bewaarboek componistendag dvorák

15
Theater aan het Vrijthof en Limburgs Symfonie Orkest presenteren: Componistendag Dvořák / Zaterdag 14 januari 2012

Upload: limburgs-symfonie-orkest

Post on 25-Mar-2016

223 views

Category:

Documents


1 download

DESCRIPTION

Bewaarboek Componistendag Dvorák

TRANSCRIPT

Page 1: Bewaarboek Componistendag Dvorák

Theater aan het Vrijthof en Limburgs Symfonie Orkest presenteren:Componistendag Dvořák / Zaterdag 14 januari 2012

Page 2: Bewaarboek Componistendag Dvorák

2 3

14.00 uur Inleiding door Michel Khalifa

15.00 uur Limburgs Symfonie Orkest o.l.v. Ed Spanjaard, Gabriel Arias Luna [cello]

Celloconcert in b mineur opus 104

16.00 uur Elias String Quartet Strijkkwartet nr. 10 in Es majeur opus 51

17.00 uur Elias String Quartet & Andrew Armstrong [piano]

Pianokwintet nr. 2 in A majeur opus 81

18.00 uur Liedrecital door Rosanne van Sandwijk [mezzo-sopraan] & Inge Spinette [piano]

Písně Milostné opus 83 [Liefdesliederen op gedichten van Gustav Pfleger-Moravsky] Cigánské melodie opus 55 [Zigeunermelodieën, naar Adolf Heyduck]

18.45 uur I Solisti del Vento Serenade voor blazers, cello en contrabas in d mineur opus 44

19.10 uur Dinerpauze

20.30 uur Limburgs Symfonie Orkest & Chor des Städtischen Musikvereins zu Düsseldorf o.l.v. Ed Spanjaard

Stabat Mater opus 58

Johanni van Oostrum, sopraan Marjolein Niels, mezzo-sopraan Henk Neven, bas-bariton Jan-Willem Schaafsma, tenor

Programma

Theater aan het Vrijthof, Papyruszaal

Programmaoverzicht 3Biografie Antonín Dvořák 5Programmatoelichtingen 8Biografieën uitvoerders 26

DinervouchersAan de UITbalie in het Theater aan het Vrijthof zijn dinervouchers verkrijgbaar à € 6,50 per stuk. Per gerecht, één dinervoucher. U kunt kiezen uit:

– Schaaldierencocktail of kipcocktail met stokbrood– Kaasbordje met druiven en stokbrood– Belegde broodjes met zalm, Parmaham, broodje gezond– Pasteitje van kip– Soep [kuladja]– Stoofpotje Porkolt van varkensvlees, bier en komijn met rijst

Page 3: Bewaarboek Componistendag Dvorák

4 5

“Dvořák is known by samples”, zo schreef in 1920 The Musical Times. Meer dan negentig jaar later is aan die vaststelling niet zo gek veel veranderd. Zoals wel vaker bij bewonderde com-ponisten, leidt populariteit tot een slechts gefragmenteerde kennis. Maar ook al is een groot deel van zijn oeuvre onbe-kend, onbemind is zijn muziek werkelijk nooit geweest. Elke keer ze op concertpodia weerklinkt, begint zelfs de meest nurkse luisteraar te glunderen. De muzikale factuur van zijn composities is wonderlijk: nooit klinkt een melodie halvelings afgewerkt, nergens wrikt een harmonisch verloop uit haar voegen, geen moment wordt het stemmenspel opgeplamuurd met betekenisloos voegwerk. Heerlijke muziek is het, die voor de eeuwigheid gemaakt lijkt.

En toch. Ondanks de vreeswekkende perfectie waarmee zijn muziek is vormgegeven, worden zijn composities door musi-cologen op onverschilligheid onthaald. Je zou je kunnen afvra-gen of zijn muziek niet té perfect is. Misschien schrikt zijn volleerde schriftuur af. Kunnen vorsers, op zoek naar angels en weerhaken, niets aanvangen met muziek waarvan het rader-werk tikt met de precisie van een Zwitsers zakhorloge. Maar mogelijk is er iets anders aan de hand. Dvořák (onbezwaard denker, argeloos natuurmens) lijkt zich in een bijzondere socio-politieke branding op te houden. Het cultuurkritisch potentieel van Dvořák blijkt een bijzonder gelaagde vertelling. Zijn esthetische middenveldpositie tussen artistiek confor-misme, folkloristische heimatideologie en vrijzinnige retoriek laat zich maar moeizaam ontrafelen. Voorlopig is het nog wachten op de eerste echt diepgravende lezingen van hem en zijn oeuvre. Maar we hebben wel zijn heerlijke muziek om op terug te vallen.

Antonín Dvořák werd in 1841 geboren als de zoon van een slager-hotelier, die – wanneer hij even niet achter toon- of slachtbank stond – zijn citer bovenhaalde om zijn gasten te trakteren op een streepje muziek. De jonge Dvořák kreeg een viool toegestopt en werd in 1853 naar Zlonice gestuurd om zijn studies verder te zetten aan een Duitstalig gymnasium. Hij schreef zich in 1857 in aan de Orgelschool van Praag, waar hij les kreeg van nationalistisch gezinde Tsjechen. Na een poosje altviool te hebben gespeeld in het orkest van de

Praagse Ceciliavereniging werd hij in 1862, bij de opening van het Interimtheater, vast lid van het toneelorkest. Hij speelde er mee in allerhande opera’s en maakte kennis met Richard Wagner, die in 1863 fragmenten uit zijn muziekdrama’s kwam dirigeren. In 1866 stelde het Interimorkest de nationalist Bedřich Smetana aan als chef-dirigent, wat resulteerde in een gevoelige uitbreiding van het repertoire met Tsjechische operamuziek.

Talent zit in de hersenenSmetana als mentor

Het vaderfiguurlijke belang van Smetana voor de Tsjechische muziek kan moeilijk overschat worden. Op de vraag hoe een progressief-nationalistische attitude het best weergegeven wordt in muziek, was volgens Smetana maar één antwoord: opera. Geen treffender muziekgenre dan de opera om het volk een podium te geven en om een nationale muziektaal te pro-pageren. Smetana’s eerste opera maakte onmiddellijk werk van die belofte. Alleen al de opvallend prozaïsche titel ervan (De Brandenburgers in Bohemen) maakt duidelijk dat dit ver-haal van Pruisische overheersing en Boheemse vaderlands-liefde een eigentijdse keerzijde had.

Toen Smetana’s politiek geladen opera (zes andere zouden volgen) in première ging, zat Dvořák in de orkestbak als alt-violist. De componist-in-spe was danig onder de indruk van Smetana’s gedurfde opera, niet in het minst omdat deze bewust afzag van folkloristische muziekjes. Het was zijn overtuiging dat een nationale opera het zonder folkloristische couleur locale kon stellen, ‘zoniet wordt de opera een liedverzameling of een volkse potpourri, maar geen artistiek geheel.’ Smetana stelde zich ook tot doel ‘te bewijzen dat onze componisten niet louter praktiserende muzikanten zijn, zoals andere naties over ons denken, en dat ons talent niet enkel in onze vingers zit, maar ook in onze hersenen.’

Het succes van Smetana’s nadrukkelijk niet-folkloristische De Brandenburgers in Bohemen zette Dvořák aan het denken. Het lag voor de hand dat Dvořák – gezien zijn vertrouwdheid met

Antonín Dvořák Slagerszoon met een willetje

Page 4: Bewaarboek Componistendag Dvorák

76

Ferdinand Lachner [viool], Hannus Wihan [cello] en Antonín Dvořák [piano] creëerden het Dumky trio in 1891 in Praag.

