de cel voor financiele informatieverwerking en de ... · 3 wet van 11 januari 1993 tot voorkoming...

134
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE BANKSECTOR IN BELGIE: EEN PUBLIEK-PRIVAAT SAMENWERKINGSVERBAND IN DE STRIJD TEGEN HET WITWASSEN Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (19900212) Dupré Annick Academiejaar 2009-2010 Promotor: Commissarissen: Prof. dr. Cools Marc Dr. Verhage Antoinette Prof. dr. Vermeulen Gert

Upload: others

Post on 19-Aug-2020

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING

EN DE BANKSECTOR IN BELGIE: EEN PUBLIEK-PRIVAAT

SAMENWERKINGSVERBAND IN DE STRIJD TEGEN HET WITWASSEN

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de criminologische wetenschappen

door (19900212) Dupré Annick

Academiejaar 2009-2010

Promotor: Commissarissen: Prof. dr. Cools Marc Dr. Verhage Antoinette

Prof. dr. Vermeulen Gert

Page 2: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

Trefwoorden: CFI, kredietinstellingen, publiek-private samenwerking, strijd tegen witwassen,

compliance

Page 3: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

Verklaring inzake toegankelijkheid van de

masterproef criminologische wetenschappen

Ondergetekende,

Dupré Annick, 19900212

geeft hierbij aan derden,

zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of

leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,

de toelating

om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien

beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts

zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.

Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de

masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden

onmiddellijk na het titelblad.

Datum: 10 mei 2010

Handtekening:

Page 4: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

I

Woord vooraf

Deze masterproef kadert binnen het masterjaar criminologische wetenschappen en bouwt

verder op mijn bachelorproef die voortvloeide uit de stage die ik vorig academiejaar liep bij

de Anti-witwascel van Groep Compliance van KBC-groep. Deze stage werd mij toegestaan

vanuit KBC omdat ik al 17 jaar tewerkgesteld ben in het kantorennet van KBC Bank.

Via dit voorwoord wil ik een aantal personen bedanken. Eerst en vooral bedank ik mijn

echtgenoot, mijn drie kinderen en mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens mijn

studies. Een oprecht dankwoord gaat uit naar de compliance medewerkers van verschillende

kredietinstellingen met name AXA, Bank van de Post, BNP Paribas Fortis, Dexia,

Europabank en KBC die open stonden voor een interview. Ik dank in het bijzonder de heer

Delepière, voorzitter van de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI), en de heer

Denolf, lid van de CFI en directeur van de Directie Ecofin binnen de federale politie. Hun

hulp was essentieel om het verhaal van de CFI in mijn masterproef te verwoorden. Tenslotte

wens ik professor Cools te bedanken voor de ondersteuning bij het schrijven van deze

masterproef.

Page 5: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

II

Inhoudstafel

Woord vooraf .............................................................................................................................. I

Inhoudstafel ............................................................................................................................... II

Lijst van gebruikte afkortingen ................................................................................................ IV

Inleiding ...................................................................................................................................... 1

Deel 1 Kader en theoretische achtergrond.................................................................................. 6

Hoofdstuk 1 Wat is witwassen? ............................................................................................. 7

1. Omschrijving ................................................................................................................ 7

2. Witwassen: hoe werkt het? ........................................................................................... 8

3. De strijd tegen het witwassen: waarom? ...................................................................... 8

Hoofdstuk 2 De strijd tegen het witwassen: een verhaal van een publiek-privaat

samenwerkingsverband ........................................................................................................ 11

1. Een publiek-privaat samenwerkingsverband … ........................................................ 11

2. … in de strijd tegen het witwassen ............................................................................ 12

3. De praktijk .................................................................................................................. 15

Hoofdstuk 3 Beknopt historisch overzicht van het wet- en regelgevend kader van het

preventieve luik .................................................................................................................... 17

1. Internationaal .............................................................................................................. 17

2. Europese witwasrichtlijnen ........................................................................................ 18

3. De wet van 11 januari 1993........................................................................................ 20

4. Reglement en circulaire van de CBFA ....................................................................... 21

Hoofdstuk 4 De Cel voor financiële informatieverwerking ................................................. 23

1. Meldpunt voor verdachte transacties.......................................................................... 23

2. Aard van het meldpunt ............................................................................................... 23

3. Werking van de CFI ................................................................................................... 24

4. Soort gemelde informatie ........................................................................................... 25

5. De veiligheid van de melders ..................................................................................... 26

6. Bijdrage in de strijd tegen het witwassen ................................................................... 27

Hoofdstuk 5 De verplichtingen van de kredietinstellingen in België i.v.m. de strijd tegen

het witwassen ....................................................................................................................... 29

1. De identificatieplicht van de cliënten, hun lasthebbers en de uiteindelijke

begunstigden............................................................................................................... 30

2. Het uitstippelen van een cliëntacceptatiebeleid ......................................................... 31

3. De bestendige waakzaamheidsplicht t.a.v. de zakelijke relatie en de verrichtingen .. 31

4. De aanstelling van een compliance officer ................................................................ 33

5. De meldingsplicht aan de CFI .................................................................................... 35

6. De opleiding en de sensibilisering van het personeel ................................................ 36

Deel 2 Kwalitatief onderzoek ................................................................................................... 37

Hoofdstuk 1 De centrale probleemstelling en het type onderzoek ....................................... 38

1. Centrale probleemstelling .......................................................................................... 38

2. Type onderzoek .......................................................................................................... 39

Hoofdstuk 2 Keuze van de onderzoeksstrategie ................................................................... 40

Page 6: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

III

1. Diepgang .................................................................................................................... 40

2. Kwalitatief onderzoek ................................................................................................ 41

3. Empirisch onderzoek .................................................................................................. 42

Hoofdstuk 3 Selectie van respondenten ............................................................................... 43

1. Keuze van de respondenten: non-probability sampling ............................................. 43

2. Kwaliteiten van de geïnterviewde .............................................................................. 44

3. Toestemming krijgen voor een interview – informed consent ................................... 44

4. Voorbereiding op het interview.................................................................................. 45

Hoofdstuk 4 De gegevensverzameling en -verwerking........................................................ 47

1. Keuze van de dataverzamelingsmethode ................................................................... 47

2. Half- of gedeeltelijk gestructureerde interviews ........................................................ 47

3. Individuele face-to-face interviews ............................................................................ 49

4. De materiële omgeving voor het gesprek: de locatie ................................................. 50

5. Objectiviteit ................................................................................................................ 51

6. Opname van het interview.......................................................................................... 51

7. Het combineren van interviewertaken........................................................................ 52

8. Gegevensverwerking .................................................................................................. 54

Hoofdstuk 5 De onderzoeksresultaten .................................................................................. 56

1. Hoe beschrijven compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

samenwerking? ........................................................................................................... 57

2. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

feedback over de gedane meldingen?......................................................................... 71

3. Hoe staan compliance medewerkers en medewerkers van de CFI tegenover

informatie-uitwisseling? ............................................................................................. 80

4. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

relatie met de politie? ................................................................................................. 92

5. Hoe ervaren en beoordelen compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

bescherming van de melder? ...................................................................................... 96

Conclusie ................................................................................................................................ 101

Bibliografie ............................................................................................................................. 110

Bijlagen .................................................................................................................................. 117

Bijlage 1 Vragenlijst ........................................................................................................... 118

Bijlage 2 Geraadpleegde bronnen voor het opmaken van de vragenlijst ........................... 127

Page 7: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

IV

Lijst van gebruikte afkortingen

AML Anti Money Laundering

CBFA Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen

CDGEFID Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en

financiële delinquentie

CFI Cel voor financiële informatieverwerking

DGJ Algemene Directie gerechtelijke politie

Ecofin Directie voor de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit

FAG Financiële Actie Groep

FATF Financial Action Task Force

Febelfin Belgische Federatie van het Financiewezen

FIE Financiële inlichtingeneenheid

FIU Financial Intelligence Unit

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OLAF Europees Bureau voor Fraudebestrijding

REDSOP Resultaat Door Snel Optreden

Page 8: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

1

Inleiding

Vorig academiejaar vervulden we onze stage bij de Anti-witwascel van Groep Compliance

van KBC-groep. We kregen inzicht in de criminologische setting, de objectieven en de

werkwijze van de Anti-witwascel die instaat voor het bestrijden van het witwassen van geld

en terrorismefinanciering en voor het fiscaal voorkomingsbeleid. Gesprekken met compliance

medewerkers van de Anti-witwascel bij KBC tijdens de stage en lees- en studiewerk van wet-

en regelgeving maakten ons duidelijk welke verplichtingen de financiële sector in België

heeft in de strijd tegen het witwassen en hoe compliance erop toeziet dat wet- en regelgeving

toegepast wordt. Wetenschappelijke literatuur gaf ons theoretische inzichten, inzichten van

empirisch onderzoek en aanduidingen van verschillende facetten van de samenwerking. Zo

groeide de idee om in onze masterproef de huidige publiek-private samenwerking tussen de

Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) en kredietinstellingen in België verder uit te

diepen via een kwalitatief onderzoek. Hierbij zouden dan de feedback, de informatie-

uitwisseling, de plaats van de politie in de samenwerking en de bescherming van de melder

centraal staan.

Onze masterproef kadert in de bredere problematiek van de publiek-private samenwerking in

de strijd tegen het witwassen en terrorismefinanciering. Er zijn op internationaal en nationaal

niveau verschillende actoren betrokken in deze strijd o.a. de Europese Unie, de Financial

Action Task Force (FATF) of Financiële Actie Groep (FAG), de Commissie voor het Bank-,

Financie- en Assurantiewezen (CBFA), de CFI, de Centrale Dienst voor de bestrijding van de

georganiseerde economische en financiële delinquentie (CDGEFID), de meldingsplichtigen,

het parket. De meldingsplichtigen zijn o.a. kredietinstellingen, beleggingsondernemingen,

vastgoedmakelaars, bewakingsondernemingen en notarissen. Bij de bestrijding van witwassen

spreekt G. Stessens over een tweesporenbeleid met enerzijds een strafrechtelijke repressieve

benadering en anderzijds een financieelrechtelijke preventieve benadering.1 Preventie,

opsporing en melding gebeurt door private actoren terwijl publieke actoren een analytische en

repressieve opdracht hebben.2 Het preventieve luik is geregeld in de wet van 11 januari 1993

tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de

1 STESSENS, G., De nationale en internationale bestrijding van het witwassen. Onderzoek naar een meer effectieve

bestrijding van de profijtgerichte criminaliteit, Antwerpen, Intersentia, 1997, 22. 2 VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social Change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 9.

Page 9: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

2

financiering van terrorisme3, die een medewerkingsverplichting voorziet voor welbepaalde

instellingen en personen (de meldingsplichtigen). Deze wet omvat een aantal verplichtingen,

zoals de verplichting om atypische verrichtingen4 van cliënten te onderzoeken om na te gaan

of er vermoedens van witwassen van geld zijn en de verplichting om samen te werken met de

CFI door haar alle verdachte verrichtingen en feiten te melden en haar vragen om informatie

te beantwoorden. Kredietinstellingen, die we in ons onderzoek bestuderen, nemen op die

manier deel aan de strijd tegen het witwassen. Bij kredietinstellingen zijn het compliance

medewerkers die vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering onderzoeken en is het

de compliance officer die formeel meldt aan de CFI wanneer er na onderzoek vermoedens

zijn van witwassen of terrorismefinanciering. Publiek-private samenwerking is volgens D.

Garland één van de kenmerken voor de laatmoderne staat, waarbij de overheid zijn

monopoliepositie van criminaliteitspreventie en -controle opgeeft. De staat voert een

responsabiliseringsstrategie t.a.v. burgers en bedrijven.5 B. Hoogenboom onderscheidt

verschillende dimensies in de publiek-private samenwerking, nl. consultatie, coördinatie en

coöperatie. Er is een verplichte consultatie door de wettelijke verplichting voor financiële

instellingen om verdachte transacties te melden in het kader van witwassen.6 A. Verhage

gebruikt de term „antiwitwascomplex‟ waarbinnen de publiek-private samenwerking zich

situeert. Ze geeft hierbij aan dat verschillende actoren uit de publieke en de private sector een

bijdrage leveren in de strijd tegen het witwassen.7 Informatie-uitwisseling tussen de publieke

en private sector is een belangrijk principe dat naar voor geschoven wordt in de Guidance on

the risk-based approach to combating money laundering and terrorist financing van de

FAG.8 Het is interessant om te onderzoeken hoe verschillende kredietinstellingen de

3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en

de financiering van terrorisme, B.S., 9 februari 1993, gewijzigd door de wet van 18 januari 2010 (hierna verkort

geciteerd: wet van 11 januari 1993). 4 “Een atypische verrichting is een verrichting die bijzonder vatbaar is voor het witwassen van geld of voor de

financiering van terrorisme door haar aard, de begeleidende omstandigheden, de hoedanigheid van de betrokken

personen, haar ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, of omdat zij niet lijkt te stroken met de

kennis die de onderneming heeft van haar cliënt, diens beroepswerkzaamheden en risicoprofiel, en, zo nodig, van

de herkomst van het geld.” Art. 1, 8° Reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen

betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, goedgekeurd bij K.B.

van 16 maart 2010 tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en

Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S.,

24 maart 2010 (hierna verkort geciteerd: Reglement van de CBFA van 2010). 5 GARLAND, D., The culture of control. Crime and social order in contemporary society, Oxford, University Press,

2001, 17, 124-126. 6 HOOGENBOOM, B., „De verstoorde werkelijkheid‟ in COOLS, M., PONSAERS, P., VERHAGE, A. en

HOOGENBOOM, B., De andere rechtsorde. Demonopolisering van fraude-onderzoek, Brussel, Politeia, 2004, 22. 7 VERHAGE, A., l.c., 9-10

8 FATF (2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing.

High Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/

38960576.pdf [07/02/2009], 13-14.

Page 10: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

3

verplichte samenwerking met de CFI ervaren en hoe de CFI de samenwerking met de

banksector bekijkt. Ons onderzoek sluit aan bij het spanningsveld dat zich voordoet bij

publiek-private samenwerking. Het doel van onze masterproef is een bescheiden bijdrage

leveren tot een beter inzicht in de aard van de samenwerking tussen de CFI en

kredietinstellingen in België in de strijd tegen het witwassen en een beter inzicht in

achtergronden van meningsverschillen en knelpunten in deze samenwerking. Hiervoor

bevragen we via interviews medewerkers van de CFI en compliance medewerkers van

verschillende kredietinstellingen in België die werkzaam zijn in de strijd tegen het witwassen.

Via een kwalitatief onderzoek bij compliance medewerkers van kredietinstellingen en CFI

medewerkers peilen we naar de perceptie van de samenwerking in het werkveld. Ons

onderzoek is praktijkgericht en is hoofdzakelijk probleemanalytisch. We beschrijven de aard

van de samenwerking tussen kredietinstellingen en de CFI, waarbij we rapporteren over de

gedane interviews. We exploreren de gegevens, vergelijken de meningen van de verschillende

respondenten met elkaar en zoeken naar achtergronden van meningsverschillen en

knelpunten. Hierdoor is er ook een aanzet tot diagnose. Onze centrale probleemstelling luidt:

“Wat is de aard van de samenwerking en wat zijn achtergronden van meningsverschillen en

knelpunten in de publiek-private samenwerking tussen de CFI en kredietinstellingen in België

in de strijd tegen het witwassen?” Onze onderzoeksvragen zijn: “Hoe beschrijven compliance

medewerkers en medewerkers van de CFI de samenwerking?” “Hoe ervaren en evalueren

compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de feedback over de gedane

meldingen?” “Hoe staan compliance medewerkers en medewerkers van de CFI tegenover

informatie-uitwisseling?” “Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en

medewerkers van de CFI de relatie met de politie?” “Hoe ervaren en beoordelen compliance

medewerkers en medewerkers van de CFI de bescherming van de melder?”

Bij het uitvoeren van ons onderzoek gebruiken we de casestudy als onderzoeksstrategie. Deze

keuze is bepaald door drie kernbeslissingen: we willen diepgang in ons onderzoek, we kiezen

voor kwalitatief onderzoek en voor empirisch onderzoek. Deze keuzes expliciteren we in het

hoofdstuk omtrent de keuze van onze onderzoeksstrategie (deel 2, hoofdstuk 2). Voor ons

empirisch onderzoek hebben we gegevens of data nodig. Personen zijn hierbij onze

belangrijkste databron. Onze respondenten, CFI medewerkers en compliance medewerkers

van verschillende kredietinstellingen, verschaffen ons gegevens over hun meningen,

ervaringen en beoordelingen van de publiek-private samenwerking in de strijd tegen

Page 11: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

4

witwassen. We bevragen onze respondenten via face-to-face interviews. Per onderzoeksvraag

vatten we samen wat er door de respondenten gezegd is en voegen we citaten toe ter

illustratie. We vergelijken de meningen met elkaar en zoeken naar achtergronden van

meningsverschillen en knelpunten. Documenten zoals de activiteitenverslagen van de CFI,

aanbevelingen en richtlijnen van de FAG en wet- en regelgeving, leveren aanvullende

gegevens op. Door ook met deze bronnen te werken (bronnentriangulatie) proberen we meer

diepgang te bekomen. We koppelen ook onze bevindingen aan wat er in eerder uitgevoerd

wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld omtrent het onderwerp. Literatuur is hierbij een

belangrijke kennisbron, waarbij we aandacht hebben voor de bevindingen en inzichten uit het

onderzoek naar de compliancefunctie in België binnen het doctoraatsonderzoek van A.

Verhage9, het onderzoek omtrent feedback in opdracht van de Europese Commissie

10 en de

inzichten van D. Garland11

.

Het onderzoek in onze masterproef is praktijkgericht en maatschappelijk relevant. De

overheid kan het fenomeen witwassen niet alleen bestrijden en doet een beroep op private

actoren. De publiek-private samenwerking in de strijd tegen het witwassen is wettelijk

geregeld via de wet van 11 januari 1993. Het basisprincipe is dat alle ondernemingen en

personen op wie de wet van toepassing is, hun volledige medewerking verlenen aan de

toepassing ervan. A. Verhage wijst erop dat de Belgische overheid gekozen heeft voor een

vorm van enforced self regulation waarbij een kader is gecreëerd waarbinnen financiële

instellingen en compliance moeten werken.12

In ons onderzoek krijgen de respondenten de

gelegenheid om hun ervaringen, beoordelingen en bemerkingen omtrent het spanningsveld

van de publiek-private samenwerking aan te geven. Het onderzoek in onze masterproef is ook

theoretisch relevant. Onze masterproef kan een beperkte bijdrage leveren tot theorievorming

rond de compliancefunctie als beroepsgroep in de strijd tegen het witwassen.

9 VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An

empirical research into private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 223

p. 10

B&S EUROPE, Study on “Best practices in vertical relations between the Financial Intelligence Unit and (1) law

enforcement services and (2) Money Laundering and Terrorist Financing Reporting entities with a view to

indicating effective models for feedback on follow-up to and effectiveness of suspicious transaction reports.”

Brussel, European Commission, 2009, 98 p. 11

GARLAND, D., o.c., 307 p. 12

VERHAGE, A., „Compliance in de Belgische financiële sector. Of hoe zelfregulering en overheidsregulering in

elkaar verstrengeld raken‟ in De criminologische kant van het ondernemen, VANDE WALLE, G. en VAN

CALSTER, P. (eds.), Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 94-97.

Page 12: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

5

In het eerste deel van onze masterproef schetsen we het kader en de theoretische achtergrond

van ons onderwerp. We omschrijven kort wat witwassen is, hoe het werkt en waarom de strijd

tegen het witwassen belangrijk is. Vervolgens kaderen we de strijd tegen het witwassen als

een verhaal van een publiek-privaat samenwerkingsverband. Daarna geven we een beknopt

historisch overzicht van het wet- en regelgevend kader van het preventieve luik van de

witwasbestrijding. We bespreken ook de CFI en leggen tenslotte de verplichtingen uit die de

kredietinstellingen hebben in de strijd tegen het witwassen. In het tweede deel volgt ons

kwalitatief onderzoek. We schetsen de centrale probleemstelling en geven het type onderzoek

aan. Vervolgens beschrijven we onze keuze voor de casestudy als onderzoeksstrategie.

Daarna komt de selectie van respondenten aan bod. We bespreken de gegevensverzameling en

de gegevensverwerking. Tenslotte stellen we onze onderzoeksresultaten voor. We beëindigen

onze masterproef met een conclusie.

In onze masterproef bestuderen we niet de strafbaarstelling van witwassen, maar hebben we

aandacht voor het preventieve luik van de witwasbestrijding. Het preventieve luik, geregeld in

de wet van 11 januari 1993, geldt voor verschillende financiële en niet-financiële

meldingsplichtigen. We focussen ons in onze masterproef enkel op kredietinstellingen. Het

zou echter interessant zijn om ook te onderzoeken hoe niet-financiële instellingen of personen

zoals notarissen de samenwerking met de CFI ervaren. Niettegenstaande de wet van 11

januari 1993 ook terrorismefinanciering omvat, behandelen we dit criminologische fenomeen

niet in onze masterproef. Dit zijn bewuste keuzes gezien de beperkte toegelaten omvang van

de masterproef.

Page 13: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

6

Deel 1 Kader en theoretische achtergrond

Het eerste deel van onze masterproef omvat het kader en de theoretische achtergrond van ons

onderwerp. Deze kennis is nodig om de informatie uit het kwalitatief onderzoek die verwerkt

wordt in het tweede deel van deze masterproef te kunnen kaderen.

In het eerste hoofdstuk maken we duidelijk wat witwassen is, hoe het werkt, waarom de strijd

tegen het witwassen belangrijk is. Het tweede hoofdstuk omvat inzichten van D. Garland en

B. Hoogenboom omtrent publiek-private samenwerking. We verduidelijken hoe deze

samenwerking er concreet uitziet in de strijd tegen het witwassen. Daarna geven we een

beknopt historisch overzicht van het wet- en regelgevend kader van het preventieve luik van

de witwasbestrijding. We staan stil bij internationale initiatieven, de Europese

witwasrichtlijnen, de wet van 11 januari 1993 en het reglement en de circulaire van de CBFA.

Een bespreking van de CFI volgt in het vierde hoofdstuk. We bekijken het ontstaan en de aard

van het meldpunt, de werking, de soort gemelde informatie, de veiligheid van de melders en

de bijdrage van de CFI in de strijd tegen het witwassen. In het vijfde hoofdstuk leggen we de

verplichtingen uit die de kredietinstellingen hebben in de strijd tegen het witwassen. We

verduidelijken de identificatieplicht, het cliëntacceptatiebeleid, de bestendige

waakzaamheidsplicht, de aanstelling van een compliance officer, de meldingsplicht aan de

CFI, de opleiding en de sensibilisering van het personeel.

Page 14: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

7

Hoofdstuk 1 Wat is witwassen?

In dit eerste hoofdstuk omschrijven we wat witwassen is, hoe het werkt en waarom de strijd

tegen het witwassen belangrijk is.

1. Omschrijving

Witwassen van geld wordt in de wet van 11 januari 1993 omschreven als13

:

het omzetten of overdragen van geld of activa met de bedoeling de illegale herkomst

ervan te verbergen of te verdoezelen, of een persoon die betrokken is bij een misdrijf

waaruit dit geld of deze activa voorkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen

van zijn daden;

het verhelen of verhullen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding,

verplaatsing of eigendom van geld of activa waarvan men de illegale herkomst kent;

het verwerven, bezitten of gebruiken van geld of activa waarvan men de illegale

herkomst kent;

deelnemen aan, medeplichtig zijn aan, pogen tot, helpen met, aanzetten tot,

vergemakkelijken van, raad geven over, betreffende één van de in de drie voorgaande

punten bedoelde daden.

Bij witwassen heeft het geld een criminele oorsprong. Er wordt getracht deze herkomst te

verhullen en het geld in de legale economie in te brengen. De dader heeft als doel het

vermogen uit handen van de opsporingsdiensten te houden en zichzelf niet te verraden als

pleger van het misdrijf, zodat hij kan genieten van de vergaarde rijkdom.14

Oorspronkelijk

vormde drughandel het voornaamste basismisdrijf in de doorgemelde dossiers van de CFI aan

het parket. Geleidelijk aan tekende zich echter een waaier van criminaliteitsvormen af en

richtten misdadigers zich meer en meer op ernstige vormen van financiële misdaad.15

In 2008

was de voornaamste vorm van onderliggende criminaliteit oplichting, gevolgd door illegale

handel in goederen en koopwaren, vooral illegale handel in auto‟s. Mensenhandel, handel in

clandestiene werkkrachten en exploitatie van prostitutie winnen ook aan belang.16

13

Art. 5 § 1 Wet van 11 januari 1993. 14

VERREST, P.A.M., „De strafbaarstelling van witwassen‟, Justitiële verkenningen, 2006, afl. 2, 41. 15

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007, Brussel, C.F.I., 2008,

68. 16

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 15e Activiteitenverslag 2008, Brussel, C.F.I., 2009,

51, 58-59.

Page 15: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

8

2. Witwassen: hoe werkt het?

Een basis witwasoperatie bestaat uit drie stappen17

:

Stap 1: de inbreng van het geld

Geld dat voortkomt uit misdadige activiteiten wordt in het normale geldcircuit

gebracht, meestal in de vorm van grote hoeveelheden cash geld of andere financiële

instrumenten (bv. cheques).

Stap 2: de circulatie of opstapeling van het geld

In deze fase is er een ingewikkelde opeenvolging van financiële transacties, bv.

complexe internationale verrichtingen, om de illegale oorsprong van het geld te

verbergen. Belastingsparadijzen en landen met een gebrekkige witwasreglementering

dragen bij tot het verhullen van de illegale herkomst.

Stap 3: de integratie van het geld

In de derde fase worden de fondsen opnieuw ingebracht in de reguliere economie.

De CFI merkt de afgelopen jaren een stijging op van het aantal doorgemelde dossiers aan het

parket in het tweede witwasstadium, nl. het circulatiestadium. Het gaat enerzijds om

bankverrichtingen, vooral nationale en internationale overschrijvingen en stortingen gevolgd

door opnames, en anderzijds om niet-bancaire verrichtingen zoals money remittance18

. Deze

evolutie toont aan dat ingewikkelde technieken worden gebruikt om de banden tussen het geld

en de criminele oorsprong te verhullen.19

3. De strijd tegen het witwassen: waarom?

Ruwe indicaties geven aan dat ongeveer 2 à 5 % van het wereldwijd bruto binnenlands

product, dit is tussen de 590 en 1500 miljard dollar per jaar, wordt witgewassen.20

B. Unger

noemt witwassen een tikkende tijdbom. Crimineel geld trekt criminaliteit aan. Criminelen

leren de systemen in een land kennen, creëren netwerken en kunnen op termijn overwegen

hun criminele activiteiten naar dat land te verplaatsen. Misdaad is nefast voor de

economische, sociale en politieke omgeving. Reguliere bedrijven kunnen vermengd geraken

17

RAMAKERS, Y., Voorkoming van witwassen van geld en van de financiering van terrorisme. Interbancair

opleidingsprogramma, Brussel, Febelfin, 2008, 8; CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING,

o.c., 58, voetnoot 27-28. 18

“Money remittance of geldoverdrachten bestaan uit stortingen in contanten gevolgd door transfers via

internationale systemen van geldverzending. Deze diensten worden voornamelijk verleend door wisselkantoren.”

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, o.c., 58, voetnoot 29. 19

Ibid., 58. 20

RAMAKERS, Y., o.c., 9.

Page 16: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

9

met criminele organisaties. Indien witwassen gedoogd wordt, heeft het een gevaarlijk

langetermijneffect. Het bestrijden van witwassen daarentegen bevordert de stabiliteit van de

financiële sector en van het sociale en politieke leven.21

De strijd tegen het witwassen heeft ook een morele dimensie volgens R.C.H. Alexander:

misdaad zou niet mogen lonen. Wie een misdrijf begaat, mag niet kunnen genieten van de

opbrengsten. De maatschappij eist actie om deze onrechtvaardigheid een halt toe te roepen.

Daarnaast bestaat ook de theorie dat de motivatie bij de crimineel om het misdrijf te plegen

wordt weggenomen als het door de bestrijding onmogelijk is om te profiteren van de

opbrengsten. Een andere reden voor de strijd tegen het witwassen is volgens de auteur het

vermijden van de creatie van bepaalde rolmodellen: gedoogde criminaliteit die opbrengt kan

immers sommigen aanzetten om ook een criminele carrière te starten.22

De bestrijding en de bestraffing van het maatschappijontwrichtend fenomeen witwassen heeft

volgens P. Van Thielen het voordeel dat het een effect heeft op andere

criminaliteitsfenomenen zoals de georganiseerde criminaliteit. Een buitgerichte beteugeling

van profijtgerichte criminaliteit is een goed instrument om financiële criminaliteit tegen te

gaan en om criminele organisaties te destabiliseren en te ontmantelen.23

Het afnemen van de

opbrengsten van het witwassen zorgt ervoor dat de geldstromen niet terug kunnen worden

geïnvesteerd in de criminaliteit en dat criminelen zich niet meer kunnen laten bijstaan door de

allerbeste maar dure adviseurs zoals boekhouders. Zo wordt het verder zetten van de

criminaliteit bemoeilijkt.24

H. Nelen stelt zich echter vragen bij de realisatie van deze

buitgerichte aanpak in de praktijk. Hij stelt o.a. vast dat er een groot verschil is tussen het

aantal onderzoeken en het aantal veroordelingen en dat het vaak moeilijk is om de

uitgesproken straffen uit te voeren. Het treffen van internationale criminele netwerken is geen

realistische verwachting. Het streven naar een buitgerichte aanpak heeft volgens de auteur wel

een belangrijke symbolische functie voor de maatschappij die een afkeer heeft van de idee dat

criminelen vrij kunnen beschikken over hun illegaal verkregen vermogens.25

21

UNGER, B., „De omvang en het effect van witwassen‟, Justitiële verkenningen, 2006, afl. 2, 29-31. 22

ALEXANDER, R.C.H., Insider dealing and money laundering in the EU: law and regulation, Aldershot, Ashgate,

2007, 24-27. 23

VAN THIELEN, P., „De rol van de federale politie in de strijd tegen het witwassen en de samenwerking met de

C.F.I.‟ in Tien jaar witwasbestrijding in België en in de wereld, SPREUTELS, J. (ed.), Brussel, Bruylant, 2003,

107-108. 24

ALEXANDER, R.C.H., o.c., 25-26. 25

NELEN, H., „Hit them where it hurts most? The proceeds-of-crime approach in the Netherlands‟, Crime, Law and

Social Change, 2004, vol. 41, 529-530.

Page 17: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

10

M.J. De Samblanx wijst erop dat wanneer de criminaliteit erin slaagt misdaadgeld te

investeren in de reguliere economie dit economische en sociale gevolgen heeft. Door hun

investeringen kunnen leden van criminele organisaties erin slagen een respectabele positie te

verwerven in de maatschappij. Ze kunnen zelfs onaantastbaar worden door bijvoorbeeld de

grote tewerkstelling die ze met hun investeringen verschaffen of door de positie die ze in de

maatschappij innemen. Door hun praktijken, zoals BTW-carrousels, ontwrichten ze het

economische systeem: ze betalen minder belastingen dan de bona fide handelaar, kunnen

goederen op een goedkopere manier op de markt brengen en zorgen zo voor oneerlijke

concurrentie.26

A. Verhage vertrekt van de idee dat het witwassen gericht is op het verwerven

van macht. De strijd tegen het witwassen heeft dan ook als doel het verwerven van macht in

de legale economie te vermijden.27

De strijd tegen het witwassen is voor de financiële sector niet enkel een opgelegde wettelijke

en reglementaire bepaling. F. Thierens stelt dat het topmanagement van financiële instellingen

winst wil maken, maar niet meer ten koste van alles. Geen enkele bank wil het stigma

opgeplakt krijgen van „witwas- of maffiabank‟ of wil geassocieerd worden met

terrorismefinanciering, bloeddiamanten, illegale wapenhandel en andere maatschappelijk

gevoelige fenomenen.28

A. Verhage wijst erop dat financiële instellingen hun eigen belangen

hebben om te investeren in de strijd tegen het witwassen. De strijd tegen het witwassen is

gericht op het vermijden van risico‟s. Het zorgt ervoor dat de reputatie van de bank

beschermd wordt. Bovendien kunnen boetes bij het niet naleven van de wettelijke bepalingen

vermeden worden.29

26

DE SAMBLANX, M.J., „Wie het snelst loopt, wint‟ in Follow the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J.

en FRANCIS, E. (eds), Brussel, Politeia, 2004, 7. 27

VERHAGE, A. en PONSAERS, P., „Power-seeking crime? The professional thief versus the professional

launderer‟, Crime, Law and Social Change, 2009, vol. 51, 402. 28

THIERENS, F., „De compliance functie in België‟, Tijdschrift financieel recht, 2004, 781. 29

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social Change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 12-13; VERHAGE, A., „Compliance in de Belgische financiële sector. Of hoe zelfregulering en

overheidsregulering in elkaar verstrengeld raken‟ in De criminologische kant van het ondernemen, VANDE

WALLE, G. en VAN CALSTER, P. (eds.), Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 96.

Page 18: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

11

Hoofdstuk 2 De strijd tegen het witwassen: een verhaal van een publiek-

privaat samenwerkingsverband

Na de korte omschrijving van het fenomeen witwassen kaderen we in dit tweede hoofdstuk de

strijd tegen het witwassen als een verhaal van een publiek-privaat samenwerkingsverband.

We reiken een aantal inzichten aan van D. Garland en B. Hoogenboom omtrent publiek-

private samenwerking. Daarnaast verduidelijken we hoe deze samenwerking er concreet

uitziet in de strijd tegen het witwassen.

1. Een publiek-privaat samenwerkingsverband …

De voorbije twee eeuwen zagen overheden criminaliteit als een probleem dat moest aangepakt

worden via de opsporing, de vervolging en de bestraffing van individuele wetsovertreders

waarbij de staat een monopolie had op de criminaliteitscontrole.30

Midden de jaren ‟60 stegen

de criminaliteitscijfers in de V.S., het Verenigd Koninkrijk en de meeste westerse landen.

Hoge criminaliteitscijfers werden geleidelijk aan een kenmerk van de laatmoderne staat en

werden als een normaal sociaal feit aanzien. Het is ook de periode waarin de beperkingen van

het strafrechtssysteem erkend werden. De mythe dat de soevereine staat het monopolie heeft

op criminaliteitscontrole werd onderuit gehaald.31

D. Garland bestudeert in de Culture of

control hoe overheden omgaan met deze nieuwe realiteit. Overheden geven hun

monopoliepositie van criminaliteitspreventie en -controle op en gaan strategische relaties met

private actoren aan. De staat alleen kan niet meer instaan voor preventie en controle van

criminaliteit en voert een responsabiliseringsstrategie t.a.v. burgers en bedrijven. Kenmerkend

zijn termen als „partnership‟, „public/private alliance‟, waarbij de verantwoordelijkheid

gespreid wordt over overheden, organisaties en individuen. D. Garland wijst erop dat het

soms moeilijk is om private organisaties te overtuigen om verantwoordelijkheid te nemen

voor iets wat zij beschouwen als een opdracht van de publieke sector. De motivatie om te

responsabiliseren is volgens D. Garland niet enkel het van de hand doen van moeilijke

overheidsfuncties, hoewel het delen van verantwoordelijkheid duidelijk een aantrekkelijke

strategie is om het verwijt van het eigen falen te vermijden. Het gaat ook niet louter om het

privatiseren van criminaliteitscontrole om de overheidskosten te drukken, hoewel het

verminderen van kosten meespeelt. Het gaat wel om een nieuw concept in het uitoefenen van

macht bij het omgaan met criminaliteit, een nieuwe vorm van governing-at-a-distance. De

30

GARLAND, D., o.c., 17. 31

Ibid., 106-109.

Page 19: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

12

staat overtuigt, zorgt ervoor dat alle actoren op één lijn staan en dat alle actoren hun rol

spelen.32

De auteur verduidelijkt dat de rol van de staat niet verdwijnt. Ze behoudt al haar

functies en speelt bovendien een coördinerende en activerende rol waardoor nieuwe structuren

van ondersteuning, informatie-uitwisseling en samenwerking ontstaan.33

B. Hoogenboom stelt

dat grenzen tussen de publieke en private sector vervagen. Hij heeft het tegelijkertijd over

multiple realities, want ondanks de overlapping blijven publieke en private sectoren

gescheiden werelden. Het begrip grensvervaging vindt hij een te grove term. Hij pleit voor

een differentiatie en onderscheidt verschillende dimensies in de publiek-private

samenwerking, nl. consultatie, coördinatie en coöperatie. Consultatie betreft het over en weer

uitwisselen van onderwerpen. Coördinatie betekent het op elkaar afstemmen van taken en

verantwoordelijkheden. Coöperatie duidt op een operationele integratie van mensen en

middelen. Binnen de consultatie verwijst hij naar consultatie op informele wijze, consultatie

op verschillende beleidsniveaus en verplichte consultatie. Een voorbeeld van de verplichte

consultatie is de wettelijke verplichting voor financiële instellingen om verdachte transacties

te melden in het kader van witwassen.34

2. … in de strijd tegen het witwassen

De strijd tegen het witwassen is internationaal een verhaal van samenwerking tussen de

publieke en de private sector. De bezorgdheid van de internationale gemeenschap dat stromen

crimineel geld de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector kunnen schaden, zorgde in

de jaren ‟80 voor een zoektocht naar een samenwerking tussen de financiële sector en de

overheid i.c. de politie en het gerechtelijk apparaat. De vaststelling dat financiële instellingen

het best geplaatst zijn om witwasoperaties op te sporen, ligt aan de basis van de idee van het

samenwerkingsmechanisme. Financiële instellingen zijn namelijk een tussenstap in

witwasoperaties. Geld wordt immers via hen gestort, belegd en tenslotte ingebracht in de

legale economie. Zonder medewerking van financiële instellingen wordt het moeilijk om

witwasverrichtingen op te sporen. Aangezien witwassen een misdrijf is zonder rechtstreeks

slachtoffer zouden de klassieke aangiftemechanismen niet spelen.35

M. De Samblanx wijst

erop dat de bestrijding van financieel-economische criminaliteit meer en meer gesteund is op

publiek-private en internationaal georganiseerde samenwerking. Criminaliteit onderzoeken is

32

Ibid., 124-127. 33

GARLAND, D., „The limits of the sovereign state. Strategies of crime control in contemporary society‟, The

British journal of criminology, 1996, 454. 34

HOOGENBOOM, B., l.c., 18-22. 35

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 11-12, 17.

Page 20: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

13

geen taak meer die uitsluitend voorbehouden is voor de publieke sector. Een goed

uitgebouwde publiek-private samenwerking is noodzakelijk.36

Verschillende actoren zijn

betrokken bij de strijd tegen witwassen. De Europese Unie, de Financial Action Task Force,

het Baselcomité, de CBFA, de CFI, de politie (CDGEFID), de meldingsplichtigen en het

parket spelen elk hun rol. A. Verhage spreekt over het antiwitwascomplex waarbij

verschillende actoren uit de publieke en private sector samenwerken in de strijd tegen het

witwassen. Preventie, opsporing en melding gebeurt door private actoren terwijl publieke

actoren een analytische en repressieve opdracht hebben.37

Bij de bestrijding van witwassen

spreekt G. Stessens over een tweesporenbeleid met enerzijds een strafrechtelijke repressieve

benadering en anderzijds een financieelrechtelijke preventieve benadering. Het gaat hierbij

niet om twee van elkaar gescheiden benaderingen, maar om een geheel van normen waarbij

financieelrechtelijke normen strafrechtelijke normen ondersteunen en vice versa.38

In België is het misdrijf witwassen strafbaar gesteld in artikel 505 van het Strafwetboek. Dit

artikel is van toepassing op elke burger. De politie, het parket en het gerecht hebben elk hun

taak bij de opsporing, de vervolging en de berechting. Het Nationaal Veiligheidsplan 2008-

2011 vermeldt de ernstige economisch-financiële criminaliteit als één van de prioritaire

veiligheidsfenomenen. De politie zal hierbij haar acties vooral richten tegen corruptie, fraude

en witwassen.39

Binnen de Algemene Directie gerechtelijke politie (DGJ) zijn er centrale

directies geïnstalleerd o.a. de Directie voor de bestrijding van de economische en financiële

criminaliteit (Ecofin). Deze Directie Ecofin heeft de opdracht bij te dragen tot de beheersing

en bestrijding van maatschappijontwrichtende fenomenen op het vlak van ernstige en

georganiseerde financieel-economische criminaliteit, corruptie, ICT-criminaliteit en

valsheden. De Directie Ecofin heeft verschillende centrale diensten waaronder de Centrale

Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie

(CDGEFID).40

De core-business van de CDGEFID is het ondersteunen van het opsporen van

ernstige en complexe economische, financiële of fiscale misdrijven. Het gaat hierbij

ondermeer om witwassen, ernstige en georganiseerde economische of fiscale inbreuken,

36

DE SAMBLANX, M.J., „Financieel economisch rechercheren. Voor een goed begrip‟ in Financieel economisch

rechercheren. L‟enquête en matière financière et économique, JANSSENS, S. (ed.), Brussel, Politeia, 2004, 11-12. 37

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social Change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 9-10. 38

STESSENS, G., o.c., 22. 39

FEDERALE POLITIE (z.d.) Nationaal veiligheidsplan 2008-2011 [WWW]. Federale politie: http://www.polfed-

fedpol.be/pub/pdf/NVP2008-2011.pdf [08/03/2009], 7. 40

DENOLF, J., „De centrale functie van de directie Ecofin inzake inbeslagneming en verbeurdverklaring‟ in Follow

the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds.), Brussel, Politeia, 2004, 47-51.

