de zeven stralen - ernest wood
TRANSCRIPT
EEN THEOSOFISCHE VERHANDELING
VAN
ERNEST WOOD
UIT HET ENGELSCH (TWEEDE DRUK)
DOOR
K. J.
THEOSOFISCHE BOEKHANDEL MINERVA WELTEVREDEN
1927
:'3,·
DE ZEVEN STRALEN
INHOUD.
DEEL I.
De Oorsprong der Stralen.
HOOFDSTUK.
I
li
lil
IV
V
VI
VII
VIII
IX
x
De Zuil van Licht
Bewustzijn ... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . ... .. .. . .
Gedachtekracht .. . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . .
Liefdekracht ........................ ............... .
\Vilskracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stof, Kracht en Wet ........ ................ ..... .
Het
Harm{:mie
en het
De Zeven Beginselen . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . .
Onderlinge Verhoudingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
DEEL II.
De Zeven Su"''"'"·
XI De Eerste Straal .......................... ........... .
XII De Tweede Straal . ............................... . .
Xlil De Derde Straal ...................................... .
XIV De Vierde "·"'"''<"
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
XV De Vijfde Straal ..................................... . .
XVI
XVII
XVIII
De Zesde Straal
De Zevende Straal . . . . . . . . . .... . .. . . . . . . . . .. . .. . . . . . .
De Tabel van een Meester ..
DEEL III.
Het Groote Nut en Gevaar van de Kenni:;
der Stralen.
17 23 27
35 41 50 55 60
68
74
83 95
105 113 122
128
134 144
XIX Uw Straal . . . . .. . . .. . . .. .. . .. . . .. .. .. .. . .. .. 161 XX Vooruitgang zonder (�evaar . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
XXI Trappen van Zelf-Verwezenlijking . . . . . 178
Glossarium . . . .. .. . . .. .. . .. .. .. . ..... .... .. .. . ... ..... 187
...... zoo zijn er ook zeven. krachten in den mens eh en in de
natuur.
De werkelijke substantie van de Vcrborgen (Zon) is een
kern van M oedersubstantic. De:::c is het hart en de schoot van
alle in ons zonne-heelal levende en bcstaaf1.de Krachten. Zij is
de kern, het uitgangspunt van den kringloop 71an alle Krach
ten, die ter vervulling harer plichten de Atomen in werking
brengen, het brandpunt, waarin zich om de jaar weer
in haar zevende inwezen vereenigen. Indien iemand u zegt
dat hij de Zon gezien heeft, lach hem dan uit, alsof hij ge
zegd had dat de Zon zich werkel{ik langs haar dageliJksehen
boog voortbeweegt ..... .
Op grond van haar zevenvoudigen aard ·vergeliJken de Ou
den de Zon met een wezen, getrokken door zeven paarden,
gelijk aan de metra der rveda's, of :::eidcn wederom, dat
de Zon, hocwel in haar kringloop gelrik aan de zeven Gana!s
(Klassen van TVczens) , äaar�1an onderscheiden is, zooals in
derdaad het geval is, alsmede, dat dj ZC7'en stralen heeft, wat
mede het ae1.ral
is ........... .
De :::even wezens in de Zon de zeven Heiligen, zelfge-
boren ttit de inwonende kracht van de Schoot van de Moe
dersztbstantie. Zfi zenden de zez•cn Hoofdkrachten, Stralen ge
naamd, uit, welke bij het begin van Pralaya zich zullen ver
eenigen lot de middclpnnten 'uan Zl'ven nieuwe Zonnen 7JOOr
het volgende Manwantara. De energie, waaruit zij in elke
Zon tot bewust bestaan ontspringen, wordt door sommigen
f,Vislmoe genoemd, dir de Adem is 11an de Volstrrktheid.
Occult Aphorisme, aangehaald in DE GEHEIME LEER.
DE ZUIL VAN LICHT.
Ik zie geen kans, bij het schrijven van dit boek en het ge
ven van een helder begrip van de Stralen, zekere dingen
van tamelijk abstraeten aard te vermijden en in de eerste
plaats moeten vvij de universaliteit v;l�tslcllen vall Gofl of
Brahman, van wien sommigen meenen, dat Ilij ver weg
leeft, ergens op het een of ander
zen gezichtskring. Het is echter een
dànamla Brahman (de term Brahman, heeft be-op de drieëenheid van Shiwa, Vishnoe en
Brahma, maar manlijk, is het derde lid van de
hier en nu is, vóór ons en met ons, dag en
nacht. Ontleed eens de geheele wereld uwer ervaring en
ge zult zien, dat zij samengesteld is uit drie gedeelten: ten
eerste een groote massa voorwerpen van allerlei soort, die
stoffelijk zijn op elk gebied, hoe hoog ook; ten tweede een
groot aantal levende wezens, die in allerlei van
ontwikkeling en bewustzijn verkeeren en ten derde:
zelf. De eerste van deze drie is de wereld van sat, bestaan,
de tweede is die van chit, bewustzijn ; en de derde is
het ware zelf.
\Ve zullen dit beter begrijpen, als we ons het verhaal
van de groote Zuil van Licht herinneren. Het groote
wezen N àrayana, Vishnoe, de ziel en het leven van
het heelal, duizendoogig en alwetend, lag te rusten op
zijn zetel, het lichaam van de groote slang Shesha of Ananta, den eindeJouzen tijd, die opgerold lag op de
wateren van de ruimte, want het ·was
het zijn. 'Coen kwam Brahmá
van de wereld van het
aan met de hand en
de nacht van
en raakte hem
er ontstond
18
een twistgesprek tusschen hen beiden lwer wie cle grootste
was en terwijl dit plaats had en dreigde heftig te worden,
verscheen er vóór hen een groote zuil van vuur en licht,
onvergelijkelijk en onbeschrijfelijk, hetgeen de twistenden
zoo verbaasde, dat ze hun twist vergaten en overeenkwamen,
naar de verklaring van zulk een wonderbaarlijk ding te zoeken. Vishnoe dook naar omlaag gedurende duizend jaren, maar
hij kon den voet niet vinden en Brahma vloog omhoog gedurende duizend jaren, maar hij kon den top niet vinden
en beiden keerJen verslagen terug. Toen stond Shiwa,
wiens aard Anancla is, voor hen en verklaarde hun, dat zij beiden één waren in hem, hun opperheer, de zuil van licht,
die drie was in één en dat in het komende tijdperk Brahma
uit Vishnoe zou geboren worden en dat Vishnoe hem zou liefhebben, totdat ze aan het eind er van beiden hun opperheer zouden weerzien.
De menschen denken soms, dat zij omhoog stijgende, God
kunnen vinden, maar de waarheid is, dat, al daalden ze
tot beneden hun huieligen staat en zochten duizend jaren lang, dan nog zouden ze Zijn grenzen niet bereiken. Dat
beteekent niet, dat Hij hier slechts onzichtbaar en onbekend
voor ons is. Hij is hier zichtbaar en bekend, want de wereld,
die we zien met onze oogen, is Zijn Sat, en het bewustzijn,
waarmede wij haar kennen, is Zijn Chit, en het Zelf, waarmede we slechts bevestigen, dat wij zijn, is Zijn Ananda.
Ieder van ons is in die zuil van licht, waar hij zich ook
bewege in de ruimte van het zijn en waar hij ook moge gaan in den tijd van het bewustzijn. En geen mensch zal ooit aan
deze drie werkelijkheden ontkomen; hij kan niet zeggen:
"ik ben niet", hij kan niet zeggen: "ik heb geen bewustzijn",
noch kan hij ten laatste er aan ontkomen, zijn kennis te baseeren op de uiterlijke wereld van het zijn. Ofscho;Jn er
milh'''W'U \\·erelclcn in werelden zijn en wezens in wezens,
19
zijn Sat, Chit en Ananda overal aanwezi g en overal i n één.
De dingen, die wij kunnen zien en aanraken en proeven en
ruiken en hooren, zijn Sat, het ware zijn, en in dat r�jk van
het zijn zal geen mensch ooit ontkomen aan dat, waarop
allen vertrouwen, n.l. de getuigenis van hun zinnen, zelfs al
moge zijn helclerziendh•:id zich uitstrekken door alle moge
lijke gebieden heen, opwaarts in de zuil van licht. God, het Ht>elal, het Sachchidánanda Brahman, is niet sa
mengesteld uit drie werkelijkheden, die bijeengevoegd zijn -
Sat, Chit en Amanda --maar Dat spreidt zi ch uit in ruimte
en tijd, in wat genoemd wordt openbaring, waarin de eigen
schappen van Sat en Chit tot werkzaamheid komen te mid
den van de mysterieuse cyclische veranderingen, die zich
afspelen in het leven van het eeuwige opperwezen.
Wij bevinden ons in zulk een tweevoudige wereld van stof
en bewustzijn, van de groote passieve en actieve beginselen.
"' ln het zevende hoo fdstuk van de Bhagavad Gita zegt Shri
Krishna: "Aarde, water, vuur, lucht, ether, manas, buddhi
en ahamkára deze zijn de achtvoudige verdeeling van mijn
openbaring". Het laatste :woord is "prakriti"
, afwisselend
vertaald door "stof" en door "aard", maar "openbaring" drukt
het idee ervan uit, daar het woord komt van kri "maken o f
doen" met het voorvoegsel "pra"
, dat "te voorschijn" béteekent.
Het zal sommigen bestudeerders vreemd voorkomen, dat deze
acht openbaringen tezamen genoemd worden als vormden ze
één klasse en in het volgende vers beschreven worden als
"Mijn lagere openbaring". Daar is echter een goede reden
voor, want we zijn in één klasse, hoewel ze onder twee onderafdeeli ngen ervan vallen, samengesteld, respectievelijk uit de
eerste vijf en de laatste drie. De eerste vijf woorden noemen
de vijf gebieden der menschelijke evolutie - aarde is het stof felijk gebied, water het astrale, vuur het mentale, lucht
het huddhische en ether het atmische of nirvanische. Het
20
Sanskrit woord, hier vertaald met ether, is "
akasha" en dit
wordt beschouwd als de wortelstof van de vijf gebieden, die we hier beschouwen. Deze vijf gebieden moeten voor ons hui dig doel te zamen wor:den beschouwd als een wereld met
vijf graden van dichtheid van stof; we moeten de trappen, die deze graden van dichtheid vormen, buiten be
schouwing laten en aan het geheel denken als één wereld,
die onmerkbaar lager daalt van het hoogste punt tot het laagste.
De overige drie afdeelingen van "Mij n
manas, huddhi e n ahamkàra. Hier h ebben
zijn
atma-
buddhi-manas, den theosoof welbekend. Het zij n drie ver
mogens of krachten van het bewustzij n. "Ahamkára" betee
kent letterlUk "ik-making" en komt overeen met de theoso
fische opvatting van "atma" . "M anas" is het vermogen,waardoor het bewustzijn het stoffelijk aanzicht der wereld kent; "bu d dhi" is dat, waardoor het bewust wordt van de bewustzijnen i n die wereld en "aharnkära of :üma" is dat,
waardoor het deze ervaringen individualiseert en ze daardoor voor ieder van ons maakt tot "mij n wereld" en "mij n be
wu stzijn". Dit laatste vermogen kent het eene Ik, maar het het in du izenden of rnill ioenen schijnbare lk's.
Als Shri Krishna bewustzij n en stof in dezelfde klasse ver
eeni gt, dan wil hij daarmee niet te kennen geven, dat bewust-
op eenigerlei wij ze meerder is dan stof of er boven staat. \Ve moeten niet denken, dat b e wustzij n zich manifesteert
in een v ijfvoudige wereld van boven die wereld vandaan; stof en bewustzij n zij n evenwaardige deelgenooten, twee
aanzichten van één openbaring. Het heteekent niet, dat leven of bevvustzijn zich openbaart in de stoffelijke we
rel d van boven af met verschillende graden van kracht. De w ereld is evenzeer een w ereld van l even als van stof,
2!
deze twee samengemengd en over het geheel in ge-
lijke verhouding.
Om dit te begrijpen moet ge eens
gaan. Op het stoff elijk niveau der
we in een wereld van stof te zijn. in het oog springend, zon op den
het volgende na
wereld schijnen
De stof is zóó
tredend, zoo
overheerschend, zoo eeuwig aanwezig, dat wij niet dan m et m oeite het bestaan van eenig leven op dit gebied h erkennen, en zelfs dan vinden w!i slechts vonken of pun
ten ervan belichaamd in menschen, dieren en andere we
zens. H et lijkt zeer veel op een groote wereld van stof,
waarin slechts een heel klein beetje leven geïncarneerd is.
Als m en het astrale gebied binnentreedt, ziet men een
veranclering in dezen toestanel; daar is de stof wat minder o v erheerschend en het leven wat meer te herkennen; de vermogens van het bewustzijn hebben meer invloed
en de beperkingen der stof zij n minder sterk remmend
e•• weerstand biedend. Op het volgende gebied, het
lager m entale, is het le\·en weer een meer uitkom end en de stof weer minder overheerschend. Zoo vormen de drie gebieden, stoffelijk, astraal en lager mentaal
een gebied, waarvan we kunnen zeggen, dat er meer sto f
dan leven is.
Tk�chouw nu eens het hoogste van de vijf
den. Hier is de toestand jui�t tellenovergesteld aan
dien van de stoffelijke wereld. Het is een groote nooit rustende zee van de krachten van h et bewustzijn. Wanneer de ingewijde van den vierden graad dat gebied voor de eerste m aal b etreedt, kan hij niet onmiddellijk eenige
s tof of vorm ontdekken. Het is even moeilijk daar stof te vinden, als het is om bewustzijn te vinden op het stof
felijk gebied. Hiervan getuigt de poging, die Bisschop
I,eadbeater deed om het nirwanische
rrebied
te beschrijven
,--,c-,�-�"�" �- _.,....., .,._"''"'"'-..--�"·------- -
22
m zijn artikel over dit onderwerp in "Het innerlijk leven".
In de vergelijking, die wij gemaakt hebben, zouden wij kunnen zeggen, dat het buddhisch gebied een toestand
vertoont tegengesteld aan dien van het astrale gebied
en het hooger mentale aan dien van het lager mentale.
Veronderstel nu eens, dat een wezen van een andere soort
dan wij, ons kwam bezoeken en ons vijfvoudig veld van openbaring betrad. Als hij het toevallig betrad op het
p hysieke gebied, dan zou hij het beschrijven als een wereld van stof, waarin punten van leven zijn, centra van bewustzijn, maar als hij aankwam op het atmische of nir
wanische gebied, dan zou hij het een wereld van be
wustzijn noemen, waarin eenige punten van stof voorko
men. Deze beginselen worden verduidelijkt in het voLg·ende diagram:
GO D HET HEELAL --
BRAHMA: SAT VISHNOE: CHIT SHIVA: ANANDA
(De Wereld der (De Wereld van het (Het Zelf, het Ware
Dingen-Aarde, Wa- Bewustzijn- Atma, ; Leven)
ter, Vuur, Lucht, Boeddhi, Man as) I
Ether) I D E ZEV EN BEGI NS ELEN
I'- 'D ll'1 ..., N - "'t'
..- -o ;:; "' u .:a (ro ca
Oi ..-... .:a ... :>-
c � � ..- 0 <CO ., 0 ... ... ca -o ..- �� :s :s o:l -o <CO � U) c.i5 :s ca :s ca ca "' o:l .... ca- .,� ca o ...::�
8 ca ca ;> � .... � -e..:t: "' 0 ·�z t:z o:ia:l �� ca �'-"'·c- .ca� ...::�
E-t Jl- ::.::: ..a � ... "' >
-------- ·-
HOOFDSTUK II.
BEWUSTZIJN.
In Hindoesche en Theosofische boeken worden de termen
"ichchhà", "jnana" en "kriyà" gebruikt, om Je drie essen
tieele werkzaamheden van het bewustzijn aan te duiden. De
ze woorden worden gewoonlijk en volkomen nauwkeurig ver
taald door wil, wijsheid en werkzaamheid, maar de beteekenis
der Hollandsche woorden zal in dit verband niet recht verstaan worden, indien men niet klaar beseft, dat zij betrekking hebben op toestanden van bewustzijn en op niets anders.
De drie toestanden van bewustzijn �chakelen het
ichchhà of de wil aan het zelf, jnàna of wijsheid aan de wereld van het bewustzijn zelf, en kriyä of werkzaamheid
aan de wereld der dingen of van het z�jnde. Daarom is jnäna het kernwezen van bewustzijn.
Wanneer we den wijden horizon van deze drie toestanden
zien, dan beseffen wij de ontoereikendheid van hun Holland
sche benamingen, die feitelijk in hoofdzaak de aandacht vesti
gen op het positieve of naar buiten werkende aanzicht van
ieder ervan. Bewustzijn is altijd tweeledig, ontvankelijk of be
seffend en werkzaam en beïnvloedend of mf;!t andere woor
den, het bezit vermogens en krachten. Elk der äie toestanden
is zoowel een vermogen als een krrtcht.
Ichchhà is onze bewustheid van bet zelf en eveneens de
kracht, die wil is. J nàna is de bewustheid van anderen en eveneens de kracht, die liefde is. En kriyî is onze bewustheid van dingen en cveneem de kracht, die gedachte i<_
24
Bewustzijn kan men nooit zien, op geen enkel gebied
met geen enkel soort van helderziendheid; alleen dingen,
die zijn, kunnen gezien worden - maar bewustzijn kan
men ervaren en wordt natuurlijk ervaren door ieder
schepsel, dat bewustzijn heeft. Laten wij toch beseffen, dat hne schitterend te midden van de betrekkelijkheid der
dingen het bestaansaanzicht van een jivatmà of levend
zelf op de hoogere gebieden ook mag zijn, het toch tot de wereld der dingen of tot sat behoort. Ook is bewust
zijn nooit en nergens onderworpen aan de beperkingen van sat, of anders ;�c-zegd, wat niet zonder gevaar is voor
misverstand, het kan zijn, en is ook, overal tegelijk, en het
behoeft, om van de eene plaats naar de andere te gaan, de
tusschenligg-cnde ruimte niet over te steken. Het overbrugt alleen den tijd. Als ik u bij voorbeeld verzoek om van de eenc plaats naar de andere te gaan en ik vraag
nadat gij het g edaan hebt: "wat deedt gij, waart gij inbeweging?" dan zou ik het antwoord verwachten: "J\' een,ik bewoog mij niet." En als ik dan nog verder vraag:
"Wat deedt gij dan?" zou ik het antwoord verwachten:
"Ik dacht; ik werd de beweging van mijn lichaam ge
waar".
Alleen als gevolg van waarneming door middel van de
zinnen kent de men:-:ch de plaats en de beweging van zijn
eigen lichaam. Als gij in den trein in een slaapwagen ligt en de trein rijdt zonder te schokken, dan kunt gij niet uitmaken of gij voor- of achteruit rijdt, maar als gij het
gordijn optrekt en naar de lichten en schimachtige dingen kijkt, die aan u voorbijgaan, dan trekt gij daaruit
de gevolgtrekking, dat gij vooruit rijdt en dan geeft gij aan uw lichaam de veronderstelde gevoelens van beweging in die richting.
Wanneer men deze onafhankelijkheid van cle beperkingen
25
der ruimte, waarin het bewustzijn zich verheugt, begrijpt
en in gedachte houdt, dan eerst is het mogelijk, zich een
nauwkeurig begrip te v ormen van den aard van wil, wijs
heid en werkzaamheid als bewuste werkzaamheden.
Vorm
lchchhà
Jnàna
Kryià
CHIT OF BEWUSTZIJN.
Bewustheid van :
Zelf
Anderen
Dingen of voorwerpen
Werkt als:
Kracht van wil
Kracht van Lietde
Kracht van gedachte,
Als de menschen over God spreken, denken zij in den regel
niet aan de universeele Godheid, waarover ik sprak, maar
stellen zich Eén voor, die het hoogste bewu stzij n van ons
zon:1estelsel is . Hij is één bewustzij n en hieraan is het,
dat wij allen deel hebben, niet dat het tusschen ons ver
rleeld is, maar \Vij hebben er met Hem deel aan. Dat
groote bewustzijn, door de Theosofen de Zonnelogos ge
noemd, bezit de d rie krachten: wil, wij sheid en werk
zaamheid. Hij is Vishnoe in wezen, maar Zijn wil brengt hem in aanraking met Shiva en Zij n werkzaamheid met
B rahmä. Echter worden bij analogie deze a.anzichten van
\·::-;h noe ook Shiwa Vishnoe en Brahmá genoemd. Ofschoon
deze verpersoonlijkingen misleidend zijn, noem ik ze toch,
omdat ik de geschiedenis wil vertellen van het scheppen der
wereld rloor Vishnoe. Eerst werd Brahmä uitgezonden om zijn scheppende macht
of godde lijke werkzaamheid uit te oefenen. In de boe
ken wordt verteld, om het den menschen d uidelijk te ma-
26
ken, dat Hij zij n werk uitvoerde door in meditatie te vertoe
ven en dat, terwijl Hij mediteet'de, de werelden werden door
de kracht van zijn gedachte. Zoodanig was Zijn werkzaam
heid. Toen trad Vishnoe de sto f felijke wereld binnen en vulde
haar met leven en Shiwa met Zijn kracht, die het Zelf is, die
•daar bestond als het opperste Zijn. *)
Het ware Brahman valt buiten ons bewustzijn, maar de
ze Brahmà niet, daar Hij slechts een personificatie is van
de werkzaamheid van onzen Z onnelogos. Ik vertel het
verhaal slechts om aan te toonen, dat de scheppende
werkzaamheid niet bestond in werken met handen en voe
ten in de ruim te, maar in w at wij gedachte noemen. De
stof van de ruimte i n de w ereld van Sat wordt aange
raakt door de kracht van Kriya en neemt gestalte aan
onder haar iny]occl .
DE UNIVERSEELE G OD
BRAHMA I VISHNOE I SHIWA
(Aanzijn) :
(Bewustzijn)
, (Geluk)
*) S uperbeing.
ZONNELOGOS
'"' 8� ..c: '"' "' ;>-
�� .... . ·- "' "' r::
'"0 c:: c 0::; N � � U)
� � l'l '"'..c: c:: "' --.> � . l'l u 0 JlN
<êil "' ..c:� � ..c:� iii "' • c:: u l'l
"' 0 U'JN
HOOFDSTUK IJl.
GEDACHTEKRAC�IT.
vVat waar i� ten op%ichte van de drie krachten van het bewustzij n van Vishnoe, geldt eveneens Your die van
ieder mensch, want al onze krachten maken deel uit van
dat groote b ewustzijn, e venals de s tof van onze l ichamen
met haar eigenschappen genomen is uit de groote zee va�l
stof felij k zijn. De gedachte in den mensch is zij n werk
zaamheid als mensch. Deze werkzaamheid is tweeledig,
naar gelang gij het universeele of het oogenschij nlij k bijzon
dere wezen beschouwt.
I. Gij vindt haar in het vermogen van onderscheiden, dat
achter alle waarneming staat. Geen mensch neemt pas
sief waar. Er bestaat niet zoo i ets als de passieve
waarn eming van wij zigingen in het bewustzij n en alle
waarneming is van den aard van het kijken uit een
raam, om te zien, wat er voorbij gaat. De dingen der we
reld z ull en nooit een inval doen in iemands bewustzijn,
maar het bewustzijn opent zich , wanneer h et werkzaam
is, voor de waarneming van dingen en h ee ft aldus. zeer
voorzichtig uitgedrukt, een negatief aanzicht.
2. H et werkt ook op positieve wijze, zood;:-.t iedere ge
dachte de macht over d ingen met zich brengt, die degedachte van Brahma in den aanvang uitoefende.
Deze waarheid betref fende de werkzaamheid van het be
w ustzij n als onderscheiden van de werkzaamhei d van de
stof geeft een oplossing voor het p robleem, dat zoovele
bestu deerders van "De Bhagavad Gita" b ezig houdt .
In de Westersche wereld bestaat de treurigste verwarring
28
omtrent de verhouding tusschen wil en begeerte en wordt er
druk geredetwist over de vraag, welke van de twee op
het l ich aam inwerkt en aldus zij n h andelingen in d e we
reld veroorzaakt. Het antwoord daarop is, dat noch wil
noch begeerte direct op het l ichaam inwerkt. Gedachte
of Kriyà is de eenige kracht, die met dingen te maken
heeft en door gedachtekracht, krijäshakti, is het lichaam
opgebouwd en worden alle werkzaamheden, die geen re
flexies zijn, verricht. Tot toelichting wil ik opmerken, dat
wanneer gij uw pen opneemt van de tafel, gij dat doet door gedachtekracht. Toeschouwers zullen zeggen, dat
ze u de pen met uw hand zagen opnemen, maar de ge
dachte lichtte rle hanrl op. Een glimp van de waar!leid
dezer dingen heeft Emil Coué in de Europeesche psycho
l ogie gebracht door de theorie, dat \Vannecr er st rij d is
tusschen wil en gedachte *) in den menschelijken geest,
de gedachte het al tij d wint. Dat is waar, als wij in ge
dachten houden, dat \Vij hier denken aan de gevolgen in
den vorm van daden iu de wereld en dat in die hcwering d e
' ) �r is op gewezen, dat het woord "verbeelding" dikwijls in dezenzin wordt gebruikt. \Vanneer het echter op deze wijze gebruikt wordt, beteekent het een beeld in het denkvermogen - d.w.z. een gevestigde gedachte, een steunpunt in het denkproces. Denken is als wandelen. Gij zet een voet neer en steunt dien op den grond, dan zwaait gij uw lichaam vooruit, met dien voet als aangrijpingspunt van de krachten van het lichaam tegen de aarde. Aan het eind der beweging zet gij een tweeden voet neer; en dan ontlast gij den eersten, terwij l gij het lichaam in evenwicht houdt, dat zich om de nieuwe spil beweegt. Overgang en evenwicht wisselen elkaar aldus af bij de gedachte. Het gedachtebeeld is een evenwicht, een gedachte of denkbeeld; de overgang daarvan naar een ander is denken, wanneer het proces logisch is. \Vaarin het verbeeldings-praces verschilt van het denk-proces wordt verklaard in Hoofdstuk XIV. Er moet onderscheid gemaakt worden tusschen verbeelding als een proces en het voortbrengen en de kracht van mentale beelden.
29
term "wil" verkeerd gebruikt wordt. De theorie is waar, maar
ze is in het Hollandsch onhandig uitgedrukt.
Wij zouden vele voorbeelden kunnen geven, die dit denk
beeld meer levend voor u zouden maken. Een van de
beste is de ervaring van zekeren autohandelaar in Los
Angelos, die de gewoonte had, zijn klanten te onderrichten, hoe zij de at1to moesten hcsturcu, die zij van hem
kochten. Er was een zeker man, die een auto
had en leerde chauffeeren, maar die het lang-en tijd niet volkomen te pakken kon krijgen tengevolge van een ma
nie voor telegraafpalen, hetgeen niet zoo ongewoon is in
zulke omstandigheden. Deze heer reed gewoonlijk uit vroeg in den morgen en nam den besten weg, die hij vin
den kon, als er nog niemand buiten was en dan reed hij
op een tastende en onvaste wijze, zijn oogen op den weg
gevestigd en een poosje in zalige vergetelheid van het be
staan van telegraafpalen. Vroeg of laat echter kreeg
een in het oog, misschien wel bij een bocht en dan
bij zichzelf te zeggen: "0, ik hoop, dat ik niet tegen
dien paal zal aanrijden. Werkelijk ik moet daar niet op
inrijden", en terwijl hij deze woorden herhaalde, nam de
gedachte aan de paal grooter en grooter omvang aan in
denkvermogen, totdat ze bezit nam van zijn verbeel
ding en weinig of geen ruimte overliet voor de gedachte
aan den weg. Dan kwam de kracht van de gedachte aan het licht, want wat zijn verbeelding in beslag nam,
dat zijn denkvermogen vervulde, beheerschic zijn bande-
ofschoon hij hevig wenschte, niet tegen den paal aan
te rijden. Zijn handen, onvast tevoren, hielden nu het
stuur met vastheid en hij zag zichzelf mei de nauwkeu
righeid van een expert recht op de gevreesde telegraaf
paal aansturen, en het was een geluk voor hem, dat hij een leermeester naast zich had, want het is eenigszins
JO
twijfelachtig, of hij bij al die gelegenheden de tegenwoor
digheid van geest zou gehad hebben te stoppen, voordat van den weg afgereden zon
De macht over het lichaam van een vast omlijnd en helder
mentaal beeld wordt in dit voorbeeld duidelijk aangetoond en het kan gebruikt worden, om het lichaam zijn gezondheid te geven of om te helpen het gezond te houden, zooals de Heer Coué beweert. Het oefent ook
voortdurend zijn invloed uit op nog vele andere wijzen, die men gewoonlijk niet opmerkt.
De Heer Clarence Unclerwoocl, de welbekende Ameri
kaansche kunsthandelaar en vervaardiger van de "schoolmeisjesteint" platen voor een beroemd merk van zeep,
vertelt, hoe gedachtekracht het gelaat en de gestalte van zijn dochtertje vormde. ,, Vele jaren geleden", zegt hij,
"hield ik plotseling op met het schilderen van de blonde vrouw, die mijn werk beheersebt had en begon een meis
je te schetsen. rvren vroeg mij , wie zij was en ik kon het
waarlijk niet zeggen. Z ij was zeker niet het model, dat ik gebruikte, noch een combinatie van verscheidene model
len. Zij was zichzelf, en, voor mij ten minste, een ideaal
type. Mijn dochtertje Valeric was toen zes jaar oud en ze
had dat donkere meisje intens lief. Zij had de gewoonte in mijn atelier te komen en achter mijn stoel te staan
en toe te kijken, hoe ik schilderde, totdat z�j ontdekt werd en onder hevig protest weggevoerd. Jarenlang teekende ik dat gezich t met weinig variatie. Toen Valeric een ge dame was, een vijftien jaar later, was zij het levende beeld van dat gelaat, dat ik zoo vele jaren te voren ge
schilderd had. Ik weet, dat haar liefde en bewondering
voor die beeltenis er de oorzaak van waren. Mijn oude vrien
den stonden verbaasd over de gelijkenis, als zij mijn dochter zagen, ofschoon Valerie ten tijde dat ik de platen
3I
uitvoerde, niets meer dan een baby was met evenveel ge
lijke nis met het g·elaat op het doek als ikzelf. Haar trek
ken veranderden in overeenstemm ing met het geschil der
de gelaat, dat zij l iefhad en hetzelfde gevolg zou ieder
ander meisje kunnen bereiken. Het hedendaagsche Ame
rikaansche meisje is veel meer het product van het i deaal
van den kunstenaar dan zij zelf met mogelij kheid kan weten. "
Het geloof i n deze macht i s tegenwoordig zeer verbreid
in Amerika en het behoeft ons niet te verwon deren, dat vele beroemde kunstenaars van dat land in aanmerking
nemen, dat zij door het maken van mooie beeltenissen
van het menschelijk gelaat en den menschelijken vorm
een belangrijke rol spelen in de snelle ontwikkeling van
een prachtig nieuw volk. H un pl aten worden goed ge
drukt en bU honderden millioenen in de tijdschriften en
op de prachtige reclamebmden van het land verspreid,
want het schoone heeft zich een werkelij ke en blijvende
plaats in den Amerikaansehen handel veroverd. Jonge
menschen van beider sexe en de ouderen dikwij ls ook,
kijken n aar die pl aten en hebben een verlangen, er ook zoo
uit te zien. D e Heer Harrison Fisher zeg·t, dat, wanneer
een jong meisj e een sterke bewondering voelt voor een
zeker schoonheidstype, dat zij gezien heeft, zij zich on
bewust vormt tot een zekere gelij kenis daarvan door er
aan te denken en dat dit een bewezen resultaat is, dat
iedere kunstenaar heeft opgemerkt. De Heer H oward
Chan dler Christy, wiens oordeel voortdurend gevraagd
wordt in de schoonhei dswedstrijden van Amerika, houdt
vol, dat de vrouwen van dat land in korten tijd vele centi
meters grooter zijn geworden dan vroeger, door de illu
straties, die ze aldus uitbeeldden en op deze wij ze d it phy
sieke i deaal aan het volk hebben voorgehouden. Wat men
32
voortdurend ziet, heeft neiging zich in te drukken op den
geest en deze beïnvloedt op zijn beurt het lichaam, en dit is ook de reden, dat man en vrouw in den loop der j aren op elkaar gaan lijken.
Z eer veel overeenkomst hiermede vertoont de vóór-ge
b oortelijke invloed van de gedachte van de moeder, wan
neer deze sterk en onveranderlijk is. Dit was een denk
beeld van de moeders in 't oude Griekenland die de beeld
houwwerken aandachtig beschouwden, opdat haar kinderen
schoon zou den zij n. M ev rouw Ruth. J. Wil d uitBrooklyn, wier dochter bekroond werd in een wedstrij d ,
waarbij zij vele an dere m ooie m eisjes tot mede dingsters
had, vertelt, hoe zij in een tij d van groote materiëele en
in nerlijke moeilijkheden, toen zij alleen stond in de we
reld, besJuten had, dat haar kind een mooi meisje z ou zijn.
Zij b ezocht geregeld het Drooklyn museum en keek dan
naar de beelden van Venus en Adonis . Zij droeg ook altij d
d e n omslag \ an een tij dschrift bij zich, waarop e en kopje
van Boileau was afgeb eeld en stelde zich voortdurend
het m ooie dochtertje voor, d at zij krij gen zou. Toen het
kind kwam, was het een meisje, en, zeide Mevr. Wild,
"alles, wat i k gedroom d en gehoopt had, was o m gezet
in h et mooiste kind ter wereld". D e dokters zeiden, nog
nooit zoo 'n baby gezien te hebben en een van hen, die
wist, dat ik nog steeds in behoeftige omstandigheden was,
bood m ij 20000 dollar voor de baby. Al het geld in de
wereld zou niet vol doende geweest zijn, haar te koopen,
w ant ik wist, dat ik geslaagd w as. Als ik het kle·ine gez i chtje beschouwde, z ag ik, dat het het evenbeel d wa'-3 van
het Boileau kopje en toen wist ik ook, dat haar figuur
zich zou ontwikkelen volgens de schoone lijnen van mij n
beelden. Haar figuur heeft zich inderdaad zoo ontwikkeld
en tot dezen dag heeft zij hetzelfde lichte haar, dezelfde
donkere
heeft het zoo lang
heb".
33
wimpers en wanneer haar gezicht in rust is, dezelfde uitdrukking als dat op de plaat, die ik
mij gedragen en met zoo veel ernst beschouwd
Een ander geval is dat van Mevr. Virginia Knapp uit
New York. Haar dochter Dorothy won de Venusprijs van
Amerika hij een schoonheidswedstrijd in Madison Square
Garden. Deze moeder vestigde ook haar gedachten op
mooie dingen. Zij wandelde alleen in de schoone natuur
en vroeg haar wat van haar liefelijkheid aan haar dochter
af te staan en schrijft de schoonheid van haar dochter niet
toe aan erfelijkheid, maar aan haar eigen wil en voorne··
men van den voorgeboortelijken tijd. In deze gevallen
hebben we den on:rniddellijken invloed van de gedachte
op het gevoelige lichaam van de zich vormende baby,
want het is bekend, dat er geen zenuwverband bestaat
tusschen moeder en ongeboren kind. Dat gedachten anderen kunnen aandoen, zelfs op een af
stand en ook haar indruk achterlaten op de physieke
zijn volkomen bewezen feiten en ik kan getuigen, waargenomen te hebben, dat dit resultaat honderden malen
met volmaakte nauwkeurigheid is teweeg gebracht en ge
controleerd in Indië en elders.
Ik behoef niet stil te staan bij de meer bekende werk
zaamheid der gedachte, die ons dagelijksch leven beïn
vloedt en onze stoffelijke omgeving in hooge mate be
schaafd maakt. Elke afdeeling van het menschelijk kun
nen en der menschelijke beschaving bevindt zich binnen
haar macht: philosofie, het drama, wetenschap, gods
dienst en kunst; alles toegepast op de kleinste onderdee
len van het dagelijksch leven. "
Alles", zegt Emerson, "is
kneedbaar voor de gedachte". Waarlijk, in den loop der tijden zal de mensch door middel van haar kracht
3
34
steeds meer van de problemen van het leven en de natuur
oplossen en nog grooter krachten dienstbaar maken aan de
menschheid, laten wij hopen, met een steeds toenemen
de toewijding voor de menschelijke broederschap, gerïcht op een steeds voortschrijdende verwezenlijking van het
geestelijk doel van het menschelijk leven.
HOOFDSTUK IV.
LIEFDEKRACHT.
Evenals Kriya, gedachte, gebruikt wordt om kennis te
verkrijgen van stoffelijke dingen en hun onderling-e ver
houdingen, en ook de scheppende kracht is in het stoffe
lijk leven, zoo brengt J nana ons in kennis met het be
wustzijn in levende dingen en oefent de macht der
liefde er op uit te midden er van. Jnana is Wijsheid, het
geen zeer verschillend is van kennis. De boeken zeggen
terecht, dat al onze kennis van dingen Avidyä is, Ajnàna,
maar die termen heeft men beide vertaald door onwetend
heid, terwijl ze hadden moeten vertaald worden door on
wijsheid.
A vidyä heeft deze eenigszins ongunstige beteekenis
slechts dan, wanneer ze betrekking heeft op kennis alleen,
niet verbonden met Jnàna. Jnana-vijnänasahita, dat is de
verbonden met kennis, is de ware wijsheid, die de
menschheid tot volmaaktheid zal leiden, want geleid door
wijsheid wordt alle kennis vruchtdragend voor het inner
lijk zelf.
Shri Krishna heeft de beteekenis van wijsheid volko
men duidelijk gemaakt in twee verzen in de Gita, toen hij sprak
van de bezittingen, die de mensch gebruiken kan in den
dienst van God ten bate van de menschheid. zeide:
"Beter dan het offer van eenig stoffelijk voorwerp is het
offer van wijsheid, omdat alle werken zonder uitzondering
ten laatste alleen wijsheid opbouwen. Als gij dat wilt
doorgronden, moet gij het goddelijke vereeren in alle din
gen, trachten te begrijpen, en dienst verrichten. Dan zul-
36
len de wijzen, die de waarheid zien, U tot de wijsheid leiden".
Zekerlijk verklaarde hij ons, dat alle werk, dat de mensch
gedaan heeft in de wereld in den loop der geschiedenis
tot stof vergaan is, maar dat de vrucht van dien arbeid des
niettegenstaande als wijsheid bestaat in de menschelijke
ziel en eveneens dat die wijsheid geen bloote kennis is van
dingen, die door het denken bijeengebracht kan worden maar de verwezenlijking van het leven.
Het onderscheid tusschen een wijs man en een man van ken
nis is duidelijk, wat ook het veld van zijn arbeid is. Als hij
een staatsman is of een leeraar, dan zal hij geen vooropge
zet plan of denkbeeld hebben, dat hij menschen of kinderen
wil trachten op te leggen, maar hij zal uiterst gevoelig zijn
voor de levensomstandigheden dergenen, waarmede hij
te maken heeft- voor hun gedachten en gevoelens en den
staat van hun bewustzijn - en hij zal di dingen evenzeer
eerbiedigen als de ingenieur de eigenschappen van staal en
hout. Niet hij, die het meeste van een onderwerp afweet,
kan het best onderwijzen, maar hij, die gevoelig is voor het
leven en daardoor in staat zich te verplaatsen in het be
wustzijn van zijn leerlingen. Daarvoor heeft hij iets meer
noodig dan de kennis, door studie verkregen, ondervin
ding van het hart, ontstaande uit sympathie en aanraking
van leven met leven. Wie in de wereld is wijzer dan de
moeder, die onbewust het geluk van haar kindje boven alles stelt? Wijsheid is dan ook een soort van veredeld ge
voel, neen, het is een goddelijk gevoel, omdat het ingeboren
is in de ziel, niet omgezet uit iets lagers. Zij heeft, wat, voorzichtig uitgedrukt, kan genoemd worden, haar nega
tief aanzicht in sympathie voor of aanvoelen van anderer leven en haar positieve vorm is de kracht der liefde.
Deze wijsheid is het ware menschelijke gevoel en haar ver-
37
bastering is begeerte. Wijsheid is liefde voor levende wezens, voor leven, maar begeerte is liefde voor dingen. Als
een man vol begeerte is naar groote materiëele bezittingen
of macht of roem in de wereld, is er toch achter dit alles het verlangen naar grooter leven. Maar daar hij de fout
maakt aan zichtzelf te denken als aan een stoffelijk ding, niets dan een lichaam met een stel gedachten en gevoelens
daarmede verbonden, leidt zijn begrip van vermeerderd leven hem enkel tot uitbreiding van zijn stoffelijke bezittingen en macht en is hij onbewust van het feit, dat zijn
naasten levende wezens zijn; voor hem zijn zij niets anders dan belevendigde gecompliceerde stoffelijke mechanismen en hij denkt alleen maar aan hen met sympathie of anti
pathie, al naar mate zij passen in het kader van zijn eigen begeerten en plannen, of deze in den weg staan. Maar de wijze mensch voelt het leven aan in die andere wezens.
voelt het oogenblikke1ijk en kan geen plannen maken
zonder het in aanmerking te nemen, en de liefde, die aldus
zijn leven vult, vermeerdert dat leven zonder eenige in
haligheid van zijn kant. Voor hem is het jagen naar roem
niet mogelijk; hij is niet verlangend den geest van anderen met gedachten te vullen over hemzelf, opdat hij vergroot en
vermeningvuldigd mag worden in hen, veel meer wil hij zijn eigen geest en leven vullen met hen en met hun belangen en nooden door zijn eigen universede medevoelen.
Liefde leidt ons het leven binnen, niet alleen stoffelijk, ons tot geboorte in deze wereld brengende, maar ieder oogenblik stelt zij ons open in ontvankelijk aanvoelen en leidt ons tot nieuwe ervaring en plicht. Ieder kent het beeld van
den ouderwetsehen gierigaard, die naar zijn kelder of zol
der ging, een kaars in de hand, en zich opsloot om te zwelgen in zijn schatten, zijn goud en edelgesteenten over hals en armen te werpen en zich met ziekelijk genot daarin te
3R
baden. toch was het geen genot, want de man was al
tijd vol vrees, opspringende bij iedere bewegende schaduw,
geworpen door zijn flikkerende kaars, opschrikkende bij
ieder geluid; en het was letterlijk waar, dat de zelfzucht
van dien man een huivering voor aanraking met anderen
met zich bracht, een vreeselijke benauwing van zijn leven.
Maar liefde zet uit en doet vrees verdwijnen en maakt den
mensch tot mensch. Zij is het ware menschelijke gevoel
en wanneer de mensch haar verliest, heeft hij zijn leven zelf
verloren, ofschoon zijn lichaam nog rondgaat.
Een verhaal, dat in Indië verteld wordt, toont ons, hoe ver
schillend liefde is van gedachte en hoe de voorschriften der liefde moeten gevolgd worden, waar het betreft het men
schelijke leven. Het verhaalt van een ouden man, die in een
dorp in Indië woonde, lang geleden. Hij was daar
verreweg de rijkste en zeer machtig, maar geen man van
goede gezindheid, ja, hij legde er zich op toe, al zijn m;1cht
en rijkdom te gebruiken om ieder, van wien hij niet
te vervolgen en te kwellen en hij was daardoor de schrik
der dorpelingen. Deze oude man had een zoon, die de
vriendelijkheid zelf was en ieder zag uit naar den dag, dat
hij den rijkdom en de positie van den ouden man zou erven
en een zegen zou zijn voor allen. Een derde persoon in dit
verhaal was een reizende sannyàsî, die, goed doende waar
ging, toevallig ook in dit dorp kwam en er een poosje
bleef. Spoedig bemerkte hij wat daar gaande was en een
vreemde verzoeking kwam in hem op en hij ontdekte, dat
hij bij zichzelf zeide: "Waarom zou ik dien ouden man niet
dood en en deze menschen uit hun ellende verlossen en den
jongen man de gelegenheid geven het wijd verbreide goed
te doen, dat hij zeker doen zal als hij kan? De oude man is
niet gelukkig en het doet er niets toe, wat er van mij wordt,
als ik maar goed doe". En dan wordt de vraag gesteld:
39
"Wat zoudt gij doen onder die omstandigheden?" De lo
gica schijnt er voor te pleiten, dat dit denkbeeld goed is.
Maar gelukkig zouden de meeste menschen doen wat de
sannyäsî deed en den ouden man laten leven, zooals het
hart het ingeeft.
