de historische ontwikkeling van het begrip 'antichrist

122
1 DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEFRIP 'ANTICHRIST' bij de leerlingen der apostelen en hun leerlingen WOORDDELVER B. S. (TH) REALISTISCHE BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

Upload: herman-spoor

Post on 18-Mar-2016

218 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

Wij gaan in deze studie na, hoe verschillende leraars uit de eerste generaties van Christenen dachten over de 'antichrist' en welke uitleg zij gaven aan de plaatsen in 1 en 2 Johannes, waar deze benaming alleen gebruikt wordt - in de rest van de Bijbe komt deze naam niet voor. Eerst richten wij ons tot de zogenaamde 'Apostolische Vaders'. Dat zijn die leraars, die de apostelen persoonlijk gekend hebben. Ook kunnen zij ons vertellen, wat de eerste generaties van Christenen geloofden op bepaalde punten. Daarna komen wij tot de zogenaamde 'Kerkvaders', die een gezaghebbende positie hebben ingenomen in de jonge kerk, maar die geen inlichtingen uit de eerste hand hadden. Vaak kan men dan zien, dat er door allerlei oorzaken wijzigingen onstaan. Hoewel wij misschien meer zien dan zij, moeten wij niet vergeten, dat wij 'op hun schouders' staan en hun 'standpunt' vaak het onze is, zonder dat wij ons dat bewust zijn.

TRANSCRIPT

Page 1: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

1

DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEFRIP 'ANTICHRIST'

bij de leerlingen der apostelen

en hun leerlingen

WOORDDELVER B. S. (TH) REALISTISCHE

BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

Page 2: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

2

Dit gaat over de enige uitspraken in de Bijbel over de antiechrist. Maar die zijn reeds in de eerste eeuwen afge-vlakt, om ze toe te kunnen passen op de problemen van die tij-den, soms in combina-tie met Bijbelpassages, die geheel andere figuren beschrijven. Ook zijn daar elementen bij geko-men uit de buiten- Bijbelse Joodse litera-tuur van de oudheid. Alle visies zijn bezien, alle opties zijn over-dacht, de beste en meest recente middelen zijn gebruikt. Er is rekening gehouden met allerlei meningen van vroeger en nu, maar alles is zelfstandig verwerkt en geformuleerd. Feiten, tekstueel, taalkundig en historisch, kregen de voorrang boven tradi-ties en opvattingen, ook die van de schrijver. Hij had er veel aan, hopelijk geeft het U-ook veel!

Page 3: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

3

Page 4: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

4

Vóór Hij naar de Vader ging onderwees Jezus de apostelen over alles, wat het Koninkrijk van God betreft (Hand.1:3). En de apostelen gaven dat door aan hen, die zich bekeerden (Hand.2:43). Maar ook de Heilige Geest zou hen onderrichten. Dat vinden wij vaak in hun Brieven. Zo schreef Johannes in zijn Eerste Brief over een 'Antichrist'. Maar daar is veel over gespeculeerd, vaak aan de hand van willekeurige teksten en allerlei buiten-bijbelse overleveringen. Daarom moeten wij terugkeren tot het zuivere woord van de apostel.

Page 5: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

5

Page 6: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

6

Page 7: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

7

De Historische Ontwikkeling van het begrip Antichrist.

Page 8: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

8

REALISTISCHE BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

een Bijbelgetrouwe en vernieuwende reeks gratis virtuele

boeken, brochures en schema's over geloof en Bijbel

presenteert in de serie 'DE ANTICHRIST'

een studie onder de titel De Historische Ontwikkeling van het begrip Antichrist.

Page 9: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

9

DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP

ANTICHRIST bij de leerlingen

der apostelen

en hun leerlingen 2e verbeterde editie

WOORDDELVER B.S.(Th) REALISTISCHE

BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

Page 10: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

10

'Gratis gekregen, gratis gegeven' Mattheüs 10:8 (letterlijk)

© 2009Woorddelver, ook indien gratis gedownload. Boeken doorgeven mag, maar alleen als geheel, met naam van schrijver en uitgever en gratis. Bijbelcitaten, tenzij anders, vermeld of blijkens contekst, zijn uit de Nieuwe Vertaling 1951 © 1951 Nederlands Bijbelgenootschap, voor gratis verspreiding toegestaan: Richtlijnen, Biblija.net/permissions.nl.html, 2003.

Page 11: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

11

INHOUD. 11. Inhoud. 13. Voorwoord. 15. I. Inleiding. 21. II. Polycarpus en de antichrist. 24. Ireneüs en de antichrist. 24. III. Ireneüs als apologeet. 31. IV. Irereneüs en de antichrist als toekomstig tiran. 41. V. Ireneüs en de antichrist als Gnostische dwaalleraar van zijn tijd. 44. VI. Hyppolitus en de antichrist. 47. VII. Pseudo-Barnabas en de antichrist. 56. Tertullianus en de antichrist 56. VIII. Tertullianus en de antichrist als toekomstig tiran. 58. IX. Tertullianus en de antichrist als dwaalleraar van zijn tijd. 61. X. Cyprianus en de antichrist. 66. XI. Alexander en de antichrist. 75. XII. Lactantius en de antichrist. 76. Augustinus en de antichrist. 76. XIII. Augustinus en 1 Johannes. 83. XIV. Augustinus en 'De Vijfde Colonne'. 92. XV. Augustinis, Johannes en Tertllianus. 105..XVI. Augustinus en zijn tegenstanders. 111. Nawoord. 113. Index van hoofdstuk- en perikooptitels.

Page 12: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

12

Page 13: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

13

VOORWOORD. Deze serie geeft een summiere samenvatting van wat kenners van het denken in de eerste eeuwen daar over verteld hebben, wat Bijbeluitleggers uit die tijd hebben geschreven over Johannes 2:22, 4: 3, en 2 Johannes:7, en wat de huidige schrijver daarvan heeft geleerd. Dit zijn de enige uitspraken in de Bijbel over de antichrist. Maar de betekenis daarvan is reeds in de eerste eeuwen afgevlakt, om ze toe te kunnen passen op de problemen van toen, soms in combinatie met andere Bijbelpassages, die geheel andere figuren beschrijven. Bovendien kwamen daar nog elementen bij uit de buiten-Bijbelse Joodse literatuur van de oudheid. Ook dit werkje over de antiechrist is bedoeld als een lees- of leerboek, niet als een wetenschappelijke verhandeling. Het is geschreven vanuit het gezichtspunt van een leraar, niet vanuit dat van een historicus of een theoloog. Men kan het beter beschouwen als een school boekje, dan als een studie voor hoger onderwijs. Maar verschillende visies zijn bekeken, alle opties zijn overdacht, de beste en meest recente middelen zijn gebruik. Specialisten zijn wel geraadpleegd, maar alles is zelfstandig verwerkt en onder woorden gebracht. En feiten, tekstueel, taalkundig, historisch, kregen de voorrang boven tradities en opvattingen, ook boven die van de schrijver. Als een inleiding op elementair niveau is het geschreven in populaire stijl, zonder citaten, tenzij uit de literatuur

Page 14: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

14

van de oudheid, zonder voetnoten, bronvermelding en een literatuurlijst, doorgaans ook zonder Hebreeuwse en Griekse woorden of, waar nodig, in een Latijnse transcriptie. Evenwel konden de presentatie van geconstateerde dwalingen en de weerlegging daarvan geen ontspan-ningslectuur opleveren. Het is het beste, om eerst over moeilijke passages en woorden heen te lezen, om de draad van het betoog te pakken te krijgen. Dat op zichzelf zal al veel ophelderen. In dit werkje en in de andere delen van deze serie staan nogal wat herhalingen, vooral in inleiding en besluit. Die waren nodig, omdat een voor velen een ongewone visie, de argumenten daarvoor, de consequenties daarvan, en allerlei andere daarmee in verband staan de overwegingen, los van elkaarde vaak niet in het juiste verband gezien zouden worden. Men kan ook alleen met al deze elementen vertrouwd raken, als ze herhaalde malen en steeds vanuit een andere gezichtspunt besproken worden. Daarbij komt, dat van een bepaalde uitleg van een onderwerp in de Heilige Schrift niet alleen de juistheid met Schriftplaatsten aangetoond moet worden, maar dat daarvan ook de consequenties en de toepasbaarheid, de waarheid en de waarde bevestigd moeten worden. En tot slot: Herhaling is de moeder van het geleerde. Een geheugensteuntje is nooit weg. De naamvals-n is meestal weggelaten, behalve in bepaalde Bijbelteksten en staande uitdrukkingen. 'Evangelie' en 'Brief' zijn die van Johannes. En '4: 1' is bedoeld voor het laatste daarvóór genoemde boek.

Page 15: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

15

I. INLEIDING. Waarom de kerkvaders? De evangelische gelovige is vaak niet zo geinteresseerd in de opvattingen van de Apostolische Vaders en de Kerkvaders. Hij houdt zich meer aan de uitspraken van de Heilige Schrift zelf. Toch kan het van belang zijn uit te vinden, wat diegenen dachten over bepaalde problemen, die de apostelen zelf gekend hebben. Dan kunnen wij misschien zien, hoe die inzichten in de loop van de tijd veranderd zijn en zich ontwikkeld hebben tot wat onder ons gemeengoed is geworden. Alleen de Schrift? Het is namelijk zo, dat ook wij 'kinderen van onze tijd' zijn. Ook als wij ons aan 'de Schrift alleen' houden, hebben wij vaak een min of meer sterk gekleurde bril op onder het lezen. Dat leidt er toe, dat bepaalde teksten met elkaar gecombineerd worden die, wat inhoud en omringende gedachten betreffen, eigenlijk niet zoveel, of zelfs niets met elkaar te maken hebben. Het kan ook gebeuren, dat Alleen de Schrift?

een bepaalde klemtoon, of zelfs een geringe woordelijke aanpassing van de tekst hem geschikt moet maken om zijn doel te dienen. Niemand maakt zich daar met opzet schuldig aan. Want 'Schriftvervalsing' en 'verdraaiing van de Bijbelse waarheid' zien wij terecht als een verwerpelijke zaak. Maar alleen al daarom is het goed, om de ontwikkeling van een bepaalde leerstelling of

Page 16: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

16

opvatting door de eeuwen heen te volgen. Dan worden wij gewaar, hoe bepaalde fouten zijn binnengeslopen. Want geen enkele dwaalleraar dwaalt en misleidt met opzet. Met de beste bedoelingen leert hij naar beste inzicht. En vaak kan men de redelijkheid van een bepaa1de opvatting inzien, als men zich op het standpunt van de betreffende persoon plaatst. En te zien hoe anderen fouten maakten en zijwegen opgingen, kan ons attent maken op eigen tekortkomingen in dat opzicht. Ook wij lopen gevaar klakkeloos bepaa1de tradities te volgen, of eigen conclusies te vormen op een te smalle basis. Om wie gaat het? Wij zullen in deze studie nagaan, hoe verschillende leraars uit de eerste generaties van Christenen dachten over de 'antichrist'. Het gaat vooral om de vraag, welke uitleg zij gaven aan de plaatsen in 1 en 2 Johannes, waar deze benaming alleen gebruikt wordt - in de rest van de Bijbe1 komt deze naam niet voor. Eerst richten wij ons tot de zogenaamde 'Aposto1ische Vaders'. Dat zijn die leraars, die de aposte1en persoon1ijk gekend hebben. Zij hebben hun opvattingen verkondigd over wat de apostelen geschreven hebben in hun bijdragen tot het Nieuwe Testament. Ook kunnen zij ons vertellen, wat de eerste generaties van Christenen geloofden op bepaalde punten. Daarna komen wij tot de zogenaamde 'kerkvaders', die een gezaghebbende positie hebben ingenomen in de jonge kerk. Maar zij hadden geen inlichtingen uit de

Page 17: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

17

eerste hand. Vaak kan men dan zien, dat er door allerlei oorzaken wijzigingen ontstaan. Het gezag in de kerk spitst zich toe op bepaalde ambten en instellingen. Zich wijzigende inzichten onder het 'kerkvolk' doen zich gelden. Ontwikkelingen na de apostelen. Ketterijen leiden tot verharding van standpunten en nog meer centralisatie van leergezag. Oorspronkelijk geringe afwijkingen van de primaire betekenis van bepaalde Schriftplaatsen nemen grovere vormen aan. En wat de Schrift leert, wordt aangepast aan de heersende opvattingen. Onjuist gebruik van bepaalde teksten zit er dan al zo ingeheid bij volk en leiders, dat niemand meer de inconsequentie er van inziet. Dat leidt dan tot een vergroting van de afwijkingen. Daarnaast kunnen we ook soms constateren, dat oorspronkelijke opvattingen - afkomstig van de apostelen - een zeer taai leven blijken te hebben. Ze worden vaak vrolijk verkondigd naast de onjuiste ideeen. Tot iemand dat in de gaten krijgt en een 'verklaring' voor de tegenspraak geeft. Bij andere schrijvers worden dan beide gedachten wat bijgeschaafd, om ze zo in overeenstemming met elkaar te brengen. Of men laat dat gedeelte van een bepaalde Bijbeltekst, of dat accent van een bepaalde opvatting weg, dat het meeste het verschil uitmaakt met een tegengestelde opvatting. Wat ter sprake komt.

Page 18: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

18

Maar genoeg hierover. De lezer heeft nu genoeg reden om het hiervolgende verslag met aandacht en belangstelling te lezen. Ten eerste komen wij meer te weten over de juiste en de onjuiste opvattingen aangaande de 'antichrist. Ten tweede kunnen wij het beschouwen als een speurtocht naar 'de kleine vossen die de wijngaard bedorven hebben'. 'Verdraaiing' en 'vervalsing' is en hele 'techniek'. Daar hebben wij allen zo'n hardgrondige hekel aan. Maar velen van ons, , vallen er zo nu en dan onwetend aan ten offer. En ieder op zijn tijd bedrijven wij die, onbewust en ongewild, zelf. Alle Oudchristelijke boeken bij elkaar. Een veilige - gids op onze speurtocht - is de 'Index' van een groot verzamelwerk van geschriften van Apostolische Vaders en Kerkvaders, genoemd 'The Ante-and Post-Nicene Fathers', samengesteld en van aantekeningen voorzien door Britse en Amerikaanse geleerden tegen het eind van de negentiende eeuw, negenendertig grote, zware delen mrt zeer uitvoerige indexen. Hoewel dus niet de allernieuwste, betreft het hier grotendeels alleen teksten, die al bijna tweeduizend jaar oud zijn, en ook grotendeels vaststaan. Dat vermindert natuurk aanzienlijk de veroudering: zo was het en zo blijft het. Tegenwoordig zijn ze gratis toegankelijk op het indernet. De Index van deel IX van de serie geeft onder het trefwoord 'antichrist' een verwijzing naar ieder gebruik van deze term, door welke van de schrijvers ook, zelfs

Page 19: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

19

al gaat het maar om één regel. Verder geeft het tekstregister aan, waar de betreffende teksten uit 1 en 2 Johannes door deze schrijvers aangehaald, gebruikt, of besproken zijn. Als wij dan van deze beide bronnen een overzicht maken, zien wij in één oogopslag welke schrijvers daarover geschreven hebben. Bovendien staan er bij iedere schrijver uitvoerige inleidingen, die er veel toe bijdragen, om de verkondigde leerstellingen in het juiste licht te zien. Daar hebben wij natuuerlijk ook gebruik van gemaakt. Geestelijke afstamming onder schrijvers Beide, de index en de inleidingen, zijn nog in een ander opzicht heel interessant. Het blijkt namelijk, dat de schrijvers, die dat gedaan hebben, voor het merendeel bepaalde lijnen van 'geestelijke afstamming' vormen. De apostel Johannes had tot leerling een zekere Polycarpus, Polycarpus had later zelf tot leerling een zekere Ireneüs en die had later weer een leerling genaamd Hyppolitus. Met hem zitten we dan al in het midden van de derde eeuw. Deze allen, met uitzondering van de laatste, waren al van jongs af, of als jongeman, onderwezen in de Christelijke leer. Een onafhankelijk schrijver en zijn volgeling. Dat was niet het geval met een zekere Tertullianus, die een echte heiden was zonder veel moraal en pas tegen zijn veer tigste jaar tot geloof kwam. Hij was toen een Romeins jurist. Hij was degene, die met zijn scherpe inzicht de inconsequentie inzag van de 'oude' en de 'nieuwe' opvatting inzake de antichrist en

Page 20: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

20

met een klein listigheidje - het verplaatsen van maar één woord in een tekst van Johannes - een verzoening bewerkte. Die kan men nu nog in allerlei toonaarden horen verkondigen. En ook hij had een leerling, Cyprianus, iemand die zijn werken dagelijks bestudeerde. Hij liet zich dan een boek van Tertullianus overhandigen met de woorden: 'Da magistrum': 'Geef mij de Meester!' Zij kunnen elkaar gekend hebben, want beide woonden lange tijd in Carthago en hun leeftijden overlappen elkaar 2O - 40 jaar. Maar aangezien Cyprianus ook al in de veertig was toen hij Christen werd, heeft hij niet van Tertullianus persoonlijk geleerd. Maar in hem kunnen wij constateren, hoe het juridische handigheidje van Tertullianus vrucht droeg - tot in onze tijd! Verder zijn er nog een 'Pseudo-Barnabas' ten tijde van Polycarpus, Alexander van Alexandrie na Cyprianus en Lactantius, zijn oudere tijdgenoot. Lijnen van onderzoek. Wij gaan ons nu dus eerst bezighouden met de lijn Johannes, Polycarpus, Ireneüs en Hyppolitus, met daarbij de 'Pseudo-Barnabas'. En ten slotte onderzoeken wij Augustinus' mening over de 'antichrist' van Johannes.

Page 21: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

21

POLYCARPUS EN DE ANTICHRIST. II. Polycarpus en de antichrist. Zijn leven en werk. Polycarpus werd geboren in het jaar 69 en stierf de marteldood in 155. Hij was presbyter en bisschop van de Christengemeente in Smyrna gedurende de eerste helft van de tweede eeuw. Met Ignatius was hij een leerling van de apostel Johannes en hij kan hem tientallen jaren gekend hebben. Karakter van zijn brief. Als bisschop van Smyrna heeft hij onder anderen een 'Brief aan de Phi1ippenzen' geschreven, die, in tegenstelling met vele andere geschriften van Apostolische Vaders en Kerkvaders, een waarlijk Nieuwtestamentische indruk maakt. Dat deze brief 'echt' is, wordt betuigd door de 'Kerkgeschiedenis' van Eusebius, bisschop van Caesarea van 315 - 340, die er twee keer gewag van maakt (Boek 3, H.36 en Boek 4, H.14). Ook wordt de echtheid bevestigd door Polycarpus' leerling Ireneüs in zijn werk 'Tegen Ketterijen' (Boek 3, H.3). Deze brief werd in de kerken van Klein Azie gebruikt minstens tot in de tijd van Hieronymus (c.335-42O). Deze brief heeft minder een eigen karakter dan de geschriften van Clemens of Ignatius. Van literair standpunt heeft hij ook minder waarde. Hij staat dichter dan die allen bij het Nieuwe Testament. Hij was geschreven door een eenvoudige, aartsvaderlijke figuur,

Page 22: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

22

die er alleen op bedacht was, om het geloof te bewaren, zoals het overgeleverd was. Ireneüs schrijft, dat Polycarpus door de apostelen zelf onderwezen was en de gelegenheid had gehad om in aanraking te komen met velen, die Christus persoonlijk hadden gekend. Aan een vroegere medestudent, Florinus, die tot de ketterse leer van de Gnostieken was overgegaan, schrijft Ireneüs over Polycarpus. Hij herinnert hem er aan, hoe trouw Polycarpus was aan de leer van de apostelen, hoe hij iedere afwijking er van afkeurde en hoe vaak hij vertelde over de leer en de wonderen van Jezus, zoals hij die zelf had vernomen van Johannes en andere ooggetuigen. Betekenis van de Brief voor ons probleem. Het is dus voor ons een gelukkige omstandigheid, dat Polycarpus in de loop van zijn betoog 1 Johannes 4:2 en 2 Johannes:7 aanhaalt. Want als iemand de juiste betekenis kon aangeven van die woorden, was het wel degene, die uit de eigen mond van Johannes vernomen had, wat de apostel er mee bedoelde. En precies zoals de primaire betekenis van Johannes' uitspraken aangeeft, ging het hier volgens Polycarpus om afwijkingen in de leer aangaande de Persoon van Christus, verkondigd door christenen van zijn eigen generatie. Zowel Johannes als zijn leerling Polycarpus zeggen dat met precies zoveel woorden. Waar het om ging. Uit de kerkgeschiedenis weten wij, dat het hier ging om de zogenaamde Docetisten, of, in Johannes dagen, om

Page 23: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

23

hun voorlopers. Het was een Gnostische secte, die leerde, dat Jezus op aarde was in een schijnlichaam en daardoor noch echt als mens leed, noch kon sterven, noch uit de doden was opgestaan. En dat is precies wat Polycarpus van ze zegt. 'Zij belijden niet, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, ze belijden ook niet 'het getuigenis' of 'het martelaarschap' - twee mogelijke vertalingen van hetzelfde Griekse woord - van het kruis en zij verdraaien de woorden van de Heer door te zeggen, dat er geen opstanding en geen oordeel is'. Hij voegt er aan toe, dat iemand, die dat leert, 'antichrist' is en haalt daarbij de genoemde plaatsen van Johannes aan.