De Achtste symfonie werd gecreëerd in het nationaal Theater van Praag in 1890.

de inheemse folklore – een op volksmuziek geënte muzikale stijl zou ontwikkelen. Dat zulks niet gebeurde (slechts bij uitzondering zou Dvořák in zijn muziek een volkswijsje over-schrijven) is te danken aan het denkkader dat Smetana uit-stippelde. Dvořák begreep dat enkel een interculturele dialoog met andere kunstmuziek hoogkwalitatieve composities kon opleveren.

Hero of the hourHet vaderland en verder

Aangestookt door wat hij rondom zich hoorde, begon Dvořák nu aan eigen composities. In 1871 gaf hij zijn baan als altviolist op om een carrière als componist na te streven. In 1873 brak Dvořák door met een koorhymne. Als gevolg daarvan zette het Interimtheater zijn wagneriaanse opera Koning en kolen­brander op het programma. De opera werd omwille van de hoge moeilijkheidsgraad afgevoerd, waarop Dvořák zich voor-nam zijn schrijfstijl om te gooien. Zijn nieuwe, ‘nationalisti-sche’ versie van Koning en kolenbrander (die geen noot meer gemeen had met het origineel) werd in 1874 uiterst positief onthaald. In hetzelfde jaar stelde Dvořák zich kandidaat voor het Oosten rijkse Staatsstipendium, dat hem beloonde met een financiële aanmoediging. Een van de juryleden, Johannes Brahms, tipte de gezaghebbende uitgeverij Simrock over Dvořáks uitzonderlijke talent. Dankzij Brahms’ lobbywerk gaf Simrock de jonge componist de opdracht om enkele Slavische dansen te schrijven. Voor de uitgave daarvan liep het storm aan de kassa en Dvořák werd in geen tijd een internationale beroemdheid. Werk van hem stond op Oostenrijkse, Duitse en zelfs Amerikaanse podia.

Het grote succes van Dvořáks muziek mag niet verhullen dat de componist een zwakke flank had. Toen anti-Tsjechische gevoelens in Oostenrijk toenamen werd de Weense première van zijn Zesde symfonie afgelast. Dvořák prefereerde nationale loyaliteit boven het nastreven van een Oostenrijks succes. Hij onttrok zich in de jaren 1880 aan het politiek grimmige klimaat dankzij invitaties en opdrachten uit Engeland, dat hem onthaalde als de musical hero of the hour en zijn concerten

markeerde als red letter events. Dat hij internationaal was doorgebroken met de publicatie van zijn Slavische dansen is niet zonder betekenis. Deze set gestileerde, niet-functionele dansen (slechts vagelijk geïnspireerd door authentieke deuntjes) werd juist omwille van de couleur locale gesmaakt. Dvořák was zich daarvan pijnlijk bewust en zou het volkse ethos ervan niet nodeloos uitbuiten. Enerzijds kan je zeggen dat hij nooit rebelleerde tegen het Weense muziekmilieu. Anderzijds zou je zijn exceptionele dubbelzinnigheid kunnen prijzen. Nog steeds is het onduidelijk aan welke zijde van de snijlijn zijn oeuvre valt.

De weg naar het beloofde landDvořák in de Nieuwe Wereld

In 1890 accepteerde Dvořák de post van compositiedocent aan het conservatorium van Praag, maar kreeg een jaar later een aanlokkelijk tegenvoorstel. De New Yorkse pianiste Jeannette Thurber had, met het geld van haar gefortuneerde echtgenoot-kruidenier, in 1885 het National Conservatory of Music of America uit de grond gestampt. Thurber keek met belangstel-ling naar muzikaal Europa, waar vaderlandslievende compo-nisten hun muziekstijl vastknoopten aan volkswijsjes en inspi-ratie vonden bij de eigen taal en het nationale verleden. Dvořáks successtory – van eenvoudige slagerszoon tot mas-cotte van artistiek Bohemen – was haar niet ontgaan, en dus vroeg ze of de componist het directoraat van haar conserva-torium op zich wilde nemen.

Dvořák twijfelde, aanvaardde, vertrok en triomfeerde. Niet alleen werd hij onthaald als de ‘redder’ van de Amerikaanse kunstmuziek, hij deed er alles aan om het ook te zijn. Dvořák wist zijn enthousiasmerende interesse in de muzikale folklore over te dragen op een boel jonge componisten. Met gedreven-heid liet hij transcripties maken van indianenmelodieën en bestudeerde hij negrospirituals. Het leverde zijn Negende sym­fonie, ‘Uit de nieuwe wereld’ en het beroemde ‘Amerikaanse’ strijkkwartet op, maar ook de cantate The American Flag, enkele liederen en de Sonatine voor viool en piano. En uiteraard: het beroemde Celloconcert.

Page 5: Bewaarboek Componistendag Dvorák

98

Tussen volks & klassiekKamermuzikale dualiteit

Dvořáks kamermuziek is het terrein waarin zijn ambigue positionering misschien het meest aanwijsbaar is. De compo-nist weifelde een leven lang tussen klassieke contouren, volkse primitiviteit en muzikale experimenten. Dvořáks strijkkwar-tetten (de numerieke volgorde volgt niet de ontstaansgeschie-denis) vatten die dialectiek in alle extremiteit samen. Van alle kamermuziekgenres voelde Dvořák zich overigens het lekkerst bij het strijkkwartet. Kwartetmuziek, zo stelde de componist, was een uitstekend medium om ‘ideeën uit te werken die in mijn hoofd kleven’. Zijn eerste strijkkwartet is daar een tref-fend voorbeeld van: het hoofdthema dient als aanzet voor de overige drie delen. De daarop volgende strijkkwartetten laten zien hoe de componist zich het kwartetspel eigen maakte. Opvallend is dat Dvořáks Derde strijkkwartet een expliciete verwijzing bevat naar het (verboden) Slavische vrijheidslied Hej Slovane.

Dit soort expliciete verwijzingen zou de oudere Dvořák ach-terwege laten. In plaats daarvan experimenteerde hij begin jaren 1870 met nieuwe vormen en genres. Het Zevende strijk­kwartet uit 1874 markeert het eindpunt van deze composito-rische ontwikkeling. De harmonische symmetrie, het uitge-balanceerde stemmenspel, de voor Dvořák typische volkse melodieën: alle wijzen ze erop dat de componist zich een nieuw geluid toe eigende.

In de kamermuziekwerken die volgen zijn het nu de volkse invloeden die primeren. In het Achtste strijkkwartet zet Dvořák voor het eerst een ‘dumka’ (een Pools-Oekraïense melancholi-sche volkszang) op papier. In het Negende strijkkwartet zwiert een onstuimige polka in het klankbeeld en in de merkwaar-dige Bagatellen horen we echo’s van Tsjechische doedel zak-muziek.

Het vinnige Strijkkwartet nr. 10 in Es, opus 51 speelt met nadruk de nationalistische kaart: korte melodietjes, kwieke figuurtjes, regelmatige herhalingen, een polkadans in het openingsdeel, een dumka als langzame beweging en een ‘skočná’ (een snelle Tsjechische dans) in het laatste deel. Het openende Allegro ma non troppo speelt als sonatevorm twee verschillende melodische formules tegen elkaar uit, het Andante con moto lijkt als dumka te antwoorden op die contrastwer-king, door elegische verzuchtingen af te wisselen met viriele danspassen. Het (tweede) Andante con moto lijkt naar een verzoening te streven, door binnen de lyrische melodieën allerhande ‘volks’ aandoende triolen en voorslagjes op te voe-ren. Als sluitstuk is er een Allegro assai, dat het omgekeerde doet en korte momenten van melodieuze weemoed injecteert binnen een wervelstorm aan nootjes.

