bijblad bij de industriële eigendom nummer 3 - juli 2015 – … · 2015-07-30 · 2015) starten...
TRANSCRIPT
Bijblad bij De Industriële Eigendomnummer 3 - juli 2015 – jaargang 83
Het Bijblad bij De Industriële Eigendom (BIE) is een digitale kwartaaluitgave van Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Inhoud
Officiële mededelingenNationale Ontwikkelingen (incl. Wetswijzigingen en Kamerstukken ) Internationale OntwikkelingenJurisprudentie
Officiële mededelingenDe officiële mededelingen bestaan uit vier categorieën:Sluitingsdata, Octrooigemachtigdenregister, Examencommissie en Mededelingen Octrooiregister.Een categorie wordt alleen genoemd als er mededelingen zijn.
• Sluitingsdata [lees meer]• Octrooigemachtigdenregister [lees meer]• Mededelingen Examencommissie: Tentamendata 2016 [lees meer]• Mededelingen Octrooiregister: BPP [lees meer]
naar boven
Nationale Ontwikkelingen (incl. Wetswijzigingen en Kamerstukken)• Kwekersrecht - Octrooirecht [lees meer]• Wetsvoorstel aanpassing Row 1995 aan burgerlijk procesrecht [lees meer]
naar boven
Internationale OntwikkelingenHet Bijblad doet in deze rubriek verslag van de belangrijkste internationale ontwikkelingen.
• Mondiaal- WIPO PCT Working Group [lees meer]
• Europees- Wetsvoorstellen implementatie UPC en unitair octrooi [lees meer]
- Instandhoudingstaksen unitair octrooi [lees meer]- Administrative Council [lees meer]
naar boven
JurisprudentieHet Bijblad houdt u op de hoogte van de uitspraken die Octrooicentrum Nederland heeft gedaan in eerste aanleg of in bezwaar. Tevens vindt u hier de uitspraken van de Rechtbank en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover Octrooicentrum Nederland bij die zaken betrokken was. Bovendien zullen uitspraken van gerechtelijke instanties worden opgenomen die van belang zijn voor de praktijk van Octrooicentrum Nederland.
• Adviezen ex art 84 Row 1995 en aanverwante zakenBIE 2015, nr. 10, Advies Octrooicentrum Nederland, 10 juli 2015, Van der Sande / Plantlab[lees meer]
• Overige zakenBIE 2015, nr. 11, Rb Den Haag, 22 april 2015 (kg), Matador / Bick [lees meer]BIE 2015, nr. 12, Rb Den Haag, 3 juni 2015, Jet Set / Hoffland [lees meer]
naar boven
ColofonRedactiesecretariaat:mw. L.C.J.P. de [email protected] kunt u zich ook afmelden als u het Bijblad niet meer wenst te ontvangen.
Octrooicentrum Nederland is in 2015 op de volgende dagen gesloten:
vrijdag 25 december (1e Kerstdag)
terug naar nieuwsbrief
Op 8 juli 2015 zijn ingeschreven en beëdigd:
- mevrouw ir. J.M. Stolk;
- mevrouw dr. W.M. Gommans; en
- mevrouw dr. T.J. Elmore.
Op 8 juni 2015 zijn op eigen verzoek uitgeschreven uit het octrooigemachtigdenregister:
- de heer dr. mr. ir. R.H.M. van de Leur; en
- de heer dr. P.M.G.F. van Wezenbeek.
Op 15 juli 2015 is de heer drs. M.J. Hatzmann op eigen verzoek uitgeschreven uit het
octrooigemachtigdenregister.
Hier kunt u het octrooigemachtigdenregister raadplegen:
Octrooigemachtigdenregister.
terug naar nieuwsbrief
Tentamendata in 2016
De Examencommissie Octrooigemachtigden deelt mee dat in 2016 de volgende tentamens op de
daarbij genoemde data worden afgenomen:
Octrooirecht: 11 januari 2016
Recht Algemeen: 11 april 2016
Overige IE-rechten/Europees recht/Mededinging: 23 mei 2016
Praktische Vaardigheden - Opstellen van een octrooiaanvrage: 3 oktober 2016
Praktische Vaardigheden - Verdedigen van een octrooiaanvrage: 4 oktober 2016
Praktische Vaardigheden - Schrijven van een advies: 28 november 2016
Verdere informatie en aanmelden bij: CPO – Bureau Octrooigemachtigden, Postbus 10520,
6500 MB Nijmegen, t.a.v. mevr. drs. M.A.J. Verkaart; tel.: (024) 361 1851; e-mail:
[email protected]; website: www.examenoctrooigemachtigden.nl
terug naar nieuwsbrief
Benelux Patent Platform (BPP)
De nationale octrooibureaus van België, Nederland en Luxemburg zijn enkele jaren geleden een
gemeenschappelijk project gestart voor de ontwikkeling van octrooispecifieke, up-to-date IT-
systemen om de octrooiprocessen te ondersteunen. Voor de samenwerking wordt gebruik gemaakt
van de Benelux-samenwerking in het kader van de Benelux Organisatie voor de Intellectuele
Eigendom dat daartoe wordt uitgebreid met het “Benelux Patent Platform” (BPP).
De productiedatum
Het BPP is in de afgelopen maanden uitvoerig getest en de resultaten van de testen worden
momenteel geanalyseerd. De verwachting is dat het systeem op 28 september a.s. in productie zal
worden genomen. Een definitieve beslissing over de productiedatum wordt in augustus genomen.
MyPage
Het gedeelte van het zogenaamde front office, dat alleen toegankelijk is via MyPage, is op de
datum van de go-live echter nog niet beschikbaar. Met de functionaliteit van My Page wordt het
onder meer mogelijk jaartaksen aan te bieden en de resultaten van de verwerking te bekijken.
Besloten is direct na productie met enkele klanten een pilot te starten om de My Page
functionaliteit te testen en verder te ontwikkelen.
Tijdelijk beperktere dienstverlening in september 2015
Octrooicentrum Nederland (OCNL), onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RvO.nl), zal drie weken voor ingebruikname van het nieuwe IT-platform (dus vanaf 7 september
2015) starten met de migratie van alle data van het oude naar het nieuwe systeem. In die periode
blijft Online Filing gewoon beschikbaar, maar kan het Octrooiregister niet worden ververst.
Ook zullen er in de maand september geen advieslijsten (overzichten van te betalen jaartaksen)
worden verstuurd. De dienstverlening is hierdoor beperkter dan normaal. Mocht dit in die periode
bij u tot problemen leiden, of heeft u vragen over de inhoud van dit bericht, neem dan contact op
met Publieksvoorlichting van OCNL, per e-mail te bereiken op [email protected].
Nieuwe regels onder BPP
De regels voor het betalen van jaartaksen zullen na de go-live van het nieuwe IT-platform zijn
aangepast aan de nieuwe mogelijkheden. Hieronder treft u een overzicht van deze regels aan.
Overzicht nieuwe regels voor betaling van jaartaksen na de go-live van BPP
Een betalingsopdracht wordt niet geaccepteerd als het totaalbedrag van de
betalingsopdracht lager is dan de som van de verschuldigde taksen.
Wanneer de opdracht tot afboeking van het depot ná de verschuldigingsdatum (art 61,1
Row 1995) bij OCNL binnenkomt, is een boete verschuldigd. Hetzelfde geldt als het saldo
van het depot eerst na de verschuldigingsdatum (art 61,1 Row 1995) toereikend is.
De betaler kan taksen betalen door:
- het versturen van een opdracht per post; een op papier aangeboden betalingsopdracht
mag per dag niet meer dan 25 taksen bevatten (als er meer nummers per dag worden
aangeboden wordt de opdracht teruggestuurd).
- het versturen van een elektronische opdracht via de mail; een elektronische opdracht
dient
te voldoen aan het door OCNL voorgeschreven xml.format. Elektronische overdracht kent
geen maximum aantal taksen.
Een jaartaks mag maximaal 6 maanden voor de verschuldigingsdatum (art 61,1 Row 1995)
worden aangeboden.
Wijze waarop het verwerkingsverslag wordt verstuurd na de go-live van BPP
Het verwerkingsverslag van betaalopdrachten wordt via de post verzonden.
In geval van weigering van de betalingsopdracht wordt via de post of in voorkomend geval
telefonisch contact opgenomen.
Advieslijsten en herinneringen na de go-live van BPP
Adviesbrieven c.q. -lijsten worden 6 weken voor het bereiken van een
verschuldigingsdatum (art 61,1 Row 1995) alleen nog naar particulieren verzonden.
Herinneringsbrieven worden 6 weken voor de boetetermijn (art 61,3 Row 1995) alléén naar
particulieren gestuurd.
Vervaldatum wegens niet-betalen van de jaartaks na de go-live van BPP
De vervaldatum wegens niet-betaling van de jaartaks met boete op uiterlijk de dag van de
boetetermijn (art 61,3 Row 1995) wordt voortaan de verschuldigingsdatum (61,1 Row 1995) van
de jaartaks plus één dag. In de huidige procedure is de vervaldatum de datum van de boetetermijn
(art 61,3 Row 1995) plus één dag.
terug naar nieuwsbrief
Kwekersrecht – octrooirecht: zoeken naar balans
Op 10 juni jl. is er in de Tweede Kamer een debat over voedselpatenten gevoerd. Hierin kwam met
name de positie van kwekers en de balans tussen het kwekersrecht en octrooirecht aan de orde,
mede naar aanleiding van de recente uitspraken van de Grote Kamer van Beroep van het Europees
Octrooibureau (EOB) betreffende plantgerelateerde uitvindingen (G2/12 en G2/13, d.d. 25 maart
2015), waarin producten van werkwijzen van wezenlijk biologische aard niet van octrooiering zijn
uitgesloten, mits aan de overige eisen voor octrooiering wordt voldaan.
Deze uitspraken wijkt af van onze Rijksoctrooiwet 1995 (Row 1995), artikel 3, lid 1, onder d,
waarin expliciet de voortbrengselen van werkwijzen van wezenlijk biologische aard zijn uitgesloten
van octrooiering. Recentelijk is ook in Duitsland deze uitsluiting opgenomen in de Duitse
octrooiwet. De nationale octrooibureaus van Spanje en Frankrijk hebben de producten van
dergelijke werkwijzen in de praktijk altijd uitgesloten van octrooiering, zonder dat dit expliciet in
hun nationale wetgeving staat. De uitspraken van de Grote Kamer van Beroep van het EOB hebben
derhalve in meerdere landen in Europa tot verbazing en/of discussie geleid. Het is nog niet
duidelijk hoe dit in de verschillende landen in de praktijk gaat uitpakken.
De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft op 14 juli jl. een brief naar de Kamer gestuurd
naar aanleiding van het debat over voedselpatenten en naar aanleiding van de moties die tijdens
dit debat zijn ingediend. In de brief van de Staatssecretaris wordt onder andere aangegeven dat zij
zich sterk zal inzetten voor enerzijds de uitgebreide veredelingsvrijstelling en anderzijds een
beperking van de octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen. Zij wil dit onderwerp
tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016 in Europa breed politiek op
de kaart zetten.
In dit kader wordt overigens ook de evaluatie van Europese biotechnologierichtlijn (98/44 EC)
interessant. Het rapport hiervan wordt eind 2015, begin 2016 verwacht, dus vlak vóór, of aan het
begin van het Nederlands EU-voorzitterschap.
Met betrekking tot de inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling heeft de Staatssecretaris
opdracht gegeven om onderzoek te doen naar mogelijke effecten van een uitgebreide
veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, niet alleen voor plantveredelingsbedrijven maar ook voor
bedrijven in andere sectoren, zoals farmaceutische, bio-based en biotechnologiebedrijven.
Onderdeel van dit onderzoek is een web enquête, waarvoor bedrijven worden uitgenodigd om mee
te doen (zie hier voor meer informatie over de enquête).
Het Algemeen Overleg over Biotechnologie en kwekersrecht, eerder gepland voor 24 juni, is
uitgesteld tot 9 september a.s. De politieke discussie in Nederland over de balans tussen het
kwekersrecht en octrooirecht zal daar ongetwijfeld een vervolg krijgen.
terug naar nieuwsbrief
Wetsvoorstel aanpassing Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de vereenvoudiging en
digitalisering van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht wordt gedigitaliseerd en – waar nodig – vereenvoudigd. Daartoe is een
wetsvoorstel tot wijziging van onder meer het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend
bij de Tweede Kamer. In verband daarmee is ook een wetsvoorstel om de Rijksoctrooiwet 1995
aan te passen bij de Tweede Kamer ingediend. De wijzigingen in de Rijksoctrooiwet betreffen de
procesrechtelijke termen. Enkele voorbeelden:
- ‘dagvaarding’ zal ‘procesinleiding’ worden;
- ‘conclusie van eis in reconventie’ zal ‘tegenvordering in het verweerschrift’ worden; en
- ‘gedaagde’ zal ‘verweerder’ worden.
Wetsvoorstel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 237 (R2054), nr. 2)
Memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 237 (R2054), nr. 3)
terug naar nieuwsbrief
Patent Cooperation Treaty (PCT) Working Group (WIPO, Genève, 26-29 May 2015)
Als voorzitter van de PCT Working Group (PCT-WG) fungeerde Victor Portelli uit Australië. Voor zijn
“Summary of the Chair” wordt hier alvast verwezen naar de WIPO website. Op de WIPO website
staan ook alle documenten die tijdens de PCT-WG zijn behandeld. In vogelvlucht worden hieronder
enkele onderwerpen aangeroerd.
PCT Online Services
Eerst het onderwerp “PCT Online Services”. Hiermee biedt WIPO diensten aan zowel octrooibureaus
als gebruikers. Brede steun is er voor de prioriteiten die zijn geïdentificeerd. Prioritair is het streven
om de internationale aanvragen die binnenkomen bij de Receiving Offices (ROs) gebruik te laten
maken van ePCT. Tweede prioriteit is de ROs alsook de International Authorities (IAs) ertoe te
brengen om ook post-filing documenten te uploaden met behulp van ePCT. Verdere digitalisering
moet de efficiency van het PCT-systeem vergroten. Zo zouden ROs en IAs ook additionele
documenten via ePCT beschikbaar moeten maken voor gebruikers.
Fee Reductions voor universities en government research institutes
In eerdere sessies van de PCT-WG is het onderwerp Fee Reductions for Small and Medium-Sized
Enterprises (SMEs), Universities and Not-For-Profit Research Institutes aan de orde geweest.
Algemeen beeld was dat betere toegang tot het PCT-system voor bepaalde entiteiten wordt
verwelkomd maar dat die betere toegankelijkheid via fee reductions binnen het PCT-syteem
budgetneutraal zou moeten worden geregeld. Onder het agendapunt “Estimating a PCT fee
elasticity” werd nu gesproken over fee reductions voor “universities en government research
institutes” alleen. Op zich is er veel steun voor een dergelijke fee reduction. Tegelijkertijd is er een
discussie ontbrand over de vraag of zo’n reductie al dan niet beperkt zou moeten worden tot
“universities en government research institutes” in alleen ontwikkelingslanden. Deze discussie is
nog (lang) niet afgerond.
Appointments of International Authorities
Onder het agendapunt “Appointments of International Authorities” (IAs) werd allereerst aandacht
besteed aan procedurele zaken die de kwaliteitseisen betreffen waaraan IAs moeten voldoen om
effectief te opereren. Er is een tendens om deze kwaliteitseisen aan te scherpen. In de PCT-WG
kwam de vraag op welke kosten WIPO elke keer moet maken in verband met nieuwe IA
appointments. Kosten die verband houden met adviesmissies, training, IT en dergelijke. WIPO
antwoordde dat die kosten heel laag zijn, zeker in vergelijking met de kosten die door de aspirant
IA zelf gemaakt moeten worden en met de kosten die door de IAs gemaakt worden die assistentie
verlenen in het voorbereidende traject. WIPO zal desondanks nadere informatie verschaffen over
de eigen kosten in verband met een aanvraag van een aspirant IA.
In verband met de “Appointments of International Authorities’ (IA’s) heeft de PCT Assembly in
2014 nadere regels gesteld. Zo werd bepaald dat dat aspirant IAs wordt aanbevolen al vóór de
aanvraag tot aanwijzing als IA de assistentie te verkrijgen van een al bestaande IA bij het eigen
assessment of aan de vereisten voor een IA wordt voldaan. Ook moet een aanvraag tot aanwijzing
op een zodanig tijdstip geschieden dat een adequate review door het PCT Committee for Technical
Cooperation (PCT/CTC) mogelijk wordt. De PCT/CTC moet zo in staat worden gesteld minstens drie
maanden vóór de PCT Assembly bijeen te komen om een technisch advies te formuleren. Deze
nieuwe procedure werd toen onmiddellijk van kracht. Ook de nieuwe aanvraag van Tsjechië,
Hongarije, Polen en Slowakije (Visegrad Group, ofwel de “V4”) om toe te werken naar de
benoeming van een gezamenlijke IA in de vorm van een “Visegrad Patent Institute” (VPI) valt
onder de nieuwe procedureregels.
Om die reden is gelijktijdig met de PCT-WG het PCT/CTC bijeen geweest, inderdaad ruim drie
maanden vóór de PCT Assembly van begin oktober. Zie het ontwerp-verslag. Daar bleek dat het
VPI in de voorfase van de kandidaatstelling intensief heeft samengewerkt met het Japan Patent
Office (JPO) en met het Nordic Patent Institute (NPI). Deze beide IAs, die uitgebreid hebben
onderzocht hoe het VPI zich voorbereidt op zijn IA-status, zijn ervan overtuigd dat het VPI aan alle
eisen voor benoeming kan voldoen. Enkele aandachtspunten zijn ook genoemd; deze betreffen de
consistentie in search & examination tussen de vier national offices (NOs), de workflow tussen het
secretariaat van het VPI en de vier NOs, en het quality management (QM) op VPI-niveau (in
aanvulling op het bestaande QM in de vier NOs). Op basis van dit assessment heeft het PCT/CTC
besloten om een unaniem positief advies uit te brengen aan de komende PCT Assembly voor de
benoeming van het VPI tot IA.
In het verlengde van het besluit van de PCT Assembly in 2014 om het “Intellectual Property Office
of Singapore” (IPOS) te benoemen als IA is nu door IPOS in de PCT-WG gemeld dat het miv 1
september 2015 daadwerkelijk operationeel wordt als IA.
PCT Direct
In de PCT-WG kwam verder “PCT Direct” aan de orde. PCT Direct is in november 2014 gelanceerd
door het Europees Octrooibureau (EOB), in zijn hoedanigheid van IA. Deze nieuwe service bestaat
eruit dat aanvragers tegelijkertijd met hun internationale aanvraag onder PCT, waarvoor prioriteit
wordt geclaimd op basis van een eerdere aanvraag die al is onderzocht door het EOB, informeel
commentaar (via een “PCT Direct letter”) kunnen indienen waarmee wordt gereageerd op
bezwaren in het eerdere search report van het EOB nav de prioriteitsaanvraag. Deze nieuwe
service vereenvoudigt en versnelt de procedure en levert kwalitatieve meerwaarde op voor het
werk van het EOB als IA. Gaandeweg zal de PCT Direct service een ruimere toepassing krijgen,
allicht ook bij andere IAs. WIPO zelf werkt nu aan een voorstel om de afhandeling van “PCT Direct
letters” te incorporeren in de “Receiving Office Guidelines”.
Voorstel om IAs te voorzien van de resultaten van eerdere search / classificatie
In discussie is een voorstel om Receiving Offices (ROs) ertoe te verplichten om de IAs te voorzien
van de resultaten van een eerdere search (al dan niet aangevuld met een written opinion) of een
classificatie die afkomstig is van de RO in kwestie. De huidige PCT-procedure kent nog geen
voorziening in deze richting. Overigens zullen alsdan ook de Receiving Office Guidelines aangepast
moeten worden.
