bè tamèdischè ondèrzoèksvoorzièningèn fsw

65
Bètamèdischè ondèrzoèksvoorzièningèn FSW Beleid, protocollen en richtlijnen Auteurs: Gijsbert van Willigen (VGM) Maureen Meekel (FSW) Giel Zwinkels (FSW)

Upload: others

Post on 22-Nov-2021

5 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Bè tamèdischè ondèrzoèksvoorzièningèn FSW

Beleid, protocollen en richtlijnen

Auteurs:

Gijsbert van Willigen (VGM)

Maureen Meekel (FSW)

Giel Zwinkels (FSW)

2

Introductie Binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) zijn verschillende ruimtes in het Pieter de la

Courtgebouw (eerste verdieping en souterrain) ingericht als laboratoria voor bèta onderzoek. Om het

gebruik van deze laboratoria door onderzoekers en proefpersonen veilig en goed (efficiënt) te laten

verlopen heeft de faculteit protocollen laten opmaken. Hieronder vindt u een uiteenzetting van het

beleid, de protocollen en de richtlijnen.

Dit document is mede tot stand gekomen met de inbreng van de Bèta Beleidscommissie, de

labcoördinatoren en vele anderen.

3

Inhoudsopgave

Algemeen (hoeveel, waar en voor welk type onderzoek) ....................................................................... 4

Rollen en bevoegdheden ......................................................................................................................... 7

Ruimtebehoefte en -verdeling ................................................................................................................ 9

Algemene veiligheid van medewerkers en proefpersonen .................................................................. 10

Inrichting van laboratoria ...................................................................................................................... 11

Ondersteuning bètavoorzieningen en onderzoeksapparatuur ............................................................. 12

Definities................................................................................................................................................ 13

Datamanagement (digitale data) .......................................................................................................... 14

Proefpersonenverzekering .................................................................................................................... 15

Ondertekening ....................................................................................................................................... 17

4

Algemeen (hoeveel, waar en voor welk type onderzoek) Het Pieter de la Court (PdlC) kent een groot aantal onderzoeks- en observatieruimten voor

bètamedisch onderzoek. Deze zijn gelokaliseerd op de eerste etage en in het Souterrain.

Labruimte onderzoekstype opmerking supervisor

SB04 fysiologie 4 cubicals, water S&O

SB06 gedragsonderzoek e-prime en authorware 8 cubicals S&O

SB08 gedragsonderzoek e-prime, presentation, psychopy 9 cubicals COG

SB10 geluidskritisch onderzoek geluidsdichte cabine COG

SB12 EEG 5 labs, keuken, toilet COG, S&O, KP, O&O

SB14 EEG 1 cubical voor 2 personen tegelijk, water KP

SB19 fysiologie, sensorische stimuli, observatie 4 kamers en 2 observatie, water GMN

SB23 observatie, fysiologie 2 kamers en 1 observatie S&O

SB25A gedragsonderzoek e-prime, presentation, psychopy 3 cubicals COG

SB25 gedragsonderzoek e-prime en authorware 8 cubicals S&O

SB27 EEG onderzoek Kooi van Faraday in SB27B COG

SB29 gedragsonderzoek e-prime, presentation, psychopy 10 cubicals COG

SB35 EEG, fysiologie, sensorische stimuli 1 ruimte, water GMN

SB37 fysiologie, EEG, eyetracking en observatie combinatie met SB39, water, 2 kamers en 1 observatie O&O

SB39 fysiologie, EEG, eyetracking en observatie combinatie met SB37, water, 2 kamers en 1 observatie O&O

Tabel 1: Souterrain

Labruimte onderzoekstype opmerking supervisor

1.B18 virtual identity water COG

1.B18A observatie COG

1.B23 eyetracking SOLO

1.B24 eyetracking, NIRS, observatie water, babylab AGP

1.B24A observatie AGP

1.B25 fysiologie water, wordt gebruikt voor bloedprikken KP

1.B25A gedragsonderzoek e-prime KP

1.B27 fysiologie, sensorische stimuli KP

1.B27A observatie KP

1.B28 fysiologie, eyetracking en observatie water, babylab ORT

1.B28A observatie ORT

1.B30 gedragsonderzoek e-prime, presentation, psychopy water COG

1.B31 gedragsonderzoek e-prime KP

1.B33 eyetracking KP

1.B33A gedragsonderzoek e-prime KP

1.B34 fysiologie water GMN

1.B34A observatie GMN

1.B35 fysiologie KP

1.B35A gedragsonderzoek e-prime KP

1.B37 eyetracking KP

1.B37A observatie KP

1.B39 algemeen 1 ruimte SOLO

1.B40 algemeen water SOLO

1.B40A observatie SOLO

1.B41 observatie AGP

1.B41A observatie AGP

1.B43 EEG water, inpandig AGP

1.B43A observatie AGP

1.B44A algemeen water, 1 ruimte SOLO

1.B45 fysiologie, observatie AGP

1.B45A observatie AGP

1.B47 fysiologie, observatie AGP

1.B47A observatie AGP

1.B50 robotica COG

1.B56 Meditatieonderzoek aparte meditatieruimte COG

Tabel 2: Eerste verdieping

5

Overzicht laboratoria Souterrain PdlC

6

Overzicht laboratoria 1e verdieping PdlC

7

Rollen en bevoegdheden Ethische commissie: onderzoek dat onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

(WMO) valt, moet worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie van deskundigen. Zonder

een positief oordeel van deze commissie mag het onderzoek niet starten.… We onderscheiden

binnen de UL de volgende drie ethische commissies:

METC – Medische Ethische Toetsingscommissie

Commissie Ethiek (Pedagogiek)

CEP - Commissie Ethiek Psychologie

Bèta beleidscommissie: overlegorgaan waarin het faculteitsbestuur, het faculteitsbureau, de

labcoördinatoren en de instituten (WD) zijn vertegenwoordigd. Verantwoordelijk voor beleid op het

gebied van bètamedisch onderzoek en verdeling van de bètagelden.

Labcoördinator: de labcoördinatoren zijn verantwoordelijk voor het reilen en zeilen in de laboratoria

en de eerste aanspreekpunten voor de onderzoekers die onderzoek in het lab willen uitvoeren. De

labcoördinatoren beheren de agenda’s en de sleutels van de labs en zorgen ervoor dat de labs netjes,

schoon en opgeruimd zijn.

Wetenschappelijk directeur: leider van een instituut voor wat betreft wetenschappelijke koers en

onderzoek.

Faculteitsbestuur: Het faculteitsbestuur is het hoogste bestuursorgaan van de faculteit en wordt

ondersteund door het faculteitsbureau.

Taken Faculteitsbestuur

Het vaststellen van de onderwijsprogramma's, na voorafgaande instemming van de

faculteitsraad, en het geven van nadere regelingen van de inrichting en omvang van de

examens;

Het vaststellen van het faculteitsreglement, na voorafgaande instemming van de

faculteitsraad;

Het goedkeuren van de onderzoeksprogramma's;

Het opstellen van het jaarlijkse begrotingsplan voor de faculteit;

Het adviseren van het college van bestuur over de benoeming van hoogleraren.

Verantwoordelijkheden

Het faculteitsbestuur is verantwoording schuldig aan het College van Bestuur. Het faculteitsbestuur is

verantwoordelijk voor:

De organisatie en de coördinatie van het onderwijs en de wetenschapsbeoefening op de tot

de faculteit behorende vakgebieden;

Het toezicht op de uitvoering van onderwijs- en onderzoeksprogramma's;

De overlegvergaderingen met de faculteitsraad voor en de bekendmaking en de uitvoering

van de daar genomen besluiten.

8

SOLO: De afdeling SOLO (Support voor Onderzoek, Laboratoria en Onderwijs) biedt ondersteuning

aan docenten en onderzoekers van FSW op het gebied van onderwijs, onderzoek en laboratoria.

Daarnaast zijn bij de afdeling de taken belegd op het vlak van informatiemanagement.

Onderzoeks- en labsupport faciliteert het onderzoek binnen de bèta-laboratoria van de faculteit en

bèta-gerelateerd onderzoek op locatie. Voor aanvang van het onderzoek kunnen de onderzoekers bij

de afdeling terecht voor advies met betrekking tot het opzetten van het onderzoek, de te gebruiken

meetapparatuur en de optimale instellingen. Daarnaast programmeren de onderzoekstechnici E-

Prime taken en MATLAB scripts voor het bewerken en analyseren van de gemeten fysiologische- en

eyetrack-data. In overleg met de labcoördinatoren passen de labtechnici de labs aan, zodat deze

geschikt zijn voor het nieuwe onderzoek en verhelpen ze acute storingen in de labs. Daarnaast

verzorgen de labtechnici de bestellingen van de meetapparatuur, de leads en de labdisposables. Ook

wordt het onderzoek bij de fMRI scanner officieel door de afdeling ondersteund voor één dag per

week.

Locatiemanagement: De afdeling adviseert het faculteitsbestuur over het (veilig) gebruik, verdeling

en inrichting van ruimten en bewaakt de uitvoering hiervan. Daarnaast verzorgen zij een aantal

facilitair gerichte diensten die zijn ondergebracht bij de Servicedesk FSW. De locatiemanager

fungeert als demand manager richting het UFB en als lab coördinator.

9

Ruimtebehoefte en -verdeling De totale ruimte voor bèta onderzoek in het PdlC is beperkt. Om de beschikbare ruimte zo goed

mogelijk te kunnen inzetten voor het bèta onderzoek zijn er een aantal basis afspraken over de

verdeling van ruimte:

Labruimtes zijn in eigendom van de Universiteit Leiden, Faculteit der Sociale Wetenschappen en zijn door de faculteit toegewezen aan instituten Psychologie en Pedagogiek voor het uitvoeren van bètamedisch onderzoek en worden beheerd door de labcoördinatoren;

Verzoeken voor gebruik van bestaande labruimtes worden bij de labcoördinatoren ingediend en afgehandeld;

De beschikbaarheid en geschiktheid van de bestaande labruimtes wordt eerst onderzocht. Daarna kan worden onderzocht of de labruimtes die in gebruik zijn bij de andere instituten beschikbaar zijn. Indien bestaande ruimtes geschikt zijn bevonden maar wel wat aanpassing nodig hebben, kan hiervoor SOLO worden benaderd.

NB. Bij een (eerste) aanvraag voor ruimte wordt nog gewacht met de aanschaf voor de benodigde

apparatuur. De beslissing of apparatuur aangeschaft moet worden hangt onder meer af van de

locatie waar het onderzoek zal plaatsvinden. In sommige gevallen kan gebruik gemaakt worden van

de al in huis aanwezige apparatuur. Hierdoor hoeft niet altijd voor ieder onderzoek nieuwe/eigen

apparatuur aangeschaft te worden.

10

Algemene veiligheid van medewerkers en proefpersonen Binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen vindt onderzoek plaats met proefpersonen van alle

leeftijdscategorieën. De Faculteit is verantwoordelijk voor de veiligheid van deze proefpersonen,

maar ook voor de veiligheid van de medewerkers. Om dit te kunnen garanderen en te borgen zijn er

een aantal basis protocollen en richtlijnen opgesteld die iedereen die onderzoek doet waarbij

proefpersonen zijn betrokken, moet naleven.

Basisbeleidsregels die gehanteerd worden:

4-ogen principe

Verklaring omtrent gedrag (VOG)

Persoonlijke hygiëne

Aantoonbare bekwaamheid t.b.v. gebruik apparatuur

Aantoonbare bekwaamheid t.b.v. het werken met bloed en andere lichaamsmaterialen

Aantoonbare bekwaamheid t.b.v. het werken met farmacologische manipulaties

Daarnaast geldt het protocol Calamiteiten dat is opgesteld in geval van een calamiteit.

NB. Toegangsdeuren tot laboratoria zitten/zijn niet op slot indien er iemand aanwezig is

Snel naar:

Protocol 4-ogen principe Protocol Verklaring omtrent gedrag Protocollen veilig gebruik bètavoorzieningen Algemene hygiëne Handhygiëne Venapunctie Checklist praktische vaardigheden Prikaccidenten Speekselafname Protocol Calamiteiten

11

Inrichting van laboratoria Voor elk lab geldt dat deze netjes, schoon en opgeruimd dient te zijn. Dit betekent ook dat er geen

loshangende of losliggende snoeren zijn. Verder is in elk lab informatie over het betreffende lab en

bijbehorende veiligheidsinstructies aanwezig.

Het bèta onderzoek kent verschillende specifieke ruimtes. Elk van deze ruimtes heeft zijn eigen

inrichting gelet op het gebruik en de veiligheid.

Ruimte voor uitvoeren van onderzoek

o Apparatuurgebonden onderzoek;

o Observaties;

o Computertaken.

Ruimte voor afname lichaamsmaterialen en tijdelijke opslag

Ruimte voor opslag lichaamsmaterialen (tijdelijk en langdurig)

NB: maak gebruik van de schuifbordjes op de deur! Dan is direct duidelijk of er iemand aanwezig is.

Snel naar:

Richtlijnen inrichting bètavoorzieningen Opslag lichaamsmaterialen Onderzoeksapparatuur Meubilair

12

Ondersteuning bètavoorzieningen en onderzoeksapparatuur Onderzoeks- en labsupport ondersteunt vanuit het PdlC het onderzoek binnen de bèta-laboratoria

van de faculteit en bèta-gerelateerd onderzoek op locatie (ook meegenomen: ambulante apparatuur

zoals hartslagmeters en GPS trackers). Voor aanvang van het onderzoek kunnen de onderzoekers bij

de afdeling terecht voor advies met betrekking tot het opzetten van het onderzoek, de te gebruiken

meetapparatuur en online platforms (Qualtrics), de optimale instellingen en datamanagement. Ook

zijn er kennisclips opgenomen waarin de werking van een apparaat wordt uitgelegd. Daarnaast

programmeren de onderzoekstechnici E-Prime taken en MATLAB scripts voor het bewerken en

analyseren van de gemeten fysiologische- en eyetrack-data. In overleg met de labcoördinatoren

passen de labtechnici de labs aan, zodat deze geschikt zijn voor het nieuwe onderzoek en verhelpen

ze acute storingen in de labs. Het onderzoek bij de fMRI scanner wordt voor één dag per week

officieel door de afdeling ondersteund. De labtechnici verzorgen de bestellingen van de

meetapparatuur, de leads en de labdisposables.