Elias String Quartet

Sara Bitlloch & Donald Grant, vioolMartin Saving, altvioolMarie Bitlloch, cello

Strijkkwartet nr. 10 in Es majeur opus 51 1878-1879 / 32‘

I. Allegro ma non troppoII. Dumka. Andante con motoIII. Romanze. Andante con motoIV. Finale. Allegro assai

16.00 uur

Dvořáks Celloconcert (zijn derde, laatste en bekendste con-certo) is een van de meesterwerken uit de summiere concertli-teratuur voor cello. Het werk is tegelijk zijn laatste grote orkest-werk en ontstond aan het einde van zijn driejarig verblijf in Amerika. In tegenstelling tot de beruchte Negende symfonie luidde het Celloconcert een compositorische terugkeer naar het Boheemse vaderland in. Niet ‘uit de nieuwe wereld’ dus, maar ‘naar de oude wereld’.

Aanleiding tot deze compositie was een uitvoering van het Tweede celloconcert van Victor Herbert in 1894 in New York. Er was dan ook genoeg origineels aan Herberts celloconcert om de aandacht te trekken: zo maakte hij effectief gebruik van het hoge register van de cello en liet hij de solopartij in de lang-zame beweging versmelten met de trombones. Die ingrepen leverden bijzonder fascinerende klankkleuren op, die Dvořák hergebruikte.

Nauwelijks enkele weken nadat hij aan de compositie begon, ontving Dvořák het bericht dat zijn schoonzus dodelijk ziek was. Het middendeel van het celloconcert maakt gebruik van het lied Laat me niet alleen, waarvan hij wist dat zij het enorm liefhad. Na haar dood herschreef Dvořák de slotmaten van dit concert tot een bitterzoete afscheidsgroet in mahleriaanse stijl. ‘De finale sluit zachtjes, zoals een zucht’, aldus de com-ponist, ‘de solo zinkt tot een pianissimo, zwelt opnieuw aan en het hele orkest besluit met een stormachtige stemming.’

Terug in Europa, waar hij zijn taak aan het Praagse conserva-torium opnieuw opnam, gaf hij zijn carrière een nieuwe wen-ding als componist van symfonische gedichten, veelal geba-seerd op de balladen van de Tsjechische dichter K.J. Erben. In de laatste jaren van zijn leven schreef hij enkel nog opera’s (waaronder zijn meest succesvolle opera Rusalka), in de over-tuiging dat dit genre van groot belang was voor de artistieke ontvoogding van Bohemen.

De vraag die boven zijn levensverhaal zweeft, is die naar de mate waarin we hem een volbloed nationalist kunnen noe-men. Zijn Boheemse identiteit bleek een kortstondig moment problematisch te zijn in Wenen, maar heeft zijn internationale succes en appreciatie nooit in de weg gestaan. Wellicht is die moeilijk te duiden combine tussen artistiek conformisme en progressiviteit de belangrijkste reden waarom de componist nog steeds wacht op een muziekideologische positionering. Hem eenvoudigweg reduceren tot nationalist of Brahms epigoon volstaat niet, zoveel mag duidelijk zijn.

Limburgs Symfonie Orkest o.l.v. Ed Spanjaard, Gabriel Arias Luna [cello]

Celloconcert in b mineur opus 104 1894-1895 / 40‘

I. Allegro II. Adagio, ma non troppoIII. Finale. Allegro moderato

15.00 uur

Page 6: Bewaarboek Componistendag Dvorák

10 11

Onder invloed van Brahms verwijderde Dvořák zich van het folkloristische idioom aan het begin van de jaren 1880. De snedige ritmes en speelse melodieën van het Tiende strijk­kwartet werden in het Elfde strijkkwartet vervangen door een meer artistieke, ‘Brahmsiaanse’ aanpak. Het verschil tussen beide kwartetten is dan ook opmerkelijk: waar voordien een aanstekelijk kader gecreëerd werd, staat nu de dramatiek van akkoorden, thematisch stemmenspel en ritmisch gelaagde patronen centraal. Het Derde pianotrio van 1883 zet die ten-dens tot muzikale theatraliteit nog verder, ondermeer door in het openingsdeel al in zes maten van pianissimo tot fortissimo te evolueren. Alsof hijzelf schrok van deze nieuwe, ‘klassieke’ wending, schreef Dvořák (een enkele uitzondering nagelaten) tot 1887 geen kamermuziek meer.

Uiteindelijk leek hij niet in staat deze dramatische, ‘kunstzin-nige’ schriftuur verder te zetten. Zijn Pianokwintet nr. 2 in A, opus 81 greep terug naar de spontane, ongekunstelde muziek uit de jaren 1870. De zorgeloze, nadrukkelijk primitieve opzet en rijke melodieën maken dit pianokwintet dan ook tot een van Dvořáks meest geliefde werken. Toch is deze muziek ondenkbaar zonder de klassieke switch die hij maakte aan het begin van de jaren 1880. Zoiets is bijvoorbeeld hoorbaar aan de trefzekerheid waarmee Dvořák in het Allegro, ma non tanto (dat begint met een bloedmooie cellomelodie, die opgepikt wordt door de viool) de luisteraar naar het altvioolthema in cis klein voert: zulke fijnmazige transities waren in de simplisti-sche nonchalance van zijn vroegere kamermuziek ondenkbaar. Ook de ambitieus stormachtige slotpassage van dit kwintet zou in vroeger werk hebben misstaan. Het tweede deel, Andante con moto, ontvouwt zich opnieuw als een dumka, maar Dvořák speelt niet langer het contrast tussen elegische weemoed en blijmoedige animo uit en kiest zelfs in de majeurpassages voor een melancholische, haast Brahmsiaanse stemmigheid. Het Scherzo is een speelse furiant en het kwintet besluit met een levendige Finale, waarvan het stokkerige openingsthema afwisselt met humoristische uithalen van de viool en muset-teachtige wijsjes. Ook aan de fugatische verwerking van de hoofdmelodie zou de vroegere Dvořák zich nooit gewaagd hebben.

Elias String Quartet & Andrew Armstrong [piano]

Pianokwintet nr. 2 in A majeur opus 81 1887 / 40‘

I. Allegro, ma non tantoII. Dumka. Andante con motoIII. Scherzo. Furiant. Molto vivaceIV. Finale. Allegro

17.00 uur

Een compositorische versoepeling betekent in Dvořáks oeuvre vrijwel steeds een terugkeer naar volkse muziekjes. Het zoge-naamde Dumky trio – waarin twee keer drie bewegingen de vorm aannemen van een dumka – is het eerste werk uit de jaren 1890 dat vanuit die hoek te bekijken valt. Maar, ook de kamer-muziekwerken die Dvořák enkele jaren later in Amerika schreef, zijn uitdrukkingen van zijn verlangen “iets echt melo-dieus en simpel” te schrijven. Het ‘Amerikaanse’ Twaalfde strijk­kwartet, het Derde strijkkwintet (met opnieuw twee altviolen) en de Vioolsonatine delen niet enkel de bewust ‘naïeve’ aanpak van Dvořáks Amerikaanse jaren, het zijn ook opvallend eenvoudige werken, waarin melodie primeert boven kunstig wroetwerk. In plaats van een kunstig uitgewerkte en con-trastrijke compositie prefereert Dvořák charmante, maar regelmatige melodieën en herhalingen.

Page 7: Bewaarboek Componistendag Dvorák

13

zou later goedkeurend terugkijken op deze bundel: één lied zou hij omwerken tot onderdeel van zijn pianobundel Silhou­etten, een ander lied werd hergebruikt in de opera Koning en kolenbrander, twaalf andere liederen werden onder de titel Avondliederen herschreven voor strijkkwartet. Uit Cypressen tilde hij ook acht liederen om in 1888 te verwerken tot de Liefdes liederen, opus 83. Al deze liederen (alle op Tsjechische teksten van amoureuze of natuurbeschouwelijke inslag) volgen het schoolboekje naar de letter: er zijn versnellingen of vertra-gingen op geagiteerde of verzadigde verzen, harmonische mineurwendingen wanneer de tragiek om de hoek loert, een sporadische illustratieve tremolo of kronkel in de begeleiding en een fijn evenwicht tussen piano en stem. Dvořák etaleert er ook zijn melodisch talent in liederen zoals het aangrijpend intrieste Dode harten (met beweeglijke akkoorden en tegen-zang in de piano).