Page 21: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

14

misdrijven van voorkennis en beurskoersmanipulaties en complexe financiële oplichtingen.

De CDGEFID kan ook zelf opsporings- en gerechtelijke onderzoeken uitvoeren. Via zijn

verbindingsofficieren heeft de CDGEFID regelmatig contacten met de CFI.41

De publieke sector staat er niet alleen voor. De Belgische wet van 11 januari 1993 voorziet

een medewerkingsverplichting met de overheid om de wet toe te passen voor welbepaalde

instellingen en personen met het oog op de opsporing van daden van witwassen en

terrorismefinanciering.42

Deze wet is niet van toepassing op elke burger, maar op een

exhaustieve lijst van financiële en niet-financiële tussenpersonen die gevestigd zijn in België.

Deze meldingsplichtigen worden opgesomd in artikels 2, 3 en 4 van de wet. Deze lijst omvat

o.a. de Post voor haar financiële postdiensten, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen,

verzekeringsondernemingen, vastgoedmakelaars, handelaren in diamant, notarissen,

gerechtsdeurwaarders, externe accountants, advocaten, casino‟s.43

De private sector,

waaronder dus de financiële sector, neemt door deze wet vanuit een preventieve invalshoek

deel aan de opsporing en detectie van verdachte transacties in het kader van het witwassen.

De medewerkingsverplichting omvat naast o.a. de identificatieplicht van cliënten, ook de

verplichting om op een doeltreffende manier samen te werken met de CFI door haar de feiten

die op witwassen van geld of op terrorismefinanciering zouden kunnen wijzen, te melden en

haar vragen om informatie te beantwoorden.44

Er moet gemeld worden aan de CFI als er

onderliggende basismisdrijven van witwassen en terrorismefinanciering, zoals beschreven in

artikel 5 van de wet van 11 januari 1993, vastgesteld worden. De herkomst van geld of activa

is illegaal wanneer ze voortkomen uit o.a. een misdrijf dat in verband staat met terrorisme of

terrorismefinanciering, georganiseerde misdaad, illegale drughandel, mensenhandel,

exploitatie van de prostitutie, ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder

ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend, een

beursmisdrijf, een oplichting, misbruik van vertrouwen en misbruik van vennootschaps-

goederen.45

De gemelde verdachte transacties worden bij de CFI onderzocht en verrijkt met

andere informatie, bijvoorbeeld van politiediensten en administratieve overheidsdiensten.

41

FEDERALE POLITIE (z.d.) De Directie van de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit (DJF)

[WWW]. Federale politie: http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_djf_nl.php [19/02/2010]. 42

Art. 6 Wet van 11 januari 1993. 43

Art. 2, 3, 4 Wet van 11 januari 1993. 44

SERVAIS, J. (2010/04/06) Circulaire CBFA_2010_09 van 6 april 2010 over de waakzaamheidsplicht ten aanzien

van het cliënteel, voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en

terrorismefinanciering, en voorkoming van de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens

[WWW]. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: http://www.cbfa.be/

nl/ki/circ/pdf/cbfa_2010_09.pdf [11/04/2009] (hierna verkort geciteerd: Circulaire van de CBFA van 2010), 9. 45

Art. 5 § 3 Wet van 11 januari 1993.

Page 22: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

15

Wanneer uit het onderzoek blijkt dat er ernstige aanwijzingen zijn van witwassen of

terrorismefinanciering meldt de CFI door aan de gerechtelijke overheden om er een

gerechtelijk gevolg aan te geven.46

Het detecteren, onderzoeken en melden door de

meldingsplichtigen, het onderzoeken van de meldingen door de CFI, het doormelden door de

CFI aan het parket, de onderzoeken door het parket en de uitspraken van de rechtbank vormen

de antiwitwasketen.47

3. De praktijk

In 2008 heeft de CFI 15.554 meldingen ontvangen. 55,1 % van de meldingen is afkomstig van

de wisselkantoren, 25,9 % komt van de kredietinstellingen. De financiële sector stond dus in

voor 81 % van de meldingen. De overige meldingen kwamen van o.a. casino‟s, notarissen, de

Post, Douane. De 15.554 meldingen zijn gebundeld in 4.875 dossiers waarvan er 937 dossiers

zijn doorgemeld aan de parketten. 84,5 % van deze doorgemelde dossiers is afkomstig van de

financiële sector: 64,7 % is afkomstig van de kredietinstellingen, 19,8 % komt van de

wisselkantoren.48

De financiële sector speelt dus een belangrijke rol in de strijd tegen het

witwassen. G. Stessens stelt zich de vraag of de medewerkingsverplichting niet te ver gaat en

de financiële sector niet te veel in een politierol geduwd wordt. Het instellen van een

identificatie- en meldingsplicht voor financiële instellingen bevordert echter de bewijsgaring

en verhoogt de kans op een daadwerkelijke bestraffing van witwassen. Zonder de bijdrage van

de privé-instellingen is een succesvolle bestrijding van het witwassen niet mogelijk, stelt G.

Stessens.49

De meerderheid van de compliance officers uit het onderzoek van A. Verhage

vindt inderdaad dat de banksector opgezadeld wordt met een overheidstaak.50

C. Mathers

vindt dat de financiële sector een belangrijke rol vervult in de preventie van witwassen, maar

stelt dat we moeten beseffen dat financiële instellingen geen handhavers zijn maar in de eerste

plaats in business for profit zijn.51

L. Gelemerova wijst erop dat meldingsplichtigen vooral

winstgericht zijn en het tegenstrijdig is dat ze ook de rol van onderzoeker vervullen.52

Daarnaast mogen we o.i. niet blind zijn voor de verhouding tussen de vele inspanningen van

de financiële instellingen en de CFI en het uiteindelijke resultaat in de strafrechtsbedeling.

46

VAN THIELEN, P., l.c., 109. 47

VERHAGE, A., l.c, 13-14. 48

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, o.c., 31, 35, 47. 49

STESSENS, G., o.c., 217-219. 50

VERHAGE, A., l.c., 24. 51

HOOGENBOOM, A.B., „Voorbij goed en kwaad van witwassen‟, Justitiële verkenningen, 2006, 78-79. 52

GELEMEROVA, L., „On the frontline against money-laundering: the regulatory minefield‟, Crime, Law and

Social Change, 2009, vol. 52, 53.

Page 23: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

16

Van de 10.146 doorgemelde dossiers tussen 1993 en 2008 aan de parketten heeft de CFI weet

van 1.209 veroordelingen.53

53

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, o.c., 33.

Page 24: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

17

Hoofdstuk 3 Beknopt historisch overzicht van het wet- en regelgevend kader

van het preventieve luik

Naast de strafbaarstelling van witwassen bestaat er een preventief luik dat wet- en regelgeving

omvat, die voor de financiële sector in België belangrijk is in het kader van de strijd tegen het

witwassen en de terrorismefinanciering. De basiswet- en regelgeving voor de financiële sector

op Belgisch niveau betreft de wet van 11 januari 1993, het reglement van de CBFA van 2010

en de circulaire van de CBFA van 2010. Het is dit wet- en regelgevend kader dat we in dit

hoofdstuk kort historisch schetsen.

1. Internationaal

Het bestrijden van witwassen is relatief nieuw. Het kwam in de jaren ‟80 op als onderdeel van

de strijd tegen de internationale drughandel.54

Er was een toenemende bezorgdheid van de

internationale gemeenschap omtrent witwaskapitaal. Het witwassen van geld vormde een

gevaar voor het evenwicht op de financiële markten, maar ook voor de democratische

samenleving door o.a. toegang door criminelen tot beleidsposities. Financiële instellingen

werden meer en meer gebruikt om misdaadgeld in de legale economie in omloop te brengen.

De overtuiging groeide dat witwassen zowel bestraffend als preventief moest worden

aangepakt. Bovendien was het snel duidelijk dat een internationale aanpak noodzakelijk was.

Preventie door een vroegtijdige opsporing door de instellingen die voor witwasoperaties

gebruikt konden worden, bleek de beste manier om financiële structuren onaangetast te

houden. In het kader van de preventieve aanpak ontstonden structuren waarbinnen financiële

instellingen en gerechtelijke actoren samenwerkten.55

De start voor de preventie van witwassen van criminele geldstromen was de aanbeveling van

de Raad van Europa van 27 juni 1980. Volgens de Raad van Europa kon de bancaire sector

een doeltreffende preventieve rol spelen. De kredietinstellingen werden aanbevolen de

identiteit van de cliënten te controleren conform het basisadagium know your customer.56

Vanuit de banksector zelf werd in december 1988 een principeakkoord ontwikkeld rond de

preventie van witwassen: het Baselcomité, opgericht in 1974 door de centrale banken van de

54

VERREST, P.A.M., l.c., 42. 55

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 11-12. 56

Ibid., 13.

Page 25: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

18

Groep van 1057

, verspreidde het Statement of principles. Dit omvatte ethische principes die te

maken hebben met het identificeren van cliënten, de samenwerking met rechtshandhavende

instanties en het ontmoedigen van verdachte transacties.58

Deze Princiepsverklaring bevatte

de aanzet van wat later de sluitsteen zou worden van het preventieve luik nl. de samenwerking

tussen de financiële organisaties en de overheidsinstellingen die de wet moeten doen

naleven.59

De Financial Action Task Force (FATF) of Financiële Actie Groep (FAG) werd in 1989

opgericht door de toenmalige G7 en de voorzitter van de Europese Commissie. Dit

intergouvernementeel orgaan had als doel het witwassen van criminele geldstromen te

onderzoeken in opdracht van de Organisatie voor Economische Samenwerking en

Ontwikkeling (OESO).60

De FAG schreef in 1990 40 aanbevelingen in de strijd tegen het

misbruik van het financiële systeem voor het witwassen van geld. Ze werden reeds een aantal

keren herzien als reactie op veranderde trends in het witwassen. De aanbevelingen zijn een

combinatie van repressieve en preventieve maatregelen. Zo is er bijvoorbeeld de aanbeveling

om witwassen strafbaar te stellen en een aanbeveling voor financiële instellingen tot het

realiseren van de waakzaamheidsplicht (customer due diligence). Deze waakzaamheidsplicht

omvat o.a. het identificeren van cliënten en het verifiëren van deze identiteit aan de hand van

betrouwbare documenten. De waakzaamheidsplicht omvat een risicogebaseerde aanpak: voor

hogere risico‟s is een verhoogde waakzaamheid noodzakelijk.61

Ondermeer als gevolg van de

aanslagen op de WTC-torens van 11 september 2001, werden de 40 aanbevelingen aangevuld

met 9 aanbevelingen omtrent het bestrijden van terrorismefinanciering.62

2. Europese witwasrichtlijnen

De eerste Europese witwasrichtlijn, richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming

van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, stelde de aangifte door

57

De Groep van 10 bestaat uit: Benelux (België, Luxemburg, Nederland), Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan,

Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland. 58

BROYER, P. L‟argent sale dans les réseaux du blanchiment, Paris, L‟Harmattan, 2000, 322-323. 59

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 13. 60

FATF (z.d.) FATF-GAFI [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/pages/0,3417,en_ 32250379_

32236836_1_1_1_1_1,00.html [08/03/2009] 61

FATF (2003/06/20) The 40 Recommendations [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/

documentprint/0,3455,en_32250379_32236930_33658140_1_1_1_1,00.html [07/02/2009] 62

FATF (2004/10/22) 9 Special Recommendations (SR) on Terrorist Financing (TF) [WWW]. FATF-GAFI:

http://www.fatf-gafi.org/documentprint/0,3455,en_32250379_32236920_34032073_1_1_1_1,00.html

[07/02/2009]

Page 26: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

19

de financiële sector van vermoedens van witwassen – die tot dan enkel een FAG aanbeveling

was – verplicht. De eerste witwasrichtlijn focuste op het verbod op witwasverrichtingen,

verplichte cliëntenidentificatie, opsporing en aangifte van verdachte verrichtingen, interne

controle en opleiding.63

De tweede Europese witwasrichtlijn, richtlijn 2001/97/EG van 4 december 2001, breidde het

toepassingsgebied ratione personae uit met niet-financiële ondernemingen die financiële

diensten aanbieden. Het gaat hierbij vooral om beoefenaars van juridische beroepen,

bedrijfsrevisoren, externe accountants, belastingsadviseurs, makelaars in onroerend goed,

casino‟s. Ook omvatte deze richtlijn bepalingen over de identificatie op afstand omwille van

de ontwikkeling van het bankieren via het internet.64

De derde Europese witwasrichtlijn, richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005, voert een

aantal aanpassingen in ter verbetering van het mechanisme in zijn geheel. Zo voert de richtlijn

gedetailleerde bepalingen in over de identificatie van de cliënt en de uiteindelijke

begunstigde, evenals over de verificatie van hun identiteit. Er wordt ook duidelijker

omschreven wat onder „uiteindelijke begunstigde‟ moet worden verstaan door objectieve

criteria aan te reiken. De derde witwasrichtlijn voorziet bovendien uitzonderingen op het

mededelingsverbod (tipping off) d.i. het verbod om aan de cliënt of derden mee te delen dat er

een melding is gedaan bij de CFI of dat er een opsporingsonderzoek wegens witwassen aan de

gang is. Zo kan er tussen financiële instellingen die behoren tot eenzelfde groep informatie

uitgewisseld worden m.b.t. de doormelding van een bepaalde klant. Deze informatie-

uitwisseling kan ook tussen financiële instellingen die niet tot eenzelfde groep behoren onder

bepaalde voorwaarden.65

De derde witwasrichtlijn moest geïmplementeerd worden tegen

15/12/200766

, maar dit is pas recent gebeurd met de wet van 18 januari 2010.

63

WYMEERSCH, E., „De rol van de commissie voor het bank- en financiewezen bij de witwasbestrijding en de

samenwerking met de cel voor financiële informatieverwerking‟ in Tien jaar witwasbestrijding in België en in de

wereld, SPREUTELS, J. (ed.), Brussel, Bruylant, 2003, 34. 64

Ibid., 36-37. 65

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007, Brussel, C.F.I., 2008,

19-23; X, „Naar strengere identificatieverplichtingen in strijd tegen witwassen‟, Fiscoloog, 2008, afl. 1131, 1-3. 66

Art. 45 Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, P.B., 25

november 2005, L 309 (hierna verkort geciteerd: Derde witwasrichtlijn).

Page 27: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

20

3. De wet van 11 januari 1993

De Belgische wet van 11 januari 1993 is oorspronkelijk een implementatie van de eerste

Europese witwasrichtlijn. De wet van 11 januari 1993 werd reeds verschillende keren

gewijzigd. Zo werd bijvoorbeeld de wet van 11 januari 1993 aangepast door de wet van 12

januari 2004.67

Door deze wet werd de tweede witwasrichtlijn omgezet in Belgisch recht,

rekening houdend met de 40 + 9 aanbevelingen van de FAG. De wet van 11 januari 1993

heette voortaan “Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het

witwassen van geld en de financiering van terrorisme”. Terrorismefinanciering werd hierdoor

een zelfstandig misdrijf i.p.v. een onderliggend misdrijf van witwassen. Bovendien

anticipeerde België met de wet van 12 januari 2004 al op de derde witwasrichtlijn. Een aantal

van de verplichtingen die door deze richtlijn werden opgelegd, werden reeds in Belgisch recht

omgezet door de wet van 12 januari 2004.68

In 2007 volgde nog een belangrijke wijziging. Door de wet van 27 april 2007 werd artikel

14quinquies69

ingevoerd in de wet van 11 januari 1993.70

Dit artikel stelt dat

meldingsplichtigen moeten melden aan de CFI wanneer ze vermoeden dat een feit of een

verrichting verband kan houden met witwassen van geld afkomstig uit ernstige en

georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van

internationale omvang worden aangewend. Ze melden ook van zodra ze minstens één van de

indicatoren van ernstige en georganiseerde fiscale fraude, vastgelegd in het KB van 3 juni

200771

, opsporen.72

Dit artikel 14quinquies zorgde voor discussie omtrent de vraag of de

indicatoren verplicht aanleiding geven tot een melding aan de CFI of dat er een appreciatie

door de melders toegelaten is.73

M.a.w. is het vaststellen van een indicator voldoende om te

melden aan de CFI zelfs als er verder geen aanwijzingen of vermoedens van witwassen zijn

(autonoom karakter van de indicatoren), of is er bij het vaststellen van een indicator meer

aandachtig onderzoek nodig en wordt er enkel bij vermoeden van witwassen gemeld aan de

67

Wet van 12 januari 2004 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het

financiële stelsel voor het witwassen van geld, de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de

kredietinstellingen, en de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de

beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, B.S., 23 januari 2004. 68

LAGROU, D., Terrorismefinanciering vanuit een bancair perspectief, scriptie, Antwerpen, UAMS, 2006, 13-14. 69

Art. 14quinquies Wet van 11 januari 1993 is ondertussen met de wet van 18 januari 2010 hernummerd tot art. 28

Wet van 11 januari 1993. 70

Art. 134 Programmawet van 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007. 71

K.B. 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S., 13 juni 2007. 72

Art. 28 Wet van 11 januari 1993. 73

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, o.c., 12.

Page 28: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

21

CFI (bijvoeglijk karakter van de indicatoren)? Met het arrest nr. 102/2008 van 10 juli 2008

lijkt het Grondwettelijk Hof de discussie beslecht te hebben in het voordeel van het

bijvoeglijk standpunt.74

Zeer recent is de wet van 11 januari 1993 aangepast door de wet van 18 januari 2010.75

Door

deze wet verandert de structuur van de wet van 11 januari 1993 en worden haar artikels

hernummerd. De wet van 18 januari 2010 brengt verschillende wijzigingen teweeg voor de

niet-financiële beroepen in de wet van 11 januari 1993. Voor de financiële sector zijn de

wijzigingen beperkter. Wijzigingen die belangrijk zijn voor de financiële instellingen zijn o.a.

de nadruk op de risk based approach, de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke

personen voor de identiteitsverificatie en de actualisering van identificatiegegevens, de

specifiëring omtrent politiek prominente personen, afwijkingen op het mededelingsverbod en

de verduidelijking omtrent de identificatie van de cliënt, de lasthebbers, de uiteindelijke

begunstigde.76

4. Reglement en circulaire van de CBFA

Art. 38 van de wet van 11 januari 1993 belast de CBFA, die toezicht houdt op de Belgische

financiële sector, met de opdracht om voor de ondernemingen die onder haar toezicht staan bij

reglement vast te stellen hoe ze bepaalde van hun wettelijke verplichtingen moeten uitvoeren.

Het reglement van de CBFA van 2010 geeft verduidelijking o.a. omtrent de identificatie van

de cliënten en de uiteindelijke begunstigden, het cliëntacceptatiebeleid, het klantenonderzoek

bij zakenrelaties en occasionele verrichtingen, het eerstelijnstoezicht, het tweedelijnstoezicht,

de aanwijzing en de rol van de verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van

geld en de financiering van terrorisme, de opleiding en de sensibilisatie van het personeel.

De circulaire van de CBFA van 2010 richt zich tot de in België gevestigde instellingen die

onder toezicht van de CBFA staan en onderworpen zijn aan de wettelijke verplichtingen tot

74

RAMAKERS, Y., o.c., 31-32. 75

Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het

financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van

vennootschappen, B.S., 26 januari 2010. 76

GRIJSEELS, C. (2010/01/26) Artikelsgewijs overzicht en bespreking van de door de Wet van 18 januari 2010 tot

wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het

witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen aangebrachte

wijzigingen aan het preventief anti-witwasdispositief [WWW]. CTIF-CFI: http://www.ctif-cfi.be/doc/nl/

bel_leg/Law_1993_modifications.pdf [13/02/2010]

Page 29: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

22

voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.77

De circulaire

geeft verduidelijking en toelichting bij het reglement van de CBFA.

77

Circulaire van de CBFA van 2010, 6.

Page 30: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

23

Hoofdstuk 4 De Cel voor financiële informatieverwerking

In dit hoofdstuk bespreken we de Cel voor financiële informatieverwerking als Belgisch

meldpunt voor verdachte transacties. We beschrijven bondig het ontstaan en de aard van het

meldpunt, de werking, de soort gemelde informatie, de veiligheid van de melders en de

bijdrage van de CFI in de strijd tegen het witwassen.

1. Meldpunt voor verdachte transacties

De 40 aanbevelingen van de FAG in de strijd tegen het misbruik van het financiële systeem

voor het witwassen van geld bevatten o.a. de aanbeveling dat financiële instellingen verdachte

transacties zouden moeten melden aan een Financial Intelligence Unit (FIU).78

Deze FIU‟s

zijn meldpunten voor verdachte transacties en werken als tussenschot of interface naar de

gerechtelijke overheden toe. De bedoeling was om wereldwijd tot een geïntegreerd en

integraal antiwitwasdispositief te komen waarbij de financiële sector vanuit een preventieve

invalshoek actief meewerkt aan de opsporing van verdachte transacties in het kader van

witwassen. Door de FIU‟s zou het preventieve dispositief aansluiten op de repressieve

component.79

De Belgische FIU nl. de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) bestaat

sinds 1993. De oprichting van de CFI vloeide voort uit de omzetting in Belgisch recht van de

eerste Europese witwasrichtlijn van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het

financiële stelsel voor het witwassen van geld.80

2. Aard van het meldpunt

De Europese witwasrichtlijn liet de lidstaten vrij in de keuze van het type instelling die de

meldingen van verdachte verrichtingen moest ontvangen.81

Sommige landen kozen voor een

politionele of gerechtelijke eenheid, terwijl andere landen een administratieve entiteit of een

gemengde dienst verkozen. Een politionele dienst heeft als voordelen dat het kan steunen op

een bestaande gestructureerde organisatie die beschikt over middelen en knowhow op het vlak

van opsporingen en dat gemakkelijk politiegegevens met andere landen kunnen uitgewisseld

worden. De financiële sector staat echter wantrouwig tegenover een dergelijk model. Een

78

FATF (2003/06/20) „Recommandation 13‟ in The 40 Recommendations [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-

gafi.org/documentprint/0,3455,en_32250379_32236930_33658140_1_1_1_1,00.html [07/02/2009] 79

VAN THIELEN, P., l.c., 109. 80

SPREUTELS, J., „Voorwoord‟ in De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het

witwassen van geld in België, SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 8. 81

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 93.

Page 31: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

24

financiële instelling zal o.a. aarzelen om vermoedens door te geven aan een dienst die deze

informatie mogelijks ook gebruikt voor andere doeleinden dan enkel de strijd tegen

witwassen. Daarnaast bestaat het risico dat politiediensten door aangiften overbelast worden

zodat maar een klein deel van de meldingen kan onderzocht worden. Het gerechtelijk model

heeft naast de voordelen van een reeds bestaande structuur en middelen, het voordeel dat er

waarborgen zijn voor een onafhankelijke werking. Dit bevordert het vertrouwen vanuit de

financiële sector. Een nadeel is echter o.a. het risico dat cliënten van financiële instellingen

onnodig bij een gerechtelijk onderzoek worden betrokken. Het administratieve model

vermijdt de nadelen van het politionele en het gerechtelijke model. De administratieve dienst

is een tussenschakel tussen de meldingsplichtigen en de opsporingsdiensten en scheidt zelf de

ongegronde meldingen van de meldingen die verband lijken te houden met witwassen.

Hierdoor kan een vertrouwensrelatie met de meldingsplichtigen opgebouwd worden en kan

meestal voorkomen worden dat inlichtingen voor andere doeleinden worden gebruikt. De

leden van een administratieve dienst hebben een strikt beroepsgeheim. Bovendien vermijdt

een dergelijk systeem dat politiediensten en gerechtelijke overheden overbelast worden door

niet-relevante meldingen.82

De Belgische wetgever koos voor een nieuwe op te richten

eenheid met rechtspersoonlijkheid, onafhankelijk van de politie- en gerechtelijke diensten.83

Door de Belgische wet van 11 januari 1993 werd de CFI ingesteld als een zelfstandige

administratieve overheid met een gerechtelijke finaliteit.84

3. Werking van de CFI

De CFI is samengesteld uit financiële deskundigen en een hoger officier gedetacheerd van de

federale politie. Ze staat onder het toezicht van de ministers van Justitie en van Financiën en

onder de leiding van een magistraat of van zijn plaatsvervanger, gedetacheerd van het

parket.85

Zoals reeds vermeld in deel 1, hoofdstuk 2, ontvangt de CFI de meldingen van

verdachte verrichtingen vanwege de meldingsplichtigen zoals in de wet bepaald en

onderzoekt ze deze meldingen. De CFI verrijkt deze gegevens met andere informatie die ze

kan opvragen bij o.a. meldingsplichtigen, politiediensten, administratieve overheidsdiensten

en gerechtelijke overheden.86

Twee verbindingsofficieren staan in voor de afgebakende

informatiestroom tussen de CFI en de politie. De CFI meldt door aan de parketten wanneer er

82

Ibid., 23-26. 83

Ibid., 93. 84

SPREUTELS, J., l.c., 8. 85

Art. 22 § 3 wet van 11 januari 1993. 86

Art. 33 Wet van 11 januari 1993.

Page 32: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

25

ernstige aanwijzingen zijn van witwassen of terrorismefinanciering afkomstig van de

basismisdrijven die limitatief in de wet van 11 januari 1993 zijn opgesomd. De CFI speelt een

belangrijke rol bij de centralisatie van gegevens. Ze is een filter en tussenpersoon tussen de

meldingsplichtigen die onderworpen zijn aan de wet van 11 januari 1993 en de gerechtelijke

overheden. Zo wordt vermeden dat de parketten en de politiediensten overspoeld worden met

nutteloze informatie en kunnen grondig onderzochte dossiers afgeleverd worden. Bovendien

heeft op die manier de wetgever ook de private levenssfeer van de cliënten van de

meldingsplichtigen willen beschermen. Een dergelijk systeem bevordert een goede

medewerking van de meldingsplichtigen. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie tussen de

meldingsplichtigen en de CFI is een grondvoorwaarde voor de goede werking van het

antiwitwasmechanisme.87

De CFI is onderworpen aan het beroepsgeheim. Dit principe en de

wettelijk afgebakende uitzonderingen hierop zijn duidelijk omschreven in de wet van 11

januari 1993.88

Aangezien de strijd tegen witwassen een internationale aanpak vereist, werkt

de CFI ook samen met internationale organisaties. Op operationeel gebied wisselt ze

informatie uit met buitenlandse meldpunten. In 1995 nam de CFI samen met het Amerikaanse

meldpunt het initiatief tot de oprichting van de Egmont Groep met als doel alle meldpunten

samen te brengen en hun samenwerking te bevorderen.89

4. Soort gemelde informatie

De meeste landen met een meldpunt hebben voor een systeem gekozen waarbij

meldingsplichtigen alleen verrichtingen melden waarvan ze vermoeden dat ze verband

houden met witwasoperaties. Een andere mogelijkheid is het systeem waarbij

meldingsplichtigen op basis van objectieve criteria meldingen moeten doen. Hierbij moeten

ze zichzelf niet afvragen of een verrichting verband houdt met een criminele activiteit die zou

moeten gemeld worden. Bij een dergelijk systeem moet het meldpunt een massa informatie

verwerken van verschillende kwaliteit. De voordelen zijn echter dat de meldingsplichtigen

geen verantwoordelijkheid dragen en dat er minder kans is voor beoordelingsfouten.90

De Belgische wetgever heeft voor het eerste systeem gekozen. In België moeten de

meldingsplichtigen aandacht hebben voor atypische verrichtingen van cliënten en die eerst

87

SPREUTELS, J., l.c., 8-9. 88

Art. 35 Wet van 11 januari 1993. 89

SPREUTELS, J., l.c., 9. 90

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 20-21.

Page 33: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

26

analyseren om na te gaan of er vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering rijzen.91

In een dergelijk systeem moeten de meldingsplichtigen zelf beslissen of er achter een

bepaalde verrichting een verdachte handeling schuilgaat die moet gemeld worden aan de CFI.

Het voordeel hierbij is dat het meldpunt niet overspoeld wordt door meldingen en de

ontvangen meldingen grondig kan ontleden. Er is bij dit systeem echter wel het risico dat

meldingsplichtigen verdachte handelingen die zouden moeten gemeld worden over het hoofd

zien.92

Door een studie en analyse van meldingen stelt de CFI typologieën op om nieuwe

trends inzake witwassen en terrorismefinanciering te kunnen opvolgen. Deze typologieën

worden verspreid o.a. via de jaarlijkse activiteitenverslagen van de CFI. De bedoeling is om

de meldingsplichtigen in te lichten over de soort verrichtingen die hogere waakzaamheid

vereisen, evoluties en nieuwe sectoren die gevoeliger zijn om door misdadigers te worden

gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.93

5. De veiligheid van de melders

De derde witwasrichtlijn vermeldt dat lidstaten passende maatregelen moeten nemen om de

werknemers van de meldingsplichtige instellingen die vermoedens van witwassen of

terrorismefinanciering intern of aan de CFI melden, te beschermen tegen bedreigingen of

daden van agressie.94

Artikel 30 § 4 van de wet van 11 januari 1993 beoogt deze bescherming.

De Belgische financiële sector stelt dat er zich veiligheidsproblemen voordoen. Sinds de

inwerkingtreding van de wet Franchimont hebben verdachten snel toegang tot het gerechtelijk

dossier. Hierdoor is er een potentieel hoger veiligheidsrisico voor de meldingsplichtigen. Bij

gerechtelijke onderzoeken worden identificatiegegevens kenbaar gemaakt. De identiteit van

de meldende instelling en van de persoon die de melding aan de CFI heeft gedaan, kan

worden achterhaald. De discretie omtrent de identiteit van de melders en de veiligheid van de

melders zijn belangrijke voorwaarden voor de financiële sector om een actieve samenwerking

te waarborgen. De CFI heeft reeds een aantal maatregelen genomen om tegemoet te komen

aan de bezorgdheid voor de veiligheid van de melders. Voor elk dossier dat wordt doorgemeld

aan het parket stelt de CFI zelf een verslag op. Dit bevat informatie van meldingen of andere

wettelijke bronnen. De originele melding wordt echter niet bij het verslag gevoegd en er

wordt niet vermeld welke inlichtingen afkomstig zijn van een melding. Enkel het adres van de

91

Circulaire van de CBFA van 2010, 9. 92

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 20-21. 93

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, o.c., 67. 94

Art. 27 Derde witwasrichtlijn.

Page 34: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

27

betrokken financiële instelling wordt opgenomen in de doormeldingsverslagen. De

gerechtelijke overheden kunnen zo het onderzoek vervolledigen met aanvullende

inlichtingen.95

Magistraten moeten beoordelen of het absoluut noodzakelijk is om de

personeelsleden te verhoren die aan de basis liggen van de vaststellingen en moeten voorrang

geven aan de witwasverantwoordelijken van de meldende instellingen. De parketten worden

gevraagd om de regels van de bescherming van de getuigen die gelden bij een gerechtelijk

onderzoek, nl. de anonimiteit van de getuigen, naar analogie toe te passen bij deze verhoren.

Politieambtenaren worden bovendien regelmatig gesensibiliseerd om de personen die

betrokken zijn bij een dossier, geen informatie mee te delen waardoor de personen of de

instellingen die aan de basis liggen van een melding aan de CFI kunnen worden

geïdentificeerd. Door het nieuwe artikel 36 van de wet van 11 januari 1993 wordt het aan de

procureur des Konings, de onderzoeksrechter en autoriteiten zoals het Europees Bureau voor

Fraudebestrijding (OLAF), de arbeidsauditeur, de staatsveiligheid en de minister van

Financiën, wettelijk verboden om alsnog de originele meldingen aan de CFI te vragen.96

De

leden van de CFI, de personeelsleden, de leden van de politiediensten en de andere

ambtenaren die bij haar zijn gedetacheerd en externe deskundigen waarop ze beroep doet,

mogen geen ruchtbaarheid geven aan de informatie waarvan ze kennis hebben gekregen bij de

uitoefening van hun opdrachten.97

Indien deze personen opgeroepen worden om in rechte te

getuigen, mogen ze de identiteit van de auteurs van de meldingen niet bekendmaken.98

6. Bijdrage in de strijd tegen het witwassen

De CFI is belast met het verwerken en doormelden van informatie met het oog op de

bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De CFI moet ook

zorgen voor overleg en een efficiënte samenwerking tussen de nationale overheidsinstanties

die betrokken zijn bij de strijd tegen het witwassen en terrorismefinanciering.99

Het overgrote deel van de witwasdossiers die door de parketten worden behandeld, vloeit

voort uit onderzoeken door de CFI.100

De CFI zorgt dus voor een belangrijke instroom voor

de strafrechtelijke beteugeling van financiële criminaliteit. Eenzelfde instroom realiseren via

klassieke of bijzondere opsporingsmethoden is volgens P. Van Thielen een quasi ondoenlijke

95

BELGISCHE FEDERATIE VAN DE FINANCIELE SECTOR, Voorstelling van het C.F.I.-jaarverslag, 2008. 96

GRIJSEELS, C., o.c., 69-71. 97

Art. 35 § 1 Wet van 11 januari 1993. 98

Art. 36 Wet van 11 januari 1993. 99

Art. 22 Wet van 11 januari 1993. 100

SPREUTELS, J., l.c., 9.

Page 35: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

28

opdracht.101

Dossiers kunnen uitmonden in strafrechtelijke veroordelingen, inbeslagnemingen

en verbeurdverklaringen. Dit wordt mogelijk gemaakt o.a. door de medewerking van de

meldingsplichtigen, de deskundigheid van de CFI en de wisselwerking tussen de CFI en de

politiediensten via de verbindingsofficieren, de gerechtelijke overheden en de buitenlandse

meldpunten.102

Uit het 15de

activiteitenverslag 2008 van de CFI blijkt dat de CFI sinds de

oprichting in 1993 tot en met 2008 142.847 meldingen van vermoedens heeft ontvangen.

Deze meldingen zijn verzameld in 34.878 dossiers. Daarvan seponeerde de CFI 22.108

dossiers. Een beslissing tot seponering wordt door de CFI genomen na een volledige

ontleding van het dossier wanneer er geen ernstige aanwijzingen van witwassen zijn. Deze

seponeringen zijn echter voorlopig en stellen de meldingsplichtigen niet vrij van bijkomende

meldingen wanneer zich nieuwe verdachte verrichtingen voordoen. Er werden 10.146 dossiers

doorgemeld aan het parket. Van deze doorgemelde dossiers heeft de CFI weet van 1.209

veroordelingen. De uitgesproken verbeurdverklaringen bedragen 747,5 miljoen euro.103

101

VAN THIELEN, P., l.c., 112. 102

SPREUTELS, J., l.c., 9. 103

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 15e Activiteitenverslag 2008, Brussel, C.F.I., 2009,

32-33.

Page 36: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

29

Hoofdstuk 5 De verplichtingen van de kredietinstellingen in België i.v.m. de

strijd tegen het witwassen

Het basisprincipe van de wet van 11 januari 1993 is dat alle ondernemingen en personen op

wie de wet van toepassing is, hun volledige medewerking verlenen aan de toepassing ervan.

Ze moeten alle vereiste middelen inzetten om daden van witwassen van geld en van

financiering van terrorisme te identificeren.104

In de circulaire van de CBFA van 2010 wordt

deze plicht uitgesplitst in een aantal specifiekere verplichtingen die belangrijk zijn voor de

financiële sector:105

de verplichting om de cliënten en de personen voor wie de cliënten, in voorkomend

geval, handelen (uiteindelijke begunstigden), te identificeren en om hun identiteit te

verifiëren;

de verplichting om de documenten m.b.t. de identificatie en de uitgevoerde

verrichtingen te bewaren;

de verplichting om een bestendige waakzaamheid aan de dag te leggen t.a.v. de

zakenrelaties tussen de instellingen en hun cliënten, en t.a.v. de verrichtingen die de

instellingen voor zowel gewone cliënten als gelegenheidscliënten uitvoeren;

de verplichting om bijzondere aandacht te besteden aan atypische verrichtingen van

cliënten en die te analyseren, om na te gaan of zij geen vermoedens van witwassen van

geld of terrorismefinanciering doen rijzen;

de verplichting om actief en doeltreffend samen te werken met de CFI door haar alle

verdachte verrichtingen en feiten te melden en haar vragen om informatie te

beantwoorden;

de verplichting om over een passende administratieve organisatie en dito interne

controleprocedures te beschikken, in het kader waarvan zij ook een verantwoordelijke

aanstellen;

de verplichting dat hun personeelsleden blijk geven van een passende betrouwbaarheid

gelet op de aan hun taken en functies verbonden risico‟s en dat zij op passende wijze

worden gesensibiliseerd en opgeleid, zodat zij constructief aan de voorkoming kunnen

meewerken.

Bij niet-naleving van de verplichtingen riskeren meldingsplichtigen een administratieve

sanctionering vanwege de toezichthoudende overheid. Voor de kredietinstellingen is dit de

104

Art. 6 Wet van 11 januari 1993. 105

Circulaire van de CBFA van 2010, 9.

Page 37: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

30

CBFA. De administratieve geldboete varieert tussen 250 en 1.250.000 euro.106

We bespreken

in dit hoofdstuk een aantal van de verplichtingen.

1. De identificatieplicht van de cliënten, hun lasthebbers en de uiteindelijke begunstigden

Cliënten en lasthebbers van cliënten (volmachtdragers) moeten geïdentificeerd worden en hun

identiteit moet worden geverifieerd aan de hand van een bewijsstuk waarvan een afschrift

wordt genomen op papier of op een elektronische informatiedrager. Deze verplichting is er

wanneer er een zakelijke relatie aangeknoopt wordt, wanneer er een occasionele verrichting

wordt uitgevoerd voor een bedrag van 10.000 euro of meer, wanneer er bij een occasionele

verrichting ongeacht het bedrag vermoed wordt dat het gaat om witwassen of om financiering

van terrorisme en wanneer er getwijfeld wordt aan de juistheid van de identificatiegegevens

van een reeds geïdentificeerde cliënt.107

De identificatie- en verificatieplicht gelden ook voor

de uiteindelijke begunstigde.108

Naargelang de risicogevoeligheid moeten de

kredietinstellingen de identificatiegegevens van de cliënten, de lasthebbers en de uiteindelijke

begunstigden ook actualiseren.109

Indien deze identificatie-, verificatie- en actualiseringsplicht

niet kan nagekomen worden, mogen de kredietinstellingen geen zakelijke relatie met de

betrokkene aangaan of verrichtingen voor hem uitvoeren. Ze maken ook uit of een melding

aan de CFI zich opdringt.110

De afschriften van de bewijsstukken die dienden voor de

identificatie moeten minstens 5 jaar bewaard worden.111

Hoe de identificatie en de controle

van deze identificatie moeten verlopen, is verschillend naargelang het gaat om een natuurlijke

persoon, een rechtspersoon naar Belgisch recht, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een

trust, een feitelijke vereniging, een fiducie of een andere structuur zonder

rechtspersoonlijkheid, een onverdeeldheid.112

Er moeten welbepaalde procedures gevolgd

worden wanneer de identificatie niet face-to-face kan verlopen maar op afstand gebeurt.113

106

Art. 40 Wet van 11 januari 1993. 107

Art. 7 § 1 en § 2 Wet van 11 januari 1993. 108

“In de zin van deze wet wordt onder uiteindelijke begunstigden de natuurlijke persoon of personen verstaan voor

wier rekening of ten voordele van wie een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan,

of die de uiteindelijke eigenaar zijn van of de uiteindelijke controle hebben over de cliënt.” Art. 8 § 1 Wet van 11

januari 1993. 109

Art. 7 § 3 en art. 8 § 2 Wet van 11 januari 1993. 110

Art. 7 § 4 en art. 8 § 4 Wet van 11 januari 1993. 111

Art. 13 Wet van 11 januari 1993. 112

Arts. 7-10 Reglement van de CBFA van 2010. 113

Art. 7 § 2 en art. 29 Reglement van de CBFA van 2010.

