doelstelling 3 – deel 2 visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/lp 3gr...

45
Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen Doelstelling 15. De jongere brengt de elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen in beeld. Visie op het pedagogisch handelen Ouders, kinderverzorgsters, leerkrachten,… kortom opvoeders hebben allemaal een beeld over opvoeden. Hoe zij over opvoeding denken, noemt men hun visie op het pedagogisch handelen. Op basis van deze visie zullen ze bepaalde zaken wel en andere niet doen binnen de opvoeding. Een opvoeder handelt met andere woorden vanuit een bepaalde visie. visie op het pedagogisch handelen pedagogisch handelen Een dergelijke visie kan uit verschillende zaken bestaan. Bijvoorbeeld: Welk ideaalbeeld van opvoeding hebben ze? Hoe denken ze over het kind-zijn en het opvoeder-zijn? Worden er einddoelen voor de opvoeding vooropgesteld? Heeft men intenties (doelen) op korte termijn? Voor sommige mensen is opvoeden het kind of de jongere sturen in de goede richting, anderen willen zo weinig mogelijk actief ingrijpen in de ontwikkeling van het kind en willen dat het kind zich vrij en onbelemmerd ontplooit. Is opvoeder zijn je verantwoordelijk voelen voor het kind, het kind vrijheid kunnen geven of …? Is het kind een onbeschreven blad, een hulpeloos wezen, iemand waarnaar geluisterd moet worden, ….? Ook de opvoedingsdoelen kunnen verschillen: een diploma halen en veel geld verdienen, gelukkig zijn, een evenwichtige mens worden, … Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 1

Upload: others

Post on 08-Mar-2020

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen

Doelstelling 15. De jongere brengt de elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen in beeld.

Visie op het pedagogisch handelen

Ouders, kinderverzorgsters, leerkrachten,… kortom opvoeders hebben allemaal een beeld over opvoeden. Hoe zij over opvoeding denken, noemt men hun visie op het pedagogisch handelen. Op basis van deze visie zullen ze bepaalde zaken wel en andere niet doen binnen de opvoeding. Een opvoeder handelt met andere woorden vanuit een bepaalde visie.

visie op het pedagogisch handelen pedagogisch handelen

Een dergelijke visie kan uit verschillende zaken bestaan.

Bijvoorbeeld: Welk ideaalbeeld van opvoeding hebben ze?Hoe denken ze over het kind-zijn en het opvoeder-zijn?Worden er einddoelen voor de opvoeding vooropgesteld?Heeft men intenties (doelen) op korte termijn?

Voor sommige mensen is opvoeden het kind of de jongere sturen in de goede richting, anderen willen zo weinig mogelijk actief ingrijpen in de ontwikkeling van het kind en willen dat het kind zich vrij en onbelemmerd ontplooit. Is opvoeder zijn je verantwoordelijk voelen voor het kind, het kind vrijheid kunnen geven of …? Is het kind een onbeschreven blad, een hulpeloos wezen, iemand waarnaar geluisterd moet worden, ….?

Ook de opvoedingsdoelen kunnen verschillen: een diploma halen en veel geld verdienen, gelukkig zijn, een evenwichtige mens worden, …

De ouders van Joris voeden Joris op met de bedoeling veel geld te verdienen, want in hun ogen heeft een mens het pas gemaakt wanneer hij er financieel warmpjes in zit. Wanneer in het eerste leerjaar duidelijk wordt dat Joris een zware vorm van dyslexie heeft, stort hun wereld in. Ze sparen kosten nog moeite om allerlei begeleidingen op te starten, zodat hun Joris voldoende zou kunnen presteren en zijn kansen op een ‘hoog’ diploma niet in het gedrang zouden komen. Joris vindt dat eigenlijk niet zo leuk… hij zou liever meer tijd hebben om te kunnen spelen met zijn vriendjes in de straat in plaats van al die bijlessen. Ook bij Piet werd dyslexie vastgesteld. Zijn ouders tillen er echter niet zo zwaar aan. Voor hen is een goed diploma niet zo belangrijk, wat vooral telt is dat Piet gelukkig wordt. Dus geen extra bijlessen, want op die manier kan Piet net als de andere kinderen veel ravotten op het buurtpleintje.

Ter Info:

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 1

Page 2: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Iedere opvoeding heeft doelstellingen, ook al is men zich daar vaak nauwelijks van bewust. We kunnen drie hoofdgroepen onderscheiden:

Kinderen leren zich in de maatschappij handhaven: leren rekening houden met anderen, en tegelijk voor zichzelf opkomen, leren aanpassen aan de omgeving maar daarin ook zichzelf blijven, regels en voorschriften respecteren maar ook leren eigen mening uiten, leren verantwoordelijkheid dragen voor hun doen en laten.

Zichzelf ontplooien, hun mogelijkheden en kwaliteiten ontwikkelen: kinderen moeten ruimte hebben om zichzelf te zijn, moeten gestimuleerd worden spontaan, creatief en nieuwsgierig te zijn, maar tegelijk dat zij hun talenten moeten ontwikkelen. Kinderen leren zelf beslissingen nemen.

Ontwikkelen van eigen identiteit: leren met je eigen mogelijkheden en kwaliteiten een herkenbare relatie te vormen met de buitenwereld. Dat houdt ook in het kunnen aangaan en onderhouden van meer dan oppervlakkige relaties met andere mensen.

Iedere opvoeder streeft in een of andere vorm deze doelen na. Sommige zullen meer de nadruk leggen op aanpassing en solidariteit, anderen meer op vrije en individuele ontplooiing. Maar heel snel zal blijken dat het een zonder het ander niet goed mogelijk is. (p. 18: Basisboek opvoeding)

2.1 Observatieopdracht van pedagogische handelingen

Mogelijke oefening: Videofragment rond opvoedingsstijlen. Zie bijlage: oefening “Ik kan niet zonder Brammetje”Eventueel ander materiaal: Welbevinden in beeld, te bestellen bij SWP Uitgeverij.

Mogelijke oefening: Er zijn allerlei opvoeders mogelijk in een kinderleven. Ben je zelf wel eens opvoeder geweest (oppas, leiding kinderkamp,…)? Wat voor een opvoeder was je toen?

Wie waren voor jou zelf de vijf belangrijkste opvoeders?Kunnen kinderen elkaar opvoeden? Licht dit toe.

Mogelijke oefening: Er is een website op het internet van ‘Ouders on line’ (www.ouders.nl). Hierop wisselen ouders ervaringen uit en vragen advies over allerlei opvoedingszaken. Inventariseer de belangrijkste opvoedingsvragen die je daar aantreft. Probeer met elkaar per vraag tot enkele opvoedingsadviezen te komen. (Gebruik eventueel ook ‘Family.com’:http://family.go.com/)

Mogelijke oefening: Noem minimaal zes opvoedingsdoelen die belangrijk vindt. Geef een rangorde waaraan jij de meeste aandacht zou besteden.

Mogelijke oefening: Welke opvoedingsmiddelen wil jij liefst hanteren? Welke zeker niet? Twijfel je over het gebruik van sommige opvoedingsmiddelen?

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 2

Page 3: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2 Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen

Er zijn heel wat elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Bovendien hangen al deze verschillende elementen ook samen en beïnvloeden ze elkaar (cfr systeemdenken)!

beïnvloedende factoren visie op het pedagogisch handelen pedagogisch handelen

Bovendien is het belangrijk dat het kind zelf, door zijn eigen temperament, door zijn eigen ervaringen, door contacten met anderen, door de generatie waarvan hij deel uitmaakt, eveneens invloed zal uitoefenen op de visie van de opvoeder.Opvoeden is immers tweerichtingsverkeer waarbij de opvoeder het kind beïnvloedt maar ook omgekeerd het kind de opvoeder zal beïnvloeden.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 3

Page 4: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.1 Levensbeschouwing en mensbeeld1

Welk mensbeeld hebben opvoeders in hun hoofd, wie of wat vinden ze dat het kind of de jongere die ze begeleiden moet worden, welke waarden vinden ze belangrijk? Al deze elementen kleuren hun idee over opvoeden.

Ouders maken zich al van in de kleuterklas zorgen over het toekomstige intellectueel presteren van hun kind op school want het is belangrijk om later veel geld te kunnen verdienen of een sociale status te bereiken. Andere ouders hopen dat hun kind een goed mens wordt en hebben schrik van de verderfelijke maatschappij waarin geweld en drugs een grote bedreiging vormen. Nog andere ouders dromen ervan gelukkige kinderen te hebben en vinden al de rest irrelevant. In de media worden we geconfronteerd met moeders die hun kind al op zeer jonge leeftijd laten deelnemen aan schoonheidswedstrijden omdat het later de miss zou worden die zij net niet geworden zijn. Vaders zitten met hun kleuter te voetballen en zien in de stuntelige pasjes van het kind al het talent dat hem tot de stervoetballer moet maken die zij hadden willen zijn.

De levensbeschouwing is sterk cultuurgebonden. Goed opvoeden bij de Navajo-indianen, goed opvoeden bij de oude Egyptenaren en goed opvoeden in de eenentwintigste eeuw in Vlaanderen is ongetwijfeld niet hetzelfde. Het beeld dat mensen hebben over opvoeding verschilt van tijd tot tijd, cultuur tot cultuur.

Er zijn altijd pendelbewegingen geweest, ook in de opvoeding. De ene generatie was te streng, de volgende te vrijgevochten. Het evenwicht vinden is niet zo makkelijk als het lijkt. Toch is het die gulden middenweg waarnaar veel ouders zoeken. In hun gezin een visie opbouwen die ze - open en luisterbereid - doorgeven aan hun kinderen.

“Vroeger moesten kinderen naar hun ouders luisteren. Punt, uit.Dat gaf brokken.Daarna moesten ouders luisteren naar hun kinderen.Ook dat gaf brokken.De vraag is nu:Hoe kunnen kinderen luisteren naar ouders die kunnen luisteren naar hun kinderen?”

Lea Dasberg heeft reeds in 1971 in haar klassiek geworden boek ‘Grootbrengen door kleinhouden’, erop gewezen dat onze ideeën en idealen over opvoeding producten zijn van een historische ontwikkeling in de samenleving.Dat impliceert dat er in vroegere tijden en ook in deze tijd in andere culturen, andere opvattingen bestonden of bestaan over wat een goede opvoeding is en waar deze begint en ophoudt.

In de Middeleeuwen, maar ook in de zeventiende eeuw had men een andere opvatting over het kind en over volwassenheid. Het kind was meer een ‘volwassene in zakformaat’ en de 1 Gebaseerd op:

MALSSCHAERT, H., Traas, M., Basisboek opvoeding. Theorie en praktijk, HBUitgevers, Baarn, p. 22 en 23.

VRIENS, L., Opvoeden in verwarrende tijden. Op zoek naar visie. Garant, Antwerpen – Apeldoorn, 2007, p.42-45.