De wijsheid in ons weet, da, wc allen één zijn en zij zou
zich evenmin kunnen indenken, dat geluk kan verkregen
worden door letsel aan anderen toe te brengen, als het
denkvermogen zich zou kunnen voorstellen, de waarheid te
vinden door opzettelijke valschheid van gedachte. Een gelijk
probleem bestaat er in onzen tijd voor de Westersche wereld
ten opzichte van de proefnemingen op levende dieren, die nog
steeds worden voortgezet. Niemand vindt het prettig, ieder
hart deinst terug voor het vreeselijke er van en de studenten,
die er mee beginnen, sidderen voor hetgeen zij te doen heb
ben, totdat het hart verhard raakt. Het wordt alles gedaan
in naam der logica en voor het heil der menschheid; het
verstand schijnt te zeggen, dat het volkomen gerechtvaar
digd is, teneinde menschelijke smart te verlichten. Maar
zelfs als het dat deed, wat door zulke middelen volslagen
onmogelijk is, daar karma de wereld regeert, zou het te
zelfder tijd het meniehelijk hart verharden en de vooruit
gang van het ras tegenhouden. Ieder denkt toch aan de
menschheid van de toekomst als bestaande uit menschen
van groote liefde en macht, niet rondkruipende in de sple
ten der aarde in ellendige dienstbaarheid of afgeleefde
lichamen, die in stand gehouden moeten worden ten koste
van ongeloofelijke smart van hun medeschepselen; en toch
schijnen zij niet in te zien, dat hun onwijsheid een uitstel
beteekent van die glorierijke dagen.
Wijsheid wordt ook gezien in een eenvoudig geval als dat
van Emerson, die, als hij van een reis terugkeerde, de la
ger� takken van zijn hoornen placht "de hand te schudden",
40
en zeide, dat hij voelen kon, dat zij blij waren, dat hij terug
was, zooals hij blij was, weder in hun midden te zijn; en
hetzelfde zien we in vele van de geschriften en gedichten
van Dr. Rabindranath Tagore, die zich kan verplaatsen in
het innerlijk van een klein kind of van een stroom, en het levensdoel ook ziet in de morsige straten van een dichtbe
volkte stad. Jnana, wijsheid, is liefde, bewustzijn van de
zelfde soort van leven in alles.
HOOFDSTUK V.
WILSKRACHT.
Laten wij in onze herinnering terugroepen, hoe het den man
in Los Angelos ging, die geen chauffeeren kon lceren, omdat
de gedachten aan de telegraafpalen niettegenstaande zijn po
gingen in tegenovergestelde richting steeds hardnekkig doorgingen zijn handen te richten. Hoewel de kracht der gedachte
hierdoor aangetoond wordt, moet gij niet denken, dat het
eveneens een bewijs is voor de betrekkelijke zwakheid van den
wil. De wil was niet overwonnen, hij was alleen tijdelijk bui
ten werking gesteld. De man wilde niet - hij wenschte; en
er is een hemelsbreed verschil tusschen die beide dingen.
De aanwezigheid van een wensch of een hoop in het men
schelijk denken, duidt de afwezigheid van den wil aan en hij,
die zich overgeeft aan wenschen, doet tiideliik afstand van
goddelUkheid en van zijn troon.
Dat wenschen en willen twee volkomen afgescheiden en el
kaar uitsluitende dingen zijn, kan op een zeer eenvoudige
wijze aangetoond worden. Als uw potlood op de tafel ligt
en gij bedenkt, of gij het zult opnemen of niet, zult tot
het besluit komen: "ik zal het opnemen", of tot het besluit:
,,ik zal het niet opnemen". Er komt heelemaal geen wenschen
bij te pas, omdat gij volkomen er op vertrouwt, dat het in
uw macht is. Maar als het potlood een halve ton woog, of
als gij dat dacht, dan zoudt gij zien, dat gij zeidet "o, ik wou,
dat ik dat potlood kon optillen".
Hij, die wenscht, erkent daarmede zijn afhankelijkheid van
uiterlijke toevalligheden ; hij is in een toestand van afwach-
Hoe vrij is onze wil? Nivard L. Vas
Will of man - Gaskell
Hoe gedachtenkracht (kriya) en wil (ichcha) inwerken op het onderbewustzijn (prakriti)
42
ting en hij wacht niet vrijwillig op iets, waarvar, hij zeker
weet, dat het te juister tijd komen zal, maar hoopt, dat de
wereld iets doen zal, dat hij begeert. Men kan niet genoeg
de dwaasheid van het wenschen beseffen of de volkomen ver
loochening van den wil, die het in zich sluit, en het mag hier
gezegd worden, dat alleen hij, die bereid is, het geheel
en voor altijd op te geven, ver kan komen op het occulte pad.
Wat is dan de wil, als gedachte de kracht is, die op het ge
bied der dingen werkt? Het is de kracht, die op het gebied
der gedachten en gevoelens werkt. Het is concentratie. Het is
nauwlettendheid. Het is de kracht, die het bewustzijn *) ver
deelt in een bewust en een onderbewust gedeelte. Als de man
in de auto deze eenvoudige waarheid gekend had, zou hij voor de telegraafpalen gemakkelijk op zij gezet hebben.
Hij zou tot zichzelf gezegd hebben: "Houd op met het den
ken aan dien paal. V es tig je oog en op den weg en denk daar
aan. Vergeet den paal, door je denkvermogen te vullen met
de gedachte aan den weg, waarlangs je wilt gaan". Als beproefd had, gedachten te beheerschen, in plaats van zijn
handen, zou alles goed gegaan zijn. Hetzelfde zal zeker waar
genomen zijn door vele onbedreven chauffeurs des avonds als
een auto met verblindende lichten hen passeerde; het is dan
noodzakelijk, dat de chauffeur zich niet veroorlooft, gehyp
notiseerd te worden door het denkbeeld, dat zijn oorsprong
vindt in de vrees voor die naderende lichten, maar zijn ge
dachten er van afwendt en ze op de duisternis van den weg,
waarlangs hij gaan wil, vestigt, ofschoon hij dien niet zien
kan.
Wenschen is niet een vorm van willen, doch slechts een uH
van begeeren; terwijl begeerte meestal de wensch is,
iets te bezitten, dat men niet heeft, sluit wenschen alles in,
*) mind
43
en brengt met zich mede een menigte van verschillende soor
ten van vrees voor het verlies van wat men heeft of voor de
vele mogelijkheden, die het voldoen van de begeerte in den
weg staan. Het is niet zoozeer de weerkaatsing van den wil
dan wel de weerkaatsing van de liefde, maar liefde verwron
gen tot onkenbaar wordens toe, omdat zij zich gehecht heeft
aan dingen, terwijl haar werkelijk gebied bewust leven
Zoo is de wil dus het het zelf, bewust van zichzelf, en
zijn macht uitoefenend over al zijn betrekkingen met de we
reld van leven en dingen. De wil is het zelf, dat zichzelf is
en zijn aard kan als zoodanig gekend worden, wanneer iemand
probeert zijn eigen toekomst in de hand te nemen. Hij staat
dan in verband met het werkwoord "zijn", niet met het werk
woord "doen''. Als iemand besluit : "Ik zal hard in
zaak werken en veel geld verdienen" hij werkelijk tot
zichzelf, bijna onbewust : "Ik wil rUk zijn", en dat vlecht
zich in zijn gedachten en houdt ze dienstbaar aan deze stem
ming van zijn wezen e n dan richt de gedachte het werk. Als iemand impulsief van binnen uit tot handeling komt zon
der volledige kennis van de gevolgen, handelt hij naar hetgeen niet naar wat hij denkt, en zoo is dan de wil in werking.
Waar nu niemand alle gevolgen overdenkt alvorens te han
delen, is er in elk menschel�jk werkstuk een weinig wil. We
zien daarvan voorbeelden in uitersten, wanneer iemand iets
wil doen, zonder er eenigszins van op de hoogte te zijn. Dan
wil hij met hel doel tevens de middelen, want hier verkon-
hij de macht van het innerlijk Zelf. Hij voltrekt daar
een prachtige daad van concentratie,
van hart en hoofd in eene
alle krachten
en deze con-
centratie brengt per slot het resultaat te weeg. Hij die zich
voldoende meester weet over zijn eigen bewustzijn, om deze
concentratie voort te brengen, kan willen, wanneer iemand
anders dat niet kan.
44
De wil leidt in het eind tot werkelijk boven-bewust leven,
geluk, iinanda. De iinanda-toestand van zijn is tijdloos,
maar het bewustzijn beweegt zich in den tijd (hoewel niet
in de ruimte) en terwijl het dat doet, brengt het evolutie
of ontvouwing teweeg, hetgeen echter niet vooruitgang
beteekent. Dat is een moeilijke kwestie, die ik behandelen
zal in Hoofdstuk XXI, maar we kunnen hier opmerken, dat
het een element van verduistering in het bewustzijn brengt
en den geest verdeelt, daar de wil zich in zijn geheel richt op een deel van zichzelf, teneinde van dat deel voor een
JXlOS meer volkomen bewust te zijn. Het is hetzelfde als een
kind op school, dat een poosje naar de muziekzaal gaat en
al zijn aandacht schenkt aan muziek gedurende den tijd,
dat het daar is, en zelfs het bestaan van dingen als aard
rijkskunde en geschiedenis vergeten is ; ja, hoe volkomener dat vergeten is, hoe beter de muziek zal zijn. Dat is
noodig, omdat iets nieuws moet verkregen worden, maar
later zal het bewustzijn krachtiger zijn en in staat, èn mu
ziek, èn geschiedenis, èn aardrijkskunde tegelijk te bevat
ten en er zich tegelijk mede bezig te houden, terwijl het
nu slechts een van die onderwerpen tegelijk kan in behan
deling nemen. Dit doet het onder-bewustzijn, waarin wil,
wijsheid en werkzaamheid voortdurend werkzaam zijn, on
opgemerkt door het echte bewustzijn, - of liever van het
bewuste deel van het bewustzijn, want er zijn geen twee bewustzijnen.
Om dit punt duidelijk te maken wil ik vertellen, wat ik
eens in een stad in het Zuiden van Indië ondervonden heb van
een ouden heer, die bedreven was in het uitoefenen van de
krachten van het bewustzijn.
Onder de vele belangwekkende proeven, die hij voor mij
deed, was er ook een met een spel kaarten. Eerst schreef
hij iets op een stuk papier, vouwde het op en gaf het mij,
45
om in den zak te steken. Toen vroeg hij mij de kaarten
te schudden en ze uit te spreiden met den voorkant naar beneden up den vloer, waarop ik op Indische wijze geze
ten was. Toen ik dat gedaan had, vroeg hij mij een kaart,
onverschillig welke, op te nemen en dus liet ik ergens mijn
hand op een kaart neerkomen en nam die op. "Zie nu", zeide
hij, "de kaart en ook het papier, dat ik U gegeven heb". Dat deed ik en toen ik het papier openvouwde, vond ik
er den naam van de kaart op geschreven, die ik opgeno
men had. Op verzoek van den ouden heer gaf ik de kaarten
toen aan twee Hindoesche vrienden, die met mij meegeko
men waren en hij herhaalde de proef nog tweemaal, nadat
ieder van hen een nieuw papier gegeven had en zon
der dat hij de kaarten zelf aanraakte.
Toen kwam het in mij op, zelf een kleine proefneming te
doen ; ik vroeg hem mij een nieuw papier te geven en het
nog eens te probeeren, hetgeen hij volkomen bereid was te
doen, daar het hem niet enkel er om te doen was zijn
krachten te toonen, maar mij er over te onderrichten, voor
zoover dat mogelij k was. Ik schudde de kaarten en
de ze uit als tevoren, maar dezen keer, toen ik op het punt stond er een op te nemen, vestigde ik mijn gedachten op
de zijne en sprak hem in stilte aldus toe : " Welke kaart gij
ook gekozen moogt hebben, die kaart wil ik niet hebben".
Toen nam ik een der kaarten op, nam het papier uit mijn
zak en vouwde het open en zag, dat dezen keer de twee
niet klopten en niemand was meer verbaasd dan de oude
heer, toen ik hem het papier en de kaart tot onderzoek
voorhield. Hij had waarschijnlijk nog nooit tevoren gefaald.
Daarop vertelde ik hem, wat ik gedaan had en hij zeide,
dat d it de zaak volkomen verklaarde en hij mij nu zou uit
leggen hoe hij de proef deed. "Ik begin", zeide hij, "een
kaart te bepalen en de naam er van op te schrijven. Dan
46
concentreer ik er onafgebroken o p e n breng mij n gedachte op U over, terwij l ze ook onder deze o mstandigheden sterk
vastgehouden wordt, hoewel zonder dat U zich daarvan bewust bent. Nu heeft het onderbewustzij n zij n eigen
en indien gericht, is h et zeer
goed in staat te zien, wat er aan de onderzijde v an die
kaarten is , ofschoon het physieke oog dat niet kan e n dan richt dat gedachtebeeld de h and e n den arm precies o p die
plaats waar de kaart ligt. Maar toen gij Uw wil s chrap
zettet tegen den m ijnen, moet gij het beeld verstoord heb-dat ik gem aakt heb." Op zijn Oostersche wijze p re es
de kracht van m ij n wil, maar het is zeer wel mogelijk, dat hij , indien hij van tevoren van m ijn voornemen o p de
hoogte was geweest, toch geslaagd zou zij n met
zooals inderdaad het geval w as onmiddellijk daarna met
mijn beide Hindoesche vrienden, die toen zij probeerden
niet de uitgekozen kaart op te nemen letterlijk gedwongen
werden het telkens toch te doe n . Men zou kunnen veron
derstellen, dat de oude heer door gedachte-overbrenging
had kunnen weten, w at ik deed, maar ik denk, dat h ij te
veel verdiept was in zijn eigen in de proefneming,
om het op te m erken. Later heb ik nog een verrassend vervolg op deze ervaring
gehad, dat plaats had in mij n eigen s chool te Hydrahad
i n de provincie Sind, o p 2000 mij len afstand van de stadw aar ik een morgen had doorgebracht met
dien ouden heer. O p een avond, na een dag van h ard w e r
ken, zat ik in m ij n kamer met twee vrienden, waarvan een .
tot mijn staf van w e rkers behoorde een leeraar i n de staatswetenschappen. Deze heer, een Hindoe, d ie cum
laude gepromoveerd w as aan de Universiteit te Oxford, had in Engeland eenige zeer knappe goocheltoeren met
kaarten geleerd e n hij vermaakte er ons dien avond mee
47
w ijze van ontspanning. Mij n gedachten waren ver ver
wijd erd van alles wat op psychisch onderzoek b etrekking had ; ze waren bezig m et de ernstige moeilijkheden met de
studenten in verband met de poli tieke beweging, welke beweging h un toekomst en het land waarschij nl ijk ernstige schade zo u toebrengen. Pl otseling hoorde ik, zonder eeni
ge voorafgaande waar.,chuwing, de stem van een volwassen
man, die s prak binnen in m ijn hoofd. Zij sprak slechts vijf woorden : "Klaver vijf, neem die proef", maar op de een
of an dere wijze wist ik, dat het betrekking had op de ondervi nding, die ik eenigen tijd geleden in Trichinopoly had o pgedaan. Ik geh oorzaamde de stem en schreef
"klaver vijf" op een stuk papier, vouwde het op e n vroeg mij n vriend den leeraar, het in zijn zak te steken. Toen vroeg ik hem, zijn kaarten te schudden, die ik in 't geheel niet aangeraakt had en ze met den voorkant benedenwaarts gekeerd op den vloer, waarop wij zaten, uit te
den en er dan één zoo m aa r uit te nemen en h a ar te vergelij ken met wat op het papier stond. Toen hij zij n kaart omkeerde, bleek het klav er vij f te zijn en gij kunt U zijn
verbazing voorstellen, toen hij dat g eschreven zag op het dat h ij uit zijn zak h aalde. I k kan n i et met zeker
heid zeggen, op welke wijze de stem mij in dat geval beïn
vloedde, maar i n verband met hetgeen ik van kracht afweet, beschouw ik h et als zeer aan nemelijk, dat de o ud e h eer op 2000 m ijlen afstand zich b ewu s t was geworden van h etgeen wij deden, mij het idee gegeven had van de proefneming, en geholpen had haar t e doen slagen. Deze ervaring was van waarde om te laten zien, op wijze gedachtekracht en wil i nwerken op h et onderbewustzijn .
Als wij d e beschouwen, waarop gedachte de drijf-
kracht is in de dingen van ons leven en in het lichaam, moeten
48
wij in aanmerking nemen, dat het soms de onderbewuste ge
dachte is en dat inderdaad de vele toevalligheden des levens
moeten toegeschreven worden aan onze eigen gedachtekracht,
die op deze wijze werkt, dikwijls gericht door den wil. Iemand
heeft b.v. eens op een bepaalden avond niets bijzonders te doen.
Hij besluit een wandeling te gaan maken. Hij trekt zijn jas
aan en zet zijn hoed op, of misschien zijn tulband en gaat
de straat op -ên besluit zonder bepaalde reden, zoo of zoo te
gaan. Op zijn wandeling ontmoet hij iemand, die hem een
nieuw denkbeeld in verband met zijn zaken of een nieuwen
gedachtegang geeft - hetgeen wellicht zijn geheele for
tuin of leven verandert, zoodat hij, daarop terugziende,
zeggen zal, dat dit het keerpunt in zijn loopbaan was
en dikwijls zal hij uitroepen, hoe gelukkig het toch was,
dat hij toevallig een wandeling deed dien avond en juist
door die straat ging, waar hij zijn vriend ontmoette. Mis
schien was het geen toeval, maar heeft de grootere mensch
in hem hem geleid even zeker als mijn hand gericht werd naar
de uitgekozen kaart tusschen de vele, die op den grond uit
gespreid lagen. Dit weet ten minste ieder van ons, dat er ie
mand binnen in ons is, die er van tijd tot tijd in slaagt zijn
geelachten in te drukken op het bewu;;te deel van ons met,
wat wij gewoonlijk noemen, de stem van het geweten, dat
veel meer afweet van de ware richting des levens dan de
mensch binnen de grenzen van het waakbewustzijn.
Later, na afloop van den leertijd, als 's menschen bewust
zijn machtiger geworden is, zoodat hij in staat is gelijktijdig
geschiedenis, aardrijkskunde en muziek te behandelen, zal de
daad van concentratie niet meer noodig zijn behalve in mo
menten als een plotseling aangewende kracht. Hij zal dan
voortdurend te zijner beschikking hebben al de krachten en
alle kennis, die hij bij beetjes verworven heeft te midden
49
van de duisternis, welke veroorzaakt werd door zijn zich con
centreeren op het opdoen van kennis. Dan zijn het onderbe
wuste, het onbewuste en het bewuste een en hetzelfde ge
worden.
Laten wij dan duidelijk voor oogen houden de ware onder
scheiding tusschen ichchha en kriya, of wil en werkzaamheid,
en niet v ergeten, dat de wil is de mijlen ver verwijderde pool
van alles wat op wenschen lijkt, dat kriyà werkzaamheid
der gedachte is, en dat zij beiden machten zijn, de laatstge
noemde over dingen, het lichaam daarbij inbegrepen, en eerst
genoemde over onszelf, dat wil zeggen, onze gedachten en
gevoelens.
i
het onderbewuste, bovenbewuste en zelfbewuste
HOOFDSTUK VI.
Wij hebben gezien, dat er in de wereld van het bewustzijn
altijd drie beginselen aanwezig zijn, te voorschijn tredend in
verschillende graden en verhoudingen op verschillende tijden.
Zoo kunnen wij ook in de wereld van Sat drie beginselen onderscheiden, tamas, rajas en sattva genaamd, wat wij zouden
kunnen vertalen door stof, kracht en wet. De oude en de mo
derne wetenschap hebben eveneens deze drie in dat eene ontdekt en hebben de onscheidbaarheid daarvan opgemerkt. Het zijn inwonende ci�enschappen der stof ; geen hoedanigheden,
maar toestanden van stoffelijk bestaan en een lichaam kan
ze vertom1en in verschilkode graden op verschillende tijden
zooals het bewustzijn wil, liefde of gedachte kan gebruiken,
ofschoon ze allen steeds tot op zekere hoogte aanwezig zijn.
De objectieve wereld is een wereld van lichamen,
die elkander belemmeren en zij kunnen eveneens het
bewustzijn blokkeeren, als dat zich onderwerpt aan de
stof, door zich in een lichaam onder te dompelen.
Een lichaam wordt aiieen gezien omdat het ons uitzicht be
lemmert, en de wereld is vol van licht, alleen doordat de duis
ternis of ondoordringbaarheid voor licht van haar stoffelijke
atmosfeer de zonnestralen verspreidt. Ieder atoom van stof
i: dus als het ware een donker punt in de ruimte, dat on
doordringbaar is en waarop dus aileen van buitenaf inge
werkt kan worden . Het elkaar doordringen van sto f, waarvan
de Theosoof spreekt, beteekent slechts, dat fijnere lichamen
bestaan kunnen in de tusschenruimten van g-rovere stof en
STOF, KRACHT EN WET. (respectievelijk: tamas, rajas, sattva)
tamas(stof,
traagheid,weerstand
tegen verandering)
SI
m die gevallen, waar twee of meer lichamen elkander door
eiringen en op deze wijze dezelfde plaats innemen, is dit niet
werkelijk zoo met de stof dezer lichamen. Dit beginsel
van duisternis, stabiliteit, weerstand of tegenstand, in de voor
w erpen der wereld waargenomen, is door de oude weten
schapsmannen "tamas" genoemd. Deze eigenschap der stof
nu wordt in de gewone taal en het denken voor de stof zelf
gehouden als zijnde datgene, dat aan de stof substantie geeft.
en aldus punten van weerstand in de ruimte vormt waarop
kracht kan inwerken. De stof heeft dus als het ware een wil
van zichzelf (ofschoon het een negatieve wil is, weerspannig
heid ) en is buiten twij fel zichzelf, en blijkbaar geheel onwillig
haar bestaan op te geven.
In de afgeloopen eeuw was de gedachte zeer verbreid, dat
de wereld opgebouwd was uit heel kleine steenen, atomen ge
naamd, waarvan een aanzienlijke verscheidenheid bestond .
Men hield elk daarvan voor totaal onveranderlijk, zoodat men
zeggen kon, dat de eenheden der stof onsterfelijk waren, dat
wil zeggen, niet te scheppen en onverwoestbaar. Zoo nam
men dus aan, dat op dezelfde wij ze als honderdduizend stee
tien gebruikt zouden kunnen worden om vele verschillende
soorten van huizen om de beurt op te bouwen en als een
huis gebouwd was het weer te veranderen en te herbouwen
door het verwijderen en weer gebruiken der samenstellende
steenen, ook de wereld samengesteld was uit steenen, die
voortdurend herschikt werden in haar wisselende vormen.
V oor alle practische menschelijke doeleinden is deze voor
stell ing waar. Het is een zich openbaren van tamas in een
zekeren toestand van stoffelijk bestaan, doch het zou alleen
volmaakt waar zijn, als stabiliteit de eenige eigenschap van de
werelcl van stof was, die binnen het vermogen der vijf zinnen
v iel.
52
H<.:t tweede beginsel der stof is kracht, rajas, die nu in
wetenschappelij ke kringen algemeen beschouwd wordt als de
oorsprong en de basis der stof zelf, o fschoon de tij d zeker
nog leeren zal, dat zij ook stof felij k is en nooit zonder lichaam
of plaats. De opvatting over natuurlijk arbeidsv ermogen, die
men in eenvoudige leerboekj es over mechanica kan vinden,
kau ons dienen, om deze inwonende eigenschap der sto f te
omschrijver:. Het is aan alle studeerenden bekend, dat geen
.stoffelij k li chaan1 zij n toestand van evenwicht of beweging
verandert zonder de aanwending van den een of anderen
v orm van kracht, behalve wanneer het een samengesteld li-
chaam waarin het worden van inwendig werkende
krachten leidt tot een nieuw evenwicht van het geheel, zooals
b.v. het geval is met een rots op de helling van een heuvel,
die verweert en plotseling naar beneden valt.
Een bal op een biljart b.v. zal niet uit zichzelf in beweging
komen. Als hij in beweging zal hij niet tot rust komen, zon
der de aanwending van een vorm v an tegenstand o f een an
dere tegenwerkende kracht van buiten - den tegenstand der
de wrij ving op het biljart, of de weerstand van de
bilj artbanden of andere ballen ; en het kan aangetoond wor
den, dat de kracht van den in beweging zijnden bal en van de
kracht, welke die beweging opheft, gelij k
Maar al deze dingen zijn oppe1-vlakkige verschijnselen, die
op raj as wijzen, zooals het chemische atoom tamas aanwij st.
En daar het atoom ontbonden kan worden en het tamas-aan
zicht daarvan verzwakt kan worden, totdat men zeggen kan,
dat het slechts kracht is, zoo kan ook k racht te voorschijn
treden uit en weer verdwijnen in den achtergrond v an sattva
of wet, die het kernwezen uitmaakt d er objectieve wereld,
zooals j näna dat is van de wereld van bewustzijn. Deze kracht
kan over den tijd heenstappen, zooals het bewustzijn over de
rajas(kracht,energie)
53
ruimte heen stapt, als b.v. wanneer ik een bal van den grond
naar de tafel verplaats. Een zekere hoeveelheid kracht is
gebruikt om hem op te heffen en dezelfde hoeveelheid zal weer tot uiting komen, als hij later eens van de tafel op den
vloer valt, hetgeen bewezen zou kunnen worden, als wij hem
werk zouden kunnen doen verri chten bij het vallen, of de
warmte meten, die ontstaat hij den schok op d en vloer.
Warmte, geluid, li cht, electri sche verschijnselen, scheikun
dige werking en vele andere, zijn vormen van kracht en
voor zoover op menschelijke wijze of op andere wijze ont-kan worden, bestaat er nergens eenig stofdeeltje zon
der dat er ook een vorm van b estaat. On derzoekingen van
den laatsten tijd in verband met relativiteit, hebben het vraagstuk van het b ehoud van arb ei dsvermogen weer op nieuw naar voren gebracht, maar die onderzoekingen
pen diep in de i nnerlijke verhoudingen van de inwonende
eigenschappen der stof en tasten de practische werkelijkheid van het beginsel van arbeidsvermogen niet aan. Voor ons doel is het voldoende in te zien, dat er natuurlijk arb e i dsvermogen i s en dat het niet een zelf-ontstaan is.
De derde inwonende eigenschap van de stof is wet. Ik
weet, dat dit vreemd klinkt en dat de meeste studenten in de w etenschap laatdunkend zul l en zeggen, dat de w ereld
samengesteld is uit slechts twee dingen, stof en kracht, en toch zullen zij bevestigen, dat wet en orde overal te vin
den zijn. Er is eenige tegenstrijdigheid in deze houding,
en de oude wetenschapsmannen van Indië vervielen niet
hierin, want zonder aarzeling zeiden zij, dat sattva of wet een van de eigenschappen van de stoffelijke zijde van het bestaan was. Het is inderdaad zoo en er is in waarheid geen m oeilijker begrip dan dat kracht objectief is. N ergen-:
in de geheele wereld vindt men ooit stof of kracht, zonder dat een wet zich kenbaar maakt, die den aard bepaalt van
sattva(wet)
54
d e werkzaamheid van het lichaam en de verhouding daar
van tot andere lichamen. Ieder chemisch element, ieder
atoom heeft zij n eigen functie even zeker als ieder zaad
zijn neiging heeft, te groeien en een bepaalde soort plant te
vormen en de werkzaamheid dezer wet is een deel van de
werktuigelijkheid der natuur, sat of zijn.
Het was den beoefenaars der oude wetenschap volkomen
duidelijk, dat sattva, rajas en tamas, de goena's of eigen
schappen der stof waren, dat alle stof niets anders w as
dan deze drie, en dat zij nooit iets anders dan stof konden
zijn. De drie woorden worden ook gebruikt in den vorm
van bijvoegelijke naamwoorden, om den aard van dingen
te beschrij ven, zooals b. v. in de Bhagavad Gita, waar wij
lezen over sattwisch, tamasisch e n rajasisch voedsel, het
welk dat soort voedsel is, hetwelk er toe b ij draagt, dat
soort li chaam op te bouwen, waarin de genoemde eigen
schap overheerschend is, zoodat een rajasisch lichaam een
energiek of zelfs rusteloos lichaam is. Ieder voorwerp be-·
vat alle drie de goena's, maar één overheersebt er en geeft
het zijn i n het oog springende hoedanigheid, evenals ieder
bewustzijn of deel van chit stellig wil, liefde en gedachte
uitdrukt, ofschoon zij niet in gelijke mate op den voor
grond treden in een bepaald karakter en er één gewoonlijk de
besliste leider en belevendiger van de beide andere is .
Dictionary of Yoga, Ernest WoodGuna’sKwaliteiten van de Natuur. Dat zijn er drie, stabiliteit (tamas), rusteloosheid (rajas) en ordelijkheid (satwwa). De ontwikkeling van de wezens in de Natuur vindt plaats via drie fasen, die met de guna’s overeenkomen. Dit is ook van toepassing op mensen.Ten eerste is er traagheid, dan, via traagheid onachtzaamheid en van onachtzaamheid pijn, zoals bijvoorbeeld honger of kou. Daarna, door pijn heen, volgen de uitkomsten door inspanning. En van de uitkomsten door inspanning komt de ervaring van plezier, zoals bijvoorbeeld de smaak van voedsel. Hiervan komt het streven naar plezier voort, energetische actie. Naargelang dit een gewoonte wordt, volgt rusteloosheid. Door het excessief najagen van plezier en door het vinden van genot, doet zich opnieuw pijn voor. Dit biedt de gelegenheid tot nadenken, waarbij de feiten en de wetten van de Natuur worden bemerkt. En dat vestigt gematigdheid, evenredigheid en ordelijkheid.
H OOFDSTUK VIL
Wij moeten nu de wereld van sat vergelij k en met die van chit, om te zien in welke v erh ouding zij tot elkaar staan. De eerste wordt terecht de stoffelijke genoemd en de twee
de kan het best beschreven worden als de moeten ons er van bewust zijn, dat al mogen de der s toffelijke w ereld e n de bewustzij nen van de wereld van ch i t ook " el e schij nen, elke wereld inderdaad slecht:, een enkel ding of een enkel bewustzijn is, waarvan de vele
slechts deelen zijn. Deze groote waarheid komt d uidelijk uit bij stoffelijke din
gen en zij is van het grootste gewicht. De wereld van zijn is niet samengestel d uit een groote hoeveelheid v an elkaar onafhankelijke dingen, die samengevoegd zij n of tot een geheel opgebouwd ; zij is niet uit een groote verscheidenheid van stukken van
oen, opgebouwd. Integendeel, het verloop is j ui st andersom
en alle dingen, die w ij kennen, zijn niets dan afscheidingen van -die wereld. Zij zijn een en hun eenheid komt uit inhun volsl agen uiterlij ke afhankelij kheid van elkander. Zie b .v. e ens wat er plaats heeft bij het kind, wanneer zijn oogen open gaan voor d e wereld. In het begin i s er niets dan een onbepaal d iets en slechts langzaam aan worden in die algemeene massa de meer op den voorgrond tredend e en levendige dingen onderscheiden en l ater pas, te midden van deze, de kleinere dingen. Het heeft iets van wat een reiziger ziet bij het naderen van de kust. Eerst wordt iets gezien, dat l and zou kunnen zij n ; dan word t
één
HET GODDELIJKE EN HET STOFFELIJKE. respectievelijk: Chit (universele, beïnvloedende bewustzijn) en Sat (universele, ontvankelijke Natuur)
pagina 154:Het goddelijke is het onderwerp van de ervaring, degene, die de ervaring opdoet, het stoffelijke is het voorwerp.
s6
het duidelij ker en scherper omlijnd en bergen worden
zichtbaar ; dan begint de reiziger boomen en huizen te zien
en pas als hij heel dicht bij is, worden menschen en dteren
en zelfs bloemen onderscheiden.
En zielkundig is een dergelijk onderscheiden in de groote
massa der -dingen het grondbeginsel van den gang van za
ken bij het verwerven van kennis ; ieder slotsom heeft zijn
algeroeene vooronderstelling zonder welke geen oordeel en
geen verwerven van heldere kennis bestaat, hetgeen, wel
beschouwd, nooit het verwerven van iets nieuws m aar
een duideli jk onderscheiden van wat te voren wazig, onop
gemerkt was. Het is wel bekend, dat wij de dingen onderscheiden door vergelijking. Zet een hond en een kat bij
elkaar en bestudeer hun gelijkenis en verschil en gij zult
daarna weten, wat een hond is of w at een kat is, beter dan
wanneer gij ze afzonderlijk bestudeerd hadt. De beste denker ten opzichte van een onderwerp is hij, die alreeds de
meeste denkbeelden heeft, om er mee te vergelijken, altijd
onder voorwaarde, dat die denkbeelden goed verwerkt zijn,
helder, en goed gerangschikt zijn in zijn denkvermogen.
Alle denken is eigenlijk abstract, het denkvermogen kan
niet twee denkbeelden tegelijk bevatten, maar het kan er
een bevatten, dat er twee of meer insluit, waarin deze slechts
deelen zijn van het grootere geheel. Het is niet slechts logisch maar ook een feit dat
het kleinere afhankelijk is van het grootere of het deel
van het geheel. Het is kenmerkend voor stoffelijke dingen,
dat ze geen beweging uit zichzelf *) hebben en zichzelf n iet
veranderen, maar van uiterlijkheden afhange11 voor hun
verandering. Zoo zal een boek op de tafel liggen en het
blijft daar, omdat de tafel daar is. De tafel wordt op haar
*) Initiatief.
57
beurt gedragen door de planken van den vloer en deze door
de b alken, die weer op de muren rusten. De m uren rustenop de fundamenten en de fundamenten op de aarde. Verder is de aarde een stoffelijk l ichaam, on dersteund door
de o nzichtbare stranden van de stoffelijke kracht der natuur ; dus is zij afhankelijk van de andere planeten, de zon en de sterren. A lleen het geheel draagt zichzelf en al de deelen zijn daarvan afh ankelijk. Het kan niet met genoegnadruk verzekerd w orden, dat het geheel niet samengesteld
is uit de deelen, m aar dat de deelen bestaan in het geheel,
waarin zijn hun ondersteuning, hun onderhouding en hun
wortel hebben. In de wereld van wet bestaan alle objectieve werkelijkhe
den eeuwig. Wij weten b .v., dat als w ij een ontploffing tew e eg brengen door de twee kleurlooze gassen zuurstof en w aterstof in de juiste verhouding samen te brengen, zij beide zullen verdwijnen en dat een weinig w ater hun plaats zal ingenomen hebben. Men zal zeker zeggen, dat dezelfde stof nog steeds aanwezig is en ook dezelfde kracht, maar men moet zich er rekenschap van geven, dat niets nieuws voortgebracht is, zelfs niet w at eigenschappen betreft. Het is w aar, dat het w ater er niet van tevoren was en er nu wel is, en indien gij alleen dacht aan eigenschappen of het
uiterlijke voorkomen der dingen, zoudt gij U kunnen ver
beelden, dat iets uit niets ontstaan w as. Maar alles wat er
heeft plaats gehad, is, dat gij voor U zelf en anderen, die in dit
opzicht één met U zijn, de altij d bestaande werkelijkheid
hebt openbaar gemaakt. De beste gelijkenis, die ik hiervoor geven kan, is die van
een kind, dat met een blokkendoos speelt. Het heeft een doos,
die ongeveer twintig kubieke blokken hout bevat en op elk
vlak van elk blok is een vierkant stuk van een plaat. Het
kind zet zij n blokken op de tafel of den vloer en keert ze en
dia overnoumenon
ss
�chikt ze opnieuw naast elkander, totdat al de j uiste stukken
zoo geschikt zij n, dat ze een plaat vertoonen. Dan mengt hij
ze weer door elkaar en voegt ze samen met een anderen kant
naar boven, zoodat ze een andere plaat vormen. Het zou
kunnen denken, dat het die plaat gemaakt heeft, maar dat is
zoo niet ; eerst was er een kunstenaar en alles, wat het kind
deed, was de dingen in elkaar zetten, zoodat de plaat, door
den kunstenaar gemaakt, te voorschijn komt. Zoo komt ook
het water te voorschijn, als zuurstof en waterstof bijeen ge
bracht worden en niets is toegevoegd noch weggenomen van
de werkelijkheid. En hetzelfde is waar van alles, zoodat alle.>,
wat door den mensch voortgebracht en uitgevonden wordt, de
zelfde wet volgt. Het is deze werkelijkheid, die het verstand
ziet als natuurwet . Die wet is een bestaande werkelijkheid -
�attwa --- de wereld vau lwgrippen, bet obj ectieve universeele
denkvermogen.
Een andere naam wordt soms aan sat gegeven - het groo te
passieve beginsel. In dit plenum is, zooals ik reeds zeide,
geen beweging uit zichzelf * ) , omdat er geen tijd is, die tot
chit behoort. Wij hebben de volkomen afhankelijkheid gezien
van het boek van de tafel, de tafel van den vloer enz. en het
geheele samenstel der dingen beschouwd. Deze totaliteit moet
zelfbestaand zijn, zelfscheppend, zelfveranderend; er is geen
uiterlijk wezen van zijn eigen soort, dat er stoffelijke kracht
van buiten af op uitoefent. Met andere woorden, het is even
eens goddelijk. Brahma wordt in liefde omvat door Vishnoe.
Maar chit is het goddelijke in elk deel. Het is het groote
actieve beginsel, bewustzijn zelfbestaand, zelfscheppend,
zelfveranderend, onafhankelijk en absolute-beweging-uit
zichzelf **) het zijn van den ttid. Ik heb om meer zeer
* ) Initiative. * * ) All initiative.
59
bepaalde redenen het woord goddelijk in plaats van den term
geestelij k gebruikt, wat, zooals sommigen zouden meenen,
het denkbeeld weergeeft. H et woord geest heeft in zich een
beteekenis van fijne fij n als een ademtocht en ethe
risch, maar toch stof. M aar het woord
komt v an denzelfden stam ab het sanskrit
teekent "stralen" en voorkomt in woorden als
vàkàra, de zon en dewa, een hemelsch wezen.
hemel, di-
Het goddelijke is dus datgene, dat m et eigen licht schijnt of
van binnen uit en de ouden namen de zon als symbool,
omdat van de zon uitstraalt al het licht en de w armte en
het leven van onze werel d ;
s taat al s het symbool van de
de maan
slechts
weerkaatst licht. Voor i eder die de moeite neemt over de
zaak te denken, onderscheidt zich het goddelijke wezen of
de zonnelogos van het stoffelijke of zijn wereld door zij n
karakter v a n onafhankelijkheid e n zelfbeweging:. * ) Een van de meest beteekenende w oorden voor Hem is Swayambhu, de Zel fbestaande Eene. Het is de
Almachtie-e.
de Alomte
genwoordige en de Alwetende, want
in ons zonnestelsel het volmaakte Chi t, terwijl de
mensch slechts een deel van dat Chi t i s en de drie h oeda
nigheden heeft zonder het voorvoegsel "al". Eigenlij k
moest het woord God niet gebruikt worden, om dit groote
Bewustzij n dat onze O udste Broeder is weer te geven. Ons
bewustzij n is, evenal s ons l i chaam, iets dat wîj gebruiken,
niet iets, dat wij zij n. W ij behooren in werkelij kheid tot den
Universcelen God, h et werkelijke l even, boven stof en be
wustzijn, boven purusha en prakriti, boven het stoffelij ke
en goddelij ke.
*) lnitiativc
dia met Zon (Resh) en Maan (Qoph)
HOOFDSTUK VIII.
HARMONIE. (harmonie tussen Chit en Sat oftewel Maya)
Ons verhaal van de zuil van l icht liet ons eerst den nacht
zien, toen Vishnoe en Brahma nog niet harmonisch samen
werkten, maar twistten bij hun ontmoeting, totdat Shiva door
zijn aanwezigheid de harmonie herstelde, hun deed beseffen,
dat zij beiden één waren in Hem, en een nieuwen dag· van be
staan inzette. Zoo zien wij d us, dat Chit en Sat, of op kleiner
�chaal de men�ch eu de ui terlijke wereld van ervaring een
treurige tegenstel l i ng schijnen te vormen, totdat wij ontdekken,dat er een volmaakte harmonie van doel in hun verhouding
bestaat, d at er een goede reden bestaat voor hun schij nbare
botsing.
Ananda staat achter hen beiden ; in Shiva z�i n ZIJ vereenigd. De aanraking van Chit met Sat is doortrokken van
Ananda of geluk, waarvan ieder schepsel getuigenis aflegt,
dat zijn leven liefheeft, want wat men gewoonlijk leven noemt
is de wisselwerking tusschen die beide. Het is et'n welbekende
gt'dachte, ctat heneden het menscheurijk het leven vol van ge
luk is, dat in de dierenwereld smart niet zooveel voorkomt of
van langen duur is en het oogenblik van vrees of angst pas
komt, wanneer de vernietiging van het leven dreigt. De mil
lioenen kot'ien, d ie m aand aan maand naar de slachtplaatsen
van Chicago en andere steden gaan, h ebben geen voorkennis
van v rees of verdriet tot het oogenhlik, dat haar einde nadert,
omdat haar kennis en verbeelding haar niet van tevoren zegt,
wat haar wacht en op het veld is haar leven liefelijk geweest,
ofschoon een mensch het hekrompen noemt. En dan in den
natuurstaat werkt " rees gewoonlijk op de klieren en verhoogt
61
de physieke vermogens en dit is weer een prikkel voor het
bewustzijn, zooals b.v. wanneer een klein wezen zich verheugt
in de bekwaamheid, waarmede hij stilletj es een grooter ont
loopt.
Er heeft ergens een verhaal gestaan van den grooten zee
hond van San Francisco. Eenige j aren geleden leefde er op
de rotsen, j uist achter de klippen, een groote zeehond, die
koning was van de troep, die zich nog daar bevindt en de men
schen herinneren zich, dat hij 120 j aar de leider geweest is.
Op een dag echter gebeurde het, dat een andere prachtige zee
hond, j onger en in den bloei van het leven, uit het Zuiden
kwam en scheen te denken, dat hij de koning van die rotsen
behoorde te zijn. Daarom opende de nieuw aangekomene het gevecht met den ouden leider en zij vochten beiden met he
vigheid gedurtnde drie dagen, aan het einde waarvan de oud
ste, met wonden overdt:kt, naar de kust zwom en stierf.
Dit is het beeld van wat beschreven wordt als de natuur, "on
barmhartig meedoogenloos", maar als gij het beziet van de
zijde van het inwonende bewustzijn, zult gij zien, dat het
gevecht niet zonder vreugde was. Schepselen op dat niveau
leven meer in gevoel dan nadenken en de ouderdom is niet
voor hen een tijd, die hun tot voordeel strekt, zooals ons.
Als de kracht van de zinnen van het lichaam begint af te
nemen, dan volgt het bewustzij n vlug in haar spoor, daar het
niet langer de levendige prikkel van vroeger bezit. Daarom
is er geen grond voor medelij den, nu het bewustzijn van den
zeehond het lichaam v erliet in een uitbarsting van glorie on
der de meest levendige ervaring, die het ooit gehad had, in
het bijzonder, omdat het zeer onwaarschij nlijk is, dat hij in
de groote opwinding voor physieke pijn vatbaar was.
Als wij ons nu tot den mensch wenden, dan is het leven
waarlij k niet enkel geluk, maar de reden daarvoor is te vinden
in het feit, dat hij bij het doen gelden van zijn pas ontdekte
62
macht disharmonie geschapen heeft tusschen zichzelf en de wereld. Hij heeft, terwij l hij zich verheugt in zijn chit, anan
da overzien en Shiva moet zich aan hem ontsluieren, voor hij
den kinderstaat van het dier, dien hij verloren heeft, weer
kan. In het leven van den mensch moeten Vishnoe
e n Brahma vrienden worden en bij hun vereeniging zal Shiva daar zijn.
Het is een niet veel voorkomende gedachte i n de \Vestersche
wereld, dat harmonie tusschen het menschelijke bewustzij n en
7ijn omgeving een van de groote werkelijkheden is des levens.
Zelfs zij , die gelooven, dat dit Gods wereld i s, denken voor
het meerendeel, dat het enkel de plaats is, waar hij de zielen
beproeft, die Hij gemaakt h<'eft. zoodat Hij na een poos be
slissen kan. welke de mneite waard zijn behouden te worden
en welke weggeworpen dienen te worden, als slecht gemaakt
zUnde. En ziJ , die enkel gelooven in de evolutie van den vorm,
denken gewoonlijk niet, dat de menschelijke geest, ofschoon
voor een voortbrengsel der natuur gehouden, in harmonie is
met zijn oorsprong, maar dat hij zich op de een of andere wij
ze ontwikkeld heeft, als een ongewenschte parasiet e n zijn
plaats in de natuur slechts inneemt als een taaie indringer.
