thousand sherds on the ground… a long breath, a deep sigh

9
Colofon Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onder- zoek, KvK: 4101477 TMA 49, 2013 25ste jaargang Prijs los nummer €8,- Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een on- afhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actu- eel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers zijn welkom en kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst. TMA verschijnt normaliter twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €14,-. Studenten betalen €13,- (onder vermelding van studentnummer). Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van te voren schriftelijk is opgezegd. TMA online: [email protected] – mediterrane-archeologie.nl – rug.academia.edu/ TMATijdschriftvoorMediterraneArcheologie – facebook.com/tijdschrift.voormediterranearcheologie Adres- en bankgegevens: Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen Rekeningnummer 5859344 IBAN: NL14INGB0005859344 BIC: INGBNL2A Redactie: Remco Bronkhorst, Lynne van Bruggen, Tamara Dijkstra, Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Tijm Lan- jouw, Jorn Seubers (hoofdredacteur), Marleen Termeer, eo Verlaan, Corien Wiersma, Sarah Willemsen, Evelien Witmer Adviesraad: Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG) Dr. G.J.M.L. Burgers (KNIR) Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent) Prof. Dr. E.M. Moormann (RU) Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven) Dr. M.J. Versluys (UL) Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA) Ontwerp omslag: Jorn Seubers en Tijm Lanjouw Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde. ISSN 0922-3312 81999/SOOO Inhoudsopgave Artikelen Wat maakt het uit? Echt en geschilderd marmer in het Huis van Apollo in Pompeii Suzanne van de Liefvoort 1 Rondom Crustumerium Een alternatieve toepassing van de ‘rank-size rule’ Sander Droogsma 6 Rituele moord in Tarquinia en Rome? Een methodologische studie naar mensenoffers ten tijde van de Italische IJzertijd en de Oriëntaliserende periode (negende tot zesde eeuw voor Christus) Corine Tetteroo 13 Het Romeinse koloniale verleden van de Pontijnse regio, Centraal-Italië Peter Attema 21 De Galleria dei Vasi in de Grotta di S. Angelo II Nieuwe gegevens over transadriatische relaties in de Sibaritide (Zuid-Italië) in de Proto-Apennijnse periode Francesca Ippolito 28 Duizend scherven op de grond… een lange adem, een diepe zucht Nienke Pieters 34 Hybriditeit in tijden van kolonisatie Wat greyware kan vertellen over de Phoenicische kolonisatie van het Iberisch Schiereiland Beatrijs de Groot 41 English Summaries 47 Recensies Inleiding: De demografie van Romeins Italië - Peasants, Citizens and Soldiers. Studies in the demographic history of Roman Italy - Peasants and slaves. e rural population of Roman Italy (200 BC to AD 100) Tymon de Haas 49 Black-Gloss Ware in Italy Production management and local histories Gijs Tol 54

Upload: rug

Post on 26-Jan-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Colofon

Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onder­zoek, KvK: 4101477

TMA 49, 201325ste jaargangPrijs los nummer €8,­

Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een on­afhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actu­eel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers zijn welkom en kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst.

TMA verschijnt normaliter twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €14,­. Studenten betalen €13,­ (onder vermelding van studentnummer). Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van te voren schriftelijk is opgezegd.

TMA online:– tijdschrift@mediterrane­archeologie.nl– mediterrane­archeologie.nl– rug.academia.edu/ TMATijdschriftvoorMediterraneArcheologie– facebook.com/tijdschrift.voormediterranearcheologie

Adres- en bankgegevens:Tijdschrift voor Mediterrane ArcheologiePoststraat 69712 ER GroningenRekeningnummer 5859344IBAN: NL14INGB0005859344BIC: INGBNL2A

Redactie:Remco Bronkhorst, Lynne van Bruggen, Tamara Dijkstra, Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Tijm Lan­jouw, Jorn Seubers (hoofdredacteur), Marleen Termeer, Theo Verlaan, Corien Wiersma, Sarah Willemsen, Evelien Witmer

Adviesraad:Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG)Dr. G.J.M.L. Burgers (KNIR)Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent)Prof. Dr. E.M. Moormann (RU)Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven)Dr. M.J. Versluys (UL)Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA)

Ontwerp omslag: Jorn Seubers en Tijm Lanjouw Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra

TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde.