VBJK, Kind in de eenentwintigste eeuw, Vyncke, Gent, 1999, p. 40.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 4

Page 5: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

opvoeding was erop gericht zo snel mogelijk de vaardigheden en opvattingen van de volwassenen aan het kind over te brengen. De opvoedende taken waren nauwelijks te onderscheiden van het alledaagse gezinsleven. Kinderen werden in het gezin automatisch meegenomen in de vanzelfsprekende taken en verplichtingen van de samenleving. Opgevoed worden was synoniem met mee gaan doen en mee moeten doen met de activiteiten van volwassenen. Kinderen namen over het algemeen al op jonge leeftijd deel aan allerlei aspecten van het volwassen leven en werden daar ook volledig mee geconfronteerd, ook als het ging om zaken als ziekte, dood, honger, oorlog, etc.

In de loop van de achttiende eeuw werd het leven ingewikkelder, met de komst van de moderne industriële samenleving. Daardoor ontstond er een kijk op de opvoeding als een grondige voorbereiding op een volwassen leven als verantwoordelijk en autonoom individu (Rousseau).Dat hield in dat men kinderen ging isoleren uit de volwassenenmaatschappij, hen begon te beschermen tegen ‘slechte’ invloeden en ervaringen, zoals seks en geweld. Er kwamen speciale kinderkamers, kinderkleding, kinderspeelgoed en kinderlectuur. Volgens Dasberg werd een ‘jeugdland’ gecreëerd, waar kinderen (betrekkelijk) vrij van de wereld der volwassenen konden opgroeien en zich op hun eigen wijze ontwikkelen. Maar wel onder regie van de volwassenen.In dit kader moet ook de invoering van de leerplicht worden gezien met de school als door de volwassenen geleide ‘speel-leerplaats’. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw werd ook de al eeuwen bestaande jeugdcultuur onder voogdij geplaatst van de volwassenen, onder meer de jeugdbeweging.

Dasberg beoogt dat in onze tijd – sinds de Tweede Wereldoorlog – dit beschermende jeugdland steeds meer wordt aangetast. Het lukt de volwassenen niet meer om kinderen en jeugdigen tegen de invloeden van de buitenwereld af te schermen. Zij worden meer en meer, reeds op jonge leeftijd, geconfronteerd met allerlei invloeden waar de ouders en opvoeders geen greep meer op hebben.

Enerzijds komt dit door de economisering: opvoeden kost tijd en eist dat opvoeders beschikbaar zijn. Zelfs als ouders in onderling overleg hun tijd willen verdelen over werk en zorg voor de kinderen, worden ze hoe langer hoe meer letterlijk opgeëist om via een betaalde baan een bijdrage te leveren aan de economie. Dat betekent wel een verminderde pedagogische invloed van het gezin en de primaire opvoeders. Ook als er voor de kinderen dan een goede en professioneel verantwoorde opvang is, kan dit voor problemen zorgen. Kinderen hebben over het algemeen een groot aanpassingsvermogen maar de op imitatie en vooral identificatie berustende primaire leerprocessen worden wel ingewikkelder.

Tegelijkertijd proberen de volwassenen zich meer en meer als jongeren te gedragen. In een cultuur die jong zijn verheerlijkt, stellen zij hun volwassen verantwoordelijkheden uit en proberen zelf zo lang mogelijk als het ware in een soort ‘jeugdland’ te verblijven. Door de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige commercie en de tendens zich van de wieg tot het graf te verzekeren, wordt deze houding in de hand gewerkt.

Daarnaast bevordert de wereldwijde opmars van de moderne massamedia de neiging van ouders om zich uit de opvoeding van hun kinderen terug te trekken. De media zijn in het moderne leven in de gezinssfeer opgenomen. Daarmee zijn de waarden en normen die deze media uitdragen in principe een onderdeel van de totale gezinsoriëntatie geworden. Vooral de

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 5

Page 6: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

televisie en de computerspelletjes hebben zich wat dat betreft een grote plaats toegeëigend in de vorming van het wereldbeeld van de jonge mens.De media kunnen een verrijking van het leven betekenen, niet in de laatste plaats door een aantal educatieve mogelijkheden. Televisie en internet bvb. zijn een venster op een wereld die we niet (frequent) in het echt kunnen waarnemen. Door mensen vertrouwd te maken met het onbekende kan o.a. televisie een belangrijk middel zijn om vooroordelen te overwinnen en tolerantie te bevorderen. Er zijn echter ook gevaren aan televisie. Allereerst is er het feit dat het aanbod van televisie zo goed kan gemanipuleerd worden. Een tweede punt is dat televisie een aantal waarden en normen uitdraagt die de waarden en normen van een democratische samenleving op zijn zachtst gezegd flink tegenwerken en maar al te vaak ook diametraal staan tegenover de fundamentele waarden die een gezin meegeeft. De televisie heeft niet alleen effect met de inhoud van haar boodschappen. Televisie kijken kan een dermate grote plaats innemen in het leven van mensen, dat het leefritme in het gezin vanuit de eisen van de televisie bepaald gaat wordenWat kunnen ouders hiertegen doen? Feitelijk zijn ze met handen en voeten gebonden aan een cultuur die van alles aanbiedt waar ze hun kinderen niet van kunnen afschermen. De media zijn een venster op de wereld maar wel een venster zonder gordijnen… Alles waarmee de samenleving worstelt, van politieke problemen tot geweld en seks, komt in de media en vrijwel niets houdt nog halt voor de deur van de kinderkamer. Verbieden of niet laten kijken, is tot op zekere hoogte een mogelijkheid zolang de kinderen klein zijn maar het levert later veel conflicten op. Bovendien levert het de vraag wat het grootste kwaad is, wel of geen introductie in deze aspecten van de cultuur. Voor een opgroeiend kind kan het een nadeel zijn dat het op school of tussen leeftijdsgenoten niet kan meepraten en in een wat geïsoleerde positie komt te staan. Maar alles aan de kinderen zelf overlaten onder het motto dat ze heus wel in staat zijn om zelf onderscheid te maken miskent de pedagogische verantwoordelijkheid van de ouders. Andere mogelijkheden zijn het aanbieden van alternatieven voor televisie kijken of instelling van een televisiedieet om kinderen te leren kiezen en ze niet naar alles te laten kijken. Dat alles is echter vrij gecompliceerd als kinderen veel in leeftijd verschillen, omdat de ouderen dan soms heel graag programma’s willen bekijken die niet voor de kleineren geschikt zijn. Tenslotte bestaat er ook nog de mogelijkheid om alles te bespreken wat men op de televisie ziet zodat men duidelijk kan maken dat niet alles wat de buis aanbiedt vanzelfsprekend is?

Met andere woorden: de sterke scheiding tussen kinderen en volwassenen, die sinds de achttiende eeuw is doorgevoerd, komt steeds meer onder spanning te staan. Maar wel is veel beleid van de overheid en zijn veel opvattingen over opvoeding nog steeds op dit ideaal van ‘jeugdland’ gebaseerd.

Onder meer bepleit Dasberg dat we, in plaats van verantwoordelijkheid van kinderen en jeugdigen af te nemen (zodat ze als volwassenen die niet meer aandurven), juist veel meer en veel vroeger verantwoordelijkheid aan kinderen en jeugdigen moeten toekennen. Dit is ons inziens geen pleidooi voor een ‘vrije opvoeding’ in de zin van zo weinig mogelijk bemoeienis met kinderen en jeugdigen. Het gaat juist om het leren dragen van verantwoordelijkheid door jeugdigen en het nemen van verantwoordelijkheid voor de opvoeding door de volwassenen.Wat we hier moeten doen, noemt men empowerment. Hierbij zal men de zwakste zijde (de kinderen) machtsmiddelen verschaffen zodat zij zich kunnen beschermen tegen de machtigere partij (de opvoeders).Kinderen zijn en blijven in allerlei opzichten kwetsbaarder, emotioneel en financieel afhankelijk. Kinderen hebben leeftijdsgebonden voorkeuren en waarden waartegen zij soms moeten worden beschermd. Egalisering tussen ouders en kinderen gaat samen met de

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 6

Page 7: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

overgang van ongecodeerde naar gecodeerde ouderlijke macht, dat is naar macht die is onderworpen aan expliciete beperkingen en afspraken, macht ook die het voorwerp is van permanent overleg tussen ouders en kinderen.

De vraag is dan hoe empowerment in praktijk kan worden gebracht. Zo is er de aanstelling van een kinderrechtencommissaris, zo zijn er de kindereffectenrapporten, erkenning van privacy en bepaalde inspraak- en zelfbeschikkingsrechten voor kinderen. In deze gevallen gaat de bekommernis uit naar de vraag hoe zekere vormen van gelijkheid tussen kinderen en volwassenen kunnen worden gerealiseerd, rekening houdend met de reële verschillen, verwachtingen, behoeften, competenties, enz. van kinderen vergeleken met volwassenen.

Het is wellicht duidelijk dat de opvoeding zich in onze cultuur de laatste decennia in een crisis bevindt. De bestaande opvattingen en structuren voldoen niet meer, maar nieuwe hebben zich nog niet duidelijk afgetekend. Dit leidt tot wat pedagogen opvoedingsonzekerheid noemen.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 7

Page 8: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Wat er zoal anders is geworden in de positie van kinderen in het gezin en de maatschappij, kunnen we uit 3 invalshoeken bekijken:- rechten van kinderen- ouderschap en ouder-kindrelatie- opvoedingsondersteuning

Rechten van kinderenEr ontstonden kinderwetten die kinderen moeten beschermen als het fout loopt in het gezin en die kinderen burgerrechterlijk als handelingsonbekwaam en strafrechterlijk als onverantwoordelijk beschouwen.

Ondanks deze kinderwetten zijn kinderen in onze maatschappij echter nog steeds onvoldoende beschermd bvb. vele gevallen van kindermishandeling.

De omzetting van het VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind in wetten is een stap verder omdat zelfbeschikkingsrecht de competentie en autonomie van kinderen erkent.

Ook ouders hebben recht op volwaardig leven maar waar mensen samenleven mag de ontplooiing van het ene individu die van de andere niet in de weg staan.

Knelpunten in het ouderschap en de ouder-kindrelatieOuders kiezen bewuster voor kinderen dan een aantal decennia geleden. Ze vinden het belangrijk het ouderschap op een verantwoorde manier op te nemen en stellen daarom meer dan vroeger het vervullen van hun kinderwens uit tot op het moment waarop dat het best past, waarop ze hun kinderen in de beste omstandigheden kunnen opvoeden. Een kind neemt vaak een centrale rol in het gezin in en ouders proberen hun dagdagelijkse leven zo te organiseren dat ze maximaal aan de behoeften van de kinderen kunnen tegemoet komen. Maar daarbij stuiten ze op praktische problemen, bijvoorbeeld dat werkuren en openingsuren van school niet op elkaar afgestemd zijn. Ouders hebben het gevoel dat ze tekortschieten omdat ze niet tegelijk kunnen voldoen aan de eisen die hun baan stelt en aan de verwachtingen van de maatschappij – die ze tot de hunne hebben gemaakt – over verantwoord ouderschap. De combinatie van werk en opvoeding levert vaak frustraties op. Diekstra noemt dat de paradox van het ouderschap. In literatuur wordt veel aandacht gegeven over het belang van het goed vervullen van de ouderrol maar tegelijk is het voor ouders door praktische omstandigheden onmogelijk die rol op een verantwoorde manier op te nemen.

