Beestachtig
goede verhalen
Drie korte Urban Fantasy-verhalen van
Ilona Andrews,
Patricia Briggs
en Sharon Hallmanns
… inclusief alvast een sneak preview van Witte kaarten,
het vijfde boek over de Anderen van Anne Bishop!
De Fontein
Ilona Andrews – Rozengeur en manezwijn
Oorspronkelijke titel Of Swine and Roses
Vertaald en uitgegeven met toestemming van Ilona Andrews, in samenwerking met
het Nancy Yost Literary Agency.
Copyright © 2009 Ilona Andrews
Copyright © 2017 voor deze e-bookuitgave: Uitgeverij De Fontein, Utrecht
Vertaling Lia Belt
Patricia Briggs – Davids ster
Oorspronkelijke titel The Star of David
Vertaald en uitgegeven met toestemming van Hurog, Inc, in samenwerking met
Lennart Sane Agency AB
Copyright © 2008 by Hurog, Inc
Copyright © 2017 voor deze e-bookuitgave: Uitgeverij De Fontein, Utrecht
Vertaling Willeke Lempens
Sharon Hallmanns – De doos van Pandora
Copyright © 2016 Sharon Hallmanns
Copyright © 2017 voor deze e-bookuitgave: Uitgeverij De Fontein, Utrecht
Anne Bishop – Leesfragment Witte kaarten
Oorspronkelijke titel Etched in Bone
Oorspronkelijke uitgever ROC, an imprint of New American Library, a division of
Penguin Group (USA) LLC
Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met Lennart Sane Agency AB
Copyright © 2017 Anne Bishop
Copyright © 2017 voor deze e-bookuitgave: Uitgeverij De Fontein, Utrecht
Vertaling Valérie Janssen
ISBN 9789026143533
ISBN e-book 9789026143540
Over Ilona Andrews
Ilona Andrews is het pseudoniem van schrijversechtpaar
Ilona en Gordon. Ze wonen met hun kinderen, honden en
paarden in Texas. Hun boeken Op de grens en Tussen twee
vuren spelen zich af in De Grens, de dunne reep land die de
scheidslijn vormt tussen onze wereld en zijn magische te-
genhanger.
‘Rozengeur en manezwijn’ is een kort verhaal over een
varken, een meisje, wat magie en de meest verschrikkelijke
eerste date ooit.
3
Rozengeur en manezwijn
Alena haalde diep adem. ‘Ik ga niet met Chad Thurman uit.’
Er viel een oorverdovende stilte in de eetkamer. Haar
moeder kreeg een peinzende uitdrukking op haar gezicht.
Ongetwijfeld was ze al overtuigende, logische en gewichtige
argumenten ten gunste van de date aan het bedenken. Voor
Alena’s moeder was een ‘nee’ gewoon een ‘ja’ dat wel zou
komen als je maar even naar haar luisterde.
Tante Ksenia, die naast haar moeder zat, keek haar vol
afgrijzen aan. Dat was geen verrassing. Bij tante Ksenia
draaide alles om plicht aan de familie. Vanuit die hoek viel
geen steun te verwachten.
Staand achter Ksenia’s stoel keek neef Boris naar het
gezicht van zijn moeder, en vervolgens paste hij zijn eigen
gezichtsuitdrukking aan tot een masker van neerbuigende
afkeuring. Als hij het ooit voor elkaar kreeg om zelf na te
denken, zou hij waarschijnlijk spontaan buiten westen
raken.
Alena keek over de tafel. Haar oudere zus Liz leek
verontrust; ze beet op haar onderlip. Haar man Vik vond
de situatie kennelijk nogal komisch, want zijn mondhoeken
kropen omhoog in een half onbewuste glimlach. Alena
zette zich mentaal schrap en keek naar haar vader, die tegen
de muur geleund stond. Alexander Koronovs ogen gaven
heel duidelijk aan dat hij niet blij was. Het was alsof ze
recht in een storm staarde.
‘Je...’ begon Ksenia.
4
Maar haar moeder stak een hand op. ‘Waarom niet?’
vroeg ze rustig.
Alena wist precies wat er nu zou komen: al haar pro-
testen zouden worden ontmanteld als een oude klok die
radertje voor radertje uit elkaar werd gehaald. Maar ze had
geen keus. Ze moest in elk geval probéren zich hiertegen te
verzetten. ‘Ik mag hem niet.’
Haar moeder stond op, haalde een soepbord uit de kast,
vulde het met water en zette het op tafel. Ze legde haar
vingertop op het wateroppervlak en prevelde één scherp
woord. Het water stroomde omhoog en vormde zich om
tot een beeltenis van Chad in al zijn glorie. ‘Kun je wat
specifieker zijn?’ vroeg ze. ‘Wat staat je precies niet aan
hem aan?’
Terwijl Alena naar hem keek, moest ze toegeven dat er
uiterlijk niets mis was met Chad. Er was zelfs een heleboel
goed aan hem. Hij was lang en fraai gebouwd, en zijn
schouders waren breed en gespierd. Hij zag er sterk en
solide uit. Capabel. Zijn rode haar was heel kort geknipt, en
op de een of andere manier had hij niet de overgevoelige
huid die de meeste rossige mensen wel hadden. Op
zichzelf, zonder uitdrukking, zou je zijn gezicht zelfs knap
kunnen noemen. Maar Chad had iets, iets in zijn ogen en de
koppige stand van zijn kin, wat ‘rotzak’ uitstraalde, en het
was luider dan woorden.
De stad, en dan vooral het Oude Centrum, was al sinds
jaar en dag in territoria van de prominente magische
families verdeeld. Het was gebruikelijk dat de zonen van
5
plaatselijke families samenschoolden om hun gezamenlijke
buurt tegen buitenstaanders te verdedigen voordat ze zich
met een eigen carrière gingen bezighouden. De meeste
jongens deden daaraan mee. Het was een soort overgangs-
rite, maar Chad nam het echt serieus.
‘Hij is...’ Alena zweeg. Chad was niet dom. Integendeel,
hij was soms behoorlijk sluw. Vorige week nog hadden hij
en zijn maten een ongelukkige jongen van een rivali-
serende familie op hun territorium gesnapt. Ze hadden die
knul in elkaar kunnen slaan en het daarbij kunnen laten,
maar nee, Chad had zijn lievelingsknechtje Marky een paar
hondsdolle mormels laten oproepen, en die hadden de
jongen het uitgebrande pakhuis aan River Street in gejaagd.
Hij had niet genoeg magie gehad om door Marky’s illusie
heen te kijken, maar hij had in zijn paniek wel mentaal
contact gelegd met zijn familie, schreeuwend dat hij werd
aangevallen door een roedel wilde beesten. Chad en zijn
trawanten waren voor de deur blijven zitten totdat de vrien-
den van die jongen aankwamen om hem te redden, en toen
beweerden ze dat die het grondgebied van de Thurmans
waren binnengedrongen. De rivaliserende familie had een
boete moeten betalen.
Chad was niet dom en hij zou zich best goed redden in
het leven. Hij had alleen geen enkele belangstelling voor
wat Alena te zeggen had, en zij had geen belangstelling
voor wat hij te doen had.
‘Hij is wreed en gevaarlijk,’ zei ze uiteindelijk.
6
‘Je bent een Koronov,’ zei haar vader. ‘De Thurmans
respecteren ons. Hij zal je met geen vinger aanraken zonder
jouw toestemming. En als hij dat wel doet, heb jij míjn
toestemming om te doen wat nodig is.’
Geen toestemming hebben zou haar niet bepaald
tegenhouden, maar het leek haar niet zo slim om dat nu
hardop te zeggen.
‘Jullie zijn samen opgegroeid,’ voerde haar moeder aan.
‘Dat is nu juist het probleem! Jullie willen dat ik uitga
met een jongen die ik al ken sinds hij zeven was en ik vier.
Ik heb hem zijn snot zien afvegen aan het haar van een
klein kind. Toen ik vijf was, maakte hij mijn slee kapot door
ermee van de stenen trap in Butcher Street te gaan, en toen
heb ik hem ermee op zijn kop geslagen.’
‘Dus je wilt niet met hem uit omdat hij twaalf jaar ge-
leden je slee kapot heeft gemaakt?’ vroeg haar moeder lang-
zaam.
Alena ontspande haar kaakspieren. ‘Nee, mam, ik wil
niet met hem uit omdat hij tuig is. Net als de rest van zijn
familie. Waar moeten we het in vredesnaam met elkaar over
hebben? Hij heeft amper de middelbare school afgemaakt.
We hebben niets met elkaar gemeen!’
‘Jullie zijn allebei jong en aantrekkelijk,’ antwoordde haar
moeder.
Alena deinsde achteruit. ‘Wil je soms dat ik me
prostitueer?’
De wenkbrauwen van haar moeder kropen omhoog. ‘Je
hoeft niet zo melodramatisch te doen. Hij is een knappe
7
jongen.’ Ze knikte naar de waterige beeltenis. ‘Het is alleen
maar natuurlijk dat er een zekere aantrekkingskracht tussen
jullie bestaat. Eigenlijk denk ik dat je voor de vorm protes-
teert.’
Alena verslikte zich bijna. ‘Aantrekkingskracht? Hoezo?
Mam, hij loopt rond met boksbeugels in allebei zijn
broekzakken!’
‘Je gaat,’ zei haar vader.
Haar moeder wierp hem een waarschuwende blik toe.
‘Weet je nog dat we het afgelopen maandag hadden over
het kopen van een auto? Dat jij vond dat het tijd werd dat
we je als een volwassene behandelden?’
Alena aarzelde. Deze plotselinge wending bracht haar
van haar stuk. ‘Ja?’
Haar moeder glimlachte. ‘Weet je wat het verschil is
tussen volwassenen en kinderen? Zelfdiscipline. We wíllen
niet naar ons werk, we wíllen geen klusjes doen en we
wíllen geen onaangename beslissingen nemen, maar we
doen het toch, omdat we ons bewust zijn van de gevolgen
als we het niet doen. Aangezien je zeventien bent, zal ik je
als een volwassene behandelen en er geen doekjes om
winden. Onze familie is nooit rijk geweest, zoals je weet,
maar je grootvader was een zeer gerespecteerd man. Veel
families zijn hem gunsten schuldig. Hij had een zekere
invloed. Toen hij overleed, is een deel van die invloed ook
overleden.’
Dat wist Alena al. In hun buurt waren bruiloften en be-
grafenissen voor de volwassenen gelegenheden om bij el-
8
kaar te komen en zaken te bespreken. Ze zaten urenlang
om de tafel, nipten van drankjes en schreven contracten en
formules op servetten tot lang nadat de maaltijd afgelopen
was. Toen opa overleed, kwamen er bijna driehonderd
mensen naar zijn uitvaart. De meesten bleven niet lang. Ze
betuigden hun respect, zeiden een paar woorden tegen haar
ouders en haastten zich de deur weer uit. Het verlies aan
invloed voor hun familie was zo duidelijk dat zelfs Alena
het had opgemerkt.
Haar moeder ging door. ‘Je vader was de adviseur van je
opa. Daarom heeft de familie zo veel in zijn onderwijs
geïnvesteerd. Het was nooit de bedoeling dat hij je opa zou
opvolgen. Die rol was weggelegd voor oom Rufus, maar
helaas overleed hij ook.’
Haar moeder keek even verontschuldigend naar tante
Ksenia voordat ze verderging. ‘De andere families in de
buurt zijn zich hiervan bewust. Ze azen op onze zakelijke
belangen, vooral op onze investeringen in watercom-
municatie. Om niet failliet te gaan, hebben we een grote
geldlening nodig om de kosten van je opa’s begrafenis te
dekken en een paar kleinere schulden af te lossen, waarna
we weer sterk en financieel zeker zullen lijken. Al onze
zakelijke bankrekeningen lopen bij de SunShine Bank. Weet
je wie het meerderheidsbelang bij die bank heeft?’
Alena schudde haar hoofd.
Haar moeder ging genadeloos door. ‘De Thurmans. Je
kunt dus uitgaan met Chad Thurman, zonder verdere ver-
plichtingen kan ik eraan toevoegen, of je kunt zijn uitnodi-
9
ging afslaan, de Thurmans beledigen en onze kans op die
lening om zeep helpen. Niemand hier zal je dwingen. We
laten de keus helemaal aan jou.’
Alle protesten bleven in Alena’s keel steken. Ze slikte.
Elke cel in haar lichaam verzette zich tegen het idee, maar
als ze nu weigerde, zou ze wel een heel verwend, egoïstisch
nest lijken. Als het dan zo belangrijk was en de toekomst
van haar familie ervan afhing... Alena zou alles doen om te
voorkomen dat ze in de afgrond stortten.
‘Ik ga wel,’ zei ze zachtjes.
‘Dank je,’ zei haar moeder.
Het was allemaal Dennis’ schuld, overpeinsde Alena terwijl
ze de kleren in haar kast bekeek. Dennis Mallot en zij
waren ongeveer een jaar met elkaar omgegaan, altijd in het
openbaar. Ze hadden nog niets lichamelijks met elkaar
gedaan zoals zoenen of hand in hand lopen, maar ze
spraken af, wandelden door River Street, wisselden roddels
uit en vertelden elkaar hoe hun ouders hen nog steeds
behandelden als kinderen. Ze waren vrienden. Zij was een
nerd, een intelligente meid, en hij was een vreemde, stille
jongen.
Hun families vonden het niet erg. De Koronovs en de
Mallots stonden heel dicht bij elkaar op de sociale ladder,
allebei solide families met wortels in het Oude Centrum en
een goede magische achtergrond. Met uitzondering van opa
en oom Rufus hadden alle Koronovs goed kunnen leren en
10
waren ze gaan studeren, terwijl de meeste Mallots de kost
verdienden met geneeskundige magie.
Alles verliep heel aardig, maar toen kreeg haar vader het
heldere idee om Alena een jaar naar een kostschool te
sturen om haar ‘uit te dagen’. Tweehonderd tieners, opeen-
gepakt op een campus zonder toegang tot de buitenwereld,
hadden behoorlijk wat zwaar sociaal drama opgeleverd. Na
bijna een jaar getuige te zijn geweest van stormachtige
relatiebreuken en gebroken harten gevolgd door zwermen
van eindeloze roddels, was Alena klaar voor een echt
vriendje. Niet een soort-van vriendje zoals Dennis, maar
echte hoteldebotel-verliefdheid. Zodra ze weer thuis was,
kocht ze een jurk in een donkerrode wijnkleur die er
absoluut geen twijfel over liet bestaan dat ze een jonge
vróúw was. Ze krulde haar donkere haar, deed make-up op
en trok misdadig hoge hakken aan, en ging toen naar haar
oude school om bij te praten met haar vrienden.
Dennis was bijna flauwgevallen. Zelfs nu nog grijnsde ze
bij die herinnering: hij was met open mond en uitpuilende
ogen tegen de muur gezakt. Het was het meest tevreden-
stellende moment van haar leven geweest, een triomf. Alles
aan haar had uitgestraald: ‘Ja oké, ik ben een nerd, maar ik
kan er best aardig uitzien als ik wil. Zie je wat je hebt
gemist?’
Dennis had haar de volgende morgen gebeld om haar
uit te nodigen voor het Meibal, een enorm schoolfeest met
eten, bands en magische shows waar alle recente geslaagden
11
en oud-leerlingen naartoe kwamen. Iedereen ging erheen.
Ze had ja gezegd.
En toen was het de avond van het feest. Perfect haar?
Check. Make-up? Check. Dezelfde rode jurk? Check.
Naaldhakken? Check. Dennis...
Dennis kwam niet opdagen. Alena bleef naar buiten
lopen, zich afvragend waarom hij zo laat was, maar met het
idee dat hij er zo wel aan zou komen. En toen had Chad
Thurman haar gezien. Hij liep langs, zag haar en duikelde
bijna voorover op de stoep. Ze had hem zeker verrast.
Dennis was helemaal niet komen opdagen. Volgens de
roddels was hij dronken geworden met zijn maatje Jeremy.
Alena had zich met haar perfecte make-up en sexy jurk zo
dom en hol gevoeld. Zo stom en zielig.
De Mallots kregen in niet mis te verstane bewoordingen
te horen dat de belediging aan hun familie niet zou worden
vergeten en dat Dennis niet meer welkom bij hen was.
Maar nu was Chad Thurman naar voren gestapt om
misbruik te maken van haar pech, en de familie duwde haar
maar al te graag de deur uit en zijn armen in. En het
probleem was dat als Chad haar leuk vond, niemand anders
meer met haar uit zou willen. Chad had het soort reputatie
waardoor rivalen snel dekking zochten. Maar toch zou ze
het doen. Haar familie had die lening nodig.
Alena koos een leuke spijkerrok uit, niet te kort en niet
te lang, een witte boerenkiel en nieuwe blauwe schoenen
met een maar iets lagere hak dan haar rode. Ze trok de
outfit aan en bekeek zichzelf in de spiegel: favoriete blouse,
12
favoriete rok, splinternieuwe schoenen. De date zou al
waardeloos genoeg zijn. Nu zou ze zich in elk geval op haar
gemak voelen in haar lievelingskleren.
De deurbel ging en haar moeder riep: ‘Alena!’
Ze zuchtte en stapte de gang in. Chad stond op de
stoep, met een bos rode rozen in de ene hand en een fles
dure wodka in de andere. De bloemen waren voor haar
moeder en de wodka voor haar vader. De Thurmans waren
immers een oude familie die wist hoe het hoorde.
‘Veel plezier,’ zei haar moeder vriendelijk.
De moed zonk Alena in de schoenen. Ze had niet vaak
voorspellende visioenen, maar op dat moment wist ze
absoluut zeker dat deze date niet goed zou aflopen.
Buiten bleef Chad nog even staan, met een doodserieus
gezicht. Ze had die uitdrukking eerder gezien, meestal
wanneer hij een of andere strijdstrategie voorbereidde. ‘Je
ziet er heel mooi uit,’ zei hij zachtjes. Zijn blik bleef bij haar
borsten hangen.
‘Bedankt.’ Alena glimlachte. ‘Jij ook.’
Hij zag er echt goed uit in zijn spijkerbroek en zwarte T-
shirt.
Ze staarden elkaar opgelaten aan.
‘Ik dacht dat we naar de film konden,’ zei hij uiteindelijk.
‘Klinkt goed. Wat voor film?’
‘Er draait een vechtfilm van Kitai Empire. Gonzo de
Speerdrager.’ Chad keek haar aan alsof hij verwachtte dat ze
hysterisch zou reageren.
13
‘Ik ben gek op historische drama’s,’ zei ze. Die film
klonk in elk geval veelbelovend.
‘Mooi zo.’ Hij bood haar zijn arm aan.
Alena legde haar handen om zijn onderarm en besefte
dat dit de eerste keer ooit was dat ze een jongen aanraakte
op een date. Bijna zuchtte ze spijtig, maar ze wist het te
onderdrukken. Ze had gezegd dat ze zou gaan. Het had
geen zin om er nu over te klagen.
Ze liepen door de straat naar de bioscoop. Chad staarde
recht voor zich uit, met zijn kaken op elkaar geklemd.
Na ongeveer vijf minuten voelde de stilte beladen. ‘Heb
je de laatste tijd nog leuke boeken gelezen?’ vroeg ze,
gewoon om maar iets te zeggen.
‘Ik lees niet veel,’ antwoordde Chad.
‘Films?’
‘Ik heb Marauder III gezien,’ zei hij. ‘Goeie film.’
Dit ging lekker soepel, zeg. ‘Wat vond je er goed aan?’
‘Weet ik niet.’
Chad Thurman – geen groot redenaar.
‘Wacht even.’ Chad stapte bij haar weg en blafte een
jongen aan de overkant van de straat toe: ‘Hé! Hé, wie ben
jij, verdomme?’
De jongen bleef staan. ‘Ik moet een pakketje afleveren
bij mijn oom. Wie ben jij, verdomme?’
Chad beende naar hem toe. ‘Wie is je oom?’
Hij had zeker vijf minuten nodig om uit te vogelen wie
wie was en wie het recht had om waar te zijn. De eerste
minuut keek Alena naar haar voeten, toen keek ze naar de
14
lucht, en toen telde ze de spijlen van het lange ijzeren hek
langs de weg over de heuvels. De hele stad bestond uit de
ene heuvel na de andere, met helemaal onderaan River
Street.
Chad kwam op een drafje naar haar terug. ‘Maak je geen
zorgen,’ zei hij. ‘We komen niet te laat.’
Ze knikte alleen. Hoe eerder dit achter de rug was, hoe
beter.
Ze spraken verder niet op weg naar de bioscoop.
Vlak voordat ze het oude gebouw bereikten, werden ze
weer tegengehouden, deze keer door de magere Marky met
zijn donkere ogen. Hij en Chad overlegden op gedempte
toon met elkaar totdat Chad hem de mond snoerde. ‘Dat
gezeik ook altijd. Ik doe het zelf wel.’ Marky verbleekte en
ging ervandoor. Chad draaide zich naar Alena om alsof er
niets was gebeurd en troonde haar mee naar binnen. Hij
bood aan popcorn en fris voor haar te halen, maar dat sloeg
ze af.
De film was afgrijselijk. Lang, saai, raar en totaal
onlogisch. Met een titel als Gonzo de Speerdrager had ze ge-
vechten verwacht, misschien wat acrobatiek en Kitai-vuur-
magie, maar nee, het was een verhaal over een of andere
middeleeuwse Kitai-ambtenaar die werd verleid door de
vrouw van zijn baas. Of misschien verleidde hij haar. De
film leek uit de ene lange conversatie na de andere te be-
staan, en na een tijdje was ze de draad volledig kwijt.
Chad staarde met een grimmig gezicht naar het scherm.
Het leek erop dat hij de film ook niets vond.
15
Na ongeveer een halfuur overwoog Alena de zaal uit te
lopen. Maar Chad had de entreekaartjes betaald. Stel dat hij
beledigd was? Ze kon de stem van haar moeder nu al in
haar hoofd horen: ‘Je hoefde alleen maar een film van twee
uur te doorstaan, een film waarop iemand je had getrak-
teerd. Was dat nou echt zo moeilijk?’
Nee, mam. Natuurlijk niet, mam.
Het had geen zin. Ze zat in de val.
Eindelijk was de film afgelopen. Alena stond op en
volgde Chad zwijgend naar buiten.
Op de stoep kreeg Chads gezicht weer een uitdrukking
van serieuze concentratie. De film was een totale flop
geweest, en nu moest hij de schade zien te beperken. Ze
vroeg zich af wat zijn volgende zet zou zijn.
Hij leidde haar naar Lion Park, waar marmeren
leeuwenstandbeelden een enorme fontein van drie ver-
diepingen bewaakten. Natuurlijk. De ijssalon. Chad volgde
het oude datinghandboek: na de film, hoe verschrikkelijk
die ook was geweest, zou hij haar nu op ijs trakteren.
Ze liepen zwijgend door.
‘Die film was ruk,’ zei hij.
‘Ja.’
Weer een stilte. Dit ging helemaal niet goed.
Chad bleef plotseling staan. Ze keek in dezelfde richting
als hij en zag de ijssalon. Er hing een bordje gesloten op de
deur.
Chad keek bijna alsof hij pijn had. Even had ze echt
medelijden met hem. Hij besefte dat verbale verleiding te
16
hoog gegrepen voor hem was, en de naam van haar familie
maakte het onmogelijk om haar gewoonweg vast te grijpen
en in haar borsten te knijpen, wat hij het liefst zou doen.
Sterker nog, dertien jaar van gedeelde jeugd zorgden voor
een hoop herinneringen, en die herinneringen hingen nu als
een ondoordringbare barrière tussen hen in.
‘Weet je nog toen je me een paar jaar geleden van de
ponton duwde?’ vroeg ze ineens.
Chad keek haar aan.
‘Mijn moeder had gezegd dat ik daar niet mocht
zwemmen, omdat de fabriek stroomopwaarts van de
ponton afval in de rivier dumpte, maar ik ging toch mee. Ik
had een zwarte jurk met rode en gele stippen aan. Jij duwde
me van die ponton af, en ik voelde iets raars onder mijn
voet. Toen ik het water uit klom, duwde je mijn vriendin-
netje Sveta erin. Dat blonde meisje? Ze had een wit T-shirt
aan. Je duwde haar in het water, en toen ze bovenkwam,
kwam er een lijk achter haar omhoog.’
Ze herinnerde het zich nog levendig: een bleek lichaam
dat omhoog kwam drijven in troebel water met de kleur
van thee. Sveta had gegild en gegild. Zelfs toen de politie
een deken bij haar omsloeg, maakte ze nog zachte, gillende
geluidjes, alsof er iets defect was in haar borstkas.
Er glansde een lichtje in Chads ogen. ‘Ja, dat weet ik
nog. Hij was een magiër van de plaatselijke academie. Hij
was met zijn zatte kop ’s nachts in de rivier gesprongen en
opengelegd door de propeller van een boot.’
17
Alena knikte. ‘Jij had me waarschijnlijk boven op dat lijk
geduwd.’
Chad glimlachte breed.
Ze staarde vol ongeloof naar die grijns. Hij vond dit
grappig. Zij had er naderhand nog een maand nachtmerries
over gehad, en hij vond het grappig.
Nu had ze er genoeg van. Alena hief haar kin. ‘Moet je
horen. De film was slecht, het ijsje is niet doorgegaan en we
hebben het maar niet eens meer over mijn kapotte slee of
dat lijk. Bedankt dat je me mee uit hebt genomen, maar nu
wil ik graag naar huis.’
Er trok een donkere schaduw over Chads gezicht. Hij
rechtte zijn schouders. ‘Oké,’ zei hij uiteindelijk.
Ze liepen de heuvel af naar de rivier. Alena had haar
best gedaan, echt. Ongetwijfeld zou iedereen heel teleur-
gesteld zijn omdat ze geen klik had gehad met Chad. Maar
om nu in het park naast hem te gaan zitten terwijl hij over-
peinsde hoe hij zo snel mogelijk handtastelijk kon worden,
dat trok ze niet. Vooral niet na die zelfingenomen glimlach.
Ze gingen de hoek om naar River Street. Nog drie
straten, de heuvel op, en dan was ze thuis.
Een hees gejank van woede galmde door River Street.
Alena bleef staan.
Er kwam met een luid gegil iets kleins achter het stenen
pakhuis vandaan rennen. Een tel later schoten Marky en
Pol, twee van Chads intelligentste trawanten, de hoek om
en renden erachteraan.
18
De gedaante zwenkte naar links en kwam op hen af.
Alena tuurde ernaar. Een varken! Een bruin, harig
varkentje. Wat was dit nu weer...
‘Ik vermoord die klootzak,’ grauwde Chad.
Ze keek hem aan, ervan overtuigd dat ze hem verkeerd
had verstaan.
Hij stormde op het varkentje af. Het beestje schoot naar
rechts, en Chad botste tegen Marky op. De kleinere jongen
stuiterde van Chad af als een rubberen bal van een muur.
Chad draaide zich abrupt om, met een gezicht dat
verwrongen was van woede.
O god, hij wil echt dat varken vermoorden.
O nee. Nee, dat laat je. Een date was nog tot daaraan toe,
maar als hij dacht dat ze erbij bleef staan terwijl hij kleine
dieren vermoordde, stond hem een grote verrassing te
wachten. Zij moest dat beest vangen voordat hij het deed.
Het varken kwam recht op haar af, haast vliegend over
het asfalt.
Tien meter.
Vijf.
Drie.
Ze sprong het beest tegemoet. Het varken zwenkte naar
links. Haar vingertoppen streken langs zijn ruige haar en
toen was hij weg, rennend voor zijn leven langs de straat.
Ze zou hem op haar hoge hakken nooit kunnen inhalen.
Nieuwe schoenen of het leven van een varkentje? Ze
had nog geen seconde nodig om te beslissen, trok haar
schoenen uit en rende achter het varken aan. Achter zich
19
hoorde ze het zware klossen van de laarzen van de drie
jongens.
Ze vlogen langs drie huizenblokken. Het varken maakte
een wijde bocht naar links en rende het oude voetbalveld
op waar ze tennisbanen gingen aanleggen. Ha! Nu kon hij
nergens meer naartoe: er stond een hek van drie meter
hoog om het veld om te voorkomen dat ballen bij het
appartement ernaast terechtkwamen. Alena wist nog wat te
versnellen en schoot het veld op.
Waar was hij gebleven?
Vanuit haar ooghoeken ving ze beweging op. Daar was
hij. Het beest was tegen een berg rode klei op geklauterd
waarmee de aannemer het veld egaliseerde en zat er nu
bovenop, besmeurd met oranje stof.
Alena rende op haar tenen naar hem toe en probeerde er
vriendelijk en niet bedreigend uit te zien. Het varken keek
haar met behoedzame ogen aan. Voorzichtig begon ze
tegen de berg op te klimmen.
‘Hier, beestje.’ Van haar panty was na het rennen over
de stoep niets meer over en de poederige rode klei wurmde
zich tussen haar tenen door omhoog. ‘Ik doe je niks.’
Het varken loerde naar haar, maar bleef zitten. Ze was er
bijna. Bíjna.
Ze stak haar hand uit, heel langzaam.
Achter zich hoorde ze de lage stem van Chad: ‘Voor-
zichtig...’
Voorzichtig, hij kon haar wat. Hij kreeg dat varken niet.
Alena boog zich naar voren tot ze bijna op handen en
20
knieën zat, met haar gezicht op gelijke hoogte met de snuit
van het varken. Droevige bruine ogen keken haar aan
vanuit een donzige snoet.
‘Niet bang zijn,’ fluisterde ze. ‘Chad krijgt je niet.’
Ze boog zich stukje bij beetje verder naar voren, met
haar uitgestoken handen reikend naar het harige bruine
lijfje.
Het beest gilde en rende de berg klei af.
‘Shi– chips!’ Alena rechtte met een ruk haar rug, maar
daardoor raakte ze uit evenwicht. Ze wiebelde op de top
van de berg, wapperend met haar armen als een boven-
maatse ooievaar die wilde opstijgen.