ISSN 0922­331281999/SOOO

Inhoudsopgave

Artikelen

Wat maakt het uit? Echt en geschilderd marmer in het Huis van Apollo in Pompeii Suzanne van de Liefvoort 1

Rondom CrustumeriumEen alternatieve toepassing van de ‘rank­size rule’Sander Droogsma 6

Rituele moord in Tarquinia en Rome? Een methodologische studie naar mensenoffers ten tijde van de Italische IJzertijd en de Oriëntaliserende periode (negende tot zesde eeuw voor Christus) Corine Tetteroo 13

Het Romeinse koloniale verleden van de Pontijnse regio, Centraal­ItaliëPeter Attema 21

De Galleria dei Vasi in de Grotta di S. Angelo II Nieuwe gegevens over transadriatische relaties in de Sibaritide (Zuid­Italië) in de Proto­Apennijnse periodeFrancesca Ippolito 28

Duizend scherven op de grond… een lange adem, een diepe zuchtNienke Pieters 34

Hybriditeit in tijden van kolonisatieWat greyware kan vertellen over de Phoenicische kolonisatie van het Iberisch SchiereilandBeatrijs de Groot 41

English Summaries 47

Recensies

Inleiding: De demografie van Romeins Italië ­ Peasants, Citizens and Soldiers. Studies in the demographic history of Roman Italy ­ Peasants and slaves. The rural population of Roman Italy (200 BC to AD 100) Tymon de Haas 49

Black­Gloss Ware in Italy Production management and local historiesGijs Tol 54

TMA jaargang 25, nr. 49

The City in the Roman West c. 250 BC – c. AD 250Remco Bronkhorst 56

Pathways to Power. New Perspectives on the Emergence of Social InequalityPeter Attema 59

Early Roman Warrior 753­321 BCJorn Seubers 62

The First Mediterranean islanders: initial occupation and survival strategiesTheo Verlaan 64

The Džarylgač Survey ProjectRemco Bronkhorst 67

Introducties op lopend onderzoek

Onderzoeksproject Dr. Lidewijde de Jong 69

Promotieproject Frits Heinrich MA, MSc. (Oxon.) 70

Promotieproject Olivia Jones MA 71

Het OpenArchaeoSurvey project 72

Recensies, vervolg

InleidingArcheologische survey is tegenwoordig een veel gebruikte methode om de geschiedenis van een regio te bestuderen. Het is een algemeen geaccepteerde methode om grootscha­lige diachrone patronen te onderzoeken in tijd en ruimte, in tegenstelling tot de kleinschalige patronen die opgravings­technieken aan het licht brengen. Het grote aantal publica­ties van bestudeerde regio’s in onder andere Griekenland laat het succes van surveyonderzoek zien.2 De publicaties erken­nen echter allen de vele problemen die survey met zich mee­brengt, zoals de vaak onbekende relatie tussen het oppervlak en de onderliggende bodem of de erosieprocessen die het ar­cheologische bestand veranderen, verhullen en verwoesten. Een ander probleem, namelijk de effecten van postdepositi­onele processen op de herkenbaarheid en de chronologische en culturele duiding van het materiaal, wordt in dit artikel uiteengezet en er wordt getracht een bijdrage te leveren aan een oplossing.

Het volgende citaat geeft een treffende omschrijving van de problematiek van surveyaardewerk:

“We would stare at the ground, shuffle our feet, wave our hands vaguely, and say, ‘Well, the pottery seems to be prehis-

toric, and the site they come from might be a small farm, but it is hard to say for sure.’ Or, we might even have to say, ‘

I don’t know’”.3

Voor mijn eigen onderzoek naar diachrone ontwikkelingen in technologische aspecten van aardewerkproductie en in distributiepatronen van aardewerk op het Griekse eiland Zakynthos, maak ik ook gebruik van aardewerkassemblages uit een survey. Uit eigen ervaring is gebleken dat de studie van grote hoeveelheden survey aardewerk om een systema­tische aanpak vraagt, die flexibel genoeg is om eventueel aardewerk uit andere (opgravings)contexten te integreren. Het gebrek in de hedendaagse literatuur aan een goede om­schrijving van hoe surveyassemblages te benaderen en meer specifiek, hoe fabricgroepen tot stand komen, brengt mij tot het schrijven van dit artikel.4

In het vervolg van dit artikel wordt het surveyaardewerk geproblematiseerd, gevolgd door een korte toelichting van de methodologie van het Zakynthos Archeologie Project (ZAP). De surveyvondsten gedocumenteerd door het ZAP vormen de basis van mijn onderzoek. De fabricbenadering en de opbouw van lokale fabrictypologieën in de aarde­werkclassificatie vormen een essentieel deel van mijn werk en zullen uitgebreid worden belicht in het laatste deel van dit artikel.