Snel naar:

Protocollen bètaondersteuning

13

Definities Proefpersoon: Persoon die deelneemt aan wetenschappelijk onderzoek

Proefleider: Persoon die wetenschappelijk onderzoek verricht

Bètalab: ruimte waarin wetenschappelijk onderzoek aan proefpersonen wordt uitgevoerd

Wetenschappelijk onderzoek: een zorgvuldige, verifieerbare en systematische studie van een

bepaalde kwestie volgens conventies zoals deze binnen de wetenschap gelden. Doel kan zijn om

bepaalde feiten of principes te ontdekken of te grondvesten. Doel kan ook zijn het toepassen van

kennis voor praktische doeleinden.

Apparatuur: toestellen en toebehoor dat gebruikt wordt voor het wetenschappelijk onderzoek dat

aan proefpersonen wordt uitgevoerd

Observaties: Bewuste, gerichte en nauwkeurige waarneming van een proefpersoon, om zijn/haar

ziekteverschijnselen en/of gedrag en de reacties op een behandeling en experimentele manipulaties

te bepalen.

Onderzoeker: iemand die iets op een wetenschappelijke manier onderzoekt. Een beoefenaar van de

wetenschap.

Sectievoorzitter: leider van een sectie binnen een instituut.

Lichaamsmateriaal: alle van het menselijk lichaam afgescheiden bestanddelen en foetaal materiaal,

zoals bijvoorbeeld een haar, mondslijmvlies, beenmerg of een orgaan.

Protocol: een protocol is een gedragsovereenkomst, meestal in de vorm van een aantal uit te voeren

stappen. Er bestaan verschillende typen protocollen, zoals communicatieprotocollen,

computerprotocollen, wetenschappelijke protocollen, ceremoniële protocollen, ethische protocollen

en verdragsprotocollen.

Beleid: het stellen van doelen, middelen en een tijdpad in onderlinge samenhang. Liefst zijn plaats en

tijd omschreven. Onder beleid wordt dus verstaan het aangeven van de richting en de middelen

waarmee men gestelde organisatiedoelen wil gaan realiseren binnen de gestelde periode.

Richtlijn: aanwijzing voor hoe iets moet en voor wat niet mag

14

Datamanagement (digitale data) Dit moet verder uitgewerkt worden

15

Proefpersonenverzekering Er is door de Universiteit Leiden en het LUMC een verzekering afgesloten in verband met eventuele schade die de proefpersoon mocht lijden als gevolg van deelname aan dit wetenschappelijk onderzoek. Het betreft de schade door dood of letsel, die zich openbaart gedurende de deelname aan dit onderzoek en schade die zich openbaart binnen vier jaar na deelname aan dit onderzoek: Het bedrag waarvoor de verzekering is gesloten is: 1) € 650.000,- voor de schade per proefpersoon, 2) € 5.000.000,- voor de schade van alle proefpersonen tezamen die deelnemen aan dit onderzoek en 3) € 7.500.000,- voor de totale schade die zich per verzekeringsjaar bij proefpersonen heeft geopenbaard bij alle onderzoeken die de opdrachtgever per verzekeringsjaar laat uitvoeren. Van de dekking door deze verzekering is uitgesloten: - schade die het gevolg is van het niet verbeteren dan wel van het verslechteren van de

gezondheidsproblemen van de proefpersoon, indien de deelname aan het onderzoek geschiedt in het kader van de behandeling van deze gezondheidsproblemen;

- schade door aantasting van de gezondheid van de proefpersoon waarvan aannemelijk is dat die zich ook zou hebben geopenbaard wanneer de proefpersoon niet aan dit onderzoek had deelgenomen.

- schade door aantasting van de gezondheid van de proefpersoon indien deze schade het gevolg is van deelname aan een wetenschappelijk onderzoek dat bestaat uit het vergelijken van twee of meer gebruikelijke behandelingen of procedures;

- schade die zich openbaart bij nakomelingen als gevolg van een nadelige inwerking van het onderzoek op de proefpersoon en/of de nakomeling;

- schade waarvan het op grond van de aard van het onderzoek zeker of nagenoeg zeker is dat deze zich bij de proefpersoon zou voordoen;

- schade die het gevolg is van het niet of niet volledig opvolgen van aanwijzingen en instructies door de proefpersoon, voor zover de proefpersoon daartoe in staat is;

- schade die een gevolg is van het optreden van een risico waarvoor u in de schriftelijke informatie bent gewaarschuwd, tenzij het risico zich in ernstiger mate voordoet dan was voorzien of het risico uiterst onwaarschijnlijk was.

De naam van de verzekeringsmaatschappij waar het onderzoek is verzekerd luidt:

Onderlinge Waarborgmaatschappij Centramed B.A. Appelgaarde 4 2272 TK Voorburg

16

WMO-verklaring Proefpersonenverzekering

17

Ondertekening Aldus vastgesteld en afgesproken.

…………………………………. (handtekening) ……………………………….. (handtekening)

…………………………………. (datum) ……………………………….. (datum)

Lid Faculteitsbestuur Lid Bèta Beleidscommissie

18

Bijlage(n)

Protocol Calamiteiten ........................................................................................................................ 19

Protocol 4-ogen principe ................................................................................................................... 21

Beleid Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) ......................................................................................... 22

Protocol Toestemmingsverklaring (Informed Consent) .................................................................... 23

Protocollen veilig gebruik bètavoorzieningen ................................................................................... 24

Algemene hygiëne voorschriften onderzoeker ............................................................................. 24

Protocol handhygiëne ................................................................................................................... 26

Protocol venapunctie .................................................................................................................... 29

Checklist beoordelen praktische vaardigheid venapunctie .......................................................... 33

Protocol Prikaccidenten ................................................................................................................ 34

Protocol speekselafname ............................................................................................................ 35

Voedingssupplementen ..................................................................................................................... 38

Geuronderzoek .................................................................................................................................. 39

Richtlijnen inrichting bètavoorzieningen .......................................................................................... 40

Opslag van afgenomen lichaamsmaterialen ................................................................................. 40

Onderzoeksapparatuur ................................................................................................................. 41

Meubilair ....................................................................................................................................... 43

Protocollen bètaondersteuning (SOLO) ............................................................................................ 45

Protocol onderzoek in labs ................................................................................................................ 46

Protocol onderzoek op locatie .......................................................................................................... 48

Protocol gebruik Sekusept Plus ......................................................................................................... 49

Protocol fysiologische metingen ....................................................................................................... 50

Elektrocardiografie (ECG) .............................................................................................................. 50

Huidgeleiding (SCL/EDA/GSR) ....................................................................................................... 52

Facial Elektromyografie (fEMG) ..................................................................................................... 54

Impedantie cardiografie (ICG) ....................................................................................................... 56

Elektro-encefalografie (EEG) ......................................................................................................... 60

Protocol fMRI scanner ....................................................................................................................... 64

Protocol nazorg ................................................................................................................................. 65

19

Protocol Calamiteiten Medische (nood)gevallen (bijvoorbeeld persoon niet aanspreekbaar, convulsies, hartaanval of

minder ernstig zoals misselijk, duizelig, (op randje van) flauwvallen):

Zorg voor een veilige situatie voor de persoon (eventuele apparatuur afkoppelen, deelnemer

op de grond laten zitten of liggen zodat bezeren niet mogelijk is)

Bel de receptie: (071) 527 3701. Dit nummer is ook te vinden op de lab bordjes aan de

binnen- en buitenkant van de gangdeuren van alle labs. De receptie schakelt nadere hulp

zoals bijvoorbeeld de EHBO/bedrijfshulpverlening (BHV) in.

Geef in het kort een omschrijving van de situatie

Geef de locatie door: verdieping, ruimtenummer, specifieke locatie indien er meerdere

kamertjes in de ruimte zitten

Vermeld of de deur naar de gang open of op slot is

Zorg dat de ruimte bereikbaar is: laat iemand de deur openmaken en laat deze persoon

wachten op de hulpdienst bij de ingang van de ruimte, zodat ze zo snel mogelijk naar de

juiste plek gebracht kunnen worden;

In alle gevallen: BLIJF ZELF BIJ DE PERSOON!

Bel hierna iemand van het onderzoeksteam (bij voorkeur de supervisor) en daarna tevens de

lab coördinator.

Normaliter gaat de EHBO/BHV pas weg als het beter gaat en/of de persoon nog wat aan het

bijkomen is maar alle ‘gevaar’ geweken is. Verslechterd de situatie weer van de

proefpersoon: bel opnieuw (071) 527 3701

Gaat het wel beter met de persoon: De EHBO/BHV zal u over de te volgen procedures na een

incident nader instrueren. Dit zal ongeveer op onderstaande neerkomen maar volg nadere

instructies van EHBO/BHV nauwlettend op.

Vraag waar de persoon het aan wijt (zonder dit zelf voor diegene in te vullen).

Vraag of de persoon het ziet zitten om alleen weg te gaan of dat hij/zij iemand kan bellen om

naar huis te begeleiden. Loop in alle gevallen mee tot aan de uitgang van het gebouw, om te

observeren of het daadwerkelijk goed met diegene gaat.

Bel de persoon uiterlijk de volgende dag op om te vragen hoe het gaat; indien nodig, bel

opnieuw tot de persoon zich weer helemaal goed voelt. Meld ook bij de persoon dat u

hem/haar gaat bellen. Bij aanhoudende klachten of indien de persoon bezorgd is, adviseer

contact met de huisarts op te nemen.

Brand / Explosie:

Bel de receptie en meld de situatie: (071) 527 3701

Ontruim het lab: ontkoppel proefpersoon zo snel mogelijk van de aangesloten apparatuur en

ga naar buiten via dichtstbijzijnde (nood)uitgang, gebruik geen lift.

Bij acute brandgevaarlijke situaties kan het brandalarm direct ingeschakeld worden door het

glaasje op de gang in te slaan: er zullen meteen verschillende mensen op reageren en de

brandweer wordt automatisch gebeld.

Persoon onder stroom: Druk op rode knop in de proefleider ruimte, indien deze aanwezig is.

Zie verder procedure medisch noodgeval.

20

Ontruimingssignaal gebouw (slow-whoop):

Ontruim het lab: ontkoppel proefpersoon zo snel mogelijk en ga samen naar buiten via de

dichtstbijzijnde (nood)uitgang.

Agressie/intimidatie:

Bel z.s.m. om hulp. Bij voorkeur is dit een Receptionist (071) 527 3701. Bij voorziene

problemen: zorg dat u niet alleen in het lab bent en pas altijd het 4-ogen principe toe.

21

Protocol 4-ogen principe Voor het onderzoek met proefpersonen is er binnen FSW het 4-ogen principe van kracht. Het 4-ogen

principe heeft tot doel om situaties te voorkomen waarin de gelegenheid bestaat tot het plegen van

intimidatie, (seksueel) misbruik of mishandeling tijdens het uitvoeren van onderzoek binnen de FSW.

Tevens creëert het een open aanspreekcultuur binnen FSW tussen de proefpersonen en de

medewerkers van FSW (labcoördinator, onderzoeksleider, medewerkers en studenten). Het 4-ogen

principe creëert een veilige omgeving binnen de onderzoeksvoorzieningen binnen de FSW voor zowel

medewerkers en studenten van de FSW als de proefpersonen.

Concreet betekent dit dat al het onderzoek met proefpersonen zodanig is georganiseerd dat de

medewerker of student van FSW het onderzoek met proefpersonen uitsluitend mag verrichten

terwijl hij/zij gezien kan worden door een andere medewerker of student van FSW. Het alleen

uitvoeren van onderzoek met proefpersonen is dus niet aan de orde.

De 2e medewerker of student kan ingrijpen of om hulp vragen ((071) 527 3701) wanneer hij/zij vindt

dat er grenzen worden overschreden

Voorwaarden van het 4-ogen principe

Onderzoek met proefpersonen mag uitsluitend worden verricht wanneer de uitvoerende van

het onderzoek gezien wordt door een andere medewerker of student van FSW;

Minderjarigen kunnen niet ingezet worden om te voldoen aan het 4-ogen principe (let hierop

bij studenten);

De 2e medewerker of student kan in dezelfde ruimte zitten als de proefpersoon en

onderzoeker, maar kan ook in de naast gelegen observatie ruimte zitten die een ruit heeft

naar de onderzoeksruimte;

Camera toezicht is ook toegestaan, mits het beeld van de camera continue wordt bekeken en

de ruimte waar het beeldscherm staat in de nabijheid van de onderzoeksruimte is zodat snel

ingegrepen kan worden;

Bij onderzoek aan minderjarigen kan ook de ouder optreden als 2e volwassene die aanwezig

is, mits de veiligheid van de medewerker of student die het onderzoek verricht niet in het

geding kan komen of dat het onderzoek door de aanwezigheid van de ouders niet wordt

beïnvloed;

Als lab coördinator, onderzoeksleider, medewerkers FSW of studenten FSW signalen hebben

dat er onderzoek wordt uitgevoerd zonder dat het 4-ogen principe wordt gehanteerd kan dit

gemeld worden bij Wetenschappelijk Directeur van het betreffende instituut.

22

Beleid Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) Beleid van de FSW is dat iedereen die een aanstelling heeft en onderzoek doet met proefpersonen,

zijnde kinderen tot 18 jaar, in het bezit moet zijn van een recente (maximaal 3 jaar oud) Verklaring

Omtrent Gedrag (VOG) en deze op verzoek moet kunnen tonen. Het is aan de instituten om er voor

te zorgen dat deze administratie op orde is. Zij dragen ook de kosten die in rekening worden

gebracht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het verstrekken van een VOG.

Voor studenten die onderzoek doen, geldt dat zij, wanneer zij onderzoek doen met proefpersonen,

zijnde kinderen tot 18 jaar, in alle gevallen worden begeleid (lees: aanwezigheid) door een

onderzoeker met een aanstelling en een VOG.