De klei brokkelde af onder haar voeten. Ze graaide om
zich heen, op zoek naar iets om vast te grijpen, maar haar
uitzicht op de lucht werd vervangen door een uitzicht op
de flat en Alena gleed zijdelings van de helling af totdat
haar gezicht tegen het groene voetbalgras klapte.
Het duizelde haar. Ze schudde haar hoofd en ging
zitten. Ze had een brede veeg oranje klei over haar zij: van
de resten van haar panty omhoog over haar spijkerrok en
ooit witte blouse, helemaal tot aan haar haargrens.
Vanuit haar ooghoeken zag ze Chad en zijn tuig om de
heuvel heen komen, tot stilstand komen en met open mond
naar haar staren. Ze krabbelde overeind. Haar linkerzij
prikte. Haar rechterenkel deed pijn.
In de verte probeerde het varken zich gillend door een
gat in het hek te wurmen.
21
De verbazing op Chads gezicht maakte plaats voor een
roofdierachtig masker van voldoening. ‘Hij zit vast!’
Ze renden er als een meute dolle honden achteraan.
Alena zette de achtervolging in. Ze lagen op haar voor,
maar zij maakte zich er zo veel zorgen om dat haar angst
haar vleugels gaf en ze hen aan het eind van het veld
inhaalde.
Met een heldhaftige krachtsinspanning perste het varken
zich door het gat. Plukken bruine vacht bleven aan het hek
hangen. Chad vloekte. Pol rende naar de poort in het hek
en begon te prutsen met het stuk ijzerdraad waarmee het
dichtzat.
Het varken was het pad naar het voetbalveld over en
rende nu naar de oude houten trap naar beneden, terug
naar River Street. Links stond een enorme gele flat en
rechts een rij oude schuren met grijze golfplaten daken. De
bovenkant van de trap bevond zich ongeveer op gelijke
hoogte met die daken.
Het varken keek naar links en naar rechts, ging een paar
passen achteruit en maakte een sprong naar het eerste dak.
Zijn hoefjes klepperden op de golfplaten.
Eindelijk kreeg Pol de poort open en renden de jongens
het pad op. Het varken deinsde voor hen achteruit. Het had
de rand van het dak bereikt en kon nergens meer naartoe.
Chad schatte de afstand tussen de trap en de schuur in.
‘Jij bent te zwaar,’ zei Marky. ‘Dat dak begeeft het. Laat
mij maar...’
22
Chad was te zwaar, maar Alena niet. Ze nam een
aanloop en sprong. De golfplaten kraakten, maar ze hielden
het. Stapje voor stapje liep ze naar het varken toe. Vanuit
haar ooghoeken zag ze Chad, Marky en Pol de trap af
komen rennen.
Stapje. Nog een stapje.
Het varken dook in elkaar. Hij had lange rode krassen
over zijn flanken van het hek rondom het voetbalveld
waaraan hij zich bij zijn ontsnapping had opengehaald.
‘Het is al goed,’ zei ze tegen het beest. ‘Het is al goed.
Het komt allemaal goed.’ Haar voeten deden pijn van het
rennen op haar panty. Er schoot een lukrake gedachte door
haar hoofd: dit kon toch niet echt zijn? Ze zette het van
zich af, bukte zich en greep het varken vast.
Hij verzette zich niet. Hij keek haar alleen maar met
grote donkere ogen aan, en ze dacht een merkwaardig
droevige blik in de diepten ervan te zien...
Met een enorm geraas stortte het dak in.
Alena viel de duisternis in, met het varken stevig tegen
haar borst gedrukt. Haar pijnlijke voeten raakten iets hards.
Plotseling was er niet meer genoeg lucht. Hoestend en
proestend besefte ze dat ze in een berg kolen was geland
die hier voor de winter was opgeslagen.
Buiten klonk een knal, en toen werd de deur uit de
scharnieren gerukt en scheen er schel licht naar binnen.
Chad stond daar met een stiletto in zijn hand. ‘Goed
gedaan,’ zei hij. ‘Heel goed gedaan.’
23
Alena kwam bibberig overeind, met het beest tegen zich
aan gedrukt.
‘Geef me dat varken,’ zei Chad.
Haar stem klonk mat. ‘Nee.’
‘Geef me dat verrekte varken,’ grauwde hij.
Iets binnen in haar brak als glas. Magie stroomde door
haar heen, razend door haar aderen. Toen Marky
achteruitdeinsde, wist ze dat haar ogen lichtgroen gloeiden.
‘Nee,’ grauwde ze terug. De magie zwol in haar op en
brak los.
De schuur ontplofte. Kolen kletterden tegen de wanden
en gingen dwars door het zachte hout heen. Ze deed een
pas naar voren. Chad sprong op haar af, maar werd als een
pop opzij gesmeten.
Dat was haar gave. Ze had niet zoiets elegants als het
vermogen van haar vader om van kilometers afstand heel
precies een locatie te bepalen en de eerste, wankele verbin-
ding te leggen waarna de bouw van een watercommuni-
catielijn mogelijk werd. Haar magie was ook niet zo com-
plex als het vermogen van haar moeder om vanuit haar ge-
heugen volmaakte afbeeldingen te reconstrueren.
Nee, Alena’s kracht was eenvoudig en bruut, zoals die
van haar grootvader. Ze deed nog een trillende pas naar
voren. Pol trok een mes en haalde ermee uit in een poging
door de onzichtbare magische cocon heen te komen. Ze
liet haar magie het mes uit zijn hand rukken. Het schoot
langs haar heen en zonk tot aan het heft in de naastgelegen
24
schuur. De magie raakte Pol ook, en hij vloog over het
asfalt.
Zo’n simpele magie, eigenlijk. Als Alena een voorwerp
niet binnen twee meter om zich heen wilde hebben, ging
het voor haar aan de kant.
Zilveren strepen schoten in een doorlopende tornado
van magie om haar heen, als heldere voetafdrukken van
haar kracht.
Chad was om haar heen gelopen en versperde de weg
naar de trap. ‘Alena...’
‘Aan de kant,’ zei ze.
Hij bleef nog een tel staan, met zijn handen met witte
knokkels om de trapleuning geklemd, maar toen stapte hij
opzij. Strompelend en bibberend beklom ze de trap en liep
door naar het steile pad en het houten hekje om haar huis.
Als in een droom opende ze het poortje, liep over het
paadje tussen de rijen rozenstruiken en beklom de drie
treden naar de veranda.
Ze zag haar spiegelbeeld in het keukenraam. Haar hele
linkerkant zat onder de oranje klei. Al het andere was zwart
van het kolenstof. Haar haar hing in wilde, smerige pieken
om haar gezicht. Haar ogen gloeiden met een groen licht.
Zelfs het varken in haar armen leek wel beter te weten dan
zich te verzetten. Het beest, besmeurd met een mengeling
van klei, kolenstof en zijn eigen bloed, hield zich heel
rustig.
Ze keek naar haar benen. Haar panty hing aan flarden en
er zaten lange schrammen op haar blote voeten.
25
Vanavond zou de hele buurt weten wat er was gebeurd.
Alena snufte, haalde haar sleutel uit haar zak en opende
de deur.
De familie was net aan tafel gaan zitten voor het
avondeten. Toen ze haar zagen, verstarden ze. Alena keek
van de open mond van tante Ksenia naar het stomverbaas-
de gezicht van haar vader en toen naar haar moeder, die
met een pan aardappelpuree in de ene hand en een houten
lepel in de andere was verstild. Toen strompelde ze langs
hen heen naar haar kamer.
Ze keken haar na. Niemand zei iets.
In haar kamer deed ze de deur op slot, ging de
badkamer in en liet zich op de vloer zakken. Haar magie
doofde uit. Tranen sprongen in haar ogen.
Ze liet het varken los, en het deinsde voor haar
achteruit.
‘Dit was mijn lievelingsblouse,’ zei ze tegen het beestje
terwijl ze met de rug van haar hand haar tranen wegveegde.
‘Die troep gaat er nooit meer uit. En ik weet niet eens
waarom ze achter je aan zaten.’
Alena ging op haar knieën zitten, tilde het varken weer
op en zette het in de badkuip. ‘En jij zit onder de schram-
men. Kijk dan, je bloedt. We moeten die wonden uitspoe-
len, anders gaan ze misschien ontsteken.’
Ze draaide de kraan open en begon voorzichtig de klei
en het kolenstof van de flanken van het varken te spoelen.
‘Dit zou allemaal niet zijn gebeurd als die idioot me niet
had laten zitten. Die stomme zak. Weet je hoe verrot dat
26
voelde? Ik voelde me zó klein.’ Ze stak haar vinger en duim
op, met amper ruimte ertussen, en toen pakte ze een stuk
zeep en zeepte er de rug van het varken mee in. ‘En Dennis
stelde niet eens wat voor als vriendje. Hij had niet eens
door dat ik een meisje was. Ik wilde heus niet dat hij de
hele tijd aan me zat of me onder bossen bloemen bedolf of
zo. Alleen maar een kleine indicatie dat hij me mooi vond
of dat hij me in elk geval als een vrouw zag zou al leuk zijn
geweest. Maar wat krijg ik? Ik krijg Chad Thurman, die naar
mijn tieten staart en kleine dieren wil afslachten. Dat is toch
niet eerlijk?’
Ze spoelde het varken af en bekeek zijn flanken. Niet al
te erg. Het beestje had alleen wat ondiepe schrammen aan
het avontuur overgehouden.
‘Je bent wel een geluksvarkentje. Al je strijdlittekens zijn
ondiep.’ Ze snufte en knipperde de tranen weg die nog
steeds door haar verdediging wilden breken en een
overstroming wilden veroorzaken. ‘Als ik klaar ben, doen
we er een zalfje op om je beter te maken. En ik snap echt
wel dat je geen woord begrijpt van wat ik zeg. Ik had nooit
verwacht dat ik nog eens in mijn eigen badkamer mijn
problemen over een varken zou uitstorten.’
Ze zweeg even en keek hulpeloos naar het beestje. ‘Maar
ik heb verder niemand om mee te praten. En als ik niet
praat, denk ik dat ik instort. En dat wil ik niet, want dan
krijgt mijn familie medelijden met me.’
27
Alena pakte een handdoek. ‘Ik zal je wat vertellen over
Chad. Je moet toch weten voor wie je bent weggerend. Het
begon allemaal met een slee...’
Een kwartier later waren de wonden van het varken
behandeld met een zalfje met kaneelgeur en was Alena
uitgepraat. Ze zette het varken op de badkamervloer en
begon zich uit te kleden. ‘Ik denk dat ik je voor je eigen
veiligheid beter nog even hier kan houden,’ zei ze terwijl ze
in de badkuip stapte. ‘Totdat Chad zijn dromen van
varkensmoord opgeeft, bedoel ik. Ik kan mijn vader
waarschijnlijk wel zo’n schuldgevoel aanpraten dat hij een
soortement van hok voor je bouwt.’
Ze pakte de douchekop en draaide de kraan open. ‘Dus
ik...’
Het varken begon te schokken. Zijn bruine vacht
bochelde, rekte op, hij groeide als een snel opgeblazen
ballon, verbleekte, en ineens was hij een naakte man. Heel
even staarden ze elkaar in volkomen shock aan. Alena ving
een glimp op van brede schouders, een jong gezicht en
donkere, intense ogen onder bruine wenkbrauwen. De man
stak zijn hand op, sprak een bezwering uit en verdween.
Dat was te veel. De douchekop viel uit Alena’s hand.
Haar knieën knikten. Ze liet zich in de badkuip zakken en
barstte in tranen uit.
Iemand klopte op de deur. Alena stak haar hoofd dieper
onder het kussen.
28
Haar moeder duwde de deur open en kwam binnen met
een dienblad. ‘Dit duurt nu al drie dagen,’ zei ze. ‘Ik begrijp
wel dat je niet beneden wilt komen voor het avondeten met
de familie, maar je kunt niet op één boterham per dag
leven.’
Eén boterham per dag was prima geweest, dacht Alena.
Zo hoefde ze in elk geval geen vragen van Boris en haar
zus af te weren.
Haar moeder zette het dienblad neer en kwam naast
haar op bed zitten. ‘Wil je erover praten?’
Alena schudde haar hoofd.
Haar moeder tuitte haar lippen. ‘Dit is niet wat je vader
en ik in gedachten hadden. Als we hadden geweten dat het
zo zou lopen, zou ik je nooit de deur uit hebben gelaten.
Misschien helpt het als je weet dat het verhaal nog niet de
ronde heeft gedaan. Iedereen heeft het erover dat de
Thurmans grote problemen hebben. Op de een of andere
manier hebben ze een van de patriciërfamilies beledigd, een
van de echt machtige families. Ik snap niet eens hoe ze
daarmee in contact zijn gekomen; het moet via hun bank
zijn gegaan. Volgens de roddels moeten de Thurmans een
enorme afkoopsom betalen om een vete af te wenden. Ze
liquideren nu hun investeringen om aan cash te komen.’
Alena keek op. ‘Dus die date was helemaal voor niks?’
‘Het lijkt erop.’
Natuurlijk. Misschien was ze vervloekt.
Er werd aangebeld.
29
‘Ik ben zo terug.’ Haar moeder schoof het dienblad naar
haar toe. ‘Eet op. Alsjeblieft.’
Alena keek ernaar. Friet en een stukje gebraden kip. Het
was in elk geval geen karbonade. Ze zou nooit meer
varkensvlees aanraken, zelfs niet als ze verhongerde.
Haar moeder verscheen weer in de deuropening. ‘Kom.’
Haar toon liet geen ruimte voor discussie.
Alena zuchtte en stond op. Wat nu weer?
Ze volgde haar moeder naar de gang beneden. De
buitendeur stond open. Haar vader stond op de veranda,
met een bijna gepijnigde gezichtsuitdrukking die ze nog
nooit bij hem had gezien. Haar moeder gaf haar een zetje
en duwde haar de deur uit en het zonlicht in.
‘Daar is ze,’ hoorde Alena haar vader zeggen, en toen
stapte hij langs haar heen naar binnen en sloot de voordeur
achter zich.
Alena knipperde met haar ogen tegen de zon en zette
haar hand erboven.
Brede schouders, donkere ogen, bruin haar.
‘Jij!’
Hij knikte. ‘Ja.’
Haar wangen werden heel warm.
Hij was een jaar of twintig en bijna een kop groter dan
zij. Zelfs met dat wijde groene T-shirt was het duidelijk dat
hij gespierd was, maar zijn brede schouders en borstkas
liepen taps toe naar smalle heupen en lange benen die er
heel fraai uitzagen in die spijkerbroek en laarzen. Hij stond
in een natuurlijk sierlijke houding, lichtvoetig en op de een
30
of andere manier elegant, ondanks zijn nogal warrige haar.
Zijn huid was gebruind van de zon, en bij het zien van zijn
gezicht bloosde ze nog harder. Zijn ogen waren donker als
pure chocolade, en straalden intelligentie uit. Hij was niet
per se knap, maar hij was beslist aantrekkelijk en heel
mannelijk.
En hij had haar naakt gezien. Nadat ze hem door het
Oude Centrum achterna had gerend, hem tegen haar borst
had gedrukt, een kwartier met hem had rondgelopen en
hem toen haar levensverhaal had verteld.
‘Hoi,’ zei hij.
‘Hoi,’ herhaalde Alena, die wenste dat ze door de
veranda heen kon zakken.
Hij harkte met zijn hand door zijn haar. ‘Dit is een stuk
ongemakkelijker dan ik had verwacht.’
Zij zou hem niet tegenspreken.
Hij streek weer met zijn hand door zijn haar. Er
glinsterde iets aan zijn hand: een ring. Haar gechoqueerde
brein had drie hele seconden nodig om te begrijpen wat ze
zag. Een zegelring. Een patriciër. O god. Deze jongen was
lid van een van de families van magische zwaargewichten.
‘Ik ben Duncan. Zou je een keer met me uit willen?’
vroeg hij.
Alena deinsde achteruit. Hij had medelijden met haar.
‘Ik hou niet van liefdadigheid.’
Duncan zette een stapje achteruit. ‘O. Ik snap het, ge-
zien de omstandigheden. Nou, als je een keer wel in een
liefdadige bui bent, ik heb je vader mijn nummer gegeven...’
31
‘Ik bedoel dat je niet met me uit hoeft te gaan omdat je
medelijden met me hebt.’ Ze viel bijna flauw van haar eigen
heldenmoed.
‘Médelijden?’
‘Ja. Ik heb mijn hart bij je uitgestort. Je zult me wel een
belachelijke, hysterische nitwit vinden. Maar eigenlijk kost
het me al mijn wilskracht om hier te blijven staan en met je
te praten in plaats van gillend weg te rennen.’
‘Het heeft mij zo ongeveer al mijn wilskracht gekost om
je mee uit te vragen,’ zei Duncan. ‘Ik bedoel, ik was een
várken. Misschien is er nog wel een waardelozere manier
om kennis te maken met een mooi meisje, maar ik zou niet
weten welke. Ik ben hier juist degene die belachelijk is. Ik
ben een Klasse II pyro.’
Alena knipperde met haar ogen. Een Klasse II pyro-
magiër. Hij kon binnen een paar tellen een hele stadswijk in
brand steken.
‘Ik ben goed opgeleid, maar toch liep ik zó een valstrik
in van drie rotjochies die ik geblinddoekt en met één hand
op mijn rug gebonden zou moeten kunnen verslaan. Het is
maar goed dat het zomervakantie is, anders zou mijn
bureau op de academie vol liggen met varkensoren.’ Hij
gromde diep in zijn keel.
‘Hoe ben je...’
‘Een vriend van me was door een roedel wilde honden
een pakhuis in deze buurt in gejaagd,’ legde hij uit. ‘Toen
zijn familie hem vervolgens ging ophalen, liepen ze in een
hinderlaag. Een hondsdolle hond wordt geclassificeerd als
32
een imminent-gevaarillusie. Die zijn verboden. Ik kwam
kijken of er nog sporen van de illusie te vinden waren,
volgde het residu van de magie naar de bron en liep zó die
valstrik in. Ter verdediging kan ik aanvoeren dat het een
heel goede valstrik was, een korte-afstands-transmutatie-
mijn van militaire klasse. Ik weet niet hoe Chad en zijn
trawanten eraan zijn gekomen, want burgers mogen zo’n
wapen helemaal niet bezitten. En hoewel het niet verboden
is om je familieterritorium te verdedigen, gaat het leggen
van valstrikken en het oproepen van imminent-gevaar-
illusies veel te ver. Chad wist dat hij in de problemen zou
komen door wat hij had geflikt, en toen ze mij eenmaal
zagen, zei hij tegen die kleinere knul...’
‘Marky,’ zei Alena.
‘Zei hij tegen Marky dat hij mijn keel moest door-
snijden.’
Ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Hij is gek geworden.’
‘Hij wist dat de transmutatiemagie uiteindelijk zou
uitwerken en dat hij geen schijn van kans tegen me zou
maken in mijn menselijke gedaante. Het was een stuk
gemakkelijker om me uit te schakelen terwijl ik nog een
varken was. Gelukkig voor mij hadden Marky en zijn
vriendje daar allebei de ballen niet voor. Kennelijk besloot
Chad me toen zelf te vermoorden, maar ik besloot me niet
gewillig naar de slacht te laten leiden. En de rest weet je.
Toen de effecten van de transmutatiemijn eenmaal
uitgewerkt waren, teleporteerde ik mezelf naar huis en ben
ik teruggegaan met de cavalerie. Als militaire mijnen afgaan
33
laten ze een spoor achter dat zelfs een idioot kan volgen.
We hebben de Thurmans bij de strot. Die domme stunt
kost ze hun financiële zekerheid, en als ze zich heel netjes
gedragen willen wij misschien zo vriendelijk zijn om geen
aanklacht tegen ze in te dienen.’ Duncan deed dat met zijn
haar nog een keer. ‘Luister, ik weet dat we elkaar niet onder
de allerbeste omstandigheden hebben leren kennen. En
niemand wil liever dan ik vergeten dat ik een varken was.’
‘Wat doe je hier dan?’ En waarom ging haar hart zo
idioot tekeer?
Duncan glimlachte. Hij had een oogverblindende
glimlach; zijn hele gezicht lichtte ervan op en ze kon niet
anders dan teruglachen. ‘Heel eerlijk gezegd krijg ik je niet
meer uit mijn hoofd. Ik heb het geprobeerd. Ik zei tegen
mezelf: “Wat ga je dan tegen haar zeggen? Oink-oink? Ze
lacht je vierkant uit.” Maar ik moest het gewoon proberen.
Dus hier ben ik.’ Hij spreidde zijn armen. ‘Ga met me uit,
Alena. Alsjeblieft?’
Wat had ze te verliezen?
Alena haalde diep adem. ‘Oké.’
Toen hij weer glimlachte, viel ze bijna in katzwijm. Hij
pakte haar hand, tilde hem naar zijn lippen en drukte er
zachtjes een kus op. Er ging een lichte huivering door haar
heen.
‘Gaan we naar de film?’ vroeg ze.
‘Echt niet.’
‘Wat dan?’
‘Vissen,’ zei hij.
‘Vissen?’
Hij knikte. ‘In de bioscoop kun je niet met elkaar praten.
We gaan in mijn boot zitten, cola uit een koelbox drinken,
naar de rivier kijken en kletsen. Elkaar leren kennen. En als
je het eng vindt om aas aan je haak te doen, dan kan ik...’
Ze snoof. ‘Ik vis al sinds mijn zevende in die rivier.
Probeer jij me nou maar bij te houden.’
Hij grijnsde. ‘Deal. Bedankt dat je mijn leven hebt gered,
trouwens.’
‘Graag gedaan.’ Alena stapte naar hem toe en kuste hem
op zijn wang. Ze had geen idee waar ze het lef vandaan
haalde; ze deed het gewoon.
‘Waar was dat voor?’ vroeg hij zachtjes. Zijn ogen waren
donker en warm als fluweel.
‘Omdat je zo’n dapper varkentje bent,’ liet ze hem
weten.
Lees meer van Ilona Andrews
Aan de ene kant heb je onze magieloze wereld, die het Broze genoemd wordt; aan de andere kant vind je het Zonderling, waar magie juist alles bepaalt. Twee werelden die naast elkaar bestaan, als spiegelbeelden van elkaar. Waar ze elkaar raken, overlappen ze een klein stukje en vormen ze de Grens, een smalle strook land waarin magie en techniek naast elkaar bestaan. In die wereld-tussen-werelden wonen de Grenzers, buitenbeentjes die als enigen beide werelden kunnen bezoeken, maar in geen van beide thuishoren…
Op de grens | De Grens-serie boek 1 | paperback, 368 blz. ISBN 978 90 261 3989 5 | ISBN e-book 978 90 261 3990 1
Tussen twee vuren | De Grens-serie boek 2 | paperback, 464 blz. ISBN 978 90 261 4108 9 | ISBN e-book 978 90 261 4109 6
Over Patricia Briggs
Patricia Briggs woont met haar man, kinderen en een kudde
paarden in Washington State. Ze heeft met haar boeken
meerdere keren de top van de New York Times-bestsellerlijst
gehaald. In haar boeken Onder de maan, In het bloed en Ziel
van ijzer speelt de 26-jarige garagehoudster-slash-coyote
Mercy Thompson de hoofdrol.
In ‘Davids ster’ lezen we iets meer over de achtergrond
van David Christiansen, die een bijrol speelt in Onder de
maan. Een hartverwarmend verhaal over hoe moord en
misleiding een familie dichter bij elkaar kan brengen…
37
Davids ster
‘Ik heb ze zelf gescreend!’ snauwde Myra. ‘Heb je er wel-
eens aan gedacht dat die knaap van jou misschien niet het
engeltje is waar jij hem voor aanziet?’
Stella zette haar bril af en legde hem op haar bureau. ‘Ik
geloof dat wij allebei beter even wat afstand kunnen nemen.
Neem jij de rest van de middag maar vrij.’ Voor ik je een
hengst verkoop. Iemand als Devonte veranderde niet zo snel –
niet zonder goede reden.
Myra opende haar mond, maar bij het zien van Stella’s
blik sloot ze hem weer. Zwijgend beende ze naar haar
bureau en pakte haar jas en tas. De deur viel met een klap
achter haar dicht.
Zodra ze weg was klapte Stella de dossiermap open en
bekeek de foto’s van de plaats delict opnieuw. Het waren
kopieën: ongetwijfeld had Clive, haar broer de rechercheur,
een paar regels moeten overtreden om ze haar te kunnen
sturen. Niet dat hij daar ooit moeite mee had gehad: niet
toen hij vijf was en niet als volwassen vent van tegen de
vijftig (en dus oud genoeg om beter te weten).
Ze streek even over de foto’s en sloot de map toen
weer. Er zat een geel plakbriefje met een telefoonnummer
op de voorkant – meer niet. Clive hoefde er geen naam op
te zetten: haar broertje wist dat haar ook zou opvallen wat
hij had gezien.
Ze pakte de telefoon en toetste het nummer snel in, om
zichzelf niet de kans te geven terug te krabbelen.
38
Het kazerneterrein was geheel verlaten, waardoor Davids
kantoor er stil en somber uitzag. De jongens waren allemaal
op kerstverlof naar hun familie.
Zijn huurlingen waren gespecialiseerd in live retrieval, het
bevrijden van mensen uit ontvoeringen, gijzelingen en
andere levensbedreigende situaties. Meestal was dat een
kwestie van ‘binnenvallen en wegwezen’, een paar weken
werk op zijn hoogst. Hij brandde zijn vingers liever niet aan
het grijze gebied van de zogenaamde ongeratificeerde strijd
of zelfs een heuse oorlog, waarbij je mensen moest doden
enkel omdat iemand je dat opdroeg. In zijn branche had je
nog steeds gewoon de goeieriken en de slechteriken – als
dat niet zo was, nam hij zo’n klus gewoon niet aan. Hun
reputatie was zo goed dat ze nooit om werk verlegen zaten.
En tenzij de hel net losbrak, namen ze in december altijd
vrij om bij hun familie te zijn. David liet hen nooit merken
hoe moeilijk hij het daarmee had.
Weerwolven hadden hun roedel nodig.
En al bestond zijn roedel uit mensen… Ach, ze wisten
wat hij was en vervulden die typische wolvenbehoefte van
hem die maakte dat hij mensen nodig had om te bescher-
men, broeders in hart en ziel. Een echte roedel zou hij
nooit kunnen verdragen, daarvoor haatte hij te zeer wat hij
was.
Nee, hij kon het niet aan om met zijn eigen soort samen
te moeten leven, maar dit hier was een uitstekende ver-
vanging. Het hield hem scherp. Als zijn jongens er waren,
39
als ze een opdracht hadden, had zijn leven richting, een
doel.
Zijn kleinzoons hadden hem uitgenodigd voor het
familiediner, maar hij had – zoals altijd – hun aanbod afge-
slagen. Zijn zoons zag hij nog steeds regelmatig. Beiden
hadden een tijdje deel uitgemaakt van zijn huurlingen-
bestand, totdat dat leven zijn aantrekkingskracht had verlo-
ren of de risico’s te groot werden voor mannen met groei-
ende gezinnen. Maar met Kerstmis bleef hij altijd expres bij
hen weg.
Rusteloos begon hij te ijsberen. Er waren geen plannen
om te smeden, niets kroms om recht te breien. Ten slotte
opende hij de wapenkluis en haalde er een paar van de
nieuwere geweren uit. Daar moest hij toch nog wat tijd in
steken.
Het uurtje schieten schoof zijn rusteloosheid even aan
de kant, maar slechts tot hij de geweren weer achter slot en
grendel legde. Hij moest een eind gaan rennen, dat was het!
Toen hij als voorbereiding daarop zijn zakken begon
leeg te maken, zag hij dat hij tijdens het schieten een
telefoontje had gemist. Hij wierp een blik op het nummer
en fronste omdat hij het niet herkende. De meeste van zijn
klussen werden hem bezorgd door een tussenpersoon, die
heus niet zo dom was om zijn mobiele nummer zomaar
door te geven. Voordat hij kon beslissen of hij wel wilde
terugbellen rinkelde zijn telefoon opnieuw – hetzelfde
nummer.
‘Christiansen,’ blafte hij.
40
Er viel een lange stilte. ‘Papa?’
Hij sloot zijn ogen, liet zich op zijn bureaustoel zakken
en voelde een steek in zijn hart, terwijl zijn wolf worstelde
met de man die wist dat zijn dochter hem haatte. Zij wilde
hem niet meer zien, nooit meer. Ze was erbij geweest toen
haar moeder overleed.
‘Stella?’ Hij kon niet bedenken wat haar ertoe bracht om
bijna veertig jaar stilte te doorbreken. ‘Alles goed met je?
Wat is er aan de hand?’ Was er iemand die hij voor haar
moest doden, een gebouw dat ze wilde dat hij opblies, wat
dan ook?
Ze slikte hoorbaar.
Hij dacht dat ze meteen weer ging ophangen.
Maar toen ze opnieuw sprak, klonk haar stem monter en
leek de broze pijn die dat eerste woordje had gekleurd er
nooit te zijn geweest. ‘Ik vroeg me af of je iets voor me zou
willen doen.’
‘Waar heb je me voor nodig?’ Hij stelde tevreden vast
dat hij behoorlijk evenwichtig klonk. Altijd goed om te
weten waar je je kop in steekt, dacht hij bij zichzelf. Hij had
eigenlijk willen zeggen dat zij hem álles mocht vragen, maar
wilde haar niet wegjagen.
‘Ik leid een bureau dat pleegkinderen plaatst,’ vertelde ze
hem – alsof hij dat niet wist. Alsof haar broers haar nooit
hadden verteld hoe hij hen uithoorde: hoe het met haar
ging, wat ze allemaal deed. Hij hoopte dat ze nooit ont-
dekte wat er was gebeurd met de ex die haar had gestalkt.
Hij had hem niet gedood, hoewel zijn duidelijk merkbare
41
verlangen daartoe wel had geholpen om deze kerel ervan te
overtuigen naar een andere staat te verhuizen.
‘Dat weet ik,’ zei hij, omdat ze op een antwoord leek te
wachten.
‘Er is iets…’ Ze aarzelde. ‘Ach, misschien was dit toch
niet zo’n goed idee.’
