augustus-september 18gï -...
TRANSCRIPT
AUGUSTUS- SEPTEMBER 18Gï
Honderd jaar "Das Kap i tal" Jaap Wolff 337 Door de ogen van Marx Theun de Vries 342 Domela Nieuwenhuis en de marxistische economische leer S. van Dongen 353 De aanvallen op Marx' wa3rde- en prijzentheorie Maurice Dobb 365 Marx aan Engels in Manchester 374
Meerwaardetheorie en moderne uitbuiting C. Pothoven 375 Galbraith houdt van een "ordelijk" kapitalisme Catrien Wolft-Bultje 382 Socialisme en humanisme Roger Garaudy 392 De zelfstandigheid van de gemeenten in het gedrang C. IJmkers 402 Na de "zesdaagse" oorlog in het Midden-Oosten J. de Boa 407
BOEKBESPREKINGEN:
Knelpunten in de Algemene Bijstandswet C. de Rover 418
Weten en regeren H. Marinus 421 De rooms-katholieke kerkorganisatie in Nederland A. Roelafs 424
PARTIJDOCUMENTEN:
Oproep van het dagelijks bestuur der CPN Steunt de Vietnam-collecte 430
Ontmoeting CPN-delegatie met Maurer en Manescu 430 Oproep van het dagelijks bestuur der CPN 431
Op de voorpagina: een facsimile van de brief van Marx aan Engels van 16 augustus 1867, twee uur 's nachts, waarin Marx meedeelt, dat hij de laatste hand heeft gelegd aan de correctie van het eerste deel van "Het Kapitaal", dat daarna naar de drukker ging en een maand later, in september 1867, van de pers kwam. De vertaling van deze brief is te vinden op blz. 374 van dit nummer.
POLITIEK EN CULTUUR verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus Leidsestraat 25, Amsterdam-C., tel. 23.11.38
De abonnementsprijs is f 7.20 per jaar, f 3.60 per halfjaar, losse nummers f 0.70
Ons gironummer is 173127, Gem.giro: P 1527
Correspondentie over betaling en verkoop s.v.p. zenden aan de administratie p/a Pegasus.
Alle correspondentie over de inhoud aan de redactie van P. & C., Prinsengracht 473,
Amsterdam-C., tel. 62565
27e jaargang no. 8-9 augustus-september 1967
POLITIEK EN
CULTUUR maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van
het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der C.P.N.
Honderd jaar "Das Kapital"
Begin scptcnl'ber 1867 vcrscheen het eerste deel van Das Kapital, het werk waarin Marx de resultaten van zijn economische studies neerlegde. Het bock kwam uit bij een democratisch gezinde uitgever in Hamburg, Otto Mcissncr; de oplaag bedroeg duizend exemplaren. Het werk werd door de steunpilaren van de officiële wetenschap aanvankelijk doodgezwegen; men gaf er de voorkeur aan er geen aandacht aan te besteden of er met een neusophalen aan voorbij te gaan. Doch in weerwil van het feit, dat het hier ging om een moeilijk en geleerd boek, een werk dat werkelijk diep groef en veel van zijn lezers eiste, werd de betekenis van "Das Kapital" in de zich ontwikkelende arbeidersbeweging wel degelijk beseft. De jonge revolutionaire proletarische beweging begreep, dat dit werk de wetenschappelijke grondslag voor haar handelen uiteenzette en dat pas de kennis van de economische bewegingswetten van de maatschappij het mogelijk zou maken om krachtig op te treden voor de belangen van de werkers en voor de omvorming van de maatschappij, die door de kapitalistische ontwikkeling zelf aan de orde wordt gesteld. Het eerste deel van "Das Kapital" was het product van bijna twintig jaar studie. Een werk, dat herhaaldelijk onderbroken moest worden, zowel door ziekte als in het bijzon der door de politieke activiteiten, zoals bv. de vorming van de Eerste Internationale. Reeds in het midden van de veertiger jaren van de vorige eeuw was Marx begonnen zich voor economische vraagstukken te interesseren en had hij de werken van de grote economen van 337
de klassieke school (Adam Smith en David Ricardo) gelezen. Na het revoluüejaar 1848 en in het bijzonder na zijn vestiging te Londen, het hart van de toenmalige kapitalistische wereld, kwam het tot een stelselm2.tig onderzoek van de kapitalistische economie en de theorieën, die over de werking van dit stelsel waren opgesteld. In het Britse Museum werkte Marx overdag en 's avonds ging hij thuis verder. Aanvankelijk verwachtte hij zijn studies vrij spoedig te kunnen voltooien. In april 1851 schreef Marx aan Engels: "Ik ben nu zo ver, dat ~k klaar ben met dit geploeter aan de economie. Daarna zal ik mijn boek thuis voltooien ... Het begint me te vervelen ... " Doch deze stemming vcrvloog snel en de studie werd ijverig voortgezet, onderbroken door het schrijven van talrijke artikelen voor dagbladen, enz. In december 1857 schreef hij in een brief: "Ik werk als een gek 's nachts door om mijn economische studie te voltooien". In die periode schreef Marx een uitvoerig manuscript, dat te beschouwen is als de voorstudie voor zijn gehele verdere economische werk. Dit manuscript is pas sinds vrij kort ter beschikking van de lezers gekomen. Het werd voor het eerst rondom de oorlogsjaren gepubliceerd, maar kreeg pas werkelijke belangstelling na de publicatie in 1953. Deze "Grundrisse der Kritik der Politischen ökonomie" bevatten talrijke diepe gedachten, die ook als zij niet in het latere werk zijn uitgewerkt, nog steeds de volle aandacht verdienen. Voor het publick was de eerste vrucht van Marx' werk, het in 1859 vcrschenen "Zur Kritik der Politischen ökonomie". Het werk ging ook daarna ononderbroken voort. Het hele gebouw van zijn uiteenzetting van de werking van het kapitalistische stelsel stond, tezamen met een critick op de voorafgaande economische theorieën, al in ruwe trekken op papier, toen Marx - waarschijnlijk begin 1866 - begon "Das Kapital" te schrijven. Op 15 januari 1866 schreef hij zijn vriend Kugelmann: " ... wat mijn boek betreft, ik werk twaalf uur per dag om een goed te lezen tekst te maken". In de loop van het jaar bleek hem echter, dat zijn werk niet in één boek samen te vatten was en hij besloot een eerste deel afzonderlijk te laten verschijnen. In de loop van de eerste helft van 1867 kwam het manuscript voor dit eerste deel gereed en op 16 augustus corrigeerde Marx de laatste bladzijden, - om twee uur in de nacht was hij klaar, schreef hij opgelucht aan zijn vriend en medestrijder friedrich Engels, die hem met raad en daad terzijde had gestaan. Daarna ging Marx voort rnet het werk aan de andere delen. Daarmee kwam hij, zowel door andere werkzaamheden, ziekte, als ook een soms pijnlijke nauwkeurigheid en de wil om iedere nieuwe ontwikkeling nog te doorgronden en er conclusies uit te trekken, niet gereed. Deze delen werden door Engels voor de druk gereed gemaakt, aan de hand v::Ln de soms onvolledige en ruwe schetsen ervan. In 1885 vcrscheen het tweede deel en in 1894 het derde deel. Het vierde deel, dat de geschiedenis
338 van het economisch denken behandelde, - het moet in ma-
Das llapltal~ Kritik der politischen Oekonomie.
V on
Karl Marx.
Erster Band.
Buch I: Der Produktionsprocess des Kapitals.
D~s Recht der Uebersetzung wird vorbehalten.
Hamburg Verlag von Otto Meissner.
1867.
New·York: L. W. Schmidt. 24 Barclay-Street.