Het aanvragen van een VOG kan via de volgende website: www.vog-aanvraag.nl

NB. Algemeen beleid met betrekking tot de VOG vanuit de Universiteit Leiden wordt momenteel

opgesteld. Als deze gereed is, kan ze worden geïntegreerd met het beleid van de FSW.

23

Protocol Toestemmingsverklaring (Informed Consent) Proefpersonen die deelnemen aan onderzoek binnen FSW moeten daar vooraf schriftelijk in hebben

toegestemd. Tussen het informeren en het vragen van toestemming moet voldoende bedenktijd zijn

gegeven om tot een afgewogen beslissing te hebben kunnen komen. Wat hiervoor een redelijke

termijn is, hangt af van het soort onderzoek.

De toestemmingsverklaring moet aan strenge eisen voldoen. Binnen FSW gebruiken we de

toestemmingsverklaring zoals die is te vinden bij de Centrale Commissie Mens Gebonden Onderzoek

(CCMO). In de toestemmingsverklaring moet staan om welk onderzoek het gaat en waarvoor binnen

het onderzoek toestemming wordt gevraagd. Pas als de toestemmingsverklaring door de

proefpersoon is getekend en wanneer hij/zij een kopie heeft van de getekende verklaring kan het

onderzoek gestart worden. Soms wil de onderzoeker de huisarts of specialist informeren dat een

proefpersoon meedoet aan het onderzoek. Dit moet in de toestemmingverklaring staan en de

proefpersoon moet hiervoor eerst toestemming geven.

Als er lichaamsmaterialen worden afgenomen voor het onderzoek die langdurig moeten worden

opgeslagen, moet dit ook in de toestemmingsverklaring worden gemeld. Als het afgenomen

lichaamsmateriaal in de toekomst voor ander onderzoek gebruikt gaat worden dan waar de

proefpersoon voor heeft getekend dan moet hiervoor opnieuw toestemming worden gevraagd aan

de proefpersoon. Toekomstig gebruik van lichaamsmateriaal kan eventueel ook al in de

toestemmingsverklaring van het onderzoek waarvoor de proefpersoon initieel is gevraagd, geregeld

worden.

Ondertekening van de toestemmingsverklaring:

Wilsbekwame volwassen proefpersonen (personen van 16 jaar en ouder) mogen de toestemmingsverklaring zelf ondertekenen

Voor kinderen en jongeren onder de 16 jaar is toestemming nodig van de wettelijke vertegenwoordiger. Vanaf 12 jaar ondertekent de jongere ook zelf de toestemmingsverklaring

Voor wilsonbekwame volwassen proefpersonen (personen van 16 jaar en ouder) is er toestemming nodig van een wettelijk vertegenwoordiger

Het toestemmingsformulier kan worden gevonden op de site van de CCMO: http://www.ccmo.nl/nl/toestemming

24

Protocollen veilig gebruik bètavoorzieningen

Algemene hygiëne voorschriften onderzoeker

Doel

Maatregelen die bijdragen tot een goede persoonlijke hygiëne van de onderzoeker waardoor deze zichzelf en de proefpersoon kan beschermen tegen infecties. Nagels

Nagels zijn kortgeknipt en schoon;

Vuil onder de nagelranden moet voorzichtig, met een zacht borsteltje, worden weg geborsteld;

Nagellak, kunstnagels of andere vormen van nagelverlengers zijn niet toegestaan. Haar

Het haar is schoon;

Lang haar wordt opgestoken of bijeengebonden gedragen. Baarden en snorren

Baarden en snorren zijn goed verzorgd. Sieraden

Tijdens de werkzaamheden worden geen ringen, armbanden, piercings of horloges op de onderarmen of handen gedragen. Het is onmogelijk om de huid ter plaatse afdoende te reinigen of te desinfecteren.

Piercings Piercings zijn niet toegestaan wanneer:

Deze hinderlijk zijn bij de behandeling/verzorging van de proefpersoon;

Algemene hygiënische maatregelen niet / onvoldoende kunnen worden nageleefd;

Deze een besmettingsbron kunnen zijn voor proefpersonen. Hoest-, snuit en toilethygiëne

Hoest / nies met een afgewend gezicht;

Hoest/ nies met een papieren zakdoek/ tissue voor de mond of in de elleboogplooi;

Gebruik een papieren zakdoek/ tissue bij het snuiten van de neus;

Gebruik een papieren zakdoek / tissue eenmalig en gooi deze na gebruik direct weg;

Pas handhygiëne toe na hoesten, niezen, snuiten en/of toiletbezoek. Eten en drinken Eet en drink niet in ruimten waarin proefpersoongebonden werkzaamheden plaatsvinden of waar gewerkt wordt met proefpersoonmateriaal. Kleding Vanuit Venapunctie

Draag gesloten schone kleding met korte mouw (advies: eigen labjas);

Verbind eventuele wondjes en draag wegwerphandschoenen (latexvrij);

Draag geen ringen, horloges en armbanden (ook niet onder handschoenen);

Kleding en accessoires mogen niet door het werkgebied kunnen slingeren (denk hieraan bij het dragen van bijv. vest, shawl, hoofddoekjes of kettingen);

25

Schoeisel Schoenen moeten van goed te reinigen materiaal zijn en bij zichtbare verontreiniging moet het schoeisel worden schoongemaakt. Gipsverband of hand-/polsbrace Gipsverband of hand-/polsbrace zijn niet toegestaan, want de onderzoeker kan hierbij geen adequate handhygiëne uitvoeren.

26

Protocol handhygiëne

Doel

Voorkomen van overdracht van micro-organismen via handen door juiste toepassing van handhygiëne. Afkortingen en definities

Handhygiëne: handreiniging, handdesinfectie en handverzorging;

Handreiniging: het verwijderen van vuil en een deel van de transiënte (tijdelijk aanwezige verschillende micro-organismen) flora op de handen. De handen worden gewassen met water en vloeibare zeep en afgedroogd met een disposable handdoek;

Handdesinfectie: het doden en verminderen van transiënte en residente (steeds op de huid aanwezige micro-organismen) flora op de handen. De handen worden ingewreven met handalcohol tot de handen droog zijn.

Handverzorging: het invetten van de handen na handdesinfectie Algemene opmerkingen

Handen spelen een grote rol bij de overdracht van micro-organismen. Goede handhygiëne is de belangrijkste maatregel om dit te voorkomen;

Om goede handhygiëne mogelijk te maken zijn ringen, piercings, horloges en armbanden niet toegestaan;

Nagels zijn kortgeknipt en schoon. Vuil onder de nagelranden wordt voorzichtig, met een zacht borsteltje, weg geborsteld;

Nagellak, kunstnagels of andere vormen van nagelverlengers zijn niet toegestaan;

Voer na handreiniging geen handdesinfectie uit. Dubbele handhygiëne is onnodig, inefficiënt en een te grote belasting voor de huid;

Pas handhygiëne toe voor het aantrekken en direct na het uittrekken van handschoenen.

Indicaties voor reiniging van de handen

Altijd voor start van het onderzoek;

Bij zichtbare en voelbare verontreiniging;

Na bezoek aan het toilet;

Na niezen, hoesten en neussnuiten;

Indicaties voor desinfecteren van de handen

Vóór contact met de proefpersoon;

Voorafgaand en na afloop van afname van biologisch materiaal.

Na contact met de proefpersoon (om te voorkomen dat pathogene (ziekteverwekkende) micro-organismen van de proefpersoon via de onderzoeker verder worden verspreid).

NB1: Vóór contact met de proefpersoon wordt handdesinfectie toegepast. Na het contact wordt wederom handdesinfectie toegepast. Indien direct hierna naar een volgende proefpersoon gegaan wordt en geen sprake is van enig contact met de omgeving, is het niet noodzakelijk voor dit contact wederom handdesinfectie toe te passen. NB2: Handalcohol heeft de voorkeur boven het gebruik van water en zeep. Handalcohol heeft

namelijk een groter kiemreducerend effect, is huidvriendelijker (door de toegevoegde terugvettende

stof) en kan sneller toegepast worden.

27

Handdesinfectie

Vul het kuiltje van de droge handen met handalcohol uit de dispenser. Neem zoveel als nodig is om de handen en polsen volledig nat te maken;

Volg de bovenstaande techniek. Deze procedure neemt ongeveer 30 seconden in beslag;

Bij niet of onvoldoende droging van de handalcohol is het effect minder en bestaat kans op huidirritatie.

Handreiniging

Open de kraan en laat het water flink stromen;

Maak de handen goed nat. Neem zeep uit de dispenser;

Volg de techniek zoals weergegeven op bovenstaande plaatjes;

Spoel de handen goed af;

Sluit de kraan met een papieren handdoek;

Droog de handen en polsen goed af met een schone papieren handdoek;

Werp de gebruikte handdoek in de afvalbak.

28

Weergegeven in bovenstaande afbeelding zijn delen van de handen die het meest overgeslagen worden: vingertoppen, tussen de vingers, en de duim.

29

Protocol venapunctie

Doel

Iedere onderzoeker die bloed gaat afnemen bij proefpersonen moet een gedegen scholing hebben

om zelfstandig bloed te kunnen afnemen, zodat de veiligheid van de proefpersoon is gewaarborgd,

maar ook de veiligheid van de medewerker.

Scholing van nieuwe medewerkers bloedafname (venapunctie)

Voordat de onderzoeker zelfstandig bloed mag afnemen, moet hij een bewijs van bekwaamheid

kunnen overleggen in de vorm van de “Checklist beoordelen praktische vaardigheden venapunctie”.

Als dit niet overlegd kan worden dan zal de onderzoeker een training moeten doorlopen.

Voorbereiding Leg alle benodigdheden voor de bloedafname klaar binnen handbereik (zie Benodigdheden). Benodigdheden:

Stuwband

Steriele bloedafname buizen

Disposable handschoenen

Veiligheidsnaald Eclipse (BD) o Eclipse 22G

o Eclipse 21G

Vleugelnaald (push button veiligheidsnaald, BD) o Push Button 23G

o Push Button 21G

Gaascompressen cutisoft

Pleister leucopor

Desinfectantia (Chloorhexidinetinctuur 0.5% of alcohol 70%)

Afvalcontainer: Naaldencontainer en SZA-vat

Uitvoering bloedafname Voer de bloedafname zodanig uit dat:

De veiligheid van de proefpersoon en de onderzoeker gewaarborgd is;

De af te nemen hoeveelheid bloed tot een minimum beperkt blijft;

De kans op complicaties als gevolg van de bloedafname worden beperkt tot een absoluut minimum;

De bloedafname plaatsvindt op de daarvoor aangewezen plekken binnen de bètalaboratoria

van FSW waarbij de proefpersoon in de voorgeschreven stoel zit. Het is verboden op andere

plekken bloed af te nemen dus niet in de bètalabs, koffiekamers, douches, wc's;

Alleen het gebruik van veilige naalden is toegestaan binnen FSW.

Algemene hygiëne

Zie het protocol “Algemene hygiëne”

Handreiniging en handdesinfectie

Voor een goed uitvoering van handhygiëne zie het protocol “Handhygiëne”

Bij aanvang van werkzaamheden (begin van de dag en na pauze) worden de handen altijd gereinigd.

Ook wordt voor én na ieder proefpersoon contact de handen gereinigd d.m.v. wassen of desinfecteren.

30

Handen worden tevens gereinigd bij: o Zichtbare en voelbare verontreiniging.

o Na contact met lichaamsvocht en slijmvliezen.

o Na bezoek toilet.

o Na niezen, hoesten en neus snuiten.

Handdesinfectie ook bij de volgende situaties: o Vóór contact met invasieve hulpmiddelen, ook als hierbij handschoenen worden

gedragen.

Na gebruik van desinfectantia, moet de huid volledig aan de lucht gedroogd zijn.

Na desinfectie wordt de gereinigde plek niet meer met de handen aangeraakt. Stuwband Deze dient om de druk in de ader te vergroten, waardoor de ader beter voelbaar en zichtbaar wordt.

Breng de stuwband aan op een handbreedte boven de aanprikplaats en trek hem aan met één of twee vingers tussen de sluiting van de stuwband en de arm;

Vaten zijn op de tast goed te vinden, ze voelen verend aan en zijn hierdoor goed van spieren en pezen te onderscheiden;

Te lang stuwen vermindert de kwaliteit van het monster, stuw daarom maximaal 1 minuut;

Als de stuwband langer aangetrokken is, zijn er meetbare verschillen aantoonbaar voor de concentratie van verschillende bloedbestanddelen. Maak bij langer stuwen de band even los voordat de bloedafname plaatsvindt;

Laat de proefpersoon liever geen vuist maken. Door extra te stuwen is de kans op verhoogd kalium en hemolyse groot;

De (niet disposable) stuwbanden worden na gebruik gereinigd met Sekusept Plus. De onderzoekers zijn hiervoor zelf verantwoordelijk.

Werkwijze venapunctie

Reinig en/of desinfecteer uw handen volgens protocol;

Vertel de proefpersoon wat u gaat doen en vraag om een voorkeursarm. Respecteer hierbij de keuze van de proefpersoon;

Controleer of op de buizen de juiste identificatie die in het onderzoeksprotocol staat is aangebracht. Verifieer de identificatie door naam en geboortedatum te vragen en dit te controleren met het orderetiket;

Leg de benodigdheden klaar (zie Benodigdheden);

Kies een punctieplaats (zie Keuze punctieplaats);

Vraag de proefpersoon de arm te strekken;

Desinfecteer de punctieplaats met Chloorhexidine tinctuur 0.5 % (Huiddesinfectie);

Na gebruik van desinfectantia, moet de huid volledig aan de lucht gedroogd zijn;

Na desinfectie wordt de gereinigde plek niet meer met de handen aangeraakt;

Tast de vene af en controleer of de gevonden vene niet pulseert (u kunt met een arterie te maken hebben);

Indien de aangeboden (voorkeursarm) niet geschikt is probeer de andere arm. Indien hier ook geen geschikte venapunctie kan plaatsvinden, mag er geen venapunctie worden uitgevoerd;

Breng stuwband een handbreedte boven aanprikpunt niet te strak aan (< 1 minuut);

Trek de huid strak en prik de naald, met de opening naar boven, in een hoek van ongeveer 15-35 graden aan;

Sluit de vacuümbuizen in de juiste volgorde aan en maak de stuwband los;

31

Vul de buizen volledig;

Meng direct;

Houd een gaasje tegen de punctieplaats als er voldoende bloed is afgenomen en trek rustig de naald uit de vene;

Duw met de duim van uw hand waar u de naald mee vasthoudt het veiligheidskapje over de punt van de naald totdat u een klik hoort;

Druk met kracht de vene dicht of vraag de proefpersoon dit te doen. Nooit de arm laten buigen. Dit kan voor een hematoom zorgen;

Deponeer de naald direct in de naaldencontainer;

Plak de punctieplaats dicht nadat het bloeden is gestopt (bij nabloeden proefpersoon langer laten afdrukken en een drukverband aanleggen);

Indien bloeden na 10 minuten nog niet is gestopt waarschuw de Receptie (071) 527 3701.