Dvořáks gave voor hoogkwalitatieve liedkunst laat zich voor het eerst horen in 1876 in zijn Moravische duetten, opus 32, voor sopraan en alt. De melodieën van deze liederen (soms met uitzonderlijk grote sprongen) zijn van Dvořáks hand, al behield hij het spontane, volkse karakter dat bij de teksten hoort. Toen Simrock overging tot de publicatie van deze duetten, besloot hij ze enkel van Duitse teksten te voorzien, zeer tegen de zin van Dvořák, die gehoopt had met deze bundel het lied ook een duurzame Boheemse stem te geven.

Met de Zigeunermelodieën, opus 55 uit 1880 leverde Dvořák een opvolger van zijn Moravische duetten. De inventieve, bijwijlen dansachtige begeleidingen (Mijn lied klinkt), de melodische inventiviteit, de fantasierijke tussenspelen (Hoor mijn triangel), de subtiel openvouwende structuren (Stille wouden), de nu en dan tegendraadse begeleiding (De oude moeder) of vindingrijke zanglijnen (zoals in de slotregels van Geef de valk een kooi): het zijn allemaal elementen die deze bundel tot een juweeltje maken. De Zigeunermelodieën hebben evenwel niets te maken met authentieke zigeunermuziek: de titel was een vondst van Dvořáks uitgever, die de uitheemse, licht exotische toets van deze liederen (hypnotische herhalingen, akkoordvreemde wis-selnoten, omfloerste harmonieën) een commer ciële attractivi-teit wilde verlenen.

Een bredere horizonLiefdesliederen, zigeunermelodieën

Over het vermeende ‘Boheemse’ karakter van Dvořáks muziek is veel te doen. Hoewel de componist ontegenzeggelijk invloe-den van Boheemse musicalia in zijn signatuur verwerkte, is het moeilijk de vinger te leggen op die aspecten. Verschillende muziekwetenschappers hebben gewezen op de aanwezigheid van een zware eerste tel, onvoorzien wegvallende klemtonen of herhalingen van het openingsmotief, harmonische bewe-gingen in tertsverhoudingen, toonladders met verhoogde kwart en verlaagde septiem, … Dergelijke vaststellingen zijn vaak aanleiding tot indrukwekkende analyses, waarin elke noot van Dvořák tegen het licht gehouden wordt van de volksmuziek. Toch, zo stelt de Tsjechische muziekspecialist Michael Bec-kerman, ‘is er geen enkel muzikaal detail dat er prat op kan gaan enkel in Tsjechische muziek voor te komen en nergens anders.’

Wie absoluut authenticiteit wil vinden, kan daarvoor terecht in Dvořáks liederen. Het bruggetje tussen liedkunst en identi-teitsvorming is gauw gemaakt. Al sinds het prille begin was de conceptie van het lied verbonden met de notie van een natio-nale identiteit. In de achttiende eeuw werd het lied beschouwd als het uitgelezen medium om het (Duitse) volk aan te spre-ken. Tijdens de negentiende eeuw kreeg het lied een (on)uit-gesproken nationale draagkracht.

Dvořáks voorkeur voor de Tsjechische taal mag niet verward worden met een verborgen politieke agenda. Toen Eduard Hanslick hem in 1882 aanraadde ‘op z’n minst toch ook een paar Duitse gedichten op muziek te zetten’, maakte deze de juiste analyse: de muziek van Dvořáks Tsjechische liederen bewoog zich zozeer in de periferie van de Germaanse lied-kunst dat er geen muzikale rechtvaardiging was voor Dvořáks tekstuele voorkeur voor Tsjechische poëzie. ‘Uw kunst verlangt een bredere horizon, een Duitse omgeving, een groter, niet-Tsjechisch publiek.’

Al in Dvořáks eerste liedbundel, Cypressen, stond hem een ont-wapenend gevoel voor zangerigheid voor ogen. De componist

Rosanne van Sandwijk [mezzo-sopraan]

& Inge Spinette [piano]

Liedrecital / 30‘ Písně Milostné opus 83 / 1865-1888 [Liefdesliederen op gedichten van Gustav Pfleger-Moravsky] Cigánské melodie opus 55 / 1880 [Zigeunermelodieën, naar Adolf Heyduck]

18.00 uur

12

Page 8: Bewaarboek Componistendag Dvorák

14 15

Kol domu se ted’ potácím,Kdes bydlívala dříve,A z lásky rány krvácím,Lásky sladké, lživé!

A smutnym okem nazírám,Zdaž ke mně vedeš kroku:A vstříc ti náruč otvírám,Však slzu cítím v oku!

Ó, kde jsi, drahá, kde jsi dnes,Což nepřijdeš mi vstříce?Což nemám v srdci slast a ples,Tě uzřít nikdy více?

Já vím, že v sladké nadějiTě smím přec milovat;A že chceš tím horoucnějiMou lásku pěstovat.

A přec, když nazřím očí tvychV tu přerozkošnou nocA zvím jak nebe lásky z nichNa mne snáší moc:

Tu moje oko slzamí,Tu náhle se obstírá,Neb v štěstí naše za námiZly osud pozírá!

Ik treur voor het huis van mijn geliefde,Het huis waar zij ooit woonde,Nog steeds bloed ik van de door liefde geslagen wonden,De zoete wonden, door tevergeefs van je te houden!

Met gesloten ogen voel ik je voetstappenDie op me afkomen:Ik open mijn armen om je te omarmen,Maar het enige wat ik voel zijn de tranen in mijn ogen!

Oh, waar ben je, mijn liefste, waar,Dat je niet komt om mij te omarmen?Zal ik nooit meer voelen,Het geluk om je in mijn armen te hebben?

Ik weet en hoop stilletjesDat ik je mijn liefde mag aanbieden;Dat je mijn liefde zal koesterenMet hartstocht.

En toch, wanneer ik kijkIn je ogen in deze schitterende nachtEn alle kracht waarneemDie liefde uit de hemel voortbrengt:

Plotseling vullen mijn ogen zichmet tranen van droefenis,Boven ons geluk,Doemt een gruwelijk lot op!

3

4

3

4

Ó, naší lásce nekveteto vytoužené štěstí:A kdyby kvetlo, a kdyby kvetlo, nebudedlouho, dlouho kvésti.

Proč by se slza v ohnivéPolibky vekrádala?Proč by mne v plné lásce svéOuzkostn objímala?

O, trpké je to loučení,Kde naděj nezakyne:Tu srdce cítí ve chvění,Že brzo, ach, brzo bídně zhyne.

V tak mnohém srdci mrtvo jest,Jak v tem né pustině,V něm na žalost a na bolest,Ba, místa jedině.

Tu klamy lásky horoucíV to srdce vstupuje,A srdce žalem prahnoucí,To mní, že miluje.

A v tom-to sladkém domněníSe ještě jednou v rájTo srdce mrtvé proměníA zpívá, zpívá, starou báj!

Oh, onze liefde bloeit nietTot aan het gewenste punt van geluk:En als ze dat zou doen,Zou het niet voor lang zijn.

Waarom kapen de tranende gepassioneerde kussen weg?Waarom is het dat terwijl ik zo liefhebde angst mij steeds overvalt?

Oh, bitter is het scheiden,Want waar de hoop nog leeft:Daar weet het hart,Dat de hoop snel zal vergaan.

In velen huist een dood hart,Als in een barre woestijn,In zulk een hart is er enkel plaats voordroefenis en ziekte.