IJe titelpagina van de eerste uitga·z·c van "Das Kapital", die /Jcgin sep-tember 1867 vc~n de pers kwam. 339
nuscript omstreeks 1862-1863 gereed ZIJn geweest - vcrscheen voor het eerst pas in 1905.
Toen de samenzwering der stilte geen resultaat bleek te hebben en de economische opvattingen van Marx, met name over meerwaarde en uitbuiting, steeds dieper doordrongen in de arbeidersbeweging, - zij het vaak in de vorm van populariscringen, waarin aan belangrijke aspecten van Marx' opvattingen te kort werd gedaan, - werd overgegaan tot een directe bestrijding van Marx' opvattingen. De eerste en meest bekende bestrijder van Marx was de Oostenrijkse econoom von Böhm Bawerk; in Nederland was het Treub, die het zich tot taak stelde in enkele dikke bocken Marx te "vernietigen". Deze bestrijdingcn, die zich kenmerkten door vele verdraaiingen en een even grote hocveelheid wanbegrip, noopten de marxisten eer tot een verbeten verdediging dan tot een voortzetting van Marx' economisch onderzoek. Een Nederlands voorbeeld daarvan is het ellenlange verweer (van de hand van Saks) tegen de aanvallen van Treub, dat rondom de eeuwwisseling vcrscheen in het maandblad "Nieuwe Tijden" en waarvan de publicatie een enorme tijdsperiode vergde. Meestal werd daarbij "Das Kapital" vooral aangewend om de filosofische en historische facetten van het marxisme te belichten en te verdedigen. Baanbrekend werk bij de ontwikkeling van de marxistische economische theorie werd vooral gedaan door Lenin, die de nieuwe ontwikkeling, welke intrad aan het eind van de 19dc eeuw en zich kenmerkte door een versnelling van het concentratieproces en de vorming van monopolies, bestudeerde. Vijftig jaar na Marx' "Das Kapital" zag Lenins "Het imperialisme, als laatste stadium van het kapitalisme" het licht, waarin uit een diepgaande analyse van de veranderingen in het kapitalisme, revolutionaire conclusies werden getrokken, - conclusies die in de Oktoberrevolutie tot hun praktische verwerkelijking werden gebracht. In de jaren dertig, toen de grote economische crisis het kapitalisme teisterde, en in het bijzonder na de tweede wereldoorlog, zijn naast de nog steeds veel gebruikte methode van het doodzwijgen andere tendenties in de benadering van "Das Kapita!" waar te nemen geweest. De ene benadering houdt in, dat een beleefde buiging wordt gemaakt voor Marx en daarna met een bulldozer over zijn ideeën wordt heengegaan. Als voorbeeld moge dienen, de wijze waarop prof. dr. ]. E. Andriessen in zijn boek "Economie in theorie en practijk" (1967, tweede druk) zoiets aanpakt. Er wordt daarin gcsproken over de moeilijk te overschatten betekenis van Marx, om vervolgens, op basis niet zozeer van Marx' werken (die liever ongelezen worden gelaten) als van samenvattingen van het slag van Bannings bekende boekje over Marx, zijn ideeën met enkele woorden af te doen. Het is natuurlijk niet zo moeilijk om Marx' opvattingen te bestrijden en te logenstraffen, als dat gebeurt op grondslag van samcn-
340 vattingen, waaruit eerst alle werkelijke betekenis van Marx'
werk zorgvuldig verwijderd is ... Hoe bij dit soort bestrijdingen bepaalde sprookjes steeds weer ;an het ene boek in het andere worden overgenomen, blijkt ook uit prof. dr. Zimmermans bock "De geschiedenis van het economisch denken" (1963, zesde druk). Daarin wordt het fabeltje herhaald, dat de theorie van de productieprijzen, die in het derde deel van "Das Kapital" wordt uitgewerkt, in strijd zou zijn met de meerwaardeleer, die in het eerste deel wordt gegeven en dat Marx daarmee "uiteindelijk de gehele opzet van zijn waardeleer verlaten heeft" en dat Marx al schrijvende uiteindelijk tot de ontdekking zou zijn gekomen, dat zijn meerwaardetheorie niet houdbaar zou zijn ... Nu is dit op zichzelf al belachelijk als men weet, dat het hoofdstuk over de productieprijzen in het derde deel van "Das Kapita!" al geschreven is voor het definitieve manuscript van het eerste deel klaar was. Maar belangrijker is, dat door zo'n redenering aan de werkelijke betekenis van dit probleem als gevolg van onkunde en gebrek aan kennis voorbijgegaan wordt. Voor een uiteenzetting over dit op zichzelf moeilijke vraagstuk verwijzen we de belangstellende lezer naar de uiteenzetting van M. Dobb elders in dit nummer. Doch er is terzelfder tiid ook een andere benadering gaan ontstaan. Toen de economische crisis van de jaren dertig aantoonde, dat het kapitalisme in moeilijkheden verkeerde, steeg de belangstelling voor Marx, die reeds lang daarvoor had aangetoond, dat de tegenstellingen in het kapitalisme zich zouden verdiepen. Economen als Keynes kwamen, zij het met geheel vcrschillende uitgangspunten en bedoelingen, tot opvattingen die Marx' gedachten raakten. Zo kan Keynes' standpunt over de rol van in vesteringen als factor in het con junctuurverloop gezien worden als een variant (zij het een slechtere) van Marx' opvatting over de betekenis van de beweging van het constante kapitaal in het productieproces. Na de tweede wereldoorlog - en in het bijzonder toen de problemen van de economische groei druk bezien werden - is door burgerlijke economen gewezen op de betekenis van de reproductieschema's, die in het tweede deel van "Das Kapital" worden gegeven. Ook Marx' opvattingen over de betekenis van de technische ontwikkeling en de stijgende arbeidsproductiviteit krijgen hernieuwde aandacht. Deze belangstelling, die burgerlijke economen hebben opgevat voor Marx' economische uiteenzettingen, is op zichzelf al een aanduiding, dat het eeuwfeest van het verschijnen van "Das Kapital" niet mag worden gevierd als de herdenking bij een of ander oud en eerbiedwaardig monument. Het gaat er niet om lovende redevoeringen te houden en daarna alles weer te vergeten tot een volgend kroonjaar. Nee, het gaat er om verder te gaan op de door Marx' gebaande weg en "Das Kapital" te blijvcm gebruiken als bron en stimulans voor verdere studie, voor verder onderzoek en voor verdere strijd ter verandering van de maatschappij.
JAAP WOLFF 341
Door de ogen van Marx
"Het Kapitaal" en het Nederlandse kapitalisme
I.