Amendementen van de Rules 26bis en 48.2(b)
De PCT-WG aanvaardde voorts de voorgestelde amendementen van de Rules 26bis en 48.2(b) van
de PCT Regulations inzake de overdracht aan WIPO door ROs van kopieën van documenten in het
kader van een verzoek om herstel van het prioriteitsrecht. De amendementen worden ter finale
besluitvorming voorgelegd aan de komende PCT Assembly. Aan WIPO is bovendien gevraagd om in
de Receiving Office Guidelines te verduidelijken wat precies van de ROs gevraagd wordt.
Delays and Force Majeure for Electronic Communications
Gediscussieerd is ook over het item “Delays and Force Majeure for Electronic Communications”.
Adequate bescherming tegen het falen van electronische systemen is belangrijk. Gebruikers
verwachten adequate bescherming als deadlines worden gemist als gevolg van technische
storingen waar zij geen invloed op hebben. Het gaat hier om de toepassing van Rule 82quater.1.
Centraal daarin staat het criterium “general unavailability of electronic communication services”.
Dit criterium moet zo worden uitgelegd dat het wordt toegepast op alleen “outages that affect
widespread geographical areas or many individuals, as distinct from localized problems associated
with a particular building or single user”. Een en ander zal worden voorgelegd aan de PCT
Assembly (“for consideration”). Aan WIPO is gevraagd zich daarnaast te bezinnen op verdere
implementatie van het regime in het geval van “delays and force majeure”, onder andere ook in de
Receiving Office Guidelines.
Languages for communication with the International Bureau
Aangaande “Languages for communication with the International Bureau” (een item dat alléén ziet
op de communicatie door de aanvrager richting WIPO) wil WIPO zijn service vergroten door
aanvragers de mogelijkheid te bieden om te communiceren in één van de tien talen voor
internationale publicaties, dus niet alleen in Engels of Frans. Er zijn landen die het voorstel
omarmen, onder verwijzing naar de verbeterde toegankelijkheid van het PCT-systeem. Er zijn ook
landen die daarnaast enige zorg uitspreken over de kosten en over de toenemende workload bij
WIPO en ook bij NOs. Met deze kanttekening werd de PCT-WG het eens over wijziging van Rule
92.2(d); de wijziging wordt voorgelegd aan de PCT Assembly, “for consideration”.
De volgende PCT-WG wordt hoogstwaarschijnlijk gehouden in de periode mei/juni 2016.
terug naar nieuwsbrief
Wetsvoorstellen implementatie UPC en unitair octrooi
De wetsvoorstellen voor de implementatie van het UPC en het unitair octrooi zijn gereed.
Hiermee is de implementatie van het Europees octrooipakket in Nederland een stuk
naderbij gekomen. Hieronder zal op beide wetsvoorstellen worden ingegaan, alsmede de
stand van de wetgevingsprocedure.
Voor de implementatie van het Europees octrooipakket zijn twee wetsvoorstellen opgesteld:
- een (nationale) wet, waarbij het rechtspraakverdrag (de ‘UPC Agreement’) wordt
goedgekeurd; en
- een rijkswet, waarmee de Rijksoctrooiwet 1995 wordt gewijzigd.
Goedkeuringswet
De goedkeuringswet is een nationale wet, omdat het rechtspraakverdrag, de ‘Overeenkomst
betreffende een eengemaakt octrooigerecht’, slechts open staat voor lidstaten van de Europese
Unie. Aruba, Curaçao en Sint Maarten, landen binnen het Koninkrijk, zijn geen lidstaat van de EU;
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn bijzondere gemeenten van Nederland, maar behoren eveneens
niet tot het territoir van de EU. Het rechtspraakverdrag wordt dan ook alleen voor ‘het Europese
deel van Nederland’ goedgekeurd.
Wijzigingswet Rijksoctrooiwet 1995
De wijzigingswet is een rijkswet omdat hiermee de Rijksoctrooiwet 1995 moet worden aangepast.
De Rijksoctrooiwet 1995 is verbindend voor zowel het Europese deel van Nederland, als ook de
bijzondere gemeenten Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en de landen Curaçao en Sint Maarten.
De drie belangrijkste onderwerpen in de wijzigingswet zijn:
- gevolgen registratie eenheidsoctrooibescherming;
- invoering vangnetbepaling; en
- harmonisatie van artikelen 53 e.v. met het rechtspraakverdrag.
Gevolgen registratie eenheidsoctrooibescherming
Het tweede lid van artikel 4 van de verordening eenheidsoctrooibescherming (verordening (EU) nr.
1257/2012) bepaalt dat de deelnemende lidstaten dienen te verzekeren dat, wanneer de
eenheidswerking van een Europees octrooi is geregistreerd en zich uitstrekt tot hun grondgebied,
dat Europees octrooi geacht wordt niet als een nationaal octrooi van kracht te zijn geworden op
hun grondgebied. Het probleem bij de implementatie van deze bepaling in de Rijksoctrooiwet 1995
is dat een Europees octrooi niet alleen geldig is in het Europese deel van Nederland (waar de
verordening eenheidsoctrooibescherming van toepassing is), maar tevens is verleend voor Bonaire,
Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Wat te doen met deze bescherming buiten de EU?
De oplossing is splitsing van het octrooi. Het deel van het Europees octrooi met betrekking tot het
territoir van Nederland binnen Europa wordt onderdeel van het Europees octrooi met
eenheidswerking, terwijl het andere deel, dat het territoir in de Cariben betreft, als een territoriaal
beperkt Europees octrooi verder gaat. Beide delen zijn na splitsing onafhankelijk van elkaar. Een
territoriaal beperkt Europees octrooi is, behalve dat de gelding ervan beperkt is tot de Cariben,
voor het overige gelijk aan een gewoon Europees octrooi. Dit betekent onder meer ook dat het
octrooi moet worden gevalideerd overeenkomstig artikel 52 door het indienen van de vertaling bij
Octrooicentrum Nederland.
Vangnetbepaling
Naar verwachting zal de procedure voor registratie van eenheidsoctrooibescherming in de regel
zonder enige problemen verlopen. Het is echter, zoals bij elke procedure het geval kan zijn, niet
uitgesloten dat er – vanwege een tekortkoming aan de zijde van de aanvrager – iets mis gaat en
dat de eenheidswerking niet wordt geregistreerd. Een weigeringsbesluit van het EOB kan worden
bestreden voor Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Beroep van het EOG (Eengemaakt
Octrooigerecht), maar indien de weigering door het EOG wordt bevestigd zijn waarschijnlijk meer
dan drie maanden vanaf verlening verstreken en kan het Europees octrooi niet meer in Nederland
worden gevalideerd. De octrooihouder eindigt in dit geval zonder een octrooi met eenheidswerking,
maar eveneens zonder een nationaal gevalideerd Europees octrooi. Dit zou een ongewenst en
onbillijk gevolg zijn van het enkele feit dat er een gebrek was in zijn verzoek om
eenheidsoctrooibescherming. Derhalve bevat het wetsvoorstel de invoering van een
vangnetbepaling, op grond waarvan een octrooihouder de mogelijkheid krijgt om binnen twee
maanden na ofwel het weigeringsbesluit van het EOB, ofwel de beslissing van het Gerecht van
eerste aanleg of het Hof van beroep van het EOG, zijn Europese octrooi alsnog in Nederland te
valideren. (Op dit moment krijgt alleen Zweden een vergelijkbare vangnetbepaling; andere landen
bestuderen dit nog.)
Harmonisatie
De materieelrechtelijke bepalingen in artikel 53 en verder van de Rijksoctrooiwet 1995 worden met
het rechtspraakverdrag geharmoniseerd. De harmonisatie is niet alleen inhoudelijk, zoals bij de
aanpassing aan het Gemeenschapsoctrooiverdrag in de jaren tachtig gebeurde, maar zal deze keer
ook tekstueel zijn. Dit betekent dat de bepalingen in de Rijksoctrooiwet geheel gelijkluidend
worden aan het rechtspraakverdrag voor zover dat mogelijk is. De artikelen 53 en verder krijgen
dus een geheel nieuwe bewoording. Dit brengt ook met zich mee dat indirecte inbreuk, nu geregeld
in artikel 73, (deels) zal verhuizen naar het nieuwe artikel 54.
Het belangrijke voordeel van een woordelijke gelijkschakeling is dat in één oogopslag duidelijk is
dat de wet overeenstemt met het rechtspraakverdrag. Het is ook voor de gebruikers praktischer:
één tekst, of men nu gaat procederen voor het EOG of voor de Nederlandse rechter.
Procedureverloop
Het wetsvoorstel inzake de wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 is in mei jl. aan het publiek ter
consultatie voorgelegd. Op basis van de binnengekomen reacties zijn in juni nog enkele technische
verbeteringen doorgevoerd. Beide wetsvoorstellen zijn begin juli door de (Rijks)ministerraad
goedgekeurd. Daarbij is door de Ministerraad ook besloten dat de oprichting van een lokale divisie
van het EOG in Nederland dient te worden voorbereid. Inmiddels zijn beide wetsvoorstellen naar de
Raad van State gestuurd voor advies. Naar verwachting zullen dit najaar de wetsvoorstellen bij de
Tweede Kamer worden ingediend.
terug naar nieuwsbrief
Instandhoudingstaksen Unitair Octrooi
Op 24 juni 2015 heeft het Select Committee een voorlopig besluit genomen over de hoogte van de
instandhoudingstaksen van het unitaire octrooi . Het Select Committee is onderdeel van de
Bestuursraad van de Europese Octrooiorganisatie en wordt gevormd door de aan het unitaire
octrooi deelnemende landen. Gekozen werd voor het zogeheten ‘true Top 4’ voorstel. De hoogte
van de instandhoudingstaksen komt volgens dit voorstel overeen met de bedragen die nu betaald
moeten worden voor de instandhouding van octrooien in de vier meest gevalideerde landen, te
weten Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Nederland. Zie de tabel voor de specifieke
bedragen:
Jaar (vanaf indieningsdatum) Taks (true Top 4)
2 € 35
3 € 105
4 € 145
5 € 315
6 € 475
7 € 630
8 € 815
9 € 990
10 € 1 175
11 € 1 460
12 € 1 775
13 € 2 105
14 € 2 455
15 € 2 830
16 € 3 240
17 € 3 640
18 € 4 055
19 € 4 455
20 € 4 855
Totaal € 35 555
In vergelijking met eerdere voorstellen zijn met name de instandhoudingstaksen in de eerste jaren
verlaagd, waardoor de hoogte van instandhoudingstaksen geen belemmering behoeft te vormen
voor commercieel succes van een geoctrooieerde technologie in de relatief belangrijke eerste jaren.
Instandhouding van een unitair octrooi van jaar 5 t/m 10 komt bijvoorbeeld op € 3225,-. Ter
vergelijking: voor het in stand houden van een octrooi in de Verenigde Staten van Amerika is na
3,5 jaar $1600,-; na 7,5 jaar $3600,- en na 11,5 jaar $7400,- verschuldigd (gerekend vanaf de
verleningsdatum).
Het besluit van de het Select Committee is voorlopig. Het besluit wordt definitief als ook besloten is
over de regels aangaande instandhoudingstaksen (‘Rules relating to Fees for Unitary Patent
Protection’), eventuele kortingen voor specifieke doelgroepen zoals het MKB en universiteiten,
korting voor licentiebereidheid en over de verdeelsleutel volgens welke de opbrengsten over de
lidstaten verdeeld gaan worden.
Zie ook het persbericht op de website van het EOB.
terug naar nieuwsbrief
Verslag van de Administrative Council van de EOO d.d. 24 en 25 juni 2015
De Administrative Council (AC) van de Europese Octrooi Organisatie (EOO), waarvan het Europees
Octrooi Bureau (EOB) het uitvoerende lichaam is, kwam laatstelijk bijeen op 24 en 25 juni. Anders
dan het geval was in de bijeenkomst van afgelopen maart, waar de AC volop besefte dat er actie
nodig was om de vastgelopen sociale verhoudingen binnen het EOB tussen topmanagement en
personeel te normaliseren, kende de AC deze keer een rustig verloop. Al is door verschillende
delegaties opgemerkt dat de inderdaad gestarte sociale dialoog geen doel in zichzelf is en op
afzienbare termijn tot positieve en zichtbare resultaten moet leiden. Het geduld dat de AC nu
opbrengt is overduidelijk niet oneindig.
[lees meer]
terug naar nieuwsbrief
De Administrative Council (AC) kwam bijeen op 24 en 25 juni. In zijn mondelinge ‘activities report’
ging President Battistelli van het EOB in op onder meer het hervormingsbeleid dat op basis van de
door de AC goedgekeurde Roadmaps wordt uitgevoerd en dat in termen van productie en
productiviteit inderdaad vruchten afwerpt. Daarnaast besteedde de President natuurlijk aandacht
aan de sociale verhoudingen binnen het EOB, in het verlengde van het besluit van de AC om een
sociale dialoog in te stellen en in dat verband bijvoorbeeld ook te komen tot erkenning van de
vakbonden. De AC reageerde voorzichtig positief, vooral gegeven de twee plenaire bijeenkomsten
die er zijn geweest, maar verschillende delegaties staan erop dat er voortgang wordt geboekt en
dat management èn staff beide met de juiste intenties en respectvol met elkaar omgaan.
Onacceptabel is dat het moddergooien ‘gewoon’ doorgaat, ook in de media. Een enkele delegatie in
de AC toonde nu al ongeduld en noemde de optie om de sociale dialoog op een gegeven moment te
laten leiden door een externe mediator. Wat betreft de toekomstige organisatie van de
onafhankelijkheid van de rechtsprekende Boards of Appeal binnen het institutionele bouwwerk van
het Europees Octrooiverdrag (EOV) wees de President op de in gang gezette internetconsultatie die
nog loopt (liep) tot en met 30 juni. Met stakeholders worden gesprekken gevoerd. Ook binnen het
EOB is een proces van verdere consultatie gaande.
De AC nam verder kennis van de stand van zaken in de disciplinaire procedure die door de AC is
gestart tegen de sinds begin december 2014 geschorste EOB-medewerker. De opinie en de
aanbeveling van het in maart ingestelde onafhankelijke Disciplinary Committee zijn nu aan de
Enlarged Board of Appeal voorgelegd. Naderhand zal de AC zelf het definitieve oordeel vellen. Het
kan het zijn dat de AC hiervoor in een extra zitting bijeen gaat komen, wellicht mid September.
John Alty (UK) rapporteerde, in zijn hoedanigheid als voorzitter van de zogenaamde B+ Group,
over de recente ontwikkelingen in de besprekingen over Substantive Patent Law Harmonisation
(SPLH). Er ligt inmiddels een nieuw paper over “Objectives and Principles, with commentary on
Potential Outcomes”, in het afgelopen voorjaar tot stand gekomen in de Sub-Group on Patent
Harmonisation van B+. Dit paper wordt mid September besproken in het (EOB) Committee on
Patent Law waarna het wordt geagendeerd in de plenary meeting van B+, en marge van de
Assemblies van WIPO in de eerste week van oktober.
Op personeelsgebied werden enkele besluiten genomen die het topmanagement van het EOB
betreffen. Op voorstel van president Battistelli besloot de Council vorige week om het mandaat van
de vice-presidenten Willy Minnoye (BE) en Raimund Lutz (DE) te verlengen tot eind 2018. Minnoye
is verantwoordelijk voor de ruim 4000 examiners. Lutz behartigt juridische en internationale zaken.
Beiden worden door de AC als zeer competent beoordeeld.
Verder gaf de AC zijn instemming met een rij (her)benoemingen van voorzitters en leden van de
Boards of Appeal. Wat zijn eigen lichamen betreft werd Johannes Kärcher (DE) door de AC
herkozen als deputy chairman van het Committee on Patent Law (per 25 October 2015). Gerald
Pilz (AT) werd benoemd als lid van de Supervisory Board van de Reserve Funds voor Pensions and
Social Security (RFPSS), per 1 July 2015. Otto Scharff (NO) werd benoemd tot lid van de
Supervisory Board van de Academy van de EOO, ook per 1 July 2015. Al eerder had de AC besloten
dat Christoph Ernst (DE) chairman van het Budget and Finance Committee wordt en dat Borghildur
Erlingsdóttir (IS) en Derk-Jan de Groot (NL) lid worden van de Board van de AC (“Board-28” ofwel
het presidium van de AC), allen per 27 juni, voor een periode van drie jaar.
De AC nam kennis van het “Social Report for the year 2014”. Het is volkomen duidelijk dat het EOB
uitstekende, genereus te noemen arbeidsvoorwaarden biedt. Het EOB blijkt daarmee op de
arbeidsmarkt een buitengewoon aantrekkelijke werkgever. Per vacature wordt het EOB overstelpt
met sollicitaties. Enkele delegaties merken wel op dat in het bijzonder in de grote groep van
examiners het percentage vrouwelijke werknemers nog flink zou moeten toenemen. Natuurlijk
wordt in dit sociale jaarverslag ook het sociale klimaat aangestipt en het belang van de ingestelde
sociale dialoog te dien aanzien. Desalniettemin bleek ook in de AC dat management en personeel
herhaaldelijk een ander verhaal hebben bij de cijfers in het verslag. De President wijst op de 16%
productiestijging terwijl het personeel de klemtoon legt op de werkdruk voor examiners en de
kwaliteit van hun werk. Ook naar aanleiding van het separate rapport over interne
beroepsprocedures bleek dat management en personeel tegengestelde opvattingen hebben over
achtergrond en behandeling van de beroepszaken.
Tot slot keurde de AC overgangsmaatregelen goed in verband met de implementatie van het
nieuwe loopbaansysteem – zie het eerdere besluit van de AC van december 2014 – ten aanzien
van de Boards of Appeal (DG-3). Al in december 2014 was er discussie over de toepasselijkheid
van dat nieuwe systeem op de Boards gegeven de gewenste onafhankelijkheid ervan en de
separate discussie die daarover gaande is. In lijn met de toen door President Battistelli gedane
toezegging zijn nu dus ten behoeve van de Boards overgangsmaatregelen van kracht in afwachting
van de besluitvorming over hun precieze toekomstige status.
terug naar nieuwsbrief
BIE 2015, nr. 10
Advies ex art 84 Row 1995 Octrooicentrum Nederland
10 juli 2015
Wilk van der Sande B.V. vs Plantlab Groep B.V.
Uitleg van de conclusies: In de conclusies van het octrooi en het hulpverzoek is de maatregel
opgenomen dat een bladtemperatuur afwijkend dient te zijn van een omgevingstemperatuur. Dit
vereiste is voor tweeërlei uitleg vatbaar, te weten:
Een eerste uitleg betreft een letterlijke benadering en gaat ervan uit dat, nu de conclusies
en de beschrijving geen uitsluitsel geven over de vereiste grootte van het
temperatuurverschil, ieder temperatuurverschil tussen blad en omgeving, hoe klein ook,
voldoet.
Een tweede uitleg betreft een doelgerichte benadering en gaat uit van de aanname dat de
vakman die het octrooi leest, begrijpt dat het temperatuurverschil een significant verschil
moet zijn om het beoogde effect op het telen van een gewas te bereiken.
In de letterlijke benadering waarin het temperatuurverschil tussen blad en omgeving wel aanwezig
dient te zijn maar een minimale grootte daarvan niet vereist is, vormen alle op de bladeren
gerichte verlichtingsmiddelen tevens bladverwarmingsmiddelen. De door de verlichtingsmiddelen
uitgezonden straling in het zichtbare licht en eventueel het infrarood wordt namelijk voor een deel
geabsorbeerd door het blad. De geabsorbeerde straling leidt vervolgens tot opwarming van het
blad tot een temperatuur die afwijkt van de omgevingstemperatuur. Het is afhankelijk van het
soort verlichtingsmiddelen en de afstand tussen de verlichtingsmiddelen en het blad in welke mate
de bladtemperatuur zal gaan afwijken van de omgevingstemperatuur. Ook minieme verschillen
voldoen daarbij in de letterlijke benadering aan het in de conclusies vereiste temperatuurverschil
tussen blad en omgeving.