Maar de harmonie is er desniettegenstaande toch en zij i s een
wondervol i ets, ki nd van Shiva ; zij is als Shiva zelf, herbo
ren, om Vishnoe en Brahma te vereenigen. Om het in meer gewone taal te zeggen, ik beweer, dat de
natuur de vriendin van den mensch is. Het i s waar, dat de
gang der natuur er een van verval is en dat alles wat men
<chenhanden gemaakt hebben, weldra md den grond gel�jk ge
maakt wordt, maar indien dit niet zoo was, dan zou deze we
reld niet Gods school voor den mensch kunnen zijn. Indien
huizen onvergankelijk waren, en door een vreemde toover
kracht voed sel telkens ·weer opnieuw gegeten kon worden,
zouden menschen werken om ni euwe dingen voort
de meestegelovigen
de meestedarwinisten
harmonie of maya is het kind van Shiva
63
te brengen en zou het extra werk, noodig om de oude din
gen, die de aarde bezwaren, te vernietigen, nog- vermeerderde
ontmoediging Leteekenen voor de weinigen, die Lereid waren
om iets nieuws te maken. De mensch zou er weinig toe ge
prikkeld worden, zijn vermogen van wil of gedachte te gebrui
ken. De natuur heeft het leven voDr den mensch niet te ge
makkelijk gemaakt, maar aan den anderen kant ook niet te
moeilijk ; zij heeft hem altij d die soort ervaring geboden, die
bevorderlijk i s voor den groei van de mogelijkheden van be
wustzijn, die hij bezit. De getuigenis van dit feit is mensch
zelf, die door de eeuwen heen gegroeid is en gestadig voorwaarts gaat, grooter macht tegemoet, door het daadwerkelijk
gebruik van zijn vermogens.
Een van de Upanishads gee ft een merkwaardige definitie
van den mensch, waar van hem gesproken wordt als van een wezen, dat tegelijkertijd machtig en machteloos is, onwetend
en wijs . Vergelijk hem in den natuurstaat met elk ander schep
sel en zie zijn hulpeloosheid en onwetendheid. Hij heeft geen
natuurlijke bekleeding, noch noemenswaardige natuurlijke wapens, noch snelheid van voet of vleugel, om zijn vij anden te
ontkomen, noch bezit hij het natuurlijke instinct, dat andere schepsel� zegt, wat voedsel en wat yergif is, wie vrienden en
wie vij anden zij n en hoe zich een woning te maken. Men zou
denken, dat de natuur tegen den mensch was door hem zoo
hulpeloos de wereld in te zenden, maar inderdaad is dat niet
zoo. De mensch zonder natuurlijke bekleeding leerde zijn verstand gebruiken en heeft zich dientengevolge een klecding ver
schaft, waarmede hij in ieder klimaat kan leven en door zijn ver�tand heeft hij wapens en gereedschappen gemaakt, die
hern gekroond hebben tot meester der wereld.
De primitieve mensch mag- geklaagd hebben over zijn onver
mogen en God gebeden, dat van hem a f te nemen, maar de
intelligente mensch, die dezelfde is , gereïncarneerd, dankt,
Kriyashakti
64
als hij terug blikt, God voor de gelegenheden, hem gegeven
en voor de eer, hem aangedaan, dat hij door de eeuwen heen
in den rang van een goddelijk wezen geplaatst is, zichzelf
voortdurend scheppende door zij n eigen werk en niet als een
stof felijk ding, door een kracht van buitenaf gevormd. Nu
ziet hij de harmonie tusschen den mensch en zij n omgeving
door de tij den heen en is zich er van bewust, dat de wereld
geweest is en nog is de vriend van den mensch - geen senti
menteele vriend, maar een vriend in den nood en metterdaad.
Omdat de mensch tot de goddelij ke zij de der dingen be
bomt, niet tot de stoffelijke, ontplooit hij zich op deze w ij
ze, steeds voor zichzelf een grootere mate v a n goddelij k
vermogen winnend, en God helpt hem door zichzelf te in
carncercn als het beginsel van harmonie. Hij is almachtig,
toch z ij n er dingen, die Hij niet doen kan. Hij kan b .v.
geen grootc dwerg of vierkante cirkel maken, want als de
mensch groot w as, was hij geen d werg en als de vorm vier
kant was, zou hij geen cirkel zij n. En z0o zou Hij ook geen
afhankelij ke wil kunnen maken, want de wil, die niet o naf
hankelij k was, zou in het geheel geen wil zijn. Z oo erkent
Hij dus de goddelijkheid van den mensch door deze groote
schikking, die H ij gemaakt heeft voor de ontplooiing van zij n bewustzij n en zij n v ermogens, w aardoor de mensch
waarlijk zelfbestaand, zelfgeschapen en goddelij k is, n u en
voor alle tij den.
Het is deze harmonie tusschen chit en sat in onze wereld
van ervaring, die maya is, waarvan dikwijls gesproken
wordt als een begoocheling. Zij is begoocheling, niet om
dat zij op eenigerlei w ijze een onwerkelijkbeid is, maar
omdat zij verkeerdelij k voor het leven gehouden wordt,
voor het ware leven, dat ananda is. D aarom zeggen de boe
ken, dat om bevrij ding te bereiken, de mensch zelfs boven
deze harmonie moet uitstij gen ; w anneer eenmaal de ont-
6s
plooiing van zijn bewustzijn volmaakt is, datgene moet vernietigen, dat soms de schakel tusschen den ziener en het
gezi ene genoemd w ordt, om daarna te verblijven in zij n
eigen staat . D i e staat is ananda e n i s ook kaivalya, de
staat van één-zijn, w ant de eenheid van Shiva w ordt nooit
verstoord, zelfs niet door d e aanwezig-h eid van Vi shnoe en Brahm a .
l11 d e Bhagavacl Gita spreekt Shri 1...: rishna van deze har
monie als van zij n daiviprakrit i . J n gewone taal wordt het
woord l even zeer j uist gebruikt om de w isselwerking uit
te drukken, die maya i s, indien de menschen aan leven
denken niet als aan het chit binnen in hen noch als de
kracht der natuur buiten hen, maar als aan de harmonische
wisselwerking tusschcn die beide, waarbij zoowel het in
nerlijke als het uiterlijke in aanmerking genomen wordt.
Zoodra iemand philosofie schrij ft, denkt men, d a t (èi rwodzakelij k iets nieuws bedoelt wordt met een woord als le
v en, m aar in dit geval is ebt geenszins zoo. Dat l even i s
een m aya, een begoocheling, enkel om dat h e t niet h et w are
leven is, dat geluk is, het l e v e n va11 Shiva zelf, m aar alleen
zijn wedergeboorte in d ez e tweevoudigheid. Van dezelfde groote waarheden wordt in de Gita (Hoofd
stuk 8) gesproken, w aar Shri Krishna spreekt over de
vier groote afcleelingen der werkelijkheid, adhyatma, ad
hidaiva, adhibhûta en adhiyaj na. De eerste daarvan is Shiva
boven de achtvoudige openbaring. De tweede en derde zij n
het groote actieve en passieve beginsel, het goddelijke en
het stoffelij ke, "al s tweelingen op één l ijn" ( om een uit
drukking te gebruiken uit de "Stem van de Stilte" daar
echter met een ander doel gebruikt) . De vierde heeft be
trekkin g op "Ik hier in het l ichaam" ; het i s het beginsel
van o ffering, w aardoor het leven (de w i sselwerking tusschen chit en sat) geheiligd wordt. Sacrificio in het Latyn
BG 9:13
schema VOcculte woordentolk:daiviprakriti
66
beteekent "ik maak heilig" ; offerin g ziet men in de we
reld in de wijze, waarop bewustzij n e n stof elkander hel
pen b ij wat w ij leven noemen en die, waarop het eene
schepsel altij d iets opgeeft voor het ande re, hetzij vrij willig
of onvrijwillig, zoodat allen een georganiseerd geheel wor
den en alzoo heilig zijn.
Er is geen beweging zonder dit offe r ; daarom zegt men,
dat God beweging is . Een andere wij ze, waarop men de
lagere drie van d e vier kan zien, is i n den vorm van ruimte,
t ij d en beweging. De ruimte staat in verband met de stof
felij ke zijde der dingen, de t ij d met b ewustzij n en b ewe
ging vertegenwc)Qrd igt de Godheid, het adhyatma. E en
p�ar o ude Sophi s ten b rachten een vermakelijke redeneering O j ' het tapij t , n .l. dat geen voorwerp ooit bewegen kan,
w ant zeiden zij , " h et kan zich niet bewegen in de ruimte,
waar het i s en zeker kan het zich niet bewegen in de r uim
te, waar het n iet is". Natuurlij k zou het, als er niets dan
stof was, zich niet kunnen bewegen. M aar wij we ten, dat
een voorwerp zich b ewegen kan van de plaats waar het
is, naar een andere plaats, waar het te voren niet was. D e
ze opvatting wij s t op het bestaan van een beginsel, dat
de beperkingen der ruimte overschrijdt . De ruimte i s een
beperkin g, het is slechts een deel der werkelij kheid, het
is minder dan het geheel. Daarin vertegenwoordigt bewe
ging het goddel ij ke.
Bij de studie van het bewustzijn vindt men een gelij ksoor
tige moeilij kheid. Men verbaast er zich dikwij l s over, hoe
het mogelijk is, dat men hetzelfde bewu ste wezen kan zij n,
dat men gisteren w as of een jaar geleden, of als kind of in een vorig leven. H oe, vraagt men zich af, kan het be
wustzijn, dat een veranderlij k ding is, tegelij k zij n dat,
wat het was en wat het nu is ? Het komt, omdat het be
wegingsheg·insel boven en b ui ten het bereik van den t ijd
67
is, die de beperking van het bewustz�j n is. De ruimte behoort tot het passieve beginsel, de tij d behoort tot het
actieve begi nsel en b eweging behoort tot God of Shiva.
Wij hebben in onze sam enstelling niet slechts stof in den vorm van een l ichaam , beperkt in de ruimte, en bewust
zijn met z�j n drie v ermogens, beperkt door den tij d, wij hebhen ook God, nooit afwezig, altij d uitstijgende boven deze beperkingen van tij d en ruimte. Deze G-od i n ons, d ie één i n alles noemen wij "IK". Daarom zegt Shri Kri sh na al tijd, dat hij, die volmaaktheid b ereikt heeft, d ie
de waarheid kent, ,tot Mij zal komen". Als Shri Krishna "IK" zegt, bedoelt hij eveneens het ,, IK" in hem, tot wicn hij spreekt. Er i s slechts een
"I K" e n hij, die het
in zichzelf vindt, zal het in allen kennen.
Adhyatma
Adhibhuta Adhidaiva
Adhiyajna
Bhagavad Gita 8:3-5
Vedanta Dictionary:Sacrifice, The Principle ofThis is indicated very clearly in the third chapter of the Bhagavad Gita. Briefly, it states that all creatures in the world depend on one another for sustenance and support. The mutual maintenance thus depicted is to be lived voluntarily on the part of the spiritual aspirant and the sage. His possessions, energies and powers in the world are to be used for the welfare of others (called loka-sangraha). Actions done as sacrifice (unselfishly) do not make future karma, since only actions done with personal desire have that effect. All the same, the good actions so done liquidate or neutralize old karmas which are in storage from the past. It is this motive of love of others which makes actions sacred or holy.Sacrifice, thus understood, is one of the three activities which must be still carried on by one who has renounced the world. (See under Renunciation.)Ritualistic sacrifices on the altar are considered by the enlightened Vedantist to serve as reminders of this principle, useful for those who forget, or for those who would otherwise never think of it.So great is the feeling of mutual obligation in India that quite often a villager, feeling that the time has come to discard an old pair of sandals, will place them gently, almost reverently, behind an out-of-the-way bush, express his thanks, give a sincere salutation and only then depart.
HOOFDSTUK IX.
DE ZEVEN BEGINSELEN.
In zooverre er drie aam:ichten van het bewustzij n en drie beginselen van stoffelijk bestaan zijn en de harmonie daartus-
die maya is, zijn er ook zeven fundamenteele
heden, niet meer en niet minder, in de wereld der menschL�
lijkc ervaring. Drt zevental i s niet ontstaan uit een drietal m
ons stelsel van maya of leven, omdat het slechts een deel is
van een stelsel, waarin het zevental reeds bestond ; maar Shiva leent ab het ware, bij het maken v an zijn Drie
beid uit zijn zevenvoudig zelf, drie van de zeven aan Brahma en nog drie aan Vishnoe en behoudt het zevende, Ananda,
voor zichzelf.
Hieruit ziet men, dat deze zeven volkomen gelijk zij n en
geen enkele uit een menging o f samenvoeging met een der
andere bestaat en zij worden terecht beginselen - aanvanke
lijkheden - genoemd. Als wij ze voor h et gemak door getallen
voorstellen, dan zij n die getallen slechts willekeurige namen en
geven zij er geen betrekkelijke plaats aan ; o f als wij ze door
��iagrammen voorstellen, is dat alleen, om ons geheugen te helpen en de meetkundige hoedanigheden van het diagram
moeten niet aan de beginselen toegeschreven worden. Het ge""
vaar van het gebruik van zulke diagrammen is, dat zij zelf tot
een beginsel behaoren en zij er toe leiden, dat wij de andere
zien van het standpunt van dit ecne en zoo hun werkelij ke
natuur verduisteren.
Het eerste diagram behoeft weinig uitlegging, daar het ons de ineengestrengelde driehoeken doet zien, den Theosoof wel
bekend. Het is de beste voorstelling van de zeven beginselen
69
en ik heb er getallen bijgezet, om ze aan te duiden - r, 2, 3, 4, 5, 6, 7· De driehoek met de punt naar boven is chit en die
met de punt naar beneden i s sat en het geheel is een symbool
van het uitdrukken door twee verwante driehoeken van de
zeven ge!Uke beginselen, die wij de zeven goddelijke begin
selen zouden kunnen noemen en die onder het diagram nog
eens in tabelvorm zijn aangegeven.
S H I V A
Stof Wil
tp � <: ... Wijsheid ;;· "' Kracht ::r "' (Liefde) ::r
8 '< 1:1 "' 0
Ql �
Werk-Wet zaamheid
(Gedachte)
Het tweede diagram doet zien, hoe dit zevental is i ngedeeld
in de groote Drieëenheid ; maar de bestudeerder moet zich i n
het bijzonder in d i t geval in acht nemen, niet te denken, dat
het eene stel boven het andere stel in de ruimte geplaatst is.
BEGINSELEN E I GENSCH APPEN VAN GOD EN
----------- -T-- ------------
IDEALEN VAN DEN MENSCH
1 . Ichcbha 2. Jnäna3. Kriya4. Maya5. Sattwa6. Rajas 7. Tamas
-------
Vrijheid Eenheid
! Begrip Harmonie Waarheid Goedheid Schoonbeid
<: ::r
BEGINSELEN E I GENSCH APPEN
-----------T--
-------
70
Op den langen weg naar het geluk gaat ieder door drie sta
dia in zij n evolutie ; eerst door het stadium van sat, dan door
dat van chit en ten laatste door dat van Ananda. Dit toom aan,
waarom alle schepselen het geluk zoeken en al de zeven be
ginselen, die hun leven in de wereld in beweging zetten, zij n
slechts middelen tot dat doel. Zelfs de liefde, het inwezen van
het bewustzij n, verdwijnt daarin.
De mensch, die in zij n huidigen staat in het ebit-aanzicht
verkeert, denkt aan God in de natuur of sat, als buiten hem en
aan God in h et bewustzijn of chit, als in hem, maar Hij is op
gelij ke wijze aanwezig in beide en in de praktij k zoeken de
menschen hun geluk in beide s feren, d.w.z. sommigen zoe
ken wat hun de grootste dingen in het leven toeschij nen, door
zich "in zich zelf terug te trekken", en anderen trachten dat,
wat hun het ware doel des levens toeschij nt te bereiken door
"moedig naar buiten uit te treden". Ieder heeft innerlij k m eer
den drang naar het bereiken van één der z even idealen dan
van de andere zes. De goddelijke beginselen, hierboven in tabelvorm gegeven, worden aldus de idealen van den mensch.
Maar daar ieder mensch aan Shiva behoort, heeft hij, evenals
Hij, alle zeven beginselen in werking, die zij n bewustzij n in
aanraking brengen met alle zeven fundamentede werkelijk
heden des levens. Doch ongelij k aan Shiva, heeft hij ze onge
lij kmatig en is één altij d sterker dan de rest. Dat ééne wordt
zijn straal genoemd. Alle universeele beginselen oefenen steeds
hun aantrekking uit op alle menschen, maar ieder mensch
antwoordt voornamelij k op dat van z ij n eigen straal, wat
dan zij n grootste levensideaal wordt en zij n bewustzij n
kan opvoeren t o t het meest intense leven, waartoe hij i n staat is.
Ichchha is wil en uit de bespreking, die wij er over ge
voerd hebben, is het duidelij k, dat de levenstoestand Yan
hem, die zich daarin verheugt, er één is van vrijheid. Als
7 1
dit beginsel het sterkst in
boven alle andere dingen gaan.
is d e w ij sheid, die het eene
doet t rillen met het andere.
zal vrijhei d bij hem
h ebben wij gezien,
in volkomen sym
Het is liefde, die naar
steeds grooter vereeni ging verlangt ; ofschoon volmaakte
eenheid evenals volmaakte vrijheid, alleen mogelijk is i n
Ananda. Begrij pen e n bevatten zijn beide woorden, die
een werkzaamheid van mentale kracht of gedach te vcron
derstellen en de groote d rang in den mensch, die kriya
als o v erheerschend beginsel h eeft, is, om het
van al het bestaande te o mvatten. I n h et hoofdstuk over
de vierde straal zal ik de aantrekking voor den mensch
van h et beginsel van h a rmonie uitleggen. Alles wat hier
i n het kort gezegd kan worden, is, dat menschen van de
zen straal scho mmelen tusschen het zoeken Î I; zichzelf
en het uitgaan uit zichzelf en dan pas gelukkig zijn, als
zij de aanspraken van h et innerlijke en uiterlijke van hun
leven i n h armonie kunnen brengen.
Zoo h ebben ook rassen en volkeren, cvcnab de m enschen,
hun overheerschende beginselen en ik kan het best de rest
van de :schaal v erduidelijken door u te zeggen, d at in den
eersten tijd der Arische geschiedenis en zelfs heden ten
d age in Indië, de eerste drie idealen h et sterkst tot den
mensch spreken ; w ij zien h em God in zichzelf zoeken,
zooals wij dat gewoon zijn uit te drukken, l angs deze
drie lij nen, die zeer duidelij k uitkomen in de groote scho
len van Yoga, respectievelijk van Patanj ali, Krishona
en Shri Shan karachary a. M aar als wij in d e ev olutie van
h et Arysche ras bij h et middelste
de Grieken, dan zien wij het beginsel van h armonie een
beroep doen op den mensch en de wij zen zien het ras als
het w are omwerpen naar een w aardecring v an God als
sat en wij vinden het ontwaken van een grooten ziele-
72
honger onder de m enschen naar de ontdekking van God in de u iterlijke wereld als w aarheid, goedheid en schoon
heid.
Deze drie wijzen van het buiten zich zoeken stemmen oyereen met die van het binnenin zich zoeken, want er
is een betrekking tusschen God b uiten ons en God b innen
ons, t usschen God in de natuur en God in het bewust
z�i n . Deze treedt te voorschij n tusschen ichchha en tamas
en daardoor tusschen den wil in het bewustzijn en de vast
heid der dingen. Wil is de vastheid in het bewustzij n en
stoffelijkheid is als het ware het willen der dingen, weerspan
nigheid, tamas . Dat nu is, zooals later vollediger uitge
legd zal worden, schoonheid, het eeuwige evenwicht van
volmaakte stoffelijke dingen, in rust of in beweging.
Zooals tama,; overeenkomt met ichchha, zoo komt raj as
overeen met j nana. Het laatste is de liefde in den mensch, de
kracht in het bewustzijn, die de vele levende dingen bij elkander b rengt en houdt ; het eerste treedt in hem te
\'om·schij n als begeerte, die alle d ingen tezamen b rengt
en de universeele milddadigbeid zoekt. Het ideaal van God
als goedheid, doet den mensch God zoeken in of achter de
natuur als den milden schenker ; God wordt aangebeden
als het totaal van alle goede dingen. De betrekking tusschen kriya en sattva is die van de ge
dachte en de natuurwetten, die de waarheid der dingen
vormen. De mensch, die de w aarheid zoekt door on der
zoek van de w ereld is hij , die voelt, dat er waarheid of
werkelijkheid i n is, die het slot aller dingen is en w aarvoor
ieder moet b uigen. D e overheersching der laatste drie idealen in de latere Arische rassen heeft in hun leven de drie
groote vormen van aanbidding van God in sat of de na
t uur naar voren gebracht, die gewoonlij k genoemd wor
den wetenschap, devotie en kunst. Als er eenige duister-
73
heid mocht bestaan omtrent de tweede van deze, l aten wij
ons dan herinneren, dat de Europeesche volkeren in hun gewijde plaatsen zich voor God buigen en Hem vereeren
als de bezitter en schenker van goede dingen en Hem in
het bijzonder waardeeren om wat zij zijn goedheid noem. en.
De betrekking tusschen de binnen- en buitenwaarts zoekende paden, de idealen, die ze heheerschen en hun uit
drukking in menschelijke zaken, ziet men in het hierna-volgend diagram :
ZOEKEND IN EN INWERKEND OP DE WERELD DER DINGEN
GEDACHTE LIEFDE WIL
"' ·
//WIL LIEFDE GEDACHTE
ZOEKEND IN E N INWERKEND OP HET BEWUSTZIJN.
WaarheidWetenschap
5
GoedheidGodsdienst
6
SchoonheidKunst7
HarmonieVertolking
(Verbeelding)4
1Vrijheid
Heerschappij
2VerenigingFilantropie
3Begrip
Wijsbegeerte
HOOFDSTUK X.
ONDERLINGE VERHOUDINGEN.
[k heb uitgelegd, dat Shiva één is en dat Zijn eenheid niet verstoord wordt door de aanwezigheid van Vishnoe en
Brahma, die in Hem bestaan en elk drievoudig Shiva is ook zevenvoudig in wezen, zooals het voorgaande aangeeft
en ik reeds vroeger zeide. Het beginsel, dat HU voor zich behoudt, wordt soms de synthese van de andere zes genoemd, maar is in waarheid het ééne beginsel, niet gemaakt door de
samenvoeging van de andere, maar dat, waaruit de and ere afgeleid
S H I V A
Ichchha Tamas
Jnäna Kriya
Sattva
Ra jas jnana/liefde-wijsheid
sattva/wet
ananda/gelukzaligheid
BRAHMAN(SAT-CHIT-ANANDA)
75
Vishnoe en Brahma bestaan naast elkaar gedurende het
geheele tij dperk van openbaring of een dag v an Brahma en
worden in harmonie gehouden door Shiva, door zij n yoga
maya. De wijze, waarop de Drie tot elkaar in betrekking
staan, wordt dan verduidelij kt in het uiagram op de vorige
bladzij de.
Shiva beroert al de ze� beginselen, als afgescheiden van het
eene, door Zün maya, m;:tar blij ft zdi het eene Ananda.Vishnoe keert zich naar Shiva door ichchha en raakt Brahma
aan door kriya en blij ft in zi chzelf steeds j nana, liefde, hd
universeele bewustzijn of hart.
B rahma keert zich naar Vishnoe door raj as en naar Shiv a
door tamas e n blij f t in zichzel f steeds sattva, wet, o f het
universeele denkvermogen of de ideeënwereld.
Het bewustzij n van i ederen mensch is een deel van Vishnoe
of chit en de geheele evolutie door alle gebieden, waarvan de
theosofen spreken, is de uitbreiding van zijn bewustzij n, om
meer en meer van Vishnoe te bevatten, die de theosofische Logos is en door sommigen de God of het hoogste bewust
zijn van dit werelclstebel genoemd \vmdt. Hij is niet de
universeele God, maar de God van het bewustzij n, en zijn
drievoudige aard is ichchha, jnäna en kriya. Om dit te be
grijpen, moet gij in het geheel niet aan gebieden denken,
maar u trachten in te denken, dat Vishnoe het algeheele en
alles omvattende bewu stzij n is van dit stelsel.
De groote Driehoek in de Occulte Hierarcbie van onzen
aardbol is een belangrij k deel van Vishnoe, van wien het
b ewustzij n van eiken m ensch weer een kleiner deel is. Zij n
drie leden - d e Heer der Wereld, d e B uddha e n d e Ma
h achohan -- vertegenwoordigen daarom het ichchha,
jnana en kriya van den Zonne-Vishnoe. Zij vertegenwoor
digen niet Shiva, Vishnoe en Brahma. M aar daar Vishnoe in aanraking blijft met Sh iva en Brahma langs de geh eel e
Hiërarchischbewustzijn vande planeet Aarde(in drie leden)wil=Heer van de Wereld,jnana=Boedha,kriya=Mahachohan.
76
lijn van het bewustzijn, en niet alleen maar in het zonne
hoofdkwartier, vervullen deze groote machthebbers dat
ambt voor h et wereldbewustzijn. De Heer der Werel d is daarom als het ware naar den universcelen God, Shiva,
opdat h et bewustzUn van onzen a ardbol h e t zelf
zal kennen en zijn wil zal doen ; de Heer Buddha houdt het vereenigde jnana van onzen aardbol in zi ch en biedt
het den Zon ne-Vishnoe aan. Beide zij n eenigszins verbor
gen functies, boven de rij ken van Maya. M aar de Ma
h achoh an, die het van onzen aardbol bestu urt, ge
bruikt die macht, om de d rievoudigheid van B rahma te
hauteeren en d us door maya het bewustzijn van onzen
aardbol te verhinden met de dri evoud ige wereld v an stof.
Aldus heeft hij vijf bcgin�den onder zijn hoede.
Alle leven is Shi va's leven, maar de mensch gaat door het
Vishnoe stadium, zoodat, ofschoon elkeen behoort tot een der
grondbeginselen van Shiva's e ene le ven, hij nu z�in i nner
lijken aard doet zien door een vorm van bewustzijn . Maar
bedenk, dat bewustzijn, het tijdsproces, zij n ware le 1ren
ni et i s ; evenals l outer bestaan, het ruimte-proces niet zijn
bewu stzijn i s . Zooals hij een dee l van Brahma voor zijn
l i chaam
YOOr ZIJn
bewustzij n .
h U een deel van Vishnne
maar zijn werkelij ke !e,-en is boven
Daar nu Shiva, zij n ware God, evenzeer één is met Vi shnoe
als met B rahma, kan hij , terwij l hij in den hewus ten staat
van mayavisch leven verkeert. Hem zoeken door zij n b e
w ustzij n naar binnen of naar buiten te keeren, naar de
universeele beginselen, di e h un uitdru kking vinde n door Vishnoe of door B rahma. \Vil , Liefde en Gedachte worden
op deze wijze tweevoudig, !Jinnenwaarb keerend naar het
bewustzijn of buitenwaarts keerend naar de al naar
77
mate van de straal van de versoon, die zich in dat bewustzijn verheugt.
Toch, ofschoon ieder mensch leeft in de drieëenheid van
bew ustzijn, is hij zelf, daar hij van Shiva komt, zevennm
dig en al de zeven ueginselen zijn onscheidbaar en aan
wezig in ieder mensch, maar dat, hetwelk het sterkst is
in zijn aard, wordt zijn straal genoemd. De ,.;traal v an eeli mensch is daarom n iet slechts niet een stoffelijk ding, maar ook zelfs niet een onderscheiding in zijn Lewustzijn .
hij behoort tot hem in zijn Letrekking tot Shiva. Hij kan
daarom nooit gezien worden, omdat het gezicht een der zin
nen is, hoe hoog ook het gebied moge zijn, waartoe dit zintuig behoort en het doel is altijd de goena's, sattwa, rajas en tamas. Bewustzijn is nooit zichtbaar, veel minder
nog het werkelijke leven, ananda. Evenwel als een mensch
zichtbaar werkt langs een zekere lijn, en zich zekere soor
ten van stof heeft toegeëigend (het leven in het stad i um
van sat) voor zijn voertuigen en doeleinden, kan daaïuit afgeleid worden, dat zijn straal w aarschijnlijk rich ting
heeft gegeven aan zijn keuze Yan werk en de eigens chap
pen van zijn lichaam bepaald heeft . Wanneer wij van iemands straal spreken en aldus aan zijn
overheerschend beginsel denken, laten wij dan het feit niet
vergeten, dat hij evenzeer de andere beginselen heeft en ook, dat wij van een mensch spreken, d.w.z. van iemand,
die de meester van zichzelf is, in zooverre ten minste, dat zijn leven geleid wordt van binnen uit zijn bewustzijn en niet een samenstel is van reflex-daden of gehoorzame ant
woorden op de omgeving. Een mensch, die God zoekt
langs den weg van zijn ideaal, is positief, niet onderge
dompeld in en overheersebt door sat, zooals onontwikkel
de menschen. Hij gebruikt de kracht van zijn gedachte, om
de waarheid te ontdekken, of van zijn gevoel, om de goed-
78
beid der dingen te ontdekken, of v an zij n wil voor w erk,
om schoonheid te vinden en te openbaren. Al deze werk
zaamheden zij n geheel verschillend van de dienstbaarheid
en negativiteit van den embryonalen mensch, die voor
geen ander doel leeft dan om zich over te geven aan ij del,
zorgeloos en zelfzuchtig vermaak.
De stralen der dieren zijn duidelij k te onderscheiden, maar
met den mensch is dat niet h et geval, totdat hij een aan
zienlijken vooruitgang gemaakt heeft in het menschenrijk
en de reden hiervan is, dat er in een zeer w erkelij ke en
natuurlijke beteekenis een val is geweest van den m ensch.
Hij heeft zich met de ontwikkeling van zij n verstandelij ke
vermog-e ns zulk een men g-sel van karma geschapen en zich
blootgestelel aan zoovele invloeden, dat gewoonlij k de diep
gees telijke verlangens van den mensch zelf bedolven en
zelfs voor zij n eigen gezi cht verduisterd worden. Toch
zou iemand, die de bekwaamheid en het geduld had, dezen
gewonen mensch te ontleden, ontdekken, dat één van zij n
beginselen sterker was dan d e andere, e n dat het d e kracht
ten zijner ziel heeft geleid naar het universeele aanzicht van hem.
In een mensch van karakter, die geen dienaar is van
zijn lichaam of van de persoonlij ke gevoelen�, aan dat
l ichaam verbon den, of de vastgezette denkbeelden, die het
verkregen heeft, maar die waarlij k eenige actiev e wil of
gedachte in zich heeft, die hij als leiddraad voor zij n leven
gebruikt, kan de straal betrekkelij k gemakkelij k o nder
scheiden worden en er zijne zekere vragen, die hij zich
s tellen kan, die h em zullen helpen zijn straal t e ontdek
ken ; maar die moet ik bewaren totdat iedere straal afzon
derlijk beschreven wordt.
In het gewone leven kunnen wij de stralen uitgedrukt vin
den in de volgende algemeen.e typen :
79
I . D e mensch van wil, vrij heid zoekend door meester
schap over zichzelf en zij n omgevi ng ; de heerscher.
2 . D e mensch v a n liefde, eenheid zoekend door medege
voel ; de philantroop.
3 · De mensch van gedachte, begrip zoekend door het
bestudceren van het leven ; de wijsgeer.
4· De mensch van verbeelding, h armonie zoeken d op
drievoudige wijze ; de m agiër, de acteur en de sym
bolische kunstenaar of dichter.
5 · De mensch van gedachte, de waarheid zoekend in de
werel d ; de wetenschappelij ke mensch.
6. De mensch van l iefde, God als goedhei d zoekend in
de werel d ; de vrome.
7· D e m ensch van wil, de schoonhei d zoekend, die God
is, in de werel d ; de kunstenaar en kunstnij vere.
De uitingen en werkzaamheden van deze algeroeene typen
zij zeer verschillend ; men zal uit de afzonderlijke beschrij
ving daarvan in het tweede d eel zien, dat zij respectieve
lijk de eigenschappen insluiten, die aan de stralen werden
toegeschreven op de versch i l lende lij sten, die in het licht
zijn gegeven.
Vóór ik het Eerste Deel van dit boek eindig, wil ik nog even
u itlegge n , waamm ik de heel den en de termen uit de
Sanskrit letterkunde gebruikt heb in plaats van andere,
waarmede B ollandsch sprekenden meer ver:muwd zij n.
Ten eerste, omdat ikzelf deze waarheden in die termen
geleerd heb. Ten tweede, omdat ( evenals in de moderne
wetenschap en techniek) het wenschelij k is, nieuwe woor
den voor nieuwe begrippen te hebben, en de Sanskrit
woorden d e meest geëigende zijn. Deze waarheden zijn
van de geheele wereld, e n de taal, die wij e r voor gebrui
ken, doet er niet toe --- en Ch ristenen zouden b.v., indien
Brahma,Sat
(openbaring)
Vishnoe,Chit
(bewustzijn)
Shiva,Ananda
(gelukzalig-heid
kenmerken:onafhankelijk en intuitief
8o
zij dat wenschen, bij hun eigen vertolking daarvan "den
Vader, den Zoon en den Heiligen Geest" in de plaats kun
nen stellen van Shiva.
Vish noe en Brahma.
z
[IJ
1-l
,<(
�
E-t
-
Cl)
.....
�
z
lil
lil
[IJ0
>
tiJ
N
[IJ
0
Er zij n zeven Hoofdgroepen van . . . . . . . . . Dhyan Cho-
hans, welke groepen in eiken godsdienst gevonden en erkend zullen w orden, w ant zij zij n de oorspronkelijke Zeven
Stralen. De Menschh eicl is, zooals het Occultisme ons leert, verdeeld in zeven onderscheiden Groepen.
DE GEHEIME LEER.
GL1/11 over elementen en atomen
[...] Er zijn zeven hoofdgroepen van dergelijke Dhyāni-Chohans; deze groepen zal men in elke religie vinden en herkennen, want ze zijn de oorspronkelijke zeven stralen. Het occultisme leert ons dat de mensheid is verdeeld in zeven verschillende groepen met hun onderverdelingen, verstandelijke, spirituele en fysieke. De monade nu, opgevat als EEN, staat boven het zevende beginsel (in de Kosmos en de mens) en als triade is ze de directe stralende nakomeling van de genoemde samengestelde EENHEID, niet de adem (en bijzondere schepping uit niets) van ‘God’, zoals deze eenheid wordt genoemd; want zo’n denkbeeld is heel onfilosofisch en verlaagt de godheid door deze neer te halen tot een eindige, aan eigenschappen gebonden toestand. [...]
HOOFD STUK XI.
DE EERSTE STRAAL.
"Zichzelf regeeren of bouwen op zichzelf", zeide de Manoevan ons ras, "is gel uk ; geregeerd worden door anderen,
is e llende." Dit past den mensch van den eersten
want het is de eerste der drie stralen van onafhankelijkheid en intuïtie.
Men teekent menschen van d eze drie stralen als onafhan
kelij k, omdat ze de wereld niet zoozeer beschouwen als een
leeraar, een gulle moeder of een schoon teh uis dan wel
als een l and van avontuur voor den dapperen wil, het zon
nige hart of den omhoog strevenden geest, waarheen men
gekomen is als uit een ver land, om daden van dapperheid
te verrichten. Zulk een mensch is vol initiatief, omdat
niet wacht op dingen en gebeurtenissen als drijfveeren
voor zijn daden, m aar hij is geneigd ze alle te behandelen
zonder den noo<ligen eerbied) als stukken in een
dat hij speelt, m ateriaal voor een plan, dat hij bezig
ts uit te voeren. Hij wordt de mensch van intuïtie ge
noemd, omdat hij zonder aarzelen zijn eig-en vermogen:;
van denken en voelen in zijn levensspel geb ruikt en zij
groeien door die oefening. Hij verlangt in den wil meer
ge voel van het zelf, in het hart meer gevoel van het l even,
in het denkvermogen meer gevoel van dingen hij zoekt
God of het gel uk in die dingen van het innerlijke bewust-en gebruikt het leven daarvoor, terwijl anderen de
groote wereld daarbuiten dienen, met hun vermogen en
bekwaamheid van gedachte of wil of gevoelen en leeren
door het onderwiis.
dat de natuur geeft.
-----------·------------------------------------
84
leiden tot hetzelfde resultaat - een
en uiterlijke leven.
in de natuur zoekt,
werken haar schoonheid en mildheid en waarheid op hem
in en ontwikkelen de vermogens zie l ; en als hij
tracht de vermogens, die hij in zich voelt, volle uiting te
geven, ziet hij , dat dit alleen gedaan kan worden door ze
te geb ruiken voor den vooruitgang d er uiterlijke wereld.
Elkeen trekt zich dus in zichzelf terug en treedt naar bui
ten uit tezelfder tij d. In den mensch van wil op den eersten straal is zelf-heer-
schappij de overhcerschende toon. Als tot dezen straal
zal Uw
zelf2:evoel
sterk (en indien gij niet
andere opzi chten, kan het tevens
onaangenaam ZIJ n) en zal U b egiftigen met e en stand
te midden van dingen en gebeurtenissen, die
bijna niets ter wereld kan doen wankelen of verand eren, een neiging om positief in Uw daden te zij n en den m oed,
om het hoofd te b ieden aan het l even als een avontuur en
geen toevlucht of rust in dingen te zoeken. Als gij dit
sterk hebt, zal er op de geheele wij de wereld geen tehuis ·digheid
van het zelf het middel
van uw wezen Dit is geen
staat op erkenning door ande
ren, of daarvoor w erkt - een dusdanig werken i s een tee
ken van afhankelij kheid van uiterlijke dingen maar een
hoog van den ware n mcnsch, van het eigen w ezen
en een h ui vcrende afschuw van den vreemden vinge r van
daarin dringende gebeurtenissen o f personen, die het hei
ligdom zo uden kunnen aanraken. Zooals niemand schoon-
heid kan zien zonder haar te som-migen er naar kijken, zonder te
kan zien, zonder haar te vereeren, zoo kan niemand, die
ss
de aanraking met het zelf in zich voelt, ooit iets anders
d an een ij verzuchtig priester van zUn h eiligdom. Deze waardigheid is ver verwijderd van trots ; zulk een mensch i s te hoogmoedig om trotsch t e zij n. Het is geen gevoel van m eerderheid, dat er de oorzaak van i s ; het sluit absol u ut geen vergelijking met anderen in en geen meten van kracht. H ij is berei d één te zijn met an deren op voet van gelij kheid en namaskár tot God of bedel aar. H ij stelt
niet zonzeer belang in 'U'at h ij is als in dat h ij is. Hij is bovenal de mensch zonder wenschen en l eeft van bi nnen uit.
Tengevolge van deze l evende macht, die i n het leven gevoeld wordt, is het groote i deaal van dezen straal onafhan-
kelijkheid, of leven v a n binnen uit, zijn van de kingen der omgeving, en is er een neiging tot het beheer
schen v a n omstandigheden en vinden van een weg, om ze in overeenstemming te brengen met zijn pl annen. Op het
schaakbord van het leven zal iemand van dit type altij d
een eigen plan van aanval zoo vroeg m ogel ijk in vol l en gang hebben en hij zal de zetten van zij n tegenstander
negeeren, zooveel hij d urft en gebruik maken van alle be
schikbare zetten en stukken voor den aanval, dien h ij beraamd h eeft. H et is een kenmerk van den wil, dat h ij door alle mogelij k e middelen zUn doel tracht te b ereiken of met
and ere woorden, den geest voortdurend aan het werk
zoodat h ij vroeg of laat zeker den weg naar het doel
zal vinden.
H et is dit besef van eigen goddelijkheid, dat hem soms
doet zeggen "ik wil" zonder te weten, hoe hij hij heeft een nooit fal ende i ntuïtie van het
i nwonende zelf de eindelijke en absolute bewerker van
eigen lot is, evenals het de basis is van zij n eigen kracht. In h em begrijpt gedachte het zelf, b uigt zich toewijding er voor n eer, werkt de hand er voor, en elk ander deel van
86
hem he eft het zelf lief en daarom kan i nderdaad willen
met zijn geheele leven en wezen. Door deze innerlijke vast
heid, is deze mensch gewoonlijk op zij n best i n tegenspoed
en hij ziet met een vriendelij k oog de verwoesting aan,
die steeds p laats heeft in het rij k der natuur. Som m ige
menschen ontzet over de gri m m ige wet der natu ur en
er tegen, maar h ij ziet in h aar slechts z ij n eigen
mac h t op een groot er schaal en heeft haar
lief.
zooals een
sterk man
waardeert het
goed
een waardig tegenstander hoogacht. Hij
werk aan den werker, en als iets
voel t hij den wil, die er achter werkt en
h et geeft h em een s temming van zegcviering, waarmede
hij drijven kan op de krachten der wereld -- evenal s op
kleiner sch a a l een geoefend zwemmer weet, dat hij veilig
is i n het water en half-bew ust zich in deze stemming
vóór hij er in ; en evenals het zwemmen
IS en niet het water, evenzoo is deze mensch niet in den
waan, dat uiterlij ke dingen waarde hebben. Hij werkt
niet voor de voldoening van het winnen van een wereld
sche positie om later rust of gemak te genieten, en daarom
drukken vernietiging en fal en hem niet meer. A l s weer
een nieuw p lan onder handen is hij altijd gereed, schoon
schip te m aken voor nieuwe daden en de oude dingen te
laten varen of op zij te duwen en wellicht d uldt h ij sums
geen onnoodige dingen en personen, die in het werk onnoo
dige gevoelens, gedachten en woorden mengen.
,Hij heeft meestal een plan onder handen, en als dat
werkt is, eer: nieuwen opzeL, even regelmatig als de
van de zee. Soms treft gij hem aan in een bui van verniel ing :
hij verscheurt met grool pleizier oude brieven en papieren,
verwij d ert oude b oeken uit zijn bibliotheek, goo it oude
meubels en kleeren weg, of op reis schudt hij ze van zich
af, zooals een hond het water afschudt.
Hii
bereidt z ' ch
87
v oor op een nieuw avontuur, in den trots van zijn naakte
kracht, vrij van leden en de neusvleugels in trilling. Die geest van vernietiging ziet men niet in den mensch van den tweeden straal, die elk ding liefdevol verzorgt, omdat het tot hem spreekt van menschelijke zorg en arbeid, en
iets belichaamt van de ziel en werkkracht van den mensch.
Ik heb een hooggeestelij k man van dezen straal gekend, die oude enveloppen, die hij ontving, opensneed en den schoonen binnenkant gebruikte om op te schrij ven, niet om
dat hij gierig was, maar omdat hij het werk van den mensch
l iefhad, ofschoon hij voor zichzelf zijn daad spaarzaamheid noemde en afkeer van verspilling. De derde straalsmensch zal twee keer, drie keer en nog eens kijken naar het voorwerp, dat hij niet langer noodig heeft en het dan opbergen,
zeggende dat het misschien den een of anderen dag voor iets anders gebruikt zal kunnen worden.
De mensch van wil heeft zij n beurt nog niet gehad in de
politieke huishouding, maar wanneer dat gebeurt, zal men
zien, dat hij den verbruiker even hoog schat als den voort
brenger ; om het eens ruwweg uit te drukken, hij zou zeggen, dat men even goed hoorde betaald te worden voor
het eten van voedsel en het verbruiken van andere artike
len, als voor het maken van die dingen, behalve dat natuurlij k, wanneer zijn tijd van ideale anarchie gekomen zal zijn, in een verre toekomst, nadat de menschheid de les van broederschap �>'Clee:rd heeft, er geen betaling aan wie dan ook meer noodig zal zijn.
Het zelf is heilig. Geen wonder dus, dat men zijn persoon
lijkheid eerbiedigt, omdat dit alles van het zelf dat wij kennen, en dat een onwaardige behandeling en belachelijk
maken van de persoonlijkheid de grootste martelmg is voor die het zelf van binnen nog niet duidelijk gevoeld
heb ben. Het i s geen goede taktiek in het leven de persoon-
2e straal
3e straal
88
lijkbeid te minachten, want de god achter den afgod is
een werkelijke god ; en als zij voor het oogenblik slecht of
dwaas doet, komt h aar kracht i n dat opzicht toch van den
god van binnen, die straks i n zijn ware karakter naar bui
ten zal treden. De persoonlijkheid is zoodoende de fieste
gezel en vriend van den mensch op a arde, zelfs al schijnt
zij soms te h andelen als een vijand.
Het is dezelfde wil in den mensch, die een gevoel van
werkelijkheid aan de dingen geeft en "mijn ervaring" tot
de eindtoets maakt van wat werkelijk is, zoodat alle ge
voelen en denken er op berust. De getuigenis van anderen
is zonder waarde, als zij daarmede in conflict komt, en
wanneer de man van dezen straal een leeraar volgt, is
daarom nog niet onderworpen geworden aan een ander,
want de leeraar wordt meer aangenomen als een gids dan
als een onderrichter ; en wanneer h ij een leider of kapitein
volgt, is dat, omdat hij dat verkiest te doen. Indien de
kapitein zegt "Gij moet", zal h ij antwoorden "ik wil" en
als de kapitein antwoordt "Gij moet, omdat ik het zeg"
,
antwoordt hij "ik heb besloten, U te gehoorzame n , en
dat te doen, gehoorzaam ik dus mij zelf". Hij mag er zich
op deze heldere wijze niet van bewust zijn, maar het is
een feit, dat er voor hem geen andere weg is dan het zelf
van binnen te volgen.