NB: buisjes moeten eerst worden gereinigd en gedesinfecteerd voordat ze opgeslagen worden.

Complicaties

Bij vermoeden hartfalen: bel (071) 527 3701. Zie Protocol Calamiteiten

Flauwvallen tijdens het afnemen van bloed

Wees er altijd op bedacht dat dit voor kan komen. Voortekenen zijn draaierigheid, misselijkheid, zweten, oorsuizen en geeuwen.

Kantel de stoel (indien mogelijk) achterover zodat de proefpersoon in een liggende houding komt;

waarschuw de Receptie (071) 527 3701!

Blijf bij de proefpersoon;

Zorg voor ruimte en het losmaken van knellende kleding.

Bloed stroomt niet meer in buis

Druk het buisje goed door de rubber dop. Indien het bloed weer in de buis stroomt, was de dop niet volledig doorgeprikt;

Trek de huid strak of kantel de naald een klein stukje. Indien het bloed weer in de buis stroomt, kleefde de naald aan binnenkant vene;

Trek de naald een stukje terug. Indien het bloed weer in de buis stroomt, was de punt van de naald door de vene gegaan (let op hematoom);

Breng de naald iets dieper in. Indien het bloed weer in de buis stroomt, zat de naald niet goed in de vene;

Gebruik een nieuwe buis. Indien het bloed in de nieuwe buis stroomt, was de buis niet vacuüm;

Indien de buis niet volledig gevuld is, belucht dan de buis door dop op te lichten of belucht de buis door met een nieuwe naald de buizen in de juiste volgorde aan te prikken(te beluchten);

Beëindig de bloedafname en zoek een andere punctie plaats als bovenstaande acties niet tot een goed resultaat leiden;

Een tweede poging mag alleen uitgevoerd worden indien u de afweging gemaakt heeft dat deze poging zeer waarschijnlijk succesvol zal zijn. Raadpleeg anders een collega.

32

Pijn tijdens het afnemen van bloed

Dit kan komen door het aanprikken van een zenuw, pees of slagader. Stop de bloedafname. Bij het aanprikken van een slagader moet de punctie plaats flink aangedrukt worden en volg zo snel mogelijk het protocol “Calamiteiten”.

Hematoom Dit kan komen doordat het vat doorboord is. Druk de punctieplaats goed af en stel de patiënt gerust.

Keuze punctieplaats In de elleboogplooi kunnen diverse oppervlakkige venen aangeprikt worden. Twee verschillende anatomische patronen kunnen onderscheiden worden ten aanzien van de loop van de venen in de elleboogplooi: de H-vorm.

1. vena cephalica 2. vena basilica 3. vena mediana cubiti

De keuze van de aanprikplaats loopt in de volgende volgorde af:

o Vena mediana cubiti.

o Vena cephalica.

o Vena basilica.

33

Checklist beoordelen praktische vaardigheid venapunctie Naam: Datum: Geboortedatum:

De genummerde deelhandelingen hebben een dwingende volgorde.

Methode Venapunctie Beoordeling

ja nee goed fout

Medewerker draagt geen handsieraad

Benodigdheden.

- legt gaasjes klaar

- legt stuwband klaar

- legt pleisters klaar

- trekt bloedafname buis vacuüm en legt deze klaar.

- legt naald klaar

- heeft naaldenbeker binnen handbereik

Werkwijze

vraagt geboortedatum en naam, checkt deze op doseerkalender

(positieve identificatie)

1 naald uit verpakking halen

2 kiest een plaats voor het aanprikken van de vene welke voor de patiënt

de minste belasting oplevert.

3 brengt stuwband aan en stuwt.

4 lokaliseert de vene en stelt punctieplaats vast.

5 puncteert de vene

6 plaatst de bloedafname buis op de naald

7 heft stuwing op tijdens bloedafname

8 verwijdert de buis + de naald

9 zwenkt de buis 3x

10 drukt punctieplaats af met gaasje en adviseert proefpersoon goed af te drukken.

11 deponeert naald in de naaldbeker.

12 fixeert het gaasje met een pleister

13 verwijdert stuwband

14 controleert op nabloeden

15 plakt barcodesticker op de buis of noteert naam, geboortedatum en

poli / route op de buis.

Complicaties

- controleert op nabloeden door te kijken of er bloed door het gaasje komt

- vervangt zonodig het gaasje

- medewerker weet wat te doen bij prikaccident (gele kaartje)

Is de beoordeling voor het uitvoeren van de gehele handeling voldoende.

Het uitvoeren van de gehele handeling is voldoende als de deelhandelingen met Ja en Goed beoordeeld zijn.

Naam beoordelaar:

Handtekening beoordelaar:

34

Protocol Prikaccidenten

Onderwerp Hoe te handelen als u slachtoffer bent van een prikaccident.

Toepassingsgebied Onderzoekers FSW

Definities / afkortingen Prikaccident: elke gebeurtenis waarbij contact kan ontstaan tussen bloed van proefpersonen en

bloed of speeksel/spuug van personen werkzaam bij Universiteit Leiden; dat wil zeggen dat naast prikverwondingen onder meer ook bijt-, snijverwondingen of bloedspatten in het oog tot de prikaccidenten gerekend worden. Ook accidenten met laboratoriummateriaal worden volgens dit protocol afgehandeld.

Bron: proefpersoon waarvan het bloed afkomstig is.

Slachtoffer / Verwonde: de onderzoeker van FSW die tijdens werkzaamheden contact heeft gehad

met bloed van een 'bron' door een prikaccident.

VGM: Veiligheid, Gezondheid en Milieu

Procedure Algemene opmerkingen

Voorkom prikaccidenten door hygiënisch en veilig werken.

Meld elk prikaccident en elke besmetting met bloed en/ of ander biologisch materiaal bij de afdeling VGM: via telefoonnummer (071) 526 3643 (prikaccidenten) of per email via [email protected].

Voor Hepatitis-B vaccinatie kunt u, zonder afspraak, terecht bij de afdeling VGM van maandag tot en met vrijdag tussen 8:30 en 9:30 uur.

Handelwijze

Neem allereerst de gewone hygiënische en eerste hulp maatregelen. Bij besmetting van de intacte huid: was het gebied ruim met warm water en zeep en

desinfecteer vervolgens met een huiddesinfectans: alcohol 70% of chloorhexidine 0,5% in alcohol 70%.

Bij spataccidenten op de huid of slijmvliezen (oog, mond) wordt het oppervlak direct en grondig gespoeld met fysiologisch zout of eventueel water

Bij prikaccidenten en snijwonden: laat de wond zo mogelijk goed doorbloeden, spoel de wond of slijmvliezen met water of fysiologisch zout en desinfecteer de wond met een huiddesinfectans.

Noteer bij verwondingen of besmetting van de slijmvliezen, zo mogelijk, alle beschikbare persoonsgegevens van de 'bron' ten behoeve van de afdeling VGM.

Neem zo snel mogelijk contact op met de onderzoekmedewerkers van de afdeling VGM

toestel (071) 526 3643 of (071) 526 8015 of - buiten kantooruren - de dienstdoende arts interne geneeskunde van de afdeling Spoedeisende Hulp toestel (071) 529 9418; deze onderzoekt of aanvullende maatregelen nodig zijn om HIV- / Hepatitis B- / Hepatitis C-besmetting te voorkomen. Indien u een prikaccident oploopt buiten kantooruren, dient u op de ochtend van de eerstvolgende werkdag tevens de afdeling VGM te waarschuwen op toestel (071) 526 3643 of (071) 526 8015.

35

Protocol speekselafname

Belangrijk: Richtlijnen en methoden van speekselafname zijn afhankelijk van het type onderzoek.

Raadpleeg de literatuur en confirmeer altijd de te hanteren richtlijnen bij uw supervisor. Wijken deze

richtlijnen af van dit protocol, bespreek dit vooraf door met de onderzoekstechnici van SOLO.

Materialen:

Speeksel afname buisjes

Labels

Handschoenen

Desinfectantia

Richtlijnen tijdens speekselafname:

Draag altijd handschoenen bij het aanraken van speekselbuisjes en ander materiaal dat in aanraking is gekomen met speeksel;

Label de samples altijd, laat geen ongelabelde samples achter! Label de buisjes voorafgaand speekselafname. Gebruik labels die ingevroren kunnen worden, zodat ze in de vriezer niet van de buisjes afvallen;

Desinfecteer de buisjes aan de buitenzijde na het afdoppen en voordat ze worden opgeslagen met een alcoholdoekje;

Volg de instructies op die bij het afnamemateriaal zijn meegeleverd.

Sample vervuiling

Instructies om vervuiling van de sample te voorkomen:

Geen alcohol consumptie in de 12 uur voor speekselafname;

Minimaal 1 uur (liefst 2 uur) van tevoren geen eten of drinken, behalve water;

Bij voorkeur geen water inname direct voor afname van het speekselmonster. Indien nodig, laat de proefpersoon de mond spoelen met water. Wacht ten minste 10 minuten na het spoelen met de speekselafname om verdunning van de sample te voorkomen;

Documenteer de consumptie van alcohol, cafeïne, nicotine en medicatie van de proefpersoon.

De samples kunnen ook door bloed vervuild raken. Dit kan problematisch zijn, aangezien veel van de

te meten stoffen in hogere mate aanwezig kunnen zijn in het bloed.

Instructies om vervuiling van de sample door bloed te voorkomen:

Laat de proefpersoon minimaal 45 minuten voor speekselafname niet tanden poetsen;

Geen tandartsbezoek minimaal 48 uur voor speekselafname;

Screen de proefpersonen vooraf op orale gezondheid en orale schade/letsel;

Speeksel samples die zichtbaar vervuild zijn door bloed dienen niet voor analyse gebruikt te worden.

36

Richtlijnen opslag samples:

Bedenk goed hoe en waar de sample wordt opgeslagen voor de start van het onderzoek en het afnemen van speeksel. Sommige stoffen kunnen niet op kamertemperatuur bewaard worden. De richtlijnen met betrekking tot het invriezen/bewaren van de samples zijn afhankelijk van het type onderzoek. Raadpleeg de literatuur en confirmeer altijd de te hanteren richtlijnen bij uw supervisor;

Over het algemeen wordt geadviseerd de samples na speekselafname zo snel mogelijk in te vriezen op een temperatuur van -20⁰C of lager. Als dit niet mogelijk is, bewaar de samples dan gekoeld (4⁰C) en plaats ze zo snel mogelijk (ideaal binnen 2 uur) alsnog in een vriezer;

Voorkom dat de samples ontdooien en weer opnieuw invriezen;

Als u samples in de -80⁰C vriezer bewaart, kom nooit aan de vriezer zonder beschermende handschoenen, ook niet aan de deuren en lades.

Speekselafname methoden

Er zijn verschillende methoden om speeksel af te nemen. Deze methoden zijn over het algemeen in

te delen in de passive drool en absorberend materiaal.

Hieronder worden enkele voorbeelden van afname methodes met verschillend materiaal

beschreven. Let op: er zijn verschillende afname materialen op de markt. De te gebruiken methode is

afhankelijk van het afname materiaal, check altijd de bij het materiaal bijgeleverde instructies. Ook is

de methode afhankelijk van het type onderzoek en de te meten stoffen.

Leg alle materialen klaar in een bakje. Zorg bij voorkeur dat de afname buis half of geheel rechtop

kan staan na afname. Draag handschoenen bij afname en laat de proefpersoon na afloop even de

mond afvegen met een doekje indien gewenst en wat water drinken en mogelijk zelf de handen ook

schoon maken.

Passive drool techniek

Haal het dopje van het speekspelbuisje;

Geef de proefpersoon het buisje en vraag in het buisje te spugen.

Doe na afloop het dopje weer op het buisje.

Absorberend materiaal

Afname stick: gebruik bij baby’s

Haal de afnamestick uit de verpakking.

Houd de stick in de mond van de baby voor ongeveer 1 minuut. Belangrijk hierbij is dat u op de gemoedstoestand van de baby blijft letten. Wanneer de baby erg gaat tegenstribbelen, stopt u;

Doe de stick in het buisje.

37

Salivette wattenrolletjes: gebruik bij volwassenen

Draai/trek het buisje open en haal het wattenrolletje uit het buisje;

Laat de proefpersoon minimaal 1 minuut het watje in de mond houden;

Zorg dat het watje na afloop in het binnenste buisje terecht komt;

Na afloop het buisje afsluiten.

38

Voedingssupplementen Algemeen

Het is mogelijk om binnen het FSW onderzoek te doen waarbij voedingssupplementen (denk hierbij

aan L-dopa, oxytocine of Tyrosine) aan proefpersonen worden toegediend. Wanneer het gaat om

onderzoek met hoge dosissen voedingssupplementen, medicijnen, of psychoactieve stoffen is het

mogelijk dat het onderzoek niet in het FSW plaats kan vinden, maar dat er uitgeweken zal moeten

worden naar het LUMC. Ook zal bij het toedienen van medicijnen samengewerkt moeten worden

met de apotheek.