In de doelgerichte benadering waarin het temperatuurverschil tussen blad en omgeving significant
dient te zijn, vormen de meeste verlichtingsmiddelen niet langer bladverwarmingsmiddelen. Tenzij
de verlichtingsmiddelen zich op een zeer korte afstand van de bladeren bevinden en de
verlichtingsmiddelen tegelijkertijd veel infrarode straling uitzenden, zal het door de
verlichtingsmiddelen opgelegde temperatuurverschil niet een wezenlijke invloed op het telen van
een gewas uitoefenen en daarmee dus niet als significant betiteld kunnen worden.
Bij toepassing van de letterlijke benadering zijn de conclusies 1, 4 en 6 van het octrooi (en
conclusies 1 en 4 van het hulpverzoek) niet nieuw. Bij toepassing van de doelgerichte benadering
zijn dezelfde conclusies niet inventief in combinatie met een ander document.
[volledige uitspraak]
terug naar nieuwsbrief
BIE 2015, nr. 11
Uitspraak Rechtbank Den Haag in kort geding
22 april 2015
Matador B.V. vs Bick B.V. en Little Jumbo Klimmaterieel B.V.
Inventiviteit
Beide partijen gaan uit van D3 als meest nabije stand van de techniek. Ook OCNL gaat daarvan uit
in het advies. De voorzieningenrechter gaat met partijen evenzeer uit van het in het advies
geformuleerde objectieve probleem dat opgelost wordt met de verschilmaatregelen, dat de uit D3
bekende inrichting niet geschikt is voor gebruik in combinatie met het in Europa gangbare
trekhaaksysteem, en dat het slot op de borgmiddelen niet gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de
borgmiddelen te vervangen.
De verschilmaatregelen blijken bekend uit het door OCNL niet beoordeelde document E3. Dit
document ligt op het vakgebied van fietsendragers en niet op het vakgebied van trekhaaksloten.
De vakman zal E3 echter ook raadplegen om redenen zoals in het advies van OCNL is neergelegd.
De vakman zal om het probleem op te lossen, behalve op het eigen vakgebied ook op zoek gaan
naar een oplossing in naburige vakgebieden. Het vakgebied van fietsendragers is een naburig
vakgebied, omdat het zo nauw gerelateerd is met het vakgebied van blokkeerinrichtingen dat de
vakman rekening zal houden met ontwikkelingen in dat vakgebied. Veel fietsendragers zijn
immers, net als blokkeerinrichtingen, accessoires die aan de achterzijde van een auto worden
gemonteerd. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat ook van fietsendragers bekend
was dat deze op een Europese trekhaak konden worden gemonteerd.
Naar voorlopig oordeel is NL 134 niet inventief.
Inbreuk
De voorzieningenrechter overweegt dat van letterlijke inbreuk geen sprake is. De conclusie schrijft
voor dat de behuizing een oog omvat voor samenwerking met het slot. Bij de Doublelock van Bick
c.s. ligt het oog op afstand van de behuizing.
Het debat over het beroep dat Matador eerst bij pleidooi heeft gedaan op equivalentie is vooralsnog
onvoldoende uit de verf gekomen. In eerste termijn was dit in het geheel niet door Matador
toegelicht, in repliek slechts zeer summier door (bloot) te stellen dat het oog in de Doublelock
dezelfde functie heeft, op in wezen dezelfde wijze werkt en in wezen hetzelfde resultaat oplevert .
Van de zijde van Bick c.s, is een en ander betwist en gesteld dat in ieder geval de wijze een
wezenlijk andere is. Gelet hierop kan voorshands niet de conclusie worden getrokken dat Matador
op dit punt aan haar (gemotiveerde) stelplicht heeft voldaan. (..) Er is zodoende een gerede kans
dat in een bodemprocedure geen inbreuk, ook niet in equivalente zin, zal worden aangenomen.
[volledige uitspraak]
terug naar nieuwsbrief
6100!TOOO~
• vonnis RECHTBANK DEN HAAG
Teamhandel Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer I rolnummer: C/09/468442/ KG ZÀ 14-754
Vonnis in kort geding van 22 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MATADOR B.V., gevestigd te Helvoirt, gemeente Haren, eiseres, advocaat mr, EJ. Louwers te Eindhoven.
tegen
L de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid . B{CKB.V., gevestigd te Zeijen. gemeente Tynaarlo,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LITTLE JUMBO KLlMMATERIEEL B.V., gevestigd te Zevenaar,
gedaagden, advocaat: voorheen mr, WaIvius te Hoogeveen. thans mr. P.E. Mazel te Groningen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Matsdor, Bick en U (gezamenlijk ook Sick c.s.), De advocaat van Matador is bijgestaan dOOli de octrooigemachtigde ir. H.Th. van den
. Heuvel, de advocaat van Bick en U is bijgestaanidoor de octrooigemachtigde ir. AHK. Tan.
1. De procedure
i.i. Het ver loop van de procedure blijkt uit: : de inleidende dagvaarding van 27 juni 2014; met 9 producties; de conclusie van antwoord van Bick, ontvangen op 5 augustus 2014. met 5 producties; het verzoek tot aanhouding d.d. 20 augustus :to 14 door Matador in verband met een door Bick aan gewaagd nietigheidsadvies oqNL alsmede de instemming daarmee van 21 augustus door Bick; : het verzoek tot nieuwe datumbepaling d.d. 2~ januari 2015 van Matador; de bij brief van 20 maart 2015 ontvangen proaucties 6 tot en met 17 van Sick C.S.; de (aanvullende) kostenopgaven van Matado~ en van Blek C.S.; de mondelinge behandeling gehouden op van! 1 apri12015, ter gelegenheid waarvan de
I raadslieden pleitaantekeningen van henzelf e~ de octrooigemachtigden hebben overgelegd,
6TOO/ZOOO ~
C/09J468442 ( KG ZA 14-754 22 april 2015
2
1.2. Ter zitting heeft de raadsman van Bick c.s. te kennen gegeven dat de in het geding gebrachte stukken niet alleen namens Bick, maarlook namens LJ zijn ingediend.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Matador is actief op het gebied van staalproducten. Zij ontwikkelt. produceert en verkoopt onder meer kruiwagens. steekwagens en hulpmiddelen. Sinds enkele jaren brengt Matador ook zogenoemde trekhaaksloten op de markt.
2.2. Een trekhaakslot is een inrichting die op een trekhaak geplaats kan worden om een achterdeur van een bus of auto te blokkeren met het doel diefstal uit het voertuig te
. bemoeilijken, Het trekhaakslot van Matador wordt verhandeld onder de naam Bull-loek en is hieronder weergegeven. .
2.3. Matador is houdster van het Nederlands octrooi NL 2004134 (hierna ook: NL 134) voor een "Blokkeerinrichting voor hef blokkeren ran ten minste een aan een achterzijde van een voertuig, zoals em bus of auto, gelegen deur!'. De aanvraag VOOr NL 134 is ingediend op 22 januari 2010. ingeschreven in het octrooiregister op 30 juli 2010 en gepubliceerd op 4 augustus 2010. NL 134 doet een beroep op de pri~riteit van het octrooischriftNL 2002447 van 23 januari 2009. :
204. Matador heeft op 30 januari 2014 gedeeltelijk afstand gedaan van NL 134. Conclusie 1 van het octrooi luidt na deze beperking als volgt.
!
I. Blokkeerinrichting (1)1 voor het blokkeren ~ ten minste één aan een achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto; gelegen deut. welke ten minste ene deur volgens een baan verplaatsbaar is tussen een het voertuig toegMg verschaffende positie en een het voertuig afsluitende positie" omvattende:
, I De verwijzingscijfers zijn niet in de conclusie opgenomen .inaar zij n voor het gemak van de lezer weergegeven. Deze nummering is ook door Matador in nummer 2.3 van ~ dagvaarding opgenomen.
S09~19COLO XVtl 90:01 STOZ to/ZZ
6100/!WOO~
C/09/468442/ KG ZA 14-754 22 apri12015
3
- een behuizing (2,6) voorzien van een opnameruimte(3) met een opening (4) voor het opnemen van ten minste een deel Van een met het voertuig verbonden trekhaak; - een met de behuizing (2, 6) verbonden blokkeerelement (S), we zich tot in de baan van de ten minste ene deur uitstrekt, in een toestand waarbij ten minste een deel van de trekhaak door de behuizing (2, 6) is opgenomen; . - borgmiddelen (5), die verplaetsbaar rijn tussen een de behuizing (2, 6) ten opzichte van de trekhaak borgende toestand en een losneembare toestand; en - een slot voor het in een de behuizing (2, 6) borgende toestandvergrendelen van de borgingsmiddelen (5), waarbij de bebuîzing!(2, 6) een oog (7) omvat, voor samenwerking met het slot.
2.5. De beschrijving van NL 134, die ID. het kader van de beperking.is aangepast, omvat de volgende passages.
Een doe! van de onderhavige uitvinding is te voorzien in een inrichting voor bet beter beveiligen van voertuigen tegen diefstal.
De uitvinding verschaft daartoe een blokkeerinrichting voor het blokkeren van ten minste één aan een achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto, gelegen deur, welke ten minste ene deur volgens een baan verplaatsbaar is tussen een het voertuig toegang verschaffende positie en een het voertuig afsluitende positie, omvattende: een behuizing voorzien van een opnameruimte met een opening voor het opnemen van ten minste een deel van een met het voertuig verbonden trekhaak, een met de behuizing verbonden blokkeerelement, dat zich uitstrekt tot in de baan van de ten minste ene deur, in een toestand waarbij ten minste een deel van de trekhaak door de behuizing is opgenomen, borgmiddelen, die verplaatsbaar zijn tussen een de behuizing ten opzichte van de trekhaak borgende toestand en een losneembare toestand, en een slot VOOr het in een de behuizing borgende toestand vergrendelen van de borgingsmiddelen. Hiermee is voorzien in een inrichting die bet wederrechtelijk toegang verschaften tot een voertuig aanzienlijk bemoeilijkt. Ook indien een slot van een deur is geforceerd of een ruit ervan is vernietigd, kan de deur ten gevolge van de blokkeerinrichting niet worden geopend. Met name indien toegang tot laadruimten van busjes slechts door een dergelijke deur kan worden verkregen kan de onderhavige uitvinding met voordeel worden toegepast. .
De behuizing omvat tevens een oog, voor samenwerking met het slot Hierdoor kan het slot eenvoudig in de de behuizing borgende toestand de borgmiddelen vergrendelen. [ ... ] : Figuur I toont een blokkeerinricbting, in zijn geheel aangeduid met 1. De blokkeerinrichting Lomvat een behuizing 2,: voorzien van een opnameruimte 3 met een
. opening voor het opnemen van een trekhaaki 4 met een koge14a, welke trekhaak 4 met een achteIZijde van een niet weergeven voertUigiis verbonden. Aan de van de opnameruimte 3 van de behuizing 2 afgekeerde zijde is een blokkeerelement 5 star met de behuizing 2 verbonden. De behuizing 2 is voorzien van den in een zijwand van de behuizing 2 gelegen doorgaande langwerpige opening 6, een oog! 7 en in een zijwand van de behuizing 2 gelegen openingen 8. De blokkeerinrichting i1 omvat voorts borgmiddelen 9, voorzien van met een koppelelement 10 verbonden en onderling parallel uitstrekkende pennen 11. Het koppelelement lüomvat een zich dwars op de lengterichting van de behuizing 2 uitstrekkende goot 12 voor het in samenwerkieg met de langwerpige opening ~ met de behuizing 2 koppel en van het koppelelemettt 10 (zie figuur 2). Het koppelelement 10 omvat een mimte lOa, waarin een slot 13 opneembaar is (zie figuur 2). Het koppel element 100mvat openingen lOb voor het met een sl~mtel toegang verkrijgen tot een in de mimte lOa opgenomen slot 13 en een opening lOc toor het tot in de ruhme lüa opnemen van het oog 7. Het slot 13 kan vervolgens in samenwerking met het oog 7 de borgmiddelen 9
6100/tOOO iÈ!
C/09/468442 / KG ZA 14-754 22 april2Ms
4
vergrendelen in een stand zoals weergegeve\:t in figuur 4. In het bijzonder zijn de behuizing 2 en het blokkeerelement 5 en de borgmiddelen 9 in hoofdzaak vervaardigd uit roestvast. staal of uit tegen roestvorming beschermd staal. Tevens kan het blokkeerelement 5 aan de naar het voertuig gerichte zijde zijn voorzien van een veerkrachtig materiaal Hierdoor raken de deuren niet often minste minder beschadigd indien de deuren worden geopend en tegen het blokkeerelement 5 dringen,
De bJokkeerinrichting lomvat verder nog positioneermiddelen 14. De positioneermiddelen 14 omvatten als boog 14a uitgevoerde koppelmîddelen, waarvan de benen 14b zijn voorzien van schroefdraad en welke boog om de trekhaak 4 kan worden gepositioneerd De positioneenniddelen 14 omvatten tevens contrakoppelmiddelen 14c, voorzien van openingen 14d voor het opnemen van de benen 14b en moeren 14e voor het met de trekhaak 4 verbinden van de koppelmiddelen 14a en de contra-koppelmiddelen 14c (zie figuur2). [pag. 1, regell5 - p. 2. f. 2 en p. 4, r. 1 - T. 31]
2.6. NL 134 heeft onder meer de volgende figuren. 5
FIG.1 FIG.2
SOSSISSOLO XVd 90:0I SIOZ to/ZZ
6100/9000 ~
C/09f468442 / KG ZA 14-754 22 apri120 15
5
5
FIG.3
5
FIGA
2.7. In het kader van dit kort geding zijn de volgende octrooischriften uit de stand van de techniek van NL 134 van belang.
2.7.1. Het Amerikaanse octrooi US 6,564,599, verleend op 20- mei 2003 op een aanvrage: van 20 september 200 1 voor een "Tailgate limiter" (hierna D3), dat de volgende tekstpassages en figuren omvat.
ABSTRACT A tailgate limiter for restricting a pickup truck taîlgate from being opened. A vertical post is removably mounted in a base which is mounted to the truck:. The post impedes the tailgate from opening, thereby preventing theft of objects in the truck bed.
BACKGROUND OF THE INVENTION {···l Motorcycles, four-wheelers, three-wheelers, go-carts, lawn mowers, and other large. heavy recreational and pleasure vehicles and otheriobjects are often transported in the open beds ofpickup trucks. Such objects are tied down in the truck bed for stability during transport, but they are not conveniently secured in such a way that theft becomes substantially difficult. The height of motorcycles and the :weight of all large objects make it impractical to enclose the truck bed for security, such asi with a truck cap, because maneuvering the large objects into and out of the bed requires the person to stand upright for leverage and balance. Therefore, a security problem exists, because valuable objects are stored in open beds of pickup trucks without being secured; People often transport their motorcycles in pieknp trucks to cycling shows and other events. These people typically stay overnight in hotéls and campgrounds that require the trucks to be parked outside in a parking lot. At night, motorcycles and other equipment or pleasure vehicles can be stolen from the pickup truckS by simply lowering the trucks' tailgates and rolling the motorcycles or other objects off. : . Because motorcycles and the other kinds of bbjects dis cussed above are so heavy. it is only practical to steal them iftbe teilgate of the trjIck can be opened, This is because an ordiruuy person, and indeed, two or three ordinary people, cannot, or will not, lift a motorcycle, four-
S08~TSgOLO XV& 90:01 910Z vOIZZ
6TOO/9000~
Cl09/468442/ KG ZA 14-754 22 april2015
6
wheeler or mower over the sidewalI or tailgate of a picknp truck. Therefore, the need exists for a security device that prevents the theft of large objects from the open beds of plekup trucks. [ ... ] "
The tailgate limiter 10 is shown in FIG. 1 mounted to the bumper 12 of a conventional pickup truck 14. "Pickup truck" is defined as a motorized vehicle a/the style commonly referred to as a pickup truck or simply "truck", which has a passenger cabin and a rigidly attached, open bed behind the cabin. Some Sport utility vehicles (SUV's) have partially open beds, and therefore are included as pickup trucks. The bed of a pickup truck has sidewalls which extend approximately one foot or more up from a bed floor which supports the payload of the truck. A rear gate, commonly referred to as a tailgate, extends across the opening between the rear ends ófthe sidewalls and pivots along a hinge axis positioned near a lower edge afthe gate or, less commonly, at one or two sides to pivot through a path. The front of the bed is typically formed by an immobile wall extending between the front ends of the sideWalls. ' The bumper 12 of the truck 14 momrts to thb truck's frame 13 in a conventional manner, as shown in FIG. 2, and extends back from near the rear end of the truck bed to form a mounting point for tile limiter 10. The limi~r 10 extends from near a lower edge of the tailgate 16 to near an upper edge of the taUgate 16. The limiter lOmounts at its lower end to the. bumper 12, which provides a very rigid, strong support due to its connection to the frame 13. [ ... ]
Another alternative embodiment of the present invention is shown in FIG. 9, in which the base 320 is mounted to the truck bumper 312. The base 320, however, inserts into a socket formed in the post 340; rather than the vice versa as in the preferred embodiment. A lock 350 is mounted through aligned apertures as! in the preferred embodiment. Still another alternative embodiment of the present invention is shown in FIO. 10, in which the mniter 410 is a single structure made up only of the post 440, The post 440 mounts 30 to the bumper 412 by a threaded shaft 428 eXtending downwardly from. the post 440 through the hitchball aperture in the bumper 412. A nut 430 threads over the shaft 428 and the lock 429 prevents removal of the nut 430, thereby securing the limiter 41 0 to the truck. The post 440 must be removed entirely to permit opening of the tailgate .
Fig.1 . Fîg.2
,14; , 12
S08&TS£OLO XVd LO:OT gTO~ tO/~~
6100/ LOOO IlJ
Cl09/468442 / KG ZA 14-754 22 apri12015 .
7
FJg. to
2.7.2. Het Europese octrooi EP 0 666191, verleend op 29 december 1999 op een aan-vrage van 3 februari 1995 voor een "Fahrradträger mit einer Kupplungseinrichtung.zur
. Anordnung an einem Zughaken eines Kraftfahrzeuges" (hierna ID), dat de volgende tekstpassages en figuren omvat
IOOOSJ Die·EIfWtrG beCriIft einen FahrradItIQef mit einer ~ ZU' Ar1orch.rtg an einem ZIqIaken~)--~ der einen in M:HtIIgder ~ V8fIau. fInttn MilteftrIQar I.I1d quer zu diasarn. je nar:h" Zahl der zu ~ FaIInfId-. p!I8I'fIIeÎS8 baIctseIig atß. gM::Ie,. ~ ~8IlIiG4IdBltae, queJhgef. bifdeI~ ~. CIef8Wtk .. AurItahme .... fin Al!Id d18 zu ~I Rtftde$ auf ..... umfa8l. WItIaI <* MIlteIIJager ~ ZM!I 0vertrIgM'I einen ~ fûr eine lelt_ aufraQende. hOben- I.IlU:lder ~ TraQIII.ie· aufwaist. die ~ t:Ir Pa:faJ- 8I'mI der auf din 0uerfrIgem getagenen ~ aIni$t. [IOQ2J Dewfge FltmdfGlr ~ .,..,_ ..... ilDeu'a:Handwmteclrischen ~ "'n~ WIlIden. Fer eine~ PrOlmg iet 8$ ~ daß SOIIOIlI dJt. Fltlllder aUf dem Fahnd. IUllnlictle'ld Iicfw zu bEf'" _ all IUCh ."FaIvJar:tnoer ...,. ~ tid1Gr am~cfer~des~ gas bfIe8Iigt 'NMfen ItaM. Eine PlotûmaIk bestIhl dabei darin, daB de! ge&Inte ~ aiI- weigeherd etwalcugtllf.e'iig .. ~ Endwmk-
. la'çdes ~lIlful'atzt-*, mu$, dlB aber ..nindert'Mßlen Il'Ul. daS dar FahndtQer &ich um Cfese e~ Me die GelenllplaMei ... ~4'etlf. WlilsanaCltg~ fwma. .. ~ F'I:IcliMIn aimetomen1lOn,.. 11ft UIl! Cl.RIt dabei TtirIIeIIdt GIwichtstdfta ~
. sogar GIch (IaAZ! .. tflif'lMiM...."., Fa~1GGen I6'n8en.