Iemand van dezen straal voelt, dat het leven er is om te
handelen, en de behoefte te beslissen in practische aan
gelegenheden dringt zich sterk aan hem op. Als
zijn oordeel in een zaak opschort, is dat niet uit
slapheid van wil, maar omdat hij besloten heeft, zijn oor
deel op te schorten ; maar hij zal dat betrekkelijk zelden
doen en zal er de voorkeur aan geven, een voorloopige be
slissing te nemen en die liever later te herzien dan in h et ge-
89
heel niet te beslissen. H ij voelt, dat hij een zet moet doen
in het spel, zelfs al ziet hij niet klaar voor zich uit. Hij zal
daarom veel meer leeren van de ervaringen, die h ij opdoet
als het gevolg van zij n daden dan door het denken
over wat gebeuren kan, als hij op een zekere wijze h an delt. Er is ook eenig- g-evaar voor onwrikbaarheid van
zij n besluiten, zoodat h ij niet zoo open s taat als wenschelijk is, om een zaak of daad nog- eens te overwegen. H ij
heeft besloten en wil niet nog eens overwegen en op
nieuw besluiten, tenzij hij beslist zich voorneemt, dat te
doen, en de gelegenheid daartoe is soms moeilijk te vinden
door hen, die met hem moeten samenwerken ; en het kan
zelfs zijn, dat h ij het, zonder het zelf te weten, voor uit
gemaakt houdt, dat iets, omdat het nu eenmaal in zijn
geest vaststaat, ook inderdaad zoo zij n moet en dat hij zijn
eigen sterke innerlijke overtuiging overbrengt op het rijk der natuur en denkt, dat het ding- zoo is en niet bereid is te
gaan zien, of het zoo is of niet. Dit alles i s te wij ten aan
het eenvoudig-e feit, dat de wil zijn sterkste beginsel is en steeds o p wacht staat om zij n gedachten en g-evoelens te
beheerschen en ze te polariseeren voor zij n eigen doel
einden of stemming.
De werkelijke stemmingen van ons wezen zij n diep ver
borgen in het zelf, en de wil i s op deze wij ze slechts het
zelf, zich uitend in de opeenvolging van gebeurtenissen.
Daar de bestemming van alle menschen dezelfde is, willen
ze in h et diepst van hun wezen hetzelfde en slechts door
deze fundamenteele eenheid is volmaakte vrijheid te be
reiken. Intusschen mogen wij , indien wij van den yogi in meditatie zeggen, dat h ij vast zit als een rots, van dezen
man zeggen, dat h ij staat als een zuil van ijzer. Zijn t ijdelijke vrijhei d ligt in zij n geschiktheid, o m evenals eenige
der oude Stoïcynen, geen aandacht te willen schenken aan
90
dingen, die b uiten zij n heerschappij l iggen, want hij is vol
komen meester van zichzelf en daardoor van alles i n de
wereld, dat binnen zij n macht valt . Het zou er voor zoo
iemand niet toe doen, als hij alleen stond in zij n meening
en alle andere menschen tegenover hem stonden ; geen
twijfel omtrent de waarheid daarvan zou er d aardoor voor
h em opgeworpen worden. Als hij verder een ontwikkeld
mensch was, zou hij natuurlij k die andere meeningen met
respect beschouwen, maar dat is alles. Zij n levenshouding
bepaald hebbend, kan hij die volhouden, omringd door
een niet sympathiseerende wereld en alleen staan, om dat
zij n kleur nooit bepaald wordt van buiten af ; om welke
reden hij door de Helpers der M enschheid uitverkoren
wordt voor het b rengen v an nieuwe levenswijzen op aarde.
Daar de wil het vermogen is van zelfverandering, zij n zelf
beheersching en strengheid voor zichzelf gemakkelij k voor
den mensch van dit pad. De eerste straals-mensch regeert
zichzelf met een ijzeren roed e. Als zoo iemand hoort b.v.
d at vleeschvoedsel slecht is, van een stoffelij k of moreel
standpunt, zal hij h et gemakkelij k opgeven en als het li
chaam het hoofd opsteekt en zegt : " o, ik heb weer behoefte
aan den smaak van wildbraad en meen je werkelijk, dat
je het me niet meer wilt geven voor de geheele rest van
mij n leven ?", zal h ij zonder aarzelen antwoorden : "J uist,
dat bedoel i k". Als hij denkt, dat sommige oefeningen goed
zij n, zal hij ze doen en de weerzin of traagheid van het
l ichaam zal hem niet weerhouden. In dit alles zal geen
spanning of opwinding zijn, om de eenvoudige reden, d at
de wil het rustigste ding ter wereld is. Soms denkt men,
dat de groote, lawaaierige, heerschzuchtige persoon de m an
van wil is, maar dat is niet zoo ; zoo'n man gebruikt die
methode, omdat hij denkt, dat het een krachtdadige ma
nier is, om anderen aan hem te doen gehoorzamen, en hij
91
denkt dat, omdat hij halfbewust weet, dat hijzelf beïnvloed kan
worden door lawaaierige dingen, die van b ui t enaf op hem inwerken, iets, waaraan de mensch van wil zich nimmeronderwerpen zal. Neen, de wil is het rustigste ding ter
wereld. En de m ensch van zelfbeheersching z al zij n
strenge levenswijze niet beschouwen a l s een d o e l op zichzelf, maar slechts als het g-oede leven van het reine zelf,
welks reinheid h eilig is, niet als een bezitting of een Yol
brenging, maar als zij n wezen zelf.
Bij de Hindoes zien \-vij wellicht op een ruime en nationale
wijze de grootste mate van deze m acht. Er zij n vele men
schen in Indië, die weinig geven om uiterlijke dingen, Z( .o
lang :het zel f in hen tevreden is en soms zult gij menschen
ontmoeten, die dit ten opzichte van practische dingen sterk
hebben, maar zwak zijn op andere punten van hun aard en
die volkomen vrede hebben, met uw geloof, dat gij uw
eigen weg volgt, en u gelukkig laten in dien waan, tenYij l
zij innerlijk weten, dat zij hun eigen wil volgen.
De eerste straal is vaak een wonderl ijk stil pad en zelfs
het geluid van de stem, die innerlijk gehoord wordt, is een
stem van de stilte en op het pad van yoga is die stille
klank zij n gids, veel m eer dan eenige zichtbare helder
ziendheid. Van de practische stelsels van wijsbegeerte is
dat van Patanjali in Indië kenmerkend Yoor dezen straal ;
zijn Yoga Sutra's bevatten de leering voor den mensch
van wil. Het stelt kaivalya of onafhankelij kheid als doel voor het streven van den l eerling ; en b eheersching van
het l ichaam, de zinnen en h et denkvermogen als de trap
pen, waarlangs zij bereikt wordt. Zelfs in het Yoorbereidend gedeelte, waar d ez e school spreekt van de noodzake
lijkheid om het goddelijke in alle dingen te vereeren en daardoor ware kennis te verkrijgen, stelt zij het werk van tapas op den voorgrond, hetwelk juist en ruim opgevat,
92
zelfbeh eersching en meesterschap over h et zelf in elk opzicht beteekent.
Bij de Grieken en Romeinen deed deze straal de Stoïcynsche school geboren worden en i n het bij zonder bij de Romeinen heeft dit aanzicht van deze groote philosofie zij n
grootste bereikt. Toen voelde ieder, die waarlij k Stoïcyn was d e waardigheid van het zelf hij kon zij n
brandend h ui s verlaten en z ij n levenswerk i n puin zien en zeggen, dat hij n iets verloren h ad, daar er geen rijkdommen
bestonden b uiten h et zelf. Dit was dat hij voelde als
een feit en wi st, dat het zoo w as, daar zich z o u voor-
nemen, dat d e ervaring, pijnlijk als ze was, er toe zou b ijdragen, zij n leven te verrij ken.
I k heb niet gesproken van de gebreken van dezen s raal,
omdat die van geen enkele straal bestaan. Het kan
dat iemand van den eenen straal geen bij zonder hoogte i n de andere beginselen van zijn aard bereikt
heeft, en in zulk een zou de man van wil blijken ego-centrisch, aanmatigend, sluw, roekeloos, ruw, wci-
kiesch, weinig voorzichtig of wat niet al te zijn bij
het nastreven van zij n doeleinden, maar deze
moeten n iet toegeschreven worde n aan zij n kracht i n de eene lijn, maar aan zijn tekortkomingen in de andere, en
de wijze om daarin verbetering te brengen is niet door het
vermogen, dat hij heeft, te vernietigen, noch door den drang
van zijn i nwezenlijk karakter te doen verslappen, maar door
deze in betere kanalen te leiden, z oodat hij beseffen z al,
hoeveel rij ker z ij n leven kan zij n en hoeveel grooter de madaarvan, als hij lee rt lief te hebb en en te
denken, zooals hij heeft geleerd te wi llen, als h ij leert eerbiedige n alles w at schoon en bevallig en goed is in d e
wondere wereld van het zijn, d i e Gods school i s voor ons allen .
93
I n kinderen vindt gij soms dezen wil als een wonderlijke
koppigheid. Het kind wil i ets doen en is inderdaad op het
punt, h et te doen, als een b emoeizieke o udere h em toevallig
zegt, d at h ij dat moet doen. Dan is al h et plezier er af en het kind streeft tegen met luide tegenwerpingen of in stille
koppigheid. Ik heb eens van een kleinen jon gen gehoord, onge
veer zes jaar oud, wiens m oeder wilde, dat hij een zeker hemd zou dragen, doch zij had hem dat voorgezet op een
wijze, die hem niet aangenaam was ; daarom weigerde hij
verontwaardigd, het aan te doen. De vader werd geroepen.
De j ongen had geen werkelij ke tegenzin in het hemd en wachtte slechts op een p aar vriendelijke woorden, die hem
in staat zouden stellen, toe te geven, maar de vader sloeg hem, en toen zei hij tusschen zij n tanden : "Nu zal ik het
niet dragen, zelfs al maakte je me dood !" Onwetendeouders en o uderen trachten den geest v an zulke kinderen
te breken, ze meer tegemoet komend en gehoorzaam te
maken en soms slagen zij er werkelijk in, hen tot banale
en fatsoenlijke goede mensch en te maken, wier goedheid grootendeels voor niets deugt, noch voor h enzelf noch
voor i emand anders. Z ulke goedheid is niets anders dan geen slechtheid, evenals vrede voor de m eeste menschen
slechts beteekent geen oorlog. Als het kind m et liefde be
handeld was, zou het d aarop gereageerd hebben en aan zij n wil z o u liefde toegevoegd zij n e n in het latere leven van
den volwassen man zou er l iefde geweest zij n m et macht
er achter, waarmede groote dingen in de wereld gedaan hadden kunnen worden.
Indien het werk in het leven van een mensch van den
eersten straal hem wikkelen zou in het bestuur van open
bare zaken, en dat is een plicht, die hem dikwij ls ten deel
valt, dan zal hij het goed doen, omdat hij i n zelfregeeren zij n eigen macht der vrijhei d gevonden heeft. Als hij daar-
1e straal
94
nog iemand die zijn medemenschen l iefheeft, zal
trachten, die vrij heid ook aan anderen te brenge n, niet
door hun van b uitenaf regelingen op te leggen, m aar door
den wil in hun leven meer te voorschijn te lokken. D e
reine e n goede mensch van eiken straal verlangt slechts
aan anderen de vreugde te geven van het ideaal, dat hij
gevonden heeft en, als hij daarbij wij s is,
ziin
macht ook
te geb ruiken in dienst van h un i dealen.
HOOFDSTUK XII .
DE TWEEDE STRAAL.
Het kenmerk van den t weeden straal i� liefde, de positieve
uitdrukking in het leven van clie wij sheid, die door medegevoel drn toestand van bewustzij n in anderen gewaar
wordt en dezen in aanmerking neemt bij zij n handelingen ten opzichte van hen. Het is ook een straal van initiatief,
o mdat l iefde de actieve kracht der ziel is, de rajas van hetbewustzij n en al haar werkzaamheden zij n er op gericht de broederschap te b evorderen en onze eenheid met elkan
der meer volkomen te maken in het leven. Z ij , die niet van dezen straal zijn, ofschoon in staat veel
sympathie voor anderen te gevoelen, zoowel in vreugde als smart, en de zegeninge n te zien, die voor den mensch
voortvloeien uit samenwerki ng, kunnen niet zoo gemak
kelij k beseffen, dat cle eenheid niet een schikking, maar een feit is, dat broederschap meer is dan coöperatie, omdat
er gevoel in opgesloten ligt, wat niet het geval is bij coöperatie. Wanneer dit gevoel van eenheid voldoende gevestigd is in iemands hart, dan zal hij ondervinden, dat
hij niet aan anderen denkt \'an zij n eigen standpunt uit,
en niet overweegt, in hoever zij n eigen leven door hen verrijkt
kan worden en zij een hulp kunnen zijn bij zijn streven, maar
zal h ij vinden, d at hij door een subtiel gevoel in aanraking is met hun bewustzijn, waardoor hij in hun leven en stre
ven evenveel belang stelt als in zij n eigen . De sfeer van deze gevoeligheid breidt zich uit, naarmate de tweedestraals-mensch evolueert en h ij wordt de ideale vader of m oeder, de ideale burger, de ideale vaderlander, ja, d e
definitievan
liefde
g6
broeder v an de gch eelc mcnschheid, zoodat hij ieder mensch, waarop zij n oog valt, ook lief heeft.
Aldus houdt hij in zijn hart besloten die groote macht der liefde, die de oplossing geeft van elk maatschappelijk euvel,
en zeker niet de geringste zijner ,deugden is de universaliteit van die liefde, die h em niet alleen hen doet achten, die aan h em gelij k zij n en die hem i n die gelijkheid behagen doen scheppen, maar ook degenen, die geheel versch illend zij n
v a n aard en aanleg ; neen, meer nog ; zij maakt dat hij bij na eerbiedige vereering heeft voor hen, die verschillend van hem
omdat zij iets bezitten v an dat groote en al-liefdevolle
licht van het bewustzij n, d at niet i n staat was u i t te
drukken i n het kleine d eel er van, dat zij n eigen was. Voor is het niet n oodig, dat hij de middelen bezit voor
en genoegens, m aar het is beslist noodzakcande ren ze h eb ben en zoo stroomt dan al zij n
werkzaamhei d u i t i n altruïsme, e n volmaakte liefde heeft zoowel vrees als begeerigheid en mogelij k de meeste o orzaken van menschelijken strij:d gebannen. Ik heb van een arm man gehoord, die b ij de p oort van het h ui s van een rijke zat en die in sta<lt was de vreugden van den rij
ken man te genieten zonder door diens bezit ti ngen bezwaard te z ij n, en als hij de gel ukkige en welvare nde menschen gadesloeg die aan hem v oorbij gingen en van tot tij d eens de u itstalkasten van de groote magazijnen bekeek, hacl hij alles, wat hij wenschte. Ik heb ook gehoord
van een man, die, van een reis teruggekeerd, bemerkte,
dat hij zij n kostbaar gouden horloge verloren had en niet klaagde : ,, Hel aas, helaas, ik heb mij n horloge verloren",
maar met een l ichten glans van vreugde uitriep : "Wel, iemand moet dat horloge gevonden hebben". Dit misschien ideale voorbeelden van tweede-straals-menschen, maar
zii geven d uid elijk het type weer.
97
Echte tweecle-straalsmenschen zijn berei d v-oor hun liefde
te lij den, maar zonder twijfel verbergt de verrukking er
van voor hun oogen den opofferenden aard van veel in
hun lev en. Zij behaoren n iet tot de menschen, die
die l ijden, helpen, alleen om hun eigen leed te verdrijven, dat
zij door sympathie gevoelen, menschen, wier eerste zorg het is, tooncele n van lijden t e vermij den en ze zoover mogelijk uit hun gezichtskring te verwij deren, opdat zij ze vergeten mogen. Zij zij n de wereld met al h aar onvolmaakt
heden en haar mengsel van vreugde en smart te aanvaar
den en nederig te zeggen "God alleen is goed, en al het andere is goe d in meerdere o f mindere mate, maar steeds
is er ruimte voor verh euge ni s, omdat het slech tere
beter wordt en omdat iedere daad van vrien delij kheid, v an
kameraadschap of dienst, b ij draagt tot die v erbetering, die ten laatste zal leiden tot het volmaakt
De leer van de evoluti e van het leven opwaarts en voor
waarts zal altijd spreken tot menschen van deze soort e n
h en vervullen van een kracht, d i e h u n l iefde n i e t t o t een bloot gevoel maakt, maar de oorzaak is, dat zij overvloeit
i n dienst, tot het uiterste, waartoe zij in staat is. Er is een reden voor, d at de evolutie-leer zoo sterk
tot menschen van dezen straal ; zij is de wet der liefde, uitge
drukt i n het leven der wereid. Beschouwen wij een 'Oogenblik
de definitie, die het best het denkbeeld weergeeft, zooals
Herhert Spencer die vele j aren geleden gegeven heeft. Hij
zeide, dat evolutie is de voortschrijdende verandering van een
toestand van onsamenhangende gelijksoortigheid naar een van
samenhangende ongelijksoortigheid van bouw en functie. Dat
beteekent in 't kort, dat elk organisme in de wereld, dat
bewustzij n herbergt en uitdrukt, een meer bepaald en
onafhankelijk ding wordt met een steeds meer uitgesproken
eigen karakter, maar tegelijkertij d in een eenheid samen ge-7
g8
wordt met andere, waar z ij n eigen aandeel in het werk
gebruikt wordt voor den vooruitgang van meer d a n z ij n afge
scheiden zelf. Zli beteekent ook, dat dingen, die te voren ge
en gescheiden waren, verschillend maar vereenigd
worden, en aan het �deale slot wet en orde gezege
vierd zullen hebben over chaos en duisternis en dat alle
kanalen volmaakt zullen zij n voor de universede wisselwer
king van h et leven op aarde zooals hei is in den hemel. Een
deel te zijn van het voortrollende getij van bewustzijn i s d e
vreugde van den mensch van den tweeden straal en h ij zal niet
treuren, omdat d e vloed niet hooger komt, maar zal de l evens om hem heen nemen zooals ze z ij n, zonder dwaze en k lagend
kritiek, en al de kracht, die in hem is, gebruiken om h en te
zich een weinig meer Ie ontplooi en. Dit pad van men
sche!Uke ontwikkeling wordt in Indië dat van karma yoga
genoemd. Ik weet, dat d i t een revolutionaire bewering is, maar
is j ui st en de gangbare meerring, die h et woord karma,
arbeid of handeling als het voornaamste ding aanneemt van
dit pad, is verkeerd ; de liefde, die karma maakt tot karma yo
ga, wo rdt over h et hoofd gezien. Shri Kl'ishna leerd e, dat het
van liefde in twee takken gesplitst was, waarvan d e eene
de bhakti yoga was of toewij di ng aan C'.rücl en de andere de
karma yoga, toewij ding aan den mensch. \Vat is
dan zijn onderri ch t aan Ardjoena ? "Voorwaar, evenals Jana
ka en ancleren volmaking bereikt hebben door h andeli ng, be
oogende de eenheid van allen, zoo behoort ook l.!Îi dat te
doen."
H t>t i s daarom
mensch om
voor den waren tweede-straals
te schrikken voor de wereld van handeling
en t e zeggen : "zij is voor m ij niet goed genoeg," of de aan
kanten
uit te
die op groote of kleine schaal aan alle
te minachten. Het ligt in z�jn e r op
te doen. hem geldt niet : "Dit is goed
99
om te doen, en dat is slecht, om te doen," i n een starren
vorm, maar : "alles beter te maken dan het te voren was, is
goed om te doen". Ik ken een zekeren rechter, die aan het
hoofd staat van een Hooggerechtshof in een land, waar de
wet nog het hangen van moordenaars eischt. De eenige ge
dachte in het leven van dien rechter als burger en als waar
Hindoe is al het goed te d oen, dat hij kan en niemand letsel
toe te brengen ; desniettegenstaande schrij ft zijn plicht af en
toe voor, dat hij een moordenaar ter dood veroordeelt. Eeni
gen tijd geleden sprak een zijner geestelijke vrienden hem aan,
zeggende : "
Is het niet onbestaanbaar met uw idealen, den
dood van uw medeschepselen op uw geweten te hebben, zelfs
al zij n dat minderwaardige menschen ? Behoort gij dit ambt
niet op te geven, dat deze wreedheid van u eisebt ? Waarom
wilt gij de uitvoerder zijn van zulk een booze wet ?" De rech
ter d acht diep over de zaak na en kwam ten slotte tot de
klare oplossing, dat hij zij n post niet verlaten moest, want, zei
de hij : "Terwijl ik, die zelfs de moordenaars liefheb, één
mensch doe sterven, omdat ik hem niet redden kan, zou het
kunnen zijn, dat mijn opvolger minder liefhebbend dan ik,
vier m enschen zal doen sterven ; en indien karma mij treffen
zal om den man, dien ik veroordeeld heb, dan moet ik het
dragen ter wille van de drie a�nderen, die ik gered heb." Die man verkrachtte de wet der liefde niet, nam niet het le\·en
van den een, opdat een ander gered zou worden, maar ver
vulde de wet tot het uiterste en redde menschenlevens.
Ik heb ook een dame gekend, die in een dicht bevolkte stad
woonde, waar nog zeer p rimitieve regelingen bestonden ten
opzichte van zwervende honden en katten. De gemeente had
twee mannen in dienst, één om de zwervende dieren binnen
te brengen, de andere om ze dood te maken en elk dezer mannen werd betaald naar v erhouding van het aantal dieren, dat
...... _
IOO
hij behandelde, en welke slechts den korten termij n van drie
dagen hadden tusschen hun vangst en hun dood. Deze dame,
die zeer veel van dieren hield' en die de gedachte aan hun g·e
vaar en hun lijden niet verdragen kon, vereenigde zich met
eenige vrienden, en zij vormden een vereeniging met ecnige
welbekende en vooraanstaande menschen aan het hoofd. Toen
vervoegden zij zich bij den gemeenteraad en boden aan, den
raad van al de zorgen voor zwervende dieren te ontheffen.
De gemeente stemde toe en stond hun het gebruik af van een
oud gebouw en erf en de dame werd beheerderes der instel
ling. Zij hadden een man in dienst op een behoorlijk geregeld
inkomen, die rondgi ng met een Ford-wagen, om de honden
en katten binnen te brengen. Zij verzorgden de dieren vrien
delijk dr ie weken lang en vcrwittigden de gehecle stad, waar
vermiste huisdieren gevonden of nieuwe verkregen konden
worden, en pas aan het eind van dien tij d, werden de niet
opgeëischte gedood ; en dusdanig was de menschlievendheid
van die dame, dat zij deze ellendigste aller plichten met haar
eigen handen ten uitvoer legde, opdat het zoo menschlievend
mogelijk zou geschieden. De tweede-straalsmensch doet geen
goed, om h et zelfzuchtige genoegen er van, maar om de lief
de in zijn hart.
Dit is de straal van Broederschap. De tweede-straalsmensch
gaat rond, goed doende. Hij gevoelt, dat welwillendheid,
vriendschap en toegenegenheid het cement zijn bij het bouwen
van den tempel der humaniteit. Hij ziet in, dat plannen, regle
menten, overeenkomsten en co-operatie het niet ver zullen
brengen in dat werk, - dat zij zonder liefde niet in staat
zullen zijn der menschheid vrede te bezorgen.
Menschen van dezen straal geven de 'beste leeraren en dok
toren. Ik herinner mij , een twintig j aar geleden een artikel
gelezen te hebben van de hand van den beroemden professor
IOI
te Oxford, Bernard Bosanquet, waarin hij zeide, dat het niet
aan te raden was de knapste geleerden te nemen als onder
wijzers op de scholen, omdat deze de stof met het grootste
gemak opgenomen hadden en niet in staat waren, zich te ver
plaatsen in den geestestoestand van den doorsnêe studeerende ; en voorzeker i s de eigenschap der liefde meer noodig dan
iets anders, niet slechts hij de opvoeding, de ontplooiing der
menschelijke vermogens in een kind, maar zelfs bij het on
derricht, het mededeelen van kennis. En ieder weet, dat in de
meeste gevallen de dokter, die een wezenltjke levendige be
langstelling voor zij n patiënt heeft, niet alleen h et meest populair is, maar ook de beste resultaten bereikt.
Er staan vele wegen o pen voor menschen van eiken straal en
op eiken trap van evolutie. In de staathuishouding van onzen tijd, afgescheiden van wat wij de beroepen noemen, behoort
de tweede-straals-mensch de ideale leverancier te zijn, hetzij
in het groot of als winkelier. Hij zal voelen, dat hij er is, om
de menschen juist dat te geven, wat zij noodig hebben, een
groot gemak voor hen te zij n en die dingen in omloop te bren
gen, die hun goed kunnen dienen. Hij zal eerlijk de verdien
sten nagaan van de dingen, die hij verkoopt ; zijn prij zen zul
len bepaald worden met een eerlijke winstverhouding, en hij
zal de dingen mij den, die door onmenschelijke middelen zij n
voortgebracht. Het i s een gewoonte geworden, zaken t e be
schouwen bloot als een middel om geld te verkrijgen en dat
men alleen maar goed kan doen daarbuiten, maar het is een
voudig een feit, dat hier een van de schoonste gelegenheden
is, om de menschheid te dienen.
M en denkt wel eens, dat het gemakkelijk sluiten van vriend
schap een teeken van dezen straal is, maar dat is niet zoo. Ik
heb eens iemand gekend, die een buitengewoon stil man was
en in een lang leven geen vriendschap gesloten had buiten zijn
102
11�t :ste familie. Ik vroeg hem eens, hoe dat kwam en hij zeide :
"Het is, omdat ik niet liefhebberen kan in vriendschap ; als ik
vrienden maak, moet ik hen op alle mogelijke wijzen ter zijde
staan, in al hun moeilijkheden en verdri et ; en daar ik slechts
genoe.g heb voor vrouw en kinderen en niet in de waag
schaal mag stellen, wat zij nûodig hebben, wil ik geen vrienden maken." Dit was een man met een groot hait, vereenigd met
derde-straal3 gedachten, steeds bereid, zijn eigen vreugde o f
vermaak voor anderen op t e offeren, maar o p een volkomen
bescheiden wij ze.
Er zijn natuurlijk geen gebreken op ecnigen straal, maar
menschen van den tweeden straal vertoonen zeer ernstige ge
breken, als zij blij ven heneden een redelijk peil in de eigen
schappen van de andere beginselen. zijn vele menschen in
de wereld, die een groot leed gevoelen, als zij aan enkele van
de verschrikkingen denken, die onder en soms aan de opper�
vlakte der beschaving liggen. doen niets, om ze te verwij
deren, omdat ze n iet veel wil o f practische bekwaamheid be
zitten ; maar zij maken zichzelf ellendig en verstoren anderen
met de eeuwige klacht, dat bijna alle macht en al het geld in
de wereld op d e een o f andere wijze in handen zijn gekomen
van menschen, die hun medeschepselen niet liefhebben. Als
zij het kleine beetj e energie, dat zij bezitten, besteedden aan
het doen van het weinigje goed, waartoe zij in staat zijn, dan
zouden ze niet hun eigen onaangenaamheid toevoegen aan
de reeds bestaande hoeveelheid menschelijke ellende, maar zich
voorbereiden voor grooter macht in de toekomst. Het is een
voorwaarde in deze wereld van wet, dat geen mensch eenige
macht zal bezitten of kans zal krijgen, waarvoor hij niet ge
·werkt heeft.
In overeenkomst hiermede i s de fout, om altruïsme te overdrijven, dwaas, zooals de dichter Goldsmith dwaas deed,
103
toen h ij al zijn heddegoed uit het raam gooide naar een
armen drommel, die in het midden van den nacht op straat
zwierf. Het geeft anderen geen geluk te weten, dat gij voor
hen lijdt en menschen, die voor zich zelf niet doen wat zij
behoorden te doen, n.l . hun eigen leven behoorlijk, en tot een
opgewekt deel te maken van de omgeving van anderen, -
zij n een ramp · voor de wereld . U i tbarstingen van zoogenaamde edele verontwaardiging zijn ook niet zeldzaam op
dezen straal ; terwij l de cerste-straalsmensch men geneigd
is, zich op een ijzigen afstand terug te trekken, wanneer i et s
h e m van streek brengt en d e derde-straalsmensch meer aan
vrees onderhevig is.
Er b estaat ook een veel voorkomend gevaar, dat groote l ief
de, die niet gepaard gaat met ruimheid, in andere opzichten
eerder schadelijk dan weldadig is voor dengene, die geliefd
wordt, wanneer zij beperkend op hem werkt. Er bestaat een
verhaal over een jong meisje in Amerika, dat met haar moe
der en een j ongere zuster in een kleine "flat" woonde en hen onderhield van haar verdiensten op een kantoor in de stad.
Op zijn tijd vatte de j on ge dame liefde op voor een jongen
man, die met haar wenschte te trouwen en haar van het kan
toorwerk wilde weghalen en een eigen huishouding wilde op
zetten, maar zeer tot verdriet van beiden, kon dat niet, omdat
rekening gehouden moest worden met de moeder, die nooit
heelemaal gezond was en met een jongere zuster, wier denk
beelden omtrent haar eigen toekomst een vrij dure school vor
derden, ofschoon zij al den volwassen leeftijd naderde. Terwij l
zij o p dit doode punt stonden, kwam d e chef, een vriendelijke
oude h eer, die een scherp waarnemer was, de zaak te weten en
zag al spoedig, dat moeder en zuster, noch physiek noch mo
reel veel voordeel trokken uit de zelfvertroeteling, waartoe zij
langzamerhand door de goedheid van zij n employée gekomen
--------�----------------------
!04
waren. Daarom ging hij over tot den onverwachtsehen stap,
haar op een d ag op zijn kantoor te l aten komen en haar op
staanden voet met een harsch gezicht haar ontslag te geven.
Er was op het oogenblik voor haar geen uitzicht op een ande
re betrekking en het begon er met de familie-financiën don
ker uit te zien, want ze maakten hun inkomen op. Maar hel
geneesmiddel had al spoedig zijn uitwerking, want de moeder
zag in, dat ze iets moest gaan uitvoeren en ging in een maga
zijn werken, waar zij haar kleine kwalen vergat, die
onmiddellijk onder zulk een koele behandeling verdwenen en
zij verwierf vele vrienden, zoodat haar leven stralend en sterk werd ; terwijl de jongere zuster eenige van haar hoogreikende
draomen op zette en een deel van de kosten van h aar
leergeld geduren d e de vacantie ging verdienen. De beide jonge
menschen trouwden en leefden gelukkig samen in de welda
dige schaduw der vriendschap van den gewezen chef. Het is
goed, een kreupelen hond over een hek te tillen, maar het
kan dwaas en niet goed zijn, hem den geheelen weg te dra
gen.
HOOFDSTUK XIII.
DE DERDE STRAAL.
Niet lang geleden vid mij n oog op een reclameplaat van een j ongen man, die met een jong meisje naast zich aan de
toonbank van een patisserie-winkel, bonbons stond te koopen. Zij droeg het opschrift : "J ohnston's chocolades : Van
den Man die voor het Meisje dat Weet". Het
meisje wist, welke bonbons lekker waren dat was vijf
de-straals kenni s ; de m an b egreep, wat die bonbons voor het m eisje waren dat was derde-straals begrip.
De dercle-straalsmensch is gevoelig voor dingen, zooals
de mensch van wil gevoelig is voor het Zelf en de mensch
van l iefde is voor het bewustzij n in andere le
vende wezens ; en toch, omdat hij binnen de eerste <irie
stralen valt, en b ehoort tot hen, die het Zelf of God of h et
gel uk binnen in zich zoeken, stelt
in din!!en om hun verband met bewustzijnstoestanden. Hij
die heeft aan verstaan en begrij-
pen e n voelt, dat het gel u k daarvan afhangt, dat, al zou de wereld k-wistig haar weldaden over de menschen uit
storten, en al zouden allen vrede vinden in broederschap, het geluk toch ontbreken zou, als er geen wijze bestond, om te
begrijpen, wat al die dingen voor de ziel beteekenen. Hij i s w erkzaam ten opzichte van dingen, m aar alleen in hrt
belang van het bewustzijn.
Begrip is tenslotte die geestestoestand, waarin de wereld
in haar geheel i n één doorsch o uwende die d e ziel bevredigt en het doel van
ro6
hem, wiens straal dit is, is niet in de eerste plaats om ken
nis te verkrij gen, maar om dien zielehonger te stillen. In
dien dit vermogen van hem, dat in staat is, vele dingen
tegelijk te zien, en ze daarom bevatten kan, buitenwaarts
gekeerd wordt naar de zaken des levens, dan zien w ij , dat
dit de man is met een prachtig hoofd voor organiseeren
en op touw zetten, die zien kan, hoe dingen ge daan moeten
worden. \Vanneer dit vermogen \'erbonden is met den
wil van den eersten straal, dan geeft het een groote ge
nialiteit langs deze l ij nen. Zij n uitgesproken vermoge n is
gedachte en als hij samenwerkt met menschen van den
eersten en tweeden straal, kan hij precies zien, hoe alle
dingen moeten gebeuren, zoodat h un liefde en plannen op
de meest dodtrdkndc vvijzc aangewend worden.
V raag aan iemand van dezen straal wat hij in de een of
andere practische aan gel egenheid d oen zal, b ijv. het te
werk stellen van een onderwijzer in een school, die o n de r
z ijn leiding staat en hij zal antwoorden : " Geef mij tien
minuten om er over te denken" en dan zal hij waarschijn
l ij k vragen beginnen te stellen, niet omdat hij wil, dat
iemand voor h em denken zal , waarvan hij een afschuw
heeft, maar omdat hij inlichtingen noodig heeft, die een
gezonde basis voor zijn gedachten moeten vormen. Hij is
een voorzichtig man en als hij wellicht ernstig te kort
schiet in een der andere beginselen, d an zal men hem zoo
zorgvuldig over een aanhangige kwestie zien nadenken,
dat de gelegenheid o m te h andelen dikwij ls al voorbij is ,
v óór hij besloten heeft, wat het beste is om te doen.
H et vermogen van dezen straal geeft een zeer ruimen
geest en de gelegenheid om zich langs vele verschillende
l ij nen een weg te b anen in het l even, maar door deze vrij
h ei d van dwang en de ruimte van gelegenheid, die deze
mensch heeft, is het einde dikwij ls, dat het zoo moeilijk
1 07
voor hem is zich te beperken, dat hij zich niet met genoe�:;
kracht op één l ij n concentreert, om van zij n leven wat men
noemt een succes te m aken, terwij l iemand van beperkter aard, geconcentreerd door zijn eigen beperkingen, wel tot het
doel zal komen.
Hij gebruikt de kracht der gedachte, die de stof vormt en
kan zich toeleggen op wetenschap of kunst of magie of elk
ander ding en \Yurdt niet beperkt door die voorkeur, die aan eenige van de andere stralen zulk een geweldige macht geeft
langs bij zondere lijnen. Wanneer iemand concentreert, gebruikt
hij de kracht van zij n wil, om zijn aandacht sterk samen te
trekken, en houdt hij zijn gedachten binnen d1e grens ; als mediteert maakt hij zich een met het ding, door aan elk deel
ervan de grootst mogelijke aandacht te schenken en laat al
zij n gedachten over het onderwerp daarbij toe, maar wanneer h ij contempleert, heeft er een derde handeling plaats,
waarbij hij als het ware zijn volmaakte gedachte stillegt -
en dan vormt of richt de gedachtekracht in dat mentale bedd
de stof en beheersebt de natuurkrachten, op de wijze als een
magneet ijzervij lsel richt. H et is de groote scheppende kracht, door den Brahmá van ons zonnestelsel in den beginne gebruikt
- niet slechts meditatie, maar iets grooters dan dat, sanyama
genaamd, dat begint met concentratie, en eindigt met contem
platie, en de poort opent tot alle kunnen. De yogi's van al deze
stralen zullen allen hetzel fde sanyama beoefenen, maar het concentratie-gedeelte zal het volmaaktst gedaan worden door
den eerste-straalsmensch, het meditatie-gedeelte door dien
van den tweeden en het contemplatie-gedeelte door dien van
den derden straal. Gij kunt begrijpen, welke macht er i� in
den Adept, in wien al deze stralen tot menschelijke volmaakt
heid ontwikkeld zijn.
Bij het tegemoet treden van de groote levensvraagstukken
zal de derde-straal s-nwnsch altijd zeggen : "De vvaarheid zal
I08
ons bevrij den. Geef ons inzicht, dan volgt de handeling van
zelf ; daar behoeven we ons niet druk over te maken. Hetzij
de waarheid smartelij k is of aangenaam, wij hebben haar noo
dig. Onze gevoelens komen er niet op aan." Als hij tekort schiet in liefde of in handeling, voelt hij dat niet als een smet,
doch een tekort schieten in de waarheid zal hem bittere wroe
ging geven.
Door zij n breeden blik en zij n taxeeren der dingen enkel als
voedsel voor den hongerigen geest ziet de derde-straals
mensch alle dingen als vrijwel gelij k, maar dat gelijke helt
naar het beste over, niet naar het slechtste. Hij is de wij ze,
van wien de Oostersche schriften spreken, waar gezegd wordt, dat voor zulk een mensch alle d ingen hetzelfde zijn, een
vriend of een vijand, goud of een aardkluit ; en dat beteekent
natuurlijk niet, dat goud eigenlijk slechts aarde is en niet van
bijzondere waarde, noch dat vrienden eigenlijk niet meer
waarde hebben voor de ziel dan vij anden, maar dat alle din
gen waardevol en van beteekenis zij n voor den mensch, die
zij n leven openstelt voor het gebruik daarvan - aarde is
even kostbaar als goud, een vij and is in werkelijkheid een
vriend. Emerson zegt : "Voor den dichter, den wij sgeer, den
heilige, zijn alle dingen vriendschappelij k en gewijd ; alle ge
beurtenissen van nut, alle dagen heilig, alle menschen godde
lijk ; want h et oog is gevestigd op het leven en schat de omstandigheden gering". Het beginsel, dat hieraan ten grond
slag ligt, werd door Epictetus goed weergegeven, toen hij
zeide, dat God hem in de wereld gezonden had met het eenige
doel zijn karakter te volmaken in alle soorten deugden en
dat er niets ter wereld was, dat hij niet gebruiken kon tot
het bereiken van dat doel.
De derde-straalsmensch begrijpt, dat dingen, die de menschen rampspoedig noemen, alleen als zoodanig beschouwd
worden, omdat zij het gevoel onaangenaam aandoen of onge-
109
makkelijk opwindend zij n voor den geest, die vol is van voor
opgezette meeningen, maar dat alles aangewend kan wor
den tot groot nut, als het in den rechten geest aanvaard wordt
als komende van Gods hand, die de s chenker aller din
gen is. Hij ziet ook het beteekenisvolle van onbeteekenende
dingen en het wonderbare van het gewone. Voor hem is alles
wonderbaar, maar niets geheimzinnig. Een grassprietje zal
tot hem spreken van d e oneindigheid, waar anderen een berg of een heelal van sterren noodig hebben. Als de man der we
tenschap zegt : "Er bestaan geen wonderen", dan zal hij ant
woorden : "Alles is wonder". En toch bevestigen beiden het
zelfde - de eenheid der natuur. Hij heeft altij d een reden
en dikwijls verscheidene, waarom hij iets doet ; en kan de
reden ontdekken van dingen, die buiten hem gebeuren. H et
ideaal van dezen straal is Brahma zelf, die aan de Rishi's of wijzen alles over alles in de wereld vertellen kon.
De eigenschap van viveka of onderscheiding:::vermogen stelt
den wijsgeer in staat het belangrijke van het onbelangrijke te
onderscheiden met betrekking tot eenig ding, dat onderno
men wordt. Men vertelt in Ja pan het verhaal, dat toen de
groote Sjogoen, Ieyasu, stierf en zijn lichaam in de Nikko
heuvels begraven werd, zij n opvolger in het Sj ogoenaat een
beroep deed op alle Daimyo's in het Keizerrijk, om ieder een
bronzen of steenen lantaren te zenden, voor het v ersieren der
tuinen rondom de grafkapel. Allen deden dat, behalve een,
die te arm was, maar in plaats daarvan aanbood, rij en boa
men langs den weg te planten ter beschutting der reizigers.
Zij n gift wordt nu als de kostbaarste van allen aangezien
- een d erde-straalsmensch zou dat van h et begin af duidelij k
ingezien hebben.
In zij n eigen persoonlijkheid geeft deze wonderbare kijk op
de d ingen den derde-straalsmensch een zeldzaam aanpassings
vermogen ; hij kan in een hut of een paleis wonen en op den
108
ons bevrijden. Geef ons inzicht, dan volgt de handeling van
zelf ; daar behoeven we ons niet druk over te maken. Hetzij
de waarheid smartelijk is of aangenaam, wij hebben haar noo
dig. Onze gevoelens komen er niet op aan." Als hij tekort schiet in liefde of in handeling, voelt hij dat niet als een smet,
doch een tekort schieten in de waarheid zal hem bittere wroe
ging geven.
Door zijn breeden blik en zijn taxeeren der dingen enkel als
voedsel voor den hongerigen geest ziet de derde-straalsmensch alle dingen als vrijwel gelijk, maar dat gelijke helt
naar het beste over, niet naar het slechtste. Hij is de wijze,
van wien de Oostersche schriften spreken, waar gezegd wordt, dat voor zulk een mensch alle dingen hetzelfde zijn, een vriend of een vijand, goud of een aardkluit ; en dat beteekent natuurlijk niet, dat goud eigenlijk slechts aarde is en niet van bijzondere waarde, noch dat vrienden eigenlijk niet meer
waarde hebben voor de ziel dan vijanden, maar dat alle dingen waardevol en van beteekenis zijn voor den mensch, die zijn leven openstelt voor het gebruik daarvan - aarde is even kostbaar als goud, een vijand is in werkelijkheid een vriend. Emerson zegt : "Voor den dichter, den wijsgeer, den
heilige, zijn alle dingen vriendschappelijk en gewij d ; alle gebeurtenissen van nut, alle dagen heilig, alle menschen goddelijk ; want het oog is gevestigd op het leven en schat de omstandigheden gering". Het beginsel, dat hieraan ten grondslag ligt, werd door Epictetus goed weergegeven, toen hij
zeide, dat God hem in de wereld gezonden had met het eenige doel zijn karakter te volmaken in alle soorten deugden en dat er niets ter wereld was, dat hij niet gebruiken kon tot het bereiken van dat doel.
De derde-straalsmensch begrijpt, dat dingen, die de menschen rampspoedig noemen, alleen als zoodanig beschouwd
worden, omdat zij het gevoel onaangenaam aandoen of onge-
109
makkelijk opwindend zijn voor den geest, die vol is van voor
opgezette meeningen, maar dat alles aangewend kan wor
den tot groot nut, als het in den rechten geest aanvaard wordt
als komende van Gods hand, die de schenker aller din
gen is. Hij ziet ook het beteekenisvolle van onbeteekenende
dingen en het wonderbare van het gewone. Voor hem is alles wonderbaar, maar niets geheimzinnig. Een grassprietje zal tot hem spreken van ·de oneindigheid, waar anderen een berg of een heelal van sterren noodig hebben. Als de man der wetenschap zegt : "Er bestaan geen wonderen", dan zal hij antwoorden : "Alles is wonder". En toch bevestigen beiden het
zelfde - de eenheid der natuur. Hij heeft altijd een reden en dikwijls verscheidene, waarom hij iets doet ; en kan de reden ontdekken van dingen, die buiten hem gebeuren. Het
ideaal van dezen straal is Brahma zelf, die aan de Rishi's of wijzen alles over alles in de wereld vertellen kon.
De eigenschap van viveka of onderscheidingsvermogen stelt
den wijsgeer in staat het belangrijke van het onbelangrijke te onderscheiden met betrekking tot eenig ding, dat ondernomen wordt. Men vertelt in Ja pan het verhaal, dat toen de groote Sjogoen, Ieyasu, stierf en zijn lichaam in de Nikko heuvels begraven werd, zijn opvolger in het Sjogoenaat een beroep deed op alle Daimyo's in het Keizerrijk, om ieder een bronzen of steenen lantaren te zenden, voor het versieren der tuinen rondom de grafkapel. Allen deden dat, behalve een,
die te arm was, maar in plaats daarvan aanbood, rijen boo
men langs den weg te planten ter beschutting der reizigers.
Zij n gift wordt nu als de kostbaarste van a!Ien aangezien - een d erde-straalsmensch zou dat van het begin af duidelijk
ingezien hebben.