Hieronder een aantal algemene tips:

Neem de inwerkingstijd van het supplement of medicijn in acht;

Gebruik bij het toedienen van supplementen/eten/drinken zo veel mogelijk wegwerp

materiaal, zoals wegwerp bekers en individuele pakjes sap in tegenstelling tot een groot pak

sap dat vervolgens in een koelkast voor langere tijd bewaard moet worden;

Wanneer medicijnen bewaard moeten worden, doe dit dan in een kast die afgesloten kan

worden en op slot kan;

Wanneer er supplementen/eten/drinken gekoeld moet worden, is het van belang om deze in

een daarvoor bestemde koelkast te bewaren. Raadpleeg bij twijfel altijd de

labcoördinator/SOLO. Eten en drinken mogen NIET in een koelkast bewaard worden waar

ook biosamples in bewaard worden;

Zorg dat u bij het knoeien van supplementen/eten/drinken altijd alles weer netjes

schoonmaakt.

39

Geuronderzoek Algemeen

Onderzoek met geuren kan op vele verschillende manieren worden uitgevoerd. Hieronder staan een

aantal mogelijkheden benoemd. Belangrijk is om voorafgaand aan het onderzoek goed te overleggen

met de labcoördinator/ SOLO, om vast te stellen of het beoogde type onderzoek geschikt is in het

lab. Geuren die blijven hangen in het lab kunnen voor volgende onderzoeken funest zijn.

Automatische geurdispenser

Wanneer het doel is om de hele ruimte te laten geuren, kan er gebruik gemaakt worden van een

automatische geurdispenser. Deze kan gevuld worden met etherische olie of aroma olie. De

dispenser kan uit het zicht van de proefpersoon gezet worden om zo voor de proefpersoon onbewust

een geur te verspreiden. Zet de dispenser een ruime tijd voordat de proefpersoon arriveert aan, om

de geur door de ruimte te verspreiden. Maak na elke proefpersoon de diffuser schoon en ververs het

water.

Geurinhalator

Een andere methode is om de proefpersoon bewust iets te laten ruiken. Dit kan door middel van een

geurinhalator. Aangezien er bij deze methode contact is tussen de apparatuur en de proefpersoon, is

het belangrijk dat de hygiëne voorschriften in acht worden genomen. Maak de inhalator na elke

proefpersoon goed schoon en zorg dat de delen waar de proefpersoon mee in aanraking is gekomen,

worden gedesinfecteerd.

40

Richtlijnen inrichting bètavoorzieningen

Opslag van afgenomen lichaamsmaterialen

Algemeen:

Afgenomen lichaamsmaterialen kunnen kortstondig na afname worden opgeslagen in een koelkast of vriezer bij de bètalabs achter een afgesloten deur;

Afgenomen lichaamsmaterialen mogen alleen langdurig opgeslagen worden in vriezers die staan opgesteld in een beperkt toegankelijke ruimte of een afgesloten vriezer;

Afgenomen lichaamsmaterialen mogen alleen na toestemming van de proefpersoon voor andere onderzoeken gebruikt worden dan waar de proefpersoon aan heeft deelgenomen (Informed Consent);

Afgenomen lichaamsmaterialen mogen alleen langdurig worden opgeslagen als dit is opgenomen in het door de METC (of interne ethische commissie) goedgekeurde onderzoeksprotocol en na toestemming van de proefpersoon (Informed Consent);

Opgeslagen lichaamsmaterialen zijn zodanig gecodeerd dat er geborgd is dat de herkomst van de sample te allen tijde getraceerd kan worden.

Voor het opslaan in en gebruik van vriezers (-20 en -80) gelden een aantal gebruikersregels. Hieronder een uiteenzetting van deze gebruikersregels.

Ruimtelijk beheer:

De vriezerruimte (4.B04) valt onder het beheer van Locatiemanagement. Indeling en/of herindeling

vindt uitsluitend in overleg met de Locatiemanager FSW plaats.

Toegang:

Om toegang te krijgen tot de vriezerruimte (4.B04) moet men in het bezit zijn van een

toegangssleutel. Het verantwoordelijk hoofd van het laboratorium vraagt deze aan bij de beheerder

van de ruimte.

Ruimtegebruik:

De gebruikers zijn verantwoordelijk voor het schoon houden van de ruimte op, onder en om de

vriezers. Alle door de gebruiker meegebrachte materialen in de vriezerruimte moeten of in de vriezer

worden opgeslagen, dan wel mee terug genomen worden uit de vriezerruimte. Er mogen geen

spullen op, onder of om de vriezer achterblijven zonder toestemming van de beheerder.

Apparatuur:

De gebruikers zijn te allen tijde zelf verantwoordelijk voor het optimaal functioneren van de vriezers.

In verband met mogelijk van storingen moeten de vriezers allemaal voorzien zijn van het ingevulde

formulier ‘wat te doen en wie te bellen’. De gebruiker is verantwoordelijk voor het periodiek

controleren en aanpassen van de contactgegevens op dit formulier. Het Locatiemanagement beheert

de infrastructuur, zoals leidingen, noodstroomvoorzieningen, aansluiting GBS en controle op log en

alarmmeldingen.

In geval van storing: bel (071) 527 3701

41

Reservevriezer(s):

Mocht er zich een situatie voordoen dat een -80 vriezer kapot gaat, of schoongemaakt moet worden,

dan bestaat de mogelijkheid voor de gebruikers om tijdelijk hun materiaal over te zetten in de

reservevriezer (inclusief de registratie van de samples). Bij ingebruikname van de reservevriezer

moet de gebruiker het formulier op de reservevriezer volledig invullen en het Locatiemanagement

hiervan op de hoogte stellen. Indien dit niet is gebeurd, is de beheerder gerechtigd het opgeslagen

materiaal direct te verwijderen. De gebruiker is verantwoordelijk de periode dat hiervan gebruik

gemaakt wordt zo kort mogelijk te houden en meldt het Locatiemanagement wanneer de

reservevriezer weer leeg is. De reservevriezer dient na gebruik door de laatste gebruiker schoon en

ijsvrij achtergelaten te worden, zodat hij direct beschikbaar is voor nieuw tijdelijk gebruik.

Schoonmaak:

De gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor de schoonmaak van de vriezer(s). Schoonmaken wil

zeggen: uit de vriezer(s) verwijderen van materialen die niet meer gebruikt worden voor onderzoek

(vernietiging of externe opslag), het verwijderen van aangroei van ijs en condens aan de binnenzijde

en op de deur.

Verantwoordelijkheid:

De verantwoordelijkheid tot naleving van de gebruikersregels ligt bij betreffende afdeling/sectie

welke de vriezers heeft aangeschaft en/of bij de gebruikers (onderzoekers) die gebruikmaken van

een vriezer in de vriezerruimte (4.B04). Mogelijke consequenties bij (frequente) overtreding van de

regels kunnen zijn: tijdelijk geen akkoord voor gewenste uitbreiding van extra vriezers of het

verhalen van schoonmaakkosten op het SAPnummer van de afdeling/sectie.

Onderzoeksapparatuur

Bij het uitvoeren van onderzoek met proefpersonen mag enkel gebruik worden gemaakt van de door

SOLO aangeschafte en door SOLO onderhouden meetapparatuur. Deze apparatuur moet voldoen

aan de standaardeisen en -normen voor het gebruik door onderzoekers op proefpersonen. De

aangeschafte apparatuur is eenvoudig in gebruik, zodat ook studenten - na instructie- ermee kunnen

werken. De apparatuur zal enkel worden aangeschaft via gerenommeerde en ervaren producenten

en leveranciers. Alle apparatuur wordt door SOLO voorzien van een identificatielabel en zal jaarlijks

door SOLO worden gekeurd door middel van een visuele en elektrische inspectie. De testresultaten

zullen door SOLO worden gedocumenteerd.

42

Ondersteunde apparatuur

Type data Voeding Scheiding van lichtnet keurder

BioPac MP system fysiologie external IEC60601-1 specified power supply (AC150A). galvanisch en/of INISO SOLO

BioPac BioNomadix fysiologie batterij n.v.t. SOLO

BioSemi Active Two EEG batterij optisch SOLO

BMEye bloeddruk lichtnet lichtnet: geen BioPac: INISO

SOLO

Digitimer DS5 elektrische stimulator lichtnet. Check jumpers op achterzijde apparaat Digitimer*

Digitimer DS7 elektrische stimulator lichtnet SOLO

EGI NetStation EEG lichtnet optisch SOLO

Eyelink eye tracking lichtnet geen fysiek contact SOLO

Nexfin bloeddruk lichtnet lichtnet: geen BioPac: INISO

SOLO

Tobii T120 eye tracking lichtnet geen fysiek contact SOLO

Tobii X2-60 eye tracking lichtnet geen fysiek contact SOLO

Tobii X3-120 eye tracking lichtnet geen fysiek contact SOLO

Tobii Glasses 2 eye tracking batterij lichtnet: n.v.t. BioPac: INISO

SOLO

VUAMS 5fs fysiologie batterij optisch SOLO

*Keuring eens per 2 jaar

Veiligheidskeuring Alle elektrische apparaten die worden gebruikt tijdens het onderzoek zullen periodiek (1x per jaar) gekeurd worden door SOLO op elektrische veiligheid en algehele staat. Dit volgens de richtlijnen van de NEN-EN-IEC 62353:2014 Medisch elektrische toestellen - Periodiek testen en testen na reparatie van medische elektrische toestellen. Indien er onvoldoende kennis of de benodigde testapparatuur niet aanwezig is bij SOLO zal het apparaat worden aangeboden bij de leverancier of fabrikant ter controle en/of keuring. Als in de periode tussen de keuringen aan de veiligheid van het apparaat wordt getwijfeld of als deze defect is geweest zal een verplichte tussentijdse keuring plaats moeten vinden. Apparaten die buiten de laboratoria worden gebruikt zullen 1x per jaar worden teruggeroepen naar FSW voor de periodieke keuring.

Keurder De elektrische keuring mag alleen worden uitgevoerd door een NEN-EN-IEC 62353 gecertificeerde medewerker van SOLO of door de leverancier, fabrikant van het apparaat. De onderzoekstechnicus van SOLO is opgeleid en gecertificeerd voor het keuren volgens de richtlijnen van de NEN-EN-IEC 62353:2014 Medisch elektrische toestellen.

Afkeur

Indien het apparaat niet door de elektrische keuring komt of in een dusdanige staat verkeert dat er een onveilige situatie kan ontstaan, zal het apparaat direct buiten werking worden gesteld. Mocht het apparaat dusdanig gevaar opleveren dan zal SOLO het apparaat direct indien mogelijk laten repareren en anders afvoeren.

Nadat het apparaat is hersteld volgens de geldende normen van de fabrikant en wettelijke regels zoals in de NEN normen zijn vermeld, zal een herkeuring moeten plaats vinden.

Markering

Alle apparatuur (ook batterij gevoed) die tijdens onderzoek wordt ingezet, moet zijn voorzien van een uniek identificatielabel waarmee het serienummer, geschiedenis, aanschafdatum, eventuele reparaties, logs etc. is terug te vinden in de SOLO database.

Van de apparaten die volgens de NEN-EN-IEC 62353 elektrisch gekeurd zijn, dienen de periodieke meetrapporten opgeslagen te worden in de SOLO database. In de logboeken in de laboratoria zal enkel de keuringsdatum vermeldt worden.

Apparaten die niet voorzien zijn van dit identificatielabel mogen niet zonder toestemming van SOLO in de labs gebruikt worden.

43

Gebruik van apparatuur

Om de onderzoekers te ondersteunen in het gebruik van de bètavoorzieningen en onderzoeksapparatuur zijn de onderzoeks- en labtechnici van SOLO opgeleid om uitleg te geven en zijn clips opgenomen waarin de werking van een apparaat wordt uitgelegd

Bevoegd en bekwaam

Medewerkers en studenten mogen alleen medische elektrische apparatuur gebruiken op proefpersonen wanneer zij bevoegd en bekwaam zijn voor het gebruik van deze apparatuur. Informatie over het bevoegd en bekwaam zijn moet worden overlegd aan de labcoördinator voordat het onderzoek gaat plaatsvinden.

Desinfectie en reiniging van onderdelen van de apparatuur De apparatuur zal tijdens de keuring door SOLO worden gereinigd. Indien tussentijdse reiniging noodzakelijk is, kan de labcoördinator dit verzoek bij SOLO indienen.

De leads worden door de proefleider na iedere proefpersoon afgenomen met een alcohol prep pad. De éénmalig bruikbare spullen worden in de daarvoor bestemde afvalbak weggegooid.

Meubilair

Meubilair: losse inrichting in het laboratorium. Tafels, stoelen, verduisteringsmateriaal.

Onderzoeksapparatuur: losse inrichting in het laboratorium. Meetinstrumenten, scanners, PC met

toebehoren voor het acquireren en opslaan van proefpersoondata.

Medische apparatuur/instrumenten: losse inrichting in het laboratorium. Onderzoeksapparatuur en

instrumenten t.b.v. het afnemen lichaamsmaterialen en opslaan van data .

Meubilair in de laboratoria is gemakkelijk te verplaatsen en is gemakkelijk schoon te maken en te

houden. Het is gemaakt van hout (glad, gelakt), metaal en/of kunststof. De bureautafel voor de

onderzoeker is in hoogte instelbaar en de stoel voor de proefpersoon is desgewenst voorzien van

armleuningen.

Welk meubilair is goedgekeurd voor gebruik in laboratoria?

Meubilair gemaakt van hout/staal/kunststof met een glad oppervlak

Meubilair (tafel en bureaustoel onderzoeker) dat in hoogte instelbaar is

Meubilair dat gemakkelijk te verplaatsen is

Meubilair (stoel proefpersoon)

Meubilair t.b.v. venapunctie

Welk meubilair is NIET goedgekeurd voor gebruik in laboratoria?

Alle meubilair dat niet voldoet aan bovenstaande, en specifiek:

o Alle meubilair bekleed met stof

o Alle meubilair dat staat op wieltjes of kan draaien

44

De FSW heeft geschikte stoelen voor volwassenen geselecteerd. Deze stoelen zijn afkomstig van LKV

en zijn verkrijgbaar met en zonder armleuning. Het betreft de LKV-E608, stapelbaar, met en zonder

armleuning, gescheiden rug en zitting, voorzien van kunstleder, voorzien van kunststof glijders. Ook

is er een bureaustoel geselecteerd voor de onderzoeker.

Geschikte stoelen voor kinderen zijn:

De Kinder knipstoel Poes (verkrijgbaar bij diverse internetwinkels) en de Stokke Tripp Trapp.