Page 38: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

31

2. Het uitstippelen van een cliëntacceptatiebeleid

De kredietinstellingen moeten een cliëntacceptatiebeleid uitstippelen en uitvoeren. De

kenmerken van nieuwe cliënten moeten gekend zijn en onderzocht worden. Er moet gelet

worden op het risico om betrokken te raken bij het witwassen van geld of de financiering van

terrorisme. Sommige personen vertegenwoordigen een hoger risico. Er zijn gedifferentieerde

acceptatieprocedures nodig die rekening houden met het risiconiveau van de cliënt. Het gaat

om een risk based approach die ook beschreven wordt door de FAG. Hogere risico‟s vereisen

een verhoogde aandacht.114

Het cliëntacceptatiebeleid moet gebaseerd zijn op verplichte criteria én op specifieke

risicocriteria die door de onderneming worden gedefinieerd. De verplichte criteria op basis

waarvan moet worden beoordeeld of een persoon een specifiek risico vormt zijn o.a. het feit

dat de cliënt een politiek prominent persoon is (bv. staatshoofden, regeringsleden,

parlementsleden), het feit dat de cliënt vraagt een genummerde rekening te openen en het feit

dat de cliënt op afstand werd geïdentificeerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk. In

de circulaire van de CBFA van 2010 worden voorbeelden gegeven van risicocriteria die een

onderneming zelf kan definiëren. Volgende criteria kunnen bijvoorbeeld relevant zijn: de

geografische afstand tussen verblijfplaats van de cliënt en het gekozen kantoor van de

onderneming en het feit dat de cliënt actief is in een economische sector die vatbaar is voor

het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.115

3. De bestendige waakzaamheidsplicht t.a.v. de zakelijke relatie en de verrichtingen

De waakzaamheidsplicht of customer due diligence omvat het identificeren van de cliënt en

de verificatie van de identiteit, het identificeren van de uiteindelijke begunstigde, het

inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie en het

verrichten van een monitoring, nl. een toezicht op de transacties tijdens de duur van de

zakenrelatie.116

De kredietinstellingen moeten bestendig waakzaam zijn t.a.v. de zakelijke relatie en de

verrichtingen en indien nodig de oorsprong van fondsen onderzoeken. Het doel is zich ervan

114

FATF (2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing.

High Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/

38960576.pdf [07/02/2009], 22-27. 115

Circulaire van de CBFA van 2010, 44-54. 116

Art 8 Derde witwasrichtlijn.

Page 39: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

32

te vergewissen dat die stroken met de kennis over de cliënt, zijn beroepsactiviteiten en zijn

risicoprofiel. De kredietinstellingen moeten aandachtig alle verrichtingen of feiten

onderzoeken die ze bijzonder vatbaar achten voor witwassen van geld of

terrorismefinanciering, omwille van hun aard of ongebruikelijk karakter gelet op de

activiteiten van de cliënt, of omwille van de begeleidende omstandigheden of de hoedanigheid

van de betrokken personen.117

Deze bestendige waakzaamheid moet uitgeoefend worden op

een gedifferentieerde wijze in functie van het risicoprofiel van de cliënt of de zakelijke relatie.

Om te bepalen of een verscherpt klantenonderzoek en een verhoogde bestendige

waakzaamheid noodzakelijk is, kan gebruik gemaakt worden van de risicofactoren die de

FAG aanreikt. Het gaat om risicofactoren opgesplitst in functie van het land (country-risk), de

klant (customer-risk) en de transactie (service-risk). Ze kunnen een leidraad zijn voor de

meldingsplichtigen voor de inschatting van de mogelijke risicograad verbonden aan een cliënt

of transactie.118

De waakzaamheidsplicht t.a.v. de zakenrelaties en de verrichtingen komt tot uiting in een

eerste- en tweedelijnstoezicht. Het eerstelijnstoezicht betekent dat de medewerkers die

rechtstreeks in contact staan met de cliënten, atypische verrichtingen kunnen herkennen door

sensibilisering en opleiding. Er moeten schriftelijke procedures zijn uitgewerkt met

toelichting omtrent de criteria voor de opsporing van atypische verrichtingen. Deze criteria

sluiten aan bij de criteria die gebruikt worden in het kader van het cliëntacceptatiebeleid. Ook

moet er toelichting zijn hoe schriftelijke verslagen moeten worden opgesteld en overgemaakt

worden aan de verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de

financiering van terrorisme. Het eerstelijnstoezicht moet worden aangevuld met een

tweedelijnstoezicht. Het is een geautomatiseerd toezichtssysteem of monitoringsysteem

waardoor atypische verrichtingen worden opgespoord die aan de waakzaamheid van het

eerstelijnstoezicht zijn ontsnapt. Het tweedelijnstoezicht moet slaan op alle rekeningen en

verrichtingen van de cliënten en moet gebaseerd zijn op criteria die door de onderneming

worden vastgelegd. Deze criteria houden o.a. rekening met het risico dat verbonden is aan de

verrichtingen die worden uitgevoerd door de cliënten van wie de acceptatie aan striktere

regels is onderworpen.119

117

Art. 14 § 1 Wet van 11 januari 1993. 118

GRIJSEELS, C., o.c., 45-46. 119

Circulaire van de CBFA van 2010, 56-59.

Page 40: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

33

Tijdens de stage vorig academiejaar in de Anti-witwascel kregen we de gelegenheid om mee

te kijken met onderzoekers 1ste

lijn om te zien hoe een concreet dossier effectief behandeld

wordt. Ook kregen we uitleg over het geautomatiseerde tweedelijnstoezichtssysteem, nl. het

NORKOM systeem dat KBC Bank gebruikt. Het softwaresysteem NORKOM voert een

monitoring van verrichtingen uit op basis van vooraf bepaalde parameters. Zo kunnen

bijvoorbeeld ongebruikelijke, grote bedragen gedetecteerd worden. Het gaat om een technisch

middel dat echter het denken van de onderzoeker niet vervangt: de hits, de alerts die

NORKOM genereert, moeten onderzocht en geïnterpreteerd worden door de onderzoekers 2de

lijn.

L. De Koker wijst op de nadelige effecten van de toepassing van de customer due diligence

door financiële instellingen. De verplichte identificatie van de cliënt en de controle van deze

identiteit hebben als doel het misbruik van het bankwezen door criminelen te voorkomen. Het

zorgt er echter voor dat onschuldigen die sociaal en financieel zwak zijn, uitgesloten worden

van bepaalde financiële diensten. Hierdoor moeten deze personen soms hun toevlucht nemen

tot informele bancaire systemen waar er geen strikte identificatieplicht is. Indien informele

bancaire systemen courant gebruikt worden, tast dit de effectiviteit van het antiwitwassysteem

van een land aan aangezien sommige personen en verrichtingen niet gemonitord worden.120

Ondergrondse banken, een vorm van financiële dienstverlening die aangeboden wordt buiten

het formele financiële stelsel en buiten het zicht van de overheid om, moeten hun klanten niet

vragen zich te identificeren en zijn niet onderworpen aan de verplichting om vermoedens van

witwassen te melden. Ondergrondse banken zijn niet per definitie crimineel maar worden

aantrekkelijker voor criminelen naarmate het toezicht op het formele bancaire stelsel

verbetert.121

Ook de CFI wijst erop dat witwassers hun toevlucht nemen tot andere kanalen

wanneer de strijd tegen het witwassen wordt opgedreven.122

4. De aanstelling van een compliance officer

Artikel 16 van de wet van 11 januari 1993 bepaalt dat meldingsplichtigen over een passende

interne organisatie en passende controleprocedures moeten beschikken om toe te zien op de

naleving van de bepalingen van de wet. Ook moeten procedures voorzien worden voor

communicatie en informatiecentralisatie om verrichtingen die verband houden met witwassen

120

DE KOKER, L., „Money laundering control and suppression of financing of terrorism. Some thoughts on the

impact of customer due diligence measures on financial exclusion‟, Journal of Financial Crime, 2006, 43-44. 121

SLOT, B.M.J., „Is ondergronds bankieren een reëel gevaar?‟, Justitiële verkenningen, 2006, 9-10, 17. 122

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, o.c., 68.

Page 41: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

34

van geld of terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en te verhinderen.123

Een groot

aantal meldingsplichtigen, waaronder de kredietinstellingen, moeten één of meer personen

aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de wet in de onderneming.124

Het

gaat hier om de verplichting om een witwasverantwoordelijke aan te stellen. Voor de

kredietinstellingen is dit de compliance officer. Wanneer er na onderzoek vermoedens zijn

van witwassen of terrorismefinanciering is het deze persoon die formeel meldt aan de CFI.125

De CBFA beschrijft het algemene kader van de compliancefunctie in België in haar circulaire

D1 2001/13: “Compliance is een onafhankelijke functie binnen de organisatie, gericht op het

onderzoek naar en het bevorderen van de naleving door de instelling van de regels die

verband houden met de integriteit van het bankieren.” In het principe nr. 6 van de circulaire

worden de activiteitsdomeinen van de compliancefunctie opgesomd. Daarin wordt gesteld dat

het integriteitsbeleid zich prioritair richt op het bestrijden van witwassen, het fiscaal

voorkomingsbeleid, transacties in financiële instrumenten, handel met voorkennis,

koersmanipulatie, naleving van de wetgeving op de privacy, een deontologische code inzake

verrichtingen voor eigen rekening door medewerkers van de instelling, een

onverenigbaarheidsregeling mandaten en activiteitsdomeinen aangeduid door het

directiecomité. De opdracht van de compliancefunctie wordt duidelijk gemaakt in principe nr.

7 van de circulaire. Compliance zorgt voor de effectieve toepassing van het integriteitsbeleid

dat door het directiecomité van de instelling werd uitgewerkt. Dit omvat o.a. het opvolgen van

nieuwe wetgeving en regelgeving, het uitwerken van procedures en deontologische codes om

het beleid van de instelling te implementeren, het nemen van passende interne

controlemaatregelen, het sensibiliseren en permanent vormen van medewerkers, de

vaststelling van incidenten en het vervullen van de meldingsverplichting tegenover derden

(bv. CFI).126

A. Verhage wijst op een evolutie in de Belgische financiële sector van zelfregulering naar

hard law. Na de invoering van de wet van 11 januari 1993 moesten banken een

verantwoordelijke voor de implementatie van deze wetgeving aanwijzen. Banken namen

maatregelen, maar dit gebeurde te weinig structureel en op een vrijblijvende basis. De CBFA

123

Art. 16 § 1 Wet van 11 januari 1993. 124

Art. 18 Wet van 11 januari 1993. 125

Art. 29 Wet van 11 januari 1993. 126

WYMEERSCH, E. (2001/12/18) Bijlage aan de circulaire D1 2001/13 van 18 december 2001 over „compliance‟

[WWW]. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: http://www.cbfa.be/nl/ki/circ/pdf/

d1_2001_13.pdf [22/02/2009]

Page 42: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

35

besloot de verplichting te verfijnen en de werkdomeinen van de compliancefunctie officieel

vast te leggen aan de hand van de circulaire D1 2001/13. Toen in 2007 artikel 20 van de

Bankwet werd aangepast, werd door deze wetswijziging de compliancefunctie bij wet

verplicht voor kredietinstellingen. A. Verhage verduidelijkt dat België koos voor een vorm

van enforced self regulation waarbij financiële instellingen en compliance binnen een

welbepaald kader moeten werken. Zelfregulering en overheidsregulering zijn in elkaar

verstrengeld.127

5. De meldingsplicht aan de CFI

Als er door het eerste- of tweedelijnstoezicht mechanismen van mogelijk witwassen of

terrorismefinanciering worden vastgesteld, dan moet dit worden onderzocht. Van zodra uit

onderzoek blijkt dat het gaat om transacties die als verdacht kunnen worden beschouwd, moet

er gemeld worden aan de CFI. Bovendien moet indien de CFI om informatie verzoekt, de

gevraagde informatie aan de CFI gegeven worden.128

Wanneer kredietinstellingen weten of vermoeden dat een uit te voeren verrichting verband

houdt met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, melden ze dit, vooraleer de

verrichting uit te voeren, schriftelijk of elektronisch aan de CFI. Zodra de CFI een melding

ontvangt, bevestigt ze de ontvangst ervan. De CFI kan zich verzetten tegen de uitvoering van

elke verrichting waarvoor ze door een melding is gevat, wanneer ze dit nodig vindt wegens

het ernstig of dringend karakter van de zaak. Dit verzet verhindert de uitvoering van de

verrichting gedurende maximum twee werkdagen. Indien de CFI oordeelt dat deze maatregel

moet worden verlengd, meldt ze dit aan de procureur des Konings of aan de federale

procureur die beslist. Indien de kredietinstellingen niet kunnen melden vooraleer de

verrichting uit te voeren, stellen ze de CFI onmiddellijk na de uitvoering van de verrichting

schriftelijk of elektronisch in kennis. Hierbij wordt de reden vermeld waarom het niet

mogelijk was een melding te doen vooraleer de verrichting uit te voeren. Ook buiten deze

gevallen moeten de kredietinstellingen aan de CFI melden wanneer hen een feit bekend wordt

dat op witwassen van geld of terrorismefinanciering zou kunnen wijzen.129

127

VERHAGE, A., „Compliance in de Belgische financiële sector. Of hoe zelfregulering en overheidsregulering in

elkaar verstrengeld raken‟ in De criminologische kant van het ondernemen, VANDE WALLE, G. en VAN

CALSTER, P. (eds.), Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 94-97. 128

Circulaire van de CBFA van 2010, 60-65. 129

Art. 23-25 Wet van 11 januari 1993.

Page 43: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

36

Compliance krijgt driemaandelijks een lijst met een aanduiding van de meldingen die

geseponeerd zijn door de CFI. De term „seponering‟ heeft hier niet dezelfde betekenis als het

klasseren zonder gevolg door het parket. Seponering door de CFI is altijd voorlopig. Een

dossier dat zonder gevolg wordt afgesloten, kan later nog doorgemeld worden aan het parket

wegens nieuwe gegevens. Een reden tot seponering van een dossier kan de afwezigheid zijn

van ernstige aanwijzingen van witwassen, maar kan ook het feit zijn dat de politie of

gerechtelijke overheden reeds op de hoogte zijn van de gegevens waarover de CFI beschikt.130

De cliënt of derden mogen niet op de hoogte worden gebracht dat informatie werd

meegedeeld aan de CFI of dat een opsporingsonderzoek aan de gang is of zou kunnen worden

geopend. De wet van 11 januari 1993 voorziet een aantal uitzonderingen op het

mededelingsverbod. Zo kan informatie uitgewisseld worden tussen kredietinstellingen of

financiële instellingen die behoren tot eenzelfde groep.

Een afwijking op het

mededelingsverbod is ook mogelijk tussen kredietinstellingen of financiële instellingen die

niet tot eenzelfde groep behoren onder bepaalde voorwaarden: de kredietinstellingen of

financiële instellingen treden op in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde

verrichting, de uitgewisselde informatie slaat op die cliënt of die verrichting en wordt enkel

gebruikt ter voorkoming van witwassen van geld of financiering van terrorisme, de instelling

die de informatie ontvangt is onderworpen aan gelijkwaardige verplichtingen inzake

beroepsgeheim en bescherming van persoonsgegevens.131

6. De opleiding en de sensibilisering van het personeel

De ondernemingen die onderworpen zijn aan de wet van 11 januari 1993 moeten maatregelen

nemen om hun werknemers vertrouwd te maken met de wettelijke bepalingen. De

werknemers moeten deelnemen aan opleidingsprogramma‟s om de verrichtingen en de feiten

te leren onderkennen die verband kunnen houden met witwassen en terrorismefinanciering en

om te leren hoe in die gevallen moet gehandeld worden. Bovendien moeten de

meldingsplichtigen bij de aanwerving van werknemers nagaan of de werknemers blijk geven

van een passende betrouwbaarheid in functie van de risico‟s die verbonden zijn aan de uit te

voeren opdrachten en functies.132

130

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 2e Activiteitenverslag 1994-1995, Brussel, C.F.I.,

1995, 40. 131

Art. 30 Wet van 11 januari 1993. 132

Art. 17 Wet van 11 januari 1993.

Page 44: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

37

Deel 2 Kwalitatief onderzoek

Dit tweede deel van onze masterproef bevat ons kwalitatief onderzoek.

In het eerste hoofdstuk schetsen we de centrale probleemstelling en geven we het type

onderzoek aan. Voor het uitvoeren van ons onderzoek verkozen we de casestudy als

onderzoeksstrategie. Het tweede hoofdstuk beschrijft de drie kernbeslissingen die onze keuze

bepaalden. We kiezen nl. voor diepgang in mijn onderzoek, voor kwalitatief onderzoek en

voor empirisch onderzoek. Daarna komt de selectie van respondenten aan bod. We

verduidelijken hierbij onze keuze voor een non-probability sampling, de vereiste kwaliteiten

van de geïnterviewde, het verkrijgen van toestemming voor een interview en de voorbereiding

op het interview. Een bespreking van de gegevensverzameling en -verwerking volgt in het

vierde hoofdstuk. We staan stil bij de keuze van de dataverzamelingsmethode, nl. het

interview, de keuze voor halfgestructureerde, individuele face-to-face interviews, de locatie,

de noodzaak van objectiviteit, de opname van het interview, het combineren van

interviewertaken en de gegevensverwerking. Het vijfde hoofdstuk omvat onze

onderzoeksresultaten. Per onderzoeksvraag vatten we samen wat er door de respondenten is

gezegd en voegen we citaten toe ter illustratie. We vergelijken de meningen met elkaar en

zoeken naar achtergronden van meningsverschillen en knelpunten. We bekijken wat in eerder

uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld en we koppelen in een samenvatting per

onderzoeksvraag onze bevindingen hieraan.

Page 45: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

38

Hoofdstuk 1 De centrale probleemstelling en het type onderzoek

In dit eerste hoofdstuk kaderen we onze centrale probleemstelling. Daarnaast typeren we ons

onderzoek als een beschrijvend onderzoek.

1. Centrale probleemstelling

In onze masterproef nemen we de huidige samenwerking tussen de CFI en de

kredietinstellingen in België in de strijd tegen het witwassen onder de loep. Onze masterproef

kadert in de bredere problematiek van de publiek-private samenwerking in de strijd tegen het

witwassen en terrorismefinanciering. Het onderzoek in onze masterproef heeft vooral een

praktijkgerichte relevantie. Het sluit aan bij het spanningsveld dat zich voordoet bij publiek-

private samenwerking. De overheid kan het fenomeen witwassen niet alleen bestrijden en doet

een beroep op private actoren waarbij er zich mogelijks knelpunten voordoen. In ons

onderzoek krijgen de respondenten de gelegenheid om hun ervaringen, beoordelingen en

bemerkingen omtrent het spanningsveld van de publiek-private samenwerking aan te geven.

Het concrete doel van ons onderzoek is een bescheiden bijdrage leveren tot een beter inzicht

in de aard van de samenwerking tussen de CFI en kredietinstellingen in België in de strijd

tegen het witwassen en een beter inzicht in achtergronden van meningsverschillen en

knelpunten in deze samenwerking. Dit doen we door te peilen naar de perceptie van deze

samenwerking in het werkveld via kwalitatief onderzoek.

Onze centrale probleemstelling luidt: “Wat is de aard van de samenwerking en wat zijn

achtergronden van meningsverschillen en knelpunten in de publiek-private samenwerking

tussen de CFI en kredietinstellingen in België in de strijd tegen het witwassen?”

Onze onderzoeksvragen zijn:

1. Hoe beschrijven compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de samenwerking?

2. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

feedback over de gedane meldingen?

3. Hoe staan compliance medewerkers en medewerkers van de CFI tegenover informatie-

uitwisseling?

4. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de relatie

met de politie?

5. Hoe ervaren en beoordelen compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

bescherming van de melder?

Page 46: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

39

2. Type onderzoek

D. Baarda, M. De Goede en J. Teunissen onderscheiden drie verschillende types van

onderzoek, nl. beschrijvend, explorerend en toetsend onderzoek. Bij een beschrijvend

onderzoek wil de onderzoeker de aard of de kenmerken van de onderzoeksverschijnselen

beschrijven of benoemen. In dit type onderzoek kunnen ook nadrukkelijk visies of

gezichtspunten van de betrokkenen worden beschreven. De onderzoeker probeert zich zo

goed mogelijk in te leven in de situatie van de betrokkenen en wil de gezichtspunten of

perspectieven beschrijven, interpreteren en begrijpen vanuit het standpunt van de betrokkenen

zelf zoals zij ze beleven of ervaren. Het beschrijven van de werkelijkheid zoals de

betrokkenen die ervaren staat centraal. Het doel bij een explorerend onderzoek is het

ontwikkelen van begrippen, hypothesen of een theorie. Er wordt niet vertrokken van een

uitgewerkte theorie, maar stap voor stap ontwikkelt zich een theorie. Bij een

toetsingsonderzoek wordt een zelfontwikkelde of een bestaande hypothese of theorie getoetst

of gecontroleerd. De onderzoeker zoekt meestal zowel naar informatie die de bewering kan

ondersteunen (verifiëren) als naar informatie die de bewering kan weerleggen (falsifiëren).133

Ons onderzoek is een beschrijvend onderzoek. We beschrijven de aard van de samenwerking

tussen kredietinstellingen en de CFI en diepen dit verder uit. We zoeken naar achtergronden

van meningsverschillen en knelpunten. De ervaringen en belevingen van de respondenten

staan centraal. Theorie speelt in ons onderzoek geen centrale rol. We toetsen geen hypotheses

en we hebben niet de ambitie om een theorie te ontwikkelen. Theorie is echter wel van

belang: de inzichten van D. Garland en B. Hoogenboom omtrent publiek-private

samenwerking nemen we aan als kader waarbinnen verschijnselen kunnen worden

geïnterpreteerd. Niettegenstaande deze theoretische achtergronden hebben we geprobeerd zo

onbevangen mogelijk onze respondenten te beluisteren.

133

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het

opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Groningen/Houten, Wolters-Noordhoff, 2005, 90-107.

Page 47: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

40

Hoofdstuk 2 Keuze van de onderzoeksstrategie

Een belangrijke beslissing bij het opzetten van een onderzoek is de keuze voor een

onderzoeksstrategie. Het gaat hierbij om beslissingen over de wijze waarop een onderzoeker

het onderzoek gaat uitvoeren om tot antwoorden te komen op de probleemstelling. P.

Verschuren en H. Doorewaard onderscheiden als belangrijkste strategieën het survey, het

experiment, de casestudy, de gefundeerde theoriebenadering en het bureauonderzoek.

Volgens deze auteurs wordt de keuze voor een bepaalde strategie bepaald door drie

kernbeslissingen. Een eerste kernbeslissing betreft de vraag of de onderzoeker een breed

overzicht over het onderwerp beoogt of meer geïnteresseerd is in een diepgaand onderzoek.

De tweede kernvraag is of de onderzoeker kwantificering verkiest waarbij bevindingen

worden neergelegd in tabellen en grafieken. De onderzoeker kan echter een beschouwend

type zijn dat een kwalificerende en interpreterende methode verkiest waarbij vooral verbaal

gerapporteerd wordt. De derde kernbeslissing hangt samen met de overweging of de

onderzoeker een „doe-mens‟ is die graag zelf het veld ingaat en gegevens verzamelt, of eerder

een denker is die bureauonderzoek verkiest waarbij bestaand materiaal wordt bestudeerd.134

Voor het uitvoeren van ons onderzoek verkozen we de casestudy als onderzoeksstrategie. Drie

kernbeslissingen hebben deze keuze bepaald: we willen diepgang in ons onderzoek, we kiezen

voor kwalitatief onderzoek en voor empirisch onderzoek. Hieronder leggen we deze keuze uit.

We hebben hierbij aandacht voor wat in de literatuur hieromtrent gesteld wordt en passen dit

toe op ons onderzoek.

1. Diepgang

D. Baarda, M. De Goede en J. Teunissen verduidelijken wanneer de casestudy, het survey-

onderzoek en het veldexperiment het best geschikt zijn. De keuze voor een casestudy of

gevalsstudie ligt voor de hand wanneer de onderzoeker een persoon, groep, locatie of situatie

onder alledaagse omstandigheden als een omvattend geheel in al zijn facetten (holisme)

diepgaand wil onderzoeken. Een beperkt aantal personen, situaties of gebeurtenissen worden

in hun context onderzocht, waarbij er meestal gebruik gemaakt wordt van verschillende

dataverzamelingsmethoden. Gedragingen, handelingen, interacties, uitspraken worden

intensief onderzocht. Een survey-onderzoek is aan de orde wanneer de onderzoeker een beeld

van de onderzoekseenheden in de breedte wil schetsen. De onderzoeker beperkt zich niet tot

134

VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., Het ontwerpen van een onderzoek, Den Haag, Lemma, 2007, 159-

161.

Page 48: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

41

één of een aantal casussen, maar betrekt een groter aantal onderzoekseenheden in het

onderzoek. Bij een veldexperiment wordt een variatie in de praktijk aangebracht bij de

onderzoekseenheden wat betreft een bepaald kenmerk. De onderzoeker wil bestuderen wat de

gevolgen zijn van of de reacties op een bewuste en geplande verandering van de bestaande

praktijk, terwijl overige omstandigheden in die praktijk zo veel mogelijk gelijk blijven.135

Met ons onderzoek willen we een beperkte bijdrage leveren tot een beter inzicht in de aard

van de samenwerking en in achtergronden van meningsverschillen en knelpunten in de

publiek-private samenwerking tussen de CFI en kredietinstellingen in België in de strijd tegen

het witwassen. We zijn geïnteresseerd in een diepgaand onderzoek waarbij het fenomeen in al

zijn facetten wordt bekeken. We beogen geen onderzoek in de breedte, geen grootschalige

aanpak die generalisering van resultaten mogelijk maakt, maar wel een kleinschalige aanpak

waarbij diepgang en detaillering centraal staan. We werken dus met een relatief klein aantal

onderzoekseenheden. Door een dergelijke benadering na te streven, is de keuze voor een

casestudy gerechtvaardigd.

2. Kwalitatief onderzoek

Kwalitatief onderzoek is een geschikte onderzoeksaanpak wanneer een onderzoeker een

probleem of thema in alledaagse omstandigheden wil beschrijven en interpreteren en de

beleving van de betrokkenen wil achterhalen. Kwalitatief onderzoek wordt ook toegepast

wanneer het onderwerp ingewikkeld is, gevoelig ligt of betrekking heeft op interacties in

bestaande situaties. Ook wanneer de onderzochten terughoudend zijn met het geven van

informatie omdat ze achterdochtig of onzeker zijn, wordt kwalitatief onderzoek veel gebruikt.

De kwalitatieve onderzoeker verkrijgt onderzoeksgegevens door directe waarneming en is dus

zelf het onderzoeksinstrument waarmee de gegevens worden verzameld. Meestal zal de

kwalitatieve onderzoeker verschillende gegevensbronnen en dataverzamelingsmethoden

gebruiken. Dit wijst op de triangulatie- en multimethode-aanpak.136

Deze aanpak streeft

betrouwbaarheid en interne geldigheid van het onderzoek na.137

We kiezen voor kwalitatief onderzoek. We voeren ons onderzoek uit onder alledaagse

omstandigheden en gaan in het werkveld na wat er aan de hand is. Met een casestudy willen

135

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., o.c., 110-132. 136

BAARDA, D, DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek; Praktische handleiding voor

het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Houten, Stenfert Kroese, 1997, 18-20. 137

Ibid., 100.

Page 49: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

42

we een diepgaand en integraal inzicht krijgen in de perceptie van CFI medewerkers en

compliance medewerkers van verschillende kredietinstellingen over de publiek-private

samenwerking in de strijd tegen het witwassen. Hun beleving staat centraal. We bevragen

onze respondenten via face-to-face interviews. Documenten zoals de activiteitenverslagen van

de CFI en wet- en regelgeving leveren aanvullende gegevens op. Daarnaast bekijken we ook

wat in eerder uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld omtrent het onderwerp.

De bevindingen en inzichten uit het onderzoek naar de compliancefunctie binnen het

doctoraatsonderzoek van A. Verhage en het onderzoek omtrent feedback in opdracht van de

Europese Commissie spelen hierbij een rol.138

Door deze bronnentriangulatie proberen we

meer diepgang te bekomen en streven we betrouwbaarheid en interne geldigheid van de

onderzoeksresultaten na. Onze onderzoeksstrategie is echter geen pure afgeleide van onze

doel- en vraagstelling. We zijn eerder een beschouwend type en onze voorkeur gaat naar

kwalitatief onderzoek. We willen vooral verbaal rapporteren. Onze voorkeur voor een

casestudy waarbij we hoofdzakelijk met interviews werken, heeft dus mede ons onderwerp en

onze doel- en vraagstelling bepaald. Dit illustreert dat het onderzoeksproces in kwalitatief

onderzoek iteratief is. Kwalitatief onderzoek kan schematisch worden weergegeven waarbij

verschillende onderzoeksstappen onderscheiden worden, zoals o.a. het formuleren van de

doel- en probleemstelling, het kiezen van een onderzoekseenheid, het bepalen van de

dataverzamelingsmethode, het registreren en analyseren van gegevens. Het onderzoeksproces

in kwalitatief onderzoek gebeurt in de praktijk echter niet zo schematisch, maar is integendeel

iteratief: de onderzoeker gaat regelmatig heen-en-weer tussen de stappen.139

3. Empirisch onderzoek

We kiezen voor empirisch onderzoek en niet voor bureauonderzoek. We zijn een type dat

graag zelf het veld ingaat en zelf gegevens verzamelt. We willen ter plaatse met mensen

praten en waarnemingen verrichten. Een casestudy waarbij het gaat om een onderzoek op

locatie is voor ons als persoon en voor onze doel- en vraagstelling de geschikte

onderzoeksstrategie.

138

VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An

empirical research into private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 223

p; B&S EUROPE, o.c., 98 p. 139

BAARDA, D, DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., o.c., 22-24.

Page 50: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

43

Hoofdstuk 3 Selectie van respondenten

Dit derde hoofdstuk beschrijft de selectie van respondenten. We geven weer wat in de

literatuur hieromtrent gesteld wordt en passen dit toe op ons onderzoek. We verduidelijken

onze keuze voor een non-probability sampling, de vereiste kwaliteiten van de geïnterviewde,

het verkrijgen van toestemming voor een interview en de voorbereiding op het interview.

1. Keuze van de respondenten: non-probability sampling

Bij kwantitatief onderzoek wordt gestreefd naar een representatieve, aselecte steekproef,

waarbij de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn en dus geldig zijn buiten de steekproef,

in de volledige populatie.140

Bij kwalitatief onderzoek echter gaat het er niet om hoe vaak een

verschijnsel voorkomt, maar gaat het om het unieke van een verschijnsel of om de variatie

van verschijnselen.141

Er wordt een non-probability sampling gebruikt. De

onderzoekseenheden, cases, worden niet aselect geselecteerd, maar integendeel select of

doelgericht gekozen, op inhoudelijke gronden omdat ze interessant zijn en de onderzoeker iets

kunnen leren.142

De onderzoeker steunt niet op de toevalsfactor en gaat op zoek naar

waardevolle respondenten.143

In onze zoektocht naar respondenten werden we in eerste instantie geholpen door onze

stagemeester die vorig academiejaar onze stage begeleidde. Hij werkt bij de Anti-witwascel

van Groep Compliance van KBC-groep. Via hem kregen we een aantal adressen van

compliance medewerkers van verschillende kredietinstellingen en van een CFI medewerker,

waarvan hij verwachtte dat ze bereid zouden zijn om mee te werken aan onze masterproef.

Eén respondent verwees ons na het interview ook door naar een andere respondent. Daarnaast

maakten we gebruik van de “lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België”144

. We

beperkten ons daarbinnen tot de lijst van banken en contacteerden zowel grootbanken als

kleinere banken.

140

BIJLEVELD, C., Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie, Den Haag, Boom Juridische

uitgevers, 2007, 143-144. 141

PONSAERS, P., Kwantitatieve methoden en technieken in de criminologie. Academiejaar 2007-2008, Gent,

Universiteit Gent, 2007, deel 2, hoofdstuk 8, 10. 142

Ibid., 11; DENSCOMBE, M., The good research guide for small-scale social research projects, Philadelphia,

Open University Press, 2003, 172. 143

DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden & technieken, Gent, Universiteit Gent, 2008, 94. 144

CBFA (z.d.) Lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België [WWW]. Commissie voor het Bank-,

Financie- en Assurantiewezen: http://www.cbfa.be/nl/ki/li/html/ki1_li.asp [13/07/2009]

Page 51: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

44

2. Kwaliteiten van de geïnterviewde

Een interview kan maar succesvol zijn als niet alleen de interviewer over een aantal

belangrijke vaardigheden beschikt, maar ook de geïnterviewde een aantal kwaliteiten heeft. J.

Heldens en F. Reysoo stellen hieromtrent dat een goede geïnterviewde de nodige kennis moet

bezitten, coöperatief, welbespraakt en gemotiveerd moet zijn om mee te werken aan het

interview. Er moet de initiële bereidheid zijn om wat hij of zij weet, denkt of meegemaakt

heeft, mee te delen aan de interviewer. Daarnaast moet de geïnterviewde ook de tijd hebben.

Het is daarom volgens de auteurs belangrijk om vooraf duidelijkheid te scheppen over de duur

van het interview. 145

Voldoende kennis hebben over het onderwerp en gemotiveerd zijn om mee te werken waren

voor ons de belangrijkste kwaliteiten waarover de geïnterviewde-in-spe moest beschikken.

Andere criteria hebben we geen rol laten spelen. Onze bedoeling was om bij verscheidene

kredietinstellingen een compliance medewerker te interviewen, aangezien het compliance is

die meldt aan de CFI wanneer er na onderzoek vermoedens zijn van witwassen of

terrorismefinanciering. Compliance is verantwoordelijk voor verschillende activiteits-

domeinen zoals o.a. het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering, het fiscaal

voorkomingsbeleid, marktmisbruik, naleven van privacywetgeving en preventie van interne

fraude.146

Hierdoor hebben we bij de contactname met de afdeling compliance van

kredietinstellingen telkens benadrukt dat we een interview beoogden met een compliance

medewerker die werkzaam is in de strijd tegen het witwassen. Niet alle personeelsleden van

een compliance afdeling hebben de titel van compliance officer. Sommigen zijn adviseur,

anderen zijn onderzoeker of nog anderen zijn hoofd van een cel. We interviewden niet altijd

dé compliance officer van een kredietinstelling. Daarom gebruiken we in ons onderzoek de

meer algemene term „compliance medewerker‟. Ook bij de CFI medewerkers was het

beschikken over kennis van het onderwerp het belangrijkste criterium.

3. Toestemming krijgen voor een interview – informed consent

Een belangrijke vereiste om een interview te kunnen afnemen, is het krijgen van toestemming

voor een interview van de gewenste te interviewen persoon. Om die te verkrijgen, is er zoals

145

HELDENS, J. en REYSOO, F., „De kunst van het interviewen‟, Kwalon, 2005, 115. 146

WYMEERSCH, E. (2001/12/18) Bijlage aan de circulaire D1 2001/13 van 18 december 2001 over „compliance‟

[WWW]. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: http://www.cbfa.be/nl/ki/circ/pdf/

d1_2001_13.pdf [22/02/2009]

Page 52: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

45

B. Emans zegt, een soort voorintroductie nodig.147

Hierbij wordt de te interviewen persoon

duidelijk geïnformeerd over o.a. de aard van het interview, het doel van het interview, de

verwachte afnameduur, de reden waarom hij of zij gevraagd wordt om mee te doen, de reden

van de geluidsopname, de anonieme verwerking van de interviewresultaten. Deze

voorintroductie moet volgens de auteur de te interviewen persoon in staat stellen ja of nee te

zeggen op het verzoek tot interview.

We contacteerden onze respondenten via een brief of via een mail wanneer we beschikten

over hun persoonlijk e-mailadres. In de brief of mail stelden we ons voor als studente

criminologie aan de universiteit van Gent en als werknemer in het kantorennet van KBC

Bank. We kaderden het interview binnen onze masterproef en maakten duidelijk dat we een

beroep wilden doen op hun expertise omdat ze werkzaam zijn in de strijd tegen het

witwassen. We informeerden hen over de vermoedelijke duur van het interview en over de

anonieme verwerking van de interviewresultaten in onze masterproef. We haalden in deze

eerste contactname reeds aan dat we het interview wilden registreren op band om nadien het

gesprek waarheidsgetrouw te kunnen uittypen. We beloofden ook dat ze een exemplaar van

onze masterproef zouden bekomen. Twee kredietinstellingen weigerden hun medewerking

aan onze masterproef. Niettegenstaande B. Emans aanraadt om na een weigering verder aan te

dringen onder het motto „de aanhouder wint‟148

, hebben we dit niet gedaan. Als een

diensthoofd in een bedrijf beslist niet mee te werken, gaan we ervan uit dat verder aandringen

niet werkt. De weigering speet ons wel, maar we respecteerden hun keuze. Om het verhaal

van de CFI te brengen, vonden we onmiddellijk twee respondenten bereid.

4. Voorbereiding op het interview

M. Denscombe stelt dat interviewen niet gemakkelijk is. Er zijn valkuilen en vele fouten

kunnen gemaakt worden. Het vraagt een grondige planning, voorbereiding en kwaliteiten van

de interviewer waardoor het interview niet kan gelijkgeschakeld worden met een gewone

conversatie.149

D. Baarda, M. De Goede en J. Teunissen benadrukken het belang van een

goede praktische voorbereiding. De interviewer moet fysisch en mentaal uitgerust zijn, moet

zich ingewerkt hebben in het onderwerp, moet het opnamemateriaal gecontroleerd hebben.

Het is aan te raden om het interview eens vooraf te oefenen in de vorm van een rollenspel,

147

EMANS, B., Interviewen. Theorie, techniek en training, Groningen, Stenfert Kroese, 2002, 55-57. 148

Ibid., 57. 149

DENSCOMBE, M., o.c., 163-164.

Page 53: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

46

eventueel met een video-opname zodat de interviewer kan zien wat zijn/haar aandachtspunten

zijn. De interviewer moet aandacht hebben voor passende kledij en moet op tijd komen.150

Vóór de interviews bouwden we kennis op over het onderwerp door lees- en studiewerk van

wet- en regelgeving en van wetenschappelijke literatuur. Deze bronnen dienden tevens als

basis voor onze interviewvragen en voor het uitschrijven van het theoretisch gedeelte van

onze masterproef. Deze kennis vonden we noodzakelijk aangezien het onze bedoeling was om

diepgaand te bevragen. Door deze voorkennis konden we ook gerichter doorvragen tijdens de

interviews. Voor elk interview namen we onze vragenlijst grondig door. Hierdoor waren we

er goed van bewust waarop we moesten letten en welke vragen we eventueel konden stellen

bij het doorvragen. We letten erop dat we uitgerust waren. We probeerden telkens ons

opnamemateriaal uit en voorzagen reservebatterijen. We deden passende kledij aan en

zorgden dat we op tijd waren.

150

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor

het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Groningen, Stenfert Kroese, 2001, 142-143.

Page 54: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

47

Hoofdstuk 4 De gegevensverzameling en -verwerking

De gegevensverzameling is een belangrijke fase in elk onderzoek. In dit hoofdstuk

verduidelijken we onze keuze voor het interview als dataverzamelingsmethode. We leggen uit

waarom we opteerden voor gedeeltelijk gestructureerde individuele face-to-face interviews.

We bespreken belangrijke aspecten zoals de locatie, objectiviteit, de opname van het

interview en het combineren van interviewertaken. Daarnaast leggen we uit hoe we de

gegevens verwerkt hebben. We onderbouwen dit met wetenschappelijke literatuur.

1. Keuze van de dataverzamelingsmethode

D. Baarda, M. De Goede en J. Teunissen stellen dat er ruwweg drie kwalitatieve

dataverzamelingsmethoden te onderscheiden zijn, nl. het interviewen, het observeren en het

gebruiken van bestaande gegevens. De keuze voor de dataverzamelingsmethode wordt vooral

gestuurd door de onderzoeksvraag die de onderzoeker wil beantwoorden. Het interview is de

aangewezen dataverzamelingsmethode voor het achterhalen van meningen, attitudes, kennis

en gevoelens. Wanneer het gaat om gedragingen is observatie de geschikte methode. Het

gebruik van bestaand materiaal is interessant als de onderzoeker informatie wil hebben uit het

verleden, dus retrospectief onderzoek wil doen. Naast de onderzoeksvraag spelen ook

praktische overwegingen bij de keuze voor een dataverzamelingsmethode zoals tijd, geld,

emotionele betrokkenheid en toegankelijkheid. Ook de ervaring en de deskundigheid van de

onderzoeker op methodisch gebied spelen een rol bij de keuze voor een

dataverzamelingsmethode.151

We kozen voor het interviewen als belangrijkste dataverzamelingsmethode omdat voor ons

onderzoek het achterhalen van meningen, gevoelens en ervaringen van onze respondenten

centraal staat. Het was de bedoeling dat we informatie verzamelden uit de mededelingen van

onze respondenten om zo onze centrale probleemstelling te beantwoorden.

2. Half- of gedeeltelijk gestructureerde interviews

Naargelang de mate van openheid en gestructureerdheid van het interview kunnen

verschillende types van interviews onderscheiden worden. Bij een volledig open interview

staat alleen de beginvraag vast. Het tegenovergestelde hiervan is de kwantitatieve enquête

151

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het

opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Groningen/Houten, Wolters-Noordhoff, 2005, 186-191.