De problematiek van surveyaardewerkSurveyaardewerk wordt over het algemeen ingezet als me­thode om vondstconcentraties te dateren en functioneel te classificeren. Echter, door postdepositionele processen die het aardewerk naar het oppervlak brengen en toegankelijk maken voor studie, verliest het overgrote deel van het aar­dewerk juist herkenbare eigenschappen die de assemblage zouden kunnen verklaren.

Als de betreffende regio van onderzoek gestratificeerde opgravingen kent kan het classificatieprobleem grotendeels opgelost worden door associaties te maken met opgravingas­semblages.5 Maar dit betreft vaak enkele periodes uit een lange bewoningsgeschiedenis. En daarbij, veel regio’s in bij­voorbeeld Griekenland kennen vaak geen (gepubliceerde) gestratificeerde opgravingen. Hierdoor hangt de datering van surveyassemblages vaak af van de aanwezigheid van goed da­teerbaar geïmporteerd of gekopieerd aardewerk, meestal het fijne tafelservies (bijvoorbeeld Mykeens, Corinthisch, African Red Slipped) of een functionele categorie als amforen.6

De verzamelstrategieën van vele surveyprojecten houden juist rekening met het verwerven van een representatief beeld van het archeologische bestand. Hieruit blijkt dat maar 30 tot 40% van de verzamelde vondsten dateerbaar is. De andere 60 tot 70% behoort tot het materiaal vergelijk­baar met het aangehaalde citaat hierboven en valt in vele gevallen in de categorie ‘(lokaal vervaardigd) huishoudaar­dewerk’ dat voor verschillende doeleneinden werd gebruikt, zoals opslag, koken en opdienen.7

Het potentieel van het ‘simpele’ huishoudaardewerk is lange tijd genegeerd in (survey)archeologie. Men nam aan dat deze materiaalgroep niet ontvankelijk was voor veran­deringen in stijl, vorm en kleireceptuur.8 Onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet het geval is en dat deze categorie geschikt kan zijn voor het dateren van contexten.9 Hier komt nog bij dat petrografisch onderzoek heeft uitgewezen dat naast het fijne aardewerk ook het grovere aardewerk in handelsnetwerken circuleerde.10 Een zeer goed voorbeeld hiervan zijn de kookpotten gemaakt op het Griekse eiland Aegina en gedistribueerd over bijna heel Griekenland, vanaf de Bronstijd tot aan de Vroeg Moderne tijd (met een aantal onderbrekingen waarin niet geëxporteerd werd).11

Maar hoe kunnen we het surveyaardewerk het beste clas­sificeren zodat alle mogelijk informatie over chronologie en andere vraagstukken tot onze beschikking komt? In de studie naar surveyvondsten van de Sphakia­survey op Kreta promoten Jennifer Moody en haar collega’s het gebruik van fabric onderzoek. Volgens hen zijn in aardewerkstudies de

Duizend scherven op de grond… een lange adem, een diepe zucht 1

Nienke Pieters

Duizend scherven op de grond… een lange adem, een diepe zucht Nienke Pieters

35

eigenschappen van de fabric net zo belangrijk als vorm en decoratieve elementen.12 De eigenschappen van een fabric worden gevormd door de interne mineralogisch en chemi­sche samenstelling en structuur van gebakken aardewerken objecten. Deze eigenschappen hebben een directe relatie met het kleirecept en met de technologische stappen in aar­dewerkproductie en een indirecte relatie met de samenleving waarin het aardewerk werd geproduceerd en gebruikt. Door het systematisch classificeren van fabricgroepen en het date­ren van deze groepen op basis van diagnostische elementen is het mogelijk om lokale fabrictypologieën op te stellen, vergelijkbaar met vormtypologieën, die algemeen geaccep­teerd zijn en gebruikt worden in aardewerkstudies.

Het Zakynthos Archeologie Project en fabricanalyse Van 2006 tot 2010 heeft de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met de Griekse archeologische dienst, onder leiding van Gert Jan van Wijngaarden en Andreas Sotiriou, het multidisciplinaire Zakynthos Archeologie Project uitgevoerd.