Page 24: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

24

IRENEÜS EN DE ANTICHRIST. III. IRENEÜS ALS APOL0GEET Een verwarrend beeld. Zo eenvoudig en direct als Polycarpus de meest voor de hand liggende betekenis van Johannes' woorden weergeeft, zo inconsequent is Ireneüs' interpretatie van deze plaatsen. En net zo ingewikkeld en verwarrend is zijn totale beeld van de antichrist. De verschillende discussies over dit onderwerp zijn met elkaar in tegenspraak. Daarom zullen we wat meer ruimte aan deze schrijver moeten geven dan aan de meeste andere. Geestelijke rol en afkomst. Ireneüs leefde van ongeveer 120 tot ongeveer 200. Hij kwam van Smyrna, of uit een plaats daar in de omgeving en als kind kende hij Polycarpus al. Hij werd dan ook een leerling van Polycarpus. En hij hoorde dus niet meer tot de Apostolische Vaders. Hij was de eerste belangrijke Kerkvader. Hij had een grondige Griekse opleiding en kende de filosofen. Hij had veel practische zin en was vrij gematigd. Een kerkelijk-burocratisch denken. Maar erg origineel was hij ook weer niet. Zijn eigen ideeen gingen verloren in het 'katholieke' systeem. En hij kende wat te veel waarde toe aan de sacramenten. Hij legde veel nadruk op de kerk als instituut en organisatie, en op de 'apostolische successie'.

Page 25: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

25

Wat zijn opvatting over de Schriftuitleg betreft, schrijft hij, dat de waarheid door Christus overgeleverd is aan de apostelen en door hen aan de presbyters van de kerk, die in de lijn van de apostolische successie staan. Dat doet hem ook de eenheid van leer in de ene ware kerk benadrukken. Het werkte averechts. Oppervlakkig bezien kan dit een heel Schriftuurlijk en heel effectief middel lijken tegen valse leer. Maar het is een voorbeeld van het feit, dat strijdvragen meestal de standpunten verharden. Ze brengen de mensen er toe, hun inzichten te ver uit te spinnen, of rigoureuze beperkingen op te leggen aan anderen. Dit alles maakte hem nogal wettisch. Met deze intellectuele bagage werd hij de vader van de Katholieke (nog niet Rooms Katholieke!) dogmatiek. Ontwikkelingen in zijn leven. Wat hij van Polycarpus geleerd heeft, schreef hij echter niet op. Zelf zegt hij daarover. 'Wat ik van hem hoorde, zette ik niet op papier, maar ik schreef het op mijn hart en door Gods genade herinner ik het mij telkens weer'. Maar verschillende omstandigheden en ervaringen kunnen er ook het hunne toe hebben bijgedragen, om zijn houding en inzichten te veranderen ten opzichte van die van zijn leermeesters. Zijn medestudent Pothinus werd door Polycarpus naar Gallie - het tegenwoordige Frankrijk - gestuurd en werd daar bisschop in Lyons. Later voegde Ireneüs zich bij hem,

Page 26: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

26

en volgde hem op, toen hij de marteldood stierf in ongeveer 177. Kenner van ketterijen. Hij was toen juist terug van een reis naar Rome, waar hij heengegaan was om met Bisschop Eleutherus over bepaalde ketterijen te spreken. Hij had daar tot zijn ontsteltenis geconstateerd, dat Eleutherus zelf tot het 'Montanisme' was overgegaan. En een vroegere medestudent onder Polycarpus had de dwaalleer van Valentinus aangenomen. In Gallie heeft Ireneüs veel geëvangeliseerd, maar de ketterse propagandisten volgden hem op de voet. Sommigen hadden heel vreemde ideeen, of stonden een bepaald onchristelijke levenswijze voor. Ireneüs heeft toen al deze secten bestudeerd, om ze te kunnen bestrijden. Rond het jaar 185 schreef hij zijn boeken 'Tegen Ketterijen', eigenlijk onder de titel: 'Weder1egging en Vernietiging van de zogenaamde Kennis', 'Gnosis', een verzamelnaam voor 'Gnostische' secten. In deze boeken heeft hij het ook verschillende keren over de antichrist. Hij deed, wat hij in de titel beloofde. In het eerste boek beschrijft hij de verschillende secten en hun ideeën. In het tweede boek ontleedt hij de verschillende systemen en stelt ze bloot aan het oordeel van redelijk inzicht. Dat was niet zo moeilijk, gezien de absurditeiten, die ze vaak verkondigden. In de resterende boeken zet hij de ware leer uiteen, zoals hij die verstond in het licht van het toen gangbare onderwijs in de katholieke, algemene kerk.

Page 27: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

27

Voor zijn tijd heeft hij de zich gestelde doelen bereikt. Die waren, ten eerste, de Gnostiek aan de kaak te stellen als een niet-christelijke leer en, ten tweede, de invloed ervan zoveel mogelijk te beperken. Ireneüs als schrijver. Deze boeken laten duidelijk zien, dat het hem ging om de leer van de Heilige Schrift, voor zover hij die verstond en op de manier waarop hij die uitlegde. Er blijkt ook uit, dat hij al een zo goed als volledig theologisch systeem had ontwikkeld. En omdat dat meer practisch dan filosofisch geörienteerd was, hebben de controversiele achtergrond en het apologetische doel de aantrekkelijkheid er van alleen maar verhoogd. Foute toekomstleer eeuwenlang succes. Dat kan een van de redenen zijn geweest, waarom zijn leer omtrent de laatste dingen door de generaties heen zo critiekloos is geaccepteerd. Dat werd het richtsnoer voor het verdere eschatologische denken. De gangbare leer over de antichrist wordt nog steeds gefundeerd op de door hem voorgeslagen combinatie van Bijbelse passages. Doel: apologetiek, niet theologie. Wij moeten echter in gedachten houden, dat het doel van deze geschriften was de bestrijding van de Gnostiek, niet het schrijven van een theologisch werk onder het mom van apologie bedrijven. En waar hij over de laatste dingen schrijft, geeft hij de leer van de

Page 28: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

28

kerk weer, zonder de keus en de combinatie van de door hem aangehaalde Schriftplaatsen te staven. Voor hem is het alleen een uitgangspunt van waaruit hij bepaalde dwalingen wil bestrijden, die soms niet eens essentieel zijn voor de toekomstverwachting. Moeiljk leesbare schrijver. Zijn vertalers zeggen, dat hij een erg moeilijk te vertalen auteur is. Zijn stijl is ingewikkeld en langdradig en vaak is het moeilijk uit te maken, wat hij eigenlijk bedoelt. Bovendien haalt hij heel vaak de Bijbel aan, of ondersteunt hij zijn betoog met teksten, of combineert Bijbelplaatsen, maar op een manier, die, op zijn zachtst gezegd, vreemd aandoet. Meermalen ook geeft hij de feiten niet weer, zoals wij die uit de Schrift kennen. Wij kunnen dit niet afdoen door te zeggen, dat dit nu eenmaal de werkwijze en manier van schrijven is van heel veel antieke schrijvers. De allereerste grote Christelijke schrijver, de apostel Paulus, schreef ook heel ingewikkelde zinnen en Petrus schrijft over hem, dat hij vaak moeilijk te begrijpen was. Maar in ieder geval toont zijn werk niet de tekortkomingen van dat van Ireneüs. Dat was niet slechts een kwestie van Godde1ijke Inspiratie, maar van geestelijke en intellectuele aanleg, ontwikkeling en intellectuele integriteit. En in ons onderzoek moeten wij hiermee ernstig rekening houden, want de bovengenoemde fouten zijn bijzonder duidelijk in de gedeelten, waarin hij over de laatste dingen spreekt. Daarom zullen wij zijn methode eerst eens nagaan in zijn behandeling van enkele onderwerpen, die niet

Page 29: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

29

direct te maken hebben met, maar toch van wezenlijk belang zijn voor, de studie van de eschatologie. Goede preek op verkeerde tekst. Bijvoorbeeld begint hij zijn behandeling van de juiste interpretatie der Schrift - fundamenteel voor welk onderwerp ook - met vast te stellen, dat wij in de Schriften Christus kunnen vinden als de schat, verborgen in de akker (Mattheus 13:44). Dat is de reden, waarom tot Daniel werd gezegd, dat hij zijn profetieën moest verzegelen, tot de kennis zou vermeerderen en al die dingen zouden worden vervuld (Daniel 12:4 en 7). En daarom zegt Jeremia, dat men deze dingen zal verstaan in de laatste dagen (Jeremia 23:2O). Daarom, volgens Ireneüs, kunnen de Joden de Schriften niet verstaan, maar de Christenen wel. Dat werd geprofeteerd in Daniel 12:3, waar gezegd wordt, dat zij, die wijs zijn, zullen schitteren als de sterren. Men kan dat lezen in 'Tegen Ketterijen', Boek 4, Hst. 26. Iedereen, die de genoemde passages, in de samenhang waarin zij staan, naleest, kan zien, dat geen van deze Schriftplaatsen gaat over Christus als de sleutel tot het verstaan van de Schriften. Alleen misschien de eerste passage zou het nog kunnen doen in een populair preekje, maar in een serieus werk ter bestrijding van dwaa11eer zijn ze totaal ongeschikt, om daarop zo'n fundamenteel onderwerp te gronden. Stierf Jezus als een oud man? Een ander voorbeeld van Ireneüs' methode en van de wijze, waarop hij zijn herinnering aan de woorden van

Page 30: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

30

de 'ooggetuigen' gebruikte, is zijn bewering, dat Jezus een oude man was, toen Hij aan het kruis stierf. Dit behandelt hij in Boek 2, Hst. 22. Allereerst motiveert hij dit met de gedachte, dat Christus kwam om allen te redden, en wel, door Zijn eigen Persoon. Hij kon babies redden, omdat Hij een baby was geweest, kinderen, omdat Hij kind was geweest, enz. Daarom moest Hij ook een oude man geweest zijn, om de ouderdom te kunnen heiligen en een voorbeeld te kunnen zijn voor oude mensen. Daarom moet Hij pas onder Trajanus gestorven zijn. Zijn tweede argument is dat van de herinnering. Zij, die de apostel Johannes gekend hebben, en sommigen, die zelfs andere apostelen hebben gesproken, bevestigden allemaal, dat zij hen dit vertelden. Wel, wie kon dat navertellen? Het ziet er naar uit, dat Ireneüs hier wel wat misbruik maakte van het feit, dat hij zulke mensen gekend had en dat men dit van hem wist. Zijn derde argument haalt hij uit Johannes 8:56-57. De Joden zeggen daar tegen Jezus: 'Gij zijt nog geen vijftig jaar.' Ireneüs redeneert, dat de Joden Jezus zeker geen hogere leeftijd zouden hebben toegeschreven dan zij beslist moesten, omdat dat Zijn prestige alleen maar zou verhogen. Als Hij in de dertig was geweest, zouden zij zeker geen vergissing van bijna twintig jaar hebben gemaakt, maar gezegd hebben: 'Gij zijt nog geen veertig jaar.' Bovendien, daar zij 'vijftig' zeiden, moet Hij achter in de veertig zijn geweest. En hij besluit met te zeggen: 'Misschien gisten ze Zijn leeftijd alleen maar, maar misschien ook hadden zij het vooraf opgezocht in de geboorteregisters.

Page 31: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

31

IV. IRENEÜS EN DE ANTICHRIST ALS TOEKOMSTIGE TIRAN. De antichrist bij Ireneüs. Zoals al gezegd, is het voorgaande van groot belang voor ons oordeel over Ireneüs' behandeling van de antichrist. Wij zullen nu eerst de plaatsen nagaan, waar hij over de antichrist schrijft in verband met de laatste dingen. In Boek 5, Hst. 25 begint hij te vertellen over de antichrist, zijn karakter en zijn daden. Hij doet dat in zijn eigen woorden, maar 'staaft' zijn beweringen met aanhalingen uit Openbaring 13:2, Thessalonicenzen 2, Mattheus 24 en Daniel 7. Hij combineert de antichrist met het Beest, de mens der wetteloosheid, de gruwel der verwoesting en de kleine hoorn, zonder zelfs maar aan te geven, of en hoe de samenhangen van deze teksten deze combinatie toelaten. In Hst. 28 geeft hij nog eens een overzicht, door genoemde passages in grote gedeelten te citeren en te combineren met een verbindende tekst van zichzelf. Daarbij zegt hij, dat de antichrist al de boosheid, begaan in deze wereld gedurende de 6000 jaar, dat deze in de tegenwoordige toestand zal bestaan, in zichzelf zal recapituleren. Hij rekent 6000 jaar, omdat God de schepping in 6 dagen voltooide (Genesis 2:2) en omdat één dag bij God 1000 jaar is (2 Petrus 3:8). En de heerschappij van de antichrist loopt volgens hem natuurlijk uit op vervolging van de heiligen. Dit was een resumé, van wat in Ireneüs' dagen in de kerk gemeengoed was geworden. Deze indruk wordt

Page 32: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

32

nog versterkt door het feit, dat het hele hoofdstuk 28 met het relaas over de antichrist, niet geschreven is ter wille van dat onderwerp, maar in hoofdstuk 29 en 30 niet meer blijkt te zijn geweest dan een aanloopje voor de bespreking van een heel ander punt. Maar voor we daar op ingaan, moeten wij eerst dit onderwerp afmaken. Ireneüs' studie van de antichrist. Voor wij verder gaan, moeten wij eerst nog enkele andere staaltjes van Schriftuitleg in Ireneüs' eschatologie onder de loep nemen. Een directe profetie voor de komst van de antichrist, is, volgens Ireneüs, Jezus' woord in Jobannes 5:43: '---indien een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen.' Men zou dit woord op de komst van de antichrist kunnen betrekken, maar het is sterk de vraag, of Jezus hem hier werkelijk op het oog had. Maar dan sleept hij er ook nog de onrechtvaardige rechter met de haren bij (Lucas 18:2). Want deze was ook een man, 'die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde' en omdat de weduwe 'tot hem vluchtte - volgens Ireneüs - terwijl ze God vergat, wat het aardse Jeruzalem typeert.' Zo zal ook de antichrist als vervulong van 2 Thessalonicenzen 2 naar Jeruzalem komen en zich neerzetten in de tempel van God, om aangebeden te worden, alsof hij de Christus is. Al weer, volgens Ireneüs, wordt de onrechtvaardige rechter geprofeteerd in Daniel 8:12 en 23, waar staat, dat 'hij' de waarheid ter aarde wierp, hard van aangezicht was en bedreven in listen, terwijl de

Page 33: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

33

boosdoeners de maat hadden volgemaakt. In hoofdstuk 26 van Boek 5 stelt hij, dat de tien hoorns van Openbaring 17:12 e.v. de tien tenen van Nebuchadnezar's droombeeld zijn (Daniel 2:33-34, 41-45). En dat bewijst hij, door Mattheüs 12:25 aan te halen, omdat dit het is wat Jezus bedoelde met het koninkrijk, de stad en het huis, dat tegen zichzelf verdeeld is. Want dit koninkrijk en deze stad en dit huis moeten in tienen verdeeld worden. Historisch gegroeide ideeën. Dit is des te belangrijker, omdat deze ideeën tot op heden zijn blijven bestaan, vooral in kringen, die daarvoor veel Bijbelteksten gebruiken. Het zal dus heel aannemelijk klinken voor hen, die deze traditie over de eeuwen heen hebben ontvangen en aangenomen – want zo is het nu eenmaal gegaan. Over het citeren van teksten. Maar als wij ons een onbevooroordeelde lezer voorstellen, zouden we ons kunnen indenken, dat dit hem klinkt als een op de klank af combineren van passages over die slechte antichrist met passages over andere geestelijke of politieke bozerikken. Maar ook als ze op het eerste gezicht over datzelfde onderwerp schijnen te gaan, moet men er op letten, waar het staat en wat er staat. Men moet niet alleen kijken, of er staat, wat men zoekt in verband met een toekomstige antichrist.