Page 55: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

48

waarbij zowel de vragen als de mogelijke antwoorden vastliggen. Wanneer de vragen

vastliggen en de antwoordmogelijkheden open zijn, is er sprake van een half- of gedeeltelijk

gestructureerd interview. De onderzoeker kan wel afwijken van de vraagvolgorde en de

vraagformulering als dat in het interview beter uitkomt. Dit soort interview vraagt meer

voorbereidingstijd en enige voorkennis van de onderzoeker, maar stelt minder hoge eisen aan

de kwaliteit van de interviewer dan bij het open interview. Bovendien worden alle van tevoren

aangegeven onderwerpen behandeld. Het topicinterview is een tussenvorm waarbij de

onderwerpen vastliggen, maar de vragen niet.152

Niettegenstaande de interviewer bij een

halfgestructureerd interview een vragenlijst gebruikt, is er ruimte voor de geïnterviewde om te

vertellen. M. Denscombe wijst erop dat de geïnterviewde bij de open vragen zijn meningen en

gedachten in zijn eigen woorden kan formuleren. Hierdoor kan volgens de auteur de

interviewer beter dingen ontdekken over een complex onderwerp. Halfgestructureerde en

volledig open interviews zijn zo uitermate geschikt voor het exploreren van beschrijvingen

van ervaringen en gevoelens.153

We kozen bewust voor half- of gedeeltelijk gestructureerde interviews waarbij de vragen

vastliggen. We wilden dat welbepaalde onderwerpen zoals de feedback, de informatie-

uitwisseling, de plaats van de politie in de samenwerking en de bescherming van de melder

zeker aan bod kwamen in de interviews. Een open interview en een topicinterview vereisen

o.i. een getrainde interviewer die ervoor zorgt dat alle onderwerpen aan bod komen. Daarom

kozen we veiligheidshalve voor een meer gestructureerde vorm van interviewen. U vindt onze

zelfgemaakte vragenlijst in bijlage 1. We hanteerden verschillende bronnen om vragen en

stellingen te formuleren. De geraadpleegde bronnen vindt u in bijlage 2. We hebben

geprobeerd om een logische volgorde in de vragen te steken waarbij steeds diepgaander op de

onderwerpen wordt ingegaan. Zoals D. Baarda, M. De Goede en J. Teunissen aanraden,

hebben we onze vragenlijst uitgetest.154

We deden dit bij een compliance medewerker van

KBC. Zo kregen we zicht op de mogelijke duur van de interviews en konden we nagaan of

onze vragen de respondenten uitnodigen om te antwoorden en of er nog topics ontbraken. Met

uitzondering van onze eerste respondent hebben alle respondenten onze vragenlijst op

voorhand gekregen zodat ze een idee kregen van het soort vragen en zich konden

voorbereiden op het interview.

152

Ibid., 226-236. 153

DENSCOMBE, M., o.c., 167. 154

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., o.c., 228.

Page 56: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

49

3. Individuele face-to-face interviews

Een face-to-face interview veronderstelt direct contact tussen de onderzoeker en de

respondent en verschilt zo van een telefonisch interview of een gegevensverzameling per post.

M. Denscombe wijst erop dat het face-to-face interview echter duurder is, want het vraagt

meer tijd en er zijn vervoerskosten. Het heeft volgens de auteur echter het grote voordeel dat

meer diepgaande gegevens kunnen bekomen worden. Bovendien geeft een face-to-face

contact meer aanwijzingen omtrent de validiteit van de gegevens. Een onderzoeker kan in een

face-to-face context beter aanvoelen of de informatie geloofwaardig is dan bij bijvoorbeeld

telefonische interviews.155

Voor ons onderzoek kozen we bewust voor face-to-face interviews waarbij er een direct

contact is met de respondenten in het werkveld. Onze bedoeling was immers om diepgaande

gegevens te bekomen. We beseften dat de face-to-face interviews tijdrovend zouden zijn en

dat we ons zouden moeten schikken naar de drukke agenda van onze respondenten. We

begonnen dan ook tijdig met de planning van ons onderzoek zodat er een voldoende

tijdsspanne was voor interviews. Uiteindelijk vonden de interviews plaats tussen april 2009 en

februari 2010.

Aangezien betekenisverlening voor ons onderzoek belangrijk was, opteerden we voor

individuele interviews en niet voor groepsinterviews. Individuele interviews zijn immers

geschikter dan groepsinterviews wanneer een onderzoeker wil vaststellen wat iets betekent

voor respondenten en een onderwerp verder wil uitdiepen. Ook bij bedreigende onderwerpen

en thema‟s waarbij sociale wenselijkheid een rol spelen, liggen individuele interviews meer

voor de hand. De geïnterviewde moet zich niet geremd voelen door de aanwezigheid van

derden en is voortdurend zelf aan het woord. Groepsinterviews daarentegen genieten de

voorkeur wanneer een onderzoeker het genereren van ideeën beoogt.156

Bij één interview

waren er twee compliance medewerkers aanwezig. Aanvankelijk was het de bedoeling dat één

van hen de vragen zou beantwoorden, maar vrij direct gaven beiden beurtelings antwoord.

Bij kwalitatief onderzoek wisselen perioden van dataverzamelen en data-analyseren elkaar af.

Het is niet zo dat de onderzoeker eerst alle gegevens verzamelt en ze daarna allemaal gaat

155

DENSCOMBE, M., o.c., 8. 156

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., o.c., 238-241.

Page 57: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

50

analyseren. Wanneer er gegevens zijn worden ze geanalyseerd en op basis van de

analyseresultaten worden verder data verzameld.157

In ons onderzoek volgde na elk interview

een analysefase, waarna we beslisten nog een interview van een volgende respondent af te

nemen. We stopten met de selectie van onderzoekseenheden op het moment dat we ervaarden

dat een nieuwe respondent geen nieuwe informatie meer opleverde. We hebben uiteindelijk

zeven compliance medewerkers bij zes kredietinstellingen en twee CFI medewerkers

geïnterviewd. Alle interviews verliepen in het Nederlands.

4. De materiële omgeving voor het gesprek: de locatie

Bij face-to-face interviews of oog-in-ooginterviews vormt de materiële omgeving voor het

gesprek een punt van aandacht. B. Emans stelt dat een omgeving zonder visuele en auditieve

afleidingen makkelijker uitnodigen tot een goed gesprek.158

I. Maso stelt dat de interviewer

moet zorgen dat een interview wordt afgenomen op een plaats en in een situatie waar de

respondent zich behaaglijk voelt en waar het interview niet wordt gestoord of onderbroken

door de aanwezigheid van anderen.159

Een ander aspect van de materiële omgeving is de

opstelling waarin men gaat zitten. Een interview kan aan tafel of zonder een tafel in

makkelijke stoelen. Bij een interview in stoelen is een opstelling in een hoek van 90° zeer

werkbaar. Een frontale opstelling kan minder prettig zijn, omdat het lastig is elkaar

afwisselend wel en niet aan te kijken. Bij een interview aan tafel is de 90° opstelling, nl. elk

aan weerszijden van een hoek van de tafel, comfortabel. De frontale opstelling is hier volgens

B. Emans minder storend, o.a. omdat de tafel genoeg alibi geeft om naar te kijken, als men de

gesprekspartner niet aankijkt.160

De interviews voor ons onderzoek gingen telkens door tijdens de werkuren en op de

werkplaats van de respondent. We werden telkens vriendelijk ontvangen en alle respondenten

hadden ruim tijd uitgetrokken voor het interview. Gespreksstorende elementen waren er niet.

Er was telkens een bureauruimte voorzien waar het interview rustig kon doorgaan en waar er

vrijuit kon gepraat worden. Tijdens één gesprek liep er even een poetsvrouw en een collega

het bureau binnen. Bij een ander interview kwam een secretaresse kortstondig iets melden aan

de geïnterviewde. Dit stoorde niet. Het werd eerder ervaren als een kleine pauze, waarna het

interview gewoon verder liep. Tijdens één interview was een stagiair aanwezig die op vraag

157

Ibid., 185. 158

EMANS, B., o.c., 57. 159

MASO, I., Kwalitatief onderzoek, Amsterdam, Boom, 1994, 70-71. 160

EMANS, B., o.c., 57-58.

Page 58: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

51

van de respondent het interview meevolgde. Dit belemmerde o.i. de respondent niet om vrijuit

te praten. De duur van de interviews varieerde tussen anderhalf uur en twee uren dertig

minuten. Bij de meeste interviews zaten we aan een tafel rechtover elkaar. De frontale

opstelling was niet storend.

5. Objectiviteit

Objectiviteit kan gezien worden als de onafhankelijkheid tussen de onderzoeker en het

onderzoek. Er mogen geen onderzoekereffecten meespelen in de resultaten.161

Een

interviewer verzamelt uitspraken van de geïnterviewde omtrent cognities zoals opinies,

attitudes, motieven en gevoelens. Er wordt gestreefd naar een objectieve registratie hiervan.

Om situatie-invloeden die de cognities van de geïnterviewde kunnen beïnvloeden zoveel

mogelijk uit te schakelen, streeft de interviewer een standaardsituatie na. Zoals B. Emans

aanraadt, hebben we ons gehouden aan de volgorde van de vragenlijst en hebben we de

aanwezigheid van derden vermeden. We hebben als bewaker van de objectiviteit elk gegeven

antwoord geëvalueerd op zijn volledigheid en correctheid en indien nodig hebben we

doorgevraagd. We hebben geprobeerd ons te onthouden van inhoudelijke interpretaties van de

antwoorden.162

We moeten eerlijkheidshalve toegeven dat het ons niet altijd gelukt is om objectief te blijven.

Bij het interview met een CFI medewerker hadden we het op bepaalde momenten moeilijk om

een objectieve, neutrale houding aan te houden t.a.v. het onderwerp. De respondent noemde

ons “een dame met een missie” omdat we de informatie-uitwisseling en feedback van de CFI

aan de financiële instellingen verdedigden. De respondent vond dit niet storend omdat we ook

zijn standpunt respecteerden. Hij vond dat het ons sierde dat we betrokken zijn bij de zaak,

maar we beseffen dat we ons als onderzoeker objectiever hadden moeten opstellen.

6. Opname van het interview

Het menselijk geheugen is onbetrouwbaar als onderzoeksinstrument om een volledig verslag

te geven van een interview. De interviewer kan gebruik maken van veldnotities en van

bandopnames om dit probleem aan te pakken. Een audio-opname is de standaardmethode om

interviewgegevens vast te leggen. Het geeft een volledige weergave van wat gezegd is en het

kan gecontroleerd worden door andere onderzoekers. Het legt echter geen non-verbale

161

DECORTE, T., o.c., 21. 162

EMANS, B., o.c., 16-21.

Page 59: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

52

communicatie en contextfactoren vast. Veldnotities kunnen dit euvel verhelpen: de

interviewer kan belangrijke informatie omtrent de context, de locatie, de sfeer en non-verbale

communicatie noteren die de audio-opname niet kan weergeven. Opnamemateriaal heeft een

invloed op de geïnterviewde. De mate van invloed zal afhangen van de persoon in kwestie.

Video-opnames zijn eerder uitzondering dan regel. Ze hebben het grote voordeel dat zowel

verbale als non-verbale communicatie opgenomen wordt. Een belangrijk nadeel is echter dat

de video-opname het gedrag van de respondent beïnvloedt. De setting is dan obtrusive.163

T.

Wengraf stelt dat door de audio-opname de interviewer maar weinig notities moet nemen. De

focus moet liggen op het actief luisteren naar de geïnterviewde. Het af en toe noteren geeft de

geïnterviewde het signaal dat de interviewer geïnteresseerd is in wat hij/zij zegt. Het geeft

bovendien de interviewer de kans om later op bepaalde zaken nog terug te komen.164

We gebruikten de audio-opname als methode om de interviewgegevens vast te leggen.

Tijdens het transcriberen beseften we goed dat we geen volledige weergave van het interview

zouden kunnen geven, indien we ons enkel maar konden baseren op ons geheugen. De

respondenten begrepen dat de opname noodzakelijk was om het interview achteraf te kunnen

uittypen voor de masterproef. De recorder lag op de tafel, maar we hadden de indruk dat de

opname hen niet stoorde. We ondervonden dat een goede balans tussen luisteren en notities

nemen tijdens het interview zinvol is. Het toonde aan de geïnterviewde dat we geïnteresseerd

waren en genoteerde kernwoorden gaven ons de kans om later op bepaalde zaken terug te

komen. Bij elk interview maakten we een aantal aantekeningen omtrent non-verbale

communicatie, de sfeer en de locatie, nl. informatie die de audio-opname niet kan weergeven.

7. Het combineren van interviewertaken

De kunst van het interviewen bestaat er in om verschillende taken te combineren en voor elke

taak voldoende tijd te nemen. B. Emans vermeldt de introductie van het gesprek, het

vragenstellen, het evalueren van de antwoorden, het doorvragen om volledigere antwoorden te

bekomen, het notities nemen en het leidinggeven aan het gesprek.165

We vielen niet onmiddellijk met de deur in huis, zoals B. Emans aanraadt, maar gaven de

geïnterviewde de tijd om aan onze aanwezigheid te wennen. We zorgden zo voor een gunstige

163

DENSCOMBE, M., o.c., 175-177. 164

WENGRAF, T., Qualitative research interviewing, London, Sage Publications, 2001, 132-136. 165

EMANS, B., o.c., 45-47.

Page 60: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

53

sociale situatie voor het gesprek.166

Er was een beetje small talk167

, waarbij o.a. onze

opleiding criminologie aan bod kwam en onze combinatie werk-gezin-studie. Dit gesprekje

brak o.i. het ijs en het creëerde een sfeer van vertrouwen omdat we ook een stukje van ons

privéleven prijs gaven. We hadden aandacht voor de gespreksintroductie. Vóór elk interview

verduidelijkten we nog eens o.a. het doel van het interview, de anonimiteit, de verwachte

afnameduur en de geluidsopname. We sloten deze introductie, zoals B. Emans aanraadt,

expliciet af wat een startsignaal was voor de vragen.168

Dit zorgde er o.i. voor dat we echt

klaar zaten voor het interview.

Zoals B. Emans aanraadt, gedroegen we ons niet als een robot, stelden we de vragen letterlijk,

maar niet te letterlijk. We vonden soms kleine toelichtingen of aanpassingen van de

formuleringen noodzakelijk. De auteur wijst erop dat de interviewer ook aandacht moet

hebben voor paralinguïstische aspecten, zoals het spreektempo, accentueringen, articulatie,

melodie en stopwoordjes.169

We spraken rustig en articuleerden goed, maar bij het uittypen

beseften we dat we vaak het stopwoordje „eigenlijk‟ gebruikten.

Als we een antwoord evalueerden als niet valide, onvolledig, irrelevant of onduidelijk,

vroegen we door, zoals B. Emans aanraadt.170

We deden dit door de vraag te herhalen of te

verduidelijken, door het antwoord te herhalen of samen te vatten, door expliciet door te

vragen of door zwijgend door te vragen door ons luistergedrag zoals het knikken met het

hoofd, het hummen, het papegaaien waarbij de laatste woorden van een zin worden herhaald.

We ondervonden dat het antwoord samenvatten ook geschikt is als stopactie wanneer de

respondent afwijkt van het onderwerp.171

Door samen te vatten kwamen we terug bij het

onderwerp en kon een volgende vraag aangepakt worden.

We gaven taakgericht leiding door, zoals B. Emans stelt, het interview expliciet te starten,

door te vragen, vragen af te ronden, de tijd in de gaten te houden en het interview af te sluiten.

We gaven sociaal-emotioneel leiding door oog te hebben voor de tevredenheid van de

geïnterviewde, door hem te laten vertellen, door uit te stralen dat we zijn bijdrage

166

Ibid., 57. 167

VAN DER LUGT, D., Interviewen in de praktijk. Interviewers, geïnterviewden en het interview, Groningen,

Noordhof Wolters, 2006, 113. 168

EMANS, B., o.c., 60. 169

Ibid., 63-65. 170

Ibid., 86-96. 171

Ibid., 101.

Page 61: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

54

waardeerden o.a. door trefwoorden te noteren en hem achteraf te bedanken.172

Na het

interview gaven we telkens de respondent een doosje chocolaatjes als appreciatie voor de hulp

bij onze masterproef. We vonden dit een vorm van beleefdheid.

8. Gegevensverwerking

Nadat de gegevens verzameld zijn, moeten ze verwerkt worden. De audio-opname wordt

beluisterd en het interview wordt uitgetypt door de interviewer. M. Denscombe stelt dat deze

transcriptie een tijdrovende opdracht is. Voor elk uur audio-opname moet de interviewer

rekenen op verschillende uren om te transcriberen. Het is arbeidsintensief, maar brengt de

onderzoeker dichter bij de data. Het is immers gemakkelijker om een geschreven tekst te

analyseren dan telkens opnieuw een audio-opname te moeten herbeluisteren. Het

transcriberen moet dan ook gezien worden als een substantieel onderdeel van het interviewen.

De aantekeningen die de interviewer noteerde omtrent non-verbale communicatie, de sfeer,

dingen die de audio-opname niet weergeeft, krijgen bij het transcriberen ook een plaats in de

tekst. Problemen die zich bij het transcriberen kunnen voordoen zijn bijvoorbeeld slecht

verstaanbare of slecht geformuleerde zinnen en klemtonen die moeilijk weer te geven zijn in

de transcriptie.173

J. Schostak noemt transcriberen frustrerend. Audio-opnames zijn nooit

perfect, transcriberen betekent veel werk en er moet gelet worden op het anonimiseren van de

gegevens.174

Om te controleren of de gegevens correct weergegeven zijn, kan de interviewer

het transcript laten nalezen door de geïnterviewde. Het is aan te raden om een duplicaat te

maken van de opnames en de transcripties. Het verlies van of schade aan gegevens is immers

een ramp voor het onderzoek. Na het transcriberen kan de interviewer beginnen met de

analyse. Er bestaan verschillende computerpakketten die de interviewer daarbij kunnen

helpen.175

Een eerste stap in de analyse van de gegevens is het labelen of coderen. Bij het

lezen en herlezen van de gegevens, met de onderzoeksvragen in het achterhoofd, herkent de

onderzoeker terugkerende thema‟s of ideeën in de gegevens. Dit vormt de basis voor het

coderen. Bij het coderen zal de onderzoeker uitmaken welke zinnen een uitdrukking zijn van

thema‟s die hij eerder identificeerde. Een eerste codering is een ruwe codering met slechts

vier of vijf grote categorieën. In een volgende stap worden deze grote containercodes verder

verfijnd. Het coderen is een manier om de grote hoeveelheid onderzoeksmateriaal te

172

Ibid., 100-103. 173

DENSCOMBE, M., o.c., 183-186. 174

SCHOSTAK, J., Interviewing and representation in qualitative research, Maidenhead, Open Univerity Press,

2006, 53. 175

DENSCOMBE, M., o.c., 183-187, 270.

Page 62: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

55

reduceren en te structureren om een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling. Bij de

analyse hoort vervolgens het rapporteren van de onderzoeksresultaten.176

We maakten een duplicaat van de opnames en typten alle interviews volledig uit. We

ondervonden dat het transcriberen een tijdrovende, arbeidsintensieve en niet eenvoudige

opdracht is. Het is echter noodzakelijk voor een efficiënte analyse. De aantekeningen die we

maakten omtrent non-verbale communicatie kregen een plaats bij de transcriptie. We

ondervonden problemen bij het transcriberen. Enkele fragmenten uit één interview waren

slecht verstaanbaar door geluid van buiten. Ook werden in de interviews soms slecht

geformuleerde zinnen gebruikt. Deze zinnen hebben we opgekuist, waarbij we beseffen dat

hierdoor de gegevens een stuk authenticiteit verliezen. Bij drie interviews vroegen de

respondenten om welbepaalde uitspraken niet op te nemen in onze masterproef. We hebben

deze passages bij het uittypen dan ook geschrapt. De opnames werden bij het afronden van de

masterproef gewist. Eén respondent stond erop om de uitgetypte versie van het interview na te

lezen. We verwerkten de interviews anoniem en nummerden de respondenten. De compliance

respondenten kregen de nummers 1 tot 7, de CFI respondenten de nummers 8 en 9. De

uitgetypte interviews besloegen 240 pagina‟s. We verwerkten de interviews met MAXqda.

We gebruikten vijf grote containercodes: samenwerking, feedback, informatie-uitwisseling,

relatie met de politie en bescherming van de melder. In een volgende stap verfijnden we elk

van deze codes met subcodes. Hierdoor verzamelden we informatie om zo onze centrale

probleemstelling te beantwoorden. Bij het rapporteren van de onderzoeksresultaten gebruikten

we deze codes en subcodes als basis. Om de identiteit van de kredietinstellingen niet te

kunnen achterhalen, achtten we het soms noodzakelijk om bij de weergave van de

onderzoeksresultaten het nummer van de respondent weg te laten. We vroegen toestemming

aan de respondenten om de naam van de kredietinstelling en de naam van de contactpersoon

bij de CFI in ons dankwoord te vermelden.

176

DECORTE, T., o.c., 315-318, 328.

Page 63: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

56

Hoofdstuk 5 De onderzoeksresultaten

Het onderzoek in onze masterproef sluit aan bij het spanningsveld dat zich voordoet bij

publiek-private samenwerking. De probleemstelling van ons onderzoek luidt: “Wat is de aard

van de samenwerking en wat zijn achtergronden van meningsverschillen en knelpunten in de

publiek-private samenwerking tussen de CFI en kredietinstellingen in België in de strijd tegen

het witwassen?”

In dit hoofdstuk geven we achtereenvolgens de onderzoeksresultaten weer die een antwoord

geven op de volgende onderzoeksvragen:

1. Hoe beschrijven compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de samenwerking?

2. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

feedback over de gedane meldingen?

3. Hoe staan compliance medewerkers en medewerkers van de CFI tegenover informatie-

uitwisseling?

4. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de relatie

met de politie?

5. Hoe ervaren en beoordelen compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

bescherming van de melder?

Per onderzoeksvraag vatten we samen wat er door de respondenten is gezegd en voegen we

citaten toe ter illustratie. Om het lezen vlotter te laten verlopen, zullen we gemakshalve „hij‟

gebruiken om een respondent aan te duiden, niettegenstaande we ook vrouwelijke

respondenten geïnterviewd hebben. We vergelijken de meningen met elkaar en zoeken naar

achtergronden van meningsverschillen en knelpunten. We bekijken wat in eerder uitgevoerd

wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld omtrent het onderwerp en we koppelen in een

samenvatting per onderzoeksvraag onze bevindingen hieraan. We beperken ons hierbij tot de

bevindingen en inzichten uit het onderzoek naar de compliancefunctie in België binnen het

doctoraatsonderzoek van A. Verhage177

en het onderzoek omtrent feedback in opdracht van de

Europese Commissie178

. In het doctoraatsonderzoek van A. Verhage dat liep van 2006 tot

2009 wordt het antiwitwascomplex, de compliance industrie en de interacties tussen deze

constructies bestudeerd. Het antiwitwascomplex verwijst naar verschillende publieke en

private diensten en organisaties die betrokken zijn bij de strijd tegen het witwassen. De

177

VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An

empirical research into private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 223

p. 178

B&S EUROPE, o.c., 98 p.

Page 64: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

57

compliance industrie is een commerciële markt die systemen en diensten aanbiedt die

compliance binnen kredietinstellingen kan ondersteunen in de strijd tegen het witwassen.179

In

het onderzoek in opdracht van de Europese Commissie wordt een inventaris gemaakt van de

feedback tussen meldingsplichtigen, politie, parket en de FIU‟s (voor België is dit de CFI) in

25 lidstaten. Dit onderzoek vond plaats in 2008 en geeft naast de tekortkomingen omtrent

feedback ook best practices aan ter verbetering van de bestaande feedbacksystemen.

Daarnaast vermelden we ook gegevens uit o.a. de derde witwasrichtlijn, activiteitenverslagen

van de CFI en de Guidance on the risk-based approach to combating money laundering and

terrorist financing van de FAG180

.

1. Hoe beschrijven compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

samenwerking?

Uit het onderzoek van A. Verhage in 2007 blijkt dat het antiwitwascomplex hoofdzakelijk een

eenrichtingsverkeer is waarbij private actoren moeten investeren terwijl ze weinig

terugkrijgen. De respondenten wijzen op een tekort aan feedback en informatie-uitwisseling.

De idee wordt geopperd dat melden aan de CFI werkt als een paraplusysteem: wanneer er

gemeld is, is er een risico gedekt; als er niet gemeld wordt, is het een berekend risico. De

compliance officer lijkt tussen hamer en aambeeld te zitten. Hij maakt immers enerzijds deel

uit van een bank die commerciële doeleinden nastreeft en anderzijds moet hij waken over de

naleving van wetgeving.181

De compliance officers staan positief t.a.v. het „intelligent melden‟

waarbij ze zelf verdachte transacties onderzoeken en beslissen al dan niet te melden i.p.v.

automatisch te melden bij welbepaalde objectieve criteria.182

De CFI wordt geapprecieerd in

haar filterfunctie.183

A. Verhage wijst op de beperkte resultaten op het niveau van de

strafrechtsbedeling. Het aantal veroordelingen oogt weinig t.o.v. het aantal meldingen.184

179

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social Change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 13-16. 180

FATF (2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing.

High Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-

gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf [07/02/2009], 2-4, 13-14. 181

VERHAGE, A., l.c., 22-23, 29. 182

VERHAGE, A., „The anti money laundering complex: power pantomime or potential payoff? Perspectives on

practices, partnerships and challenges within the fight against money laundering‟ in VERHAGE, A., The anti

money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into private

actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 111-112. 183

Ibid., 122. 184

VERHAGE, A., „Compliance and AML in Belgium: a booming sector with growing pains‟ in VERHAGE, A., The

anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into

private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 98.

Page 65: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

58

Bij deze eerste vraag geven we weer hoe onze respondenten de samenwerking beoordelen en

ervaren, welke voor- en nadelen ze opmerken, of ze zichzelf als partner beschouwen in de

strijd tegen het witwassen. We geven aan of volgens hen het principe van samenwerking

tussen de private en publieke sector verenigbaar is met de administratieve sanctionering bij

niet-naleving van de verplichtingen. We vermelden of er nog gemeld zou worden, moest het

niet verplicht zijn om samen te werken en er geen sanctionering zou dreigen. Ook hun

meningen omtrent melden als paraplusysteem maken we hier kenbaar.

1.1. Hoe beoordelen en ervaren de respondenten de samenwerking?

De beoordeling van de samenwerking tussen de kredietinstellingen en de CFI is divers. Beide

CFI respondenten (8 en 9) ervaren de samenwerking als heel goed en zeer vruchtbaar. Drie

compliance respondenten (3, 4 en 5) beoordelen de samenwerking als goed tot uitstekend. Het

Belgische systeem wordt als een zeer goede formule aanzien en de verstandhouding tussen de

CFI en compliance wordt als goed ervaren. Respondent 5 wil echter liever niet de term

„publiek-private samenwerking‟ gebruiken. Hij vertelt:

“Noem het een samenwerking eventueel, maar dat is geen publiek-private

samenwerking met gelijke partijen, of … We zijn verplicht, weliswaar misschien met

heel veel enthousiasme en goede wil en al wat ge daar verder ook nog van positief

kunt bij bedenken. Maar hoe dan ook is dat geen vrijblijvende story […]. Dus iedere

financiële kredietinstelling is verplicht van maximaal mee te werken. Dus we kiezen

geen projecten uit waar we in deelnemen of niet in deelnemen.”

Respondent 9 beaamt het verplichte karakter van de samenwerking, maar benadrukt dat men

geëvolueerd is naar een goede samenwerking.

“[…] in het algemeen is het de filosofie van de wetgever maar ook de praktijk van de

Cel om de melders meer als partners te beschouwen dan als meldingsplichtigen. Maar

enfin, bon, dat zijn ze. Ze zijn verplicht om dat te doen. Men moet ook niet de rol

mengen. Dat wil zeggen dat iedereen weet wat die ander is en wat die andere doet,

maar in een geest van samenwerking en partnership.”

Respondent 1 wijst erop dat er alsmaar meer van de kredietinstellingen wordt verwacht naar

inzet van middelen en van mensen “waarbij soms het onmogelijke verwacht wordt”.

Bovendien is er een te beperkte feedback over de gedane meldingen. Respondent 2 beoordeelt

de huidige samenwerking als middelmatig omwille van de povere feedback over de gedane

meldingen en omwille van de contradictie tussen enerzijds de verplichting tot samenwerking

en anderzijds de weinige middelen die compliance krijgt wat betreft informatie, opleiding en

Page 66: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

59

uitwisseling van ervaringen. Ook de respondenten 6 en 7 beoordelen de samenwerking als

eenzijdig omdat het vooral om een melden van informatie gaat terwijl er weinig informatie

terugvloeit.

Twee compliance respondenten (4 en 5) merken op dat ze de indruk hebben dat

politiediensten de samenwerkingsformule als minder goed evalueren, de CFI als een rem

beschouwen en een rechtstreekse melding bij de politie verkiezen. Dit zou voor de politie

vooral een tijdswinst betekenen omdat ze sneller zouden kunnen optreden. Geen enkele

respondent staat echter achter een systeem van rechtstreeks melden aan de politie. Ook de CFI

respondenten vinden niet dat politie en justitie te snel moeten betrokken worden. Respondent

8 formuleert het als volgt:

“Het is absoluut niet goed dat politie en justitie te vroeg in dat debat zouden komen. Ik

wil niet gaan leven in een politiestaat waar ik op elk moment van de dag als ik naar

mijn bank ga bij manier van spreken de politie of justitie op mijn nek krijg. Ik vind dat

ge dat mechanisme zijn rol moet laten spelen en het is een kwestie van evenwicht ook.

Dat evenwicht moet behouden blijven.”

De meerderheid van de compliance respondenten wijst er expliciet op dat het gaat om een

verplichte samenwerking die gepaard gaat met grote investeringen. Met uitzondering van één

respondent (5) vinden ze allen dat de samenwerking voornamelijk oogt als een

eenrichtingsverkeer. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met de grote investeringen aan de kant

van de kredietinstellingen en een te beperkte feedback over de gedane meldingen vanwege de

CFI. Respondent 4 wijst erop dat het voor compliance soms moeilijk is om de investeringen te

verantwoorden naar het directiecomité van de bank toe.

“[…] NORKOM. Dat kost een pak geld. En dat brengt niet onmiddellijk op. […] je kan

moeilijk aan je directiecomité zeggen: “Kijk eens, dat kost mij zoveel, en het brengt

mij zoveel op”. Daar waar je bij een klassiek project, waar je bijvoorbeeld een nieuw

product ontwikkelt of een nieuwe dienst, je zegt van: “Die campagne kost mij zoveel,

en we hebben nu zoveel nieuwe cliënten of zoveel inleg of nieuw geld binnengekregen

op een bepaald product”.”

Bovendien geeft hij aan dat het investeren in dure systemen zoals NORKOM nog geen

garantie is dat alle verdachte transacties onderschept worden. Twee respondenten (3 en 4)

nuanceren wel het eenrichtingsverkeer. Enerzijds zijn er inderdaad vele kosten, maar

anderzijds geven ze toe dat de reputatie van de bank beschermd wordt. Een goede reputatie is

Page 67: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

60

dan het resultaat van de grote input. De CFI respondenten gaan niet akkoord met de term

„eenrichtingsverkeer‟. Ze geven toe dat de meldingsplichtigen veel moeten investeren, maar

leggen de focus op het resultaat, een financieel systeem dat niet geïnfiltreerd is door criminele

organisaties. Respondent 8 stelt: “ze investeren en ze moeten inderdaad gaan melden. […]

Wat krijgen ze terug? Ze krijgen een propere bank terug.”

Bijna alle compliance respondenten wijzen expliciet op het feit dat compliance een deel van

het werk van de publieke sector doet. Respondent 4 spreekt over outsourcing:

“Voor mij is het uiteindelijk nog altijd een outsourcing door de overheid naar de

privé. Namelijk, de overheid heeft als taak het bestrijden van criminaliteit, in dit geval

bepaalde vormen van criminaliteit. En hoe doen ze dat? Door privé-instellingen,

waaronder de banken of de kredietinstellingen, een aantal verplichtingen op te

leggen.”

De meerderheid van de compliance respondenten benadrukt dat kredietinstellingen een grote

rol spelen in de strijd tegen het witwassen. De cijfers in de activiteitenverslagen van de CFI

tonen dit aan. Zonder de meldingen van de banken aan de CFI zou het parket en de politie een

groot stuk informatie missen. Ook de CFI respondenten stellen dat de samenwerking de enige

manier is om het fenomeen witwassen aan te pakken. Meerdere compliance respondenten

geven aan dat de meldingen van de kredietinstellingen door de CFI ernstig genomen worden.

De meerderheid van de compliance respondenten betreurt echter het minimale resultaat op het

niveau van de strafrechtsbedeling. Ze verwijzen hierbij naar het beperkt aantal veroordelingen

in verhouding tot de vele inspanningen opgelegd aan de kredietinstellingen en de hoge

kostprijs van de strijd tegen het witwassen. Respondent 5 verwoordt het zo:

“[…] als ge dan die statistieken eens echter grondig nakijkt. […] Dan concludeer ik

daar wel uit dat de efficiëntie van het systeem serieus in vraag mag gesteld worden.

Want dat daar heel weinig uitkomt. […] dan moet ge toch echt zeggen, wat een

nutteloos systeem is dat, voor de kostprijs die daar tegenover staat.”

Alle respondenten staan achter het principe dat compliance eerst zelf mogelijks verdachte

transacties onderzoekt vooraleer een vermoeden door te geven aan de CFI. De compliance

respondenten geven hiervoor verscheidene redenen aan. Compliance heeft de knowhow, ziet

goed of een transactie atypisch is op basis van de kennis die ze heeft van de klant. Door

zinvolle en kwaliteitsvolle meldingen te doen, wordt vermeden dat de CFI overspoeld wordt

met informatie. Er wordt hierbij gewezen op het grote verschil tussen het aantal onderzoeken

Page 68: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

61

door compliance en het aantal meldingen aan de CFI. Een automatische meldplicht op basis

van indicatoren zou gemakkelijk zijn omdat banken dan geen verantwoordelijkheid dragen,

maar zou volgens de respondenten geen goede werkwijze zijn. De CFI zou overspoeld

worden. Er wordt benadrukt dat compliance een grote verantwoordelijkheid heeft en dat er

zou moeten geaccepteerd worden dat compliance een beoordelingsfout kan maken. Daarnaast

wordt er kritiek gegeven op het feit dat de wetgeving soms onduidelijk is. Zo zorgde de

invoering van art. 14quinquies185

voor discussie. Respondent 7 stelt het zo:

“Ofwel zegt men: “kijk, gij meldt alle transacties boven de 10.000 euro”. Punt andere

lijn. Dan moet er niet meer gediscussieerd worden over “ja maar ja dat zijn

indicatoren. En als een indicator voorkomt, moet ge melden” Of “Ja maar ja, nee, het

is een beoordelingsplicht” en dergelijke meer. Nee, ge moet daar duidelijk in zijn.”

Daarnaast stelt een respondent (2) dat het huidige systeem ook de garantie biedt dat allerlei

informatie van klanten niet lekt naar bijvoorbeeld de fiscus en niet voor andere doeleinden

dan de strijd tegen het witwassen kan misbruikt worden. CFI respondent 8 benadrukt dat het

belangrijk is dat banken eerst onderzoeken om de privacy van de klanten te respecteren.

Bovendien is er volgens hem het risico van uitstroom van klanten naar het buitenland indien

politie of justitie van in het begin betrokken zijn en een inkijk hebben in de banken.

Een aantal respondenten (2, 4, 6 en 7) stellen dat het beter is niet te veel te melden, maar ook

niet te weinig. Indien er te veel gemeld wordt, wordt de CFI volgens deze respondenten

overstelpt en kan de CFI de meldingen niet verwerken. Daarnaast wijst respondent 2 op het

risico voor de klant indien de CFI toch ook zaken doormeldt die geen witwassen betreffen.

Respondent 4 geeft aan dat er pas gemeld wordt indien meerdere personen nl. de onderzoeker,

de AML manager en finaal de compliance officer overtuigd zijn. Dit „zesogenprincipe‟ zorgt

ervoor dat ze volgens hem enkel zinvolle meldingen doen. Er wordt niet gemeld gewoon om

zich in te dekken.

Respondenten 3 en 5 vinden dat het beter is te veel te melden dan te weinig. Bij blijvende

twijfel over een vermoeden is het volgens respondent 3 aangewezen toch te melden. De CFI

zal binnen haar filterrol andere bronnen raadplegen, verder onderzoeken en uiteindelijk de

beslissing nemen om al dan niet door te melden aan het parket. Deze mening wordt ook

onderschreven door CFI respondent 9: “In geval van twijfel is het volgens mij beter om toch te

melden”. Hij benadrukt dat het echter de compliance officer is die verantwoordelijk is voor

185

Art. 14quinquies Wet van 11 januari 1993 is ondertussen met de wet van 18 januari 2010 hernummerd tot art. 28

Wet van 11 januari 1993.

Page 69: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

62

het al dan niet melden. Voorafgaandelijk met de CFI contact opnemen en advies vragen om al

dan niet te melden kan absoluut niet. Hij verduidelijkt:

“Want achteraf, kan het altijd gevaarlijk zijn. Als we zeggen: “ja melden” en de bank

heeft achteraf een probleem met de klant, zal de bank zeggen: “we hebben de Cel

gecontacteerd en die zei…” Het is niet aan óns om de beslissing te nemen om te

melden of niet te melden. […] Als we zeggen “je moet het niet melden” en er is toch

een probleem. Wat zal de bank zeggen? De Cel heeft gezegd: “je moet niet melden”.”

Respondent 5 kadert het te veel melden binnen het beschermen van de reputatie van de

kredietinstellingen en het vermijden van boetes. Hij wijst op de defensieve meldingen die

volgens hem door alle banken gebeuren. Het gaat om meldingen van ongewone verrichtingen

die compliance echter nog niet kan linken aan witwassen. Hij vertelt:

“We zeggen van: “we beschermen ons maar tegen een toekomstige actie van een of

ander parket of van de CBFA omdat we een bepaalde zaak niet gemeld hebben

ondanks het feit dat we met de wetenschap en de kennis die we vandaag hebben

eigenlijk niets speciaals daarover kunnen zeggen”.”

Melden is volgens respondent 1 een moeilijke evenwichtsoefening. Ter bescherming van de

reputatie van de kredietinstelling is het beter dat compliance te veel meldt. Om het systeem

efficiënt te houden is het echter aangewezen om restrictiever te melden. Dit impliceert echter

een betere feedback en een betere regeling om minder vlug reputatieschade en boetes op te

lopen indien compliance iets niet gemeld heeft. De CFI respondenten benadrukken vooral de

kwaliteit van de meldingen. Respondent 9 stelt:

“Niet te veel en niet te weinig, maar meldingen van goede kwaliteit. […] Kwaliteit is

volgens mij beter dan kwantiteit.”

Hij voegt eraan toe dat de meldingen van de banken in het algemeen van “zeer, zeer goede

kwaliteit” zijn. Respondent 8 stelt dat vooral de niet-financiële meldingsplichtigen zoals

notarissen en advocaten nog meer zouden moeten kunnen melden. Er zijn volgens de

respondent vanuit deze sector weinig meldingen omwille van bezorgdheid rond de

bescherming van de melder en omwille van eigenbelang. Voor de financiële sector geeft deze

respondent de suggestie om nog beter de wetgeving te kennen. Hij wijst erop dat sommige

banken gewoon alles melden. Hij stelt:

“[…] die melden maar. Weg is weg. […] Paraplu, onkunde, gemak, geen jurist in

compliance, iemand die niet weet wat gewone fiscale fraude is. Dus het

paraplusysteem, dat zou zeker moeten verbeteren.”

Page 70: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

63

1.2. Welke voor- en nadelen worden opgemerkt?

Vijf van de zeven compliance respondenten (1, 2, 3, 4 en 5) noemen als grote voordeel in de

samenwerking met de CFI het feit dat de CFI als buffer of filter functioneert tussen de banken

en het parket. Door deze bufferfunctie is een veilige, professionele en discrete samenwerking

mogelijk waarbij discrete gegevens niet onmiddellijk in het publieke forum gebracht worden.

De CFI onderzoekt de meldingen, sprokkelt informatie bij verschillende instellingen wat

resulteert in een grote efficiëntie op een discrete manier. Bovendien zullen, volgens

respondent 3, bankiers door de filterfunctie van de CFI vlugger durven naar buiten komen met

bepaalde transacties van hun klanten. Als men onmiddellijk aan het parket zou moeten

melden, zou het samenwerken moeilijker liggen omdat hij aanvoelt dat bepaalde

politiemensen en magistraten vanuit de idee vertrekken dat bankiers zoveel mogelijk van de

klanten willen verstoppen. Volgens deze respondent leeft er bij sommige politiemensen vaak

een perceptie van “het is een bankier, dus het is een bandiet”. Indien het verhaal van een klant

en zijn transactie onmiddellijk aan het parket zou moeten gemeld worden, zou dit volgens

respondent 2 zware consequenties kunnen hebben voor de klant. Indien de bank zich immers

vergist, is het mogelijk dat het parket de informatie toch nog gebruikt. Ook de CFI

respondenten staan volledig achter de filterrol van de CFI. Zonder filter zou de politie en het

parket overspoeld worden met informatie die niet altijd even nuttig is. Bovendien wijst

respondent 9 erop dat het filteren in een vertrouwensrelatie gebeurt. De CFI geeft gegevens

die niet onder de wet van 11 januari 1993 vallen, niet door aan het parket. Respondent 6 ziet

als voordeel het indekken van het risico dat men als bank loopt. Als er een melding is

gebeurd, beperkt een bank zijn aansprakelijkheid in een bepaald witwasdossier. De

bescherming van de reputatie van de bank en het bekomen van de typologieën via het

activiteitenverslag van de CFI zijn voor respondent 7 de belangrijkste voordelen van de

samenwerking met de CFI. CFI respondent 8 wijst op de win-win situatie. Zowel de publieke

als de private sector winnen door de samenwerking. CFI respondent 9 voegt eraan toe dat

zowel de private als de publieke sector zich meer bewust worden. De private sector beseft dat

“niet met iedereen zaken kunnen gedaan worden en niet zonder de regels te eerbiedigen”,

terwijl de publieke sector zich meer bewust wordt van “de werkelijkheid van de zakenwereld”.