SO!lnlH:OL.O XVd La: 01 5HOZ to/6i:"
~IJ.II~tliIJ flili5~llllillil~iJ~~~il~. iflJ~lfliJII ~ ~~rt!f:!~; utJUiÎn!1Uui!UhdtUH. ~ iJ:- ,g; ~
! . ij fiiii: ilfii!lfffl:j!!tti!i lijliii~f.i! Ijlt:1 ~ 'i t,ltl iftfi:2Sli'I'iIJ' f ; .. 1 ÎB';i l!tll t. la- ~ ;: t J J . I J I ;; 18 i . ~ I' ft ,I i fr i it . a:l • ,f .' ~ ·_ oc •••••• _ ••••••••••• ~ .... h fhil-· Il!fi, .ih .. fiJi'; ,tin'. !!!IJ~.lll :1 . . tLihR: 'L _ t .,,! . ä.ln "l ~Ini. "
~ .-l <:) <:)
" QC) o o o t§il
i1"J <:) 00
"" .-I QC)
"" <:) 1"' o
~ I' Cl
o ..., In ..., o ~ q< o <, ~ ~
N() N~ .g::g ::to :J;: - 0. NOO o.j:>. .... .j:>. VIN ..... a
~ - f" -.J VI .j:>.
I co
6100/6000 III
C/09/468442/ KG ZA 14~ 754 22 april2015
9
3'
2.8. Namens Bick is bij Octrooicentrum Necferland (hierna: OCNL) een verzoek gedaan om een advies inzake de geldigheid van - de beperkte versie van - NL 134 in de zin van artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW).
90SC1SCOLO xv~ LO:01 910Z tOIZZ
6TOO/OTOO~
C/09/468442/KG ZA 14-754 22 april2015
10
2.9. Het op 30 december 2014 dor OCNL gegeven advies' luidt "dat geen van de aangevoerde nietigheidsbezwaren van toepassing is op het octrooi." Het OCNL overwoog onder meer: '
5.1.2 Inventiviteit van conclusie 1
Bij het beoordelen van de inventiviteit van een uitvinding dient allereerst de meest nabij gelegen stand van de techniek te worden bepaald. De meest nabij gelegen stand van de techniek is die combinatie van kenmerken. geopenbaard in één enkele vindplaats. welke' combinetie het meest veelbelovende startpunt vormt voor een ontwikkeling die tot de uitvinding leidt. Een eerste overweging daar.bij is dat de meest nabij gelegen stand van de techniek gericht zou moeten zijn op een vergelijkbaar doel als de te beoordelen uitvinding. Octrooicentrum Nederland is van oordeel dat van de ingebrachte documenten alleen DIen D3 een vergelijkbaar - in dit geval hetzelfde - doel hebben als de uitvinding volgens conclusie 1 van het octrooi. Dit doel is het voorzien in een inrichting waarmee een voertuig beter beveiligd wordt tegen diefstal (zie het octrooi, pagina I, de regels 15 - 16; DI, kolom I, de regels 17 - 21; D3, kolom 1, de regelsé - 9). De overige in het geding gebrachte documenten openbaren inrichtingen waarvan het doel is een fiets of andere bagage te dragen, en liggen daarom verder van het octrooi verwijderd. Dat de hieruit bekende inrichtingen mogelijk het onbedoelde effect kunnen sorteren dat een voertuîg beter beveiligd wordt tegen diefstal doet daar niet aan af. Een fietsendrager heeft een ander doel dan een blokkeerinrichting.
Zowel Dl als D3 openbaart een blokkeerinrichting voor het blokkeren van een aan een achterzijde van een voertuig gelegen deur. D3, in 5 het bijzonder de uitvoeringsvorm volgens figuur 9, benadert naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland de uitvinding volgens conclusie 1 dichter dan Dl omdat de in figuur 9 van D3 getoonde inrichting een aantal relevante technische kenmerken gemeen heeft met de uitvinding volgens conclusie 1, die bij de inrichting bekend uit DIniet aangetroffen worden. Deze kenmerken zijn een behuizing (D3: 'post 340') voorzien van een opnameruimte (zie D3, kolom 6, de regels 21 -26: 'socket') met een opening. borgmiddelen in de vorm van een pen (zie D3, kolom 3, de regels 27 - 34 in een vergelijkbare uitvoei'idgsvorm: 'rod'), en een daarmee geïntegreerd slot (' loek 3S0') voor het vergrendelen van de borgmiddelen. In Pl worden weliswaar soortgelijke middelen geopenbaard, maar di~ behoren zoals hiervoor reeds uit een gezet tot een vast met het voertuig verbonden deel van een trekhaaksysteem ('trailer hitch') en niet tot een van het voertuig losneembare blokkeerinrichting. Octrooicentrum Nederland beschouwt daarom D3, in het bijzonder de uitvoeringsvorm volgens figuur 9, aIs de meest nabij gelegen stand van de techniek.
Bij de inrichting volgens fiIDRtt 9 van D3 w9rdt een 'base 320' door de behuizing ('post 340') opgenomen. 'Base 320' is een onderdeel dat is gemonteerd op de bwnper van een voertuig. Verzoekster heeft er op gewezen dat 'base 320' beschouwd kan worden als een trekhaak omdat 'base 320' is bevestigd in een 'hitch ball aperture' in de bumper. Octrooicerrtrum Nederland deelt deze opvatting niet. D3 openbaart slechts dat 'base 320' met een bout in een bevestigingsopening voor een trekhaak is bevestigd (zie kolom 3, de
2 Te vinden op http://www.ie-forum.nllbackofficeluploads/file/IE- Forum nlo/0200ctrooicentnnn%20NL%2030o/02OdecembefO/02Q2014.%20IEF"Aa014610%20ffiicko/020Tegen%2 OMatador).pdf
gOS~TSCOLO XVd LO:OT STOZ vO/ZZ
6100/HOO ~
Cl09/468442/ KG ZA 14-754 '12 apri12015
11
regels. 8 -11). Niet geopenbaard wordt dat 'base 320' een als bol ofkogel uitgevoerde uitkraging omvat, en dus evenmin dat 'base :320' een trekhaak is. De inrichting volgens. conclusie 1 van het octrooi verschilt derhalVe naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland van de inrichting volgens figuur 9 van D3 doordat (i) de opening van de opnameruimte van de behuizing geschikt is voor het opnemen van ten minste een deel van een met het voertuig verbonden trekhaak; (ii) tenminste een deel van de trekhaak door'de behuizing opgenomen kan worden; (m) de behuizing ten opzichte van de trekhaak geborgd kan worden; en (iv) de behuizing een oog omvat, voor samenwerking met het slot.
Vervolgens dientte worden vastgesteld welk. effect ofwelk.e effecten met de verschilkenmerken worden bereikt ten opzichte van de meest nabij gelegen stand van de techniek. Het effect dat naar het oordeel van: Octrooicentrum Nederland met verschilkenmerken (i) tim (iii) wordt bereikt is, dat de inrichting geschikt is voor gebruik in combinatte met een in Europa gangbaar trekhaaksysteem, waarbij de trekhaak gevormd wordt door een onderdeel met een uitkraging in de VOrm van een kogel of een bot Hoewel dit effect niet expliciet in het octrooi wordt genoemd, zal de vakman het naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland herkennen omdat in conclusie 1 gesproken wordt over een trekhaak en in het octrooi wordt uitgelegd dat daarmee dat deel van het trekhaaksysteem bedoeld is, dat een als bol of kogel uitgevoerde uitkraging omvat (zie blz. 2, regels 5 - 6). Deze vorm is typerend voor eenin Europa gangbaar trekhaaksysteem waarbij het onderdeel met de uitkraging niet afneembaar is, of -we I afneembaar maar niet afgenomen is.
Octrooihoudster heeft in baar verweerschrift onder het kopje 'Inventiviteit van conclusie l' ~ de 1aatste alinea, ten aanzien van kenmerk (iv) opgemerkt dat dit tot effect heeft dat het slot uitwisselbaar is. Dit vergroot volgens haar de flexibiliteit in het gebruik van de blokkeerinrichting omdat er keuzevrijheid is ten aanzien van het toe te passen slot. Daarnaast maakt het de eenstructie van de blokkeerinrichting relatief eenvoudig aangezien de relatief complexe eenstructie van het slot deel kan uitmaken van een apart onderdeel. Octrooicentrum Nederland stelt vast dat bij de inrichting volgens figuur 9 van D3 het slot ('350') ook gemakkelijk uitwisselbaar is, namelijk als ook het borgmiddel (de 'rod') samen daarmee uitgewisseld wordt, maar dat het slot niet als apart onderdeel uitwisselbaar is. Het effect dat de vakman naar bet oordeel van OCtrooicentrum Nederland daarom ten aanzien van het kenmerk (iv) za] herkennen is, dat het slot op de borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. De vakman zal er hierbij van uit gaan dat conclusie 1 gelezen dient te worden als een blokkeerinrichting waarbij het slot losneembaar is ten opzichte van de borgmidêelen. Na voornoemde effecten blijkt dat het probleem dat met de uitvinding volgens conclusie 1 wordt opgelost, is dat de bekende inrichting niet geschikt is voor gebruik in combiriatie met het genoemde in Europa gangbare trekhaaksysteem, en dat het slot op de borgmiddelen niet gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen.
De vakman op het gebied van blokkeerinrichtingen voor voertuigen die bekend is met D3 en die het probleem beoogt op te lossen zal ip. Dl geen oplossing vinden, omdat de daaruit bekende blokkeerinricbting niet gebruikt kali worden in combinatie met een trekbaaksysteem dat voorzien is van een onderdeel met een kogel of een bol.
De vakman zal om het probleem op te lossen, behalve op het eigen vakgebied, ook op zoek gaan naar een oplossing in naburige vakgebieden. Het vakgebied van fietsendragers is naar
SOg~TSCOLO XVd 80:01 SlOG to/66
6rOOlZroo~
C/09/468442/ KG ZA J 4-754 22 apri12015
12
het oordeel van Octrooicentrum Nederland een naburig vakgebied, omdat het ZO nauw . gerelateerd is met het vakgebied van blokkeerinrichtingen dat de vakman rekening zal houden met ontwikkelingen in dat vakgebied. Veel fietsendragers zijn immers, net aIs blokkeerinrichtingen, accessoires die aan de! achterzijde van een auto worden gemonteerd. Zieh oriënterend op het vakgebied van fietsendragers treft de vakman onder andere D2, D4,
. D5, D6, D7, El en E2 aan. Met uitzondering van de fietsendragervolgens D4 omvat elk van de hieruit bekende fietsendragers een behuizing met de genoemde kenmerken (i) tim (iii), Uit elk van de documenten D2, OS, 06. D7. El en E2 is naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland duidelijk dat de daarin getoonde inrichting geschikt is voor gebruik in combinatie met het in Europa gangbare trekhaaksysteem met het onderdeel met de uitkraging. De vakman zal met de informatie uit elk van deze doeurnenten begrijpen hoe de inrichting volgens figuur 9 van D3 aangepast dient te worden om de gewenste geschiktheid te bereiken. Hij zal de 'post 340' geschikt maken voor opname van een deel van een trekhaak in plaats van de 'base 320'.
Echter, geen van de documenten D2, D5, 06, D7, El en E2 geeft hem een aanwijzing hoe hij het slot op de borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar maakt zonder de borgmiddelen te vervangen. D2, D5 en D7 openbaren geen slot, en evenmin een oog voor samenwerking met een slot. D6 openbaart wel een slot (zie 06, pagina 8, de regels 3 - 8), maar in D6 wordt niet veel meer geopenbaard dan dat dit sjot is 'Voorzien op een afdekkap. Niet duidelijk uit D6 blijkt, dat dit slot borgmiddelen vergrendelt, en over de uitwisselbaarheid van dit slot staat in D6 niets vermeld.
Uit El is wel een slot bekend dat borgmiddelen vergrendelt Verzoekster beeft terecht opgemerkt dat blijkens de vertaling van El 'loek bracket 515' deel uit maakt van dit slot. Verzoekster heeft er tijdens de hoorzittingop gewezen dat El twee ogen, '31' en '32', toont die samenwerken met het slot, omdat ze 'block 524' opnemen, dat als schoot van het slot beschouwd kan worden. Octrooicentrum Nederland kan verzoekster in deze opvatting niet volgen omdat 'block 524' niet de schoot is van het slot waar ook 'lock bracket 515' onderdeel van is. De schoot van dat slot Js namelijk de direct met 'lock bracket 515' samenwerkende 'locking plate 514' (zie de figuren 3, 6a, 6b en 7 van El). 'Block 524' maakt deel uit van de borgmiddelen van de inrichting volgens EL Indien 'locking plate 514' namelijk zou ontbreken dan zou de behuizing van de inrichting volgens El nog wel geborgd kunnen worden ten opzichte van de trekhaak, maar de borging zou niet meer vergrendeld kunnen worden, Octrooicentrum Nederland is daarom van oordeel dat El geen oog toont voor samenwerking met een slot, en merkt op dat in El bovendien enige aanwijzing voor de gemakkelijke uitwisselbaarheid van het daarin getoonde slot ontbreekt.
Uit E2 is een gemakkelijk uitwisselbaar sloti('hangslot 9') bekend, en een behuizing met een oog dat samenwerkt met het slot. Het oOg is te zien in de figuur op pagina 2 van E2 en op de afbeeldingen 2 en 3 op pagina 4 van Eil. Octrooicentrum Nederland is van oordeel dat de vakman de in El beschreven eenstructie terzijde zal schuiven, omdat het slot niet de borgmiddelen ('T-bout 2') vergrendelt Hoe,;vel een onbevoegde weliswaar vanwege het slot '9' niet de inrichting van het voertuig kan wegnemen, kan hij wel de borgmiddelen losdraaien, hetgeen ongewenst is ..
Voor de volledigheid merkt Octrooicentrum'Nederland op, dat het tot de algemene kennis van de vakman op het gebied van blokkeerlIiricbtingen behoort, dat er sloten bestaan die gemakkelijk uitwisselbaar zijn, bijvoorbeeld! hangsloten. Zo wordt bijvoorbeeld bij de
SOllCTS!:OLO XV.:! 90:0r sroz JrOIZZ
6TOO/ClOO ~
Cl09/468442 fKG ZA 14-754 22 apri12015
13
uitvoeringsvorm volgens figuur 10 van D3 een gemakkelijk uitwisselbaar hangslot bij een blokkeerinrichting toegepast om borgmiddelen in de vorm van een moer ('nut 430') op een draadstang ('threaded shaft 428') te vergrendelen. Tot zijn algemene kennis behoort ook, dat een hangslot vaak samenwerkt met een of meerdere ogen. Tot zijn algemene kennis behoort echter niet het inzicht, hoe een specifieke constructie van een blokkeerinrichting zodanig gemodificeerd moet worden dat een slot op borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. Indien hij daarvoor, zoals in het onderhavige geval, geen aanwijzingen krijgt uit de stand van de techniek, ~ naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland inventieve arbeid nodig om te komen tot een blokkeerinrichting met een behuizing die eea oog omvat voor samenwerking met het slot
Octrooicentrum Nederland komt tot de slotsom dat, uitgaande van de blokkeerinrichting volgens figuur 9 van D3 en het daarbij geconstateerde probleem, de vakman op basis van de in het geding gebrachte documenten, at dan niet in combinatte met zijn algemene kennis, niet zal komen tot een oplossing in de vorm van een inrichting met de kenmerken volgens conclusie 1 van het octrooi. Het bezwaar van gebrek aan inventiviteit tegen conclusie 1 wordt daarom ongegrond geacht,
2.10. Bick biedt een als "Van Lock" aangeduid trekhaakslot aan onder het merk DoubleLock, dat hieronder is afgebeeld.
2, 11. LI is een groothandel gespecialiseerd in' onder meer klimmaterieel, montageproducten en opbergsystemen en richt zich op professionele gebruikers. U biedt het hierboven besproken Van Lock trekhaakslot van Sick aan, onder meer via haar website \\>WW.littIejumbo.n1 en een hieronder deels afgebeelde reclamefolder.
2.12. Na daartoe op 20 mei 2014 verlofte hebben gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, heeft Matador op 27 mei 2014 ten laste van Bick en U conservatoir beslag tot afgifte doen leggen. Op het adres van U werden 14 Van Loek sloten aangetroffen en beslagen. .
3. liet geschil
3.1. Matador vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Bick c.s, beveelt de inbreuk op NL 134, meer in
£08CT8COLO xv~ 80:0T £T06 to/67.
6100!tTOO~
C/09/468442 / KG ZA 14-754 22 apri12015
14
het bijzonder de productie, invoer, uitvoer, distributîe, verkoop, levering entof het anderszins verhandelen en/of in voorraad hebben van inbreukmakende sloten in Nederland, te staken en gestaakt te houden, haar beveelt een door een registeraccountant geaccordeerde opgave te doen van gegevens over de productie, inkoop, voorraad, verkoop en verhuur van die sloten en de daarmee gerealiseerde omzet en winst, alsmede van de bij een en ander betrokken professionele partijen, Bick c.s. beveelt tot het doen van een recall en Bick c.s. beveelt de in voorraad gehouden en geretourneerde inbreukmakende sloten afte geven ter vernietiging, een en ander op straffe van dwangsommen, met hoofdelijke veroordeling van Bick c.s. in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het beslag, overeenkomstig artikel1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met rente.
3.2. Matador legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Bick c.s. trekhaaksloten op de markt brengt die inbreuk maken op haar octrooi, NL 134.
3.3. Bick·c.s. betwistde geldigheid van NL 134 en wijst in ditverband op een aantal documenten uit de stand van de techniek, waaronder een eetroeischrift dat niet eerder in een verlenings- of adviesprocedure met betrekking tot het ingeroepen octrooi is beoordeeld (E3). Voorts betoogt zij dat geen sprake is van inbreuk. omdat de door hen verhandelde producten niet onder de beschermingsomvang van NL 134 vallen en geen sprake is van equivalente maatregelen.
. . . 3.4. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is op grond van artikel 80 lid 2 ROW bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Matador.
Invemiviteit
4.2. Naar voorlopig oordeel is NL 134 niet inventief, althans is er een gerede kans dat het octrooi in een daartoe strekkende bodemprocedure op die grond voor nietig wordt gehouden. De voorzieningenrechter zal daarbij met partijen uitgaan van de PSA (problem Solution Approach).
4.3. Beide partijen identificeren als meest nabije stand van de techniek D3 en.dan met name figuur 9 daarvan (zie r.o, 2.7.1). Ook OCNL gaat in zijn advies daarvan uit. De voorzieningenrechter zal partijen daarin volgen. Het OCNL stelt vervolgens de volgende verschilmaatregelen vast ten opzichte van conclusie 1: (i) de opening van de opnameruimte van de behuizing is geschikt voor het opnemen van ten minste een deel van een met het voertuig verbonden trekhaak; (ii) tenminste een deel van de trekhaak kan door de behuizing opgenomen worden; (iii) de behuizing kan ten opzichte van de trekhaak geborgd worden; en (iv) de behuizing omvat een oog, voor samenwerking met het slot.