De brandende liefde dringt door tot het hart om het te misleiden,Het droeve hart dat verlangt,Denkt dat het om oprechte liefde gaat.

In deze zoete toestandEen hemelse toestandLeeft het dode hart weer opEn zingt het zijn oude liedje!

1

2

1

2

Liedteksten

Písně milostné opus 83 [Liefdesliederen]Tekst: Gustav Pfleger-Moravsky [1833-1875]

Page 9: Bewaarboek Componistendag Dvorák

V té sladké moci očí tvychJak rád, jak rád bych zahynul,Kdyby mě k životu jen smíchRtů krásnych nekynul.

Však tu smrt sladkou zvolím hnedS tou láskou, s tou láskou ve hrdí:Když mě jen ten tvůj smavy retK životu probudí.

Ó, duše drahá, jedinká,Jež v srdci žiješ dosud:Má oblétá tě myšlenka,Ač nás dělí zly osud.

Ó, kéž jsem zpěvnou labutí,Já zaletěl bych k tobě;A v posledním bych vzdechnutíTi vypěl srdce v mdlobě.

Ik zou graag, graag vergaanDoor de zoete kracht van je ogen,Als je mooie glimlach me nietTerug tot leven zou roepen.

Ik zou altijd gelukkig zijn om te kunnen kiezen voor de zoete doodMet deze liefde, deze liefde in mijn borst:Maar enkel als ik zou weten dat je mooie lippenMe zouden wekken uit mijn slaap.

Oh, jij, mijn zielsverwant,Die altijd in mijn hart zal leven:Mijn gedachten zijn bij jou,Zelfs wanneer het wrede lot ons zal scheiden.

Oh, als ik een zingende zwaan was,Zou ik tot bij jou vliegen, en met mijn laatste adem;Zou mijn hart voor je zingenOh, met mijn laatste adem.

Nederlandse vertalingen met dank aan deSingel

7

8

7

8

1716

Nad krajem vévodí lehky spánekJasná se rozpjala májová noc;Nesměly krade se do listí vánek,S nebes se schylila míru moc.

Zadřímlo kvítí, poto-kem šumáTišeji nápěvů tajemnych sbor.Příroda v rozkoši blaženě dumá,Neklidnych živlů všad utichl vzpor.

Hvězdy se sešly co naděje světla,Země se myní na nebesky kruh.Mym srdcem, v němž-to kdys blaženost kvetla,Mym srdcem táhne jen bolesti ruch!

Zde v lese u potoka jáStojím sám a sám;A ve potoka vlnyV myšlenkách pozírám.

Tu vidím stary kámen,Nad nímž se vlny dmou;Ten kámen stoupá a padáBez klidu pod vlnou.

A proud se oň opírá,Až kámen zvrhne se.Kdy vlna života mne ze světaOdnese, kdy, ach, vlna života mne odnese?

Over het landschap waar de zorgeloze dromen heersenStrekt een heldere meinacht zich uit;Zachtjes blaast de wind door de bladeren,De hemel straalt rust uit.

Bloemen slapen in, en door de bomenAls een geheimzinnig koor, zingt een beekje.De rijke natuur mijmert hemels,en baadt in een volmaakte rust.

Sterren komen samen om licht te geven,De aarde versmelt met het hemelgewelf.Maar in mijn hart waar ooit gelukzaligheid heerste, Blijft nu alleen nog droefenis over!

In het woud bij de rivierSta ik eenzaam;En verloren in gedachtenStaar ik naar de stroom.

Daar zie ik een oude steen,Waar het water overheen rolt;De steen onder het water,Beweegt op en neer.

Hij vecht tegen de golven,Om zich uiteindelijk over te geven.Wanneer zullen de golven van het levenMij eindelijk wegvoeren van deze wereld?

5

6

5

6

Page 10: Bewaarboek Componistendag Dvorák

18 19

Když mne stará matka zpívat, zpívat učívala,podivno, že často, často slzívala.A ted’ také pláčem snědé líce mučim,když vigánské děti hrát a zpívat učim!

Struna naladěna,hochu, toč se v kole,dnes, snad dnes převysoko,zejtra, zejtra, zejtra zase dole!

Pozejtří u Nilu za posvátnym stolem;struna již, struna naladěna,hochu, toč, hochu, toč se kolem!

Široké rukávy a široké gatěvolnější cigánu nežli dolman v zlatě.Dolman a to zlato bujná prsa svírá;pod ním volná píseň násilně umírá.A kdo raduješ se, tvá kdy píseň v květě,přej si, aby zašlo zlato v celém světě!

Dejte klec jestřábu ze zlata ryzého;nezmění on za ni hnízda trněného.Komoni bujnému, jenŽ se pustou žene,zřídka kdy připnete uzdy a třemene.A tak i cigánu příroda cos dala:k volnosti ho věčnym poutem, k volnosti ho upoutala.

Toen mijn oude moeder mij leerde zingenBegon ze telkens, hoe vreemd toch, te wenen.Nu ben ik het die ween en mijn bruine wangen martelWanneer ik de zigeunerkinderen leer dansen en zingen.

Stem je viool, jongen! Dans met ons mee!Vandaag wellicht vrolijk, morgen weer triest.

Morgen, nabij de Nijl, achter de Heilige Tafelen.Stem je viool, jongen! En dans, jongen, dans!

In een hemd met lange mouwen en in lange broekVoelt de zigeuner zich beter dan in een goudbestikte dolman.Zo’n dolman met verguldsel plet zijn borstWaardoor het lied verstikt wordt en sterft.Hij die gelukkig is omdat zijn lied opbloeitWenst dat alle goud van de wereld verdwijnt.

Geef de valk een kooi van puur goud,Hij zal niet ruilen voor zijn doornige nest.Het wilde paard dat door de steppe rentZal geen toom en stijgbeugels aanvaardenZo ook gaf de natuur iets aan de zigeuner:Ze ketende hem voor eeuwig aan de vrijheid.

4

5

Nederlandse vertaling met dank aan het Concertgebouw Brugge

6

7

4

5

6

7

Ciganské melodie opus 55 [Zigeunermelodieën]Tekst: naar Adolf Heyduck [1835-1923]

Má píseň zas mi láskou zní,když stary den umirá,a chudy mech kdy na šat svůjsi tajně perle sbíra.

Má píseň v kraj tak toužně zní,když svetem noha bloudí;jen rodné pusty dálinouzpěv volně z ňader proudí.

Má píseň hlučně láskou zní,když bouře běží plání;když těším se, že bídy prostdlí bratr v umírání.

Aj! Kterak trojhranec můj přerozkošně zvoní,jak cigána píseň, když se k smrti kloní!Když se k smrti kloní, trojhran mu vyzvání.Konec písni, tanci, lásce, bědování.Konec písni, tanci, lásce, bědování.

A les je tichy kolem kol,jen srdce mír ten ruší,a černy kouř, jenž spěchá v dol,mé slze v lících, mé slze suší.

Však nemusí jich usušit,necht’ v jiné tváře bije.Kdo v smutku může zazpívat,ten nezhynul, ten žije, ten žije!

Hier klinkt weer mijn liefdevol liedTerwijl de oude dag langzaam uitdooftEn het schamele mos zich toedektMet parels, als een mysterieuze mantel.

Mijn lied klinkt vol hartstocht alomWijl ik wandelend de wereld doorkruisAlleen in de steppevlakten waar ik geboren benStroomt mijn lied vrij uit mijn hart.

Met nog meer kracht weerklinkt mijn liedWanneer de storm over de vlakte raastWanneer ik me verheug dat mijn broerDoor de dood van zijn leed is verlost.

.Mijn kleine triangel maakt een wonderlijke klankAls een zigeunerlied wanneer men stervend isWanneer men zwicht voor de dood, klinkt de triangelAls teken van het einde van alle gezang, dans, liefde en leed.