Zes van de zeven compliance respondenten vermelden de beperkte feedback over de gedane

meldingen aan de CFI als nadeel. Vier respondenten (1, 3, 6 en 7) noemen daarnaast ook de

beperkingen die de melding met zich meebrengt t.a.v. de klant. Verdere kredietverstrekking

Page 71: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

64

en een uitbreiding van de cliëntrelatie komen op de helling te staan. Respondent 3 verwoordt

het zo:

“Op het moment dat je een melding gaat doen, sta je in een heel moeilijke relatie met

uw klant. Want normaal gezien als bankier en zeker als je gaat beginnen kredieten

verlenen, is er een relatie van vertrouwen die je moet hebben. Op het moment dat je

zegt “eigenlijk die klant, misschien is die allerlei dingen aan het chipoteren of aan het

foefelen”, is er eigenlijk ergens een vertrouwensbreuk en op dat moment is het wel

lastig om te zien wat we nog in de toekomst doen met die klant. Gaan we de relatie

onmiddellijk opzeggen of gaan we de relatie behouden? Maar als je ze behoudt, moet

je ze verder strikt beginnen op te volgen. Dat is soms wel lastig.”

Respondent 1 vindt het hierbij vervelend dat de beslissing tot al dan niet kredietuitbreiding,

tot het al dan niet afbouwen of stopzetten van de cliëntrelatie genomen moet worden op basis

van onvolledige informatie. Banken beschikken immers niet over het totaalbeeld van de klant

en gaan hoofdzakelijk af op de verrichtingen van de klant. De beslissingen worden genomen

om de bankreputatie te beschermen. De respondent heeft hierbij echter het gevoel de klant

reeds te veroordelen nog vooraleer hij voor de rechter is verschenen en zelfs zonder te weten

of er is doorgemeld aan het parket. Respondent 2 vermeldt naast de beperkte feedback als

nadeel ook het feit dat de CFI gebonden is aan de wetgeving en weinig middelen heeft.

Volgens deze respondent werken bij de CFI “jonge mensen die van de universiteit komen die

geen ervaring hebben met de financiële instellingen en dus geen idee hebben van hoe een

bank en de andere aangevers werken. Dus die komen daar met een meer theoretische aanpak

dan met een concrete aanpak.” Ook zou deze respondent vragen willen kunnen stellen aan de

CFI over verdachte verrichtingen zonder de verplichting te hebben het dossier te melden. CFI

respondent 9 geeft als belangrijkste nadeel het feit dat het melden verplicht is. “Als we in een

perfecte wereld zouden leven zou het misschien niet noodzakelijk zijn om een meldingsplicht

te voorzien. Maar,” stelt hij: “het feit is dat de publieke diensten de samenwerking van de

privé partners nodig hebben.”

1.3. Beschouwen ze zichzelf als partner in de strijd tegen het witwassen?

Twee compliance medewerkers (1 en 5) beschouwen zichzelf als partner omdat ze zich als

een onmisbare hulp zien in de strijd tegen het witwassen. De 5 andere compliance

respondenten zien zich wel enigszins als partner maar nuanceren het partnerschap of hebben

er bedenkingen bij. Zo stelt respondent 2 dat „partner zijn‟ inhoudt dat alle deelnemers op

dezelfde manier handelen, wat volgens de respondent niet het geval is. Compliance

Page 72: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

65

medewerkers krijgen onvoldoende hulp om hun rol in de strijd tegen het witwassen goed te

kunnen vervullen. In een ideale wereld zou er volgens deze respondent meer feedback zijn

over de gedane meldingen, meer vormingen en een continue wisselwerking met de CFI. Ook

zou het moeten mogelijk zijn om principiële vragen of vragen over bepaalde dossiers te

kunnen voorleggen aan de CFI zonder de verplichting te hebben om het dossier te melden.

Respondent 3 wijst erop dat een publiek-private samenwerking verschillende schakels omvat.

Hij vindt dat vooral de banksector veel verplichtingen worden opgelegd terwijl er in de

navolgende schakels van de ganse meldketen minder middelen ingezet worden. Zo vraagt hij

zich af wat er met de dossiers op het parket gebeurt. Hij vertelt:

“Je hoort soms cowboyverhalen dat het onmiddellijk geseponeerd wordt, of het blijft

drie jaar liggen en dan ineens wordt het opgedoken en komt men bij ons vragen hoe

het zit met die klant maar dan zijn wij het natuurlijk al lang vergeten hoe het ermee zit.

Dus dat is een punt van aandacht, voor mij toch, dat bij publiek-private samenwerking

dit betekent dat iedereen er evenveel energie in steekt. Daar heb ik de indruk dat men

soms toch veel of heel veel verplichtingen op de nek van de bankier schuift.”

Mocht er meer efficiënt gewerkt worden na de doormeldingen van de CFI aan het parket

waardoor er meer veroordelingen zouden zijn, zou respondent 3 meer het gevoel hebben echt

bij te dragen tot een betere wereld. Respondent 4 ziet zichzelf wel als partner in de strijd tegen

het witwassen, maar dan wel als een partner die verplicht wordt tot samenwerken. Bovendien

kan de kredietinstelling gesanctioneerd worden wanneer de administratieve verplichtingen die

in de witwasreglementering zijn opgenomen niet nageleefd worden. Daarom spreekt hij liever

over een verplicht partnerschap. Respondent 6 ziet compliance vooral als een uitvoerend

orgaan waarbij een deel van de publieke verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op de privé.

Respondent 7 kadert het partner zijn binnen het maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Hij verkiest echter de term „lijdend voorwerp‟ boven de term „partner‟ omdat banken de wet

ondergaan maar een grote verantwoordelijkheid dragen.

De CFI respondenten vinden dat er duidelijk sprake is van een partnerschap, hoewel ook zij

het verplicht karakter ervan beseffen. Respondent 9 verwoordt het zo:

“Dus, we komen misschien van ver, van een wettelijke verplichting, maar nu is het wel

een goede samenwerking en we kunnen vandaag spreken over „onze partners‟. Niet

alleen maar onze partners in de publieke sector, maar ook in de privé sector.”

Respondent 8 voegt eraan toe: “het zijn partners; partners waarvan je weet dat die andere

belangen hebben”.

Page 73: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

66

1.4. Is het principe van samenwerking tussen de private en publieke sector verenigbaar

met de administratieve sanctionering bij niet-naleving van de verplichtingen?

Meldingsplichtigen riskeren een administratieve sanctionering vanwege de toezichthoudende

overheid bij niet-naleving van de verplichtingen. De administratieve geldboete kan tussen 250

en 1.250.000 euro bedragen.186

Volgens CFI respondent 9 is deze dreiging met sanctionering

een stok achter de deur. Het is volgens hem afkomstig uit een tijd waar de banksector “niet

zeer enthousiast” was om de verplichtingen na te leven. Bovendien beveelt de FAG een

sanctie aan om het systeem efficiënt te houden.187

De meerderheid van de compliance

respondenten aanvaardt dat er een dreiging met sanctionering nodig is om de wetgeving om te

zetten in de praktijk. Respondent 4 vermoedt dat kredietinstellingen niet zoveel zouden

investeren o.a. in NORKOM mochten de wettelijke verplichtingen inzake samenwerking er

niet zijn.

“Uiteraard willen wij als bank […] vermijden dat we in contact komen met witwassers

of met andere mensen waardoor we één verlies kunnen lijden en twee waardoor we

ook reputatierisico of reputatieschade kunnen oplopen. Maar goed, vanuit een

economisch perspectief gaat de kosten-batenanalyse anders zijn dan vanuit een

wettelijk perspectief. Nu maken we kosten die we volgens mij anders niet zouden

gemaakt hebben.”

Volgens respondent 5 zou men minder kunnen vertrouwen op een efficiënte werking van het

systeem zonder de mogelijke sanctionering. Hij relativeert echter de boetes en wijst erop dat

de boetes in het buitenland veel hoger zijn. Respondent 7 daarentegen vindt de sancties niet in

verhouding. Compliance staat immers voor meer dan enkel de strijd tegen het witwassen en

moet met beperkte middelen alle taken correct zien te vervullen. Respondent 6 benadrukt dat

ondanks de dreiging van de sanctionering bepaalde zaken moeilijk te herkennen zijn. Vaak

komt pas na verloop van tijd duidelijkheid. Respondent 3 wijst erop dat kredietinstellingen

een middelenverbintenis hebben. De nodige middelen moeten ingezet worden. Volgens hem

is er echter geen sluitend systeem. Bovendien zijn kredietinstellingen er niet in de eerste

plaats om witwassen te detecteren. Hij stelt het zo:

“[…] we zijn een commerciële organisatie. […] En natuurlijk wil men geen business

doen met een gangster, maar de organisatie is niet van A tot Z uitgetekend om

witwassen te detecteren. De organisatie is van A tot Z in eerste instantie uitgetekend

186

Art. 40 2° Wet van 11 januari 1993. 187

FATF (2003/06/20) „Recommandation 17‟ in The 40 Recommendations [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-

gafi.org/documentprint/0,3455,en_32250379_32236930_33658140_1_1_1_1,00.html [07/02/2009]

Page 74: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

67

om de klanten te bedienen. Aan bepaalde systemen kunt ge toeters en bellen gaan

hangen om te helpen tegen witwassen, maar die systemen zijn daar niet voor

geconcipieerd. Ge kunt niet de ganse bank op zijn kop zetten om witwassen te

detecteren. Ge zoudt dat kunnen maar dan hebt ge geen klanten meer ook.”

Twee compliance respondenten (1 en 2) zien het principe van samenwerking en de

administratieve sanctionering echter als een contradictie. Respondent 1 vindt de sanctie een

teken dat de wetgever de banken niet vertrouwt. Respondent 2 wijst erop dat de CBFA enkel

straft en geen duidelijke richtlijnen geeft.

1.5. Zou er nog gemeld worden moest het niet verplicht zijn om samen te werken en er

geen sanctionering zou dreigen?

De meerderheid van de compliance respondenten zou toch nog melden ook al zou er geen

verplichte samenwerking en geen sanctionering zijn. Hoofdzakelijk zou dit gebeuren ter

bescherming van de goede reputatie van de bank. Respondent 7 kadert het melden binnen zijn

maatschappelijke plicht. Respondent 5 stelt wel als voorwaarde dat er een soort

beschermingsregime zou moeten zijn tegen vorderingen van de klant. Verschillende

respondenten wijzen erop dat het management van de kredietinstellingen wellicht minder zou

investeren in het geautomatiseerd toezichtssysteem. De commerce zou een belangrijke rol

spelen en het management zou voor bepaalde klanten het melden niet steunen. In het huidige

systeem wordt er gemeld ook al gaat het om een kapitaalkrachtige klant. In het kantorennet

legt men zich neer bij deze beslissing nadat het duidelijk gekaderd is. Zonder de

administratieve sanctionering zou er weliswaar een blijvende schrik zijn voor de

reputatieschade vanuit de kredietinstellingen, maar wellicht zou er gemeld worden afhankelijk

van het onderliggend basismisdrijf. Respondent 1 verwoordt het zo:

“Fiscale fraude, ik denk dat daar geen Belg van wakker ligt. Het is wel enigszins

anders als het gaat over terrorismefinanciering, als het gaat over drughandel, als het

gaat over mensenhandel, als het gaat over prostitutie. Ik denk dat er een onderscheid

is naargelang van het onderliggend basismisdrijf ...”

Enkel respondent 2 antwoordt dat hij niet meer zou melden. Kredietinstellingen nemen nu een

deel van het werk van de politie en het parket over. Het behoort echter niet tot de normale

taak van een bank om privégegevens van klanten over te maken aan derden. Volgens deze

respondent zou de relatie met de klant verbroken worden, mocht compliance duidelijk zien

dat het om een zwaar misdrijf gaat.

Page 75: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

68

1.6. Werkt melden als een paraplusysteem?

Drie compliance respondenten (5, 6 en 7) beamen dit paraplusysteem. Respondent 5 verwijst

naar de defensieve meldingen. Deze meldingen geven een soort paraplu die beschermt tegen

sancties indien later zou blijken dat een ongewone transactie, maar daarom nog niet verdachte

transactie, wel gelinkt is aan witwassen. Deze respondent noemt het paraplusysteem het cover

your ass systeem. Respondenten 6 en 7 gaan akkoord met het paraplusysteem omdat volgens

hen vanaf het moment dat compliance een melding doet een kredietinstelling ingedekt is op

het vlak van aansprakelijkheid in een witwasdossier.

De vier andere compliance respondenten gaan niet akkoord met het paraplusysteem.

Respondent 1 stelt dat enkel melden niet voldoende is om de reputatie van de bank te

beschermen. Het oorspronkelijk melden ontslaat compliance niet van de verplichting om

bijkomende meldingen te doen wanneer de klant na de melding nog verdachte transacties wil

uitvoeren. De kredietinstelling is maar beschermd tegen sancties voor de transacties die

gemeld zijn. Pas wanneer compliance beslist om de cliëntrelatie te stoppen, is volgens deze

respondent het risico ingedekt. Indien men dus wil spreken over een paraplu gaat het volgens

hem over een paraplu “met hele grote gaten”. Respondent 2 stelt dat melden geen kwestie van

een paraplu is. De wet moet nageleefd worden met een professionele aanpak. De bescherming

t.a.v. sancties komt erbij. Indien compliance enkel zou melden omwille van het

paraplusysteem zou er veel meer gemeld worden. Respondent 3 geeft toe dat er door te

melden een risico wordt ingedekt. De wet van 11 januari 1993 bevat immers een artikel188

waardoor er geen burgerlijke of strafrechtelijke vordering kan ingesteld worden tegen de

meldingsplichtige die te goeder trouw heeft gemeld. Hij wil echter niet spreken van een

paraplusysteem. De bescherming is volgens de respondent absoluut noodzakelijk. Hij geeft

volgend voorbeeld:

“[…] wij hebben een klant gemeld, CFI stuurt door naar het parket, het parket

blokkeert die man zijn rekening op basis van nog andere elementen die ze hebben over

die klant, bijvoorbeeld hij is ooit betrokken geweest - ik zeg maar iets - in een

drugsdossier. Stel die klant heeft een bedrijf, maar omdat de rekeningen geblokkeerd

zijn, kan het bedrijf de facturen niet meer betalen en gaat failliet. Als dan twee jaar

later blijkt dat het parket zijn dossier toch niet rond krijgt en er geen veroordeling

komt, […] dat de klant dan zegt ”ja maar goed, uiteindelijk de bron van alle kwaad

hier is de melding van de bank aan de CFI en dat heeft dan geleid tot mijn

188

Het gaat hier over art. 32 Wet van 11 januari 1993.

Page 76: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

69

faillissement”. Die begint dan een procedure in te spannen - burgerrechtelijk - om de

geleden schade zoveel miljoen euro te verhalen op de bank. Vandaar het systeem dat

zegt dat als een melding te goeder trouw wordt gedaan door in casu de bank dat ze

daarvan gevrijwaard is.”

Respondent 4 benadrukt dat een melding voor hem zeker geen paraplusysteem is. Hij wijst

erop dat zowel melden als niet melden een risico inhoudt. Als compliance meldt, maar het

komt niet tot een veroordeling, is er het risico dat de klant een aansprakelijkheidsvordering

instelt. Als compliance gemeld heeft enkel om zichzelf in te dekken, maakt volgens deze

respondent de klant een goede kans om te stellen dat de melding niet te goeder trouw was.

Niet melden houdt dan weer een risico in t.a.v. de reputatie van de bank.

De CFI respondenten verzetten zich tegen een houding die het melden ziet als een

paraplusysteem of als een berekend risico. Het is een pragmatische aanpak van mensen die

niet bewust zijn van de reden van het partnerschap. Het gaat om mensen “die technisch de wet

kennen maar de geest van de wet niet in acht nemen”, stelt respondent 9. Hij heeft weet van

dergelijke praktijken en probeert de mensen te overtuigen dat het een verkeerde en

kortzichtige interpretatie is die niet in de geest van de wet is. Hij vertelt:

“Een melding moet te goeder trouw gedaan worden. Als iemand dat berekent alleen

maar om zich te beschermen, is dat niet meer te goeder trouw. […] dat is gevaarlijk,

want dat kan gevolgen hebben op gerechtelijk niveau. […] Het gaat om mensen die

het niet gesnapt hebben.”

1.7. Samenvattende conclusie

De bevindingen uit ons onderzoek zijn gelijklopend met de bevindingen omtrent de

compliance officers in het onderzoek van A. Verhage. De CFI respondenten beoordelen de

samenwerking als heel goed en zeer vruchtbaar. Bij de compliance respondenten varieert de

beoordeling van de samenwerking van uitstekend tot middelmatig en eenzijdig, afhankelijk

van de nadruk die de compliance respondenten leggen op de voor- of nadelen. Bijna alle

respondenten benoemen de filterfunctie van de CFI tussen de banken en het parket als grote

voordeel van de samenwerking. De beperkte feedback over de gedane meldingen aan de CFI

is een steeds terugkerende kritiek bij de meeste compliance respondenten. De meerderheid

van de compliance respondenten wijst er expliciet op dat het gaat om een verplichte

samenwerking die voornamelijk oogt als een eenrichtingsverkeer. Dit heeft te maken met de

grote investeringen die de kredietinstellingen moeten doen om hun compliance opdrachten te

kunnen uitvoeren en de beperkte feedback over de gedane meldingen vanwege de CFI. De

Page 77: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

70

CFI respondenten gaan niet akkoord met de term „eenrichtingsverkeer‟. Ze kijken ruimer dan

de vele investeringen en de beperkte feedback en benadrukken het resultaat nl. een financieel

systeem dat niet geïnfiltreerd is door criminele organisaties. Bijna alle compliance

respondenten wijzen er expliciet op dat de kredietinstellingen een grote rol spelen in de strijd

tegen het witwassen, dat compliance een deel van het werk van de publieke sector doet en een

grote verantwoordelijkheid draagt. Deze getuigenissen sluiten aan bij de inzichten van D.

Garland dat overheden hun monopoliepositie van criminaliteitspreventie en –controle

opgeven en strategische relaties aangaan met private actoren. De verantwoordelijkheid wordt

gespreid over overheden, organisaties en individuen.189

Ze betreuren echter het beperkt aantal

veroordelingen in verhouding tot de vele verplichtingen opgelegd aan de kredietinstellingen

en de hiermee gepaard gaande kostprijs. Alle respondenten staan achter het principe dat

compliance eerst zelf mogelijks verdachte transacties onderzoekt vooraleer een vermoeden

door te geven aan de CFI. Dit systeem vermijdt dat de CFI overspoeld wordt met informatie,

respecteert de privacy van de klanten en verhindert dat allerlei informatie van klanten

misbruikt wordt. Bovendien heeft compliance de knowhow en zien compliance medewerkers

of een transactie atypisch is op basis van de kennis die ze hebben van de klant. De meningen

zijn verdeeld over de vraag of het beter is te veel te melden dan te weinig. Sommige

compliance respondenten wijzen erop dat bij te veel melden de CFI overstelpt wordt en het

risico bestaat dat ook zaken doorgemeld worden die geen witwassen betreffen. Andere

compliance respondenten vinden net te veel melden beter. De CFI zal door haar filterrol

uiteindelijk de beslissing nemen om al dan niet door te melden. Bovendien beschermt het te

veel melden de reputatie van de kredietinstelling en worden boetes vermeden. Het gaat hier

om defensieve meldingen, nl. meldingen van ongewone verrichtingen die compliance echter

nog niet kan linken aan witwassen. De CFI respondenten stellen de kwaliteit van de

meldingen boven de kwantiteit en benadrukken de verantwoordelijkheid van de compliance

officer om al dan niet te melden. De compliance respondenten zien zich als partners in de

strijd tegen het witwassen, maar de meesten hebben er bedenkingen bij of nuanceren het

partnerschap. De CFI respondenten stellen dat er duidelijk sprake is van een partnerschap. Het

„verplicht‟ karakter van het partnerschap wordt door iedereen erkend en ook zo aangevoeld.

Een CFI respondent ziet de dreiging met sanctionering als een stok achter de deur, afkomstig

uit een tijd waar de banksector “niet zeer enthousiast” was om de verplichtingen na te leven.

189

GARLAND, D., o.c., 124-125.

Page 78: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

71

De meerderheid van de compliance respondenten aanvaardt dat er een dreiging met

sanctionering nodig is om de wetgeving om te zetten in de praktijk. Een minderheid ziet het

principe van samenwerking en de administratieve sanctionering als een contradictie. De

meerderheid zou toch nog melden ook al zou er geen verplichte samenwerking en geen

sanctionering zijn. Dit zou vooral gebeuren ter bescherming van de goede reputatie van de

bank. Er zou weliswaar minder gemeld worden omdat het management wellicht minder zou

investeren in het geautomatiseerd toezichtssysteem en omdat het melden van bepaalde klanten

niet meer zou gesteund worden door het management vanuit commerciële overwegingen.

Wellicht zou ook het onderliggend basismisdrijf een rol spelen. Zoals ook het onderzoek van

A. Verhage190

aangeeft, blijkt uit ons onderzoek dat zelfregulering niet tot dezelfde effecten

zou leiden. We maken ons de bedenking dat dit beperkter aantal meldingen misschien wel te

maken zou hebben met zware misdrijven die dan toch zouden doorgemeld worden aan het

parket en voor de rechter zouden komen. In een situatie waarbij het melden niet verplicht zou

zijn, zou o.i. de positie van de compliance officer tussen hamer en aambeeld zich nog

nadrukkelijker aftekenen.

De meningen over het melden als paraplusysteem zijn verdeeld. Een aantal compliance

respondenten beamen dit paraplusysteem. Er wordt defensief gemeld, waarbij de melding een

soort paraplu is die beschermt tegen sancties indien later zou blijken dat een ongewone

transactie, maar nog niet verdachte transactie, wel gelinkt is aan witwassen. Het gaat om een

cover your ass systeem. Andere compliance respondenten gaan hier niet mee akkoord. Zowel

melden als niet melden houdt een risico in. Als compliance meldt, maar het komt niet tot een

veroordeling, is er het risico dat de klant een aansprakelijkheidsvordering instelt. Niet melden

houdt een risico in t.a.v. de reputatie van de bank. De CFI respondenten verzetten zich tegen

een houding bij compliance medewerkers die het melden zien als een paraplusysteem. Het

gaat om mensen die niet handelen volgens de geest van de wet.

2. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

feedback over de gedane meldingen?

In verschillende bronnen lezen we de nood aan feedback omtrent de gedane meldingen. In

overweging nr. 38 van de derde witwasrichtlijn staat dat er feedback moet worden verstrekt

190

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 30.

Page 79: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

72

aan de instellingen over het nut en de follow-up van de gedane meldingen om hen

gemotiveerd te houden.191

In de aanbevelingen van de FAG (aanbeveling 25) en de Guidance

on the risk-based approach to combating money laundering and terrorist financing van de

FAG van 2007 lezen we dat er feedback aan de financiële instellingen moet gegeven worden.

Deze feedback helpt hen en laat toe om de aanpak van witwassen bij te sturen. Het zal

resulteren in kwaliteitsvollere meldingen.192

De FAG onderscheidt twee vormen van feedback

nl. algemene feedback en specifieke feedback. Algemene feedback omvat o.a. statistieken met

het aantal meldingen en doormeldingen, informatie over actuele trends (typologieën) en

uitgezuiverde witwascases. Specifieke feedback geeft concrete informatie over het resultaat

van elke melding, zodat meldingsplichtigen gepaste stappen kunnen ondernemen t.a.v. de

klant. Een risico hierbij is dat lopende opsporings- of gerechtelijke onderzoeken verstoord

worden.193

Indien de CFI specifieke feedback zou geven, kan dit financiële instellingen ertoe

aanzetten om onmiddellijk de relatie met de cliënt stop te zetten. Dit kan de slagkracht van

onderzoeken schaden en mogelijke aanhoudingen of inbeslagnemingen verhinderen.194

Uit het

onderzoek omtrent feedback in opdracht van de Europese Commissie blijkt dat hoofdzakelijk

algemene feedback gegeven wordt. De specifieke feedback wordt in verschillende landen op

een informele manier bezorgd. Slechts in een beperkt aantal landen geeft de FIU specifieke

feedback aan de meldingsplichtigen op een formele wijze.195

Uit het onderzoek van A.

Verhage bij compliance officers blijkt dat zij nood hebben aan meer informatie omtrent hun

meldingen aan de CFI. Zonder deze feedback is het moeilijk voor de compliance officers om

te weten of hun meldingsmechanisme efficiënt is en om te beslissen hoe ze moeten handelen

wat de cliëntrelatie betreft na de meldingen.196

In dit deel geven we weer hoe de feedback er momenteel volgens onze respondenten uitziet,

welke feedback volgens de bevraagde compliance medewerkers optimaal zou zijn en wat

volgens de medewerkers van de CFI mogelijk is.

191

Overweging 38 Derde witwasrichtlijn. 192

Recommendation 25 FATF (2003/06/20) The 40 Recommendations [WWW]. FATF-GAFI : http://www.fatf-

gafi.org/documentprint/0,3455,en_32250379_32236930_33658140_1_1_1_1,00.html [07/02/2009]; FATF

(2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing. High

Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf

[07/02/2009]. 193

FATF (1998/06/02) Providing feedback to reporting financial institutions and other persons. Best practice

guidelines [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/32/46/34046950.pdf [24/03/2010] 194

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België,

SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 153. 195

B&S EUROPE, o.c., 5. 196

VERHAGE, A., „Compliance and AML in Belgium: a booming sector with growing pains‟ in VERHAGE, A., The

anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into

private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 93.

Page 80: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

73

2.1. Hoe ziet de feedback er nu uit?

De feedback over de gedane meldingen bestaat volgens de meeste compliance respondenten

uit een overzichtslijst met de nummers van de dossiers die door de CFI geseponeerd werden.

Deze lijst wordt door de CFI periodiek – volgens sommige compliance respondenten

driemaandelijks, volgens anderen zesmaandelijks – aan compliance gegeven. Meerdere

compliance respondenten wijzen erop dat deze lijst een mededeling bevat die stelt dat

compliance geen enkele conclusie moet trekken uit het feit dat het dossier geseponeerd is.

Compliance moet waakzaam blijven. Indien compliance dus een melding doet aan de CFI en

er volgen nog verdachte transacties door de klant moet er een bijkomende melding gebeuren,

ook al is het dossier geseponeerd door de CFI. Naast deze overzichtslijst vermeldt respondent

7 als feedback ook nog de jaarlijkse typologieën die de CFI aanreikt. Respondent 3 ziet de

ontvangstbevestiging van een melding, de contactnames door de federale politie en

krantenartikels ook als vormen van feedback. Volgens de CFI respondenten is het jaarlijks

activiteitenverslag van de CFI een belangrijk instrument dat algemene feedback geeft. Het

aantal meldingen en doormeldingen worden er in opgenomen. Ook de typologieën van de

waargenomen trends in de doorgemelde dossiers komen er uitgebreid aan bod. Op de CFI

website is ook documentatie beschikbaar. Daarnaast worden specifieke nota‟s opgemaakt

voor elke sector. Voor de kredietinstellingen verspreidt de CFI dit via Febelfin.

Driemaandelijks wordt compliance geïnformeerd over de door hun gedane meldingen die

door de CFI geseponeerd werden. Over de meldingen die gebruikt worden om dossiers op te

stellen en over te maken aan de parketten wordt geen feedback gegeven. Eens een dossier is

doorgemeld aan het parket is het immers niet meer de “eigendom” van de CFI. Respondent 9

vertelt:

“Vanaf dat moment zijn we niet meer in het preventieve stadium, maar zijn we in een

gerechtelijke procedure. Het is dus niet aan ons om aan derden informatie te

verschaffen afkomstig van een gerechtelijk dossier. We kunnen dat niet doen.”

2.2. Hoe zou de feedback er volgens de bevraagde compliance medewerkers optimaal

uitzien?

Met uitzondering van één respondent (5) vinden alle compliance respondenten dat de

feedback te beperkt is. Respondent 5 stelt dat wie feedback tekort heeft, misschien te weinig

oplet bij wat er gebeurt. Volgens deze respondent zijn de voorafgaandelijke meldingen, nl. de

meldingen aan de CFI vooraleer de bank de verrichting uitvoert, de belangrijkste. Indien het

commercieel netwerk goed gesensibiliseerd en opgeleid is, zullen de bankbedienden

Page 81: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

74

verdachte zaken meedelen aan compliance. Als compliance dan meldt aan de CFI en de CFI

zich verzet tegen de verrichting, is nog meer feedback vanwege de CFI niet nodig. De

respondent geeft toe dat het grootste deel van de meldingen echter meldingen zijn nadat de

verrichtingen reeds zijn uitgevoerd. Maar dan nog kan compliance signalen zien volgens deze

respondent. Indien de CFI bijkomende vragen stelt of het parket rekeningen laat blokkeren,

moet compliance weten dat er iets aan de hand is. Indien er geen reactie komt of het dossier

op de lijst van geseponeerde dossiers voorkomt, moet compliance volgens deze respondent

ervan uitgaan dat het niet relevant was. Hij stelt het zo:

“En als ge dan geen feedback hebt, wel, dat dossier is gewoon een slag in het water.

Dat is niets. Maar ge zijt wel gedekt met uw paraplusysteem […] Waarschijnlijk zult

ge een twijfel gehad hebben, zelf ook nog van “zou ik het wel melden?”, maar ‟t is

toch gemeld, ge hoort er niets van, ‟t zal niet de moeite geweest zijn. Dat is de

conclusie denk ik. Ik heb dus nooit feedback te weinig gehad.”

Bovendien stelt deze respondent dat kredietinstellingen voldoende contacten hebben met CFI

medewerkers en politiediensten om “meer relevantie te krijgen in hun ongerustheid die ze

over sommige verrichtingen hebben”.

De zes andere compliance respondenten wensen specifieke feedback. Ze willen concrete

informatie over elke melding. De overzichtslijst met geseponeerde dossiers geeft hen

onvoldoende aanwijzingen. Respondent 1 vertelt:

“Ge krijgt daar toch maar heel summiere informatie over terug. Het is geseponeerd en

geseponeerd dat kan dan betekenen: het is onbelangrijk, op dit moment vinden we

niets, het kan betekenen van ja het gaat over transacties met landen waar we toch

geen informatie van krijgen dus we steken er geen energie in, tot we hebben het

overgemaakt aan het parket. Dat zijn alle drie seponeringen. Ja ... […] Tja en er is

wel een groot verschil tussen die drie hé.”

Pas als het parket optreedt, wordt het duidelijk. Tussen het melden aan de CFI en een reactie

van het parket kan echter een groot tijdsinterval zitten. Respondent 6 vertelt:

“En ge belt dan, en dan is de reactie van: ja, als ge van een dossier niets hoort, kan

dat twee mogelijkheden hebben. Dus, ofwel zit het dossier bij het parket ofwel zit het

dossier nog bij de CFI in onderzoek. Als er een seponering komt, ok, wil dat zeggen,

het is afgehandeld voor wat betreft de bank, maar het kan dus zijn dat dat dossier

eigenlijk al ergens anders zit, dat ze geen informatie meer nodig hebben van ons, maar

Page 82: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

75

dat er eigenlijk al een onderzoek bezig is met andere informatie. Maar ze zijn daar

echt niet duidelijk in. […] Maar ze gaan nooit zeggen “het zit daar of het zit daar”.”

De respondenten willen duidelijk weten wat er met de meldingen gebeurd is, of er

doorgemeld is aan het parket of niet. Respondent 2 wijst erop dat er in één van de eerste

voorontwerpen van de omzetting van de derde witwasrichtlijn stond dat de CFI feedback zou

kunnen geven melding per melding of een dossier al dan niet naar het parket is doorgemeld.

Ook zou de CFI kunnen zeggen of het dossier naar het federaal parket of een parket van een

gerechtelijk arrondissement was doorgemeld. Dit zou een optimale feedback zijn. De

respondenten willen een bevestiging dat ze op het juiste spoor zitten te zoeken, zodat hun

inspanningen terecht zijn. Als ze feedback krijgen over de gedane meldingen kunnen ze

gerichter zoeken en de beschikbare middelen inzetten waar nodig. Het monitoringsysteem kan

eventueel bijgesteld en verfijnd worden. Een indicatie of een klant nog verder moet worden

opgevolgd na een eerste melding is wenselijk. Ze willen namelijk een bevestiging van hun

vermoedens, omdat zij vroeg of laat toch een beslissing moeten nemen omtrent de klant.

Respondent 3 verwoordt het zo:

“Ik kan ergens wel begrijpen dat men zegt dat de klant niet schuldig is zolang hij niet

veroordeeld is en dat het een dwaling kan geweest zijn of wat dan ook. Ja, ja, je veux

bien. Maar natuurlijk, dat maakt onze zaak niet uit. Wij zitten met tientallen,

honderden, duizenden dossiers per jaar. Dat moet vooruit gaan. We kunnen niet

blijven denken „is hij nu schuldig, is hij nu niet schuldig‟. Op zeker moment moeten we

een dossier kunnen afsluiten en aan een volgende beginnen.”

Respondent 1 heeft het moeilijk met het gebrek aan feedback omdat dit ook gevolgen heeft

voor de klant. Wanneer compliance immers geen concrete feedback krijgt over meldingen,

neemt compliance op een bepaald moment de beslissing om de cliëntrelatie af te bouwen of

zelfs op te zeggen. Deze beslissing wordt genomen om de reputatie van de bank te

beschermen, maar steunt op onvolledige informatie. Misschien is er zelfs niet eens

doorgemeld aan het parket. Volgens deze respondent veroordeelt compliance op die manier al

een klant nog vooraleer er een eventuele uitspraak is door een rechter. Respondent 3 wijst

erop dat bepaalde soorten klanten meer geviseerd worden omdat ze actief zijn in een sector

die vatbaar is voor witwassen, zoals de handel in tweedehandswagens. Dat er klanten

opgezegd worden die eigenlijk niets misdaan hebben, is volgens deze respondent een feit. Hij

kadert de beslissing om een cliëntrelatie te verbreken terwijl het zelfs niet eens zeker is dat er

is doorgemeld aan het parket binnen een industrieel proces. Hij verwoordt dit zo:

Page 83: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

76

“[…] ge moet vooruit. Het is puur, ge moet goed inzien dat het echt een soort van

industrieel proces is op den duur. Het is iets anders als ge maar één klant hebt die

maar één verrichting doet. Maar als ge vier à vijf miljoen actieve klanten hebt…ge

kunt niet blijven treuzelen en denken wat je met een klant gaat doen. Dat is nu net het

ganse systeem dat op den duur maakt dat je op een bepaald moment knopen moet

doorhakken. Met hoe meer informatie hoe beter. Maar als ge die informatie niet hebt

of als ge die niet kunt krijgen, moet je toch ook die knoop doorhakken. En er gaan

ongetwijfeld klanten zijn buiten gezet geweest die eigenlijk totaal niets misdaan

hebben. Dat zijn dan, laat het ons noemen, de collateral damage van dergelijke

systemen. Het is zo.”

Respondent 2 wijst erop dat zonder specifieke feedback van de CFI de relatie met de klant

niet kan geregulariseerd worden. Zonder concrete feedback omtrent een bepaald dossier kan

compliance – indien de relatie nog niet verbroken is – niet zeggen: “we hebben ons vergist, de

zaak is over, er is geen witwasprobleem, de klant mag verder”.

Eén compliance respondent vertelt dat de cliëntrelatie wordt opgezegd als er gemeld wordt

aan de CFI. Andere respondenten geven aan dat het melden aan de CFI niet automatisch leidt

tot het opzeggen van de cliëntrelatie. Ze benoemen wel andere financiële instellingen waarvan

ze weten dat melden sowieso het stopzetten van de cliëntrelatie inhoudt. Zij bekijken geval

per geval. De uitstaande kredietschuld van de klant aan de bank is een factor die meespeelt.

Indien er kredieten zijn, wordt er vaak een uitdoofscenario gehanteerd, waarbij er geen

nieuwe producten aan de klant worden aangeboden. Eén respondent geeft toe dat er bij hem

één uitzondering is. Indien de persoon in kwestie een oplichter is, wordt na het melden aan de

CFI de cliëntrelatie automatisch beëindigd. Dit wordt bij de melding ook meegedeeld aan de

CFI. Eén van de respondenten stelt dat, mocht compliance de optimale feedback krijgen, nl.

de mededeling dat een dossier al dan niet is doorgemeld, dit niet zou betekenen dat

compliance automatisch de cliëntrelatie zou verbreken indien het dossier is doorgemeld.

Volgens deze respondent zou compliance wel de klant in monitoringopvolging zetten waarbij

compliance nauwgezet quasi elke verrichting van de klant zou bekijken. Een andere

respondent stelt echter dat de cliëntrelatie zou beëindigd worden. De huidige wetgeving laat

echter de – vanuit compliance gewenste – feedback van de CFI aan de melders niet toe. De

CFI is gebonden aan het beroepsgeheim dat in artikel 35 van de wet van 11 januari 1993

wordt beschreven. De compliance respondenten beseffen dit.

Page 84: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

77

2.3. Wat is volgens de medewerkers van de CFI mogelijk?

De beide CFI respondenten stellen duidelijk dat de specifieke feedback per melding zoals de

compliance respondenten wensen wettelijk niet mogelijk is. De CFI mag geen mededelingen

doen over individuele dossiers. Respondent 9 wijst erop dat indien de CFI zou meedelen aan

compliance dat een dossier is doorgemeld, de CFI zelf veroordeeld kan worden wegens

schending van het vermoeden van onschuld. Indien compliance niets onderneemt t.o.v. de

klant is er geen probleem. Maar het uitblijven van een reactie van compliance zou de

respondent verwonderen. Indien compliance reageert en de cliëntrelatie verbreekt, kan er een

klacht komen vanwege de klant tegen de CFI. Hij verduidelijkt:

“Ja, dan is er een probleem. Als de klant na vervolging of gerechtelijke procedure

vrijgesproken wordt, zal de klant zeggen “jij hebt gezegd aan de bank dat ik iemand

was die zich bezighield met drugtrafiek. Dit had je niet mogen doen. Mijn rekening is nu

opgezegd”. Eventueel kan er dan een klacht komen.”

Hij benadrukt dat de CFI reeds inspanningen heeft gedaan om tegemoet te komen aan het

verlangen van compliance naar feedback over de gedane meldingen. Zo is er de overzichtslijst

van geseponeerde dossiers en de vermelding van het aantal doormeldingen in de jaarlijkse

activiteitenverslagen van de CFI. Ook de typologieën van de trends die voorkomen en de

specifieke nota‟s per sector geven reeds meer informatie. Volgens respondent 9 zijn er zo wat

betreft de algemene feedback geen verzuchtingen meer. De CFI respondenten begrijpen dat

het voor compliance een te algemene feedback is. Beide respondenten zijn dan ook bereid om

mee te helpen zoeken naar oplossingen.

Respondent 9 stelt dat de CFI al iets meer feedback kan geven door bijvoorbeeld aan te geven

hoeveel procent van de meldingen van compliance van bank X er gebruikt is in doorgemelde

dossiers. Bovendien stelt hij dat de CFI bereid is om samen met de vertegenwoordigers van de

banken en met de gerechtelijke overheden rond de tafel te gaan zitten om te bekijken in

hoeverre de gerechtelijke overheden feedback kunnen geven aan de banken. Beide CFI

respondenten stellen immers dat eens de doormeldingen door de CFI gebeurd zijn, de rol van

de CFI uitgespeeld is. Het zou dus justitie zijn die feedback zou moeten geven aan de

melders. Respondent 9 erkent de nood aan specifieke feedback wanneer compliance aangeeft

om bij een melding de cliëntrelatie te verbreken. Hij wil dit fenomeen grondig analyseren en

plant hieromtrent een dialoog met de kredietinstellingen. Er moet volgens hem een inventaris

gemaakt worden van welke informatie nuttig is, wanneer, waarom en waar deze informatie

beschikbaar is. Zo wil hij een beter beeld krijgen van de verwachtingen van compliance in

Page 85: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

78

concrete situaties. Hij benadrukt dat er nog stappen kunnen ondernomen worden om meer

feedback te kunnen geven. De CFI zal het initiatief nemen om de partners samen te brengen.

Voor de kredietinstellingen is dit via Febelfin.