Page 34: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

34

Verschillen Men zou eens de antichrist van de Brief van Johannes en al die andere symbolische figuren van de Bijbel met elkaar moeten vergelijken. Men kan ze bij voorbeeld in kolommen naast elkaar zetten. Daarin zou men van elk de Bijbelse kenmerken, karakter, daden enz. moeten zetten. Die moet men dan niet allemaal zomaar aanzien voor kenmerken van een 'totale' antichrist, maar nagaan (en in de kolommen zetten), in welk verband, bij of voor welke gebeurtenis, in of voor welke tijd, en voor welk doel er aanvankelijk over gesproken of geschreven werd. Heel belangrijk daarbij is, welke woorden er gebruikt worden, vooral als ze in meerdere passages voorkomen: ze vergelijkend op grond van de gevonden gegevens. Verantwoorde Bijbelstudie. Het lidwoord, of het ontbreken daarvan, kan aan belangrijke aanwijzing geven. Onder 'DE grote verdrukking', een hemelse naam voor een periode op aarde, lijden, ten tijde dat Johannes dit visioen krijgt, zij, die gereinigd zijn door het bloed van het Lam. Maar in Zijn Toekomstrede zegt Jezus, dat er vlak vóór de wederkomst 'EEN' grote verdrukking zal komen, een aanduiding een periode van algemeen menselijk lijden op aarde, waarin de hele mensheid dreigt om te komen. Ook als het 'na dezen' in Openbaring selectief gebruikt wordt voor 'na de gemeentetijd', betreffen ze twee heel verschillende groepen. Dan moet men zijn fantasie

Page 35: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

35

gebruiken, om ze bij voorbeeld toe te wijzen aan de twee helften van 'de laatste week'. Die gegevens kunnen ons ook zeggen, of de symbolische figuren al dan niet God 'kennen' en 'erkennen', en hoever ze daarin gaan. Dat zou een belangrijk kenmerk zijn voor een toekomstige 'anti-christ'. Want de antichristen in Johannes waren vooraanstaande leden van de gemeente. En een toekomstige antichrist zou minstens in God moeten geloven, om zelf te kunnen claimen een door God 'Gezalfde' te zijn. Dat is iets heel anders dan de figuur, die zichzelf als God presenteert. Die kan uiteraard geen 'antichrist' zijn. Als een 'antichrist' nu eens als 'tegenchristus' en dan weer alleen als 'een vijand van Christus' wordt voorgesteld, is dat niet erg consequent. En als men in al die elkaar tegensprekende kenmerken een ontwikkeling meent te kunnen zien, moet men weer nagaan, of dat klopt met de andere gegevens, bij voorbeeld van de aangegeven perioden. Dan ziet men hoezeer sommigen van elkaar verschillen. Het juiste nummer. Welnu, waar wilde Ireneüs naar toe met die hele verhandeling over de antichrist? Na de grote aanloop in hoofdstuk 28 blijkt het grootste deel van de hoofdstukken 29 en 30 gewijd te zijn aan maar één onderwerp, dat wij nu beschouwen als van zeer ondergeschikt belangHet is de vraag, of het nummer van de naam van het Beest in Openbaring 13:18 moet zijn 666 of 616! Dat is nog steeds een onbeantwoorde vraag, zoals uit een voetnoot in verschillende

Page 36: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

36

Bijbelvertalingen blijkt (zie b.v. de Revised Standard Version ter plaatse). En van wat hij schrijft, krijgen wij niet de indruk, dat het hier ging om een gevaarlijke ketterij. Integendeel, het lijkt er meer op, dat Ireneüs hier verwikkeld was in een twistpunt, dat wij eerder een persoonlijk stokpaardje kunnen noemen. In ieder geval zijn de 'bewijzen' voor zijn standpunt erg gezocht en de 'gevaren', verbonden aan het houden van een foutieve mening, zijn buiten alle proporties opgeblazen. Hij begint met te zeggen, dat het nummer 666 moet zijn, omdat Noach 600 jaar oud was, toen de zondvloed zijn boze wereld verzwolg en omdat Nebuchadnezar's beeld - dat volgens Ireneüs een voorafschaduwing is van het beeld van het Beest - 60 bij 6 el groot was. Dit alles wijst op de antichrist, omdat die volgens Ireneüs al de rebellie van de afgelopen 6000 jaar weer zal verwezenlijken. Welnu, al deze vergelijkingen kunnen heel interessant zijn, maar bewijzen doen ze niets. Straf voor andersdenkenden. Hij gaat dan verder met uit te leggen in welke grote gevaren zijn tegenstanders zich bevinden. Zij, die de verkeerde lezing van 616 geaccepteerd hebben, maar zonder boze bedoelingen, zullen, naar Ireneüs' verwachting en hoop, daarvoor vergeving ontvangen van God. Maar zij die, ter wille van eigen roem, namen propageren op basis van het verkeerde nummer, zullen er niet zo goed afkomen. Zij zullen gestraft worden. Ten eerste hebben zij zichzelf en anderen tot dwaling verleid. Ten tweede, vallen zij

Page 37: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

37

onder de vloek van Openbaring 22:19, omdat zij 50 jaar 'afgenomen' hebben van de 666. En ten derde zullen zij met de verkeerde naam, gevonden op grond van het verkeerde nummer, de antichrist niet herkennen en aan zijn listen ten prooi vallen. Een droevig figuur! En dat alles wordt geponeerd, alsof men geen eigen roem kan zoeken met het propageren van een naam gevonden op grond van het juiste nummer en op het eind even onjuist kan blijken te zijn geweest! En het lijkt er sterk op, dat beide mogelijkheden in Ireneüs werkelijkheid werden. Want volgens Ireneüs is het het beste om gewoon af te wachten, zonder zich te buiten te gaan in gissingen. Echter, ter wille van de Vreze Gods en ijverend voor de waarheid, wil Ireneüs wel enkele namen voorstellen op grond van het juiste nummer'. Ireneüs slaat hier wel een heel droevig figuur. De hele tirade tegen de '616-1eraars' lijkt hij alleen maar afgestoken te hebben, omdat hij zijn 'eigen' naam heeft bedacht. De critiek, die hij uit tegen het bedenken van namen - namelijk dat het maar beter is af te wachten - zwakt hij dan voor zijn geval af door te zeggen, dat het hem (natuurlijk) gaat om 'de eer van God' en 'de zaak van de waarheid': een twijfelachtige manier om punten te scoren. En daarbij heeft hij niemand en niets anders om op terug te vallen dan de autoriteit van heidense schrijvers en als bron de Romeinse mythologie! Het lijkt er werkelijk op, dat hij wat bevooroordeeld was ten gunste

Page 38: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

38

van zijn eigen fantastische ideeen. De beste gissing? 'Evanthas' zal het wel niet zijn. 'Lateinos' is een veel betere naam, omdat het de naam is van Daniel's vierde koninkrijk en omdat dat nog steeds bestaat. De meest waarschijnlijke naam echter is die van 'Teitan', want zijn nummer' is niet alleen 666, maar het bestaat zelf uit zes letters en wel twee lettergrepen van elk drie letters. Daarbij is het een naam uit de oudheid en niet die van aan hem bekende koningen of goden. Bovendien beschouwen de Romeinen die naam als goddelijk - volgens Massuet zijn dat Cicero en Ovidius - en dat weegt zwaar, want zij zijn nog steeds aan de macht - als Daniel's vierde rijk, het Romeinse Rijk? Misschien omdat de Titanen tegen de goden streden om wraak te nemen op Saturnus, zegt Ireneüs, dat het woord zelf wraak suggereert, het toedienen van welverdiende straf, en dat is opmerkelijk, omdat - weer volgens Ireneüs - de antichrist zal voorgeven de verdrukten recht te verschaffen. Een verdere aanbeveling voor deze naam is, dat het een zeer oude naam is (wel?), dat hij zo geloofwaardig is (waarom?), dat het een koninklijke naam is (hoewel niet van een koning die wij kennen.') en het de naam is van een tiran (?). Waarom alleen het nummer? Volgens Ireneüs wordt het nummer van de naam gegeven, opdat wij zullen kunnen uitvinden wie hij zal

Page 39: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

39

zijn (maar wat dan te doen met de hierboven gegeven argumenten tegen het zoeken van een naam?) De naam zelf is niet gegeven 'omdat die niet waard is, om door de Heilige Geest verkondigd te worden' - maar wat dan, bij voorbeeld, te denken van de naam 'Satan' in de Schrift? Een andere reden is, dat de antichrist 'was' en 'zal zijn', maar niet 'is'. En daar tegenover staat, dat, als de Heilige Geest de naam wel gegeven had, 'hij (antichrist) misschien een langere tijd zou moeten blijven' (of bedoelt Ireneüs, dat als de antichrist voor langere tijd zou moeten regeren, de Heilige Geest de naam vast wel gegeven had - maar waarom dan wel?) Hoe de antichrist ontdekken? Ireneüs geeft ook de volgens hem juiste methode aan, om de antichrist te ontdekken. Eerst moeten we uit gaan kijken voor diegene, die een eigen rijk zal opeisen. En ten slotte moeten wij wachten op de gruwel der verwoesting, de plotselinge vernietiging in een tijd van vrede. Iets anders om op te letten is, dat Jeremia 8:16 niet alleen zegt, dat de antichrist plotseling zal komen, maar ook dat hij een Jood zal zijn en wel van de stam Dan. Dat is de reden, volgens Ireneüs, dat de stam van Dan niet genoemd wordt onder de stammen in Openbaring 7:5-7. Laat iedere lezer maar zelf oordelen over zulke Schriftbewijzen! En wie daar allang mee accoord gegaan is, laat die nagaan, of dat niet een beetje willekeurig is.

Page 40: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

40

Een onbekwame gids. Ireneüs kan beschouwd worden als de bron van de hoofdgedachten op dat terrein - vooral de identificatie van de antichrist, als figuur van de 'eind-tijd', met de hoorn, de gruwel der verwoesting, de mens der wetteloosheid en het Beest. Bovendien is hij de auteur van de harmonizatie van de betreffende passages. Die opvattingen en methoden zijn overgenomen door zovelen uit alle generaties na hem. Maar het bovenstaande toont ook aan, dat Ireneüs veel te lichtvaardig was in het citeren en combineren van Bijbelteksten, dat hij veel te veel geobsedeerd werd door onbelangrijke details en veel te vooringenomen was met zijn eigen stokpaardjes, om serieus genomen te worden. Het diskwalificeert hem als een autoriteit op het gebied van de laatste dingen. Daardoor wordt die hele leer, tenminste in deze vorm, gediskwalificeerd. Het is nodig, om de leer van de laatste dingen weer grondig te bestuderen en, waar gewenst, te herzien.

Page 41: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

41

V. IRENEÜS EN DE ANTICHRIST ALS GNOSTISCHE DWAALLEER VAN ZIJN TIJD. De Antichrist is de Gnostiek! Toch treffen wij ook in Ireneüs overblijfselen aan van de vroegere en letterlijke uitleg van de betreffende gedeelten in 1 en 2 Johannes. De eerste aanwijzing voor het feit, dat ook voor Ireneüs de antichrist te maken had met Gnostische ketterijen, vinden wij midden in zijn behandeling van de Gnostiek. Dat is in Boek 3, hst. 16 en het is dus de allereerste keer, dat hij de antichrist noemt. Hij bestrijdt daar de scheiding, die de Gnostieken maakten tussen 'Jezus' en de 'Christus' en haalt 1 Johannes 2:18-22, 4:3 en 2 Johannes 7 aan. Hij zegt met evenzoveel woorden, dat dat de reden is, waarom Johannes over de antichrist schreef. Ook trekt hij midden in een bespreking van de laatste dingen plotseling uitvoerig van leer tegen hen, die ontkennen, dat de Heer en de Oudtestamentische profeten van dezelfde Vader kwamen, maar beweren, dat profetie door andere machten gegeven werd. Zij lasteren de Schepper door een alternatieve 'Vader' uit te vinden, die niet om ons geeft en geen voorzienigheid uitoefent en die de zonde gedoogt. En dat, omdat zij vinden dat het oordeel van God niet rechtvaardig is. Achter dat alles, vooral achter de leringen van Marcion en Valentinus en alle zogenaamde Gnostieken, is natuurlijk Satan aan het werk, aldus Ireneüs. Zoals wij een aanval op de Gnostiek vinden midden in een verhandeling over een toekomstige antichrist, zo

Page 42: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

42

vinden wij ook een verwijzing naar de antichrist midden in één van de hoofdstukken over de laatste dingen. In het eerste geval eindigt hij het citaat uit 1 Johannes 2:18-22 in het midden van vers 22, in het midden van een zin, met de woorden: 'Dit is de antichrist'. Hiermee geeft hij duidelijk aan, dat volgens hem Johannes bedoelde, dat de antichrist de Gnostische ketterij was en dat die ketterij niet maar één van de vele voorafschaduwingen van een toekomstige antichrist was. En dat is wat Polycarpus zei. De antichrist is degene, die leert dat Jezus niet de Christus is en - dus - geen echt Mens (daar de 'Christus' naar de betekenis van de titel hier een 'Gezalfde Mens' moet zijn). 'Antichrist', niet 'eindtijd' niet zijn onderwerp. Hierbij is opmerkelijk, dat alleen in verband met de bestrijding van deze dwaalleer niet alleen de naam 'antichrist' wordt gebruikt, maar ook de plaatsen worden aangehaald, waar die naam in de Bijbel genoemd wordt. Het geeft de indruk, dat Ireneüs wist, dat, al gebruikte hij de antichrist in verband met de laatste dingen, de teksten uit 1 en 2 Johannes daar niets mee te maken hadden. Als hij, ter wille van de bestrijding van de Gnostiek, schrijft over de laatste dingen, schijnt hij de gangbare opvattingen en het algemene spraakgebruik te volgen, zonder er dieper op in te gaan, of het nader te onderzoeken. Dat was daarbij ook helemaal de bedoeling niet. Niettemin schrijft Ireneüs ook daar over

Page 43: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

43

de antichrist als een figuur, die in de zeer nabije toekomst verwacht moet worden, zeker binnen zijn eigen generatie. Hierin houdt hij dan weer vast aan Johannes. Geen combinatie van 'Gnostiek' en 'Toekomst'. Toch doet hij geen poging in zijn werk, om de twee antichristen, de ketterse van toen en de politieke van de toekomst, met elkaar in overeenstemming te brengen, of om de tegenspraak te verklaren. Men zou makkelijk het vermoeden krijgen, dat hij zijn eerste opmerking over de ketterse antichrist vergeten was, toen hij over de toekomstige politieke antichrist schreef. Of misschien heeft hij het maar zo gelaten, omdat hem dat wel zo goed uitkwam. Als hij over en tegen ketterij schrijft, is Ireneüs op zijn best. Daarin is hij pas overtuigend, en historisch zowel als Schriftuurlijk het meest accuraat. Daarom, en omdat hij daarin de Jobanneïsche lijn aangaande de antichrist voortzet in het voetspoor van Polycarpus, is de opvatting over de ketterse antichrist van zijn eigen tijd de moeite van een onderzoek waard.

Page 44: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

44

VI. HYPPOLITUS EN DE ANTICHRIST. Een onuitroeibaar idee. Inderdaad schijnt het idee, dat Johannes ketterij bedoelde, toen hij over de antichrist schreef, onuitroeibaar te zijn. En dat is niet te verbazen, als we rekening houden het feit, dat dat toch maar in de gecanoniseerde Heilige Schriften stond en dat het de primaire betekenis van die passages is. De man. Hyppolitus (c. 198-236) was een leerling van Ireneüs. De eerste, die zijn naam noemt, is de vroege kerkgeschiedenisschrijver Eusebius. Hij had een zeer goede Griekse opvoeding gehad, maar, hoewel hij Griek was, hoorde hij tot het Westerse - Latijnse deel van de kerk. De leider. Hij was een man, die zijn mening niet onder stoelen of banken stak. Hij heeft twee opeenvolgende bisschoppen van de kerk te Rome bestreden om hun ketterse ideeen en hun losse levenswandel. En verder was hij in veel geschilpunten verwikkeld. Het is helemaal niet uitgesloten, dat hij zelfs de leider van een splintergroep was, zoals eerder de Montanisten en later de Novatianen, met zeer disciplinaire en orthodoxe ideeen. Aan het eind van zijn leven moet hij echter zijn volgelingen gevraagd hebben een eind te maken aan de splitsing.

Page 45: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

45

De schrijver. Hij was de meest vruchtbare schrijver van de Westerse kerk in de derde eeuw. Maar zijn werken raakten al gauw in de vergetelheid, wellicht door toedoen van zijn vele tegenstanders. Maar in 1551 werd een standbeeld gevonden - dat het zijne geweest zou kunnen zijn - met een lijst van zijn werken er achterop gebeiteld. En in 1851 werd zijn 'Philosophumena' of 'Weerlegging van alle Ketterijen' gevonden, dat bewaard was gebleven in het klooster op de berg Athos. Terwijl Ireneüs de katholiciteit in zijn opvattingen helemaal liet overheersen, moeten we constateren, dat Hyppolitus alle originaliteit ten enenmale miste. Hij was meer een compilator, maar dan een heel geleerde en een heel handige. Zijn theologie blijkt hij klakkeloos van Ireneüs overgenomen te hebben en zijn filosofie weer van een ander, niet maar in ideeen, maar woordelijk en dat zonder bronvermelding! De historische lijn. Nu kunnen wij de lijn van ons onderzoek één generatie verder doortrekken. Polycarpus identificeerde de antichrist met ketterij in zijn eigen tijd, zijn leerling Ireneüs deed hetzelfde, maar identificeerde hem ook met Daniel's Kleine Hoorn, Mattheus' Gruwel der Verwoesting, Paulus' Mens der Wetteloosheid en Johannes' Beest. Hoe is dit bij Hyppolitus? Hij schreef een werk over de antichrist, waarin hij hem helemaal zag als een toekomstige tiran, een namaak-christus. Zo tekent hij hem ook in andere werken.

Page 46: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

46

Combineert dwaalleraar en tiran Maar hij gaat nog een stap verder en identificeert de antichrist met de Valse Christussen van Mattheus 24 en zelfs met de duivel zelf. En dat is niet de enige stap, die hij verder deed dan zijn leermeester. Hij plaatst de oorspronkelijke visie van Johannes naast die van de toekomstige antichrist, als hij schrijft. 'En de aposte1en --- waar zij de waarheid van de (tweede komst van de Heer Jezus Christus vaststellen, hebben --- deze --- mannen (de door hem genoemde valse christussen) aangekondigd.' Dan verwijst hij naar de 'spotters' van 2 Petrus 3:3 en Judas: 18-19, de 'valse profeten' van 2 Petrus 2:1, de 'kinderen der ongehoorzaamheid' van Efeze 5, maar ook naar de Judaïsten van Philippenzen 3:2, de 'filosofen' protognostieken - van Colossenzen 2:8 en de 'antichristen' van dezelfde soort in 1 Johannes 2:18, de 'kinderen des duivels' van 1 Johannes 3:10 en de 'valse profeten' van 1 Johannes 4:1, in vers 3 de reeds gekomen antichrist genoemd. Geen verklaring. Hij is dus degene, van wie wij voor het eerst merken, dat hij, in tegenstelling tot Ireneüs, de ketterse antichrist van het heden en de politieke antichrist van de toekomst met elkaar verenigt. Maar let wel, hij verklaart of fundeert die combinatie niet. Daarvoor was een andere figuur, met meer originaliteit, nodig: Tertullianus. Maar voor we naar hem gaan, moeten we eerst luisteren naar nog een ander.

Page 47: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

47

VI. PSEUDO-BARNABAS EN DE ANTICHRIST. Een onbekende. De brief van Barnabas is zeker niet geschreven door de Barnabas, die wij kennen uit het Boek Handelingen. Vóór Clemens van Alexandrie (-215) wordt deze brief dan ook niet aan Barnabas toegeschreven. De schrijver was misschien een Joodse Christen in Alexandrie, die leefde ongeveer tussen de verwoesting van Jeruzalem in 70 en zijn wederopbouw in 120. Anti-Joods en -Oud Testament. Naar inhoud en toon van de brief is de schrijver bijzonder gekant tegen het joodse geloof. Dat gaat zo ver, dat hij vaak onjuiste beweringen ten beste geeft ten aanzien van de Mozaische wet, door die op een belachelijke en onbenullige manier uit te leggen. Hij gebruikt veel de zogenaamde allegorische interpretatie door allerlei verborgen bedoelingen te zoeken achter de tekst. Ook gaat hij zich vaak te buiten aan allerlei fantastische en overdreven ideeen. Overschat zichzelf, onderschat de Schrift. En hij is iemand, die nogal de nadruk legt op zijn eigen superieure kennis. Onder anderen beweert de schrijver, dat het Oude Testament eigenlijk een Christelijke boodschap heeft. Dat 'bewijst' hij met een allegorische uitleg. Soms zelfs verwerpt hij de letterlijke betekenis van de tekst helemaal.