Het doel van het ZAP is het documenteren en interprete­ren van het archeologische bestand van het eiland in relatie tot het dynamische landschap. De intensieve survey vond plaats in drie onderzoeksgebieden in verschillende regio’s van het eiland (A, B en C); deze zijn representatief voor de geologie, geomorfologie en topografie van het zuidelijke deel van het eiland (figuur 1). Binnen het ZAP is de inten­sieve survey gekoppeld aan andere wetenschappelijke bena­deringen, zoals geomorfologisch onderzoek, remote sensing en orale geschiedenis om de archeologie en haar relatie tot het landschap nog beter te begrijpen.

De methodologie van de systematische survey gaat onder andere uit van totale dekking van de onderzoeksgebieden en totale vondstverzameling in de strook van de lopers, met

een afstand van vijf meter tussen de lopers.13 Deze methode heeft geresulteerd in een groot aantal vondsten, naar schat­ting ongeveer 40.000, van verschillende categorieën, maar voornamelijk vuursteen en aardewerk. De vondsten dateren van de Prehistorie tot en met de Vroeg Moderne tijd.

Het karakter van het archeologische bestand en het sur­veyaardewerk wordt sterk bepaald door postdepositionele processen die op het eiland plaatsvinden. De belangrijkste processen zijn de frequent voorkomende aardbevingen, de intensieve teelt van olijfbomen en druiven, en de bouw van toeristische accommodaties op alle mogelijke plekken.14 Het effect van deze processen op het aardewerk is groot: in de meeste surveysites die als antiek zijn geïdentificeerd kunnen soms maar een of twee fragmenten specifiek gedateerd wor­den, en dan is dat in de meeste gevallen het fijne tafelservies, bijvoorbeeld Mykeens, Black Gloss of Red Slipped Roman.15 Het grovere materiaal binnen de vondstconcentraties blijft over het algemeen ‘zweven’ in de tijd.

Om te voorkomen dat dit materiaal onbruikbaar blijft, heb ik een classificatieschema ontworpen dat uitgaat van fa­briceigenschappen, en waarin elk fragment opgenomen kan worden. Naast dit schema maak ik gebruik van een uitge­breide database, ontworpen binnen het New Perspectives on Ancient Pottery project, waarin tal van eigenschappen zoals chronologie, oppervlaktebewerking, vorm, afmetingen en fabriccode worden ingevoerd. Tevens zal deze online data­base gebruikt worden om de fabricgroepen aan het grotere, wetenschappelijke publiek openbaar te maken, samen met fotomateriaal en gedetailleerde beschrijvingen.16

De fabricanalyse: methodeDe fabricanalyse wordt uitgevoerd aan de hand van een standaardformulier dat rekening houdt met de volgende ei­genschappen: kleur, hardheid, externe textuur (feel), breuk,

Figuur 1. De onderzoeks-gebieden A, B en C van het Zakynthos Archeologie Project aangegeven op de geologische kaart van het Mineralogisch en Geologisch Instituut in Griekenland (IGME).

TMA jaargang 25, nr. 49

36

de samenstelling, hoeveelheid en sortering van inclusies en het type en oriëntatie van luchtbellen.17 Verder werk ik met een handlens met 10x vergroting en in sommige gevallen met een veldmicroscoop met 30x vergroting. Het systema­tisch classificeren van het aardewerk op basis van de boven­genoemde eigenschappen voor meer dan 15.000 scherven, verspreid over 28 surveysites in drie onderzoeksgebieden vraagt om een gestroomlijnd en coherent documentatiesys­teem. Maar hoe kom je tot zo’n systeem?

In eerste instantie was gekozen voor een A­Z benaming voor individuele fabricgroepen. Al snel bleek dit onwerk­baar omdat er simpelweg veel meer dan 26 fabric groepen zijn. Toen werd gekozen voor een nummer systeem: 1 tot oneindig. Hiermee was wel het probleem van het aantal be­schikbare labels opgelost, maar toch bleek ook dit systeem onhandig, voornamelijk omdat de onderlinge relaties van de

fabric groepen nog steeds niet duidelijk werden. Een ander systeem was nodig.