Respondent 8 beklemtoont dat specifieke feedback zeer goed wettelijk zou moeten geregeld

zijn, waarbij duidelijk geweten is wat compliance uiteindelijk doet met de informatie. Hij wil

vermijden dat de informatie zou gebruikt worden door compliance ten nadele van de

cliëntrelatie. Volgens deze respondent kan het absoluut niet dat compliance de cliëntrelatie

gaat verbreken enkel omdat het dossier is doorgemeld aan het parket. Misschien heeft dit

element meegespeeld bij het niet weerhouden van de idee uit één van de eerste voorontwerpen

van de omzetting van de derde witwasrichtlijn dat de CFI per dossier zou zeggen wat er mee

gebeurd is. Hij vertelt:

“Je weet, de banken zijn geen liefdadigheidsinstellingen. Als de banken de retour

krijgen dat die melding van die klant is doorgemeld naar justitie, dan kan de bank

nattigheid voelen en de beslissing nemen om de relatie met die klant te beëindigen of

af te bouwen. Dus je zit daar met een heel vergaande stap want het is niet de

bedoeling van het antiwitwasdispositief. Men gaat het doormelden, maar het is niet

omdat er doorgemeld is - er zijn aanwijzingen van witwassen - dat er ook effectief een

veroordeling zal komen. Het gevaar is dat de banken gaan anticiperen als ze die

informatie gaan krijgen. En dat is, denk ik, de vrees van justitie dat de banken of

melders de cliëntrelatie gaan verbreken zodat de cliënt plots zonder bankrelatie zit.”

Voor deze respondent is het noodzakelijk dat er filters nl. toezicht en controles ingebouwd

worden op de reacties van de meldingsplichtigen. Het verbreken van de cliëntrelatie gebeurt

volgens hem vanuit het commercieel belang van de kredietinstellingen. Hij stelt het zo:

“Als het een heel grote cliënt is met heel veel geld, gaan ze er wel twee keer over

nadenken. Als het een kleintje is, gaan ze wel zeggen “kom smijt hem maar buiten”.

En dat is de realiteit op het veld, in de commerciële activiteiten van de bank. Dat

onderscheid mag niet gemaakt worden. Men moet kunnen een onderscheid maken die

niet gebaseerd is op “hoeveel brengt die binnen voor mij als bankier en wat is mijn

risico als ik hem kwijt ben en die, die laat ik maar gaan”.”

Hij wijst erop dat zowel privépersonen als ondernemingen in de huidige maatschappij een

bank nodig hebben. Het recht hierop mag niet aan mensen ontzegd worden omdat een bank

eenzijdig vindt “hop smijt maar buiten”. Voor hem is het essentieel dat er een evenwicht is

Page 86: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

79

tussen het maatschappelijk belang van de strijd tegen het witwassen, het individueel belang

van de klant en het eigenbelang van compliance en de kredietinstellingen.

2.4. Samenvattende conclusie

De FAG geeft aan dat er feedback aan de financiële instellingen moet gegeven worden, zodat

dit resulteert in kwaliteitsvollere meldingen. De FAG onderscheidt algemene en specifieke

feedback. Uit ons onderzoek blijkt dat er algemene feedback gegeven wordt. De feedback

over de gedane meldingen bestaat hoofdzakelijk uit een driemaandelijkse overzichtslijst met

de nummers van de dossiers die door de CFI geseponeerd werden, de jaarlijkse

activiteitenverslagen van de CFI, de typologieën van de waargenomen trends in de

doorgemelde dossiers en de specifieke nota‟s voor de verschillende sectoren. Daarnaast

worden ook de ontvangstbevestiging van een melding, de contactnames door de politie en

krantenartikels als vormen van feedback opgegeven. Met uitzondering van één respondent

benadrukken alle compliance respondenten dat de feedback te beperkt is. Zij wensen

specifieke feedback, nl. concrete informatie melding per melding of een dossier al dan niet

naar het parket is doorgemeld. Ze willen immers een bevestiging dat het gehanteerde

toezichtssysteem effectief is. In het kader van de waakzaamheidsplicht kan na feedback het

monitoringsysteem bijgesteld en verfijnd worden. Daarnaast willen ze hierdoor ondersteuning

krijgen bij hun beslissing omtrent het verdere verloop van de cliëntrelatie. Dit komt ook zo

naar voor in het onderzoek van A. Verhage.197

In het huidige systeem worden bepaalde

soorten van klanten meer geviseerd bijvoorbeeld omdat ze actief zijn in een sector die vatbaar

is voor witwassen. Een feit is dat er klanten opgezegd worden die eigenlijk niets misdaan

hebben. De meeste compliance respondenten geven aan dat melden aan de CFI niet

automatisch leidt tot het opzeggen van de cliëntrelatie. Ze bekijken geval per geval. De

uitstaande kredietschuld van de klant speelt een rol in de beslissing. De meningen bij de

compliance respondenten zijn verdeeld over het feit of compliance automatisch de

cliëntrelatie zou verbreken indien het dossier is doorgemeld en compliance hierover

specifieke feedback zou krijgen. Deze specifieke feedback per melding door de CFI is

wettelijk niet mogelijk. De CFI mag geen mededelingen doen over individuele dossiers.

Terwijl de compliance respondenten het tekort aan feedback accentueren, benadrukken de

CFI respondenten de inspanningen die de CFI reeds gedaan heeft omtrent feedback. Ze zijn

ook bereid om te helpen zoeken naar oplossingen hoe eventueel justitie feedback zou kunnen

geven. Ze willen echter absoluut vermijden dat compliance de cliëntrelatie verbreekt enkel

197

Ibid., 93.

Page 87: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

80

omdat het dossier is doorgemeld aan het parket. Bij specifieke feedback zou toezicht en

controle op de reacties van de meldingsplichtigen noodzakelijk zijn. De wil is er om

hieromtrent een dialoog te hebben met de kredietinstellingen. Dit verschil in mening t.o.v. de

specifieke feedback is o.i. wellicht te kaderen binnen een verschillend uitgangspunt. De CFI

respondenten vertrekken vanuit het maatschappelijk belang van de strijd tegen het witwassen

en het individueel belang van de klant die recht heeft op een rekening. Kredietinstellingen en

compliance daarentegen gaan uit van commerciële belangen en het belang van de

reputatiebescherming van de bank. Verschillende bronnen wijzen erop dat feedback over

meldingen ervoor zorgt dat meldingsplichtigen gemotiveerd blijven, ze hun aanpak kunnen

bijsturen en ze kwaliteitsvolle meldingen geven. Specifieke feedback zou compliance meer

efficiënt en effectief kunnen maken zoals A. Verhage opmerkt.198

De CFI respondenten willen

echter vooral vermijden dat de informatie gebruikt wordt ten nadele van de klant. Dit is o.i. al

een sterk argument om te pleiten voor concretere feedback zodat de “collateral damage”

vermeden wordt. Bovendien kan hierdoor ook de relatie met de gemelde maar niet opgezegde

klant, die geen nieuwe producten aangeboden krijgt, geregulariseerd worden. Het is o.i. een

knelpunt dat voldoende aandacht verdient. Misschien kunnen de voorstellen uit het onderzoek

omtrent feedback in opdracht van de Europese Commissie ideeën aanreiken. De studie geeft

een tijdslijn weer met verschillende momenten waarop de verschillende autoriteiten binnen de

antiwitwasketen nl. de FIU, de politie, het parket en de rechtbank vormen van feedback

zouden kunnen geven zonder het onderzoek in gevaar te brengen. Zo kan bijvoorbeeld de FIU

naast de ontvangstbevestiging, de datum meedelen van hun beslissing en het type van de

beslissing. De politie en het parket kan aan de CFI de data meedelen wanneer de onderzoeken

beginnen en eindigen, eventueel bepaalde informatie over de onderzoeksresultaten, de data

dat het parket beslist te vervolgen, het soort misdrijf, de data van de zittingen en de eventuele

veroordelingen. De CFI kan deze informatie dan doorspelen aan de meldingsplichtigen.199

3. Hoe staan compliance medewerkers en medewerkers van de CFI tegenover informatie-

uitwisseling?

In de Guidance on the risk-based approach to combating money laundering and terrorist

financing van de FAG van 2007 wordt gesteld dat de hoogste risico‟s de hoogste prioriteit

moeten krijgen. Financiële instellingen moeten een goed zicht hebben op de risico‟s en deze

niet overschatten of onderschatten en flexibel kunnen inspelen op veranderingen. Informatie-

198

Ibid., 93. 199

B&S EUROPE, o.c., 24-25.

Page 88: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

81

uitwisseling tussen de private en de publieke sector zou volgens de FAG een integraal deel

moeten uitmaken van de strijd van een land tegen witwassen en terrorismefinanciering. De

publieke sector heeft immers informatie die de financiële sector kan gebruiken en omgekeerd.

Naast informatie-uitwisseling tussen de publieke en private sector zou er volgens de FAG ook

een informatie-uitwisseling moeten zijn tussen publieke autoriteiten: CBFA, CFI en politie

zouden moeten kunnen informatie delen en feedback geven over resultaten zodat dan

betekenisvolle input kan gegeven worden aan de private sector. Bovendien zouden volgens de

FAG de verschillende betrokken actoren (politie, CFI, CBFA, private sector) moeten trachten

een dialoog aan te houden zodat duidelijk is welke informatie nuttig is in de strijd tegen het

witwassen en de terrorismefinanciering, zoals typologieën met betrekking tot de wijze waarop

het financieel systeem misbruikt wordt door witwassers en terroristen, feedback over gemelde

verdachte transacties en beoordeling van landenrisico‟s.200

In het onderzoek van A. Verhage

in 2007 stellen haar compliance respondenten dat een belangrijk aspect van partnerschap met

de overheden informatie-uitwisseling en toegang tot informatie is. Een grote meerderheid van

haar respondenten staat open voor een meer structurele vorm van samenwerking met de

politie. Ook de CFI en de CBFA zijn voor de respondenten een bron van informatie.201

Daarnaast wensen haar respondenten ook informatie-uitwisseling tussen de banken

onderling.202

De CFI onderstreept het belang om de melders in te lichten over de soort

verrichtingen die hogere waakzaamheid vereisen, huidige evoluties, nieuwe sectoren die

gevoeliger zijn om door misdadigers te worden gebruikt voor witwassen of financiering van

terrorisme.203

Op basis van een studie van de dossiers stelt de CFI typologieën op van nieuwe

trends inzake witwassen en terrorismefinanciering. Met deze informatie wil de CFI haar

partners ondersteunen bij het uitwerken van gepaste tegenmaatregelen om gerichter de

dreigingen te beantwoorden.204

200

FATF (2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing.

High Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-

gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf [07/02/2009], 2-4, 13-14. 201

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 23. 202

VERHAGE, A., „Compliance and AML in Belgium: a booming sector with growing pains‟ in VERHAGE, A., The

anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into

private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 92. 203

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007, Brussel, C.F.I., 2008,

67. 204

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 15e Activiteitenverslag 2008, Brussel, C.F.I., 2009,

57.

Page 89: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

82

In dit deel geven we weer hoe onze respondenten de typologieën van de CFI ervaren, welke

informatie de compliance respondenten wensen en van wie en welke informatie-uitwisseling

volgens de CFI respondenten haalbaar is. Ook de meningen omtrent de informatie-

uitwisseling tussen publieke actoren en een dialoog met alle betrokken actoren vatten we hier

samen.

3.1. Hoe worden de typologieën van de CFI ervaren?

De houding t.a.v. de typologieën die de CFI opstelt, is verschillend. Vooral de compliance

respondenten van de grotere kredietinstellingen staan er kritischer en negatiever tegenover

dan de respondenten van de kleinere kredietinstellingen. De typologieën worden door drie

respondenten als te algemeen, te weinig frequent, achterhaald, mooie verhaaltjes, een

bezigheidstherapie omschreven. Een respondent vertelt:

“Volstaan de typologieën? Neen, die volstaan niet! Het is te algemeen, te

gegeneraliseerd, het geeft onvoldoende concrete aanwijzingen van welk soort

transacties het juist zijn, over welke bedragen het gaat, in verhouding waarmee, welk

type van klant, welke achtergrond. […] Nee, ik vind het mooie verhaaltjes, die je eens

kunt gebruiken in een opleiding, maar als er iemand een vraag stelt “wat zit erachter”

en je kent de zaak niet echt omdat je hem niet zelf hebt meegedeeld aan de CFI dan

moet je het antwoord schuldig blijven.”

Indien de CFI frequenter typologieën zou geven en op dingen zou wijzen die aan het gebeuren

zijn, zouden de melders onmiddellijk specifieker en gerichter kunnen zoeken. Er is ook door

een paar respondenten kritiek op de vorm waarin de typologieën worden aangereikt. Het jaar-

of activiteitenverslag is niet aantrekkelijk om te lezen en de voorstelling van het CFI-

jaarverslag wordt als een ex cathedra formule ervaren.

Drie compliance respondenten staan positief tegenover de typologieën. Ze worden ervaren als

een nuttig hulpmiddel, een basis om bepaalde elementen in checklists op te nemen en het

monitoringsysteem te verfijnen. Ze kunnen gebruikt worden tijdens opleidingen voor

commerciële medewerkers en witwasonderzoekers. Daarnaast kunnen ze een bevestiging

geven van wat compliance meldde als verdachte verrichting.

CFI respondent 9 beseft dat de typologieën in de activiteitenverslagen en de academische

uiteenzettingen niet voldoende zijn. Hij benadrukt dat er al inspanningen gebeuren om hieraan

te verhelpen. Hij verwijst naar de specifieke typologieën die via interne kanalen verspreid

Page 90: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

83

worden aan de financiële en niet-financiële sectoren. Hij is ook bereid om via werkgroepen of

op het complianceforum op een interactieve manier typologieën toe te lichten. Het

complianceforum is een bijeenkomst van compliance officers die meermaals per jaar

georganiseerd wordt en waarbij concrete thema‟s besproken worden. Respondent 3 wijst erop

dat de federale politie veel kennis en expertise heeft over typologieën en systemen. Daarom is

het volgens hem aangewezen om bij uiteenzettingen rond typologieën naast de CFI ook de

politie erbij te betrekken. CFI respondent 8 stelt dat compliance vaak ten onrechte denkt dat er

jaarlijks massa‟s nieuwe typologieën zijn. Hij verduidelijkt dat er een aantal typologieën zijn,

maar niet veel. Bovendien gaan sommige typologieën jaren mee, verwateren na verloop van

tijd en steken later weer de kop op. Wanneer de CFI een nieuwe typologie opgesteld heeft,

wordt dit op de website toegevoegd. Hij vertelt:

“Ja dat komt op de website. Ze moeten dat dan consulteren. Maar inderdaad, er

verandert niet veel op de website van typologieën en men denkt “we krijgen geen

informatie”, maar er is er geen!”

Hij voegt eraan toe bereid te zijn op infosessies meer toelichting te geven over de typologieën.

3.2. Welke informatie wensen de compliance respondenten en van wie?

Het merendeel van de compliance respondenten (1, 2, 4, 6 en 7) geeft op de eerste plaats als

gewenste informatie de specifieke feedback over de gedane meldingen aan. Ze willen weten

of er is doorgemeld of niet. Respondent 4 wijst er hierbij expliciet op dat compliance ook wil

weten waarom iets is doorgemeld. Waren er nog meldingen van andere banken of zit de klant

in een databank van de federale politie? De reden van de doormelding kan volgens hem

helpen bij de verdere analyse van de cliëntrelatie. Het gewenste aanspreekpunt is voor de

respondenten niet de politie of het parket maar wel de CFI omdat dit een partner is waarmee

in vertrouwen kan samengewerkt worden. Respondent 2 benadrukt dat de CFI van het gerecht

automatisch alle informatie zou moeten kunnen krijgen over alle dossiers die een link hebben

met witwassen en terrorismefinanciering. De CFI is volgens hem in de huidige regeling niet

op de hoogte van alle witwasdossiers die door het parket worden onderzocht. De

respondenten beseffen dat een wetswijziging voor de gewenste informatie noodzakelijk is.

Daarnaast vermeldt de meerderheid van de respondenten de informatie die verkregen wordt

door intragroepsinformatie-uitwisseling en de informatie-uitwisseling met andere financiële

instellingen. We haalden deze uitzonderingen op het mededelingsverbod aan in ons eerste

deel (hoofdstuk 5, 5). Tot vóór de omzetting van de derde witwasrichtlijn mochten financiële

Page 91: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

84

instellingen geen informatie aan elkaar doorgeven. Nu dit met de recente wijziging van de wet

van 11 januari 1993 wettelijk geregeld is, is dit belangrijke informatie. Respondent 1

verwoordt het zo:

“Dat zal ons werk een heel stuk vergemakkelijken want nu dweilen we met de kraan

open. Ze komen aan de éne kant binnen, je gooit ze aan de andere kant buiten en ze

komen bij de volgende poort terug binnen hé.”

Een aantal respondenten wijzen erop dat het gaat om het officialiseren van wat reeds in de

praktijk gebeurt. Respondent 4 kadert de intragroepsinformatie-uitwisseling binnen het

gezond verstand.

“En het is het gezond verstand dat zegt dat als een onderneming binnen de groep een

melding heeft gedaan of een klant verdenkt van witwassen dat je dat binnen de groep

moet kunnen … Het kan niet zo zijn dat we melden en de klantrelatie verbreken en dat

hij langs een ander kanaal terug binnen komt.”

Respondent 3 wijst hieromtrent op het document van het Baselcomité van oktober 2003

consolidating know your customer risk management.205

Hierin wordt de uitwisseling van

informatie tussen financiële instellingen die behoren tot eenzelfde groep aanbevolen in het

kader van een gezond en goed beheer van risico‟s inzake witwassen. Ook de derde

witwasrichtlijn van 2005 moedigde deze informatie-uitwisseling aan. Het was alleen wachten

op de aanpassing van de Belgische wetgeving zodat het officieel werd. Deze informatie-

uitwisseling houdt volgens respondent 2 het risico van het ontstaan van een zwarte lijst in.

Negatieve informatie zal nu immers vlug gekend zijn.

“Bijvoorbeeld er is een verrichting van afsluiting van de cliëntrelatie bij bank A. Het

geld wordt overgemaakt bij bank B. Bank B heeft verdenkingen en stelt vragen aan

bank A. Bank A zegt: “'t is een slechte”. Bank B beslist uiteindelijk ook de cliëntrelatie

te verbreken.”

De opmerking wordt gegeven dat kleine banken die met een kleine complianceploeg werken

en niet behoren tot een grote groep nood hebben aan informatie-uitwisseling tussen

verschillende financiële instellingen. Twee respondenten betreuren dat sommige

kredietinstellingen op basis van interne regels van privacybeleid geen informatie aan andere

financiële instellingen willen geven. De wet verplicht de informatie-uitwisseling niet, maar

laat het onder bepaalde voorwaarden toe. Een respondent vertelt:

205

BASEL COMMITTEE ON BANKING SUPERVISION (2003/08) Consolidated KYC Risk Management

[WWW]. Bank for International Settlements: http://www.bis.org/publ/bcbs101.pdf [06/04/2010], 3.

Page 92: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

85

“Sommigen staan daar voor open, anderen niet. […] Dat zijn dan ook mensen die dan

ook informatie vragen. Diegenen die niets willen geven, die gaan ook u niets vragen.”

Respondent 1 wenst bovendien informatie van het gerecht. Indien er een veroordeling is in het

kader van witwassen, zou volgens hem het gerecht typologieën of patronen die ze in het

gerechtelijk onderzoek tegenkwam, geanonimiseerd aan de meldingsplichtigen moeten

kunnen ter beschikking stellen. Vonnissen op zich zijn onvoldoende. Respondent 4 vertelt dat

hij graag welbepaalde gevoelige informatie zou krijgen van de politie. Het gaat om de

informatie of een klant gekend is bij de politie en of er een onderzoek tegen die persoon loopt.

Deze informatie zou helpen bij het nemen van de beslissing om al dan niet te melden.

Respondent 7 is vragende partij voor “feedback op voorhand”. Indien een persoon klant wil

worden in de bank zou het handig zijn moest compliance bij twijfel contact kunnen opnemen

met de CFI. De verbindingsofficieren daar zouden in de databanken van de politie kunnen

nagaan of die persoon een crimineel verleden heeft of dat er een onderzoek loopt tegen die

persoon. Deze informatie zou nuttig zijn om te bepalen hoe de bank zich moet positioneren

t.o.v. die persoon. Hij betreurt dat personen nu eerst klant moeten gemaakt worden, om nadien

verdachte verrichtingen vast te stellen, te melden en finaal de cliëntrelatie te verbreken. Het

huidig wetgevend kader laten deze vormen van informatie echter niet toe.

Respondent 2 heeft kritiek op de CBFA. De CBFA ondersteunt onvoldoende. De CBFA zou

meer de rol van coach, van opleider moeten opnemen, zodat die ook een partner wordt voor

de financiële instellingen bij het uitoefenen van hun taak in de strijd tegen het witwassen. Hij

vertelt:

“Ik zou ook van de CBFA een actievere rol verwachten want de CBFA is daar om ons

te straffen als we ons werk niet goed doen, maar ze geven geen duidelijke richtlijnen.

Ze zeggen risk based approach dus we moeten regels, procedures enzovoort

vastleggen aan de hand van een soort prioriteitenschaal wat risico's van witwassen en

terrorismefinanciering betreft, maar ze geven ons niet echt richtlijnen, wel een paar

ideetjes. Maar het is voor hen zeer gemakkelijk om achteraf te komen en te zeggen:

“maar enfin als je zo een dossier ziet dan is dat evident dat je zoiets moet aangeven”.”

Positief is wel dat de CBFA reglementen en circulaires maakt ter verduidelijking van de wet

van 11 januari 1993.

Page 93: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

86

3.3. Welke informatie-uitwisseling is volgens de CFI respondenten haalbaar?

De CFI respondenten stellen dat de haalbare informatie-uitwisseling beperkt is door de

grenzen van de wetgeving. Volgens respondent 9 zijn er echter nog mogelijkheden tot

informatie-uitwisseling zonder de wet te schenden. Het is echter belangrijk te weten wat de

anderen binnen het partnerschap juist willen. Hij vindt het belangrijk dat er met elkaar

gesproken wordt om te weten wat de wensen en verzuchtingen zijn van elkaar. Hij stelt dat de

CFI bereid is om op vraag van compliance naar het complianceforum te komen of om

workshops te organiseren. Hij vertelt:

“Dat lijkt evident voor een compliance officer “ik moet dat en dat hebben”, maar we

staan niet in zijn plaats en hij staat niet in onze plaats. En dat kunnen we vaststellen

wanneer een bank ons zegt “hoe komt het dat u dat of dat …” . Wij kunnen wel een

uitleg geven en zeggen “we zijn wel bereid dat te doen, maar dat is moeilijk, dat gaat

niet, dat hebben we niet”. Daarvoor moeten we spreken, moeten we zien wat de

verzuchtingen zijn van iedereen en wat er kan gedaan worden.”

Respondent 8 beseft dat compliance informatie nodig heeft voor een goede werking. Hij

maakt zich echter zorgen dat kredietinstellingen de informatie gebruiken om de cliëntrelatie te

verbreken. Het is voor hem noodzakelijk dat er filters ingebouwd worden zodat informatie

niet gebruikt wordt in het nadeel van de klant. Daarnaast illustreert hij dat het debat over

informatie-uitwisseling niet eenvoudig is. Hij stelt dat ook politie en justitie vragende partij

zijn voor bepaalde informatie die de bank heeft. Indien een kantoor weet heeft van geld dat

iemand wil witwassen, ook al is het geld uiteindelijk niet in de bank binnengebracht en is er

geen melding gebeurd, moet deze informatie ook bij de CFI, politie en justitie terecht komen.

3.4. Welke informatie-uitwisseling is mogelijk tussen de publieke actoren zoals de

CBFA, de CFI, de politie?

Beide CFI respondenten wijzen erop dat de informatie-uitwisseling beperkt is door de

Belgische wetgeving. Respondent 8 verwoordt het zo: “De CFI kan vragen, maar kan niets

geven. De politie moet geven, maar kan niets vragen.” Als de CFI meldingen ontvangt en het

nuttig acht voor de vervulling van haar opdracht, kan de CFI bijkomende informatie eisen van

de politiediensten.206

De politie moet die informatie geven maar kan niets vragen. De

respondent vertelt:

206

Art. 33 2° Wet van 11 januari 1993.

Page 94: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

87

“[…] maar de politie die ermee bezig is kan misschien wel de deductie maken, “als de

CFI ermee bezig is, dan moeten we er van onze kant misschien wel dieper op werken,

blijkt het toch misschien een signaal van witwassen”. Maar dat heeft niets te maken

met informatie die je van de CFI gekregen hebt. Dat is gewoon het feit dat de CFI een

vraag stelt en dat je zegt “oh wakker worden, misschien moeten we toch dieper graven

want die mannen zijn ook bezig blijkbaar”. […] ook de politie krijgt geen feedback!”

Enkel wanneer er een doormelding is aan het parket kunnen de verbindingsofficieren via een

welomschreven procedure dit meedelen aan de CDGEFID. Zo is het project REDSOP

(Resultaat Door Snel Optreden) mogelijk. Centraal hierbij is het snel doen aansluiten van het

politieoptreden op doormeldingen van verdachte transacties van de CFI aan de parketten,

gericht op ontneming van illegale vermogensvoordelen. De politiediensten mogen de CFI ook

op eigen initiatief informatie bezorgen die ze nuttig achten voor de vervulling van de opdracht

van de CFI.207

Dit gebeurt maar de respondenten hebben er geen cijfers over hoe frequent dit

plaatsvindt. Er wordt benadrukt dat hiervoor niets in ruil kan gevraagd worden.

Respondent 9 legt uit dat de CFI via een aantal wegen, die wettelijk toegelaten zijn,

informatie geeft aan publieke autoriteiten. Aan de gerechtelijke overheden wordt informatie

gegeven op voorwaarde dat de CFI tot het besluit gekomen is dat er ernstige aanwijzingen zijn

van witwassen in verband met één van de criminaliteitsvormen opgesomd in de wet van 11

januari 1993. Ook kan in bepaalde omstandigheden het feit van de doormelding meegedeeld

worden aan o.a. de minister van financiën en de Staatsveiligheid.208

De verbindingsofficieren

bij de CFI maken “de verbinding tussen de CFI en de politiewereld”. Wat nodig is voor de

behandeling van een dossier bij de CFI wordt door de bemiddeling van de verbindingsofficier

gevraagd aan de politie volgens een bepaalde procedure. Na een doormelding kunnen de

verbindingsofficieren aan de CDGEFID zeggen dat het dossier is doorgemeld aan het parket.

Volgens de respondent waarborgt dit systeem de vertrouwensrelatie met de

meldingsplichtigen. Hij vertelt: “dat is de fundamentele regel: de banken, de melders moeten

zeker zijn dat we hier op een vertrouwelijke manier werken”. Hij benadrukt dat zonder een

wettelijk kader informatie-uitwisseling tussen publieke autoriteiten onmogelijk en zelfs

gevaarlijk is. Hij vertelt:

“Als ik morgen informatie doorstuur aan de CBFA, dan kan een advocaat vragen “en

waar heb je dat gezien dat u zo‟n inlichting kan geven aan de CBFA? Ik zie dat niet in

207

Art. 33 Wet van 11 januari 1993. 208

Art. 35 § 2 Wet van 11 januari 1993.

Page 95: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

88

de wet. U kan wel dat en dat geven maar niet…”. Dat is een zeer ingewikkeld systeem

waarbij er soms een beetje een onevenwicht is.”

Hij wijst erop dat ook de CFI vragende partij is voor meer feedback van de politie, van

justitie, van het ministerie van financiën voor de dossiers i.v.m. ernstige en georganiseerde

fiscale fraude. Zonder wettelijk kader is het niet mogelijk. Naast het wettelijk probleem wijst

hij ook op een cultuurprobleem. Volgens hem zijn er publieke diensten en private instellingen

die om uiteenlopende redenen zeer gesloten werken. Ook daarin zou verandering moeten

komen.

Opvallend is dat een aantal compliance respondenten niet duidelijk weten welke informatie-

uitwisseling er is tussen CFI, politie en CBFA. Een aantal respondenten (2, 4 en 5) hebben er

bedenkingen bij. Ze benadrukken dat de CFI juist gecreëerd is als filterfunctie om een

vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen met de meldingsplichtigen. De idee van een

optimalere informatie-uitwisseling komt volgens respondent 4 misschien vanuit de

politiewereld en de gerechtelijke wereld. Zonder wetgevend kader kan het echter niet. Er

wordt gewezen op het gevaar van informatie-uitwisseling tussen de CFI en de CBFA als

toezichthouder. Respondent 2 vertelt:

“De rol van de CBFA lijkt me moeilijker: de CBFA blijft toch de regulator. Als zij

informatie krijgen van de CFI over de banken, kunnen we eventueel problemen

krijgen. Dus ik denk dat het beter is dat de informatie-uitwisseling over bepaalde

dossiers niet naar de CBFA zou gaan, maar dat de CBFA wél zou tussenkomen voor

meer principiële vragen, voor ons in feite meer de rol van coach zou spelen, coacher,

vormer, opleider enzovoort, echt een partner in onze job.”

3.5. Is een dialoog met alle betrokken actoren (politie, CFI, CBFA, private sector)

mogelijk en wenselijk?

Meerdere compliance respondenten vertellen over de initiatieven die er zijn op het niveau van

compliance zoals het complianceforum waar ook CFI mensen kunnen uitgenodigd worden en

de werkgroep witwassen op het niveau van Febelfin. Er bestaan verschillende meningen over

welke actoren best betrokken worden bij een ruimere dialoog en of zo‟n dialoog wel

wenselijk is. Zo is respondent 1 voorstander van het organiseren van een forum, eventueel

met tussenkomst van Febelfin, waar verschillende partijen bij mekaar komen om informatie

en ideeën uit te wisselen. Het zou dan niet gaan om ex cathedra toelichtingen, maar om een

soort werkgroepen die bijvoorbeeld twee keer per jaar samenkomen. Hierbij zou dan niet over

Page 96: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

89

individuele dossiers, maar wel over trends, typologieën, praktische informatie gepraat

worden. Hij verkiest dat actoren vanuit de politie, het gerecht, de CFI, de CBFA, compliance

aan het forum zouden deelnemen. Respondent 2 daarentegen is gewonnen voor meer dialoog

tussen de CFI en de private sector, zonder dat de politie of de CFBA er bij betrokken wordt:

“Want als de politie of de CBFA er bij komt, is er altijd een risico van straf, van misbruik van

informatie, dus ...” Respondent 4 is geen vragende partij voor een constant, structureel

overleg met verschillende partijen. Het volstaat om afzonderlijk met de CFI of de politie te

gaan samenzitten indien het nodig is. De aanwezigheid van CFI mensen op een

complianceforum of een ander seminarie en een toelichting door de federale politie over hun

werkwijze wordt geapprecieerd. Wat de CBFA betreft, vertelt hij:

“Uiteindelijk, de betrokken actoren zijn voor mij de banken, de CFI en de federale

politie en de parketten. De CBFA ziet toe of wij de verplichtingen naleven,

identificeren wij klanten, zijn wij waakzaam, bewaren wij de gegevens. Voor het

overige moet je aan de CBFA niet gaan vragen: “hoe zit dat nu juist in elkaar, die

financiële fraude, hoe denk je dat witwassers werken?” Daarvoor moet je naar de CFI

gaan.”

Respondent 5 is tevreden met de rol die de CFI momenteel speelt. Hij heeft geen nood aan

een meer structurele vorm van samenwerking met de politie of het parket. Hij verwoordt het

zo:

“Omdat ik vind ook dat een bank met al die inspanningen om misdaad te bestrijden op

zichzelf ook moet vermijden van niet daarvan de core-business te gaan maken. We

staan daar eigenlijk buiten en, ok, in anti-money laundering beginnen we zodanig

actief te zijn dat we ons politiemensen beginnen voelen, maar dat zijn we dus niet. Ik

denk dat we efkens terug met de voeten op de grond moeten gaan staan en geen

ambitie mogen koesteren op dat vlak.”

Voor deze respondent blijft een bank een bank, die heel professioneel bezig moet zijn met

haar normaal cliënteel in een competitieve omgeving. Compliance medewerkers zijn nog

altijd bankiers. Ze hebben volgens de respondent niet de taak om “zoveel mogelijk

misdadigers te vangen”, maar moeten “eerder misdadigers buiten houden”.

Respondent 9 vertelt dat de CFI regelmatig vergaderingen heeft met mensen van politie, het

parket, de privé-sector zoals accountants, revisoren, advocaten, notarissen. Het gaat om een

dialoog, een uitwisseling van algemene informatie, als de noodzaak er is, maar ook pro-actief.

Aangezien witwassen een fenomeen is dat altijd in beweging is, is het volgens de respondent

Page 97: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

90

belangrijk dat de CFI op de hoogte blijft van de evoluties. Er bestaat geen forum waar al de

actoren samenzitten. De uitwisseling van gedachten is altijd sector per sector, aangezien elke

sector zijn specificiteit heeft. Daarnaast wijst hij op een verschil tussen sectoren wat betreft

bewustzijn en cultuur. Wat de doorgemelde dossiers betreft, kan er gesproken worden met de

betrokken actoren op voorwaarde dat het parket akkoord gaat om dat te doen. Er kan dan

eventueel gesproken worden over een bepaald fenomeen.

3.6. Samenvattende conclusie

Informatie-uitwisseling tussen de publieke en private sector, tussen publieke autoriteiten en

een dialoog tussen alle betrokken actoren is volgens de FAG een belangrijk onderdeel van de

strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Op basis van een studie van de dossiers stelt

de CFI typologieën op van nieuwe trends inzake witwassen en terrorismefinanciering ter

ondersteuning van de meldingsplichtigen. De houding t.a.v. de typologieën is verschillend.

Sommige compliance respondenten beschouwen ze als een nuttig hulpmiddel, een basis om

hun monitoringsysteem te verfijnen, een leidraad tijdens opleidingen en een bevestiging van

wat ze meldden. A. Verhage wijst hierbij op het gevaar van een selffulfilling prophecy. Indien

compliance officers de typologieën van de CFI als voornaamste basis nemen voor hun

meldingen, worden er geen nieuwe witwasscenario‟s gevonden terwijl criminelen ondertussen

wel nieuwe manieren vinden.209

Vooral de compliance respondenten van de grotere

kredietinstellingen staan kritischer en negatiever tegenover de jaarlijkse typologieën. Ze

worden als weinig bruikbaar beschouwd omdat ze te algemeen, te weinig frequent en als

achterhaald ervaren worden. De respondenten willen onmiddellijk specifieker en gerichter

kunnen zoeken. De CFI respondenten beseffen dat het presenteren van de typologieën via de

activiteitenverslagen en de jaarlijkse uiteenzettingen onvoldoende is. Ze benadrukken dat er al

inspanningen gebeuren om hieraan te verhelpen ondermeer via de specifieke typologieën die

via interne kanalen verspreid worden. Ook zijn ze bereid om de typologieën op een

interactieve manier toe te lichten in werkgroepen of op het complianceforum. Er wordt

opgemerkt dat ten onrechte gedacht wordt dat er jaarlijks massa‟s nieuwe typologieën zijn.

Indien de CFI een nieuwe typologie opstelt, wordt dit aan de meldingsplichtigen

gecommuniceerd.

209

VERHAGE, A., „The anti money laundering complex: power pantomime or potential payoff? Perspectives on

practices, partnerships and challenges within the fight against money laundering‟ in VERHAGE, A., The anti

money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into private

actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 114.

Page 98: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

91

De compliance respondenten vermelden allerlei informatie die ze zouden wensen. Bij het

onderzoek van A. Verhage wensen de compliance officers informatie van de politie, de CFI,

de CBFA en de financiële instellingen.210

In ons onderzoek zijn de CFI en de financiële

instellingen de belangrijkste bronnen en aangewezen aanspreekpunten voor de compliance

respondenten. De CBFA wordt hoofdzakelijk als regulator aanzien die weinig ondersteuning

biedt in de strijd tegen witwassen. De meerderheid van de compliance respondenten wenst op

de eerste plaats specifieke feedback van de CFI over de gedane meldingen. Dergelijke

informatie-uitwisseling door de CFI is echter wettelijk niet toegelaten. Daarnaast wordt de

informatie die verkregen wordt door intragroepsinformatie-uitwisseling en de informatie-

uitwisseling met andere financiële instellingen als belangrijke informatie aanzien. Tijdens het

onderzoek van A. Verhage was deze informatie-uitwisseling wettelijk nog niet voorzien.

Sinds de omzetting van de derde witwasrichtlijn is dergelijke informatie-uitwisseling wettelijk

wel mogelijk. Enkele respondenten wijzen erop dat het enkel een officialiseren is van wat

reeds in de praktijk gebeurde. Deze informatie-uitwisseling houdt echter het risico van het

ontstaan van een zwarte lijst in. Negatieve informatie zal nu immers vlug gekend zijn.

Daarnaast is het afwachten of alle kredietinstellingen aan deze informatie-uitwisseling zullen

deelnemen. Ook het gerecht en de politie beschikken volgens sommige compliance

respondenten over bruikbare informatie. Het gerecht zou kunnen typologieën die ze in het

gerechtelijk onderzoek tegenkwam, geanonimiseerd aan de meldingsplichtigen ter

beschikking stellen. De politie heeft gevoelige informatie die zou helpen bij het nemen van de

beslissing om al dan niet te melden. Ook “feedback op voorhand” vanwege de CFI wanneer

iemand klant wil worden, zou volgens een respondent helpen bij het bepalen hoe de bank zich

moet positioneren t.o.v. de klant. Het huidig wetgevend kader laten deze vormen van

informatie echter niet toe. De CFI respondenten beseffen dat compliance informatie nodig

heeft voor een goede werking, maar benadrukken dat de haalbare informatie-uitwisseling

beperkt is door de grenzen van de wetgeving. Een CFI respondent maakt zich ook zorgen over

het feit dat kredietinstellingen de informatie zouden gebruiken ten nadele van de klant.

Opvallend is dat een aantal compliance respondenten niet duidelijk weten welke informatie-

uitwisseling er is tussen CFI, politie en CBFA. Beide CFI respondenten wijzen erop dat deze

210

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with

the compliance industry‟, Crime, Law and Social change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 23; VERHAGE, A., „Compliance and AML in Belgium: a booming sector with growing pains‟ in

VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An

empirical research into private actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 92.

Page 99: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

92

informatie-uitwisseling beperkt is door de Belgische wetgeving en geven voorbeelden van

informatie-uitwisseling tussen publieke autoriteiten. Dit afgebakende systeem waarborgt de

vertrouwensrelatie met de meldingsplichtigen.

De meningen over de wenselijkheid van een dialoog met alle betrokken actoren (politie, CFI,

CBFA, private sector) zijn verdeeld, gaande van een forum waaraan, naast compliance en de

CFI, ook politie, de CBFA en het gerecht deelnemen, tot geen structureel overleg met

verschillende partijen. De CFI heeft regelmatig vergaderingen met verschillende actoren,

sector per sector, aangezien elke sector zijn specificiteit heeft en er een verschil is tussen

sectoren wat betreft bewustzijn en cultuur.

De informatie-uitwisseling tussen private en publieke sector, tussen publieke autoriteiten en

tussen alle actoren zoals de FAG het ideaal voorstelt, is er vandaag nog niet. Wettelijke

beperkingen, verschillende belangen, wantrouwen en andere culturen verhinderen dit.

Publieke en private sectoren blijven gescheiden werelden of multiple realities, zoals B.

Hoogenboom het stelt.211

4. Hoe ervaren en evalueren compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

relatie met de politie?

Uit het onderzoek van A. Verhage blijkt dat de relatie tussen politie en compliance moeilijk

is. De compliance officers verwijten de politie tijdens verhoren de verdachte te vertellen

welke bank de melding deed. Daarnaast voelen ze zich soms eerder als verdachten behandeld

dan als samenwerkingspartners. Bovendien is er een eerder pessimistische visie omtrent de

expertise van de politie inzake witwasdossiers.212

Uit een onderzoek in Frankrijk blijkt dat er

een onderlinge samenhang, een vervlechting is tussen politie en compliance.213

In dit deel

geven we weer hoe onze respondenten de relatie met de politie ervaren en evalueren.

De CFI respondenten staan positief t.a.v. de relatie met de politie. De samenwerking met de

politie is goed uitgebouwd en wettelijk vastgelegd. Niettegenstaande de specifieke opdrachten

211

HOOGENBOOM, B., „De verstoorde werkelijkheid‟ in COOLS, M., PONSAERS, P., VERHAGE, A. en

HOOGENBOOM, B., De andere rechtsorde. Demonopolisering van fraude-onderzoek, Brussel, Politeia, 2004, 21. 212

VERHAGE, A., „The anti money laundering complex: power pantomime or potential payoff? Perspectives on

practices, partnerships and challenges within the fight against money laundering‟ in VERHAGE, A., The anti

money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into private

actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 125. 213

FAVAREL-GARRIGUES, G., GODEFROY, T. en LASCOUMES, P., „Les sentinelles bancaires de

l‟antiblanchiment. Acteurs privés et policing économique‟, Sociologie du travail, 2007, 26.