Een en al rust is het woudAlleen mijn hart verstoort deze vredeAls zwarte rook die naar de vallei drijftZo drogen de tranen op mijn gelaat.

Maar ze moeten niet worden gedroogdDat deze rook andere gezichten geseltWie in staat is om te zingen als hij lijdtDie sterft niet maar leeft.

1

2

1

2

3 3

Page 11: Bewaarboek Componistendag Dvorák

20

Simpel en directEen Boheems ideeëncomplex

Naast het grootschalige Requiem (geschreven in 1891) is het Stabat Mater, opus 58 wellicht Dvořáks beroemdste werk voor koor, solisten en orkest. Het Stabat Mater is een relatief vroeg werk: Dvořák begon eraan in 1876, als artistieke reactie op de dood van zijn dochter Josefa in september 1875. De componist had een zevendelig werk voor solisten en koor, begeleid door een piano, in gedachten. In 1877 verloor hij zijn twee andere kinderen (Ruzena en Otokar), waarop hij zich voornam het materiaal te orkestreren en uit te breiden met drie andere delen. De toegevoegde delen (V, VI en VII in de uiteindelijke versie) vervangen de intimistische, solistisch georiënteerde opzet van de originele partituur door een groter totaalconcept.

De requiemachtige strekking van Dvořáks Stabat Mater is onmiddellijk hoorbaar in het eerste deel, een imponerende zetting van de eerste vier strofen van de basistekst. Dvořák opent zijn Stabat Mater met droef zuchtende, neerdalende melodielijnen. Een kleine twintig minuten lang spelen koor en solisten met deze basisgedachte. De strekking is overwe-gend dramatisch, slechts een enkele keer wijst de emotionele barometer naar de troost van D groot. Het tweede deel (Quis est homo), volledig gedragen door het solistenkwartet, opent ook met een dalende figuur, maar voert een iets meer bezon-nen toon. Het Eia Mater dat volgt, is slechts een strofe lang. Dvořák gebruikt de tekst als een plechtige koorhymne, die droef voortschuift op de passen van een begrafenismars. Fac ut ardeat, het vierde deel, opent met een verbitterd recitatief van de bas, onderstreept door krachtige uithalen in het orkest. Het koor beantwoordt zijn smeekbede met een fluisterzacht ant-woord in Es groot. Opvallend genoeg wordt in Tui nati vulne­rati, het eerste stuk dat Dvořák in 1877 toevoegde na de dood van zijn twee andere kinderen, de sfeer iets minder bezwaard. Dvořák schrijft een koorzang in de maatsoort van 6/8 en gaat zelfs contrapuntisch te werk. Voor het eerst is iets van opti-misme waarneembaar in de muziek. In Fac me vere gaat Dvořák de barokke passacagliatoer op door een weerkerende basfiguur te gebruiken voor melancholisch weerwerk tussen tenor en koor. Het zevende deel (Virgo virginum) biedt alleen al omwille

Limburgs Symfonie Orkest & Chor des Städtischen Musikvereins zu Düsseldorf o.l.v. Ed Spanjaard

Stabat Mater opus 581876 -1877 / 90’

Marieddy Rossetto, instudering koor / Johanni van Oostrum, sopraan Marjolein Niels, mezzo-sopraan / Henk Neven, bas-bariton / Jan-Willem Schaafsma, tenor

20.30 uur

van de tekst uitzicht op mededogen. Dvořák schrijft een drie-delige beweging voor waarin eerst in de herhaling de melodieën in hun plooi vallen. Met het achtste deel komen we terug in de eerste, oorspronkelijke versie terecht. Fac ut portem Christi mortem is geschreven voor sopraan en tenor en ontvouwt zich als een Larghetto met slepende houtblazers en hoorns. Voor een kort ogenblik haken de stemmen in elkaar en worden ze opgetild tot een optimistische hoogte. Het voorlaatste deel (Inflammatus) heeft, wellicht omwille van de suggestieve tekst, een barokke uitstraling: de alt drijft op opera-achtige melis-men, het orkest gedraagt zich alsof het een Händelaria bege-leidt. In de afsluitende beweging (Quando corpus morietur) keren alle solisten en koor voor het eerst sinds de openingsbe-weging terug samen. De toonsoort is opnieuw die van b klein, maar Dvořák beweegt naar een paradijselijke climax in D groot.

De emotionele directheid, pretentieloze aanpak en onver-woestbaar optimistische climax van Dvořáks Stabat Mater werden door sommige commentatoren wel eens geïnterpre-teerd als typisch Boheemse karakteristieken. Zelfs in de wetenschap dat het Boheemse nationalisme een abstracte voorstelling was, die gevoed werd door een breed ideeëncom-plex, lijken zo’n interpretaties hoogst dubieus. Maar ook dan horen zulke bespiegelingen tot de mythevorming rondom Dvořák. ‘Tsjechische muziek lijkt simpel en direct te zijn’, stelt Beckerman. ‘Aan de basis van hoe Tsjechische componisten over zichzelf en hun muziek denken ligt het gebrek aan pre-tentie en bombast, de angst voor een al te zelfzekere composi-tietechniek en een aarzeling zichzelf boven de muziek te plaatsen.’ Aarzeling. Het is het codewoord dat boven de figuur van Dvořák hangt. Musicologen aarzelen zoals gezegd om zijn oeuvre te onderwerpen aan een cultuurhistorische analyse. Enerzijds omdat we de sleutels missen om zijn gelaagde ver-haal (Bohemer in Habsburg, wereldburger in Europa, huismus in Amerika) op een correcte wijze te ontsluiten. Anderzijds omdat zijn muziek daartoe geen aanleiding lijkt te geven. Dvořáks muziek lijkt geen nood te hebben aan uitleggerig-heid.

Tom JanssensMet dank aan deSingel en deFilharmonie Antwerpen

21

Ook een niet-vocale compositie als de Serenade voor blazers, cello en contrabas in d, opus 44 sluit aan op het verhaal over Dvořáks liedkunstig talent. Zo het woordenboek wil, is een serenade een vooral achttiende-eeuwse muziekvorm, die zijn onbezwaarde natuur ontleent aan liederen die in buitenlucht gezongen worden. Vooral het moment waarop serenades gespeeld werden, is belangrijk: een serenade hoort in de avond-schemering gezongen of gespeeld te worden. In het woordje hoor je niet alleen het Italiaanse sera (‘nacht’), maar ook sereno (‘opgewekt’ of ook wel ‘open hemel’). Vrolijke, onbezorgde avondmuziek, dus. En dat is exact wat Dvořák afleverde met zijn Serenade voor blazers, die in januari 1878 op amper twee weken tijd gecomponeerd werd. Elk van de vier bewegingen zijn helder qua vorm en volgen een driedelige structuur (twee hoekpassages met een contrasterend middenstuk). Dvořák opent (net als de serenades van Mozart) met een marsachtig Moderato, waarin ook volksachtige trekjes te horen zijn. Ook het daarop volgende Minuetto ontloopt de achttiende-eeuwse attitude en opent als een vurige furiant (een soort polka), die in het midden omslaat in een sousedska (een Boheems staplied). De gracieuze zanglijnen van de derde beweging, Andante con moto, liggen dan weer in de lijn van Mozarts beroemde Gran Partita. Als slotbeweging is er een theatraal Allegro molto, waarin Dvořák elementen uit de voorgaande bewegingen herkauwt en naast nieuw, opwindend materiaal plaatst.

I Solisti del Vento

Serenade voor blazers, cello en contrabas in d mineur opus 44 1878 / 25’

I. Moderato quasi marciaII. Tempo di minuettoIII. Andante con motoIV. Allegro molto

18.45 uur

Luk Nielandt en Korneel Alsteens, hobo / Vlad Weverbergh en Pierre Xhonneux, klarinetFrancis Pollet en Daniel Demoustiez, fagot / Luc Bergé, Koen Cools en Anthony Devriendt, hoornCharice Adriaansen, contrabas / Justus Grimm, cello / Kensuke Taira, contrafagot

Page 12: Bewaarboek Componistendag Dvorák

23

Stabat Mater dolorosaJuxta crucem lacrimosa,Dum pendebat filius.