S08C1SCOLO XV~ 80:01 SlOG vOfGG
6TOO/9TOOIfJ
C/09/468442 / KG ZA 14-754 22 april 2015
15
Hoewel Bick c.s. "in geringe mate" andere verschilmaatregelen dan het OeNL definieert (p1eitnota nr. 19), geeft zij tegelijkertijd aan dat die verschillen niet wezenljjk zijn. Dit zo zijnde en aangezien Matador aanknoopt bij het OCNL advies, zal de voorzieningenrechter van de door het OCNL genoemde verschilmaatregelen uitgaan. .
4.4. De voorzieningenrechter zal met partijen evenzeer uitgaan van het in het OCNL advies genoemde effect van die verschilmaatregelen alsmede van de formulering van het objectieve probleem, te weten dat de uit D3 bekende inrichting niet geschikt is voor gebruik in combinatie met het in Europa gangbare trekhaaksysteem, en dat het slot op de borgmiddelen Diet gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen.
4.5. Bick c.s, wijst er vervolgens terecht op dat de oplossing van het octrooi zonder inventieve denkarbeid valt terug te vinden in E3,welk document niet door het OCNL is beoordeeld. De volgende figuren van E3 zijn daarbij illustratief en door Bick c.s, van inkleuring voorzien; .
90S~TS~OLO YV& 60:01 £TOZ ~OIZZ
6100/9100~
Cl09/468442/ KG ZA 14-154 22 april2015
16
31
4.6. Een bespreking van de kenmerken die hiervoor als verschillend ten opzichte D3 zijn gekenschetst, levert het volgende beeld op. - Verschilkenmerk (i): Oe opening van de opnameruimte van de behuizing (gevormd door de in hierboven weergegeven figuren 2, 5 en 7 uit E3 rood ingekleurde onderdelen, waaronder "Becher 20") is geschikt voor het opnemen van ten minste een deel (''Endverdickung 29») van een met het voertuig verbonden trekhaak ("Zughaken 30"). Dit is te lezen in E3, paragraaf0034 en 0037. Verschilkenmerk (ii): Ten minste een deel ("Endverdickung 29") van de trekhaak ("Zughaken 30") kan door deze behuizing worden opgenomen (zie fig, 5 en wederom E3, patagraaf0034 en 0037. Verschilkenmerk (iü): De behuizing (rood gekleurde onderdelen, waaronder "Becher 20") kan ten opzichte van de trekhaak ("Zughaken 30") geborgd worden met behulp van bergingsmiddelen (groen ingekleurde "Schieber 21'') apart van het slot ("Schloss 32"). Zie andermaal E3, paragraaf0034, 0037 en voorts 0041.- Verschilkenmerk (iv): ~ behuizing heeft een oog (gat in de rode behuizing) voor samenwerking met het slot ("Schloss 32"). Als het slot is aangebracht vergrendelt dit de bergingsmiddelen ("Schieber 21") in een de behuizing borgende stand. Zie met name figuur 7 van E3 en paragraaf 0041.
4.7. Matador heeft hiertegen ingebracht dat de gemiddelde vakman E3 niet zou raadplegen omdat dit op een ander vakgebied ligt (fietsendragers en niet trekhaaksloten). Dit verweer wordt voorshands verworpen om redenen zoals door het OCNL in zijn advies neergelegd: --
De vakman zal om het probleem op te lossen, behalve op het eigen vakgebied. ook op zoek gaan naar een oplossing in naburige vakgebieden. Het vakgebied van fietsendragers is naar
908C18tOlO rVd 60:01 9106 VO/Z6
61001L100~
C/09/468442! KG ZA 14-754 22 apri12015
17
het oordeel van Octrooicentnun Nederland een' naburig vakgebied, omdat het zo nauw gerelateerd is met het vakgebied van blokkeerinrichtingen dat de vakman rekening zal houden met ~ntwikkelingen in dat vakgebied. V eel fietsendragers zijn immers, net als blokkeerinrichtingen, accessoires die aan de achterzijde van een auto worden gemonteerd.
De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat ook van fietsendragers bekend was dat deze op een Europese trekhaak konden worden gemonteerd. De omstandigheid dat het bij een fietsendrager juist ongewenst zou zijn dat deze de achterdeur blokkeert, maakt dit niet anders. Het bevestigingssysteem op de trekhaak dient immers voor zowel trekhaaksloten als fietsendragers zeer stevig en rigide te zijn.
4.8. Matador noemt voorts dat het koppelstuk (20) van E3 los zou zijn. Zij wijst daarbi] op de schroef (31) waarmee het koppelstuk aan de drager kan worden bevestigd. Die visie kan echter voorshands niet worden gedeeld. Bick c.s, wijst er terecht op dat schroef (31) in E3 omschreven wordt als een spanschroef ("Spannschraube") die er volgens paragrafen 0038, 0039 en 0042 toe dient om de trekhaak extra vast te klemmen tussen de conische beker 20 en schuif21. De schroef 31 dient er derhalve niet toe om het losse koppelstuk aan de drager vast te maken zoals Matador meent Deze lezing door Matador ligt te minder voor de hand omdat verzekering van de schuif 21 met het slot 32 geen enkel ~der nut zou hebben dan het koppeldeel op de trekhaak te verzegelen, terwijl de rest van de fietsendrager zonder problemen door een derde zou kunnen worden meegenomen. Die derde hoeft dan immers slechts nog de vrij toegankelijke ("frei Zugänglich" zie 0042) schroef Ios te draaien. Dat is in strijd met wat E3 in paragraaf0041 als nut noemt, namelijk diefstalverzekering van de fietsendrager - als geheel - ("Diebstahlsicherung des Fahrradträgers"), De voorzieningenrechter merkt voorts op dat conclusie 1 van NL 134 niet voorschrijft hoe de behuizing (waarin de trekhaak wordt opgenomen) aan het blokkeerelement moet zijn verbonden, zolang het geheellogischerwijs niet na bevestiging en verzegeling uit elkaar genomen kan worden zonder het slot te openen. De gemiddelde vakman za] dit herkennen in het koppelstuk van E3 en hoe dit aan de drager verbonden is,3 terwijl door gebruik van het slot (32) duidelijk zal zijn dat het koppelstuk nietzomaar van de drager te scheiden is door enkel een schroef los te draaien.
4.9. Tot slot heeft Matador in dit kader betoogd dat in E3 het oog aan de behuizing ontbreekt dat samenwerkt met het slot. Zoals hiervoor is aangegeven is echter uit figuur 7 en de toelichting daarop in paragraaf 0041 van E3 zonder meer af te leiden dat schuif21 met slot 32 (tegen diefstal van de drager) gezekerd wordt. waarbij uit paragraafOO34 duidelijk is ' dat de schuif in de open toestand de trekhaakkogel door opening 22 laat en in gesloten toestand om de dunnere hals van de trekhaak geschoven is.
Inbreuk
4.10. Naast voormelde gerede kans dat het octrooi een betreffende bodemprocedure niet zal overleven, overweegt de voorzieningenrechter dat van letterlijke inbreuk naar zijn oordeel geen sprake is. De conclusie schrijft immers 'Voor dat de behuizing een oog omvat voor samenwerking met het slot. Volgens conclusie l en de beschrijving en tekeningen van het octrooi is de behuizing datgene wat de trekhaak kan opnemen en verbonden is methet
l De voomeningenrechter begrijpt dat dit gebeurt door middel van de zes bouten of nagels afgebeeld in figuur 2 tussen de rood en iroengeldeurde onderdelen in
90S~ISCOLO XVd 60:01 910Z vOIZZ
6100/8100 iÈl
C/09/468442I KG ZA 14-754 22 april2015
18
blokkeerelement. Bij de DoubleLock van Bick c.s, is het oog weliswaar gemonteerd op de scharende poten die door een tangwerking de trekhaakkogel insluiten maar ligt dit op afstand van de behuizing. De werking van de DoubleLock is als volgt:
Voorshands oordelend is enkel het onderste deel van die poten te beschouwen als "behuizing" in de zin van conclusie 1 van NL 134. In dat onderste deel wordt immers de trekhaakkogel opgenomen. Aan het bovenste deel is ook niets te ontwaren waarom dit als "behuizing" zou moeten worden getypeerd. Er wordt in het bovenste deel niets "behuisd" in de zin van het octrooi en het is ook verder een open constructie .
. 4.1 I . Het debat over het beroep dat Matador eerst bij pleidooi heeft gedaan op equivalentie is vooralsnog onvoldoende uit de verf gekomen. In eerste termijn was dit in het geheel niet door Matador toegelicht, in repliek slechts zeer summier door (bloot) te stellen dat het oog in de Doublelock dezelfde functie heeft, op in wezen dezelfde wijze werkt en ID wezen betzelfde resultaat oplevert .v an de zijde van Bick c.s, is dit een en ander betwist en gesteld dat in ieder geval de wijze een wezenlijk andere is. Gelet hierop kan voorshands niet de conclusie worden getrokken dat Matador op dit punt aan haar (gemotiveerde) stelplicht heeft voldaan. waarbij bovendien aan Bick c.s, kan worden toegegeven dat via de tangwerking en het aan de bovenkant verzegelen van het sjot ontegenzeggelijk een andere (minder rechtstreekse) wijze van verzekeringwordt gegeven dan dit (rechtstreeks) op het onderste deel (de "behuizing") te doen waarin de trekhaakkogel wordt opgenomen.
4.12. Er is zodoende een gerede kans dat in een bodemprocedure geen inbreuk.ook niet in equivalente zin, zal worden aangenomen. .
Slotsom en proceskosten
4.13. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen moeten de vorderingen worden afgewezen. Matador zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Biek c.s. maakt aanspraak op vergoeding van haar volledige proceskosten overeenkomstig artikel 10 19h Rv en heeft specificaties van haar kosten ten bedrage van € 10.502,51 (excl. BTW) voor haar advocaat en € 8.591,- voor haar octrooigemachtigde overgelegd. Daartegen is door Matador geen bezwaar gemaakt, zodat de voorzieningenrechter de kosten aan de zijde van Bick c.s. conform haai- specificaties zal begroten op € 19.093,51 aan salaris advocaat en octrooigemachtigde, te vermeerderen met € 613;- aan vast recht, in totaal derhalve op € 19.106,51. De wettelijke rente is niet bestreden en kan worden toegewezen.
SOSC1SCOLO xv~ 60:01 SlOG PO/6Z
6TOO/6TOO~
C/09/468442 / KG ZA 14-754 22 april2015
19
S. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst het gevorderde af;
5.2. veroordeelt Matador in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Bick c.s, begroot op € 19.706,51 en bepaalt dat de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn 8 dagen na heden;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
zen door mr, E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 22 april digheid van de griffier mr. R.P. Soullié.
g08CT8~OLO XVd 01:01 £106 to/66
BIE 2015, nr. 12
Uitspraak Rechtbank Den Haag
3 juni 2015
Jet Set Hydrotechniek B.V. vs Hoffland B.V. en Brielle Industrie Services
Toegevoegde materie
Partijen houdt verdeeld of het in conclusie 1 van EP 630 neergelegde deelkenmerk ‘onafhankelijk
ten opzichte van de staalplaat voort te bewegen’ (hierna het deelkenmerk) in de oorspronkelijke
aanvrage is geopenbaard.
In het midden kan blijven of het in het octrooi voorkomende deelkenmerk zo moet worden
uitgelegd dat de staalplaat fysisch geen (enkele) invloed op de voortbeweging van de snijinrichting
heeft (zoals Hoffland c.s. betoogt) of dat de snijinrichting in willekeurige richtingen, los van een
geleidingsframe, over of langs de staalplaat in de olieopslagtank kan bewegen (zoals Jet Set c.s.
betoogt). In beide interpretaties wordt ervan uitgegaan dat het kenmerk betrekking heeft op de
relatie tussen de snijinrichting en de staalplaat. Een aldus begrepen onafhankelijkheid van de
snijinrichting is niet, althans niet direct en ondubbelzinnig geopenbaard in de aanvrage.
Passage (vi) geeft technische informatie over de relatie tussen enerzijds de snijinrichting en
anderzijds de vakmensen of de pomp en dus niet over de relatie tussen de snijinrichting en de
staalplaat, zoals in het toegevoegde deelkenmerk. De passages (ix) en (x), bieden evenmin basis
voor het toegevoegde deelkenmerk. Het woord ‘rijrichting’ in passage (ix) leert niets over de
onafhankelijkheid ten opzichte van de staalplaat in de door partijen verdedigde interpretaties.
De gewijzigde conclusies als geformuleerd in de hulpverzoeken 1 tot en met 5 kunnen het octrooi
niet staande houden. Het woord ‘rijdend’ moet het probleem van de toegevoegde materie
ondervangen. Echter, ook met deze toevoeging verschaft het deelkenmerk nog steeds (technische)
informatie over de relatie tussen de snijinrichting en de staalplaat, terwijl de beschrijving in de
aanvrage slechts informatie over de relatie tussen de snijinrichting en de vakmensen verschaft.
Het voorgaande betekent dat de vordering in reconventie tot vernietiging van EP 630 voor
toewijzing gereed ligt.
Schikkingsregeling
Hoffland c.s. heeft betoogd dat bij toewijzing van de vordering tot vernietiging van het Nederlandse
deel van EP 630 ook aan de werking van de schikkingsregelingen (tijdelijk) een einde behoort te
komen, omdat op een nietig octrooi geen inbreuk kan worden gemaakt en de schikkingsregelingen
alsdan vanwege hun mededingingsbeperkende werking in strijd zijn met het in artikel 6
Mededingingswet neergelegde mededingingsverbod.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Zoals Hoffland c.s. zelf heeft aangevoerd (..) zijn
schikkingsregelingen in het kader van technologiegeschillen in beginsel vrijgesteld van het
bedoelde verbod. Weliswaar heeft Hoffland c.s. zich daarbij op het standpunt gesteld dat vrijstelling
niet meer aan de orde is als het betreffende intellectuele eigendomsrecht nietig is verklaard of
anderszins ongeldig is, maar niet valt in te zien dat de schikkingsregelingen daarmee niet in lijn
zouden zijn, nu deze, naar tussen partijen niet in geschil is, slechts gelden voor de duur van het
proces ter verkrijging van een definitief rechterlijk oordeel over de geldigheid van EP 630. Voor
zover Hoffland c.s. stelt dat bij vernietiging van het octrooi door de rechtbank daarop geen inbreuk
meer kan worden gemaakt, gaat zij voorts voorbij aan de door de Hoge Raad in het arrest
Enka/Dupont geformuleerde - en naar het oordeel van de rechtbank ook voor het huidige
octrooirecht geldende - regel dat een rechterlijke uitspraak waarbij een octrooi nietig wordt
verklaard aan dat octrooi onmiddellijk de werking ontneemt, op voorwaarde dat die uitspraak te
zijner tijd in kracht van gewijsde gaat. Ten aanzien van de periode waarin onzeker is of een
rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde gaat, heeft Hoffland c.s. er zelf voor gekozen haar
positie jegens Jet Set c.s. contractueel vast te leggen. De conclusie is dat voor de gevorderde
schorsing van de schikkingsregelingen op basis van de stellingen van Hoffland c.s. geen grond
bestaat.
Schade
Hoffland c.s. heeft met een beroep op artikel 1019g Rv vergoeding gevorderd van bij staat nader
op te maken schade als gevolg van de door Jet Set c.s. getroffen beslagmaatregelen.(..) De
vordering tot schadevergoeding kan in zoverre op de voet van artikel 1019g Rv worden
toegewezen, aangezien is vastgesteld dat er geen inbreuk is gemaakt.
Het betoog van Jet Set c.s. dat in dit geval niet zomaar een risicoaansprakelijkheid mag worden
aangenomen, kort gezegd omdat van misbruik van recht geen sprake zou zijn, wordt door de
rechtbank verworpen.
Hoffland c.s. heeft voorts met een beroep op onrechtmatige octrooihandhaving vergoeding
gevorderd van schade voortvloeiend uit de (inhoud van de) schikkingsregelingen. De rechtbank is
van oordeel dat de aldus gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. In plaats van
het te laten aankomen op een kort geding procedure, heeft Hoffland c.s. er voor gekozen haar
positie ten opzichte van Jet Set c.s. voor de duur van de bodemprocedure contractueel te regelen.
De in de schikkingsregelingen neergelegde onthoudingsverklaring wordt Hoffland c.s. geacht
vrijwillig te zijn aangegaan. Met Jet Set c.s. is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen daarvan
voor risico van Hoffland c.s. komen.
[volledige uitspraak]
terug naar nieuwsbrief
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 03-06-2015
Datum publicatie 11-06-2015
Zaaknummer C-09-444144-HA ZA 13-638
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Bodemzaak Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatieoctrooi inbreuk olietanksnijinstallatie
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/444144 / HA ZA 13-638
Vonnis van 3 juni 2015
in de zaak van
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JET SET HYDROTECHNIEK B.V. ,
gevestigd te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon,
ECLI:NL:RBDHA:2015:6346
RECHTBANK DEN HAAG
1 [A.],
pagina 1 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
1.1.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
eisers in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en het incident ex artikel 843a Rv 1 ,
hierna afzonderlijk te noemen [A.] en Jet Set en gezamenlijk Jet Set c.s.
advocaat mr. M.W. Rijsdijk te Amsterdam,
tegen
gevestigd te Zeist,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. [B.] , handelend onder de naam BRIELLE INDUSTRIE SERVICES ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en het incident ex art. 843a Rv,
hierna afzonderlijk te noemen Hoffland en BIS en gezamenlijk Hoffland c.s.
advocaten respectievelijk: mr. R.S. Schouten te Zeist en mr. A.C.F. Berkhof te Goes.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 6 mei 2013 met producties 1 t/m 26;
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 25 september 2013 met
producties 1 t/m 27;
de incidentele vordering tot voorlopige voorziening voor de duur van het geding van
25 september 2013 van Hoffland c.s. met producties 1 t/m 5;
de akte houdende vermeerdering van eis van de incidentele vordering tot voorlopige voorziening
voor de duur van het geding van 2 oktober 2013 van Hoffland c.s.;
de conclusie van antwoord in incident van 9 oktober 2013 met producties 1 t/m 7;
de akte overlegging producties van 4 februari 2014 van Hoffland c.s. met producties
6 t/m 17, alsmede de bij brief van 24 januari 2014 door de advocaat van [B.] ingediende aanvullende
stukken ten behoeve van productie 6;
de akte overlegging productie van 4 februari 2014 van Jet Set c.s. met productie 8;
de faxberichten van 3 februari 2014 van partijen met overzichten van de proceskosten in het
incident;
het pleidooi in het incident van 4 februari 2014 en de daarbij door partijen voorgedragen en
overgelegde pleitnotities;
het incidenteel vonnis van 26 februari 2014, zoals aangevuld bij herstelvonnis van
23 april 2014, waarbij de incidentele vordering is afgewezen en de beslissing over de proceskosten in
het incident is aangehouden;
de conclusie van repliek in conventie, tevens incidentele conclusie houdende voorlopige voorziening
(223 Rv) en vordering tot inzage (843a Rv), tevens akte vermeerdering van eis en van grondslag
alsmede conclusie van antwoord in reconventie en akte overlegging producties van 9 april 2014 met
producties 27 t/m 36;
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOFFLAND B.V.,
1 De procedure
pagina 2 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1.2.
2.1.