Hij ging haar weer kwijtraken! Hij moest een keer diep
ademhalen om de paniek uit zijn stem te verdrijven. ‘Vertel
het me toch maar. Of heb je soms iets beters te doen?’
‘Dat herinner ik me nog!’ riep ze uit. ‘Dat deed je bij
mam ook altijd. Als zij hysterisch met borden of boeken
begon te gooien, ging jij zitten en zei: “Vertel het me
maar.”’
Wilde ze nu over haar moeder praten? Over die ene keer
dat hij kalm had moeten blijven en hem dat niet was gelukt?
Hij had pas ontdekt dat hij een weerwolf was toen het te
laat was, nádat hij zijn eigen vrouw had vermoord en de
minnaar die zij had genomen, terwijl hij voor God en
vaderland aan het vechten was (die hem overigens beide in
de steek hadden gelaten). Ze had gewacht op zijn thuis-
komst om hem te kunnen vertellen dat ze bij hem wegging
– een vergissing die ze niet eens meer had kunnen be-
treuren. Hij daarentegen zou er misschien wel voor eeuwig
spijt van hebben.
Hij sprak er nooit over, met niemand. Alleen voor Stella
zou hij dit doen – maar zij kende het verhaal al. Zij was
erbij.
42
‘Wil je het over je moeder hebben?’ vroeg hij. Zijn stem
werd zwaarder, zoals altijd wanneer de wolf dicht aan de
oppervlakte kwam.
‘Nee, dat is het niet,’ zei ze vlug. ‘Daar heeft het niets
mee te maken. Het spijt me, dit was geen goed idee.’
Ze ging ophangen! Hij sprak zijn moeizaam opgebouwde
voorraad zelfbeheersing aan en dacht razendsnel na.
Veertig jaar als jager en leider van een groep mannen
hadden hem veel ervaring opgeleverd in het tussen de
regels door lezen. Als hij het gegeven dat het hier om zijn
dochter ging even opzij wist te zetten, kon hij deze situatie
misschien nog redden.
Ze had verteld dat ze een bureau voor pleegkinderen
leidde, alsof dit van belang was voor de rest van wat ze
wilde zeggen.
‘Gaat het over je werk?’ vroeg hij, terwijl hij koortsachtig
probeerde te bedenken wat een maatschappelijk werkster
met een weerwolf zou moeten. Juist. ‘Is er een…’ Stella
sprak liever niet over weerwolven, had hij van Clive
gehoord. Als er iets bovennatuurlijks speelde zou ze er dus
zelf over moeten beginnen. ‘Is er iemand die je lastigvalt?’
‘Nee,’ zei ze, ‘dat is het niet. Het gaat om een van mijn
jongens.’
Stella was nooit getrouwd en had geen kinderen ge-
kregen. Volgens haar broer kwam dat doordat ze genoeg
mensen had om voor te zorgen.
‘Ah, een van de pleegkinderen.’
‘Ja, Devonte Parish.’
43
‘Een van je speciale gevallen?’ vroeg hij. Zijn Stella had
altijd zwervers mee naar huis genomen, dieren én mensen.
De meeste had ze opgeknapt en daarna terug naar huis
gestuurd, met een maaltijd achter de kiezen en waar nodig
een pleister of verband; maar sommige had ze gehouden.
Ze zuchtte. ‘Kom eens naar hem kijken, alsjeblieft. Kun
je morgen?’
‘Ik zal er zijn,’ beloofde hij. Het zou hem een paar
uurtjes kosten om toestemming te regelen bij de roedels in
haar woonplaats. Reizen was niet gemakkelijk voor een
weerwolf. ‘Waarschijnlijk ergens in de middag. Is dit het
nummer waarop ik je kan bereiken?’
In plaats van op het vliegveld een taxi te nemen, huurde hij
er een auto. Het was misschien lastiger om een parkeer-
plaats te vinden, maar het gaf hem ook meer bewegings-
vrijheid en privacy. Als zijn dochter slechts een gunst van
hem wilde, maar er nog niet aan toe was om ook de
vredespijp met hem te roken, had hij daar liever geen
chauffeur bij. Een getuige zou het hem lastiger kunnen
maken zichzelf in toom te houden – en zijn kleine meisje
mocht echt nooit meer zien hoe hij zijn zelfbeheersing
verloor.
Voor hij op weg ging, belde hij haar en hoorde aan haar
stem dat ze nog steeds hevig twijfelde. ‘Moet je horen,’ zei
hij ten slotte. ‘Ik ben er nu toch. Misschien moeten we
gewoon eens met die jongen gaan praten. Waar zullen we
afspreken?’
44
Hij zou haar overal hebben herkend, hoewel ze elkaar – op
haar verzoek – sinds de avond dat hij zijn vrouw had ver-
moord niet meer hadden gezien. Destijds was ze twaalf, nu
was ze een volwassen vrouw met zilveren draden in haar
zwarte kroeshaar. De laatste keer dat hij haar zag was ze
nog een beetje rond en zacht geweest, zoals de meeste
kinderen van die leeftijd; nu had ze geen greintje zachtheid
meer, maar was ze mager en gespierd – net als hij.
Maar hoe lang het ook geleden was, hij zou haar nooit
voor een ander kunnen aanzien: ze had zijn ogen en haar
moeders gezicht.
Hij had gedacht dat zulke heftige pijn je letterlijk zou
laten bloeden. Het beest in hem worstelde, zocht naar een
vijand. Maar hij wist het te beteugelen voor hij langs de
stoeprand stopte en het portier van het slot haalde.
Ze droeg een bruinwollen broekpak, enkele tinten
donkerder dan de koffie-met-melkkleurige huid die ze van
haar moeder had. Zijn eigen huid was donker als de nacht,
waardoor hij zich veilig kon schuilhouden in de schaduwen
– waar hij en anderen zoals hij thuishoorden.
Ze trok het portier open en stapte in.
Hij wachtte met wegrijden tot ze haar gordel had
vastgemaakt. Natte sneeuw spatte op vanonder zijn ban-
den, maar zodra hij had ingevoegd was het wegdek schoon.
Zolang zij zweeg, bleef hij maar gewoon rijden. Hij had
geen idee waar hij naartoe moest, maar nam aan dat ze hem
dat wel zou vertellen zodra ze eraan toe was. Zijn blik hield
45
hij strak op het verkeer gericht, om haar de tijd te gunnen
hem eens goed te bestuderen.
‘Je ziet er jonger uit dan ik me herinner,’ zei ze ten slot-
te. ‘Jonger dan ikzelf.’
‘Ik was rond de vijfendertig toen ik Veranderde. Voor
de meeste weerwolven lijkt een uiterlijke leeftijd van onge-
veer vijfentwintig te gelden.’ Daar dan: hij had het uitge-
sproken, ze moest er maar mee doen wat ze wilde.
Hij rook dat haar angst voor hem weer oplaaide. Als hij
echt vijfentwintig was geweest had hij het nu misschien
uitgejankt. Dit soort spanning was niet handig als je een
weerwolf was. Hij ademde diep in door zijn neus om
zichzelf te kalmeren – hij had haar angst verdiend.
‘Devonte wil met niemand praten: niet met mij, niet met
iemand anders,’ zei ze. En toen, alsof die woorden een
sluisdeur hadden opengezet, ging ze verder: ‘Je had hem
moeten zien toen ik hem leerde kennen. Hij was tien, maar
leek wel veertig. Hij had net zijn oma verloren, bij wie hij
was opgegroeid. Hij keek me recht aan, stak zijn kin naar
voren en zei tegen me dat hij een huis nodig had waar hij
kleren en eten kreeg, zodat hij zich kon concentreren op
school.’
‘Slimme jongen?’ vroeg hij.
Ze was midden in het verhaal begonnen, een gewoonte
van haar die hij helemaal was vergeten – tot nu toe dan.
‘Heel slim. Stil. Maar ook grappig.’ Ze maakte een
bedroefd geluid en even was haar verdriet groter dan haar
angst voor hem. ‘We screenen alle gezinnen en gaan er
46
regelmatig langs. Maar we zijn ook met te weinig – en
sommige klootzakken weten ons erg lang voor de gek te
houden. Bovendien duurt het even voor je de rotte appels
gaat herkennen.
‘Als hij bij zijn eerste gezin had kunnen blijven was er
niets aan de hand geweest. Hij woonde er zes jaar. Maar
afgelopen najaar raakte de pleegmoeder onverwacht
zwanger én werd haar man overgeplaatst voor zijn werk.’
Ze hadden de jongen laten vallen als een oude bank die
ze te lastig vonden om mee te verhuizen, dacht David. En
hij voelde een golf van woede opkomen, voor deze jongen
die hij niet eens kende. Hij slikte de emotie gauw weg – dat
kon hij tegenwoordig, voor even dan. Als hij straks thuis
was, moest hij echt een flink eind gaan rennen.
‘Ik had het net erg druk met een paar rechtszaken,
waardoor het iemand anders was die hem in zijn nieuwe
gezin plaatste,’ vervolgde Stella turend naar haar handen,
waarmee ze een bruine map vastklampte. ‘Dat zou eigenlijk
geen problemen moeten hebben opgeleverd. Dit gezin had
al eerder pleegkinderen gehad en Devonte was een goede
jongen, geen lastig type.’
‘Maar toch is er iets gebeurd?’ vroeg hij.
‘Volgens zijn pleegmoeder flipte hij opeens: begon met
meubilair te gooien, dingen kapot te maken. Toen hij haar
vervolgens bedreigde, greep zijn pleegvader in en sloeg hem
buiten westen. Nu ligt Devonte in het ziekenhuis, met een
gebroken pols en twee gebroken ribben, en weigert hij iets
te zeggen.’
47
‘En jij gelooft het pleeggezin niet.’
Ze snoof verontwaardigd. ‘Vanbuiten zijn de Linnfords
net dat koppel van The Brady Bunch: zij glimlacht en knikt
wanneer hij spreekt, hij is een en al charme en bezorgd-
heid.’ Ze snoof opnieuw en zei afgemeten: ‘Ik zou hen ook
niet geloven als ze me niet steeds zo keurig te woord
zouden staan. Ik ken Devonte. Hij wil gewoon zijn school
afmaken, zodat hij een beurs kan aanvragen, gaan studeren
en voor zichzelf zorgen.’
Hij knikte nadenkend. ‘Maar waarom heb je mij dan
gebeld?’ Hij wilde best met dit echtpaar gaan praten. Maar
als dat alles was wat ze van hem wilde, had ze hem van zijn
lang-zal-ze-leven niet gebeld, dacht hij. Daar had ze haar
broers voor.
‘Vanwege de foto’s.’ Ze stak de map omhoog.
Hij moest een paar blokken rijden voor hij een geschikte
parkeerplek had gevonden. Hij zette de auto stil, maar liet
de motor aan.
Hij trok de zes foto’s los uit de paperclip aan de achter-
kant van de map en spreidde ze voor zich uit. Zijn belang-
stelling was meteen gewekt en hij wilde dat hij meer dan
slechts een paar plaatjes had. Wat hij zag, was absoluut
meer schade dan één doodgewone jongen kon aanrichten:
het leken er eerder tien te zijn geweest, met voorhamers.
De gaten in de muren zou iedereen hebben kunnen maken,
maar die in het drie meter hoge plafond, het grote bureau
dat in drie delen op zijn kant lag en de versplinterde antieke
eiken stoel die een poot miste waren interessanter.
48
‘De laatste keer dat ik zoiets zag…’ fluisterde Stella.
Het was waarschijnlijk maar goed dat ze het niet kon
opbrengen haar zin af te maken. David moest toegeven dat
het enige dat in dit tafereel nog miste het bloed en de
afgerukte ledematen waren.
‘Hoe oud is die Devonte?’
‘Zestien.’
‘Kun je me daar binnensmokkelen om de schade te
bekijken?’
‘Nee, ze hebben het al laten repareren.’
Zijn wenkbrauwen vlogen omhoog. ‘Hoe lang is dit dan
geleden?’
‘Het was op de eenentwintigste, dus drie dagen.’ Ze
maakte een vaag handgebaar. ‘Ja ja, ik weet het: meestal
moet je zeker een maand op een aannemer wachten. Maar
geld doet een hoop. En dat heeft deze vent genoeg.’
Mm, dat was vreemd. ‘Waarom nemen ze dan een
pleegkind in huis?’
Voor het eerst keek ze hem recht in de ogen en knikte
alsof hij het had begrepen. ‘Als ík hen had gescreend, had
ik meteen onraad geroken. Rijkelui willen geen bastaardjes
met een heftig verleden. En als ze dat wel willen, gaan ze
naar China of Roemenië en adopteren daar een baby om
tegen te kirren. Nee, als rijkelui een pleegkind in huis
nemen dan hebben ze daar iets mee voor. Maar ja, wij zijn
altijd wanhopig op zoek naar pleeggezinnen… en ik was
niet degene die hen heeft goedgekeurd.’
49
‘Je zei dat die jongen niets wil loslaten. Alleen niet tegen
jou, of tegen iedereen?’
‘Iedereen. Sinds het is gebeurd heeft hij geen woord
meer gezegd. Hij communiceert überhaupt niet meer.’
In gedachten liep David een aantal van de mogelijk-
heden na. ‘Is er, behalve de jongen zelf, nog iemand ge-
wond geraakt?’
‘Nee.’
‘Zou je het erg vinden als ik nu naar hem toe ging?’
‘Nee, graag zelfs.’
Op haar aanwijzingen reed hij naar het ziekenhuis.
Toen hij de auto had neergezet en het portier wilde openen,
greep ze hem bij zijn arm. Het was hun eerste aanraking.
‘Zou hij een weerwolf kunnen zijn?’
‘Misschien,’ gaf hij toe. ‘Zo’n ravage…’
‘Het was net ons huis,’ zei ze zonder hem aan te kijken –
maar ook zonder haar hand van zijn arm te halen. ‘Ons
huis, die avond.’
‘Maar als hij een weerwolf was, betwijfel ik of die
meneer Linnford van jou hem had kunnen uitschakelen
zonder zelf flink gehavend te raken. Misschien is Linnford
wel de weerwolf.’ Dat zou mooi kloppen: de meeste weer-
wolven die hij kende – zij die het overleefden – werden
uiteindelijk rijk. Kinderen krijgen was echter lastiger. Mis-
schien was dat de reden dat Linnford en zijn vrouw zich
hadden opgegeven als pleeggezin.
Stella knikte. ‘Dat dacht ik dus ook! Dat moet het zijn:
Linnford is een weerwolf. Kun jij dat aan hem zien?’
50
Hij voelde een zware druk op zijn borstkas. Wat dapper
van haar: ze had het enige monster dat ze kende erbij
geroepen, om een ander monster aan te pakken. Het deed
hem denken aan hoe ze tussen hem en de jongens in was
gaan staan, om ze zo goed als ze kon te beschermen.
‘Laat me eerst met Devonte praten,’ zei hij, terwijl hij de
grom uit zijn stem probeerde te houden en daar slechts
matig in slaagde. ‘Dan kan ik me daarna op Linnford
storten.’
De gangen van het ziekenhuis waren versierd met lange
slingers vol rode en groene lampjes. Kerstmis werd elk jaar
nepper en leek steeds verder te staan van de kerstfeesten
die David als kind had gevierd.
Zijn dochter leidde hem kordaat naar de liften,
onderweg knikkend naar enkele leden van het ziekenhuis-
personeel.
Hij haatte het dat zijn kinderen elk jaar ouder werden.
Hij haatte het zilver in hun haren, dat hem er steeds weer
aan herinnerde dat de tijd hen uiteindelijk allemaal van hem
zou afpakken.
In de lift ging ze zo ver mogelijk van hem af staan, alsof
hij een wildvreemde was – of een monster. Nou ja, ze ren-
de tenminste niet gillend voor hem weg.
Met bitterheid valt niet te leven, wist hij. Zoals de
meeste onaangename gevoelens maakte bitterheid de wolf
in hem rusteloos. En rusteloze wolven waren gevaarlijk.
51
De verpleegkundige bij de balie naast de lift kende Stella
ook en begroette haar met haar naam. ‘Meneer Linnford
was hier nog, hij vroeg naar Devonte. Ik heb hem gezegd
dat hij nog niet bij hem op visite mocht.’ Ze trok er een
zuinige blik bij: ze nam het Stella blijkbaar kwalijk dat ze
het deze man zo moeilijk had moeten maken. ‘Wat is dat
toch een aardige man, dat hij nog steeds om die jongen
geeft – na wat hij hen heeft aangedaan.’
Ze overhandigde Stella een klembord, terwijl ze een licht
nieuwsgierige blik op David wierp. Hij schonk haar zijn
onschuldigste glimlach; zij glimlachte terug, waarna ze weer
op het klembord keek dat Stella haar had teruggegeven.
David kon het van hieraf lezen: Stella Christiansen en gast.
Tja, zei hij tegen zichzelf, ze kon natuurlijk niet opschrijven
dat hij haar vader was, terwijl zij er ouder uitzag dan hij.
‘Hij mag dan aardig zijn,’ reageerde Stella enigszins kil,
‘houd hem toch maar buiten de deur – totdat wij zeker
weten wat er is gebeurd en waarom.’
En ze beende weg in de richting van een dubbele deur,
waarvoor een politieman op een houten stoel in een
beduimelde paperbackversie van Stephen Kings Cujo zat te
lezen. ‘Jorge,’ zei ze.
‘Stella.’ Hij drukte op een knop, waarna de deur voor
hen openzwaaide.
‘Hij ligt in de beveiligde vleugel,’ vertelde ze David op
fluistertoon terwijl ze kwiek doorstapte. ‘Niet dat die echt
superveilig is trouwens. Jorge had jou nooit door mogen
laten zonder je papieren te controleren.’
52
Alsof iemand tegen zijn Stella zou durven ingaan, dacht
David. Als klein meisje al deed iedereen wat ze zei. Hij deed
zijn best om niet naar haar te glimlachen: ze zou het toch
niet begrijpen.
Dit gedeelte van het ziekenhuis rook naar bloed,
wanhoop en ontsmettingsmiddel. En ook al waren de
meeste van deze geuren oud, als er echt een nieuwe wolf in
deze omgeving werd vastgehouden, zou die heel wat meer
opschudding veroorzaken dan wat hij nu bemerkte. En een
zestienjarige kon alleen maar een gloednieuwe wolf zijn: als
ze nog jonger waren overleefden ze de Verandering bijna
nooit. Hoe dan ook, onderhand zou hij een wolf toch
moeten ruiken. Hun eerste conclusie was dus correct: dat
joch van Stella was geen weerwolf.
‘Hangen er camera’s in zijn kamer?’ vroeg hij zacht.
Ze hield even haar pas in. ‘Nee. Dat staat nog op de lijst
van aanbevolen verbeteringen.’
‘Oké. En liggen hier nog meer lui?’
‘Momenteel niet,’ zei ze. ‘Dit ziekenhuis ligt niet in de
buurt van bendeterritoria en volwassen criminelen worden
op een andere afdeling verpleegd.’
Ze stapte door een van de openstaande deuren; hij
volgde haar en sloot de deur meteen achter hen.
Het was geen privékamer, maar toch was het eerste bed
leeg. In het tweede lag een jongen naar een van de raamloze
muren te staren. Zijn gezicht was licht gehavend, een van
zijn handen zat in het gips. De andere was met een dik
plastic koord vastgemaakt aan een dikke stang die aan de
53
muurkant uit het bed stak. Beter dan handboeien, dacht
David, maar niet veel.
De jongen keek niet op toen ze binnenkwamen.
Misschien was het zijn naam of het beeld dat het woord
‘pleegkind’ bij hem opriep, maar eerlijk gezegd had David
gedacht dat Devonte zwart was. In plaats daarvan zag hij
eruit alsof iemand wel zes verschillende rassen door elkaar
had gehusseld – maar allemaal Euraziatisch, niet van het
Duistere Continent. Er zat Indianen- of Aziatisch bloed in
zijn ogen en die neus zou weleens Joods of Italiaans
kunnen zijn. Zijn huid zag eruit alsof hij lang in de zon had
gelegen, maar gezien de tijd van het jaar was het
waarschijnlijker dat dit zijn gebruikelijke tint was:
Mexicaans, Grieks of zelfs Indiaas.
Niet dat het wat uitmaakte trouwens. Hij had allang
gemerkt dat de tijd langzaam het proces afmaakte dat in
Vietnam begonnen was: iemands huidskleur of godsdienst
deden er tegenwoordig voor hem weinig meer toe. En zelfs
als het wél zo was geweest… zijn dochter had hem om
hulp gevraagd.
Stella wierp een blik op haar vader. Omdat ze hem niet
kende, wist ze ook niet of hij door Devontes demon-
stratieve bokkigheid heen kon kijken – en de angst erachter
kon zien. Aan zijn uitdrukkingsloze gezicht en kaarsrechte
soldatenhouding kon ze niets afleiden. Ze had aardig wat
mensenkennis, maar haar eigen vader kende ze niet meer.
Ze had hem niet meer gezien sinds… die ene avond.
54
Omdat ze er een ongemakkelijk gevoel van kreeg, richtte ze
haar aandacht maar gauw op de andere persoon in de
ruimte.
‘Hé, jochie!’
Devontes blik bleef strak op de muur gericht.
‘Ik heb iemand voor je meegebracht.’
Haar vader wierp een onderzoekende blik op de jongen,
keek toen op en ademde luid in door zijn neus. ‘Waar zijn
de kleren die hij aanhad toen hij hier werd binnengebracht?’
vroeg hij.
Eindelijk had hij Devontes aandacht. Stella was zo blij
met diens reactie dat haar antwoord even op zich liet
wachten.
Haar vaders oog viel op een kastje. Hij beende erheen
en trok het deurtje open. Hij haalde er een plastic tas met
kleren uit en zei, met opzet zo nonchalant mogelijk:
‘Linnford is vandaag naar je komen informeren.’
Devonte werd muisstil.
Stella wist niet precies waar dit naartoe ging, maar
sprong er alvast tussen om te helpen. ‘Ik hoorde van de
politie dat hij heeft besloten geen aangifte te doen. Ze
brengen je straks naar een kamer met uitzicht. En morgen
heb ik een vergadering over wat er met je gebeurt zodra je
hier wordt ontslagen.’
Devonte opende zijn mond maar sloot hem meteen
weer.
David stak zijn neus in de plastic tas en zei toen zacht:
‘Waarom ruiken jouw kleren naar vampier, knul?’
55
Devonte keek hem aan, met grote ogen van schrik.
Opnieuw opende hij zijn mond.
Ditmaal vermoedde Stella dat hij zweeg omdat hij
daadwerkelijk niets kon uitbrengen. Ze was zelf ook best
geschrokken van dat ‘vampier’. Maar ze zou waarschijnlijk
ook niet in weerwolven hebben geloofd als haar vader er
niet eentje was geweest. ‘Ik eh… heb jullie nog helemaal
niet aan elkaar voorgesteld,’ mompelde ze. ‘Devonte, dit is
mijn vader. Ik heb hem gebeld meteen nadat ik de foto’s
van de plaats delict had gezien. Hij is een weerwolf.’ Als
Devonte werkelijk problemen met vampiers had, was een
weerwolf misschien zo erg nog niet.
De treurige blauwgrijze stoel met de gescheurde
kunstleren zitting die naast zijn bed had gestaan vloog vlak
langs haar, in de richting van haar vader – die hem simpel-
weg opving, waarna hij de jongen een belangstellende
glimlach schonk. ’Je hebt hem zeker verrast, hè? Zo vaak
tref je geen tovenaar.’
‘Tovenaar?’ piepte Stella (en ze baalde ervan hoe suf ze
klonk).
Haar vaders glimlach werd wat breder. Ze herinnerde
zich die lach uit haar jeugd, wanneer zij of een van haar
broers iets opvallend slims hadden gedaan. Maar ditmaal
was hij voor Devonte bedoeld.
Haar vader speelde een beetje met de stoel, die hij nog
steeds vasthield. ‘De kracht van een heks concentreert zich
op lichamen en gedachten, vlees en bloed. Een tovenaar
heeft macht over de fysieke –’
56
Het lege bed knalde tegen de muur met het openstaande
kastje. Het deurtje boog om, er verscheen een grote scheur
in de dunne muur. Haar vader stond er veilig voor. Ze
besefte nu pas dat hij eroverheen moest zijn gesprongen.
Hij had de stoel nog steeds beet, maar zijn glimlach was nu
een brede grijns. ‘Leuk geprobeerd, knul. Maar ik ben je
vijand niet.’ Hij keek hoofdschuddend naar de klok aan de
muur. ‘Ze moeten dat ding eens goed zetten. Weet jij hoe
laat het is?’
Er vloog geen meubilair meer door de kamer.
Zuchtend haalde haar vader zijn mobieltje tevoorschijn
en keek erop. ‘Halfzeven. Het is al donker buiten. Hoe erg
heb je hem verwond met die stoel van de foto?’
Devonte zat bijna te hyperventileren, maar Stella
onderdrukte de neiging om naar hem toe te gaan. Ze
hoopte dat haar vader wist wat hij deed. Ze rilde, ook al
droeg ze haar favoriete wollen pak en was het behoorlijk
warm in het ziekenhuis. Hoeveel zou er waar zijn van alle
verhalen die ze over vampiers had gehoord?
Devonte zuchtte diep. ‘Niet erg genoeg.’
Zonder enige overgang vroeg haar vader hem: ‘Wie
heeft je dat eigenlijk geleerd, om helemaal niets meer te
zeggen als je een geheim moet bewaren?’
‘Mijn oma. Haar moeder heeft Dachau overleefd omdat
de Amerikaanse troepen net op tijd kwamen – én omdat ze
haar mond hield toen de Nazi’s informatie wilden.’
57
Haar vaders gezicht werd zachter. ‘Dappere vrouw. Was
zij soms de zigeunerin? De meeste tovenaars hebben op
zijn minst een beetje zigeunerbloed.’
De jongen trok zijn schouders op en begon druk met
zijn handen door zijn gezicht te wrijven.
Stella herkende dit gebaar van wel honderd andere
kinderen: hij probeerde niet in huilen uit te barsten.
‘Stella zei dat je een weerwolf bent.’
Haar vader hield zijn hoofd schuin, alsof hij iets afwoog.
‘En Stella liegt niet.’ Geheel onverwacht zocht hij haar blik
en hield hem vast. ‘Ik weet niet of we vanavond nog een
vampier op bezoek krijgen – dat hangt er vanaf hoe erg
Devonte hem heeft verwond.’
‘Haar,’ zei Devonte, ‘het was een zij.’
Stella’s blik nog steeds vasthoudend verbeterde haar
vader zich: ‘Haar. Je moet haar flink hebben toegetakeld,
dat ze hier nog steeds niet is geweest. En dat betekent
waarschijnlijk ook dat we geluk hebben en dat ze alleen is.
Als er nog meer waren geweest hadden die zich gisteren of
eergisteren al laten zien: ze kunnen het zich niet
veroorloven Devonte in leven te laten met wat hij van hen
weet. Als vampiers hun getuigen altijd gewoon hadden
laten leven, zouden ze niet al zo lang bestaan.’
‘Niemand zou me hebben geloofd,’ prevelde Devonte.
‘Ze zouden me voorgoed hebben opgesloten.’
Eindelijk liet haar vader Stella’s blik los en richtte zich
weer op Devonte.
58
De jongen rechtte zijn rug onder de druk – Stella wist
precies hoe hij zich voelde.
‘Is dat wat Linnford je heeft verteld, toen de buren
kwamen kijken waar die herrie vandaan kwam?’ vroeg haar
vader zacht. ‘Bewoners van luxe appartementen negeren
vreemde geluiden niet zo gauw. Is dat waarom je met
zoveel meubilair hebt gesmeten? Slim van je, knul.’
Devonte knikte – en maakte zijn rug nog wat rechter
onder Davids lof.
‘Maar de volgende keer dat je wordt aangevallen door
een vampier en het lukt je niet hem te doden, moet je het
van de daken schreeuwen. Misschien dat je voor de rest van
je leven naar een psycholoog wordt gestuurd, maar de
vampiers zullen je voortaan mijden als de pest. Dus… als
ze vanavond niet komt, stap jij met je verhaal naar de
krant.’ Hij wierp een blik op Stella, die knikte.
‘Ik ken wel wat journalisten,’ zei ze. ‘“Jongen Claimt
Aanval door Vampier” – dat zou toch goed moeten zijn
voor een paar forse koppen.’
‘Oké.’ Haar vader draaide zich weer naar haar. ‘Jij moet
nu deze kamer uit gaan en hout voor ons zoeken: een stoel,
een tafel, wat dan ook om een paar staken van te kunnen
maken.’
‘En wijwater?’ opperde Devonte. ‘Misschien hebben ze
hier wel een kapel.’
‘Slim,’ zei David. ‘Maar van wat ik heb gehoord, richt
dat niet voldoende schade aan om er erg veel moeite voor
te doen. Ga maar gauw, Stella – en wees voorzichtig.’
59
Ze wilde hem eigenlijk plagerig salueren, maar ver-
trouwde hem daar nog niet goed genoeg voor, dus liet ze
haar arm gauw weer zakken.
Hij zag het toch, glimlachte en draaide zich toen weer
naar Devonte. ‘En jij… jij gaat mij nu alles vertellen wat je
van deze vampier weet.’
Stella gluurde in de kamer naast die van Devonte, maar
ook deze was geheel ingericht met kunstleer en metaal:
geen hout te bekennen. Ze deed daarom geen moeite meer
om ook de rest van de kamers te checken, maar holde naar
de beveiligingsdeur – waar ze het briefje las dat erop
geplakt was.
‘Nee meneer, ze woonde bij hen in – mij hadden ze
verteld dat ze Linnfords zus was.’ Devonte zweeg abrupt
toen Stella de kamer weer binnenkwam.
‘Jorge is weggeroepen. Hij is over een paar minuten
terug.’
Haar vader dacht even na. ‘Dan vermoed ik dat de
voorstelling zo gaat beginnen. Geen houten stoelen?’
‘Alle kamers in deze vleugel zijn zoals deze.’
