op 8 maart 2001 haar decreet af betreffende de
promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de
Franse Gemeenschap. Dit decreet beschrijft wat onder doping wordt verstaan, wie wordt geviseerd en
in welke omstandigheden kan worden opgetreden.283
De opstellers van het decreet hebben zich
duidelijk laten inspireren door het Vlaamse decreet MVS van 1991. De harmonisatie in de
antidopingregelgeving die het WADA beoogde, is zelfs in een klein land als België echter nog verre
van voltooid. Net zoals in het decreet MVS in Vlaanderen, viseert de Waalse decreetgever niet alleen
de professionele sportbeoefenaar, maar ook de breedtesporters. De dopingovertredingen worden
ruimer omschreven dan in het Vlaamse decreet en bevatten alle overtredingen die ook in de
Wereldantidopingcode worden omschreven. De lijst van verboden stoffen en verboden methoden is
echter niet automatisch dezelfde verboden lijst als die van het WADA. Het is immers de Waalse
regering die de lijst opstelt en voor regelmatige updates zorgt.284
Een ander opmerkelijk verschil met
het decreet MVS is dat de dopingreglementering voor sporters in de Franse Gemeenschap niet werd
gedepenaliseerd.285
Integendeel, sporters kunnen naast de mogelijke disciplinaire sancties, ook
strafrechtelijk zware straffen oplopen. Degene die een dopingovertreding begaat in de Franse
Gemeenschap, riskeert een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een boete van
tweehonderd tot tweeduizend euro of één van beide straffen alleen. In geval van recidive binnen de
twee jaar na een veroordeling wegens voormelde schending, die kracht van gewijsde heeft, kunnen de
straffen worden verdubbeld.286
Het decreet van de Franstalige Gemeenschap is op diverse punten nog niet volledig afgestemd op
UNESCO-Conventie tegen doping in de sport en de Wereldantidopingcode. Aangezien elke
betrokkenheid van een overheid in de strijd tegen doping in overeenstemming met de code moet
gebracht worden tegen 1 januari 2010, rest de Waalse regering niet veel tijd meer om de nodige
aanpassingen aan het decreet uit te voeren.287
Wanneer een overheid op 1 januari 2010 de UNESCO-
Conventie niet heeft geratificeerd, aanvaard, goedgekeurd of ertoe is toegetreden of na die datum de
283
Art. 9-11 Decreet Franstalige Gemeenschap betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige Gemeenschap. 284
Art. 10 Decreet Franstalige Gemeenschap betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige Gemeenschap. 285
GEUENS, P., “Het nieuw Decreet van de Franstalige Gemeenschap tot bestrijding van dopinggebruik in de sport”, Sport&Recht, 476-479. 286
Art. 13 Decreet Franstalige Gemeenschap betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige Gemeenschap. 287
Art. 22.4 en art. 22.5 Wereldantidopingcode.
60
UNESCO-Conventie niet naleeft, kan dit immers leiden tot uitsluiting voor de kandidatuur van
evenementen of tot bijkomende consequenties zoals verlies van mandaten en functies binnen het
WADA of afgelasting van internationale evenementen.288
Een wijzigingsdecreet of een volledig nieuw
decreet zoals in Vlaanderen om de nodige aanpassingen aan de code in te voeren, is dus een dringend
punt op de agenda van Franse Gemeenschap indien België bij het WADA en het IOC niet voor plotse
verrassingen wenst te staan.
4.2. Doping in Nederland
In Nederland heeft de aldaar bevoegde Stichting Anti-doping Autoriteit Nederland (Dopingautoriteit)
een „Nationaal Dopingreglement‟ ontwikkeld om de vernieuwde Wereldantidopingcode van 2007 in
de Nederlandse antidopingwetgeving te implementeren. De Dopingautoriteit is de belangrijkste
onafhankelijke antidopingorganisatie in Nederland. Haar missie is de realisatie van een dopingvrije
sport in Nederland. Zij oefent haar bevoegdheden uit in opdracht van de overheid (ministerie van
VWS) en de landelijke sport (NOC*NSF) en werkt daarbij samen met verschillende nationale en
internationale organisaties. De Dopingautoriteit werd opgericht op 1 juli 2006 en is ontstaan uit de
fusie van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) en Doping Controle
Nederland (DoCoNed). Door deze fusie werden de preventie- en controletaken samengevoegd en
verbeterde de efficiëntie en de slagkracht van het antidopingbeleid in Nederland.289
Het door de Dopingautoriteit ontwikkelde Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport (NDR) is
een bondsreglement dat door alle bonden met één of meer erkende topsportdisciplines in Nederland
vóór 1 januari 2009 moet worden ingevoerd. Om de uniformiteit van de procedures te garanderen en
afwijkingen van de code te voorkomen, moeten alle topsportbonden het Nationaal Dopingreglement in
zijn geheel en ongewijzigd overnemen. Elke bond moet haar aangepaste dopingreglementering aan de
Dopingautoriteit ter goedkeuring voorleggen. De Dopingautoriteit zal toezicht houden op de
vaststelling, implementatie en inbedding van het Nationaal Dopingreglement.290
Het NDR werd aangenomen op 29 februari 2008 en verwijst onder de titel meteen naar de
Wereldantidopingcode. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit dopingreglement grote gelijkenissen
vertoond met de code zelf. De dopingovertredingen worden omschreven in Titel II van het Nationaal
Dopingreglement en zijn iets uitgebreider dan in de code. Zo worden ook de (poging tot) gebrekkige
medewerking291
als de (poging tot) manipulatie292
in het reglement opgenomen als
288
Art. 22.6 Wereldantidopingcode. 289
http://www.dopingautoriteit.nl/organisatie/dopingautoriteit. 290
http://www.dopingautoriteit.nl/procedures/regelgeving/reglementering/nationnaaldopingreglement. 291
Art. 5 Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport.
61
dopingovertredingen. De verboden dopinglijst is steeds de meest recente door het WADA vastgestelde
en in werking getreden dopinglijst. De verboden lijst, noch enige op deze lijst voorkomende stof en/of
methode kunnen in het kader van een dopingzaak ter discussie worden gesteld.293
De gehele procedures voor dopingcontroles, voor resultatenbeheer, voor tuchtrechtelijke sancties en
voor beroep, worden nauwgezet en volledig in de lijn van de Wereldantidopingcode omschreven in het
Nedelandse Dopingreglement. Zo worden de periodes van uitsluiting bepaald volgens de richtlijnen
van de code en gelden dus dezelde principes als in Vlaanderen en alle andere landen die de UNESCO-
Conventie tegen doping in de sport reeds hebben geratificeerd en geïmplementeerd. Verder is in
Nederland opvallend dat de depenalisatie van dopingovertredingen niet helemaal bekend is. Het
Nationaal Dopingreglement kan geen strafrechtelijke sancties opleggen, maar dit is enkel omdat het
om een bondsreglement gaat en daarin dus enkel disciplinaire sancties kunnen worden opgelegd.
Nederlanders kunnen nog steeds strafrechtelijk gesanctioneerd worden voor dopingovertredingen
indien die overtredingen eveneens strafbaar gesteld zijn in de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening
of in de Wet op de Economische Delicten.
Het is alleszins opmerkelijk hoe Nederland de oproep van het WADA tot implementatie van de
Wereldantidopingcode, veel letterlijker heeft uitgevoerd dan de Belgische wetgever.
292
Art. 7 Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport. 293
Art. 13.1 Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport.
62
Besluit
De invoering van de Wereldantidopingcode en de UNESCO-Conventie tegen doping in de sport
hebben hun uitgewerking niet gemist. Hoewel de overheden nog tot 1 januari 2010 de tijd hebben om
de UNESCO-Conventie te aanvaarden en te ratificeren alvorens zij hiervoor bestraft kunnen worden,
hebben reeds vele overheden hun antidopingreglementering aan de principes van de code aangepast.
De methode waarop de overheden worden aangezet om de code te implementeren is vrij ingenieus. De
UNESCO-Conventie erkent immers formeel de fundamentele rol van de Wereldantidopingcode in de
strijd tegen doping. De Wereldantidopingcode zelf is echter geen wetgevende akte of internationaal
verdrag, maar is een fundamenteel en universeel document dat werd uitgevaaardigd door een private
organisatie, nl. het WADA. De Wereldantidopingcode op zich is dus enkel afdwingbaar ten opzichte
van de ondertekenaars ervan. Door de expliciete verwijzing naar de code in de UNESCO-Conventie
tegen doping in de sport, dat wel een internationaal Verdrag en dus afdwingbaar is, moeten ook de
ondertekenaars van de Conventie de principes van de code in hun regelgeving inpassen om aan hun
verplichtingen te voldoen.
Een eerste grote realisatie is de harmonisatie van het begrip doping. De acht verschillende gedragingen
of omstandigheden die in de code worden omschreven als doping, komen al dan niet letterlijk terug in
de verschillende antidopingreglementen van de ondertekenaars van de code en de Conventie.
Sommige overheden en organisaties omschrijven het dopingbegrip in hun reglementering echter nog
iets ruimer. Langs een kant is het goed dat overheden strenger kunnen en willen optreden tegen
bepaalde dopingovertredingen zoals bv. gebrekkige medewerking of manipulatie bij een
dopingcontrole, omdat dit hun motivatie in dopingstrijd benadrukt. Langs de andere kant verminderen
dergelijke uitbreidingen het harmoniserende effect dat de code voor ogen had.
De wildgroei aan definities, strategiën en sancties door de verschillende nationale en internationale
antidopingorganisaties en andere normerende instanties in de dopingstrijd, is door de invoering van de
Wereldantidopingcode fel verminderd. Deze evolutie was broodnodig omdat verschillende
benaderingen van land tot land, van organisatie tot organisatie en van sport tot sport enkel leidden tot
onbillijke uitspraken en ongelijke sancties voor dezelfde overtredingen. Vooral in dit opzicht ben ik
persoonlijk een groot voorstander van de Wereldantidopingcode en de globale aanpak van de
dopingproblematiek. Door de jaren heen is immers genoeg gebleken hoe de individuele aanpak van de
verschillende organisaties en federaties niet de gewenste resultaten opleverde. Niet dat doping door de
creatie van het WADA en haar Wereldantidopingcode meteen uit de sport verdwenen is, maar de
progressie in de antidopingstrijd sindsdien kan niet ontkend worden. Bovendien zal de ontwikkeling
van nieuwe opsporingsmethodes en innovatieve antidopingstrategiën zich blijven doorzetten waardoor
dopingovertredingen steeds moeilijker onbestraft zullen blijven.
63
Wat de verschillende normgevende instanties zelf betreft, ben ik van oordeel dat ook hierin moet
gesnoeid worden. Dat de principes van de Wereldantidopingcode moeten worden geïmplementeerd in
de wetgeving van elk land of in de belangrijkste nationale antidopingorganisaties is verstaanbaar
omdat de code niet direct afdwingbaar is. Dat een verschillend antidopingreglement echter zowel door
het IOC, het WADA, een nationaal Olymische Comité als een nationale wetgever kan worden
uitgevaardigd, gaat voor mij een brug te ver. Het is mijns inziens aangewezen dat het IOC haar
antidopingreglement volledig aanpast aan de code en dat de nationale Olympische Comités
automatisch het antidopingreglement van het IOC overnemen.
Wat de situatie in België betreft moet een groot onderscheid gemaakt worden tussen de Vlaamse en de
Franse Gemeenschap. In Vlaanderen is het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening van 2007
enorm goed aangepast aan de principes van de code, in die mate zelfs dat vele bepalingen uit de code
bijna letterlijk zijn overgenomen in het Vlaams decreet. In de Franse Gemeenschap is de situatie een
stuk slechter. De van kracht zijnde regelgeving dateert van 2001 en heeft weliswaar enkele dringende
wijzigingen ondergaan, maar is nog steeds niet voldoende aangepast aan de vernieuwde versie van de
Wereldantidopingcode. Een nieuwe wijziging van het Franstalige Decreet dringt zich dus op.
Aangezien we nog altijd een federale staat zijn, lijkt het mij aangewezen om enkel de bevoegdheden
betreffende de antidopingreglementering opnieuw over te hevelen naar de federale overheid. Deze zou
dan naar Nederlands model, een centrale, nationale antidopingorganisatie kunnen oprichten die de
uniforme en aan de code aangepaste antidopingreglementering voor het hele land kan uitvaardigen. Dit
zal in ons land echter steeds een utopie blijven waarschijnlijk.
Belangrijk is verder dat het WADA in de code haar visie omtrent enkele heikele punten in de
dopingproblematiek, heeft uiteengezet. De expliciete bescherming van de privacy is in dit opzicht
waarschijnlijk een van de belangrijkste realisaties van de code. Niemand twijfelt er nog aan dat
sporters tegenwoordig dopingcontroles moeten ondergaan en hiervoor hun verblijfsgegevens moeten
doorgeven. Het is echter van groot belang voor de integriteit van de sporters zelf dat zowel de
medische informatie als de verblijfsgegevens van de atleten met de grootste zorg worden behandeld en
dat discretie omtrent de behandeling van deze gegevens gewaarborgd is. Ook de vermelding in de
code van de mogelijke strafvermindering voor spijtoptanten en wie als spijtoptant kan gekwalificeerd
worden, is opmerkelijk. Vele landen kenden deze mogelijkheid voor strafvermindering niet, maar
dankzij de code moet zij nu toch worden ingevoerd. Bovendien is het van groot belang dat
spijtoptanten in dopingzaken op dezelfde manier behandeld worden, ongeacht hun nationaliteit of de
sporttak waartoe zij behoren.
De unificering van de uitsluitingperiodes voor op dopingovertredingen betrapte sporters is uiteraard
ook een van de grootste verdiensten van de Wereldantidopingcode. Deze unificering was bovendien
64
uiterst dringend aangezien verschillende straffen voor dezelfde overtredingen frequent voorkwamen en
extreem onbillijke uitspraken en schorsingen dus niet ongewoon waren.
Tot slot is het een uiterst lovenswaardig initiatief van het WADA om de opleiding, de opvoeding en de
informatieverstrekking inzake doping bij zowel jonge atleten als begeleiders van atleten te promoten,
uit te voeren en te begeiden. Hoe meer de bevolking en meer bepaald de omgeving van de sporter, zich
bewust wordt van de gevaren en de gevolgen van doping, hoe meer effect de antidopingregelgeving
zal hebben. Ook de blijvende steun en financiering van het WADA in de onderzoeken naar gezonde
trainingsmethodes, nieuwe antidopingstrategieën en nieuwe opsporingsmethodes is van groot belang
voor de verdere ontwikkeling van de dopingproblematiek.
Het ultieme doel, namelijk om doping uit de sport te bannen, is tot hiertoe echter nog lang niet bereikt.
Door de oprichting van het WADA en de harmoniserende werking van de Wereldantidopingcode is
echter een grote stap in de goede richting gezet. Het komt er op aan de inspanningen te blijven
bundelen, de regels te blijven innoveren en verbeteren en de (sport)wereld te blijven waarschuwen
voor de gevolgen van doping.
65
Bibliografie
Verdragen:
Art. 8 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, 4
november 1950 (EVRM), goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, B.S. 19 augustus 1955.
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van 25 maart 1957, B.S. 25 december
1957 (EG-Verdrag).
Conventies:
International Convention Against Doping in Sport, 19 oktober 2005 ( UNESCO ).
Documenten en reglementen van private organistaties:
The International Olympic Committee Anti-Doping Rules of 10.11.2005 applicable to the XX
Olympic Winter Games in Turin, 2006.
Olympic Movement Medical Code in force as from 1 january 2006.
Reglementering inzake doping van het BOIC van 31.01.2007.
Olympic Charter of the International Olympic Committee in force as from 7 july 2007.
World Anti-Doping Code 2009 of the World Anti-Doping Agency in force as from 1 january
2009.
Aanbevelingen van de Europese Commissie:
White Paper on Sport, Eur. Comm., 11 juli 2007, Brussel.
Wetgeving:
Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en
verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de
stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen
en psychotrope stoffen, B.S. 06 maart 1921 (Drugwet).
Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot Hervorming der Instellingen, B.S. 15 augustus 1980.
Vlaams Decreet van 27 maart 1991 inzake medische verantwoorde sportbeoefening, B.S. 11
juni 1991.
Vlaams Decreet van 17 juli 2000 houdende de instemming met de Overeenkomst ter
bestrijding van doping, ondertekend te Straatsburg op 16 november 1989, B.S. 11 augustus
2000.
66
Decreet Franstalige Gemeenschap van 8 maart 2001 betreffende de promotie van de
gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige
Gemeenschap, B.S. 27 maart 2001.
Vlaams Decreet van 19 maart 2004 tot wijziging van het Decreet van 27 maart 1991 inzake
medisch verantwoorde sportbeoefening, B.S. 10 mei 2004.
Decreet van 25 mei 2007 tot wijziging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 8
maart 2001 betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het
dopingverbod en de preventie van doping in de Franse Gemeenschap, B.S. 26 juli 2007.
Vlaams Decreet van 13 juli 2007 inzake medisch verantwoorde en ethische sportbeoefening,
B.S.13 september 2007.
Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport van 29 februari 2008.
Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juni 2008 houdende uitvoering van het decreet van
13 juli 2007 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, B.S. 29 juli 2008.
Ministerieel besluit van 6 augustus 2008 houdende de procedure voor de behandeling van de
aanvraag tot toestemming wegens therapeutische noodzaak door de commissie van
onafhankelijke artsen, B.S. 22 augustus 2008.
Ministerieel besluit van 20 mei 2009 houdende de erkenning van het intern tuchtreglement
inzake dopingpraktijken van elitesporters of begeleiders, B.S.17 juni 2009.
Rechtspraak:
G.E.A.,30.09.2004, Arrest n° T313/02.
CAS, 22 december 1998; CAS 1998/208 N., J., Y., W. v. FINA.
CAS, 13.december 2005; CAS 2004/O/645 USADA v M. & IAAF.
CAS, 6 mei 2008; CAS 2007/A/1362-1393 WADA& CONI v Petacchi/ FCI.
CAS, 30 juni 2008; CAS 2007/A/1394 Floyd Landis v USADA.
Grondwettelijk Hof, 10.04.2008, Arrest n°.62/2008.