Page 100: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

93

van de politie en de CFI en de wettelijke bepalingen is de samenwerking zeer sterk. De

verhouding tussen de federale politie en de CFI noemt P. Van Thielen een symbiotische

relatie.214

De CFI verrijkt de gegevens uit de meldingen met informatie van politiediensten via

de twee verbindingsofficieren. Indien een dossier is doorgemeld aan het parket kunnen deze

verbindingsofficieren dit meedelen aan de CDGEFID via een welbepaalde procedure. Het

systeem is duidelijk afgelijnd. Het principe „voor wat, hoort wat‟ speelt hier niet. De

politiediensten kunnen niets vragen aan de CFI. Respondent 9 vertelt:

“[…] we hebben financiële informatie, we hebben een politionele inlichting, we

hebben andere elementen, we maken een analyse en ons besluit is: er bestaan ernstige

aanwijzingen van witwassen in verband met bijvoorbeeld mensenhandel. We melden

door aan het parket. En dan kunnen we zeggen aan de politie, niét de inhoudelijke

gegevens, maar wel “jullie hebben een inlichting gegeven en we hebben het dossier

doorgemeld aan de Procureur des Konings notitienummer zoveel.” […] Nee, we

geven geen details.”

Respondent 9 weet dat er soms informele communicatie is tussen compliance medewerkers en

politiemensen. Hij staat niet achter dit mechanisme omdat het geen transparant systeem is en

geen garanties inhoudt. Hij benadrukt dat juist de CFI opgericht is als buffer tussen

verschillende werelden. Hij vertelt:

“Zelfs vandaag, wij zijn in feite meer geschikt om met de banken erover te spreken dan

een politieman […] Het is ook een kwestie van transparantie. […] Wíj zijn officieel

daarvoor opgericht. Wíj doen dat. Wij hebben beroepsgeheim maar alles bij ons kan

worden nagekeken. Alles staat zwart op wit. Er is geen sprake van inlichtingen te

horen van een bankbediende zonder een dossier te openen.”

De ervaringen en evaluaties door de compliance medewerkers omtrent de relatie met de

politie zijn divers. Enerzijds is er vertrouwen in politiemensen en zijn er lovende woorden

omtrent hun expertise en knowhow. Anderzijds zijn er punten van kritiek en is er

wantrouwen. Drie respondenten geven toe dat ze sporadisch informele contacten hebben met

politiemensen waarmee ze een vertrouwensband hebben opgebouwd. Er wordt gepolst of een

klant gekend is, of hij voorkomt in een dossier. Er wordt niet met om het even welke

politieman informatie uitgewisseld. Het gaat volgens een respondent om geprivilegieerde

contacten tussen personen die elkaar goed kennen waarbij de term „old boys network‟

214

VAN THIELEN, P., l.c., 105.

Page 101: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

94

toepasselijk is. Daarnaast bestaat er ook een systeem van “begeleide meldingen”. Volgens een

respondent komt bij een begeleide melding het signaal vanuit de federale politie. De federale

politie contacteert een compliance medewerker en vraagt of compliance aanknopingspunten

heeft omtrent een bepaalde klant om een melding te doen aan de CFI. Indien de compliance

medewerker verdachte transacties vaststelt, kan er een melding gedaan worden aan de CFI.

Indien de CFI daarna doormeldt aan het parket komt de federale politie dit via de

verbindingsofficieren te weten en kunnen ze meteen verder actie ondernemen. Er wordt ook

gewezen op de kennis en expertise die de federale politie heeft over typologieën, systemen en

frauduleuze technieken.

Naast positieve ervaringen wordt ook kritiek gegeven op de politie in het kader van de

bescherming van de melder (dit bespreken we in het volgende deel) maar ook omwille van

andere aspecten. Drie respondenten geven expliciet aan dat ze bij verhoren over een dossier

door sommige politiemensen als een verdachte, een mededader, als iemand die probeert om

zoveel mogelijk van de klanten te verstoppen, beschouwd worden. Ze benadrukken dat

ondanks alle middelen die compliance inzet, ze niet alles detecteren. Respondent 3 verwoordt

het zo:

“Een bankier is een bankier. Ok, hij ziet dingen op rekeningen van een klant maar er

is soms de perceptie die ik zie die bestaat bij politie “gij zijt toch de bankier, gij weet

toch alles van de klant”. Nee, ik kruip ‟s avonds met die klant niet in bed. Wij zien ook

maar een partieel beeld van een aantal verrichtingen via ons.”

Respondent 2 stelt dat sommige politiemensen af en toe als “cowboys” optreden. Ze proberen

bijvoorbeeld informatie van de kantoormedewerkers te bekomen zonder dat ze een

verzoekschrift hebben. Deze respondent betreurt daarnaast dat sommige politiemensen aan

compliance medewerkers de bijnaam “professionele verklikkers” geven. De CFI respondenten

betreuren deze situaties. Volgens CFI respondent 8 zal dit verbeteren met de generatie

politiemensen die beter opgeleid wordt. Hij vermoedt dat politiemensen die het systeem niet

goed kennen en niet goed opgeleid zijn, het gevoel kunnen hebben dat compliance

medewerkers iets willen verbergen omdat ze niet op een bepaalde manier antwoorden zoals de

politie dat zou willen. Daarnaast geeft de respondent de raad aan compliance medewerkers

om expliciet te vragen naar de opdracht van de politie. Hij verwoordt het zo:

“Ja, het is eigenlijk heel simpel: als de politieman of -vrouw komt, moet de compliance

officer vragen “wat is je opdracht, mag ik dat zien?” of “zeg mij, wat is uw opdracht

hier. En op die opdracht ga ik antwoorden. […] Ja en daar duidelijk antwoord op

Page 102: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

95

geven én ook communiceren: “ik wil meer geven maar dan moet ik wel een opdracht

krijgen. Ik zeg niet dat ik meer heb, maar als je me meer vraagt, kan ik ...” Duidelijk.

Je bent partners, gelijken.”

Samenvattende conclusie

Samenvattend kunnen we stellen dat de ervaringen en evaluaties omtrent de relatie met de

politie divers zijn. De CFI respondenten staan positief t.a.v. de relatie met de politie. De

samenwerking is goed uitgebouwd, is wettelijk vastgelegd en duidelijk afgelijnd. De CFI

verrijkt de gegevens uit de meldingen met informatie van politiediensten via de twee

verbindingsofficieren. Indien een dossier is doorgemeld aan het parket kunnen deze

verbindingsofficieren dit meedelen aan de CDGEFID via een welbepaalde procedure. In het

onderzoek van A. Verhage wordt de relatie tussen compliance en politie vooral als

problematisch ervaren.215

In ons onderzoek merken we een nuancering op. Bij de compliance

respondenten is er enerzijds vertrouwen in politiemensen en zijn er lovende woorden omtrent

hun expertise en knowhow. Zo vertellen een aantal respondenten over hun informele

contacten met politiemensen, het systeem van begeleide meldingen en de kennis bij de

federale politie over typologieën en frauduleuze technieken. Anderzijds zijn er punten van

kritiek en is er wantrouwen. De kritiek wordt geuit in het kader van de bescherming van de

melder, het bekomen van informatie bij kantoormedewerkers zonder verzoekschrift, het geven

van de bijnaam “professionele verklikker” aan compliance medewerkers. Zoals A. Verhage

het ook aangeeft216

, voelen een aantal compliance respondenten zich behandeld als verdachte

of mededader bij verhoren. De CFI respondenten betreuren deze situaties. Volgens een CFI

respondent zal het verbeteren met de generatie politiemensen die beter opgeleid wordt.

Daarnaast geeft hij de raad aan compliance medewerkers om expliciet te vragen naar de

opdracht van de politie. Er is een verschil met de situatie in Frankrijk, waar de relatie tussen

compliance en politie goed verloopt. Volgens A. Verhage is een mogelijke verklaring het

verschil in achtergrond van de compliance officers. In Frankrijk hebben veel compliance

officers een politieverleden en is er sprake van een old boys network terwijl dit in België niet

het geval is.217

215

VERHAGE, A., l.c., 125. 216

Ibid., 125. 217

Ibid., 127.

Page 103: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

96

5. Hoe ervaren en beoordelen compliance medewerkers en medewerkers van de CFI de

bescherming van de melder?

In de derde witwasrichtlijn lezen we in overweging nr. 32: “In een aantal gevallen zijn

werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, bedreigd of lastig gevallen.

De lidstaten dienen zich rekenschap te geven van het probleem en alles te doen wat in hun

vermogen ligt om werknemers te beschermen tegen dergelijke vormen van intimidatie.”218

De

lidstaten moeten passende maatregelen nemen om de werknemers van de meldingsplichtige

instellingen die vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering intern of aan de CFI

melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie.219

Meldingsplichtigen zijn

bekommerd dat hun identiteitsgegevens of die van hun werknemers kenbaar worden gemaakt.

Ze vrezen voor bedreigingen en agressie. De wet van 11 januari 1993 bevat een aantal

bepalingen om de veiligheid van de melders te beschermen. Ook nam de CFI binnen haar

operationele werking een aantal maatregelen ter bescherming van de meldingsplichtigen.220

We bespraken dit reeds in deel 1, hoofdstuk 4, 5. Uit het onderzoek van A. Verhage blijkt dat

de bescherming van kantoormedewerkers en compliance officers een knelpunt is waar de

nodige aandacht aan besteed moet worden.221

In dit deel geven we weer hoe de bescherming van de melder er uit ziet, welke

bekommernissen er leven bij onze respondenten en of er volgens hen een sluitend systeem

mogelijk is om de veiligheid van de melders te garanderen.

5.1. Hoe ziet de bescherming van de melder er uit en welke bekommernissen zijn er?

Respondent 9 benadrukt de vertrouwensrelatie tussen de CFI en de meldingsplichtigen en het

beroepsgeheim van de CFI. Hij wijst erop dat de CFI reeds een aantal maatregelen genomen

heeft om de veiligheid van de melders te beschermen. Wanneer een dossier wordt doorgemeld

aan het parket, maakt de CFI zelf een verslag op waarin nooit verwezen wordt naar een

specifieke melding en waarin nooit namen van personeelsleden van de bank worden genoemd.

Daarnaast sensibiliseerde de CFI de parketten via het College van procureurs-generaal. Er

werd een nota verspreid om de aandacht van de procureurs te vestigen op het feit dat de

identiteit van de melder in de mate van het mogelijke moet beschermd worden. De politie

218

Overweging 32 Derde witwasrichtlijn. 219

Art. 27 Derde witwasrichtlijn. 220

GRIJSEELS, C., o.c., 69. 221

VERHAGE, A., „The beauty of grey? AML as a risk factor for compliance officers‟ in VERHAGE, A., The anti

money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into private

actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 153-154.

Page 104: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

97

mag geen informatie meedelen aan betrokkenen bij een dossier waardoor de instellingen of de

personen die aan de basis liggen van de melding kunnen worden geïdentificeerd. De parketten

worden bovendien gevraagd om de regels van de bescherming van de getuigen die gelden bij

een gerechtelijk onderzoek gelijkaardig toe te passen bij een opsporingsonderzoek. Zo kan

eventueel de identiteit van de werknemer van de bank die als getuige wordt verhoord niet

worden vermeld in het PV. Dit is een initiatief van de gerechtelijke overheid. Respondent 9

heeft weet van gevallen waarbij de veiligheid van de melder in het gedrang komt doordat een

politieman tijdens een verhoor aan een betrokkene gezegd heeft dat het zijn bank is die hem

gemeld heeft. Het heeft volgens hem te maken met tussenkomsten van niet-gespecialiseerde

eenheden die niet veel kennen van financiële dossiers. Hij vertelt:

“Er is een gebrek aan politiemensen, er zijn veel dossiers van de Cel doorgemeld aan

het parket. Soms heeft de magistraat alleen maar één oplossing, dat is aan de lokale

politie een kantschrift te sturen. En dat komt op het bureau van een misschien zeer

goede en zeer bekwame lokale politieman, maar wat weet die van een financieel

onderzoek? Dus hij gaat gewoon bij die persoon en zegt “voila ik heb hier…”. Men

kan zelfs aan die man niets verwijten. Hij is niet op de hoogte. Dat is in feite zijn job

niet. Maar dat kan, als er problemen zijn, één van de verklaringen zijn.”

Hij wil verder aandacht besteden aan de problematiek en wijst erop dat indien er nog

maatregelen moeten genomen worden, dit een taak is voor het gerecht.

De compliance respondenten appreciëren de maatregelen die de CFI reeds genomen heeft,

maar stellen dat de bescherming van de melder niet gegarandeerd is. Ze wijzen hierbij vooral

op de werkwijze van sommige politiemensen, parketten en onderzoeksrechters. De grote

meerderheid van de respondenten benadrukken dat de politie te loslippig is tijdens verhoren.

Ze keuren de werkwijze van politiemensen die tijdens verhoren zeggen: “Bank X heeft u

gemeld”, volledig af. Respondent 1 vertelt:

“We hebben nu een dossier waarin dat ook weer de politiediensten met zoveel

woorden aan de klant gezegd hebben: “'t is op basis van een melding van [naam

bank]”. Terwijl we zelfs geen melding hebben gedaan! We hebben eerst een vraag

gekregen van de CFI en we hebben dan een verzoekschrift gekregen van een

onderzoeksrechter. […] We hebben wel de informatie meegedeeld die is opgevraagd.

Dat is het enige dat is gebeurd. En toch zeggen ze tegen die klant dat de informatie

komt op basis van een melding van [naam bank].”

Page 105: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

98

Dit illustreert dat ook gerechtelijke verzoekschriften aanwijzingen kunnen geven. Na een

doormelding aan het parket kan een financiële instelling – die misschien zelfs niet de melder

is – een verzoekschrift krijgen om informatie te geven. De financiële instelling moet hierop

antwoorden en dit komt in het strafdossier. Voor een verdachte en zijn advocaat is het niet

altijd duidelijk op welke manier de politie en het gerecht aan bepaalde informatie is gekomen.

Ze leggen echter de link dat de bank van de verdachte zal gemeld hebben. Ook betreuren de

respondenten getuigenverhoren waarbij hun naam in het PV komt en zo in het strafdossier

terecht komt dat een inverdenkinggestelde ook kan inzien. Respondent 4 vertelt:

“[…] wat ik bijvoorbeeld storend vind is wanneer wij worden verhoord – en dat

gebeurt wel eens – ja dat zit mee in het strafdossier. Ja, de verdachte leest dat. Die

leest dan mijn verklaring. […] Dan vind ik dat er in dat geval anonimiteit zou moeten

zijn. Nu staat dat zwart op wit, dat de compliance officer van [naam bank] verklaart

die klant met die transactie op die datum aan de CFI te hebben gemeld.”

Er wordt ook gewezen op de inbeslagnames van de witwasdossiers van de bank zelf door een

procureur of een onderzoeksrechter. Dit witwasdossier bevat de melding van de bank aan de

CFI en dit komt zo dan in het strafdossier. Alle compliance respondenten maken zich zorgen

om hun veiligheid. Verschillende respondenten vertellen dat ze reeds telefonisch

gecontacteerd werden door verdachten die verklaringen eisen. De compliance respondenten

maken zich echter vooral zorgen om de veiligheid van de medewerkers uit het kantorennet.

De klant kent immers zijn kantoor en wanneer hij geconfronteerd wordt met een verhoor stapt

die klant wellicht eerst naar zijn kantoor om uitleg te vragen. Verschillende respondenten

hebben weet van bedreigingen tegen het personeel uit het kantorennet. Dit heeft ongetwijfeld

een impact op de meldingsbereidheid van de medewerkers. Respondent 3 vertelt:

“En daar zijn er echt al mensen bedreigd geweest met “ge moet niet denken dat ik het

niet weet, ge rijdt met die auto…” en van die toestanden en dat bleek dan nog te

kloppen. Dat is echt wel heel funest voor net gans de effectiviteit van het systeem.”

Respondent 8 vindt dat compliance medewerkers ten onrechte bezorgd zijn om hun veiligheid

als melder. Hij ziet het vooral als een “perceptieprobleem, een doemdenken van compliance

medewerkers” en wil het risico dat compliance medewerkers lopen, nuanceren. Hij benadrukt

de vele maatregelen die de CFI reeds genomen heeft t.a.v. de bescherming van de melder.

Daarnaast wijst hij op andere meldingsplichtigen zoals notarissen en advocaten bij wie de

bescherming van de melder veel moeilijker te realiseren is. Bovendien stelt hij dat compliance

Page 106: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

99

medewerkers moeten beseffen dat het deel uit maakt van het uitoefenen van hun job. Hij

verwoordt het zo:

“Ge doet een job. Ge wordt betaald voor die job. Aan u de keuze om die job te doen of

een andere. Als ge die job doet, weet ge dat er een aantal consequenties zijn aan die

job. Financieel ook, want ge wordt wat beter betaald in de compliance meestal. Aan

de andere kant weet ge dat ge zogezegd een beetje de politieman bent van de bank.”

Hij ziet geen probleem in het feit dat politiemensen tijdens een verhoor zeggen: “ge zijt

gemeld door bank X”. De verdachte moet de kans krijgen om zich te verdedigen en heeft recht

op informatie. Het tijdstip waarop de verdachte de informatie krijgt, speelt volgens de

respondent geen rol. Politiemensen mogen deze mededeling echter niet doen indien het niet

waar is en louter een tactiek is om verdachten onder druk te zetten. Namen van compliance

medewerkers mogen volgens de respondent absoluut niet genoemd worden.

5.2. Is er een sluitend systeem mogelijk om de veiligheid van de melders te garanderen?

Alle respondenten stellen dat er geen sluitend systeem mogelijk is. De wet van 11 januari

1993 draait juist rond het melden van verdachte verrichtingen. Verdachte transacties op

rekeningen zijn de basis. De rekeningen zijn uiteindelijk steeds gelinkt aan een bank. “Als we

niet kunnen zeggen dat er rekeningen zijn, als je de nummers van de rekeningen niet kunt

geven, dan ligt het systeem volledig plat”, stelt respondent 9. Of de bank initieel meldde of

enkel antwoordde op vragen van de CFI of verzoekschriften, finaal komt men bij de financiële

instelling uit. Een aantal compliance respondenten geven wel suggesties om de bescherming

van de melder nog te verbeteren: een anoniem getuigenverhoor van compliance medewerkers

en kantoormedewerkers zonder er zelf naar te moeten vragen, een wettelijke garantie dat noch

een onderzoeksrechter noch een procureur het witwasdossier van de bank in beslag kan

nemen, de naam van de bank niet opnemen in het strafdossier.

5.3. Samenvattende conclusie

De CFI respondenten benadrukken de vele maatregelen die reeds genomen werden om de

veiligheid van de melders te beschermen. De compliance respondenten appreciëren deze

maatregelen maar stellen dat de bescherming van de melder niet gegarandeerd is. Ze wijzen

hierbij vooral op de werkwijze van sommige politiemensen, parketten en onderzoeksrechters.

De grote meerderheid van de respondenten benadrukt dat de politie te loslippig is en keurt de

werkwijze van politiemensen die tijdens verhoren zeggen “Bank X heeft u gemeld” volledig

Page 107: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

100

af. Deze opmerking vinden we ook terug in het onderzoek van A. Verhage.222

Er is een

verschil in mening tussen de CFI respondenten hieromtrent. Ze vertrekken elk vanuit een

andere invalshoek. De ene respondent gaat uit van de bescherming van de identiteit van de

melder en wijst op tussenkomsten van niet-gespecialiseerde politiemensen. De andere

respondent vertrekt vanuit de positie van de verdachte die recht heeft op informatie en de kans

moet krijgen om zich te verdedigen. De compliance respondenten wijzen ook op gerechtelijke

verzoekschriften, getuigenverhoren en inbeslagnames van de witwasdossiers van de bank als

mogelijke kanalen waardoor de identiteit van de melder kan achterhaald worden. Alle

compliance respondenten maken zich zorgen om hun veiligheid, maar vooral om de veiligheid

van de medewerkers uit het kantorennet. Verschillende respondenten hebben weet van

bedreigingen tegen kantoormedewerkers, wat een impact heeft op hun meldingsbereidheid.

Ook in het onderzoek van A. Verhage komt dit naar voor.223

Een CFI respondent nuanceert

het risico dat compliance medewerkers lopen en wijst op andere meldingsplichtigen zoals

notarissen en advocaten bij wie de bescherming van de melder veel moeilijker te realiseren is.

Bovendien maakt het risico voor de compliance officer als eindverantwoordelijke deel uit van

de job en staan hier ook financiële compensaties tegenover. Alle respondenten stellen dat er

geen sluitend systeem mogelijk is. De compliance respondenten geven wel een aantal

suggesties om de bescherming van de melder nog te verbeteren: een anoniem getuigenverhoor

van compliance medewerkers en kantoormedewerkers zonder er zelf naar te moeten vragen,

een wettelijke garantie dat noch een onderzoeksrechter noch een procureur het witwasdossier

van de bank in beslag kan nemen, de naam van de bank niet opnemen in het strafdossier. Het

aspect veiligheid houdt compliance medewerkers bezig. Indien het probleem niet voldoende

aangepakt wordt, ondergraaft het op termijn de bereidheid van de melders en dus de

effectiviteit van het systeem.

222

VERHAGE, A., „The anti money laundering complex: power pantomime or potential payoff? Perspectives on

practices, partnerships and challenges within the fight against money laundering‟ in VERHAGE, A., The anti

money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into private

actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 124. 223

VERHAGE, A., „The beauty of grey? AML as a risk factor for compliance officers‟ in VERHAGE, A., The anti

money laundering complex and its interactions with the compliance industry. An empirical research into private

actors in the battle against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 150.

Page 108: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

101

Conclusie

Bij witwassen heeft het geld een criminele oorsprong. Er wordt getracht deze herkomst te

verhullen en het geld in de legale economie in te brengen. Het bestrijden van witwassen is

relatief nieuw. Het kwam in de jaren ‟80 op als onderdeel van de strijd tegen de internationale

drughandel. Internationaal was er bezorgdheid omtrent witwaskapitaal. Het witwassen van

geld vormde een gevaar voor het evenwicht op de financiële markten en de economische,

sociale en politieke omgeving. De overtuiging groeide dat witwassen zowel bestraffend als

preventief moest worden aangepakt. Preventie door een vroegtijdige opsporing door de

instellingen die voor witwasoperaties gebruikt konden worden, bleek de beste manier om

financiële structuren onaangetast te houden. Internationaal is de strijd tegen het witwassen een

verhaal van een publiek-privaat samenwerkingsverband. A. Verhage spreekt over het

antiwitwascomplex waarbij verschillende actoren uit de publieke en private sector

samenwerken in de strijd tegen het witwassen. De Belgische wet van 11 januari 1993,

oorspronkelijk een implementatie van de eerste Europese witwasrichtlijn, voorziet een

medewerkingsverplichting voor welbepaalde instellingen en personen. Het gaat o.a. om

kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen, vastgoed-

makelaars en notarissen. Deze meldingsplichtigen onderzoeken binnen het preventieve luik

van de witwasbestrijding atypische verrichtingen en doen meldingen aan de CFI.

Meldingsplichtigen staan zo aan het begin van de antiwitwasketen. Bij kredietinstellingen zijn

het compliance medewerkers die vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering

onderzoeken en is het de compliance officer die formeel meldt aan de CFI. De CFI verrijkt de

gegevens met andere informatie die ze kan opvragen bij o.a. meldingsplichtigen,

politiediensten en administratieve overheidsdiensten. Ze meldt door aan het parket wanneer

uit het onderzoek blijkt dat er ernstige aanwijzingen zijn van witwassen of

terrorismefinanciering afkomstig van basismisdrijven die limitatief in de wet van 11 januari

1993 zijn opgesomd.

In deze conclusie blikken we terug op het onderzoek in onze masterproef. Het concrete doel

van ons onderzoek is een bescheiden bijdrage leveren tot een beter inzicht in de aard van de

samenwerking tussen de CFI en kredietinstellingen in België en een beter inzicht in

achtergronden van meningsverschillen en knelpunten in deze samenwerking. We doen dit

door te peilen naar de perceptie van deze samenwerking in het werkveld via een kwalitatief

Page 109: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

102

onderzoek bij compliance medewerkers van verschillende kredietinstellingen en CFI

medewerkers. Ons onderzoek heeft vooral een praktijkgerichte relevantie. Het sluit aan bij het

spanningsveld dat zich voordoet bij publiek-private samenwerking. De overheid kan het

fenomeen witwassen niet alleen bestrijden en doet een beroep op private actoren waarbij er

zich mogelijks knelpunten voordoen. Ons onderzoek is een beschrijvend onderzoek. Theorie

speelt in ons onderzoek geen centrale rol. Inzichten van D. Garland en B. Hoogenboom

omtrent publiek-private samenwerking nemen we wel aan als kader waarbinnen

verschijnselen kunnen worden geïnterpreteerd. Voor het uitvoeren van ons onderzoek

verkozen we de casestudy als onderzoeksstrategie en gebruikten we een non-probability

sampling. De respondenten werden select gekozen op inhoudelijke gronden. We gebruikten

het interviewen als belangrijkste dataverzamelingsmethode en kozen voor individuele face-to-

face interviews omdat we diepgaande gegevens wilden bekomen en betekenisverlening

essentieel was voor ons onderzoek. We opteerden voor gedeeltelijk gestructureerde interviews

waarbij de vragen vastliggen. We interviewden zeven compliance medewerkers bij zes

kredietinstellingen en twee CFI medewerkers. Alle interviews verliepen in het Nederlands,

gingen door op de werkplaats van de respondent en vonden plaats tussen april 2009 en

februari 2010. We analyseerden de gegevens uit de interviews met MAXqda. We bekeken wat

in eerder wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld en we koppelden onze bevindingen

hieraan. We beperkten ons hierbij tot het onderzoek naar de compliancefunctie in België

binnen het doctoraatsonderzoek van A. Verhage en het onderzoek omtrent feedback in

opdracht van de Europese Commissie. We raadpleegden o.a. de derde witwasrichtlijn en

documenten van de CFI en de FAG. Door ook met deze bronnen te werken

(bronnentriangulatie), probeerden we meer diepgang te bekomen en streefden we betrouw-

baarheid en interne geldigheid van de onderzoeksresultaten na. Met deze werkwijze willen we

onze centrale probleemstelling beantwoorden: “Wat is de aard van de samenwerking en wat

zijn achtergronden van meningsverschillen en knelpunten in de publiek-private samenwerking

tussen de CFI en kredietinstellingen in België in de strijd tegen het witwassen?”

De meerderheid van de compliance respondenten wijst er expliciet op dat het gaat om een

verplichte samenwerking die voornamelijk oogt als een eenrichtingsverkeer. Dit heeft te

maken met de grote investeringen die de kredietinstellingen moeten doen om hun compliance

opdrachten te kunnen uitvoeren en de beperkte feedback over de gedane meldingen vanwege

de CFI. De CFI respondenten gaan niet akkoord met de term „eenrichtingsverkeer‟. Ze kijken

ruimer dan de vele investeringen en de beperkte feedback en leggen de focus op het resultaat

Page 110: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

103

nl. een “propere bank”, een financieel systeem dat niet geïnfiltreerd is door criminele

organisaties. De compliance respondenten zien zich als partners in de strijd tegen het

witwassen, maar de meesten hebben er bedenkingen bij. De CFI respondenten stellen dat er

duidelijk sprake is van een partnerschap. Het „verplicht‟ karakter van het partnerschap wordt

wel door iedereen erkend en ook zo aangevoeld. Zoals ook het onderzoek van A. Verhage

aangeeft, blijkt uit ons onderzoek dat zelfregulering niet tot dezelfde effecten zou leiden.

Alhoewel de meerderheid van de compliance respondenten toch nog zouden melden wanneer

er geen verplichte samenwerking zou zijn – vooral ter bescherming van de goede reputatie

van de bank – zou er minder gemeld worden. Het management van de bank zou immers

wellicht minder investeren in het geautomatiseerd toezichtssysteem en zou het melden van

bepaalde klanten niet meer steunen vanuit commerciële overwegingen. Ook zou wellicht het

onderliggend basismisdrijf een rol spelen. In een situatie waarbij het melden niet verplicht zou

zijn, zou o.i. de positie van de compliance officer tussen hamer en aambeeld zich nog

nadrukkelijker aftekenen. Hij is immers enerzijds werknemer bij een bank die commerciële

doeleinden nastreeft en anderzijds moet hij waken over de naleving van wetgeving. De

meerderheid van onze compliance respondenten betreurt het minimale resultaat op het niveau

van de strafrechtsbedeling. Ze verwijzen hierbij naar het beperkt aantal veroordelingen in

verhouding tot de vele verplichtingen opgelegd aan de kredietinstellingen en de hiermee

gepaard gaande kostprijs.

De CFI respondenten beoordelen de samenwerking als heel goed en zeer vruchtbaar. Bij de

compliance respondenten varieert de beoordeling van de samenwerking van uitstekend tot

middelmatig en eenzijdig, afhankelijk van de nadruk die de compliance respondenten leggen

op de voor- of nadelen. Bijna alle respondenten benoemen de filterfunctie van de CFI tussen

de banken en het parket als grote voordeel van de samenwerking. De beperkte feedback over

de gedane meldingen aan de CFI is een steeds terugkerende kritiek bij de meeste compliance

respondenten. De FAG merkt op dat er feedback moet gegeven worden aan financiële

instellingen zodat dit resulteert in kwaliteitsvollere meldingen. Ze onderscheidt algemene en

specifieke feedback. Uit ons onderzoek blijkt dat er algemene feedback gegeven wordt. De

grote meerderheid van de compliance respondenten wenst specifieke feedback, nl. concrete

informatie melding per melding of een dossier al dan niet naar het parket is doorgemeld. Ze

willen immers een bevestiging dat het gehanteerde toezichtssysteem effectief is. In het kader

van de waakzaamheidsplicht kan na feedback het monitoringsysteem bijgesteld en verfijnd

worden. Daarnaast willen deze compliance respondenten door de specifieke feedback

Page 111: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

104

ondersteuning krijgen bij hun beslissing omtrent het verdere verloop van de cliëntrelatie.

Zoals A. Verhage opmerkt zou specifieke feedback inderdaad compliance meer efficiënt en

effectief kunnen maken. Deze specifieke feedback per melding door de CFI is wettelijk echter

niet mogelijk. Terwijl de compliance respondenten het tekort aan feedback accentueren,

benadrukken de CFI respondenten de inspanningen die de CFI reeds gedaan heeft omtrent

feedback. Ze zijn ook bereid om te helpen zoeken naar oplossingen hoe eventueel justitie

feedback zou kunnen geven. Ze willen echter absoluut vermijden dat compliance de

cliëntrelatie verbreekt enkel omdat het dossier is doorgemeld aan het parket. Bij specifieke

feedback zou toezicht en controle op de reacties van de meldingsplichtigen noodzakelijk zijn.

Hun bezorgdheid is o.i. terecht daar uit ons onderzoek blijkt dat de meningen bij de

compliance respondenten verdeeld zijn over het feit of compliance automatisch de

cliëntrelatie zou verbreken indien het dossier is doorgemeld en compliance hierover

specifieke feedback zou krijgen. Het verschil in mening t.o.v. de specifieke feedback is o.i.

wellicht te kaderen binnen een verschillend uitgangspunt. Kredietinstellingen en compliance

gaan uit van commerciële belangen en het belang van de reputatiebescherming van de bank.

De CFI respondenten daarentegen vertrekken vanuit het maatschappelijk belang van de strijd

tegen het witwassen en het individueel belang van de klant die recht heeft op een rekening. De

CFI respondenten willen vooral vermijden dat de informatie gebruikt wordt ten nadele van de

klant. De CFI respondenten hebben o.i. hier een punt. Het lijkt ons onrechtvaardig dat

gemelde personen gelabeld worden, geen recht op tegenspraak krijgen en voor een voldongen

feit staan nog voor ze veroordeeld zijn. Tegelijkertijd is het o.i. echter een sterk argument om

te pleiten voor concretere feedback zodat de “collateral damage” vermeden wordt. In het

huidige systeem is het immers een feit dat er klanten opgezegd worden die eigenlijk niets

misdaan hebben. Bepaalde soorten van klanten worden geviseerd bijvoorbeeld omdat ze actief

zijn in een sector die vatbaar is voor witwassen. Bovendien kan hierdoor ook de relatie met de

gemelde maar niet opgezegde klant, die geen nieuwe producten aangeboden krijgt,

geregulariseerd worden. De klant kan dan weer zonder problemen bankieren. Het is o.i. een

knelpunt dat voldoende aandacht verdient. Misschien kunnen de voorstellen uit het onderzoek

omtrent feedback in opdracht van de Europese Commissie ideeën aanreiken ter verbetering

van de bestaande feedbacksystemen?

Bijna alle compliance respondenten wijzen er expliciet op dat de kredietinstellingen een grote

rol spelen in de strijd tegen het witwassen, dat compliance een deel van het werk van de

publieke sector doet en een grote verantwoordelijkheid draagt. Deze getuigenissen sluiten aan

Page 112: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

105

bij de inzichten van D. Garland dat overheden hun monopoliepositie van

criminaliteitspreventie en -controle opgeven en strategische relaties aangaan met private

actoren. De staat voert een responsabiliseringsstrategie t.a.v. burgers en bedrijven en spreidt

verantwoordelijkheid over overheden, organisaties en individuen. Om hun opdracht naar

behoren te kunnen vervullen, hebben compliance medewerkers informatie nodig. Informatie-

uitwisseling tussen de publieke en private sector, tussen publieke autoriteiten en een dialoog

tussen alle betrokken actoren is volgens de FAG een belangrijk onderdeel van de strijd tegen

witwassen en terrorismefinanciering. De houding t.a.v. de typologieën die de CFI aanreikt ter

ondersteuning van de meldingsplichtigen is verschillend bij onze respondenten. Voor

sommige compliance respondenten zijn ze een nuttig hulpmiddel, een basis om hun

monitoringsysteem te verfijnen, een leidraad tijdens opleidingen en een bevestiging van wat

ze meldden. Vooral de compliance respondenten van de grotere kredietinstellingen staan

kritischer en negatiever tegenover de jaarlijkse typologieën. Ze worden als weinig bruikbaar

beschouwd omdat ze te algemeen, te weinig frequent en als achterhaald ervaren worden. De

CFI respondenten beseffen de tekortkomingen van het huidige systeem en benadrukken de

inspanningen om hieraan te verhelpen. Ze zijn bereid om de typologieën op een interactieve

manier toe te lichten in werkgroepen of op het complianceforum. Er wordt ook opgemerkt dat

ten onrechte gedacht wordt dat er jaarlijks massa‟s nieuwe typologieën zijn. Bij het onderzoek

van A. Verhage wensen de compliance officers informatie van de politie, de CFI, de CBFA en

de financiële instellingen. In ons onderzoek zijn de CFI en de financiële instellingen de

belangrijkste bronnen en aangewezen aanspreekpunten voor de compliance respondenten. De

meerderheid van de compliance respondenten wenst op de eerste plaats specifieke feedback

van de CFI over de gedane meldingen. Ook “feedback op voorhand” vanwege de CFI

wanneer iemand klant wil worden, zou volgens een respondent helpen bij het bepalen hoe de

bank zich moet positioneren t.o.v. de klant. Dergelijke informatie-uitwisseling door de CFI is

echter wettelijk niet toegelaten. Daarnaast wordt de informatie die verkregen wordt door

intragroepsinformatie-uitwisseling en de informatie-uitwisseling met andere financiële

instellingen als belangrijke informatie aanzien. Tijdens het onderzoek van A. Verhage was

deze informatie-uitwisseling wettelijk nog niet voorzien. Sinds de omzetting van de derde

witwasrichtlijn is dergelijke informatie-uitwisseling wettelijk wel mogelijk. Enkele

respondenten wijzen erop dat het enkel een officialiseren is van wat reeds in de praktijk

gebeurde. Deze informatie-uitwisseling houdt echter het risico van het ontstaan van een

zwarte lijst in. Daarnaast is het afwachten of alle kredietinstellingen aan deze informatie-

uitwisseling zullen deelnemen. Ook het gerecht en de politie beschikken volgens sommige

Page 113: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

106

compliance respondenten over bruikbare informatie. De CFI respondenten beseffen dat

compliance informatie nodig heeft voor een goede werking maar benadrukken dat de haalbare

informatie-uitwisseling beperkt is door de grenzen van de wetgeving. Het is opvallend dat een

aantal compliance respondenten niet duidelijk weten welke informatie-uitwisseling er is

tussen CFI, politie en CBFA. Beide CFI respondenten wijzen erop dat deze informatie-

uitwisseling beperkt is door de Belgische wetgeving. Dit afgebakende systeem waarborgt de

vertrouwensrelatie met de meldingsplichtigen. De meningen over de wenselijkheid van een

dialoog met alle betrokken actoren (politie, CFI, CBFA, private sector) zijn verdeeld, gaande

van een forum met compliance, de CFI, politie, de CBFA en het gerecht tot geen structureel

overleg met verschillende partijen. Vandaag is de informatie-uitwisseling tussen de private en

publieke sector, tussen publieke autoriteiten en tussen alle actoren, zoals de FAG het ideaal

voorstelt, er nog niet. Wettelijke beperkingen, verschillende belangen, wantrouwen en andere

culturen verhinderen dit.

Alle respondenten staan achter het principe dat compliance eerst zelf mogelijks verdachte

transacties onderzoekt vooraleer een vermoeden door te geven aan de CFI. Er wordt niet

gewerkt met objectieve criteria. Dit systeem vermijdt dat de CFI overspoeld wordt met

informatie, respecteert de privacy van de klanten en maakt gebruik van de knowhow die

compliance heeft. Ook in het onderzoek van A. Verhage staan de compliance officers positief

t.a.v. het „intelligent melden‟. In ons onderzoek zijn de meningen verdeeld over de vraag of

het beter is te veel te melden dan te weinig. De CFI respondenten stellen de kwaliteit van de

meldingen boven de kwantiteit en benadrukken de verantwoordelijkheid van de compliance

officer om al dan niet te melden. Sommige compliance respondenten wijzen erop dat bij te

veel melden de CFI overstelpt wordt en het risico bestaat dat ook zaken doorgemeld worden

die geen witwassen betreffen. Andere compliance respondenten vinden net te veel melden

beter. De CFI zal door haar filterrol uiteindelijk de beslissing nemen om al dan niet door te

melden. Bovendien beschermt het te veel melden de reputatie van de kredietinstelling en

worden boetes vermeden. Het gaat hier om defensieve meldingen, nl. meldingen van

ongewone verrichtingen die compliance echter nog niet kan linken aan witwassen. Een aantal

compliance respondenten beamen dit paraplusysteem. Er wordt defensief gemeld, waarbij de

melding een soort paraplu is die beschermt tegen sancties indien later zou blijken dat een

ongewone transactie, maar nog niet verdachte transactie, wel gelinkt is aan witwassen. Het

gaat om een cover your ass systeem. Andere compliance respondenten gaan hier niet mee

akkoord. Zowel melden als niet melden houdt een risico in. Als compliance meldt, maar het

Page 114: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

107

komt niet tot een veroordeling, is er het risico dat de klant een aansprakelijkheidsvordering

instelt. Niet melden houdt een risico in t.a.v. de reputatie van de bank. De CFI respondenten

verzetten zich tegen een houding bij compliance medewerkers die het melden zien als een

paraplusysteem. Het gaat om mensen die niet handelen volgens de geest van de wet.

De ervaringen en evaluaties omtrent de relatie met de politie zijn divers. De CFI respondenten

staan positief t.a.v. de relatie met de politie. De samenwerking is goed uitgebouwd, is

wettelijk vastgelegd en duidelijk afgelijnd. In het onderzoek van A. Verhage wordt de relatie

tussen compliance en politie vooral als problematisch ervaren. In ons onderzoek merken we

een nuancering op. Bij de compliance respondenten is er enerzijds vertrouwen in

politiemensen en zijn er lovende woorden omtrent hun expertise en knowhow. Anderzijds zijn

er punten van kritiek en is er wantrouwen. De kritiek wordt vooral geuit als ze het hebben

over de bescherming van de melder, het bekomen van informatie bij kantoormedewerkers

zonder verzoekschrift en het geven van de bijnaam “professionele verklikker” aan compliance

medewerkers. Zoals ook uit het onderzoek van A. Verhage blijkt, voelen een aantal

compliance respondenten zich behandeld als verdachte of mededader bij verhoren. De CFI

respondenten betreuren deze situaties. Volgens een CFI respondent zal het verbeteren met de

generatie politiemensen die beter opgeleid wordt. Daarnaast geeft hij de raad aan compliance

medewerkers om expliciet te vragen naar de opdracht van de politie. Volgens A. Verhage is

een mogelijke verklaring van de verschillende situatie in Frankrijk waar de relatie tussen

compliance en politie goed verloopt, het verschil in achtergrond van de compliance officers.

In Frankrijk hebben veel compliance officers een politieverleden en is er sprake van een old

boys network terwijl dit in België niet het geval is.