‘Zonder fatsoenlijk wapen kan ik haar beter als wolf te
lijf gaan dan als mens. Dat betekent echter ook dat we niet
meer met elkaar kunnen praten. En het zal me ook wat tijd
kosten om terug te veranderen, een paar uur misschien
wel.’ Hij keek weg en wreef, in een volwassen versie van
Devontes eerdere gebaar, vermoeid door zijn gezicht. Stella
hoorde het gerasp van de stoppels op zijn huid. ‘Ik heb de
wolf tegenwoordig onder controle – al heel lang.’
60
Hij maakte zich zorgen over haar.
‘Het is goed,’ antwoordde ze.
Hij schonk haar dezelfde scherpe onderzoekende blik als
hij eerder over Devonte had laten gaan. Ze vroeg zich af
wat hij eruit aflas. Kon hij bijvoorbeeld zien hoe bang ze
was? Toen verzachtte zijn gezicht weer. ‘Ja, jij redt je wel,
ster van me.’
Ze was vergeten dat hij haar altijd zo noemde – en
haatte het dat de herinnering haar keel dichtkneep. ‘Moet ik
Clive en Steve bellen?’
‘Nee, niet voor een vampier,’ zei hij. ‘Dan vergroot je
slechts het aantal potentiële slachtoffers. We wachten haar
hier gewoon op, deze ontmoeting kan net zo goed op een
quarantaine-afdeling plaatsvinden. En als ik het mis heb, als
het vertrek van die bewaker geen teken was, als ze
vanavond niet komt… dan verschansen we ons met zijn
allen veilig in iemands huis waar een vampier zonder
uitnodiging niet zomaar kan komen binnenwalsen. Dan
haal ik er een paar vrienden bij van wie ik nog wat tegoed
heb en reken met haar af – ergens waar geen gewone
mensen gewond kunnen raken.’
Hij keek duidelijk ontstemd om zich heen.
‘Wat zoek je?’ vroeg Devonte voordat Stella het kon
doen.
‘Een verstopplek.’ Toen keek hij omhoog en glimlachte
naar het verlaagde plafond.
‘Zo’n dun systeemplafond houdt je nooit!’ waarschuwde
Stella hem.
61
‘Nee, maar dit is een ziekenhuis en dit is de oude
vleugel. Ik wed dat ze hier nog een heuse kabelladder heb-
ben, voor hun computersnoeren en stroomdraden…’
Terwijl hij dit zei sprong hij op het lege bed, duwde een
van de plafondplaten omhoog en gluurde eronder.
‘Wat is dat?’ vroeg ze.
‘In dit geval een brede aluminium plaat die met een paar
stevige bouten aan de eiken plafondbalk is bevestigd,’ klonk
hij tevreden, terwijl hij het paneel dat hij eruit had gehaald
teruglegde. ‘Indien nodig zou ik daarboven zelfs meerdere
mensen kunnen verstoppen.’
Ze herinnerde zich opeens weer dat hij huursoldaat was
en vroeg zich af hoe vaak hij zich al op een kabelladder had
moeten verschuilen.
Hij schoof het lege bed van de muur af, klom er op-
nieuw op en verwijderde een ander paneel. ‘Zou jij deze
kunnen terugleggen waar hij hoort nadat ik hier omhoog
ben geklommen, knul?’
‘Reken maar.’ Devonte knorde bijna van tevredenheid.
Als iemand anders hem ‘knul’ had genoemd, had hij beslist
zijn stekels opgezet. Ja, hij was al een heel eind op weg om
deze man als held te gaan aanbidden – net zoals Stella zelf
ooit had gedaan.
‘Stella…’ Haar vader trok zijn roodflanellen overhemd
uit en legde het op het lege bed achter hem. ‘Als dit alles
achter de rug is, bel je Clive en vertel je hem wat er is
gebeurd – dan regelt hij dat de boel hier wordt opgeruimd.
Hij weet wie hij daarvoor moet bellen. Het is voor iedereen
62
veiliger als de mensen niet in vampiers en weerwolven
geloven. En rondslingerende lijken maken het een stuk
lastiger om hun bestaan te ontkennen.’
‘Ik zal hem bellen.’
Nu hij zonder overhemd voor haar stond zag ze dat hij
geen greintje vet op zijn botten had. Er stonden een paar
grijzige littekens op zijn donkere huid. Ze was vergeten hoe
donker hij was – als ebbenhout.
Terwijl hij zijn hemelsblauwe onderhemd over zijn
hoofd trok, zei hij licht grappend: ‘Als je niet meer van je
vader wilt zien dan je als dochter zou moeten zien, moet je
je nú omdraaien.’
Toen pas besefte ze dat ze naar hem had staan staren.
Devonte maakte een merkwaardig geluid. Hij lachte,
maar het klonk een beetje benauwd. Stella wist dat hij
zowel bang als opgewonden was, omdat hij zo zou zien hoe
een mens in een weerwolf veranderde. Ze voelde hoe haar
eigen mond een nerveuze grijns vormde, die ze Devonte
liet zien vlak voordat ze deed wat haar vader haar had
aangeraden.
David hield er niet van om in het bijzijn van anderen te
veranderen. Ook al was hij dan niet bepaald kwetsbaar, het
maakte de wolf prikkelbaar. En als iemand ineens dapper
besloot te worden en te dichtbij kwam… nou ja, dan zou
de wolf zou zich weleens bedreigd kunnen voelen, als een
slang die uit zijn oude vel aan het kruipen was.
63
Dus zei hij zacht tegen de jongen: ‘Je mag best kijken,
maar wacht eventjes als je ook wilt aanraken…’
Toen viel hem iets in. ‘Stella, als ze eerst de Linnfords
naar binnen stuurt, houd ik me verborgen. Een vampier
kan ik wel aan…’ De eerlijkheid gebood hem zichzelf te
corrigeren: ‘Een vampier kan ik misschien wel aan, maar
alleen als ik haar weet te verrassen… Haar menselijke
dienaren zullen – als ze nog zo menselijk zijn dat ze tegen
daglicht kunnen – nog te veel mens zijn om mijn aanwe-
zigheid te kunnen opmerken. Maar zorg dat zij Devonte
niet meenemen!’
Ondertussen probeerde hij zich alles te herinneren wat
hij over vampiers wist. Zodra hij was veranderd kon hij
immers niet meer praten. ‘Kijk die vampier niet in de ogen
en laat je niet door haar aanraken. En tenzij je diep gelovig
bent, hoef je er niet op te rekenen dat een kruis je kan
helpen. Als ik uiteindelijk tot de aanval overga, probeer dan
niet te helpen, maar blijf op afstand – zodat ik me niet ook
nog eens zorgen over jullie hoef te maken.’
Hadden we maar een houten staak, dacht hij, vlak
voordat hij op de vloer knielde en zichzelf toestond te
veranderen. Het oproepen van de wolf was simpel: deze
wist dat er een gevecht zou plaatsvinden, dat er bloed zou
vloeien en was zo gretig dat de verandering veel sneller ging
dan anders, alsof het volle maan was.
Hij onthield nooit hoeveel pijn het precies zou gaan
doen. Zijn moeder had hem ooit verteld dat het met
vrouwen en baren ongeveer hetzelfde was: als ze zich
64
herinnerden hoe erg het was zouden ze nooit genoeg moed
hebben voor een volgende keer. Maar hij wist nog wel dat
het altijd erger was dan hij verwachtte – en op de een of
andere manier hielp dat hem juist het te verdragen.
Een huiveringwekkende, ijzige pijn gleed over zijn
botten, terwijl vuur zich door zijn spieren vlocht en alles
opnieuw vormde, herschikte en wijzigde wat er maar
aangepast kon worden. Ervaring weerhield hem ervan er
geluid bij te maken. Dat was een van de eerste dingen die
hij had geleerd: hoe hij zijn instincten kon onderdrukken en
het gehuil, gegrom en gejank binnen te houden en in stilte
te smoren. Met lawaai kon je immers ongewenste aandacht
trekken.
Zijn longen spanden zich in om de benodigde zuurstof
te verschaffen, terwijl adrenaline zijn hart dwong sneller te
gaan kloppen. Zijn hele gezicht stak toen zijn gewone
tanden lange hoektanden werden en zijn kaak en
jukbeenderen naar voren schoten. Zijn zicht werd eerst
wazig, toen weer scherper en kreeg de roofdierachtige
helderheid waarmee hij zowel prooi als vijand kon zien, in
welke schaduwen deze zich ook probeerden te verschuilen.
‘Cool!’ fluisterde iemand. Devonte. Hij-die-moest-
worden-bewaakt.
Iemand bewoog en trok zijn aandacht. Haar doodsangst
overspoelde zijn zintuigen als een parfum.
Prooi.
Hij hield ervan als deze voor hem vluchtte.
65
Maar toen ze haar hoofd optilde schoof er een ander
beeld over het eerste heen. Een kind dat tussen hem en
twee nog kleinere kinderen in stond: met opgeheven hoofd
bracht ze een honkbalknuppel omhoog, in een woordeloze
provocatie die haar angst en het bloed overstemde.
Geen prooi, geen prooi, maar van hem. Zijn ster!
Toen was alles weer goed. Zij mocht zijn pijn zien – dat
recht had ze verdiend. En samen zouden ze het monster
ervan weerhouden die jongen op te vreten.
De eerste paar minuten na de verandering dacht hij nog
grotendeels als de wolf, maar hoe verder de pijn wegtrok
hoe meer zelfbeheersing hij voelde. Hij schudde de laatste
nare tintelingen van zich af, met dezelfde wilskracht als die
waarmee hij het verlangen om te grommen wegdrukte toen
de jongen zijn hand naar hem uitstak… maar deze meteen
weer moest terugtrekken vanwege de band om zijn pols.
David sprong op het bed, beet het dikke plastic door
waarmee Devontes arm was verbonden met de stang en
wachtte toen geduldig terwijl de jongen hem voorzichtig
aaide – met de fascinatie van iemand die een tijger aanraakt.
‘Hmm, dat wordt nog lastig uit te leggen,’ zei Stella. Toen
hij haar aankeek, kromp ze als vanzelf ineen. Maar toen
ging haar hoofd met een ruk weer omhoog en zocht ze zijn
blik. ‘Stel dat de Linnfords vragen waarom hij niet langer
vastgebonden is?’
Het was de reactie van de wolf geweest – niet die van de
man. Hij had degene die hij moest beschermen
vastgebonden gezien, als een ongehoorzame hond.
66
‘O, die zijn hier nog niet geweest,’ zei Devonte. ‘Dus
tenzij ze vaker in een gevangenisziekenboeg komen, weten
ze helemaal niet dat je daar eigenlijk vastgebonden hoort te
liggen. Ik leg mijn deken wel over mijn arm heen.’
Stella knikte nadenkend. ‘Oké… Als het hier te link
wordt, kun je zo tenminste ook weg. Hij heeft gelijk: het is
beter zonder.’
David sprong van Devontes bed naar het andere – en
herinnerde zich pas dat de jongen gewond was toen hij
hem naar adem hoorde happen. Hij handelde nog steeds
half vanuit zijn wolf-instinct – wat niet zo handig was als je
tegen een vampier moest vechten. Hij moest zichzelf
dwingen na te denken.
Misschien was het ook slechts de schrik van de
onverwachte beweging geweest: de jongen maakte het-
zelfde geluid toen David door het net-niet-te-nauwe gat in
het plafond kroop, op de aluminium plaat in de ruimte
tussen het oorspronkelijke, ruim vier meter hoge plafond
en de dunne systeempanelen op hun zwakke dragers. De
plaat kreunde een beetje onder het plotselinge gewicht,
maar boog niet door.
‘Mijn vader vertelde ons altijd dat niemand zijn vijand
boven zich zoekt,’ zei Stella. ‘Kun je dat paneel even
terugleggen? Als het niet lukt, kan ik –’
De verwijderde plafondplaat werd met meer kracht dan
nodig terug op zijn plek geduwd… waardoor hij
doormidden brak. ‘Shit!’
67
‘Geeft niet, dat merkt niemand. Er liggen nog wel meer
kapotte panelen.’
Nergens was aan te zien dat haar vader zich in het plafond
verschool – op het verschoven bed na. Vlug greep Stella
het bij het hoofdbord en trok het terug naar zijn oorspron-
kelijke plaats en deed vervolgens hetzelfde met de stoel.
Ze was vergeten hoe indrukwekkend de wolf was.
Eigenlijk best mooi, die perfecte moordmachine met die
tien centimeter lange, roodgouden vacht. De zwarte puntjes
aan zijn oren en de als met Egyptische kohl omrande ogen
was ze vergeten.
‘Als je een eindje achteruitgaat, zal ik eens zien wat ik
met die muur kan doen,’ zei Devonte. ‘Soms kan ik dingen
even goed repareren als verplaatsen.’
Daar schrok ze toch even van, al bleef ze tovenaars
minder eng vinden dan weerwolven en vampiers. Ze dacht
er even over na, maar schudde toen haar hoofd. ‘Nee, ze
weten toch al wat je bent.’ Ze griste haar vaders kleren van
de sprei, vouwde ze op en stopte ze, samen met de plastic
tas met Devontes kleren, in het kastje. ‘Laat die muur maar.
We moeten alleen de weerwolf voor hen verborgen houden
en jij hebt waarschijnlijk al je kracht nodig om te helpen
met die vampier.’
Hij knikte.
‘Oké dan.’ Ze haalde diep adem en pakte haar handtas
van de vloer.
68
Haar broers hadden haar altijd uitgelachen om haar
grote tassen – tot ze er een had gebruikt om een overvaller
mee buiten westen te slaan. Puur geluk: ze vervoerde er die
dag net twee gewichten van anderhalve kilo elk mee van
huis naar haar werk, maar dat had ze haar broers nooit
verteld. Die waren haar meteen karatelessen gaan geven en
hadden nooit meer gezeurd over de grootte van haar tas.
Nu diepte ze er een reisspelletje uit op en zei: ‘Potje
dammen?’
Vijf pittige spelletjes later besloot ze dat de vampier
vanavond niet meer kwam óf wachtte totdat zij weg was.
Ze was net over drie van Devontes damschijven heen ge-
sprongen, toen er zachtjes op de deur werd geklopt. Toen
ze zich omdraaide stak Jorge, de agent die vandaag moest
babysitten, zijn hoofd om de hoek van de deur.
‘Sorry, dat ik jullie hier had opgesloten.’
‘Geeft niet, joh. Ik zit gezellig een arm hulpeloos kind in
te maken met dammen.’
Ze wachtte op zijn geestige reactie – Jorge was altijd erg
ad rem – maar zijn gezicht bleef… nou ja, misschien niet
helemaal blanco, maar in ieder geval neutraal.
‘Ze hebben je beneden nodig, bij Pediatrie – nu meteen.
Het ziet eruit als een geval van kindermisbruik, dus wil
dokter Gonzales graag dat jij met dat meisje praat.’
Haar instinct deed haar onmiddellijk opstaan om te gaan
helpen, maar datzelfde instinct schreeuwde dat er iets niet
klopte aan Jorge.
69
Door haar werk en een broer bij de politie kende ze een
paar van de agenten behoorlijk goed. En niets raakte Jorge
dieper dan kinderen in nood. Ze had hem zien huilen als
een baby toen hij vertelde over een auto-ongeluk waarbij
een kind het niet had overleefd. Maar deze boodschap had
hij haar meegedeeld met de passie van een receptionist die
een telefoontje doorgeeft.
In films konden vampiers mensen altijd laten doen wat
ze wilden. Ze kon zich helaas niet herinneren of die men-
sen daarna voorgoed beschadigd waren. De meesten, zo
vreesde ze, overleefden het niet.
Ze keek op haar horloge en schudde haar hoofd. ‘Sorry,
maar je kent mijn regels,’ zei ze. ‘Het is na zessen: ik heb
geen dienst meer.’
Bij haar broers en hun vrienden waren haar regels een
vaste grap, maar voor haar was het allesbehalve een geintje.
Ze had te veel mensen een burn-out zien oplopen van het
werk dat zij deed. Dus had ze een lijst van leefregels voor
zichzelf opgesteld, waarmee ze zich tot nu toe op de been
had weten te houden. Een van die regels luidde dat ze
werkte van acht uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds;
daarbuiten probeerde ze een echt leven te leiden. Deze
regel overtrad ze nu dus al, met Devonte.
Maar in plaats van haar hierop aan te spreken, hoorde
Jorge haar antwoord slechts aan en knikte. ‘Goed, dat zal ik
ze zeggen.’ En hij draaide zich om en liep weg zonder de
deur achter zich te sluiten.
70
Stella liep naar de deuropening en keek hem na.
Mechanisch beende hij door de gang naar de wijd open-
staande beveiligingsdeur. Niets voor Jorge om zo slordig te
zijn, dacht ze, al sloot hij hem vervolgens wel weer achter
zich.
‘Daar zat die vampier achter, hè?’ zei ze met een blik
naar boven.
Het zachte gegrom vanuit het plafond klonk ergens
geruststellend – hoewel ze nog niet was vergeten dat hij
hardop had getwijfeld of hij een vampier wel zou
aankunnen.
Ze liep Devontes kamer weer in, ging weer op het bed
zitten en deed een nieuwe zet op het dambord.
Buiten ging de beveiligingsdeur opnieuw open, waarna
een hooggehakt iemand met ferme passen door de gang
klikklakte.
Stella ademde diep in, rechtte haar rug en zei kalm tegen
Devonte: ‘Jouw beurt.’
Hij tuurde naar het speelbord, maar ze zag zijn hand
trillen terwijl degene in de gang steeds dichterbij kwam.
‘Dam!’ riep hij zo triomfantelijk mogelijk.
De voetstappen stopten in de deuropening.
Toen Devonte over Stella’s schouder gluurde, zakte zijn
mond open van angst. Stella nam nog een hap adem en
wierp toen haar eerste blik op de vampier.
Ze had altijd gedacht dat vampiers eeuwig jong bleven,
net als haar vader – zo luidde de mythe toch? Maar deze
vrouw was grijs en had rimpels onder haar ogen en in de
71
zachte bleke huid van haar hals. Ze droeg een wijnrood
mantelpak, diamanten om haar hals en oorbellen met dia-
manten en parels.
‘Zo,’ liet Stella zich ontvallen, ‘jou zal men niet gauw
aanzien voor een schattig oud omaatje.’
De vrouw lachte. Haar gezicht klaarde er helemaal van
op en haar plezier leek zo oprecht, dat Stella dacht dat ze
haar nog zou hebben gemogen ook – als die lach niet ook
een paar lange hoektanden had onthuld. ‘De jongen heeft
gekletst, is het niet? Ik dacht zeker te weten dat hij zijn
mond zou houden, al was het maar om zijn eigen geheimen
niet te verraden. Óf hij zou het overal rondbazuinen, maar
dan zouden jij en ik ons niet in deze positie bevinden.’
Ze schonk Stella een hartelijke glimlach met een paar
charmante kuiltjes in haar wangen. ‘Het spijt me dat jij er
ook bij betrokken bent geraakt. Ik heb nog geprobeerd jou
erbuiten te houden.’
Maar Stella ging al zolang met mensen om, dat ze op een
kilometer afstand doorhad of iemand iets meende of niet.
Die lach was echt, dit goedige medeleven absoluut niet. ‘Je
prooi afsnijden van de kudde,’ concludeerde ze droog.
Ze moest die vampier de kamer in zien te krijgen zodat
haar vader haar kon bespringen – maar hoe?
De vampier liet haar hoektanden en haar kuiltjes weer
zien. ‘Handiger en makkelijker om het lawaai binnen de
perken te houden,’ gaf ze toe. ‘Maar niet strikt noodza-
kelijk. Zelfs niet als je een’ – ze haalde diep adem – ‘weer-
wolf bent.’
72
Ze leek er niet echt mee te zitten.
Stella probeerde zich te verzetten tegen het gevoel dat
haar vader zou worden overvleugeld. Hij was soldaat ge-
weest en daarna huurling, had zijn eigen zoons opgeleid en
daarna zijn kleinzoons. Hij wist heus wel wat hij deed!
‘Ha!’ sneerde Devonte met klassieke puberminachting.
‘Zo lastig ben jij niet, hoor. Ik had je in mijn eentje al bijna
gemold.’
De vampier siste meteen terug, zo fel dat Stella’s
nekharen ervan overeind vlogen en al haar zintuigen op
scherp sprongen: ‘Jij was een vergissing, jochie. Eentje die
ik van plan ben recht te zetten.’
David zat bewegingloos ineengedoken te wachten tot het
geluid van de stem van de vampier hem vertelde dat ze
recht onder hem stond.
Geduld, geduld, drukte hij zichzelf op het hart – maar dat
had hij beter tegen iemand anders kunnen zeggen.
Terwijl de theatrale act van de vampier Stella deed
bevriezen, bracht deze Devonte juist in actie. Het bed
waarmee hij eerder David had proberen te verpletteren
ratelde over de vloer. Maar kennelijk had hij zich met zijn
eerdere tovenarij zo uitgeput, dat het maar half zo snel ging
als die eerste keer.
De vampier kon het meubelstuk dan ook gemakkelijk
grijpen… om het vervolgens dwars door de dunne muur de
gang in te slingeren, waar het op zijn zij klapte en wieltjes,
73
beddengoed, matras en onderdelen van de componenten
die het van een gewoon bed onderscheidden alle kanten op
vlogen.
Ze had het zo druk met hen imponeren met haar
Incredible Hulk-imitatie, dat ze de oude blauwgrijze stoel niet
zag aankomen. Hij raakte haar vol in de rug en duwde haar
recht onder het paneel dat Devonte zojuist per ongeluk had
gebroken.
‘Nu!’ fluisterde Stella, waarna ze op het gat in de muur af
dook, in de hoop zo te kunnen ontkomen.
Ook al had Devontes stoel de vampier op haar knieën
gedwongen, toch trok Stella’s beweging haar aandacht.
Terwijl ze overeind kwam haalde ze in één en dezelfde be-
weging razendsnel naar haar uit.
Maar toen viel opeens het plafond bovenop haar,
tezamen met een zacht grommende, roodgouden wolf met
klauwen en hoektanden waarbij die van de vampier maar
een speelgoedgebitje leken.
Heel even was Stella weer twaalf en keek ze toe hoe het
monster zijn lange nagels in het lichaam van haar moeders
minnaar sloeg. Ze verstijfde van afgrijzen. De vrouw zag er
zo fragiel uit onder de gigantische wolf – tot ze haar benen
onder hem trok en hem ermee tegen de buitenmuur
schopte (die van betonblokken en niet van gipsplaten was
gebouwd).
Met een dierlijke kreet dook de vampier vervolgens op
haar vader af. Ze leek in niets meer op de elegante dame die
74
daarnet de kamer in was gelopen. In de glimp die Stella van
haar gezicht opving zag ze iets vreselijk… kwaadaardigs.
‘Stella, achter je!’ riep Devonte opeens en hij sprong van
het bed af, met zijn goede arm voor zijn ribben.
Ze had al die tijd uitsluitend op de vampier gelet,
waardoor Devontes waarschuwing net iets te laat kwam.
Iemand greep haar bij haar arm en sleurde haar ruw in het
rond: Linnford! Weg waren de man-van-de-wereldgrijns en
stoeremannenpose: zijn gezicht blonk nu van het fanatisme
en de waanzin… en in zijn vrije hand hield hij een mes.
Ze reageerde zonder nadenken en draaide zich vliegens-
vlug om, zodat zijn hand langs haar onderbuik schampte en
alleen stof raakte, geen vlees.
Toen zoefde er iets tussen hen in. Het raakte Linnford
in zijn borstkas en gooide hem ruggelings op de vloer. Daar
bleef hij liggen stuiptrekken, als de doorboorde kikker in de
film die ze tijdens haar studie eens had moeten zien. De
stoel lag bovenop hem te balanceren op één kromme poot,
terwijl de andere drie leken te zweven.
Het duurde even voor ze besefte wat ze precies zag. De
kromme stoelpoot stak links van Linnfords borstbeen in
diens ribbenkast, uit het gat borrelde bloed op als een
macabere fontein.
‘Schat?’ Hannah Linnford stond in de deuropening. Net
als Stella leek zij er moeite mee te hebben te begrijpen wat
ze zag.
Stella mompelde afwezig: ‘Denkt er nou niemand aan
om die beveiligingsdeur op slot te doen?’ Toen haalde ze
75
het busje pepperspray uit haar zak dat ze na haar aanvaring
met die overvaller van haar jongste broer had gekregen en
spoot de vrouw ermee in het gezicht. Als ze Linnfords mes
had gehad had ze dit met plezier in Hannahs nek gestoken.
Deze lui hadden een van haar kinderen afgepakt en aan een
vampier proberen te voeren!
Bij deze gedachte keek ze om zich heen, op zoek naar
Devonte.
Hij stond een eindje van zijn bed vandaan tegen de
muur gedrukt en staarde vol afgrijzen naar Linnford. De
uitdrukking op zijn gezicht bracht Stella terug op aarde:
Devonte had haar nodig! Ze vloog op hem af en trok hem
naar de andere hoek van de kamer, ver van de vechtende
monsters, maar nog steeds te dicht bij de Linnfords. Ze
probeerde zich tussen hem en de stervende Linnford te
posteren. Als ze er snel een dokter bij haalde kon hij het
misschien nog redden. Ze voelde echter geen enkele aan-
drang om dit te doen. Laat hem maar wegrotten!
Met de pepperspray in de aanslag hield ze de luid gillend
op de grond liggende vrouw in het oog, maar het grootste
deel van haar aandacht ging naar de vechtpartij – die haar
vader aan het verliezen was.
Die twee vochten als een stel katten. Eerst vielen ze el-
kaar klauwend en bijtend aan, bijna te snel om te kunnen
volgen; dan trokken ze zich, ogenschijnlijk zonder enige
aanleiding, plotseling weer terug en nadat ze elkaar enkele
seconden hadden aangestaard, vlogen ze elkaar opnieuw
76
naar de keel. Maar anders dan katten waren ze er griezelig
stil bij.
Het zorgvuldig opgemaakte kapsel van de vampier was
helemaal ingezakt en hing half voor haar gezicht, maar
verhulde net niet haar glinsterende… nee, gloeiende rode
ogen. Plots maakte haar arm een schokkerige beweging, zo
snel dat Stella hem bijna had gemist, waarna de wolf zich
terugtrok en opnieuw een hevig bloedende wond bleek te
hebben opgelopen. De vampier daarentegen was nog steeds
zo goed als ongeschonden.
Toen de twee monsters opnieuw uit elkaar gingen, likte
de vampier aan haar vingers. ‘Wat smaak je toch goed,
wolf,’ zei ze. ‘Ik kan niet wachten tot ik mijn tanden in je
vel kan zetten en al die zoetigheid kan opzuigen.’
Stella spoot Hannah nog een keer in haar ogen. Toen
sleurde ze Devonte de deur uit, weg van de vampier –
waarbij ze bar weinig rekening hield met zijn gebroken
ribben. Maar dood zijn was erger dan pijn.
Het werkte, dacht David, terwijl hij zag hoe de vampier zijn
bloed van haar vingers likte.
Hoewel hij vooral op de vampier lette, merkte hij ook
dat Stella de jongen de kamer uit leidde. Goed zo. Nu de
dienaren van de vampier hier waren – de een dood, de
ander machteloos – zou het haar moeten lukken om weg te
komen. Hij hoopte dat ze Devonte meenam naar haar huis
– of welk ander huis dan ook – waar ze veilig zouden zijn.
77
Toen schoof hij deze gedachten aan de kant en concen-
treerde zich weer op de strijd die hij aan het voeren was.
Hij had weleens een paar vampiers ontmoet, maar nog
nooit met een gevochten. Hij had gehoord dat sommige
van hen merkwaardig reageerden op weerwolvenbloed en
deze dame leek er daar een van te zijn. Hij kon alleen maar
hopen dat haar bloeddorst haar domme dingen zou laten
doen. Hij had ook gehoord dat vampiers zich enkel aan
levenden konden laven. Als dat laatste niet waar was had hij
een probleem.
Hij wachtte tot ze opnieuw op hem afkwam – maar
ditmaal stapte hij juist naar haar vuist toe, waarna hij voor
haar voeten ineenzakte. Het was een fikse dreun, hij voelde
zijn kaakbot kraken. Het kostte hem dan ook geen enkele
moeite om te doen alsof hij krachteloos van zijn stokje
ging. Hij zou wachten tot ze weer aan hem begon te zuigen.
En zodra het laatste restje duizeligheid was weggetrokken
zou hij toeslaan.
Ze stortte zich inderdaad weer bovenop hem; hij
wachtte geduldig tot haar tanden zich in hem boorden.
Maar in plaats daarvan maakte de vampier een paar
stuipbewegingen… en bleef toen doodstil liggen. Ze
ademde niet, haar hart klopte niet – maar dat was ook al zo
toen ze deze kamer binnenstapte.
‘Papa?’
Hè? Stella was toch weggegaan?
Met een enorme brul vloog hij overeind – het eerste
waarneembare geluid dat hij maakte – om te zorgen dat de
78
vampier alleen op hem zou letten en zijn dochter met rust
zou laten. Het lichaam van de vrouw rolde echter soepel
van hem af en bleef toen op de vloer liggen – met twee
houten stoelpoten in haar rug.
‘Alles goed met je? Jorge had de beveiligingsdeur open-
gelaten. Dat wist ik toen de Linnfords ineens binnen-
kwamen. We hebben de poten van Jorges stoel afgebroken
en Devonte heeft al zijn krachten ingezet om ze in haar rug
te slaan.’
De soldaat in hem inspecteerde de ruimte, snel maar
grondig. Linnford was dood, met de gehavende stoel als
overduidelijk moordwapen. Een vrouw, vermoedelijk die
van hem, lag met haar gezicht tegen Linnfords arm
hartverscheurend te snikken – een potentieel risico. En
Stella en Devonte stonden veel te dicht bij de vampier.
Zij hadden haar gedood!
Even voelde hij een golf van trots door zijn lichaam
trekken. Stella was een echte doorzetter. Zij en de jongen
hadden perfect gebruik gemaakt van de afleiding waarvoor
hij had gezorgd – nog voordat hij dat zelf had gekund.