Page 48: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

48

Volgens hem hadden de voedselwetten van Israel helemaal niets te maken met voorschriften omtrent voedsel, maar waren ze bedoeld om aan te geven, dat er mensen zijn met wie wij om kunnen gaan en mensen, die wij moeten mijden. Zo waren ook de Sabbath, de offeranden en het vasten nooit bedoeld om letterlijk tot uitvoering gebracht te worden. Het verhaal van de zes scheppingsdagen was alleen maar gegeven als een voorafschaduwing van de zes millennia der wereldgeschiedenis, die gevolgd worden door de - zevende - duizend jaren van Christus' regering en het achtste duizendtal der eeuwigheid, dat door de Zondag als de Dag des Heren getypeerd wordt. Wij hebben deze redenatie ook al bij Ireneüs gevonden. Het Joodse en het 'Zwarte' gevaar Zijn brief is voornamelijk bedoeld om Joodse Christenen te waarschuwen niet toe te geven aan de verleiding om terug te keren tot het Joodse geloof. In hoofdstuk 1 stelt hij, dat twee van de drie grondwaarheden van onze Heer de profetieën betreffen, die in het verleden en het heden zijn vervuld. De derde betreft die eerstelingen van de kennis der toekomende dingen, die wij nu één voor één in vervulling zien gaan. Dan leert hij in hoofdstuk 2, dat de Joodse offeranden en het vasten vervangen zijn door de eis van nederigheid (Psalm 51:19) en liefdebetoon (Jesaja 58:6-10). Daarna vermaant hij zijn lezers in hoofdstuk 3, gezien het feit dat zij belangstelling hebben voor de dingen die staan te gebeuren, om 'de dwaling van de

Page 49: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

49

tegenwoordige tijd' te haten, omdat 'de laatste aanstoot (struikelblok, bron van gevaar) naderbij komt'. Hij haalt dan Daniel 7:7, 8 en 24 aan betreffende de 'kleine hoorn', die uit de tien hoorns van het vierde beest opkomt. Want de Heer is nabij! Daarna schrijft hij, dat Israel reeds met de aanbidding van het gouden kalf het verbond verloren heeft. Dus nu, 'in deze laatste dagen', in deze 'boze tijd', zullen wij standhouden tegen het naderend gevaar, zodat 'de Zwarte' geen ingang zal vinden 'en de boze vorst, als hij macht over ons zou krijgen, ons zou wegrukken uit het koninkrijk van de Heer'. Want 'velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.' Tiran en dwaalleraar: Judaïsme. Allereerst moeten wij hier voor ogen houden, dat de naam 'antichrist' hier niet genoemd wordt en 1 en 2 Johannes niet aangehaald worden. Maar aan de andere kant worden twee elementen met elkaar verbonden, die in de tijd van de schrijver met de antichrist verbonden werden: een dwaalleer in het heden en een politieke tiran in de toekomst. Alleen is de dwaalleer van het heden hier geen Gnostiek, maar Judaïsme. Vanaf het begin waren dat de twee grote gevaren voor het jonge Christendom. Tussen twee leraars, geen leerling. Dat hij het naderend gevaar identificeert met 'de kleine hoorn' van Daniel 7 is wel wat inconsequent, want waar passen in zijn relaas de tien hoorns, waaruit de kleine hoorn moet opkomen? Duidelijk is hier de gedachte aan

Page 50: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

50

ketterij in het heden primair en is de gedachte aan een politieke tiran in de toekomst secundair. Het eerste krijgt alle aandacht, het tweede wordt er alleen mee in verband gebracht, maar wordt niet verder uitgewerkt. Wij zien dus, dat de 'Pseudo-Barnabas' chronologisch zowel als naar opvatting tussen Polycarpus en Ireneüs in staat, hoewel er naar geen van beide zijden verband is van leraar tot leerling. Polycarpus en Ireneüs hadden contact in Smyrna, de 'Pseudo-Barnabas' moeten we vrij zeker in Alexandrie zoeken. Ontwikkeling. Toch is er een ontwikkeling van inzichten. Polycarpus kent de antichrist alleen maar als hedendaagse ketterij. 'PseudoBarnabas' legt verband met de komst van de 'kleine hoorn', maar ook alleen als argument in een uitvoerige behandeling van de ketterij. Ireneüs, in zijn werk 'Tegen Ketterijen', noemt de valse leraar de 'antichrist' - zonder enige verwijzing naar toekomstige dingen – en geeft een volledige theorie over een toekomstige antichrist helemaal aan het eind van zijn boek, zonder enig verband met ketterij. Maar hij gebruikt bepaalde elementen van de toekomstgedachte dan weer om zekere ketterse leringen aan de kaak te stellen. Hyppolitus, tenslotte, schrijft vrijwel uitsluitend over de antichrist als een toekomstige politieke tiran, maar identificeert hem ook met de 'Valse Christussen' van de eindtijd. Hij combineert hem als zodanig met alle

Page 51: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

51

mogelijke dwaalleer genoemd in het Nieuwe Testament. Nog geen verband tussen twee antichristen. Eén ding missen wij echter nog: een poging, om de antichrist als ketter in het heden in een logisch en oorzakelijk verband te brengen met de antichrist als toekomstige politieke tiran en om dat gelegde verband dan 'schriftuurlijk' te funderen. Zoals al eerder gezegd, daarvoor moeten wij wachten op de jurist Tertullianus, die het echter niet kan doen zonder een lichte en bijna onmerkbare 'aanpassing' van de Schrift aan deze opvatting.

Page 52: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

52

TERTULLIANUS EN DE ANTICHRIST. VIII. TERTULLIANUS EN DE ANTICHRIST ALS TOEKOMSTIGE TIRAN. De man, de christen, de leider. Als Ireneüs de vader van het katholieke dogma was, was Tertullianus de vader van de Latijnse theologie. Tertullianus werd in ongeveer 150 in Carthago geboren, waar zijn vader een Romeins militaire loopbaan volgde. Hij kreeg een goede Romeinse opvoeding in literatuur, geschiedenis en filosofie en ten slotte studeerde hij rechten. Op middelbare leeftijd werd hij christen. Dat was al tegen het eind van de tweede eeuw. Rond het jaar 200 ging hij over tot het Montanisme, een puriteinse secte van orthodoxen huize. Daarna schreef hij zowel tegen de Katholieken als tegen de ketters, vooral tegen de Gnostieken. Hij stierf rond 220. Zijn volgelingen, de Tertullianisten, vormden een aparte groep halverwege tussen de Katholieken en het Montanisme. Die bestonden nog in Noord Afrika ten tijde van Augustinus, zo ongeveer tot de vijfde eeuw. De pot verwijt de ketel ---. In zijn vijfde Boek van het werk 'Tegen Marcion', behandelt hij in hoofdstuk 16 de eenheid van het Oude en het Nieuwe Testament. Hij becritiseert Marcion daar voor het weglaten van een zinsdeel uit 2 Thessalonicenzen 1: 6-8, om zijn dwaalleer omtrent Christus te kunnen staven. Dat is te merkwaardiger,

Page 53: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

53

omdat hij verderop in dit hoofdstuk van zijn boek zelf ook een operatie aan een Bijbeltekst uitvoert. De behandeling van 2 Thessalonicenzen brengt hem er toe te vragen: 'Wel, maar wie is 'de mens der zonde, de zoon des verderfs?" ---. En hij beantwoordt de vraag dan als volgt. 'Inderdaad, naar ons inzicht is hij de antichrist. Dat wordt ons geleerd wordt in zowel de oude (testamentische) als de nieuwe (testamentische) profetieen. Vooral wordt het geleerd door de apostel Johannes, die zegt, dat 'reeds vele valse profeten in de wereld uitgegaan zijn", als de voorlopers van de antichrist. Die ontkennen dat de Christus in het vlees gekomen is en erkennen Jezus niet als de Christus ---'. Tertullianus' probleem. Allereerst is het hier belangrijk, dat er een definitieve stap is genomen naar de volledige identificatie van Johannes' antichrist met de mens der wetteloosheid van 2 Thessalonicenzen 2. Maar Tertu1lianus is zich er toch nog sterk bewust van, dat Johannes' antichrist te maken heeft met dwaalleren betreffende de Persoon van Jezus Christus in het heden. En dat niet alleen. Het is duidelijk, dat Tertullianus met de bovenaangehaalde omschrijving van de antichrist tussen de regels door de ketter Marcion bedoelt, die hij daar bestrijdt. Het staat echter voor hem ook vast, dat de antichrist de toekomstige 'Mens der Wetteloosheid' van 2 Thessalonicenzen is.

Page 54: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

54

Tertullianus'oplossing. Nu moet Tertullianus wel ingezien hebben, dat de omschrijving van de antichrist, zoals gegeven door Johannes, helemaal niet klopt met de omschrijving van de Mens der Wetteloosheid, zoals gegeven door Paulus. Hij vindt daarvoor de oplossing door te beweren, dat de ketters, bedoeld door Johannes, de voorlopers zijn van de 'Mens der Wetteloosheid', bedoeld door Paulus. En om uit de Schrift te bewijzen, dat Johannes dat eigenlijk bedoeld heeft, neemt hij een zinnetje uit 1 Johannes 4:1 apart en laat het voorafgaan door één woordje, dat hij ergens anders vandaan haalt uit dezelfde en uit een gelijkluidende passage. Tertullianus schrijft: , --- de mens der zonde --- is de antichrist, zoals ons geleerd wordt --- in het bijzonder door de apostel Johannes, die zegt dat ''reeds" "vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan", de voorlopers van de antichrist, die ontkennen dat de Christus in het vlees gekomen is en Jezus niet erkennen als de Christus ---. Al die passages zullen we nu gaan vergelijken. De passages. Hij citeert hier passages uit 1 Johannes 4:1-3 en 2:18 en 22 en zelfs die geheel juist. Wij laten ze hier volgen. In 1 Johannes 4:1-3 zijn de bedoelde passages: 'Geliefden, vertrouwt niet iedere geest --want vele valse profeten zi.jn in de wereld uitgegaan. Hieraan onderkent gij den Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En

Page 55: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

55

dit is de geest van den antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij (in het Grieks 'het', omdat 'geest' daarin onzijdig is) komen zal, en hij ('het', namelijk 'de geest') is nu reeds in de wereld.' In 1 Johannes 2:18 en 22 staat: '---gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook ('zelfs nu' of 'nu al') vele antichristen opgestaan, --- Wie is de leugenaar dan wie loochent, dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die den Vader en den Zoon loochent.' Beoordeling van de vorm.. In hoeverre was Tertu1lianus hierin fout? Was hij een 'Schriftvervalser'? Neen, zeker niet. Dat zou hij niet kunnen worden, noch als jurist, noch als gewetensvolle christen, die hij blijkens zijn daden en geschriften was. Verdraaide hij de waarheid dan? Ja, maar de manier waarop hij dat deed, was formeel correct. Het was louter en alleen de indruk, de voorstelling van zaken, die hij met zijn kleine aanvulling van de tekst bewerkte, en die hem in staat stelde, om zijn oplossing te geven voor een netelig probleem. Laten wij zien, wat hij deed. Hoewel het 'reeds' in 2:18 ('nu al vele antichristen'), de vertaling is van een andere uitdrukking dan het 'reeds' in 4:3 ('en --- de geest van de antichrist is nu reeds in de wereld'), kan men ze allebei met 'reeds' vertalen. Daar komt bij, dat in 2:18 'en nu', in de betekenis van 'zelfs nu (al)' gebruikt wordt en in 4:3 net zo, maar met een zwakkere betekenis: 'en nu is hij reeds ---. Bovendien zijn de 'valse profeten' van 4:1 ook 'antichristen' net als de valse leraars' 2:18, welke

Page 56: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

56

definitie men ook aan de 'antichristen' geeft. Als dus volgens 2:18 'de antichristen' er 'nu al' zijn, dan kan men van de 'valse profeten' ook zeggen dat ze er 'nu al' zijn. Tot zover is alles correct. Beoordeling van de betekenis. Maar waarom heeft Johannes het dan wel in 2:18 en niet in 4:1 gebruikt? Dat is, omdat die woorden niet alleen een expliciete betekenis hebben, zoals wij die in een woordenboek vinden, maar ook een impliciete betekenis, een bijbetekenis, die ze in een bepaalde zin krijgen, wat ons bij voorbeeld helpt, om 'tussen de regels door te lezen'. Hoe dat hier ligt, merkt men direct, als men beide passages leest met dit woord 'reeds' er in. Hier volgen zij. '---gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu reeds vele antichristen --- opgestaan. De antichrist is gekomen! 'Geliefden, vertrouwt niet iederen geest ---; want reeds zijn vele valse profeten in de wereld uitgegaan. --- En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal en hij is nu reeds in de wereld.' Dit wordt: 'reeds is de geest van de antichrist gekomen in de valse profeten'. Maar de antichrist zelf moet nog komen: hij wordt nu, in onze (n.l in Johannes' tijd) voorafgegaan door zijn geest. Het 'reeds' in vers 18 slaat op een eindresultaat, maar in 4:1 zou het in de hand werken, dat 4:1-3 verstaan zou worden als te slaan op een voorbereidende fase. Voor een bespreking van de betreffende passages en

Page 57: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

57

verdere implicaties en argumenten moet verwezen worden naar de studie en de hoofdstukken, waarin die behandeld worden. Tertullianus' resultaat. Intussen heeft Tertullianus zijn punt gescoord: hij heeft met een kleine 'reparatie' in 4:1, naar analogie van wat er staat in 2:18, een lichte, maar beslissende accentverschuiving bewerkt in 4:3. In zijn boek 'Over de Opstanding des Vlezes', hoofdstuk 26, neemt hij dan ook als vanzelfsprekend aan, dat 'de antichrist' een toekomstige politieke leider en 'Tegenchristus' zal zijn. Tegen degenen, die leren, dat de opstanding al plaats gevonden heeft, of alleen plaats vindt op het moment van het sterven, schrijft hij: 'nog niemand is op Elia gestoten, nog niemand is ontkomen aan de antichrist, nog niemand had de val van Babylon te bewenen.'

Page 58: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

58

IX. TERTULLIANUS EN DE ANTICHRIST ALS DWAALLERAAR VAN ZIJN TIJD. Johannes' uitspraken. De traditie van Johannes, die de antichrist identificeert met dwaalleer omtrent Christus was nog niet verdwenen. En nadat Tertullianus het prob1eem, dat wij bij Ireneüs vonden, heeft opgelost, kan hij de antichrist als ketterij in het heden en als Tegenchristus in de toekomst rustig naast elkaar laten voortbestaan. Maar zelfs daar breekt de oorspronkelijke opvatting uit de beperkingen, die hem zijn opgelegd. Op verschillende plaatsen schrijft Tertullianus onomwonden, dat Jobannes dwaalleraars in het heden op het oog had, toen hij over de antichrist schreef. De antichrist als dwaalleraar I. In zijn werk 'Over Voorschriften tegen Ketters', hoofdstuk 33, schrijft hij dit letterlijk. 'Naast dit alles zal ik er een overzicht aan toevoegen over de leerstellingen (van deze ketters) zelf, die, omdat ze in de dagen van de apostelen al bestonden, zowel aan de kaak gesteld als veroordeeld zijn door genoemde apostelen. Want met deze werkwijze worden zij makkelijker verworpen, als duidelijk wordt, dat zij toen al bestonden, of in ieder geval de zaailingen waren van het onkruid, dat er toen al was. Daarna, nadat hij Paulus aangehaald heeft, waar deze dwaalleringen bestrijdt, besluit hij zijn hoofdstuk als volgt. 'Johannes echter wordt in het Boek Openbaring

Page 59: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

59

opgedragen hen te tuchtigen 'die dingen eten die gewijd zijn aan afgoden,' en 'die overspel bedrijven.' Zelfs nu zijn er een soort Nicolaïeten'. --- Maar in deze brief (1 Johannes) noemt hij speciaal diegenen 'antichristen', die 'loochenden dat de Christus in het vlees gekomen was', en weigerden te denken, dat Jezus de Zoon van God was. De ene (dwaal) leer hield Marcion staande, de andere Hebion.' Deze dwaalleraars leefden ten tijde van Tertullianus zelf en ook hij zelf beschouwde dus hedendaagse ketters als antichristen, in het voetspoor van Johannes en niet louter als voorlopers'. De antichrist als dwaalleraar II. In veel absoluter termen bevestigt Tertullianus dit standpunt in zijn boek 'Over het Vlees van Christus', hoofdstuk 24. Nadat hij Oudtestamentische Schriftplaatsen heeft aangehaald tegen de hoofdstellingen van verschillende ketterijen, schrijft hij: 'Zeker, hij is antichrist, die loochent, dat Christus in het vlees gekomen is.' En in zijn brochure 'Over het Vasten' zegt hij in hoofdstuk 11, in de loop van een discussie die niet ter zake is in dit verband: 'Gij stemt toe, dat het 'een menselijke antichrist' is: 'want in Johannes worden ketters met deze naam genoemd --- . Antichristen zijn (altijd) uitgegaan (zogenaamd om te onderwijzen) voor God, (maar) in strijd met Christus.' En al weer, in zijn boek 'Tegen Praxeas', hoofdstuk 28, haalt hij 1 Johannes 2:22 aan in verband met dwaalleer in zijn eigen tijd.

Page 60: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

60

Hoewel dus Tertullianus een beslissende stap heeft gezet voor de foutieve identificatie van de antichrist met een toekomstige Tegenchristus, blijft er ook in zijn werk de innerlijke tegenspraak met het oorspronkelijke standpunt, dat niets aan actualiteit en kracht blijkt ingeboet te hebben.

Page 61: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

61

X. CYPRIANUS EN DE ANTICHRIST. Onuitroeibare visie. Zoals we in deze hele studie gezien hebben, komt, naast het nu zo langzamerhand traditioneel geworden standpunt betreffende een toekomstige Tegenchristus, de oorspronkelijke visie betreffende antichristen als ketters in het heden steeds weer naar de oppervlakte. Dat merken wij heel goed bij de - chronologisch – volgende kerkvader, die over de antichrist schrijft. Inleiding. Cyprianus (c. 200-258) werd pas op latere leeftijd een christen, maar werd al twee jaar na zijn doop in 248 bisschop van Carthago. Hij was een toegewijde bewonderaar van Tertullianus en bestudeerde zijn werken dagelijks. Hij moet daarom Tertullianus' standpunt inzake een toekomstige Tegenchristus gekend hebben, met inbegrip van zijn 'Schriftuurlijke' rechtvaardiging voor de opvatting, dat tegenwoordige ketters de 'voorlopers' van die antichrist zijn. Maar hij moet ook die passages in Tertullianus' werken tegengekomen zijn, die spreken over dwaalleraars als hedendaagse antichristen. Cyprianus schijnt zowel in hedendaagse antichristen als in een toekomstige antichristus geloofd te hebben. Dwaalleraar en tiran. Uit zijn werk blijkt, dat hij daarvoor twee hoofdmotieven had: 1. de antichrist is een dwaalleraar

Page 62: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

62

en 2. wij leven in ieder geval in 'de laatste dagen'. In zijn 'Brief' nr. 54, par. 19 schrijft hij over de ketterij van Novatianus: '--- als zij dreigen, laat hen weten, dat zij niet gevreesd worden door Gods priesters. Want zelfs antichrist, als hij zal beginnen te komen, zal geen ingang in de kerk vinden, omdat hij dreigt --- Ketters wapenen ons als zij denken, dat wij ontsteld zullen zijn door hun dreigementen.' Maar bij hem vinden wij ook dezelfde tweeslachtigheid als bij andere schrijvers, want in 'Brief' nr. 55, par. 7, schrijft hij betreffende 'de toekomstige vervolging' en 'de dreigende antichrist': 'De vijand --- woedt ---. Vrees niet voor hen, die het lichaam doden ---", "hij, die zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven."' Hier is de antichrist helemaal een toekomstige tiran, die de levens van de christenen bedreigt, niet een dwaalleraar, die de zuiverheid van hun geloof bedreigt. Vooral dwaalleraren. Toch is het idee van de ketterse antichrist van het heden de dominerende opvatting in Cyprianus' werken. In 'Brief' nr. 54, par. 7 past hij de aanhaling uit 1 Johannes 2:19 toe op bepaalde dwaalleraars. Daar komt de term 'antichrist' niet in voor, maar de omschrijving van het kwaad daarin wordt op directe wijze toegepast op ketterij in het heden (zie ook 'Verhandeling' 1, par. 9 en 'Verhandeling' 12, Boek 3, par. 78). Hij gebruikt echter de naam 'antichrist' wel in 'Brief' nr. 69, par. 3. In verband met de vraag of de doop, door

Page 63: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

63

ketters toegediend, door de kerk erkend kan worden, schrijft hij: En ook de gezegende apostel Johannes --- zei: ''Gij hebt gehoord dat de antichrist zal komen: zelfs nu zijn er veel antichristen, ---", gevolgd door vers 19, ,--- waarom wij ook moeten --- bedenken, of zij, die tegenstanders des Heren zijn en antichristen genoemd worden, de genade van Christus kunnen verlenen. Waarom wij, die met de Heer zijn, --- als profaan --moeten verwerpen wat ook Zijn tegenstanders en de antichristen doen ---,. In 'Brief' nr. 72, par. 15, sprekend over dwaalleraren, zegt hij: 'En als zij zeggen dat "zij niet van God zijn, maar van de geest van antichrist,'' hoe kunnen zij geestelijke en goddelijke zaken tot stand brengen, die de vijanden van God zijn en wier harten de geest van de antichrist bezeten houdt?.' Johannes wordt misbruikt. Maar hij houdt zich niet aan Johannes' engere definitie. Johannes definiëerde alleen maar die dwaalleraars, waar zij in die tijd last van hadden. Heel andere verleiders had hij anders kunnen definiëren. Maar Cyprianus gebruikt Johannes voor een heel andere zaak. In 'Brief' 75, par. 1, lezen wij: 'Bovendien, de gezegende apostel Johannes zelf onderscheidde geen ketterijen of splitsingen, noch zette hij welke ook speciaal apart; maar hij noemde allen, die uit de kerk gegaan waren en die in strijd met de kerk handelden, antichristen.' Dan haalt hij weer 1 Johannes 2:19 aan en gaat verder. 'Waaruit blijkt, dat die allen tegenstanders van de Heer

Page 64: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

64

en antichristen zijn, van wie bekend is, dat zij de liefde en de eenheid van de Katholieke kerk verlaten hebben.' Dat is weer een falikante conclusie. Nu hield Cyprianus er ook wel eens eigenaardige redenaties op na, of las de Bijbel op onjuiste manier. In het zojuist gegeven citaat uit 'Brief' 75, par. 1, isoleert hij 1 Johannes 2:18 en 19 van de rest en negeert hij het feit, dat Johannes wel degelijk de secte, die hij op het oog heeft, definieert, namelijk in de verzen 22-23. Oneigenlijk gebruik van Johannes. Bij hem vinden wij dus weer een ander motief om een passage zo aan te halen, dat die het tegendeel zegt van wat de bedoeling was geweest. Cyprianus is natuurlijk tegen de Gnostische leringen. Hij wil hier echter het secteleven bestrijden, door uittreden uit de kerk tot de hoofdzonde te maken, terwijl Johannes het uittreden uit de gemeente alleen signaleert en verklaart als het logische gevolg van het ontbreken van 'de zalving' (verzen 2O en 27), namelijk van de Heilige Geest. Later, in 4:1-3, legt hij dan uit, dat deze mensen een heel andere geest hebben, namelijk de geest van de antichrist. Als wij in aanmerking nemen, dat het woord 'Christus' 'Gezalfde' betekent, blijkt Johannes te bedoelen, dat men òf de 'zalving' van de 'Gezalfde' heeft, òf de 'zalving' van de 'antigezalfde'. En bij Johannes draait alles dus om de vraag of men erkent, dat Jezus 'De Gezalfde' is. Ontkent men dit, dan vervalt de hele basis voor onze 'zalving van den Heilige'.