De juiste verduisteringsmaterialen kunnen worden geleverd en aangebracht door

Roodenburg&vdMeel. Het betreft hier vaak maatwerk. Contactpersoon is SOLO.

NB. De vaste meubels (tafelblad aan de muur) dienen net als de losse meubels gemaakt te zijn van

hout/staal/kunststof en voorzien te zijn van een glad oppervlak. De naden moeten gekit zijn.

45

Protocollen bètaondersteuning (SOLO) Dit moet verder uitgewerkt worden

46

Protocol onderzoek in labs

Labcoördinatoren

De labcoördinatoren zijn verantwoordelijk voor het reilen en zeilen in de laboratoria en de eerste

aanspreekpunten voor de onderzoekers die onderzoek in het lab willen uitvoeren. De

labcoördinatoren beheren de agenda’s en de sleutels van de labs en zorgen ervoor dat de labs netjes,

schoon en opgeruimd zijn. Verder is in elk lab informatie over het betreffende lab en bijbehorende

veiligheidsinstructies aanwezig.

Aanpassingen labs

Het is belangrijk dat de labcoördinator op de hoogte is van alles wat gaande is rondom de labs. De

labtechnici zullen pas aanpassingen in het lab aanbrengen na overleg met de labcoördinator.

Bepaalde keuzes van één onderzoeker kunnen namelijk ook andere onderzoekers

beïnvloeden. Denk bijvoorbeeld aan het installeren van software op een lab-pc.

Mogelijk worden hierdoor andere programma’s op die pc beïnvloed, hetgeen effect

kan hebben op de dataverzameling in ander onderzoek;

Problemen waar een onderzoeker tegenaan loopt kunnen mogelijk ook door anderen

worden ervaren. Er kan dan worden gezocht naar een gezamenlijke oplossing.

Bestellingen

Om bestellingen voor de labs zoveel mogelijk te stroomlijnen, verzamelt de labcoördinator

de labbestellingen voor alle onderzoekers;

De bestellingen geschieden bij voorkeur door de labtechnici, zodat zij overzicht houden over

welke apparatuur (in het kader van de ondersteuning) en producten (in het kader van

voorraden voor verschillende secties) worden gebruikt;

De labcoördinator wordt door de technici geïnformeerd wanneer de bestellingen zijn

aangekomen.

Gebruik van apparatuur

Voordat u met apparatuur gaat werken, moet u ervoor zorgen dat u bekend bent met de werking van

het apparaat en moet u weten hoe u deze op uw proefpersoon aansluit. Ook moet u weten hoe uw

meetsignaal eruit hoort te zien, zodat u voordat u het experiment start, kunt beoordelen of dit

bruikbare data zal opleveren of dat u beter nog iets aanpast aan bijvoorbeeld de plaatsing van de

elektroden. De hoofdonderzoeker en labcoördinator zijn ervoor verantwoordelijk dat de onderzoeker

bekwaam is het onderzoek uit te voeren.

Algemene voorbereiding

Voordat de proefpersoon binnenkomt, dienen alle voorbereidingen afgerond te zijn.

Gebruik ook de schuifbordjes op de deur, zodat direct duidelijk is of er iemand

aanwezig is;

Ruim het laboratorium op;

Neem de tafels en stoelen af met een schoonmaakdoekje;

47

Controleer de benodigde apparatuur, leads en elektroden op visuele gebreken.

Indien u vermoedt dat deze niet goed zijn, neemt u contact op met uw begeleider en

bij afwezigheid met SOLO labsupport;

Controleer de instellingen en eventueel de batterijstatus van de apparatuur;

Zet als eerste de monitoren en daarna de computers aan;

Open de benodigde software en check de communicatie met alle apparatuur;

Leg papieren handdoeken op de tafel om afval en gel op te verzamelen;

Zet alle benodigde materialen klaar. Denk hierbij ook aan handschoenen, disposable

elektroden, gel, Nuprep, watten, etc.;

Zorg ervoor dat een logboek klaar ligt waar tussendoor de bijzonderheden in

genoteerd kunnen worden;

Leg het Informed Consent formulier klaar voor lezen en ondertekening.

Zodra u met z’n tweeën bent, kunt u uw proefpersoon ontvangen en het onderzoek uitvoeren. Zorg

ervoor dat u gedurende het onderzoek, hygiënisch en veilig blijft werken.

Na afloop van het onderzoek bergt u alle gebruikte spullen weer netjes op, schakelt u de apparatuur

uit en maakt u de herbruikbare materialen, die in aanraking met de proefpersoon zijn gekomen

schoon. Ook de tafels en stoelen moeten weer met een schoonmaakdoekje worden afgenomen. Zorg

ervoor dat er geen privacy gevoelige data op de computer en in het lab achterblijven.

48

Protocol onderzoek op locatie Dit moet verder uitgewerkt worden

- Support SOLO minimaal; regels worden nog opgesteld.

49

Protocol gebruik Sekusept Plus

Commented [GvW1]: Is dit wel een toegelaten desinfectiemiddel in Nederland? Zo niet, dan mag het niet gebruikt worden. Of is het geen desinfectiemiddel? Welke variant wodrt er gebruikt?

Commented [MM2]: Gijsbert, had je al gekeken naar een alternatief voor het desinfecteren van Biosemi EEG elektroden en caps?

50

Protocol fysiologische metingen

Elektrocardiografie (ECG)

Algemene informatie

Met elektrocardiografie wordt de elektrische activiteit van de hartspier gemeten.

ECG wordt gemeten in millivolt (mV);

Gewoonlijk bevindt het ECG signaal zich tussen de 1 en 5 mV.

Benodigdheden

ECG apparatuur;

3 wegwerp elektroden (Ag/AgCl);

Scrubgel (NuPrep);

Wattenstaafjes/wattenschijfjes;

Handschoenen;

Alcoholdoekjes.

Schoonmaak/voorbereidingen vooraf

Belangrijk: Draag altijd wegwerphandschoenen wanneer u de huid van de proefpersoon

schoonmaakt, elektroden plakt en wanneer u de proefpersoon loskoppelt. Na gebruik altijd de

handschoenen uitdoen en weggooien.

Voor het plaatsen van de elektroden is het van belang om de impedantie (weerstand) van de huid te

verminderen door vet en dode huidcellen te verwijderen. Aangeraden wordt om dit met een

scrubgel te doen (NuPrep). De gel wordt met een wattenstaafje of wattenschijfje zachtjes over de

huid gewreven. Daarna wordt de huid droog geveegd met een schoon wattenschijfje. Plaats direct na

het schoonmaken van de huid de elektroden.

Plaatsing elektroden

Belangrijk bij gebruik Biopac apparatuur: bij het vastmaken van de draadjes knijpt u in het plastic

‘bekje’ aan het uiteinde van de draad. Bij het loshalen van de draden knijpt u weer in het ‘bekje’. Trek

nooit aan het draadje zelf. Dit is teer materiaal en kan snel stuk gaan. Ook wanneer de draden aan de

draadloze module moeten worden bevestigd of losgekoppeld, gebruikt u het plastic knijpgedeelte en

trekt u niet aan de draden. Rol de draden na afloop losjes op en stop ze in het daarvoor bestemde

zakje. Maak geen knopen of vlechten in de draden, hierdoor kunnen de draden stuk gaan.

Belangrijk: Plaats de elektroden 5 tot 10 minuten voordat u de meting start.

Het aantal elektroden dat gebruikt wordt en de plaatsing van de elektroden kan verschillen per type

onderzoek. Een gebruikelijke methode is om 3 elektroden te gebruiken. Hiervan wordt 1 onder het

rechter sleutelbeen (negatief, V-) geplaatst, 1 aan de linkerkant op de onderste rib (positief, V+), en 1

aan de rechterkant net onder de ribben (grounding).

Welke draden (specifiek: welke kleur) aan deze elektroden moeten worden bevestigd, hangt af van

het systeem waarmee u werkt. Bij het Biopac systeem maakt u het zwarte draadje aan de grounding

elektrode rechts, onder de ribben vast. Het rode draadje maakt u vast aan de elektrode links, op de

51

ribben en het witte draadje aan de elektrode rechts, onder het sleutelbeen. Bij het gebruik van de

draadloze Biopac module, kunt u de band met de zender om de middel van de proefpersoon binden

en vervolgens de draden aan de elektroden vastmaken. Zorg er hierbij voor dat de band tussen de

zender van de Biopac en de huid geplaatst wordt, zodat de zender geen contact maakt met de huid.

Bij het VU-AMS systeem maakt u de groene draad aan de grounding elektrode rechts, onder de

ribben vast. Het zwarte draadje maakt u vast aan de elektrode links, op de ribben en het witte

draadje aan de elektrode rechts, onder het sleutelbeen. Voor beide systemen geldt: wanneer er een

lijn getrokken wordt tussen de positieve en negatieve elektrode zou het hart hier tussenin moeten

zitten. De ground elektrode mag zich nooit tussen deze twee elektroden geplaatst worden!

Biopac VU-AMS – Bewerkt figuur uit bron: Nederend, ten Harkel, Blom, Berntson,

& de Geus, 2017

Na Afloop

Haal na afloop de draden en indien aanwezig de draadloze modules weg. Vervolgens kan de

proefpersoon zelf de elektroden verwijderen. Het verwijderen van de elektroden kan voor sommige

mensen als pijnlijk worden ervaren. Ook kunnen er afhankelijk van de gevoeligheid van de huid van

de proefpersoon rode vlekken zichtbaar zijn op de huid. Normaal gesproken trekken deze binnen een

paar uur weg. Geef de proefpersoon een doekje om resterende gelresten weg te halen of laat de

proefpersoon de desbetreffende plekken schoonmaken met water en zeep. De elektroden kunnen

gewoon de vuilnisbak in. Maak na elke proefpersoon de apparatuur die in aanraking is geweest met

de proefpersoon schoon. Hierbij kan het gaan om de draden die aan de elektroden vastzaten en, in

het geval van de draadloze Biopac module en de zender. Maak deze onderdelen voorzichtig schoon

met een alcoholdoekje. Zorg hierbij dat er geen vloeistof in de apparatuur komt. De band moet na

gebruik worden gereinigd met Sekusept Plus.

Tips voor goede data

Check of de elektroden en draden goed vast zitten;

De proefpersoon moet zo min mogelijk bewegen om artifacts in de data te voorkomen;

De proefpersoon moet comfortabel in een natuurlijke houding zitten met beide voeten op de

grond;

52

Wanneer de data er verstoord uitziet of een platte lijn, check dan of de draden goed vast

zitten en of de elektroden nog goed vast zitten;

Wanneer de data er op zijn kop uitziet (dus wanneer de R pieken naar beneden wijzen) is het

waarschijnlijk dat de V+ en V- draad verwisselt zijn. Check of de V- draad is bevestigd aan de

elektrode onder het sleutelbeen en de V+ draad aan de elektrode aan de linkerkant op de

onderste rib.

Literatuur

Nederend, I., ten Harkel, A. D. J., Blom, N. A., Berntson, G. G., & de Geus, E. J. D. (2017). Impedance

cardiography in healthy children and children with congenital heart disease: Improving stroke volume

assessment. International Journal of Psychophysiology, 120, 136-147.

Huidgeleiding (SCL/EDA/GSR)

Algemene informatie

Wanneer u huidgeleiding meet, meet u hoe ‘goed’ de huid elektriciteit geleidt. Vaak geleidt de huid

elektriciteit beter bij hogere arousal.

Huidgeleiding wordt gemeten in de unit microsiemens (µS);

Gewoonlijk variëren de huidgeleiding levels van 2-20 µS.

Benodigdheden

2 wegwerp elektroden (zie plaatje, de elektroden voor

metingen zoals ECG en ICG kunnen hier niet voor

gebruikt worden);

Eventueel isotonic gel.

Schoonmaak/voorbereidingen vooraf

Maak de huid waar de elektroden zullen worden geplaatst vooraf niet schoon met alcohol, schurend

middel (e.g. scrub gel), of zeep. Als de proefpersoon de handen moet wassen, gebruik dan enkel lauw

water zonder zeep. De wegwerp elektroden zijn al voorzien van gel, maar mochten ze droog zijn dan

kan er isotonic gel worden toegevoegd.

Plaatsing elektroden

Belangrijk bij gebruik Biopac: Bij het vastmaken van de draadjes knijpt u in het plastic ‘bekje’ aan het

uiteinde van de draad. Bij het loshalen van de draden knijpt u weer in het ‘bekje’. Trek nooit aan het

draadje zelf. Dit is precair materiaal en kan snel stuk gaan. Ook wanneer de draden aan de draadloze

module moeten worden bevestigd of losgekoppeld, gebruikt u het plastic knijpgedeelte en trekt u

niet aan de draden. Rol de draden na afloop losjes op en stop ze in het daarvoor bestemde zakje.

Maak geen knopen of vlechten in de draden, hierdoor kunnen de draden stuk gaan.

53

Belangrijk: Plaats de elektroden minimaal 10 minuten voordat u de meting start om de gel te laten

inwerken.

De plaatsing van de elektroden kan afhankelijk zijn van het type onderzoek. Raadpleeg voorafgaand

aan het onderzoek altijd de literatuur en overleg met uw begeleider over de beste aanpak. Het beste

signaal is te meten op een gladde en haarloze huid. Actieve elektroden worden geplaatst aan de

binnenkant van de vingers aan de niet dominante hand (zie figuur). De elektroden kunnen aan de

bovenste kootjes van de vingers (vingertoppen) geplakt worden, omdat op de bovenste

vingerkootjes een grotere responsiviteit en de grootste zweetklier activiteit is. Een andere

overweging is om de elektroden aan de middelste kootjes te plakken, omdat er op de bovenste

kootjes vaak eelt aanwezig is. Plaats de elektroden aan de wijsvinger en middelvinger, of aan de

wijsvinger en ringvinger. Nadat u de wegwerp elektroden geplakt hebt, maakt u de draadjes aan de

elektroden vast. Het maakt niet uit aan welke vinger u welk draadje bevestigd. Bij het gebruik van de

draadloze Biopac module, kunt u de band met de zender om de pols van de proefpersoon binden en

vervolgens de draden aan de elektroden vastmaken. Zorg er hierbij voor dat de band tussen de

zender van de Biopac en de huid geplaatst wordt, zodat de zender geen contact maakt met de huid.