‘Iedereen was weg: Jorge, iedereen…’
Hij zag de triomf op Stella’s gezicht, nog net zichtbaar
naast de ongerustheid over haar vrienden. Zij dacht dat het
nu was gebeurd met de vampier. Maar een houten staak
door het hart was niet altijd genoeg voor de ondoden.
‘Alles goed?’ herhaalde ze. En toen hij haar bleef aan-
staren: ‘Papa?’
79
Hij was hierheen gekomen in de hoop de held te kunnen
uithangen, zo besefte hij nu, in de hoop het onherstelbare
te kunnen herstellen. Maar de enige rol die hier voor hem
was weggelegd was die van het monster – want dat was
tenslotte wat hij was.
Hij trok het laken van het bed, scheurde er met zijn
klauw een reep vanaf en smeet deze in de richting van
Linnfords snikkende vrouw. Stella begreep de hint: zij en
Devonte begonnen de vrouw met het stuk stof vast te
binden.
Terwijl zij daarmee bezig waren liep David traag op de
vampier af. Zijn dochter had hem vandaag papa genoemd –
meer dan eens zelfs. Dát moest hij proberen vast te
houden; de rest kon hij maar beter vergeten.
Hij gromde naar de vampier: het was haar schuld dat hij
zijn dochter voor de tweede keer ging kwijtraken! En toen
zette hij zijn sterke tanden in haar ruggengraat. Haar vlees
was taaier dan hij had verwacht: taaier dan beef jerky en nog
smerig ook. En zijn kaken deden nog pijn van de vuistslag
die ze hem had verkocht. Hij riep zichzelf tot de orde en
zette nog wat extra spierkracht bij om haar hoofd van haar
romp te scheiden.
Toen hij klaar was, stond de jongen in de hoek zijn
laatste maaltijd uit te spugen, met een arm tegen zijn
ribben. Overgeven met gebroken ribben was ellendig, daar
wist David alles van.
Linnfords vrouw kon geen kant meer op.
80
En Stella hield een hand voor haar mond, als om te
voorkomen dat ze hetzelfde ging doen als Devonte. Toen
ze haar blik losrukte van het afgebeten hoofd van de
vampier en hem aankeek, zag hij diepe afschuw in haar
ogen.
Hij voelde het bloed van zijn kaken druipen. Hij kon
haar niet langer aankijken; kon hier niet blijven terwijl haar
afschuw weer zou omslaan in angst voor hem. Hij keek niet
meer naar zijn dochter voor hij wegvluchtte – voor het
eerst in zijn lange leven.
Zodra het kon veranderde hij weer in een man, in het huis
van de plaatselijke wolvenroedel. Ze lieten hem er douchen
en gaven hem een joggingpak – het universele antwoord op
een probleem dat iedere weerwolf kende: zonder kleren
zitten nadat je was terugveranderd.
Daarna belde hij zijn oudste zoon, om te checken of
Stella hem wel had gebeld om een schoonmaak te regelen.
Ze had er inderdaad aan gedacht: Clive was al aan het werk,
met zijn gebruikelijke grondigheid.
Linnford stond op het punt om een ernstig auto-
ongeluk te krijgen. Het lichaam van de vampier – beide
delen ervan – stond al ingepland om te worden gecremeerd.
Het grootste probleem was wat ze met Linnfords vrouw
moesten. Voorlopig leek zij nog te getraumatiseerd om te
praten. Misschien had de dood van de vampier haar
voorgoed geknakt, misschien kwam ze uiteindelijk weer bij
zinnen. Hoe dan ook, ze had hulp nodig: discrete hulp van
81
mensen die het verschil konden zien tussen een slachtoffer
en een dienaar van een vampier en haar dienovereen-
komstig zouden behandelen.
David pleegde een paar telefoontjes en kreeg het
nummer van een zeer besloten herstellingsoord dat werd
geleid door een kleine, strikt geheime overheidsinstelling.
De prijs viel mee: het enige dat hij hoefde te doen was een
of andere zendeling redden, een familielid van een
vooraanstaand politicus. De idioot had het voor elkaar
gekregen zich te laten ontvoeren, samen met zijn vrouw en
twee jonge kinderen. Davids team zou gewoon betaald
krijgen en het was een opdracht die hij waarschijnlijk
sowieso had aangenomen.
Tegen de tijd dat hij Clive terugbelde, hadden zijn zoons
een groep vermiste medewerkers van het ziekenhuis
teruggevonden, evenals de politieman die de toegang tot de
beveiligde afdeling had bewaakt. David hoorde de
opluchting in Clive’s stem: kennelijk was deze Jorge een
vriend van hem. Niemand van het gezelschap leek iets te
mankeren, maar ze hadden ook geen flauw idee waarom ze
met zijn allen in de kelder hadden gezeten.
Nadat hij had opgehangen, zette hij zijn mobieltje uit.
Hij had het aanbod van de roedelalfa om bij hen te blijven
slapen aangenomen, dus ging hij naar bed en sliep.
Eerste kerstdag was al bijna ten einde toen David in zijn
huurauto naar het huis van zijn zoon reed. Vrienden had-
den het ding voor hem bij het ziekenhuis opgehaald.
82
Over elke struik en elk hek hingen rode en groene lampjes,
net als rond alle ramen, en langs het pad naar de voordeur
stonden allemaal kniehoge zuurstokken.
Er stond een aantal auto’s op de oprit van zijn zoons
huis. David keek er fronsend naar en wierp een blik op zijn
nieuwe horloge. Hij was precies op het afgesproken tijdstip.
Hij had benadrukt dat hij niet wilde storen – wat werd
begrepen als dat hij niet wilde komen als hij ook Stella
tegen het lijf zou kunnen lopen.
Hij had allang in het vliegtuig naar huis gezeten, als hij
had geweten hoe hij in contact kon komen met Devonte.
Hij tikte met de envelop tegen zijn bovenbeen en vroeg
zich af waarom hij speciaal een kerstkaart had gekocht, in
plaats van de jongen gewoon zijn visitekaartje te geven.
Onder zijn contactgegevens had hij Devonte een baan
aangeboden – zodra hij achttien was en naar wens in te
vullen. Hij kon namelijk wel duizend dingen bedenken
waarbij een tovenaar van nut zou kunnen zijn voor een
kleine groep huurlingen.
Waarschijnlijk zou Devonte hier echter, nadat hij met
eigen ogen had gezien hoe David het lichaam van de
vampier in twee stukken had gebeten, geen trek in hebben.
De naam en telefoonnummer op de andere zijde van de
kaart hadden dan ook meer zin. Deze behoorden toe aan
een tovenaar die op zoek was naar een leerling, zo had de
plaatselijke alfa hem verteld.
Clive had hem beloofd dat hij deze kaart aan Devonte
zou geven.
Onder de enorme kerstkrans op de deur zocht David
naar de bel. Terwijl hij stond te wachten, viel hem op dat
hij binnen wel erg veel stemmen hoorde en zelfs door de
gesloten deur heen rook hij de gebraden kalkoen.
Hij deed een stap naar achteren, maar de deur ging al
open.
Het was Stella die in de deuropening stond. Achter haar
kon hij de hele familie druk zien rondlopen om de tafel
gereed te maken voor het kerstdiner. Devonte zat op de
bank een van de vele kleuters voor te lezen. Clive stond
geleund tegen de schoorsteenmantel. Hij ving Davids blik,
stak zijn wijnglas naar hem op en glimlachte sluw voordat
hij een slok nam.
David deed nog een stap naar achteren en opende zijn
mond al om zijn dochter zijn excuses aan te bieden. Maar
precies op dat moment klaarde haar gezicht op… en
toonde ze hem haar moeders glimlach.
Ze stapte de veranda op en sloeg haar armen om hem
heen. ‘Vrolijk kerstfeest, papa,’ zei ze. ‘Ik hoop dat je van
kalkoen houdt.’
Lees meer van Patricia Briggs
New York Times-bestsellerauteur Patricia Briggs schreef de heer-lijke Mercy Thompson-serie. De 26-jarige Mercy wil graag een normaal leven leiden met haar eigen garagebedrijf, haar kat en haar vrienden om haar heen. Maar als je zelf de vorm van een coyote kunt aannemen, je buurman een weerwolf is en je onder je vrienden ook vampiers en Fae telt, hoe ‘normaal’ kan je leven dan zijn?
Onder de maan | Mercy Thompson-serie boek 1 | paperback, 368 blz. ISBN 978 90 261 3811 9 | ISBN e-book 978 90 261 3812 6
In het bloed | Mercy Thompson-serie boek 2 | paperback, 368 blz. ISBN 978 90 261 3813 3 | ISBN e-book 978 90 261 3814 0
Ziel van ijzer | Mercy Thompson-serie boek 3 | paperback, 336 blz. ISBN 978 90 261 1406 5 | ISBN e-book 978 90 261 4107 2
Over Sharon Hallmanns
Sharon Hallmanns groeide op in Limburg en studeerde in
Maastricht en Eindhoven. Schrijven is haar levenslange
passie. Ze deed mee aan de Masterclass Urban Fantasy van
Uitgeverij De Fontein, en het hieronder te vinden verhaal
‘De doos van Pandora’ is daarvan het resultaat.
Senn Wourecht heeft een erg leuke baan, als inkoper voor
het Museum van de Magische Gemeenschap. Maar er zijn
van die dagen dat je ook van zo’n leuke baan de balen kunt
hebben…
86
De doos van Pandora
Het is kwart over zeven wanneer de wekker gaat. Ik sla de
dekens van me af en zucht. Gelukkig is het morgen week-
end en kan ik dan uitslapen. Man, wat ben ik daar aan toe.
De afgelopen dagen waren erg vermoeiend aangezien ik
vanwege een zieke collega dubbele diensten moest draaien.
Gelukkig ga ik graag naar mijn werk, maar dan nog zijn
twee diensten erg veel.
Ik sta op, kleed me aan en loop naar het keukentje, waar
ik een snel ontbijt klaarmaak. Mijn appartement is niet heel
groot, maar het is groot genoeg voor mij alleen.
Wanneer ik mijn koffie en cracker op heb, vertrek ik
naar mijn werk. Ik sta nog niet buiten of ik voel dat er
iemand naar me kijkt. En ik kan maar één iemand beden-
ken...
‘Goedemorgen Senn!’ Natuurlijk. Mijn buurvrouw.
Ik draai me om en tover een lach op mijn gezicht.
‘Morgen, buuf!’
Mijn buurvrouw geeft me zo de kriebels dat ik eigenlijk
zo min mogelijk met haar wil praten. Nu is het moeilijk om
iemand te ontlopen wanneer diens voordeur zich maar een
paar meter van de jouwe bevindt. Gelukkig kan ik dit
gesprek makkelijk ontwijken door mijn buurvrouw ‘buuf’ te
noemen; ze haat dat woord.
Ik krijg een nijdige blik toegeworpen en nog voor ik
mijn sleutels in mijn tas heb kunnen stoppen, slaat haar
voordeur dicht.
87
Ik laat een ingehouden ademteug langzaam ontsnappen.
Mijn buurvrouw is zo niet-magisch als iemand maar zijn
kan, maar ik geloof soms echt dat ze weet dat magie bestaat
en dat ik deel uitmaakt van de magische bevolking. Al zou
ik niet weten hoe ze daarachter moet zijn gekomen, zelfs
niet met haar talent om dingen uit te vissen. Niet-magische
mensen horen niet te weten dat de magische wereld bestaat
en ik heb geen zichtbare of opvallende Gave. Ik ben
Luisteraar, wat betekent dat ik de waarheid kan horen en
soms ook voelen. Het vervelende is dat mijn Gave altijd
werkt, dus ik merk het ook wanneer iemand me een
goedemorgen wenst, maar dat helemaal niet meent. Als
kind kwam ik daar wel eens mee in de problemen, maar ik
heb ondertussen geleerd wanneer ik mijn Gave beter kan
negeren.
Het is mooi zomerweer, dus er zijn al veel mensen op de
been. Een grote groep mensen overspoelt mijn Gave soms
met prikkels, maar na een diepe ademhaling weet ik te
focussen op wat ik horen wil.
Ik stap de tram in en hou mijn pasje voor het check-in-
apparaat. Het piept een keer om me te vertellen dat ik door
mag lopen, waarna ik ergens achterin een plaatsje zoek.
Buiten flitsen gebouwen en mensen aan me voorbij, zowel
magisch als niet-magisch. Ooit is door de magische ge-
meenschap besloten dat we ons verborgen moesten hou-
den omdat jaloerse mensen nu eenmaal gevaarlijk kunnen
88
zijn, en dat is nooit veranderd. Jaloerse mensen zijn
overigens ook niet veranderd.
Wat wel is veranderd, is dat beide gemeenschappen nu
dooreen leven. De niet-magiërs hebben er weliswaar geen
idee van, maar al onze magische faciliteiten zitten nu
verstopt tussen die van hen. De mensen van tegenwoordig
zijn zo gehaast dat ze alleen zien wat ze willen zien, dus we
zouden niet eens heel veel moeite hoeven doen om alles
verborgen te houden. Maar goed, soms heb je van die
mensen als mijn buurvrouw, die alles napluizen als ze iets
vermoeden, dus het is beter om voorzichtig te zijn.
Het duurt bijna een halfuur voordat de tram mijn halte
bereikt. Vanaf die halte is het nog zo’n tien minuutjes
lopen, maar vandaag vind ik dat helemaal niet erg. Dan kan
ik tenminste nog even genieten van het weer, voordat ik
weer binnen zit tussen de muffige, oude boeken en
voorwerpen waarvan vrijwel niemand nog weet waarvoor
ze bedoeld zijn. Niet dat ik dat een probleem vind, hoor.
Mijn werk bij het Museum van de Magische Gemeenschap
is te gek. Ik vind het heerlijk om de mysteries achter onbe-
kende dingen uit te zoeken. Meestal zijn die mysteries ge-
woon verhalen over magiërs en hun queesten, maar soms
zit er een potentieel gevaarlijk voorwerp tussen. Dat wordt
dan door onze veiligheidsdienst overgebracht naar een be-
veiligde opslagruimte.
89
Ik duw de grote deuren van het museum open en groet
Diana, die de balie aan het schoonmaken is. ‘Goede-
morgen. Wat zijn de verwachtingen van vandaag?’
Diana is een Ziener, wat betekent dat ze dingen kan
aanvoelen nog voor ze zijn gebeurd.
‘Het wordt vandaag niet drukker dan gisteren,’ zegt Dia-
na schouderophalend. ‘Heb je nog iets gehoord van
Richard?’
‘Behalve dat hij nog steeds ziek is, niets nee,’ zeg ik
zuchtend. ‘Heb jij nieuws?’
Ze knikt. ‘Hij is bijna beter en dat is maar goed ook. De
volgende zieke komt er alweer aan. Jij trouwens veel succes
vandaag, ik geloof dat je het nodig zult hebben.’ Ze knip-
oogt en gaat door met haar werk.
Kreunend loop ik verder. Zieners zijn soms best irritant.
Mijn bazin, Jade, zit in haar kantoor. Ik zwaai naar haar
door het raam in de deur, zodat ze weet dat ik er ben. Ze
gebaart me dat ik moet blijven staan en komt haar kantoor
uit. ‘Senn, goed dat ik je zie! Ik heb een klusje voor je.’
O jee, denk ik. Daar gaan we weer. De meeste opdrach-
ten die ik krijg, sturen me langs verkopers om voorwerpen
te bekijken. Het museum heeft namelijk niet alleen gedo-
neerde voorwerpen, maar ook objecten die zijn gekocht bij
verzamelaars of opkopers. Sommigen van hen zijn echter
oplichters en dus is het wel logisch dat ik gestuurd word,
aangezien ik kan aanvoelen of ze ons willen bedriegen of
niet.
90
Mijn vermoeden wordt bevestigd.
‘Een verkoper. Hij meent de doos van Pandora in han-
den te hebben.’
‘Alweer? En deze keer lijkt het een betrouwbare mel-
ding?’ We krijgen zowat iedere maand wel een melding dat
de doos van Pandora gevonden is, maar de meeste verhalen
zijn broodje aap. Ten eerste is de doos geen doos, maar een
vaas. Daarmee halen we de meeste neppers al eruit. Daarbij
komt dat de meeste gemelde vazen een opschrift hebben
waardoor het niet Pandora's vaas zijn kan. De legende
komt uit het oude Griekenland, dus als er moderne tekens
op staan, kun je er zeker van zijn dat hij niet echt is. Verder
weten we eigenlijk niet veel over deze mythe. Er doen zo
veel verhalen de ronde dat niemand meer weet welke versie
eigenlijk klopt. Wat alle verhalen met elkaar gemeen hebben
is dat slechte dingen ontsnappen als de vaas opengaat.
Sommige verhalen noemen het gewoonweg onheil, andere
hebben het over zonden. Niemand is specifiek over wat
zich in de vaas bevindt, maar het is hoe dan ook niets
goeds. Of ja, een klein groepje claimt dat er ook een goede
kracht in zit. Maar ook zij zijn ervan overtuigd dat de vaas
dicht moet blijven, om de slechte dingen erin opgesloten te
houden.
Daarom moeten we de overige vazen wel van dichtbij
bekijken. Het museum is er namelijk ook om de gevaar-
lijkere objecten op te sporen zodat ze naar de veilige op-
slagplaats gebracht kunnen worden. En als we de verhalen
moeten geloven, willen we niet dat de vaas opengaat, dus
91
we moeten wel reageren op elke melding die ook maar een
beetje waar kan zijn.
Jade knikt weer. ‘De arme man die de vaas heeft gevon-
den is aardig van slag. Zijn kleindochter had de vaas bijna
omgestoten.’
‘Dan zal ik maar snel gaan,’ zeg ik, terwijl ik probeer niet
te lachen. Dat zou wat zijn, als die vaas blijkt te bestaan,
maar dan door een kind wordt gebroken. ‘Ik kom straks
wel verslag uitbrengen.’
Mijn bazin knikt en loopt haar kantoor weer binnen. Ik
maak rechtsomkeer, richting de uitgang.
‘Jij gaat weer een verkoop nakijken,’ zegt Diana als ze
me ziet komen.
Het is geen vraag, maar ik geef toch antwoord. ‘Jep,
weer Pandora. Ik vraag me af of we ooit de echte kunnen
vinden, met alle vervalsingen die in omloop zijn. Zal ik het
bordje voor je omdraaien?’
Diana glimlacht. ‘Wie weet. Misschien is het beter als we
hem nooit vinden. En draai het bordje maar om. Het is al
bijna 9 uur.’
Ik draai het kaartje met ‘open’ om en loop naar buiten,
in de richting van de tram. Kan ik toch nog een beetje van
het lekkere weer genieten.
Na drie keer overstappen en ongeveer een uur reizen
verder ben ik eindelijk waar ik moet zijn. Ik sla de bronzen
deurklopper driemaal op de deur en stap achteruit. Het
92
duurt niet lang of de deur zwaait open om plaats te maken
voor een oude maar kwiek uitziende man.
‘Kom binnen, kom binnen. U bent de inkoper van het
museum?’ vraagt hij.
Ik knik. ‘Dat ben ik inderdaad. Mijn naam is Senn
Wourecht.’ Ik schud zijn uitgestoken hand.
‘Ik ben Adriaan Fonck. Kom toch binnen, alstublieft.’
Hij stapt weg zodat ik naar binnen kan gaan. Ik loop
langs hem het huis in en kom terecht in een grote, donkere
hal. Meneer Fonck leidt me een deur door en hij wijst naar
een vaas die op de eettafel staat. ‘Dat is hem.’
Ik ga dichterbij staan en bekijk de vaas eens goed. Hij
ziet er goed uit, al lijkt het wel een heel oud ding. De tekst
die erop staat is geschreven in oud-Griekse letters en de
tekeningen beelden onder andere de gift van een vaas door
een godheid aan een vrouw uit. Hij ziet er echter uit dan de
meeste andere die ik bekeken heb. Er zit zelfs een soort
kurk in om hem af te sluiten.
‘Waarom denkt u dat dit de echte vaas van Pandora is?’
vraag ik aan meneer Fonck.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Door de tekeningen en zo.
Ik heb me een beetje ingelezen in het verhaal, maar dat
hielp niet om ons gerust te stellen. Eerlijk gezegd, het is
meer een soort gevoel.’
Gevoel... Dat zou nog wel eens de grootste aanwijzing
kunnen zijn. Sommige Gevoeligen, dat zijn mensen zoals
Diana en ik, weten niet eens van zichzelf dat hun gevoel
echt iets speciaals is. Veelal schuiven ze het af op een goede
93
gok of intuïtie. Veel oplichters weten dat ook en maken
daar misbruik van, maar mijn Gave vertelt mij dat meneer
Fonck het meent.
Ik richt mijn aandacht weer op de vaas en til hem
voorzichtig op. Hij is niet heel zwaar, maar hij is dan ook
niet erg groot. Op de onderkant van de vaas kan ik ook
niets vinden dat wijst op een vals exemplaar. Ik wil net
kijken naar wat de tekst betekent wanneer er gegil klinkt,
dat opeens opduikt en steeds luider wordt. Snel draai ik me
om, om te kijken waar die schelle kreet vandaan komt,
maar iets botst hard tegen mijn benen aan. Het meisje is
maar klein en licht, maar ik ben er zo niet op bedacht dat ze
me omverduwt. Ik val en de vaas valt met mij.
Ik heb nauwelijks de grond geraakt of ik zit alweer op
mijn knieën, om te kijken of de vaas in orde is. Gelukkig,
hij is nog heel. Het meisje lijkt ook niets anders dan
geschrokken te zijn. Meneer Fonck is echter flink kwaad.
‘Emely! Wat had ik nu gezegd over dat rennen? Niet in
huis. Ga maar snel naar buiten en als je nu nog een keer
binnenshuis rent, verstop ik de afstandsbediening van de
televisie voor een week.’
Het meisje staat op en kijkt schuldbewust naar meneer
Fonck. ‘Sorry opa. Ik zal lief zijn en buiten gaan spelen.’ Ze
loopt een paar passen naar de deur, maar houdt halt
wanneer ze voor me staat. ‘Mevrouw, ik denk dat deze van
u is.’
Ze steekt haar hand uit om te laten zien waar ze het over
heeft en bezorgt me bijna een hartverzakking. Het is de
94
kurk van de vaas. En ik heb nog steeds geen aanwijzing
gevonden dat het niet de echte vaas is.
‘O, nee!’
Ik gris de kurk uit de handen van Emely en grijp de vaas
met mijn andere hand. Eerst check ik of de vaas inderdaad
leeg is en dan duw ik de stop er stevig op. Niet dat dat nu
nog zin heeft, natuurlijk. Hoe kon dit nu gebeuren? De
kurk zal er niet goed op hebben gezeten, anders kan hij er
niet zomaar uitvallen, maar wat stom dat ik dat niet heb
gecheckt.
Meneer Fonck kijkt me heel bezorgd aan, zijn huid
lijkbleek. ‘Ik geloof niet dat je heel goed nieuws hebt, of
wel?’
‘Ik weet het niet zeker. Maar de vaas is leeg en u heeft er
niets uit zien komen, toch?’ Ik kijk hem aan en zie dat hij
zijn hoofd schudt. ‘Dat lijkt me een goed teken. Ik kijk nog
even door.’ Dit keer echter terwijl ik op de grond zit en de
vaas niet van de vloer til.
De letters zien er gewoon uit. Ik probeer ze te vertalen,
maar Grieks is altijd mijn slechtste taal geweest, met die
vreemde tekens die eruitzien als bekende letters maar dat
toch niet zijn. Een voor een ga ik de letters af om ervoor te
zorgen dat ik geen fouten maak. Bij de derde letter stop ik.
De rest van de letters spellen Pandora, maar die derde
maakt er Paedora van.
Glimlachend kijk ik meneer Fonck aan. ‘Ik heb goed
nieuws. Kijkt u eens hier. Ziet u die letter die lijkt op een n?
Dat is in het oud-Grieks een èta, wat betekent dat hier dus
95
Paedora staat. De maker van deze vaas heeft heel veel
moeite gedaan om alles perfect te laten uitzien, maar is
vergeten de spelling te checken.’
Meneer Fonck trekt een eettafelstoel naar zich toe en
gaat met een zucht zitten. ‘Gelukkig. Ik was al bang dat we
het kwaad weer los hadden gelaten. Wat ben ik blij om te
horen dat het niet de echte is.’
Ik sta op van de grond en zet de vaas weer op tafel. ‘Dat
kan ik geloven. Hij ziet er erg geloofwaardig uit, op die ene
letter na.’
Meneer Fonck staat weer op. ‘Dankjewel dat je toch
bent gekomen. Beter een keer te veel gekeken, nietwaar?’
Daar geef ik hem helemaal gelijk in.
Even later zit ik weer in de tram, op weg naar het museum.
De deuren gaan open en er stappen mensen in. Eentje
maakt een hoopt heisa. Ik focus op wat er bij de deur
gebeurt.
‘Ik stond voor jou. Je kruipt voor!’
De jongeman tegen wie de herrieschopper praat kijkt
hem verward aan. ‘Volgens mij niet, meneer. En dat maakt
toch eigenlijk ook niets uit? Er is plek genoeg.’
‘Ja, sukkel? Meen je dat? Het maakt veel uit. Ik was
eerst.’ Wat een zeur.
De jongen zucht geërgerd. ‘Dan gaat u toch voor,
meneer? Mij maakt het niet uit.’
‘Ja, nu wel. Nu je gezien hebt dat er genoeg plaats is.
Het hoeft al niet meer.’
96
De deuren piepen om te laten horen dat ze dicht gaan.
De jongen kijkt de boze man aan en stapt naar binnen.
‘En mij nu ook nog buiten laten staan! Hoe durf je?’
roept hij de jongen na, maar de deuren sluiten en de man
staat nog buiten. Wat een vreemde, nare kerel. Waar hij
zich toch druk om maakt. Rond deze tijd is de metro altijd
rustig, dus is er genoeg plaats. Goed dat die schreeuwerd
niet kwam zitten. Hij kan mooi ergens anders ruzie gaan
zoeken.
Ik kijk weer naar buiten, genietend van de zon, en de
man verdwijnt zo uit mijn gedachten.
De weg terug naar het museum verloopt redelijk rustig tot
ik twee straten ervandaan ben. Daar staat een man op de
hoek die het niet kan laten me na te roepen. ‘Hee, schatje!
Wat heb jij vanavond te doen?’ Naar de rest luister ik niet
eens, maar zijn toon zegt genoeg. Viespeuk.
Nog geen straat verder word ik bijna van mijn sokken
gereden door een meisje op een fiets. ‘Sorry!’ roept ze, maar
ik voel dat ze er helemaal niets van meent. Wat zijn de
mensen toch weer vriendelijk vandaag.
Ik duw de grote deuren van het museum open en wurm
mezelf tussen de rijen met bezoekers door. Sommigen
mompelen wat, maar de meesten laten me passeren. Diana
is er niet, dus die heeft waarschijnlijk pauze. Ik verdwijn
achter de kassa langs naar het kantoor van Jade.
‘Ik ben weer terug,’ zeg ik terwijl ik op de deurpost klop.
De deur staat open en ik loop een paar passen naar binnen.
97
Het kantoor is leeg, dus besluit ik later terug te komen om
verslag te doen. Ik wil net richting mijn werkplaats lopen,
wanneer een van de klanten aan de andere kant van de gang
me opvalt. Ze loopt alle schilderijen af en zegt dan redelijk
hard: ‘Die wil ik. Die wil ik ook. En die wil ik ook.’ Zou ze
niet doorhebben dat een aantal van deze schilderijen niet zo
onschuldig zijn als ze lijken? Eentje heeft geprobeerd
Richard op te eten. Maar ook bij dat frame blijft ze staan
om te zeggen dat ze hem wil hebben. Vreemd...
‘Senn?’
Ik draai me om. ‘Hoi Diana! Het ziet er vandaag wel
drukker uit dan gisteren, hoor.’
Ze haalt haar schouders op. ‘Het aantal is vrijwel gelijk.
Dat nieuwe meisje heeft aan de kassa gezeten, maar met
deze drukte is het lastig om haar dingen aan te leren.
Mensen houden niet van wachten.’ Ze klinkt zenuwachtig
en om dat nog eens te bevestigen werpt ze een snelle blik
over mijn schouder, richting de vreemde bezoeker.
‘Hoe ging het bij de klant?’ vraagt ze.
‘Het was weer een nepper. Een overtuigende, dat wel,
maar er stond een spelfout in het woord Pandora.’ Dat lijkt
haar echter niet gerust te stellen.
‘Heb je gedacht aan het zwaard van koning Arthur?’
Ik kijk haar verward aan, maar haar aandacht ligt nog
steeds bij de bezoeker. ‘Excalibur? Nee, hoezo?’
Haar ogen worden groot en richten zich op mij. ‘Zo
heet hij niet, maar dat is hoe mensen zijn letters geïnter-
preteerd hebben.’
98
Ik knik, want dat weet ik. Dat hoorde bij de basistraining
die ik moest volgen om deze baan te kunnen doen. Het
zwaard stond voor zo’n lange tijd vast in de steen, dat de
natuur hem langzaamaan met mos omwikkeld had toen hij
werd gevonden. De letters die tussen het mos door leesbaar
waren, leken de naam te spellen waarmee het zwaard nu
nog steeds wordt aangeduid.
Maar dan klikt het en snap ik waarom Diana het zegt.
‘Nee...’ stutter ik. ‘Dat meen je niet. Diana, die vaas is
opengegaan!’
Diana knikt. ‘Dat vermoedde ik al toen ik haar zag,’ zegt
ze terwijl ze naar de vrouw die bijna aan het einde van de
gang is aangekomen.
Ik draai me met een ruk om, maar kan behalve haar
vreemde gedrag niets raars aan haar ontdekken. Ze ziet er
gewoon uit. Niets dat wijst op een aanstaande ramp.
‘Wat heeft zij ermee te maken?’ vraag ik terwijl ik me
weer langzaam naar de kassière toe draai.
‘Hoe goed ken jij de zonden?’
Nogmaals, soms zijn zieners heel irritant. Ze springen
van de hak op de tak zonder voor andere mensen duidelijke
overgangen, maar er zit altijd een reden achter de vragen
van Diana.