Na een maandenlange studie van het surveymateriaal kreeg ik langzamerhand een beeld van de meest dominante of in het oog springende mineralen en gesteentefragmenten in het aardewerk. Al snel werd duidelijk dat er een klein aantal grote, duidelijke en dateerbare fabricgroepen bestaan, met daarnaast een groot aantal kleine, ondateerbare groepen, met vaak niet meer dan 10 fragmenten. Ik wilde een systeem ont­werpen waarin alle afzonderlijke scherven een betekenisvolle plek kregen. Betekenisvol, in de zin van het kleirecept en technologische stappen in het productie proces; bijvoorbeeld, welke dominante inclusies zijn zichtbaar; heeft de scherf een grove of fijne structuur en met welke andere scherven bestaat er een mineralogische/geologische relatie?

Figuur 2. Het classificatieschema voor fabricfamilie VII.

Duizend scherven op de grond… een lange adem, een diepe zucht Nienke Pieters

37

Uiteindelijk ben ik tot een classificatiesysteem gekomen dat uitgaat van 12 grote fabricfamilies die verwijzen naar de dominante of in het oog springende inclusies. Binnen de fa­miliegroepen zijn subgroepen gerangschikt, die afzonderlijke kleirecepten en technologische stappen vertegenwoordigen. Het gebruik van de term ‘familiegroep’ heb ik van Jennifer Moody’s studie van de Sphakia Survey overgenomen, omdat dit in mijn optiek een zeer geschikte benaming is.18

In tabel 1 is een overzicht weergegeven van de 12 familieroe­pen die in de surveyassemblages op Zakynthos voorkomen. Omdat de groepen tot stand zijn gekomen door macroscopi­sche observaties werk ik met een omschrijving van de inclu­sies en een voorlopige mineralogisch benaming. Het geplan­de microscopisch onderzoek van de aardewerk slijpplaatjes zal de definitieve mineralogische benaming uitwijzen.

De familiegroepen vormen de basis voor een verder classi­ficatiesysteem gebaseerd op de sortering van de dominante/opmerkelijke inclusies, de kleimatrix, de samenstelling van overige inclusies en de grootte en dichtheid van alle inclu­sies. Eigenschappen zoals kleur, hardheid of breuk worden wel degelijk in acht genomen tijdens de groepsbeschrijving, maar omdat postdepositionele processen deze eigenschap­pen kunnen beïnvloeden, maken zij geen deel uit van het classificatieschema. In figuur 2 is het classificatieschema, in dit geval voor groep VII, weergegeven.

Het label van de subgroepen binnen de families wordt ge­vormd door een codesysteem, bestaande uit de hoofdletters van elke eigenschap in het schema en met de letters A­Z, waartoe de beschrijving van de samenstelling van overige in­clusies behoren. Aan de hand van subgroep VII in figuur 2 zal ik het code systeem uitleggen. Deze groep wordt geken­merkt door rode, bruine of donkergrijze, broze mineralen. Laten we kleirecept E binnen deze groep als voorbeeld ne­men om het code systeem uit te leggen.19

De code voor subgroep E is VII-B-S-E-Ve-2. In de eerste stap van het schema identificeren we lustre, oftewel de glans of textuur van het oppervlak van het hoofdbestanddeel; de opties earthy of metallic zijn beschikbaar om een onder­scheid te kunnen maken tussen ijzerbolletjes en andere, (met het blote oog) gelijkogende mineralen, zoals kleiballetjes of vermalen aardewerk (ijzermineralen kunnen ook een earthy lustre hebben). In het geval van groep E zijn beide typen oppervlak zichtbaar in de rood­bruin­donkergrijze, broze mineralen; dus gebruiken we de letter B (both).

De rangschikking van de subgroepen binnen elke fami­liegroep kent grotendeels dezelfde interne structuur, die ge­baseerd is op de fabriceigenschappen. Echter, de eerste stap in het schema verschilt per familiegroep, omdat hier de ver­schillende gesteenten en mineralen worden gekarakteriseerd. Voor groep IV(shiny particles) bijvoorbeeld, is het voor het vervolg van het schema van belang om te weten of de glim­mende deeltjes zilver­ of goudkleurig zijn, of een mix van beide. Voor groep III, de kalksteengroep, is gebleken dat de sortering van de mineralen van belang is voor de verdere indeling van subgroepen.