Ouders voeden hun kinderen intentioneel op: ze willen met hun opvoeding bepaalde doelstellingen bereiken. Vanuit de gedachte dat kinderen kneedbaar zijn, proberen ouders alle gaven van hun kinderen optimaal te ontwikkelen en gebreken te corrigeren. Ouders stellen steeds hogere eisen, ook in de vrije tijd. De bewuste keuze van ouders voor hun kinderen, de inspanningen die ouders, door de nieuwe medische technieken, soms leveren om een kind te krijgen, versterken bovendien de wens om alles uit het kind te halen.

Als ouders teveel gaan verwachten van hun kind, wordt het onder druk gezet. Maar ook ouders lijden daaronder: soms gaan ze teveel in hun kind investeren. Daardoor ontstaat enerzijds opvoedingsonzekerheid en anderzijds wordt er soms teveel druk op kinderen gelegd waardoor opnieuw repressie ontstaat. Er moet ook tijd zijn om ontspannen met elkaar om te gaan, om te praten en te onderhandelen.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 8

Page 9: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Opvoedingsondersteuning: wie en wat?Terwijl aan de ene kant de wetenschap duidelijk het belang van intuitive parenting onderkent – dat wil zeggen: ouders weten intuïtief wel hoe ze hun kinderen het best kunnen opvoeden – heeft de professionalisering van de opvoeding juist het geloof van ouders in hun eigen competentie ondermijnd.Intussen probeert men wel die competentie in ere te herstellen. De hulpverlening werkt steeds meer gezins- en opvoedingsondersteunend, waarmee de ouderlijke competentie wordt bekrachtigd.

Er is nood aan opvoedingsondersteuning. Dit betekent niet noodzakelijk dat er opvoedingsonzekerheid is. Bij veel ouders zijn de opvoedingsvragen een uiting van hun intentie om zo goed mogelijk op te voeden en daarbij gebruik te maken van de meest recente inzichten.

De wijze waarop de behoefte aan opvoedingsondersteuning begrepen kan worden en ook de wijze waarop opvoedingsondersteuning kan ingevuld worden, wordt ingegeven door de wijze waarop wij opvoeding omschrijven.

De voortdurende beïnvloeding en het feit dat opvoeding gesitueerd is in een bredere sociale, maatschappelijke context die ook zelf voortdurend aan verandering onderhevig is, laat vermoeden dat ook in de toekomst ouders voor nieuwe uitdagingen zullen komen te staan.

Opvoedingsondersteuning kan beschouwd worden als een verzamelterm voor interventies (licht pedagogische hulp) die het opvoedingsproces kunnen ondersteunen (preventieve activiteit) en waarbij het doel ‘opvoeders helpen opvoeden’ voorop gesteld wordt.Opvoedingsondersteuning is in die zin een stap voor op bijvoorbeeld gezinsbegeleidende maatregelen waarbij veelal sprake is van intensieve initiatieven die een antwoord moeten bieden op zwaardere en/of problematische opvoedingssituaties.

Verschillende interventies in opvoedingsondersteuning:- informatie en voorlichting - pedagogische advisering en licht pedagogische hulp- signalering en vroegtijdige onderkenning- versterken van zelfhulp en sociale steun

Opvoedingsondersteuning moet binnen een gelijkwaardige situatie plaatsvinden, waarbinnen niet culpabiliserend wordt gewerkt. Ouders moeten gezien worden als partners die vanuit hun specifieke situatie kennis en ervaring inbrengen die gelijkwaardig zijn aan die van wetenschappers. Uitgaan van de kracht van gezinnen en die kracht ook ondersteunen waardoor de zelfregulerende processen in de opvoeding hersteld kunnen worden.Ook voldoende ruimte om het perspectief van het kind, de positie van het kind ter sprake te brengen. Daarnaast mag ook het inbrengen van andere perspectieven, betrokkenen en factoren die een aandeel kunnen hebben, niet uit het oog verloren worden.

Rekening houden met deskundigheid van de opvoeder verwijst ook naar de aansluitingsproblematiek of het vraaggericht werken: afgestemd op de opvoedingsvraag van de aanmelder.

Wat met ouders die zelf de nood niet ervaren? Belangrijk om dan na te gaan wie het ‘probleem’ (de opvoedingsvraag) definieert, namens wie of wat dit probleem (de

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 9

Page 10: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

opvoedingsvraag) gedefinieerd wordt en of die definiëring ook door alle betrokkenen gedragen wordt. Een dergelijke reflectie biedt de mogelijkheid om op zoek te gaan naar de hulpvraag (opvoedingsvraag) achter de gestelde hulpvraag (opvoedingsvraag).

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 10

Page 11: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.2 Eigen ervaringen

De eigen jeugd en de opvoedingsgeschiedenis van opvoeders spelen een belangrijke rol in het ontstaan van hun kijk op opvoeding.

OpdrachtVerwoord op welke manier in de twee voorbeelden ervaringen uit de jeugd een invloed hebben op de pedagogisch visie.

Karel heeft zijn puberdochter zonet opnieuw de les gespeld. Hij was niet karig met zijn kritiek en kwetsende woorden! “Waarom toch?” vraagt zijn vrouw zich af. Waarom tilt hij er zo zwaar aan dat zij het nieuwste mobieltje wil kopen? Het is toch met haar eigen zakgeld? Voor Karel doet dat er niet toe. Hij heeft als kind in armoede geleefd, moest vroeg naar de fabriek en werkt zich uit de naad om een spaarpotje opzij te zetten voor zijn kinderen. Dat nieuwe snufje kopen, staat voor hem gelijk met pure verkwisting.

Het leven van Mina was tot nu toe een aaneen schakeling van tekorten en uitsluiting. Toch blijft ze doorvechten. Ze heeft moeten aanvaarden dat haar dochter Kylie in een tehuis werd geplaatst, omdat ze de opvoeding zelf niet aankan. Maar ondanks haar ellende slaagt Mina er in om trouw twee maal per week op bezoek te gaan bij Kylie. Het kind kijkt er elke keer weer naar uit. De opvoedsters van het tehuis waarderen Mira voor haar moed en haar inzet voor Kylie. Maar vandaag herkennen zij Mira niet. De vrouw is woest en wil de directeur spreken. De opvoedsters horen Mira bulderen. Na een kwartier komt de directeur hen uitleg geven. Mira werd als kind misbruikt door haar oom. Ze heeft toen gezworen dat er nooit een man aan haar kinderen zou raken. Gisteren vernam ze toevallig dat de zwangere opvoedster van Kylie sinds vandaag vervangen werd door een opvoeder. Niemand had haar daarover ingelicht. Voor Mina is dat het einde van de wereld.

Naast de ervaringen uit hun eigen jeugd, hebben opvoeders ook hun eigen opvoedingsgeschiedenis. Of ze het willen of niet, ze blijven hun opvoeding meedragen: sommigen zullen de opvoeding die ze gekregen hebben als het ware gaan herhalen of er minstens een aantal elementen van overnemen, anderen zullen zich afzetten tegen hun eigen opvoeding en het juist andersom willen doen.

Jan komt uit een gezin waar cultuur erg belangrijk gevonden wordt. Een museumbezoek, een concert, een goed boek. Dit soort dingen vond hij prettig. Daarom wil hij zijn kinderen ook die interesse voor cultuur meegeven, maar alleen als ze het zelf echt willen. Zijn eigen vader was altijd zo belerend bezig, zo pedagogisch. Dat maakte het saai. Jans vriendin Frieda weet nog niet hoeveel kinderen ze later wil. Ze heeft zelf maar een zus. Toen ze klein was, benijdde ze haar vriendin die uit een gezin met vijf kinderen kwam. Er was daar immers altijd wel wat te beleven. Het liefste zou Frieda vier kinderen hebben. Zo praten Jan en Frieda over de goed en minder goede dingen die ze meegekregen hebben van thuis. Al pratend ontdekken ze waarover ze het eens zijn en waarin ze van mening verschillen.

In tal van studies is daarenboven aangetoond dat voor ouders die als kind mishandeld of verwaarloosd werden er een groter risico bestaat dat ze hun kind ook zullen verwaarlozen of mishandelen dan voor ouders die een normale jeugd gekend hebben. Ouders die zelf in hun opvoeding zeer weinig warmte en affectie gekregen hebben blijken vaak ook niet in staat te

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 11

Page 12: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

zijn om aan hun kinderen warmte en affectie te geven. Ze vragen veeleer zelf affectie en warmte van hun kind.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 12

Page 13: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.3 Eigen ontwikkeling

2.2.3.1 Intelligentie

De mogelijkheden en beperkingen van de opvoeder wat betreft de verschillende ontwikkelingsgebieden (zie doelstelling 2) spelen eveneens een rol in het tot stand komen van een pedagogische visie. Wanneer de mentale mogelijkheden van de opvoeder onvoldoende ontwikkeld zijn, dan zal hij of zij ook minder inzicht hebben in het ontwikkelingsproces van het kind en in opvoeden in het algemeen. Denk maar aan mensen met een verstandelijke handicap. Er is grote discussie over de vraag of zij al dan niet kinderen mogen op de wereld zetten. En indien er kinderen zijn hebben ze heel vaak nood aan opvoedingsondersteuning.

In 3STW leerden we bovendien dat iedereen verschillende talenten en beperkingen heeft (tien vormen van intelligentie). Dat kan ertoe leiden dat de ene ouder meer belang hecht aan bvb. wiskundige intelligentie terwijl de andere ouder vooral verwacht dat zijn kind sociaal-emotioneel intelligent wordt.

2.2.3.2 Temperament

Het temperament van iemand verwijst vooral naar hoe zijn of haar emotionele huishouding in elkaar zit en naar hoe actief of passief iemand is. Dit beïnvloedt het pedagogisch handelen. We doelen hier zowel op het temperament van de ouders als dat van het kind.

OpdrachtVerwoord op welke manier in de twee voorbeelden ‘temperament’ een invloed heeft op het pedagogisch handelen.

CasussenMatti weet dat zijn vader heel opvliegend kan zijn. Zijn moeder echter is een en al rust. Mati weet daar handig gebruik van te maken. Wanneer hij een minder goed rapport heeft, legt hij dit voor aan zijn moeder met de vraag of zij papa ‘het slechte nieuws’ kan vertelen. Want als Matti dit zelf doet, krijgt hij steevast een uitbrander en een hele zedenpreek. Als mama het verhaal brengt, laat zij papa eerst tegen haar uitrazen en vraagt ze dan haar man om zich niet al te boos te maken op Matti.