In zijn eigen persoonlijkheid geeft deze wonderbare kijk op
de dingen den derde-straalsmensch een zeldzaam aanpassingsvermogen ; hij kan in een hut of een paleis wonen en op den
I IO
grond of een donzen rustbed slapen. En in zijn leven vertoont hij een groot verstand voor het gebruik van dingen, een be
kwaamheid, alle soorten van materiaal dat verkrijgbaar is, te
gebruiken en in een zeker plan in te passen. Hij is de schaak
speler bij uitnemendheid, die al de verschillende stukken naar
hun aard in een bepaald plan gebruikt, ja vele plannen tegelijk
vat, zoodat hij zien kan, als zijn zet niet het juiste gevolg heeft
voor het eene plan, hoe hij hem in een ander kan inpassen en
het beste, dat hij kan, te maken van eiken mogelijken toestand.
En omdat hij in zijn handelingen ten opzichte van anderen den
zelfden ruimen blik heeft, kan hij geen drukte maken over
kleine dingen, maar weet wat belangrijk en wat onbelangrijk
i s, zoodat aanpassing-svermogen zich nu vertoont in den vorm
van tact.
Een dercle-straals-mem;ch slaa t slechts weinig acht OP' leermeesters, want hij trekt overal leering uit, en hij bezit het
geheim der contemplatie, zoodat bij het beschouwen der dingen zijne intuïtie opflitst van uit die gebieden, waar de leer
ling een is met zijn leermeester. "vVat heb ik met goeroe's
te maken," heeft eens zoo iemand gezegd, "ik ga in de leer bijde wormen en de visschen, bij d e reptielen, de boamen en de steenen." De opmerking is eens gemaakt, dat het op dezen
straal moeilijker valt, een bijzoneleren leermeester te vinden
clan op andere stralen. Het is alsof de goeroe zich afzij dig
houdt, teneinde er zeker van te zijn, dat zijn leerling z ijne lee
ring betrekt van alle dingen, zooals zijn straal dat vereischt.
Emerson was een type van dezen straal, hoewel ook zeer
sterk getint door den eersten straal.
Soms i s het mogelijk veel te begrijpen door de studie van
dieren en ik heb lang gedacht, dat onze broeder de oli fant,
waarmede ik het voorrecht heb gehad in Indië in zekere mate
in aanrakin� te komen, het type is van dezen straal. Gij kunt
l i l
hem gadeslaan, zooals hij uren lang op een drukke markt
staat, zachtj es heen en weer zwaaiend, met aandacht alles op
merkende, wat er om hem heen gebeurt, maar niet den min
sten lust toonend er zelf een werkzaam deel in te nemen. Men
zegt, dat een pas gevangen oli fant een geïncarneerde duivel
i s, maar zulk een wij sgeer in zijn hart, dat hij , op het oogen
blik, dat hij begrijpt, dat verdere tegenstand nutteloos is, zich
met volmaakte kalmte in zijn nieuwen toestand schikt en het
zich gemakkelijk en prettig maakt onder de ni euwe omstan
digheden. Hij is altij d erg dapper in het trotseeren van geva
ren, d ie hij begrijpt, maar is aan den anderen kant buitenge
woon vreesachtig tegenover betrekkelijk onbeteekenende din
gen, waarmede hij totaal onbekend is ; zóó is z ijn leven geze
teld in en berustend op begrijpen. In een paniek verliest hij
zijn hoofd, maar onder alle andere omstandigheden is hij zeer
zorgvuldig en voorzichtig en in zijn genegenheden, die diep en
duurzaam zijn, toont hij een buitengewone zorgzaamheid.
Hierin toont het dier zeer duidelijk den invloed van den
straal, want het zwakke punt van d ezen �traal i s vrees. \AJanneer iemand de kennis te hulp geroepen heeft in zijne evolu
tie, om d e vrees te verdrijven, zal hij altij d nog vreesachtig
blijken tegenover dingen, die hij niet begrijpt. Om dezelfde
reden plegen de liefdemenschen van den tweeden straal te
lijden aan uitbarstingen van woede en verontwaardiging, en
de wils-menschen van den eersten straal vervallen wel eens
in trots.
Iemand van dit type zal het vlugst vooruitgaan door zijn geest te oefenen, zoowel in scherpte als omvang van denken.
In het bijzonder moet hij , om dit vermogen het best tot zijn
recht te doen komen, zich een duidelijk beeld maken van dat, wat hij te eeniger tij d doen gaat. Hebt gij ooit een goed schaat
senrij der gezien, zooals hij daarheen schiet, ieder beweging
I I2
even vast en zeker ? Of een pinguin, die visch vangt, vol oogen
blikkelijke en nooit falende beweeglijkheid ? Zoo zou deze man moeten denken, als hij zich geoefend heeft, - zooals de: schaat
voortglij dt, zooals de pinguin zich wendt en gaat.
En om zijn mentaal omvatten te vergrooten ,oefene hij zich, het eene ding aan het andere toe te voegen in zij n gedachte,
zich elk volkomen duidelijk makend, en het dan toevoegend
aan het groeiende denkbeeld. Zoo kan hij denken a an een
grasspriet en dan aan vele, en struiken en bloemen en hoornen
aan het beeld toevoegen, totdat hij spoedig een tuin in zijn ge
dachten kan vasthouden zonder verlies van onderdeden, zoo
als hii vóórdien slechts een grasspriet vasthield.
HOOFDSTUK X I V .
D E V IERDE STRAAL.
Het overheerschen van het vierde kenmerkt den
mensch van den vierden st raal . Harmonie J s ZIJ n
sch ap. Hij kan d e inner l ijke e n uiterlij ke we relden niet g·e
scheiden houden in zijn leven . Als h ij een d en kbeel d he eft,
is h et onbevredigend, totdat hij er practische uitdrukking
aan gegeven h eeft ; a l s h ij werk te doen h eeft in d e
voelt hij zich ongelukkig er onder, tenzij h ij e r de
van een d enkbeeld of een id eaal van kan maken. Onder
de menschen vertegenwoordigt h ij niet h et i n nerlijke alleen
( zooals de heerscher, de philantroop en d e w ij sgeer ) , noch
h e t u i terltj k e alleen (zooals de wetensch apsmen sch , de
vrome en de kunstenaar ) . Hij geeft het
te z i en, dat ik reeds bcseh re\en hel) a l s de
v an Sh i v a zelf, d;<t Vi:-Jmoc en 1\ rabma in harmonie Er be,.,t:1at geen werke l ij khei d op
aarde en toch is het een waan, omdat het nieL het echte leven
van Shiva Z elf het ech te ananda. Zijn '>verkzaamheid is
n i e t die van prak riti ( h e t s toffelij k e ) , noch die van
geestelij ke ) , n iet die van sat ( bestaan ) , noch van chit
(bew ustzij n ) , maar zij i s wat Krishna noemde "]'dij n
tweede prakri t i" ( M ij n tweede openbaring) � daivi-
niet s1echts maya, maar yogamaya. Boven alles
i s d e ervarin g van den mensch van dezen s traal zoodanig,
dat er geen slagboom of muur bestaat in de ziel, waar God
e i n digt en d e mensch begint, zooals Emerson zeide.
In de beginstadia van zij n ontwikkeling zal de mensch van
d ezen straal s terk aan stem m ingen onderhevig soms 8
daiviprakriti:stof in het eerste en tweede stadiumvan haar evolutie van bovenaf gerekend
definitievan Maya
Maya is:de bijzondere uitdrukking van Shiva zelf, dat Visnoe en Brahma in harmonie brengt.
I I4
overhellende naar de drie typen van zelfvertrouwen
drie eerste stralen) , en soms naar de drie typen van toe
( de drie laatste stralen ) , maar h ij zal zich nooit
geheel verw�jde ren van zij n geb alanceerden s tand, van de
gel ij k tij di ge tegenwoordigheid van beide zij den der m en-natuur. D it veroorzaakt hem veel verdriet ; want
hij voelt zich gedwongen in z ij n werk in de wereld een
ideaal tot uitdrukki n g te b rengen ; e n i dealen wonden en
verteren z ij n ziel, zoolang hij er geen uitdrukking aan kan geven. H ij is dus de mensch van een onrustig innerlijk,
totdat hij d ien gezegende n toestan d bereikt, w aarin zijn
en uiterlij k voortdurend i n harmonie samenwer
ken en waari n de groote wetten van ui tcriij ken en i nner-
karma en dharma, tot één versmolten
Maar wan n eer z e vcrsmolten zijn, i s h ij het naaste toe aan
het werkelij k e geluk, dat op aarde bestaanbaar i s ; de ver
van het in nerlijke voor het
ui terlij ke voor het innerlijke is volledig en
gestac11g
en soms
komt in een flits de geest van pro fetie tot uitdrukking.
Het leven en de godsdienst in Egypte gaven z eer sterk den
invloed van dezen straal te zien. De dingen van dat land ga
ven het leven weer en de levensuitingen waren bij ui tstek
Neem bijv. de bouwkunst der Egyptenaren, met haar
hellende opstanden, ronde dikke zuilen en haar voortdurende
onderwerping aan dier- en plantenvormen - -- niet versicring
m et die vormen. Aan den ancleren kant geschiedde het beeld
houwen en schilderen van menschelijke gestalten en ande
re levende wezens i n een meer meetkundigen vorm dan men
ergens anders ontmoet. En dit alles was een passend kleed
voor de innerlij ke magie, die het leven zel f van Egypte was.
,Het was kunst vol van een bezielende schoonheid - maar symbolische kunst, welker schoonheid alleen verstaan werd
door hem, die den sleutel had. En daar de Egyptenaren hun
r r s
symbolische geschiedenissen beleefden, voelden zij de werkelijkheid er achter, op dezelfde wijze als ze behoefte hadden, de psychische waarheden in vorm uit te drukken.
Een ieder kan opmerken, hoe vormen en kleuren geest en
stemmingen beïnvloeden. Als gij een kamer binnentreedt bijv.,
die versierd is met gebogen en bloemachtigen vormen, zult gij bevinden, dat uw gevoelens daardoor beroerd worden ; maar wanneer gij er één binnentreedt, die versierd is met vierkante patronen, zult gij een mentalen indruk ontvangen.
Die invloed is onmiddellijk en veel symbolism� werkt op deze wijze. Maar bovendien, gedachte hecht zich aan dingen en
vormen en onder de gedachten trekt het gelijksoortige elkaar
aan ; daarom hebben zeer vele symbolen veel gedachtekracht
aan zich verbonden. Dit kan door gevoelige menschen van
den vierden straal gevoeld worden. Vele vormen van magie op het gebied van kunst zijn voortgevloeid uit de erkenning van deze waarheden. De practische magiër van deze lijnen behoort tot den vierden straal.
Wij kunnen den invloed van den straal zien in een groote
verscheidenheid van menschelijke werkzaamheid. Een persoon,
bij wien hij sterk ontwikkeld is, zal waarschijnlijk veel vand en tooneelspeler hebben. Als hij een zekere stemming of
geestestoestand in zichzelf wil te weeg brengen, zal hij dat
doen door den uitedijken vorm er van aan te nemen, bijv.
als hij zich vroom of godvruchtig wenscht te gevoelen, zal
hij de kleederen en de manieren van kerk of tempel, en de
gebruikelijke houding hij het gebed van zijn land of godsdienst
aannemen en dan zal de innerlijke toestand optreden in ant
woord daarop. Menschen van deze soort zijn overal te vinden,
voorgevende te zijn, wat zij wenschen te worden ; maar hierin
Ï.3 geen voorwendsel, geen huichelarij , geen verlangen, een indruk op anderen te weeg te brengen, maar slechts een aannemen, dat zeer spoedig werkelijkheid zal worden.
I ! ()
Ik heb eens hooren verte llen over eene Engel:sche dame, die
i n Indië geweest was, en daar was gaan houden van de H indoe-wij sbegeerte, en zeer verlangend was, dat haar leeringen haar geheele ziel in beslag zouden nemen. Toen zij naar Lon
den teruggekeerd was, bleef zij zich op zij n Indisch kleeden, en wilde niet anders eten dan zittende op den grond . Haar vijanden hadden pret en haar vrienden verbeten zich, doch
gehoorz<:.amde slechts aan een voor haar zeer j ui sten aandrang.
Vierde-straalsmenschen zij n daarom ook goede tooncelspewanneer zij in zichzelf de gevoelstoestanden voort
wenschen u it te heelden, de uiterlijke vormen
die met die toestanden samengaan, v olgen
aawlacht en met het grootste gemak. Het behoort
hun ook (zooals bij v .
d e uitdrukking van geestelijke vrijheid in het lichaam i � . Alle soorten van van door stof en van stof door geest, worden gevonden onder de veelvuldige werkzaamheden
van dezen straal. Magiër, tooncelspeler en symbolisch kunstenaar o f dichter, allen h ebben hun plaats hier.
In Indië, waar alles i n zulk een rnate te vinden ebt het een ware samenvatting van het mcnsch en ras schijnt te zijn, ziet men den invloed van dezen straal sterk in de kunst en som
mige godsdienstvormen. Als een Westerling zoo gelukkig het is zeldza am ) door zij n eigen sympathie, de werkelijke
\Tiend�chap en het vertrouwen van een Hindoesche familie l C zoodat geen enkel stuk van hun leven voor hem ver-
horgen blij ft, of gewijzigd wordt i n zij n tegenwoordigheid, dan veroorlooft men hem misschien, de dingen te bevinden in het reliquie-kastje, dat in ietler Hindoesch huis te vinden is. Daar zal hij afbeeldingen of platen vinclen van den
I I 7
uit criijken vorm d e r Godheid e n soms van heilige mannen,
die ver van schoon zijn volgens de uiterlij ke der kunst.
IVI aar hij zal spoedig ontwaren, dat als zij n vriend deze dingen
nadert, hij ze den eerbied betuigt en met verrukking
zal spreken over hun schoonheid. De schoonheid is er, doch
in den geest van den aamschouwer en de l evende
wordt geschapen door de vertrouwde gedachten, die deze
afbeeldingen opwekken.
Dit is niet zoo heel veel verschillend van het gebruik der taal.
Het woord "schoonheid" i s zelf ver van schoon, maar zoodra
men het doemen visioenen op van schoonheid, die men gekend he.eft. Het i s waar, dat de taal schoonheid kan bezitten naast haar beteekenis, maar dat aanzi cht er van be
hoort tot den zevenden straal ; het gebruik der taal voor het
uitdrukken van denkbeelden is een kunst, die bovenal tot den
vierden straal behoort. De vierde-straalsmensch heeft ge
woonlijk een grooten woordenrijkdom.
"W ij hebben gezien, dat de eerste en zevende straal ;vi l overheerschend hebben, de tweede en zesde straal liefde en d e
d erde en v ij fde gedachte. D e vierde-straalsmensch, die langs
geen van deze lijnen gekomen is, bezit gewoonlijk alle drie de
krachten van het bewustzij n min of meer gelijk gemengd,
maar geen d aarvan zoo volmaakt, als h ij ze gehad zou heb
ben, als hij zich verbijzonderd had op een van de andere
nen. Het vermogen, dat deze evenwichtstoestand geeft, is ver
beeldingskracht, die een mengsel is van wil, l iefde en ge
dach te. Als een mensch van dit type over een vraagstuk be-'"''"" ""'·'"H'
zal h ij niet bij de logi sche volgorde blijven, gevoelens zullen zich baan breken en dikwij ls zal
de oplos s i ng komen, geopenbaard door de concentratie van
den wil. Als aan den anderen kant zijn gevoelens door i ets
opgewekt zijn, zal zijn logisch denken ook in werkinl!
treden
I I8
en hem welli cht den humor van den toestand doen zi en, misschien wel het waarom der gebeurtenissen.
In haar positieven vorm is deze verbeeld i ng een logische
kracht en het menschelijk leven is er vol van. De d ingen heschouwende ziet hij , die haar bezit, het leven ; het leven beschouwende, ziet hij de wereld ·der dingen. Hij kan zijn aan
dacht niet schenken aan een van de twee al léén. Als iemand op deze l ij n macht verworven heeft, zal hij een ware magiër zij n, die het geziene en ongeziene aaneenschakelt, zichtbare gevolgen teweeg brengt met onzichtbare middelen en onzichtbare gevolgen door zichtbare.
Letterkundi ge n op deze lijn vertoonen een overvloed van
beelden bij h et weergeven van h u n i deeën en h un verbazin&rw ekkendc macht v a n analog·ie doet hun beelden hal en van de ui terste ei nden d er w e re ld. Een grootc vl ucht der verbeel d i n g als d ie van Shakespc are e n Kal i dasa heeft haar o orspron g in d i t vermogen .
De kracht der verbeelding kan zeer levendi g zij n en wordt dikwijl s zeldzaam sterk bij k i nde ren gezien. I k hoorde laatst van twee klei n e meisJes, die praatten over wat ze zouden do en, als ze groot waren e n een van haar zeide, dat zij een mooi h u is en een groot aantal kinderen wou h ebben. Het ande re, dat waarschij nl ij k was grootgebrac ht i n een ver van i deale omgev i n g, antwoordde : "En i k w i l ee n s chool h ebben en daarop komen dan j o uw k inderen. E n d a n zal i k z e slaan e n slaan e n slaan", voegde er m et groot genot aan toe. Het eerste meisje barstte i n tranen uit en zeide al snikkend : "0, j ij ake l i g kind, wat hebben mij n kinderen je gedaan, dat j e ze zoo sl aan moet ?" Nietdikwij l s zien wti de verbeelding zoo levendig in het l atere leven, maar b l ijkbaar is dat meer het geval i n het groote vierde of A t l antische ras dan i n h et vij fde of Ari sche. I k heb een Chineeschen dokter geke nd, die mij vertelde, dat
I I9
l eegen tijd was, achterover i n
e n zich t e verbeelden, d a t hlJ m
den hemel was en klaarblij kelij k was de ervaring zoo wer
kelij k, d at ze bijna gelij k was aan het ding zelf.
In West-Europa geven ons de Ieren een goed voorbeeld
van de mental e eigenschappen van dezen straal. Zij v er
mengen dikwijls hun vermogens op een wijze, die anderen
raadselachtig of vcrm akelij k vinden, naarmate de omstan
e.rnstig of kluchtig is . Zij komen met logica aan,
wanneer men ze h et minst verwacht en gaan wen over
van rede n aar verhee lding op dezelfde wij z e . Het is i n der
daad een algemeen kenmerk van dezen straal, dat haar
werkzaamheid begi n t op één l ij n en neigin g heeft te eindi
gen op een andere ; in vroolijkheid beginnend, e indigt men
dikwij l s in melancholie ; ernstig begin ne n d, wordt d ikwij ls
geëindigd. D i t is de oorsprong van vele lersche
grappen. Het verhaal gaat, dat eens een h eer op de wan
del i ng een Iersehen vriend zag, die aan h et graven was
aan den kant van den weg en tot hem de onnoozele vraag
die men gewoon i s, b ij zulke gelegenh eden te doen.
"Hallo, Mik e !" , zei hij, "wat voer je uit ? G raaf je een ?" "Neen", was het onverwachte antwoord, "ik graaf de
en laat het gat". In omgekeerden v orm gebeurde dit, toen
een zekere Ier aangenomen werd voor een bouwkarwei en
h em g evraagd werd, of h ij gewend was op l adders te klim
men en h�j antwoordde : "Neen, M ij nh eer, ik heb nooi t
een l adder beklommen, behalve eens, toen i k i n een pu t
afdaalde." De Tentoon, die een afgod gemaakt heeft van
de wet of l iever van regels, kan zelden de eenvoudige Jo-
van den Ier begrijpen, die niet l eeft volgens form ule
e n geen acht slaat op voorschri ften, als het h em toeschijnt,
dat ze onnoodig zij n.
Ik kom i n de
vcrleidim.!"
een voorbeeld te geven van dezen
1 20
straal in betrekking tot d e dierenwereld, ofschoon ik het
slechts geven wil met de waarschuwing, dat in het voorbe,�l d,
dat ik gekozen heb de straal zich vertoont in een zeer p rimirie
ven vorm, waarin menschelijke wezens slechts nu en dan ver
vallen. Onze neef de aap, vertoont deze
als ik dik-wij l s heb kunnen opmerken door de
die ik heb, van a f en toe met hen in aanraking te
komen in hun oorspronkel ijke woonplaats. Kijk, hoe ze op de
een of andere ernstige zaak uitgaan en een oogenblik later
eindigen door over elkaar heen te springen en te stoeien. Zie
naar hun peinzende melancholie, als ze in rust zijn en de vol
komen speelschheid van hun en den humor, die
tusschen deze toestanden doorschiint.
Hoe ze zichzelf uitla
of opgezweept
door een grootc
"alsof", en trachten "te worden" door nabootsing, en zie naar
het onaffe en veranderlijke van al hun werk. Ik kan de ver
zoeking niet weerstaan tot slot een paar regels aan te halen
uit "The Road-Song of the Bandar-log" van
stemming met waar f!enie f!evat
heeft :
Hier gaan wij in een geslingerd festoen, Halverwege naar de jaloersche maan ! Benijdt gij niet onze pralende bende? Wenscht gij niet extra handen t e hebben?
Hier zitten wij o p een tak op een D enkend aan schoone d ingen, die wij weten ; D roomend van daden, d ie wij denken te doen, Al les klaar in een mi nuut of Jets n obels en enZouden
wii
kunnen, a l leen
Al het praten, dat wij ooi t hoorden, Geuit door vleermuis, of beest, of vogel, Vel of vin of schub of veder -
die hun
I 2 I
Ratel h et vlug e n alles tegelij k ! U itstekend ! Wonderbaar! Nog e e n keer! Nu praten wiî iuist als de menschen.
Komt dan in onze springende rijen, flitsend door de dennen, Die vuu rpijl waar, licht en hoog, de wilde druif schommelt. Door den rommel op ons spoor, en het nobele leven, dat wij maken Wees overtuigd, dat wij schitterende dingen gaan doen !
HOOFDSTUK XV.
DE VIJFDE STRAAL.
Deze en de twee volgende stralen toonen ons ,de aigemeene karaktertrek van gehoorzaamheid, omdat door deze de GDd
van binnen den God van buiten zoekt. Wel beschouwd, zijn
het alle stralen van toewij ding. En de eerste, dien wij moeten
noemen is die, waarop wij in het bij zonder het denkende deel
der menschhei d zich als volgzame dienaren zien buigen voorhet groote wereld -verstand, d e ideeënwereld, het heelal van
wet, en zich onder de le id ing van d ie wereld stellen. Waar
heiel is de naam voor de opperste werkelijkheid, wanneer zij op deze wijze gezien wordt, en ofschoon de man der wetenschap alle andere dingen in zijn voortdurend zoeken naar meer daarvan meedoogenloos zal onderzoeken en betwij fel en, nooit zal hij de waarheid der waarheid of het feit van het feit betwij felen. Hij buigt er voor in volmaakte en verrukte
onderworpenheid, omdat ze de hoogste werkelijkheid zijn en wanneer haar gelaat aanschouwd wordt, is haar heerschappij vanzelfsprekend voor de ziel.
Voor den vij fde-straals mensch is 's werelds waarheid de ba
sis van werkelijkheid en zijn zoeken naar kennis is dus een groote godSidienstige handeling, in haar wezen gegrondvest op geloof. Op een andere plaats heb ik zijn geloofsbelijdenis
op deze wij ze geformuleerd : "Ik geloof in de wereld als eenplaats, waar de waarheid te vinden is ; ik geloof in den men
schelijken geest als een werktuig voor het ontdekken daarvan ; en ik geloof, dat zij , door den mensch ontdekt, een weldaad in zijn leven zal blijken te zijn.
J
1 23
Als wij d en staa t van d en wilde stellen tegenover tlîen van
d en huieligen beschaafden mensch, d an z ien wij h et goede van
dit geloof. De wilde heeft weinig gemoedsvrede om d e een
voudige reden, dat hij niet dat hij over alles kan naden
ken, maar veel dingen aanneemt, zooals donder en bliksem,
schaduwen en ziekte als groote mysteriën ; wanneer of hoe
er d oor getroffen zal worden, daarvan heeft hij weinig o f
geen denkbeeld, maa1· vol vrees is hij voor d e gebeurtenis. De
beschaafde mensch echter w eet veel van de we reld af en hee ft
de vermogens zij ner zinnen en de kracht zijne r handen op
tallooze te bekend om op te noemen, ':n
aan de voordcelen daarvan ontkomt hij voor geen enkel oogen-
blik den geheelen Vreemd genoeg, met al deze
voortdu rend tot hun
de wetenscha
-bewonderen, beschouwen
en al de overwinningen, d ie
der eeuwen voor ons bevocht, te
de menschen nog steed s
eeni!.?e
din-
gen als geh eimenissen, waarop gedachte niet van
is, zooals bijv . het raadsel van den dood. H et trekkeu van
deze lijn tusschen wat "\vel en wat n iet gekend kan worden
is een overblij fsel van d en wilden staat, maar de mensch
van den groot en vij fden st raa 1, die zijn rol speelt in den
menschelijken voorui tgang, zal te tij d: dat vooroor
d eel w egnemen en d e feitenkenni s zel fs o v er den dood voor
den mensch openstellen, lang zelfs, voordat ons tot een einde gekomen zal zijn. H et is
gelij k e h oogten van kennis en macht zelfs benadering te
beseffen , waartoe d e wetenschap het l even van den mensch op
aarde in den loop der tij d en zal opheffen. En dat zal komen
door het stelsel van den wetenschapsmensch, die de feiten met
de grootste zorg onderzoekt , ze onbewogen en zonder voor
oordeel vergelijkt, zonder op bepaalde resultaten te
die zijn gedachten daarover aanneemt als kenni s,
] 2"�i·
sen als slechts wanneer hij ze steeds weer op-
nieuw heeft getoetst.
men zich een goede voorstelling wil maken van
dat in wetenschap schuilt, moet men zich een
in den toestand in de middeleeuwen in Europa
terugdenken, toen het l icht der wetenschap verduisterd werd
door de wreede en laffe mannen van dien tij d, die de h oog
ste wereldsche macht uitoefenden in naam van den god sdienst.
haJdden uitgemaakt, dat dit n iet waarl�jk Gods wereld was,
dat Hij ergens anders was en o fschoon Hij ons hier gezet had als zielen, die beproefd werden, stond Hij toe, dat onze le
venslange beproeving gel eid werd door Zijn grooten tegenstan
der, den duivel zel f. Zoo kwam men er toe, deze wereld te
beschouwen als de wereld van den duivel ; het was een
van onwaarheid en kennis daarvan voerde den mensch naar
de verdoemenis en inderdaad werd dan ook de menschelijke
geest, waarmede de mensch d acht z ij n aardsche onderzoekin
gen te doen, beschouwd zoozeer in zonde ontvangen te zijn,
dat het nooit een werktuig kon zijn, om te leiden tot de o nt
der waarheid, welke tot werkeliik
voordeel voor den men. sch zou Zekerlijk wisten de menschen toen niet,
dat de wereld een plaats der waarheid was, maar er waren
die voeld en, dat het zoo zijn moest, d ie vertrouwen
hadden in haar en zichzelf en een vertrouwen, zóó groot, dat
zelfs alle verschrikkingen der Inqui sitie hen niet geheel kon
den terugh ouden en het licht der wetenschap geheel uitdoo
ven. Deze weinigen stonden pal en kwamen tot algemeene er
kenning en bewezen de waarde van het vijfde-straals geloof,
(lat in hen was ; en tegenwoordig i s iedere intelligente vrome
mensch bereid, niet alleen te erkennen, dat de wetenschap het
stoffelij k leven hee rlij k rij k gemaakt heeft, het ver boven de dieren verheven heeft, en den men:,ch in staat gesteld kalm
12 ... ;)
en v redig alle vraagstukken van het stoffelijk bestaan onder
de oogen te zien en den menschelijken geest door oefening tot
een schoone hoogte te ontwikkelen, maar daarenboven heeft
zij den V'romen mensch zeif geholpen, zich Cod meer volh ,men bewust te worden.
Ten allen tijde heeft de mensch God gedacht als de Heer
van het heelal, m aar toen m en zich verbeel dde, dat d e we
reld slechts een vrij groot plat vlak was en de hemel een
ding, door pilaren ondersteund of m issch ien een omge
keerde puddingvorm met gaatj es er in, waardoorheen het licht der hemelsche oorden kon schijnen, om de sterren te
vormen, was het begrip van de verhevenheid en
van den H eer van d a t h ee l al niet te
wat nu voor den geest oprij s t tot vrome
aan bH1Clmg,
wan
neer men denkt aan de wonderen van de ruimte, aan de
millioenen werelden i n de oneindigheid, die de sterre
kunde ons geopenbaard heeft, aan de wonderen van het
door scheik unde en natuurku n d e beke n d geworden
en aan de wonderen der
ografie en bi ologi e, die het heelal lmbegTij pelijk wonder
baar m aken en dage!Uk·i nieuwe verschieten openen.
H et vrome k,arakter van den vij fde-straal:; mensch komt
u i t in de wijze , waarop hij zonder m eer de 'We tten der na
t u u r aanbidt en met gemak gelooft in de ons terfelij kheid
d e r oers tof. Gij zult h e m nooit zien wenschen, ook maar
een h aarbreed de werking van de geri ngste der natu urwet
ten te veranderen , noch zou h ij , als het in zij n macht was,
door het opti l len van zij n pink, zelf een "vijziging durven
brengen in de schikking d e r dingen, zóó v olmaakt sch�j nt
h e m de aanpassing en organisat ie der w ereld, die
b este leermeester is . H ij ziet duidelij k, dat w anneer iets
door den m ensch ui tge vonden of gemaakt w ordt, de na
tuur h em door
ervaring·
verbeteri ngen zal do'en aanbrengen.
126
H ij maakt een auto bij v., maar wanneer hij haar over d en
weg doet gaan, zal h ij er iets nieuws van leeren, wat hij zonder de hulp der u iterlijke natuur nooit geleerd zou hebben en dit doende zal hij zij n kenvermogen wat verder ont
wikkeld hebben.
Als de wetenschapsmensch eens wat ging philosofeeren, wat niet zooveel voorkomt, zouden w ij hem h ooren zeggen
tegen zichzelf, dat zij n kleiner denkvermogen volkomen aangepast i s aan het goddelij k denkvermogen, vertegen
woordigd door de wetten der natuur en dat het daardoor
leert en verder, d at het steeds rijker en machtiger wordt door oefening in een omgeving, die er zoo bij uitstek voor
geschikt is. Was h ij daarbij nog vroom en geïnspireerd, dan zou hij nog iets tocyoegen aan deze stelling en zeg gen,
dat de wereld ons hekend maakt m et den aard van Gü d,
zooals wij hierboven zagen, en ons ook meer Hem gelijk
maakt. Zij brengt ons ook nader tot het alwetende, d aar
z ij h et denkvermogen een fermer greep verschaft op de le
Yende werkelijkheid op ieder tijels tip en de waarheid d oet
zien, dat alles van oneindige beteekenis i s voor den w ijze, ofschoon h et onbelangrijk mag schij nen voor den dwaas.
::vlet wat wij sgeerigheid zou hij ook inzien, dat de mensch geen macht uitoefent o v er de natuurkrachten door m id d el
van kennis, maar zich vereenigt m et die krachten, en n aar
m ate hij met hen medewerkt, zij met hem werken i n e e n samenwerking, die e e n van d e grootste wetten openbaart,
dat er geen werkelijke strij d is in alle rijken der natuur,
maar dat alle samenwerken tot het goede. Soms maakt de waardecring der wet in de natuur zulk een
i ndruk, dat hij er niet aan ontkomen kan zelfs in de kleine
d ingen des levens en dan heeft hij neiging een afgod te ma
ken van plan, regels of YOorschriften, wanneer zulke d i n
gen onnoodig zij n. I k heb van een man gehoord, die al
I2i
ZIJ n h emden en andere kleedingstukken merkte en er een
kaartsysteem van op nahield, zoodat hij met een oogopslag
kon zien, waar bijv. h emd nummer negen was i n de i n reparatie, of i n die of in die lade !
dat het dier van dezen straal de trouwe dienaar
van den mensch, het paard dat voor de ploeg, de kar of onder het zadel leert een geregeld l even te leid en, en re
gels en vormen, wet en en de onvermijdelijkheden van het stoffe lij k leven lee rt
HOOFDSTUK XVI.
DE ZESDE STRAAL.
Evenals de vij fde straal vaardigheid in het denken ui tel rukt,
zoo drukt deze vaardigheid in het gevoelen uit ; want het zijn
gevoel en gedachte, op dingen gericht. En evenals het geloof
van den man der wetenschap hem brengt tot het doordringen
in het beginsel van wet in de wereld, zoo brengt het geloof
van den zesde-straals mensch hem er toe door te dringen tot
de goedheid, die alom in de wereld tegenwoordig is en haar
schraagt en zich in alle gehoorzaamheid en toewijding over
te geven aan dat, wat de mee:-llc menschen God noemen.
Door de eeuwen heen zijn er vrome mystici geweest, wier gebeden geen spoor van vragen om stoffelijke dingen bevatten,
maar een uitstroomen waren in eeuwige dankzegging en aan
bideling aan de voeten van de groote Goedheid, die hen trok
met dwingende macht en hun leven doorstraalde met boven
menschelijke vreugde. En deze mannen en vrouwen wisten
rechtstreeks door hun gevoel wat ancleren zouden kunnen
bereiken door redeneeren, het feit, dat de ondervindingen in
het leven niet goed en slecht zijn, omelat ze prettig en smarte
lijk zijn, maar dat ze alle in de hoogste mate ons tot voordeel
zijn, omelat ze regelrecht uit Gods hand komen. "Alles wat
ontvangen wordt is een geschenk", zegt een Hindoesch spreek
woord en waarlijk zoo schijnt het den zesden-straals mensch
toe. De ware vrome moet meer goedheid in dingen voelen
en ervaren clan anderen, want hij is meer in aanraking met
het hart der wereld. Hij heeft ten minste een glimp opge-
1 29
vangen van de godd elij ke goedheid i n de wereld en zij n
vroomhei d i s een verlangen, e r meer van t e verwezenlijken.
OfschoDn hij het gewoonlij k niet weet, is d i t pad een groot middel voor h et vernietigen v an smart, die in zoD groote ma
te wordt voortgebracht door de to01nelooze verbeelding van
den mensch, die hem in de vroege stadia er toe brengt, meer
te eten dan h ij kan verteren en meer te grij pen, dan hij kan
vasthouden en te verlangen naar onbestaanbare dingen - een
vernietiging zoo groot, dat lichamelijke pijn gering schijnt
naast d e verrukking van zijn vis ie en de eer van zij n dienst.
H ij w eet, dat wat komt, goed is, zelfs al weet hij niet, op
welke wijze het goed is en men zou zij n geloofsbelij denis over
eenkomstig die van den man der wetenschap kunnen formu
lieren en zeggen : " Ik geloof in de wereld als de plaats van
Gods goedbeid en dat de gevoelens des harten, als ze aan
moediging vinden, zullen leiden tot steeds grooter ontdekking
daarvan en wanneer de mensch v ertrouwt op God en geen
vrees heeft voor zijn geloof, hij onmetelijk
beloond zal wor
den zel fs in de sto ffelij k e wereld .'' De eenvoud van dit geloo f is dikwijls roerend, zooals
herinneren zullen, die "de kleine bloemen van St.
gelezen h ebben. lk ken een In diër, die een van d e meest voor
aanstaande rechtsgeleerden van zijn Provincie was, als een
s terk voorbeeld van d i t type. Hij had een verbazin gwekkend
v ertrouwen in het lot en ging d ikwij l s te laat naar den trein.
Welke sympathie er bestond tusschen hem en gebeurtenissen
weet ik niet, maar dit is zeker, dat wanneer hij te laat was, de
trein ook te laat was. Ik weet slechts één keer, dat hii
den
trei n gemist heeft, en toen zeide hij tot mij met zijn die de l iefste was, die ik ooit op aarde gezien heb : "\'Vel, wat
God doet i s het beste voor ons !" Dit zeide hij steeds in al
moeilij kheden, en die waren talrijk genoeg. Toch was h ij 9
1 30
nooit onverschillig als het betrof anderen te helpen ; honder-
<len menschen hadden reden tot dankbaarheid
over hem en toen hij stierf, was het, alsof de geheele stad,
waar hij gewoond had, iets van haar licht verloren had.
Het i s de eenvoud der vroomheid, die haar geestelijke kracht
is . Niet door in het oog looPende e-iften
wordt God
m
LIJn werda, maar door
ui!->Ialêt:H reinheid van
\:Vat zegt Vishnoe in de Gita ?
een vrucht M ii
wordt geofferd
een blad of een bloem of
met vroomheid, neem i k ze
aan van de strevende ziel, ·omdat ze met vroomheid aangeboden
worden. Wat gij doet, of eet, of offert, of geeft, of tracht t e
bereiken, doe dat als een offer aan
haal van dezedat van de
tot den 1 ! eer
." Geen liefelijker ver
is ooit geschreven dan
van Azië", die aldus
Mijn hart, Eerwaarde, is slechts kle in. De regen, d i e ternauwernood e e n veld Bevochtigt, vult allicht een l el iekelk. Ik ben tèvree, zoo slechts mijn heer mij mint En 't jongsken vroolijk lacht; als in mijn huis Aldus de l e venszon den zomer
't zorgen voor · van 's morgens vroeg,
Goden prijs, u i tdeel, 't tulsi-loof verfrisch,
Mijn maagden ' t dagwerk tot 's middags, 't uur, Dat op mijn schoot mijn heer, s laap gewiegd Door zang en waaier, ' t h oofd ter ruste l egt, En 't laatste maa l in 't vreedzaam avonduur, Als ik om brood te dienen naast h em sta. Dan wenkt, na tempelgang en Het zilv'ren l icht der starren tot d e n Zou ik bij zooveel zegen n iet En scho n k lk h em dit kind
1
Met zachte h a nd zijn ziel naar leidt? De Schrift toch leert, dat wie e e n zoon gewint, Voor reizigers een boom tot schaduw plant En voor het dorstend volk een bron ontdekt, Na zijnen dood daarvoor vergel d i ng vindt. Dit woord der Schriften neem ik need'rig aan.
131
I k wil niet wijzer zijn, d a n die voorheen .Met Goden omgang hadden, en, bekend Met toaverspreuk en lofgezang, als gids Ons leiden op den weg to t deugd en vree. Dat uit het goede 't goede kiemt voor elk, En uit het kwade ' t kwade, altijd en overal, Geloof ik, daar ik zie, hoe zoete vrucht Aan eed'le planten rijpt en bitter ooft Aan giftig kruid; hoe n ij d straks haat verwekt, En goedheid vriendschap, en volharding vree, Heeds in dit leven. E n als 't doodsuur slaat, Zou dan geen "morgen" volgen op dit "thans"? Maar ik voor mij Betracht i n ootmoed 't goede, dat i k ken. I k dien cle wet en leef in ' t vast geloof, Dat komeil mag, wat komen moet en zal ! Toen sprak de Heer : "Uw eenvoud overtreft Der wijzen wijsheid. Gij geeft onderricht Aan leer aars . . . . . . "
De Hindoes en Boeddhisten zeggen, dat de wereldenergieniet zonder b etrekking tot het welvaren van de menschen, die op de wereld leven, gericht wordt, ja geheel tot hun bestwil wordt aangewend, en spreken van de groote wet van karma, de m oreele wet, die het heelal doordringt, waardoor geen lijden tot eenig levend schepsel kan komen dan wat hij voor zichzelf geschapen heeft door het eerst
anderen te doen on dergaan. Zij zeggen, dat er d aarom geen reden voor vrees b estaat in deze wereld van God. Deze w et i s altij d gevoeld geworden als een zegen zonder gren
zen in den Boeddhistischen godsdienst en vereerd als het
grootste ding ter werel d - de goede wet - en zij, die haar vereerd hebben en hun geluk er bij gevonden hebben, zullen i n vele gevallen tot den zesden straal b ehooren. In de vele boeken, die er bij de Hindoes en Boeddhisten voor het positief opbouwen van het karakter en vooruitgang van den mensch door zelf-ontwikkeling bestaan, wordt den aspirant altij d geleerd, dat hij in alles voor God moet buigen, tevreden m et alles, zooals de Gita z egt, wat tot hem komt door geen onmi ddellijke inspanning van
13:2
h emzelf, en gewillig daarmede samen te werken als het
beste middel voor de vervolmaking van zij n leven.
Dit verlangen naar goedheid in dingen kan ook zesde
straal s menschen met banden van echte dankbaarheid bin
den aan een grooten leider of leeraar, die de opperste goed
heid verkondigt en de kracht van haar dienst i n zij n eigen
leven bewij st. Z ulke menschen h ebben zich bijv. om Chris
tus' vaan g<:schaard in de Westersche wereld, om
Krishna in I ndië en om anderen van verschillenden graad van verhevenheid ten allen tijde. In de Christenheid zult de drie soorten van menschen vinden, die i n iederen godsdienst worden aangetroffen ; ten eerste zij, die onder den ban van karma staan en geen bepaalden straal vertoonen,
omdat ze gee n meester over zichzelf en hun eigen leven
zijn, maar in vrees e n beven leven en den godsdienst zoeken als een toevlucht ; en van de ov erigen : zij die den Christus vereeren om zij n liefde voor en dienst aan de menschheid en zij, die bereid zijn de menschheid lief te hebhen en te dienen in gehoorzaamheid aan Christus, dien
i n de eerste plaats vereeren om zijn groote goedheid. Van deze laatsten is de eerste groep eene van tweedestraals menschen, door medegevoel bewogen voor het leven rondom hen en de tweede groep i s er een va1, menschen van den zesden straal, eerst vromen, later dienaren.
Het aanzicht van dezen straal, dat een groote rol speelt in de vereering in de wereld, is, zonder eenige verpersoonlijking, de waardecring van welvaart. Millioenen van mcnschen hebben
deze wereld met dankbaarheid lief en genieten met welgeval
len de zegeningen van de welvaart of van I.akshmi en bewon deren zonder perken Hare tegenwoordigheid in de groote
\verken en bezittingen der menschheid. Dit wordt in de hoogste mate thans gevoeld door het Amerikaansche volk, dat zijn steden en vruchtbare vlakten liefheeft met een onbegrensde
133
vroomheid. "Gods eigen land" noemen zij het, met tranen
in de oogen, want het zij n menschen, die zich niet schamen
voor hun gevoel en waarlijk is Lakshmi daar.
Onder de dieren is onze vriend, de hond, het beste voorbeeld van dit type. Voor hem is een meester iemand, di(·. �een
kwaad kan doen, wiens leven vol is van wonderbaarlijke
k rachten, die de bron is van alle mildheid, het wezen, waarop gewacbt moet worden, voor wien gewerkt moet worden, voor
wien gestorven moet worden, die de poorten van het paradij s opent op iedere wandeling buiten, wiens strengheid zelfs op
de een of anderè wijze vriendelijkheid is en voor wien te kruipen, als hij ontstemd is, allerhoogste en schitterende waar-
is dit is de god van zij n verlossing en geen trouwer toegewijde heeft Christus of Krishna in de rijen der menscben.
HOOFDSTUK XVII.
DE ZEVENDE STRAAL.
Zooals de man der wetenschap de goddelijke gedachte in de
natuur ziet en de vrome het liefdevolle hart aanbidt, zoo
reageert de ware kunstenaar op de geoefende hand ; hij aan
bidt zonder terughouding de schoonheid der natuur. Dit i s
de derde van de stralen van gehoorzaamheid of vroomheid,
omdat de kunstenaar en ! Jeminnaar der schoonheid zijn Mees
ter erkent in de groote wereld.
De ware kunstenaar beschouwt zichzelf n iel als de schepper
van schoonheid, evenmin als de ware wijsgeer zichzelf be
schouwt als de ontwerper van de waarheid, die hij verkondigt. Beschouw de wijsheid van den Platonist in dit opzicht.
Hij stelt de vraag : Vanwaar krijgt de wijsgeer zijn waarheid
en de kunstenaar zijn schoonheid ? Vinden deze genieën deze
d ingen uit met de vermogens van hun eigen geest en bren
gen ze aldus iets nieuws in de wereld ; of krijgen ze die van
de wondere schepping, waarin zij leven ? En hij beantwoordt
de vraag dusdanig, dat kunst slechts een copie der natuur i s
en de kunstenaar slechts een ziener van den goddelijken geest,
die de wereld vult met alle soorten van wonder en daar
onder schoonheid.
Er schiet mij te binnen, hoe op de tentoonstelling van de
Bengaalsche School eenige bezoekers voor een reeks schoone
schilderingen van zonsondergangen in de Himalaya stonden
en ze luid bekritiseerden, zeggende, dat waarlijk nergens ter
wereld zulke kleuren in een zonsondergang bestonden ; maar
1 35
later riepen diezelfde menschen bij het zien van een zons
ondergang uit : "\Vel, dat zijn de kleuren van die schilderijen van Calcutta". Zij hadden ze tevoren niet opgemerkt en zezagen ze nu slechts, omdat ze de schilderijen gezien hadden en de kunstenaar hun geleerd had tot op zekere hoogte te zien, wat hijzelf zag.