Boeken:
MOTTRAM, D. en GUNNELL, S., Drugs in sport second edition, E&F SPON, 1996.
Artikels uit kranten en tijdschriften:
CEULEMANS, F., Sport en geneesmiddelen gaan (soms) samen, in De Huisarts, 2008, 18- 19
67
DE BOCK, E., Wielrenner Frank Vandenbroucke strafrechtelijk vrijuit voor dopingpraktijken,
Sport & Recht, 1162-1164
DE KEYSER, P., 23 profs wekken achterdocht, in Het Nieuwsblad, 4 mei 2008
DE STAERCKE, J., Het nieuwe anti-dopingdecreet, Sport & Recht, 830-833
ERVYN, G., Doping en de bevoegdheden van de Europese Unie, Sport & Recht, 1038-1040
GEUENS, P., De zwakke plek in de Vlaamse dopingbestrijding: het gebruik van de correcte
taal, Sport & Recht, 353-356
GEUENS, P., Het nieuw Decreet van de Franstalige Gemeenschap tot bestrijding van
dopinggebruik in de sport, Sport & Recht, 476-479
HELSON, J., Dopingsancties: privaat (tucht)recht of publiek recht?, Sport & Recht, 1346-
1348
HEYVAERT, B., Petacchi een jaar geschorst, in Het Nieuwsblad, 7 mei 2008
HEYVAERT, B., Straf Leukemans opgeheven (maar nog niet vernietigd), in Het Nieuwsblad,
15 mei 2008
JACOBS, H., Gerommel bij hoogste dopinginstantie, in Het Nieuwsblad, 17 oktober 2007
JACOBS, H., Operacion Puerto gaat verder dan wielrennen, in Het Nieuwsblad, 15
november 2007
JACOBS, H., De groeipijnen van het biologisch paspoort, in Het Nieuwsblad, 01 april 2008
PIEN, S.,& ERVYN, G., De “depenalisering” van het dopinggebruik in België, Sport &
Recht, 1322-1324
SCHEPERS, J., Zonder doping kun je geen grote ronde meer winnen, in Het Nieuwsblad, 24
december 2007
VANDEWEGHE, H., België heeft dopingcharter nog altijd niet getekend, in De Morgen, 15
november 2007
VAN DE WINKEL, F., Waarom Vlaamse dopingartsen nooit langsgaan in Monaco, in Het
Nieuwsblad, 5 februari 2008
X, Omtrent de rechtsmacht van de Vlaamse Gemeenschap inzake medisch verantwoorde
sportbeoefening (MVS), Sport & Recht, 718-723
X, Wat moet je als sporter doen als je om medische redenen een geneesmiddel moet
gebruiken?, Sport & Recht, 1202-1204
X, Therapeutische noodzaak rechtvaardigt hun gebruik, Sport & Recht, 1289-1291
68
X, Nieuwe Wereldantidopingcode aangenomen in Madrid, in Het Nieuwsblad, 17 november
2007
Internet:
http://www.unesco.org/en/antidoping
http://www.dopinglijn.be/
http://www.staatsbladclip.be/wetten/2006/07/07/wet-2006036004.html
http://www.privacycommission.be/nl/docs/Commission/2008/advies_12_2008.pdf
http://www.tas-cas.org/recent-decision
http://www.dopingautoriteit.nl/
http://www.staatsblad.be
http://heinonline.org/HOL/Welcome
http://www.olympic.be/homepage.asp
http://www.wada-ama.org/en/
http://www.belgiancycling.be/Reglementen/Antidoping/tabid/156/Default.aspx
http://www.bruxelles.irisnet.be/nl/citoyens/home/sante/drogues_et_dopage.shtml
http://www.ergogenics.org/senaat.html
http://ec.europa.eu/sport/action-sports/dialogue/assises1999/assises_base_dopage_nl.pdf
http://www.sporta.be/home/
http://www.olympic.org
http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_1018.pdf
http://www.mc.nl/W2/Lab/Profiel/Doping/inhoud.html
http://www.olympic.be/Pdf/Dop_Reg_NL.pdf
http://www.dopage.be
http://www.dglive.be/doping/
69
http://www.ergogenics.org/archiefwet.html
http://sport.infonu.nl/diversen/7273-gentherapie-of-gendoping.html
http://www.stormpages.com/smartfitness/doping.html
http://www.sportwereld.be
http://portal.unesco.org/en/ev.php-
URL_ID=31037&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html
http://www.wada-
ama.org/rtecontent/document/2009_Prohibited_List_ENG_Final_20_Sept_08.pdf
http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.html
http://ec.europa.eu/sport/what-we-do/doc29_en.htm
http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_1018.pdf
http://www.wada-ama.org/rtecontent/document/ADAMS_DP_notice_NL_FINAL.pdf
70
Bijlagen
Bijlage 1: The World Anti-Doping Code, The 2009 Prohibited List
Bijlage 2: International Convention Against Doping in Sport (19 oktober 2005)
Bijlage 3: Decreet Medisch Verantwoorde en Ethische Sportbeoefening van 13 juli 2007
71
Bijlage 1: The World Anti-Doping Code, The 2009 Prohibited List
The World Anti-Doping Code THE 2009 PROHIBITED LIST
INTERNATIONAL STANDARD
The official text of the Prohibited List shall be maintained by WADA and shall be
published in English and French. In the event of any conflict between the English and French versions, the English version shall prevail.
This List shall come into effect on 1 January 2009
The Prohibited List 2009 20 September 2008
72
THE 2009 PROHIBITED LIST WORLD ANTI-DOPING CODE
Valid 1 January 2009
The use of any drug should be limited to medically justified indications.
All Prohibited Substances shall be considered as “Specified Substances” except Substances in classes S1, S2, S.4.4 and S6.a, and Prohibited Methods M1, M2 and M3. SUBSTANCES AND METHODS PROHIBITED AT ALL TIMES
(IN- AND OUT-OF-COMPETITION) PROHIBITED SUBSTANCES
S1. ANABOLIC AGENTS Anabolic agents are prohibited.
1. Anabolic Androgenic Steroids (AAS)
a. Exogenous*
AAS, including:
1-androstendiol (5α-androst-1-ene-3β,17β-diol ); 1-androstendione (5α-androst-1-ene-3,17-dione); bolandiol (19-norandrostenediol); bolasterone;
boldenone; boldione (androsta-1,4-diene-3,17-dione); calusterone; clostebol; danazol (17α-ethynyl-17β-hydroxyandrost-4-eno[2,3-d]isoxazole); dehydrochlormethyltestosterone (4-chloro-17β-hydroxy-17α-
methylandrosta-1,4-dien-3-one); desoxymethyltestosterone (17α-methyl-5α-
androst-2-en-17β-ol); drostanolone; ethylestrenol (19-nor-17α-pregn-4-en-17-ol); fluoxymesterone; formebolone; furazabol (17β-hydroxy-17α-methyl-
5α-androstano[2,3-c]-furazan); gestrinone; 4-hydroxytestosterone (4,17β-dihydroxyandrost-4-en-3-one); mestanolone; mesterolone; metenolone;
methandienone (17β-hydroxy-17α-methylandrosta-1,4-dien-3-one); methandriol; methasterone (2α, 17α-dimethyl-5α-androstane-3-one-17β-ol);
methyldienolone (17β-hydroxy-17α-methylestra-4,9-dien-3-one); methyl-1-
testosterone (17β-hydroxy-17α-methyl-5α-androst-1-en-3-one); methylnortestosterone (17β-hydroxy-17α-methylestr-4-en-3-one);
methyltrienolone (17β-hydroxy-17α-methylestra-4,9,11-trien-3-one); methyltestosterone; mibolerone; nandrolone; 19-norandrostenedione
(estr-4-ene-3,17-dione); norboletone; norclostebol; norethandrolone; The Prohibited List 2009 20 September 2008 2
73
oxabolone; oxandrolone; oxymesterone; oxymetholone; prostanozol (17β-hydroxy-5α-androstano[3,2-c] pyrazole); quinbolone; stanozolol;
stenbolone; 1-testosterone (17β-hydroxy-5α-androst-1-en-3-one); tetrahydrogestrinone (18a-homo-pregna-4,9,11-trien-17β-ol-3-one);
trenbolone and other substances with a similar chemical structure or similar biological effect(s).
b. Endogenous**
AAS when administered exogenously:
androstenediol (androst-5-ene-3β,17β-diol); androstenedione (androst-4-
ene-3,17-dione); dihydrotestosterone (17β-hydroxy-5α-androstan-3-one) ; prasterone (dehydroepiandrosterone, DHEA); testosterone
and the following metabolites and isomers: 5α-androstane-3α,17α-diol; 5α-androstane-3α,17β-diol; 5α-androstane-
3β,17α-diol; 5α-androstane-3β,17β-diol; androst-4-ene-3α,17α-diol; androst-4-ene-3α,17β-diol; androst-4-ene-3β,17α-diol; androst-5-ene-
3α,17α-diol; androst-5-ene-3α,17β-diol; androst-5-ene-3β,17α-diol; 4-
androstenediol (androst-4-ene-3β,17β-diol); 5-androstenedione (androst-5-ene-3,17-dione); epi-dihydrotestosterone; epitestosterone; 3α-hydroxy-5α-androstan-17-one; 3β-hydroxy-5α-androstan-17-one; 19-
norandrosterone; 19-noretiocholanolone. [Comment to class S1.1b: Where an anabolic androgenic steroid is capable of being produced endogenously, a Sample will be deemed to contain such Prohibited Substance and an Adverse Analytical Finding will be reported where the concentration of such Prohibited Substance or its metabolites or markers and/or any other relevant ratio(s) in the Athlete’s
Sample so deviates from the range of values normally found in humans that it is unlikely to be consistent with normal endogenous production. A Sample shall not be deemed to contain a Prohibited Substance in any such case where an Athlete proves that the concentration of the Prohibited Substance or its metabolites or markers and/or the relevant ratio(s) in the Athlete’s Sample is attributable to a physiological or pathological condition. In all cases, and at any concentration, the Athlete’s Sample will be deemed to contain a Prohibited Substance and the laboratory will report an Adverse Analytical Finding if, based on any reliable analytical method (e.g. IRMS), the laboratory can show that the Prohibited Substance is of exogenous origin. In such case, no further investigation is necessary. When a value does not so deviate from the range of values normally found in humans and any reliable analytical method (e.g. IRMS) has not determined the exogenous origin of the substance, but if there are indications, such as a comparison to endogenous reference steroid profiles, of a possible Use of a Prohibited Substance, or when a laboratory has reported a T/E ratio greater than four (4) to one (1) and any reliable analytical method (e.g. IRMS) has not determined the exogenous origin of the substance, further investigation shall be conducted by the relevant Anti-Doping Organization by reviewing the results of any previous test(s) or by conducting subsequent test(s). When such further investigation is required the result shall be reported by the laboratory as atypical and not as adverse. If a laboratory reports, using an additional reliable analytical method (e.g. IRMS), that the Prohibited Substance is of exogenous origin, no further investigation is necessary, and the Sample will be deemed to contain such Prohibited Substance. When an additional reliable analytical method (e.g. IRMS) has not been applied, and the minimum of three previous test results are not available, a longitudinal profile of the Athlete shall be established by performing three no-advance notice tests in a period of three months by the relevant Anti-Doping Organization. The result that triggered this longitudinal study shall be reported as atypical. If the longitudinal profile of the Athlete established by the subsequent tests is not physiologically normal, the result shall then be reported as an Adverse Analytical Finding. In extremely rare individual cases, boldenone of endogenous origin can be consistently found at very low nanograms per milliliter (ng/mL) levels in urine. When such a very low concentration of boldenone is reported
The Prohibited List 2009 20 September 2008 3
74
by a laboratory and the application of any reliable analytical method (e.g. IRMS) has not determined the exogenous origin of the substance, further investigation may be conducted by subsequent test(s). For 19-norandrosterone, an Adverse Analytical Finding reported by a laboratory is considered to be scientific and valid proof of exogenous origin of the Prohibited Substance. In such case, no further investigation is necessary. Should an Athlete fail to cooperate in the investigations, the Athlete’s Sample shall be deemed to contain a Prohibited Substance.]
2. Other Anabolic Agents, including but not limited to: Clenbuterol, selective androgen receptor modulators (SARMs), tibolone, zeranol, zilpaterol. For purposes of this section: *
“exogenous” refers to a substance which is not ordinarily capable of being produced by the body naturally. **
“endogenous” refers to a substance which is capable of being produced by the
body naturally.
S2. HORMONES AND RELATED SUBSTANCES The following substances and their releasing factors, are prohibited:
1. Erythropoiesis-Stimulating Agents (e.g. erythropoietin (EPO), darbepoietin (dEPO), hematide);
2. Growth Hormone (GH), Insulin-like Growth Factors (e.g. IGF-1), Mechano Growth Factors (MGFs);
3. Chorionic Gonadotrophin (CG) and Luteinizing Hormone (LH) in
males; 4. Insulins;
5. Corticotrophins; and other substances with similar chemical structure or similar biological effect(s).
[Comment to class S2: Unless the Athlete can demonstrate that the concentration was due to a physiological or pathological condition, a Sample will be deemed to contain a Prohibited Substance (as listed above) where the concentration of the Prohibited Substance or its metabolites and/or relevant ratios or markers in the Athlete’s Sample satisfies positivity criteria established by WADA or otherwise so exceeds the range of values normally found in humans that it is unlikely to be consistent with normal endogenous production. If a laboratory reports, using a reliable analytical method, that the Prohibited Substance is of exogenous origin, the Sample will be deemed to contain a Prohibited Substance and shall be reported as an Adverse Analytical Finding.]
The Prohibited List 2009 20 September 2008 4
75
S3. BETA-2 AGONISTS All beta-2 agonists including their D- and L-isomers are prohibited.
Therefore, formoterol, salbutamol, salmeterol and terbutaline when administered by inhalation also require a Therapeutic Use Exemption in accordance with the
relevant section of the International Standard for Therapeutic Use Exemptions. Despite the granting of a Therapeutic Use Exemption, the presence of salbutamol in urine in excess of 1000 ng/mL will be considered as an Adverse Analytical
Finding unless the Athlete proves, through a controlled pharmacokinetic study, that the abnormal result was the consequence of the use of a therapeutic dose of
inhaled salbutamol.
S4. HORMONE ANTAGONISTS AND MODULATORS The following classes are prohibited:
1. Aromatase inhibitors including, but not limited to: anastrozole, letrozole, aminoglutethimide, exemestane, formestane, testolactone.
2. Selective estrogen receptor modulators (SERMs) including, but not
limited to: raloxifene, tamoxifen, toremifene.
3. Other anti-estrogenic substances including, but not limited to:
clomiphene, cyclofenil, fulvestrant.
4. Agents modifying myostatin function(s) including but not limited to: myostatin inhibitors.
S5. DIURETICS AND OTHER MASKING AGENTS Masking agents are prohibited. They include: Diuretics, probenecid, plasma expanders (e.g. intravenous administration of
albumin, dextran, hydroxyethyl starch and mannitol) and other substances with similar biological effect(s). Diuretics include:
Acetazolamide, amiloride, bumetanide, canrenone, chlorthalidone, etacrynic acid, furosemide, indapamide, metolazone, spironolactone,
thiazides (e.g. bendroflumethiazide, chlorothiazide, hydrochlorothiazide), triamterene, and other substances with a similar chemical structure or similar biological effect(s) (except drosperinone and topical
dorzolamide and brinzolamide, which are not prohibited). [Comment to class S5: A Therapeutic Use Exemption is not valid if an Athlete’s urine contains a diuretic in association with threshold or sub-threshold levels of an exogenous Prohibited Substance(s).]
The Prohibited List 2009 20 September 2008 5
76
PROHIBITED METHODS M1. ENHANCEMENT OF OXYGEN TRANSFER The following are prohibited: 1. Blood doping, including the use of autologous, homologous or heterologous
blood or red blood cell products of any origin.
2. Artificially enhancing the uptake, transport or delivery of oxygen, including but
not limited to perfluorochemicals, efaproxiral (RSR13) and modified haemoglobin products (e.g. haemoglobin-based blood substitutes,
microencapsulated haemoglobin products).
M2. CHEMICAL AND PHYSICAL MANIPULATION 1. Tampering, or attempting to tamper, in order to alter the integrity and validity
of Samples collected during Doping Controls is prohibited. These include but are not limited to catheterisation, urine substitution and/or alteration.
2. Intravenous infusions are prohibited except in the management of surgical procedures, medical emergencies or clinical investigations.
M3. GENE DOPING The transfer of cells or genetic elements or the use of cells, genetic elements or pharmacological agents to modulating expression of endogenous genes having
the capacity to enhance athletic performance, is prohibited. Peroxisome Proliferator Activated Receptor δ (PPARδ) agonists (e.g. GW 1516)
and PPARδ-AMP-activated protein kinase (AMPK) axis agonists (e.g. AICAR) are prohibited. The Prohibited List 2009 20 September 2008 6
77
SUBSTANCES AND METHODS
PROHIBITED IN-COMPETITION
In addition to the categories S1 to S5 and M1 to M3 defined above,
the following categories are prohibited in competition:
PROHIBITED SUBSTANCES
S6. STIMULANTS All stimulants (including both their D- & L- optical isomers where relevant) are prohibited, except imidazole derivatives for topical use and those stimulants
included in the 2009 Monitoring Program*
. Stimulants include:
a: Non Specified Stimulants: Adrafinil; amfepramone; amiphenazole; amphetamine; amphetaminil;
benzphetamine; benzylpiperazine; bromantan; clobenzorex; cocaine; cropropamide; crotetamide; dimethylamphetamine; etilamphetamine; famprofazone; fencamine; fenetylline; fenfluramine; fenproporex; furfenorex;
mefenorex; mephentermine; mesocarb; methamphetamine(D-); methylenedioxyamphetamine; methylenedioxymethamphetamine; p-
methylamphetamine; modafinil; norfenfluramine; phendimetrazine; phenmetrazine; phentermine; 4-phenylpiracetam (carphedon); prolintane. A stimulant not expressly listed in this section is a Specified Substance.
b: Specified Stimulants (examples):
Adrenaline**
; cathine***
; ephedrine****
; etamivan; etilefrine; fenbutrazate;
fencamfamin; heptaminol; isometheptene; levmetamphetamine; meclofenoxate;
methylephedrine****;
methylphenidate; nikethamide; norfenefrine; octopamine;
oxilofrine; parahydroxyamphetamine; pemoline; pentetrazol;
phenpromethamine; propylhexedrine; selegiline; sibutramine; strychnine; tuaminoheptane and other substances with a similar chemical structure or similar biological effect(s). *
The following substances included in the 2009 Monitoring Program (bupropion,
caffeine, phenylephrine, phenylpropanolamine, pipradol, pseudoephedrine, synephrine) are not considered as Prohibited Substances. **
Adrenaline associated with local anaesthetic agents or by local administration
(e.g. nasal, ophthalmologic) is not prohibited. The Prohibited List 2009 20 September 2008 7
78
*** Cathine is prohibited when its concentration in urine is greater than 5
micrograms per milliliter. ****
Each of ephedrine and methylephedrine is prohibited when its
concentration in urine is greater than 10 micrograms per milliliter.