Marx' Kapitaal, waarvan het eerste deel in 1867 verscheen, is niet uit de lucht komen vallen. Integendeel, het is gebaseerd op een reeks van lange, economische studies gedurende een reeks van lange, intensief gebruikte levensjaren. In de machtige evolutie van Marx' denken werden zoveel eleme;1ten uit de wetenschap van zijn tijd verwerkt, herschapen, binnenste buiten gekeerd, dat uit dit gloeiende proces iets geheel nieuws en oorspronkelijks te voorschijn kwam: het marxisme. En al figureren dan in de voorgeschiedenis daarvan Hclvetius, Holbach, Didcrot en Hcgel, Ricardo, Adam Smith en Saint-Simon, al was de term "klassenstrijd" al vóór Marx gebruikt omdat de klassenstrijd als realiteit uit de oudste geschiedenis dateert: nieuwe zin en inhoud vcrkregen deze en vele andere termen bij Marx pas in het wetenschappelijke socialisme, dat hij in samenwerking met Friedrich Engels tot stand bracht en waarvan Het Kapitaal het kernstuk vormt. Kcrnstuk, niet alleen omdat hier het eigenlijke mechanisme van het maatschappelijke stelsel onthuld werd dat Marx en Engels op hun weg aantroffen, maar ook omdat naast de economische, diep doordringende an~1lysc van dit stelsel een dialectische logica, een historische beschouwingswijze door Marx en Engels werd ontwikkeld, die de grenzen van dit stelsel trok en aantoonde hoc het als alle voorafgaande maatschappelijke stelsels, door mensen gemaakt, noodzakelijkerwijs door mensen zou worden omver geworpen en door dat van het socialisme en het communisme vervangen. Dá!tr ligt de "dramatische" achtergrond van Marx' hoofdwerk, de onvermijdelijke lol~ica die hij in de bcwcgingswctten van het kapitalisme zelf vaststelde; de "verlossende" kwaliteit van zijn denken, dat de vcrlossing niet van buitenaf in de wereld hoefde te leggen, maar haar onvermijdelijkheid in de gang van de materiële en m:1atschappelijkc processen aanwees. De grote gedachte, dat elk systeem zijn eigen doodgravers voortbrengt, en dat het kapitalisme het moderne industriële proletariaat (in al zijn schakeringen en komende varianten) in het leven geroepen heeft en nog dagelijks roept, dat het tot zijn uiterste expansie en daarna tot zijn diepste val zal brengen, is van revolutionaire draagwijdte. Zij valt even eenvoudig uit te spreken, als zij in de menselijke praktijk van ongehoorde, moeizame verwikkeldhcid blijkt. Het was Marx' intuïtie van deze vcrwikkeldhcid, zijn vurige wens om karakter, werking en verloop van het kapitalisme tot in zijn verborgen levensfuncties na te gaan en bloot te leggen, opdat het niet als "ecu wig
342 raadsel", maar als tijdelijke maatschappijvorm zal worden bc-
grepen, die hem t•)t de "economie" dreef. De rijpe Marx: dat is Marx de "econoom", waarbij men dan wel dient te beseffen, dat in deze "economische" l'vtux de filosoof Marx, de humanist en de strijder Marx volledig waren opgenomen - dat juist in het doordringen in het economische raadsel van het kapitalisme Marx' revolutionair humanisme, dat sommigen nog steeds zo ~raag uitsluitend bij de "jonge" Marx menen te moeten aantreffen, zijn hoogste verwerkelijking vindt. Zeker, er staan vcd economische formules in H ct !(a pitaal, er zijn lange beschouwingen, inzonderheid in deel IT, die van een ijzeren nuchterheid getuigen - maar er zijn ook die gloeiende passages, waarin Marx nauwelijks in staat is, zijn opgekropte haat tegen de barbaarse praktijken in toom te houden, waarin zijn bittere hoon over de kapitalisten losbarst (,als zij rapporten over de arbeidsslavernij lezen, komt niet hun hart in opstand, maar hun maag') waarin men de diepste en oudste drijfveer van dit in wezen zo aangrijpend geduldwerk herkent. De emigratie waartoe de nederlaag van de democratische beweging in Duitsland na 1848 hem genoodzaakt had, had Marx naar Engeland, naar Londen geleid, waar de City voor de wereld was wat Wall Street thans is. Engeland was het hoogst ontwikkelde, industriëel "gerevolutioneerde" land, waar methoden, bewegingswetten en mechanismen van het moderne kapitalisme zich in heel hun toenmalige macht lieten gelden. Zodoende is het te begrijpen, dat Marx bij de voorstudie van zijn hoofdwerk in zulk een ruime mate teruggrijpt op Brits materiaal: het was toonaangevend, zowel in zijn kapitalistische praktijk, zijn theorieën, zijn fabrieksrapporten, zijn dagelijkse actualiteit. Reeds had hij in zijn Zur K rit ik der politischcn ökonomie van 1859 de eerste grote "ontdekking" van het rijpe marxisme gedaan: hij had aangetoond dat de productiekrachten van de maatschappij op een bepaald peil van hun ontwikkeling in botsing komen met de bestaande productievcrhoudingen: dat de sociale revolutie onvermijdelijk wordt en heel de economische grondslag van de samenleving en daarmee de "bovenbouw" - cultuur, levens- en denkwijzen - zal herscheppen. Das Kapital grijpt verder. Ontstaan als tegen de stroom van de tijd in, die aan de ene kant een onbeperkte kapitalistische en koloniale expansie vertoonde, aan de andere kant de hernieuwde strijdwil van de uitgebuiten en de democraten, zich uitende in ol van politieke en vakhondsorganisaties in heel West-Europa, opgebouwd midden in de strijd om een internationale organisatie van de arbeiders die in 1864 tot stand kwam, de Internationale Arbeiders Associatie of, populairder, de "Eerste Internation:tle", steeds ondermijnd door armoede en gezinsbeslommeringen, bedreigd door ziekte en onwelzijn die hem vaak aan de voltooiïng van het werk lieten wanhopen, had Marx het eerste deel voltooid en was het in druk verschenen. "Het heeft mij meer gekost aan sigaren alleen dan het mij ooit zal opbrengen", had Marx tegen zijn schoonzoon La-fargue geschertst, en daarin zat een goed stuk galgenhumor. 343
Het is hier niet de bedoeling om een overzicht te geven van Marx' standaardwerk. Het algemene karakter ervan heb ik hierboven proberen weer te geven. De grote onthulling van het werk was het mechanisme van de uitbuiting, in de vorm van de onbetaalde arbeid, de meerwaarde, te hebben gedemonstreerd. Wat burgerlijke economen meer hadden vermoed dan begrepen, wat zij in heilig ontzag voor het systeem waarin zij leefden niet hadden willen of kunnen of durven uitspreken, stond bij Marx onverbiddelijk beschreven als eigenlijk doelwit en daarmee als bewegingskracht van de kapitalistische productie. Hij analyseerde de arbeidskracht, die door de arbeider wordt aangeboden, als koopwaar, en ging uitvoerig in op het proces waarbij deze koopwaar schijnbaar zijn beloning vindt in het loon, dat in werkelijkheid echter niet anders is dan een soort kostprijs die de kapitalist betaalt, terwijl hij in werkelijkheid door een reeks van economische listen en lagen de werkelijke betekenis en dus de opbrengst van deze arbeidskracht vele malen weet te vcrgroten en in eigen zak te steken. Engeland was, gelijk gezegd, voor Marx het actuele voorbeeld van moderne kapitalistische uitbuiting, waarbij het hem niet ontging, dat het Protestantse karakter van het land een enorm voordcel aan de kapitalisten bood: het aantal werkdagen was er, door afschaffing van de Katholieke feest- en bededagcn, aanzienlijk vergroot, en had daarmee al in de 17 de eeuw een aanmerkelijke rol gespeeld bij de ontstaansgeschiedenis van het kapitaal. Wat Marx hier aangaande het Protestantse karakter van Engeland zegt, gaat natuurlijk ook op voor Nederland, waar door de Hervorming een nieuwe, nijvere en kapitaal-beluste klasse aan de macht gekomen was. Bij de beschouwing van die klasse raken wc vooral het historische karakter van het kapitalisme, dat wat Marx oorspronkelijke accumulatie (ophoping) van het kapitaal genoemd heeft. Hiermee bedoelde Marx, dat het kapitalisme ergens een uitgangspunt moet hebben, en wel de manier waarop het zich "bevrijdt" uit de feodaliteit. De bevrijding gold vooral de ondernemer: waar deze, om ongebreideld voor de markt te kunnen werken, over "vrije" arbeiders moet kunnen beschikken, vcrkrijgt hij die ook doordat de producenten zich evenzo losmaken uit feodale dwang, gildevoorschriften en -dienstbaarheid. Maar terwijl de ondernemer zich ontwikkelt tot een "ridder van de industrie", raakt de producent, d.i. de arbeider, de beschikking over zijn arbcidsmiddelen en arbeidsvoorwaarden kwijt, en wordt tot "vcrkoper van zichzelf", d.w.z. van zijn enige resterende koopwaar, zijn arbeidskracht. Bij deze oorspronkelijke accumulatie hebben de Nederlanden uiteraard als een der oudste burgerlijke staten van West-Europa een voor Marx belangwekkende rol gespeeld. Daarbij telt niet alleen de herschepping van feodale arbeidskrachten of producenten in "vrije" arbeiders, of de onteigening van de kleine boer ten gunste van de grote moderne kaste van grote grondbezitters. Marx gewaagt in 't voorbijgaan (Het Kapitaal
344 I, boek VII, hfdst. 24, 2) van hetgeen de Nederlandse stadhou-
der Willem III van Oranje, door zijn huwelijk met Mary Stuart van 1688-1702 koning van Engeland geworden, op dit gebied als beloning voor bewezen diensten aan allerlei lieden gedaan heeft. Wij tekenen hierbij aan, dat de "glorieuze revolutie" van deze stadhouder-koning voor Engeland een enorme bijdrage geweest is tot veiligstelling van de grootburgerlijkkapitalistische verhoudingen in Engeland tegen de plebejischrevolutionaire eisen van de Engelse massa's.