Cuius animam gementemContristantem et dolentemPertransivit gladius.

O quam tristis et afflictaFuit illa benedictaMater Unigeniti

Quae maerebat et dolebat,Pia Mater, dum videbatNati poenas incliti.

Quis est homo, qui non fleretMatrem Christi si videretIn tanto supplicio?

Quis non posset contristariPiam matrem contemplariDolentem cum filio?

Pro peccatis suae gentisJesum vidit in tormentisEt flagellis subditum

Vidi suum dulcem natumMorientem desolatumCum emisit spiritum.

Eia Mater, fons amorisMe sentire vim dolorisFac, ut tecum lugeam

I

II

III

1

11

111

De diepbedroefde MoederStond wenend bij het kruisToen haar Zoon te sterven hing.

Haar klagende ziel,Medelijdend en vol smart,Werd als door een zwaard doorstoken.

O hoe droef en aangedaan,Was die gezegende,Moeder van de Enig­geborene!

Die rouwde en treurde,En beefde terwijl zij zag,De foltering van haar glorieuze zoon.

Welk mens zou niet huilen,Bij het zien van Christus’ Moeder,In zo’n marteling?

Wie zou niet medelijden voelenBij het aanschouwen van de vrome MoederLijdend samen met haar Zoon?

Voor de zonden van zijn volkZag zij Jezus bij de folteringenEn een geseling ondergaan.

Zij zag haar geliefde ZoonSterven in eenzaamheid,Toen hij de geest gaf.

Ach, Moeder, bron van liefdeLaat mij de kracht van het verdriet voelenOpdat ik met U treuren kan.

I Kwartet en koor. Andante con moto Stabat mater dolorosa

II Kwartet. Andante sostenuto Quis est homo qui non fleret

III Koor. Andante con moto Eia mater, fons amoris

IV Bas solo en koor. Largo Fac ut ardeat cor meum

V Koor. Andante con moto, quasi Allegretto Tui nati vulnerati

VI Tenor solo en koor. Andante con moto Fac me vere tecum flere

VII Koor. Largo Virgo virginum praeclara

VIII Duet. Larghetto Fac, ut portem Christi mortem

IX Alt solo. Andante maestoso Inflammatus et accensus

X Kwartet en koor. Andante con moto Quando corpus morietur

22

Page 13: Bewaarboek Componistendag Dvorák

24 25

Inflammatus et accensusPer te, virgo, sim defensusIn die judicii.

Fac me cruce custodiriMorte Christi praemuniriConfoveri gratia.

Quando corpus morietur,Fac, ut animae doneturParadisi gloria.Amen.

In vlam gezet en aangestoken,Door U, Maagd, moge ik verdedigd wordenOp de dag des oordeels.

Laat het kruis mij beschermen,Christus’ dood mij wapenenEn mij met Genade vervullen.

Als mijn lichaam sterft,Maak dat mijn ziel gegeven wordtAan de glorie van het Paradijs!Amen.

Ix

x

Ix

x

Maak dat mijn hart gaat brandenBij het liefhebben van Christus de HeerOpdat ik Hem behaag.

Heilige Moeder, zorg ervoor,Grif de wonden van de gekruisigdeDiep in mijn hart. Van uw gewonde Zoon,Die zich verwaardigde zo voor mij te lijden,Deel met mij zijn pijnen.

Laat mij oprecht met U wenen,De gekruisigde beklagenZolang ik leef.

Met U bij het kruis staanEn gretig te delenIn Uw klagen wil ik.

Uitverkorene Maagd der MaagdenMoge U voor mij niet meer verbitterd zijnLaat mij met U klagen.

Laat mij dragen Christus’ doodEn het lot van zijn lijdenEn zijn wonden gedenken.

Laat zijn wonden mij verwonden,Het kruis mij in een roes brengen,Wegens liefde voor de Zoon.

IV

V

VI

VII

VIII

Fac, ut ardeat cor meumIn amando Christum DeumUt sibi conplaceam.

Sancta Mater, istud agas,Crucifixi fige plagasCordi meo valide.

Tui nati vulneratiIam dignati pro me patiPoenas mecum divide!

Fac me vere tecum flereCrucifixo condolereDonec ego vixero.

Juxta crucem tecum stareTe libenter sociareIn planctu desidero.

Virgo virginum praeclara,Mihi jam non sis amara,Fac me tecum plangere.

Fac, ut portem Christi mortemPassionis eius sortem,Et plagas recolere.

Fac me plagis vulnerariCruce hac inebriariOb amorem filii.

IV

V

VI

VII

VIII

Page 14: Bewaarboek Componistendag Dvorák

26 27

programma in het Concertgebouw en sloot af met als hoogtepunt het jubileumconcert op 2 september 2008 in aanwezigheid van Koningin Beatrix. In het concertseizoen 2011-2012 is Ed Spanjaard met maar liefst 10 concertweken te bewonderen met het Limburgs Symfonie Orkest. In juni 2012 neemt hij afscheid als chef-dirigent van het orkest met de uitvoering van Le martyre de Saint Sébastien van Debussy.

Elias String QuartetDe leden van het Elias String Quartet zijn afkomstig uit Frankrijk, Schotland en Zwe-den maar wonen echter allemaal in Enge-land. Het kwartet ontstond in 1998 aan het Royal Northern College of Music (RNCM) in Manchester. In 2010 won het kwartet de prestigieuze Borletti-Buitoni Trust Award en werd het verkozen tot BBC New Genera-tion Artist. Inmiddels geeft het kwartet wereldwijd concerten in prestigieuze zalen als Wigmore Hall, Concertgebouw Amster-dam, Auditorium du Louvre, Stockholm Concert Hall en Jordan Hall. www.eliasstringquartet.com

Andrew ArmstrongPianist Andrew Armstrong wordt gelauwerd om zijn gepassioneerde expressie en goede techniek. Hij heeft wereldwijd recitals gege-ven en met vele vooraanstaande orkesten samengewerkt. Armstrong heeft een breed repertoire opgebouwd; van Bach tot Babbit. Hij won vele internationale prijzen. In 1993 was hij de jongste deelnemer van het beroemde Van Cliburn Concours, waar hij de Jury Discretionary Award ontving. De New York Times schreef daarover: "Armstrong may have been the most talen-ted player in the competition... He's a real

musician. Armstrong treedt eveneens op als vaste duo-partner van de Canadese violist James Ehnes. www.andrewarmstrong.com

Rosanne van SandwijkMezzosopraan Rosanne van Sandwijk stu-deerde klassieke zang aan het conservato-rium van Rotterdam bij Roberta Alexander en behaalde daar cum-laude haar Masterdi-ploma. Op dit moment wordt zij vocaal begeleid door Margreet Honig. Rosanne won in 2010 de Oratoriumprijs op het Inter-nationaal Vocalisten Concours in Den Bosch. De afgelopen jaren vertolkte ze vele rollen in opera- en concertproducties. In 2012 treedt ze op in het Concertgebouw met een recital met fortepianist Kristian Bezuidenhoutwww.rosannevansandwijk.nl

Inge SpinettePianiste Inge Spinette studeerde piano in Brussel waar ze het Hoger Diploma met grote onderscheiding behaalde en speciali-seerde zich vervolgens in Liedbegeleiding in de Guildhall School of Music and Drama in London-Barbican. Sinds 1992 is ze verbon-den aan de Koninklijke Muntschouwburg in Brussel waar ze werkt met veel internatio-nale gerenommeerde zangers en dirigenten. Met pianist Jan Michiels vormt ze een piano-duo sinds 1990. Hun samenwerking werd vastgelegd in vele cd opnames met werken van Bach tot Kurtàg. Bovendien doceert ze liedbegeleiding aan het Koninklijk Conser-vatorium Brussel. Inge Spinette was vorig jaar te gast in het Theater aan het Vrijthof tijdens de componistendag Bartók. www.ingespinette.be