S7. NARCOTICS The following narcotics are prohibited: Buprenorphine, dextromoramide, diamorphine (heroin), fentanyl and its
derivatives, hydromorphone, methadone, morphine, oxycodone, oxymorphone, pentazocine, pethidine.
S8. CANNABINOIDS Cannabinoids (e.g. hashish, marijuana) are prohibited.
S9. GLUCOCORTICOSTEROIDS All glucocorticosteroids are prohibited when administered by oral, intravenous, intramuscular or rectal routes. In accordance with the International Standard for Therapeutic Use Exemptions, a
declaration of use must be completed by the Athlete for glucocorticosteroids administered by intraarticular, periarticular, peritendinous, epidural, intradermal
and inhalation routes, except as noted below. Topical preparations when used for auricular, buccal, dermatological (including iontophoresis/phonophoresis), gingival, nasal, ophthalmic and perianal disorders
are not prohibited and neither require a Therapeutic Use Exemption nor a declaration of use. The Prohibited List 2009 20 September 2008 8
79
SUBSTANCES PROHIBITED IN PARTICULAR
SPORTS P1. ALCOHOL Alcohol (ethanol) is prohibited In-Competition only, in the following sports.
Detection will be conducted by analysis of breath and/or blood. The doping violation threshold (haematological values) is 0.10 g/L.
• Aeronautic (FAI) • Archery (FITA, IPC) • Automobile (FIA)
• Boules (IPC bowls) • Karate (WKF)
• Modern Pentathlon (UIPM) for disciplines involving shooting • Motorcycling (FIM) • Ninepin and Tenpin Bowling (FIQ)
• Powerboating (UIM)
P2. BETA-BLOCKERS Unless otherwise specified, beta-blockers are prohibited In-Competition only, in the following sports. • Aeronautic (FAI)
• Archery (FITA, IPC) (also prohibited Out-of-Competition) • Automobile (FIA)
• Billiards and Snooker (WCBS) • Bobsleigh (FIBT)
• Boules (CMSB, IPC bowls) • Bridge (FMB) • Curling (WCF)
• Golf (IGF) • Gymnastics (FIG)
• Motorcycling (FIM) • Modern Pentathlon (UIPM) for disciplines involving shooting • Ninepin and Tenpin Bowling (FIQ)
• Powerboating (UIM) • Sailing (ISAF) for match race helms only
• Shooting (ISSF, IPC) (also prohibited Out-of-Competition) • Skiing/Snowboarding (FIS) in ski jumping, freestyle aerials/halfpipe and
snowboard halfpipe/big air
• Wrestling (FILA)
Beta-blockers include, but are not limited to, the following:
Acebutolol, alprenolol, atenolol, betaxolol, bisoprolol, bunolol, carteolol, carvedilol, celiprolol, esmolol, labetalol, levobunolol, metipranolol, metoprolol, nadolol, oxprenolol, pindolol, propranolol, sotalol, timolol. The Prohibited List 2009 20 September 2008 9
80
Bijlage 2: The International Convention against Doping in Sport
International Convention against Doping in Sport 2005
Paris, 19 October 2005
Depositary - Entry into force - Authoritative texts - Registration at the UN - States Parties
- Declarations and Reservations - Territorial Application -
UNESDOC - (PDF) English - French - Spanish - Russian - Chinese - Arabic
The General Conference of the United Nations Educational, Scientific and Cultural
Organization, hereinafter referred to as “UNESCO”, meeting in Paris, from 3 to 21
October 2005, at its 33rd session,
Considering that the aim of UNESCO is to contribute to peace and security by promoting
collaboration among nations through education, science and culture,
Referring to existing international instruments relating to human rights,
Aware of resolution 58/5 adopted by the General Assembly of the United Nations on 3
November 2003, concerning sport as a means to promote education, health,
development and peace, notably its paragraph 7,
Conscious that sport should play an important role in the protection of health, in moral,
cultural and physical education and in promoting international understanding and peace,
Noting the need to encourage and coordinate international cooperation towards the
elimination of doping in sport,
Concerned by the use of doping by athletes in sport and the consequences thereof for
their health, the principle of fair play, the elimination of cheating and the future of sport,
Mindful that doping puts at risk the ethical principles and educational values embodied in
the International Charter of Physical Education and Sport of UNESCO and in the Olympic
Charter,
Recalling that the Anti-Doping Convention and its Additional Protocol adopted within the
framework of the Council of Europe are the public international law tools which are at the
origin of national anti-doping policies and of intergovernmental cooperation,
Recalling the recommendations on doping adopted by the second, third and fourth
81
International Conferences of Ministers and Senior Officials Responsible for Physical
Education and Sport organized by UNESCO at Moscow (1988), Punta del Este (1999) and
Athens (2004) and 32 C/Resolution 9 adopted by the General Conference of UNESCO at
its 32nd session (2003),
Bearing in mind the World Anti-Doping Code adopted by the World Anti-Doping Agency at
the World Conference on Doping in Sport, Copenhagen, 5 March 2003, and the
Copenhagen Declaration on Anti-Doping in Sport,
Mindful also of the influence that elite athletes have on youth,
Aware of the ongoing need to conduct and promote research with the objectives of
improving detection of doping and better understanding of the factors affecting use in
order for prevention strategies to be most effective,
Aware also of the importance of ongoing education of athletes, athlete support personnel
and the community at large in preventing doping,
Mindful of the need to build the capacity of States Parties to implement anti-doping
programmes,
Aware that public authorities and the organizations responsible for sport have
complementary responsibilities to prevent and combat doping in sport, notably to ensure
the proper conduct, on the basis of the principle of fair play, of sports events and to
protect the health of those that take part in them,
Recognizing that these authorities and organizations must work together for these
purposes, ensuring the highest degree of independence and transparency at all
appropriate levels,
Determined to take further and stronger cooperative action aimed at the elimination of
doping in sport,
Recognizing that the elimination of doping in sport is dependent in part upon progressive
harmonization of anti-doping standards and practices in sport and cooperation at the
national and global levels,
Adopts this Convention on this nineteenth day of October 2005.
I. Scope
Article 1 – Purpose of the Convention
The purpose of this Convention, within the framework of the strategy and programme of
activities of UNESCO in the area of physical education and sport, is to promote the
prevention of and the fight against doping in sport, with a view to its elimination.
Article 2 – Definitions
82
These definitions are to be understood within the context of the World Anti-Doping Code.
However, in case of conflict the provisions of the Convention will prevail.
For the purposes of this Convention:
1. “Accredited doping control laboratories” means laboratories accredited by the World
Anti Doping Agency.
2. “Anti-doping organization” means an entity that is responsible for adopting rules for
initiating, implementing or enforcing any part of the doping control process. This
includes, for example, the International Olympic Committee, the International Paralympic
Committee, other major event organizations that conduct testing at their events, the
World Anti-Doping Agency, international federations and national anti-doping
organizations.
3. “Anti-doping rule violation” in sport means one or more of the following:
(a) the presence of a prohibited substance or its metabolites or markers in an athlete’s
bodily specimen;
(b) use or attempted use of a prohibited substance or a prohibited method;
(c) refusing, or failing without compelling justification, to submit to sample collection
after notification as authorized in applicable anti-doping rules or otherwise evading
sample collection;
(d) violation of applicable requirements regarding athlete availability for out-of-
competition testing, including failure to provide required whereabouts information and
missed tests which are declared based on reasonable rules;
(e) tampering, or attempting to tamper, with any part of doping control;
(f) possession of prohibited substances or methods;
(g) trafficking in any prohibited substance or prohibited method;
(h) administration or attempted administration of a prohibited substance or prohibited
method to any athlete, or assisting, encouraging, aiding, abetting, covering up or any
other type of complicity involving an anti-doping rule violation or any attempted
violation.
4. “Athlete” means, for the purposes of doping control, any person who participates in
sport at the international or national level as defined by each national anti-doping
organization and accepted by States Parties and any additional person who participates
in a sport or event at a lower level accepted by States Parties. For the purposes of
education and training programmes, “athlete” means any person who participates in
sport under the authority of a sports organization.
5. “Athlete support personnel” means any coach, trainer, manager, agent, team staff,
83
official, medical or paramedical personnel working with or treating athletes participating
in or preparing for sports competition.
6. “Code” means the World Anti-Doping Code adopted by the World Anti-Doping Agency
on 5 March 2003 at Copenhagen which is attached as Appendix 1 to this Convention.
7. “Competition” means a single race, match, game or singular athletic contest.
8. “Doping control” means the process including test distribution planning, sample
collection and handling, laboratory analysis, results management, hearings and appeals.
9. “Doping in sport” means the occurrence of an anti-doping rule violation.
10. “Duly authorized doping control teams” means doping control teams operating under
the authority of international or national anti-doping organizations.
11. “In-competition” testing means, for purposes of differentiating between in-
competition and out-of-competition testing, unless provided otherwise in the rules of an
international federation or other relevant anti-doping organization, a test where an
athlete is selected for testing in connection with a specific competition.
12. “International Standard for Laboratories” means the standard which is attached as
Appendix 2 to this Convention.
13. “International Standard for Testing” means the standard which is attached as
Appendix 3 to this Convention.
14. “No advance notice” means a doping control which takes place with no advance
warning to the athlete and where the athlete is continuously chaperoned from the
moment of notification through sample provision.
15. “Olympic Movement” means all those who agree to be guided by the Olympic Charter
and who recognize the authority of the International Olympic Committee, namely the
international federations of sports on the programme of the Olympic Games, the National
Olympic Committees, the Organizing Committees of the Olympic Games, athletes, judges
and referees, associations and clubs, as well as all the organizations and institutions
recognized by the International Olympic Committee.
16. “Out-of-competition” doping control means any doping control which is not conducted
in competition.
17. “Prohibited List” means the list which appears in Annex I to this Convention
identifying the prohibited substances and prohibited methods.
18. “Prohibited method” means any method so described on the Prohibited List, which
appears in Annex I to this Convention.
19. “Prohibited substance” means any substance so described on the Prohibited List,
which appears in Annex I to this Convention.
84
20. “Sports organization” means any organization that serves as the ruling body for an
event for one or several sports.
21. “Standards for Granting Therapeutic Use Exemptions” means those standards that
appear in Annex II to this Convention.
22. “Testing” means the parts of the doping control process involving test distribution
planning, sample collection, sample handling and sample transport to the laboratory.
23. “Therapeutic use exemption” means an exemption granted in accordance with
Standards for Granting Therapeutic Use Exemptions.
24. “Use” means the application, ingestion, injection or consumption by any means
whatsoever of any prohibited substance or prohibited method.
25. “World Anti-Doping Agency” (WADA) means the foundation so named established
under Swiss law on 10 November 1999.
Article 3 – Means to achieve the purpose of the Convention
In order to achieve the purpose of the Convention, States Parties undertake to:
(a) adopt appropriate measures at the national and international levels which are
consistent with the principles of the Code;
(b) encourage all forms of international cooperation aimed at protecting athletes and
ethics in sport and at sharing the results of research;
(c) foster international cooperation between States Parties and leading organizations in
the fight against doping in sport, in particular with the World Anti-Doping Agency.
Article 4 – Relationship of the Convention to the Code
1. In order to coordinate the implementation, at the national and international levels, of
the fight against doping in sport, States Parties commit themselves to the principles of
the Code as the basis for the measures provided for in Article 5 of this Convention.
Nothing in this Convention prevents States Parties from adopting additional measures
complementary to the Code.
2. The Code and the most current version of Appendices 2 and 3 are reproduced for
information purposes and are not an integral part of this Convention. The Appendices as
such do not create any binding obligations under international law for States Parties.
3. The Annexes are an integral part of this Convention.
Article 5 – Measures to achieve the objectives of the Convention
In abiding by the obligations contained in this Convention, each State Party undertakes
85
to adopt appropriate measures. Such measures may include legislation, regulation,
policies or administrative practices.
Article 6 – Relationship to other international instruments
This Convention shall not alter the rights and obligations of States Parties which arise
from other agreements previously concluded and consistent with the object and purpose
of this Convention. This does not affect the enjoyment by other States Parties of their
rights or the performance of their obligations under this Convention.
II. Anti-doping activities at the national level
Article 7 – Domestic coordination
States Parties shall ensure the application of the present Convention, notably through
domestic coordination. To meet their obligations under this Convention, States Parties
may rely on anti-doping organizations as well as sports authorities and organizations.
Article 8 – Restricting the availability and use in sport of prohibited substances
and methods
1. States Parties shall, where appropriate, adopt measures to restrict the availability of
prohibited substances and methods in order to restrict their use in sport by athletes,
unless the use is based upon a therapeutic use exemption. These include measures
against trafficking to athletes and, to this end, measures to control production,
movement, importation, distribution and sale.
2. States Parties shall adopt, or encourage, where appropriate, the relevant entities
within their jurisdictions to adopt measures to prevent and to restrict the use and
possession of prohibited substances and methods by athletes in sport, unless the use is
based upon a therapeutic use exemption.
3. No measures taken pursuant to this Convention will impede the availability for
legitimate purposes of substances and methods otherwise prohibited or controlled in
sport.
Article 9 – Measures against athlete support personnel
States Parties shall themselves take measures or encourage sports organizations and
anti-doping organizations to adopt measures, including sanctions or penalties, aimed at
athlete support personnel who commit an anti-doping rule violation or other offence
connected with doping in sport.
Article 10 – Nutritional supplements
States Parties, where appropriate, shall encourage producers and distributors of
nutritional supplements to establish best practices in the marketing and distribution of
nutritional supplements, including information regarding their analytic composition and
quality assurance.
86
Article 11 – Financial measures
States Parties shall, where appropriate:
(a) provide funding within their respective budgets to support a national testing
programme across all sports or assist sports organizations and anti-doping organizations
in financing doping controls either by direct subsidies or grants, or by recognizing the
costs of such controls when determining the overall subsidies or grants to be awarded to
those organizations;
(b) take steps to withhold sport-related financial support to individual athletes or athlete
support personnel who have been suspended following an anti-doping rule violation,
during the period of their suspension;
(c) withhold some or all financial or other sport-related support from any sports
organization or anti-doping organization not in compliance with the Code or applicable
anti-doping rules adopted pursuant to the Code.
Article 12 – Measures to facilitate doping control
States Parties shall, where appropriate:
(a) encourage and facilitate the implementation by sports organizations and anti-doping
organizations within their jurisdiction of doping controls in a manner consistent with the
Code, including no-advance notice, out-of-competition and in-competition testing;
(b) encourage and facilitate the negotiation by sports organizations and anti-doping
organizations of agreements permitting their members to be tested by duly authorized
doping control teams from other countries;
(c) undertake to assist the sports organizations and anti-doping organizations within their
jurisdiction in gaining access to an accredited doping control laboratory for the purposes
of doping control analysis.
III. International cooperation
Article 13 – Cooperation between anti-doping organizations and sports
organizations
States Parties shall encourage cooperation between anti-doping organizations, public
authorities and sports organizations within their jurisdiction and those within the
jurisdiction of other States Parties in order to achieve, at the international level, the
purpose of this Convention.
Article 14 – Supporting the mission of the World Anti-Doping Agency
States Parties undertake to support the important mission of the World Anti-Doping
Agency in the international fight against doping.
87
Article 15 – Equal funding of the World Anti-Doping Agency
States Parties support the principle of equal funding of the World Anti-Doping Agency’s
approved annual core budget by public authorities and the Olympic Movement.
Article 16 – International cooperation in doping control
Recognizing that the fight against doping in sport can only be effective when athletes can
be tested with no advance notice and samples can be transported in a timely manner to
laboratories for analysis, States Parties shall, where appropriate and in accordance with
domestic law and procedures:
(a) facilitate the task of the World Anti-Doping Agency and anti-doping organizations
operating in compliance with the Code, subject to relevant host countries’ regulations, of
conducting in- or out-of-competition doping controls on their athletes, whether on their
territory or elsewhere;
(b) facilitate the timely movement of duly authorized doping control teams across
borders when conducting doping control activities;
(c) cooperate to expedite the timely shipping or carrying across borders of samples in
such a way as to maintain their security and integrity;
(d) assist in the international coordination of doping controls by various anti-doping
organizations, and cooperate to this end with the World Anti-Doping Agency;
(e) promote cooperation between doping control laboratories within their jurisdiction and
those within the jurisdiction of other States Parties. In particular, States Parties with
accredited doping control laboratories should encourage laboratories within their
jurisdiction to assist other States Parties in enabling them to acquire the experience,
skills and techniques necessary to establish their own laboratories should they wish to do
so;
(f) encourage and support reciprocal testing arrangements between designated anti-
doping organizations, in conformity with the Code;
(g) mutually recognize the doping control procedures and test results management,
including the sport sanctions thereof, of any anti-doping organization that are consistent
with the Code.
Article 17 – Voluntary Fund
1. A “Fund for the Elimination of Doping in Sport”, hereinafter referred to as “the
Voluntary Fund”, is hereby established. The Voluntary Fund shall consist of funds-in-trust
established in accordance with the Financial Regulations of UNESCO. All contributions by
States Parties and other actors shall be voluntary.