‘De zeven hoofdzonden bedoel je? De namen ken ik
wel, hoezo?’
Ze wijst naar de klant. ‘Die zijn ontsnapt. Zij is heb-
zucht.’
99
Ik knipper een paar keer met mijn ogen en probeer alles
op een rijtje te zetten.
‘Je bedoelt te zeggen dat de zeven zonden ontsnapt zijn
uit de doos van Pandora die niet de doos van Pandora heet.
Niet dat me dat zou moeten verbazen aangezien het niet
eens een doos is. Maar wat doen de katholieke zonden in
een oud-Griekse vaas?’
‘De meeste verhalen hebben dezelfde oorsprong. Een
vrouw die ongehoorzaam is en daardoor kwade dingen
loslaat op de wereld. Dat verhaal komt in heel veel culturen
voor, niet alleen in de Griekse of katholieke.’
Ik knik begrijpend. ‘En uiteindelijk zijn die beide ver-
halen niet helemaal waar, maar ook niet helemaal verzon-
nen.’ Ik haal diep adem om alles goed tot me door te laten
dringen. ‘Wat moeten we nu dan doen?’
‘Vangen, natuurlijk.’
‘Ja, dat ik ze moest vangen was me duidelijk, maar hoe
moet ik zeven zonden vinden en terug in de vaas krijgen?’
‘Zij is hebzucht. De andere zonden vinden is niet lastig.
Je moet gewoon de waarheid vertrouwen.’
‘Zij is hebzucht?’ Mijn gedachten tollen in paniek over
elkaar heen. Ik doe mijn ogen dicht om mezelf tot rust te
brengen. Dan begrijp ik pas echt wat Diana en mijn ogen
schieten open. ‘Die vrouw is Hebzucht. Ze is de manifes-
tatie van de zonde?’
Diana knikt en ik draai me om naar de vrouw die bijna
de hoek om gaat. ‘Maar hoe krijg ik mensgrote wezens te-
rug in die kleine vaas?’
100
‘Als ik mijn visioen goed begrijp moeten ze de vaas vrij-
willig aanraken. Die vaas is ervoor gemaakt om de zonden
vast te houden en zou ze dan weer vast moeten zetten.
Maar zorg ervoor dat niemand het ziet. Mensen die in het
niets verdwijnen zijn lastig uit te leggen.’
Ik knik begrijpend. ‘Dan zal ik maar teruggaan naar me-
neer Fonck en de vaas ophalen. Jij gaat weer naar de kassa,
neem ik aan?’
Diana knikt. ‘Ik ga helpen die rij weg te werken. Succes.’
‘Dankjewel,’ zeg ik en ik geef haar een vlugge knuffel.
‘Soms vraag ik me af wat we zonder je zouden moeten.’
Dan haast ik me weg.
‘Sorry dat ik u weer moet komen lastigvallen, meneer
Fonck, maar ik ben bang dat ik de vaas toch nodig heb.’
De man gebaart me naar binnen. ‘Je hebt de vaas nodig?
Waarvoor?’
Even twijfel ik. Moet ik hem de waarheid vertellen en
het risico lopen dat ik hem onnodig in paniek breng of lieg
ik tegen hem? Ik ben niet goed in liegen, dus ik besluit heel
voorzichtig de waarheid te vertellen. ‘Nou, kijk... Blijkbaar
heb ik me een beetje vergist en was uw vaas wel echt. En
nu lopen de zeven zonden rond in de stad.’
Het gezicht van de man vertrekt. Oei, dat gaat de ver-
keerde kant op.
‘Maar ik ga ze vangen en daar heb ik de vaas voor no-
dig.’
101
‘Maar... kan dat dan? Die zonden vangen? Weet je dat
zeker?’
Nou, eigenlijk niet echt. Ik weet niet of ik alle zonden
vinden kan en ze vervolgens de vaas vrijwillig kan laten
aanraken. Maar dat kan ik hem beter niet zeggen, denk ik.
‘Uit betrouwbare bron heb ik gehoord dat het zou moeten
lukken.’
Meneer Fonck grijpt de vaas, die hij blijkbaar als
pronkstuk boven zijn haard had gezet, en duwt hem in mijn
handen. ‘Neem dan alsjeblieft dat ding mee en vang ze. Ik
moet er niet aan denken dat ik Emely moet gaan vertellen
dat zij de reden is dat de wereld op wat voor manier dan
ook vergaat. Alsjeblieft. Vang ze.’
Ik neem de vaas aan. ‘Dat ga ik doen. Ik beloof hem
terug te brengen wanneer alle zonden gevangen zijn.’
Ik ben nog niet uitgepraat of meneer Fonck schudt van
nee. ‘Ik wil niets meer met dat ding te maken hebben.
Neem hem maar gewoon mee. Als je die dingen vangt, is
het al lang goed. En nogmaals sorry dat Emely...’
Ik schenk hem een bemoedigend lachje terwijl ik naar de
deur word geleid. ‘Het komt helemaal goed, meneer. Ik zal
mijn best doen. Maakt u zich nu maar geen zorgen.’ Dan
valt de deur in het slot. Tot zo ver het rustig houden van
meneer Fonck. Niets aan te doen. Ik had de vaas nodig en
nu heb ik hem. Op naar het museum om Hebzucht te
vangen.
102
In de tram probeer ik een strategie te bedenken voor hoe ik
de andere zonden moet gaan vinden. Hebzucht zag eruit als
een doodgewoon mens, maar ze gedroeg zich nogal
vreemd. Zou dat voor ze allemaal gelden?
Ik som voor mezelf de zonden op. Hebzucht, jaloezie,
luiheid, lust, trots, vraatzucht en woede. Hebzucht is dus
terecht. Nu de anderen nog. Terwijl ik in gedachten verzon-
ken ben, komen we weer bij de halte waar vanmorgen die
boze man de tram in wilde stappen. Wacht... Woede,
boosheid... Snel kom ik overeind en stap ik de tram uit.
Waar zou die man zijn gebleven? Zou hij uiteindelijk toch
in de tram zijn gestapt? Waar zou hij dan heen zijn gereisd?
‘Niet normaal, toch? Zoals die man deed?’
‘Nee, echt niet. Als ik me toch om zoiets belachelijks op
moest winden...’
Het gesprek waait voorbij, maar ik weet genoeg. Ik loop
weg van de tramhalte en van de twee pratende mensen.
Buiten kijk ik nog eens in het rond. Waar nu naartoe? Ik
kijk om me heen, om te zien of er iets vreemds aan de hand
is. In eerste instantie zie ik niets speciaals. Winkelende men-
sen, schoolkinderen met rugtassen, een grote groep mensen
bij de hotdogkraam. Ik bekijk de groep eens wat beter. De
mensen lijken erg onrustig en het zijn er wel erg veel om
allemaal in de rij te staan voor een hotdog. Zo lekker zijn ze
nu ook weer niet.
Voorzichtig wurm ik mezelf tussen de winkelende men-
sen door en het wordt me steeds duidelijker dat er in ieder
geval iets aan de hand is. De mensen zijn allemaal onrustig
103
en er klinkt geschreeuw vanuit het midden van de groep.
Wanneer ik erop focus, kan ik een gesprek onderscheiden.
‘Dus u vindt het normaal om zo met uw klanten om te
gaan? Nogmaals, ik wilde een hotdog zonder zuurkool.
Zuurkool is een vreselijk iets! Ik snap niet dat u dat mensen
durft aan te bieden.’
Tot zowel mijn verbazing als mijn opluchting hoor ik
dat het de stem van de man van daarstraks is. Woede, dus.
Ik heb hem gevonden, maar nu moet ik hem nog de vaas
aan laten raken zonder dat omstanders hem zien
verdwijnen. Ik klem de vaas van Pandora stevig vast en
werk mezelf door de groep omstanders heen.
‘Meneer, ik kan toch gewoon een nieuwe maken,’ zegt
de hotdogverkoper. ‘Dat is echt geen probleem. Ik snap
niet dat u zo boos bent, het was maar een foutje.’
Dat had hij natuurlijk niet moeten zeggen. ‘Een foutje?
Een fóútje noem je dat? Dat is een verschrikkelijk gróte
fout!’
Ik dring tussen de laatste toeschouwers door en zie
Woede staan. Hoe krijg ik hem weg van al deze mensen?
Hoe krijg ik hem kalm genoeg om met me mee te gaan? Hij
doet zo kinderachtig over alles wat hem gezegd wordt, dus
misschien moet ik hem ook maar aanpakken als een kind.
Iets beters kan ik niet verzinnen.
Voordat Woede weer een rits aan ongegronde beschul-
digingen af kan steken, duik ik naar voren. ‘Rustig aan, het
is al goed. Die meneer maakt voor u een nieuwe hotdog,
zonder zuurkool, en dan kunt u die lekker opeten.’
104
Woede kijkt me aan. ‘Daar gaat het niet om. Het gaat
om het principe. Ik had een hotdog zonder zuurkool be-
steld.’
Ik knik begrijpend, van binnen opgelucht dat mijn aan-
pak hem ietwat lijkt te kalmeren. ‘En er is een fout ge-
maakt. Erg vervelend, ja. Maar iedereen maakt wel eens een
fout en als het opgelost kan worden is het toch goed? Hier.’
Ik neem de hotdog zonder zuurkool over van de verkoper
en steek hem uit naar Woede. ‘Alstublieft. Kunt u hem lek-
ker opeten. Zullen we lopen terwijl u hem opeet? Hotdogs
smaken altijd lekkerder wanneer je loopt.’
Woede lijkt overrompeld door wat ik zeg en neem de
hotdog aan, al sputtert hij nog steeds wat tegen.
Ik kijk de verkoper verontschuldigend aan. ‘Mijn oom is
vanochtend met het verkeerde been uit bed gestapt. Het
spijt mij zeer.’ Dan neem ik Woede bij de arm en trek ik
hem bij de hotdogkraam vandaan. De mensen wijken
uiteen om hem door te laten, bang dat hij ook tegen hen
tekeer gaat. Gelukkig is hij te druk bezig met eten en mij
vertellen hoe vervelend ik ben om andere mensen op te
merken.
Twee keer probeert hij van me weg te lopen, maar ik
hou hem stevig bij de arm terwijl ik hem een steegje in leid.
‘Hoe durf je? Dit is geen manier om een arme man als ik
te behandelen. Ongekend, zeg ik je.’ Ik luister maar half.
Als we in het verlaten steegje staan, hou ik halt maar ik
laat hem nog niet los. Hij heeft het geloof ik niet eens in de
105
gaten en wauwelt door over dat mensen meer respect
moeten tonen tegenover hem.
Ik zucht. ‘Wat moet ik doen om jou stil te krijgen?’
Hij kijkt me eventjes verbouwereerd aan voordat hij
antwoord geeft. ‘Mij stil te krijgen? Míj stil te krijgen!? Hoe
durf je!’ Hij verheft zijn stem steeds verder. Als er maar
niemand op het geluid af komt. ‘Dit is precies wat ik be-
doel, mensen moeten meer respect tonen. Jij kleine snot-
neus!’ Hij blijft even stil en bekijkt me met een afkeurende
blik. ‘En wat is dat?’ vraagt hij nors, wijzend op de vaas.
Dit is mijn kans. ‘Niet naar kijken! Het is mijn mooiste
vaas. Ik wil niet dat iemand hem aanraakt.’
Er verschijnt een kwaadaardige lach op het gezicht van
Woede. Hij stapt op me af. ‘Dat had je maar moeten be-
denken voordat je me hierheen meesleepte. Als je hem nu
niet hier geeft dan… dan…’
Ik stap achteruit alsof ik een bang muisje ben, tot ik met
mijn rug tegen de muur sta. ‘Alstublieft.’
Hij grijpt woest naar de vaas die ik voor het gemak iets
naar hem uitsteek. Hij raakt hem aan en... Meer dan een
rookwolk blijft er niet van Woede achter. Diana had dus
gelijk. Een vrijwillige aanraking is genoeg om de zonden
weer vast te zetten.
Nog maar zes te gaan.
Snel loop ik het steegje uit en steek ik de straat over. Voor
het restaurantje blijf ik staan. Wat nu? Welke zonden moet
ik verder nog vangen? Vraatzucht is er een van. Ik kijk op
106
om de klanten van het restaurant te bekijken. Hoe moet ik
in 's hemelsnaam Vraatzucht vinden tussen allemaal hon-
gerige mensen? En dit is niet eens de enige eetgelegenheid
in de stad. Ik loop de straat af, naar een volgend restaurant.
Daar krijg ik een vreemd gevoel, zoals ik dat ook krijg
wanneer ik weet dat iemand liegt. Er klopt hier dus iets
niet, maar wat is het?
Al rondkijkend valt mijn oog op een forse man die twee
lege borden op zijn tafel heeft staan en nu bezig is om een
bord spaghetti naar binnen te werken. Hij lijkt niet thuis te
horen tussen de andere klanten. Zou hij de volgende zonde
kunnen zijn?
Ik wandel naar het donkere hoekje waar hij zit en ga bij
hem aan de tafel zitten. Het gevoel dat iets niet klopt wordt
steeds sterker. Volgens mij heb ik hem!
De man aan de tafel kijkt even op, maar eet vervolgens
rustig verder. Hoe moet ik Vraatzucht de vaas laten
aanraken? Bij Woede werkte het om zijn zonde tegen hem
te gebruiken, kan dat bij Vraatzucht ook?
‘Wat zit ik vol,’ zeg ik en ik klop om mijn buik. Eigenlijk
heb ik vreselijk veel honger en ik hoop maar dat mijn maag
niet begint te knorren. Dat zou pas een probleem zijn.
Vraatzucht kijkt verward op, maar kauwt door en zegt
niets.
‘Had ik nu niet ook nog maar een vaas die opgegeten
moet worden.’ Ik zucht diep maar hou met een schuin oog
de reactie van Vraatzucht in de gaten. Hij snapt me nog
107
niet helemaal, geloof ik. ‘Kon ik maar iemand vinden die
mijn vaas op wilde eten.’
Dat doet het hem. ‘Is die echt om op te eten?’ vraagt hij
met een piepstem waardoor ik mijn best moet doen niet in
lachen uit te barsten.
Misschien zijn de zonden niet gewoon dom, bedenk ik.
Misschien komt het doordat ze nog maar korte tijd uit de
vaas zijn. Ze lijken een soort kinderlijkheid over zich te
hebben waardoor ik het niet fijn vind om tegen ze te liegen.
Maar het zijn zonden en ze moeten terug de vaas in en dat
gaat toch echt beter als ze alles wat ik zeg geloven, dus knik
ik. ‘Jazeker. Ik zou hem zo opeten als ik niet zo vol zou
zitten.’
Vraatzucht lijkt nog te twijfelen, dus ik zet het op een
jammeren. ‘Hij lijkt me zo lekker. Had ik nu maar niet zo
veel andere vazen gegeten.’
Hij kijkt van zijn spaghetti naar de vaas en terug. Ook al
lijkt Vraatzucht redelijk onschuldig, hij is niet voor niets
een zonde en moet dus echt weer terug in de vaas. Ik
gedachten smeek ik hem bijna om zijn handen uit te steken
en de vaas aan te pakken.
‘Ik wil wel.’ Eindelijk steekt Vraatzucht zijn handen uit
naar de vaas. Nu maar hopen dat alle andere klanten van
het restaurant zo gefocust zijn op hun eten dat niemand
merkt dat er opeens een rookwolk hangt op de plek waar
zojuist nog een man zat. Ik kijk rond, maar niemand ge-
draagt zich raar, dus dan zal het wel goed zijn.
108
Ik sta op. Tijd om de volgende zonde te zoeken. Lang-
zaam merk ik dat ik me door mijn Gave kan laten leiden en
dat is hoe ik de volgende zonde vind. Eerst maar eens
kijken welke van de overgebleven vijf dat het is. Zo onop-
vallend mogelijk probeer ik de vrouw die voor de etalage
staat te bekijken. Ze trekt een zuur gezicht en loopt verder
tot ze weer voor een etalage staat. Ik hoor dat ze iets zegt,
maar dat is zó zacht dat ik het niet verstaan kan. Toch maar
naar haar toe gaan dan. Ik pak de vaas nog iets steviger beet
en stap op de zonde af.
Ze ziet me al snel komen en trekt een nog zuurder
gezicht. ‘En wie mag jij dan wel wezen? Waar heb je dat
jasje vandaan?’ Snerend voegt ze eraan toe: ‘Wedden dat
mij dat leuker staat?’
Ik geloof dat ik te maken heb met jaloezie. Na al twee
keer geoefend te hebben, denk ik dat ik wel weet hoe ik dit
moet aanpakken. ‘Vind je mijn jasje al leuk? Heb je dan
mijn vaas al gezien? Je wil niet weten hoeveel mensen me
hebben gevraagd of ze hem niet mochten hebben, maar ik
weet het niet. Die vaas moet een speciale eigenaar krijgen.’
De ogen van Jaloezie worden steeds groter en gretiger
en het had me niet verbaasd als ze naar voren was ge-
sprongen om de vaas uit mijn handen te trekken.
‘Maar ik ben heel speciaal,’ zegt ze.
Ik knik. ‘Dat weet ik, daarom kwam ik naar je toe. Maar
hoe weet ik zeker dat jij speciaal genoeg bent?’
Daar denkt ze even over na. ‘Weet ik niet, maar hij past
beter bij mij dan bij jou.’
109
Ik kijk even naar links en naar rechts. Kijkt iemand naar
ons? Ik besluit het zekere voor het onzekere te nemen en
een minder drukke plaats te zoeken. ‘Ja hoor, ik geef hem
aan je, maar dat doe ik in de winkel.’
Jaloezie knikt. ‘Hier kijken ze toch alleen maar naar jou.
Ik snap niet waarom.’ Dan loopt ze de winkel in. Ik draai
met mijn ogen en volg haar.
In de winkel leid ik haar naar een verre hoek, uit het
zicht van de verkopers. ‘Hier, nu mag je hem pakken.’ Met
een lach rond haar mond grijpt ze naar de vaas en ze
verdwijnt net zo plotseling als de andere twee.
Snel loop ik weer de winkel uit en ik verplaats mijn grip
op de vaas. Dat ding wordt steeds zwaarder. Bijna te zwaar
om een hele middag mee rond te zeulen, maar ik moet nog
even. Ik zit bijna op de helft.
Mijn gevoel stuurt me terug naar de tram, maar ik kom
niet voorbij de loketten. Eén loket is open, dat ertegenover
niet. Ik tuur bij het gesloten loket naar binnen en zie vaag
een persoon op de grond zitten. De deur zit echter op slot.
Hoe moet ik dit gaan doen zonder dat iemand in de gang
me aanspreekt? Laat ik het maar gewoon proberen. Mis-
schien denken ze dat ik gek ben en laten ze me met rust.
‘Hoi? Kun je eens even hier komen?’
‘Geen zin,’ klinkt het van de andere kant. Ik ga het rijtje
met zonden nog eens af. Luiheid staat er inderdaad bij.
Check.
‘Kun je toch even komen? Ik wil je iets laten zien.’
‘Nee. ’k Wil slapen.’
110
‘Slapen is saai. Ik heb iets leuks.’
‘Kom maar hierheen.’
‘Dat kan niet, de deur zit op slot.’
‘Maar daarheen komen kost zo veel moeite.’
‘Dat valt best wel mee,’ probeer ik.
‘Nietes.’
Ik zucht. Voelt het zo om een tienerzoon te hebben die
niet uit bed wil komen? Hoe moet ik dit nu weer gaan op-
lossen? ‘Kom nou toch even.’
‘’k Lig net lekker.’
‘Ik weet een plek waar je lekkerder ligt.’
‘Geen zin om op te staan,’ kreunt Luiheid.
‘Alsjeblieft?’
Geen antwoord. Dat is al een goed teken, toch? Dus ik
ga verder: ‘Dan zorg ik ervoor dat niemand je meer storen
kan.’
Dat doet wel wat, want ik begin beweging te zien.
‘Beloof je dat?’ klinkt het vanachter het glas. Verdorie,
daar had ik nog niet aan gedacht. Hoe laat ik hem de vaas
aanraken als er glas tussen zit?
‘Ik beloof het,’ zeg ik, terwijl mijn hersenen op volle
toeren draaien.
Luiheid komt dichterbij. ‘Wat moest ik zien?’
Ik hou de vaas omhoog. ‘Dit. Maar nu je hier toch bent
kun je het net zo goed even aanraken. Het is zo'n mooie
vaas.’ Voorzichtig duw ik de onderkant van de vaas door de
geldsleuf die onderin het glas zit. Ver gaat hij niet, maar hij
is aan te raken vanaf de binnenkant.
111
‘Moet dat?’ vraagt Luiheid met een kreun. ‘Dat is de
moeite niet waard.’
‘Jawel hoor! Dan kun jij zeggen dat je deze vaas hebt
aangeraakt.’
‘Wat maakt mij die vaas nu uit?’
Ik zucht weer. Hij moet hem toch echt vrijwillig aan-
raken. ‘Maar het is een speciale vaas.’
Dat kan hem blijkbaar weinig schelen. Hij kijkt me aan
alsof ik net heb gezegd dat de aarde plat is.
‘Als je dat doet, laat ik je met rust.’ Is omkoperij vrij-
willig genoeg?
Luiheid draait met zijn ogen en steekt zijn hand uit naar
de vaas. Blijkbaar is omkoping toegestaan, want het enige
wat ik daarna nog zie aan de andere kant van het glas, is een
grijze wolk.
Weer een die ik van mijn lijstje kan strepen.
De volgende blijkt zich dichter bij het museum te
bevinden, want mijn Gave stuurt me via de tram terug naar
het toeristische deel van de stad. Van mijn Gave moet ik
blijkbaar naar een soort skatepark. Ik hoef nog maar drie
zonden en Hebzucht zit in het museum, dus ik vraag me af
welke zonde ik hier kan vinden.
Ik kom uit bij een meisje op de fiets, dat me erg bekend
voorkomt. Is dat niet het meisje dat me daarstraks van mijn
sokken heeft gereden? Ach, wat maakt dat uit, als ik haar
nu maar in de vaas kan krijgen, iets wat echter erg moeilijk
lijkt te worden. Dat kind staat geen moment stil, ze blijft
maar enge toeren uithalen.
112
Voorzichtig loop ik dichterbij, alle andere stunters ont-
wijkend. Het meisje ziet me komen en kijkt me uitdagend
aan. Wanneer ik binnen haar gehoorsafstand zit, doet ze
haar mond open. ‘Pak me dan, als je kan, je krijgt me lekker
toch niet.’ En dat op zo’n vreselijk zangerig toontje. Moet
ik haar serieus achterna gaan zitten? Met die vaas in mijn
handen? Daar heb ik geen zin in.
‘Ik heb een beter idee,’ opper ik voordat ze kan weg-
racen. Geïntrigeerd kijkt ze naar me. Voorzichtig ga ik
door. ‘Ik race niet met iemand die mijn vaas niet durft aan
te raken.’ Ik zet de vaas neer op het beton en hoop dat ik
stoer genoeg over kom om een arrogant kind als Trots over
te halen mijn spelletje mee te spelen.
Ze lacht me uit. ‘Waarom zou ik dat niet durven? Ik durf
alles. Wat je zegt is zo dom dat ik niet eens meer met jou
wil spelen.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Je weet niet eens wat dit
voor vaas is en je durft nu al niet meer?’
Tegelijkertijd bedenk ik me hoe ik het kan verklaren dat
Trots in rook op gaat, mocht ik haar zo ver krijgen dat ze
doet wat ik wil. Er staan ondertussen al heel wat kinderen
om ons heen.
‘Wat doet die vaas dan?’ vraagt een van hen.
Ik kijk de groep rond en houd mijn geïmproviseerde
verhaal. ‘Het is een goochelvaas. Als je deze aanraakt
verdwijn je en dan weet je niet waar je terechtkomt. Hij
werkt alleen maar bij kinderen die niet willen luisteren.’
113
Dan kijk ik het meisje weer aan. ‘Dus, hoe goed heb jij je
gedragen? Durf je de vaas aan te raken?’
Trots kijkt me hooghartig aan, alsof ze zich afvraagt hoe
ik het durf haar zo aan te spreken, maar haar wil om te
laten zien dat ze niet bang is wint. Ze doet een stap naar
voren, steekt haar hand uit en verdwijnt.
Er klinken o’s en a’s vanuit de groep met kinderen en
iedereen probeert ook de vaas aan te raken. Natuurlijk ver-
dwijnt er verder niemand, iets waar ze nogal teleurgesteld
over lijken, terwijl dat volgens mijn verzinsel juist betekent
dat ze lieve kinderen zijn geweest. De prioriteiten van de
kinderen van tegenwoordig...
Wanneer ik eindelijk de vaas weer in mijn handen heb
en alle kinderen kwijt ben, vervolg ik mijn weg naar het
museum. Op twee straten van het museum staat nog steeds
de man die me vanochtend nariep. Hij blijkt dan ook de
volgende zonde.
‘Hela, sexy, heb je toch besloten dat je niets te doen had
vandaag?’
Bah, moet ik echt met die man gaan praten? In die
flauwekul heb ik echt geen zin. Maar hoe krijg ik hem
anders terug in de vaas? Misschien kan ik dat juist wel tegen
hem gebruiken, dan hoeft dit gesprek helemaal niet lang te
duren.
‘Ik ben er nog over aan het denken,’ antwoord ik hem
dus met mijn meest charmante stem. Volgens mij bak ik er
niet veel van, al lijkt het goed genoeg te zijn voor Lust.
114
‘Maar ik kan niet goed nadenken met die zware last in mijn
armen. Zou jij het even van me over willen nemen?’
Lust lacht breed. ‘Natuurlijk. Waarom sleep je eigenlijk
met –’ Terwijl hij praat, raakt hij de vaas aan. Ik geef ant-
woord tegen de wolk. ‘Omdat ik alle zonden moet vangen.’
Mijn Gave zegt dat Hebzucht nog steeds in het museum is
en nu ik door heb hoe ik de zonden het beste kan vangen,
geloof ik niet dat het veel moeite zal kosten om deze laatste
vast te zetten. Maar wanneer ik het museum in loop, houdt
Jade me aan. ‘Senn, was het gelukt?’
Ik draai me naar haar toe en laat haar de vaas zien. ‘Ligt
eraan hoe je dat bedoelt. Ja, ik heb de vaas van Pandora
gevonden en nee, dat ging niet vlekkeloos. Ik ga nu de
laatste zonde vangen.’
Haar ogen worden groot van schrik. ‘Meen je dat? En je
hebt de andere zes al? Hoe...’
Met een hoofdbeweging kap ik haar vragen af. ‘Dadelijk,
oké? Eerst Hebzucht vangen.’ Mijn Gave stuurt me in de
richting van de middeleeuwse spreukenboeken.
Jade loopt achter me aan. ‘Zit die in het museum? Hoe
ga je die vangen?’
‘Dat zul je zo zien,’ zeg ik haar terwijl ik Hebzucht in het
oog krijg. Ze loopt nog steeds alle voorwerpen af.
‘Oh, die wil ik ook!’
Ik stap op haar af. ‘En wat vind je van deze vaas?’
Ze kijkt op. ‘Die wil ik ook,’ zegt ze met een lach.
115
‘Nou, alsjeblieft dan.’ Ik steek de vaas naar haar uit.
Hebzucht grijpt ernaar en verdwijnt.
Ik draai me om naar Jade. ‘Zo gemakkelijk is het. Ge-
woon hun zonde tegen hen gebruiken.’
Jade knikt. ‘Wat een geluk dat je er zo vroeg achter
kwam dat de zonden waren ontsnapt. Zonden zijn aan-
stekelijk, heb ik gehoord, en je hebt ze denk ik geen tijd ge-
noeg gegeven om mensen aan te steken, die dan vervolgens
zelf ook weer mensen aansteken met de zonden. En dat
kun je niet ongedaan maken door ze de vaas even aan te
laten raken. Hoe wist je zo snel dat ze waren ontsnapt?’
‘Diana vertelde het mij,’ antwoord ik met schouder-
ophaal. ‘Anders had ik niet eens geweten dat dit de echte
vaas was. Kijk maar, Pandora staat verkeerd gespeld.’
Jade neemt de vaas van me over en bekijkt hem goed.
‘Vreemd, maar we hebben bewijs dat het de echte is.’ Ze
wijst naar de camera aan het plafond die alles gefilmd heeft.
‘Ik zal hem snel veilig neerzetten en een overdracht naar de
opslag regelen.’
Ze wil weglopen maar bedenkt zich. ‘Zeg, Senn. Jij hebt
niet toevallig morgen tijd om te komen werken? Ik had
Peter willen laten komen, maar die belde net af. Hij heeft
ook al de griep.’
In gedachten zucht ik. Daar gaat mijn uitslaapdag. ‘Als
ik overmorgen wel vrij heb, vind ik het prima.’
Jade knikt. ‘Natuurlijk. Dankjewel.’ Vervolgens loopt ze
weg.
Ik loop in de richting van mijn werkplaats, waar niets
anders op me wacht dan voorwerpen die onderzocht
moeten worden. Rust.
De volgende ochtend gaat om kwart over zeven de wekker.
Ik sta op, kleed me aan en ontbijt snel. ‘Hoi, buuf!’ roep ik
tegen mijn buurvrouw, die weer buiten staat wanneer ik
naar het museum vertrek. Op mijn werk aangekomen groet
ik Diana, die een drukke dag verwacht. Ik wil juist in de
richting van Peters werkplek lopen wanneer Jade me roept.
‘Senn, goed dat ik je zie! Ik heb een klusje voor je.’
Met een nauwelijks hoorbare zucht draai ik me om.
Daar gaan we weer.
Over Anne Bishop
Anne Bishop woont en werkt in New York. Naast enkele
high fantasy-series schreef ze ook urban fantasy-romans die
zich afspelen in een wereld waarin mensen niet bovenaan
de voedselketen staan. Het zijn de Anderen die de dienst
uitmaken, wezens die in hun evolutie de vorm hebben
aangenomen van verschillende roofdieren – zoals wolven,
beren, maar nu ook de mens.