Alle compliance respondenten maken zich zorgen om hun veiligheid, maar vooral om de

veiligheid van de medewerkers uit het kantorennet. Alle respondenten beseffen echter dat er

finaal geen sluitend systeem mogelijk is om de veiligheid van de melders te garanderen. Voor

de kredietinstellingen draait de wet van 11 januari 1993 immers rond het melden van

verdachte verrichtingen op rekeningen, die uiteindelijk steeds gelinkt zijn aan een bank. De

CFI respondenten benadrukken de vele maatregelen die reeds genomen werden om de

veiligheid van de melders te verbeteren. De compliance respondenten appreciëren deze

maatregelen, maar wijzen op de werkwijze van sommige politiemensen, parketten en

onderzoeksrechters die de veiligheid van de melders ondermijnt. De grote meerderheid van de

respondenten benadrukt dat de politie te loslippig is en keurt de werkwijze van politiemensen

Page 115: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

108

die tijdens verhoren zeggen “Bank X heeft u gemeld” volledig af. Deze opmerking vinden we

ook terug in het onderzoek van A. Verhage. Er is een verschil in mening tussen de CFI

respondenten hieromtrent. Ze vertrekken elk vanuit een andere invalshoek. De ene respondent

gaat uit van de bescherming van de identiteit van de melder en wijst op tussenkomsten van

niet-gespecialiseerde politiemensen. De andere respondent vertrekt vanuit de positie van de

verdachte die recht heeft op informatie en de kans moet krijgen om zich te verdedigen. Hij

nuanceert het risico dat compliance medewerkers lopen en wijst op andere meldingsplichtigen

zoals notarissen en advocaten bij wie de bescherming van de melder veel moeilijker te

realiseren is. Het risico voor de compliance officer als eindverantwoordelijke maakt deel uit

van de job en bovendien staan er financiële compensaties tegenover. De compliance

respondenten geven een aantal suggesties om de bescherming van de melder nog te

verbeteren, zoals het anoniem getuigenverhoor en het vermijden dat een witwasdossier van de

bank in beslag genomen wordt. Het aspect veiligheid houdt compliance medewerkers bezig.

Indien dit knelpunt niet voldoende aangepakt wordt, ondergraaft het op termijn de bereidheid

van de melders en dus de effectiviteit van het systeem.

Zonder medewerking van de kredietinstellingen is een succesvolle bestrijding van witwassen

moeilijk. Er mag o.i. echter niet uit het oog verloren worden dat witwassers hun toevlucht

nemen tot andere kanalen wanneer de strijd tegen het witwassen wordt opgedreven.

Kredietinstellingen zijn in de eerste plaats commerciële organisaties die niet ontworpen zijn

om witwassen te detecteren. Compliance medewerkers zitten vervat in een organisatie die

winstgericht is. We maakten kennis met enthousiaste en gemotiveerde compliance

medewerkers die echter bedenkingen hebben bij de samenwerking. Om hun taak goed uit te

voeren, hebben de meesten meer ondersteuning nodig in de vorm van specifieke feedback en

informatie. Bovendien maken ze zich zorgen om hun veiligheid en de veiligheid van

kantoormedewerkers. De CFI is opgericht in het kader van de strijd tegen het witwassen en

fungeert als filter tussen de meldingsplichtigen en de gerechtelijke overheden. Dit model

wordt geapprecieerd door de respondenten. We ontmoetten CFI medewerkers die open staan

voor communicatie en dialoog om elkaars vragen en verzuchtingen beter te leren begrijpen en

die bereid zijn om te helpen zoeken naar oplossingen binnen de wettelijke grenzen.

Niettegenstaande de samenwerking blijven de kredietinstellingen als private sector en de CFI

als publieke sector gescheiden werelden of multiple realities met elk hun belangen en

bezorgdheden omtrent feedback, informatie-uitwisseling en bescherming van de melder.

Compliance respondenten denken o.i. eerder pragmatisch terwijl de CFI respondenten meer

Page 116: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

109

aandacht hebben voor de wettelijke bepalingen. Kredietinstellingen en compliance gaan uit

van het eigenbelang, nl. commerciële belangen en het belang van de reputatiebescherming

van de bank. De CFI respondenten vertrekken van het maatschappelijk belang van de strijd

tegen het witwassen en het individueel belang van de klant. Ze willen absoluut vermijden dat

kredietinstellingen informatie gebruiken ten nadele van de klant. Dit is o.i. een

gerechtvaardigde bezorgdheid. In het huidige systeem worden echter klanten ten onrechte

opgezegd. Dit effect heeft de wet van 11 januari 1993 o.i. niet beoogd. De knelpunten

verdienen aandacht om de samenwerking optimaler te maken, de negatieve impact op de

effectiviteit van het systeem weg te werken en neveneffecten te beperken. Zoals ook het

fenomeen witwassen evolueert en er nieuwe witwasscenario‟s ontwikkeld worden, evolueert

de strijd tegen het witwassen. Er zijn reeds maatregelen genomen voor een betere

bescherming van de melder en voor meer feedback en informatie-uitwisseling zoals de

huidige wettelijke mogelijkheid tot informatie-uitwisseling tussen de financiële instellingen.

Naast de know your customer verplichting is nu ook een know your employee principe in de

wet ingeschreven. Het is afwachten welke evolutie de toekomst brengt. Het lijkt ons

interessant om binnen een aantal jaren een gelijkaardig onderzoek te doen om te bekijken hoe

aan de knelpunten gewerkt is. De strijd tegen het witwassen is een boeiende materie.

Kredietinstellingen zijn maar één van de vele meldingsplichtigen. Het zou interessant zijn om

ook te onderzoeken hoe niet-financiële instellingen of personen zoals notarissen de

samenwerking met de CFI ervaren.

Page 117: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

110

Bibliografie

ALEXANDER, R.C.H., Insider dealing and money laundering in the EU: law and regulation,

Aldershot, Ashgate, 2007, 268 p.

BAARDA, D, DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek.

Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Houten,

Stenfert Kroese, 1997, 255 p.

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek.

Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek,

Groningen, Stenfert Kroese, 2001, 255 p.

BAARDA, D., DE GOEDE, M. en TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek.

Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Groningen/Houten,

Wolters-Noordhoff, 2005, 369 p.

BASEL COMMITTEE ON BANKING SUPERVISION (2003/08) Consolidated KYC Risk

Management [WWW]. Bank for International Settlements: http://www.bis.org/publ/

bcbs101.pdf [06/04/2010]

BELGISCHE FEDERATIE VAN DE FINANCIELE SECTOR, Voorstelling van het C.F.I.-

jaarverslag, 2008.

BIJLEVELD, C., Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie, Den Haag,

Boom Juridische uitgevers, 2007, 343 p.

BROYER, P., L‟argent sale dans les réseaux du blanchiment, Paris, L‟Harmattan, 2000, 461 p.

B&S EUROPE, Study on “Best practices in vertical relations between the Financial

Intelligence Unit and (1) law enforcement services and (2) Money Laundering and

Terrorist Financing Reporting entities with a view to indicating effective models for

feedback on follow-up to and effectiveness of suspicious transaction reports.” Brussel,

European Commission, 2009, 98 p.

CBFA (z.d.) Lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België [WWW]. Commissie

voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: http://www.cbfa.be/nl/ki/li/html/ki1_li.asp

[13/07/2009]

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 2e Activiteitenverslag 1994-

1995, Brussel, C.F.I., 1995, 73 p.

Page 118: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

111

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007,

Brussel, C.F.I., 2008, 131 p.

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 15e Activiteitenverslag 2008,

Brussel, C.F.I., 2009, 103 p.

COOLS, M., PONSAERS, P., VERHAGE, A. en HOOGENBOOM, B., De andere

rechtsorde. Demonopolisering van fraude-onderzoek, Brussel, Politeia, 2004, 189 p.

De cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in

België, SPREUTELS, J. en DE MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 330 p.

DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden & technieken, Gent, Universiteit

Gent, 2008, 415 p.

De criminologische kant van het ondernemen, VANDE WALLE, G. en VAN CALSTER, P.

(eds.), Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 339 p.

DE KOKER, L., „Money laundering control and suppression of financing of terrorism. Some

thoughts on the impact of customer due diligence measures on financial exclusion‟,

Journal of Financial Crime, 2006, 26-50.

DENOLF, J., „De centrale functie van de directie Ecofin inzake inbeslagneming en

verbeurdverklaring‟ in Follow the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J. en

FRANCIS, E. (eds.), Brussel, Politeia, 2004, 47-89.

DENSCOMBE, M., The good research guide for small-scale social research projects,

Philadelphia, Open University Press, 2003, 310 p.

DE SAMBLANX, M.J., „Financieel economisch rechercheren. Voor een goed begrip‟ in

Financieel economisch rechercheren. L‟enquête en matière financière et économique,

JANSSENS, S. (ed.), Brussel, Politeia, 2004, 9-12.

DE SAMBLANX, M.J., „Wie het snelst loopt, wint‟ in Follow the money. De jacht op

crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds), Brussel, Politeia, 2004, 7-10.

EMANS, B., Interviewen. Theorie, techniek en training, Groningen, Stenfert Kroese, 2002,

263 p.

FATF (1998/06/02) Providing feedback to reporting financial institutions and other persons.

Best practice guidelines [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/32/

46/34046950.pdf [24/03/2010]

FATF (2003/06/20) The 40 Recommendations [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-

gafi.org/document/28/0,3343,en_32250379_32236920_33658140_1_1_1_1,00.html

[07/02/2009]

Page 119: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

112

FATF (2004/10/22) 9 Special Recommendations (SR) on Terrorist Financing (TF) [WWW].

FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/documentprint/0,3455,en_32250379_32236920_

34032073_1_1_ 1_1,00.html [07/02/2009]

FATF (2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and

terrorist Financing. High Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI:

http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf [07/02/2009]

FATF (z.d.) FATF-GAFI [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/pages/0,3417,en_

32250379_ 32236836_1_1_1_1_1,00.html [08/03/2009]

FEDERALE POLITIE (z.d.) Nationaal veiligheidsplan 2008-2011 [WWW]. Federale politie:

http://www.polfed-fedpol.be/pub/pdf/NVP2008-2011.pdf [08/03/2009]

FEDERALE POLITIE (z.d.) De Directie van de bestrijding van de economische en financiële

criminaliteit (DJF) [WWW]. Federale politie: http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_

djf_nl.php [19/02/2010].

Financieel economisch rechercheren. L‟enquête en matière financière et économique,

JANSSENS, S. (ed.), Brussel, Politeia, 2004, 150 p.

Follow the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds.), Brussel,

Politeia, 2004, 191 p.

GARLAND, D., „The limits of the sovereign state‟, The British journal of criminology, 1996,

445-471.

GARLAND, D., The culture of control. Crime and social order in contemporary society,

Oxford, University Press, 2001, 307 p.

FAVAREL-GARRIGUES, G., GODEFROY, T. en LASCOUMES, P., „Les sentinelles

bancaires de l‟antiblanchiment. Acteurs privés et policing économique‟, Sociologie du

travail, 2007, 10-27.

GELEMEROVA, L., „On the frontline against money-laundering: the regulatory minefield‟,

Crime, Law and Social Change, 2009, vol. 52, 33-55.

GRIJSEELS, C. (2010/01/26) Artikelsgewijs overzicht en bespreking van de door de Wet van

18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van

terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen aangebrachte wijzigingen aan het

preventief anti-witwasdispositief [WWW]. CTIF-CFI: http://www.ctif-cfi.be/doc/nl/

bel_leg/Law_1993_modifications.pdf [13/02/2010]

HELDENS, J. en REYSOO, F., „De kunst van het interviewen: reflecties op het interview met

een guide‟, Kwalon, 2005, 106-121.

Page 120: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

113

HOOGENBOOM, A.B., „Voorbij goed en kwaad van witwassen‟, Justitiële verkenningen,

2006, 76-84.

HOOGENBOOM, B., „De verstoorde werkelijkheid‟ in COOLS, M., PONSAERS, P.,

VERHAGE, A. en HOOGENBOOM, B., De andere rechtsorde. Demonopolisering van

fraude-onderzoek, Brussel, Politeia, 2004, 17-33.

LAGROU, D., Terrorismefinanciering vanuit een bancair perspectief, scriptie, Antwerpen,

UAMS, 2006, 71 p.

MASO, I., Kwalitatief onderzoek, Amsterdam, Boom, 1994, 136 p.

NELEN, H., „Hit them where it hurts most? The proceeds-of-crime approach in the

Netherlands‟, Crime, Law and Social Change, 2004, vol. 41, 517-534.

PONSAERS, P., Kwantitatieve methoden en technieken in de criminologie. Academiejaar

2007-2008, Gent, Universiteit Gent, 2007.

RAMAKERS, Y., Voorkoming van witwassen van geld en van de financiering van

terrorisme. Interbancair opleidingsprogramma, Brussel, Febelfin, 2008, 86 p.

SCHOSTAK, J., Interviewing and representation in qualitative research, Maidenhead, Open

Univerity Press, 2006, 189 p.

SLOT, B.M.J., „Is ondergronds bankieren een reëel gevaar?‟, Justitiële verkenningen, 2006, 9-

20.

SPREUTELS, J., „Voorwoord‟ in De cel voor financiële informatieverwerking en de

voorkoming van het witwassen van geld in België, SPREUTELS, J. en DE

MUELENAERE, P. (eds.), Brussel, Bruylant, 2003, 7-10.

STESSENS, G., De nationale en internationale bestrijding van het witwassen. Onderzoek

naar een meer effectieve bestrijding van de profijtgerichte criminaliteit, Antwerpen,

Intersentia, 1997, 652 p.

THIERENS, F., „De compliance functie in België‟, Tijdschrift financieel recht, 2004, 778-

794.

Tien jaar witwasbestrijding in België en in de wereld, SPREUTELS, J. (ed.), Brussel,

Bruylant, 2003, 209 p.

UNGER, B., „De omvang en het effect van witwassen‟, Justitiële verkenningen, 2006, afl. 2,

21-33.

VAN DER LUGT, D., Interviewen in de praktijk. Interviewers, geïnterviewden en het

interview, Groningen, Noordhof Wolters, 2006, 336 p.

Page 121: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

114

VAN THIELEN, P., „De rol van de federale politie in de strijd tegen het witwassen en de

samenwerking met de C.F.I.‟ in Tien jaar witwasbestrijding in België en in de wereld,

SPREUTELS, J. (ed.), Brussel, Bruylant, 2003, 105-113.

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex

and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social change

(Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32.

VERHAGE, A., „Compliance and AML in Belgium: a booming sector with growing pains‟ in

VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the

compliance industry. An empirical research into private actors in the battle against money

laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 82-103.

VERHAGE, A., „Compliance in de Belgische financiële sector. Of hoe zelfregulering en

overheidsregulering in elkaar verstrengeld raken‟ in De criminologische kant van het

ondernemen, VANDE WALLE, G. en VAN CALSTER, P. (eds.), Den Haag, Boom

Juridische uitgevers, 2009, 87-97.

VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the compliance

industry. An empirical research into private actors in the battle against money

laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 223 p.

VERHAGE, A., „The anti money laundering complex: power pantomime or potential payoff?

Perspectives on practices, partnerships and challenges within the fight against money

laundering‟ in VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions

with the compliance industry. An empirical research into private actors in the battle

against money laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 104-132.

VERHAGE, A., „The beauty of grey? AML as a risk factor for compliance officers‟ in

VERHAGE, A., The anti money laundering complex and its interactions with the

compliance industry. An empirical research into private actors in the battle against money

laundering, Gent, Universiteit Gent, 2009, 133-159.

VERHAGE, A. en PONSAERS, P., „Power-seeking crime? The professional thief versus the

professional launderer‟, Crime, Law and Social Change, 2009, vol. 51, 399-412.

VERREST, P.A.M., „De strafbaarstelling van witwassen‟, Justitiële verkenningen, 2006, afl.

2, 41-53.

VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., Het ontwerpen van een onderzoek, Den Haag,

Lemma, 2007, 327 p.

WENGRAF, T., Qualitative research interviewing, London, Sage Publications, 2001, 398 p.

Page 122: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

115

WYMEERSCH, E., „De rol van de commissie voor het bank- en financiewezen bij de

witwasbestrijding en de samenwerking met de cel voor financiële informatieverwerking‟

in Tien jaar witwasbestrijding in België en in de wereld, SPREUTELS, J. (ed.), Brussel,

Bruylant, 2003, 27-47.

X, „Naar strengere identificatieverplichtingen in strijd tegen witwassen‟, Fiscoloog, 2008, afl.

1131, 1-3.

Wet- en regelgeving

K.B. 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993 tot

voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de

financiering van terrorisme, B.S., 13 juni 2007.

Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007.

Reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de

voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, goedgekeurd

bij K.B. van 16 maart 2010 tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het

Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van

geld en de financiering van terrorisme, B.S., 24 maart 2010.

Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het

financiële stelsel voor het witwassen van geld, P.B., 28 juni 1991, L 166.

Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot

wijziging van Europese Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, P.B., 28 december 2001, L

344/76 – L 344/81.

Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot

voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de

financiering van terrorisme, P.B., 25 november 2005, L 309/15 – L 309/36.

SERVAIS, J. (2010/04/06) Circulaire CBFA_2010_09 van 6 april 2010 over de

waakzaamheidsplicht ten aanzien van het cliënteel, voorkoming van het gebruik van het

financiële stelsel voor witwassen van geld en terrorismefinanciering, en voorkoming van

de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens [WWW]. Commissie

voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: http://www.cbfa.be/nl/ki/circ/pdf/

cbfa_2010_09.pdf [11/04/2009]

Page 123: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

116

Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het

witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S., 9 februari 1993, gewijzigd

door de wet van 18 januari 2010.

Wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het

financiële stelsel voor het witwassen van geld, de wet van 22 maart 1993 op het statuut

van en het toezicht op de kredietinstellingen, en de wet van 6 april 1995 inzake het statuut

van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en

beleggingsadviseurs, B.S., 23 januari 2004.

Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van

terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen, B.S., 26 januari 2010.

WYMEERSCH, E. (2001/12/18) Bijlage aan de circulaire D1 2001/13 van 18 december 2001

over „compliance‟ [WWW]. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen:

http://www.cbfa.be/nl/ki/circ/pdf/d1_2001_13.pdf [22/02/2009]

Page 124: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

117

Bijlagen

Bijlage 1: Vragenlijst

Bijlage 2: Geraadpleegde bronnen voor het opmaken van de vragenlijst

Page 125: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

118

Bijlage 1 Vragenlijst

Vragenlijst kredietinstellingen

Vragen omtrent de samenwerking tussen de private en de publieke sector in het kader van de

strijd tegen het witwassen

1. De strijd tegen het witwassen, terrorismefinanciering, ernstige georganiseerde fiscale

fraude is een verhaal van een publiek-privaat samenwerkingsverband. Binnen het

preventieve luik van de witwasbestrijding onderzoekt de financiële sector atypische

verrichtingen en doet meldingen aan de CFI. De CFI verrijkt deze gegevens met andere

informatie bv. van politiediensten, administratieve overheidsdiensten en meldt eventueel

door aan het parket.

a. Hoe beoordeelt u de samenwerking met de CFI?

b. Wat zijn voor u de voor- en nadelen?

c. Ziet u zichzelf als een partner in de strijd tegen het witwassen? Wat is partner zijn?

d. Hoe beoordeelt u de zin van de huidige samenwerking in de strijd tegen het

witwassen?

[Opmerking: deze vraag is een algemene, inleidende vraag. Bepaalde aspecten komen ook

in de volgende vragen aan bod.]

2. Is het principe van samenwerking tussen de private en publieke sector volgens u

verenigbaar met de administratieve sanctionering bij niet naleving van de verplichtingen?

Moest je niet verplicht zijn om samen te werken, moest die boete of sanctionering niet

boven het hoofd hangen, zou je nog melden, samenwerken? Zou de eventuele

reputatieschade nog doorwegen?

3. Banken worden verondersteld eerst mogelijks verdachte transacties te onderzoeken

vooraleer een vermoeden door te geven aan de CFI.

Vindt u dit OK of zou volgens u het onderzoek beter onmiddellijk gevoerd worden door

een overheid zoals de CFI, de politie?

4. Graag uw reactie op volgende stelling:

„Melden aan de CFI werkt als een paraplusysteem: wanneer er gemeld is, is er een risico

gedekt; als er niet gemeld wordt is het een berekend risico.‟ (VERHAGE, A., „Between the hammer

and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and

Social change (Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

5. Is het volgens u beter dat de meldingsplichtige instellingen en personen te veel melden

dan te weinig melden aan de CFI?

6. De volgende passage komt uit overweging nr. 38 uit de 3de

witwasrichtlijn: “om de

instellingen gemotiveerd te houden dient hun, voor zover mogelijk, feedback te worden

verstrekt over het nut en de follow-up van de door hen verrichte meldingen. Om dit

mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun maatregelen ter bestrijding van

Page 126: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

119

witwassen en financiering van terrorisme te kunnen beoordelen, verdient het aanbeveling

dat de lidstaten statistische gegevens ter zake bij houden en verder perfectioneren.”

a. Hoe ziet de feedback er nu uit?

b. Hoe zou feedback er volgens u optimaal kunnen uitzien?

c. Is dit volgens u haalbaar?

d. Wie moet hiervoor het initiatief nemen om dit te realiseren?

7. In o.a. het 14de

activiteitenverslag 2007 van de CFI wordt het belang onderstreept om de

melders in te lichten over de soort verrichtingen die hogere waakzaamheid vereisen,

huidige evoluties, nieuwe sectoren die gevoeliger zijn om door misdadigers te worden

gebruikt voor witwassen of financiering van terrorisme. (CEL VOOR FINANCIELE

INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007, Brussel, C.F.I., 2008, 67)

Volstaan de typologieën uit o.a. de activiteitenverslagen van de CFI voor u?

8. In verschillende bronnen lees ik het belang van informatie. O.a.:

- Uit een onderzoek van Antoinette Verhage in 2007 bij compliance officers blijkt dat een

belangrijk aspect van partnerschap met de overheden informatie-uitwisseling en toegang

tot informatie zou zijn. 90% van de respondenten zou open staan voor een meer

structurele vorm van samenwerking met de politie. Ook de CFI (en de CBFA) zou voor de

respondenten een bron van informatie kunnen zijn. (VERHAGE, A., „Between the hammer and the

anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social

change (Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

- In de Guidance on the risk-based approach to combating money laundering and

terrorist financing van de FAG van 2007 wordt gesteld dat informatie-uitwisseling tussen

de private en de publieke sector een integraal deel zou moeten uitmaken van de strijd van

een land tegen witwassen en terrorismefinanciering. De publieke sector heeft immers info

die de financiële sector kan gebruiken en omgekeerd (principe 5).

a. Welke informatie wenst u te krijgen?

b. Van wie wenst u informatie?

c. Wie moet het initiatief nemen om deze informatie-uitwisseling te realiseren?

9. In de 3de

witwasrichtlijn lees ik in overweging nr. 32: “In een aantal gevallen zijn

werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, bedreigd of lastig

gevallen. De lidstaten dienen zich rekenschap te geven van het probleem en alles te doen

wat in hun vermogen ligt om werknemers te beschermen tegen dergelijke vormen van

intimidatie.”

In artikel 27 van de richtlijn lezen we “De lidstaten nemen alle passende maatregelen om

de werknemers van de onder deze richtlijn vallende instellingen of personen die hetzij

intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of financiering van terrorisme

melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie”

a. Hoe ziet de bescherming van de melder eruit? Volstaat dit?

b. Hoe ervaart u de beschermer van de melder?

c. Ziet u een sluitend systeem om de veiligheid van de melders te garanderen?

10. Graag uw mening rond volgende stelling:

Page 127: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

120

„Het antiwitwassysteem is hoofdzakelijk een eenrichtingsverkeer waarbij private actoren

moeten investeren terwijl ze weinig terug krijgen‟. (VERHAGE, A., „Between the hammer and the

anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social

change (Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

11. Wat verwacht u van de omzetting van de 3de

witwasrichtlijn? Wat zou voor u het

belangrijkste voordeel zijn?

12. In verband met de uitzondering op het mededelingsverbod:

Is de mogelijkheid die de 3de

witwasrichtlijn aanbiedt om info uit te wisselen binnen

dezelfde groep en tussen AFI (mits voldoen aan voorwaarden) een stap in de goede

richting voor u?

13. Naast informatie-uitwisseling tussen de private en publieke sector zou er volgens de FAG

ook een informatie-uitwisseling moeten zijn tussen publieke autoriteiten: CBFA, CFI,

politie zouden moeten kunnen informatie delen en feedback geven over resultaten zodat

dan betekenisvolle input kan gegeven worden aan de private sector. (FATF (2007/06) Guidance

on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing. High Level Principles and

Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf [07/02/2009], 14)

Is dit volgens u mogelijk: kunnen publieke actoren aan informatie-uitwisseling doen

onderling?

14. Bovendien zouden volgens de FAG de verschillende betrokken actoren (politie, CFI,

CBFA, private sector) moeten trachten een dialoog aan te houden zodat duidelijk is wélke

informatie nuttig is in de strijd tegen het witwassen en de terrorismefinanciering (bv.

typologieën met betrekking tot de wijze waarop het financieel systeem misbruikt wordt

door witwassers en terroristen, feedback over gemelde verdachte transacties, beoordeling

van landenrisico‟s).

a. Kan zo‟n dialoog opgestart worden?

b. Hoe zou zo‟n dialoog er kunnen uitzien?

15. In het boek „Follow the money. De jacht op crimineel geld‟ van 2004 lees ik in het artikel

van Michel De Samblanx (lid van de CFI) de volgende passage: (DE SAMBLANX, M.J., „Wie het

snelst loopt, wint‟ in Follow the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds), Brussel,

Politeia, 2004, 8) “(…) De publiek-private samenwerking moet de bestrijding van de internationaal

georganiseerde misdaad optimaliseren. Aan een aantal randvoorwaarden moet daarom

op korte termijn worden voldaan:

- De regels voor de samenwerking tussen de private en publieke onderzoeker moeten

worden vastgelegd.

- De overdracht van een onderzoeksdossier tussen private en publieke onderzoeker moet

worden geregeld om het overdoen van de onderzoeksactiviteiten te vermijden.

- Het integreren van private onderzoekers in teams van publieke onderzoekers om

optimaal de beschikbare competentie te kunnen aanwenden, dient te worden geregeld.

- Het zou mogelijk moeten worden gemaakt dat private onderzoekers tijdens hun

onderzoek beroep kunnen doen op publieke onderzoekers om onderzoeksdaden te stellen

waartoe de private onderzoeker wettelijk niet gerechtigd is (bv. het aftappen van de

telefoon, het verhoren van verdachten).”

Page 128: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

121

a. Zijn jullie vragende partij voor deze ambitieuze plannen in het kader van de strijd

tegen het witwassen?

b. Hoe kunnen deze plannen werkelijkheid worden? Wie moet initiatief nemen?

Page 129: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

122

Vragenlijst CFI

Vragen omtrent de samenwerking tussen de private en de publieke sector in het kader van de

strijd tegen het witwassen

1. De strijd tegen het witwassen, terrorismefinanciering, ernstige georganiseerde fiscale

fraude is een verhaal van een publiek-privaat samenwerkingsverband. Binnen het

preventieve luik van de witwasbestrijding onderzoekt de financiële sector atypische

verrichtingen en doet meldingen aan de CFI. De CFI verrijkt deze gegevens met andere

informatie bv van politiediensten, administratieve overheidsdiensten en meldt eventueel

door aan het parket.

a. Hoe beoordeelt u deze vorm van samenwerking?

b. Ziet u de melders als partners of zou u het anders omschrijven?

c. Wat zijn de voor- en nadelen aan deze vorm van samenwerking?

[Opmerking: deze vraag is een algemene, inleidende vraag. Bepaalde aspecten komen ook

in de volgende vragen aan bod.]

2. Banken worden verondersteld eerst mogelijks verdachte transacties te onderzoeken

vooraleer een vermoeden door te geven aan de CFI.

Vindt u dit OK of zou volgens u het onderzoek beter onmiddellijk gevoerd worden door

een overheid zoals de CFI, de politie?

3. In verschillende bronnen lees ik de nood aan feedback omtrent de gedane meldingen. O.a.

- Overweging nr. 38 uit 3de

witwasrichtlijn: “om de instellingen gemotiveerd te houden

dient hun, voor zover mogelijk, feedback te worden verstrekt over het nut en de follow-up

van de door hen verrichte meldingen. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid

van hun maatregelen ter bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme te

kunnen beoordelen, verdient het aanbeveling dat de lidstaten statistische gegevens ter

zake bij houden en verder perfectioneren.”

- In de aanbevelingen van de FAG (aanbeveling 25) en de Guidance on the risk-based

approach to combating money laundering and terrorist financing van de FAG van 2007:

er moet feedback aan de financiële instellingen gegeven worden. Deze feedback helpt hen

en laat toe om de aanpak van witwassen bij te sturen. Het zal resulteren in

kwaliteitsvollere meldingen.

- Uit het onderzoek van Antoinette Verhage van 2007 bij compliance officers komt naar

voor dat compliance officers vinden dat ze meer informatie nodig hebben van de CFI

omtrent hun meldingen. De CFI geeft geen duidelijke antwoorden bij vragen omtrent

gemelde vermoedens. (VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-

complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social change (Springer, published online

26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

a. Herkent u deze verzuchting?

b. Kan hieraan verholpen worden? Hoe?

c. Kan het snel reageren op gedane meldingen verantwoord worden vanuit de

filosofie die achter het project REDSOP zit: „resultaat door snel optreden‟

(politieoptreden snel doen aansluiten op doormeldingen van verdachte transacties

Page 130: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

123

van de CFI aan de parketten gericht op ontneming illegale vermogensvoordelen).

Door snel feedback te geven over gedane meldingen kunnen banken gerichter

zoeken, beschikbare middelen (VTE‟s) inzetten waar nodig en energie richten op

anderen als er niets aan de hand is …

d. Wat zijn de eventuele belemmeringen, obstakels?

e. In het eerste voorontwerp van omzetting van de derde witwasrichtlijn zou gestaan

hebben dat de CFI per melding of per dossier zou zeggen wat ermee gebeurd is:

dat er doorgemeld is naar het parket of niet en naar welk nl. het federale of het

lokale parket. In de volgende voorontwerpen was dit verdwenen. Waarom zou dit

geschrapt zijn?

4. i.v.m. de term „seponering‟. In de activiteitenverslagen van de CFI lees ik dat „seponering‟

altijd voorlopig is. Een dossier dat zonder gevolg afgesloten wordt kan later nog

overgemaakt worden aan het parket wegens nieuwe gegevens. Een reden tot seponering

kan de afwezigheid zijn van ernstige aanwijzingen van witwassen, maar kan ook het feit

zijn dat de politie of gerechtelijke overheden reeds op de hoogte zijn van de gegevens

waarover de Cel beschikt…

Voor de melders is dit verwarrend en geeft het niet de gewenste meerwaarde. Banken

hebben weinig om op af te gaan of ze goed zitten.

Kan hier iets aan veranderen?

5. In verschillende bronnen lees ik het belang van informatie. O.a.:

- In het 14de

activiteitenverslag 2007 van de CFI wordt het belang onderstreept om de

melders in te lichten over de soort verrichtingen die hogere waakzaamheid vereisen,

huidige evoluties, nieuwe sectoren die gevoeliger zijn om door misdadigers te worden

gebruikt voor witwassen of financiering van terrorisme. (CEL VOOR FINANCIELE

INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007, Brussel, C.F.I., 2008, 67)

- In de voormelde Guidance van de FAG van 2007 wordt gesteld dat de hoogste risico‟s

de hoogste prioriteit moeten krijgen. Financiële instellingen moeten een goed zicht hebben

op de risico‟s en deze niet overschatten of onderschatten en flexibel kunnen inspelen op

veranderingen. Informatie-uitwisseling tussen de private en de publieke sector zou

volgens de FAG een integraal deel moeten uitmaken van de strijd van een land tegen

witwassen en terrorismefinanciering. De publieke sector (CBFA, politie, CFI) heeft

immers info die de financiële sector kan gebruiken en omgekeerd. (principe 5)

- Uit het onderzoek van Antoinette Verhage in 2007 bij compliance officers blijkt dat een

belangrijk aspect van partnerschap met de overheden informatie-uitwisseling en toegang

tot informatie zou zijn. 90 % van de respondenten zou open staan voor een meer

structurele vorm van samenwerking met de politie. Ook de CFI en de CBFA zou voor de

respondenten een bron van informatie kunnen zijn. (VERHAGE, A., „Between the hammer and the

anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social

change (Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

a. Welke informatie-uitwisseling is volgens u haalbaar?

b. Zijn er volgens u nadelen aan meer informatie-uitwisseling dan wat er nu al is?

c. Wie moet het initiatief nemen om deze informatie-uitwisseling te realiseren?

Page 131: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

124

6. In de jaarlijkse activiteitenverslagen geeft de CFI typologieën mee om de evolutie van

nieuwe trends inzake witwassen en terrorismefinanciering te kunnen opvolgen. Bij de

melders is er de verzuchting dat die typologieën en trends maar jaarlijks gegeven worden

en niet voldoen. Het zijn maar standaardgegevens. Als jullie frequenter typologieën

zouden geven en op dingen wijzen die aan het gebeuren zijn, zouden melders specifieker,

gerichter kunnen gaan zoeken

a. Is er een mogelijkheid om dit frequenter te doen?

b. Hoe kan dit georganiseerd worden?

7. Graag uw mening rond volgende stelling:

„Het antiwitwassysteem is hoofdzakelijk een eenrichtingsverkeer waarbij private actoren

moeten investeren terwijl ze weinig terug krijgen.‟ (VERHAGE, A., „Between the hammer and the

anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social

change (Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

8. Heeft u specifieke verwachtingen bij de omzetting van de 3de

witwasrichtlijn? Wat zou

voor u het belangrijkste pluspunt zijn?

9 Graag uw reactie op volgende stelling:

„Melden aan de CFI werkt als een paraplusysteem: wanneer er gemeld is, is er een risico

gedekt; als er niet gemeld wordt is het een berekend risico i.f.v. het reputatierisico voor de

bank.‟ (VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions

with the compliance industry‟, Crime, Law and Social change (Springer, published online 26 November 2008), 2009,

vol. 52, 9-32)

10 Graag uitleg bij de volgende zin uit een artikel van Paul Van Thielen in het boek „10 jaar

witwasbestrijding in België en in de wereld‟ (p. 105): (VAN THIELEN, P., „De rol van de federale

politie in de strijd tegen het witwassen en de samenwerking met de C.F.I.‟ in Tien jaar witwasbestrijding in België en in

de wereld, SPREUTELS, J. (ed.), Brussel, Bruylant, 2003, 105.)

“De meeste gepaste omschrijving van deze verhouding (verhouding tussen de federale

politie en de CFI als Belgische Financial Intelligence Unit) is wel deze van een

symbiotische relatie. Inderdaad mag en kan de intensiteit van de wederzijdse

afhankelijkheid tussen beide Wethandhavingsorganismen niet onderschat worden.

Vanzelfsprekend werkt dit in twee richtingen.”

11 Als de CFI het nuttig acht voor de vervulling van haar opdracht, kan de CFI bijkomende

inlichtingen eisen van bv. de politiediensten. De politiediensten mogen de Cel op eigen

initiatief informatie bezorgen die ze nuttig achten voor de vervulling van haar opdracht.

a. Gebeurt dit frequent?

b. Wordt er iets in ruil gevraagd?

12 Is het volgens u beter dat de meldingsplichtige instellingen en personen te veel melden

dan te weinig melden aan de CFI?

13 Waar kunnen de meldingsplichtigen het nog beter doen? Heeft u bepaalde suggesties?

14 In de 3de

witwasrichtlijn lees ik in overweging nr 32 “In een aantal gevallen zijn

werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, bedreigd of lastig

gevallen. De lidstaten dienen zich rekenschap te geven van het probleem en alles te doen

Page 132: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

125

wat in hun vermogen ligt om werknemers te beschermen tegen dergelijke vormen van

intimidatie.”

In artikel 27 van de richtlijn lezen we: “De lidstaten nemen alle passende maatregelen om

de werknemers van de onder deze richtlijn vallende instellingen of personen die hetzij

intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of financiering van terrorisme

melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie.”

a. Hoe ziet de bescherming van de melder eruit?

b. Ziet u een sluitend systeem om de veiligheid van de melders te garanderen?

15 Naast informatie-uitwisseling tussen de private en publieke sector zou er volgens de FAG

ook een informatie-uitwisseling moeten zijn tussen publieke autoriteiten: CBFA, CFI,

politie zouden moeten kunnen informatie delen en feedback geven over resultaten zodat

dan betekenisvolle input kan gegeven worden aan de private sector. (FATF (2007/06) Guidance

on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and terrorist Financing. High Level Principles and

Procedures [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf [07/02/2009], 14)

a. Is dit mogelijk: kunnen publieke actoren aan informatie-uitwisseling doen

onderling, en zijn ze daartoe bereid?

b. Zijn ze bereid om een betekenisvolle input te geven aan de private sector?

16 Bovendien zouden volgens de FAG de verschillende betrokken actoren (politie, CFI,

CBFA, private sector) moeten trachten een dialoog aan te houden zodat duidelijk is wélke

informatie nuttig is in de strijd tegen het witwassen en de terrorismefinanciering (bv.

typologieën met betrekking tot de wijze waarop het financieel systeem misbruikt wordt

door witwassers en terroristen, feedback over gemelde verdachte transacties, beoordeling

van landenrisico‟s).

a. Kan zo‟n dialoog opgestart worden?

b. Hoe zou zo‟n dialoog er kunnen uitzien?

17 In het boek „Follow the money. De jacht op crimineel geld‟ van 2004 lees ik in het artikel

van Michel De Samblanx (lid van de CFI) de volgende passage: (DE SAMBLANX, M.J., „Wie het

snelst loopt, wint‟ in Follow the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds), Brussel,

Politeia, 2004, 8)

“(…) De publiek-private samenwerking moet de bestrijding van de internationaal

georganiseerde misdaad optimaliseren. Aan een aantal randvoorwaarden moet daarom

op korte termijn worden voldaan:

- De regels voor de samenwerking tussen de private en publieke onderzoeker moeten

worden vastgelegd.

- De overdracht van een onderzoeksdossier tussen private en publieke onderzoeker moet

worden geregeld om het overdoen van de onderzoeksactiviteiten te vermijden.

- Het integreren van private onderzoekers in teams van publieke onderzoekers om

optimaal de beschikbare competentie te kunnen aanwenden, dient te worden geregeld.

- Het zou mogelijk moeten worden gemaakt dat private onderzoekers tijdens hun

onderzoek beroep kunnen doen op publieke onderzoekers om onderzoeksdaden te stellen

waartoe de private onderzoeker wettelijk niet gerechtigd is (bv. het aftappen van de

telefoon, het verhoren van verdachten).”

Page 133: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

126

a. Zijn jullie vragende partij voor deze ambitieuze plannen in het kader van de strijd

tegen het witwassen?

b. Hoe kunnen deze plannen werkelijkheid worden? Wie moet initiatief nemen?

18 Uit het onderzoek van Antoinette Verhage in 2007 bij compliance officers blijkt dat

banken en compliance officers vragen om als partners te worden behandeld in de strijd

tegen witwassen. Banken en compliance officers voelen zich soms eerder als verdachten

behandeld tijdens ondervragingen dan als samenwerkingspartners. (VERHAGE, A., „Between the

hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex and its interactions with the compliance industry‟, Crime,

Law and Social change (Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32)

a. Herkent u dit probleem?

b. Kan hieraan verholpen worden?

c. Hoe?

d. Wie moet hiervoor zorgen?

19 Politiemensen zijn gedrild om alles te bestrijden wat strafbaar is. De verbindingsofficieren

zijn gedetacheerd bij de CFI en bekijken enkel witwassen, terrorismefinanciering, ernstige

georganiseerde fiscale fraude. Als ze iets anders zien dat strafbaar is, gaan ze dit niet

doormelden aan het parket. Klopt dit en hoe gaan ze daarmee om?

20 Is het principe van samenwerking tussen de private en publieke sector volgens u

verenigbaar met de administratieve sanctionering van de meldingsplichtigen bij niet-

naleving van de verplichtingen?

Page 134: DE CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING EN DE ... · 3 Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering

127

Bijlage 2 Geraadpleegde bronnen voor het opmaken van de vragenlijst

CEL VOOR FINANCIELE INFORMATIEVERWERKING, 14e Activiteitenverslag 2007,

Brussel, C.F.I., 2008, 131 p.

DE SAMBLANX, M.J., „Wie het snelst loopt, wint‟ in Follow the money. De jacht op

crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds), Brussel, Politeia, 2004, 7-10.

FATF (2003/06/20) The 40 Recommendations [WWW]. FATF-GAFI: http://www.fatf-

gafi.org/ documentprint/0,3455,en_32250379_32236930_33658140_1_1_1_1,00.html

[07/02/2009]

FATF (2007/06) Guidance on the Risk-Based Approach to Combating Money laundering and

terrorist Financing. High Level Principles and Procedures [WWW]. FATF-GAFI:

http://www.fatf-gafi.org/dataoecd/43/46/38960576.pdf [07/02/2009]

Follow the money. De jacht op crimineel geld, DENOLF, J. en FRANCIS, E. (eds.), Brussel,

Politeia, 2004, 191 p.

Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot

voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de

financiering van terrorisme, P.B., 25 november 2005, L 309/15 – L 309/36.

VAN THIELEN, P., „De rol van de federale politie in de strijd tegen het witwassen en de

samenwerking met de C.F.I.‟ in Tien jaar witwasbestrijding in België en in de wereld,

SPREUTELS, J. (ed.), Brussel, Bruylant, 2003, 105-113.

VERHAGE, A., „Between the hammer and the anvil? The anti-money laundering-complex

and its interactions with the compliance industry‟, Crime, Law and Social change

(Springer, published online 26 November 2008), 2009, vol. 52, 9-32.

Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het

witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S., 9 februari 1993, gewijzigd

door de wet van 18 januari 2010.