2. The resources of the Voluntary Fund shall consist of:
88
(a) contributions made by States Parties;
(b) contributions, gifts or bequests which may be made by:
(i) other States;
(ii) organizations and programmes of the United Nations system, particularly the United
Nations Development Programme, as well as other international organizations;
(iii) public or private bodies or individuals;
(c) any interest due on the resources of the Voluntary Fund;
(d) funds raised through collections, and receipts from events organized for the benefit of
the Voluntary Fund;
(e) any other resources authorized by the Voluntary Fund’s regulations, to be drawn up
by the Conference of Parties.
3. Contributions into the Voluntary Fund by States Parties shall not be considered to be a
replacement for States Parties’ commitment to pay their share of the World Anti-Doping
Agency’s annual budget.
Article 18 – Use and governance of the Voluntary Fund
Resources in the Voluntary Fund shall be allocated by the Conference of Parties for the
financing of activities approved by it, notably to assist States Parties in developing and
implementing anti-doping programmes, in accordance with the provisions of this
Convention, taking into consideration the goals of the World Anti-Doping Agency, and
may serve to cover functioning costs of this Convention. No political, economic or other
conditions may be attached to contributions made to the Voluntary Fund.
IV. Education and training
Article 19 – General education and training principles
1. States Parties shall undertake, within their means, to support, devise or implement
education and training programmes on anti-doping. For the sporting community in
general, these programmes should aim to provide updated and accurate information on:
(a) the harm of doping to the ethical values of sport;
(b) the health consequences of doping.
2. For athletes and athlete support personnel, in particular in their initial training,
education and training programmes should, in addition to the above, aim to provide
updated and accurate information on:
89
(a) doping control procedures;
(b) athletes’ rights and responsibilities in regard to anti-doping, including information
about the Code and the anti-doping policies of the relevant sports and anti-doping
organizations. Such information shall include the consequences of committing an anti-
doping rule violation;
(c) the list of prohibited substances and methods and therapeutic use exemptions;
(d) nutritional supplements.
Article 20 – Professional codes of conduct
States Parties shall encourage relevant competent professional associations and
institutions to develop and implement appropriate codes of conduct, good practice and
ethics related to anti-doping in sport that are consistent with the Code.
Article 21 – Involvement of athletes and athlete support personnel
States Parties shall promote and, within their means, support active participation by
athletes and athlete support personnel in all facets of the anti-doping work of sports and
other relevant organizations and encourage sports organizations within their jurisdiction
to do likewise.
Article 22 – Sports organizations and ongoing education and training on anti-
doping
States Parties shall encourage sports organizations and anti-doping organizations to
implement ongoing education and training programmes for all athletes and athlete
support personnel on the subjects identified in Article 19.
Article 23 – Cooperation in education and training
States Parties shall cooperate mutually and with the relevant organizations to share,
where appropriate, information, expertise and experience on effective anti-doping
programmes.
V. Research
Article 24 – Promotion of research in anti-doping
States Parties undertake, within their means, to encourage and promote anti-doping
research in cooperation with sports and other relevant organizations on:
(a) prevention, detection methods, behavioural and social aspects, and the health
consequences of doping;
(b) ways and means of devising scientifically-based physiological and psychological
training programmes respectful of the integrity of the person;
90
(c) the use of all emerging substances and methods resulting from scientific
developments.
Article 25 – Nature of anti-doping research
When promoting anti-doping research, as set out in Article 24, States Parties shall ensure
that such research will:
(a) comply with internationally recognized ethical practices;
(b) avoid the administration to athletes of prohibited substances and methods;
(c) be undertaken only with adequate precautions in place to prevent the results of anti-
doping research being misused and applied for doping.
Article 26 – Sharing the results of anti-doping research
Subject to compliance with applicable national and international law, States Parties shall,
where appropriate, share the results of available anti-doping research with other States
Parties and the World Anti-Doping Agency.
Article 27 – Sport science research
States Parties shall encourage:
(a) members of the scientific and medical communities to carry out sport science
research in accordance with the principles of the Code;
(b) sports organizations and athlete support personnel within their jurisdiction to
implement sport science research that is consistent with the principles of the Code.
VI. Monitoring of the Convention
Article 28 – Conference of Parties
1. A Conference of Parties is hereby established. The Conference of Parties shall be the
sovereign body of this Convention.
2. The Conference of Parties shall meet in ordinary session in principle every two years.
It may meet in extraordinary session if it so decides or at the request of at least one
third of the States Parties.
3. Each State Party shall have one vote at the Conference of Parties.
4. The Conference of Parties shall adopt its own Rules of Procedure.
Article 29 – Advisory organization and observers to the Conference of Parties
91
The World Anti-Doping Agency shall be invited as an advisory organization to the
Conference of Parties. The International Olympic Committee, the International
Paralympic Committee, the Council of Europe and the Intergovernmental Committee for
Physical Education and Sport (CIGEPS) shall be invited as observers. The Conference of
Parties may decide to invite other relevant organizations as observers.
Article 30 – Functions of the Conference of Parties
1. Besides those set forth in other provisions of this Convention, the functions of the
Conference of Parties shall be to:
(a) promote the purpose of this Convention;
(b) discuss the relationship with the World Anti-Doping Agency and study the
mechanisms of funding of the Agency’s annual core budget. States non-Parties may be
invited to the discussion;
(c) adopt a plan for the use of the resources of the Voluntary Fund, in accordance with
Article 18;
(d) examine the reports submitted by States Parties in accordance with Article 31;
(e) examine, on an ongoing basis, the monitoring of compliance with this Convention in
response to the development of anti-doping systems, in accordance with Article 31. Any
monitoring mechanism or measure that goes beyond Article 31 shall be funded through
the Voluntary Fund established under Article 17;
(f) examine draft amendments to this Convention for adoption;
(g) examine for approval, in accordance with Article 34 of the Convention, modifications
to the Prohibited List and to the Standards for Granting Therapeutic Use Exemptions
adopted by the World Anti-Doping Agency;
(h) define and implement cooperation between States Parties and the World Anti-Doping
Agency within the framework of this Convention;
(i) request a report from the World Anti-Doping Agency on the implementation of the
Code to each of its sessions for examination.
2. The Conference of Parties, in fulfilling its functions, may cooperate with other
intergovernmental bodies.
Article 31 – National reports to the Conference of Parties
States Parties shall forward every two years to the Conference of Parties through the
Secretariat, in one of the official languages of UNESCO, all relevant information
concerning measures taken by them for the purpose of complying with the provisions of
this Convention.
92
Article 32 – Secretariat of the Conference of Parties
1. The secretariat of the Conference of Parties shall be provided by the Director-General
of UNESCO.
2. At the request of the Conference of Parties, the Director-General of UNESCO shall use
to the fullest extent possible the services of the World Anti-Doping Agency on terms
agreed upon by the Conference of Parties.
3. Functioning costs related to the Convention will be funded from the regular budget of
UNESCO within existing resources at an appropriate level, the Voluntary Fund established
under Article 17 or an appropriate combination thereof as determined every two years.
The financing for the secretariat from the regular budget shall be done on a strictly
minimal basis, it being understood that voluntary funding should also be provided to
support the Convention.
4. The secretariat shall prepare the documentation of the Conference of Parties, as well
as the draft agenda of its meetings, and shall ensure the implementation of its decisions.
Article 33 – Amendments
1. Each State Party may, by written communication addressed to the Director-General of
UNESCO, propose amendments to this Convention. The Director-General shall circulate
such communication to all States Parties. If, within six months from the date of the
circulation of the communication, at least one half of the States Parties give their
consent, the Director-General shall present such proposals to the following session of the
Conference of Parties.
2. Amendments shall be adopted by the Conference of Parties with a two-thirds majority
of States Parties present and voting.
3. Once adopted, amendments to this Convention shall be submitted for ratification,
acceptance, approval or accession to States Parties.
4. With respect to the States Parties that have ratified, accepted, approved or acceded to
them, amendments to this Convention shall enter into force three months after the
deposit of the instruments referred to in paragraph 3 of this Article by two thirds of the
States Parties. Thereafter, for each State Party that ratifies, accepts, approves or
accedes to an amendment, the said amendment shall enter into force three months after
the date of deposit by that State Party of its instrument of ratification, acceptance,
approval or accession.
5. A State that becomes a Party to this Convention after the entry into force of
amendments in conformity with paragraph 4 of this Article shall, failing an expression of
different intention, be considered:
(a) a Party to this Convention as so amended;
(b) a Party to the unamended Convention in relation to any State Party not bound by the
93
amendments.
Article 34 – Specific amendment procedure for the Annexes to the Convention
1. If the World Anti-Doping Agency modifies the Prohibited List or the Standards for
Granting Therapeutic Use Exemptions, it may, by written communication addressed to
the Director-General of UNESCO, inform her/him of those changes. The Director-General
shall notify such changes as proposed amendments to the relevant Annexes to this
Convention to all States Parties expeditiously. Amendments to the Annexes shall be
approved by the Conference of Parties either at one of its sessions or through a written
consultation.
2. States Parties have 45 days from the Director-General’s notification within which to
express their objection to the proposed amendment either in writing, in case of written
consultation, to the Director-General or at a session of the Conference of Parties. Unless
two thirds of the States Parties express their objection, the proposed amendment shall
be deemed to be approved by the Conference of Parties.
3. Amendments approved by the Conference of Parties shall be notified to States Parties
by the Director-General. They shall enter into force 45 days after that notification, except
for any State Party that has previously notified the Director-General that it does not
accept these amendments.
4. A State Party having notified the Director-General that it does not accept an
amendment approved according to the preceding paragraphs remains bound by the
Annexes as not amended.
VII. Final clauses
Article 35 – Federal or non-unitary constitutional systems
The following provisions shall apply to States Parties that have a federal or non-unitary
constitutional system:
(a) with regard to the provisions of this Convention, the implementation of which comes
under the legal jurisdiction of the federal or central legislative power, the obligations of
the federal or central government shall be the same as for those States Parties which are
not federal States;
(b) with regard to the provisions of this Convention, the implementation of which comes
under the jurisdiction of individual constituent States, counties, provinces or cantons
which are not obliged by the constitutional system of the federation to take legislative
measures, the federal government shall inform the competent authorities of such States,
counties, provinces or cantons of the said provisions, with its recommendation for their
adoption.
Article 36 – Ratification, acceptance, approval or accession
This Convention shall be subject to ratification, acceptance, approval or accession by
94
Members States of UNESCO in accordance with their respective constitutional
procedures. The instruments of ratification, acceptance, approval or accession shall be
deposited with the Director-General of UNESCO.
Article 37 – Entry into force
1. This Convention shall enter into force on the first day of the month following the
expiration of a period of one month after the date of deposit of the thirtieth instrument of
ratification, acceptance, approval or accession.
2. For any State that subsequently expresses its consent to be bound by it, the
Convention shall enter into force on the first day of the month following the expiration of
a period of one month after the date of deposit of its instrument of ratification,
acceptance, approval or accession.
Article 38 – Territorial extension of the Convention
1. Any State may, when depositing its instrument of ratification, acceptance, approval or
accession, specify the territory or territories for whose international relations it is
responsible and to which this Convention shall apply.
2. Any State Party may, at any later date, by a declaration addressed to UNESCO, extend
the application of this Convention to any other territory specified in the declaration. In
respect of such territory the Convention shall enter into force on the first day of the
month following the expiration of a period of one month after the date of receipt of such
declaration by the depositary.
3. Any declaration made under the two preceding paragraphs may, in respect of any
territory specified in such declaration, be withdrawn by a notification addressed to
UNESCO. Such withdrawal shall become effective on the first day of the month following
the expiration of a period of one month after the date of receipt of such a notification by
the depositary.
Article 39 – Denunciation
Any State Party may denounce this Convention. The denunciation shall be notified by an
instrument in writing, deposited with the Director-General of UNESCO. The denunciation
shall take effect on the first day of the month following the expiration of a period of six
months after the receipt of the instrument of denunciation. It shall in no way affect the
financial obligations of the State Party concerned until the date on which the withdrawal
takes effect.
Article 40 – Depositary
The Director-General of UNESCO shall be the Depositary of this Convention and
amendments thereto. As the Depositary, the Director-General of UNESCO shall inform
the States Parties to this Convention, as well as the other States Members of the
Organization of:
95
(a) the deposit of any instrument of ratification, acceptance, approval or accession;
(b) the date of entry into force of this Convention in accordance with Article 37;
(c) any report prepared in pursuance of the provisions of Article 31;
(d) any amendment to the Convention or to the Annexes adopted in accordance with
Articles 33 and 34 and the date on which the amendment comes into force;
(e) any declaration or notification made under the provisions of Article 38;
(f) any notification made under the provisions of Article 39 and the date on which the
denunciation takes effect;
(g) any other act, notification or communication relating to this Convention.
Article 41 – Registration
In conformity with Article 102 of the Charter of the United Nations, this Convention shall
be registered with the Secretariat of the United Nations at the request of the Director-
General of UNESCO.
Article 42 – Authoritative texts
1. This Convention, including its Annexes, has been drawn up in Arabic, Chinese, English,
French, Russian and Spanish, the six texts being equally authoritative.
2. The Appendices to this Convention are provided in Arabic, Chinese, English, French,
Russian and Spanish.
Article 43 – Reservations
No reservations that are incompatible with the object and purpose of the present
Convention shall be permitted.
Annex I – The Prohibited List – International Standard
Annex II – Standards for Granting Therapeutic Use Exemptions
Appendix 1 – World Anti-Doping Code
Appendix 2 – International Standard for Laboratories
Appendix 3 – International Standard for Testing
Depositary :
96
UNESCO
Entry into force :
1 February 2007, according to its Article 37.
Authoritative texts :
Arabic, English, Chinese, French, Spanish and Russian
Registration at the UN :
On 6 March 2007 under certificate n°55048 dated of 15 March 2007
States Parties
List in alphabetical order
List in chronological order
Declarations and Reservations :
Argentina
The instrument of ratification contained the following declaration:
“The Argentine Republic rejects the claim to extend to the Falkland Islands the
application of the International Convention against Doping in Sport, adopted in Paris on
19 October 2005 by the General Conference of UNESCO, notified to the Director-General
of UNESCO by the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland on 25 April
2006, and reaffirms its rights of sovereignty over the Falkland Islands, South Georgia
and South Sandwich Islands, which form an integral part of its national territory and,
being illegally occupied by the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, are
the subject of a sovereignty dispute between the two countries, which has been
recognized by several international organizations.
In this regard, the General Assembly of the United Nations adopted resolutions 2065
(XX), 3160 (XXVIII), 31/49, 37/9, 38/12, 39/6, 40/21, 41/40, 42/19 and 43/25, in which
it recognized the existence of a dispute over sovereignty in relation to the question of the
Falkland Islands and urged the Argentine Republic and the United Kingdom of Great
Britain and Northern Ireland to initiate negotiations with a view to finding a peaceful and
lasting solution to the sovereignty dispute as soon as possible. For its part, the Special
Committee on Decolonisation of the United Nations has repeatedly made similar appeals,
most recently in the resolution adopted on 15 June 2006. Similarly, the General
Assembly of the Organization of American States adopted a new resolution on the subject
on 6 June 2006.” [original: Spanish]
Denmark
97
The instrument of ratification contained the following declaration:
“Unless so decided at a later date the Convention shall not apply to the Faroe Islands and
Greenland.” [original: French]
New-Zealand
The instrument of acceptance contained the following declaration:
“AND DECLARES that, consistent with the constitutional status of Tokelau and taking into
account the commitment of the Government of New Zealand to the development of self-
government for Tokelau through an act of self-determination under the Charter of the
United Nations, this acceptance shall not extend to Tokelau unless and until a Declaration
to this effect is lodged by the Government of New Zealand with the Depositary on the
basis of appropriate consultation with that territory;” [original: english]
United States of America
The instrument contained the following declarations :
“The Senate of the United States of America by its resolution of July 21, 2008, two-thirds
of the Senators present concurring therein, gave its advice and consent to ratification of
the Convention subject to the following understanding:
It is the understanding of the United States of America that nothing in this Convention
obligates the United States to provide funding to the World Anti-Doping Agency.
The Senate’s advice and consent is subject to the following declaration:
Pursuant to Article 2 (4), which defines “Athlete” for purposes of doping control as “any
person who participates in sport at the international or national level as defined by each
national anti-doping organization and accepted by States Parties and any additional
person who participates in a sport or event at a lower level accepted by States Parties”,
the United States of America declares that “Athlete” for purposes of doping control
means any athlete determined by the U.S. Anti-Doping Agency to be subject to or to
have accepted the World Anti-Doping Code.” [original: English]
Territorial Application :
Notification by Date of receipt of
notification
Extension to
United Kingdom of
Great Britain and
Northern Ireland
25 April 2006 Bailiwick of Jersey, Guernsey and
Alderney, Isle of Man, Bermuda, Cayman
Islands and Falkland Islands
China 9 October 2006 Hong Kong Special Administrative Region
and Macao Special Administrative Region
Netherlands 11 July 2008 Aruba
- 12 May 2009 Netherlands Antilles
98
Bijlage 3: Decreet Medisch Verantwoorde en Ethische Sportbeoefening
13 JULI 2007. - Decreet inzake medisch [en ethisch] verantwoorde sportbeoefening. <DVR
2008-11-21/43, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-2009>.
(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-09-2007 en tekstbijwerking tot 18-12-2008).
Bron : VLAAMSE OVERHEID
Publicatie : 13-09-2007 nummer : 2007036532 bladzijde : 48540 BEELD
Dossiernummer : 2007-07-13/63
Inwerkingtreding : onbepaald
Inhoudstafel Tekst Begin
Art. 1
TITEL I. - Definities, toepassingsgebied en beginsel.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 2-4
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 5
HOOFDSTUK III. - Beginsel.
Art. 6
TITEL II. - Algemeen kader inzake de medisch verantwoorde sportbeoefening.
HOOFDSTUK I. - Verplichtingen van sportverenigingen.
Art. 7-14
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden inzake de medisch verantwoorde sportbeoefening.
Afdeling I. - Leeftijd en opleiding.
Art. 15
Afdeling II. - Sportmedische keuring.
Art. 16
Afdeling III. - Preventieve gezondheidscontrole.
Art. 17
Afdeling IV. - Sportmedisch toezicht en risicovechtsporten.