Jarne is het formule-1-baasje van de straat? Wanneer je hem iets vraagt, is hij al verdwenen voor je goed en wel kan uitleggen wat je van hem verlangt. Wat verder staat hij ongeduldig te trappelen met een vragende blik op zijn gezicht: “Wat moet ik nu weer doen?” Keer voor keer heeft hij dit voor. Lopen, klimmen en klauteren kan hij als de beste. Maar een moment stilzitten of in één beurt zij huistaak maken; neen, dat is teveel gevraagd van Jarne.

Ouders die veeleer rustig van aard zijn, zullen doorgaan een meer luisterende ingesteldheid hebben dan ouders die opvliegend zijn. Deze worden vluggen kwaad, onderbreken hun kind vaker en geven al commentaar voor ze het hele verhaal gehoord hebben.Ouders hebben het bij een spontaan kind gemakkelijker om te weten wat in hem omgaat dan bij een kind dat moeilijk over zijn gevoelens praat.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 13

Page 14: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.3.3 Motivatie en interesse

Onder motivatie begrijpen we wat we zelf willen en wat we willen van de ander. Dit kan een bepalende factor zijn in wat opvoeders voor hun kinderen verlangen. Het kan zowel een stimulerende als beperkende factor zijn in wie of wat iemand wordt.

CasusFreek is groot en droomt van een carrière als volleybalspeler. Zijn vader had vroeger voetballer willen worden, maar miste net dat tikkeltje talent. Hij ziet in zijn zoon de vervuller van zijn eigen kinderwens en praat voortdurend op de jongen in om toch maar lid te worden van de plaatselijke voetbalploeg. Want dat volleybal spelen, daar is toch geen geld mee te verdienen en beroemd word je er evenmin me. Ondertussen is Frank vier jaar ouder. Hij is geen voetballer geworden en ook geen volleybalspeler. Zijn vader heeft er zich bij neergelegd en samen supporteren ze elke week voor hun favoriete volleybalploeg uit de naburige stad.

Wanneer de motivatie van het kind in overeenstemming zijn met de wensen van de ouders, heb je minder aanleiding tot conflicten dan wanneer beide partijen op een andere golflengte zitten.

CasussenFilip is uitermate fier op zijn zoon Sander. Filip runt een schrijnwerkerij en droomt ervan dat Sander hem later zal opvolgen aan het hoofd van het bedrijf. Het ziet er prima uit wat dat betreft. Sander voelt zich goed in zijn laatste jaar houtbewerking en volgt nu al avondonderwijs om zich later als zelfstandige te kunnen vestigen.

Bij Frank loop het minder vlot. Die is aannemer van bouwwerken en moet er met lede ogen op toekijken hoe Ludo (20 jaar en enig kind) zich dag en nacht verdiept in zijn studies archeologie. Hij spreekt er al van zijn 10 jaar van om later naar Egypte te trekken, op zoek naar sporen van vroeger. Hij is in de ban van historische gebouwen, maar van nieuwbouw moet je hem niet spreken. Zelfstandig wil hij al helemaal niet zijn, want hij heeft gemerkt dat dit je constant onder stress zet en dat hoeft niet voor Ludo.

Sommige ouders nemen afstand van hun eigen ervaringen en dromen om dan gericht te zijn op de unieke mogelijkheden en beperkingen van het kind. Deze ouders willen de capaciteiten van hun kind als uitgangspunt nemen voor het pedagogisch handelen.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 14

Page 15: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.4 De opvoedingsrelatie

De opvoedingsrelatie zal verschillend zijn in een ander opvoedingsklimaat, binnen de gekozen opvoedingsstijl. Onderzoek heeft uitgewezen dat er grote verschillen zijn in de manier waarop de gezinsleden zich tegenwoordig tot elkaar verhouden. Een Nederlands onderzoek kwam tot een onderscheid tussen vijf soorten gezinstypes:- Traditionele bevelsgezin: autoritaire ouders die geen inspraak dulden. Komt minst voor.- Gemoderniseerde bevelsgezin: kinderen ervaren vrijheid vooral in vrije tijd en huishoudelijke taken, ouders stellen wel nog duidelijke gedragseisen en grenzen die niet ter discussie mogen worden gesteld. Deze vorm komt vaker voor.- Regelgeleide onderhandelingsgezin: informelere opvoeding, minder strakke gedragsregels die bovendien ter discussie mogen worden gesteld.- Situatieve onderhandelingsgezin: regels worden in overleg bepaald afhankelijk van de situatie. Kinderen worden betrokken bij beslissingen.- Ambivalente gezin: voortdurend tegenstrijdige beslissingen waardoor het moeilijk is om een evenwicht te zoeken tussen wat ouders eisen en wat kinderen verlangen.

Uit ander onderzoek bleek dat het gezinstype samenhangt met de leeftijd: er is meer inspraak naarmate men ouder wordt.

De omgang tussen ouders en kinderen wordt ook bepaald door aantal gezinskenmerken en socio-economische achtergronden zoals opleiding en gezinssamenstelling.Door allerlei maatschappelijke verwikkelingen leven heel veel mensen in een complex net van opvoedingsrelaties. Het beeld van ‘het’ gezin is niet langer vader, moeder en de kinderen, maar er bestaan heel veel verschillende ‘formules’. Echtscheidingen zorgen voor een snelle toename van eenoudergezinnen. Mensen die hertrouwen of samenwonen, vormen een fusiegezin, hertrouwd gezin, patchworkgezin, stiefgezin of (op)nieuw samengesteld gezin. Steeds meer koppels van hetzelfde geslacht zoeken naar mogelijkheden om voor (eigen) kinderen te zorgen. Deze complexe relaties beïnvloeden zeker de visie van de opvoeder.

Wat is mijn taak als stiefvader? Ik ben stiefvader en met de oudste van 15 jaar heb ik omgangsproblemen en opvoedingsproblemen. Dit speelt al bijna vanaf het begin van onze relatie, nu bijna 10 jaar. Concreet is de vraag: hoe moet de opvoeding lopen en wat is mijn taak daarin?

AntwoordOmdat u weinig informatie gaf, is het moeilijk om uw vraag te beantwoorden. De vraag op zich is echter belangrijk, en daarom zal ik toch een poging doen.

OpvoedingsstijlenU heeft een partner met kinderen uit een eerdere relatie. En uw partner heeft een bepaalde opvoedingsstijl. Toen u 10 jaar geleden in het gezin kwam, nam ook u een bepaalde opvoedingsstijl mee. De vraag is of de opvoedingsstijl van u en die van uw partner hetzelfde zijn. Over het algemeen is dat in stiefgezinnen niet zo. Misschien was uw partner heel makkelijk met de kinderen (voor u kwam) en mochten ze veel van haar. De kinderen waren daaraan gewend. Daarbij kan het zijn dat het oudste kind een speciale relatie met de moeder had. Toen u kwam, werd de opvoedingsstijl anders en de plaats van het oudste kind in het gezin ook. Dat kan verdriet en boosheid geven bij het kind.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 15

Page 16: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Negatief gedragOok de nieuwe opvoedingsstijl kan allerlei emoties teweeg brengen. Omdat kinderen niet altijd kunnen vertellen dat ze boos zijn, laten ze soms negatief gedrag zien. Heel vaak wordt daar niet over gesproken. Zowel de stiefouder als de kinderen vinden het een lastige situatie en weten niet goed wat ze moeten doen. In ieder geval voelen ze zich niet gelukkig. Maar hoe dan ook: het negatieve gedrag van de kinderen kan gezien worden als een teken dat ze zich niet gelukkig voelen en niet goed weten hoe ze dit moeten veranderen.

De taak van de stiefouderWat is de taak van een stiefouder? Ik vind het moeilijk om te spreken over een taak, omdat dat klinkt als een opdracht. Zo'n opdracht zou ik zelf in ieder geval niet durven geven. Ik wil de vraag dan ook liever wat neutraler formuleren, bijvoorbeeld: wat is de rol van een stiefouder? In het algemeen is de rol van de stiefouder afwachtend van aard. Hij of zij moet eerst de kat uit de boom kijken, om te zien hoe alles verloopt in het gezin. Na verloop van tijd kunnen er dan afspraken gemaakt worden met de partner over de opvoeding, over de regels in huis, etc. Aan de kinderen kan dan verteld worden dat de ouder en de stiefouder samen de opvoeding op zich nemen en dat ze samen regels hebben opgesteld.

Puberteit U schrijft dat de problemen eigenlijk al 10 jaar spelen. Dat is een lange tijd. Uw stiefkind is 15 jaar, dus inmiddels al in de puberteit. Vaak is dat een moeilijke tijd voor zowel de ouders als de jongere. De jongere is meer gericht op zichzelf en zijn of haar vrienden. Ze zijn niet erg gericht op de familie. Als het gedrag vóór de puberteit al moeilijk was, dan zal dat in de puberteit er niet beter op worden. Pubers vragen heel erg om grenzen en testen die uit bij u. Ik weet niet wat concreet de problemen zijn, dus daar kan ik helaas niet verder op ingaan.

(Gebaseerd op http://www.ouders.nl/psycho/lpsy0432.htm, internet, 10 augustus 2007)

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 16

Page 17: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.5 Situatie

Leefsituaties van gezinnen verschillen sterk van elkaar. De leefsituatie beïnvloedt de visie op opvoeding. Bijvoorbeeld in een gezin met meerdere kinderen waarin beide ouders werken en een gezin met één kind waarbij moeder thuis is.

Sylvie voelt stilaan het kookpunt naderen. Het is pas 11 uur in de voormiddag – een vakantiedag notabene – en Sylvie kreeg al minstens drie taken van haar moeder. Weet die nu nog niet dat een jonge dame van 17 zelf haar dag plant? Eerst was er die kritiek, omdat de koppen en borden van gisterenavond nog niet uit de vaatwas waren gehaald. Vervolgens moet de keuken zonodig gestofzuigd worden en nu moet ze ook haar kamer op orde krijgen voor de middag! Haar moeder is zeker in geen weken op haar kamer geweest. Anders zou ze wel weten dat die ‘varkensstal’ – zo noemt de moeder van Sylvie het knusse nestje van haar dochter – minstens drie volle werkuren opslorpt om op goedkeuring van haar moeder te kunnen rekenen.Geef Sylvie dan maar de moeder van Jelle. Dat is tenminste iemand die verstand heeft van hoe je een huishouden runt. Op vrijdagavond doet Jelle samen met haar moeder boodschappen en vergapen ze zich aan de etalages van de boetiekjes in de stad. Een kwestie van op de hoogte te blijven van wat de mode te bieden heeft.En helpen in het huishouden of zelf haar kamer opruimen? Jelle weet niet eens wat dat inhoudt. Haar moeder doet alles zelf. Akkoord, Jelles moeder gaat niet uit werken en Jelle is ook enig kind, maar maakt dat het verschil uit? Voor Sylvie in elk geval niet.