De schoonheid in alles tre ft den kunstenaar, vol als hij is van physieke gevoeligheid als niemand anders en zij kan hem
opheffen tot hoogten van bewustzijn, waarvan ancleren niet kunnen gelooven, dat zij in haar macht is. Ik herinner mij een Russisch kunstenaar, die er van overtuigd was, dat er geen hoop voor Europa was, zoolang het niet reageerde op
Russische kunst en toestond, dat haar invloed den toon aangaf voor de bejchaving en de menschen hervormde. Deze macht erkennende, voegden de Platlonisten vroomheid toe
aan hun philosofie en zagen in, dat geluk moest voortkomt·n
uit de beschouwing met diepe vereering en dankbaarheid van
de w erken van het universeele bestaan, waarin ons leven geleefd wordt. De verrukking over schoonheid wordt een
plaatsven angster van den volmaakten levenstoestand, die boven h et bewustzijn uitgaat, änanda zel f.
In dit lich beschüuwd, \vordt de kunstenaar een medewerker met God voor de evolutie der menschheid. Of
schoon hij doortrild en doorstraald mag w orden met hetgeen hem toestroomt door het kanaal van schoonheid, zooals dat met alle menschen geschiedt in de mate, waarin zij daarop kunnen antwoorden, heeft deze mensch den wil
om zijn gedachten en gevoelens s til te m aken, z oodat zijdoor z ijn hand stroomen in den vorm van w erk. Dat doet hem zich concentreeren in zijn toewijding en helpt hem de
meening der wereld niet te tellen. Hij ziet eerst de schoonheid, die anderen niet zien kunnen en dan geeft hij haar weer, afgescheiden van de verwarrende massa van schoon-
136
heid, w aarmede zij vermengd is onder gewone omstandigheden en brengt haar aldus onder de aandacht van anderen.
Omdat de kunstenaar nooit God uit het oog verliest in de dingen, verslapt hij nooit in het streven naar z ijn doel, in zijn geheele leven niet, en de hoeveelheid volgehouden
concentratie, die wil is, waarmede al zij n vermogens in
beheer genomen worden ten, dienste van zij n werk, wordt zelden gezien. Denk b v. eens aan het zorgvolle en van volmaakte toewij ding sprekende werk, aan ieder klein
onderdeel van de groote tempels en moske.eën van Indië be�teed. Bijna alle steden en gruote dorpen van Zuidelijk Indië worden beheersebt door reusachtige tempels m et
gopara's, overdekt met uitvoerig snij- en b eeldhouwwerk en worden verfraaid door waterbasins, omgeven door artistieke m uren, terwij l in het midden en Noorden van Indië bijna oyeral prachtige moskeeën z ij n met minaretten
en koepels en graftomben en tempels van een kleiner type
dan die in het Zuiden. D eze prachtige monumenten, schcon in hun omvang, omtrek en verhoudingen, zoowel als in hun in details uitgevoerd snijwerk, zijn ons ge·
bleven als b l ijvende gedenkteekenen uit vroeger tijden, toen de m ensch verrukking en ontsluiering zocht door schoonheid en nu zijn ze een prachtig werktuig voor de
verfijning, verheffing en uitbreiding van het bewustzijn van allen, die in de nabijheid leven en ze bezoeken e,n
bewogen zijn door hun alles te bovengaande schoonheid,
en zekerlijk is de zeldzame bevalligheid van het Indische
volk voor een groot deel te danken aan het werk van dezen straal in hun deel van de wereld. Wie de bouw
meesters en beeldhouwers w aren, weten wij niet, m aar
als wij hun werk aanschouwen, begrijpen wij , met hoeveel geduld en volharding zij jaar op j aar gearbeid moeten heb-
1 37
ben, o m ieder onderdeel van hun werk zuiver en volmaakt
te doen zijn. De schrij vers van velerlei volkeren prijzen en danken eenparig deze kunstenaars voor hun werk, die nog duizenden j aren de aanbidders der vroomheid de ge
heele wereld door zullen bezielen.
Gij kunt u niet verdiepen in deze schoonheid, zonder zelf innerlijk schooner te worden en op haar beurt zal die innerlijke schoonheid uitdrukking vinden i n den uitedijken vorm. Echte kunstenaars zijn schoon om te zien, evenals
caricaturisten zelf caricaturen zij n en de mensch van dwaze principes er ook naar uitziet. Als gij u verliest in de
schoonheid van een schitterenden zonsondergang of de
won dere pracht der Himalaya of de grootsche rots- en
bergmassa's van Rio de Janeiro, zult gij later ervaren, dat
hun scho onheid en kracht in u overgevloeid zijn en gij vrediger en sterker zijt d an te voren. De zekerheid en vre
digheid van God zij n op de een of andere wijze in u binnengetreden en hebben uw innerlijk leven evenwichtig ge
maakt, terwijl zij het vredig en sterk maakten.
Evenals het nastreven van kennis het verstand ontwikkelt, zoo m aakt het voortbrengen van schoonheid door ge
schoolden arbeid den voortbrenger schoon in eigen gestalte en beweging. Zoo nadert op elk pad de mensch slechts God door God te worden en op deze lij n is de ware
schoonheid van hem, die haar schept. D aarom kan schoonheid nooit oppervlakkig zijn ; ook kan zij niet door onschoone m iddelen verkregen worden, evenmin als een
stelsel van kennis opgebouwd kan worden zonder waarheid i n al haar deelen. Zij , die uiterlijke schoonheid zoeken,
en zich tevreden stellen met rommel achter de schermen
te laten liggen, zij n als zij , die zich verbeelden, dat groote
stoffelijke rijkdom een leven van kracht en macht kunnen geven, al i s de bezitter er van zelf niet sterk in de schat-
138
karakter.
in handeling, echte yoga -- en welk een s choonheid in elke van het ge-
en van ieder deel, zelfs van de kleinste spier. Zoo is het met al le handelingen, die door eeuwen van evolutie of veel oefening volm aakt zijn geworden en dit wordt ons meer d an ooit tegenwoordig geopenbaard met beh ulp van langzaam loopende films.
In deze schoone handel ingen bespeurt de wijsgeer of de maP der wetenschap de standvastigheid van het beginsel der schoonheid, schoon de kunstenaar zelf niet
behoeft te stellen in dit aanzicht van de zaak. De stand van evenwicht in is even vast als de schoone vorm van een
grootscll modern stuk Fiusch bouwwerk en die dingen
aanschouwende, zal ieder zeggen : J a, al J')OU ik naar den hoogsten hemel gaan, deze dinr._;L'n mod ik ! en minste met mijnemen. In waren zin zetten de schrijvers der Poerana ':; den
weg naar Yama's gezegende stad af met paarden, di e afstanden van Uchchaihshrava en olifanten uit het geslacht Airavata en eenden op prachtige vijvers en rivleren en groote boomen, die heerlijke schaduw gaven. Schoonheid is de rust van vaJmaakte beweging in geluid of kleur of vorm en terecht men, dat van alle dingcri in de stoffelijke wereld de kunst h et is, dat blij vend is . Wij kunnen in dit opzicht Edwin A mold's schoone woorden over de wet van werk, die ons de grootste bedrevenheid in werk toonen,
herhalen :
Haar wet houdt eeuwig stand, Door haar ontplooid, Bloeit hier de roos. Ginds vormde weer haar h and
Het Lotus-blad. Zij weeft den l entetooi U it zaad, dat op het land
In 't duister slaapt. Zij kleurt d e wolken mengt uit blauw e n goud den
bliksem, dienen haar haar troon.
schoon.
139
Zij vormt in 't donker 's menschen h art. Door haar Ontkiemt in 't vormloos ei de vederpracht
Der goudfazanten. \Vat zich boos of broosBetoon', haar stille kracht
Maakt alles l iefelijk en schoon. 't Eitje in 't nest Van 't gouden zonnevogeltje is haar schat,
De cel der bijen is haar honigschaul. Zij wijst den mieren 't pad.
In hooger zweeft op haar bevel Het star renheir in schoone harmonie.
In 's aardrij ks diepten bergt zij goud, saffier, Sardonix, lazuli.
Zij werkt de wondren in het groene woud, Den trotsehen ceder schept zij aan zijn voet
Het tenger kruid, waaraan zij halm en blad En bloem ontluiken doet.
Het is niet mogel ij k het woord schoonheid te noemen, zondt·r over Ja pan te spreken. Ik heb de geheele wereld doorreisd en onder menschen van twintig landen geleefd, maar nergens elders heb ik die overvloedige schoonheid gezien, waarmede
het leven van de menschen in dat land gevuld i s. De tempels en tuinen en kunsthandels behooren tot de wonderen der
wereld, welke geen woorden ook maar in de verste V(;rte in staat zijn te beschrijven en men kan de waarde van
het volk voor de menschheid zien, als wij bedenken, dat iedere ziel, die een geboorte in dit land heeft, onvermijdelij k wordt aangeraakt door een zin voor schoonheid,
ver boven hetgeen hij tevoren er van bezat. In andere lan
den zijn artistieke zielen zeldzaam, en zij gaan ten onder en missen de kracht te midden val'li de overigen,
maar hier is iedereen schoon en de geheele natie is er door aangeraakt. Niet voor vreemdelingen worden
hun zeldzame schilderij en en kunstnijverheid sproducten gemaakt, maar voor henzelf en in de m eeste woningen
140
is de nis voor schoone kunstvoorwerpen altijd in de meest gebruikte huiskamer - een nis ter grootte van een deur en een aantal centimeters diep met een trede, w aardoor zij boven den vloer komt te staan. Daar worden een paar kunstschatten geplaatst - één schilderij , de kakemono en één stuk van brons of ivoor of lakwerk of iets dergelijks, op een kleine ebbenhouten tafel of een voetstuk. Bij een eerste
bezoek zoudt ge kunnen denken, dat dit alle bezittingen van
uw vriend waren, maar later zult gij een ander stel schatten in den hoek voor schoone voorwerpen vinden. De huisvrouw vult haar kamers niet met schoone dingen ; zij begrijpt het beginsel van schoonheid en bewaart haar verzameling in een kabinet en laat slechts enkele tegel�ik zien. Waar vindt gij
nog meer zulk een hegrip ? Zelfs clc lichtste aanraking der
hand van den Japanner van het kleinste voorwerp, maakt dat schoon, met een schoonheid, die meer uitgesproken dan suggestief is, want de eigenschap van het zevende onderras is
zoo volmaakt, dat ze bijna het vierde wortelras verbergt, waarin zij woont. Welk ander volk zal bij honderdduizenden
uittrekken om zijn kersebloesem-boomen te bewonderen, die
gekweekt wovden voor de bloesems, niet voor de kersen, die oneetbaar zijn. En waar elders worden kinderen met zoo
zeldzame zachtheid behandeld en geleerd te glimlachen vooral, wanneer ze leed hebben, niet om zichzelf op te beuren,
maar opdat ze niet hun smart op anderen overdragen ? Zulke schoonheid en liefde voor schoonheid moeten den dewa's dierbaar zijn. Schoonheid, schoonheid overal en de menschen in hooge mate vriendelijk maar met een ijzeren wil.
En vreemdsoortig nevenaanzicht van dit beginsel, werkende
door den gevoelszin, is de natuurlijke neiging tot zindelijkheid van menschen van dezen straal. Dit is iets anders dan arclelijkheid of netheid en is verwant aan het verwijderen van aanwassen, die de schoonheid te voorschijn brengt, verbor-
141
gen in uiterlijke dingen. De Japances vertoont deze eigen
schap, want in naam van de reinheid koken zij zich bijna
levend eiken dag. Men kan zelf nooit rein genoeg zijn, maar
toch ,denkt m en hierbij aan het J apansche spreekwoord over
het lot van de drukke huisvrouw, die den tijger het gezicht
trachtte te wasschen !
Ceremoniëel is ook een zeer belangrij k deel van het actieve
w erk van dezen straal en kan beschreven worden als de ma
gie er van, uitgeoefend door den mensch. Als gij woondet
in een huis, waar een man van hooge en heilige gedachten
woonde, zoudt gij opgeheven worden door zijn gedachtegol
ven en gedachtevormen, die voortdurend op u inwerkten, in
de mate, dat gij er op kondt antwoorden. Het is een ervaring
van vele leerlingen van de Meesters, dat in de tegenwoordig
heid van hun Leeraar zij waarheden kunnen weten, waarvan
zij op andere tijden niet zeker zij n. De uitwerking van alle
soorten van kriyashakti in de wereld is een zeer wezenlijk
ding. Deze mach t werkt doo r schoonheid zoowel als op an
dere wij zen en deze is het, die den pelgrim naar Badarina
rayan omzet in de kracht en reinheid der Himalaya's zelf en
den pelgrim naar Kyoto in de l iefelijkheid van de tuinen,
waarin de heilige plaatsen zich bevinden. Vooral i s dit waar
en vruchtbaar, als de pelgrim in een vrome stemming is, want
dan is h ij in een toestand, waarin hij op de kracht kan ant
woorden en haar kan tot zich nemen, met alle drie d e deelen
van zij n persoonlijkhei d - lichaam, gevoelens en denkbeel
den. Ceremoniëele diensten op iedere plaats en in ieder land
leenen zich in het bijzonder tot het doorgeven van dezc'11 i n
vloed ; daarom is schoonheid van groote beteekenis gewor
den voor ceremoniëel, schoonheid van geur, geluid, kleur,
vorm en beweging en zonder deze kunnen vele menschen
niet tot de volheid van vroomheid komen, die voor hen mo
gelijk is .
142
Zulk een op den voorgrond tredend ding i s ceremoniëel op den zevenden straal, dat er in Indië vele menschen zijn, die, wanneer ge spreekt van het pad van handeling aan de cere
moniëele vormen van hun godsdienst zullen denken, ze beschouwende als de werken, die den mensch in aanraking met de dewa's kunnen brengen en geloovend, dat de dienst van
het ongeziene op deze wijze hun en hun omgeving veel verheffende gaven schenkt. Van dit alles is een werktuig gemaakt voor de opzettelijke hulp voor den mensch, zooals alle dingen dat worden op haar eigen wijze, wanneer de geest van den mensch beslist gericht is op een ideaal en om deze
reden hebben de groote helpers der menschheid met de
schoonheid van ceremoniëcl en haar oproep aan de dewa's de magie en symboliek van den vierden straal vereenigd. Aldus
vinden wij in goed ClTt·n Jon i i_�e I ,;d11 lone vnrmen, oneindigschooner gemaakt door schoone gedachten, die er in uitgestort zijn eeuwen lang, evenzoo vormen van diep verborgen schoonheid, die de oer-mathematiek van de wereld belichamen, en den invloed van het groote rijk der déwa's, die leven in de on troering door schoonheid en het heerlijk vinden, daar tegenwoordig te zijn, waar haar vormen aangetrof
fen worden.
Onder de dieren is de kat een uitstekend voorbeeld van de eigenschappen van den zevenden straal. Het is een wezen in
al haar leden bevallig en schoon in rust of in beweging. Er
is nog een zekere lompheid in het paard en den olifant en zelfs in den aap en den hond, buiten hun bijzondere lijnen van ontwikkeling, maar nooit in de kat, wat er ook gebeurt. Eén mijner vriendinnen vertelde mij het verhaal van een kat,
die naast haar woonde en dikwij ls bij haar in huis kwam ; klaarblijkelijk met een vast plan. Ze kwam geregeld de kamer binnen loopen, waar de mens eh en zaten ; als zij zag, d at
er een vuur brandde, dan kwam ze binnen en maakte het
143
zich gezellig, maar indien dat niet het geval was, vertrok zij terneergeslagen. De liefde voor weelde van de kat is niet
precies op gemak gesteld zijn, zooals bij luie menschen, maar
ter voldoening aan haar gevoeligheid ; het is het schepsel, dat het meest in het stoffelijke opgaat, en neiging heeft op een af
stand te blijven van menschen, niet omdat ze niet van hen houdt, maar omdat haar aandacht door iets anders wordt bezig gehouden. Het is het dier, dat alles prettig moet hebben, dat zichzelf zindelijk kan houden, dat meer geeft om het huis dan de menschen, die zij alleen waardeert om hun aaien.
en op hun beurt houden de menschen van haar, niet zoozeer
om het gevoel van kameraadschap, clan wel omelat zij schoon
is om te zien en aan te raken.
1 11 I 2 13 14 I
s j6 1
I 7 1
HOOFDSTUK XVIII.
DE TABEL VAN EEN MEESTER.
Kenmerk van den I - -- - - - . I -- ·- G -·- . JStraal Kenmerkende Magie Laatste odsdtenst
Fohat-Shechinah I I Brahmaansche
Wijsheid I Raja Yoga (Men- I Buddhistische schelijke Geest)
I Astrologie (Natuur- ,A ka sa lijke Magnetische Chaldeeuwsche
Krachten)
Geboorte van I Hatha Yoga (Phy- I Egyptische Ho rus sicke Ontwikkeling)
Vuur I Alchemie (Stoffelijke ISubstanties) Zoroastriscbe
Incarnatie der I Bhakti (Toewijding) I Christendom, enz. Godheid (KabaJa, enz.)
I Ceremoniëele Magie I Aanbidding van elementalen
Bovenstaand tabel van de stralen is een historisch docu
ment. Zij werd veertig jaar geleden in Adyar gegeven aan
den beroemden occul tist C. W. Leadbeat:er door den Me es
ter Djwal Kul , die hem en de vrienden, die toen met hem
waren, vertelde, dat dit alles was, wat aan de wereld met
bet rekking tot de stralen mocht gegeven worden. Ze was
toen niet erg begrijpelijk, maar ze heeft den klassieken onder
grond ge vorm d voor verdere kennis, die van tij d tot tij d
145
verk regen werd. Zij staat nu in zijn merkwaardige nieuwe
boek "De M eesters en het Pad". Zij kwam voor het eerst
een paar J agen geleoen in m ij n handen, nadat i k al d e
denkbeelden h a d neergeschreven, die vervat zij n i n de v oor
gaa n de hoofdstukken. Evenwel, nu ik haar nog eens be
kijk, kan ik niets v i nden, dat op eenigerlei dwaling in d at
werk wij s t, of aanleiding geeft tot een noodzakel ij ke v er
andering. Ik neem haar hier over met toestemmi n g van den
schrijver, omdat ik den k, dat m ij n verklaringen er van de
belangstelling zullen h ebben van bestudeerders der stralen
en h elpen zullen om licht te werpen op sommige der stra
l e n en h elpen zullen om licht te werpen op sommige der meer duistere termen (zooals "Geboorte van Horus") , die vrijwel een raadsel zij n geweest voor velen.
I. De wo-orden Fohat en Shechinah, die samen gevoegd
zij n om het kenmerk van d e n eersten straal aan te geven, zullen b estudeerders v a n h et gmote werk v a n Ivf adame Blavatsky, "De Geheime Leer", wel vertrouw d zijn . Fohat alleen zou ue volkomen onbe schrij fbare macht aan duiuen, die in den universcelen God woont vóór de openbaring,
die op een volmaakt o ndenkbare wijze gebruikt werd, toen de O ngeope:nbaanle wilde, d e velen te w orden en de zelfv erandering volbracht in de twee en d rie, daaraan ondergesch i kt ; maar Fohat-Shechinah beteekent dezelfde kracht naar b uiten gekeerd als shakti, de e erste oorzaak van
geopenbaarde verscheiden h eid, die zich voordoet o p het niveau van den mensch als den wil in hem - het vermogen of de kracht, waarmede hij zichzelf veran dert en zoo de stof schikt door den zooal s ik reeds ui tlegde. Het
is het ware leven, dat het leven dient en de oorzaak van alles wat groeit. Occultisten, d ie het zeldzame geluk hebben gehad den Heer der Wereld te zien, het H oofd van den Eer s ten Straal van onze aarde, zullen aan dit denk-
JO
Fohat-Shechinah
Shakti
!46
beeld de herinnering vastknoopen van het electrische karakter van Zij n aura, die als b lauw weerlicht is, w ant
Hij is de grootste werkzame wil en uitoefenaar van deze m acht op onze planeet.
De tabel geeft de karakteristieke magie van eiken straal.
Waarom de Meester in het bijzonder over magie gesproken
mag hebben, daarvan is niets met zekerheid te zeggen,
m aar we kunnen het eenigszins gissen. De voornaamste reden, waarom de kennis van de stralen met zooveel voorzichtigheid geopenbaard is door de Broederschap der Adepten is door Madame Blavatsky aangegeven, toen zij zeide, dat kennis van de stralen een groote m acht g af.
Vele menschen hebben er naar gezocht, ten einde hun
e igen straal uit te vinden en dan de passende m agie te beoefenen, waarvan verwacht mag worden, dat de kracht, die op natuurlijke wij ze door hen heen vloeit, dat met een groote macht en b etrekkelijk gemakkelijk zal doen. Aldus
nam de gedachte aan magie een groote plaats i n, toen er over de stralen werd gesproken. Er wordt geen magie ge
noemd in verband met den eersten straal, omdat naar alle waarschijnlijkheid de eigen wil, zonder toevlucht tot andere kanalen, steeds de eenige magie was, die de trotsche wezens van dezen straal z ich wilden verwaardigen te ge
bruiken en waarlijk is hun houding gerechtvaardigd, omdat ze de macht van het zelf gevoelen en die kunnen gebruiken als geen ander.
Ieder, die onmiddellijk bekend is met den Hindoesehen of
Brahmaansehen godsdienst, vooral met die vormen, die be
stonden vóór den d ienst van Shri Krishna ontstond, valt het
op, hoe steeds weer de leer naar voren treedt, dat het atma of zelf in den mensch één is met het universeele zelf, een onoverwinnelijk middelpunt van bewustzijn, bestemd om bevrij ding te bereiken van alle aardsche boeien, niet door uiter-
147
Iijke genade, maar door een éénpuntige verovering van ieder stukje van zijn eigen wezen en de onverschrokken verklaring
in gedachte en daad, die belichaamd is in het groote gezegde : "Ik ben Dat". Indien dan die godsdienst niet zoo zacht en
vriendelijk was in zijn vroegere vormen als nu, hij vertoonde tenminste in het sterkste licht, in zijn groote leerstellingen
'9'an karma en dharma, het geloof in het beginsel en de waarde van rechtvaardigheid en de verklaring, dat de mensch niets
te vreezen heeft van dingen buiten hem, omdat hij goddelijk is en meester over zijn eigen let.
Typeerend voor dezen godsdienst zijn de moed en de wil van den grooten voorvader Bhîsma. Dit kwam uit, in zijn schit
terende onafhankelijkheid ; bedreigd door Koning Shishupala
in toomelooze woede, richtte hij zich op en antwoordde met
groote kalmte : "Weet, dat ik al de koningen der aarde licht
tel als een stroohalm. Of ik gedood werd als een dier op het
veld of verbrand, wat er ook mag gebeuren, hier zet ik mijn
voet op al uw hoofden. Vóór ons staat nu de Heer, Dien ik
aangebeden heb." Terloops zij het gezegd, dat het voor aspi
ranten van den eersten straal niet noodig is, deze taal na te
volgen - de omstandigheden waren bijzonder uittartend en
bovendien is nabootsing geen kenmerk van den eersten straal.
Later, op het slagveld, toen Bhîsma stervende was, doorboord
van pijlen en bedekt met wonden, stelde hij z ijn dood uit om
tot hen, die zich rondom hem geschaard hadden, te spreken
over de waarde van de dertien vormen der waarheid en hun
te verzekeren, dat eigen inspanning gaat boven voorbeschik
king en dat de wil van den mensch boven alle gebeurtenissen
staat. Zelfs Shri-Krishna, die de tweede-straal invloed der
liefde meer naar voren bracht in het Hindoeïsme, begint zijn
reeks van goddelijke hoedanigheden, die ontwikkeld moeten
worden door den mensch, met de krachtige deugden van on-
148
bevreesdheid, sattvische reinheid en het standvastige streven naar wij sheid.
2. De term wijsheid, die gegeven wordt als het kenmerk van
den tweeden straal, behoeft weinig verklaring, maar ik moet
nogmaals wijzen op het belangrijke feit, dat reeds uitvoerig
werd uitgewerkt, dat de actieve vorm en h et inwezen van
alle wijsheid, liefde is. De term raj a yoga in de tabel heeft,
geloof ik, betrekking op de schitterende koninklijke weten
schap van de éénheid, die door Shri Krishna, in de Bhagavad
Gita geleerd wordt en de uitdrukking "menschelijke geest",
veertig j aar geleden in dit verband gebezigd, duidt niet zoo
zeer op het beginsel van manas, het denkvermogen, dat in
die raj a yoga sl echts be,;chouwd wordt als een zesde zintuig,
dan wel op dat ware m iddelpunt van menschel ijk bewustzijn,
dat de theosofen huddhi noemen. De Dhuddistische godsdienst
is zekerlijk kenmerkend voor den tweeden straal. Hoe vaak
heeft niet zijn Stichter, door het Ganges-dal heen en weer
trekkende, de Hindoes gewezen op het gevaar van d en trots,
dat bestond in hun leer van het zelf, indien iemand, zeggen
de "Ik ben Dat" aan Ik" zou denken, zooals de mensch ge
neigd is te doen, in een stoffelijke beteekenis of zelfs als het
gewone bewustzij n. Hoe dikwijls niet heeft Hij er den nadruk
op gelegd, dat er geen eeuwig zelf bestaat, zooals de mensch
dat gewoonlijk denkt. Herinner u ook Zijn leer van vriende
lijkheid - deze Man, "die ons Azië zachtmoedig maakte"
- en Zijn wij d omvattende liefde zoo op de wereld indruk
te, dat de tienduizenden millioenen, die Zijn volgelingen ge
weest zijn in den loop der eeuwen, boven alle anderen bekend
stonden om hun zachtmoedigheid en het ontbreken van per
soonlijke inhaligheid. Het is de eenige godsdienst, die zich
nooit door vervolging verbreid heeft ; toch heeft hij h et groot
ste aantal aanhangers gevonden, die eenige godsdienst ooit
----------------------- --------
I49
gehad heeft. Deze godsdienst is zeker een van den tweeden
straal.
3· H et kenmerk van den derden straal wordt in de tabel als
akasha gegeven. Akasha is de schatkamer van den universec
Jen de plaats van alle oertypen, het eerste gebied van
de
:;tof.
waarop de kriya of gedachtekracht van onzen Zon
w erkt. .Het is het groote geheugen van het bewust
ZIJD van onzen wereldbol. Het is h et middel, waarmede het
bewustzij n de ruimte vult. Hieruit ontstaan door differen
ti atie al de verschijnselen van h et objectieve leven. De term
astrologie heeft hier, geloof ik, niet zoozeer betrekking op
het stelsel van symbolen en veronderstelde betrekkingen, dat
men tegenwoordig dien naam geeft, dan wel op de positieve
wetenschap van de invloeden van de die aan
het h oo fd staan van de stralen. De mensch van dezen straal
zou bij het leeren van zij n magie alles te weten komen om
trent de kenmerken van de zeven onderscheiden typen van
iederen graad en iedere soort van kracht en stof, zoodat de
geheele w ereld voor den expert van dezen straal zou openliggen als een groot schaakbord, waarop hij de sterkte en den
stand van alle stukken zou kunnen zien en z-e aanpassen aan
h et beoogde doel in dienst van het leven. Al de krachten
der natuur vormen een groote wiskunstige wetenschap en ze
hebben hun affiniteit, die m en zeer goed m et den term mag
neti sch bestempelen kan. De Chaldeeuwsche god sdienst met
zijn doorwrochte astrolatrie en practische astrologie, zijn Boek der Getallen, zijn schakels van den boom der kennis
aan den boom des levens en zijn grooten eerbied voor den
heeft naar a1le
waarschiinliikheid
tot dezen straal
behoord.
-�· Vervolgens komen wij aan de geboorte van Horus, het
geen zeer zonderling l ijkt als kenmerk van een straal ; maar
alles wordt duidelijk, als wij ons herinneren, wat er in Hoofd-
r so
stuk Vlll gezegd is over maya als een incarnatie van S hiva,
die een schakel maakte tusschen Vishnoe en Brahma en har
monie bracht in de betrekkingen tusschen bewustzij n en stof .
Toen Osiris van zijn koninkrijk beroofd was, werd h et lij den
van het volk zeer groot onder zij n wreeden onderdrukker,
maar hij werd herboren in zij n eigen zoon Horus, die het
onrecht kwam wreken en het geluk herstellen. In den Egyp
tischen godsdienst was de ceremoniëele rouw den dood van
Osiris een zeer werkelijk verdriet en het was kenschetsend
voor den grooten honger naar geluk ( onze ananda) , dat de
menschen overal zoeken in aardsche banden. Set, de moorde
naar van Osiris, de opstandige elementen in de natuur en
de duisternis van den nacht werd verslagen door Horus, die de
harmonie herstelde en ten laalstc de God van rechtvaardige
beloorring en straf werd. Horus was ook het type van den
mensch, het wezen, precies in den midclentoestand, waarin
de hoogste geest en de laagste stof een plaats van samenkomst
vinden en hun botsing en harmonie hebben.
Daar dit een onderwerp van groot belang is, zal ik trachten
het meer volledig uit te leggen doo r verwijzing naar de
zeven beginselen van den mensch . H et vierde beginsel is wat soms antahkarana genoemd wordt, wat letterlij k be
teekent de i nnerlij ke oorzaak, of instrument, of bemid
deling. Daarboven (in zeker opzich t ) hebben wij atma, b uddhi en manas, die de eerste drie b eginselen vertegen
woordigen en er o nder hebben wij drie beginselen, d i e i n d e menschelij ke gesteldheid het vijfde, zesde e n zeYende vertegenwoordigen. De termen, die deze laatste drie be
schrijven, zijn buitengewoon verward geworden, daar zij
door verschillende scrijvers op verschillende wijzen ge
bruikt zij n. Laat ik een stel t ermen geven voor het gemak
van onze h ui di ge studie. Wat gewoonlijk het lagere denkvermogen genoemd wordt, is kama-manas, d.i . manas m et
atma (1000)buddhi (999)
manas (hoger, (888)antahkarana (777)kama-manas (666)
kama (555)linga sharira (222)
I S I
begee rte, manas, d i e bel ang stelt i n uiterlijke dingen. Mis
schien heeft men het woord kama i n een te be perkten zin
gebruikt, om alleen grove zinnelij ke begeerte aan te duiden ;
het beteekent alle begeerte. En begeerte is h et naar buiten
gekeerde aanzicht van l iefde, de liefde tot de dingen der
dri e werelde n ; terwijl echte liefde is l iefde tot het leven of
liefde tot het goddelijke en beho ort tot het hoogere of naar
binnen gekeerde zelf. Wat gewoonlij k het astrale beginsel
genoem d wordt, is eenvoudig kama, ofschoon het kama
roepa wordt, wanneer e e n b epaald astraal lich aam
w ordt. Het zevende begi nsel is in het etherisch dubbel, wat
men ook wel eens het ] i nga sharira of ijle lichaam noemde.
\Vat wij het sto f felijk lichaam nocmen heeft geen echt be
gi n sel van den mensch i n zich. Het is niets dan een deel
van de u iterl�jke werel d. H et is zelfs niet de hand van den
mensch, maar een werktuig, dat hij i n de hand, die het
etherisch dubbel is, houdt. Het stoffelijk l i chaam dien t
s l echts om de i n nerlijke organen te dragen, waardoor de
mensch inderdaad werkt op het stoffellik gebied. In ta
bellen van de zeven beginselen vinden wij Of het antahka
rana, óf het sto f felijk lichaam, maar in geen vinden wij
beide opgenomen. \Vij kunnen drie tabellen maken als
volgt :
1 . Atma 2. Buddhi3. Manas5. Lager manas (kama-manas)6. Astraal ( kama-roepa)7. Etherisch (l i nga-sharira)4. Stoffelijk lichaam
2
1 . Atma 2. Buddhi3. Manas4. Antahkarana5. Kama-manas6. Kama-roepa7. Linga-sharira
3
4. MonadeI . Atma 2. Buddhi3. Manas5. Kama-manas6. Kama-roepa 7. Linga-sharira
Zooals dadelijk zullen zien, de eerste tabel pre-cies d e zeven beginselen van den gewonen mensch aan, d e tweede tabel geeft die van d en occul tist, die nog n iet
begeerte (kama) is...
de gewone mens de occultist de adept
152
volmaking bereikt heeft en de derde tabel die van
den adept op het oogenblik, dat hij adeptschap b ereikt.
Het beginsel, dat wij hier b edoelen, werkt door het stoffelij k lichaam in het eerste geval , door het antahkarana
in het tweede, en door de monade in het derde.
Nu he staat er een wonderbaar verband tusschen de mona
de, het antahkarana en het stoffelijk lichaam ; maar daar d it ietwat moeilijk te vatten is, wil ik geleidelijk daartoe
komen. Atma - bnddhi - manas i s het goddelij ke in
den mensch, dat waarlijk evolueert - het oorzakelij k lichaam ontvangt nieuwe kracht op het proefpad, het
boeddhische op de eerste helft van het Pad ( tusschen de
Eerste en de Vierde Inwijding) en het atmische op de tweede helft van dat !'ad (tu sschen de Vierde en Vij fde
Inwijding-) . Zijn omsprr >11kel ijke werkzaamheid lig t daar
om op deze gebic<len , maar l 1 et h cl'ft iets nuodig omuitingen te specialiseeren, zooals het stofje in de mist ofhet vuil tje in de parel. Later zal het ook een moeten
worden, daarom moet het een wereld leeren zien van uit
het innerlijke van die wereld, dat wil zeggen van uit zijn eigen u iterlij k gedeelte. Vandaar de noodzakelijkheid van onderdompeling in de stof.
Het goddelijke kan de stoffelijke werelden daarom niet i n
eens binnentreden, maar slechts stap voor stap. Het antah
karana, dat het verbindt met een bepaalde persoonlijkheid, i s zulk een stap. Het antahkarana is dus een plaatsvervanger
in den lageren mensch voor het hooger zelf. In een zekere
incarnatie heeft het hooger zelf geen plannen, zichzelf e n
alles wat het aan ontwikkeling heeft opgedaan i n vorige le
vens, te vertoonen. I ets is uitgezocht voor een bepaal cl doel
voor dat leven, en de persoonlijkheid zal tevreden moeten z ijn
met zich niet te ontwikkelen, maar de les te leeren van het
oogenblik. Het is een ding van het tegenwoordige, niet van
1 53
de eeuwigheid. Daarom moet het zich geheel overgeven aan
het hoogere, zonder eenige hoop op iets voo r zichzelf, behal
ve zij n belooning in devachan. Als het dat niet doet, wordt
het de tegenstander van het hoogere, de dwarsbooroer van
zij n doeleinde.
Di t alles vindt men terug in het Egyptische verhaal van Osi
ris. Het hoogere zel f is Osiris. Osiris heeft zijn werk te ver
richten op de hoogere gebieden. Hij kan niet beneden blijven
om oorlog te voeren met Typbon of Set, maar hij zorgt voor
een zoon, Horus, voor dat doel. Horus is het antahkarana.
Het antahkarana is het eenige, dat goddelUk is in de per
soonlijkheid en het is een kleine incarnatie van zij n eigen va
del·. Dit verklaart den term "Geboorte van Horus".
Laten wij dan nu onze aandacht wijden aan het verschil, dat
er bestaat tusschen de persoonlijkheid en de lichamen. Horus
behoort de heerscher over de persoonlijkheid te zijn. Dat wil
zeggen, hij behoorde een koninkrijk op aarde te vestigen, dat
zijn vader vertegenwoordigt. In zoo'n geval zouden de licha
men soorten van stof tot zi eh trekken, een soort van trilling
v erkrijgen en vormen en gewoonten tot stand brengen, die
i n overeenstemming zouden zij n met een persoonlijkheid van
omhoog. Horus zou dan de goddelijke persoonlijkheid in den
men sch zijn, volkomen in hamwnie m et de drie hoogere be
ginselen, gegrondvest in een koninkrijk op aarde als in den
h emel en de goddelijke tetractys (van één soort) zou ge
vorm d zijn.
1\I aar daar i s karma, waarmede rekening moet gehouden
worden - het karma van de daden, die begaan werden door
middel van het stoffelijk lichaam in vroegere incarnaties.
Dat karma doet zich gelden en vormt dat lichaam van buiten
af, door erfelijkheid en andere middelaars, zelfs vóórdat het
geboren is. Dingen van buiten bestoken het op ontelbare
wij zen vanaf het oogenblik d er geboorte en zij doen neigen
Osiris
Typhon / Set
Horus
karma
1 54
tot het opbouwen van een ander soort persoonlijkheid. ï')
ph on wil de heerscher zijn. Wint h ij tot op groote hou� 1_ :.:
den slag in de een of andere incarnatie, dan krijgen wij h t l ongelukkige verschijnsel van de vestiging van de "zelf-pvr
soonlijkheid".
Toch is die nederlaag nièt voor niets. Als het hoogere n og
niet in staat is de meester te zijn te midden van de ervarin
gen, die vroeEer karma brengt, dan toont dat alleen aan, dat
het nog in een toestand van uiterlijke in plaats va.n innerlij l;:e
leering is. Het moet door ervaring leeren, soms door bittere
ervaring. Maar alle ervaring, die karma brengt, is gooerl
voor de ontplooiïng der ziel en 0 fschoon zij komt onder het
mom van een vijand, zij is in werkelij kheid de beste al ler vrienden. Daarom is tenslotte Typbon geen vijand, ma:lr i s een tweede plaatsvervanger - een plaatsvcrvanger voor het
antahkarana - die een regelmatige voortgang verschaft aan
de oefening van het hoogere, een middel om den groei er
van te doen voortgaan. Het is de vertegenwoordiger van de
Reeren van Karma.
Nu komen wij aan het moeilijke van de zaak. Ik heb gezegd,
dat het antahkarana een plaatsvervanger is van het godde
lijke, het hooger zelf . Het is niet heelemaal waar, maar het
scheen mij toe, gezegd te moeten worden, opdat wij tot een
dieper waarheid zouden komen. Het goddelijke is het onder
werp van de ervaring, degene, die de ervaring opdoet. het
stoffelijke is het voorwerp. Deze twee kunnen niet samen
komen door iets, dat in een van beide is, maar zij komen bij
elkaar, omdat zij beide abstracties zij n uit een grooter geheel.
Laten wij ons het verhaal van de Zuil van Licht weer herinne
ren. Vishnoe (de Tweede Logos, het Goddelijke) en B rah
ma, de Derde Logos, (het Stoffelijke) konden niet samen
opschieten, totdat Shiva (De Eerste Logos) verscheen en
hun bewees, dat hij geheel boven hen beiden stond. Toen kre-
Typhon
1 55
gen zij Hem beiden lief en begonnen samen te werken, ge
hoorzaam aan Hem. Hij wilde echter niet bij hen blijven,
maar bracht harmonie tusschen hen en beloofde, dat zij Hem
weer zouden zien, als hun werk geëindigd was. De harmonie
bleef, een verbindingsmiddel tusschen het onderwerp en het
voorwerp, de kenner en het gekende, het goddelijke en het
stoff·elijke. Die harmonie is maya ; zij is ons leven, dat een
plaatsvervanger is van het werkelijke leven.
In den mensch is het antahkarana de vertegenwoordiger van
maya en zoo ook weer het stoffelijk lichaam, dat het steun
punt is van karma. En daar de monade de Eerste Logos is
in den mensch, het hooger zelf de Tweede (met drie vermo
gens) en het lager zelf de Derde (ook met drie hoedanig-he
den) , vertegenwoordigt het antahkarana dien Eersten Logos
(de monade) , totdat het vereenigde werk van den Derden en
Tweeden Logos voltooid is. Als dat ten einde is, is het
antahkarana niet langer noodig, want de mensch heeft zij n
menschelijken loopbaan voleindigd en zij zijn opnieuw i n de
tegenwoordigheid van hun Heer (de moande) . Alzoo bij het
bereiken van Adeptschap houdt het antahkarana op noodza
kelijk te zij n, daar dan het ego zelf slechts een werktuig wordt ;
het bewustzijn is niet langer de mensch zelf, maar alleen een
stel krachten.
Hatha Yoga wordt als de magie van dezen straal opgege
ven. In Indië is dit gebaseerd op de theorie van overeen
komsten, en het geloof, dat evenals de geest het lichaam
beïnvloedt, het lichaam den geest beïnvloedt. De aanhangers
er van beoefenen de strengste beheersching van het lichaam,
niet door het opleggen van martelingen aan of verwonden
van dat lichaam, behalve door sommige onwetende en bijgeloovige volgelingen van dezen dienst, maar door het in den
meest volmaakten toestand van lichamelijke gezondheid en uithoudingsvermogen te brengen en op het etherisch dubhel
1 56
in te werken door stelsels van ademhaling - alles ten einde
vermogens van den geest of siddhi's te verwerven, of groote
concentratie te verkrijgen. De magie hield niet alleen rekening met het
scheidenbeid van
maar met een groote ver
en werkende door symbolen en overeenkomstigheden, brachten zij gevolgen teweeg in de
innerlijke en uiterlijke werelden. Alles wat ui terlijk wa<:
scheen voor hen een beteekenis en gevolg innerlijk te heb
ben ; zoo nauw verbonden zij de innerlijke en uiterlijke we
relden in hun gedachte en in hun leven eveneens.
S· Op den vijfden straal vinden wU vuur�<enoemd
kenmerk en alchemie als de magie. Dit
op den wetensc
zette waarheid en reinhe i d vereischt worden voor succes.
Agni, of vuur in al zijn vormen, heeft veel te maken gehad
met het werk van den mensch in de scheikunde en natuur
kunde en alle andere takken van zuivere en toegepaste we
tenschap. Het houdt verband met het concrete denkvenna
gen van den mensch en ook met het zeer belangwekkende
feit, dat de wetenschap bij na geheel afhankelijk is van het
en daarom van den middelbaar van
een vorm van agni. Indien bUv. kennis omtrent
den aard en de warmte van een lichaam noodig is, dan raakt
de wetenschappelijke mensch het net met zij n vinger aan om
van de warmte kennis te krijgen door het gevoel ; hij gebruikt een thermometer om de warmte op een zichtbare wijze aan
te duiden. Zooals ieder weet, is het Zoroastrianismc de
dienst van het vuur en van de reinheid.
6. De zesde straal heeeft het kenmerk "incarnatie der god
heid" en als middel van magische kracht, bhakti of toe
Dit komt volkomen overeen met ons schema, want
de vrome van dezen straal ziet op naar God als goedheid
I S7
geïncarneerd in de objectieve wereld, niet naar abstracte
godheden, die meer aantrekking hebben voor menschen van andere stralen. Het Christendom is steeds grooten
deels een godsdienst van dit type geweest, niet onverschil
lig voor de schatten en welvaart op aarde en in het toekomstige leven.
7· Om de een of andere onbekende reden was het kenmerk
van den zevenden straal niet gegeven, waarschij nlijk omdat
indien schoonheid genoemd was, het diepe ervan over het
hoofd zou gezien zijn. Alle verslagen over de betrekkingen van
den mensch met de groote deva-evolutie toonen, hoe dier
baar aan die wezens alles is wat schoon is in de natuur
en in de kunst, in vorm, kleur en klank en op e lke andere wijze. Vooral heeft m en in aanmerking genomen, dat heer
lijke geuren hun behagen en hen aantrekken. Dat ceremoniëel de magie van dezen straal zou zijn, is niet onnatuur
lijk onder deze omstandigheden, en de schitterende kleu
ren en rythmische bewegingen, die het bijna altij d verge
zellen, kunnen de psychische omgeving of atmosfeer voor
de menschheid verbeteren, door de deva's in nauwere aan
raking met ons te brengen. Gevoeligheid voor h et bestaan cler onzichtbare wezens in de natuur heeft eveneens geleid tot de vroege vormen van deze werkzaamheid, waarbij de
mensch in aanraking kwam met natuurgeesten en deva's
door geschikte ceremoniëele vormen.
"0, wijze mensch, laat varen het denkbeeld dat N iet-Geest
Geest i s" - zegt Shancharacharya.
Atma is Niet-Geest i n zij n eindelijken Parabrahimschen staat ;
of I,ogos, is Geest ; of, zooals het Occultisme
het i s een samengestelde eenheid van geopendbaarde l evende
Geesten.
DE GEHEIME LEE i \ .
Ofschoon lshvara is - onvera n derd in de dicp �te
ten van Pralayas en in de mce�t in tense werkzaarnheid van
M anvantaras, boven hem i s ATl\il A, rondom wiens tent de
duisternis h eersch t van eeuwige MAYA.
GEHEIME LEER.
H OOFDSTUK XIX.
UW STRAAL.