Art. 18
HOOFDSTUK III. - Toezicht op de medisch verantwoorde sportbeoefening.
Afdeling I. - Keuringsartsen, keuringscentra en begeleidingsexperten.
Art. 19
99
Afdeling II. - Toezichthoudende artsen.
Art. 20
Afdeling III. - Controleartsen, controledeskundigen en controlelaboratoria.
Art. 21
HOOFDSTUK IV. - Advies en expertise inzake medisch verantwoorde sportbeoefening.
Art. 22-23
TITEL IIbis. - Algemeen kader inzake de ethisch verantwoorde sportbeoefening
<Ingevoegd bij DVR 2008-11-21/43, art. 7; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
Art. 23bis, 24bis
TITEL III. - Maatregelen ter bestrijding van dopingpraktijken.
HOOFDSTUK I. - Algemene principes.
Art. 24-25
HOOFDSTUK II. - Dopingcontroles.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 26-27
Afdeling II. - Verblijfsgegevens.
Art. 28
Afdeling III. - Controleartsen, controledeskundigen en controlelaboratoria.
Art. 29
Afdeling IV. - Bevoegdheden van controleartsen, controledeskundigen en
controlelaboratoria.
Art. 30
Afdeling V. - Taken van het WADA en de sportvereniging.
Art. 31
HOOFDSTUK III. - Disciplinaire maatregelen.
Afdeling I. - Disciplinaire organen.
Onderafdeling I. - Disciplinaire commissie.
Art. 32
Onderafdeling II. - Disciplinaire raad.
Art. 33
Onderafdeling III. - Disciplinaire organen van de sportverenigingen.
Art. 34-35
Afdeling II. - Procedure.
Onderafdeling I. - Disciplinaire commissie.
Art. 36-41
Onderafdeling II. - Disciplinaire raad.
Art. 42-44
100
Onderafdeling III. - Bijzondere bepalingen.
Art. 45
Onderafdeling IV. - Verjaring.
Art. 46
Afdeling III. - Disciplinaire sancties.
Art. 47-48
TITEL IV. - Handhaving.
HOOFDSTUK I. - Toezicht op controles.
Art. 49
HOOFDSTUK II. - Sancties ten aanzien van sportverenigingen.
Art. 50
HOOFDSTUK III. - Strafbepalingen.
Art. 51-52
TITEL V. - Budgettaire bepalingen.
Art. 53
TITEL VI. - Slotbepalingen.
Art. 54-57
Tekst Inhoudstafel Begin
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
TITEL I. - Definities, toepassingsgebied en beginsel.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
1° regering : de Vlaamse Regering;
2° administratie : het Vlaams ministerie, bevoegd voor de medisch verantwoorde
sportbeoefening;
3° Wereldantidopingagentschap, afgekort WADA : de stichting die opgericht is onder Zwitsers
recht op 10 november 1999;
4° Code : de Wereldantidopingcode die goedgekeurd is door het Wereldantidopingagentschap op
5 maart 2003 in Kopenhagen en de latere wijzigingen ervan;
5° medisch verantwoorde sportbeoefening : het geheel van preventieve en curatieve
maatregelen, bepalingen en aanbevelingen die eenieder in acht moet nemen met het oog op het
fysieke en psychische welzijn van de sporters;
101
6° sportmanifestatie : elk initiatief tot sportbeoefening met recreatieve, competitieve of
demonstratieve doeleinden in georganiseerd verband;
7° wedstrijd : een sportmanifestatie in de vorm van een race, match, spel of concours;
8° ploegsport : een sport waarbij het vervangen van sporters tijdens een wedstrijd toegestaan is;
9° sporter : elke persoon die zich voorbereidt op of deelneemt aan sportmanifestaties;
10° elitesporter : elke sporter wiens sport ressorteert onder de verantwoordelijkheid van een
door het Internationaal Olympisch Comité erkende internationale sportvereniging en die
beantwoordt aan één of meer van de volgende criteria :
a) hij wordt beschouwd als zijnde van internationaal niveau door de toepasselijke internationale
sportvereniging onder wiens bevoegdheid hij ressorteert;
b) hij beoefent zijn sport in het kader van een hoofdactiviteit die voornamelijk bestaat uit het
leveren van sportieve prestaties;
c) hij is geselecteerd of gepreselecteerd voor deelname aan de eerstvolgende Olympische of
Paralympische Spelen dan wel de eerstvolgende Europese of Wereldkampioenschappen in de
categorie van het hoogste sportieve niveau in de betrokken sporttak;
d) hij neemt deel aan een ploegsport in een competitie waarvan de meerderheid bestaat uit
sporters als vermeld in punt a), b) of c) ;
11° sportvereniging : elke organisatie die tot doel heeft een of meer sportmanifestaties te
organiseren, de deelname eraan mogelijk te maken, of in dat verband als leidende instantie op te
treden;
12° begeleider : elke persoon die al dan niet permanent een of meer sporters met raad of daad
bijstaat, of ondersteunt bij de deelneming aan of de voorbereiding op sportmanifestaties;
13° risicovechtsporten : de sporten waarbij het via bepaalde technieken is toegestaan om aan de
tegenstander slagen of stoten toe te dienen met de intentie de fysieke of psychische integriteit van
de tegenstander te verminderen.
(14° ethisch verantwoorde sportbeoefening : het geheel van positieve waarden en daarmee
verband houdende preventieve en curatieve maatregelen, bepalingen en aanbevelingen die
eenieder in acht moet nemen met het oog op de bewaring en bevordering van de ethische
dimensie in de sport. Deze waarden kunnen onder andere zijn : de rechten van het kind, inclusie,
fair play, de fysieke psychische integriteit van het individu, respect voor diversiteit,
verantwoordelijkheidszin, solidariteit.) <DVR 2008-11-21/43, art. 4, 002;
Inwerkingtreding : 08-01-2009>
Art. 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt onder dopingpraktijk verstaan, de
overtreding of de verschillende overtredingen van antidopingregels op een van de volgende
wijzen, onverminderd de bepalingen van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen
van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen
en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van
verdovende middelen en psychotrope stoffen :
1° de aanwezigheid van een verboden stof of van een metaboliet of marker daarvan in een
monster dat afkomstig is van het lichaam van de sporter;
2° gebruik of poging tot gebruik van een verboden stof of een verboden methode;
3° de weigering, of het onvermogen zonder duidelijke verantwoording, om een monster voor te
leggen na de kennisgeving, vermeld in de toepasselijke antidopingregels, of het op om het even
102
welke andere manier ontwijken van de monsterneming;
4° de overtreding van de toepasselijke vereisten met betrekking tot de beschikbaarheid van de
sporter voor dopingcontroles buiten wedstrijdverband, onder meer door te verzuimen de vereiste
informatie over de verblijfplaats mee te delen, of door zich niet beschikbaar te houden op de
verblijfplaatsen die men heeft aangegeven;
(Elke combinatie van drie gemiste controles en/of aangifteverzuimen binnen een periode van
achttien maanden wordt hierbij beschouwd als een overtreding;) <DVR 2008-11-
21/43, art. 5, §1, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
5° het plegen van bedrog, of de poging daartoe, bij om het even welk onderdeel van de
dopingcontrole;
6° het bezit van verboden stoffen en methoden;
7° het verhandelen (of poging tot verhandelen) van om het even welke verboden stof of verboden
methode; <DVR 2008-11-21/43, art. 5, §1, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
8° de toediening of de poging tot toediening van een verboden stof of verboden methode aan om
het even welke sporter, of het aanmoedigen van, helpen bij, vergemakkelijken van, mogelijk
maken van, aanzetten tot, verbergen van, of om het even welke medeplichtigheid in het kader van
een overtreding van de antidopingregels of van een poging tot overtreding.
Art. 4. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
1° dopingcontrole : het proces met inbegrip van het plannen van de spreiding van tests, het
afnemen en verwerken van monsters, de laboratoriumanalyse en het beheer van de resultaten;
2° binnen wedstrijdverband : in rechtstreeks verband met een wedstrijd;
3° buiten wedstrijdverband : niet binnen wedstrijdverband;
4° verboden stof : elke stof die als zodanig wordt beschreven in de verboden lijst;
5° verboden methode : elke methode die als zodanig wordt beschreven in de verboden lijst;
6° verboden lijst : de lijst met verboden stoffen en verboden methoden, gevoegd als bijlage bij de
Internationale Conventie tegen het dopinggebruik in de Sport, met zijn wijzigingen,
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 5. De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op elke sporter, op elke begeleider
en op elke sportvereniging.
HOOFDSTUK III. - Beginsel.
Art. 6. Alle sporters, begeleiders en sportverenigingen dragen bij tot de medisch
verantwoorde sportbeoefening. Dat houdt eveneens in dat zij zich inzetten voor de preventie en
de bestrijding van het dopinggebruik in de sport, met het oog op de uitbanning daarvan.
(Ethische overwegingen maken geïntegreerd deel uit van alle initiatieven tot sportbeoefening, de
organisatie van de sport en het sportbeleid.) <DVR 2008-11-21/43, art. 6, 002;
103
Inwerkingtreding : 08-01-2009>
TITEL II. - Algemeen kader inzake de medisch verantwoorde sportbeoefening.
HOOFDSTUK I. - Verplichtingen van sportverenigingen.
Art. 7. Elke sportvereniging is, rekening houdend met het specifieke karakter van de door
haar geregelde sportactiviteiten, verplicht :
1° de medisch verantwoorde sportbeoefening voor de sporter te bewaken en te waarborgen;
2° de omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de fysieke integriteit en het
psychische welzijn van de sporter daadwerkelijk te voorkomen en te bestrijden door doelmatige
initiatieven en gepaste maatregelen;
3° met de regering of een overkoepelend orgaan van sportverenigingen samen te werken aan de
initiatieven en maatregelen, vermeld in punt 2°;
4° aan de regering de garantie te verlenen dat alle maatregelen genomen worden om een
medisch verantwoorde sportbeoefening te bevorderen;
5° de disciplinaire maatregelen waartoe besloten is door de krachtens dit decreet bevoegde
disciplinaire organen, door de sporters te doen naleven, onder meer door de licentie van de
sporter in trekken.
De regering kan de taken, vermeld in punt 1°, 2°, 3° en 4°, nader preciseren. Ze kan dat doen hetzij
via algemeen geldende bepalingen, hetzij via specifieke bepalingen voor één of meer
sportverenigingen.
Als disciplinaire maatregelen overeenkomstig de Code worden opgelegd aan een sporter vanwege
dopingpraktijken, gepleegd buiten de grenzen van de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de
Vlaamse Gemeenschap, zijn de sportverenigingen verplicht om die disciplinaire maatregelen te
erkennen en te doen naleven, onafgezien door welke in België of in het buitenland gevestigde
sportvereniging, overheid of organisatie zij zijn uitgesproken.
Dit houdt in dat zij de sporter een verbod opleggen om aan enige wedstrijd deel te nemen als
sporter alsook in eender welke andere hoedanigheid.
De sportverenigingen zijn eveneens verplicht de disciplinaire maatregelen die overeenkomstig de
Code zijn opgelegd aan een van hun leden wegens dopingpraktijken, begaan buiten de grenzen van
de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de Vlaamse Gemeenschap, mee te delen aan de
administratie, met het oog op het erkennen en het toezicht houden op de naleving ervan door de
Vlaamse Gemeenschap.
De regering zal een procedure instellen voor de onderlinge mededeling, op nationaal en
internationaal vlak, van de tuchtsancties en van de beslissingen die worden genomen op het
gebied van de medisch verantwoorde sportbeoefening, met het oog op de wederzijdse erkenning
en toepassing ervan.
De regering kan de nadere voorwaarden bepalen voor de toepassing van de vorige leden. De
bepalingen van artikelen 47, § 5, eerste en tweede lid, en 51, 6°, zijn van overeenkomstige
toepassing voor de verplichtingen, vermeld in de twee vorige leden.
Art. 8. De taak, vermeld in artikel 7, eerste lid, 1°, heeft voor elke sportvereniging betrekking
104
op het naleven en doen naleven van :
1° de absolute en relatieve sportmedische geschiktheidscriteria;
2° de inhoud en frequentie van de sportmedische keuring;
3° de inhoud en frequentie van de preventieve gezondheidscontrole, zoals vermeld in artikel 17,
eerste lid;
4° de leeftijdsgrenzen voor sporters, zoals vermeld in artikel 15, eerste lid, bij de voorbereiding op
en de deelneming aan welbepaalde sportmanifestaties;
5° de minimale medische, paramedische en psychologische begeleiding van sporters bij de
voorbereiding op en de deelneming aan sportmanifestaties;
6° de minimale voorwaarden inzake opleiding van sporters zoals vermeld in artikel 15, eerste lid,
voor de deelname aan sportmanifestaties;
7° de minimale voorwaarden inzake preventieve gezondheidscontrole van sporters, zoals vermeld
in artikel 17, eerste lid, voor de deelname aan sportmanifestaties.
Art. 9. De taak, vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°, heeft voor elke sportvereniging onder meer
betrekking op :
1° het uitwerken en volgen van een degelijke kadervorming met het oog op het voorkomen van
de omstandigheden en toestanden, vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°;
2° het uitwerken en actualiseren van informatie- en vormingsactiviteiten met het oog op het
voorkomen en bestrijden van sportletsels, fysieke en psychische overbelasting en
dopingpraktijken;
3° het uitvaardigen van statutaire en reglementaire bepalingen met het oog op het voorkomen,
opsporen en bestrijden van sportletsels, fysieke en psychische overbelasting en dopingpraktijken.
Art. 10. De taak, vermeld in artikel 7, eerste lid, 3°, heeft voor elke sportvereniging onder
meer betrekking op :
1° het geregeld en minstens jaarlijks informeren van haar leden via duidelijk herkenbare
mededelingen over de initiatieven, vermeld in artikel 7, eerste lid, 3°, en de wijze waarop hieraan
actief wordt deelgenomen;
2° het meedelen aan de regering op welke wijze gevolg werd gegeven aan de beslissingen en
aanbevelingen met het oog op het voorkomen en bestrijden van sportletsels, fysieke en psychische
overbelasting en dopingpraktijken.
Art. 11. De taak, vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°, heeft voor elke sportvereniging onder
meer betrekking op :
1° het in kennis stellen van de regering, op de door haar bepaalde wijze, van de statutaire,
reglementaire en contractuele bepalingen die concrete vorm en inhoud geven aan de taken
vermeld in artikel 7;
2° het jaarlijks opsturen aan de regering, op de door haar bepaalde wijze, van een verslag met
enerzijds de evaluatie van de initiatieven die ter uitvoering van dit decreet zijn genomen en
anderzijds de inventaris van de leemten en de prioritaire behoeften.
Art. 12. Met het oog op de controle en het toezicht op de naleving van de voorwaarden
105
vermeld in artikelen 15, 16, 17, 18, is elke sportvereniging verplicht :
1° de regering, ten minste veertien dagen van tevoren, in kennis te stellen, op de door de regering
bepaalde wijze, van alle geplande sportmanifestaties en georganiseerde voorbereidingen;
2° de totale medewerking aan de controles en het toezicht, vermeld in artikelen 17, 26 en 49, te
verlenen, te organiseren en te waarborgen.
Art. 13. Elke sportvereniging stelt de bij haar aangesloten sporters in kennis van haar
statutaire, reglementaire of contractuele bepalingen die concrete vorm en inhoud geven aan haar
taak, vermeld in artikel 9, 3°, in het bijzonder voor de bestrijding van dopingpraktijken.
Art. 14. Met het oog op de uitvoering van de aan de administratie en de regering opgelegde
taken, zijn de sportverenigingen, op basis van de criteria vermeld in artikel 2, 10°, verplicht aan de
administratie de naam, de geboortedatum, de adresgegevens, alsook elke wijziging daarvan, mee
te delen van elke elitesporter die onder hun verantwoordelijkheid valt en van elke elitesporter die
onder de verantwoordelijke internationale federatie valt waarbij zij zijn aangesloten, in zoverre de
elitesporter beantwoordt aan één van de volgende voorwaarden :
a) de sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied;
b) de sporter heeft zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten
bij een sportvereniging die wegens haar organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te
behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
c) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is;
d) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die wegens haar
organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
De regering kan die verplichting nader preciseren.
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden inzake de medisch verantwoorde sportbeoefening.
Afdeling I. - Leeftijd en opleiding.
Art. 15. Om te mogen deelnemen aan sportmanifestaties moet een sporter voldoen aan de
voorwaarden inzake leeftijdsgrenzen en opgeleid zijn overeenkomstig de opleidingsvoorwaarden.
De regering kan, rekening houdend met het specifieke karakter van de sportactiviteiten, de
onderscheiden leeftijdsgrenzen en de voorwaarden waaronder jongeren worden opgeleid om aan
sportmanifestaties deel te nemen, bepalen.
In dat laatste geval kunnen jeugdige sporters uitsluitend opgeleid worden door en onder de
verantwoordelijkheid van begeleiders die beschikken over de nodige pedagogische en
sporttechnische bekwaamheden, zoals bepaald door de regering.
Afdeling II. - Sportmedische keuring.
106
Art. 16. Om te mogen deelnemen aan sportmanifestaties moet een sporter voldoen aan de
voorwaarden inzake sportmedische keuring.
De sportmedische keuring heeft tot doel preventief de lichamelijke geschiktheid van de sporter te
evalueren met het oog op deelname aan bepaalde sportmanifestaties.
De regering kan, rekening houdend met het specifieke karakter van de sportactiviteiten, de
inhoud en de frequentie van de sportmedische keuring vastleggen.
De regering kan de vorm en de inhoud bepalen van het attest voor sportmedische keuring dat
door erkende keuringsartsen en erkende keuringscentra kan worden verleend.
De regering kan bepalen wie het ereloon en de kosten voor de sportmedische keuring ten laste
moet nemen.
Afdeling III. - Preventieve gezondheidscontrole.
Art. 17. Om te mogen deelnemen aan sportmanifestaties moet een sporter, als dat zo
bepaald is door de regering, voldoen aan de voorwaarden inzake preventieve gezondheidscontrole
die op initiatief van de administratie, het WADA of de sportvereniging kan worden uitgevoerd.