Il.
Tot de oorspronkelijke accumulatie echter behoort ook en vooral een sinds de 16dc eeuw opgekomen, geheel nieuw economisch verschijnsel, en wel dat van het kolonialisme. In deel l van Het Kapitaal, onder de titel "De genesis van het industriële kapitalisme", heeft Marx het kolonialisme en zijn rol uitvoerig geschetst.
"Van het Christelijk koloniaal systeem zegt een man, die van het Christendom. zijn specialiteit maakt, W. Howitt: "De barbarijen en gewetenloze gruweldaden van de z.g. Christelijke rassen in elke uithoek van de wereld en tegen elk volk, dat zij konden onderwerpen, vinden geen weerga in één tijdvak van de wereldgeschiedenis, bij één ras, al waren ze nog zo wild en onbeschaafd, meedogenloos en schaamteloos." [William H owitt: Colonialization and Christianity ... London, 1838, blz. 9. Over de behandeling van slaven een goede opsomming bij Charles Comte: Traité de la Législation, 3de druk Brussel, 1837. Men moet deze materie tot in onderdelen bestuderen om te zien, waartoe de bourgeois zichzelf en de arbeider maakt, waar hij de wereld ongegeneerd naar zijn beeld kan vormen. Noot van Marx.] De geschicdenis van de Nederlandse koloniale heerschappij - en de Nederlanden waren het kapitalistische volk bij uitstek der 17 de eeuw - "ontrolt een onovertroffen tafreel van verraad, omkoperij, sluipmoord en laaghartigheid" [Thomas Stamford Raffles, voorm. (Brits) gouverneur-gencraal van Java: Java and its depcndencies. London, 1817. Noot van Marx.] Niets kenmerkender dan hun systeem van mensenroof op Celebes, om slaven te krijgen voor Java. De mensenrovers worden tot dit doel opgeleid. De dief, de tolk en de vcrkoper waren de belangrijkste agenten bij deze handel, inheemse vorsten de belangrijkste verkopers. De weggeroofde jeugd werd in de geheime gevangenissen van Celebes verstopt, tot ze rijp was voor vcrzending per slavenschepen. Een officieel rapport zegt: "Deze ene stad Makassar is bijv. vol geheime gevangenissen, de een luguberder dan de andere, volgepropt met miserabele mensen, slachtoffers van hebzucht en tyran-nie, in ketens geslagen, met geweld aan hun bloedvcr- 345
346
wanten ontrukt." Om zich meester te maken van Malakka, kochten de Nederlanders de Portugese gouverneur om. Hij liet ze in 1641 binnen. Ze renden meteen naar zijn huis en vermoordden hem, om "af te komen" van het uitbetalen van de omkoopsom van 21.875 Engelse ponden. Waar zij hun voeten zetten, volgde verlatenheid en ontvolking. Banjuwangi, een Javaanse provincie, telde in 1750 meer dan 80.000 inwoners, in 1811 nog slechts 8000. Dat is de zachtzinnige koophandel!"
Tot de andere, "vormende" elementen van de oorspronkelijke accumulatie behoort ook, zoals Marx vaststelde, het stelsel van openbaar krediet (staatsschulden), dat tijdens de manufactuurperiode, d.w.z. de tweede helft van de 16de eeuw, toen de handwerkers- en thuisproductie begon over te gaan in handen van de ondernemer, de bovenhand kreeg.
"Het koloniale stelsel met zijn overzeese handel en handelsoorlogen", zegt Marx in het reeds aangehaalde hoofdstuk, "diende als kweekplaats [van dit openbaar krediet.J Zo vatte het voor het eerst voet in de Nederlanden. De staatsschuld, d.i. de vcrhandelbaarheid van de staat -of die nu despotisch, constitutioneel of republikeins is -drukt haar stempel op het kapitalistische tijdvale Het enige deel van de z.g. nationale rijkdom, dat werkelijk overgaat in het bezit van de moderne volkeren, is - hun staatsschuld. [William Cobbctt merkt op dat in Engeland alle openbare instellingen als koninklij kc worden omschreven; om dat weer goed te maken bestond echter de nationale schuld. Noot van Mar x.] Vandaar heel consequent de moderne leer dat een volk al rijker wordt, hoc dieper het in de schulden komt te zitten. Het openbaar krediet wordt de geloofsbelijdenis van het kapitaal. En met de geboorte van de staatsschuld komt in de plaats van de zonde tegen de heilige geest, waarvoor geen vergiffenis bestaat, de trouwbreuk jegens de staatsschuld. Openbare schuld wordt een van de energiekste hefbomen van de oorspronkelijke accumulatie. Als met een tik van de wichelroede begiftigt zij het onproductieve geld met verwekkersmacht en vera,ndert het aldus in kapitaal, zonder dat het zich bloot hoefde te stellen aan de van industriële en zelfs woekerbelegging onafscheidelijke moeiten en gevaren. De staatskrediteuren geven in werkelijkheid niets, want de geleende geldsom wordt herschapen in openbare, makkelijk over te dragen schuldbrieven, die in hun handen voortfungeren als bestonden zij geheel uit baar geld. Maar ook afgezien van de aldus geschapen klasse van nietsdoende renteniers en van de geïmproviseerde rijkdom der tussen regering en natie voor middelaars spelende financiers - alsook van de bclastingpachters, kooplui, privé-fabrikanten, voor wie een goede portie van elke staatslening de dienst uitoefent
6
rlîo \\' c r 1 h g r ü s:?. c (•int>r \Yaare hliche dalH·r ronl-'ÜI.llt, wi\rc die zu ihrer Protluktion nlwisl'h!t: Arbritor,dt eon~tailt. LPlzh•n• \V<'ûh· sl'\t aher 'mit jedem \Yed"''l in der Prodnklivkraft d••r Arhei!.