Ook op andere domeinen verschillen gezinnen sterk van elkaar. Sommige gezinnen opteren voor gezamenlijke vrijetijdsbesteding; in andere gezinnen vinden ouders het belangrijk om geregeld wat tijd uit te trekken als koppel. In bepaalde gezinnen is het elke dag opendeur, terwijl andere gezinnen zich meer afsluiten van de buitenwereld. Sommige kinderen mogen in gelijk welke club of vereniging stappen, andere ouders zijn hierin selectief. In bepaalde gezinnen wordt erg gelet op een verzorgd taalgebruik en beleefde tafelmanieren, andere gezinnen besteden hier weinig of geen aandacht aan.

Analoog aan de uitspraak “zeg me wat je doet met je geld en ik zeg je wie je bent”, kan je stellen dat wat je doet met je vrije tijd veel zegt over wat je belangrijk vind in het leven.

Zaterdag is gsm-dag bij de familie Verbeeck. Zonder zouden ze echt niet weten hoe alles te regelen. Björn volgt van 9u tot 10u30 karaté in het nabijgelegen dorp. Arne is de spits van FC De Potstampers, een studentenploeg die zij terrein heeft op 10 kilometer buiten de stad.Friedl speelt klarinet, en ook zij moet door de grote afstand naar de muziekles gevoerd worden. Alsof het voor vaderlief nog niet volstaat, heeft zijn vrouw elke zaterdag een ‘leuk winkelidee’, zoals alleen zij dat zo origineel kan benoemen. Vader heeft al geleerd dat hij niets meer hoeft te plannen op zaterdag. Friedl gaf hem laatst als verjaardagcadeau een pet van een taxichauffeur. Geduldig wachten op een volgende oproep van zoon-, dochter of vrouwlief en hij kan aan zijn volgende rit beginnen.

Tenslotte willen we vermelden dat de opvoedingsvisie kan veranderen. Een gezin kan heel sterk overtuigd zijn van een bepaald beeld, van een bepaald doel maar door de omstandigheden gedwongen worden hiervan af te zien of aanpassingen te doen. Elk kind is anders en een leven kent veel onverwachte keerpunten. Zo kunnen ziektes de opvoedingssituatie bepalen. Depressie, schizofrenie, neurose en andere psychische problemen

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 17

Page 18: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

zullen een invloed hebben op de manier waarop opvoeders denken en handelen. Uit onderzoek blijkt dat depressieve moeders in mindere mate betrokken zijn bij het leven van hun kinderen, dat zij moeilijk met hen communiceren en dat ze belemmeringen ervaren in de ouder-kind relatie.

Brief van opvoedingsdeskundige aan ouder met postnatale depressie. U schrijft dat u sinds de geboorte van uw zoon een postnatale depressie hebt. Dus dat houdt in dat u al twee en een half jaar depressief bent. Zoals u zult begrijpen en waarschijnlijk gevoeld hebt en nog steeds ervaart, heeft uw sombere stemming invloed op uw relatie met uw zoon. Door je eigen gedrag, je houding en je reacties, beïnvloed je het gedrag van je kind. Wanneer je depressief bent, kost het moeite om je open te stellen voor de behoeften van je kind. De interacties tussen moeder en kind verlopen dan niet als vanzelf. Zoals u ook al schrijft luistert uw zoon slecht naar u en zijn er problemen met zijn gedrag. Het is ook erg moeilijk om consequent te zijn als je je somber (en moe) voelt. Ook ben je dan emotioneel vaak niet bereikbaar, en heb je de puf niet om je kind te stimuleren, of om (vrolijk) met hem te spelen. Gelukkig heeft u een levendig kind. Hij voelt waarschijnlijk goed aan dat u somber bent. Echter, hij gaat niet mee in uw depressie, hij trekt zich niet stilletjes terug. Nee, hij zorgt juist door zijn lastige gedrag dat u zich met hem moet bemoeien. Deze leeftijd is ook de peuterpubertijd, zoals u schrijft. Hij zit midden in de koppigheidsfase en hij wil dingen zelf doen, ook de dingen die hij nog niet kan. Daardoor kan hij erg driftig worden. Maar hij kan ook driftig worden wanneer hij zijn zin wil hebben. U moet in deze periode oppassen om niet met hem in een (machts)strijd te komen. Het beste is als u hem dan afleidt en hem duidelijke grenzen stelt. U schrijft dat u zich op de tweede of derde plaats voelt wanneer zijn vader of oma (wiens moeder is zij?) er zijn. Dat is echt uw gevoel, en het is niet de bedoeling van uw zoon om u dat gevoel te geven. Hij wil lol in het leven, en spelen. Hij kan dit met uw man doen. Gelukkig, zou ik zeggen. Want uw zoon heeft dat echt nodig. Uw gevoel dat u van alles goed te maken heeft, is een schuldgevoel dat te maken heeft met uw depressie. Uw schuldgevoel is goed te begrijpen, maar het lost niets op. U kunt er niets aan doen dat u depressief bent, maar u kunt er wel wat aan doen om uw depressie te bestrijden, door in behandeling te gaan. Als je depressief bent zie je de lol van het leven niet in, en kan je dit gevoel niet doorgeven aan je kind. Kinderen hebben hier wel behoefte aan. Ik zou u ook aanraden om te proberen om kortdurend positieve aandacht aan uw zoon te besteden. Het is beter om een korte periode goed contact te hebben, dan de hele dag samen te zijn zonder positief contact en met veel strijd en negatieve aandacht. Het lijkt mij goed als hij een paar dagen naar een kinderdagverblijf gaat (misschien kunt u een medische indicatie via uw huisarts krijgen), en daar lekker kan gaan spelen met andere kinderen. U heeft dan de tijd om te werken aan uw problemen. Sterkte en succes. (Gebaseerd op http://www.ouders.nl/psycho/lpsy0193.htm, internet, 10 augustus 2007)

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 18

Page 19: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.6 Rol

Elke persoon neemt verschillende rollen op zich: je bent niet alleen dochter, echtgenote, moeder maar misschien ook leraar, opvoedster bij kinderen met een handicap, onthaalmoeder, stiefmoeder en trainer…Afhankelijk van je rol zal je toch een stuk anders kijken naar opvoeding. Denk maar aan het voorbeeld van de stiefouder: je rol als stiefouder zorgt ervoor dat je een bepaalde kijk op opvoeding zal ontwikkelen. Als kinderverzorgster heb je bijvoorbeeld je eigen visie op opvoeden maar in het belang van het kind zal je toch proberen een overeenstemming te vinden met de visie van de ouders. Er zal een zekere wisselwerking plaatsvinden: ouders nemen ideeën over van de verzorgende en omgekeerd.

Man/vrouw rolverschillen

Er zijn verschillen tussen vaders en moeders, mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Dit kan aanleiding geven tot een verschil in visie op de opvoeding.

Vrouwen zijn opgevoed met een bepaald beeld van wat een moeder hoort te zijn. Moeders van vandaag zijn de dochters van vroeger en geven dit beeld gedeeltelijk of volledig door. Hetzelfde geldt voor de vaders van vandaag. In vele gezinnen werd aan de kinderen bijvoorbeeld meegegeven dat het 'natuurlijk' is dat de man, de vader, de beslissingen neemt.

Opdracht: Welke visie op opvoeding herken je bij volgende moeders?

Magda wil geen pop voor haar zoon kopen 'omdat dat toch niet hoort'. Sofie koopt juist bewust een pop voor haar zoon. Ze wil hem stimuleren tot rollenspelen met de pop. Zo kan hij ook zorg dragen: eten geven, luier verversen, in slaap wiegen,…

Volgend voorbeeld toont hoe er vanuit een verschillende visie op man/vrouwrollen, anders gereageerd wordt op een jongen of meisje.

'Kijk eens hoe driftig hij is! Tja, het is een jongen, hé?''. Op die manier wordt problematisch koppig of boos gedrag van jongetjes goedgepraat, terwijl hetzelfde gedrag bij een meisje niet geduld wordt. Zelfs als het 'mannelijk gedrag' van jongens ronduit stout gedrag is.

Opdracht: Geef voorbeelden waarbij opvoeders een andere opvoedingsvisie hanteren ten opzichte van meisjes en jongens.

Wat de rolverdeling tussen man en vrouw betreft, zien we in de loop der geschiedenis de volgende evolutie.

Sinds altijd hebben mannen en vrouwen, in alle culturen, eigen welomschreven rollen en taken. Het komt dan ook zelden voor dat de rollen die aanzien worden als typisch mannelijk, door een vrouw worden uitgevoerd of omgekeerd.In primitieve culturen worden de taken in en rond de woning meestal door de vrouw vervuld, zoals zorgen voor de kinderen, eten bereiden, kleding wassen en herstellen, werken op de akker. Daarentegen zijn de taken waarvoor men van huis weg moet, zoals jacht en visvangst, voedselinzameling, handel, aan de man toegewezen.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 19

Page 20: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Van fundamentele betekenis bij de toewijzing van de rollen is, zelfs in onze hedendaagse cultuur, de aanvankelijke biologische verbondenheid van moeder en kind. Hierdoor wordt het als vanzelfsprekend ervaren dat de moeder de zorg voor de kinderen en voor het huishouden wordt toegewezen. Dit gebeurt nu niet meer omdat er een biologische noodzaak voor is, maar omdat het als passend wordt ervaren.In alle culturen worden de taken waarvoor kracht en durf nodig zijn, aan de man toegewezen. De rol van de krachtige beschermer geeft de man een zeker gezag. Belangrijk hierbij is ook dat het gezag versterkt wordt door het aanzien dat de man haalt uit zijn prestaties die hij buiten het gezin levert.

Door zijn rollen buiten het gezin, verwerft de man aanzien en macht in de maatschappij. Zo verwerft de man ook de hoogste status binnen het gezin. Daardoor worden de mannelijke rollen meestal hoger gewaardeerd dan die van de vrouwen. Omdat het ook de mannen zijn die het bezit beschermen en verdedigen, volgt daaruit dat eigendom aan de man behoort. Ook het bezit van en macht over eigendom geeft hem een gezagspositie.

Pas in de maatschappij van de twintigste eeuw wordt de strikte rol- en taakverdeling tussen man en vrouw, met de daaraan verbonden status, in een belangrijke mate doorbroken. De man blijft het grootste gezag vertegenwoordigen waar hij het beleid bepaalt en het werk regelt, zoals op de boerderij of in het familiebedrijf. Sinds de industriële omwenteling krijgt de vrouw de mogelijkheid om buitenshuis te werken en medekostwinner te worden. Daardoor wordt ze binnen het gezin meer als de gelijke van de man ervaren. De strikte verdeling tussen mannen- en vrouwenwerk in het huishouden is niet meer haalbaar. Deze roldoorbreking zet zich ook buiten het gezin door: het onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke beroepen wordt steeds sterker gerelativeerd.