De preventieve gezondheidscontrole is een controle die te allen tijde kan worden uitgevoerd,
waarbij monsters van het lichaam van de sporter kunnen worden afgenomen, zodat in het geval
van een afwijking van de normale waarden, de betrokken sporter om gezondheidsredenen op non-
actief kan gesteld worden.
De regering kan, rekening houdend met het specifieke karakter van de sportactiviteiten, de
inhoud, de voorwaarden en de frequentie van de preventieve gezondheidscontrole bepalen.
De regering bepaalt de verplichtingen die de sportvereniging of het WADA dienen na te leven
wanneer deze organisaties een preventieve gezondheidscontrole willen laten uitvoeren.
De regering bepaalt de manier waarop de resultaten van de preventieve gezondheidscontrole
worden bijgehouden.
De regering kan bepalen wie het ereloon en de kosten voor de preventieve gezondheidscontrole
ten laste moet nemen.
De naam, voornaam en geboortedatum van de sporter die niet voldoet aan de voorwaarden
vermeld in het eerste lid, kunnen door de regering, op de wijze die zij bepaalt, aan de betrokken
sportverenigingen worden meegedeeld.
Afdeling IV. - Sportmedisch toezicht en risicovechtsporten.
Art. 18. De regering kan, rekening houdend met het specifieke karakter van de
sportactiviteiten, sportmedisch toezicht verplichten alsook de inhoud en de frequentie hiervan
bepalen.
Het sportmedisch toezicht heeft tot doel de sporter bij bepaalde sportmanifestaties medisch te
bewaken teneinde gezondheidsproblemen op te sporen en te voorkomen.
De regering kan de voorwaarden waaronder risicovechtsporten kunnen worden georganiseerd
bepalen en neemt in dit geval de maatregelen om het toezicht op de naleving daarvan te
verzekeren. De regering kan bepalen dat een erkenning vereist is voor degenen die de beoefening
van risicovechtsporten organiseren of aanleren of die sportmanifestaties van risicovechtsporten
107
organiseren. De regering kan desgevallend de erkenningsvoorwaarden en een
erkenningsprocedure bepalen. Risicovechtsporten die een extreem risico inhouden voor de fysieke
en psychische integriteit van de sporter kunnen door de regering worden verboden.
HOOFDSTUK III. - Toezicht op de medisch verantwoorde sportbeoefening.
Afdeling I. - Keuringsartsen, keuringscentra en begeleidingsexperten.
Art. 19. § 1. De sportmedische keuring, vermeld in artikel 16, wordt toevertrouwd aan
erkende keuringsartsen en erkende keuringscentra.
§ 2. De erkende keuringscentra mogen, naast de sportmedische keuring ook medische adviezen
over medisch verantwoorde sportbeoefening en letselpreventie verlenen en sportmedische
begeleiding organiseren.
De regering kan een programmatie invoeren voor het aantal erkende keuringscentra. Als de
regering een programmatie invoert, bepaalt ze daarvoor de criteria.
§ 3. De regering bepaalt de erkenningsvoorwaarden die aan keuringsartsen en keuringscentra
worden gesteld.
De regering bepaalt welke erkende keuringscentra bevoegd zijn voor de sportmedische keuring
van getalenteerde sporters, zoals die door de regering zijn bepaald.
De regering erkent de keuringsartsen en de keuringscentra.
De regering stelt, in voorkomend geval, nadere regels voor de werkwijze en de vergoedingen vast.
§ 4. De regering kan volgens behoefte en na advies van de expertencommissie vermeld in artikel
22, begeleidingsexperten erkennen die instaan voor de paramedische en medische begeleiding van
door de regering bepaalde categorieën van sporters.
De regering stelt, in voorkomend geval, nadere regels voor de werkwijze en de vergoedingen vast.
Afdeling II. - Toezichthoudende artsen.
Art. 20. § 1. Het sportmedisch toezicht op sportmanifestaties wordt toevertrouwd aan
erkende toezichthoudende artsen.
§ 2. De regering bepaalt de erkenningsvoorwaarden die aan toezichthoudende artsen gesteld
worden, hun bevoegdheden en de sportmanifestaties waarop de aanwezigheid van een
toezichthoudend arts vereist is.
De regering erkent de toezichthoudende artsen.
§ 3. De regering kan bepalen wie het ereloon en de kosten van de toezichthoudende artsen ten
laste moet nemen.
Afdeling III. - Controleartsen, controledeskundigen en controlelaboratoria.
Art. 21. § 1. De preventieve gezondheidscontrole, vermeld in artikel 17, wordt uitgevoerd
onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van erkende controleartsen.
De erkende controleartsen kunnen zich bij de uitvoering van een preventieve
108
gezondheidscontrole laten bijstaan door erkende controledeskundigen.
In het kader van een preventieve gezondheidscontrole kunnen monsters worden afgenomen en
verwerkt en laboratoriumanalyses worden uitgevoerd door erkende controleartsen, erkende
controledeskundigen en erkende controlelaboratoria.
De regering bepaalt de erkenningsvoorwaarden die aan controleartsen, controledeskundigen en
aan controlelaboratoria gesteld worden.
De regering erkent de controleartsen, de controledeskundigen en de controlelaboratoria.
De regering bepaalt de wijze waarop erkende controleartsen, erkende controledeskundigen en
erkende controlelaboratoria voor de preventieve gezondheidscontrole worden aangewezen.
De regering stelt, in voorkomend geval, de vergoedingen ter zake vast.
De regering kan nadere regels vaststellen voor de erkenning van preventieve
gezondheidscontroles uitgevoerd in opdracht van andere instanties dan de administratie.
§ 2. De erkende controleartsen en de erkende controledeskundigen die daartoe de opdracht
hebben gekregen van de regering, controleren de naleving van de voorwaarden, vermeld in
artikelen 15, 16, 17 en 18, en van het verbod, vermeld in artikel 18.
In geval van de vaststelling van een overtreding als vermeld in § 2, eerste lid, leggen zij hun
bevindingen vast in een proces-verbaal, volgens de voorwaarden bepaald door de regering, dat
binnen zeven dagen naar de administratie wordt gezonden. Het proces-verbaal draagt
bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel. De administratie stuurt hiervan, binnen veertien
dagen na de controle, een eensluidend verklaard afschrift aan de procureur des Konings, aan de
betrokken sporter en aan de betrokken sportvereniging.
De regering stelt, in voorkomend geval, de vergoedingen van de erkende controleartsen en de
erkende controledeskundigen vast.
HOOFDSTUK IV. - Advies en expertise inzake medisch verantwoorde
sportbeoefening.
Art. 22. De regering kan een expertencommissie medisch verantwoord sporten oprichten.
De regering bepaalt in dat geval de opdracht, de samenstelling en de werking van die commissie,
alsmede de vergoedingen die uitgekeerd kunnen worden aan de leden ervan.
Art. 23. De regering kan een expertencommissie risicovechtsporten oprichten.
De regering bepaalt in dat geval de opdracht, de samenstelling en de werking van die commissie,
alsmede de vergoedingen die uitgekeerd kunnen worden aan de leden ervan.
TITEL IIbis. - Algemeen kader inzake de ethisch verantwoorde sportbeoefening
<Ingevoegd bij DVR 2008-11-21/43, art. 7; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
Art. 23bis. <Ingevoegd bij DVR 2008-11-21/43, art. 7; Inwerkingtreding : 08-
01-2009> De ethisch verantwoorde sportbeoefening is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van
de Vlaamse Gemeenschap en de sportverenigingen.
De Vlaamse Regering en de sportverenigingen streven naar de ontwikkeling van een
109
gecoördineerde strategie voor de ethisch verantwoorde sportbeoefening. Rekening houdend met
de verscheidenheid in de sport, beschouwen de Vlaamse Regering en de sportverenigingen de
ethisch verantwoorde sportbeoefening als een aangelegenheid van gemeenschappelijke zorg en
coördineren zij hun maatregelen op dit gebied.
Jaarlijks of meerjaarlijks stelt de Vlaamse Regering, na breed overleg in de sportsector, een aantal
richtsnoeren op inzake de ethisch verantwoorde sportbeoefening, waarmee de sportverenigingen
in hun beleid rekening houden.
Elke sportvereniging legt, in voorkomend geval via het overkoepelend orgaan, na afloop van de
periode aan de Vlaamse Regering een rapport voor over de belangrijkste maatregelen welke
genomen zijn om haar beleid ten uitvoer te leggen in het licht van de richtsnoeren.
Om de criteria te bepalen voor de subsidiëring van de sport kan rekening gehouden worden met
inspanningen of initiatieven inzake ethisch verantwoorde sportbeoefening.
Art. 24bis. <Ingevoegd bij DVR 2008-11-21/43, art. 8; Inwerkingtreding : 01-
01-2009> De regering neemt maatregelen ter bestrijding van dopingpraktijken in
overeenstemming met de code en de door WADA uitgevaardigde internationale standaarden.
TITEL III. - Maatregelen ter bestrijding van dopingpraktijken.
HOOFDSTUK I. - Algemene principes.
Art. 24. Elke sporter moet zich te allen tijde onthouden van dopingpraktijken als vermeld in
artikel 3 en, voor de toepassing van artikel 3, 5°, 6°, 7° en 8°, moet ook elke begeleider zich te allen
tijde onthouden van dopingpraktijken.
Art. 25. Wegens therapeutische noodzaak kan er toestemming verleend worden tot
rechtmatig gebruik van een verboden stof of een verboden methode.
De regering bepaalt de procedure en de voorwaarden die gelden voor het verlenen of de
erkenning van die toestemming. (De toepasselijke formulieren voor de aanvraag en beslissing voor
het verlenen of de erkenning van die toestemming worden in het Nederlands opgesteld en
voorzien van een Franse en Engelse vertaling.) <DVR 2008-11-21/43, art. 9, 002;
Inwerkingtreding : 01-01-2009>
De regering kan daartoe een commissie van onafhankelijke artsen oprichten of erkennen en de
vergoedingen bepalen die de leden van die commissie ontvangen.
De regering bepaalt in dit geval de opdracht, samenstelling en de werking alsmede, in
voorkomend geval, de erkenningsvoorwaarden.
HOOFDSTUK II. - Dopingcontroles.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
110
Art. 26. § 1. De administratie, het WADA of de sportvereniging kunnen op elk moment
dopingcontroles laten uitvoeren onder de verantwoordelijkheid van erkende controleartsen.
§ 2. De administratie, het WADA of de sportvereniging, kunnen buiten wedstrijdverband
dopingcontroles laten uitvoeren onder de verantwoordelijkheid van erkende controleartsen,
zonder rekening te moeten houden met de voorwaarden, vermeld in artikel 31, 1°, 2° en 3°.
§ 3. De regering bepaalt de voorwaarden van de dopingcontrole en de wijze waarop erkende
controleartsen, erkende controledeskundigen en erkende controlelaboratoria hiervoor worden
aangewezen.
De toepasselijke formulieren voor de oproeping en monsterneming worden in het Nederlands
opgesteld en voorzien van een Franse en Engelse vertaling.
§ 4. De erkende controleartsen kunnen zich bij de uitvoering van een dopingcontrole laten
bijstaan door erkende controledeskundigen.
§ 5. De regering bepaalt de verplichtingen die de sportvereniging en het WADA dienen na te leven
wanneer deze een dopingcontrole willen laten uitvoeren.
Art. 27. De controlearts die de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van een
dopingcontrole is verplicht ervoor te zorgen dat de volgende bepalingen worden nageleefd :
1° voorafgaandelijk aan een dopingcontrole zal de minderjarige ingelicht worden over zijn recht
om zich te laten bijstaan door een ouder, een voogd of door degene die de minderjarige in zijn
bewaring heeft. Dat ontslaat de minderjarige in geen geval van zijn verplichting om zich op de
aangegeven tijd en plaats van de controle aan te bieden;
2° de ouder, voogd of degene die de minderjarige in zijn bewaring heeft, heeft het recht om de
dopingcontrole bij te wonen, behalve als de minderjarige zich verzet tegen de aanwezigheid van de
ouder, voogd of degene die de minderjarige in zijn bewaring heeft;
3° bij afwezigheid van de ouder, voogd of degene die de minderjarige in zijn bewaring heeft, heeft
de minderjarige het recht om de aanwezigheid te vragen van een meerderjarige persoon naar
keuze om zijn belangen te behartigen tijdens de dopingcontrole.
Afdeling II. - Verblijfsgegevens.
Art. 28. § 1. Elke elitesporter die zijn woonplaats heeft binnen de territoriale
bevoegdheidsomschrijving van de Vlaamse Gemeenschap is verplicht aan de administratie
duidelijke en actuele verblijfsgegevens te verstrekken met het oog op het uitvoeren van
dopingcontroles en preventieve gezondheidscontroles.
Met verblijfsgegevens worden de gegevens bedoeld die betrekking hebben op de plaats waar de
sporter zich dagelijks feitelijk bevindt.
Van de elitesporter die niet binnen de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de Vlaamse
Gemeenschap woont, kan de administratie verblijfsgegevens ontvangen van het WADA, een
antidopingorganisatie of een sportvereniging onder wiens bevoegdheid de elitesporter ressorteert.
§ 2. Elke sporter, vermeld in § 1, is verplicht, behoudens overmacht, zich volgens de door hem
aangegeven verblijfsgegevens beschikbaar te houden voor één of meer dopingcontroles en
preventieve gezondheidscontroles.
§ 3. De verblijfsgegevens worden strikt vertrouwelijk behandeld, mogen alleen worden gebruikt
111
om dopingcontroles en preventieve gezondheidscontroles te plannen, te coördineren en uit te
voeren, en kunnen uitsluitend worden doorgegeven aan de door de regering aangewezen
ontvangers.
De regering zal de rechten en verplichtingen van de elitesporters en de voorwaarden voor de
verwerking van gegevens in het kader van de mededeling van verblijfsgegevens, nader preciseren.
§ 4. De verplichtingen, vermeld in dit artikel, gelden vanaf het ogenblik dat de sporter daarvan in
kennis wordt gesteld en tot ontvangst van tegenbericht, telkens op de door de regering bepaalde
wijze.
In geval de sporter zijn onderworpenheid aan de in dit artikel vermelde verplichtingen betwist,
kan hij binnen de veertien dagen volgend op de kennisgeving als vermeld in het vorige lid, beroep
aantekenen bij de disciplinaire commissie, vermeld in artikel 32, op de wijze die door de regering is
bepaald.
De verplichtingen op grond van dit artikel blijven van kracht tijdens een periode van uitsluiting
van de sporter. Het naleven van deze verplichting is een voorwaarde voor het terugkrijgen van het
recht om, na de toepasselijke periode van uitsluiting, opnieuw aan enige wedstrijd deel te nemen.
§ 5. De regering kan de verplichting tot mededeling van verblijfsgegevens beperken tot een
welbepaalde groep van elitesporters, of uitbreiden tot sporters tegen wie het vermoeden is
gerezen dat zij zich schuldig maken aan dopingpraktijken.
In dat geval zijn de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
Afdeling III. - Controleartsen, controledeskundigen en controlelaboratoria.
Art. 29. In het kader van een dopingcontrole worden monsters afgenomen en verwerkt en
laboratoriumanalyses uitgevoerd door erkende controleartsen, erkende controledeskundigen en
erkende controlelaboratoria, volgens de procedure, vermeld in artikel 26.
De regering bepaalt de erkenningsvoorwaarden die aan controleartsen, controledeskundigen en
aan controlelaboratoria gesteld worden.
De regering erkent de controleartsen, de controledeskundigen en de controlelaboratoria.
De regering stelt, in voorkomend geval, de vergoedingen ter zake vast.
De regering kan nadere regels vaststellen voor de erkenning van de resultaten van
monsternemingen en laboratoriumanalyses uitgevoerd in opdracht van andere instanties dan de
administratie.
Afdeling IV. - Bevoegdheden van controleartsen, controledeskundigen en
controlelaboratoria.
Art. 30. § 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie
kunnen de erkende controleartsen en de erkende controledeskundigen, aangewezen volgens de
bepalingen van artikel 26, voor zover de wettelijke bepalingen van hun beroepsuitoefening het
toestaan en met het oog op de uitvoering van een dopingcontrole :
1° alle inlichtingen inwinnen en elk onderzoek instellen die zij voor de controle nodig achten;
2° toezicht uitoefenen over de kledij, de sportuitrusting en de bagage van de sporter en van de
begeleider;
112
3° monsters nemen van het lichaam van de sporter;
4° monsters nemen van de drank, van het voedsel en van stoffen die de sporter of de begeleider
in zijn bezit heeft;
5° de monsters, vermeld in punt 3° en 4°, voor analyse bezorgen aan het erkende
controlelaboratorium;
6° inzage krijgen in en een afschrift nemen van alle documenten die vereist zijn om de in dit
decreet bepaalde opdracht te vervullen.
§ 2. De erkende controleartsen en de erkende controledeskundigen hebben toegang tot alle
lokalen en plaatsen waar sportmanifestaties of voorbereidingen georganiseerd worden. Zij hebben
tevens toegang tot de kleedkamers.
§ 3. Als een erkende controlearts redenen heeft om te geloven in het bestaan van
dopingpraktijken, kan deze, mits voorafgaande vordering van de procureur des Konings en
machtiging van de onderzoeksrechter, binnentreden in de bewoonde lokalen en er alle nuttige
vaststellingen doen. De controlearts, eventueel bijgestaan door een erkende controledeskundige,
kan de bewoonde lokalen slechts onderzoeken tussen 5 en 21 uur en met bijstand van de federale
of lokale politie.
§ 4. De erkende controleartsen en de erkende controledeskundigen kunnen op elk moment bij de
uitoefening van hun opdracht de bijstand van de federale of lokale politie vorderen.
De erkende controlearts en de erkende controledeskundige legitimeren zich desgevraagd aan de
hand van hun legitimatiebewijs.