Page 65: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

65

Achtergrond: kerk in plaats van Christus. Bij Johannes gaat het in de eerste plaats om de Persoon van Jezus Christus en het uittreden uit de gemeente is daarbij een logische en betreurenswaardige consequentie. Bij Cyprianus gaat het in de eerste plaats om de uiterlijke eenheid van de plaatselijke kerk en of die nu bedreigd wordt door Christologische of door andere ketterijen, dat doet er in feite niet toe. Ander middel: uit verband gerukt Hier vinden wij dus weer een aanpassen van de Schrift aan eigen ideeen, nu niet, als bij Tertullianus, door het gelijkluidend maken van twee teksten, die alleen hetzelfde bedoelen, als ze niet helemaal gelijkluidend zijn, maar het 'uit zijn verband rukken' van een enkele tekst, zelfs zonder er iets aan te veranderen. Hier ook toonde Cyprianus zich een 'goede' leerling van zijn 'meester' .

Page 66: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

66

XI. ALEXANDER EN DE ANTICHRIST. De man, zijn omgeving en werk. Alexander, bisschop van Alexandrie van 312 tot 328, fel gekant tegen de ketterij van Arius, was een vriend van Athanasius. Samen waren zij de architecten van het Concilie van Nicea in 325. In zijn 'Katholieke Brief' tegen de Ariaanse Ketterij, in par. 5, schrijft ook hij over de antichrist. En weer vinden we daarin diezelfde inconsequenties en verwarring, die wij ook bij andere schrijvers opmerkten. En ook hij doet nog een stap verder in de identificatie van de antichrist met andere figuren uit de profetie. De bedoelde passages zijn de volgende. Zijn uitspraken over de antichrist I. 'Daar het lichaam van de kerk één is, en het bevolen is in de Heilige Schrift, dat wij de band van eenstemmigheid en vrede moeten bewaren, volgt daaruit, dat wij elkaar moeten schrijven, om aan te geven welke dingen door ieder van ons gedaan worden; dat, hetzij één lid lijdt of zich verheugt, wij allen met eikaar kunnen lijden of ons verheugen. In onze diocees zijn, niet zo lang geleden, wetteloze mensen uitgegaan, tegenstanders van Christus, die de mensen afval leren, wat men, terecht, kan verdenken te zijn en ook kan noemen: de voorbode van antichrist. Ik wilde de zaak wel stilzwijgend in de doofpot stoppen --- maar daar Eusebius, de tegenwoordige bisschop van Nicomedia --- begonnen is om overal heen te schrijven

Page 67: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

67

en hen aan te bevelen, om, hoe dan ook, enkelen, die onbekend zijn met deze schandelijke en antichristelijke ketterij, (van het juiste pad) af te trekken, werd het noodzakelijk voor mij --mijn stilzwijgen te verbreken . Zijn uitspraken over de antichrist II. 'En de woorden, door hen uitgevonden --- zijn als volgt: God was niet altijd de Vader, maar er was een tijd, dat God niet de Vader was. Het Woord van God was er niet altijd, maar was gemaakt 'van de dingen die niet zijn" --- Want de Zoon is een geschapen iets ---: noch is Hij in wezen gelijk aan de Vader ---. Daarom is Hij krachtens Zijn eigen natuur veranderlijk en onberekenbaar. ---.' Iemand vroeg hen, of de Zoon van God veranderen kon, zoals ook de duivel veranderde; en zij vreesden niet te antwoorden, dat Hij dat kan ---. Inderdaad bestonden er vóór hen vele ketterijen ---. Maar dezen hebben met al hun woorden getracht de Godheid van Christus af te schaffen, (en) hebben (in vergelijking) die (vorigen) rechtvaardig doen lijken, daar zij dichter bij antichrist gekomen zijn. --- Betreffende deze mannen hebben wij geen behoefte aan verdere waarschuwingen, want de Heer voorspelde: 'Ziet toe, dat gij u niet laat verleiden. Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus (Grieks: 'Ik ben het') en: De tijd is nabij. Gaat hen niet achterna. ---'

Page 68: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

68

Arianen geen 'antichristen' van Johannes. Allereerst vinden wij in deze aanhalingen bij Alexander een nog nauwere integratie van de antichrist als ketterij tegen Jezus Christus in het heden en als toekomstige Tegenchristus: --- deze 'antichristelijke ketterij' is 'de voorbode van antichrist', staat 'dichter bij de antichrist' dan alle vorige ketterijen en valt onder de benaming 'valse christussen'. Maar nu is het nog maar de vraag, wie dichter bij Johannes' definitie van de antichrist stonden, mensen, die het eeuwige Zoonschap van Jezus loochenen op grond van allerlei Bijbelteksten, dus de ketterij, die Alexander noemt, òf vorige ketterijen, vooral die gegrond waren op een Gnostische filosofie, waarmee Alexander ze vergelijkt en die wij al in het voorgaande besproken hebben. Johannes is de enige Bijbelschrijver, die het over 'de antichrist' heeft. Historisch staat vast, dat Johannes het heeft over de voorlopers van de Gnostische filosofie. Die beweerden, dat het kwaad in de stof zit, dus dat Geest en Stof, of het stoffelijk lichaam, niet kunnen samengaan. Uit dat Gnostische uitgangspunt volgen drie consequenties aangaande Jezus, en die Johannes noemt. 1. Een 'met de Géést gezalfd mèns', een 'Christus', kan niet bestaan (1 Joh.2:22a). 2. Jezus was dan òf mens, en dus niet de Zoon van God (22b-23), òf 3. Hij was God en dus geen echt mens, maar een menselijk uitziende manifestatie (4:3 tegenover 2b). De ketters, die Alexander noemt, zeiden: 'God was niet altijd 'de Vade'r, omdat Jezus als Zoon pas later door God geschapen is'. Zij pasten dus helemaal niet in

Page 69: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

69

Johannes' definities. En het is duidelijk, dat de Gnostische ketterijen daar dus dichter bij stonden, want daarover heeft Johannes het. En Alexander schept door zijn overdrijving alleen maar verwarring. Hieruit blijkt ook, dat onder de gelovigen, waar Alexander voor schreef, het ware beeld van de antichristen van Johannes al verloren was gegaan. En in dit deel van Alexanders betoog wordt de 'antichrist' gezien als iemand, die iets verkeerds leert betreffende Jezus Christus. Arianen geen 'valse christussen'. Maar dan identificeert Alexander de ketters, die hij bedoelt, ook nog als de 'Valse Christussen', die in de laatste dagen zullen zeggen 'Ik ben de Christus'. Dat maakt de verwarring compleet. Ten eerste, net zoals Johannes 'vele antichristen' voorzegde, zo voorzegde Jezus 'vele valse christussen'. Maar Johannes schreef over een dwaalleer van zijn tijd en van enkele volgende eeuwen. Het ging daarbij om de vermeende onverenigbaarheid van Geest en Stof of Vlees. En Jezus sprak over een tijd vlak voor Zijn wederkomst. Daarbij ging het om mensen, die voorgaven de wedergekomen Christus te zijn. Zowel qua tijd als qua inhoud zijn het twee totaal verschillende dwaalleren. En voor mensen, die de definities van Johannes over de 'antichristen' al vergeten zijn, staan de 'valse christussen' nog het dichtst bij die andere populaire notie omtrent een 'antichrist', namelijk als toekomstige 'Tegenchristus'.

Page 70: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

70

In dit deel van Alexanders betoog wordt de 'antichrist' gezien als iemand, die de plaats van de wedergekomen Christus wil innemen. Termen in hun verband. Antichristen. Johannes definieert zijn 'antichristen' als mensen, die Jezus niet als de Christus erkennen en òf niet als de Zoon van God, òf niet als een echt mens. HIJ gebruikt de term 'antichrist' in zijn brieven, maar niet in het boek Openbaring, waar hij over de 'Beesten' schrijft, die vanaf Ireneüs gezien worden als de 'antichrist'. Daar hoort Johannest antichrist dan ook niet thuis. Valse Christussen. De 'Valse Christussen' worden door Jezus gesignaleerd, maar niet in de persoon van één man als politiek leider, doch in de personen van vele mannen, als religieuze leiders. Johannes moet de term 'Valse christussen' gekend hebben en geweten hebben, dat Jezus hun komst voor de eindtijd voorspeld had. Maar hoewel hij in zijn brieven schrijft over 'antichrist', 'antichristen' en 'valse profeten', gebruikt hij niet de term 'valse christussen' in zijn brief. Hij schreef in de eerste plaats over het heden, niet over de toekomst. Iedereen weet, dat 'valse christussen' mensen zullen zijn die zeggen, dat zij de wedergekomen Christus zijn. Die 'valse christussen' zijn in feite de enigen, die in de Schrift als een soort 'Tegenchristussen' optreden. Maar een 'valse christus' is niet noodzakelijkerwijs een

Page 71: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

71

'Tegenchristus'. Zodra Christus verschijnt, vallen de meeste 'valse christussen' door de mand en uit hun rol en waarschijnlijk zal geen één aan verzet, laat staan aan oorlog denken. Daar spreekt Jezus in dat verband ook niet over. De enige, die daartoe de moed heeft, is 'de mens der wetloosheid' (2 Thes.2:8), met medewerking van 'de Hoer op het Beest'(Op.17:14), onder de regie van Satan (vers 9 en Op.16:13-14; 19:19-21). De Wetloze (letterlijke en primaire betekenis) Alexander noemt de Arianen ook 'wetteloze mensen'. In verband met het bovenstaande is het verleidelijk te denken, dat Alexander ier een toespeling maakt op 'de mens der wetteloosheid' van 2 Thessalonicenzen 2. 0ok dit moet dan suggereren, dat de Arianen 'dichter bij de antichrist' staan dan welke ketters ook. Alleen zou men hem dan gevraagd kunnen hebben, of hij meende, dat er niet maar één 'mens der wetteloosheid' zou komen, maar dat 'de mens der wetteloosheid' slaat op een groep, een klasse, een soort van mensen, of op een bepaalde menselijke mentaliteit. En die mogelijkheid is niet uitgesloten, zoals wij in een andere studie hopen aan te tonen. Misbruik van gezag. Alexander geeft voor 'zijn' ketters de inhoud van hun boodschap weer. De Arianen, zoals al gezegd, ontkennen het eeuwige Zoonschap van Christus. Maar de antichristen van Johannes ontkennen het Christus-zijn van Jezus en zijn Goddelijk Zoonschap of Zijn Menselijkheid helemaal. En de valse christussen zullen

Page 72: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

72

in de dagen vlak voor de komst van Christus zich voordoen als de ware christus. Niet alleen hebben deze standpunten niets met elkaar gemeen, maar de aanhangers zouden ook elkaars standpunten verafschuwen. En Alexander weet dus wel veel over de Ariaanse ketters, maar niet genoeg over de Bijbelse figuren, waar hij ze mee vergelijkt. Of hij wist het heel goed, maar hij wist, dat de doorsnee lezer niet zo nauw kijkt en zulke ideeën en verwijzingen klakkeloos aanneemt van een autoriteit als Alexander. Andere schrijverstrucs. In het werk van Alexansder komen wij ook andere en zeer algemeen voorkomende misbruiken op het spoor. Door de Arianen te vergelijken met 'de wetteloze' en de 'valse Christussen' wil Alexander waarschijnlijk aantonen, dat Christus' komst en dus ook de komst van de antichrist, aanstaande is. De Arianen zouden dan inderdaad de zo goed als laatste voorlopers van de antichrist en dus de ergste soort ketters moeten zijn. Ten eerste: haalt hij daarvoor Schriftplaatsen aan, die zowel naar inhoud als naar plaats, niets te maken hebben met het onderhavige probleem. Het verband tussen 'christussen', 'antichristen' en 'valse christussen' en 'Tegenchristus' zit voor een groot deel in het feit, dat enkele klanken daarin makkelijk in het gehoor liggen. In het ene geval wordt dat verband alleen maar gesuggereerd, in het andere wordt de identiteit zonder meer vastgesteld.

Page 73: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

73

Dan worden Schriftplaatsen misbruikt als etiketten, 'labels', die iemand opgeplakt krijgt, zonder rekenschap te geven van hun inhoud. Ten tweede kan iedereen alle aangehaalde of genoemde tekstplaatsen in de Bijbel vinden, desnoods, of meestal, zonder hun precieze inhoud na te gaan. 'Het staat in Het Woord'! En de schrijver heeft zijn bewering gestaafd, zijn theorie bewezen. Maar het is een Schriftbewijs voor het feit, dat die plaatsen in de Bijbel staan, doch nog niet voor het feit, dat ze zeggen, wat Alexander ze wil laten zeggen. En het enige wat het bewijst, is, dat de schrijver niets bewezen heeft. De oorspronkelijke 'antichrist'. Ondanks dit alles zien wij toch ook bij Alexander de oude opvatting nog door alles heen schemeren: het is een 'antichristelijke ketterij'. Hoewel het bij Johannes niet in zijn algemeenheid gebruikt werd, geeft een 'antichrist' volgens Johannes een dwaalleer omtrent Christus. Later werd dat wel in zijn algemeenheid gebruikt en ging de primaire betekenis verloren, niet in de Schrift, maar wel in preken en boeken. Maar de opvatting, dat het optreden van de antichrist een kwestie is van een dwaalleer omtrent Christus en niet het komen van een Tegenchristus, blijkt zelfs nu nog levend te zijn. Christus of de kerk? Op één punt - dat ogenschijnlijk niets met ons onderwerp te maken heeft - moeten wij nog de aandacht vestigen. Alexander schrijft over: het lichaam

Page 74: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

74

van de kerk'. Het Nieuwe Testament zegt, dat de gemeente 'het lichaam van Christus' is. Dat maakt een groot verschil. Als 'het lichaam van Christus' is de gemeente het levende, menselijke instrument, waarin Christus zich op aarde kan manifesteren en waarvan Hij het 'Hoofd', de 'Heer' is. Maar door een overmatige nadruk op de uiterlijke eenheid van de kerk en het leergezag van zijn leiders, als een uiterste poging om ketterij onder de duim te houden en splitsingen te voorkomen, is nu de gemeenschap der christenen de sfeer geworden, waarin de menselijke leiding van de kerk zich kan manifesteren en het levende, menselijke instrument, waarin en waardoor het gezagsapparaat van de kerk zich kan laten gelden. De eerste aanzet daartoe hebben wij al bij Ireneüs gesignaleerd. Het is een symptoom van de geestelijke verwarring en verwording, waar ook de verwarring rond een verworden begrip inzake de antichrist een uiting van is. Voor wij besluiten met Augustinus moeten wij eerst nog het woord geven aan Lactantius.

Page 75: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

75

XII. LACTANTIUS EN DE ANTICHRIST. Enkele uitspraken. Aan Lactantius (260-350), kunnen wij maar een klein hoofdstukje wijden. In zijn werk 'De Goddelijke Instellingen', boek 7, par. 18 en 19, stelt hij 'de boze', die op het eind de wereld zal teisteren, gelijk met 'de antichrist', die zichzelf 'valselijk de Christus zal noemen, en tegen de waarheid zal strijden.' 'Als Christus komt met Zijn engelen, om de heiligen te verlossen, zal (deze antichrist) vier keer verslagen moeten worden, 'voor de wereld tot rust zal komen.' Dit alles 'hebben al de profeten aangekondigd door de inspiratie van God, alsook de waarzeggers zoals Hystaspes en de Sibylen.' op instigatie van de demonen. Van Hystaspes' voorzeggingen geeft hij een lange samenvatting. Dan haalt hij de uitspraken van zes verschillende Sibylen aan. Maar behalve een paar toespelingen op de Schrift, zoals al vermeld in dit overzicht, haalt hij de Heilige Schrift in het geheel niet aan. Dit kan aantonen, waar men terecht komt, als men de klare uitspraken van de Bijbel ombuigt of negeert en alleen Bijbelteksten aanhaalt, wanneer en zoals het past in een bepaalde theorie.

Page 76: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

76

AUGUSTINUS EN DE ANTICHRIST. XIII. AUGUSTINUS EN 1 JOHANNES. De man en zijn tegenstanders. Augustinus leefde van 354-430 en was bisschop van Hippo aan de Noordafrikaanse kust bij Carthago. Hij had veel te stellen met allerlei ketterijen, o.a. met de Donatisten. Die moeiljkheden begonnen vanwege de inwijding van een bisschop door een geestelijke, die tijdens vervolging zijn Bijbel had ingeleverd op bevel van de keizer. Zijn tegenbisschop was Donatus. Vandaar de naam van diens volgelingen. Door de kerk van Rome werd die in het ongelijk gesteld. Dat liep uit op een kerksplitsing, die bleef bestaan tot aan de verovering van Noord Afrika door de Mohammedanen. De Donatisten benadrukten heiliging en wilden hen, die tijdens vervolging de Bijbel hadden ingeleverd, het bedienen van de sacramenten ontzeggen. Daarna weerden zij zelfs hen, die daaraan hadden deelgenomen. Daarom worden zij heden nog van liefdeloosheid en fanatisme beschuldigd. Zij riepen hun eigen kerk uit tot de enige ware kerk, een veel gebruikt idee van die tijd. Wie tot hen overging, werd herdoopt. Dat leverde hen de reputatie op, scheurmakers te zijn en tegen de eenheid van de ene ware kerk te wezen..