De evolutie in de rolpatronen van man en vrouw heeft vergaande gevolgen voor de gezinsopvoeding.

Het is in het gezin dat het kind zich een beeld vormt van de man en de vrouw, de vader- en de moederrol. De jongen ziet in zijn vader het beeld van de man die hij later zal worden. Het meisje identificeert zich in min of meerdere mate met haar moeder. Door het dagelijks voorbeeld van de ouders krijgt het kind een idee van wat de rol van de man (de vader) en de vrouw (de moeder) inhoudt.

BijvoorbeeldIn een gezin waarin het klassieke rollenpatroon heerst, zal een jongen ongeveer volgende opvattingen over de man/de vrouw huldigen.Vader is de kostwinner. Hij is de baas in huis.Afwassen en schoonmaken is vrouwenwerk. Het is normaal dat mijn zus bij mama moet helpen, want zij moet toch leren het huishouden te doen voor later.

Niet alleen het dagelijks voorbeeld van de ouders zet de kinderen aan tot navolgen, maar ook door andere opvoedingsmiddelen wordt het rollenpatroon aangeleerd.

BijvoorbeeldIn een gezin waarin de ouders het klassieke rollenpatroon doorbreken, kan men volgende situaties meemaken.Als het zoontje voor sinterklaas een pop vraagt, dan vinden de ouders dit niet 'abnormaal'. Ze proberen hun kind er niet van te overtuigen dat dit speelgoed alleen voor meisjes is.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 20

Page 21: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

De zoon moet even goed als zijn zusje helpen bij allerlei huishoudelijke karweitjes.De dochter mag een studierichting kiezen die traditioneel eerder voor jongens is voorbehouden.Als de zoon verdriet heeft, zegt vader niet: "Begin nu niet te huilen als een meisje. Wees nu eens een flinke jongen."

De taakverdeling tussen vader en moeder, die het kind thuis als normaal ervaart, wordt voor het kind een gedragsnorm. Dit betekent dat de kans groot is dat hij die rolverdeling als kind gaat overnemen en later in zijn eigen gezin zal toepassen.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 21

Page 22: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.7 Milieu

Milieu wordt gedefinieerd als materiële en sociale omgevingsfactoren. Omgevingsfactoren kunnen de visie die de opvoeder heeft en de doelen die hij/zij nastreeft doorkruisen.

2.2.7.1 Materiële omgeving van een gezin

Onder materiële mogelijkheden van het gezin verstaan we: de financiële mogelijkheden, de huisvesting, de inrichting van de woonruimte, de aanwezigheid van speelgoed, … Al deze factoren oefenen een invloed uit op de manier waarop mensen over opvoeding denken.

Ouders voeden hun kinderen op in een bepaalde socio-economische context. Deze heeft een invloed op de visie op opvoeding van de ouders. Een gunstiger socio-economisch uitgangspunt is ontegensprekelijk een troef, maar kan tegelijk een valkuil zijn. Kinderen uit veeleer welstellende milieus schatten de relativiteit en de kwetsbaarheid van welstand niet altijd correct in of kunnen niet steeds overweg met die overvloed. Kinderen die zelf meer inspanningen moeten leveren om iets voor elkaar te krijgen, gaan vaak bewuster om met wat ze bezitten.

Wanneer het gezin in armoede leeft, slecht gehuisvest is en een ‘struggle for life’ moet leveren, zal men niet zo fel bezig zijn met het behalen van goede punten op school en staat overleven in de maatschappij op de eerste plaats… of juist wel in de hoop dat hun kinderen op deze manier een ander leven zullen kunnen leiden. Maar ook wanneer de ouders volledig opgaan in hun carrière en nog veel werkstress mee naar huis brengen zal dit hun visie op opvoeden beïnvloeden. In dit laatste geval is het mogelijk dat ze opvoeding niet zozeer als hun taak zien, maar die uit handen geven aan een ‘nanny’ bijvoorbeeld.

“Wat ikzelf niet heb gekend in mijn jeugd, dat wil ik aan mijn kinderen geven: liefde, genegenheid, warmte. Ik leef voor mijn gezin. Ik vecht ervoor dat de kinderen niet in een internaat terechtkomen. Dat is mijn doel van mijn leven en ik doe alles om dat te bereiken. Wij hebben de armoede niet gevraagd, niet gewild. Wij zijn in armoede geboren en onze ouders en voorouders hebben nooit iets anders gekend. Maar het is niet omdat we arm zijn dat we minderwaardig zijn. Wij zijn toch allemaal evenwaardige mensen. En we willen allemaal als mensen behandeld worden. Eigenlijk willen we allemaal hetzelfde: het nodige om te leven, kansen om ons te ontwikkelen en een thuis waar we vriendschap en liefde leren.”

“Met een vervangingsinkomen kan je niet doen zoals de anderen. Ik zou gewoon willen leven, maar het is trekken om rond te komen. Als de huishuur en de elektriciteitsrekeningen betaald zijn, schiet er niet veel meer over. Je moet zien dat je kinderen niet in dezelfde problemen geraken. Ik ben nu 38 jaar; hoe zullen zij zijn als ze oud zijn? Maar je kan ze niet vooruit brengen, want je kan hun studies niet betalen als ze willen studeren. Pas als anderen onze inspanningen leren zien, als zij zich realiseren dat de ellende en de uitsluiting het ons onmogelijk maken om vooruit te komen, als zij onze verwachtingen ernstig opnemen, pas dan kunnen wij als mens echt meetellen.”

Onze maatschappij is in al haar geledingen doordrongen is van steeds meer, steeds vroeger en steeds vlugger consumeren. Geld en geldbeheer nemen een niet te onderschatten plaats in. Dit beïnvloedt de visie van opvoeders. Er is enerzijds steeds meer geld nodig om erbij te horen en anderzijds wordt er steeds meer druk uitgeoefend om geld uit te geven.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 22

Page 23: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Casussen“We hadden verleden jaar een heel moeilijk jaar, amper genoeg geld om eten te kopen en rond te komen. Mijn dochtertje van 7 jaar leerde heel slecht op school, ze had geen aandacht of interesse in de klas; Zij kreeg rond die tijd de weerslag van onze armoede; nu zijn we een jaar verder. Met budgetbegeleiding zijn we er een stuk bovenop geraakt. We hebben het veel beter en mijn dochtertje doet de eerste klas over met succes. In de maand november dit jaar merkte zij op dat in haar klas een jongentje zat dat nog steeds geen kaften of schoolgerief had. Op een dag na schooltijd begon ze haar oude kaften en schoolgerei van verleden jaar uit onze kast te verzamelen en proper te maken. De volgende morgen nam ze alles mee naar school voor het jongetje dat niets had. En ik, ik ben een gelukkige moeder, want precies zo wou ik mijn kinderen opvoeden.”

“Een buurvrouw riep over de draad: ‘mijn kinderen mogen niet met je kinderen spelen’. Op school zei haar zoon tegen mijn zoon dat hij niet met hem wou spelen omdat hij vuil en slordig gekleed was, en omdat hij arm was. De kinderen lijden daar geweldig onder. Op school verwijten ze hem soms: ‘je vader drinkt, jullie zijn niet mooi gekleed.’ De kinderen zijn soms hard. Dat beïnvloedt het leren van de kinderen. Onze kinderen zijn proper, maar ze hebben niet de luxe van anderen. Tegen één van de meisjes zeiden ze dat wij arme dutsjes zijn. Het kind vraagt mij dan: ‘zijn wij arme dutsjes?’ Ik zeg: ‘neen, wij zijn dat niet, we hebben het moeilijk’. Maar begrijpt een kind dat? Soms stellen de kinderen zulke moeilijke vragen dat we niet meer weten wat daarop te antwoorden. Soms zitten de kinderen uit te rekenen wat het allemaal kost. Is dat een normale jeugd als kinderen daarmee bezig zijn? Ze zouden moeten spelen. Vorige week zei mijn zoontje van 11 jaar: ‘ik zal gaan werken bij een boer, ik zal daar wel wat geld krijgen’. We maken ons zorgen. De kinderen maken zich ook zorgen. Ze zouden moeten openbloeien, een toekomst hebben, opgroeien al lachend…”

28 april. Op twee na gaan alle laatstejaarstudenten van het lyceum voor drie dagen naar Barcelona. Laura weet niet welk gevoel overheerst. Is het schaamte, bitterheid, verdriet en gemis omdat haar ouders het geld niet hebben om de reis te betalen of is het trots en geluk omdat haar vriend Jonas uit protest niet meewil naar Spanje?Dat laatste blijkt de bovenhand te halen. Trouwens, Laura is het al gewoon om niet te kunnen wedijveren met haar klasgenoten als er geld bij komt kijken.Het is sinds de laatste maanden dat ze ermee weet om te gaan. Voordien kon ze bitsig reageren op al haar vriendinnen met hippe kledij. Zij vond dat maar niets en snauwde hen af als meelopers. Zo moest ze niet toegeven dat ze eigenlijk stikjaloers was. Ze moest niet alleen opboksen tegen misprijzende blikken en commentaren van leeftijdsgenoten op haar schamel voorkomen, maar ze kreeg er nog het etiket van een onverdraagzame, jaloerse en prikkelbare trut bovenop.Sinds ze Jonas kent, begint het zelfvertrouwen bij Laura eindelijk beetje bij beetje de kop op te steken. Het is nog erg broos, maar( de vriendschap en de genegenheid die ze krijgt van Jonas doen haar geloven dat ze misschien toch we de moeite waard is, ook al hebben haar ouders weinig geld.

Huisvesting zal rechtstreeks de opvoeding bepalen.

CasusThomas is 12. Hij is vandaag weer niet op school. De juf maakt zich zorgen over hem en heeft medelijden met Thomas. Hij is dit schooljaar al meer afwezig dan aanwezig geweest. De

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 23

Page 24: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

jongen heeft astma en heeft volgens de dokter vooral last van de ongezonde woning waarin hij woont. De juf kent het huis. Het behang hangt er los en is zwartbeschimmeld. Het tocht overal en in de winter heeft Thomas last van de petroleumdampen van het ene kacheltje waarmee hij en zijn moeder het moeten stellen.

Ook mobiliteit bepaalt de grenzen waarbinnen de opvoedingsvisie kan verwezenlijkt worden.