2.2.
de akte van 9 april 2014 inzake het depot van een variant snijinrichting ADMAC door de advocaat van
Jet Set c.s.;
de brief van 16 april 2014 van Jet Set c.s. met de aanvullende productie 37;
de conclusie van antwoord in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en in het
incident ex artikel 843a Rv van 23 april 2014 met producties 1 t/m 5;
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van 21 mei 2014 met producties
26 t/m 29 (deze nummering overlapt deels met die van de producties bij de conclusie van antwoord);
de conclusie van dupliek in reconventie van 9 juli 2014 met productie 38;
de akte houdende wijziging eis van 9 juli 2014 van Jet Set c.s.;
de antwoordakte in verband met de eiswijziging in conventie, tevens akte uitlating productie 38 in
reconventie van 6 augustus 2014;
de akte overlegging aanvullende producties tevens akte wijziging van eis van Jet Set c.s. van 6
maart 2015 met producties 39 tot en met 47;
de akte overlegging producties van 6 maart 2015 van Hoffland c.s. met producties
30 t/m 37;
de akte houdende bezwaar tegen de eisvermeerdering in conventie van 6 maart 2015 van Hoffland
c.s.;
de op 5 maart 2015 per fax en e-mail toegezonden aanvullende kostenspecificaties van partijen;
het pleidooi van 6 maart 2015, waarbij Jet Set c.s. hun standpunten in de hoofdzaak hebben doen
bepleiten door hun advocaat, bijgestaan door ir. [octrooigemachtigde 1], octrooigemachtigde en
Hoffland c.s. door mr. F.I.S.A.L. van Velsen te Rotterdam, overeenkomstig de bij het dossier gevoegde
pleitnotities.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
[A.] is houder van Europees Octrooi 1 507 630 (hierna: EP 630) voor een System and method for
cutting steel plate . Het octrooi is onder meer voor Nederland verleend op 14 maart 2007. Er is een
beroep gedaan op prioriteit van de Nederlandse octrooiaanvrage NL 1 020 622 van 17 mei 2002 .
De conclusies van EP 630 luiden in de oorspronkelijke taal als volgt.
1. A system for cutting steel plate (33), in particular for cutting the bottom and/or the wall of an oil
storage tank, comprising a pressurized liquid source (2) and a cutting device (1) comprising a
hydraulic or pneumatic motor (4) for driving the cutting device (1), wherein the pressurized liquid
source (2) and the motor (4) are hydraulically or pneumatically interconnected by means of hoses,
wherein the cutting device is a mobile cutting device provided with means for driving the cutting
device independently relative to said steel plate by means of said hydraulic or pneumatic motor (4),
characterized in that the pressurized liquid source is a hydraulic or pneumatic pump (2), and in that
the cutting device (1) comprises at least one nozzle (17) for squirting an abrasive liquid under high
pressure against and through the plate (33).
2. A system according to claim 1, wherein the nozzle (17) is supported by at least one wheel (16),
which can travel over the steel plate (33).
3. A system according to claim 1 or 2, wherein the nozzle (17) is spring-connected to the driven
portion of the cutting device (1).
4. A system according to any one of the preceding claims 1 - 3, wherein the cutting device (1) is fitted
with two spaced-apart nozzles (17), in such a manner that the cutting device (1) is capable of cutting
a strip from the steel plate (33) in one movement.
5. A system according to any one of the preceding claims 1 - 4, wherein the cutting device (1)
comprises a container for an abrasive agent.
6. A system according to any one of the preceding claims 1 - 5, wherein the cutting device (1) is fitted
with caterpillar tracks (8) for riding the device (1).
2 De feiten
pagina 3 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
2.3.
7. A system according to any one of the preceding claims 1 - 6, wherein the transmission ratio is such
that the velocity of movement of the device (1) will be less than 0.5 m/s , preferably less than 0.1
m/s, more preferably less than 0.06 m/s , with an engine speed of about 3000 rpm or a hydraulic
output of about 25 l/min.
8. A method for cutting steel plate, wherein a pressurized liquid source (2) is connected to a hydraulic
or pneumatic motor (4) of a cutting device (1) by means of hoses, wherein the cutting device (1) is a
mobile cutting device (1) which is driven independently relative to said steel plate by means of said
hydraulic or pneumatic motor (4) during the cutting operation, characterized in that the device is
driven over the bottom (33) of a storage tank and said steel plate is the bottom (33) and/or the wall
of said storage tank, in that the pressurized liquid source (2) is a hydraulic or pneumatic pump, in that
said pump (2) is disposed outside said storage tank, and in that said cutting is effected by squirting an
abrasive liquid under high pressure against and through the bottom and/or the wall.
9. A method according to claim 8, wherein said abrasive liquid contains sand and/or garnet.
In de Nederlandse vertaling luiden deze conclusies als volgt.
1. Systeem voor het snijden van staalplaat (33), in het bijzonder voor het snijden van de bodem en/of
de wand van een olieopslagtank, omvattende een drukvloeistofbron (2) en een snijinrichting (1) die is
voorzien van een hydraulische of pneumatische motor (4) voor het voortbewegen van de snijinrichting
(1), waarbij de drukvloeistofbron (2) en de motor (4) middels slangen (4) hydraulisch of pneumatisch
met elkaar verbonden zijn, waarbij de snijinrichting een mobiele snijinrichting is die is voorzien van
middelen om de snijinrichting onafhankelijk ten opzichte van de staalplaat voort te bewegen door
middel van de hydraulische of pneumatische motor (4), met het kenmerk, dat de drukvloeistofbron
een hydraulische of pneumatische pomp is, en dat de snijinrichting (1) ten minste een spuitmond (17)
omvat voor het onder hoge druk spuiten van een abrasieve vloeistof tegen en door de plaat (33).
2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij de spuitmond (17) wordt gedragen door ten minste een wiel
(16) welke over de staalplaat (33) kan rijden.
3. Systeem volgens conclusie 1 of 2, waarbij de spuitmond (17) verend is verbonden met het
aangedreven deel van de snijinrichting (1).
4. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 3, waarbij de snijinrichting (l) is voorzien
van twee op afstand van elkaar geplaatste spuitmonden (17), zodanig dat de snijinrichting (1) in één
beweging een strook uit de staalplaat (33) kan snijden.
5. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 4, waarbij de snijinrichting (1) is voorzien
van een houder (20) voor een abrasief middel.
6. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 5, waarbij de snijinrichting (1) is voorzien
van rupsbanden (8) voor het voortbewegen van de inrichting (1).
7. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 6, waarbij de overbrengingsverhouding
zodanig is dat bij een motortoerental van ongeveer 3000 rpm of een hydraulisch debiet van ongeveer
25 l/min de voorbewegingssnelheid van de inrichting (1) minder dan 0.5 m/s, bij voorkeur minder dan
0.1 m/s, meer bij voorkeur minder dan 0.06 m/s is.
8. Werkwijze voor het snijden van de bodem en/of de wand van een opslagtank, waarbij een
drukvloeistofbron (2) door middel van slangen wordt verbonden met een hydraulische of pneumatische
motor (4) van een snijinrichting (1), en waarbij de snijinrichting (1) een mobiele snijinrichting (1) is
die tijdens het snijden door middel van de hydraulische of pneumatische motor onafhankelijk ten
opzichte van de staalplaat wordt voortbewogen, met het kenmerk, dat de inrichting over de bodem
(33) van een opslagtank wordt voortbewogen en de genoemde staalplaat de bodem (33) of de wand
van de opslagtank is, dat de drukvloeistofbron (2) een hydraulische of pneumatische pomp is, dat de
pomp (2) buiten de opslagtank wordt opgesteld, en dat het snijden wordt bewerkstelligd door een
abrasieve vloeistof onder hoge druk tegen en door de bodem en/of de wand te spuiten.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij de abrasieve vloeistof zand en/of garnet bevat.
pagina 4 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
2.4.
2.5.
Bij EP 630 hoort onder meer de volgende figuur.
EP 630 is verleend op basis van een internationale aanvrage die op 14 mei 2003 in het Nederlands is
ingediend onder nummer PCT/ 03/00354 en op 27 november 2003 in het Engels is gepubliceerd onder
nummer WO 03/097301 A1. In de beschrijving van de aanvrage zoals ingediend staat voor zover
relevant, het volgende (de Romeinse nummering van de diverse passages is door de rechtbank
aangebracht):
Blz. 1, regels 4-6:
(i) De uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het snijden van staalplaat, in het bijzonder
voor het snijden van de bodem en/of de wand van een olieopslagtank.
Blz. 1, 13 t/m 34 en blz. 2, regels 1 t/m 13:
(ii) Een olieopslagtank zoals die bijvoorbeeld door de olieverwerkende industrie wordt gebruikt, is in
het algemeen opgebouwd uit een stalen schijfvormige bodemplaat, een stalen wand en een al dan niet
op en neer beweegbaar dak. Door roestvorming en slijtage is het noodzakelijk om de plaatdelen
regelmatig deels of geheel te vervangen. Daartoe worden de plaatdelen uitgesneden en verwijderd,
waarna nieuwe plaatdelen in of over het gat worden gelast. Het uitsnijden gebeurt tot op heden
middels snijbranders, die door vakmensen worden gehanteerd die zich daartoe toegang tot de
opslagtank verschaffen, vaak door eerst een gat in de wand van de (lege) opslagtank te snijden.
(iii) Een groot nadeel van deze werkwijze is dat het werk vermoeiend is voor de vakmensen, maar
bovenal is deze werkwijze in potentie zeer gevaarlijk voor de gezondheid. Niet alleen kan het langdurig
inademen van in de opslagtank achtergebleven oliedampen tot schade aan de gezondheid leiden, er
bestaat ook direct explosiegevaar. Regelmatig ontstaan bij deze werkwijze steekvlammen en explosies
in de opslagtank. De vakmensen dienen het werk dan ook volgens voorschrift in stevige beschermende
kleding uit te voeren.
(iv) Er bestaat derhalve behoefte aan een systeem voor het snijden van staalplaat dat minder
gevaarlijk is voor de gezondheid, en/of die het verwijderen van staalplaatdelen eenvoudiger en/of
goedkoper maakt.
(v) Daartoe omvat het systeem een hydraulische of pneumatische pomp en een verplaatsbare
snijinrichting die is voorzien van een hydraulische of pneumatische motor voor het voortbewegen van
de snijinrichting, waarbij de pomp en de motor middels slangen hydraulisch of pneumatisch met elkaar
verbonden zijn.
(vi) De snijinrichting kan op deze wijze zelfstandig door de olieopslagtank rijden, eventueel begeleid
en bediend door een operator, terwijl de pomp buiten de tank wordt opgesteld.
Blz. 2, regels 22 t/m 25:
(vii) De spuitmond wordt bij voorkeur gedragen door ten minste een wiel welke over de staalplaat kan
rijden. Het is belangrijk dat bij abrasief snijden de spuitmond op een nauwkeurig gedefinieerde afstand
van de plaat wordt gehouden. De spuitmond is daarbij bij voorkeur verend verbonden met het
aangedreven deel van de snijinrichting. Op deze wijze wordt het wiel onder alle omstandigheden tegen
de plaat geduwd.
pagina 5 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
2.6.
2.7.
2.8.
2.10.
Blz. 4, regels 17 t/m 20:
(viii) In een bijzondere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding ligt de snijinrichting
tijdens het voortbewegen tegen de wand van de opslagtank aan, waarbij de wand als geleiding dient.
Blz. 6, regels 23 t/m 26:
(ix) De overbrengingsinrichting 22 kan worden bediend door middel van een bedieningsstang 23
waarmee zowel de rijsnelheid als de rijrichting van de snijinrichting 1 kan worden ingesteld.
Blz. 9, regels 7 t/m 13:
(x) Hoewel er voor de bediening van de in dit uitvoeringsvoorbeeld weergegeven inrichting 1 ten
minste een persoon zich in de olieopslagtank moet bevinden, kan de inrichting 1 ook worden voorzien
van een op afstand bedienbare besturing, of van een programmeerbare besturing zodat de inrichting 1
automatisch de juiste route volgt om het gewenste resultaat te bewerkstelligen.
Jet Set exploiteert de snijmachines ontwikkeld door [A.] onder de naam RAGWORM.
Hoffland is een onderneming die zich bezighoudt met sloopwerkzaamheden, waaronder sloop van
olieopslagtanks. BIS is een eenmanszaak die zich bezighoudt met het schoonmaken van tanks alsook
met snijdwerkzaamheden door middel van water onder hoge druk.
Hoffland en BIS hebben als (onder)aannemers voor [C] (hierna: [C]) te Rotterdam werkzaamheden
uitgevoerd en voltooid aan olieopslagtank 623 en een aanvang gemaakt met werkzaamheden aan
olieopslagtank 108. In het bestek van [C] voor de opdracht van de werkzaamheden aan
laatstgenoemde tank wordt ‘watersnijden door de fa. Ragworm’ voorgeschreven.
2.9. Op 11 maart 2013 heeft Jet Set c.s., na daartoe op 5 maart 2013 verkregen verlof van de
voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, een gedetailleerde beschrijving laten maken van de
voor de werkzaamheden aan tank 108 bij [C] door Hoffland c.s. gebruikte machine en conservatoir
bewijsbeslag doen leggen op zich onder Hoffland c.s. bevindende (digitale) documenten. Het proces-
verbaal van de gerechtsdeurwaarder van 11 maart 2013 met een gedetailleerde beschrijving van de
bij [C] gebruikte machine is aan Jet Set c.s. ter beschikking gesteld. De door de gerechtsdeurwaarder
in beslag genomen fysieke documenten zijn tezamen met een kopie van de inbeslaggenomen digitale
data in gerechtelijke bewaring gegeven bij DigiJuris B.V.
Op 16 april 2013 is Jet Set c.s. met Hoffland en BIS grotendeels gelijkluidende regelingen
overeengekomen (hierna de schikkingsregeling(en)). In de schikkingsregeling tussen Jet Set c.s. en
BIS - waarin partijen zijn aangeduid als Jet Set Hydro respectievelijk [B.] - is onder meer bepaald:
“In aanmerking nemende dat:
a. Jet Set Hydro op 11 maart 2013 een bewijsbeslag heeft doen leggen onder Hoffland B.V. en [B.]
tijdens uitvoering van werkzaamheden door de onderaannemer van Hoffland B.V., de heer [B.] aan
tank 108 (…);
b. Jet Set Hydro meent dat [B.] apparatuur gebruikt waarmee [B.] inbreuk maakt op het octrooi van
Jet Set Hydro met nummer EP 630;
(…)
e. [B.] en Jet Set Hydro hebben onderhandeld over de voorwaarden waaronder de zitting in kort
geding van woensdag 17 april 2013 om 10.00 kon worden voorkomen;
f. Partijen om die reden onder de hierna te melden voorwaarden een regeling hebben getroffen.
Zijn overeengekomen als volgt:
1. [B.] verklaart hierbij jegens Jet Set Hydro dat de door Hoffland B.V. in opdracht gegeven
werkzaamheden aan [B.] met gebruikmaking van de apparatuur waarmee beweerdelijk inbreuk op
octrooi EP 630 wordt gemaakt, na het op 11 maart 2013 gelegde bewijsbeslag zijn gestaakt. [B.]
verklaart hierbij tevens iedere handeling als bedoeld in artikel 70 ROW (1995) waarmee inbreuk wordt
gemaakt op EP630 blijvend te staken, alsmede e.e.a. gestaakt te houden zolang EP630 van kracht is
en zolang niet is bepaald bij een tussen Partijen geldende rechterlijke beslissing met kracht en gezag
van gewijsde dat [B.] geen inbreuk zou maken op EP630.
pagina 6 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
2.11.
2.12.
2.13.
2.14.
2. [B.] zal aan Jet Set Hydro een (…) boete betalen van € 20.000,- (twintig duizend Euro) voor iedere
schending van de verplichting onder artikel 1 (…). ”
Jet Set c.s. is naast de onderhavige bodemprocedure tegen Hoffland c.s. een procedure gestart
tegen een vijftal andere partijen vanwege vermeende inbreuk op EP 630. Bij vonnis in kort geding van
17 september 2013 (C/09/449200 / KG ZA 13-956) 2 heeft de voorzieningenrechter van deze
rechtbank het door Jet Set c.s. jegens die partijen gevorderde inbreukverbod op EP 630 afgewezen.
Daartoe is overwogen dat er naar voorlopig oordeel een gerede kans bestaat dat conclusies 1, 2, 3 en
8 van het Nederlandse deel van EP 630 in een bodemprocedure nietig zullen worden geacht. Bij arrest
van 3 maart 2015 (IEPT20150303) 3 heeft het Hof Den Haag dat vonnis bekrachtigd.
Bij vonnis in incident van 26 februari 2014, zoals gewijzigd bij vonnis van 23 april 2014 (hierna:
incident I) in de onderhavige zaak is de door Hoffland c.s. op grond van artikel 6 Mededingingswet en
onvoorziene omstandigheden gevorderde schorsing van de schikkingsregelingen afgewezen.
Op 25 maart 2014 heeft Jet Set c.s. na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de
rechtbank Rotterdam, ten laste van BIS een gedetailleerde beschrijving laten maken van een door BIS
gebruikte machine voor werkzaamheden aan tank 1240 bij [D]. te Rotterdam (hierna [D]).
BIS heeft het proces-verbaal met gedetailleerde beschrijving van 25 maart 2014 van
[gerechtsdeurwaarder 1], gerechtsdeurwaarder bij Bosveld Incasso Gerechtsdeurwaarders aan Jet Set
c.s. ter beschikking gesteld. In de beschrijving, voorzien van drie foto’s, is door [gerechtsdeurwaarder
1] over de door BIS bij [D] gebruikte machine, voor zover van belang, vermeld:
“Het werktuig (…) wordt door mijn deskundige omschreven als een track die hydraulische (of door
perslucht) wordt voortgedreven waar aan allebei de kanten ‘nozzle’s’ zijn bevestigd, waar bovenop
abrasief reservoiren zijn bevestigd voor het nodige abrasief wat gebruikt wordt om in combinatie met
het water het snijdende effect te krijgen (…).”
Uitsneden van de door de gerechtsdeurwaarder gewaarmerkte foto’s 2 en 3 zijn hieronder
weergegeven.
pagina 7 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
2.15.
3.1.
BIS heeft vervolgens een eigen gerechtsdeurwaarder ingeschakeld om een
proces-verbaal van constateringen te maken. In het daartoe opgestelde proces-verbaal van 10 april
2014 heeft gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2], voor zover van belang, vermeld:
“Heden (…) Heb ik mij begeven naar en bevonden te Zuidland, gemeente Bernisse (…) sprekende met
de heer [B.] (…), die ik verzocht aanwijzing te doen van het werktuig gebruikt bij tank 1240, als
bedoeld in het proces-verbaal van 25 maart 2014, opgemaakt bij gerechtsdeurwaarder
[gerechtsdeurwaarder 1] (…) welk werktuig (…) wordt omschreven als “track die hydraulisch (of door
perslucht) wordt voortgedreven”. Door mij, gerechtsdeurwaarder, zijn ter plaatse voornoemd te
Zuidland, onder meer gelijkende foto’s gemaakt als de 3 foto’s die door gerechtsdeurwaarder
[gerechtsdeurwaarder 1] zijn gemaakt en gehecht aan zijn proces-verbaal.
Na uitvoerige bestudering van het werktuig/track heb ik geconstateerd dat deze wordt voortbewogen
door een tweetal elektromotoren die worden gevoed door 24 Volt (oorspronkelijke voeding 220 Volt
via een transformator omgezet in 42 Volt en via de besturingskast omgezet in 24 Volt).