Page 77: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

77

Augustinus' standpunt: ambtsdragers. Maar Augustinus was van mening, dat het gedrag, dat een priester tijdens vervolging had vertoond, of zijn levenswijs in het algemeen, niets toe- of afdeed aan waardigheid, geldigheid of uitwerking van de uitoefening van zijn ambt. Wanr de ware leider in hem was toch Christus zelf. Alleen de ernst van de deelnemers zou bepalend zijn voor elk van hen persoonlijk. Dat was voor de Donatisten natuurlijk olie op het vuur. Het had later dan ook desastreuze gevolgen voor de opvatting over de heiligheid van de paus. Een heilige kerk. Ook de 'heiligheid' van de kerk zou niet bepaald worden door de heilige levenswandel van haar leden, maar door haar heilige doeleinden. Zij heeft goede en slechte leden, die volgens de gelijkenis van het onkruid, pas op de jongste dag gescheiden zouden worden. Daartegen gingen juist de Donatisten in verzet en verlieten uioteindelijk de kerk. En in de loop der eeuwen is daar steeds weer verzet tegen gerezen, tot aan en tot na de hervorming. Eenheid. Wat de 'eenheid' van de kerk betreft, hing die volgens Augustinus af van wederzijdse liefde. Hij zou waarschijnlijk wel toegeven, dat er ook goede christenen buiten de kerk konden zijn, maar wie werkelijk behouden was, zou vroeg of laat toch lid van 'de enig ware kerk' worden. Wie dat niet werd, was

Page 78: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

78

klaarblijkelijk toch geen goede christen geweest. Dat was zowel moreel als geestelijk arrogant en sloot de weg af tot verbetering. Inquisitie. Ook rampzalig was zijn standpunt, dat de staat als ondergeschikte van de kerk haar gerechtelijke vonnissen voor haar zou moeten uitvoeren. Daardoor werd Augustinus de vader van de inquisitie met al haar gruwelen. Alleen was Augustinus zelf nog tegen de doodstraf. Maar in andere gevallen waren martelingen en straffen in die tijden al wreed genoeg. Lezen, uitleggen en toepassen. Bij enkele 'Groten' onder de kerkleiders van de eerste eeuwen hebben wij al een verbazend gebrek opgemerkt in het goed lezen, uitleggen en toepassen van uitspraken van de Heilige Schrift. Men zou dat soms zelfs gebrek aan eerlijkheid kunnen noemen. En helaas is dat bij Augustinus niet anders, tenminste bij de behandeling van problemen, waarbij hij Johannes citeert betreffende de 'antichristen'. Hier bedoelen wij niet, dat hij de ene of de andere interpretatie van Johannes's uitspraken koos. Uiteindelijk koos hij overal wat uit. Bij Augustinus betrof het niet zozeer het goed lezen en uitleggen, maar juist het goed toepassen van wat er staat, op het onderhavige probleem. En dat is zeker een kwestie van eerlijkheid, ten opzichte van Johannes, ten opzichte van zijn tegenstanders en ten opzichte van de mensen, die hij wilde voorlichten..

Page 79: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

79

De waarheid. In het geval van de Donatisten kon Augustinus tegen meer heiliging niet gekant zijn: de kerk was zeer laks op dat punt. En er zijn te veel Bijbelteksten, die dat veroordelen, om daar tegenin te gaan. Wat dat betreft had hij geen been, om op te staan. De Donatisten waren ook geen dwaalleraars, zoals die van Johannes, die een onbijbelse leer verkondigden op grond van heidense filosofie.en in praktijk brachten in een heidense levenswandel. De definitie van Johannes op grond van hun leer, of de omschrijvingen van 2 Petrus 2 of de Brief van Judas op grond van hun levenswandel, waren dus onbruikbaar voor zijn doel. Zijn enige grief tegen hen kon alleen maar de afsplitsing zijn van 'de enig ware kerk'. En als men het met de samenhang waarin een tekst staat, niet te nauw neemt, staat daarvoor een prachtige tekst in 1 Johannes 2:18-24. En Augustinus nam het niet al te nauw. Wat daar staat maakte hij tot hun hoofdzonde. Een listigheid. Volgens Augustinus zijn de valse leraars en hun volgelingen in zijn eigen eeuw ook antichristen. Alleen is de vraag, wat hij onder valse leraars verstaat. Hij schrijft: 'Alle ketters, alle scheurmakers, zijn van ons uitgegaan --- maar zij zouden niet uit ons uitgaan, als ze van ons waren. Daarom waren zij niet van ons, (ook) vóór ze van ons uitgingen'. Augustinus haalt daarbij een slimmigheidje uit. Hij begint zijn toepassing van Johannes' woorden op

Page 80: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

80

bepaalde leden van de gemeente niet met het punt, dat voor Johannes primaire betekenis had, de dwaalleer van die antichristen. Dat was: 'zij geloven niet in Jezus als de Christus en de Zoon van God' (1 Johannes 2:22). Dat is het niet, waarvoor hij naar 1 Johannes gaat. Het is het verlaten van de gemeente, waarvoor hij 1 Johannes 2:19 nodig heeft. Hij haakt dus in op een secundair punt in vers 19, het feit, dat de valse leraars van Johannes de gemeente verlieten ('zij zijn van ons uitgegaan'). Maar hun vertrek had voor het geheel maar zijdelingse betekenis. Augustinus maakt dus een bijzaak – dat die 'antichristen' de gemeente verlieten - tot hoofdzaak. Maar dat maakt een groot verschil. Johannes' en Augustinus' antichristen. Voor zover het evangelie en de Brieven van Johannes daar aanwijzingen voor geven, verlieten die valse leraars van 1 Joh.2:18 de gemeente, nadat het tegen hen geschreven evangelie van Johannes in die gemeente aangekomen en gelezen was (vergelijk Johannes 1:1-18 met 1 Joh.1:1-4 en Jh.20:31 met 1 Joh.2:18,22). Het vertrek van de vals leraars was dus juist het gewenste gevolg: een succesvol, hoewel maar voorlopig slot van de affaire. Johannes verweet die 'antichristen' dan ook niet, dat ze de gemeente verlieten, maar dat ze Jezus niet als Christus en Zoon van God erkenden. Augustinus echter verwijt 'zijn' antichristen, dat ze de Roomse kerk verlieten en dat ze daarbij ook nog Jezus als de Christus beleden en geen genoegen meer namen

Page 81: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

81

met de laksheid van de kerk ten aanzien van heiliging. Ook dat maakt een groot verschil. Misbruik van Johannes' conclusies. Johannes kon uit het feit van hun vertrek alleen nog enkele conlusies trekken en er nog enkele waarheden aan vastknopen. In 1 Joh.2:19-21 concludeert hij: 'Zij waren niet uit ons' (19). De ware gemeente bestaat uit gezalfden, dus aardse mensen, die de Geest van God hebben ontvangen (20). Die kennen de waarheid (21a), en de zojuist genoemde 'antichristen' zijn leugenaars, wier leugens niet uit de waarheid stammen (21b,22). De gemeente blijft bij het evangelie (24a). Dat betreft de Zoon van God (24b). Door Hem kennen wij God als de Vader (24c), de Gever van eeuwig leven (25). Naast het evanglie leert ons de Heilige Geest (27a). Maar de zojuist gebrandmerkte filosofie leert ons leugens (27b). Augustinus echter misbruikt Johannes' conclusie uit dit bijzondere geval en de waarheden, die hij er aan vastknoopt, om het onjuiste kenmerk van 'zijn' antichristen mee aan te vullen. Het kwaad van de 'ketters' is voor hem meer dan iets anders het verbreken van de eenheid in 'de enig ware kerk'. Het 'Waarom?' is er niet bij. Hij schrijft: 'Zeker, allen, die uit de kerk gaan en afgesneden worden van de eenheid van de kerk, zijn antichristen.' En op grond van het verlaten door de Donatisten van 'de enig ware kerk' van zijn dagen, gekoppeld aan wat Johannes schrijft over het vertrek van de valse leraars uit de gemeente in 2:21-22, pleit hij voor eenheid in de waarheid in verband met vers 21-22.

Page 82: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

82

Maar hij legt daarbij zoveel nadruk op de eenheid van de enig ware kerk, dat men zelfs de indruk kan krijgen, dat voor Augustinus eenheid vóór waarheid en heiliging gaat. Dat was ook principiëel, omdat voor hem de kerk niet heilig was door de heilige levenswandel van haar leden, maar door haar geestelijke roeping. Voorlopige beoordeling. Maar daarmee slaat hij door, omdat hij Johannes' woorden gebruiken wil voor zijn eigen doeleinden. Hij wil ze toepassen op zijn eigen situatie, die heel anders is dan die van Johannes. Hij wil er mee de kerkelijke problemen van zijn tijd te lijf gaan. Maar hij verzuimt twee dingen, of hij negeert die gewoon. Ten eerste verzuimt hij eerlijk te stellen, wat zijn tegenstanders werkelijk geloven en willen. En hij verzuimt te bezien, of het betoog van Johannes daarop toegepast kan worden, of laat dat voor wat het is. Een juist lezen en verklaren van de Schrift, maar een eigenwillige, eenzijdige en discriminerende toepassing leidt tot ontstellende verdraaiïng van de waarheid, zowel in de beoordeling van mensen, als in de leer. Eerst zullen wij bezien, hoe hij het door hem gesignaleerde kwaad met wortel en tak tracht uit te roeien, door onder de trouw gebleven leden van de kerk verdachtmakingen rond te strooien en hun zelfcensuur op te dringen. En in verband daarmee zullen wij zien, hoe ook zijn fverkeerde toepassing van Johannes' uitspraken betreffende de leer de waarheid verdraait.

Page 83: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

83

XIV. AUGUSTINUS EN 'DE VIJFDE COLONNE'. Antichristen IN de kerk. Vervolgens schrijft Augustinus in verband met het uittreden van de Donatisten de verbazingwekkende woorden: 'Als dezen niet van ons waren, vóór ze van ons uitgingen, zijn er nog velen onder ons, die niet weggegaan zijn, maar die toch antichristen zijn. Wij durven dit te zeggen: --- Iedereen zou zijn eigen geweten moeten onderzoeken, en zich afvragen, of hij een antichrist is'. Maar ook de definities van de andere kerkvaders over de antichrist waren te verleidelijk om niet te gebruiken. Johannes gebruikte als emige de term 'antichristen' voor hen, die meenden, dat het geestelijke goed en het stoffelijke slecht is en er dus geen met de Geest gezalfd mens, geen Christus, kan bestaan. Die bliezen uiteindelijk de aftocht. In de tijd van Augustinus waren eb gelovigen, die de kerk verlaten, omdat daar geen heiliging meer gepredikt werd. Hen noemde hij 'antichristen', alleen omdat zij de kerk verlieten. Daarna past hij de verklaring van 'antichristen' van sommige andere kerkvaders op zijn eigen verklaring toe: 'antichristen zijn zij, die door leer of leven 'tegen Christus' handelen. En dan noemt Augustinus allerlei soorten zonden op, die tegen Christus en het Woord van God ingaan. Er zijn dus nog veel meer ántichristen'in de kerk gebleven. Nu kan dat het gevolg geweest zijn van het feit, dat de Gnostiek ook nog steeds voortwoekerde in de kerk en dat die inderdaad de Christelijke moraal verwierp, wat

Page 84: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

84

in het verleden tot grove uitspattingen geleid had. Het kan ook heel goed wezen, dat hij de Donatisten, die zo op 'heiliging' hamerden, de wind uit de zeilen wil nemen, door ook aanmerkingen te maken op mensen, die zondigen. Nog meer antichristen in de kerk. Maar ook dat is voor hem nog niet genoeg. Want sommigen i waren, in plaats een persoonlijk verwijt met vrezen en beven aan te horen, 'brutaal' tegen hem geweest. Per slot van rekening was hij voor hen de leider van een afvallige, want onheilige kerk en bekleedde hij het bisschopsambt ten onrechte. Augustinus schrijft: 'Als je ze vermaant, zeggen ze: 'Dat zegt Ú maar'. Hij gaat dan verder met de gevolgtrekking, dat antichristen niet alleen Christus, maar ook Zijn dienaars lasteren. Nog veel meer antichristen in de kerk. Ook zijn er, die zeggen: 'Ik aanbid Christus niet, maar de Vader' (één van de afwijkende meningen in die dagen tot op heden). Daar slaat, volgens Augustinus, 1 Johannes 2:23 op: 'Wie de Zoon loochent, heeft de Vader ook niet". Maar dat hoeft geen gnostische gevolgtrekking geweest te zijn, waar Johannes op doelde. Inderdaad zijn er, die onder anderen uit het Evangelie van Johannes menen op te moeten maken, dat wij alleen 'tot de Vader' moeten bidden 'in de Naam van Jezus'. En dan waren ook nog, die terecht een reprimande kregen wegens onbehoorlijk zedelijk gedrag en daarop

Page 85: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

85

een typisch Gnostisch antwoord gaven: 'Heeft Hij, God, ons niet gemaakt, zoals we zijn?' 'Maar', schrijft Augustinus: 'wat Hij maakte, of opnieuw maakte, Zijn werken prijzen Hem. Hebt ge ooit een gierigaard of een dronkaard de Heer horen prijzen? God heeft ze dus niet gemaakt, zoals ze nu zijn. Samanvatting. Kort gezegd: de 'antichristen' van Johannes waren 'dwaalleraars', die de kerk verlieten, omdat die 'te evangelisch' bleef. De 'antichristen' van Augustinus waren 'puriteinen' (die een zuiver leven voorstonden), die de kerk te laks in heiliging vonden. Zij verlieten ook de kerk. Daarom waren dat volgens Augustinus ook 'antichristen'. En andere kerkvaders zeggen, dat men een 'antichrist' is, als men door één of andere zonde 'tegen Christus' handelt. Dus wie de kerk niet verlaat, maar één of andere zonde begaat, is ook een 'antichrist'. Bovendien kunnen daarom de 'antichristen', die de kerk verlieten, ook verdacht worden van allerlei zonden. Zijn conclusie is dus: 'En zij, ('zijn' antichristen) zijn 'tegen Christus'. (alleen al om de betekenis van die benaming, waarom zij dus ook zondaars moeten zijn). 'Dus, in de kerk of daar buiten, als ge zo zijt, zijt ge een antichrist'. Bovendien scheert hij al die mensen over één kam met mensen, die theologisch een beetje anders denken en degenen, die onzedelijk leven, doordat zij een heidense filosofie aanhangen. Dat gaat er des te makkelijker in, doordat hij eerst 'zijn' 'antichristen' op één hoop gooit

Page 86: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

86

met mensen die hij aan het tobben gemaakt heeft over hun 'zonden'. En als men vervolgens als uitgetrede Donatist of als verdacht gemaakt kerklid de kerkleiders verwijten maakt; is men dus niet alleen 'tegen Christus', maar ook 'tegen de dienaars van Christus'. Dat bewijst dan zeker, dat men een 'antichrist' is. Consequentie. Augustinus ging dus verschillende keren in de fout. Om te beginnen vielen 'zijn' 'antichristen' al niet eens onder Johannes' definitie van 1 Joh.2:22-23. Daar staat, dat 'antichristen' diegenen zijn, die niet geloven, dat Jezus de Christus en de Zoon van God is, en in 4:2-3, dat antichristen ook kunnen menen, dat de Zoon van God nooit echt mens geweest kan zijn.. Maar zij, die dat wel geloofden en de kerk verlieten wegens het onheilig gedrag van haar ambtsdragers en leden, verwijt hij dan, dat zij 'de enig ware kerk' verlieten, onder verwijzing naar hen, die dat in Johannes' tijd niet geloofden en genoodzaakt waren zich terug te trekken. Maar nu breidt hij het aantal 'antichristen' uit tot ver buiten de categorie, die hij zelf onder Johannes' bijkomstige bijzonderheid wilde laten vallen. Want er zijn er, die de kerk niet verlaten hebben, en die hij ook dat dus niet verwijten kan, maar die hem, terecht of ten onrechte, ook niet bevallen. Voor hen kan hij de definitie van een antichrist van veel andere kerkvaders gebruiken. Als u zonden begaat, bent U 'tegen Christus'

Page 87: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

87

en bent U dus ook een antichrist, en even erg als zij, die de kerk verlieten. En die anderen zijn al antichristen, omdat zij de kerk verlieten, en moeten dus ook zondaars zijn, die 'tegen Christus' handelen of spreken. Hij zegt als het ware: U bent wel gebleven, maar dat kan evengoed betekenen, dat U nog niet bent weggegaan. En die 'antichristen' waren dat ook al voor ze weggingen. Bent U misschien ook zo'n antichrist??'. Hoe ziet men, of iemand de Heilige Geest heeft? Maar Augustinus neemt ook van Johannes over wat die zegt over 'de zalving' met de Heilige Geest. Want dat is bij Johannes het criterium voor het onderscheiden van trouwe genmeenteleden eb ántichristen'. Daarom gaat Augustinus over op de vraag, hoe wij kunnen bewijzen, dat iemand de Geest van God heeft, of niet heeft. Hij haalt daarvoor onder anderen 1 Joh.4:2b aan: 'Iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God'. Die definitie van Johannes neemt hij ook helrmaal over. Hij gaat dan verder: 'Nu zeggen de Donatisten, dat zij belijden, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is'. Dan noemt hij allerlei ketterse secten op en schrijft: 'Maar alle ketters belijden dat. Hebben dan al deze ketterijen de Geest van God? Zijn zij dan geen valse profeten? Zeker, zij zijn antichristen, want 'zij zijn van ons uitgegaan, maar waren niet uit ons'. Ten eerste begaat hij hier de fout, of de oneerlijkheid, te veronderstellen, dat overeenkomst in goede zin met ketters op één enkel punt, iemand net zo verwerpelijk

Page 88: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

88

maakt als al die ketters zijn. Dan moeten wij ons wel weer afvragen: wat voor soort gelovigen noemt Augustinus 'ketters'. Zelfs volgens hem – al verkort hij de beschuldigingen tot maar één eis - voldoen ze allemaal aan de eisen, die Johannes in verband met 'antichristen' stelde. Ja, zegt hij, maar ze zijn van ons uitgegaan, ze waren dus niet uit ons. Naar de wezenlijke overtuiging van al die ketters heeft hij niet niet. Zij hebben de kerk verlaten, altijd ten onrechte, omdat zijn kerk de 'enig ware' is en in haar heiligheid niets te maken heeft met de levenswijs van haar leden. En wat hij anderen aanraadt, namelijk zelfonderzoek, komt hier niet ter sprake. De vraag kon ook zijn: 'Waarom verlieten ze ons? Was er met ons soms iets mis?' Neen, hij kwalificeert ze verder als 'valse profeten'. En hij concludeert klaarblijkelijk: dus hadden ze de Geest van God niet. Dat is wel een heel onbetrouwbare leidraad. Wie kan wie een 'antichrist' noemen? Waarschijnlijk wijs geworden door ervaring, stelt hij dan zelf de vraag, of de tegenpartij hem en anderen ook als 'antichristen' zou kunnen beschouwen. De mogelijkheden van wederzijdse beschuldiging waren ongeveer gelijk, als elk van zijn eigen standpunt uitging. Maar dat hangt samen met een ander probleem, want hun geloof in Christus is zuiver. (Hier stelt hij duidelijk, dat alleen al uittrede uit die kerk iemand een 'antichrist' maakt). Augustinus' 'antichristen' zijn dus heel anders dan de 'antichristen' van Johannes. Hun belijdenis van de waarheid en hun heilige leven kunnen

Page 89: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

89

niet ontkend worden. Dat bespreekt Augustinus dan ook uitvoerig. Eerst schrijft hij: 'Zijn zij uitgegaan van ons, of kunnen zij niet zeggen, dat wij uitgegaan zijn van hen, dus dat wij de antichristen zijn? En hoe wordt bewezen, dat zij de antichristen zijn? Doordat zij liegen: 'Wie is de leugenaar, dan wie loochent, dat Jezus de Christus is?' (En zij zijn leugenaars, omdat zij 'antichristen' heten, en dat, omdat zij de kerk verlaten hebben en dat, omdat zij zich daarmee 'tegen Christus' gekeerd hebben – hoewel zij geloven en belijden, dat Jezus de Christus, de Zoon van God en waarachtig Mens is). Het dilemma: een goed belijdenis niet zuiver.. Augustinus schrijft: 'Zie, zij zijn van ons uitgegaan en werden Donatisten. Als wij hen vragen, of Jezus de Christus is, belijden zij ogenblikkelijk, dat Jezus de Christus is'. Dan 'kunnen noch zij ons antichristen noemen, noch wij hen; daarom gingen noch zij uit van ons, noch wij van hen. Als wij dus niet van elkaar uitgegaan zijn, zijn wij een eenheid.' Dat klinkt vrij raadselachtig. Maar Augustinus heeft daar de oplossing voor. Deze klaarblijkelijke tegenspraak komt volgens Augustinus voort uit een te enge opvatting van wat Johannes schrijft. En om dat te corrigeren, combineert hij 1 Johannes 2:22 op een willekeurige manier met 3:18. daar heeft Johannes het over een heel ander punt en zegt: 'Laten wij liefhebben, niet met het woord of met de tond, maar met de daad en in waarheid'. De vraag wordt dan volgens hem: 'Wie loochent, dat Jezus

Page 90: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

90

de Christus is, niet met de tong, maar met daden, met het leven? Dan zijn er nog veel meer antichristen, die Christus met de mond alleen belijden'. Het dilemma: een goed belijdenis huichelarij. Hij haalt daar Titus 1:16 voor aan: 'Zij belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem', toegepast als: hun belijdenis is zuiver, maar zij verlaten onze kerk. Zelfs citeert hij Mattheüs 12:34, waar Jezus zegt: 'Adderengebroed, hoe kunt gij, die slecht zijt, iets goeds zeggen?' Let wel: omdat zij een zuuiverder leven willen leiden dan in de kerk grvraagd wordt, en daaronm de kerk verlaten hebben, zijn zij slecht. Dat hun belijdenis zuiver is, toont dus alleen maar, dat zij huichelaars zijn. 'Want uit de overvloed des harten spreekt de mond'. De overvloed des harten is bij hen volgens Augustinus, niet de bron van hun belijdenis, maar van hun besluit, de kerk te verlaten. En om dat goed te praten, geven zij een goede belijdenis met hun mond. Augustinus besluit met de woorden van Mattheüs 7:16, waar staat: 'Aan hun vruchten zult gij hen kennen' en geeft als commentaar: 'Zo iemand is een nog erger leugenaar. Hij ontkent niet alleen (met zijn daden, zijn uittreden uit de kerk), dat Jezus de Christus is, maar belijdt ook nog het tegengestelde met de tong'. Dus eerst heeft hij nog Johannes'definitie van 'antichristen'gescheiden gehouden van het door hem vermelde feit, dat zij de kerk verlieten. Maar als hij het punt heeft gemaakt, dat vrijwel iedereen, die zondigt daardoor een 'antichrist' wordt, en dat het verlaten van

Page 91: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

91

de kerk een zonde is, stelt hij hun verlaten van de kerk ook voor als een 'tegen Christus zijn'. Zo zijn 'zijn' 'antichristen volkomen gelijk aan de 'antichristen' van Johannes. Ware martelaars of tobbers? 'En als iemand U, een ware Christen (dus, in Augustinus' visie een trouw kerklid) zegt, dat U een antichrist bent, daag hem dan niet wegens laster voor de rechter, maar verheug U te mogen lijden met Christus. En als de (grond van de) beschuldiging waar is, raadpleeg dan Uw geweten. Als ge er tegen zijt, een antichrist genoemd te worden, vrees dan te meer er één te zijn.' Maar de grond van die beschuldiging noemt hij niet. Raadpleeg uw geweten. Sla aan het tobben over die beschuldiging in het licht van de bovenstaande, bijna onontwarbare, definities. Ja, liever tobbers dan martelaars. Die blijven tenminste in de kerk.