In de boeken Rode letters, Zwarte veren, Zilveren zicht, Grijze
ogen en Witte kaarten lees je over de avonturen van onder
andere Meg, een bloedprofeet die bij de Anderen verzeild
raakt; Simon Wolfgard, de leider van de plaatselijke roedel;
en Monty, een politieman wiens taak het is de broze vrede
tussen mensen en Anderen zo goed mogelijk te bewaken.
Lees verder voor het eerste hoofdstuk van Witte kaarten,
het vijfde en afsluitende boek over Meg, Simon, Monty en
iedereen in het Stadspark van Lakeside.
Let op: het volgende leesfragment bevat spoilers voor
de eerdere boeken!
118
Hoofdstuk 1
Windsdag, 1 messis
Simon Wolfgard, de leider van het Stadspark van Lakeside,
was op weg naar zijn vrienden voor een renpartij op de
vroege ochtend en haastte zich naar de terra indigene-Wolven
die, verdekt opgesteld achter bomen en tussen struiken, de
verharde weg gadesloegen die om het Stadspark heen cir-
kelde. Of eigenlijk sloegen ze de man gade die in een rustig
tempo over die weg reed.
<Het is Kowalski,> gromde Blair. Het was een zacht
grommend geluid, maar het mens keek opeens om zich
heen alsof zijn kleine oren het hadden opgepikt.
<Op een fiets,> voegde Nathan eraan toe.
<We hebben hem toestemming gegeven om op de ver-
harde wegen te rijden,> zei Simon, een beetje bezorgd over
hun ingespannen aandacht voor een mens dat ze vrij goed
kenden.
Karl Kowalski was een van de menselijke politieagenten
die samenwerkte met de terra indigene om de conflicten tus-
sen mensen en Anderen tot het minimum te beperken. Om
die reden werd hij Wolf-liefhebber genoemd en had hij zelf
de nodige conflicten gehad met andere mensen. Het laatste
incident had de week daarvoor plaatsgevonden toen een
auto ‘per ongeluk’ opeens was gaan slingeren en bijna tegen
Kowalski aan was gereden, die voor zijn werk een stuk was
gaan fietsen. Omdat de terra indigene dit beschouwden als
een dreigement aan het adres van een lid van hun mensen-
119
roedel, hadden Simon, Vladimir Sanguinati en Henry Beer-
gard als leden van de Raad van het Stadspark besloten de
mensenroedel toestemming te verlenen om op de verharde
wegen in het Stadspark te rijden.
Simon dacht dat alle Wolven op de hoogte waren
gesteld van het besluit van de Raad, met name Nathan, die
waak-Wolf van het Contactkantoor was, en Blair als het
hoofd van de ordehandhavers van het Stadspark. Aan de
andere kant was dit de eerste keer dat een van de mensen
over een weg reed waar nog steeds bordjes stonden met de
waarschuwing: INDRINGERS WORDEN OPGEGETEN.
<Een fíéts, Simon.> Ditmaal klonk Blairs gegrom niet
zacht.
Kennelijk was het hard genoeg voor mensenoren, want
Kowalski begon iets harder te trappen.
O. Een fiets. Nu begreep Simon de echte reden van de
gespannen aandacht van de Wolven, van hun opwinding.
De mensen kwamen op hun fiets naar het Groene Com-
plex en een aantal andere plekken in het Stadspark, en de
Wolven waren geïntrigeerd door de tweewielige voertui-
gen. Maar tot dan toe was het altijd om vervoer naar of van
een nuttige taak gegaan. Dit kon weleens iets heel anders
zijn.
<Een achtervolgingsspel?> vroeg Jane, de lijfloper van
de Wolfgard, hoopvol.
<Kowalski zou speelprooi kunnen zijn,> antwoordde
Nathan.
120
<Weet hij hoe hij het achtervolgingsspel moet spelen?>
vroeg Blair.
<Hij is politieagent,> zei Nathan. <Hij achtervolgt de
hele tijd andere mensen.>
<Dat wil niet zeggen dat hij óns spel ook begrijpt.> Si-
mon vermoedde dat Nathans ideeën over politiewerk meer
hoopvol dan accuraat waren. Maar ze konden natuurlijk wel
aanbieden om te spelen. Als Kowalski niet op het aanbod
inging, zouden ze gewoon een eind gaan rennen. Maar ja…
een fiets. Simon zou er dolgraag een achtervolgen. <Laten
we proberen er achter te komen.>
De Wolven sprintten met Simon en Blair voorop over
de weg en overbrugden de afstand tussen de roedel en hun
speelprooi razendsnel. Zou het spel doorgaan?
Kowalski keek achterom. Zijn ogen werden groter en hij
begon sneller te trappen.
Ja!
<We mogen hem niet vangen, alleen maar achter-
volgen,> zei Simon.
<Hij is wel snel!> Jane vloog voor de mannen uit en
rende binnen een paar tellen naast het achterwiel van de
fiets.
<Niet aan de wielen komen,> zei Nathan. <Als je met
een tand achter een van de spaken vast komt te zitten, kun
je een kaak breken, of nog erger.>
<Ik heb ook geluisterd toen agent Karl de pups vertelde
hoe gevaarlijk het was om in de wielen te bijten, hoor,>
snauwde Jane, duidelijk beledigd door Nathans ongevraag-
121
de waarschuwing. Ze liep iets verder door naar voren tot ze
op de goede hoogte rende om in Kowalski’s kuit te speel-
bijten.
Na een zijwaartse blik op Jane trapte Kowalski nog iets
sneller. In plaats van de brug te nemen die hen naar het
leefgedeelte van de Havikgard zou voeren en het mens naar
de grote rondweg zou leiden over de honderdtwintig
hectare land van het Stadspark, sloeg Kowalski de weg in
die hen langs het meer van de Elementairen zou terug-
brengen bij het Groene Complex.
De Wolven renden met hem mee en zorgden ervoor dat
de afstand tot hun speelprooi steeds even groot bleef, ook
toen Kowalski een helling opreed. Ze liepen om beurten
naast de fiets en spoorden hun prooi aan om te blijven
vluchten. Of om te blijven trappen. Bij de kruising met de
hoofdweg van het Stadspark reed Kowalski naar links, in de
richting van het Groene Complex, in plaats van naar rechts
naar het Marktplein.
Het grootste deel van de roedel, die vaart had geminderd
zodra hun prooi vermoeid raakte, draafde nu terug naar het
Wolfgard-complex. Nathan liep door naar het Marktplein
en het Contactkantoor, waar hij de bezorgers in de gaten
zou houden en Meg Corbyn moest bewaken, de Contact-
mens van het Stadspark. Simon en Blair volgden Kowalski
tot ze bij het Groene Complex aankwamen. Blair vervolgde
daarvandaan zijn weg naar het Openbare Voorzieningen-
complex en Simon holde naar de watertrog op het gemeen-
schappelijke middenterrein dat het hart vormde van het
122
enige complex in het Stadspark waar verschillende soorten
wezens door elkaar woonden. Hij lebberde wat water op,
nam zijn mensengedaante aan en doopte zijn hoofd erin.
Toen hij weer rechtop ging staan en zijn donkere haar uit
zijn gezicht schudde, spatte het water alle kanten op. Hij
maakte zijn armen en borst nat, en grijnsde toen Kowalski
zijn fiets neerzette en behoedzaam naar de trog toe kwam.
‘Dat was een geweldig achtervolgingsspel!’ zei Simon
blij. ‘Jij weet heel goed hoe je speelprooi moet spelen.’
‘Is dat zo?’
‘Jazeker.’ Simon keek hem met een schuin hoofd aan, in
de war gebracht door de achterdocht van het mens. Ze
hadden zo-even toch nog gespeeld en lol gehad? ‘Wil je ook
wat water?’
‘Bedankt.’ Kowalski gooide wat water op zijn gezicht, in
zijn nek en op zijn armen. Hij dronk echter niets.
Simon dacht even die na over dat niet drinken. Mensen
waren slimme, opdringerige roofdieren die de terra indigene
recent opnieuw hadden getoond dat ze nooit helemaal te
vertrouwen waren, zelfs onderling niet. Lichamelijk waren
ze echter veel zwakker dan andere soorten jagers. Neem
nou bijvoorbeeld dat niet drinken. Er was niets mis met het
water in de trog. Iemand had het water van de vorige dag al
laten weglopen en gebruikt voor de boom en andere
planten die in potten op het middenterrein stonden, en de
trog gevuld met vers water om van te drinken en je mee te
wassen. Mensen dronken het water dus wel wanneer het uit
de bron was gepompt en het in een glas, een emmer of een
123
ander soort houder zat, maar dronken datzelfde water dus
kennelijk niet uit een gemeenschappelijke houder die buiten
stond.
Hij begon zich af te vragen hoe ze als soort eigenlijk zo
lang hadden kunnen overleven dat ze nu een flink pro-
bleem vormden.
‘Wie begrijpt dat van speelprooi dan niet?’ vroeg Kowal-
ski, die nu met een hand over zijn gezicht wreef.
‘De vrouwenroedel. We hebben hen al heel vaak uitge-
nodigd om te spelen, maar ze stapten steeds van hun fiets
om te vragen of ze ons konden helpen.’ Simon spreidde
zijn armen in een gebaar dat zoveel zei als: Hoe komen ze
daar nou toch bij? Toen wees hij naar Kowalski. ‘Maar jij
hebt ons uitgenodigd om te spelen en we hebben allemaal
heerlijk hard gerend.’
Kowalski lachte zacht snuivend. ‘Nou, ik heb in elk ge-
val heel hard gefietst.’
‘Omdat de vrouwen niet zo snel kunnen trappen als jij,
kunnen ze het achtervolgingsspel misschien beter met de
pups spelen.’ Dan konden de pups leren om als roedel sa-
men te rennen zonder dat ze het gevaar liepen een trap te
krijgen van echte prooi.
Simon keek nadenkend naar Kowalski, die hem op zijn
beurt ook onderzoekend opnam.
‘Ik zal wel met Ruthie gaan praten,’ zei Kowalski ten
slotte.
124
Ze vingen allebei het gerinkel op van glaswerk en keken
naar de met een hor afgesloten zomerkamer onder het
appartement van Meg Corbyn.
‘Het is later dan ik dacht,’ zei Kowalski. ‘Ik kan maar
beter naar huis gaan om me op te frissen voordat ik naar
mijn werk moet.’
Simon keek de man na die op weg naar zijn fiets langs
de zomerkamer kwam. Het had er even alle schijn van dat
Kowalski naar binnen zou gaan om met Meg te praten. Si-
mon trok zijn lippen terug in een geluidloze grom en voel-
de dat zijn hoektanden langer werden tot ze hun Wolf-
lengte hadden. Kowalski hief echter alleen maar een hand
op ter begroeting, zei: ‘Goedemorgen, Meg,’ en fietste weg.
Simon wandelde om de watertrog heen, maar bleef ab-
rupt staan toen het tot hem doordrong dat hij naakt was in
zijn mensengedaante. Dat was nooit erg geweest tot Meg in
het Stadspark was komen wonen. Mensen reageerden ieder
verschillend wanneer ze elkaar zonder kleren aan zagen,
ook wanneer er geen kleding nodig was voor bescherming
of warmte. Meg had zich vrij goed aangepast aan het feit
dat vrienden van haar hun mensengedaante aannamen om
haar een bericht te geven of een vraag te beantwoorden en
daarna de behaarde of gevederde gedaante weer aannamen
waaraan ze de voorkeur gaven, maar bij hem was het
anders; misschien kwam dat wel doordat hun vriendschap
anders was dan de vriendschappen die ze had met mensen
of terra indigene.
125
’s Nachts sliep hij vaak in zijn Wolvengedaante bij haar.
Ze hadden allebei hun eigen appartement, maar deze waren
met elkaar verbonden door de zomerkamer en de gang die
aan de achterkant liep, en werden steeds meer één hol in
plaats van twee. Maar ze waren geen levenspartners, zoals
Kowalski en Ruthie dat waren. Nu paarden terra indigene-
Wolven natuurlijk ook maar één keer per jaar, wanneer
Wolvinnen loops waren. Meg had wel de bloedingen die
kenmerkend waren voor mensenvrouwen, maar had geen
fysieke belangstelling getoond voor het hebben van een
levenspartner. Behalve dan…
Ze had hem een paar weken eerder wel gevraagd om
samen met haar te gaan naaktzwemmen. Allebei in hun
blootje, in mensengedaante. Ze had er tegenop gezien om
met hem in het water te zijn en had bang gereageerd toen
hij het litteken kuste dat langs haar rechterkaak liep, een lit-
teken dat was veroorzaakt door de snede die niet alleen de
Wolfgard in Lakeside had gered, maar ook heel veel andere
Wolven in de Noordwest-regio en zelfs nog verder weg.
Hij had haar al eerder gekust, een paar keer op haar
voorhoofd. Maar toen hij het litteken kuste, had hij diep
binnen in zichzelf een glimp van verandering gevoeld en in
de dagen daarna was het langzaam op een instinctief niveau
tot hem doorgedrongen dat hij niet helemaal hetzelfde was
als de rest van de Wolfgard van Lakeside. Niet meer.
Misschien was het niet alleen omwille van Meg geweest
dat hij haar na die kus had uitgenodigd om een Wolven-
spelletje te spelen, ook al zagen ze er allebei als mens uit.
126
Toen was ze niet bang meer. En sindsdien… Tja, het was
hem natuurlijk niet ontgaan dat mensenmannen in zomers
weer als dit in en om hun eigen hol bijna niets aan hadden
en dat niemand dat raar vond.
‘Het is warm boven,’ zei Meg zonder haar stem te
verheffen, omdat dat niet nodig was. Zijn oren mochten er
dan menselijk uitzien, maar hij was wel een Wolf en kon
haar prima verstaan. ‘Daarom heb ik wat eten hiernaartoe
gebracht om te ontbijten.’
‘Ik ga even snel douchen en kom dan terug.’
Hij liep haastig naar binnen en sprong de trap op naar
de badkamer in zijn appartement. Het duurde niet lang om
zijn haar en lijf te wassen, maar hij bleef nog iets langer
onder de douche staan, genietend van het koele water dat
over hem heen viel, en dacht na over het ingewikkelde
wezen dat Meg Corbyn heette.
Pas nadat hij haar had binnengehaald in het Stadspark
en haar de baan van Contactmens had aangeboden, was hij
erachter gekomen dat ze een bloedprofeet was, een
cassandra sangue: een soort mensenvrouw die toekomst-
visioenen kreeg zodra er in haar huid werd gesneden. Ze
was ontsnapt aan de man die haar eigenaar was geweest en
haar had gebruikt, en Simon en de andere terra indigene in
Lakeside hadden haar in hun midden opgenomen.
Dat klonk eenvoudig, maar dat was het niet. Wat Meg
betreft was niets eenvoudig. Ze was als een steen die in het
meer was geworpen dat het Stadspark van Lakeside heette
en de deining die haar aanwezigheid had veroorzaakt, had
127
heel veel dingen veranderd, onder andere de terra indigene
die vriendschap met haar hadden gesloten. Vanwege Meg
gingen de bewoners van het Stadspark om met mensen op
een wijze die ongekend was of in elk geval eeuwenlang niet
eens was overwogen. Vanwege Meg hadden de terra indigene
in heel Thaisia geprobeerd de rest van de bloedprofeten te
redden, die als ongewenste pups op straat waren gegooid
door de mensen die hun eigenaar waren. Vanwege Meg had
het Stadspark van Lakeside nu een mensenroedel die een
extra leerervaring vormden voor terra indigene die een op
mensen gerichte opleiding hadden gehad en de geleerde
vaardigheden moesten oefenen met mensen die geen mis-
bruik zouden maken van eventuele fouten.
En vanwege Meg had hij het onbehaaglijke gevoel dat
een klein stukje van zijn menszijn zich onlosmakelijk aan
zijn Wolvengedaante had gehecht.
Door de jaren heen hadden al heel wat mensenvrouwen
best zin gehad in een spannend avontuurtje en seks willen
hebben met een van de terra indigene. En er waren ook heel
wat terra indigene geweest die al net zo nieuwsgierig waren
naar seks in hun mensengedaante. Maar daarbij draaide het
om een lichaam één nacht lang genot schenken en daarna
weer vertrekken. Of in het geval van de Sanguinati werd
lust gebruikt als lokmiddel om zich te kunnen voeden met
het bloed van het soort prooi dat hun voorkeur had.
Seks was iets anders dan iemands levenspartner worden.
Het kiezen van een levenspartner was een serieuze
aangelegenheid. Daarbij speelden de roedel en familie een
128
rol. Bij sommige vormen van terra indigene was die band
voor het leven; bij andere niet. En ook bij de vormen die
normaal gesproken een band voor het leven sloten, hield
die band niet altijd stand. Simons stamvader Elliot sprak
nooit over de reden dat zijn levenspartner hem had ver-
laten. En Daphne, Simons zus, had hun niets verteld over
haar levenspartner of de reden dat ze slechts een paar
dagen voor de geboorte van haar pup in haar eentje naar
Lakeside was teruggekeerd.
Nee, de band tussen levenspartners hield niet altijd stand
en meestal waren de gevolgen te overzien. Natuurlijk, als
het dominante paar uit elkaar ging, kón een roedel uit elkaar
vallen. Sommigen gingen wellicht op zoek naar een andere
roedel of trokken zelfs naar andere delen van het continent.
Maar normaal gesproken zou een soort niet uitsterven als
een band tussen twee levenspartners werd verbroken, en
dat zou kunnen gebeuren als zijn vriendschapsband met
Meg meer werd dan alleen dat, maar dat meer niet kon
overleven, het lichamelijke paren niet kon overleven. Hij
wist dat. Tess, Vlad en Henry wisten dat. Misschien wisten
sommige mensen het ook. Maar hij dacht niet dat Meg het
wist en hij was er ook niet zeker van dat ze sterk genoeg
zou zijn om deze last ook nog eens te dragen, bovenop de
zware last van wat nu al van haar werd gevraagd.
Ze had pijn geleden door toedoen van de mensen die
haar hadden opgesloten en gebruikt. Door de pijn was ze
bang geworden voor iedere mensenmannengedaante. Hoe-
wel hij zich af en toe afvroeg of seks met een mens anders
129
zou aanvoelen als dat mens Meg was, was hij niet bereid
hun vriendschap op het spel te zetten, was hij niet bereid de
band te schaden die ze nu al hadden. Daarom moest hij nu
extra voorzichtig zijn. Niet alleen omwille van haar, maar
ook omwille van zichzelf, van iedereen eigenlijk. Hoeveel
mens zullen de terra indigene behouden? Die vraag hadden
de Ouderlingen gesteld zonder erbij te melden of ze daar-
mee de menselijke bevolking bedoelden, menselijke uitvin-
dingen of de niet-tastbare kenmerken van een gedaante die
samen met het fysieke uiterlijk werden geabsorbeerd als je
te lang in één bepaalde gedaante bleef leven.
Simon draaide de kraan dicht, droogde zich af en trok
een korte broek van spijkerstof aan.
Toen de Ouderlingen de vraag voor het eerst stelden,
was hij ervan uitgegaan dat ze een antwoord in woorden
verwachtten. Maar na de recente oorlog die de ondergang
had ingeluid van het Cel-Romano Verbond van Naties aan
de andere kant van de Atlantis Oceaan en het besluit van de
Ouderlingen om de menselijke kuddes in Thaisia uit te
dunnen en te isoleren, besefte Simon dat het antwoord zou
worden gevormd door wat de Ouderlingen leerden van de
dingen die plaatsvonden in en om het Stadspark van
Lakeside.
Meg was druk in de weer met het serviesgoed op het tafel-
tje in de zomerkamer, maar zag in gedachten alleen maar
het beeld van Simon en Karl Kowalski voor zich die bij de
watertrog met elkaar stonden te praten. Simon had er
130
vrolijk uitgezien. Karl had met zijn rug naar de zomerkamer
gestaan, dus had ze had zijn gezicht niet kunnen zien, maar
hij had gespannen geleken. Ze vroeg zich af waarom Karl
gespannen zou zijn om iets waar Simon juist blij van werd.
Maar ja, een Wolf en een mens dachten lang niet altijd het-
zelfde over dingen.
Terwijl ze naar hen stond te kijken, naar hun lichamen
die tegengestelde emoties uitstraalden, waren de overeen-
komsten haar ook opgevallen. In tegenstelling tot Henry
Beergard, die zelfs in zijn mensengedaante groot en ge-
spierd was, bezaten Simon en Karl de kracht en gestroom-
lijnde spieren van jagers die achter hun prooi aan zaten,
ook al vermoedde ze dat Karl meestal niet achter de men-
sen hoefde aan te rennen die hij arresteerde. Ze hadden
allebei donker haar, maar dat van Karl was korter geknipt
dan dat van Simon. Het grote verschil, in elk geval in eerste
instantie, zat hem in de ogen. Die van Karl waren bruin en
die van Simon waren amberkleurig, of hij nu in mensen-
gedaante of in Wolvengedaante was.
Nadat Karl was vertrokken, zag ze bepaalde delen van
Simon die anders niet te zien waren. Ze zag ze, maar wist
niet goed hoe ze zich daaronder voelde. Angstig, ja, dat
zeker, maar ook een tikje nieuwsgierig. Simon en zij waren
goede vrienden, en ze was dol op zijn neefje Sam. Maar
daarnaast waren ze ook toegewijde partners geworden in
hun inspanningen om het Stadspark en de stad Lakeside
intact te houden. En ze waren ook toegewijde partners in
hun inspanningen om de cassandra sangue te helpen over-
131
leven in een wereld die veel te vol was met zintuigelijke
waarnemingen.
In de verhalen die ze had gelezen, leken de mensen die
zich tot elkaar aangetrokken voelden heel vaak ruzie te
hebben of elkaar verkeerd te begrijpen, of ze hadden seks
en gingen daarna uit elkaar, om dan uiteindelijk weer bij
elkaar te komen. Maar dat waren mensen, geen bloed-
profeet en Wolf. Er waren haar in de Instelling dingen aan-
gedaan die haar lichaam zich nog herinnerde, ook al waren
ze versluierd voor haar geest; door die dingen voelde ze
zich meer op haar gemak bij Simon wanneer hij in zijn
Wolvengedaante was. Diep vanbinnen wist ze dat Simon
nooit slechte dingen met haar zou doen, zoals de mannen
in de Instelling hadden gedaan, maar de behaarde Wolf
voelde ondanks zijn tanden en klauwen nog steeds als
veiliger gezelschap aan.
En toch, nu ze Simon deze keer zonder kleren zag…
Het was nog steeds angstaanjagend, ja, maar nu ze eraan
terugdacht, fladderde er iets binnen in haar, iets waardoor
ze zich opeens afvroeg hoe het zou zijn als ze –
‘Je bent overstuur.’
Meg schrok zo dat ze bijna een glas water omgooide. Ze
had Simon de zomerkamer niet horen binnenkomen.
‘Nee, hoor.’ Maar nu ze naar hem keek, werd ze op-
nieuw afgeleid door het mannenlichaam dat volledig te zien
was, op de enge delen na, die verborgen zaten onder de
spijkerstof van de korte broek. Plotseling schoot het haar te
binnen dat zij zelf alleen maar een dun katoenen nacht-
132
hemd en een slipje aan had. Toen ze de kleren aantrok na
het douchen had dat niet belangrijk geleken.
Ze vroeg er zelf om. Meg kon zich niet herinneren of ze die
zin in een verhaal had gelezen of dat het onderdeel was van
een oud-herinnering, een beeld uit een oude profetie. Ze
wist echter wel dat dit het excuus was dat een man
gebruikte om de schuld bij een meisje te leggen wanner hij
haar dwong om seks met hem te hebben.
Ze had er niet bij stilgestaan dat ze heel weinig aan had,
maar als haar aandacht werd getrokken door Simons
lichaam, werd die van hem dan getrokken door dat van
haar? En als dat inderdaad zo was…
Ze vroeg er zelf om.
Nee! Misschien dacht een mensenman zo, maar Simon
zou dat nooit doen, ook niet als hij in zijn mensengedaante
was. Haar hoofd wist dat; het zou voor iedereen een stuk
gemakkelijker zijn als ze haar lichaam daar ook van kon
overtuigen.
‘Jawel.’ Simon kwam dichter bij haar staan en kneep zijn
amberkleurige ogen tot spleetjes, maar Meg had de rode
vlekjes die op boosheid duidden al gezien. ‘Je ruikt over-
stuur en ook een beetje wellustig. Maar je ruikt vooral over-
stuur.’ Hij gromde en ontblootte hoektanden die beslist
niets menselijks hadden. ‘Heeft Kowalski iets gedaan om je
overstuur te maken?’
‘Nee.’ Inwendig beefde ze, maar haar antwoord klonk
ferm en resoluut. Het laatste wat ze wilde was dat Simon
133
kwaad werd op een van haar mensenvrienden. ‘Ik moest
aan iets denken waar ik bedroefd van werd.’
Hij hield op met grommen en staarde haar met een
schuin hoofd aan, eerder verbijsterd dan boos. ‘Waarom
doe je dat dan?’
Ze keek hem aan. Ze wilde hem liever niet vertellen
waaraan ze had staan denken, wat ongetwijfeld zijn
volgende vraag zou zijn, dus haalde ze haar schouders op
en stapte ze over op een onderwerp dat hem zeker zou
interesseren: eten. ‘Ik kon maar niet beslissen wat ik wilde
eten, dus heb ik heel veel dingen meegebracht, onder
andere dit.’ Ze pakte een bakje en een lepel op, maar
aarzelde toen.
‘Wat is dat?’
‘Yoghurt.’ Ze slikte een volle lepel door, en vroeg zich af
waarom Merri Lee en Ruth hadden gezegd dat het super-
lekker was. Was dit soms iets wat je moest léren eten? ‘Pro-
beer jij ook eens een hapje.’ Ze schepte er wat van op de
lepel, hield deze voor aan Simon en vroeg zich af wat hij
zou doen.
Hij boog zich naar de lepel toe en rook eraan. Toen at
hij het aangeboden hapje op.
Meg wist niet of hij het zou uitspugen of doorslikken en
hield haar adem in.
Hij slikte de hap door. Toen wierp hij een blik op de
andere etenswaren die ze mee naar beneden had genomen.
‘Waarom zou je dát eten als je ook plakken bizonvlees kunt
eten?’
134
Aangezien ze niet durfde te zeggen dat ze de smaak van
bizon niet veel beter vond, negeerde ze die vraag. ‘Merri
Lee en Ruth zeiden dat yoghurt goed is voor iemands
binnenkant, vooral die van een meisje.’
‘Dan ben ik blij dat ik geen meisje ben,’ mompelde hij,
terwijl hij een paar plakken bizon op een bord legde en
toen pas naar de rest van het beschikbare eten keek.
Meg nam nog een hap yoghurt en deed het deksel weer
terug op het bakje. Zo. Ze had voor die dag wel genoeg
voor haar binnenkant gezorgd. Ze at de helft van de
aardbeien op en schoof de schaal toen naar Simon. Ze
hoopte stiekem dat hij het aanbod zou afslaan en zou
zeggen dat hij genoeg had aan het bizonvlees, maar hij nam
zijn deel van de aardbeien zonder iets te zeggen aan.
Daarom at ze maar een plakje pittige kaas.
‘Je eet niet,’ merkte Simon een paar minuten later op.
‘Ik heb nu wel even genoeg gehad.’ Wat ook zo was,
want ze was van plan even bij Een Kleine Hap langs te
gaan voordat ze naar haar werk ging om te kijken wat
Nadine Fallacaro en Tess in de aanbieding hadden in het
eethuisje van het Stadspark.
Ze brachten de rest van het eten terug naar haar appar-
tement en deden de afwas; daarna ging Simon terug naar
zijn appartement om zich om te kleden voor zijn werk.
Meg staarde naar de kleren in haar kast en probeerde te
bedenken wat voor een Contactpersoon geschikt zou zijn
om naar het werk te dragen maar tegelijk praktisch was op
een warme, vochtige dag. Uiteindelijk koos ze een donker-
135
groene korte broek, een perzikkleurig bloesje met korte
mouwen en een paar sandalen die er mooi uitzagen en
heerlijk zaten.
Nadat ze had gecontroleerd of het boek dat ze aan het
lezen was in haar draagtas zat, sloot Meg de voordeur van
haar appartement af en liep ze via de buitentrap naar
beneden om op Simon te wachten.
Inspecteur Crispin James Montgomery draaide zijn hoofd
om naar agent Greg O’Sullivan van de Onderzoekstask-
force, die op de achterbank van de politiewagen zat. Toen
O’Sullivan nadrukkelijk naar de derde man in de auto keek,
richtte Monty zijn aandacht op zijn partner, agent Karl
Kowalski, die hen naar een afspraak reed met de nieuwe
burgemeester en de commissaris van politie.
Kowalski was een energieke vent van eind twintig. Als
toegewijd politieagent geloofde hij dat een goede
samenwerking met de terra indigene de beste manier was om
de mensen in Lakeside te helpen, een overtuiging die niet
alleen voor persoonlijke problemen had gezorgd met een
huisbaas, maar ook onenigheid had veroorzaakt tussen Karl
enerzijds en zijn ouders en broer anderzijds.
Na de vreselijke slachting onder de mensen in stadjes en
dorpen in het Midwesten en Noordwesten als vergelding
voor de gruwelijk moord op de Wolfgard in dezelfde
gebieden, na de storm die over het continent van Thaisia
was geraasd en op Lakeside had ingebeukt, en nadat de
mensen een bijzonder korte, maar verschrikkelijk angst-
136
aanjagende glimp hadden opgevangen van de terra indigene
die de wildernis bewoonden en bewaakten, vroeg Monty
zich echter af of Kowalski nog steeds hoop koesterde dat
de mensen de kracht en woede zouden overleven van de
Elementairen en de terra indigene die Namids tanden en
klauwen werden genoemd.
Hij vroeg zich ook af wat hij zou doen als Kowalski en
Michael Debany, de andere agent in zijn team, bij een ander
team wilden werken of zelfs wilden worden overgeplaatst
naar een ander politiebureau in Lakeside.