Deze kenni� van de stralen is slechts voor hen, die een ideaal
hebben, een Ster, stralende in het Oosten, die hem aantrekt
met een onweerstaanbare betoovering, zoodat ze niet anders
kunnen dan zich een weg er h een banen, als hun levenspad.
Anderen, die nog leven voor de bevrediging van het oogenblik,
van het lichaam en de zinnen en het denkvermogen, zij n
nog de dienaren van maya, en zij hebben nog de voorbijgaande
genoegens van het dier. Maar slechts hij , die een standvastig
ideaal heeft, is op weg naar het werkelijke leven, dat ananda
is, geluk en zelfs dan, als hij het pad vlug wil gaan, heeft hij
niet alleen de leidende ster van zijn ideaal nooclig, ver boven
hem en voor hem uit stralende in de duisternis der nacht,
maar ook een lamp der deugd voor zijn voeten en een kracht,
die zij n leden beweegt. Meer nog, als hij het met den groot
sten spoed wil gaan, moet hij uitmaken, welke de ster is, die
hij bestemd is te volgen en welke deugd en kracht hij moet
hebben, of met andere woorden, hij moet zij n straal uitvin
den .
Dit i s slechts mogelij k als zijn leven van binnen uit bestuurd
wordt. Onlangs heb ik twee schaakspelers gadegeslagen. De eene boog zich over het bord heen met gespannen blik en ge
rimpeld v oorhoofd en zijn vingers beefden, terwijl hij zijn
zetten deed ; de ander leunde achterover, terwij l hij kalm het
bord bestudeerde, en als hij stukken aanraakte, was het met
een natuurlijke en onmerkbare gratie. Hij, die het pad tot het
geluk wil betreden, moet beseffen, dat het leven zulk een spel J l
1s en niets meer. Het
twee werelden. Laten
162
op het punt van samenkomst van
de plaats, waar ik de buitenwereld
ontmoet, "mijn wereld" noemen. Het is niet geheele we
reld maar slechts dat gedeelte er van, waarin mijn spel ge
wordt, waar dingen mU aanraken en beroeren door
de zinnen en ik ze beïnvloed door mijn gedachte. Vele dingen
er in tijd en ruimte, die mij niet aandoen in den loop van
het huidige spel en vele dingen zijn boven het bereik van mijn
krachten ; maar zeker i s dat e r een streek is , die
wereld" grooter of kleiner naar de mate, dat ik uitgegaan
ben in de wereld en haar in de hand genomen heb, of in het
spel des levens ben getreden.
Alle stukken op dit hord zijn dingen om te gebruiken
koning, koningin, r<J.ad:;heeren, kastcelen en pionnen-fa-
rijkdom, roem, vrienden, zakenrelaties en zelfs het
l ichaam, met zijn hoedanigheden van gezondheid en kracht
in organen en leden, zintuigen en hersenen, en zijn physieke,
gevoels- en denkgewoonten. Het spel speelt zich voor u af in
uw wereld, de plaats van samenkomst van het verborgen zelf
en de grootere wereld. In het begin zUt gij veilig, maar
doet een zet, om uwe krachten te vergrooten of er gebruik
van te maken en onmiddellijk staat gij bloot aan aanvallen.
V oor iederen zet van u komt er een zet als antwoord, in de
wereld, waarin actie en reactie onafscheidelijk zijn. Goede
standen, slechte standen, komen en gaan ; pionnen en raads
heeren vallen, maar zij t niet gevallen en gij leert de stuk
ken alleen waardeeren om het gebruik en laat ze rustig
los, als ge door ze op te offeren, tot een beteren stand kunt ko
men. ZU vallen, raadsheer, kasteel, koningin, maar gij ligt
niet ter neer. En gij zijt zelfs niet verloren, zelfs wanneer
de koning zelf gevallen h�j , die uw laatste stuk op het
bord is. Het is geen aanleidin,g tot droefenis, want als gij
het spel volgende.
1 63
gespeeld hebt, zult sterker staan voor het
De gebeurtenissen des levens beroeren u nooit in werkelijk-
doch doen alleen uw wereld aan. Buig u angstig voorover, vol van on-wij sheid en het zal l ijken, of het ,verlies van een pion rof een kasteel een letsel van het zelf is, maar in
werkelijkheid heeft niets uzelf beroerd, doch sl echts uw wereld en alle gebeurtenissen gunstig voor de kalme en
werkzame ziel. Zit rech top en leun achterover en gij zult het
aldus zien.
Ik zou stadia willen vaststellen in den of
evolutie van de menschelijke ziel, en overal kan men menschen zien op verschillende sporten dezer ladder : Stadium I . A chterover leunend.
" 2. Rechtop zittend.
"
"
"
3· Voorover buigend.
4· Rechtop zittend. 5· Achterover leunend.
H et eerste stadium is dat van den pri mitieven en onontwaak
ten mensch, of hij beschaafd is o f niet, traag en !:Onder be
langstelling, slechts tot handeling bewogen door de harde slagen van het lot. Het tweede is dat van den mensch, die
geleerd heeft, dat de wereld dingen van groot genot bevat
en hij is vol gretigh ei d daarvoor, tot aan gulzigheid toe. In
het d erde stadium is hij nog vervuld van ve rlangen,
maar heeft ontdekt, dat de wereld vol gevaren en
elkaar-opwegingen i s, en bepaalde eigen wetten hee ft, en is bezorgd, om het brooze vaartuig van zijn bestaan veilig
.door de stroomversnellingen des levens te sturen. In het vier·de stadium is de mensch nog verdiept in het spel, maar hij speelt het met waardigheid, zelfs al voelt hti scherp iedere
winst en ieder verlies ; doch in het vijfde speelt hU het spel
al s iemand, die onsterfelijk is, die aldoor weet en
voelt.
dat
164
hij ten laatste niet anders dan winnen kan in het grootere
spel, waarvan dit een deelt je is, omdat hij steeds door ster
ker wordt. Hij i s verlost van angst, ontevredenheid en w rok ;
voor hem zijn hoop en vrees verdwenen, hij kan zich niet
overl�veren aan de genade der gebeurtenissen door te w en
schen, dat zijn tegenstander zal handelen, zooals hij dat
wenscht. Wat er ook gebeurt, hij verliest zijn kalmte niet ;
hij speelt het spel, terwül hij achterover leunt, tegen zichzelf
als h et ware en zijn slapende kracht is als die, achter den
sprong van den tijger. Zooals anderen hun heelal van erva
ring onderscheiden hebben in twee practische gedeelten "ik
en de wereld", heeft h ij het onderscheiden in drie practische
gedeelten, "ik", "mij n wereld" en "de wereld". Nu heeft hij
niets te vreezen van "de wereld." maar slechts van zichzelt
en zijn eenige zorg i s, waakzaam te zij n en zijn krachten te gehmiken en ze nooit te laten slapen.
Als hij dezen staat tot op zekere hoogte bereikt heeft, i s de
vraag : hoe kunt ge uitvinden, wat uw straal is ? Het is on
mogelijk ook maar eenige regels vast te stellen, door middel
waarvan deze ontdekking gedaan kan worden, maar er zijn
zekere vragen, die gij uzelf kunt stellen, die het neerdalen van
i ntuïtie in uw hersenen kunnen bevorderen. Gij kunt nu een
sterke neiging hebben voor geleerdheid o f phi!antropie of
kunst, maar ze kunnen een voorbijgaande phase zij n, een be
langstelling, die haar opwekking vindt door de omgeving.
Vraag uzelf eerst af, op welke wijze de belemmerende beper
kingen van de behoeften uwer ziel weggenomen werden door
de groote theosofische wetenschap. ( I ) S cheen het of zij een
eindeloos pad van overwinning ontsloot voor de zegenvieren
de vordering van de omhoog strevende ziel ? ( 2) Scheen zij
de hinderpalen te verwijderen voor de universeele verruiming
van het zonnige hart ? (3) Nam zij de verwarring weg van
een geest, die alles trachtte te bevatten in één alomvattend
IGS
plan ? ( 4) Toonde zij aan, dat er geestelijke doeleinden wa
ren zelfs op de donkerste plaatsen des levens en dat zelfs in de volmaking alle onvolmaakte dingen ook een rechtmatige
plaats zouden hebben ? ( 5 - 7) Beloofde zij u tijd en gele
genheid voor de volmaking van kennis of een eindeloos ver
schiet van aanraking met alles dat men zich denken kon als
het meest glansrijke of de zekerheid van eindelij ke volkomen
vaardigheid in een kunst, die zelfs de energie van een ge
h eel leven niet tot algeheele voltooiing zou kunnen brengen ?
Laat uwe gedachten een poos op deze clingen rusten zonder
eenig verlangen, dat uw straal deze of die mag zijn en dan kan uwe intuïtie spreken.
Dan kunt gij uzelf afvragen, terugblikkend, welke uw in
vloed op anderen geweest is. Dat zou u iets kunnen zeggen,
daar ieder geeft wat hij heeft, en niets anders. H ebt gij ze ster
ker dan te voren achter gelaten en beter in staat om aan de
grillen van het lot het hoofd te bieden door hun aanraking met
u ? Hebt gij ze opgewekt tot een grooter gevoeligheid voor een ander leven dan het hunne, dat de wereld doordringt ?
Zij t gij de oorzaak geweest, dat zij van binnen uit het my�te
rie van het leven begrepen ? En al deze dingen zelfs zonder
de gedachte van uw kant, om dat te doen, alleen maar door
dat gij er waart ? En ook, hoe heeft de wereld u onderricht ?
Als gij door ervaring heldere en bepaalde lessen geleerd hebt, dan hebt gij waarschij nlijk eerst gehandeld en daarna
nagedacht in uw verleden ; maar als de wereld u vriendelijk dingen heeft voorgezet, te uwer keuze en beoordeeling, dan
is waarschijnlijk het omgekeerde het geval geweest.
Bovenal, wat is het, dat gij in het diepst van uzelf wenscht ?
Stel al uw b egeerten terzijde en vraag uzelf af wat gij in
derdaad wenscht e n neem geen oppervlakkig antwoord aan, m aar vraag uzelf af, waarom gij dat antwoord geeft en wat de diepere behoefte i s , d ie achterblij ft. Indien gij een
!66
liefde of tegenzin, een v oorbijgaande en oppervlakkige
voorliefde of afkeer voor een der stralen h ebt, dan zal die
uw beeld van de waarheid verwringen. Gij moet volkomen be
reid zijn, wat dan ook va:n de intuïtie aan te nemen en haar
niet in twijfel trekken, hopende dat haar antwoord d i t of d at zal zijn.
Nogmaals kunt gij het veld v an onderzoek verkleinen door
de beschouwing van de drie krachten van den geest ; in hun
Raad, wie de voorsteller is van de meeste besluiten en wie
de andere tot actie brengt ? Zoekt gij kennis en m acht uit liefde, die u doet verlangen God te dienen of uw mede
menschen te h elpen ? Zoekt gij het gezelschap van anderen
en de kansen des levens ter wille van het begrijpen ? Of is
het de kracht van het zelf, dat, bestaande, ten volle l even moet en u in de wirwar van het leven zendt, omdat hetleven het leven is en overvloedig geleefd moet worden ? Of
treft ge bij het diep inne schouwen eenig standvastig voor
nemen aan, een onafgebroken voortstuwen ; of treft ge daar
een nooit verminderende liefde aan, steeds gereed om de
!t::vens van anderen te omvatten ; of vindt ge daar een onophoudelijk strtven naar de vlekkelooze waarheid ?
Toets u dan verder in uw falen . Er zij n drie groote geeste
l ijke wetten, die geen waar mensch ooit b ehoor de te ver
cntachtzamen ; hij moet wakker zij n en zij n krachten gebruiken ; hij moet waar zijn ten opzichte van zichzelf en anderen en vol l iefde. Als h ij h et hoogste zoekt, is h et on
vergeeflijk en niet te rechtvaardigen, ( desniettegens taan
de zal hij het doen, maar steeds minder, naarmate de tijd
voortschrijdt) w anneer ook, een dezer beginselen ter wil
le van een ander prijs te geven, te midden van de botsin
gen, die de plicht brengt in het practische leven. Welk hebt
gij i n het verleden prijsgegeve n ? Was het om vriendelijk te zijn, dat gij onwaar zijt geweest of dat gij door uw trouw
1 67
aan d e waarheid smart veroorzaakt heLt oi dat gij , terwij l
gij e en werk bevorderdet, dat goed bedoel d was en u van
vitaal belang toescheen, toegestaan h eb t, dat waarheid en
liefde daarbij verslapten. Het beginsel, waaraan gij vastge
houden h eb t, kan uw straal aanwij zen. M aar al die dingen
zij n slechts een onzekere h ulp, omdat de kennis yan bin
nen uit moet komen.
Het is noodzakelijk, dat gij bij deze poging om uw straal
te ontdekken, u niet met an deren yergelij kt. Het zou kunnen, dat gij zwakker zij t yan begrip d an n�le anderen, die
gij kent, en dat het toch het sterkste in uw karakter is, daar de andere beginselen nog zwakker zijn. H et zou ook
kunnen, dat iem ands s traal liefde is en dat toch zijn wil sterker is dan die van een ander, die zelfs tot den eersten
straal behoort. De vraag is niet hoe gij staat, vergeleken
met een ander, maar welk beginsel de leider is van de krach
ten in uw eigen ziel. De volmaakte mensch is in de zwakste
dier beginselen even sterk als de nog onvolmaakte mensch
in zij n sterkste, w ant hij heeft in alle alles tot stand ge
bracht wat voor een leYend wezen in een menschelijken
vorm mogelijk is.
Als gij mv leielster gekozen hebt, zullen de volgende de
lampen zijn, die uw voeten zullen bij lichten d oor het yer
w arde struikgewas van het leven en de krachten, die u zul
len voortdrijven op uw pad :
StraalI 2 34567
Ster Vrij heid Vereeniging Begrip Harmonie Waarheid Goedheid Schoonheid
LampMoed Liefde Waarheid Moed Waarheid Liefde Moed
Kracht Wi l Liefde Gedachte
Verbeelding Gedachte Liefde Wil
Werk Regeering Philantropie Wijsbegeerte Inzicht in verhoudingen Wetenschap Religie Kunst
De kwestie wordt soms nog ingewikkelder door het aan
wezig zijn in het karakter van een sterk tweede beginsel.
r68
Natuurlij k heeft elke straal zij n zeven onderverdeelingen
en ieder d aarvan weer zeven, maar die vallen buiten be
schouwing, omdat binnen een beginsel de kenmerken van
dat beginsel al die schakeeringen overheerschen, evenals alle
tinten van geel gee l zijn en alle tinten van groen groen.
Maar het kan zij n dat het volgend sterkste beginsel in
iemands gestel, een eigen stem heeft, helder en sterk en
onder sommige omstandigheden des levens bijna even s terk
op den voorgrond tredend als het eerste. Verschillende
denkbeelden heeft men verbonden met den term neven -
s traal, maar hier wensch ik dien te gebruiken, om dit be
ginsel, het tweede in sterkte, aan te duiden.
HOOFDSTUK XX.
VOORUITGANG ZONDER GEVAAR
Het doel van ons leven in h et huidige stadium is ons bewust
zijn, o f liever onze bewuste krachten te ontwikkelen tot men
schelijke volmaking en deze kennis der stralen is van het
hoogste nut voor dat doel. Als iemand weet, welke zijn straal
is , heeft hij zijn sterkste macht onclekt. Als h ij die sterkste
macht gebruikt, zal hij vlug vooruit gaan, met schitterende
of noodlottige gevolgen, zooals het uitvalt. Het is grootendeels
om het groote gevaar, dat er mede gepaard gaat, hetwelk niet
licht overschat kan worden, dat kennis omtrent de stralen teruggehouden is, totdat degenen, die in aanmerking komen
haar te ontvangen, veel geleerd hebhen omtrent den aard
van h et menschelijk leven en de werkelijkheid der broeder
schap. Als iemand vervuld is van één ieleaal en hij vereenzel
vigt zijn leven daarmede, clan komt hij in de verzoeking, in die
ééne richting voort te gaan en zijn zwakheden te veronacht
zamen en in al zulke gevallen is het bij na zeker, dat de poging
tot vooruitgang eindigt in een mislukking. Hoe dat teweeg
gebracht wordt, kan voldoende verduidelijkt worden door één
of twee eenvoudige voorbeelden. Indien de mensch de waar
h eid zoekt op de wetenschappelijke straal en hij heeft weinig
liefde of toewijding in zich, dan zal de aspirant spoedig niet
alleen in staat zijn tot p roeven op dieren, maar ook op men
schen. Als iemand tot philantropie in staat i s , en met groote
kracht die lijn volgt, maar te kort schiet in beide soorten van
verstand, clan zal hij zonder het te willen, de meest dwaze
dingen doen in zijn ijver voor het welzijn der menschheicl
(karma en dharma)
BG 8:3[...] Activiteiten die verband houden met het ontwikkelen van de materiële lichamen van levende wezens worden karma of resultaatgerichte activiteiten genoemd.
1 70
en zelfs revolutie en bloedvergieten verwekken als
genoeg bezit.
macht
Het groote n�tt ·van deze kennis omtrent de stralen is, dat
uw kracht :::ult vinden en gevoelen en haar dan lot het
uiterste gebruiken, om de andere eigenschappen in u te ont
wik kelen, waarin gfj betrekkeifik te kort schiet.
die mijn boekje "Opbouw van het Karakter" gelezen heb
ben, zullen zich herinneren, dat alle sterke menschelijke on
deugden duiden op een te kort schiete n in het karakter, v e rge
zeld van een zekere kracht. Een karakter, dat in al le opzichten
zwak is, heeft de kracht niet, veel uit te richten, en z ulk
een persoon wordt gewoonlijk gerangschikt onder d e goede
menschen, o fschoon het moeilijk te zeggen zou zijn, waar
voor hij goed i s . Als etn mensch zi et, dat hij een positief
gebrek heeft, behoeft hij niet te trachten, zijn kracht te o n der
drukken en te zeggen : "l k h eb te veel gevoel, of te veel ener
gie o f te veel wil. " Laat hij zeggen : "Ik heb veel wilskracht,
maar een gering stel menschelij ke gevoelens, en ik moet mijn
wilskracht gebruiken om m ij zelf te dwingen onder de men
schen te gaan en aan ze te denken en ze voortdurend te hel
pen, totdat mijn menschelijke aandoeningen een hooger peil
bereikt h ebben." In dit geval en alle dergelijke gevallen, wint
d e mensch veel, maar verliest niets, want hij ontwikkelt zUn
wi lskracht precies op dezelfde wijze als hij haar zou gebruikt
hebben voor zelfzuchtige doeleinden, maar ontwikkelt liefde
terzelfdertijd. Natuu rlijk is het moeilijk, zij n beweegredenen
te veranderen, maar h ij die beseft, dat het doe1 van het men
schelij k leven ka rakteropbouw is en gelooft i n reïcarnatie,
zal spoedig zien, dat alle kleinere beweegredenen l a ngzamer
hand verdwij nen en dat terwij l hij zij n best doet voor zich
zel f, hU in de ruimste en m eest weldadige verhouding komt
tot anderen.
I7I
Het zel fd:: principe ook op bij de verhoudingen met
de buitenwereld en de maatschappij . De stralen zijn geen a f
ladders, w aarop de men�chen a fgeschei den van el
kaa r omhoog klimen. vormen tezamen een organisme. Zoo
kan de mensch van een bepaalden straal zichzelf getrouw zijn,
gaven gebruiken, doch daarbij "",.," ,..J.,1· te vol doen, doch om dotJ einden van anderen
mits die goed zijn en u it de ziel voortkomen.
Evenals de c·ogen werken ten behoeve van handen en voeten,
en de voeten onze handen en oogen ronddragen, zoo kan de weten schap"man aL; i ngenieur of architect een tempel bouw<.:n
voor de toegevvij den, of kan een kunstenaar de woning of den tuin ontwerpen voor den w ijsg-eer.
Op dit pad van vooruitgang naar volmaakt bewustzijn is het
niet noodig, dat men zijn aandacht aan alle zeven stra
len en beproeft zich i n alle daarvan te volmaken. M aa r m en
moet beproeven, zich in drie er van te volmaken - één, die
de uitdrukking Î8 van den wil, een andere van de liefde en
nog een van de gedachte. Dus als h ij een w ijsgeer i �,
zich niet d ruk te maken om uit te munten i n we
sterk hecht aan de kunsten van den ze-
behoeft hij zich niet in het bij zonder moeite
te geven voor het werk van den eersten straal. Voor dit doel
echter kan hij, wiens sterkste beginsel h et vierde i s, er op
rekenen, dat zU n eerder in twee of zes en
drie en v ij f, dan in één of zeven, omdat er een sterk verband
bestaat tuschen de stralen één, vier en zeven, zooals dat ook
bestaat tuschen twee en zes, en d rie en v ij f.
Het is echter aan te bevelen, dat minstens één van de drie
gekozen l ijnen van zel f-oefening valt bi nnen de groep van
stralen één tot d rie en dat een der andere valt binnen de groep
f tot zeven ; dit zal een meer volkomen evenwi cht aan het
J '7'> , ..
karakter geven en zal voorkomen, dat de aspirant te v er van
de wereld afstaat of er te veel in ondergedompeld wordt.
Ik sprak over het volgende sterkste beginsel van den mensch
al s zijn nevenstraaL Als dat bijkomstige kenmerk v an hem
zich toevall ig bevindt in dezel fde groep als zün straal, zooals
bijv. straal twee en nevenstraal drie, of straal vij f en neven
straal zeven, dan zal dat ook neiging geven tot een oneven
wichtig karakter. In dit geval zal hij verstandig doen als zij n
derde hoedanigheid, waarop hij inwerkt, een van de andere
groep te kiezen en al de kracht van zij n straal te richten op de
ontwikkeling daarvan.
Bij het kiezen van zij n drie l ij ne n van oefening moet men
voorkeur geen geweld aan doen. De hoedanigheid van
zijn straal moet zijn eerste keuze zij n en zij n tweede keuze
zal waarschijnlijk zij n wat ik zij n nevenstraal genoemd heb,
zijn tweede beginsel , wat krach t betre ft en dan zou hij moeten kiezen, wat h em het beste aan":taat van wat er overblijft, als de regel, die ik aangegeven h eb, toegepast is. Hij behoeft dan niet te vreezen, niet zoo vlug vooruit te ko
men als h ij kan, terwij l hij steeds de derde keuze als zij n zwakste punt beschouwt e n z ij n sterkste kracht voor d e
positieve ontwikkel ing daarvan gebruikt. Opdat de vlugste vooruitgang gemaakt zal worden, is het
noodig, dat hij ook de twee groote wetten begrij pt, die dezen voortdurend bevorderen. Zooals er twee groote beginsele n zij n in de wereld van ervaring - het g roote actieve beginsel, Vish noe, en het groote passieve b eginsel, Brahma, zoo z ij n er ook twee groote wetten, respectievelij k
dharma e n karma genaamd, die daartoe behooren e n deze beide wetten w e rken voor de ontwikkeling van het bewnstzij n.
De wet van karma wordt dikwij l s beschouwd als straf,
die toegediend wordt aan hen, die anderen smart of moei-
dharma&
karma
Wet vankarma
veroorzaaktre karakter niet. Het J s
173
haar w;.p lan in de
harmonie der waarduur men van b ui ten l e e rt, w:tt
men verzuimt te leeren door het gebruik van de krachtenvan zij n bewustzij n. Het i � de we rk wij ze der natu u r, er op
aan te dri ngen, dat m e n de vcrani w oonlel ijkheid op zichneemt, die men verkregen heeft duur het i k van de krachten van zij n bewue>tzijn , dil' 111 l'll op het oogc nb l ik v c ; -
vvon:en heeft. I k zou w i ll en
rechtvaar-
e en
volgciH!en
zet te doen, a l leen umdat het niet
zooals gij het w enscht, ot omdat gij u slaperig voelt en gij het l iever opgeeft. Gij kunt niet passief zij n, maar moet. op gevaar van straf het spel des levens voortzetten, welk::> schei dsrechter geen o nwaardige laksheid van onzen kant
zal dulden. Ue wereld straft l uiheid, zelfzucht en
teloosheid e n geen mate van onsch uld zal i emand behoede1: door een au to o verreden te w orden, als hij er op staat,
of Fifth ven ue met gesloten oogen over t e
steken. Dat i s de wet v a n onze verhouding tot d e stofie-
w e reld en is precies dezelfde, die o n s onze hand
doet branden, als wij haar in h et vuur steken en ons ver
stand niet gebruiken om den aard van het vuur op een
bescheidener wij ze te onderzoeken. Er kan d u s geen pas
siviteit bestaan ; iedere aspirant op dit pad m o et op zij n hoede zijn, aandacht t e besteden aan h etgeen de wereld h em in het b ij zonder voorzet en moet gelooven dat een
les, speciaal voor hem bestemd, bevat, die noodzakelijk is Of men ontwi kkelt
van
w11, Hetae
en h et gcwilhg e r
van o p een actieve, en nadenkende Of
verant-woorde-lijkheid
= dharma
174
men zal onderricht worden m et geweld en met smart, als
het
nood ig-
is, van buitenaf. Terecht zegt Emerson :
ledere dag brengt een schip, leder schip brengt een woord ; Gelukkig zij, die geen vrees hebben, Zeewaarts ziende, vast overtuigd, Dat het woord, dat het schi p brengt Het woord is, dat zij wenschen te hnoreiL
Het is ook e en deel dezer wet, dat men het letsel of voor
deel ontvangt, dat men anderen veroorzaakt h eeft, maar ook dat i s geen straf, doch zuiver opvoedi ng. Iemand, die
opzettelij k een ander kwaad doet, is ongevoelig voor de gevoelens en voorspoed van een ander en daar hij op deze wijze ongevoelig is, h eeft hij een h arde ervaring noodig om te leeren voelen ; nf het kan zijn, dat hij gedachteloos dom geweest is en n og eens een besl iste erva ri ng nuodig h eeft,
om hem te doen opletten. Er zij n wei nigen, die zon der deze les spij t hebben van h u n dw aasheid. " H ad i k m ij n God slechts gediend met h alf zooveel ij ver als i k m ij n ko
ning heb gediend, Hij zo u mij i n m ij n ouderdom niet w eerloos in handen van mij n vijanden ge laten hebbe n", zei \Volsey, en zij n wij ze van leeren was een typisch geval. De
kardinaal kreeg niet alleen de striemen, die hij anderen gegeven h ad, m aa r wijsheid op, een inzich t van wat \ve n schelij k was i n h e t leven. Het strekt h em n iet tot o neer, dat hij het n i e t zien kon, totdat de wereld hem harde slagen toebracht ; dat 1 s
nu eenmaal het l even. Waarlij k het doel van i ncarnatie is
niet, te genieten van de krachten, die wij reeds verwor ven
h ebben, maar die te ontwikkelen, w aarin wij nog te kort schieten en de w e t van karma is al tij d aan het w e rk, om de uiterlij ke omstandigheden te verschaffen, die het best het
eyenwicht aan het karakter teruggeven. \Vanneer het ons
niet Iaat doen, wat w ij wcnschen te doen, omdat wij
I 75
gemakkelijk en goed k unnen doen, i s het niet een vijand, maar een vriend, die ons het ware pad van groei wij st.
Om de grootst mogelijke V l •oruitgang te kunnen maken,
moet men eiet alleen genegen zijn het spel te aanvaarden,
zooals men het vindt op het schaakbord van het leven en be
reid z ijn het tot het einde toe te spelen met welke stukken ook
en in welke.1 stand, maar men moet het doen met vreugdevolle aanvaarding en oprechte samenwerking en niet wenschen, dat het spel van een ander het zijne was. "Ieder komt tot volmaking", zegt de Gita,
"door op zijn eigen karma acht te
geven".
De andere wet, dharma, i s d i e van de ontwikkeling van het
bewu stzijn en er is waarlijk geen andere ontwikkeling, daar de vormen der natuur slechts gebouwd worden rondom het ontplooiende bewustzijn. Iemands dharma is zijn stand op de
ladder van bewuste ontwikkeling en het hoofdgedeelte dezer wet is, dat de krachten van liefde, wil en gedachte groeien door het gebruik en op geen andere wijze. Het getuigt daarom van wij sheid ah iemand zijn krachten gebruikt, zelfs alzijn ze gering, inplaats van hang ie zijn ze te gebruiken, omdat hij niet de hoogte bereiken kan van anderen, d ie hij bewondert. Hij zal niet groeien als hij wacht, noch door te trachten een taak te vervullen, die zijn krachten te boven
gaat. Luisteren wij nogmaals naar "De Bhagavad Gita" :
"Beter is het zijn ei,2;en roemvol dharma te vervullen, (bn te
slagen in het vervu l l en van een anders dharma. Hij, die het
Kélrma doet, dat zijn eigen aard hem voorschrij ft, zondigt niet".
Het i s een trek der wet van karma - de verhouding van
den mensch tot de hem omringende wereld - dat wanneer
hij werkt langs een zijner stralen, hij terzelfdertij d de hoedanigheid van de overeenkomstige straal ontwikkelt. Iemand,
die schoonheid nastreeft ab kunstenaar van eenigen aard. ont-
Wet vanDharma
1 76
wikkelt tegelijkertijd wil en zelfbeheersching, die den eersten straal kenmerken. Iemand, die het pad van toewijding aan den Chri stus bijv., zal een steeds grooter veld van men
broederschap betreden. Iemand, die de waarheid nastreeft als wetenschappelijk mensch zal ook eenigszins een wij sgeer worden. Iemand, die zich zet tot h et doen van werk met de grootst mogenike bekwaamheid, d.w.z. werk, waarachter zich wil verbergt, zal komen tot ervaring en belangstelling in schoonheid, omdat, zooals ik reeds zeide, bekwaamheid i n handeling altij d schoon is, en tevens de oorzaak van schoonheid i s ; h ij , die de gevoelens volgt van menschelijke broederschap, kan beginnen met gevoelens van kameraadschap, maar hij zal eindigen met er een toewij dingsvolle waardccring aan toe te voeg('H voor hen , die zij n meerderen zijn, oud ere broeders in het groote nwn schelijke
de wij sgeer, die tracht de betrekking van den n icn sch tot de wereld te begrijpen, zal zich in het rijk der weknschap bevinden.
In de evolutie der volkeren is dit ook te zien. De groote wetenschappelijke neiging van ons tegenwoordig onderras doet het voortdurend in philosofie vervallen en brengt de
ontwikkeling van het hoogere denkvermogen ; en men kan in
Amerika al waarnemen, - waar de menschen mildheid en voorspoed vereeren, - dat de geest van het zesde onderras reeds een groote mate van broederschap voelt, zooals dat wellicht nergens anders in de wereld het geval is. Als broederschap haar weg in de wereld gevonden zal hebben in de
nog v er verwij derde r�jphei d van dat ras, zooals 'de wetenschap groote overwinningen heeft behaald, en zelfs in de kleinste onderdeden het huiselijk leven in het v ij fde doordrongen heeft, dan zal alles, mag men wel voorspellen, wat de mensch in het zevende ras te doen hee ft, zij n, het leven schoon te maken in alle opzichten en in alle onderdeelen en
1 77
dat doende zal men komen tot een
het
genieten
van de
kracht van wil en
die de verlichte anar-
chie mogelijk zal di e onmogelijk is, totdat broeder-
schap haar rol gespeeld heeft.
12
HOOFDSTUK XXL
TRAPPEN VAN ZELF-VERWEZENLIJKING.
"Ons nastaand en passend voor ons", zeide Emerson, "is dieo ude fabel v a n de Sphinx, w aarvan men zegt, dat zij aan
den kant van den weg zat en iederen voorbijganger raadsels opgaf."
Als hij niet antwoorden kon, dan verslond zij hem levend. \Vat is ons l even anders dan een ei ndelooze vl ucht van
gevleugelde feiten en gebeurtenissen ? In schi tterende verschei denheid komen deze ver a n deringen, die alle v ragen stellen aan den menschelij ken Die menschen, die niet met hoogere wijsheid deze feiten of vragen van den kunnen beantwoorden, d ienen ze. Feiten bezwaren hen,
tyranniseeren h en en vormen den sleur-mensch, den verstandsmensch, i n wien een letterlijke gehoorzaamhei d aan feiten ieder vonkje van dat licht, w aardoor d e mensch waarlij k mensch i s, heeft u itgedoofd. Maar als d e mensch antwoordt op zij n betere i nstincten of gevoelens en de
h eerschappij der feiten niet a anneemt, als een, die van een h ooger ras komt, dicht bij de ziel blijft en het beginsel
ziet, dan komen de feiten o p de rechte wijze neer en nemen een h un passende plaats i n ; zij kennen hun meester en de geringste onder hen verhee rlijkt hem". Dit wijst er op,
zooals ik ree ds zei de, dat de mensch tot het b ewustzij n behoort e n als hij zich daaraan beslist houdt, behoeft hij niets te vreezen en zal alles wel met h em gaan. H et is
echter van belang, te weten, welk deel van datgene, wat een mensch gewoonlij k denkt, d at hij is, in waarheid slechts
I79
een dee l is ,-an de wc rcl rt. Laten wij den mensch
ontl e d en en dit nagaa n .
J n d e eerst e plaats i � er een stel �to ffelUke lichamen - het
stoffel�jk l ichaam md zijn gezel l en op ij l ere ge bieden. Dit
vcrschaft een beperke n d werkt11ig vnor h et bewustzij n en
i n i n carn atie d a arin te kome n is hesl i st een daad van con
cen tratie . Zooals i k h eb u i t gelegd i n mij n voordracht over
"Persoonlijke Psy chol o);i e en het Onderhewustzij n ," is het
l i c h a am letterlijk een camera --- een d o nkere kamer. Het
s l u i t ons af van de werel d . Het geeft ons rle we reld niet
weer, zoor�l s gewoon l ijk veronderstelrl wordt. De zintuigen
in het l i cha am d i enen echter om zij n w erki n g van verduis
ter ing tot op zekere hoogte te temperen. Zij laten wat l i cht
binnen uit de wereld n :tar het bewustzij n en daardoor komt
er e e n zeer dui delijk beeld op het {loek van d e n geest. Het
zien b eh oort tot het hewus tzijn, nooit tot de kame r ; en
dat bewustzij n staat open voor d e w ereld en i s in staat
haar g-eh eel te zien, beh a! ve wann eer het deze camera is
b i n n engetred en, nm veel van zijn a and acht op één kleine
l i ch tstraal te con cen t rceren . Maar het
is voor de werel d , h eeft h et m eest vage en
grip van al l es een g-root ontw i kkeld onderbewustzijn is
h et, doch met -vvc l o n d crsch eirlen en schitterende ge deelten ,
d i e h e t gevolg zUn v an d i e hel dere en l evenrlige ervaringen,
die het verkregen h eeft door de c amera van het lichaam.
Een natu u rlijk gevolg hiervan is, dat de mensch in het li
chaam slechts het eene ding na het andere behandelt ; hij
evolueert in het geheel niet in da t lichaam, en het lichaam
evolueert maar het doorloopt een reeks ver:anderingen
gelijk de j aargetij d e n en is steeds aan het verliezen zoowel
als aan het winn en . Het heteekent niet, dat de man van mid
delbaren lee ftij d volmaakt i s en dat h et kind onvolmaakt is en de oude man onvolmaak1 . H et kind en de bej aarde man
180
hebben hun volmaaktheid, d ie de rijpe man niet heeft.
Het heeft ook overeenkomst met de ervari ng van een kind
op school, dat in den loop van den een half dozijn l es
sen neemt over v erschillende onderwerpen van verschillende
onderw�j z ers, in verschillende kamers. Het is een feit, dat
het kind morgen weer die schoollokalen zal binnengaan en in
elk daarvan meer zal leeren dan het den vo rigen kon,
want in h et r ij k der kennis, "zal aan hem, die heeft, meer
gegeven worden" en de kracht van het denkvermogen v e r
meerdert aan dag. En het is eveneens een fei t . dat het
ons, in toekomstige incarnaties, terwij l i eder onzer de sei zoe
nen van zijn leven doorloopt, beter zal gaan in elk daarvan
en wij rijker in bewustzijn zullen zijn. Vervolgens zal, terwijl
deze
verriikin!! vonrtschriidt . de C'apaci tei t van de zintuigen
bewustzijn in staat i s tot een
totdat het ten laatste in
houvast aan de
volmaaktheid open staat voor rle wereld, z iende zonder oogen en hoorende zonder
ooren, gereed den transeendenten toestand van Vi sh noe's
bewustzijn in te gaan.
Maar tot aan dien grooten d ag moet i eder mensch i n het
lichaam zich ten slotte h iermede verzoenen dat voor hem
zelf als persoon in het lichaam er geen voo ruitg-ang en geen
nadering tot de volmaaktheid is .
in d e eene klas op het oogenblik leert, en daélr zijn volle aanclacht aan wijdt, wordt datgene, dat hij een uur geleden i n
een andere klas leerde, grootendeel s verdui sterd. Het i s
zaak, van uur t o t uur t e leven, terwijl h ij het best gebruik van elk dier uren maakt. Het eigenlijke doel v an zijn
incarnatie is, iets nieuws te verkrijgen ; alle aandacht van
is daarop gericht en dat
werkzaam word t duidelijk ge-
zien en gevoeld als een t usschen andere dingen.
!XI
Het tweede d ing 1 11 on;;.e is de persoonlijkheid.
is n iet het ::;ld
Het kleine kind maar iets dat m et hen i s opgegroei d .
hoe wel hel voel t e n denkt en w i l door
het l !c!Jaam,
1 11
1 1 et I Jegm geen
persoonllJk!JeiO, maar
aan wordt het gewikkel d in de derde persoon en denkt "lk
hen dat" en naarmate de ja ren voorbijgaan en h et l ichaam
wo rdt dat een zeer bepaald Het stoffelijk
l i chaam is op zekere WIJ Ze en heeft zich hepaalck·
bepaal de
, daarmede verbondeu ZIJ n weer
ei , ren aan het astraal"' en mentaal l i chaam en d i l al le s vurmt een per-
d i e up ecu hepaa lue wijze op de wereld
IJat is niet de mensch en het j u i ste voornaamwoord dat er voor geLruikt dient te worden i s "het".
Die persoonlijkheid is of b ehoort te zij n een werktuig,
iets f ijns t:n goeds, sterk, rein en bepaal d s en vooral uu1tig
leven� wandel waarbij bes l i ste en waar
d evol le erv a r i ng door haa r verk re.�(cn kan worden. Toch be
hoorde C\'11 le zij n , waardoor de m cnsch zelf
l i dhel •hcn en v. ilku Lm, uiet ecu d i ng dat a l leen ge-
wend is op u i i nl ijkc te ant woo rden, maar ook open
staande voor den mensch binnen in.
i k een voorbeeld geven van d i t werk. Als
een Eoed
sch rij ver of tcnni:;-srx�ler
is met
iemand, d ie
rechterhand,
even goed te schrijven of te spelen met zij n
weten w ij , dat d i t hem in v ele opzichten t o t voor
deel zou strekken en als wij ons een persoonlij k mensch.
over
een groote
zouden w ij
van het
zoude11 zijn .
zich oefenen
in óén lichaam wonend,
zeggen, dat d i e
waard e n een deel van
linkerhand leerde
i ets
konden voor
de moeite
volmaking
gebruiken zou
terwijl
182
voor iets anders werkte. Zoo het b�j incarnatic ; de ware
mensch is de bekwame speler met de rechterhand, maar de
persoonlij kh eid moet leeren gebruik maken van al haar t ij d ;
mag haar tij d niet doorbrengen met het genieten o f ten
toon spreiden van dat, wat zij al verkregen heeft ; zij moet
toestaan, dat zij gebruikt wordt voor het verkrijgen van nieu
we macht door den mensch van binnen. Onder deze o mstan
digheden heeft iedere soort v a n persoonlijke eerzucht
kalpa in het Sanskrit genoemd) de eigenschap, haar minder
nut tig te maken voor den innerlijken mensch van bewust be
staan en doel.
A l s de pe rsoonlijke mensch van oogenhlik tot oogenblik wil
leven, terwijl hij het werk van den i nnerlij kt·n meusch doet
en voor diens ielealen lee ft, i :-; hij die werkelijke mensch, maar
als h ij zich verbeeldt, i ets van zichzelf k zijn en het denk
beeld ontwi kkelt, nog meer te worden, i:; h ij tot smart ge
doem d. H�j moet geen gulzigheid van eenigerlei aard
zel fs niet die naar kenni s. In Bol iv ia tooncn de inla nd sche en
"halfcaste" v rouwen hun stand en hun w el vaart door zoo
veel rokken als mogelij k is tegelij kertij d te dragen. I-laar
vorm van grootheid heft haar niet op, noch is h ij sti ch telij k
voor de toeschouwers. Hetzelfde i s waar voor de
heid, d ie tracht een wandelende encyclopaedie te zijn . Wat
de persoonlijkheid nooclig heeft, zijn zoodanige rijkdom en
het soort werk te doen, waar
voor zij bestemd is in de wereld en wanneer men persoonlij k
heden ziet, die zich meer dan dat toeëigenen, wordt men
herinnerd aan de vrouwen van Bolivia en haar rokken. Wat
men ziet in een mooien hond of kat o f paard of ander schep-
se! is ee.n soort i deaal voor de
k unnen zij n ; ze kunnen zelfs schoon
-- zonder u it
ergens op h u n
183
H et denk element in onze kan beschreven worden
Als het bewustzijn in den mensch on
is geworden in die pcrsoonlijkheiJ, terwijl het
denkt "ik ben dit ' ' Jan heef t de persuonlijkh e i d het innerlij ke zelf van zijn troon
voor de belangen van
haar v erlenging en haar stof
makken en begeerten. Uan
gevoels- en mentale ge
de mensch van iJealen,
de ware men:;ch, de rest van Jie incarnatie. Per-
1;.; goed, maar ze !I -persoon lijkheid is d e
v loek.
Um i s de bewuste wien� _ _
bestaat in
der stralen, die ik beschrt:ven
de werkzaamhellen van een
in het nastreven van een der
zel f-persoonl ij kheid kan ver-idealen. In de
mate.
dat
nietigen, terwij l hij zijn persoonlijkheid s terk houdt, zal zijn
geïncarnecnte l even vruchllJaar zijn . leder rncnsch kan zich
zelf toetsen. Wanneer h ij vol van z�jn ideaal is, gaat alles
maar wanneer h ij in zel f- persooul ijkheid v ervalt, is
verloren. l,aat h ij , o m dit te onderzoeken zichzel f niet
a l leen a f vragen, wat zij n gedachten houdt, als
en
zulke essentiëele
niet denkt. Met h a rde oefening
staat zijn in de persoonlijkheid
van gevoel en gedachte tot stand
t e brengen, dat in haar rust meer naar binnen dan naar
bui ten open staat, met hclangstel ling voor idealen, niet slechts
voor persoonlijke dingen .
Het voornaamwoord, d a t nu op den mensch betrekking
h eeft, is "gij". M e n kan n i e t meer aan h em denken als aan een objectief ; om gekend te worden, moet h ij als
l e v en gevoel d worden , hetzij zoo door hemzelf gevoeld of door anderen. Op geen andere wijze kan hij gekend wor-
den. Hier is dat de verZJamelde vruchten van den arbeid
der persoonlij kheid worden. Hier is iets, dat iu
kracht ontwikkelt, zoodat hij in één i ncarnatie e e n aantal
ding-en, die hij i n een vorige i n carnatie stuk voor stuk met
moeite h eef t opgestoken, i n één handvo l ( v an
wi l .
of liefde of
v an hestaau
blijft hetzel fde bewustzijn door
;J lk sto ffciijke v eranderingen heen. stof felij k ka11 niet veranderen en toch hetzelfde bl ij ven , door ZIJ n
maar dit bewuste "gij " kan zoo hl ij\'en in een reeks v eranderi ng-en , waarin uw g-edach te en ge
voel en w i l steeels grooter moge lij khei d zul len heGb e n en
\ uortd urewl een
12rooter
deel der
:,.,toffeliike
wercl cl z u l len
om vatten .
En toch i:-; dit l wvv u�lzij 11 op beurt niet het , zelfs
n iet op het ooge11hl ik. \ a n uver w Îl i i i Î J I ,_;·, wauuecr li d geen
incamatie meer noo d ig he e ft. J k moet het
, een cler vele , die deel u i t m a
ken van h e t B oven
het aclhyatma, en
. . , ,, . "gij IS
door al de
b eweging h een van het bew ustzij n i n den tijd, i s al tij d bij
Shiva. Denk dus n iet aan H\V bew ust zij n als uw werkelijke
l e ven ; denk n iet, dat hei i e ts is, dat u in staat s te lt, te le
ven, want het is een feit, d at zelfs h et h oogere
sl echts een
hcoe rkin l!
is ; het i :.; slech ts een waar-
mede de t ij d verkend word t en het lk troo nt daarboven .