Page 92: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

92

XV. AUGUSTINUS, JOHANNES, TERTULLIANUS. 'Tegen wil en dank'? Of hij, wat zijn eigen probleem betreft, juist is, is dus aan gerechte twijfel onderhevig. Maar als hij die vergelijkt met Johannes' probleem, moet hij daartoe Johannes' definitie aannemen, of vervangen door een andere. Hij nam die aan, zowel die van 2:22-23 als die van 4:2-3. Evengoed is waar, dat als Augustinus Johannes' definitie van een 'antichrist' aangehouden had als zijn eigen definitie, had hij de Donatisten niet kunnen treffen. En wat voor Johannes een juist, maar betreurenswaardig gevolg was, namelijk, dat 'zijn' antichristen de gemeente verlieten, gebruikt Augustinus als definitie voor 'zijn' antichristen. Maar dat had ook voor Johannes' antichristen geen definitie kunnen zijn. Want beide soorten, de valse leraars van Johannes en de puriteinen van Augustinus, waren er helemaal niet op uit, om de gemeente of kerk te verlaten, of te splitsen, maar om die over te nemen en te veranderen. Daarnaast gaat Augustinus ook de definitie van andere kerkvaders gebruiken: het 'tegen Christus zijn' door allerlei zonden, ontevredenheid met de kerk, verzet tegen de leiders, enz.. Dat zal hij wel gedaan hebben om de kerk te zuiveren. Maar het kan ook het verlangen geweest zijn, om de puriteinen voor te zijn. En hij kan ook de suggestie hebben willen versterken, dat zij, die, volgens zijn definitie 'antchrist' zijn door de kerk te verlaten, dus ook 'tegen Christus' zouden moeten zijn

Page 93: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

93

door een zondige en ongeestelijke levenswijs: hun ''fanatisme', 'liefdeloosheid' en dergelijke verwijten. Misschien was het ook de bedoeling om de tot 'antichrist' verklaarde puriteinen op één hoop te gooien met mensen van minderwaardig geestelijk of moreel allooi en zo in een kwaad daglicht te stellen. Hoewel wij dus ontdekken, dat hij Johannes' definities handhaaft, was het hem noch daarom, noch om het gebruik daarvan te doen. Het ging hem er om, dat daar leraars waren geweest, die net als zijn tegenstanders, de gemeente verlieten. Hij was dus misschien alleen een verdediger van wat Johannes daar nog meer zei 'tegen wil en dank'. 'Een geluk bij een ongeluk'. Wij zouden dat voor onze studie 'een geluk bij een ongeluk' kunnen noemen. Want dit is geen studie van de kerkstrijd waarin Augustinus verwikkeld was, maar van zijn interpretatie van Johannes' uitspraken omtrent 'antichristen'. Maar doordat hij gebruik maakt van enkele uitspraken in 1 Johannes, konden wij te weten komen, dat Augustinus de uitspraken van Johannes over de antichristen nog steeds maatgevend achtte. Hij deed die uitspraak namelijk, omdat hij een andere uitspraak van Johannes, betreffende het weggaan van die antichristen, geschikt vond, om de Donatisten mee te karakteriseren. En in de loop van die bespreking kiest hij voor de definities, die Johannes zelf gaf betreffende de betekenis van de term 'antichrist' in 1 Joh.2:22 en 4:2-3.

Page 94: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

94

Augustinus koos voor die definitie, ondanks het feit, dat die definitie niet paste op het soort mensen, die hij als 'antichristen' bestempelde. Dat toont wel aan, dat zijn kiezen voor Johannes' definitie hem noodzakelijk leek. Door de term 'antichrist' te gebruiken voor zijn tegenstanders, die een heel andere gezindheid hadden dan de 'antichristen van Johannes, verwijdde hij het begrip 'antichrist' en kon hij Johannes' definitie niet gebruiken. Hij had daarvoor zijn eigen oplossing: het 'verbuigen' van Johannes uitspraken met behoud van diens definitie. Wat hij dan toch uit Johannes bespreking van de antichristen tegen zijn tegenstanders in stelling brengt, is een aaneenschakeling van foute of zelfs valse toepassingen. Dat was dus een zeer ongelukkige affaire. Maar zijn vasthouden aan Johannes' definities is daar een stralende uitzondering op: 'een geluk bij een ongeluk'. Vanuit ons punt van studie is het na al de verwarring, die zich onder zijn voorgangers op het punt van de antichrist ontwikkelde, en in de verwarring, die Augustinus zelf schept, een verademing te lezen, hoe zuiver hij de passages over de antichristen in 1 en 2 Johannes op zichzelf inschat in de samenhang van de hele Brief, al past hij dat helemaal verkeerd toe, of misbruikt hij het zelfs. Johannes'definities uniek. De definities van Johannes zijn maatgevend, omdat hij de enige in de hele Bijbel is, die die term gebruikt. Hij gebruikt die term voor een probleem, dat, zonder die

Page 95: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

95

term en met heel andere aspecten, naar de principes daar achter besproken wordt in Colossenzen en naar de levenspraktijk van de aanhangers in 2 Petrus en Judas. Dat houdt in, dat die term uniek is en die definities de enig mogelijke zijn. Het houdt ook in, dat men de term 'antichrist' niet samen met andere benamingen of beelden kan gebruiken, die de Bijbel elders voor andere problemen of problematische figuren gebruikt. De oorsprong van zijn definities. De van oorsprong ongeletterde en eenvoudige Galilese visser Johannes (Hand.4:13) schreef tegen het eind van zijn leven in Efeze in het volksgrieks van de eerste eeuw, zoals dat door niet-Grieken gebruikt werd. Hij smeedde zijn eigen term met een heel eigen betekenis. Wij vinden die nergens anders, hetzij in of buiten de Bijbel, behalve natuurlijk in de literatuur van na Johannes.. Zijn 'antichristen' geloofden niet, dat een (volgens hun filosofie) altijd goede geest kon samengaan met de altijd slechte stof, of het altijd slechte vlees. Een 'christus', een (met de Geest) 'Gezalfde' (mens) was voor hen principiëel niet mogelijk. Zij waren 'tegen (de idee van een) christus', in het Grieks 'antichristus', ons 'antichrist'. Volgens hen kon Jezus dus geen 'Christus' zijn, de 'mens' Jezus kon geen 'Zoon van God' wezen (2:22,23) of als Zoon van God kon Hij nooit een menselijk lichaam van vlees en bloed gehad hebben (4:2-3a). Ook dat laatste kwam van 'de geest van de antichrist'(4:3b). Vandaar ook de nadruk van Johannes

Page 96: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

96

op de 'zalving', die alle gelovigen hebben (1 Joh.2:20,26-27). Andere definities. Anderen, in die eerste eeuwen al en vooral ook tegenwoordig, geven de term 'antichrist' gewoonweg andere betekenissen. De theologen haalden later de betekenis van dat woord uit het klassieke Grieks. Dat Grieks kende Johannes helemaal niet en ook de boeken, waarin dat gebruikt werd, had hij niet gelezen. Het was een Grieks van honderden jaren daarvóór, zoals dat in Griekenland zelf gesproken werd. Zij vonden daarin termen als: 'antigeneraal', 'tegenkoning'. Voor hen is het dus iemand, die 'tegen Christus' strijdt, of zichzelf ziet als 'tegenchristus'. En, om het hedendaagse beeld volledig te maken, een 'christus', 'gezalfde' zou dan ook kunnen zijn een gezalfd zijn met een satanische geest In 2:18 geen 'voorlopers' van latere 'leider'. Dat de door Johannes genoemde antichristen de valse leraars van dat ogenblik waren en in de gemeente gezocht moesten worden, is voor Augustinus zo'n vast en belangrijk gegeven, dat hij een passage van een zevenhonderd woorden nodig heeft, om het te behandelen. Wat men ook denken moge van Augustinus' uitleggingen en toepassingen, één ding is zeker: ook hij ziet de 'antichrist', zoals beschreven door Johannes, niet als één enkele toekomstige persoon als politieke of religieuze leider, niet als diens 'voorlopers', maar als

Page 97: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

97

een soort mensen, een menigte van valse leraars en hun volgelingen in de gemeente van Johannes' dagen en in de kerk van zijn eigen tijd. Zelfs het feit, dat Augustinus opmerkt, dat de Donatisten de kerk als de antichrist betitelen, laat zien, dat zij die 'voorloperstheorie' ook niet kenden, of in ieder geval niet volgden. In 4:3 geen 'voorlopers' van latere 'leider'. Dat wordt voor Augustinus bevestigd door 1 Johannes 4:3. Over 1 Johannes 4:3 is Augustinus even duidelijk. Het begin in vers 1: 'Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn', zet Augustinus voort zonder het woordje, dat Tertullianus daar zo listig ingevoegd had: 'want vele valse profeten zijn (reeds) in de wereld uitgegaan'. Het is de geest van de antichrist, die er al is, die in die velen is gevaren. De 'Voorloperstheorie' van Tertullianus vermeldt hij danook in het geheel niet. Tertullianus' idee niet genoemd: criticus van de kerk. Dat zal wel verband houden met het feit, dat er een heel andere uitleg in omloop en zeer populair was, gesteund door de 'voorloperstheorie' van Tertullianus. De truc, die Tertullianus daarvoor uitvond, die tot op vandaag zo populair is, gebruikt hij niet en noemt hij niet eens, noch in 2:18-25, noch in 4:2-3, waar Tertullianus zo eigengereid het woordje 'reeds' invoegde: '--- want vele valse profeten zijn (reeds) in de wereld uitgegaan'. Dat kan zijn, omdat Tertullianus, net als de tegenstanders van Augustinus, de kerk becritiseerde.

Page 98: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

98

En Augustinus achtte die kerk als 'de enig ware kerk' boven alle kritiek verheven. Hoe dat ook zij, hij houdt zich dus strikt aan wat Johannes schreef en de 'voorloperstheorie' bestond kennelijk niet voor hem. Gelukkig maar, kunnen wij daarbij zeggen. Integendeel wijst hij op het feit, dat de Donatisten van zijn tijd in dit vers de kerk als de antichrist zien. Dat toont aan, dat niet alleen Augustinus, maar zelfs zijn tegenstanders, de 'Voorloperstheorie' niet aanhingen. Wat men van beiden ook denkt, wat zij ook van de kerk dachten, en wat voor fouten ze ook in het propageren van hun zaak maakten, de Donatisten als critici van de kerk en Augustinus als criticus van de Donatisten, staken met kop en schouders uit boven de goegemeente en haar leiders, die zich door een Tertullianus een rad voor ogen lieten draaien. 'Het laatste uur' was 'nu'. De vele 'antichristen' van 1 Johannes 2:18b zijn juist tekenen van het feit, dat het kwaad zich van enkelen al heeft uitgebreid tot velen. Dat blijkt, uit wat hij van die passage zelf zegt. 'Opdat niemand te laks zou zijn, om voorwaarts te gaan, laat hij dan hiernaar luisteren: Kinderen, het is het laatste uur ---. Juist dit laatste uur duurt lang,--- want hij heeft 'uur' gezet voor 'de laatste tijd', omdat onze Heer Jezus Christus moet komen in de laatste tijd. En Augustinus gaat verder: 'Maar sommigen zullen zeggen: --- 'Zeker is, dat de antichrist eerst komt ---'. Johannes merkte deze gedachte op. En opdat de mensen niet op één of andere manier zich zeker zouden

Page 99: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

99

voelen en zouden denken, dat het (nog) niet het laatste uur was, --- zei hij tegen hen: Zoals gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu vele antichristen opgestaan'. Zouden er vele antichristen kunnen zijn, tenzij het 'het laatste uur' was?' Dat 'de antichrist eerst komt', heeft men dan uit 2 Thessalonicenzen 2:3. Ook toen verwarde men dus 'de mens der wetloosheid' (wat er letterlijk staat) al met de antichrist. Ook daartegen neemt Augustinus stelling. Reeds Johannes constateerde, dat het 'het laatste uur' was. 'Het laatste uur': vraag. Beide uitspraken, die van 1 Joh.2:18 en die van 4:3, worden door Augustinus dus letterlijk genomen als betrekking hebbend op de toestand ten tijde van Johannes en als toepasbaar op zijn eigen tijd. Beide tijden ziet hij als die 'laatste ure', waarin de antichrist reeds gekomen is. Toen de Vandalen Rome geplunderd hadden, was, naar de toenmalige beleving, het moment van het wereldeinde aangebroken. Romeinse senatoren verzochten toen Augustinus, daarover te schrijven. Dat bracht zijn grote werk 'De Stad Gods' voort. Rome, de eeuwige stad, mag vergaan, maar de Stad Gods is eeuwig. En toen Augustinus in Cathago op sterven lag, lagen de Vandalen rond die stad. Ook uit dien hoofde is het begrijpelijk, dat Augustinus op zijn tijd Johannes' term 'het laatste uur' toepaste. Maar deed hij daarmee Johannes recht, of nog meer: Degene, Die Johannes leidde?

Page 100: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

100

Het laatste uur: antwoord. Johannes schrijft in verband 'zijn' antichrist duidelijk over het feit, dat het blijkens het optreden van die antichristen volgens de reeds gegeven aankondiging 'het laatste uur' is. Maar hoe kon Johannes dat tweeduizend jaar geleden schrijven? Dat kan hij niet bedoeld hebben in verband met wat Jezus over zijn levenseinde zei, want zoiets beoordeelde hij zelf als een misvatting (Joh.21:20-24). En als Johannes zijn tijd 'het laatste uur' noemt, kan dat alleen maar zo opgevat zijn door die generatie. Naar wat wij nu weten zou dat niet kloppen met de tweeduizend jaar daarna. En dat was de kennis van de Inspirator! Wie zeggen, dat die daarbij horen, moeten toegeven, dat al die tijd vanaf Johannes tot heden niet 'het laatste uur' genoemd kan worden, daar de gemeente pas bestond sinds Pinksterdag, een zestig jaar daarvóór, of, volgens sommigen, sinds Paulus Eph.3 schreef, zelfs maar een dertig jaar daarvóór. 'Het laatste uur' voor aardse gemeente en wereld. Aangezien dit een geestelijke zaak is, moeten wij geestelijke maatstaven aanleggen en beseffen, dat 'het laatste uur' beeldspraak is voor de tijd van de gemeente. Die is in de Schrift de als zodanig laatstgenoemde periode van de wereldgeschiedenis (1 Cor.15:23,24 –vers 25 is na Zijn komst!) Na de opname van de gemeente breekt 'de toekomende eeuw aan (Hebr.9:26; 1 Cor.10:11; Mat.12:32; Marc.10:30;

Page 101: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

101

Eph.1:21; Hebr.6:5). Dan is de term 'het laatste uur' toepasselijk. Sommigen zien daarna nog een 'Israëltijd', maar die lijkt soms te veel gebaseerd op losse Bijbelteksten en de eisen van hun toekomstschema. Dat is maar één van de verschillen van opvatting tussen de kinderen van God. 'Het laatste uur': eerste indruk de beste? Vergeleken met de geschiedenis van de mensheid daarvóór en zeker vergeleken met de hemelse eeuwigheid daarna, kunnen tweeduizend aardse jaren één uur zijn, maar dan natuurlijk niet zonder de eerste zestig of dertig jaar. Het wordt wel vaak zo voorgesteld, alsof Johannes 'het laatste uur' ook ziet als de tijd, waarin hij dit schreef, omdat 'nu zelfs' de voorzegde antichrist gekomen was. Dat lijkt misschien wel voor de hand te liggen, maar is niet noodzakelijkerwijs de beste verklaring. Want vlak daarna schrijft hij, dat deze antichristen de mogelijkheid van afval illustreren. Dat is een waarschuwing voor de toekomst, die er klaarblijkelijk dus nog is. Het kan evengoed betekenen, dat het komen van die antichristen weer eens een aanwijzing was voor het finale karakter van de gemeente. Te midden van het heidendom waren de christenen komen te leven in een gemeenschap, waarin men algemeen meende, dat de komst van Christus nog tijdens hun leven zou plaats vinden (1 Joh.2:28; 1 Thes.4:15). De gemeente zou dus inderdaad nog maar zeer korte tijd op aarde zijn. Het was 'de gemeenschap

Page 102: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

102

van het laatste uur'. En ook dan zou dat de hele tijd van de gemeente zijn. Het gold dus niet speciaal de tijd van Johannes, zeker niet zijn laatste jaren en dus ook niet in het bijzonder de tijd van Augustinus. Johannes' definities van de 'antichrist'. Johannes schrijft, dat een 'antichrist' iemand is, die Jezus niet als Christus erkent, of omdat hij Jezus niet als Zoon van God ziet en God niet als Zijn Vader (2:22), of omdat hij Jezus niet als waarachtig mens ziet (4:2-3). Johannes stelt daar ook met zijn omschrijving van de antichristen vast, dat die 'antichrist' een soort mensen, zelfs gelovigen, zou zijn. Dat soort gelovigen verkondigden een valse leer: 'Goede geest en kwade stof gaan nooit samen'. Daarin zou Jezus Christus gereduceerd worden tot een gewoon goed mens (2:22-23), of een geestverschijning zonder stoffelijk lichaam (4:2-3). Die manier van denken is 'de geest van de antichrist', waar velen door bezeten zouden worden. En de profeten zeggen nu wel in 4:3 het tegenovergestelde van wat de leraars vroeger zeiden in 2:22, maar, schrijft Johannes, er zit dezelfde 'geest', dezelfde gedachte achter. Want daaraan herkent men de antichrist zelf. Hij zelf is er al! Maar ook dan is het niet een politieke wereldleider! Johannes en de kerkvaders. Johannes schrijft dus, dat een 'antichrist' iemand is, 1. die Jezus niet als Christus erkent, of 2. omdat hij Jezus