Uit· hodukth·kraft der Arlwit ist durdo manni;;f:;d"' [ms!ände hc
stimmt. nnteo· :m<lrl'll durd1 den Durehsdmitts;aad de' (;p:.;~hkkt·s <k•r
ArtwitL'l'. dh• Entwi~·ldtmg~~.tnfe der \\ïHst>w~dmft 1md ihrer te<·hnolo .. p;ilwlH'H Ál!Wt'IHlbarkcit i die: g'h~(·IL~dt-nftlie}w t\nnhîHati'm J:h~a Pro ..
dnktionslH'oZ•·sw,. <l••n l:mtiu1p: und di<' \Yirknng:.;l!il•i~k,•it der Pro·
duHion<mitt<•l. twd dttreh 1\ at u r v P r h i\ I t n i";; <2. ll;'O;·•.•·Ihe Qunntum
Arlwit ;-;.lt 1 11t ~il'Îl z. lL wit g-i!n~ti).!\'1' .Jnhrt•szdt iu ~ Hn1'1.lll'l \Vdzr•n d:u·, mît HH~dlll"'tig·,·r in nur 4. 1 )a..,~t·IIJ<' Quantum ~\rlwit liefert mehr
M~~talle in l't•il'ld1altigell 1 ni3 in nruwn :\iinen u. !$. w. lJiam;:wtr~n kouHnen
r·wltt·ll in dt·r Erdrîudc Yol' uwl ihre F!whmg koHtd daL~'r i m I> n 1· eh M
!o\{'hll itt viel Arhl'itRZt•!t. V'olgli<·h :-:teHc:n sie iu ;rt-nlr, Y~~iHmen vit>l A-r·~
bc·it <l:w. .I 11 e oh h:·zw<'ilHt, daso< Gold jemalo; >'einen •;ollen Werth b"· znhlt lint. 1\oeh mdu· gilt die"s vmn Diamnll!. K:wl> E :<" h wc ge
lwHe 1H:?:1 dif• adJtzigjlihd;~e (Jt•Bammtaushettte d(·r 1Jpn~iti.-;dwn Diamant .. \'""<~ gruh~·n twth nicht den ~~ ilr-s 1 t :ljiihrlg:t·ll Pnn·t~~(·indt-ri\produkts dN·
hra~i!i~t·ht·ll Zud.:t't'• <H1{·r 1\:d'fet•pflauzUHg'i'H ~·~Tddd -t ~' "Et reichh:tltigel'CH
UritL,·n würd<• tb>selbP Al'i>dbqn:mtmu sk!t in nwln- Ui:t>"•:ln!en darstel·
kn uni! ihr W t•rth ";\uketer~ (kliugt ,.,. nlil Wc!•ig; A rhrit l~ohle in Din·
tn:Hlt Zll VCl'WHIIdeh; , So katHl :oldU \Y t•rth HtiÜtf t1t:n VOa zj .. •g•2l8lt:•inell fal .. ln1. Allgenwiu: .Je §.\riio"Pr <!;,. t'rotluktivkraft tl .. r Arheit, <ksto klchter
tli" zur llerotcllung dn<·s Artikd;; erlu!Îs<·hk Arhdtr;z••it, •i<·,.to kleiw!r die in ihm krystallisirt•: Arhnitsmas,;c, de;>to kl<·iner sein Wettb. l:mgckehrt,
je kleiner die Produktkkr;lft dt:r Arl•eit, dcshl :;rii>;ser die 7Ur HersleUung dnPs Attikeh~ uothv,~'ettt1i;.re .\l'beitszeit l dustn gl~i'ft'i;<;(•r sein \\\~t·th. Ilie W<Hlhgrösoe ein<•t· W:ml'i• W<'<·hst·lt abo direkt wi<• das Qnan· tum unJ ,;m~ekehrt wiu tlie Proûuktivkraft dm· sich in iiir vor
\,irklichendcn Arbt·it.
Wir kcmwn jett.t die r; uh st llll z des Wet•th~. E' h1t die Ar he it. \Vir Î\unneu sein GtöSS(lHlntl))S. E<' b•t tlif' Arbeitszeit~ Se.ine r' o r m, die den W û r t h eheu zmn Ta u s <' h • W rrth hkml;elt, bleiht. zu mm!ysiren. \' t•rlter jedodt sind die berd ti; getimdenen hestimmnngen
ctwu8 nähcr zn entwi(·kdu, Eiu Ding kan11 (; c 1Jrunc h s ll' ert h sdu, olme TllllS eh w erth
I:m i"'·~hz.t v.tn de eerste uitgave van "lJas Kapital", waarop Murx cOi'rccties heeft aangebr.tcbt, die in latere drukken :;;ijn opgenomen. De fotocopie ontvingen wij van het lrztem,aiorza.tl Instituut voor Sociale Geschie-derzis te Amsterdam. 347
348
van een uit de hemel gevallen kapitaal heeft de staatsschuld de naamloze vennootschappen, de handel met waarde-effecten van elk soort, de speculatic opgeschroefd, met één woord: het beursspel en de moderne bankocratic . . . . Met de staatsschulden ontstond een internationaal kredietstelsel, dat heel vaak een van de bronnen der oorspronkelijke accumulatie bij het een of andere volk verbergt. Zo vormen de laaghartigheden van het Venetiaanse roofsysteem een soortgelijke vcrborgen grondslag voor de kapitaalrijkdom van de Nederlanden, aan welke het vervallende V cnetië grote sommen gelcis leende. Een dergelijke verhouding bestaat er tussen de Nederlanden en Engeland. Reeds in het begin van de !8dc eeuw worden de manufacturen van Nederland verre overvleugeld en heeft het opgehouden de overheersende handels- en industrienatie te zijn. Een van zijn voornaamste handelszaken tussen 1701 en 1776 wordt dan ook het uitlenen van reusachtige kapitalen, inzonderheid aan zijn machtige concurrent Engeland ...
In dit verband wijst Marx er op dat staatsleningen weliswaar een regering in staat stellen buitengewone uitga ven te bestrijden, zonder dat de belastingbetaler dit direct voelt, maar da:t het gevolg daarvan toch straks uit verhoging van de belastingen bestaat. Doemen er echter nieuwe bijzondere uitgaven op, dan moeten er weer nieuwe staatsleningen worden uitgeschreven. Marx zegt dan:
De moderne fiscaliteit, wier draaipunt bestaat uit belastingen op de noodzakelijkste levensmiddelen (d.w.z. op hun prijsstijging), draagt daarom in zichzelf de kiem van automatische verhoging. Overbelasting is geen tijdelijk incident, maar veeleer een beginsel. In de Nederlanden, w:tar dit stelsel voor het eerst werd ingevoerd, heeft daarom de grote vaderlander (Johan) de Witt het in zijn Maximes*) verheerlijkt als het beste systeem, om de loonarbeider onderdanig, sober, vlijtig en ... overbelast met werk te maken.
Wat hieruit nog meer voortvloeit, is vooral de daardoor bepaalde onteigening van de boer, van de handwerker, van allerlei bestanddelen der kleine middenklasse, zo stelt Marx
*) Marx bedoelt hier zonder twijfel het werk van de Leidse econoom Pieter de la Court ("Aanwysing der heilsame politike gronden en m;nimen van de Republiken van Holland en West Vrieslandt"), waarvan de tweede druk ("Interest van Holland", 1669), door Johan de Witt van kanttekeningen, volgens sommigen zelfs van geheel nieuwe hoofdstukken werd voorzien; het geheel naruurlijk in vroeg-kapitalistische koopmansgeest, d.w.z. een pleidooi voor de regentemtaar en tegen een éénhoofdig (monarchaal) bewind. (Th. de V.)
ns~. Koloniaal stelsel, staatsschulden, zware belastingen, prorcctionele maatregelen en handelsoorlogen - allemaal typisch voor de republiek der Nederlanden - zijn voortbrengselen van de manufactuurperiode en groeien in het tijd vak van de grote industrie nog op reusachtige schaal. Die grote industrie was Nederland in de 19de eeuw ten tijde 1':111 Marx nog niet ten deel gevallen. Integendeel, hij vond bij t.ijn bezoeken aan oom en tante Philips te Zaltbommel de trekIcbuit kenmerkend voor geest en tempo van het land. Maar .lis historisch voorbeeld voor bepaalde vroq~-kapitalistische verschijnselen en uitspattingen keerde hij ook in zijn hoofdwerk herhaalde malen tot de Nederlanden terug.