In de volgende stap in het schema wordt aangegeven of de kleimatrix, in de fijne fractie, een zanderige textuur heeft of niet. Voor groep E is dat het geval; dit wordt aangegeven met de letter S (sandy). Dan volgt er een beschrijving van de ove­rige inclusies die aanwezig zijn en die dus eigenlijk samen met de eerder beschreven eigenschappen de subgroep E bepalen. De foto’s naast de beschrijvingen zijn zeer nuttig voor het herkennen van de groepen in de praktijk. De volgende stap­pen inclusion size range en inclusion density worden gebruikt om variaties binnen het kleirecept aan te duiden. In het geval van groep E zijn er geen variaties bekend. De grootte van de inclusies valt onder very coarse, en wordt in het codesysteem

Group Family name- descriptive Family name- mineral/rock (preliminary)

I Large angular dark grey and dark red rock particles Mudstone

II Offwhite to grey, slightly shiny or glassy, friable particles Gypsum

III Offwhite friable grains Limestone

IIIx Fine fraction has high % of offwhite friable grains Calcareous clay matrix

IIIs Shells fragments Shells

IV Shiny particles Mica or Gypsum?

V Offwhite to grey, angular, dull, rock particles Chert

VI Grey to white, dull or translucent round to subround grains Quartz

VII Red to brown to dark grey, friable grains Iron or clay minerals?

VIII Large planar voids Voids left by organic inclusions

IX Fine matrix, no inclusions visible -

X Even distribution of offwhite friable grains and red-dark grey friable grains Limestone and Iron or clay minerals?

XI Even distribution of offwhite friable grains and offwhite to grey, angular, dull, rock particles

Limestone and Chert

XII Black, angular glassy grains Volcanic glass

Tabel 1. Fabricgroepen gebruikt door het Zakynthos Archeologie Project. De Engelstalige terminologie van het project wordt hier aangehouden.

TMA jaargang 25, nr. 49

38

aangeduid met Ve. Inclusiedichtheid voor deze groep is 5 tot 20%, weergegeven met nummer 2 in de code.

Op het eerste gezicht ziet het classificatieschema er mis­schien ingewikkeld uit, maar de consistentie van het systeem maakt het juist makkelijk in gebruik. Ook de foto’s in het schema maken het handzaam. Het is een methode om snel de fabriceigenschappen van een scherf te kunnen ‘lezen’ door middel van de code. Uiteindelijk worden de verschil­lende onderdelen van de code vertaald naar de betreffende velden in de NPAP database.

Op het moment is voor 5.500 scherven een code uitge­schreven. Hiervan zijn 1.051 scherven ondergebracht in 31 subgroepen die een coherent kleirecept representeren en die gedateerd kunnen worden op basis van diagnostische ken­merken. De overige 4,449 scherven dragen een code die niet vallen onder een hoofdbeschrijving omdat zij simpelweg niet bij de subgroep horen. In de meeste gevallen gaat het om eenlingen. Een code ziet er dan bijvoorbeeld als volgt uit: VII-B-S-Ve-2. Met deze informatie weten we dat de scherf mogelijk gerelateerd is aan andere scherven met een begin code VII­B­S. Hierdoor wordt het makkelijker om met behulp van de database mogelijke groepen te constru­eren en deze gegevens terug te koppelen naar en te verifië­ren aan de hand van het materiaal. Het is natuurlijk aan de onderzoeker zelf om groepsbeschrijvingen op te rekken of te beperken, zodat bepaalde scherven wel of niet binnen de groep passen.

Fabricgroepen in de analyseAls afsluiting wil ik kort ingaan op het gebruik van fabric­profielen van vondstconcentraties in de uiteindelijke ana­lyse van de surveyassemblages. In figuren 3 en 4 zijn de profielen van vondstconcentratie 85 (NW Turtle beach) en 76 (Doretes) afgebeeld; beide concentraties liggen in onder­zoeksgebied C op 1000 m afstand van elkaar. Het aantal fa­bricgroepen in concentratie 85 is veel beperkter dan in 76.

Dit heeft waarschijnlijk te maken met chronologie: op basis van diagnostisch materiaal is vondstconcentratie 85 geda­teerd in de Prehistorie en 76 in de Hellenistische/ Romeinse Tijd en de Prehistorie. In beide concentraties zien we een overlap van twee Prehistorische subgroepen (de staven met het diagonale baksteen patroon). Zo’n indicatie kan beteke­nen dat de vondstconcentraties op een geven moment te­gelijkertijd in gebruik waren. De aanwezigheid van andere, afwijkende prehistorische subgroepen in beide concentraties kan wijzen op verschillen in chronologie (de staven met het zigzag patroon). Maar ook de functie van de pot of de site, de gebruikte kleibronnen en de distributie van het aarde­werk zijn legitieme verklaringen voor de verschillen. De fa­bricprofielen laten ook mogelijke voorkeuren voor bepaalde kleibronnen en/of inclusies in tijd zien.