Page 103: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

103

niet als Zoon van God ziet en God niet als Zijn Vader (2:22), of 3. omdat hij Jezus niet als waarachtig mens ziet (4:2-3). De kerkvaders hebben de term 'antichrist' uit het verband van Johannes' Brieven gerukt. Volgens hen betekent het alleen maar iemand, die 1. 'tegen Christus' is, of 2. tegen de tijd van de wederkomst zelf als 'Tegenchristus' zal optreden. Augustinus, Johannes en de kerkvaders. Augustinus gebruikt naast de bedoeling van Johannes ook de populaire uitleg van Johannes door de kerkvaders. Hij heeft van Johannes en de kerkvaders van beider eerste definities iets behouden: 'iemand, die Jezus niet als Christus erkent', en: 'iemand, die 'tegen Christus' is. En hij schijnt het eerste te zien als een vorm van het tweede en te redeneren: 'Wie Jezus niet als de Christus erkent, is tegen Christus, dus wie tegen Christus is, kan ook Jezus niet als Christus erkennen'. En bovendien nemt hij dat zo wijd mogelijk. Volgens hem is een 'antichrist' iemand, die in zoverre 'tegen Jezus Christus' is, dat hij de eenheid der gelovigen in Jezus te niet doet (alternatieve versie van 4:3), door zich van de kerk af te scheiden, of als lid van die kerk net als de afgescheidenen kritiek op de ambtsdragers en leden van de kerk te hebben. Hij maakt dus meer ketters, dan er zijn. Maar hij tekent daarmee ook de ware aard van de Donatisten, want die hadden immers kritiek op een lakse kerk, onwaardige ambtsdragers en slechte kerkleden. En dat was het, wat zij volgens Augustinus

Page 104: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

104

niet mochten. In dat opzicht is de aanhaling van 1 Johannes onterecht en schadelijk. Johannes stelt ook met zijn omschrijving van de antichristen vast, dat die 'antichrist' een soort mensen, zelfs gelovigen, zou zijn. 'De geest van de antichrist' is een manier van denken, waar velen door bezeten zouden worden. Augustinus ziet daarin het soort de kerkleden, die er een Donatistische manier van denken op na houdt. Weer: hij huldigt Johannes oorspronkelijke bedoeling, maar past het op een onrechtvaardige manier toe. Maar ondanks al zijn draaierijen en faliekant verkeerde toepassing heeft Augustinus toch maar Johannes' opvatting over het woord 'antichrist' bewaard, kennelijk tegen de populaire mening in. Augustinus en Tertullianus. Augustinus gaat er dus niet van uit, dat Johannes bedoelt: nu zijn er al veel antichristen als 'voorlopers' van een latere, definitieve antichrist, als wereldleider. Maar hij gaat er van uit, dat Johannes bedoelt: die ene antichrist is al gekomen en zijn manier van denken heeft al velen besmet (2:18), zelfs als hij als een kameleon zijn uiterlijk, hier zijn leuzen, moet veranderen (4:2,3). Het 'reeds' staat daar niet bij 'profeten', of bij 'geest', maar bij 'antichrist' (4:3)!

Page 105: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

105

XVI. AUGUSTINUS EN ZIJN TEGENSTANDERS. Inleiding. Dit gedeelte leek minder ter zake doende in het laatste hoofdstuk. Want deze details gaan niet over 'De Antichrist'. Maar de manier, waarop Augustinus zijn tegenstanders aan de schandpaal nagelde is daar wel ter sprake gekomen. Om die enkele opmerkingen voldoende achtergrond te geven, hebben wij dit gedeelte dus als apart hoofdstuk op datr over 'Augustinus en de Antichrist' laten volgen. Het zijn zijn 'bewijzen' tegen de Donatisten. Eerste bewijs Wat het hele gedeelte betreft, gaat Augustinus uit van de gedachte, dat de Geest in de Schrift wordt voorgesteld als water, bij voorbeeld in Johannes 7:37-39, maar dat dat beeld van het 'water' ook anders gebruikt wordt, in Openbaring 17:15 voor 'volken', in Spreuken 16:22 voor 'goede raad' en dan is er natuurlijk ook nog het water van de doop. Hij beredeneert dan, dat het zichtbare water, zoals dat, wat bij de doop gebruikt wordt, ons lichaam wast, maar dat het onzichtbare water van de Geest onze ziel wast. Wie zich van de kerk afscheidt, verloochent, volgens Augustinus, daarmee zijn doop en verliest dus ook de Geest, of het bewijst, dat hij die nooit gehad heeft. En wie dat niet openlijk doet, maar innerlijk, terwijl men bij de kerk blijft, die heeft de Geest ook niet (meer).

Page 106: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

106

Tweede bewijs. Zijn tweede bewijs haalt hij uit 1 Johannes 3:18, 23, 24, waar de apostel het beoefenen van de liefde verbindt met het hebben van de Geest. 'Waarom kwam Christus in het vlees? Om voor ons te sterven en dat uit liefde, en allen één te maken in de liefde (Johannes 15:12-13). En die liefde hebben deze ketters niet, omdat ze geen eenheid bevorderen, maar verdeeldheid zaaien, terwille van eigenroem. Zij hebben ons verlaten. De vraag moest zijn: 'Hadden zij daar misschien een goede reden voor? Maar neen, het was hun om eigenroem te doen: 'Zij hadden geen liefde'. Die redenatie wordt ook heden nog gebruikt, maar dan vaak in een kleine groep, waar men er zo verzekerd van is de enige ware waarheid te bezitten, dat men bij een uittrede nooit een gegeven Schriftuurlijke of geestelijke motivatie aanvaardt, maar minderwaardige motieven veronderstelt en publiek maakt. Derde bewijs. Ten derde haalt Augustinus vers 3 aan zoals wij alleen kennen uit de Latijnse vertaling van de Roomse Vulgaat l. Daar staat: ,--- en iedere geest, die Jezus te niet doet (of 'ontbindt'), is niet uit God'. De kerkvaders van de tweede eeuw bestreden daarmee het Gnostische idee van een aardse mens Jezus en een hemelse, goddelijke Christus. Augustinus schrijft: 'Hij kwam, om tot één te vergaderen, gij komt, om (die eenheid) te niet te doen. --- Daarom gaat gij tegen Christus in: gij zijt een antichrist. --- Of gij er in zijt, of er buiten zijt, een antichrist (zijt gij) --- gij zijt niet van God'.

Page 107: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

107

Daarbij haalt Augustinus ook Mattheüs 5:19 aan, waar Jezus zegt: 'Wie dan één van de kleinste van deze geboden ontbindt, en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der Hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der Hemelen'. Dat voor het 'ontbinden' van de geboden het zelfde woord gebruikt wordt als in zijn versie van 1 Johannes 4:3, is voor Augustinus aanleiding, om de twee teksten met elkaar te verbinden. 'Wie het "Gij zult niet stelen" overtreedt, leert daarmee het tegengestelde, ontbindt het gebod'. Evenzeer stelt Jezus het 'doen' en 'leren' gelijk in het tweede deel van dat vers. 'Wat leert Hij ons anders, dan dat wij de daden van de mensen moeten betwijfelen en hun woorden niet te goeder trouw moeten nemen.' Met andere woorden: Je kunt zo gelovig, zo Schriftuurlijk en zo heilig zijn als je wilt, maar volgens Jezus ben je een afvallige als je niet met ons de eenheid van de enig ware kerk bevordert. Dat is precies de redenatie in de hierboven bedoelde groepen en kerken. Een geforceerde oplossing. Maar uiteindelijk kan hij daar alleen maar uitkomen, door enkele uitspraken van Jezus averechts toe te passen: een truc, die alleen werkt bij domme of fanatieke lezers. Jezus zegt in Mattheüs 12:34: 'Adderengebroed, hoe kunt gij, die slecht zijt, iets goeds zeggen? Want uit de overvloed des harten spreekt de mond' en 7:16, waar staat: 'Aan hun vruchten zult gij hen kennen.'

Page 108: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

108

Augustinus legt het eerste niet uit als: 'slecht zijn, dus niets goeds kunnen zeggen', maar als: 'slecht zijn èn iets goeds zeggen'. En het tweede zegt volgens hem niet: 'slechte vruchten van een slechte boom, maar 'een slechte boom met goede vruchten'. Hij doet, alsof Jezus hier iets bevestigt, hoewel Hij hier iets ontkent. En hij concludeert:' Zo iemand is een nog erger leugenaar. Wie voor ons een ketter is, omdat hij de kerk verlaat (wegens kritiek op wat daar geleerd en gedaan wordt), maar de juiste geloofsbelijdenis beaamt, is nog veel slechter, dan wij al dachten'. Maar Augustinus past dat dan toe als een tegenstelling. Dan leidt dat zelfs tot nog zwaardere veroordeling van deze mensen.' Zij ontkennen niet alleen (met daden, namelijk, volgens Augustinus, door de kerk te verlaten), dat Jezus de Christus is, maar belijdt ook nog het tegengestelde met de tong'. Hij stelt dus, dat zij, die een geestelijk lakse kerk verlaten, omdat zij daar niet met gelijkgezinden samen kunnen zijn, die ook een heilig leven willen leiden, Christus verloochenen. Want als zij het ware geloof bezitten en een heilig leven leiden, horen ze in 'de kerk'. Als ze dan daar wegblijven, is dat des te erger. Want de kerk hoeft zich niet te bekeren. Zij en haar dienaars zijn heilig, niet door de gesteldheid van hart en leven van elk van hen, maar door de heilige doeleinden. De omgekeerde wereld! Een treurig verhaal over zo'n gelovig, vrijmoedig en denkend mens.

Page 109: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

109

Twee Slotconclusies. Dat toont te meer aan, dat niet alleen Augustinus, maar zelfs zijn tegenstanders, de 'Voorloperstheorie' niet aanhingen. Dat zou ook in kunnen houden, dat de stromingen, die ontstonden in het kielzog van de Gnostische beweging en al die theorieen, die de Goddelijke en de menselijke natuur van Christus in enig opzicht in twijfel trekken, evenzeer als 'antichristen' aangemerkt kunnen worden, als de Gnostieken zelf.

Page 110: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

110

Page 111: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

111

Nawoord. En hier moeten wij onze studie over de historische ontwikkeling van het begrip 'antichrist' afbreken. Dus vijand heeft zijn doel bereikt. De waarschuwing tegen onmiddellijke gevaren van ketterij is veranderd in een profetie betreffende de toekomst. En als er al een zwakke echo van opgevangen wordt, wordt het gevaar alleen in verband gebracht met een eindtijd-situatie, waar eigenlijk alleen de komst van Christus een eind aan kan maken. Niet, dat de strijd tegen ketterij wordt opgegeven, maar het juiste inzicht in de aard en het doel van de strijd ontbreekt, de juiste houding wordt niet gevonden en de juiste middelen worden niet aangewend. Maar een feit is dus, dat de oorspronkelijke opvatting over de 'antichrist' nog niet verdwenen was. En dat houdt een veroordeling als onschriftuurlijk in van de andere definities.

Page 112: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

112

INDEX HOOFDSTUK- EN PERIKOOPTITELS. 15. I. Inleiding. 15. Waarom de kerkvaders? 15. Alleen de Schrift? 16. Om wie gaat het? 17. Ontwikkelingen na de apostelen. 17. Wat ter sprake komt. 18. Alle Oudchristelijke boeken bij elkaar 19. Geestelijke afstamming onder schrijvers. 19. Een onafhankelijk schrijver en zijn volgeling. 20. Lijnen van onderzoek. 21. Polycarpus en de antichrist. 21. II. Zijn leven en werk. 21. Karakter van zijn brief. 22. Betekenis van de Brief voor ons probleem. 22. Waar het om ging. 24. Ireneüs en de antichrist. 24. III.Ireneüs als apologeet. 24. Een verwarrend beeld. 24. Geestelijke rol en afkomst. 24. Een kerkelijk-bureaucratisch denken. 25. Het werkte averechts. 25. Ontwikkelingen in zijn leven. 26. Kenner van ketterijen. 27. Ireneüs als schrijver. 27. Foute toekomtleer eeuwenlang succes. 27. Doel: apologie, niet theologie.

Page 113: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

113

28. Moeilijk leesbare schrijver. 29. Goede preek op verkeerde tekst? 29. Stierf Jezus als een oud man? 31. IV. Ireneüs en de antichrist als toekomstige tyran. 31. De antichrist bij Ireneüs. 32. Ireneüs' studie van de antichrist. 33. Historisch gegroeide ideeën. 33. Over het citeren van teksten. 34. Verschillen. 34. Verantwoorde Bijbelstudie. 35 Het juiste nummer. 36. Straf voor andersdenkenden. 37. Een droevig figuur! 38. De beste gissing? 38. Waarom alleen het nummer? 39. Hoe de antichrist ontdekken? 40. Een onbekwame gids. 41. V. Ireneüs en antichrist als Gnostische dwaalleervan zijn tijd. 41. De antichrist is de Gnostiek! 42. 'Antichrist', niet 'eindtijd' zijn onderwerp. 43. Geen combinatie van 'Gnostiek' en 'Toekomst'.

Page 114: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

114

44. VI. Hyppolitus en de antichrist. 44. Een onuitroeibaar idee. 44. De man. 44. De leider. 45. De schrijver. 45. De historische lijn. 46. Combineert dwaalleraar en tiran. 46 Geen verklaring. 47. VII. Pseudo-Barnabas en de antichrist. 47. Een onbekende. 47. Anti-Joods en -Oud Testament. 47. Overschat zichzelf, onderschat de Schrift. 48. Het Joodse en het 'Zwarte' gevaar. 49. Tiran en dwaalleraar: Judaïsme. 49. Tussen twee leraars, geen leerling. 50. Ontwikkeling. 51. Nog geen verband tussen twee antichristen. 52. Tertullianus en de antichrist. 52 VIII Tertullianus en de antichrist als toekomstig tiran. 52 De man, de christen, de leider. 52. De pot verwijt de ketel ---. 53. Tertullianus' probleem. 54. Tertullianus'oplossing. 54. De passages. 55. Beoordeling van de vorm. 56. Beoordeling van de betekenis. 57. Tertullianus' resultaat.

Page 115: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

115

58. IX. Tertullianus en de antichrist als dwaalleraar van zijn tijd. 58. Johannes' uitspraken. 58. Antichrist als dwaalleraar I. 59. De antichrist als dwaalleraar II. 61. X. Cyprianus en de antichrist. 61. Onuitroeibare visie. 61. Inleiding. 61. Dwaalleraar en tiran. 62. Vooral dwaalleraren. 63. Johannes wordt misbruikt. 64. Oneigenlijk gebruik van Johannes. 64. Diepere achtergrond: kerk in plaats van Christus. 64. Ander middel: uit verband gerukt 66. XI. Alexander en de antichrist. 66. De man, zijn omgeving en werk. 66. Zijn uitspraken over de antichrist I. 67. Zijn uitspraken over de antichrist II. 68. Arianen geen 'antichristen' van Johannes. 69. Arianen geen 'valse christussen'. 70. Termen in hun verband. 70. Antichristen. 70. Valse Christussen. 71. De Wetloze (letterlijke en primaire betekenis). 71. Misbruik van gezag. 72. Andere schrijverstrucs. 73. De oorspronkelijke 'antichrist'. 73. Christus of de kerk?

Page 116: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

116

75. XII. Lactantius en de antichrist. 75. Enkele uitspraken. 76. Augustinus en de antichrist. 76. XIII. Augustinus en 1 Johannes. 76. De man en zijn tegenstanders. 77. Augustinus' standpunt: ambtsdragers. 77. Een heilige kerk. 77. Eenheid. 78. Inquisitie. 78 Lezen, uitleggen en toepassen. 79. De waarheid. 79. Een listigheidje. 80 Johannes' en Augustinus' antichristen. 81. Misbruik van Johannes' conclusies. 82. Voorlopige beoordeling. 83. XIV. Augustinus en 'De Vijfde Colonne'. 83. Antichristen IN de kerk. 84. Nog meer antichristen in de kerk. 84. Nog veel meer antichristen in de kerk. 85. Samenvatting. 86. Consequentie. 87. Hoe ziet men, of iemand de Heilige Geest heeft? 88. Wie kan wie een 'antichrist' noemen? 89. Het dilemma: een goed belijdenis niet zuiver. 90. Het dilemma: een goed belijdenis huichelarij. 91 Ware martelaars of tobbers?

Page 117: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

117

92. XV. Augustinus, Johannes, Tertullianus. 92. 'Tegen wil en dank'? 93. 'Een geluk bij een ongeluk'. 94. Johannes'definities uniek. 95. De oorsprong van zijn definities. 96. Andere definities. 96. In 2:18 geen 'voorlopers' van latere 'leider'. 97. In 4:3 geen 'voorlopers' van latere 'leider'. 97. Tertullianus' idee niet genoemd: criticus van kerk. 98.'Het laatste uur' was 'nu'. 99. 'Het laatste uur': vraag. 100. Het laatste uur: antwoord. 100. 'Het laatste uur' voor aardse gemeente en wereld. 101. 'Het laatste uur': eerste indruk de beste? 102. Johannes' definities van de 'antichrist'. 102. Johannes en de kerkvaders. 103. Augustinus, Johannes en de kerkvaders. 104. Augustinus en Tertullianus. 105. XVI. Augustinus en zijn tegenstanders. 105. Inleiding. 105. Eerste bewijs. 106. Tweede bewijs. 106. Derde bewijs. 107. Een geforceerde oplossing. 109. Twee slotconclusies. 111. Nawoord. 113. Index van Hoofdstuk- en Perikooptitels.

Page 118: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

118

Page 119: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

119

Page 120: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

120

Page 121: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

121

'REALISTISCHE' BIJBELSTUDIE 1. De Bijbel is het 'logboek' van menselijk contact met God, ge-schreven door mensen, geïnspi-reerd door de Geest van God. 2. Boeknaam zegt 'door of over wie of wat'. 3. Het zijn historische documenten, nu verdraaid door literaire theorieën. 4. Profetie is voorzegging, geen verslag. 5. Genesis 1-37 heeft de opmaak van 11 kleitabletten (Wiseman). 6. Historisch leefde Mozes rond 1447 v.C. ('uittocht' Ex.12:40,41; 1K.6:1). 7. Nu staan de rege-ingsjaren der koningen historisch vast (Thiele). 8. 'Nieuwe' Griekse kopiesnippers van Mattheüs!, Marcus!!, Johannes!!, Handelin-gen!, Romeinen!, 1 Timotheüs!!, Jacobus!! en 1 Petrus? zijn uit jaren, die de Bijbel uitwijst. 9. Handelingen en Brieven zijn historisch (Ramsay). 10. De oude Christelijke historici zijn juist. 11. De Bijbel staat boven de Leer! 12. Wat stáát er? 13. Onze Bijbel komt niet van de oudste manuscripten. 14. Wetenschap is feilbaar. Zijn feit èn uitleg 'feiten'? Veel staat al in de Bijbel. 15. Die betreft Gods Koninkrijk, met Jezus, de Opgestane Zoon van God, als Heer en Zijn drie Namen en Titels als functies. 16. De 'geest' is reëler dan de 'stof'.

Page 122: DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEGRIP 'ANTICHRIST

122

Dit werk geeft een samenvatting van wat kenners van het denken in de eerste eeuwen daarover verteld hebben, van wat Bijbeluitleggers van die tijden hebben geschreven over Johannes 2:22, 4: 3, en 2 Johannes: 7, en van wat deze schrijver daarvan heeft geleerd. Dit werkje is bedoeld als een lees- of leerboek, niet als een wetenschap-pelijke verhandeling. Het is geschre-ven vanuit het gezichtspunt van een leraar, niet vanuit dat van een historicus, of een theoloog. Het is eerder een schoolboekje, dan een studie voor hoger onderwijs. Het staat in populaire stijl, zonder citaten, tenzij uit de literatuur van de oudheid, literatuur is genoemd in de tekst, maar met een index. Afbeelding hieronder: FreeStockPhotos.com.