Daarom zeggen sommige der ou de wijsgeeren, dat I k en God één en hetzel fde w aren, e n toch zeiden ze "Neti , neti",
d . i . dit, n iet dit", wannee r iemand bepro efde God
of lk i n termen van de s tof te
beschrîi ven
of zelfs in ter
men van bewustzijn. Zelfs die nog geen onderscheid
weet te make n tn,;schen l i ch aam e n
i s hewnst ; zou ook hij, die niet weet, d:1 t
bewus tzij n, weet dat 1 k
I8S
toch n og Ik i s zelfs te mi dden van h et tJc wus tztJn,
waar
aan h ij verkeerdellik den kt, dat dit het zelf is. Dat is h et
dat h etzelfde is door alle drie tij dperken, d i e men i n
h et veranderende bewustzij n ziet Dat I k te zij n zonder
h e t bewustzij n is voor hem, d i e nog geen Mah ai·m a is, wer
kelijke slaap, d i e d iepe slaap, waaruit me n verhe ugd
o n twaakt, met een gevoel van onui tsprekelijke geluk Maar
dat wat voor anderen slapen is, is waken voor den :M ahatma.
Een glimp van dat Ik kan door al le denkende menschen
opge v a n gen worden, als zij op de volgende regels willen
m editeere n . Als zij n aar h u n ei!!en
l ichamen en d ie v<Jn
a n d eren zien,
. .'\Is z\j
men zij dat
henzelf
k11 n n en zij van elk daarvan spreken als van
naar h et bewustzij n i n een ander zien, noc
' maar wanneer zij naar het bewustzij n i n
noemen zij h et " I k". \:Vaarom hetzelfd e ding
twee verschi llende n amen te noemen ? Nu maken som
m ig-en de fout, te denken, dat zij
"Ik" runeten ze ggen , als
het h<�hbcn over het hew u;.;tzijn in anderen. Dat is de
dwa l i n g van h et h o ( ) ger ;;:el f. Zij m( )cten l eere n "g�j" te zeg
gen , wan neer zij h et l w\n l st zijn i n henzelf besrhonwcn . Dan
zal h et Tk onlw-.;mct blijven hij d e aanraki ng met de twec
·v :ere] d _ d an z;tl de m e n s e h een Mahatma zij n . Op
deze w ijze g·ehruikte �h ri S h ankaracharya het .. �:rii"
van
Gautama Buddha.
lemancl, die e<:n visie van deze waarheid h eeft geha{1, of
haar beseft heeft en terugziet op zijn menschelij ke loop
haan, zal zien, dat de persoon l ij kh e i d en h et l i c h a am een
deel waren van de -.;toffelijke wereld. Gij waart een deel
der bewu st e vver e l d , e e n deel van i ets, dat niet uw werke-
zel f w as, maar het groote bewustzijn, waaraan geen
grenzen gesteld knnnen worden. H ier werd h et maaien ge
von den van al h et zaaien, d a t �ed aan
werd binnen de grenzen der pers< n i euwe v aardigheid
1 86
bracht een vergrooting van bewustzij n, zoodat het een om
vangrijker deel van het u niverseele b ewustzij n werd dan het te voren was. Daarin waart gij een deel van Vishnov, zooals in de persoonlijkheid een deel van Brahma. M aar dit zelfs was niet het einde, hoe groot ook de uitgebreidneid van uw bewustzij n werd.
Over alle zeven stralen kan het bewustzijn zich ten laatste
uitstrekken, als een gevolg van ervaring, opgedaan i n de we
voor zoover Vi shnoe woont in die wereld . aan de vriendelijke bemoeienis van maya. M;t ar
op den tweedt>n straal is het mogelijk, het bewustzij n nog ver
der uit te breiden en deel uit te maken van het transcendente ·t:mzicht va n Vish noe. Nog verder kan men gaan op den eersten straal in Vishnoe'smet Shiva Zelf. Hier is de drempel van het ware Nirvan a .als d e mensch boven het hewustz U n stijgt, zooals h�j ree d '.
te voren hoven de stof steeg en op dat oog-enblik zult niet langer "gij " maar "Ik" zijn , en bet heelal wordt
"Als iemand zegt, n irvana i s een eindigen,
Zeg tegen hen, dat zU onwa arhetd spreken.
ALs iemand zegt, nirvana is een leven,
Zeg tegen hen, zij dwalen ; zij weten
Noch kennen het licht , dat schijnt huiten hun g-e-broken lampen,
Noch l evenlooze, tij deloo::-:e
187
GLO SSARIU M VAN DE VOO RNAAMSTE
SAN SKRIET WOORDEN, IN DIT BOEK
GEB RUIKT.
Ananda : Geluk ; de locsland van werkelijk leven.
Ananta : Eîndclooze t ijd, de basis van bewu�tzijn.
Atma : Het Î l'hchha in d en mensch.
Bhagavad G ita : Des Heeren Lied, een vrome en philosofi
sche verhandcl.ing, op groolc schaal geraauplcegd door
de Hinuoes.
Bhakti Yoga : V ereeniging met bet goddelijke door toege
wijdhei d aan God.
Brahma : Het derde lid der goddelij ke d rieëenheid ; de we
reld der dingen.
Brahman : God ; in zich bevattende werkelijk leven, bewust-
zij n en d ingen.
lluddhi : Het jnàna in den mensch
Chi t : Bewustzijn.
Deva : 'goddelijk wezen van eiken mogel ijken g raad ; een,
die g lanst van binnen uit. Vishnoe i s de opperste deva,
de baarmoeder van hen allen.
Dha rma : De plaab van een ziel op de ladder van evolutie ;
de wet van haar ontplooiïng.
Ichchha : De wil in het bewustzijn. Zijn actieve vorm is wil ;
zijn passieve vorm bewu sthe id van het zel f.
Jnàna : De wijsheid van het bewu stzijn. Zijn actieve vorm is liefde ; zijn passieve vorm de bewustheid van bewustzijn.
Kanna : Arbeid ; werkzaamheid met bedoeling. Ook de wet
van reactie.
Kriya : De werkzaamheid van het bewustzijn. Zijn actieve
vorm is gedachte ; zijn passieve vorm bewustheid van
dingen.
Kriyashakti : Gedachtekracht.
188
Lakshmi : De godin der welvaart ; gade van Vishnoe. In het
bijzonder verbonden met den zesden straal.
Mana:s : Het kriya in den mensch.
Maya : Ons leven, een plaatsvervanger voor het werkelijke
leven ; de wereld van verhoudingen tusschen chit en sat.
Ra jas : De inwonende kracht va:n de wereld der dingen.
Sannyasi : Iemand, die beslist maya opgeeft.
S at : Zij n ; het kenmerk van B rahma' s wereld.
Sattva : De wet en orde in de wereld der dingen ; de wereld
van vaste ideeën of stoffelijke oertypen.
Shiva : Het eerste lid der Drieëenheid ; werkelijk leven.
Shri Krishna : De groote geestelijke leeraar van "De Bhaga-
vad Gita" ; een incarnatie van Vishnoe.
Swayambhu : De zelfbestaande ; een naam voor God.
Tamas : De grondstof van de wereld der dingen.
Vijnana : Kennis.
Vishnoe : Het tweede lid der Drieëenheid. De wereld van het
bewustzijn.
Yoga : Vereeniging met het goddelijke ; het middel tot deze
vereen i ging.
Hoe vrij is onze wil?Nivard L. Vas
Wat is de wil en wie of wat gebruikt de wil? Volgens het woordenboek is de wil een mentaal vermogen dat bewust wordt gebruikt om te besluiten op welke manier men zal handelen. In de filosofie wordt de wil beschreven als een vermogen om te kiezen waarbij de mens, gebruikmakend van zijn vrijheid van handelen, de mogelijkheid heeft om beslissingen te nemen. In de theosofie wordt de wil omschreven als een neutrale kracht die door het denkvermogen kan worden gebruikt voor goede of slechte doeleinden. Hij behoort tot het gebied van bewustzijn en intelligentie waar we kwaliteiten zoals altruïsme, mededogen, liefde en vergevensgezindheid aantreffen. In theosofische literatuur wordt de wil niet beperkt tot alleen de mens, maar bevindt deze zich overal in het heelal. De wil is een kracht van de hogere geestelijke vermogens, en om er een beter begrip van te krijgen, moeten we andere vermogens zoals intelligentie, verlangen, verbeeldingskracht en discipline onderzoeken.
Wij, en alles om ons heen, hebben een goddelijk erfgoed. De oude wijsheid vertelt ons dat het absolute zich periodiek differentieert en dat het gedifferentieerde periodiek in zichzelf terugtrekt. Het maakt daarvoor gebruik van de goddelijke wil. Alles in de kosmos beschikt in potentie over de vermogens van het absolute, maar op verschillende niveaus. Vrije wil bestaat voor elke monade in het oneindige, hoe groot of klein deze ook is. Een monade is een bewustzijnscentrum, een onsterfelijke emanatie vanuit het hart van het heelal. Volgens deze zienswijze is het heelal bezield bewustzijn, en is bewustzijn alomtegenwoordig.
Als we kijken naar het kleinste levende organisme staan we verbaasd over het levensraadsel. Zelfs een microscopisch kleine hoeveelheid protoplasma vertoont groei, voortplanting, beweging, en kan zich voeden. Daarmee vergeleken is de mens een complex wezen, en de enige manier om het levensraadsel op te lossen is door onszelf te onderzoeken en te aanschouwen hoe ver de wil in ons bewustzijn doordringt en hoe hij zich aan onze innerlijke zintuigen kenbaar maakt. Wanneer we onszelf onderzoeken, ontdekken we dat we niet slechts wezens van vlees en bloed zijn, maar ook een ‘samenstelling van begeerten, hartstochten, belangen, stemmingen, meningen, vooroordelen, beoordelingen van anderen, voorkeuren en aversies . . .’ Deze samengestelde bundel van kwaliteiten hoort bij het vergankelijke zelf. Maar als we onszelf verder onderzoeken, ontdekken we een onsterfelijk zelf in ons dat ‘zuiver is, zonder hartstocht, en alles rechtvaardig overweegt, voor wie er geen . . . heden is met zijn waanvoorstellingen, onjuistheden en halve waarheden; dat niets persoonlijks kent in de zin van zich tegenover het geheel van verbonden persoonlijkheden te stellen; dat de waarheid in één oogopslag ziet, in plaats van ernaar te streven haar door middel van logica te bereiken . . .’1 Het vergankelijke en het onsterfelijke bewustzijn van de mens hebben beide een vrije wil, want eigenlijk zijn ze geen twee verschillende entiteiten maar één monade. We kunnen de vrije wil zien als de hoeveelheid geestelijke kracht en verstandelijk begrip die de evoluerende monade zich door innerlijke groei heeft eigen gemaakt. Deze hoeveelheid kan worden vergroot, en de monade kan haar toekomst veranderen door ervoor te kiezen haar toekomstige gedrag aan te passen.
Het oude Hermetische gezegde: ‘Achter de wil staat de begeerte’, duidt erop dat de wil een kracht is die door begeerte in beweging wordt gezet. Begeerte staat centraal in de constitutie van de mens, en afhankelijk van de hoeveelheid geestelijke ontwikkeling die de monade heeft doorgemaakt, kan de begeerte opstijgen naar het geestelijke of afdalen naar het dierlijke. Bijvoorbeeld: begeerte is in dieren een instinctieve kracht omdat ze nog niet voldoende zelfbewustzijn hebben ontwikkeld, terwijl ze in de mens een intuïtieve of verstandelijke kracht kan zijn. De meeste mensen schijnen te leven in en naar hun begeerten, en verwarren die vaak met de wil. Begeerte verandert voortdurend en is onstabiel, terwijl de wil constant en stabiel is, een spirituele kracht in ons wezen. In ons dagelijks leven hebben we vaak niet genoeg wilskracht om een week lang één pad te volgen, laat staan een jaar. Onze wil slaapt en ons denkvermogen is zwak door gebrek aan training. We steunen gewoonlijk te veel op hulp van buitenaf met als gevolg dat ons innerlijke zelf of onze geest geen kans krijgt om tevoorschijn te komen en zich te
verheffen. Om in het leven succes te boeken zou het verstandig zijn onderscheid te maken tussen begeerte en wil, en om de wil de leiding over onze inspanningen te geven.
Zowel wil als begeerte zijn creatieve krachten; ze vormen ons en onze omgeving. We vormen ons overeenkomstig het beeld van onze begeerten, maar door onze wil te gebruiken zouden we ons kunnen vormen naar het beeld van het goddelijke. We hebben een tweevoudige plicht: ten eerste om onze wil te wekken en sterker te maken door hem te temmen en te gebruiken en hem de absolute leiding in het lichaam te geven; en ten tweede om onze begeerte te zuiveren. Om dit te bereiken hebben we twee werktuigen nodig: kennis en de wil. Kennis geeft ons een basis voor groei en het bereiken van wijsheid; en als de wil onzelfzuchtig wordt gebruikt, stimuleert hij geestelijke groei.
De kloof tussen mensen en goden bestaat uit het verschil in ontwikkeling van het bewustzijn. Kunnen wij de goden navolgen? Ja, want Jezus, Boeddha, Pythagoras, Apollonius van Tyana en anderen hebben daarmee een begin gemaakt. Wat houdt ons tegen om aan hen gelijk te worden? Boeddhisten zeggen dat onwetendheid de wortel van alle kwaad is, terwijl theosofen zelfzucht als bron daarvan aanwijzen. Om de goden na te volgen moeten we zowel de wereld als onszelf leren begrijpen zoals ze zijn en moeten we leren onszelf te vergeten, te leven voor anderen, en onze wil in te zetten voor het verbeteren van het welzijn van de mensheid. Onzelfzuchtigheid zou met onderscheidingsvermogen en een gevoel voor rechtvaardigheid moeten worden beoefend. Een zware taak, zal men zeggen, die in één leven nauwelijks haalbaar lijkt, maar de moeilijkheid ervan zou geen excuus moeten zijn om niet te proberen het pad van juiste gedachten, juiste gevoelens en juiste handelingen te volgen. Op deze manier zullen we na verloop van tijd meer kennis verwerven over wat we zijn, over ons bewustzijn en onze toekomst.
Naast de wil en begeerte beschikken we over andere belangrijke vermogens zoals verbeeldingskracht en discipline. De verbeelding is een vermogen dat, wanneer het door de wil wordt gebruikt, creatieve krachten opwekt en wat door deze wordt voortgebracht. Pythagoras noemde de verbeeldingskracht de herinnering van onze vroegere levens. Ze kan worden gebruikt voor het vergeestelijken, maar ook voor het verstoffelijken, van beelden die in het denkvermogen zijn gevormd, om de gevolgen teweeg te brengen die we verlangen, goede of slechte. Ze kan ons overheersen en ons binden aan de illusies die we hebben gecreëerd, of als we dit vermogen gericht gebruiken en weerstand kunnen bieden aan haar fantastische ingevingen, een krachtig instrument worden om ons leven en onze bestemming vorm te geven.
Ik denk dat tweederde van onze kwalen en angsten voortkomen uit onze verbeelding. We hebben een goddelijk erfgoed en kunnen het goddelijke dat in ons is naar buiten brengen door altruïstisch te leven. Zoals G. de Purucker zei, ‘Liefde is het cement van het heelal; ze houdt alle dingen op hun plaats en onder haar eeuwige hoede; haar werkelijke aard is hemelse vrede, haar kenmerk is kosmische harmonie die alle dingen doordringt, die grenzeloos, onvergankelijk, oneindig, eeuwig is. Ze is overal en is het hart van het hart van al wat is.’ (Levensvragen, blz. 111). De droom van broederlijke liefde is niet nieuw; door de eeuwen heen hebben mensen geprobeerd om deze tot stand te brengen. Jezus en Boeddha hebben het geprobeerd, tegenwoordig proberen mensen het, en ik ben ervan overtuigd dat er broederschap onder de mensen zal komen, want ‘Waar een wil is, is een weg.’ Zoals Teilhard de Chardin opmerkte: ‘Op een dag, wanneer we de ether, de wind, de getijden en de zwaartekracht hebben bedwongen, zullen we . . . de energieën van liefde gaan aanwenden. Dan zal op die dag voor de tweede keer in de geschiedenis van de wereld de mens het vuur hebben ontdekt.’
Discipline is een woord dat we associëren met training in zelfbeheersing en is iets dat we zien als een beperking van onze vrijheid; maar zoals Swami Ranganathananda opmerkte, ‘De slaaf stoort zich aan discipline, de vrije mens verwelkomt echter elke gelegenheid tot zelfdiscipline. . . . [Ze] is de weg om wilskracht te krijgen, ruimdenkende sympathie, een edel karakter en daardoor in alle opzichten een sociale en geestelijke doelmatigheid’ (The Message of the Upanishads, blz. 202). Discipline bevrijdt ons uit de slavernij van onze begeerten, en is essentieel voor menselijke groei:
Waak over je gedachten straks worden ze je woordenwaak over je woorden straks worden ze je dadenwaak over je daden straks worden ze je gewoontenwaak over je gewoonten straks worden ze je karakter
waak over je karakter, straks wordt het je bestemming.
De wil is werkelijk overal en door iedereen te gebruiken, en we moeten leren er verstandig mee om te gaan en onze begeerten te beheersen. Wie is eigenlijk verantwoordelijk voor hoe we leven en wie we zijn? Niemand anders dan wijzelf.
Er wordt overal van ons verlangd dat we een verheven ethiek volgen, omdat dit echte goedheid in de wereld zal brengen en de goddelijke eigenschappen van de mens zal stimuleren en ontwikkelen. Preken zijn goed voor het uur of half uur dat men zit te luisteren, maar in de leringen van de Ouden – het leiden van een zuiver leven en het ontwikkelen van de wilskracht – ligt de sleutel tot het absolute. Toen ik ruim 25 jaar geleden in Nederland kwam wonen, kreeg ik een verjaarskaart met de woorden, ‘Het belangrijkste in het leven is niet waar we ons bevinden, maar in welke richting we gaan.’ De wil heeft veel te maken met de richting die we in ons leven opgaan. We hebben een vrije wil en moeten waken over onze begeerten door onze verbeeldingskracht te gebruiken voor altruïsme en broederlijke liefde, want de verbeeldingskracht en de wil kunnen samen voor iedereen een betere toekomst scheppen.
Noot:
1. C.C. Massey, ‘True And False Personality’ (De echte en onechte persoonlijkheid), The Theosophist 1:6, blz. 140.
Karma, lot, vrije wil
Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 2004
© 2004 Theosophical University Press Agency
WILDERNESS
The emotions must always be ruled by the intellect, until the Spirit (Lord) . rules both. For the intellect is the regulating, rationalising, and balancing factor. (The -best emotions exercised without intelligence are productive of much evil). As the soul in its religious aspect is subject to Christ, so let the emotions also be subject to the intelligence in everything. The intelligence must love the higher emotions, as Christ also loved the spiritual soul.
" To keep our emotiona.l nature well under control of reason and will is our duty."-A. MACLAREN, Sermona, lst Serie�t, p. 143.
Bee ADULTERY, CoNCEPTION, DIVORCE, EPIMETREUS, EVE, FATliER (lower), HEAD , HusBAND, LADDER, MALE-FEMALE, MAN .AND WIFE, MAN WITHOUT WOMAN, MARRIAGE,P A.NDORA, pARENTS, PERSEPHONE, REGENERA· TION, RIB, SKY, WOMAN.
WILDERNESS, OR DESERT :-
A symbol of the fteld or arena of the lower Ufe, empty in itself of true life-the life of the Spirit.
WILL
Christian's e��:perienu and pilgrimage in thB world as a wiedernus."-A. JuKES, Law of the Offerings, p. 26 .
Bee DAYS, DEVIL, FIELD , FoRTY DAYS, HOUSE OF BONDAGE, HUNGER, REINCARNATION, SERPENT (brazen), TEMPTATION,
WILDERNESS OF .JUDEA :-
A symbol of a condition of solitude in which the soul is freed from illusions and the lower attractions.
" This Wilderness is the quiet desert of the Godhead, into which He leads all who are to receive this inspiration of God, now or in Eternity."-TA.ULE:a, The Inner Way, p. 323.
Bee DESERT, FOREST, JoHN BAP'l'IST.
WILL OF MAN :-The spiritual centre of relative
existence in the lower mind. From this centre the hiAher determinations of choice emanate, and these derive their power and also direction from the mind . That which may be called the lower, illusive, or inverted will is merely the blind self-assertion of the desire-principle which for a time dominates the mind and prevents the expression
" Then was Jesus led up of the Spirit of the true wlll. into the wilderness to be tempted of the .. Each of us is this eterna.lly free devil. And when he had fasted forty
atman (which is exempt from the con-days and forty nights, he afterward straint of causality). We do not first hungered."-MA.T. iv. 1, 2. b h • b · 1 d
The Christ-soul emerged· from the ecome t e atman, ut we are 1t a rea y,
though unconscious of the fact. Accord-latent condition within, whereupon the ingly we are already free in reality, in Higher Self, foreseeing its needs, put spite of the absolute necessity of our acts, it to the test of its potency, by driving but we do not know it . . . . The con-
it into the arena. of conflict where it straint of the will, absolute as it is, yet belongs entirely to the great illusion of
was placed in relation with the not- the empirical reality, and vanishes with Self or lower principle. And when the it. The phenomenal form is under con-
Christ-soul had undergone abstinence straint, but that which makes its appear-ance in it, the atman, is free. The real
from intuitive knowledge during the consistency of the two points of view is transitory conditions attending the expressed in the words : • It is he who soul's pilgrimage for a term of causes the man whom he will lead on
the re-incarnating cycle, he became high out of these worlds to do good works, and it is he who causes the man
dissatisfied with the things of sense whom he will lead downwards to do and longed for spiritual sustenance. evil works ' (Ka.ush, III. 8). The eternally
" By wilderness is signified the church free atman, who determines our doing in which there is no longer any truth."- and abstaining is not another, contrasted SWEDElffiORG, Apoc. Rev., n. 722. with us, but our own self."-DEUSSEN,
" Every individual soul has its own Phil. of Upaniahada, p. 210. particular rightful place in the totality " The voluntary attitude of man as a of the life of God,. and must come to it self-determining will, to the Absolute when all its labours are consummated, Divine Will is the most fundamental and its wanderings in the wilderness of element of religion . . . . No wisdom goes illusion are over."-R. J. CAMPBELL, beyond that of the poet : ' Our wills are Serm., Divine Re�ttitution. ours to make them Thine.' For it is, in
" Numbers-giving the history of Israel fact, the choice of the Object of religion in the wilderness, their services, their in a spirit of faith and self-surrender, trials, and their failures there-brings out, which carries with it all else that is most I cannot doubt, repeated types of the essential to its supreme rea.liaation as an
814
WILL experience."-G. T. LADD, Phil. of Religion, p. 342.
" Matter causes nothing at all ; force causes nothing but motion, and cannot determine its own direction. Therefore whatever problem of originating and directing power arises from the present arrangement of things arises equally from their arrangement in the furthest past we can discern. One true original directing cause, and only one, is known to us in will. Our own will we know by direct experience, and other wills we infer from outward actions. • • • Deliberate choice as opposed to unreasoning impulse implies a pause for deliberation ; and we know as certainly as we know any scientific fact the.t in the deliberation, we contribute from ourselves an irreducible element which prevents the issue from being anything like a mechanical result of those motives (which stir the will). • . . Though we are conscious of power to do anything whatever within certain limits, a man in his right mind has some principle or general aim, good or bad, to which he endeavours to subject that power, so
. that a choice of motives in particular cases resolves itself into a choice of means for carrying out such principle or generaJ aim."-H. M. GWAT:S:IN, The Knowledge of God, Vol. I. pp. 64, 65.
" The only transcendental thing in the world is Will, and this we know directly in ourselves. We are on the inside of things because we will, and we know everything to be part of the one evolution of life or will. There is no explanation of will ; it itself is not known by the mere intellect aJthough ita different 6SI!!'Irtions may be. • • • As soon, then, as a man has grasped the notion of volition as the keynote of the self, he ceases to explain himself by things outside of himself. He bas also at the same time done with external explanations of the world, and he is prepared to find the reality of the world in the one Will that is manifesting itself in himself and in all things. I must take to myself all the guilt of my finite existence, and admit that I too have willed to live, have willed the world • . • • lt is literally true t�t liberty is a mystery.
WIND that ca.n be called yours. • . . If your will is with God, you work with God ; God is then the life of your soul, and you will have your life with God to all eternity." -WM. LAW, The Wa.y to Divine Know. ledge, p. 1 37.
" Now let us remember that ' our wills are ours, we know not how,' but they are ours : it is equa.lly true that they are ours to make them God's. But when they are made God's, made to accord with His, they are no lese ours ; indeed, they will be ours more than ever when we have made them His ; we shall never be our full and true selves until we have found ourselves in God. • . • The self that is lost is the litUe self ; not the ego, but the egotism ; the self that dreams it is separate, and seeks advantages as a separate entit;y."-T. RllONDDA WILLIAMS, Serm., Dytng in the Lord.
"All the events that meet a man in his Outward Life are nothing else than the necessary and unalterable Outward manifestation of the Divine Work ful. filling itself in him', and he caunot wieh that anything in these events shonld be otherwise than what it is, without wishing that the Inward Life which can only thus manifest itself should be otherwise ; and without thereby separating his will from the Will of God, and setting it in opposition thereto. He cannot any longer reserve to himself a choice in these things, for he must accept everything just as i t happens ; for everything that comes to pass is the Will of God with him, and therefore the best that can possibly come to pass. To those who love God, all things mUBt work together for good, absolutely and immediately. • • • To those who do net love God, all thi�s must work together immediately for pam and torment, until by means of this torment, they are at last led to salva· tion."-J. G. FIOBTE, The Way Towarda the Blused Life, pp. 1 64, 5.
See AEGAEON, APES, B:arABEU'S, D.OG, DOG·STAB, GEORGE AND DRAGON, GUARDIAN SPIRITS, JERUSALEM, MAISHAN, SERVANT OF GOD, SHEEP (lost) SwoRD OF SPiltiT, UNION.
WIND, WORD, SPIRIT, MARUT, BREATH :-
' As finite will I am enslaved, but as infinite will I am free. The finite will must be made to die unto itself, and to affirm the eternaJ Ideas of the eternal Will. What. ever else religion is, it is first and foremost Symbols of emanation, to which a perception of the radical evil that is in the forthpourlng from the Absolute the finite will."-W. CALDWELL, Schopen· is comparable. Otherwise, " Wind " hauer'B S'l/a"m, pp. 393, 396-7. is a symbol of Spirit energising on
" Nothmg can make any change in you the mental plane. but the change of your will. For every· " It is not the wind, but the Divine thing, be it what it will, i1 a birth of that energy, that is regarded as vitaJising the will which worketh in you. You have germs which the Divine Word ia about nothing, therefore, to inquire after, nor to call forth."-T. K. CB:EYNE, Origin of anything that you can judge of yourself .�- p z·· 322 ·n d d . .,.., aa ar, P· • by, but the state of your WI an es1re. "And God made a wind to pass over the • • • where these are, there are you ; and earth, and waters assuaged."-GEN. viii. I, what these are, that are you : there you And the Divine power energises live, and to that you belong ; and there ment"l vehi"l"' of the soul, so you must have all the good and evil the .w " "'
SUi
SCHEMA V
KOSMISCHE en MENSELIJKE BEGINSELEN
Atm!
Buddhi
Manas
Menselijke beginselen
- Universele geest
- Geestelijke ziel
- Menselijke ziel, denkvermogen
K!marftpa - Astraal lichaam
Lingashartra - Etherisch dubbel
Pr!na - Levensfluïdum
Sthftlashartra - Stoffelijk lichaam
Kosmische Beginselen
De ongeopenbaarde Logos - Drabman
Universeel bewustzijn - Mahabuddhi
Universeel denkvermogen - Mahat
Kosmische energie
Ak8sha
Pr!na
Fysieke stof
- Fohat
- Astraallicht
- Vitaliteit
-Materie
Uit: Ganesha, kleine woordentolk der geesteswetenschappen
8.3 HET BEREIKEN van de ALLERHOOGSTE / 413
In dit vers is het woord prayär;a-käle heel belangrijk, want alles wat we in ons leven doen zal op het moment van de dood getest worden. Arjuna wil heel graag weten hoe zij die altijd Kr-\>IJ.a-bewust bezig zijn, aan het einde van hun leven voor deze test kunnen slagen. Wat moet hun houding zijn op dat beslissende moment? Op het moment van de dood zijn alle lichamelijke functies verstoord en bevindt de geest zich niet in een geschikte toestand. Wie zodanig verstoord is door zijn lichamelijke toestand, zou wel eens niet in staat kunnen zijn om aan de Allerhoogste Heer te denken. Mahäräja Kulasekhara, een groot toegewijde, bidt daarom: '0 mijn Heer, op dit moment verkeer ik in goede gezondheid en daarom is het beter dat ik nu onmiddellijk sterf, zodat de zwaan van mijn geest kan binnengaan in het netwerk van de lotusstengels van Uw voeten.' Deze metafoor wordt gebruikt omdat de zwaan, een watervogel, er plezier aan beleeft om tussen de stengels van lotussen te woelen; zwanen hebben deze speelse neiging om tussen de lotusbloemen te duiken. Mahäräja Kulasekhara zegt dus tegen de Heer: 'Mijn geest is nu onverstoord en mijn gezondheid is goed. Als ik nu, terwijl ik aan Uw lotusvoeten denk, onmiddellijk sterf, dan ben ik er zeker van dat mijn devotionele dienst aan U volmaakt zal worden. Maar als ik moet wachten op mijn natuurlijke dood, dan weet ik niet wat er zal gebeuren, want op dat moment zullen alle lichamelijke functies verstoord zijn; mijn keel zal helemaal verstopt zijn en ik weet niet of ik wel in staat zal zijn om Uw naam te chaoten. Het is beter dat ik nu onmiddellijk sterf. ' Arjuna vraagt in dit vers hoe iemand op zo'n moment zijn geest op de lotusvoeten van Kr-?IJ.a kan concentreren.
TEKST 3
sri-bhagaviin uviica ak$aram brahma paramam
svabhiivo 'dhyiitmam ucyate bhüta-bhävodbhava-karo
visarga}J karma-samjiiita}J
sri-bhagaviin uväca - de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; a�aram - onvernietigbare; brahma - Brahman; paramam - transcendentale; svabhiiva}J - eeuwige aard; adhyätmam - het zelf; ucyate wordt genoemd; bhüta-bhiiva-udbhava-kara}J - de materiële lichamen
414 / BHAGAVAD-GÏTA zoals ze is
van de levende wezens voortbrengend; vtsarga}:t - schepping; karma resultaatgericbte activiteit; sarhjfiita}:t - wordt genoemd.
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Het onvernietigbare, transcendentale levend wezen wordt Brahman genoemd en zijn eeuwige aard adhyätma, het zelf. Activiteiten die verband houden met het ontwikkelen van de materiële lichamen van levende wezens worden karma of resultaatgerichte activiteiten genoemd.
COMMENTAAR: Brahman is onvernietigbaar en eeuwig; zijn aard verandert op geen enkel moment. Maar voorbij Brahman bestaat Parabrahman. Brahman heeft betrekking op het levend wezen en Parabrahman op de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. De wezenlijke positie van het levend wezen verschilt van de positie die het in de materiële wereld inneemt. Wanneer het levend wezen een materieel bewustzijn heeft, probeert het heer en meester over de materie te zijn, maar met een spiritueel bewustzijn, Kr�t:�a-bewustzijn, is het zijn positie om de Allerhoogste te dienen. Met een materieel bewustzijn moet het levend wezen in de materiële wereld verschillende lichamen aannemen en het scheppen van verschilIende lichamen door middel van iemands materiële be\V'UStzijn wordt karma genoemd.
In de vedische literatuur wordt het levend wezen fivatma en Brahman genoemd, maar nooit Parabrahman. Het levend wezen (jïvatma) neemt verschillende posities in. Soms gaat het op in de duistere materiële natuur en identificeert het zich met materie, en soms identificeert het zich met de hogere, spirituele natuur. Het wordt daarom de marginale energie van de Allerhoogste Heer genoemd. Afhankelijk van zijn identificatie met ofwel de materiële ofwel de spirituele natuur krijgt het een materieel of spiritueel lichaam. In de materiële natuur kan het verschillende lichamen uit de 8-4oo.ooo levenssoorten aannemen, maar in de spirituele natuur heeft het maar één lichaam. In de materiële natuur verschijnt het levend wezen overeenkomstig zijn karma soms als een mens, soms als een halfgod, een dier, een vogel enz. Om de hemelse planeten in de materiële wereld te bereiken en daar van de faciliteiten te genieten, brengt het soms offers (yajfia) , maar wanneer zijn verdiensten uitgeput zijn, keert het terug naar de aarde in de vorm van een mens. Dit proces wordt karma genoemd.
In de Chandogya Upani$ad wordt het proces van de vedische offers beschreven. Op het altaar worden vijf verschillende offergaven gebracht in vijf verschillende soorten vuur. De vijf soorten vuur worden beschouwd als de hemelse planeten, wolken, de aarde, de man en de vrouw, en de vijf soorten offergaven zijn geloof, de genieter op de maan, regen, granen en sperma.
Tijdens het offerproces brengt het levend wezen bepaalde offers om
HET BEREIKEN uan de ALLERHOOGSTE / 415
bepaalde hemelse planeten te bereiken en bereikt deze vervolgens. Wanneer de verdiende resultaten van het offer uitgeput zijn, valt het levend wezen terug naar de aarde met de regen, waarna het de vorm van graan aanneemt, dat vervolgens door een man gegeten wordt en in sperma wordt getransformeerd waardoor een vrouw zwanger wordt. Op deze manier krijgt het levend wezen opnieuw een menselijk lichaam om offers te verrichten en daarmee dezelfde cyclus opnieuw te doorlopen. Zo blijft het levend wezen onophoudelijk komen en gaan op het materiële pad. Maar een Kr�l'.la-bewust persoon vermijdt zulke offers hij legt zich direct toe op het Kr�l'.la-bewustzijn en bereidt zich daarmee voor op zijn terugkeer naar God.
Impersanalisten die uitleg geven bij de Bhagavad-gitä, veronderstellen op onredelijke wijze dat Brahman in de materiële wereld de vorm van een fiva aanneemt. Om dit te bewijzen verwijzen ze naar de zevende tekst van het vijftiende hoofdstuk van de Gïtä. Maar ook in dit vers spreekt de Heer over het levend wezen als 'een eeuwig deeltje van Mijzelf.' Het deeltje van God, het levend wezen, kan ten val komen en naar de materiële wereld gaan, maar de Allerhoogste Heer (Acyuta) komt nooit ten val. De bewering dat het Allerhoogste Brahman de vorm van een jïva aanneemt is daarom onaanvaardbaar. Het is belangrijk om te bedenken dat er in de vedische literatuur een onderscheid wordt gemaakt tussen Brahman (het levend wezen) en Parabrahman (de Allerhoogste Heer).
TEKST 4
adhibhütarh k:;aro bhäva/:l puru:;as cädhidaivatam
adhiyajfio 'ham evätra dehe deha-bhrtärh vara
adhibhütam de materiële manifestatie; �ara/:l - voondurend veranderend; bhäva/:l natuur; puru$a/:l - de kosmische gedaante, inclusief alle halfgoden, zoals die van de zon en de maan; ca - en; adhidaivatam - adhidaiva genoemd; adhiyajfia/:1 - de Superziel; aham - Ik (Kg;I,la); eva - zeker; atra - in dit; dehe lichaam; deha-bhrtäm - van de belichaamden; va ra - o beste.
0 beste van de belichaamde wezens, de materiële natuur, die voortdurend verandert, wordt adhibhüta genoemd [de materiële
416 I BHAGAVAD-GÏTÄ zoals ze ts
wereld]. De kosmische gedaante van de Heer, die alle halfgoden omvat zoals die van de zon en de maan, wordt adhidaiva genoemd. En Ik, de Allerhoogste Heer, die in het hart van ieder levend wezen aanwezig ben als de Superziel, word adhiyajiia genoemd [de Heer van offers].
COMMENTAAR: De materiële wereld verandert voortdurend. Over het algemeen gaan materiële lichamen door zes verschillende stadia: ze worden geboren, ze groeien, ze houden zich voor een bepaalde tijd in stand, ze produceren enkele bijproducten, ze takelen af en verdwijnen vervolgens. De materiële wereld wordt adhibhüta genoemd. Ze is op een bepaald moment geschapen en zal op een bepaald moment vernietigd worden.
De voorstelling van de kosmische gedaante van de Allerhoogste Heer die alle halfgoden en hun verschillende planeten omvat, wordt adhidaivata genoemd. En dat wat de individuele ziel in het lichaam vergezelt, is de Superziel, die een volkomen expansie van Heer Kr�!!a is. De Superziel wordt Paramätma of adhiyajiia genoemd en bevindt Zich in het hart.
In de context van dit vers is vooral het woord eva belangrijk, omdat de Heer met dit woord de nadruk legt op het feit dat de Paramätmä nietverschillend van Hem is. De Superziel, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods die Zich naast de individuele ziel bevindt, is getuige van de activiteiten van de individuele ziel en de bron van de verschillende bewustzijnstoestanden van de ziel. De Superziel geeft de individuele ziel de gelegenheid om ongestoord actief te zijn en is de getuige van haar activiteiten. De functies van al deze verschillende gedaanten van de Allerhoogste Heer worden vanzelf duidelijk voor de zuivere, Kf�I)a-bewuste toegewijde, die bezig is met transcendentale dienst aan de Heer.
De gigantische kosmische gedaante van de Heer, die adhidaivata wordt genoemd, is het object van contemplatie voor de beginner die de Allerhoogste Heer niet kan benaderen in Zijn verschijning als de SuperzieL De beginner wordt aangeraden te mediteren op de kosmische gedaante of de viräf-PU7U$a van wie de benen de lagere planeten zijn, de ogen de zon en de maan en van wie het hoofd beschouwd wordt als het hogere planetenstelsel.
TEKST 5
3t'"dc:tilèi T;J 1lJilq �(rijêk€11 <:fièl;q('{_ I <f: � � � <nfà � fiwf: 11 � 1 1
anta-käle ca mäm eva smaran muktvä kalevaram
8.6 HET BEREIKEN van de ALLERHOOGSTE / 417
yal:z prayàti sa mad-bhàvam yàti nàsty atra sarhSayal:z
anta-kàle - aan het eind van het leven; ca - ook; màm - Mij; eva zeker; smaran - herinnerend; muktvà - opgevend; kalevaram - het lichaam; ya/:z - hij die; prayàti - gaat; sal:z hij; mat-bhàvam - Mijn zijnstoestand; yàti bereikt; na - niet; asti er is; atra - hier; sam-sayal:z - twijfel.
En wie aan het eind van zijn leven, wanneer hij zijn lichaam verlaat, uitsluitend aan Mij denkt, bereikt onmiddellijk Mijn zijnstoestand. Hierover is geen twijfel mogelijk.
COMMENTAAR: In dit vers wordt het belang van het Kr�Qa-bev.mstzijn benadrukt. Iedereen die zijn lichaam verlaat in Kr�Qa-bewustzijn, verkrijgt onmiddellijk de transcendentale kwaliteiten van de Allerhoogste Heer. De Allerhoogste Heer is het zuiverste van het zuiverste . Iedereen die voortdurend Kr�Qa-bewust is, is daarom ook het zuiverste van het zuiverste.
Het woord smaran ('zich herinneren') is belangrijk. Een onzuivere ziel die het Kr�Qa-bewustzijn niet in devotionele dienst heeft beoefend, kan onmogelijk aan Kr�Qa denken. Men moet het Kr�f.la-bewustzijn daarom vanaf het prille begin van het leven beoefenen. Wanneer iemand aan het eind van zijn leven succesvol wil zijn, is het proces van het zich herinneren van Kn>Qa essentieel. Men moet daarom constant, onophoudelijk de mahà-mantra chanten: Hare Kn;Qa, Hare Kg;Qa, Kr�Qa Kg>Qa, Hare Hare/ Hare Räma, Hare Räma, Räma Räma, Hare Hare.
Heer Caitanya heeft ons aangeraden om zo verdraagzaam te zijn als een boom (taror iva sahi;;tJunà). Voor iemand die Hare Kr�I.la chant mogen er dan heel wat obstakels zijn, maar ondanks dat moet hij deze belemmeringen verdragen en doorgaan met het chanten van Hare Kr�Qa, Hare Kr�f.la, Kr�Qa Kr�f.la, Hare Hare/ Hare Räma, Hare Räma, Räma Räma, Hare Hare, zodat hij aan het eind van zijn leven het voordeel van het Kr1.if.la· bewustzijn volledig zal ervaren.
TEKST 6
� � ëflfif � ê"!lstë"!lr8 q;();q\''{ I � � � BGJ �: 11 E; 1 1
yam yam vàpi smaran bhävam tyajaty ante kalevaram
tam tam evaiti kaunteya sadà tad-bhàva-bhàvital:z
andere geeft uitdrukking aan de energetische of substantiëlekwaliteiten die zich in overeenstemming met deze cyclischeperioden manifesteren; maar aan dit schijnbaar dubbele, maarin feite enkelvoudige, proces liggen altijd diepgaande karmi-sche oorzaken ten grondslag.
– D –
Daivîprakriti (Sanskriet)Een samengesteld woord dat de betekenis heeft van ‘godde-lijke’ of ‘oorspronkelijke ontvouwer’, of ‘oerbron’, van hetheelal of van elk opzichzelfstaand of hiërarchisch deel van zo’nheelal, zoals een zonnestelsel. Daivîprakriti kan men daar-om kortweg ‘goddelijke stof ’ noemen, waarbij het woord stofhier in zijn oorspronkelijke betekenis van ‘goddelijke moeder-ontvouwer’ of ‘goddelijke oersubstantie’ wordt gebruikt.
Omdat deze oersubstantie zich in de kosmische ruimten manifesteert als oorspronkelijk kosmisch licht — licht is vol-gens de occulte esoterische theosofische filosofie een vorm van oorspronkelijke stof of oersubstantie — hebben veel mystici voor daivîprakriti de uitdrukking ‘het licht van de logos’ gebruikt. Daivîprakriti is in feite de eerste sluier of het eerste omhulsel of het eerste etherische lichaam dat de logos om-ringt, zoals pradhåna of prakriti volgens de Sånkhya-filosofie purusha of brahman omhult, en zoals, op een onvergelijkbaar veel grotere schaal, mûlaprakriti parabrahman omhult. Omdat daivîprakriti dus primitieve stof is, of – van de fysieke stof naar boven gerekend – stof in haar zesde en zevende toestand, of, wat op hetzelfde neerkomt, stof in het eerste en tweede sta-dium van haar evolutie van bovenaf gerekend, kunnen we de wazige etherische lichtsluiers die we aan de nachtelijke hemel waarnemen redelijk nauwkeurig als een fysieke manifestatie van daivîprakriti opvatten, want als het geen werkelijk oplos-
41
NEBULAE,niet hetNoorderlichtof Zuiderlicht
bare nevelvlekken zijn, zijn het werelden, of beter gezegdwereldstelsels, in wording.
Als daivîprakriti een bepaalde staat of toestand van evolu-tionaire manifestatie heeft bereikt, kunnen we er heel goed het Tibetaanse woord fohat (zie aldaar) voor gebruiken. Fohat is in de woorden van H.P. Blavatsky:
De essentie van kosmische elektriciteit. Het is een occulteTibetaanse term voor daivîprakriti, oorspronkelijk licht; inhet gemanifesteerde heelal is het de altijd aanwezige elek-trische energie en de kracht die voortdurend afbreekt enopbouwt. Esoterisch gezien is fohat hetzelfde, de universelestuwende levenskracht, tegelijk de voortstuwer en de uitwer-king ervan. – Theosophical Glossary, blz. 121
Dat is bijzonder goed geformuleerd, maar we moeten be-denken dat, hoewel fohat de bezielende kracht is die in degemanifesteerde daivîprakriti of de oorspronkelijke substantiewerkt en erop inwerkt, zoals de ruiter zijn paard laat rijdendoor invloed op hem uit te oefenen, het de kosmische intelli-gentie of, zoals Pythagoras zou zeggen, de kosmische monadeis – die door zowel daivîprakriti als zijn gedifferentieerde ener-gie, fohat, heen werkt – die het leidende en beheersendebeginsel is, niet alleen in de kosmos, maar in elk van de secun-daire elementen en wezens die in ontelbare menigten de kos-mos vullen. Het hart of de essentie van de zon is daivîprakritidie als zodanig werkt, en ook in haar verschijningsvorm diefohat wordt genoemd, maar door daivîprakriti en het fohat-aspect ervan stroomt de allesdoordringende en leidende intel-ligentie van de zonnegodheid. De student moet echter nooitde fout maken deze leidende zonne-intelligentie te willenscheiden van haar sluiers of voertuigen, waarvan een van dehoogste daivîprakriti-fohat is.
Dat (zie parabrahman, tat)
42