Limburgs Symfonie OrkestHet Limburgs Symfonie Orkest behoort tot één van de oudste professionele symfonieor-kesten van Nederland. In 2008 vierde het zijn 125 jarig jubileum. Het LSO verzorgt ieder seizoen meer dan honderd concerten. In de Provincie Limburg biedt het orkest een volledig symfonisch aanbod, met daar-naast geregelde optredens in de Euregio en in de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Daarnaast verzorgt het LSO de begeleidingen bij Opera Zuid en werkt het samen met diverse koren. Het LSO heeft een uitgebreid educatief programma, waar voor alle verschillende leeftijdsgroepen een geva-rieerd muziekmenu is ontwikkeld, dat zowel in de theaters als op locatie wordt aangebo-den. Ed Spanjaard is sinds 2000 chef-diri-gent en artistiek adviseur van het orkest. Het orkest wordt gesubsidieerd door het ministe-rie van OC&W, de Provincie Limburg en de gemeente Maastricht. De standplaats van het Limburgs Symfonie Orkest is de stad Maastricht. www.limburgssymfonieorkest.nl

Ed SpanjaardDe Haarlemse dirigent Ed Spanjaard profi-leert zich in een breed repertoire; zowel in het algemene geliefde als het avontuurlijke. Hij studeerde in Amsterdam en Londen en leidde vrijwel alle Nederlandse orkesten en trad wereldwijd op als gastdirigent. Hij debuteerde zeer succesvol in mei 2006 bij de Münchner Philharmoniker. In het jubileum-seizoen van het lso dirigeerde Ed Spanjaard vele werken van zijn persoonlijke keuze: Bruckner 9, L’Enfance du Christ van Berlioz, Daphnis et Chloé van Ravel, de Matthaeus Passion en Le Sacre du Printemps. Hij opende het 125e seizoen met een Tsjaikovski

26

Biografieën Uitvoerders

vooraanstaande orkesten en ensembles zoals o.a. het Rotterdams Philharmonisch Orkest en l’Orchestre National de France. www.henkneven.com

Johanni van Oostrum Sopraan Johanni van Oostrum studeerde solozang aan de Universiteit van Pretoria. Onlangs maakte Johanni haar debuut bij De Nederlandse Opera in Amsterdam onder leiding van Sir Simon Rattle en begeleid door het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Ze was onlangs te zien in de titelrol in Ká’ta Kabanová door Opera Zuid onder de directie van Harry Kupfer. Van Oostrum won diverse prijzen waaronder de eerste prijs Ruth Lopin Nash Award in het Solo Oratorium Concours 2009 van de Oratorio Society of New York.www.johannivanoostrum.com

Marjolein Niels Mezzo-sopraan Marjolein Niels studeerde aan het Conservatorium van Amsterdam. Haar tweede faseopleiding volgde ze aan De Nieuwe Opera Academie. Op haar oratoriumrepertoire staan onder meer het Magnificat van Vivaldi, Bachs Weinachts-oratorium, Matthäus Passion, Johannes Passion en Hohe Messe. Ze is ook actief als liedzangeres en geeft in de nabije toe-komst samen met Henk Neven diverse recitals. www.marjoleinniels.com

Jan-Willem SchaafsmaTenor Jan-Willem Schaafsma studeerde aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag en haalde in 2004 zijn masterdiploma aan De Nieuwe Opera Academie. In 2006 trad hij op in de NPS zaterdagmatinee Fanciulla

del West (Puccini) onder leiding van Edo de Waart. Als solist wordt hij vaak gevraagd voor uitvoeringen van onder meer Messiah (Händel), Johannes Passion, Matthäus Passion, Weihnachtsoratorium, Hohe Messe en vele andere werken. Schaafsma maakt deel uit van de succesvolle vocale groep Frommermann. Sinds enige tijd wordt hij gecoacht door Marcel Reijans.www.frommermann.nl

Chor des Städtischen Musikvereins zu DüsseldorfDe Städtische Musikverein zu Düsseldorf werd in 1818 opgericht in het kader van het eerste ‘Niederrheinischen Musikfestes’. Tot de beroemdste Muziekdirecteuren behoren Felix Mendelssohn-Bartholdy en Robert Schumann. Heden behoort het koor tot de meest vooraanstaande gemengde concertko-ren en werkte het samen met bekende diri-genten zoals Riccardo Chailly, Carl St. Clair, James Conlon, Bernhard Haitink, Sir. John Eliot Gardiner, Lorin Maazel, Sir. Roger Norrington en Wolfgang Sawallisch en met orkesten als l‘Orchestre de Paris, het Konink-lijk Concertgebouw Orkest, Philharmonia Orchestra Londen, Berliner Philharmoniker en de Münchner Philharmoniker. Sinds 2001 wordt het koor geleid door Marieddy Rossetto.www.musikverein-duesseldorf.de

I Solisti del VentoBlazersensemble I Solisti del Vento werd opgericht in 1987 in de schoot van het toen-malige Nieuw Belgisch Kamerorkest onder de naam 'Die Harmonie'. Sinds 1991 musi-ceert het ensemble onder de naam I Solisti del Vento onder leiding van Francis Pollet. I Solisti del Vento brengt de rijke blazerslite-ratuur onder het voetlicht. Van het klassieke octet of het meer twintigste-eeuwse dixtuor, tot het boeiende blazersrepertoire van Mozart tot nu. Sinds september 1999 is het blazers-ensemble in Residentie aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium Antwerpen en heeft het, in samenwerking met de Concert-vereniging Conservatorium Antwerpen, een concertreeks in deSingel. www.isolistidelvento.be

Gabriël Arias LunaGabriël Arias Luna is sinds 2000 solocellist van het Limburgs Symfonie Orkest. In 1993 studeerde hij aan het conservatorium in Utrecht bij Elias Arizcuren. Hij haalde zowel zijn diploma Docerend Musicus als Uitvoerend Musicus cum laude. Hij gaf concerten op verschillende (kamermuziek)festivals zoals het Kitakyushu International Music Festival in Japan en het Euro Nippon Music Festival in België. Als solist speelde hij met verscheidene orkest zoals het Spatium Musicum kamerorkest (België).

Henk NevenBas-bariton Henk Neven studeerde in 2003 met de hoogste onderscheiding af aan het Conservatorium van Amsterdam. In 2002 behaalde hij met onderscheiding het diploma van De Nieuwe Opera Academie. Neven won diverse prijzen waaronder de Neder-landse Muziekprijs. Hij werkte met diverse

27

Componistendag 2013 vindt plaats op 12 januari 2013, met Benjamin Britten als centrale componist.

Page 15: Bewaarboek Componistendag Dvorák

28

Theater aan het VrijthofVrijthof 47

6211 LE Maastricht+31 (0) 43 350 55 55

www.theateraanhetvrijthof.nl

Limburgs Symfonie OrkestStatenstraat 5

6211 TB Maastricht+31 (0) 43 350 70 00

www.limburgssymfonieorkest.nl

Colofon

Teksten Tom Janssens

Coördinatie & redactie: Theater aan het Vrijthof

(Edmée Janssen en Stijn Boeve) Limburgs Symfonie Orkest

(Chantal Boosten)

Foto’s en beelden in deze uitgave zijn van:

E.V. Nadherny, akg-images Berlin, Hugo Boettinger en

de Bibliotheek van Antwerpen.

Grafisch ontwerpZuiderlicht

DrukwerkAndi Druk