CasusLieze doet zich opgewekt voor, maar eigenlijk is ze erg verdrietig. Ze woont samen met haar moeder in een afgelegen huisje. Ze vindt dit soms wel leuk, want ze kan zonder problemen hinkelen op straat en dat kunnen haar klasgenootjes niet. Die wonen immers allemaal langs drukke wegen. En toch treurt Lieze, maar haar mama mag het niet weten. Anders zou die zich schuldig voelen en dat wil Lieze niet.Wat is het probleem? Lieze zou dolgraag dwarsfluit leren. Haar leerkracht op school stimuleert haar daartoe, want Lieze is een muzikaal talent. Alleen… de muziekschool is in de stad en met de fiets is dat niet haalbaar. Mama heeft geen auto en in het afgelegen straatje is er nog nooit een bus langsgekomen. Dus… om haar moeder niet te kwetsen, zegt Lieze dat ze dat dwarsfluit spelen maar niets vindt.

Daarnaast kunnen we ons de vraag stellen of er een verschil is tussen de opvoedingsvisie van ouders die in de stad wonen enerzijds en ouders van op het platteland anderzijds.Er is inderdaad een verschil. Dat verschil heeft te maken met het verschil tussen plaatsen en relaties die met die plaatsen verbonden zijn of er mogelijk zijn. De structuren en verhoudingen van die plaatsen dragen we in onze lichamen, in ons typisch gedrag en in onze courante praktijken. Ze vullen in wat voor ons ‘thuis’ is of wat voor ons ‘vreemd’ is.

Jongeren en stedelijkheid: uitspraken van jongeren2

Stelling 1: De stad is een verleidelijke markt voor jongeren. Jongeren kunnen er onderduiken in de anonimiteit, ver weg van het wakend oog van ouders en opvoeders.

De meeste jongeren vinden de stad wel verleidelijk omdat er veel te doen is. Ze kunnen er uitgaan, naar de film gaan, participeren in het culturele aanbod, winkelen, …

In Langemark kent iedereen je, in de stad kent niemand je, dat is wel leuker. (meisje, 15 jaar)

In een grote stad kan je uitgaan tot een stuk in de nacht. (jongen, 16 jaar)

In de stad zijn er toffere cafés, hardcorecafés bijvoorbeeld en je kan er ‘raven.’ (jongen, 16 jaar)

Ik wil in Gent blijven wonen, het is er goed en het is er beter dan in West-Vlaanderen. (jongen, 18 jaar)

Jongeren mogen van thuis meer weg in de stad en als ze niet mogen dan lopen ze gewoon weg van huis en blijven weg tot in de ochtend. Wij kunnen dit niet doen want we weten niet waar naartoe. (jongen 17 jaar)

2 ALLEGAERT, P., VAN BOUCHAUTE, B., veer10 acht10. De leefwereld van jongeren, Garant, Leuven – Apeldoorn,1999, p.183-187.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 24

Page 25: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Ik vind de stad mooi. Je kunt er winkelen en je kunt er alles krijgen wat je nodig hebt. (Esat, 17 jaar)

Aan de andere kant waren er ook jongeren die de stad minder aantrekkelijk vonden. Dit waren vooral politieke vluchtelingen en enkele jongeren die niet in de stad wonen. Dat was echter een minderheid.

Om op jezelf te zijn, moet je niet naar de stad gaan. (jongen, 15 jaar)

Om op café te gaan, moet je niet noodzakelijk naar de stad gaan. (meisje, 16 jaar)

Is de stad is er racisme, ellende en armoede. (jongen, 17 jaar).

Ik hou niet zo van de stad, ik hou niet van het lawaai van de stad. (Ugur, 17 jaar).

Extreme leefstijlen worden beter aanvaard in de stad, beter dan in een dorp. Alhoewel het in de stad ook niet allemaal rozengeur en maneschijn is.

Extreme leefstijlen worden meer aanvaard in de stad omdat ze het meer gewoon zijn. (meisje, 15 jaar)

In een stad worden niet alle stijlen aanvaard, bij ons zijn er voortdurend conflicten tussen alternatieven en housers. (jongen, 18 jaar)

Alternatievelingen en housers leven elk in hun eigen groep, maar als die groepen kruisen, dan botst het. (jongen, 17 jaar)

In Antwerpen zijn er zoveel culturen bij elkaar, dat ze elkaar wel moeten aanvaarden, maar hier in Turnhout is dit minder. (jongen, 17 jaar)

Jongeren kunnen alles aantrekken in de stad, men kijkt er daar niet van op. (jongen, 15 jaar)

Stelling 2: De stad is de uitgelezen plek voor het aftasten en verleggen van grenzen. Voor maatschappelijk kwetsbare jongeren kan dit problematisch worden. Zij genieten weinig van het positieve aanbod van de stad en trachten vaak via illegale weg hun graantje mee te pikken.

De stad is ook voor de jongeren de meest uitgelezen plek om ‘de grenzen te verleggen’. De meeste jongeren waren er zich wel niet echt bewust van dat ze soms ‘hun grenzen verleggen’. Wel als je de vraag concreet stelde.

Als je eens iets uitprobeert, zal dit beter gaan in de stad, want dat gebeurt daar regelmatig. (jongen, 18 jaar)

Als men eens iets abnormaal doet, dan zullen de mensen zeggen, die is een beetje zotjes en niets meer. (Esat, 17 jaar)

In de stad zullen kleine streken meer aanvaard worden. Als je fiets gestolen wordt in de stad en je gaat naar de politie dan zeggen zij: ‘Pak een andere!’ (meisje, 15 jaar)

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 25

Page 26: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Als je de eerste keer iets uitsteekt, heb je de volgende keer minder schuldgevoelens, in de stad gebeurt die eerste keer vlugger. (jongen, 15 jaar)

In een stad kun je beter je grenzen verleggen, omdat je er minder gekend bent en er meer mensen wonen. (meisje, 18 jaar)

Als je in een dorp iets uitsteekt, staat het dorp op stelten, want dat is niet normaal. In de stad zullen je buren wel kijken maar voor de rest trekt niemand zich er iets van aan. (jongen, 15 jaar)

Als je spreekt over maatschappelijk kwetsbare jongeren, begrijpt iedereen hun positie, ook vaak de maatschappelijk kwetsbare jongeren zelf (alleen zien zij zichzelf niet echt zo). Alle jongeren keurden de illegaliteit af. En daarom bevestigen ze ook de stelling.

Kansarme jongeren vind je meer in de stad, omdat zij denken dat je daar een beter leven kunt hebben. (William, 15 jaar)

Als men zich iets niet kan veroorloven, dan kan men zich dat niet veroorloven. (jongen, 18 jaar)

De jeugd pikt als ze het zich niet kunnen veroorloven, dat is verkeerd. Ik heb een brommer, ik heb ervoor gewerkt om hem te kunnen kopen. Als ze die pikken, kan ik het ook niet meer betalen. Als ze er niet voor willen werken, dan moeten ze maar met de fiets rijden. (jongen, 16 jaar)

Stelling 3: De meeste jongeren vinden de stad niet gevaarlijk. Slechts een minderheid van de jonge stadsbewoners wordt geconfronteerd met de schaduwzijden van de stad.

Dit was een stelling die de bevraagde jongeren het meest aansprak. De meeste jongeren vinden de stad niet gevaarlijk. Het merendeel kent de gevaren van de stad wel, alleen zijn ze er zelf nog niet mee geconfronteerd. Jongeren zijn niet bang om aangevallen te worden, ze zijn eerder angstig dat bepaalde materiële zaken gestolen zouden worden. Hoe jonger men is, hoe minder het besef van de gevaren en problemen van de stad.

Ik zal in bepaalde wijken nooit alleen rondlopen ’s nachts. Maar aan de andere kant. Wat is gevaarlijk? (jongen, 18 jaar)

Ik ben niet bang om ’s nachts over straat te lopen, ook niet in een migrantenbuurt, als ze je kennen, word je met rust gelaten. (jongen, 16 jaar)

Ik denk dat er veel drugs gebruikt wordt door jongeren in de stad, vooral aan de Vesten. (jongen, 16 jaar)

De beleving van meisjes en de gevaarlijke stad ligt iets anders. Vooral meisjes vinden van zichzelf dat ze meer reden hebben om bang te zijn. Veel jongens gaan daar mee akkoord.

In een stad loopt het vol van vreemde venten, een meisje heeft reden om bang te zijn. (jongen, 16 jaar)

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 26

Page 27: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Meisjes hebben meer reden om bang te zijn. Kijk naar al die ontvoeringen, het zijn toch vooral meisjes. (meisje, 15 jaar)

Als er veel volk is, voel je je niet onveilig. Als je alleen loopt en enkele mensen tegenkomt, voel je jezelf onmiddellijk bekeken. (15 jaar)

Stelling 4: Stadsbesturen doen te weinig aan ruimte voor jongeren in de stad.

Een moeilijke stelling voor de meeste jongeren. Als we hen deze stelling voorlegden, dan stonden de meeste jongeren versteld. De uitspraken zijn dan ook nogal verscheiden. Men kan toch een groot verschil maken tussen de beleving van jongeren die in een vereniging zitten en van jongeren die niet in een vereniging zitten. De meeste ongebonden jongeren hebben wel nood aan voorzieningen, alleen moet je het hen expliciet vragen en dan zien ze het wel zitten.

Er zijn bij ons te weinig jongeren om te klagen over een gebrek aan inspraak bij het stadsbestuur. (meisje, 16 jaar)

Er zijn niet genoeg pleintjes waar we ons kunnen uitleven) (Bülent, 17 jaar)

Als er problemen zijn, vragen mensen ons iets, anders niet. (Ugur, 15 jaar)

Het chiroheem zou altijd open moeten zijn. Zodat je altijd naar binnen kunt wanneer je wilt, je kunt er dan altijd binnen als je er zin in hebt. (Jeroen, 16 jaar)

Er moeten voorzieningen komen voor jongeren, zoals jeugdhuizen. (jongen, 18 jaar)

Er zijn fuifzalen genoeg in de stad en er is ook genoeg voor jongeren (jongen, 17 jaar)

Het stadsbestuur heeft net voor nieuwe lokalen gezorgd. (meisje, 15 jaar)

Als het gaat over jongeren die op pleintjes rondhangen en de conflicten of problemen die dit met zich meebrengt, zijn de meningen verdeeld. Het probleem ligt aan beide zijden. De jongeren en de buurtbewoners treffen, volgens de bevraagde jongeren, samen schuld.

Ik zat op veel pleintjes en de buurt kon dat gewoon niet hebben. We zaten daar rustig te praten en altijd als we daar zaten, ook al maakten we geen lawaai, belden de buurtbewoners de politie. (jongen, 18 jaar)

Het ligt af en toe ook aan de jongeren zelf. Er zijn sommige pleinen waar jongeren de boel op stelten komen zetten. Volwassenen zien hen dan ook terecht als het uitschot van de maatschappij. (jongen, 20 jaar)

Het ouder volk heeft direct een verkeerd beeld van de jeugd. Het zijn allemaal drugsgebruikers, vechtjassen, dieven, … Je krijgt onmiddellijk een stempel. De problemen zijn te wijten aan beide partijen. (jongen, 17 jaar)

Er zijn jongeren die nog in een vereniging gezeten hebben en daar buiten gegooid zijn. Dit betekent dat ze nergens willen bijhoren. (meisje, 15 jaar)

Je kunt je als jongere altijd aanpassen aan de groep. (meisje, 14 jaar)

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 27

Page 28: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Aan het speelplein spreken we niet af, dan ben je immers een ‘tsjoolder’ of een ‘stratenvendelaar’. (jongen, 15 jaar)

2.2.7.2 De sociale omgeving van een gezin

Gezinnen zijn tegenwoordig lang niet meer allemaal traditioneel samengesteld en ze vormen ook steeds meer een geïsoleerde kern in de maatschappij. De steun- en controlenetwerken die ouders vroeger om zich heen hadden zijn grotendeels verdwenen en niet vervangen door nieuwe netwerken. De opvoeding wordt beschouwd als een individuele aangelegenheid van ouders, binnen de muren van het gezin.