§ 5. De erkende controleartsen of de erkende controledeskundigen leggen hun bevindingen vast
in een proces-verbaal, volgens de voorwaarden die bepaald zijn door de regering, dat binnen zeven
dagen naar de administratie wordt gezonden. Het proces-verbaal draagt bewijswaarde tot bewijs
van het tegendeel. De administratie stuurt hiervan, binnen veertien dagen na de dopingcontrole,
een voor eensluidend verklaard afschrift aan de procureur des Konings, aan de betrokken sporter,
aan de sportvereniging waartoe hij behoort, en in voorkomend geval, aan het WADA als de
betreffende dopingcontrole werd uitgevoerd op initiatief van die internationale organisatie. Voor
zover het proces-verbaal enkel betrekking heeft op de monsterneming bij de sporter en de
erkende controlearts geen vaststellingen doet ten aanzien van andere personen dan de sporter, is
de administratie niet verplicht een eensluidend verklaard afschrift te bezorgen aan de procureur
des Konings, behalve in de gevallen, vermeld in artikel 3, 6°, 7° en 8°.
§ 6. De regering bepaalt de wijze en de voorwaarden van monsterneming, vermeld in § 1, 3° en 4°,
en de inrichting en de werking van de erkende controlelaboratoria.
§ 7. Als de sporter een wettige reden voor weigering van de monsterneming van bloed aanvoert,
beoordeelt de controlearts het ingeroepen motief. De inhoud van de wettige reden mag door de
controlearts niet worden onthuld als ze door het medisch geheim wordt gedekt.
De controlearts zal de verantwoordelijke arts van de administratie evenwel op de hoogte brengen
van het ingeroepen motief en alle relevante gegevens als die daarom verzoekt.
Afdeling V. - Taken van het WADA en de sportvereniging.
Art. 31. Het WADA en de sportvereniging zijn verplicht :
1° vast te stellen op welke wijze de sporters worden aangewezen die zich moeten onderwerpen
aan de controle, vermeld in punt 2°;
113
2° de administratie, ten minste veertien dagen van tevoren in kennis te stellen, op de wijze die
door de regering is bepaald, van de geplande controles die zij binnen de territoriale
bevoegdheidsomschrijving van de Vlaamse Gemeenschap wensen te organiseren, en van de
namen van de erkende controleartsen en erkende controledeskundigen die de controles zullen
uitvoeren;
3° de administratie, ten minste veertien dagen van tevoren, in kennis te stellen, op de wijze die
door de regering is bepaald, van de erkende controlelaboratoria die de monsters, genomen tijdens
de controle, vermeld in punt 1°, zullen analyseren;
4° binnen tien dagen na de ontvangst van het verslag van de controlelaboratoria over de analyse
van de monsters, vermeld in punt 3°, een afschrift te sturen naar de administratie;
5° de administratie, ten laatste vier dagen nadat de controles, vermeld in artikel 26, § 2, zijn
uitgevoerd, in kennis te stellen, op de wijze door de regering bepaald, van :
a) de controles zelf;
b) de namen van de erkende controleartsen en de erkende controledeskundigen die de controles
hebben uitgevoerd;
c) de erkende controlelaboratoria die de monsters, genomen tijdens de controle, vermeld in
artikel 26, § 2, zullen analyseren;
6° onmiddellijk na elke controle aan de controlearts een afschrift van het proces-verbaal van
monsterneming te bezorgen voor de administratie.
HOOFDSTUK III. - Disciplinaire maatregelen.
Afdeling I. - Disciplinaire organen.
Onderafdeling I. - Disciplinaire commissie.
Art. 32. § 1. Er wordt een disciplinaire commissie voor medisch verantwoorde
sportbeoefening, hierna te noemen disciplinaire commissie, opgericht.
De disciplinaire commissie bestaat uit drie leden, onder wie een voorzitter, die door de regering
worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.
De regering benoemt tevens een plaatsvervangende voorzitter en twee plaatsvervangende leden
voor het geval dat titularissen verhinderd of overbelast zijn.
De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter zijn magistraten (...). Onder de overige
titularissen en plaatsvervangende leden is er telkens één arts en één jurist. <DVR 2008-11-
21/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
De regering kan voor het voorzitterschap of lidmaatschap van de disciplinaire commissie de
onverenigbaarheden en de aanvullende benoemingsvoorwaarden vaststellen.
De regering stelt de werkwijze van de disciplinaire commissie en de vergoedingen van haar leden
vast.
§ 2. De disciplinaire commissie is bevoegd om in de aangelegenheden, vermeld in artikel 36,
disciplinaire maatregelen, vermeld in artikel 47, te nemen ten aanzien van sporters die geen
elitesporters zijn, volgens de procedure, vermeld in artikelen 38, 39, 40 en 41.
114
Onderafdeling II. - Disciplinaire raad.
Art. 33. § 1. Er wordt een disciplinaire raad voor medisch verantwoorde sportbeoefening,
hierna te noemen disciplinaire raad, opgericht.
De disciplinaire raad bestaat uit drie leden, onder wie een voorzitter, die door de regering
benoemd worden voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.
De regering benoemt tevens een plaatsvervangende voorzitter en twee plaatsvervangende leden
voor het geval dat de titularissen verhinderd of overbelast zijn.
De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter zijn magistraten (...). Onder de overige
titularissen en plaatsvervangende leden is er telkens één arts en één jurist. <DVR 2008-11-
21/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
De regering kan voor het voorzitterschap of lidmaatschap van de disciplinaire raad de
onverenigbaarheden en de aanvullende benoemingsvoorwaarden vaststellen.
De regering stelt de werkwijze van de disciplinaire raad en de vergoedingen van haar leden vast.
§ 2. De disciplinaire raad behandelt het hoger beroep dat, volgens de procedure, vermeld in
artikelen 43 en 44, ingesteld wordt tegen de beslissingen van de disciplinaire commissie.
Onderafdeling III. - Disciplinaire organen van de sportverenigingen.
Art. 34. § 1. De sportverenigingen hebben de verantwoordelijkheid en de verplichting om de
disciplinaire procedures betreffende dopingpraktijken gepleegd door de elitesporters die onder
hun verantwoordelijkheid vallen, te organiseren. Sportverenigingen kunnen de disciplinaire
procedures ook gezamenlijk organiseren. De Vlaamse Regering kan hiertoe de nadere regels
bepalen.
Ter uitvoering van het eerste lid leggen ze hun interne tuchtregeling inzake dopingpraktijken ter
erkenning voor aan de regering overeenkomstig de bepalingen van artikel 35.
Enkel de disciplinaire procedures die op grond van het vorige lid door de regering erkend zijn,
komen in aanmerking om te voldoen aan de verplichting, vermeld in het eerste lid.
De sportverenigingen delen elke uitspraak betreffende de bij hen aangesloten sporters, binnen
vijf werkdagen na kennisgeving ervan, mee aan de administratie. Die mededeling beoogt de
overname, de naleving en de controle op de naleving ervan en, in voorkomend geval, de
uitoefening van een recht op hoger beroep.
§ 2. De interne tuchtregeling inzake dopingpraktijken heeft minstens betrekking op elke
elitesporter, die beantwoordt aan één van de volgende voorwaarden :
a) de sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied;
b) de sporter heeft zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten
bij een sportvereniging die wegens haar organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te
behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
c) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is;
d) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied maar is verbonden aan een
115
sportvereniging die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die wegens haar
organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap,
en die, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden, op de hoogte werd gebracht van
zijn kwalificatie als elitesporter op basis van de in artikel 2, 10°, vermelde criteria.
In geval de sporter de in het vorige lid vermelde kwalificatie als elitesporter betwist, kan hij
binnen de veertien dagen volgend op de kennisgeving als vermeld in het vorige lid, beroep
aantekenen bij de disciplinaire commissie, vermeld in artikel 32, op de wijze die door de regering is
bepaald.
(§ 3. De sportverenigingen hebben de verantwoordelijkheid en de verplichting om, in geval van
een ernstig vermoeden van dopingpraktijken gepleegd door begeleiders die lid zijn van de
sportvereniging of waarmee de sportvereniging een contractuele band heeft, hieraan door een
tuchtprocedure of eventuele contractuele maatregelen, verder gevolg te geven. De
sportverenigingen geven kennis aan de administratie van de gevolgde tuchtprocedure en het
gevolg ervan dat zij desgevallend hebben gegeven, indien dit gevolg een sanctie betreft.
Het in het eerste lid vermelde ernstig vermoeden bestaat uit één of meerdere feitelijke
elementen die redelijkerwijze het bestaan van één of meerdere dopingpraktijken aannemelijk
maken.) <DVR 2008-11-21/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art. 35. § 1. De regering zal de interne tuchtregeling inzake dopingpraktijken van de
sportverenigingen erkennen volgens de hiernavolgende voorwaarden.
§ 2. De erkenning kan alleen verleend worden als :
1° de interne tuchtregeling de behandeling van de zaak tot en met de eindbeslissing onderbrengt
bij een deskundig, onafhankelijk en onpartijdig disciplinair orgaan;
2° de disciplinaire maatregelen uitgesproken worden bij gemotiveerde beslissing en in elk geval
vatbaar zijn voor beroep bij het Internationaal Sporttribunaal;
3° de organen die de bevoegdheid hebben disciplinaire maatregelen uit te spreken, per
disciplinair college, samengesteld zijn uit minstens drie personen waarvan de voorzitter magistraat
(...) is, en waarvan minstens één ander lid arts is, en minstens één ander lid jurist, en die op geen
enkele wijze een persoonlijk belang hebben bij de zaak noch betrokken zijn geweest bij het
voorafgaande onderzoek; <DVR 2008-11-21/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-
01-2009>
4° de disciplinaire procedure en maatregelen in de statutaire, reglementaire en contractuele
bepalingen van de sportvereniging de rechten van de verdediging garanderen;
5° de zittingen openbaar zijn, tenzij het bevoegde orgaan, als de openbaarheid gevaar oplevert
voor de openbare orde of de goede zeden, of op gemotiveerd verzoek van de sporter, beslist met
gesloten deuren zitting te houden;
6° degene aan wie een overtreding ten laste wordt gelegd minstens :
a) schriftelijk en persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van de hem ten laste gelegde feiten;
b) het recht heeft om, eventueel in tegenwoordigheid van of vertegenwoordigd door zijn
advocaat, alle stukken van het dossier in te zien;
c) het recht heeft om zich te laten bijstaan door een advocaat of arts van zijn keuze;
d) het recht heeft om, als het disciplinaire orgaan het toestaat, zich te laten vertegenwoordigen
door een advocaat van zijn keuze;
116
e) het recht heeft zich te laten bijstaan door iemand die als vertaler kan optreden, als hij de
Nederlandse taal niet verstaat of niet spreekt;
f) het recht heeft om gehoord te worden, zijn middelen van verdediging voor te dragen en
aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen;
7° de disciplinaire procedure en maatregelen in de statutaire, reglementaire en contractuele
bepalingen van de sportvereniging voorzien in een recht om een zaak aanhangig te maken,
middelen naar voor te brengen, onderzoeksmaatregelen te vorderen en, in voorkomend geval,
beroep aan te tekenen onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de
sporter, voor de volgende personen of instanties :
a) de regering;
b) de bevoegde nationale of internationale sportfederatie;
c) het Wereldantidopingagentschap;
d) het Internationaal Olympisch Comité;
e) het Internationaal Paralympisch Comité;
8° de disciplinaire procedure en maatregelen in de statutaire, reglementaire en contractuele
bepalingen van de sportvereniging de in § 4, tweede lid, vermelde en door de regering
vastgestelde controles toestaan;
9° de disciplinaire procedure en maatregelen in de statutaire, reglementaire en contractuele
bepalingen van de sportvereniging, in voorkomend geval, rekening houden met de bijzondere
kwetsbare positie van de sporter die gepaard kan gaan met zijn jeugdige leeftijd.
§ 3. De erkenning kan bovendien alleen verleend worden als de toepasselijke statutaire,
reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging voorzien in :
1° een tuchtrechtelijk optreden tegenover elitesporters bij dopingpraktijken;
2° disciplinaire maatregelen die in overeenstemming zijn met de bepalingen, vermeld in artikelen
34, 47 en 48 en de Code;
3° de terugbetaling door de in overtreding bevonden sporter van het geheel of een deel van de
kosten van de controles, vermeld in artikel 26, aan degene die de kosten heeft gedragen.
§ 4. De regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor erkenning wordt ingediend en de wijze
waarop de erkenning wordt verleend en kan worden ingetrokken, alsmede de termijn van de
erkenning.
De regering bepaalt de wijze waarop controle wordt uitgeoefend op de krachtens dit artikel
erkende tuchtregelingen.
De erkenning kan alleen verleend worden aan sportverenigingen met rechtspersoonlijkheid.
De erkenning kan verleend worden aan meerdere sportverenigingen gezamenlijk.
§ 5. De regering kan aanvullende erkenningsvoorwaarden bepalen.
§ 6. De regering kan de sportverenigingen wiens tuchtregelingen voldoen aan de hierboven
gestelde voorwaarden en op die basis zijn erkend, subsidiëren. De regering kan de nadere
voorwaarden en procedure bepalen voor de aanvraag en toekenning van de subsidies.
Afdeling II. - Procedure.
Onderafdeling I. - Disciplinaire commissie.
117
Art. 36. De disciplinaire commissie, vermeld in artikel 32, neemt kennis van :
1° de overtreding inzake dopingpraktijken door de sporter die geen elitesporter is als vermeld in
artikel 34, § 2, begaan binnen het Nederlandse taalgebied of, voor het tweetalige gebied Brussel-
Hoofdstad, binnen het kader van een sportvereniging die gevestigd is (in het Nederlandse
taalgebied of) in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die, wegens haar organisatie, moet
worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, als daarbij voldaan is
aan één van de volgende voorwaarden : <DVR 2008-11-21/43, art. 12, 002;
Inwerkingtreding : 01-01-2009>
a) de sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied;
b) de sporter heeft zijn woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten
bij een sportvereniging die wegens haar organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te
behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
c) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is;
d) de sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die wegens haar
organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
2° de overtreding inzake dopingpraktijken door de sporter die geen elitesporter is als vermeld in
artikel 34, § 2, begaan buiten het Nederlandse taalgebied of, voor het tweetalige gebied Brussel-
Hoofdstad, buiten het kader van een sportvereniging die gevestigd is (in het Nederlandse
taalgebied of) in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die, wegens haar organisatie, moet
worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, als daarbij voldaan is
aan al de volgende voorwaarden : <DVR 2008-11-21/43, art. 12, 002;
Inwerkingtreding : 01-01-2009>
a) de sporter is aangesloten bij een sportvereniging die gevestigd is in het Nederlandse taalgebied
of bij een sportvereniging die gevestigd is in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die,
wegens haar organisatie, moet worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse
Gemeenschap;
b) de disciplinaire bestraffing van de sporter wordt ingevolge de wetgeving ter plaatse of
ingevolge de in concreto van toepassing zijnde reglementering van een plaatselijke, nationale of
internationale sportvereniging toevertrouwd aan de sportvereniging, vermeld in a) (of de
disciplinaire commissie, vermeld in artikel 32); <DVR 2008-11-21/43, art. 12, 002;
Inwerkingtreding : 01-01-2009>
c) de stukken die verband houden met de overtreding werden door een sportvereniging als
vermeld in a), of een andere bevoegde instantie, bezorgd aan de administratie;
3° de aangelegenheden als vermeld in artikel 28, § 4;
4° de aangelegenheden als vermeld in artikel 34, § 2;
5° de aangelegenheden als vermeld in artikel 47, § 5, derde lid.
Art. 37. De administratie stuurt, op de wijze die door de regering is bepaald, alle stukken die
verband houden met de overtredingen, vermeld in artikel 36, naar de voorzitter van de
disciplinaire commissie.
118
Art. 38. § 1. Als de voorzitter van de disciplinaire commissie van oordeel is dat, op basis van
eenduidige stukken in het hem bezorgde dossier, er geen sprake is van een dopingpraktijk, kan hij
de zaak voorleggen in besloten vergadering aan de disciplinaire commissie met het oog op
seponering. De seponering kan alleen uitgesproken worden door de disciplinaire commissie met
eenparigheid van stemmen. Een afschrift van de beslissing tot seponering wordt per aangetekende
brief toegestuurd aan de sporter en, in voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen
die verantwoordelijk zijn voor de minderjarige sporter.
Behalve bij seponering, als vermeld in het eerste lid, stelt de voorzitter de zaak vast op een zitting
van de disciplinaire commissie, binnen de termijnen die bepaald zijn door de regering.
§ 2. De sporter wordt ten minste veertien dagen voor de zitting per aangetekende brief
opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het uur die door de voorzitter worden
bepaald.
Als de sporter minderjarig, maar ten minste vijftien jaar oud is, wordt hij samen met zijn ouders,
voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, ten minste veertien dagen
voor de zitting per aangetekende brief opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het
uur die door de voorzitter worden bepaald.
Als de minderjarige sporter geen vijftien jaar oud is, worden enkel de ouders, voogden of
degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, ten minste veertien dagen vóór de
zitting per aangetekende brief opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het uur die
door de voorzitter worden bepaald.
De minderjarige sporter die geen vijftien jaar oud is, wordt in kennis gesteld van de zitting en
heeft het recht gehoord te worden op eigen verzoek.
§ 3. De oproepingsbrief vermeldt de overtredingen waarvoor de sporter zich moet
verantwoorden en de plaats waar de sporter, zijn advocaat of zijn arts en in voorkomend geval, zijn
ouders, voogden of degenen die verantwoordelijk zijn voor de minderjarige sporter, het dossier
kunnen inzien en er een afschrift van kunnen nemen.
Art. 39. § 1. De zittingen van de disciplinaire commissie zijn openbaar, tenzij de
openbaarheid een gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden. Op verzoek van de
sporter, en als de sporter minderjarig is, op verzoek van zijn ouders, voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, kan de disciplinaire commissie beslissen de zitting
achter gesloten deuren te laten verlopen.
§ 2. De behandeling verloopt op tegenspraak. Als de sporter en, in voorkomend geval, zijn ouders,
voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, niet verschijnen op de dag
en het uur, bepaald in de oproepingsbrief, wordt de zaak bij verstek behandeld.
§ 3. De sporter, en in voorkomend geval, zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige
onder hun bewaring hebben, hebben het recht :
1° zich te laten bijstaan door een advocaat of arts van hun keuze;
2° als de disciplinaire commissie het toestaat, zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat
van hun keuze;
3° zich te laten bijstaan door iemand die als vertaler kan optreden, als de sporter de Nederlandse
taal niet verstaat of niet spreekt.