Voor een betrouwbaar resultaat van deze profielmethode is het van belang om deze op alle sites binnen de onderzoeks­gebieden toe te passen, zodat er een duidelijk beeld ontstaat van lokale en microregionale patronen van de aan­ en af­wezigheid van fabrics. Het naast elkaar leggen van de pro­fielen, gecombineerd met stilistische en typologische infor­matie, zal leiden tot een constructie van fabrictypologieën die verwijzen naar tijd, functie en plaats. Het herhaaldelijk voorkomen van bepaalde combinaties van fabrics kunnen aanwijzingen geven over een mogelijke chronologische re­latie. Zoals Moody et al. in hun studie aangeven is het voor het vergelijken van profielen van belang dezelfde volgorde van fabric groepen op de as van de grafiek te handhaven.20 Tot slot, een macroscopische fabric analyse staat niet op zichzelf. In mijn onderzoek is de microscopische verificatie van macroscopische observaties inherent aan de fabric ana­lyse: het maakt de identificatie van mineralen in scherven mogelijk, zodat een eventuele associatie met de geologische omgeving kan worden vastgesteld. Tevens kan de variatie binnen en tussen fabricgroepen in relatie tot het kleirecept en technologische stappen in het productieproces worden

Figuur 3. Het fabric pro-fiel voor vondstconcentra-tie 85.

Duizend scherven op de grond… een lange adem, een diepe zucht Nienke Pieters

39

onderzocht.21 In totaal zijn 166 scherven geselecteerd voor petrografisch onderzoek; dit sample geeft een representatief beeld van de verschillende fabrics in tijd en ruimte. Verder zijn op 35 locaties binnen en buiten de onderzoeksgebieden A, B en C kleisedimenten bemonsterd om hun potentieel te testen in aardewerkproductie en om associaties te maken met de antieke fabricgroepen.

Ter afsluitingEen aardewerkonderzoek naar duizenden surveyscherven is een proces van de lange adem. Ik merk zelf dat ik vaak met een diepe zucht denk aan ‘mijn’ surveymateriaal wanneer ik andermans beter bewaard (opgravings)materiaal zie. Maar ik ben ervan overtuigd dat wanneer surveymateriaal syste­matisch en met de juiste middelen wordt benaderd er een grote bron van informatie beschikbaar komt die het moge­lijk maakt een gedetailleerde bewoningsgeschiedenis van een regio te onderzoeken.

LiteratuurAlcock, S.E., Berlin, A., Harrison, A.B., Heath, S., Spencer,

N. & Stone, D.L. 2005, “Pylos Regional Archaeological Project, Part VII. Historical Messenia, Geometric through Late Roman”, Hesperia, vol. 74, no. 2, pp. 147­209.

Bommelje, S., Doorn, P., Deylius, M., Vroom, J., Fagel, R. & Van Wijngaarden, H. 1987, “Aetolia and the Aetolians. Towards the Interdisciplinary Study of a Greek Region”, Studia Aetolica, vol. 1.

Galaty, M.L. 2005, “European Regional Studies: A Coming of Age?”, Journal of Archaeological Research, vol. 13, no. 4, pp. 291­336.

Gauss, W. & Kiriatzi, E. 2012, Pottery production and supply at bronze age Kolonna, Aegina; an integrated archaeologic-al and scientific study of a ceramic landscape. Aagina­

Kolonna Forschungen und Ergebnisse; 5 Contributions to the chronology of the Eastern Mediterranean; Austrian Academy of Sciences Press.

Haggis, D.C. & Mook, M.S. 1993, “The Kavousi Coarse Wares: a Bronze Age chronology for survey in Mirabello Area, East Crete”, American Journal of Archaeology, vol. 97, pp. 265­293.

Moody, J., Robinson, H.L., Francis, J., Nixon, L. & Wilson, L. 2003, “Ceramic Fabric Analysis and Survey Archaeology: The Sphakia Survey”, The Annual of the British School at Athens, vol. 98, pp. 37­105.

Osborne, R. 2004, “Greek Archaeology: A Survey of Recent Work”, American Journal of Archaeology, vol. 108, no. 1, pp. 87­102.