Uit de door mij, gerechtsdeurwaarder, gemaakte foto’s blijkt dat via de stroomvoorziening via de 2
blauw/witte stekkers (…) de elektromotoren worden aangedreven. (…) De voornoemde 2 blauw/witte
stekkers zijn elk afzonderlijk verbonden met een dunne rode en zwarte elektriciteitsdraad die elk een
elektromotor voedt en waardoor het werktuig/track wordt aangedreven c.q. wordt voortbewogen. (…)
Er zijn door mij, gerechtsdeurwaarder geen hydraulische slangen aangetroffen die zouden kunnen
duiden op een hydraulische aandrijving dan wel een perslucht aandrijving.”
Een uitsnede van de door de gerechtsdeurwaarde gewaarmerkte foto 1 is hieronder weergegeven.
3
3. Het geschil
in de hoofdzaak in conventie
pagina 8 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
3.6.
3.7.
Na herhaalde wijziging van eis en uitgaande van hun laatste daartoe strekkende akte in de hoofdzaak,
vordert Jet Set c.s. - samengevat en zakelijk weergegeven - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar
bij voorraad:
- Hoffland c.s. veroordeelt om iedere inbreuk op EP 630 zoals verleend, subsidiair zoals beperkt in één
van de hulpverzoeken, blijvend te staken, Hoffland c.s. veroordeelt om een door een onafhankelijke
registeraccountant gecontroleerde opgave te doen van gegevens met betrekking tot verhandeling van
en verrichte handelingen met inbreukmakende inrichtingen, van de daarmee gegenereerde winst en
tevens van het aantal inbreukmakende inrichtingen waarover Hoffland c.s. beschikt, Hoffland c.s.
veroordeelt tot het op eigen kosten vernietigen van die inrichtingen en voorts om ervoor zorg te
dragen dat Jet Set c.s. afschriften van en inzage in diverse stukken verkrijgt, een en ander op straffe
van een dwangsom (vorderingen 1 tot en met 5);
- Hoffland c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, dan wel
tot een nader te bepalen bedrag aan schade of winstafdracht (vordering 6);
- voor recht verklaart dat BIS in strijd heeft gehandeld met de schikkingsregeling en BIS veroordeelt
tot betaling van de verbeurde boete(s) (vordering 7);
met hoofdelijke veroordeling van Hoffland c.s. in de kosten van de procedure conform artikel 1019h Rv
en met bepaling dat alle uit hoofde van het vonnis te betalen bedragen worden vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
Jet Set c.s. vordert voorts voorwaardelijk (voor het geval de rechtbank EP 630 zoals verleend niet
geldig acht) dat de rechtbank voor recht verklaart dat EP 630 zoals beperkt in de hulpverzoeken 1, 2,
3, 4 of 5, geldig is.
Jet Set c.s. legt aan de vorderingen ten grondslag dat Hoffland c.s. inbreuk maakt op conclusies 1, 2,
5, 8 en 9 van EP 630, dat BIS de inbreukmakende handelingen ondanks het bepaalde in de
schikkingsregeling niet heeft gestaakt en dat Jet Set c.s. door de inbreuk schade lijdt.
in de incidenten
Jet Set c.s. vordert in een tweetal incidenten - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij
voorraad te verklaren vonnis:
- BIS bij wijze van voorlopige voorziening veroordeelt om de schikkingsregeling na te komen, meer in
het bijzonder om met onmiddellijke ingang van deze procedure iedere inbreuk op EP 630 te staken
(incident II);
- BIS op grond van artikel 843a Rv beveelt om inzage en/of afschrift te verschaffen van de op 25
maart 2014 door deurwaarderskantoor Bosveld bij [D] gemaakte beschrijving alsmede van de op 11
maart 2013 bij BIS door deurwaarderskantoor Maasstad in beslaggenomen digitale documenten,
althans documenten die betrekking hebben op de in dagvaarding bedoelde snijinrichting en tevens alle
documenten met betrekking tot opdrachten die BIS met de in het verzoekschrift en dagvaarding
bedoelde snijinrichting heeft uitgevoerd dan wel [waarbij BIS] betrokken is geweest (incident III);
een en ander op straffe van dwangsommen en met veroordeling van BIS in de kosten van beide
incidenten conform artikel 1019h Rv.
Aan beide vorderingen legt Jet Set c.s. ten grondslag dat BIS de inbreukmakende handelingen
ondanks het bepaalde in de schikkingsregeling niet heeft gestaakt en, ten aanzien van de vordering ex
artikel 843a Rv, dat de bescheiden nodig zijn om het in de hoofdzaak gevorderde inbreukverbod en de
gevorderde verklaring voor recht te onderbouwen.
Hoffland c.s. voert in de hoofdzaak en in de incidenten gemotiveerd verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
Hoffland c.s. vordert na wijziging van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het Nederlandse deel van EP 630 vernietigt, Jet Set c.s. veroordeelt
tot een bij staat nader op te maken schadevergoeding wegens onrechtmatige octrooihandhaving vanaf
11 maart 2013 tot en met de dag waarop de vernietiging van het Nederlandse deel van EP 630 gezag
van gewijsde zal hebben, alsmede schorsing van de schikkingsregelingen van 16 april 2013 tot in een
pagina 9 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
3.8.
3.9.
3.10.
4.1.
4.1.1.
4.2.
4.2.2.
4.2.3.
bodemprocedure zal worden geoordeeld dat EP 630 rechtsgeldig is, met hoofdelijke veroordeling van
Jet Set c.s. in de proceskosten conform artikel 1019h Rv en in de nakosten, vermeerderd met rente.
Hoffland c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat EP 630 toegevoegde materie bevat, niet
nieuw en niet inventief is, zodat het octrooi met terugwerkende kracht nietig is. De nietigheid brengt
mee dat vanaf de beslaglegging op 11 maart 2013 sprake is van onrechtmatige octrooihandhaving met
schade tot gevolg en rechtvaardigt, gelet op artikel 6 Mededingingswet, schorsing van de
schikkingsregelingen.
Jet Set c.s. voert gemotiveerd verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
toelaatbaarheid eiswijzigingen in de hoofdzaak in conventie
Hoffland c.s. heeft zich verzet tegen de achtereenvolgende eiswijzigingen van Jet Set c.s.,
stellende dat deze te laat in de procedure zijn gedaan en substantiëring missen. Ter zitting heeft
de rechtbank beslist de eiswijzigingen toe te staan, nu Hoffland c.s. bij akte van 6 augustus
2014 inhoudelijk heeft kunnen reageren en ook daadwerkelijkheid heeft gereageerd op de vóór
die datum ingediende eiswijzigingen en de kort voor zitting ingediende eiswijziging ziet op
nieuwe hulpverzoeken (nummers 3, 4 en 5) die niets meer behelzen dan het schrappen van een
aantal conclusies in EP 630 zoals verleend of in de hulpverzoeken zoals eerder ingediend, zodat
Hoffland c.s. ondanks de laattijdige indiening niet in haar verdediging is geschaad. Voorts is
overwogen dat, voor zover Jet Set c.s. bij pleidooi nieuwe stellingen mocht poneren ter
substantiëring van de gewijzigde vorderingen, over de toelaatbaarheid daarvan bij vonnis wordt
beslist.
de geldigheid van EP 630
4.2.1. Hoffland c.s. legt aan de vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 630 in de
eerste plaats ten grondslag dat na de indiening van de aanvrage daaraan nieuwe materie is
toegevoegd. Partijen houdt in dit verband verdeeld of het in conclusie 1 van
EP 630 neergelegde deelkenmerk ‘ voorzien van de middelen om onafhankelijk ten opzichte van de
staalplaat voort te bewegen ’, meer in het bijzonder het onderdeel ‘ onafhankelijk ten opzichte van de
staalplaat voort te bewegen’ (hierna het deelkenmerk) in de oorspronkelijke aanvrage is geopenbaard.
Hoffland c.s. stelt dat het deelkenmerk technisch zo moeten worden uitgelegd dat de staalplaat
fysisch geen (enkele) invloed op de voortbeweging van de snijinrichting heeft. Deze technische
informatie heeft volgens Hoffland c.s. geen basis in de aanvrage en dat geldt evenzeer voor de
uitleg die de octrooihouder aan het deelkenmerk geeft, te weten ‘vrij van geleidingsmiddelen die
aan de staalplaat zijn bevestigd’. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar het rapport van
octrooigemachtigde ir. [octrooigemachtigde 2] van 18 september 2013, waarin uiteen is gezet
dat in de oorspronkelijke aanvrage in de Engelse taal, het in het deelkenmerk van conclusie 1
opgenomen woord ‘ independently ’ ( independently relative to said steelplate ), slechts
voorkomt in de volgende zinsnede van de beschrijving: ‘ The cutting device can thus move
independently through the oil storage tank ’, welke zinsnede in het Nederlands luidt: ‘De
snijinrichting kan op deze wijze zelfstandig door de olieopslagtank rijden’ (passage (vi) r.o. 2.5.).
In het licht van de daaraan voorafgaande passages kan deze zinsnede slechts worden verstaan
als ‘onafhankelijk van de pomp die buiten staat opgesteld en onafhankelijk van menselijke
aandrijving’, zodat dit geen basis voor het deelkenmerk biedt, aldus Hoffland c.s.
Jet Set c.s. heeft aangevoerd dat passage (vi) en passages (i), (ii), (v), (ix) en (x) van de
beschrijving in de oorspronkelijke aanvrage als weergegeven onder r.o. 2.5 wel basis bieden
voor het deelkenmerk. Met name de combinatie van de in die passages genoemde kenmerken ‘
zelfstandig door de olieopslagtank rijden’, ‘het voortbewegen van de snijinrichting’ en ‘voor het
snijden van staalplaat, in het bijzonder voor het snijden van de bodem en/of de wand van een
4 De beoordeling
pagina 10 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
4.2.4.
4.2.5.
4.2.6.
olieopslagtank’ , openbaren aan de vakman het deelkenmerk ‘zelfstandig ten opzichte van de
staalplaat voort te bewegen’ , waarbij de woorden zelfstandig en onafhankelijk als synoniem zijn
te beschouwen. 4 De interpretatie die Hoffland c.s. aan het woord ‘zelfstandig’ in de aanvrage
geeft is volgens Jet Set c.s. onjuist: de vakman zal direct begrijpen dat het woord ‘zelfstandig’
ziet op de beweging van de snijinrichting ten opzichte van de staalplaat, in die zin dat de
snijinrichting in willekeurige richtingen, los van een geleidingsframe, over of langs de staalplaat
in de olieopslagtank kan bewegen. In het kader van de nieuwheid en inventiviteit, waarbij het
deelkenmerk als verschilmaatregel is benoemd, heeft Jet Set c.s. dezelfde uitleg verdedigd. Zij
heeft toegelicht dat bij de op de prioriteitsdatum reeds bekende systemen voor
koudwatersnijden, de ‘nozzle’ (spuitmond) is bevestigd in of op een frame (bijvoorbeeld een
balk) dat tegen de staalplaat wordt geplaatst en dat deze systemen inefficiënt zijn omdat de
benodigde geleidingsbalk of het frame steeds moet worden verplaatst om een nieuw deel van de
staalplaat te kunnen snijden. De inrichting van [A.] lost dit op door de nozzle zelfstandig over de
bodem te laten rijden zoals gedefinieerd door conclusie 1. 5
In het midden kan blijven of het in het octrooi voorkomende deelkenmerk ‘onafhankelijk ten
opzichte van de staalplaat voort te bewegen’ zo moet worden uitgelegd dat de staalplaat fysisch
geen (enkele) invloed op de voortbeweging van de snijinrichting heeft (zoals Hoffland c.s.
betoogt) of dat de snijinrichting in willekeurige richtingen, los van een geleidingsframe, over of
langs de staalplaat in de olieopslagtank kan bewegen (zoals Jet Set c.s. betoogt). In beide
interpretaties wordt ervan uitgegaan dat het kenmerk betrekking heeft op de relatie tussen de
snijinrichting en de staalplaat. Een aldus begrepen onafhankelijkheid van de snijinrichting is niet,
althans niet direct en ondubbelzinnig geopenbaard in de aanvrage. De rechtbank overweegt
daartoe - overeenkomstig het in r.o. 2.11. genoemde arrest van 3 maart 2015 van het Hof Den
Haag, waarin (groten)deels dezelfde argumenten zijn gevoerd - als volgt.
Hoffland c.s. heeft terecht gesteld dat passage (vi) van de aanvrage, inhoudende ‘ De
snijinrichting kan op deze wijze zelfstandig door de olieopslagtank rijden, eventueel begeleid en
bediend door een operator, terwijl de pomp buiten de tank wordt opgesteld ’, in het licht van de
daaraan voorafgaande passages, niets openbaart over de relatie tussen de snijinrichting en de
staalplaat, laat staan dat die passage leert dat de snijinrichting in willekeurige richtingen, los van
een geleidingsframe, over of langs de staalplaat kan bewegen, zoals Jet Set c.s. wil. In passages
(ii) tot en met (iv) wordt eerst beschreven dat tot dan toe het uitsnijden van plaatdelen
gebeurde met snijbranders die in de opslagtank werden gehanteerd door vakmensen, dat dit
voor deze vakmensen niet alleen vermoeiend, maar ook in potentie zeer gevaarlijk was en dat er
daarom behoefte was aan een systeem voor het snijden van staalplaat dat minder gevaarlijk
en/of eenvoudiger en/of goedkoper is. Vervolgens staat in passage (v): “ Daartoe omvat het
systeem een hydraulische of pneumatische pomp en een verplaatsbare snijinrichting die is
voorzien van een hydraulische of pneumatische motor voor het voortbewegen van de
snijinrichting, waarbij de pomp en de motor middels slangen hydraulisch of pneumatisch met
elkaar verbonden zijn.” Nu met het woord ‘ Daartoe ’ aan het begin van deze passage tot
uitdrukking wordt gebracht dat deze passage beoogt aan te sluiten op de daaraan voorafgaande
passages en, meer in het bijzonder, een oplossing beoogt te verstrekken voor (een of meer van)
de daarin gesignaleerde problemen, kan passage (v) moeilijk anders worden begrepen dan als
inhoudend dat de vakmensen niet (langer) het voor hen vermoeiende en potentieel gevaarlijke
werk van het voortbewegen van de (brand)snijinrichting hoeven uit te voeren, maar dat dit in de
snijinrichting volgens de aanvrage gebeurt door een hydraulische of pneumatische motor. Gelet
hierop moet passage (vi) – waarin met de woorden ‘ op deze wijze ’ aansluiting wordt gezocht
bij passage (v) – worden verstaan als verwijzend naar een snijinrichting die, zonder dat
daarvoor menselijke aandrijving nodig is – dus ‘ zelfstandig ’ – door de opslagtank kan rijden.
Dat neemt niet weg dat, zoals door Hoffland c.s. is aangevoerd, de snijinrichting bij het
zelfstandig voortbewegen eventueel door een operator kan worden begeleid en bediend. Een
andere mogelijke uitleg van passage (vi) is dat het erom gaat dat de snijinrichting zich los van
de pomp kan voortbewegen, waardoor de relatief gevaarlijke pomp buiten de tank kan worden
geplaatst.
Passage (vi) geeft gelet op het voorgaande technische informatie over de relatie
pagina 11 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
4.2.7.
4.2.8.
4.2.9.
4.2.10.
4.2.11.
4.3.
4.3.1.
tussen enerzijds de snijinrichting en anderzijds de vakmensen of de pomp en – anders dan Jet
Set c.s. ingang wil doen vinden – dus niet over de relatie tussen de snijinrichting en de
staalplaat, zoals in het toegevoegde deelkenmerk. De maatregel van passage (vi) om de
snijinrichting onafhankelijk van menselijke aandrijving en los van de pomp voort te bewegen,
zegt immers niets over een relatie tussen de inrichting en de staalplaat, laat staan dat het iets
openbaart over de gebondenheid van die inrichting aan een geleidingssysteem.
De passages (ix) en (x) waarnaar Jet Set c.s. ook heeft verwezen, bieden
evenmin basis voor het toegevoegde deelkenmerk. Het woord ‘rijrichting’ in passage (ix) leert
niets over de onafhankelijkheid ten opzichte van de staalplaat in de door partijen verdedigde
interpretaties. Het duidt er in ieder geval niet op dat de staalplaat fysisch geen enkele invloed op
de snijinrichting uitoefent of zonder geleiding in willekeurige richtingen kan bewegen. Ook in een
systeem met geleidingsbalken zijn er ten minste twee rijrichtingen, heen en terug, terwijl er
daarnaast sprake kan zijn vertakkingen/zijafslagen. Hierom is een door een op afstand
bedienbare of programmeerbare besturing te regelen ‘juiste route’ in de zin van passage (x)
eveneens denkbaar in een systeem met geleidingsbalken.
Nu gesteld noch gebleken is dat het toegevoegde deelkenmerk basis in enig ander onderdeel
van de oorspronkelijke aanvrage heeft, komt de rechtbank tot het oordeel dat conclusie 1 van EP
630 zoals verleend, materie bevat die niet gedekt wordt door die aanvrage. De conclusie komt
daarmee in strijd met artikel 75 lid 1 sub c Rijksoctrooiwet (ROW). Dit geldt ook voor de van
conclusie 1 afhankelijke conclusies 2 tot en met 7, alsmede voor conclusie 8 die een met
conclusie 1 overeenkomende werkwijze bevat en de daarvan afhankelijke conclusie 9.
De gewijzigde conclusies als geformuleerd in de hulpverzoeken 1 tot en met 5
kunnen het octrooi niet staande houden. In de hulpverzoeken 1 en 2 is in conclusies 1 en 8 het
deelkenmerk ‘onafhankelijk ten opzichte van de staalplaat te bewegen (dan wel ‘ wordt
voortbewogen ’) gewijzigd in: ‘ zelfstandig ten opzichte van de staalplaat met een constante
snelheid tijdens het spuiten rijdend voort te bewegen’ (dan wel ‘wordt voortbewogen’ ). Ter
zitting heeft Jet Set c.s. desgevraagd te kennen gegeven dat het woord ‘rijdend’ het probleem
van de toegevoegde materie moet ondervangen. Echter, ook met deze toevoeging verschaft het
deelkenmerk nog steeds (technische) informatie over de relatie tussen de snijinrichting en de
staalplaat, terwijl de beschrijving in de aanvrage slechts informatie over de relatie tussen de
snijinrichting en de vakmensen verschaft. De stelling van Jet Set c.s. dat de betekenis van
‘zelfstandig door de olieopslagtank rijden’ uit passage (vi) identiek is aan het in de
hulpverzoeken geformuleerde deelkenmerk 6 , kan in het licht van de aanvrage als geheel dan
ook niet worden gevolgd.
De in de hulpverzoeken 1 en 2 geformuleerde conclusies 1 en 8 en de overige,
daarvan afhankelijke conclusies komen derhalve in strijd met artikel 75 lid 1 sub c ROW. Dat
geldt evenzeer voor de conclusies in de hulpverzoeken 3, 4, en 5, nu deze slechts (identieke)
werkwijzeconclusies bevatten uit het octrooi zoals verleend respectievelijk uit de hulpverzoeken
1 en 2. De door Hoffland c.s. opgeworpen vraag of de hulpverzoeken in de juiste procestaal zijn
opgesteld behoeft gelet hierop geen bespreking.
Het voorgaande betekent dat de vordering in reconventie tot vernietiging van
EP 630 voor toewijzing gereed ligt. Aangezien op een nietig octrooi geen inbreuk kan worden
gemaakt, stranden daarop de vorderingen in conventie 1 tot en met 5. De in conventie gedane
voorwaardelijke vordering deelt dat lot.
de schikkingsregeling(en)
de door Hoffland c.s. gevorderde schorsing
Hoffland c.s. heeft betoogd dat bij toewijzing van de vordering tot vernietiging van het
Nederlandse deel van EP 630 ook aan de werking van de schikkingsregelingen (tijdelijk) een
einde behoort te komen, omdat op een nietig octrooi geen inbreuk kan worden gemaakt en de
pagina 12 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
4.3.2.