III.
Zoals bekend, heeft Marx Het Kapitaal zelf niet kunnen afmaken. Hij heeft, tot ::wn zijn dood in 1883, voorzover ziin praktisch politiek werk en de al ernstiger inzinkingen van zijn gezondheidstoestand dat toelieten, stapels materiaal bijeengebracht, schetsen en ontwerpen geschreven. soms hele passages persklaar gemaakt, andere daarentegen in bijna onleesbare krabbels als eerste notities nagelaten. Friedrich Engels, hoewel zelf vervuld van tal van eir;en plannen, heeft in onzelfzuchtige opofferin~ dit matcriaal verder uitgewerkt, en aldus Marx' grote werk voltooid en afgerond: deel II en TU verschenen resp. 1885 en 1894. (Engels overleed in 1895.) Het tweede deel van Het Kapitaal is een bijna zuiver theoretisch werk: een onderzoek naar het omloopproces van het kapitaal, een uiteenzetting van de kringloop die het kapitaal doormaakt, waarbij het zich beurtelings als bank-. industrieen handelskapitaal laat gelden. In het derde deel ontleedt Marx het volledige proces van de kapitalistische productie: een studie over de uiteenlopende vormen. die de meerwaarde aanneemt. Scherper dan voorheen stelde hij in dit deel van zijn l(rDte analyse de onvermijdelijkheid van economische crises vast, maar vooral de onverzoenlijkheid tussen het sociale karakter van de productie, waarin miljoenen mensen hun arbeidskracht verkopen, en het privé karakter van de toeëiRening der meerwaarde door een club van particuliere bezitters, d.w.z. de onhoudbaarheid van het privé-bezit der productiemiddelen. Een enorme reeks van economische verschijnselen passeert daarbij zijn doordringende blik: vraagstukken van winst en prijs, prijsbepaling en ontwaarding, de omzetting van e;oederen- en geldkapitaal in koopmanskapitaal, de rol van het krediet, de betekenis van edele metalen en wisselkoersen bij het ontstaan van grondrente, en vele meer. Bij de vraav,stukken van de "verdeling" van de meerwaarde tussen de diverse kapitalistengroepen komt uiteraard weer dL kwestie van de koopmanswinst aan de orde: ze is het pendant van de rente van het bankkapitaal en de pachtprijs van de grondbezitter. Bij de koopmanswinst geeft het de doorslag hoe 349
t~root de productiviteit is van het industriële kapitaal, met welker waren de koopman handel drijft. De productieprijs van de vva~u wordt door hem ni::t bepaald, zomin als de doorsneewinstmarge. Dat kon allc·_,,l plaats vinden in vroegere perioden: "Een zuivere handelscompagnie, zoals de oude (Nederlandse) Oost- I ndischc, die het monopolie had van de productie, kon zich inbeelden, een hoo,~stens met de begintijd van de kapitalistische productie overeenstemmende methode onder heel andere verhoudingen voort te zetten". (Het Kapitaal III, dl. IV, hfdst. 18.) De oude Oostindisclw Compa,T,nie wordt door Marx in Kapitaal III nog vaker als voorbeeld gehanteerd. In bock TV, hfdst. 20, waarin histori.sche beschouwingen over het koopmanskapitaal zijn bijeengebracht, wijst Marx erop hoc de wet, dat de zelfstandige ontwikkeling van het koopmanskapitaal omgekeerd evenredig is aan de ontwikkclingsgraad van de kapit~.listischc productie. het meest bij de ,,tusscnh<tndelaars" van de historie aan het licht treedt: Venetiane'1, Porwgezcn, Nederlanders. Weer is de O.I.C. voor Marx een exempel van de wijze, waarop het koopmanskapitaal op de duur slechts daar floreert, waar het de productie beheerst. Zodra zich de volkeren, tussen wie zich de tussenhandel bewoog, :wlf economisch gaan ontwikkelen, gaat het monopolie verloren. Het koopmanskapitaal kan zich slechts bij "priPlitieve" economische verhoudingen het vetste brok van de meerwaarde toeeigen~n: het is daarom voor een groot deel een "plundersysteem", zoals Marx vaststelt, vcrbonden met zeeroof, mcnscnroof(sla ven) en koloniale onderdrukking. Pas van lieverlede vcrdringt het eigenlijke industriekapitaal deze vorm van "handeldrijven": het voorbeeld van Engeland toont aan. dat "koopmanshcers::happij thans aan het ~',rotere of gerin~',ere overwicht van de voorwaard~·n der l',rote industrie is vast:!Cknoopt", oordeelt Marx, maar is ook voor Nederland beslissend geweest:
De geschicden;s van de ondergang van de Nederlanden als overheersend handelsvolk is de :',eschiedenis van de onderschikking van het kcndclskapitaal onder het industriële kapitaal.
In hfdst. 19 van hetzelfde deel ?,~lat Marx in op de ,,technische bewegin:;cn" die een deel van het industriële kapitaal tenslotte omzetten in gcldhandclskapitaal. Ook dat verschijnsel heeft zijn historir~: het geldwr~zcn ontwikkelt zich oorspronkelijk uit het geldwisselaarsberocp. Bij de vroege ontwikkeling van het kapitalisme ontst;-~.an de wisselbanken, waar in plaats van het "lokale" geld goud en zilver worden verhandeld als "wcreldgcld". Hoe oud de wissclb::mk is en hoc hij werkt, toont Marx aan door een citaat uit het "Handboek van praktische 5taathuishoudkunde" V'ln de Nederlandse econoom S. Vissering (Amsterdam, 1860). De vulgaire economie, die in Vis-
350 sering een typische vertegenwoordiger had, zoals deze man
ook de theorie van de "harmonie tussen de klassen" toegedaan was, bewees hier althans één goede zijde. Uitgaande van het feit dat het kapitalisme er is cn er ten eeuwigen dage zijn zal hcschriift de vulgaire econoom als eigenlijke inhoud van de st:lathuishoudkunde de gan·2; van allerlei economische verschijnselen en handelingen. Hieraan dankt Marx dan zijn kennis va•1 (1e oud··Ncderlandse wisselbank, die er lang vóór de stichting van de beroemde Amsterdamse van 1609 bestond; deze Amsterdamse wisselbank werd trouwens gesticht omdat al te veel partieLdiere wisselaars als kassiers en bankiers optraden; en de overheid wilde een vinger in deze voordelige pap ... In deze passage van Het Kapitaal III gaat Marx nog verder in op deze wisselprocessen, die het landelijk karakter van het geld opheffen; hij citeert hier nog een andere Nederlander, en wel Elie Luzac, een 18de-eeuwse courantier en publicist, die in zijn "Hollands rijkdom" een soort economisch beeld van de Nederlanden zijner dagen gaf en het typische beeld ontwierp van een oud-Nederlandse kassier, dat al weer door het latere werk van Vissering werd aangevuld.
IV.
Op de hier aangestipte "techniek" van het bankwezen, onmisbaar in het verband van het ontstaan van de geldhandel, komt Marx dan nog eens uitYoeriger terug in boek V, hfdst. 36, dat diverse vóórkapitalistische rente- en woekerverschijnselen schildert. Hij legt er de nadruk op dat de middeleeuwse woekeraars het kredietwezen zelf vcrstikten door hun slachtoffers de middelen van de "reproductie van het kapitaal" af te nemen. De moderne bank echter geeft kredieten aan een man zonder ve;mogen, die bereid is als goed kapitalist te functioneren; uitgaande van de stelling dat mannen van durf, doorzicht, brutaliteit en zakenkennis het terrein van het kapitalisme slechts in gunstige zin kunnen uitbreiden, wordt de oude woekerprak tijk door moderne rentetrckkerij vervangen, maar nu in het kader van een kapitalistische en niet meer een feodale ordening. Als toonbeeld van een soortgelijke ontwikkeling, waarbij de kooplui zich tot heersende klasse maken (in Nederland noemden zij zich niet voor niets regenten), en waarbij zij door leningen en voorschotten de staat al meer aan hun wil onderwierpen. roept Marx nog eens het 17de-eeuwse Nederland, en btcn wij in dit p;eval gerust zeggen: Holland, op.