Wanneer beide handen niet gebruikt kunnen worden (wanneer beide handen bijvoorbeeld nodig zijn

voor het experiment, of bij bijvoorbeeld baby’s die aan de elektroden gaan trekken), kan de

binnenkant van de voet gebruikt worden. De elektroden worden dan geplaatst op de musculus

abductor hallucis (groteteenabductor), grenzend aan de zool van de voet en halverwege tussen het

meest proximale kootje van de grote teen en het punt recht onder de enkel (zie figuur, elektrode A

en B). Voor meer informatie over de mogelijke plaatsen om huidgeleiding te meten, zie van Dooren,

de Vries, en Janssen (2012).

Kalibratie

Bij EDA is het nodig om voor de meting een kalibratie uit te voeren. Hoe dit gedaan wordt zal

verschillen per type apparatuur. Verifieer altijd hoe dit gedaan moet worden.

Na afloop

Haal na afloop de draden en indien aanwezig de draadloze modules weg. Vervolgens kan de

proefpersoon, indien van toepassing, zelf de wegwerp elektroden eraf halen en kan de proefpersoon

zijn/haar handen wassen. De wegwerp elektroden kunnen gewoon in de vuilnisbak. Maak na elke

54

proefpersoon de apparatuur die in aanraking is geweest met de proefpersoon schoon. Hierbij kan het

gaan om de draden die aan de elektroden vastzaten en, in het geval van de draadloze Biopac module

en de zender. Maak deze onderdelen voorzichtig schoon met een alcoholdoekje. Zorg hierbij dat er

geen vloeistof in de apparatuur komt. De band moet na gebruik worden gereinigd met Sekusept Plus.

Tips voor goede data

Check of de elektroden en draden goed vast zitten;

De proefpersoon moet langzaam en regelmatig ademen;

De proefpersoon moet zo min mogelijk bewegen om artifacts in de data te voorkomen;

De proefpersoon moet comfortabel in een natuurlijke houding zitten met beide voeten op de

grond;

Laat voordat u begint met het experiment de proefpersoon zijn adem even inhouden. Zo

kunt u direct checken of u een goed signaal krijgt en of de elektroden goed zitten;

Wanneer de data er verstoord uitziet of een platte lijn, check dan of de draden goed vast

zitten en of de elektroden nog goed vast zitten;

Wanneer de kwaliteit van de data slecht blijft, kan het zijn dat de proefpersoon een non-

responder is. Dit komt bij ongeveer 10% van personen voor.

Literatuur

Boucsein, W., Fowles, D. C., Grimnes, S., Ben-Shakhar, G., Roth, W. T., Dawson, M. E., & Filion, D. L.

(2012). Publication recommendations for electrodermal measurements. Psychophysiology, 49, 1017-

1034.

Van Dooren, M., de Vries, J. J. G., & Janssen, J. H. (2012). Emotional sweating across the body:

Comparing 16 different skin conductance measurement locations. Physiology & Behavior, 106, 298-

304.

https://www.biopac.com/webinars/eda-faq/

Facial Elektromyografie (fEMG)

Algemene informatie

fEMG wordt gemeten in millivolt (mV)

Benodigdheden

fEMG apparatuur

5 elektroden (geen wegwerp elektroden)

Elektroden stickers (kleine maat)

Elektroden gel (Signa gel)

Plastic spuit

Scrubgel (NuPrep)

Wattenstaafje/wattenschijfjes

Handschoenen

Alcoholdoekjes

55

Schoonmaak/voorbereidingen vooraf

Voordat de proefpersoon arriveert, kunt u alvast gel op de elektroden doen. Vul de spuit met een

beetje elektroden gel. Plak daarna de elektroden stickers op de elektroden, zo dat het gat van de

sticker boven de holte van de elektrode zit. Laat het beschermend plastic op de sticker zitten. Spuit

vervolgens een beetje elektroden gel in de holte van de elektrode. Het is handig om hierbij een

compleet plastic spuit te gebruiken. Zorg dat de holte van de elektrode helemaal gevuld is met gel,

maar niet overloopt. Haal vlak voordat u de elektrode gaat plakken het beschermend plastic van de

sticker (dit vergt enige oefening met handschoenen aan).

Belangrijk: Draag altijd wegwerp handschoenen wanneer u de huid van de proefpersoon

schoonmaakt en elektroden plakt. Na gebruik altijd uitdoen en weggooien.

Voor het plaatsen van de electroden is het van belang om de impedantie (weerstand) van de huid te

verminderen door vet en dode huidcellen te verwijderen. Aangeraden wordt om dit met een

scrubgel te doen (NuPrep). De gel wordt met een wattenstaafje of wattenschijfje zachtjes over de

huid gewreven. Daarna wordt de huid droog geveegd met een schoon wattenschijfje. Plaats de

elektroden direct na het schoonmaken van de huid.

Plaatsing elektroden

Bij fEMG worden vaak de corrugator supercilii spier (fronsspier) en de zygomaticus major spier

(lachspier) gemeten. Om deze spieren te meten heeft u 5 elektroden nodig. Plaats twee elektroden

op de zygomaticus major. Deze ligt op de denkbeeldige lijn tussen de mondhoek en het oor (zie

plaatje). Plaats twee elektroden op de corrugator supercilii. Deze ligt net boven de wenkbrauw.

Plaats 1 elektrode net boven het begin van de wenkbrauw en 1 elektrode iets verder (ongeveer 2 cm)

vlak boven de wenkbrauw. De laatste grounding elektrode kan op verschillende plaatsen geplakt

worden, maar aangeraden wordt om deze midden op het voorhoofd vlak onder de haargrens te

plakken.

56

Bij gebruik van het draadloze Biopac systeem (BioNomadix) kunt u de band met de zender om het

hoofd van de proefpersoon binden. Zorg er hierbij voor dat de band tussen de zender van de Biopac

en de huid geplaatst wordt, zodat de zender geen contact maakt met de huid. Maak vervolgens een

paar (rood/wit) draden aan de corrugator elektroden vast en een paar aan de zygomaticus

elektroden. De rode draad maakt u aan de buitenste elektroden vast en de witte draden aan de

binnenste elektroden. Maak de zwarte draad aan de grounding elektrode vast.

Belangrijk bij gebruik Biopac apparatuur: bij het vastmaken van de draadjes knijpt u in het plastic

‘bekje’ aan het uiteinde van de draad. Bij het loshalen van de draden knijpt u weer in het ‘bekje’. Trek

nooit aan het draadje zelf. Dit is teer materiaal en kan snel stuk gaan. Ook wanneer de draden aan de

draadloze module moeten worden bevestigd of losgekoppeld, gebruikt u het plastic knijpgedeelte en

trekt u niet aan de draden. Rol de draden na afloop losjes op en stop ze in het daarvoor bestemde

zakje. Maak geen knopen of vlechten in de draden, hierdoor kunnen de draden stuk gaan.

Na afloop

Haal na afloop de draden los en haal de draadloze module weg. Vervolgens haalt u voorzichtig de

elektroden eraf. Het weghalen van de elektroden kan voor sommige mensen als pijnlijk worden

ervaren. Ook kunnen er afhankelijk van de gevoeligheid van de huid van de proefpersoon rode

vlekken zichtbaar zijn op de huid. Normaal gesproken trekken deze binnen een paar uur weg. Geef de

proefpersoon een doekje om de resterende gel resten weg te halen of laat de proefpersoon de

desbetreffende plekken schoonmaken met water en zeep.

Haal de elektroden stickers van de elektroden af en gooi de stickers weg. Maak zo snel mogelijk na

gebruik de elektroden schoon. Opgedroogde gel is moeilijk te verwijderen en verlaagt het elektrisch

contact met de huid. Houdt de elektroden onder de lauwwarme kraan en gebruik een zachte

tandenborstel om voorzichtig de gel uit de holte van de elektroden te halen. Plaats de elektroden

niet in een oplossing. Zorg dat alle gel verwijderd is. Maak de elektroden na het schoonmaken goed

droog met een papieren handdoek alvorens ze op te bergen. Maak na elke proefpersoon ook de

apparatuur die in aanraking is geweest met de proefpersoon schoon. Hierbij kan het gaan om de

draden die aan de elektroden vastzaten en, in het geval van de draadloze Biopac module, de zender

en band. Maak deze onderdelen voorzichtig schoon met een alcoholdoekje. Zorg hierbij dat er geen

vloeistof in de apparatuur komt. De band moet na gebruik worden gereinigd met Sekusept Plus.

Tips voor goede data

Check of de electroden en draden goed vast zitten;

Laat de proefpersoon voordat u begint met het experiment eerst even lachen en fronsen. Zo

kunt u direct checken of u een signaal krijgt en de elektroden goed zitten.

Impedantie cardiografie (ICG)

Algemene informatie

Met ICG wordt de elektrische impedantie (weerstand) van het bloed in de thorax (borst) gemeten

(specifiek de aorta). Deze impedantie is afhankelijk van de bloed levels in de aorta. Elke hartslag

cyclus laat een verandering in impedantie zien. Wanneer bloed levels hoog zijn (direct na het openen

van de aortaklep in het hart) is de impedantie laag. Het ICG signaal (Z(t)), als ook de afgeleide van dit

57

signaal (dZ/dt) worden gebruikt om verschillende hemodynamische maten te verkrijgen, zoals stroke

volume, cardiac output en de pre-ejectie periode.

ICG wordt gemeten in ohms/sec

Bron figuur: https://www.biopac.com/application/icg-impedance-cardiographycardiac-output/

Benodigdheden

ICG apparatuur;

Wegwerpelektroden (Ag/AgCl)

(aantal afhankelijk van plakmethode);

Scrubgel (NuPrep);

Wattenstaafjes/wattenschijfjes;

Handschoenen;

Alcoholdoekjes.

Schoonmaak/voorbereidingen vooraf

Belangrijk: Draag altijd wegwerp handschoenen wanneer u de huid van de proefpersoon

schoonmaakt, elektroden plakt en wanneer u de proefpersoon loskoppelt. Na gebruik altijd uitdoen

en weggooien.

Voor het plaatsen van de elektroden is het van belang om de impedantie (weerstand) van de huid te

verminderen door vet en dode huidcellen te verwijderen. Aangeraden wordt om dit met een

scrubgel te doen (NuPrep). De gel wordt met een wattenstaafje of wattenschijfje zachtjes over de

huid gewreven. Daarna wordt de huid droog geveegd met een schoon wattenschijfje. Plaats direct na

het schoonmaken van de huid de elektroden.

Plaatsing elektroden

Belangrijk bij gebruik Biopac apparatuur: bij het vastmaken van de draadjes knijpt u in het plastic

‘bekje’ aan het uiteinde van de draad. Bij het loshalen van de draden knijpt u weer in het ‘bekje’. Trek

nooit aan het draadje zelf. Dit is teer materiaal en kan snel stuk gaan. Ook wanneer de draden aan de

draadloze module moeten worden bevestigd of losgekoppeld, gebruikt u het plastic knijpgedeelte en

58

trekt u niet aan de draden. Rol de draden na afloop losjes op en stop ze in het daarvoor bestemde

zakje. Maak geen knopen of vlechten in de draden, hierdoor kunnen de draden stuk gaan.

Belangrijk: Plaats de elektroden 5 tot 10 minuten voordat u de meting start.

Het aantal elektroden dat gebruikt wordt en de plaatsing van de elektroden verschilt per onderzoek.

Over het algemeen zijn er voor ICG onderzoek twee verschillende methoden om de elektroden te

plakken (hieronder uitgelegd). Naast deze methoden zijn er nog andere manieren om de elektroden

te plakken.

Methode 1 (e.g. Biopac)

Biopac - Bewerkt figuur uit bron: https://medis.company/cms/index.php?page=icg-impedance-cardiography

Voor deze methode worden 8 wegwerp elektroden gebruikt. Hiervan worden 4 elektroden in de nek

geplaatst, een paar aan de linkerkant en een paar aan de rechterkant. Deze paren worden over de

halsslagader geplaatst met een ruimte van 5 cm tussen de elektroden (gemeten vanaf het midden

van de elektroden). De andere 4 elektroden worden over de ribbenkast geplaatst, aan elke kant een

paar. Elk paar wordt hoog op de ribbenkast geplaatst (bij vrouwen vlak onder de BH band) en in het

verlengde van het midden van de schouder. Ook deze elektroden worden met een afstand van 5 cm

uit elkaar geplaatst (gemeten vanaf het midden van de elektroden).

Voor deze methode heeft u 4 paar draden, twee paar rode draden en twee paar witte draden. De

rode draden maakt u aan de elektroden in de nek vast. De rode ‘out’ draden maakt u aan de

bovenste elektroden vast, de rode ‘in’ draden aan de onderste elektroden. De witte draden maakt u

aan de elektroden op de borstkas vast. De witte ‘out’ draden maakt u aan de onderste elektroden

vast, de witte ‘in’ draden maakt u aan de bovenste elektroden vast. Een tip bij het onthouden van de

draden is dat de ‘in’ draden altijd aan de elektroden die het dichtst bij het hart zitten, worden

vastgemaakt.

Bij het gebruik van de draadloze Biopac module, kunt u de band met de zender om het middel van de

proefpersoon binden en vervolgens de draden aan de elektroden vastmaken. Zorg er hierbij voor dat

de band tussen de zender van de Biopac en de huid geplaatst wordt, zodat de zender geen contact

maakt met de huid.

59

Methode 2 (e.g. Vu-AMS)

VU-AMS – Bewerkt figuur uit bron: Nederend, ten Harkel, Blom, Berntson, & de Geus, 2017

Voor deze methode worden 4 elektroden gebruikt. Twee elektroden worden op de borst geplakt, 1

net boven het borstbeen en 1 net onder het borstbeen. De andere twee elektroden worden op de

rug geplakt, gelokaliseerd drie centimeter boven en drie centimeter onder de elektroden op de borst.

De gele draden worden op de borst bevestigd, de korte aan de onderste elektrode en de lange aan

de bovenste elektrode. De blauwe draden worden op de rug bevestigd, de kort aan de onderste

elektrode en de lange aan de bovenste elektrode.