‘Alles in orde?’ vroeg Monty. Of was dit een zinloze
vraag nu O’Sullivan bij hen in de auto zat? De agent spande
zich weliswaar enorm in om een dialoog op gang te
brengen met Simon Wolfgard en de andere leden van de
Raad van het Stadspark, maar niemand kende hem al goed
genoeg om hem als vriend te beschouwen.
Kowalski bleef achter bus staan die passagiers liet in-
stappen in plaats van een rijbaan op te schuiven en erom-
heen te rijden. Als ze achter de bus bleven rijden en bij elke
halte bleven wachten, zouden ze te laat komen voor de
vergadering.
Monty zag vanuit een ooghoek dat O’Sullivan het
horloge om zijn linkerpols afdekte, een stille boodschap: het
is niet erg als we te laat komen voor de vergadering.
Qua uiterlijk verschilden Monty en O’Sullivan hemels-
breed van elkaar. Greg O’Sullivan was begin dertig. Hij had
groene ogen waaruit altijd een scherpe intelligentie straalde
en zijn korte donkere haar begon boven op zijn hoofd al
137
dunner te worden. Wanneer hij aan het werk was, bezat hij
een felle intensiteit en een gezicht dat Monty altijd deed
denken aan een krijger die een grimmig leven had gekozen.
Monty daarentegen was de oudste van de drie mannen,
ook al was hij nog geen veertig. Hij had een donkere huid,
bruine ogen en kort, krullend haar waar al wat grijs in zat;
en niet alle rimpels in zijn gezicht waren lachrimpels. Niet
meer.
‘Ik heb vanochtend een fietstochtje gemaakt door het
Stadspark dat eindigde in een achtervolgingsspelletje met
een aantal Wolven,’ zei Kowalski. ‘Ik was de prooi.’
O’Sullivan boog zich naar voren. ‘Is alles goed met je?’
Kowalski wierp een blik in de achteruitkijkspiegel en
reed om de bus heen toen deze aangaf bij de volgende halte
stil te zullen houden. ‘Het was een iets intensievere lich-
aamsbeweging dan ik had gepland in dat warme weer. De
Wolven hebben me niets aangedaan, als je dat soms
bedoelt. Ze hebben het zelfs niet eens geprobeerd.’
Monty en O’Sullivan wachtten tot hij verderging.
‘Voor hen was het een spel en op een of andere manier
had ik kennelijk aangegeven dat ik bereid was om mee te
spelen. Maar bij de goden, als je ze op het Marktplein ziet
lopen… Het is niet dat je vergeet hoe groot ze zijn, maar ik
had gewoon nooit beseft wat hun omvang betekent
wanneer ze jagen. Toen ik hen om mij af zag stormen, nam
mijn instinct het over en probeerde ik te vluchten. Wat
natuurlijk niet lukte.’
138
‘Weet je wat je hebt gedaan om bij het spel te worden
betrokken?’ vroeg Monty zacht.
Kowalski concentreerde zich even op het verkeer.
‘Simon vertelde me dat de meisjes altijd blijven staan en
vragen of ze kunnen helpen in plaats van de uitnodiging
om te spelen te accepteren, dus het zou zomaar kunnen dat
het kwam doordat ik sneller ging fietsen in plaats van te
blijven staan.’
‘Het instinct van een jager,’ zei O’Sullivan. ‘Als iets
wegrent, zal een jager erachteraan gaan.’
‘Maar ze hebben nog nooit iemand van ons achtervolgd
en we gaan regelmatig op de fiets naar de moestuin van het
Groene Complex.’ Het stoplicht sprong op oranje. Ko-
walski remde af in plaats van gas te geven om het kruispunt
over te steken voordat het licht op rood sprong. ‘In het
begin dacht ik dat de Wolven die me achterna zaten nog
niet hadden gehoord dat we toestemming hebben gekregen
om over de verharde wegen te rijden. Maar toen herkende
ik Nathan en ik meende ook Simon te herkennen. Langs de
weg staan bordjes met de tekst dat indringers worden
opgegeten en toen ik hen op me af zag komen…’ Hij
ademde zwaar uit en trapte het gaspedaal in toen het licht
weer op groen sprong. ‘Het was maar een spelletje. Simon
dacht dat iedereen het leuk had gevonden. Ik durf te
wedden dat de andere Wolven dat ook dachten.’
‘En jij?’ vroeg Monty.
139
‘We kijken naar dezelfde dingen, maar zien niet dezelfde
dingen. Daardoor realiseerde ik me hoe gemakkelijk het is
om dit te verpesten en een verkeerd signaal af te geven.’
Monty tuurde door de voorruit en vroeg zich af wat
voor signaal de nieuwe burgemeester en politiecommissaris
zouden afgeven.
Meg deed het Contactkantoor open en wierp een blik op de
klok. Nathan was laat, maar Jake Kraaigard zat op zijn vaste
plekje op de schouderhoge muur die de afscheiding vormde
tussen de laad- en loszone en de achtertuin van Henry’s
atelier.
Het was eigenlijk maar goed ook dat ze het kantoor nog
heel even voor zichzelf had.
Haar armen tintelden. Niet het prikkende gevoel dat
haar waarschuwde voor de behoefte om zich te snijden en
profetie te spreken. Dit was een mild gevoel, eerder een
memo dan een krijsend alarmsignaal.
Ze trok een lade open en haalde het deksel van het
houten kistje dat Henry voor haar had gemaakt. Ze staarde
naar de achterkant van de verschillende pakken waarzeg-
kaarten die ze leerde gebruiken om een profetie te onthul-
len in plaats van met het zilveren scheermes in haar huid te
snijden. Misschien zou ze op deze dag eindelijk alle kaarten
uit het kistje halen en de kaarten weggooien die niet nodig
waren om het pak Baanbrekerskaarten samen te stellen.
Ze woelde de kaarten een beetje om in een vage poging
ze te schudden. Niet dat het er ook maar iets toe deed.
140
Wanneer er een vraag werd gesteld, zou ze prikkelingen
voelen in haar handen en werden de kaarten uitgekozen op
basis van de heftigheid van die prikkelingen.
Meg deed haar ogen dicht, zodat ze haar keuze niet kon
beïnvloeden omdat ze de achterkant van een specifiek spel
kaarten herkende. Ze liet haar vingertoppen op de kaarten
rusten en fluisterde: ‘Wat zal de aanstelling van de nieuwe
burgemeester betekenen voor Lakeside?’
Niets. Helemaal niets. Haar vingers gleden over de kaar-
ten, maar zelfs het tintelende gevoel verdween. Opeens
voelde ze trillingen in de vingertoppen van haar rechter-
hand. Ze schoof de kaarten die bovenop lagen weg tot ze
het exemplaar had bereikt dat de trillingen veroorzaakte. Ze
pakte de kaart op en deed haar ogen open, maar ze wist het
antwoord al voordat ze kaart omdraaide en de afbeelding
zag. De kaart was afkomstig uit een kinderspelletje en was
per ongeluk tussen haar profetiekaarten terechtgekomen.
De afbeeldingen van dat spel kaarten waren echter heel
nuttig gebleken, ook al waren de antwoorden die zij
verschaften vaak ongewenst.
Wat zal de nieuwe burgemeester betekenen voor
Lakeside? Een groot vraagteken. Toekomst onbekend. De toe-
komst van Lakeside was al onbekend sinds de terra indigene
hadden ontdekt dat de reactie van de Ouderlingen op de
praktijken van de Mensen Altijd Eerst-beweging heel erg
akelig zou zijn.
Ze had alleen gehoopt dat ze die dag een ander ant-
woord zou krijgen.
141
Ze had de kaart al tussen de andere teruggestopt en
wilde het kistje weer dichtdoen, maar opeens kwam er een
andere vraag bij haar op. Lakeside was een door mensen
bestuurde stad, maar het Stadspark was van de terra indigene.
In de nasleep van de recente conflicten kon een uitbarsting
van vijandelijkheden tussen mensen en Anderen verschrik-
kelijke gevolgen hebben.
Meg deed haar ogen dicht en plaatste haar vingertoppen
weer op de kaarten. Toen ze net met de kaarten werkte, had
ze besloten dat het trekken van drie kaarten zou staan voor
onderwerp, actie en resultaat. Ze wist niet of andere
mensen de waarzegkaarten ook zo gebruikten, maar voor
haar leek het te werken.
‘Wat gaat er gebeuren met mijn vrienden in het
Stadspark?’ Ze herhaalde de vraag een paar keer, terwijl ze
naar de afbeeldingen zocht die het antwoord zouden
vormen. Zodra ze de drie had uitgekozen die de heftigste
prikkelingen veroorzaakten, nam ze hen mee naar de grote
houten sorteertafel. Daar draaide ze hen om op de volgorde
waarin ze hen had uitgekozen.
Op de eerste kaart stonden drie plaatjes: trein, bus, auto.
De tweede afbeelding was van een explosie. En de derde
kaart bevatte… het vraagteken. Toekomst onbekend.
Dat was niet goed.
Ze haalde een schrijfblok uit een la, sloeg een lege blad-
zij op, en noteerde haar vragen en de kaarten die ze als ant-
woord had getrokken.
142
Ze voelde er niets voor om de kaarten al op te bergen
voordat ze er iemand bij had gehaald om ze te bekijken en
ze voelde er al evenmin iets voor om dit specifieke ant-
woord aan iemand van de Raad te vertellen. Misschien
iemand van haar mensenvrienden? Ruth Stuart woonde in
de ene helft van de tweegezinswoning aan de Kraaien-
veldlaan en Merri Lee zou in een appartement komen
wonen in een de stenen flatgebouwen aan weerszijden er-
van die het Stadspark onlangs had gekocht om woonruimte
te kunnen bieden aan hun werknemers als deze uit huur-
huizen werden gezet die het eigendom waren van mensen.
Ze hapte geschrokken naar lucht toen er op de deur
tussen de sorteerkamer en de achterkamer werd geklopt.
Toen ze zag dat Twyla Montgomery stond te wachten tot
ze mocht binnenkomen, ontspande ze zich weer. De sor-
teerkamer was normaal gesproken verboden terrein voor
mensen, met uitzondering van een paar van hen, en nu er
zo veel nieuwe mensen een bezoekje brachten aan het
Marktplein, werd die grens met gegrom en spitse tanden
bewaakt.
‘Goedemorgen, mevrouw Twyla,’ zei Meg.
Ze hoorde krassende nagels in de voorkamer en besefte
dat Nathan moest zijn binnengekomen toen zij met de
kaarten in de weer was.
‘Goedemorgen, mevrouw Meg.’ Twyla kwam door de
kamer naar haar toe, en zette een reisbeker en een bakje op
de sorteertafel. ‘En jij ook een goedemorgen gewenst, me-
neer Nathan. Het gaat een plakkerige dag worden en ik
143
benijd je niet dat je die vacht van je moet dragen, hoe mooi
hij ook is.’
Een korte stilte. Toen beantwoordde Nathan haar
opmerking met een zacht: ‘Ahoeoe’ en keerde hij terug naar
de Wolfmand onder een van de hoge ramen in de voor-
kamer.
Meg glimlachte. Twyla Montgomery was de moeder van
inspecteur Montgomery. Een magere vrouw met een
donkere huid die een beetje slap begon te worden van
ouderdom, bruine ogen die meestal vriendelijk keken en
kort, krullend haar dat eerder dof grijs dan zwart was.
Twyla duldde geen flauwekul of brutaal gedrag van wie dan
ook, een eigenschap die haar de interesse had opgeleverd
van de Wolven, die haar graag vanaf veilige afstand
gadesloegen.
‘Meneer Simon stond in Een Kleine Hap te mopperen
over yoghurt, de binnenkant van meisjes en het feit dat jij
bizonvlees niet lekker vindt,’ zei Twyla. ‘Ik was bang dat hij
misschien een soort hersenkoorts had en wartaal
uitkraamde, maar Tess zei dat je waarschijnlijk niet genoeg
had gegeten bij het ontbijt en heeft daarom een broodje
met eiersalade en nog een paar dingen voor je klaar-
gemaakt.’ Ze zweeg even. ‘Ben je aan het bezuinigen op
eten, meisje?’
‘Nee, hoor. Ik heb thuis niet zoveel gegeten, omdat ik
van plan was iets te halen voordat ik aan het werk ging.’
Toen Twyla haar zwijgend aanstaarde, voegde Meg eraan
toe: ‘Ik vind de smaak van bizonvlees echt niet lekker.’
144
‘Ik heb gisteren zelf een plakje geprobeerd en ik kan niet
zeggen dat ik er zelf dol op ben. Maar als ik moest kiezen
tussen bizonvlees eten of hongerlijden, dan denk ik toch
dat ik het best zou opeten. En jij ook.’
Meg knikte. ‘Als hij moest kiezen, zou Simon ook wel
leren om yoghurt te eten.’
Twyla lachte. ‘Zou je denken?’
Meg stelde zich in gedachten voor dat ze een bord kreeg
aangereikt met opgerolde plakjes in yoghurt gedoopt
bizonvlees. Ze vroeg zich huiverend af of je van gras een
salade zou kunnen maken.
Twyla tikte met een vinger vlak boven de drie kaarten
op de tafel. ‘Wat ben je hiermee aan het doen? Of mag je
dat niet vertellen?’
‘Het zijn waarzegkaarten, maar ik noem ze profetie-
kaarten. Ik ben bezig om uit te zoeken of sommige van de
cassandra sangue deze kunnen gebruiken om een profetie te
onthullen in plaats van een snee aan te brengen.’ Duizend
sneden. Er werd gezegd dat een bloedprofeet er slechts
zoveel kon maken tot degene die tot haar dood leidde of
haar tot krankzinnigheid dreef. Omdat de meeste profeten
niet ouder werden dan vijfendertig, was Meg, die vieren-
twintig was, bijzonder gemotiveerd om een alternatief te
vinden voor het scheermes.
‘Wat zeggen deze jou?’ vroeg Twyla.
‘Dat weet ik niet zeker. Ik vroeg wat er gaat gebeuren
met mijn vrienden in het Stadspark. Deze kaarten vormen
het antwoord.’ Meg wachtte even tot de oudere vrouw om
145
de tafel heen was gelopen en naast haar was komen staan.
Toen wees ze de kaarten een voor een aan. ‘Onderwerp,
actie en resultaat.’
Twyla keek fronsend naar de kaart met de trein, bus en
auto. ‘Betekent dat reizen in het algemeen of het ver-
voermiddel zelf?’
‘Dat kan allebei. Ik heb de kaart getrokken als onder-
werp, dus dat zou op het voorwerp zelf kunnen slaan, maar
het kan ook betekenen dat een van deze vervoermiddelen
iemand of iets naar Lakeside brengt. De explosie is de actie-
kaart en kan een daadwerkelijke ontploffing aangeven waar
de Explosieven Opruimingsdienst voor moet worden ge-
waarschuwd, maar ook een emotioneel explosief conflict
tussen groepen mensen. Het zou dus kunnen dat een groep
mensen die op weg is naar Lakeside op een of andere ma-
nier voor problemen zal zorgen in het Stadspark. Ik begin
er vrij goed in te worden om de kaarten te vinden die de
vraag beantwoorden, maar Merri Lee en ik moeten nog le-
ren om ze juist te interpreteren.’
Terwijl ze Twyla gadesloeg die de kaarten aandachtig
bestudeerde, begon de huid tussen haar schouderbladen te
prikken.
‘Wat betekent het vraagteken?’ vroeg Twyla ongerust.
‘Toekomst onbekend. Dat antwoord trok ik ook toen ik
vanochtend naar de stad Lakeside vroeg.’ Meg nam de ou-
dere vrouw onderzoekend op. ‘Jij weet wat de kaarten bete-
kenen, hè?’
146
‘Ik heb wel iets bedacht, maar het is niet iets wat ik al wil
delen. Nog niet.’ Twyla liep naar de achterkamer.
‘Dank je wel voor het eten,’ zei Meg.
Twyla draaide zich om en keek haar aan. ‘Graag gedaan.
Niet bezuinigen op eten, hoor. Dat is echt niet nodig.’
Meg luisterde tot ze de achterdeur van het kantoor
hoorde dichtgaan. Toen reikte ze met een hand over haar
schouder om haar rug te krabben. Ze mocht Twyla Mont-
gomery graag en zelfs de Anderen hadden de oude vrouw
hun vertrouwen geschonken, iets wat ze maar zelden deden
wanneer ze iemand nog maar zo kort kenden. En dat was
precies de reden dat Meg zich nu onbehaaglijk voelde.
Ze hoopte maar dat Twyla haar vermoedens over de
kaarten zou delen voordat er iets akeligs gebeurde.
Twyla boende de bureaus in het consulaat, het gebouw in
het Stadspark dat het domein was van Elliot Wolfgard. Hij
vertegenwoordigde het Stadspark naar buiten toe, was de
terra indigene die sprak met de burgemeester en de gemeente-
raad, politieke evenementen bezocht en de pers te woord
stond. Ze had er niet lang voor nodig gehad om door te
krijgen dat Elliot dan misschien de beschaafde Wolven-
woordvoerder van het Stadspark was, maar dat Simon de
werkelijke leider was.
‘De andere mensen hadden nooit zo lang nodig om de
bureaus schoon te maken,’ zei Elliot.
147
Twyla schoot verrast overeind en draaide zich om, zodat
ze hem kon aankijken. Ze had hem niet uit zijn kantoor op
de eerste verdieping horen aankomen.
Op het eerste gezicht kon hij gemakkelijk doorgaan voor
de directeur van een succesvol bedrijf: dure pakken, dunner
wordend haar dat werd geknipt door iemand de waar-
schijnlijk meer in rekening bracht dan zij meestal in een
week verdiende en een pezig lijf dat alleen te verkrijgen was
door uren in de sportzaal door te brengen. Ja, hij kon er
gemakkelijk voor doorgaan en ze durfde te wedden dat heel
wat directeuren en politici de vergissing hadden gemaakt te
geloven dat hij net zo dacht als zij, omdat hij er uitzag zoals
zij. De amberkleurige ogen waren echter die van een Wolf
en misschien vergaten mensen weleens wat hij was, maar ze
wist heel zeker dat Elliot dat zelf nooit deed.
‘Ja, ik kan wel zien dat ze niet veel tijd uittrokken om
hier schoon te maken, en dat is ook precies de reden dat ik
er nu langer dan anders voor nodig heb om alles goed
schoon te maken,’ antwoordde ze.
Elliot nam haar aandachtig op. Dat was iets waaraan ze
inmiddels wel gewend begon te raken. De Kraaien die op
het Marktplein werkten, hadden meer vragen voor haar dan
een huis vol kleine kinderen en wanneer ze een winkel
binnenging om iets te kopen, ging er altijd minstens eentje
met haar mee die dan wilde weten waarom ze het ene
product verkoos boven het andere. De Wolven bestudeer-
den haar ook, zoals ze eigenlijk alle mensen bestudeerden
die tot op zekere hoogte toegang hadden tot de winkels in
148
het Stadspark, maar het was haar opgevallen dat ze Nadine
Fallacaro, Katherine Debany, de moeder van agent Debany,
en haar aandachtiger gadesloegen dan de jongere vrouwen
die tot Meg Corbyns vrouwenroedel behoorden.
Wie gaf de jongen in een Wolvenroedel eigenlijk les?
‘Kom eens hier,’ zei Elliot. Toen ze zich niet verroerde,
voegde hij eraan toe: ‘Alsjeblieft.’
Hij nam haar mee naar de dossierkasten die tegen een
muur stonden en wees naar een stapel mappen die wan-
kelend op een tafeltje tegen de laatste kast aan lag. ‘Weet je
hoe je deze op de mensenmanier moet opbergen?’
Ze pakte een map op, las de naam op het etiket en trok
de juiste dossierlade open. Toen trok ze een andere lade
open. En nog een.
Ze duwde de lades weer dicht en draaide zich naar hem
om. ‘Wat is dit voor flauwekul?’
‘Dit is de mensenmanier om papieren op te bergen.’
‘Ja, dat kunt u gemakkelijk zeggen.’
Er laaide als een bliksemschicht een rood lichtje op in
Elliots ogen. ‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik bedoel dat degene die dit heeft gedaan blijkbaar een
heel eigen systeem had om dingen terug te vinden, maar het
vrijwel onmogelijk heeft gemaakt voor iemand anders om
een dossier te vinden. Of anders heeft die sukkel gewoon
maar dingen in lades gepropt in de hoop dat hem nooit zou
worden gevraagd om iets op te zoeken.’ Ze deed een stap
naar voren om de map terug te leggen op de wiebelende
stapel en Elliot deed een stap naar achteren met een blik in
149
zijn ogen die haar deed denken dat hij maar wat graag zijn
tanden in iemands vlees wilde zetten en dat haar vlees wel
zou volstaan.
‘Kun je het fiksen?’ vroeg hij.
Het kostte hem hoorbaar moeite om de woorden
correct uit te spreken en ze vroeg zich af wat er mis was
met zijn mond, terwijl er een minuut gelegen nog niets aan
de hand was geweest.
‘Weet je hoe je moet werken op een plek als deze?’
Iedereen in het Stadspark had een baan. Iedereen in een
Wolvenroedel had een bepaalde positie. En hoewel nog
niet alle mensen die mochten delen in de overvloed van het
Stadspark al een taak toegewezen had gekregen, was het
duidelijk dat de Anderen van alle nieuwkomers verwachtten
dat ze zouden bedenken welke vaardigheden ze te bieden
hadden die hun acceptatie rechtvaardigde.
Twyla dacht na over wat Elliot had gezegd. Het zou
weer eens wat anders zijn dan wc’s schrobben en vloeren
dweilen, ook al hadden ze ook iemand nodig die dat deed.
Ze vermoedde dat er niet veel mensen waren die Elliot
kwamen lastigvallen, dus zou het rustiger zijn dan een baan
in een van de winkels aan het Marktplein en ze kon wel wat
rust gebruiken als ze elke middag op de kinderen moest
passen.
‘Ik heb nooit leren typen of hoe ik met computers moet
omgaan,’ zei ze ten slotte. ‘De telefoon opnemen en dos-
siermappen opbergen zal wel lukken. Maar ik kan alleen
’s ochtends, wanneer de kinderen leskrijgen. Ik ben naar
150
Lakeside gekomen om Crispin te helpen met Lizzy en dat
komt op de eerste plek.’
‘Natuurlijk,’ zei Elliot kalm. Zijn uitspraak was weer
vlekkeloos. ‘We zorgen goed voor onze jonkies.’ Hij zweeg
even en merkte toen op: ‘Sam is mijn kleinzoon.’
Twyla glimlachte. ‘Het is een heerlijk jochie.’ Ze had
Sam al een paar keer op het Marktplein gezien, soms samen
met de andere kinderen, maar meestal in het gezelschap van
Meg Corbyn en een jonge Wolf die Skippy heette. De eer-
ste keer dat ze hem zag en de grijze ogen opmerkte, dacht
ze dat hij een mensenkind was met haar dat een aparte
kleurenmengeling van goudgeel en grijs had. Ze dacht ook
dat hij Megs jongere broertje of neefje was. Totdat ze Meg
op een gegeven moment zag lopen met een Wolvenpup
met dezelfde kleurschakering.
‘De Sierra heeft computers en typen opgegeven als een
paar van haar vaardigheden,’ zei Elliot. ‘Misschien kan zij –’
‘Nee.’
Ze was zelf verbaasder over de vinnige klank in haar
stem dan Elliot. Maar ze had inmiddels even de tijd gehad
om na te denken over de profetiekaarten die Meg die och-
tend had getrokken. Ze wist niet hoe iemand anders de
kaarten zou interpreteren, maar ze wist wel wat ze er zelf
van had afgeleid over haar gezin. Het maakte haar boos en
het deed haar verdriet dat Sierra kennelijk had gelogen
tegen Crispin toen het meisje beweerde dat ze niet wist hoe
ze contact kon opnemen met hun broer Cyrus. Als ze eer-
lijk was geweest, zou Crispin evengoed Cyrus’ treinkaartje
151
naar Lakeside niet hebben betaald, zoals hij dat wel had
gedaan voor zijn moeder, zus en twee nichtjes, maar dan
had hij zijn broer wel gebeld om hem te waarschuwen om
Toland te verlaten voordat de storm de stad bereikte.
Twyla keek Elliot aan. Niet de daadwerkelijke leider,
maar hij had wel een belangrijke positie in het Stadspark en
onder de Wolven. Ze kon Crispin niet vragen om haar
vermoedens te bevestigen. Als politieman beschikte hij over
de middelen om dat uit te zoeken, maar het zou problemen
veroorzaken tussen zijn jongere zus en hem als hij in de
gaten kreeg dat Sierra contact had gehad met Cyrus.
‘Mijn Sierra is een lieve meid. Ze is slim, ze is aardig, ze
werkt hard en ze is dol op haar kinderen. En meestal is ze
wat betreft de meeste dingen ook betrouwbaar. Maar
iedereen heeft wel een zwakke plek, meneer Elliot, en die
van Sierra is haar broer Cyrus. Hij manipuleert haar en haalt
haar over om dingen te doen die ze niet hoort te doen,
dingen waarvan ze weet dat ze verkeerd zijn.’ Twyla keek
om zich heen naar de benedenverdieping van het consulaat.
‘Dit is een overheidsgebouw. Sommige dingen zijn alle-
daags en doen er niet echt toe, en sommige dingen gaan al-
leen u maar aan. Als Sierra hier voor u zou werken en
Cyrus kwam langs om haar te dwingen hem informatie te
geven die hij voor grof geld kon verkopen, zou ze mis-
schien heel even weerstand bieden, maar hem de informatie
uiteindelijk toch geven en vervolgens proberen te recht-
vaardigen waarom hij die informatie hoorde te hebben. Dat
152
zou niet alleen haar, maar ook de rest van ons in moeilijk-
heden brengen.’
‘Maar de Cyrus is hier niet,’ zei Elliot.
‘Ik denk dat hij op weg is hiernaartoe.’ Ze liep naar een
van de bureaus en schreef het telefoonnummer op van
Beestachtig Goede Boeken. Ze scheurde het velletje papier
los en gaf het aan Elliot. ‘Sierra heeft tegen Crispin en mij
gezegd dat Cyrus geen telefoonnummer had achtergelaten
waarop we hem konden bereiken. Volgens mij heeft ze ge-
logen. Volgens mij heeft ze hem al een paar keer gebeld
sinds we hier zijn. Ik kan niet zeggen of ze zonder toestem-
ming met andere telefoons heeft gebeld, maar toen ik haar
de telefoon bij de kassa zag gebruiken op een dag dat
meneer Simon en meneer Vlad niet in de winkel aanwezig
waren, raakte ze helemaal van de kaart en beweerde ze dat
ze pizza had besteld. Ik kan u verzekeren dat de kinderen
die dag geen pizza hebben gehad bij de lunch.’ Ze aarzelde
even. ‘De politie beschikt over de middelen om te controle-
ren welke nummers er met een bepaald telefoontoestel zijn
gebeld, maar ik kan Crispin niet vragen om het na te trek-
ken. Ook als ik me vergis en ze Cyrus niet heeft gebeld, zal
de leugen die ze heeft verteld voordat we uit Toland ver-
trokken spanning veroorzaken tussen Crispin en haar.’
Cyrus slaagde er altijd weer in om spanning te veroor-
zaken tussen zijn broer en zus, zelfs wanneer Crispin het
voor Sierra opnam.
‘Er wordt heel veel gebeld met de telefoon van de boek-
winkel,’ zei Elliot.
‘De kans is groot dat het om een nummer in Toland
gaat. Een nummer dat meneer Simon en meneer Vlad niet
bekend zal voorkomen.’
‘Goed.’ Elliot vouwde het velletje papier op en stopte
het in zijn zak. ‘Als jouw pup niet geschikt is, kun je dan
iemand anders bedenken die dat wel is?’
‘Katherine Debany,’ antwoordde Twyla. ‘Ze heeft als
persoonlijk assistent gewerkt. Ze weet waarschijnlijk beter
hoe je een kantoor als dit behoort te runnen dan de rest
van ons bij elkaar. Ik weet dat Pete Denby haar heeft ge-
vraagd om een paar middagen per week voor hem te ko-
men werken.’
Elliot vroeg niet waarom een ervaren kracht beschikbaar
was en Twyla vertelde het hem niet uit zichzelf. Net als zij
was Katherine ontslagen door haar vorige werkgever,
omdat ze weigerde lid te worden van de Mensen Altijd
Eerst-beweging om haar baan te kunnen behouden.
‘Vraag Katherine om bij me langs te komen.’ Elliot liep
naar de trap. Toen hij zijn voet al op de eerste trede had
staan, ging de telefoon. Hij keek haar over zijn schouder
aan.
‘Zal ik opnemen?’ vroeg Twyla.
‘Ja.’ Elliot liep de trap op. ‘Dank je wel.’
Ze nam glimlachend de hoorn van de haak. ‘Het consu-
laat van het Stadspark, met Twyla.’
Lees verder in Witte kaarten
Lees meer van Anne Bishop
In de serie De Anderen van Anne Bishop draait het om de 24-
jarige Meg Corbyn, een cassandra sangue of bloedprofeet. Op de
vlucht voor de man die haar gave wil misbruiken voor zijn eigen
gewin komt ze terecht bij de Anderen, de geheimzinnige en
gevaarlijke wezens die de wereld delen met de mensen…
Rode letters | De Anderen boek 1 | paperback, 544 blz.
ISBN 978 90 261 4048 8 | ISBN e-book 978 90 261 3752 5
Zwarte veren | De Anderen boek 2 | paperback, 432 blz.
ISBN 978 90 261 3753 2 | ISBN e-book 978 90 261 3754 9
Zilveren zicht | De Anderen boek 3 | paperback, 496 blz.
ISBN 978 90 261 3987 1 | ISBN e-book 978 90 261 3988 8
Grijze ogen | De Anderen boek 4 | paperback, 496 blz.
ISBN 978 90 261 4215 4 | ISBN e-book 978 90 261 4216 1
Witte kaarten | De Anderen boek 5 | paperback, ca. 496 blz.
ISBN 978 90 261 4353 3 | ISBN e-book 978 90 261 4354 0
Verschijnt 18 juli 2017 bij Uitgeverij De Fontein