Pentedeka, A., Kiriatzi, E., Spencer, L. & Bevan, A. 2010, “From fabrics to island connections: Macroscopic and microscopic approaches to the prehistoric pottery of Antikythera”, Annual of the British School at Athens, vol. 105, pp. 1­81.

Riley, J.A. 1984, “Pottery Analysis and the Reconstruction of Ancient Exchange Systems” in The Many Dimensions of Pottery. Ceramics in archaeology and anthropology. (red) S.E. Van der Leeuw & A.C. Pritchard, Amsterdam, pp. 55­79.

Stissi, V.V. 2010, “New Perspectives on Ancient Pottery. Een onderzoeksproject van het Amsterdam Archeologische Centrum (UvA)”, Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie, vol. 43, pp. 14­19.

Van Wijngaarden, G.J., Arapogianni, X., Rink, R. & Tourloukis, V. 2006, “The Zakynthos Survey Pilot 2005. Preliminary report of a pilot survey”, Pharos. Journal of the Netherlands Institute in Athens, vol. XIII, pp. 59­76.

Van Wijngaarden, G.J.M., Sotiriou, A., Pieters, N., Abed, K. & Tendürüs, M. 2008, “The Zakynthos Archaeology Project. Preliminary report of the 2007 season”, Pharos.

Figuur 4. Het fabric pro-fiel voor vondstconcentra-tie 76.

TMA jaargang 25, nr. 49

40

Journal of the Netherlands Institute in Athens, vol. 15, pp. 43­57.

Van Wijngaarden, G.J.M., Sotiriou, A., Horn Lopes, J., Gkouma, M., Koster, K., Stoker, A., Susan, D. & Tourloukis, V. 2009, “The Zakynthos Archaeology Project. Preliminary report of the 2008 season”, Pharos. Journal of the Netherlands Institute in Athens, vol. 16, pp. 63­86.

Williams, D.F. 1978, “A Petrographical examination of pot­tery from Thera. “ in Thera and the Aegean world. , (red) C. Doumas,London, pp. 507­514.

AuteursinformatieDe auteur is afgestudeerd in Klassieke en Mediterrane Archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na haar af­studeren is zij als onderzoeksassistent in het New Perspectives on Ancient Pottery project van de Universiteit van Amsterdam werkzaam geweest. Vanaf mei 2011 is zij als promovenda bin­nen hetzelfde project aangesteld en onderzoekt zij diachro­ne patronen in aardewerkproductie en ­distributie op het Griekse eiland Zakynthos.

Eindnoten1 Overgenomen uit de songtekst van M. Borsato van “Duizend Scherven”.

Er wordt niet vaak over scherven gezongen, daardoor leek het me de moeite waard om het in mijn titel te verwerken.

2 Voor een overzicht van gepubliceerde surveyprojecten, zie Osborne 2004 en Galaty 2005: 295­296.

3 Moody et al. 2003: 38.

4 Een fabric wordt gedefinieerd als de mineralogische en chemische samen­stelling en de structuur van gebakken aardewerk.

5 Voorbeelden van projecten die goed gebruik kunnen maken van opgra­vingcontexten zijn het Pylos Regional Archaeology Project, de Eastern Korinthia Archaeological Survey en het Kythera Island Project.

6 Bommelje et al. 1987:27, Alcock et al. 2005: 195.

7 Moody et al. 2003: 40.

8 Riley 1984: 58­59.

9 Haggis and Mook 1993: 265.

10 Williams 1978; Moody 2003.

11 Kiriatzi and Gaus 2012.

12 Moody et al. 2003: 39.

13 Voor een gedetailleerde beschrijving en discussie van de survey methodiek zie Van Wijngaarden et al. 2008 en 2009.

14 Van Wijngaarden et al. 2006: 61­62.

15 Met antiek wordt, binnen het ZAP, het aardewerk bedoeld dat van het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd gedateerd wordt

16 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de doelen, methoden en an­alyses van het NPAP project, het artikel van Vladimir Stissi in TMA 43, 14­19. De database zal online beschikbaar zijn via NPAP.nl.

17 De methode van de fabric analyse is door E. Hitsiou in het NPAP project geïntroduceerd en wordt als standaard door elke onderzoeker in het pro­ject gehanteerd.

18 Moody et al. 2003: 49.

19 A­D worden gebruikt om afzonderlijke scherven die geen coherente groep vormen en die in tijd variëren van Modern tot Prehistorisch, onder te brengen

20 Moody et al. 2003: 49.

21 Pentedeka et al. 2010: 5.