Na Afloop

Haal na afloop de draden en indien aanwezig de draadloze modules weg. Vervolgens kan de

proefpersoon zelf de elektroden eraf halen. Het weghalen van de elektroden kan voor sommige

mensen als pijnlijk worden ervaren. Ook kunnen er afhankelijk van de gevoeligheid van de huid van

de proefpersoon rode vlekken zichtbaar zijn op de huid. Normaal gesproken trekken deze binnen een

paar uur weg. Geef de proefpersoon een doekje om resterende gelresten weg te halen of laat de

proefpersoon de desbetreffende plekken schoonmaken met water en zeep. De elektroden kunnen

gewoon de vuilnisbak in. Maak na elke proefpersoon de apparatuur die in aanraking is geweest met

de proefpersoon schoon. Hierbij kan het gaan om de draden die aan de elektroden vastzaten en, in

het geval van de draadloze Biopac module, de zender en band. Maak deze onderdelen voorzichtig

schoon met een alcoholdoekje. Zorg hierbij dat er geen vloeistof in de apparatuur komt. De band

moet na gebruik worden gereinigd met Sekusept Plus.

Tips voor goede data

Check of de elektroden en draden goed vast zitten;

De proefpersoon moet zo min mogelijk bewegen om artifacts in de data te voorkomen;

De proefpersoon moet comfortabel in een natuurlijke houding zitten met beide voeten op de

grond;

Wanneer de data er verstoord uitziet, check dan of de draden goed vast zitten en of de

elektroden nog goed vast zitten.

60

Literatuur

Nederend, I., ten Harkel, A. D. J., Blom, N. A., Berntson, G. G., & de Geus, E. J. D. (2017). Impedance

cardiography in healthy children and children with congenital heart disease: Improving stroke volume

assessment. International Journal of Psychophysiology, 120, 136-147.

Elektro-encefalografie (EEG)

Algemene informatie

Met EEG wordt de elektrische activiteit van de hersenen gemeten. Meer specifiek meet u de som van

alle post-synaptische potentialen van de neuronen in de cerebrale cortex. Dit signaal is erg zwak en

wordt dan ook gemeten in microvolt (µV).

Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van de procedure van het aanbrengen en

verwijderen van elektroden bij EEG onderzoek. Voordat u begint met het doen van EEG

onderzoek is het echter belangrijk dat u hierin getraind wordt. Zorg dat u alle stappen onder

de knie hebt en zeker van uw zaak bent;

Er bestaat vele verschillende EEG apparatuur. De onderstaande uitleg is bedoeld voor

onderzoek dat gebruik maakt van BioSemi apparatuur met actieve elektroden.

De procedure kan vrij heftig overkomen op de proefpersoon. Het is belangrijk om de

proefpersoon genoeg in te lichten over en tijdens de procedure en ervoor te zorgen dat de

proefpersoon zich op zijn gemak voelt.

Hoeveel losse en hoeveel elektroden in de cap worden gebruikt, is afhankelijk van het

onderzoek. Raadpleeg de literatuur of uw begeleider wanneer u niet zeker bent hoeveel

elektroden u moet gebruiken en waar deze te plaatsen.

Benodigdheden

Elektroden bundel;

Losse platte elektroden;

CMS/DRL elektroden;

Elektrodencap inclusief bandjes voor onder de kin;

Elektroden stickers;

Spuit met botte holle naald;

Elektrodengel (Signa gel);

Scrubgel (NuPrep);

Alcoholdoekjes;

Wattenstaafjes/wattenschijfjes;

Meetlint;

Leukopor tape;

Papieren handdoekjes;

Wegwerp handschoenen.

61

Algemene voorbereidingen

Zorg ervoor dat alle benodigdheden klaar liggen en alle voorbereidingen zijn getroffen voordat de

proefpersoon arriveert.

Vul de spuit met elektrodengel (Signa gel). Dit gaat het gemakkelijkst door de spuit op de tube

elektrodengel te zetten en vervolgens in de tube te knijpen terwijl u ook aan de spuit trekt. Dit

voorkomt belletjes in de spuit. Draai de naald op de spuit. Zorg dat de spuit niet opnieuw in

aanraking komt met de elektrodengel tube wanneer er al contact met de proefpersoon is gemaakt.

Plak elektrodenstickers op de platte elektroden zodat het gat van de sticker over het bruin/grijze

gedeelte van de elektrode valt.

Knip alvast een paar strookjes (stuk of 10) van de Leukopor tape.

Voorbereiden van de proefpersoon

Belangrijk: Draag altijd wegwerp handschoenen wanneer u de huid van de proefpersoon

schoonmaakt en elektroden plakt. Na gebruik de handschoenen altijd uitdoen en weggooien.

Voordat de elektroden geplaatst kunnen worden, is het van belang om de impedantie (weerstand)

van de huid te verminderen door vet en dode huidcellen te verwijderen.

Plakken losse platte elektroden

U begint altijd met het plaatsen van de platte elektroden. Spuit een druppel elektrodengel op het

geleidende bruin/grijze deel van de elektrode, binnen de ring van de sticker/in het gat van de sticker.

Hierbij is het van belang dat de naald van de spuit NIET het geleidende gedeelte van de elektrode

aanraakt. Dit kan de elektrode beschadigen.

Prepareer de plek waar u de platte elektrode wilt plaatsen. Dit kan gedaan worden met scrubgel of

met alcoholdoekjes. De gel wordt met een wattenstaafje of wattenschijfje zachtjes over de huid

gewreven. Daarna wordt de huid droog geveegd met een schoon wattenschijfje. Bij het gebruik van

het alcoholdoekje wrijft u het doekje voorzichtig over de huid. Pas op dat er geen alcohol of

schrubgel in de ogen komt bij het schoonmaken van de huid rondom de ogen. Plaats direct na het

schoonmaken van de huid de elektroden. Plak de elektroden in het gezicht zodanig dat de draden

richting de oren lopen, zodat u deze over de oren van de proefpersoon kan leggen. Plak vervolgens

een strook Leukopor tape over de elektrode om te voorkomen dat deze loskomt. Wanneer alle losse

elektroden geplakt zijn, kunt u alle draden nog vastplakken met wat Leukopor tape aan de schouder

van de proefpersoon. Zorg dat de draden niet strakgetrokken zijn en dat de draden nergens in het

gedrang komen.

Hoeveel en waar de platte elektroden worden geplaatst, is afhankelijk van het onderzoek. Het is

gebruikelijk om vier elektroden rond de ogen te plaatsen om oogbewegingen inclusief knipperen te

kunnen registreren. Hiervoor plakt u twee elektroden boven en onder een oog en twee elektroden

aan weerkanten van het hoofd, naast de ogen, aan de buitenkant van de ogen. Verder kunnen er

twee elektroden achter de oren (mastoid) worden geplaatst waarvan het signaal later als grounding

kan worden gebruikt.

62

Plaatsing elektrodencap

Nadat de losse platte elektroden geplaatst zijn, plaatst u de elektrodencap. Er zijn verschillende

elektrodencaps. De elektrodencaps verschillen in het aantal elektroden dat geplaatst kunnen worden

en in grootte. De meest gebruikte caps zijn de gele (50 - 54cm), de rode (54 - 58cm) en de blauwe (58

- 62cm). Meet de omtrek van het hoofd langs het voorhoofd en de inion. De inion is de knobbel die

aan de achterzijde van het hoofd zit. Pak een cap van de juiste maat. Bij twijfel, neem dan de

strakkere elektrodencap, mits dit comfortabel is voor de proefpersoon. Maak de bandjes die onder

de kin komen aan de ringen van de cap vast. Bevestig de cap over het hoofd van de proefpersoon en

maak de bandjes vast. Wanneer het bandje te strak zit, kunt u er een extra bandje tussen zetten.

Zorg dat de oren uit de cap steken. Meet vervolgens de afstand tussen de inion en de nasion. De

nasion zit tussen de ogen. Verschuif de cap zo dat de Cz elektrode precies in het midden tussen de

inion en de nasion zit. Zorg dat u bij het verschuiven van de cap de gehele cap vasthoudt en niet

alleen een elektrodengat. Meet vervolgens de afstand tussen de twee oren en verschuif de cap zo

dat de Cz ook hier precies in het midden zit. Bekijk tot slot of de cap niet scheef op het hoofd zit.

Aansluiting elektroden op BioSemi apparatuur

Plug de losse platte elektroden in EX1 - EX8 in de BioSemi AD-box. Plug vervolgens de CMS/DRL

bundel in. Deze twee elektroden dienen als grounding en referentiepunt. Indien de bundel

bestaande uit de twee elektroden CMS en DRL gebruikt wordt, moet deze aan de voorzijde in de

BioSemi box worden geplugd. Wordt een elektrodenbundel met daarin de CMS/DRL gebruikt, dan

plugt u deze aan de bovenkant in A in. Plug vervolgens alle benodigde elektrodenbundels in.

Wanneer u 32 elektroden gebruikt, heeft u 1 bundel nodig en deze plugt u in de BioSemi box in A. Bij

64 elektroden, gebruikt u 2 bundels, welke u in A en B plugt en bij 128 elektroden gebruikt u 4

bundels, welke u in A-D plugt. Ongeacht hoeveel elektroden u plaatst, moeten er altijd slechts één

paar CMS en DRL elektroden worden bevestigd. Let ook op dat niet alle opstellingen geschikt zijn

voor het meten met 64 of 128 elektroden. Zet nu de BioSemi AD-box aan.

Plaatsing elektroden in elektrodencap

Ten slotte plaatst u de elektroden in de elektrodencap. Voordat een elektrode in de elektrodencap

wordt bevestigd, moet de huid onder de desbetreffende elektrode eerst geprepareerd worden. Dit

doet u met behulp van de stompe naald die aan de spuit met elektrode gel zit. Steek de naald door

het gat waar de elektrode komt te zitten tot u de huid voelt. Schraap dan voorzichtig met de naald

over de hoofdhuid zonder druk uit te oefenen. Hierbij is het belangrijk dat u de proefpersoon geen

pijn doet, maar wel zorgt dat u de hoofdhuid goed raakt. U zorgt er zo namelijk voor dat het haar uit

de weg gaat en dat de impedantie van de huid vermindert. Dit vereist enige oefening. Na het

schrapen van de huid spuit u wat gel in het gat. Dit moet genoeg gel zijn om contact te maken tussen

de elektrode en de huid, maar niet teveel zodat gelbruggen ontstaan. Druk tijdens het spuiten het

plastic om het gat heen tegen het hoofd aan om te voorkomen dat u teveel gel spuit. Druk

vervolgens de elektrode in het gat. Herhaal dit voor elke elektrode.

Start met de CMS en DRL elektroden. Deze elektroden worden gebruikt als grounding en referencing.

Op de voorkant van de BioSemi AD-box zit een blauw lampje, dat continu aan moet zijn als de CMS

en DRL elektroden goed geplaatst zijn. Mocht dit lampje knipperen, dan is er iets mis met één of

meerdere elektroden. controleer dan de CMS, DRL en losse platte elektroden. Brand het lampje

continu, plaats dan één voor één de andere elektroden. Wanneer bij het bevestigen van één van de

elektroden het blauwe lampje gaat knipperen, kan dit verschillende dingen betekenen. Het kan zijn

63

dat er te weinig gel gebruikt is, waardoor er geen goed contact gemaakt kan worden. Of het kan zijn

dat er teveel gel gebruikt is, waardoor er een brug van gel en dus connectiviteit is ontstaan tussen

twee of meer elektroden. Het is dus belangrijk om niet te weinig, maar ook niet teveel gel te

gebruiken. Een derde mogelijkheid is dat de elektrode stuk is. Wanneer het lampje knippert, probeer

dan opnieuw de elektrode te bevestigen.

Na afloop

Haal alle elektroden uit de BioSemi AD-box. Let erop dat u dit op de juiste manier doet, zodat de

kabels en stekkertjes niet beschadigen. Haal vervolgens alle elektroden van de proefpersoon af. U

kunt er hierbij voor kiezen om de cap inclusief elektroden van de proefpersoon te halen en later de

elektroden van de cap af te halen. Let er hierbij op, dat u de elektrodentips niet afbreekt! Geef de

proefpersoon de mogelijkheid om het haar en gezicht te wassen.

Check of het nodig is om de BioSemi box op te laden. Om op te laden sluit u de BioSemi box aan op

de batterijlader.

Schoonmaak

Gooi al het wegwerpmateriaal (tape, wattenstaafjes, handschoenen e.d.) in de prullenbak. Gooi de

opzetnaald NIET in de prullenbak. Deze moeten in een aparte, daarvoor bestemde naaldencontainer.

Gebruik warm water met afwasmiddel (Ivory detergent) en een tandenborstel om de gel van de

elektroden af te wassen. Laat de elektroden niet in contact komen met metaal. Zorg er ook voor dat

er geen water in de stekkertjes loopt. Was ook de cap goed. Gebruik een tandborstel of houten

stokje om alle gel uit de elektrodegaten te halen. Het kan hierbij handig zijn om de cap

binnenstebuiten te houden, zodat u er goed bij kunt. Zorg ervoor dat u elk gat schoonmaakt en dat

alle gel verwijderd is. Restanten opgedroogd gel kunnen voor grote problemen zorgen bij het

volgende gebruik van de cap.

Desinfecteren

Voor het desinfecteren wordt Sekusept Plus gebruikt. Sekusept Plus bevat agressieve stoffen.

Aangeraden wordt om tijdens het schoonmaken handschoenen, veiligheidsbril en stofjas te dragen.

Lees altijd goed de instructies die in het lab hangen. Spoel de elektroden en elektrodencap goed af

met water nadat deze 15 min in de Sekusept Plus oplossing hebben geweekt. Leg/hang na afloop de

schone elektroden en cap te drogen.

Literatuur

Band, G. P. H. (2011). Syllabus for the master course Experimentation II: Neuroscientific Research

Methods. Cognitive Psychology unit, Leiden University.

64

Protocol fMRI scanner Dit moet verder uitgewerkt worden

Input Anna Hafkemeijer/Serge Rombouts

65

Protocol nazorg Dit moet verder uitgewerkt worden

invasief