§ 4. De behandeling verloopt als volgt :
1° de voorzitter zet de zaak uiteen;
119
2° de sporter en als de sporter minderjarig is, zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige
onder hun bewaring hebben overeenkomstig artikel 38, worden gehoord en hebben het recht
aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen, onder meer het horen van getuigen en
deskundigen;
3° de vertegenwoordiger van de regering, wordt op zijn verzoek gehoord en heeft het recht
aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen, onder meer het horen van getuigen en
deskundigen;
4° de disciplinaire commissie beveelt, als daartoe grond bestaat, een aanvullend onderzoek of het
horen van getuigen of deskundigen;
5° de sporter en, in voorkomend geval, zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige
onder hun bewaring hebben, dragen de middelen van verdediging voor;
6° de vertegenwoordiger van de regering heeft het recht om op de middelen van verdediging te
antwoorden;
7° de sporter en als de sporter minderjarig is, zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige
onder hun bewaring hebben overeenkomstig artikel 38, hebben het recht hierop weder antwoord
te bieden en behouden het laatste woord;
8° de voorzitter verklaart de debatten gesloten.
Art. 40. § 1. De beraadslaging is geheim. De beslissing wordt genomen bij meerderheid van
stemmen van de leden van de disciplinaire commissie.
§ 2. De beslissing moet met redenen zijn omkleed. Ze wordt uitgesproken door de voorzitter,
hetzij onmiddellijk, hetzij binnen veertien dagen die volgen op de zitting waarop de debatten
gesloten zijn verklaard. Een afschrift van de beslissing wordt binnen zeven dagen per
aangetekende brief aan de sporter en, in voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of
degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, toegestuurd, alsook aan de
administratie.
§ 3. Als de beslissing bij verstek wordt genomen, wordt ze binnen zeven dagen per aangetekende
brief aan de sporter en, in voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, meegedeeld.
Art. 41. § 1. Tegen een beslissing die bij verstek is genomen, kunnen de sporter of, in
voorkomend geval, zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring
hebben, verzet aantekenen per aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van de disciplinaire
commissie.
Om ontvankelijk te zijn, moet het verzet worden aangetekend binnen veertien dagen na de dag
van de verzending van de aangetekende brief, vermeld in artikel 40, § 3.
§ 2. De voorzitter stelt de zaak opnieuw vast op de eerstkomende zitting van de disciplinaire
commissie, die gehouden moet worden binnen een maand nadat het verzet hem is meegedeeld.
§ 3. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd als de sporter en, in voorkomend geval, zijn
ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, die verzet hebben
aangetekend, niet verschijnen in persoon of via hun advocaat.
In dat geval kan tegen de beslissing, op het verzet gewezen, alleen hoger beroep worden
aangetekend.
120
Onderafdeling II. - Disciplinaire raad.
Art. 42. De disciplinaire raad, vermeld in artikel 33, neemt kennis van het hoger beroep dat
door de sporter of, in voorkomend geval, door zijn ouders, voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, of door de regering, de bevoegde nationale of
internationale sportfederatie, het Wereldantidopingagentschap, het Internationaal Olympisch
Comité en het Internationaal Paralympisch Comité, kan worden ingesteld tegen de beslissingen die
krachtens artikelen 40 en 41 door de disciplinaire commissie zijn genomen.
Art. 43. Het hoger beroep wordt ingesteld met een aangetekende brief aan de voorzitter van
de disciplinaire raad.
Om ontvankelijk te zijn moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de dag
van de uitspraak van de beslissing van de disciplinaire commissie of, als de beslissing bij verstek is
genomen, binnen veertien dagen na de dag van de verzending van de aangetekende brief, vermeld
in artikel 40, § 3.
In geval het beroep werd ingesteld door de sporter, heeft de regering het recht om in de
procedure tussen te komen en alle middelen voor te dragen die zij nuttig acht met het oog op de
behandeling van het beroep.
In geval het beroep werd ingesteld door de regering, heeft de sporter wiens zaak het betreft, het
recht om in de procedure tussen te komen en alle middelen voor te dragen die hij nuttig acht met
het oog op de behandeling van het beroep.
Art. 44. § 1. De voorzitter stelt de zaak vast op een zitting van de disciplinaire raad die
gehouden moet worden binnen een termijn van dertig dagen na de dag dat het hoger beroep hem
is meegedeeld.
§ 2. De bepalingen van artikelen 38, § 2 en § 3, 39, 40 en 41, § 1, § 2 en § 3, eerste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing op de procedure in hoger beroep.
Onderafdeling III. - Bijzondere bepalingen.
Art. 45. Voor wat betreft de aangelegenheden vermeld in artikel 36, 1°, 2° en 5°, wordt de
tenuitvoerlegging van de beslissingen van de disciplinaire organen vermeld in artikelen 32 en 33
opgeschort gedurende :
1° de termijnen om verzet aan te tekenen, vermeld in artikel 41, § 1, of de termijnen om hoger
beroep in te stellen, vermeld in artikel 43;
2° de procedure van verzet en hoger beroep.
Voor wat betreft de aangelegenheden vermeld in artikel 36, 3° en 4°, wordt de in het vorige lid
vermelde tenuitvoerlegging slechts opgeschort indien de daarin vermelde disciplinaire organen dit
bevelen.
Onderafdeling IV. - Verjaring.
121
Art. 46. Er kan alleen een disciplinaire procedure worden ingesteld tegen een sporter
wegens dopingpraktijken, als die wordt ingesteld binnen acht jaar na het moment dat de
overtreding is gepleegd.
Afdeling III. - Disciplinaire sancties.
Art. 47. § 1. In geval van de overtredingen, vermeld in artikel 36, 1° en 2°, zal de disciplinaire
commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep :
1° de uitsluiting van de sporter uitspreken overeenkomstig de bepalingen van artikel 48, die
inhoudt dat aan de sporter een verbod wordt opgelegd om aan enige (sportmanifestatie) deel te
nemen als sporter alsook in eender welke andere hoedanigheid; <DVR 2008-11-
21/43, art. 5, §2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
2° overeenkomstig de bepalingen van artikel 48, een waarschuwing of berisping uitspreken.
In geval van de overtredingen, vermeld in artikel 36, 1° en 2°, kan de disciplinaire commissie of de
disciplinaire raad in hoger beroep bijkomend beslissen :
1° aan de meerderjarige sporter een administratieve geldboete op te leggen;
2° welk gedeelte van de kosten voor de controles, vermeld in artikel 26, en welk deel van de
kosten, verbonden aan de procedure, vermeld in artikelen 38 en 44, ten laste van de sporter
worden gelegd.
Het bedrag van de eventuele opgelegde administratieve geldboete wordt door de disciplinaire
commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep soeverein bepaald, rekening houdend met de
ernst van de feiten. Het kan evenwel niet meer bedragen dan 25.000 euro.
De disciplinaire raad legt, eventueel bijkomend, aan de meerderjarige sporter een administratieve
geldboete op van 100 tot 1.000 euro als hij oordeelt dat het bij hem ingestelde hoger beroep
tergend en roekeloos is.
Als de sporter wordt vrijgesproken door de disciplinaire commissie of de disciplinaire raad
ingevolge het negatieve resultaat van de tweede analyse, leggen de disciplinaire commissie en de
disciplinaire raad de analysekosten van de tweede analyse ten laste van de instantie die de
dopingcontrole heeft bevolen.
§ 2. Geen enkele van de sancties, vermeld in § 1, sluit de sportbeoefening voor louter recreatieve
doeleinden van de sporter uit.
§ 3. De voorzitter van de disciplinaire commissie, of van de disciplinaire raad in hoger beroep,
noteert de aanvangsdatum en de einddatum van de uitsluiting in de disciplinaire uitspraak.
§ 4. De regering deelt de aan de sporter opgelegde sanctie van uitsluiting, na het definitief
worden ervan, mee aan de internationale sportvereniging waartoe de sporter behoort. Die
mededeling beoogt de internationale overname van de in voorkomend geval uitgesproken
disciplinaire uitsluiting door de internationale sportvereniging.
§ 5. Ambtenaren die daartoe opdracht hebben van de regering, zien toe op de tenuitvoerlegging
van de disciplinaire maatregelen, opgelegd door de disciplinaire commissie of de disciplinaire raad
of door de disciplinaire organen van de sportvereniging waarvan de interne tuchtregeling door de
regering werd erkend en die de bevoegdheid hebben disciplinaire maatregelen uit te spreken, op
de wijze die door de regering is bepaald.
De disciplinaire uitsluitingen van sporters worden voor de duur van de uitsluiting bekendgemaakt
122
via de door de regering opgerichte en beveiligde communicatiekanalen, met het oog op het doen
naleven van deze uitsluiting en het houden van toezicht daarop. Die bekendmaking omvat de
voornaam, achternaam en geboortedatum van de sporter, het begin en het einde van de periode
van uitsluiting en de sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld.
Als de ambtenaar, vermeld in het eerste lid, vaststelt dat de sporter het opgelegde verbod om
voor een bepaalde termijn aan een wedstrijd deel te nemen, niet naleeft, wordt dit ter kennis
gebracht van de voorzitter van de disciplinaire commissie. De disciplinaire commissie of de
disciplinaire raad in hoger beroep kan dan beslissen dat de termijnen van het eerder opgelegde
verbod worden verlengd tot maximaal het dubbele en kan, bijkomend, een administratieve
geldboete opleggen. Bovendien beslissen de disciplinaire commissie en de disciplinaire raad in
hoger beroep welk gedeelte van de kosten, verbonden aan de procedure voor de disciplinaire
commissie en de disciplinaire raad, ten laste van de sporter wordt gelegd.
Als het gaat om een elitesporter, stelt de bevoegde ambtenaar de voorzitter van het disciplinaire
orgaan dat de uitsluiting heeft opgelegd, op de hoogte.
Artikel 38 tot en met 45 zijn van overeenkomstige toepassing op de in het vorige lid bedoelde
procedures.
§ 6. De disciplinaire procedure houdt, in voorkomend geval, rekening met de bijzondere
kwetsbare positie van de sporter die gepaard kan gaan met zijn jeugdige leeftijd.
Art. 48. Voor wat betreft de uitsluiting van de sporter, vermeld in artikel 47, § 1, 1°, wordt de
toepasselijke periode door de regering vastgesteld overeenkomstig de beginselen van de Code.
De regering bepaalt tevens, overeenkomstig de beginselen van de Code, de gevallen waarin een
waarschuwing of een berisping, vermeld in artikel 47, § 1, 2°, kan worden uitgesproken.
TITEL IV. - Handhaving.
HOOFDSTUK I. - Toezicht op controles.
Art. 49. § 1. Ambtenaren die daartoe de opdracht hebben gekregen van de regering kunnen
op elk moment toezicht uitoefenen op de uitvoering van de controles, vermeld in artikelen 17 en
26.
§ 2. De ambtenaren,vermeld in § 1, stellen hun bevindingen vast in een verslag, volgens de
voorwaarden bepaald door de regering, dat binnen de zeven dagen naar de regering wordt
gezonden. Dit verslag wordt toegevoegd aan het dossier, vermeld in artikel 38, § 3.
§ 3. Met het oog op de voortgangscontrole van de individuele dossiers en met het oog op het
aanmaken van statistische gegevens kunnen persoonsgegevens die aan de regering of haar
administratie worden verstrekt of die zij bekomen in het kader van de wetgeving en
reglementering inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, door de administratie worden
geregistreerd en bijgehouden in een databank.
De regering kan bepalen hoelang de gegevens, vermeld in het eerste lid, worden bijgehouden.
Hierbij houdt de regering rekening met de doelstelling van de databank. De regering voorziet in de
nodige veiligheidsmaatregelen bij het beheer van de databank.
123
HOOFDSTUK II. - Sancties ten aanzien van sportverenigingen.
Art. 50. § 1. Als een sportvereniging een of meer bepalingen van dit decreet niet naleeft, en
nadat de sportvereniging is gehoord op de door de regering bepaalde wijze, kan de regering (,
behoudens indien het gaat om de niet-naleving van de bepalingen van artikel 23bis,) een of meer
van de volgende maatregelen opleggen : <DVR 2008-11-21/43, art. 13, 002;
Inwerkingtreding : 08-01-2009>
1° een aanmaning om zich aan de bepalingen van dit decreet te conformeren, naargelang het
geval, binnen een termijn van acht dagen tot zes maanden;
2° de betaling van een administratieve geldboete van 100 tot 10.000 euro;
3° de verplichte terugbetaling van alle kosten van dopingcontroles, preventieve
gezondheidscontroles en sportmedische keuringen die ten behoeve van de sportvereniging, haar
leden en de door haar georganiseerde sportmanifestaties door de regering werden gemaakt
tijdens de afgelopen twee kalenderjaren;
4° het verbod voor de sportvereniging om gedurende een termijn van minstens veertien dagen en
hoogstens twaalf maanden sportmanifestaties te organiseren, de deelname eraan mogelijk te
maken, of hiervoor als leidende instantie op te treden, binnen het geheel of een gedeelte van de
Vlaamse Gemeenschap.
§ 2. Alle overheden zijn verplicht aan de sportvereniging, vermeld in § 1, 4°, elke vergunning tot
het houden van sportmanifestaties te weigeren of in te trekken.
HOOFDSTUK III. - Strafbepalingen.
Art. 51. De volgende personen worden gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf
jaar en met een geldboete van 200 tot 2.000 euro of met een van die straffen alleen :
1° diegene die zich schuldig maakt aan het niet-naleven of doen naleven van de voorwaarden
inzake leeftijdsgrenzen en opleiding, vermeld in artikel 15;
2° diegene die zich schuldig maakt aan het niet-naleven of doen naleven van de voorwaarden
inzake sportmedische keuring, vermeld in artikel 16;
3° diegene die zich schuldig maakt aan een dopingpraktijk, als vermeld in artikel 3, 1°, 2°, 3°, 4°,
5°, 6°;
4° diegene die zich schuldig maakt aan een dopingpraktijk, als vermeld in artikel 3, 7° en 8°;
5° diegene die zich schuldig maakt aan het niet-naleven of doen naleven van de voorwaarden
inzake preventieve gezondheidscontrole, vermeld in artikel 17;
6° diegene die zich schuldig maakt aan het niet-naleven of doen naleven van de voorwaarden
inzake risicovechtsporten, vermeld in artikel 18, of die risicovechtsporten organiseert die verboden
werden overeenkomstig artikel 18;
7° diegene die zich schuldig maakt aan het niet-naleven of doen naleven van het aan de sporter
opgelegde verbod om voor een bepaalde termijn aan enige wedstrijd deel te nemen.
Art. 52. Als de strafbaar gestelde feiten, vermeld in artikel 51, 3°, gepleegd worden door
sporters ter gelegenheid van hun voorbereiding op of hun deelname aan een sportmanifestatie,
124
geven ze alleen aanleiding tot disciplinaire maatregelen.
Iedere andere persoon die deelneemt aan die strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft alsof de
bepaling in het vorige lid niet bestond.
TITEL V. - Budgettaire bepalingen.
Art. 53. § 1. De regering kan, onder de voorwaarden die zij bepaalt, maatregelen nemen die
ertoe strekken om :
a) fondsen te voorzien om een testprogramma voor alle sporten te ondersteunen of
sportverenigingen en antidopingorganisaties bij te staan om dopingcontroles te financieren, hetzij
door directe subsidies of beurzen, of door de erkenning van de kosten van dergelijke controles bij
het vaststellen van de algemene subsidies of beurzen die toegekend zullen worden aan die
organisaties;
b) fondsen te voorzien ter financiering of ondersteuning van het WADA en aan het "Fonds voor de
Uitbanning van het Dopinggebruik in de Sport" zoals bedoeld in artikel 17 van de Internationale
Conventie tegen het dopinggebruik in de Sport, opgemaakt te Parijs op 19 oktober 2005 in het
kader van de UNESCO;
c) fondsen te voorzien ter ondersteuning of financiering van het wetenschappelijk onderzoek in
verband met de medische verantwoorde sportbeoefening en het dopinggebruik;
d) stappen te ondernemen om sportgerelateerde financiële steun aan individuele sporters of
begeleiders van sporters die geschorst zijn als gevolg van een overtreding van een antidopingregel,
te onthouden tijdens de duur van hun schorsing;
e) bepaalde of alle financiële of andere sportgerelateerde steun te onthouden aan iedere
sportvereniging of antidopingorganisatie die niet in overeenstemming is met de Code of de van
toepassing zijnde antidopingregels die goedgekeurd zijn conform de Code.
§ 2. Er wordt een begrotingsfonds ter bevordering van de medisch verantwoorde sportbeoefening
opgericht.
Het fonds bedoeld in het eerste lid wordt gespijsd met de opbrengsten van de administratieve
geldboetes en de terugbetaling van kosten als vermeld in de artikelen 47 en 50. Op het krediet van
het betreffende fonds kunnen enkel aangerekend worden uitgaven betreffende het beleid ter
bevordering van de medisch verantwoorde sportbeoefening zoals het dekken van kosten voor de
werking van de administratie, het organiseren van dopingcontroles, het voeren van informationele
en promotionele acties, het ondersteunen van wetenschappelijk onderzoek.
TITEL VI. - Slotbepalingen.
Art. 54. Het decreet van 27 maart 1991 inzake de medisch verantwoorde sportbeoefening,
gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996 en 19 maart 2004, wordt opgeheven.
Art. 55. De besluiten, genomen ter uitvoering van de wet, vermeld in artikel 54, blijven van
kracht totdat ze door de regering worden opgeheven.
125
Art. 56. De regering bepaalt de maatregelen die nodig zijn om de overgang van het decreet,
vermeld in artikel 54, naar dit decreet op een coherente manier te laten verlopen. De regering zal
daarbij zorg dragen voor de niet-retroactieve toepassing van de tuchtsancties die gelden onder dit
decreet.
Art. 57. De regering stelt de data vast waarop de onderscheiden bepalingen van dit decreet in
werking treden.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 13 juli 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
K. PEETERS
De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
B. ANCIAUX.