De bank van Amsterdam van 1609 betekent evenmin als die van Hamburg (1609) een treffend gebeuren in de ontwikkeling van het moderne kapitalisme. Het was puur een depositobank. De bons, die de bank uitgaf waren inderdaad slechts kwitanties voor het gedeponeerde gemunte en ongemunte edele metaal, en circuleerden slechts met het endossement [recht op overdracht van eigen- 351
352
dom] van hun ontvangers. Maar in Holland had zich met de handel en de manufactuur het handelskrediet en de geldhandel ontwikkeld, en was het rentegevend kapitaal door het vcrloop van de ontwikkeling zelf ondergeschikt geraakt aan het industriële en handelskapitaal. Dat openbaarde zich al in de lage rentevoet. Holland echter ging in de 17 de eeuw door voor het toonbeeld hij uitstek van de economische ontwikkeling, zoals Engeland thans. Het monopolie van de ouderwetse woeker, die op de armoede gebaseerd was, was daar vanzelf overboord gegooid. Tijdens heel de 18de eeuw klinkt - en de wetgevinr, handelt in deze zin - met verwijzing naar Holland de roep naar een gewelddadige verlaging van de rentevoet, om het rentegevend kapitaal te onderschikken aan het industriële, inplaats van omgekeerd ...
Tot zover Marx over Nederland. Het had in het kader van het toenmalige zich ontwikkelende kapitalisme, dat snel in imperialisme zou overgaan, voor hem geen andere dan historische betekenis: hij noch zijn tijdgenoten, noch de Nederlanders zelf, wisten dat juist in het kader van die laatste imperialistische apvlucht het oude Nederland een toplandje van moderne kapitaalsconcentratie en monopolievorming worden zou. Of de Nederlandse methodes daarmee veel menslievender zouden worden? Het imperialisme pleegt zich ver van huis het meest te misdragen: in de eigen keuken is de moderne arbeidersbeweging een te strenge pottekijker. Het waren de generaties van socialisten en communisten na Marx die geconfronteerd werden met deze en andere problemen. Marx' onsterfelijke verdienste blijft het de bewegingswetten, de werking en de eindigheid van het kapitalisme - ook in zijn toen niet overzienbare perspectieven - voor eens en altijd te hebben opgespoord en uiteengezet.
THEUN DE VR TES
Domela Nieuwenhuis en de
marxistische economische leer
Bij de popularisering van de economische leer van het marxisme onder de Nederlandse arbeiders heeft Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) een grote rol gespeeld. Nog in de jaren dat hij dominee was, naderde hij steeds dichter de opvattingen van de socialisten. Het door hem in maart 1879 opgerichte blad "Recht voor Allen" kreeg weldra een uitgcsproken socialistisch karakter. In 1881 werd hij lid van de SociaalDemocratische Bond. In die periode bestudeerde Domela Nieuwenhuis ijverig de geschriften van Marx. Ook "Het Kapitaal". Later schreef Domela Nieuwenhuis daarover: "In 1867 verscheen het eerste deel van zijn (Mar x) beroemd werk "Das Kapital", waardoor hij een wetenschappelijken ondergrond heeft gegeven aan 't socialisme en niemand, die met verstand van zaken wil schrijven over het wetenschappelijk socialisme, mag zulks doen zonder kennis genomen te hebben van dat werk. Zuiver wetenschappelijk en hier en daar vrij afgetrokken (abstract), - dit ligt minder aan den schrijver dan aan het onderwerp - valt dit werk niet onder ieders bereik. Hoeveel menschen zouden het in ons land werkelijk gelezen en bestudeerd hebben? Oo/e onder hen, die zich op hun ekonomische kennis laten voorstaan en als gidsen en voorlichters dienen voor hun medemenschen? Een uittreksel in meer ali!,emeen verstaanbaren vorm was noodzakelijk en toen 't socialisme ook hier te lande begon op te komen, toen gevoelde ik de behoefte daaraan en zette mij neder om zulks te doen." (In zijn artikel "Ter gelegenheid van de dood van Karl Marx", dat op 24 maart 1883 in "Recht voor Allen" verscheen.) ln juni 1880 was Domela Nieuwenhuis klaar met dit werk en hij schreef Marx een brief met de mededeling, dat hij een "populair uittreksel" van "Het Kapitaal" had gemaakt. Tevens verzocht hij Marx de tekst te willen nakijken. Marx antwoordde op 27 juni 1880. De dokter had hem voor enige tijd het werken verboden, doch afgezien van zijn gezondheidstoestand zou hij het verzoek ook niet kunnen inwilligen, omdat hij de Nederlandse taal niet in die mate beheerste, dat hij kon beoordelen in hocverre deze of gene uitdrukking met de inhoud in overeenstemming was. "De artikelen, die ik van U in het "Jahrbuch der Sozialwissenschaft" (Eerste jaargang, tweede helft) heb gelezen, doen mij er echter niet in het minst aan twijfelen, dat U juist de geschikte man bent om de Nederlanden een résumé van het "Kapital" te geven." De artikelen waar Marx op doelde, waren recensies over boeken van Von Hartmann en van J. A. Levy (het laatste over het Engelse katheder-socialisme). Marx deelde vervolgens nog mede, dat het tweede deel van "Das Kapital" voorlopig niet 353
zou verschijnen. Typerend is zijn toevoeging, dat dit hem in zoverre welkom was, dat "juist op dit ogenblik zekere econo· mische verschijnselen in een nieuw ontwikkelingsstadium zijn getreden, en dus een nieuwe bewerking verlangen". Domcla Nieuwenhuis ging toen tot de uitgave van zijn bewerking van "Het Kapitaal" over. Het boekje verscheen in de eerste dagen van 18 81 bij Liebers en Co. te Den Haag onder de titel "Kar! Marx - Kapitaal en Arbeid - bewerkt door r. Domela Nieuwenhuis". Het droeg de opdracht "Aan Kar! Marx, den onversaagden denker, den edelen strijder voor de rechten van het proletariaat zij dit werkje als blijk van eerbiedige hulde opgedragen door den schrijver". Op 6 januari 1881 zond Domela Nieuwen:huis een exemplaar naar Marx. Anderhalve maand later, op 22 februari 1881, antwoordde Marx, dat hij met zijn antwoord op de toezending had gewacht, omdat hij een lijst met veranderingen voor een eventuele tweede druk van "Kapitaal en Arbeid" wilde meesturen. Als gevolg van huiselijke moeilijkheden, onvoorziene werkzaamheden en andere hinderpalen, was het echter niet gelukt, dit werk te voltooien. De door hem voorgcstelde veranderingen zouden details betreffen, in de kern zou de weergave echter juist zijn. Marx dankte daarop voor de gedrukte opdracht in het boekje en verklaarde, dat Domela Nieuwenhuis hiermee de burgerlijke tegenstanders de handschoen had toegeworpen. Tot zover de correspondentie van Marx