Gezinnen zijn kleiner geworden maar persoonlijke netwerken van ouders en kinderen zijn enorm gegroeid: werk, school maar ook vrijetijdsactiviteiten. Opvoeding van de kinderen gebeurt daardoor niet alleen meer door de ouder. Familie, buurt en vriendenkring maken ons duidelijk hoe zij t.o.v. opvoeding staan. Maar ook de huisarts, school, kerk, gerecht, andere hulpverleners,…(= institutionele omgeving) geven signalen omtrent opvoeding. Het is logisch dat dit dan ook onze eigen kijk op opvoeding zal beïnvloeden. En zijn talloze boeken over opvoeding en er zijn honderden opvoedingsdeskundigen. Er zijn opvoedingsprogramma’s op televisie en je kunt via internet met andere ouders chatten. Er zijn oudercursussen, opvoedwinkels en er is de opvoedtelefoon.

Daarnaast worden kinderen zelf ook beïnvloed door een aantal ingrijpende maatschappelijke evoluties zoals internet en gsm. Dit heeft gevolgen voor de opvoeding: door het beantwoorden aan eigen behoeftes rest er minder tijd voor elkaar waardoor we minder zicht hebben op de leefwereld van de ander. Anderzijds is er ook een positief effect: een ruimer netwerk leidt tot een breder wereldbeeld en zo leren kinderen van jongsaf aan dat meningen kunnen verschillen.

Doordat gezinnen kleiner worden of anders zijn samengesteld, zijn ook de verhoudingen tussen ouders en kinderen veranderd. Dit heeft ook andere opvoedingswaarden en –praktijken meegebracht. Kinderen worden vrijer opgevoed, er is meer informeel contact. Ouders gaan meer op zoek naar hoe ze moeten opvoeden, zijn kritischer.

Dat de sociale omgeving een belangrijke invloed heeft, ondervinden ouders vooral wanneer hun kinderen tieners worden. Ze voelen zich meer en meer aangetrokken tot leeftijdsgenoten en beginnen aan een lastige evenwichtsoefening van enerzijds alles doen om erbij te horen en anderzijds toch zoeken naar eigen accenten. Hun ouders krijgen dan een dubbele functie. Nu eens zijn ze de boksbal waarop ze al hun frustraties afreageren of het slaafje dat hen van hier naar daar moet brengen; dan weer zijn ze het warme nest waar ze opnieuw wat troost, gezelligheid en opbeurende raad vinden na een teleurstellende ervaring.

Jana is er het hart van in. Vandaag kwam haar oudste zoon – Senne is ondertussen 13 – een vol uur later thuis van school dan gewoonlijk. En als klap op de vuurpijl verontschuldigde hij zich niet! Integendeel, toen Jana om uitleg vroeg, snauwde Senne haar toe:”Ben je daar alweer met je gezaag? Ik ben geen kind meer, ik kan best mijn dag zelf organiseren. Trouwens, al mijn vrienden op school moeten geen uitleg meer geven wanneer ze later thuis komen. Alleen hier moet dat nog…”!

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 28

Page 29: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Senne raasde zo nog een tijdje door maar zijn moeder hoorde het al lang niet meer. Was dat wel haar Senne, de jongen die altijd zo lief en vriendelijk was? Jana had van haar vriendinnen al gehoord dat hun kinderen behoorlijk aan het veranderen waren en steeds meer opkeken naar hun leeftijdsgenoten, maar Jana had altijd gedacht dat dit haar niet zou overkomen. Zij zou er wel voor zorgen dat haar relatie met haar kinderen onaangetast bleef. Ze zou geen indringers dulden. En nu… totaal onverwacht zo een uitval!

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 29

Page 30: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

2.2.8 Historische en culturele context

Naarmate zich in onze samenleving steeds meer mensen vestigen met en andere culturele achtergrond en uit samenlevingen met andere historische ontwikkelingen, worden we geconfronteerd met opvattingen over opvoeding die nogal van de onze verschillen.

Door de confrontatie met andere culturen beseffen we dat onze cultuur veel nadruk legt op individualiteit en autonomie. Andere culturen benadrukken, ook in hun opvattingen over opvoeding, veel meer solidariteit aan de groep, de familie, de etnische gemeenschap. Het zich conformeren aan normen en gewoonten van de gemeenschap waartoe men behoort, wordt hoger aangeslagen dan het hebben en uiten van een eigen mening.

In onze samenleving speelt religie een heel andere rol. Dat wil niet zeggen dat mensen niet geloven, maar dat hun geloof minder, althans minder dan vroeger en in andere culturen, hun gedrag bepaalt. Het argument ‘dat God het zo wil’, zal nog door weinig Vlaamse opvoeders tegenover hun kinderen gebruikt worden. Het proces waarin de voornaamste sectoren van het maatschappelijk leven ontrokken worden aan de Kerk en het geloof wordt secularisatie genoemd. Langzamerhand wordt duidelijk dat deze ontwikkeling van secularisatie in de samenleving en in de maatschappij een leegte heeft achtergelaten. Er is sprake van een crisis op vlak van waarden en normen, die het opvoeden er niet gemakkelijker op maakt..

Het is voor allochtone gezinnen vaak moeilijk om zich aan de westerse situatie aan te passen. Het gaat daarbij niet alleen om het overschakelen op een ander waarden- en normenpatroon, maar ook om de confrontatie met de hiervoor genoemde crisis. Door veel allochtone ouders wordt deze onduidelijkheid en verandering van waarden en normen als decadentie en normloosheid gezien. Ze proberen henzelf en hun kinderen daartegen te beschermen. Maar ze merken dat ze zich desondanks niet aan dezelfde crisis kunnen ontrekken. Die is namelijk niet door mensen uitgevonden, maar door de maatschappelijke ontwikkeling onontkoombaar opgedrongen. En ook zij bevinden zich, of ze willen of niet, in die maatschappelijke ontwikkeling.

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 30

Page 31: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Bronnen:

Ackaert, L., Brants, P., De Rycke, L., Van den Bergh, B. (2003), Kom je dat thuis eens vertellen? Visies van ouders en kinderen op het dagelijkse leven in het gezin, Acco, Leuven – Leusden.

Adriaenssens P. (2002), Opvoeden is een groeiproces, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt.

Allegaert, P., Van Bouchaute, B. (1999), Veer10 acht10. De leefwereld van jongeren, Garant, Leuven – Apeldoorn.

Angenent, H. (2006), Opvoeding en persoonlijkheidontwikkeling, Hbuitgevers, Baarn.

Devolder, J. (2005), Positief opvoeden, inclusief de ontwikkeling van baby tot adolescent, Garant.

Godot, E.A. (2006), Zonde van de tijd. Zeven opstellen over opvoeding, Uitgeverij SWP, Amsterdam.

Hellinckx, W. (2002), Gezinspedagogische hulpverlening, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.

Hellinckx, W., Grietens H. & Geeraert L. (2002), Hulp bij opvoedingsvragen, Acco.

Malsschaert, H. en Traas, M. (2006), Basisboek opvoeding theorie en praktijk, Hbuitgevers, Baarn.

Schiet, M. & Schellevis P. (2001), Opgroeien in balans, The house of books.

VBJK (1999), Kind in de eenentwintigste eeuw, Vyncke, Gent.

Vriens, L. (2007), Opvoeden in verwarrende tijden. Op zoek naar visie, Garant, Antwerpen – Apeldoorn.

www.ouders.nl

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 31

Page 32: Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelenhome.scarlet.be/sw3/handboek/LP 3gr STW/doel3... · Web viewDoor de opkomst van de verzorgingsstaat, maar ook door de alom aanwezige

Doelstelling 16: De leerling onderzoekt de relatie tussen een bepaalde mensvisie en een pedagogische methode

Mogelijke oefening: Gebaseerd op: GODOT, E.A., Zonde van de tijd. Zeven opstellen over opvoeding, Uitgeverij SWP, Amsterdam, 2006.

Het katholieke geloof bepaalde vroeger duidelijk wat goed en kwaad was. De zeven hoofdzonden stelden duidelijk welk gedrag (en zelfs welke neiging tot gedrag) ongepast was. De vraag is nu in welke mate deze zeven hoofdzonden nog van tel zijn in onze maatschappij en wat dat dan betekent voor opvoeding en onderwijs?

Achtergrondinformatie: zie bijlage

Mogelijke oefening: vergelijken van het opvoedingsproject / visie van een school met de gehanteerde methode (bvb. Don Bosco, bvb. methodescholen)

Mogelijke oefening: Interview een zestigplusser over de opvoeding die zij of hij ‘genoten’ heeft. Bereid dit interview voor in groepjes van vier. Het interview doe je in tweetallen. Maak ook gebruik over literatuur over opvoeden.Zorg voor een goede ordening van de verschillende vragen.Maak een getypt verslag van het interview van ongeveer twee pagina’s.Vergelijk de opvoeding uit deze tijd met die uit de tijd van degene die je geïnterviewd hebt. Voeg de belangrijkste verschillen toe aan je verslag.Interview: doe hetzelfde met iemand van tussen de dertig en de vijftig.

Mogelijke oefening: Neem een kinderboek dat je zelf als kind gelezen hebt en lees het nog eens door. Welke thema’s heeft het boek?Wil het boek iets aan- of afleren? Kun je spreken van opvoedingsdoelen? Welke opvoedingsmiddelen gebruikt de opvoeder? Hoe gaat de opvoeder met kinderen om? In welke omstandigheden verkeren de kinderen in dit boek? Spreekt uit het boek een maatschappijbeeld? Welk beeld van het kind komt uit het boek naar voren?Vind je het boek typeren voor de tijd waarin het geschreven is?Doe hetzelfde met een boek uit deze tijd.

Mogelijke oefening: Zoek informatie over de verschillende generaties (bvb. M-generatie = me, myself and I, X-generatie = nix). Welke kenmerken zijn typisch voor deze generatie?Welke maatschappelijke evolutie heeft daarvoor gezorgd?Welke opvoedingsvisie zal deze generatie dan (gehad) hebben?

Doelstelling 3 – deel 2 Visie op pedagogisch handelen 32