4.3.3.
4.3.4.
4.3.5.
schikkingsregelingen alsdan vanwege hun mededingingsbeperkende werking in strijd zijn met
het in artikel 6 Mededingingswet neergelegde mededingingsverbod.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Zoals Hoffland c.s. zelf heeft aangevoerd - met verwijzing
naar Verordening 316/2014 en Mededeling 2014/C 89/03 van de Europese Commissie 7 - zijn
schikkingsregelingen in het kader van technologiegeschillen in beginsel vrijgesteld van het
bedoelde verbod. Weliswaar heeft Hoffland c.s. zich daarbij op het standpunt gesteld dat
vrijstelling niet meer aan de orde is als het betreffende intellectuele eigendomsrecht nietig is
verklaard of anderszins ongeldig is, maar niet valt in te zien dat de schikkingsregelingen
daarmee niet in lijn zouden zijn, nu deze, naar tussen partijen niet in geschil is, slechts gelden
voor de duur van het proces ter verkrijging van een definitief rechterlijk oordeel over de
geldigheid van EP 630. Voor zover Hoffland c.s. stelt dat bij vernietiging van het octrooi door de
rechtbank daarop geen inbreuk meer kan worden gemaakt, gaat zij voorts voorbij aan de door
de Hoge Raad in het arrest Enka/Dupont 8 geformuleerde - en naar het oordeel van de rechtbank
ook voor het huidige octrooirecht geldende - regel dat een rechterlijke uitspraak waarbij een
octrooi nietig wordt verklaard aan dat octrooi onmiddellijk de werking ontneemt, op voorwaarde
dat die uitspraak te zijner tijd in kracht van gewijsde gaat. Ten aanzien van de periode waarin
onzeker is of een rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde gaat, heeft Hoffland c.s. er zelf
voor gekozen haar positie jegens Jet Set c.s. contractueel vast te leggen. De conclusie is dat
voor de gevorderde schorsing van de schikkingsregelingen op basis van de stellingen van
Hoffland c.s. geen grond bestaat.
het door Jet Set c.s. gestelde handelen in strijd met de schikkingsregeling
Jet Set c.s. heeft met verwijzing naar de in r.o. 2.14. genoemde passage in het
proces-verbaal van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] betoogd dat BIS in strijd met
de schikkingsregeling gebruik heeft gemaakt van een snijmachine die valt onder de conclusies
van EP 630. Deze stelling wordt gelet op het navolgende niet gevolgd.
BIS heeft betwist dat de snijmachine onder de conclusies van EP 630 valt, stellende
dat de door [gerechtsdeurwaarder 1] beschreven vaststelling door een deskundige dat sprake is
van een ‘ track die hydraulische (of door perslucht) wordt voortgedreven ’ onjuist is. Met
verwijzing naar het proces-verbaal van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] (r.o.
2.15.), heeft BIS aangevoerd dat de machine niet wordt voortgedreven door een hydraulische of
pneumatische motor, maar door twee elektromotoren. BIS heeft in dit verband ook verwezen
naar een rapport van 21 april 2014 van octrooigemachtigde [octrooigemachtigde 2]. Deze heeft
naar aanleiding van het door [gerechtsdeurwaarder 1] opgestelde proces-verbaal onder meer
gesteld dat de deskundige niet heeft aangegeven op welke grond hij meent te kunnen
constateren dat de track door ‘ hydraulische (of door perslucht)’ wordt aangedreven en voorts:
“Zoals wel duidelijk zichtbaar is op de drie foto’s, is het werktuig voorzien van blauw-witte
elektrische stekkers. Indien de deskundige nader onderzoek had gedaan, had hij kunnen
constateren dat de elektrisch[e] stekker via rode en zwarte elektriciteitsdraden is verbonden met
een motor voor het aandrijven van de rupsbanden.”
Jet Set c.s. heeft niet aangevoerd dat het gebruik van een elektrisch aangedreven snijmachine
onder het bereik van de conclusies van EP 630 valt. Tussen partijen is derhalve slechts in geschil
of de door BIS gebruikte snijmachine pneumatisch of hydraulisch wordt aangedreven. Gezien de
gemotiveerde betwisting van BIS lag het op de weg van Jet Set c.s., op wie in deze de stelplicht
en bewijslast rust, om nader te onderbouwen dat van bedoelde aandrijving sprake was of ter
zake een bewijsaanbod te doen. Jet Set c.s. heeft echter, ook nadat de rechtbank de
tegenstrijdigheid in de beschrijvingen van de beide deurwaarders ter zitting uitdrukkelijk heeft
voorgehouden en Jet Set c.s. heeft verzocht aan te geven hoe de rechtbank daarmee moet
omgaan, geen bewijsaanbod gedaan. Zij heeft ter zitting slechts gesteld dat de
elektromotor/generator mogelijk eerst na het snijwerk bij [D] op de snijmachine is geplakt, maar
dat is onvoldoende om de gemotiveerde betwisting van BIS te passeren, mede in aanmerking
nemend dat de blauw-witte stekkers - waarvan deurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] beschrijft
dat deze met de elektromotoren verbonden zijn - ook zichtbaar zijn op de foto’s van
[gerechtsdeurwaarder 1]. Aan het betoog van Jet Set c.s. dat het gebruik van een elektrisch
pagina 13 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
4.3.6.
4.4.
4.4.1.
4.4.2.
4.4.3.
aangedreven snijmachine volstrekt onaannemelijk is omdat voor het gebruik van elektrische
apparatuur in olieopslagtanks omwille van de brandveiligheid beperkingen gelden, gaat de
rechtbank voorbij, nu Jet Set c.s. niet heeft kunnen wijzen op een voorschrift waaruit volgt dat
het gebruik van een elektrisch aangedreven machine voor snijwerk in olietanks nimmer zou zijn
toegestaan en zij ook anderszins niet duidelijk heeft gemaakt dat dit gebruik uitgesloten moet
worden geacht.
Het voorgaande betekent dat er geen grond is voor het oordeel dat BIS in strijd met de
verplichtingen uit de schikkingsregeling heeft gehandeld. De verzochte verklaring voor recht van
Jet Set c.s. in de hoofdzaak (vordering 7) moet daarom worden afgewezen. De op dezelfde
feitelijke grondslag gestoelde vorderingen in de incidenten II en III moeten eveneens worden
afgewezen, reeds omdat sprake is van een eindvonnis. Nu de vorderingen in de hoofdzaak in
conventie worden afgewezen, bestaat bij de in incident III gevorderde inzage in dan wel afgifte
van bescheiden ook geen zelfstandig belang meer. Bovendien heeft BIS het proces-verbaal met
de gedetailleerde beschrijving waarin Jet Set inzage vordert, al aan Jet Set c.s. ter beschikking
gesteld.
de d oor Hoffland c.s. gevorderde schade
Hoffland c.s. heeft met een beroep op artikel 1019g Rv vergoeding gevorderd
van bij staat nader op te maken schade als gevolg van de door Jet Set c.s. getroffen
beslagmaatregelen. De rechtbank acht aannemelijk dat het door Jet Set c.s. op 11 maart 2013
gelegde conservatoir bewijsbeslag en de gedetailleerde beschrijvingen die zij op die datum en op
25 maart 2014 heeft doen opmaken, impact hebben gehad op de bedrijfsorganisatie van
Hoffland en BIS zoals zij hebben gesteld 9 , en dat daaruit schade is voortgevloeid. De vordering
tot schadevergoeding kan in zoverre op de voet van artikel 1019g Rv worden toegewezen,
aangezien is vastgesteld dat er geen inbreuk is gemaakt.
Het betoog van Jet Set c.s. dat in dit geval niet zomaar een risicoaansprakelijkheid
mag worden aangenomen, kort gezegd omdat van misbruik van recht geen sprake zou zijn,
wordt door de rechtbank verworpen. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake
beslagmaatregelen heeft te gelden dat degene die beslag legt handelt op eigen risico en,
bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden
indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Dat geldt ook in geval de betrokkene, op
verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het
beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld 10 . Bijzondere omstandigheden daargelaten, is de
beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, aansprakelijk uit onrechtmatige
daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt. 11 Op de beslaglegger rust
daarbij een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de
vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. 12 Niet valt in te zien dat die
risicoaansprakelijkheid hier niet aan de orde zou zijn, zoals Jet Set c.s. stelt. Uit de tekst van
artikel 1019g Rv, noch uit de daarbij behorende wetgeschiedenis kan worden opgemaakt dat is
beoogd een uitzondering te maken op de hiervoor weergegeven leer. 13 De vordering kan
derhalve worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.
Hoffland c.s. heeft voorts met een beroep op onrechtmatige octrooihandhaving
vergoeding gevorderd van schade voortvloeiend uit de (inhoud van de) schikkingsregelingen - zo
heeft zij het werk bij [C] moeten stilleggen met een aansprakelijkheidsstelling tot gevolg en
ontwikkelkosten voor een elektrische snijinrichting moeten maken -, waarbij zij heeft
aangevoerd dat de schikkingsregelingen zijn getroffen onder dreiging van voortzetting van
rechtsmaatregelen door Jet Set c.s. en de regelingen nog immer door Jet Set c.s. worden
gehandhaafd, terwijl Jet Set c.s. reeds bij octrooiverlening, maar in ieder geval vanaf het kort
geding vonnis van 17 september 2013 had behoren in te zien dat er een niet te verwaarlozen
kans zou bestaan dat het octrooi geen stand zou houden. De rechtbank is van oordeel dat de
aldus gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. In plaats van het te laten
aankomen op een kort geding procedure, heeft Hoffland c.s. er voor gekozen haar positie ten
opzichte van Jet Set c.s. voor de duur van de bodemprocedure contractueel te regelen. De in de
schikkingsregelingen neergelegde onthoudingsverklaring wordt Hoffland c.s. geacht vrijwillig te
pagina 14 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
4.5.
4.5.1.
4.6.
4.6.1.
4.6.2.
4.6.3.
4.6.4.
zijn aangegaan. Met Jet Set c.s. is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen daarvan voor risico
van Hoffland c.s. komt.
slotsom
De vorderingen van Jet Set c.s. in de incidenten II en III worden afgewezen, evenals
haar vorderingen in de hoofdzaak. De reconventionele vordering van Hoffland c.s. tot
vernietiging van EP 630 wordt toegewezen, alsook de vordering tot schadevergoeding op de
wijze als in het dictum bepaald. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
proceskosten
incident I
Bij vonnis in incident van 26 februari 2014, zoals hersteld bij vonnis van 23 april
2014, is de beslissing over de kosten aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Nu de door
Hoffland c.s. ingestelde provisionele vordering tot schorsing van de regelingen van
16 april 2013 bij voormeld vonnis is afgewezen, zal de rechtbank Hoffland c.s. als de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordelen.
Jet Set c.s. heeft een bedrag van € 12.496,65 gevorderd op de voet van
artikel 1019h Rv. Jet Set c.s. heeft evenwel zelf gesteld dat de provisionele vordering van
Hoffland c.s. tot schorsing van de tussen partijen overeengekomen schikkingsregelingen niet valt
onder het bereik van artikel 1019h Rv. Niet valt dan in te zien waarom dit wel zou gelden voor
het door Jet Set c.s. tegen die vordering gevoerde verweer. Daarvoor is niet redengevend dat zij
in dat verweer haar visie heeft gegeven op de beoordeling van de geldigheid van EP 630 in het
kort geding vonnis van 17 september 2013, waardoor het verweer - in de woorden van Jet Set
c.s. - het intellectueel eigendomsrecht ‘raakt’ 14 . Dat is immers niet hetzelfde als het voor de
toepassing van artikel 1019h Rv relevante criterium of de onderhavige incidentele procedure kan
worden aangemerkt als handhaving van een octrooi in de zin van artikel 1019 Rv. Voor
toewijzing van de kosten conform artikel 1019h Rv ziet de rechtbank dan ook geen grond. De
rechtbank begroot de kosten van het incident conform het liquidatietarief op € 904,- (2 x 1 punt
x € 452,-). De kostenveroordeling zal zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden
verklaard.
incidenten II en III
Nu de vorderingen in de incidenten II en III worden afgewezen, zal Jet Set c.s. als de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. BIS heeft op de voet van artikel 1019h
Rv om vergoeding van kosten verzocht, in totaal voor een bedrag van
€ 11.588,71, conform het overzicht in de pleitnota. De rechtbank acht een vergoeding op grond
van artikel 1019h Rv toewijsbaar, waarbij zij in aanmerking neemt dat de provisionele vordering
in incident II - zoals onweersproken door BIS is gesteld 15 - (mede) een tijdelijk inbreukverbod
behelsde. De met specificaties onderbouwde kostenopgave is door Jet Set c.s. niet betwist zodat
de rechtbank het gevorderde bedrag zal toewijzen en de kostenveroordeling zoals gevorderd
uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
in de hoofdzaak in conventie
Jet Set c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door
Hoffland c.s. op de voet van artikel 1019h Rv gevorderde proceskosten. Aan de zijde van
Hoffland c.s. is een met specificaties onderbouwde kostenopgave gedaan voor het in de pleitnota
weergegeven totaalbedrag van € 66.220,-. Nu Jet Set c.s. de hoogte van de kosten niet heeft
bestreden zullen de gevorderde kosten worden toegewezen, waarbij de rechtbank in aanmerking
neemt dat de discussie over de gevorderde verklaring voor recht hoofdzakelijk in het incident is
gevoerd en de kosten in de hoofdzaak in zoverre verwaarloosbaar zijn te achten. De kosten
zullen worden vermeerderd met wettelijke rente als gevorderd en waartegen geen bezwaar is
gemaakt. De kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in de hoofdzaak in reconventie
pagina 15 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
4.6.5.
4.6.6.
5.1
5.2.
5.3
5.4
5.5
5.6.
5.7.
Omdat de vorderingen tot vernietiging van EP 630 en tot schadevergoeding worden
toegewezen, veroordeelt de rechtbank Jet Set c.s. als de grotendeels in het ongelijk gestelde
partij in de kosten van Hoffland c.s. Aan de zijde van Hoffland c.s. is een met specificaties
onderbouwde kostenopgave gedaan voor een bedrag van in totaal € 27.406,33 als weergegeven
in de pleitnota. Jet Set c.s. heeft de hoogte van de kosten niet bestreden. De gevorderde kosten
zullen daarom op de voet van artikel 1019h Rv worden toegewezen, waarbij de rechtbank in
aanmerking neemt dat de discussie over de gevorderde opschorting van de schikkingsregeling
hoofdzakelijk in het incident is gevoerd en de kosten in de hoofdzaak in zoverre verwaarloosbaar
zijn te achten. De kosten zullen worden vermeerderd met wettelijke rente als gevorderd en
waartegen geen bezwaar is gemaakt. De kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden
verklaard.
in de hoofdzaak in conventie en reconventie
Voor een separate veroordeling in de nakosten, zoals door Hoffland c.s. gevorderd,
bestaat geen grond, aangezien de kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale
titel oplevert. 16 De rechtbank ziet wel aanleiding de nakosten, die nog niet zijn begrepen in de
hiervoor onder 4.6.4. en 4.6.5. genoemde bedragen, te begroten, nu Hoffland c.s. gezien de
door haar genoemde hoogte van het nasalaris kennelijk aanspraak maakt op forfaitaire bedragen
conform het door de rechtbank gehanteerde liquidatietarief. De rechtbank begroot de nakosten
daarom conform dit liquidatietarief forfaitair op € 205,- voor conventie en reconventie tezamen
indien geen betekening van dit vonnis plaatsvindt, welk bedrag wordt verhoogd met € 68,- en
vermeerderd met de explootkosten indien betekening van het vonnis wel plaatsvindt en Jet Set
c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen
met de gevorderde en niet weersproken wettelijke rente over de nakosten.
De rechtbank
in de incidenten
incident I
veroordeelt Hoffland c.s. in de proceskosten in het incident I aan de zijde van Jet Set c.s., tot op
heden begroot op € 904,-,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
incidenten II en III
wijst de vorderingen in de incidenten II en III af,
veroordeelt Jet Set c.s. in de proceskosten in beide incidenten aan de zijde van BIS, tot op heden
begroot op € 11.588,71,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in conventie
wijst de vorderingen af,
veroordeelt Jet Set c.s. in de proceskosten aan de zijde van Hoffland c.s. tot zover begroot op €
66.220,-, te voldoen binnen veertien dagen na heden, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde
termijn tot aan de dag van volledige voldoening,
5 De beslissing
pagina 16 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
5.8.
5.9.
5.10.
5.11.
5.12.
5.13.
5.14.
5.15.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in reconventie
vernietigt het Nederlandse deel van EP 630,
veroordeelt Jet Set c.s. tot vergoeding van de als gevolg van de voorlopige maatregelen ex artikel
1019b Rv door Hoffland c.s. geleden schade, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet,
veroordeelt Jet Set c.s. in de kosten van de procedure, tot zover aan de zijde van Hoffland c.s.
begroot op 27.406,33, te voldoen binnen veertien dagen na heden, bij gebreke waarvan voormeld
bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde
van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening,
verklaart de onderdelen 5.10 en 5.11 uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de hoofdzaak in conventie en reconventie
verstaat dat de hoogte van de door Hoffland c.s. te maken nakosten € 205,- bedragen indien geen
betekening van dit vonnis plaatsvindt, verhoogd met € 68,- en vermeerderd met de explootkosten in
geval van betekening van dit vonnis en Jet Set c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan
het vonnis heeft voldaan,
bepaalt dat de het onder 5.14. genoemde bedrag van € 205,- vanaf de veertiende dag na
dagtekening van dit vonnis wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW
en het genoemde bedrag van € 68,- en het bedrag van de explootkosten vanaf de vijftiende dag na
aanschrijving, tot de dag van volledig betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Blok, mr. C.T. Aalbers en mr. ir. J.H.F. de Vries en in het
openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
www.ie-forum.nl: Vzr. Rechtbank Den Haag 17 september 2013, KG ZA 13-956 (Jet Set Hydrotechniek
tegen Verwater c.s.)
www.ie-forum.nl: Hof Den Haag 3 maart 2015, IEF 14724 (Jetset Hydrotechniek tegen Verwater)
conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie 42-54, conclusie van dupliek in
reconventie 14-16, pleitnota 32
conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie 3-8
pleitnota, 34
Verordening (EU) Nr. 316/2014 van de commissie van 21 maart 2014 betreffende de toepassing van
artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen
overeenkomsten inzake technologieoverdracht en Mededeling van de commissie 2014/C 89/03 -
Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie op overeenkomsten inzake technologieoverdracht.
Hoge Raad, 13 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC3066, NJ 1988, 953
conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, 113
HR 15 april 1965, LJN:AC4076 NJ 1965/331 en HR 21 februari 1992, LJN:ZC0512, NJ 1992/60
HR 13 januari 1995, LJN:ZC1608, NJ 1997/366
pagina 17 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset
12
13
14
15
16
HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 392, nr. 3, p.25: “Onder het huidige recht wordt algemeen
aangenomen dat een voorlopige maatregel die later blijkt ten onrechte te zijn gelegd en daarom achteraf
onrechtmatig is, voor risico komt van degene die om de maatregel heeft verzocht. In artikel 9, zevende
lid, van de richtlijn is nader ingevuld wanneer daarvan sprake is en is daarom geïmplementeerd (artikel
1019g).”
conclusie van antwoord in incident van 9 oktober 2013, 33
conclusie van antwoord in de incidenten II en III van 23 april 2014, 11
vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116
pagina 18 van 18Rechtspraak.nl - Print uitspraak
21-7-2015http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6346&keyword=jetset