met Domela Nieuwenhuis over deze bewerking van "Het Kapitaal". De lijst met nodig geoordeelde veranderingen is waarschijnlijk nooit door Marx opgesteld en Domela Nieuwenhuis bleef van oordeel, dat zijn werk boven critiek verheven was. Dit verklaart waarschijnlijk de bittere en hooghartige wijze, waarop hij de aanvallen op zijn boekje, die in 1896, - toen hij dus al anarchist was geworden -, in de "Nieuwe Tijd" op zijn uiteenzetting van de marxistische economische theorie waren gedaan, tegemoet trad. Saks had toen in een bijtend artikel "Kapitaal en Arbeid" uiteengereten. Domela Nieuwenhuis klaagde er nadien in "Van Christen tot anarchist" over, dat hij opeens als "een weetniet, een onverlaat" beschouwd werd en dat "elk sociaaldemokratisch jongetje meent het recht te hebben mij met een schamper medelijden te beschouwen". Tegen Saks speelde hij Marx' brief uit; "het jonge mensch dat zoo schreef, wist niet hoe lelijk hij er met al zijn wijsheid was ingelopen ... " Zo was het nu echter ook niet. Weliswaar doet de scherpte van vele aanvallen thans, - ver verwijderd van het rumoer van de toenmalige politieke strijd -, wat overdreven ::tan, maar het is wel degelijk waar, dat Domela Nieuwenhuis een onvoldoende begrip had van de marxistische economische theorie. Dit gebrek aan doorzicht is ook een der belangrijkste oorzaken, die hem ertoe hebben gebracht om het marxisme als theorie en de socialistische beweging de rug toe te keren. Zijn gevoelsmatige reacties overheersten alles en op de revisionistische vcr-
354 draaiïngen van het marxisme door rechtse sociaaldemocrati-
KARL
()OJ>AELA }
l\r I"
1\.1 AR X"
'S GRAV -~; :SH A Hl~,
L I i:o~ B r; Jt_t:: A:
/)e /itelj>u,~in,r vun /)ome/u Nie~<wenbuis' "l<ûpit,lul en Arbeid", De fotocopit werd ons ·zc·clwillcnd ter bescbikking gesteld door het lJome/11 Nie~<-cè'enhuis Ahtsemn Ie Amsterdam. 355
sche leiders reageerde hij met een omzwaai naar het anarchisme, waarbij uiteraard de toenmalige economische toestanden in Nederland een voedingsbodem vormden. Dat Marx wel degelijk critiek had op het résumé van zijn hoofdwerk door Domela Nieuwenhuis is pas veel later gebleken. In de Duitse Democratische Republiek werd de bibliotheek van een voormalige redacteur van het blad "Vorwärts" in Eisenach overgemaakt aan het Instituut voor het marxismeleninisme. De medewerkers van dit instituut ontdekten toen, dat het aan Marx gezonden exemplaar van "Kapitaal en Arbeid" zich onder deze boeken bevond. Het was nooit teruggevonden in de archieven van de SPD, die de nalatenschap van Marx en Engels had verkregen. Waarschijnlijk is het indertijd, toen de nalatenschap van Marx en Engels nog niet van een signatuur voorzien en gestempeld en zodoende in de algegcmene in ventaris van de bibliotheek opgenomen was, meegenomen en uiteindelijk in de bibliotheek van deze "Vorwärts" -redacteur terechtgekomen, waar het alle gebeurtenissen sindsdien heeft doorstaan. Het exemplaar bevat naast de met de hand geschreven opdracht van Domela Nieuwcnhuis, talrijke opmerkingen en aanstrepingen, die door Marx zijn gemaakt. De opmerkingen en aantekeningen van Marx zijn door deskundigen in Marx' moeilijk leesbare handschrift ontcijferd en gepubliceerd in de "Beiträge zur Geschichte der deutschen Arbeiterbewegung" van 1959 (blz. 150 e.v.). In vcrband met de honderdste vcrjaardag van de verschijning van "Das Kapital" worden ze hieronder met de tekst van de passages van 1Jomcla Nicuwenhuis, waarop ze betrekking hebben, weergegeven. Ook elders in het boekje heeft Marx talrijke aan- en onderstrepingen gemaakt, doch een reproductie daarvan zou een nieuwe publicatie van het gehele boekje "Kapitaal en Arbeid" noodzakelijk maken. Alle aan- of onderstrepingen en andere tekens zijn ook te vinden in het exemplaar van Marx; de aanvullingen die gedaan zijn om de tekst begrijpelijker te maken zijn door vierkante haakjes aangegeven. Deze critischc opmerkingen van Marx, bij alle lof die hij voor Domela Nieuwcnhuis' werk in het begin van de jaren tachtig had, zijn zeer interessant. Ze tonen hoc diepgaand Marx zich met dit "populaire uittreksel" heeft bezig gehouden en laten zien, dat hij het Nederlands behoorlijk kon lezen en ook wel (zij het veel slechter) schrijven. Het is opvallend, dat in de beschouwingen over Domcla Nieuwenhuis uit anarchistische kring aan zijn relaties met Marx, Engels en het marxisme vrijwel geen aandacht wordt gewijd. In het laatste werkje over Domcla Nieuwcnhuis uit die hoek, - "Domcla Nieu wenhuis" door A. de Jong (Den Haag 1966) - wordt daaraan zelfs geheel voorbijgegaan. De Jong maakt geen gewag van de briefwisseling die Domcla Nieuwcnhuis met Marx en Engels heeft gevoerd en die al voor de oorlog in het Nederlands is verschenen, noch aan het hierboven behan-
356 deldc werkje van Domela Nicuwenhuis. In de opgave van
UOOFIJSTUK L
:0. ........
De rijkdom der maatschtpplj ~ertOOfit sieh 11k .., zef>r g.wle vertameliag wattlfi, wm'Vaft de dm wur de $'i'OOdvorm u. Wat 4• ii~e! i& b ft pl!W_., werfld, dflt iá de waar in de ~~
w.a }$ eeD waar? ~ Eeu vOOl"Wnp, dat op Mniaerlei ~ ~ m
de meuadudij!te beftooftcut Nu kan elk voorwerp door v~i~ «iJ~
op temhiitmde maaîer l!tltti~ $ De: a~td vu ten toorw~ · t;'èeft rfl/ tt:i.~tlt -. Ï#Wir' dm~ waardu wordt p«& werkdijkh0id in btt febmik (louumtilt)
R'ttitwc:~a~~ is • v~mdilîg, ~ ~·· ~ .. werpen ~t eih~m·~.tT ~~um, N~ kmt !~ g~t,$\"t:»l·~~Îftl--~.
te 51Jil, dut '1;,~ nu'wt~frie, hlj v~; lueht~ ooJwi.. :bouwde grond, mt. Om iets tot etm 'WfllW te melt1!!3, moet. •*'. ·het niet al~ gebrWbwaarde~mur~ "' .~ cuuleren, rius PlàlitAcltapp$lijl• tOOmik~ · L De men!ieh vindt de (!tOM:sJ .. , bij ..... kt a ._ ;wat hij doet, ii oot veruder$\ va de·~,_ stoft'en. het bcarbeidoo. ervan. Z<to ia de ~d 4iet • fMtge lmm '13ft de geprooutoofde ftlbrm~ .. vma den stotl'elijken rijlulom, aean ~arbeid Î! de vader • ds &arde de mooder ervan" (Pttty).
Er bestut tiut. oo.Wr~eheid tusmMa de _..,. tB oon voorwerp, voor z:4'1ét'e'm} het dient l4l ge/n'tûk a de weerde v•n hetmfde voorwerp. voor ~ bet dient om 14 tuihm.
'Vtooe1lt werd de waar uitn verv1u~:rdigd om '* Mlite.l RUW' alleen woor lG{JUt tij ~ wu voor eipu
!:en pagin,l uit Marx' exemplaar vun "Kapitaal en Arbeid" waarop zijn crcrntekeningcn heel duidelijk zijn. Deze fotocopie is ter beschikking gesteld door het lnsliluul voor hei marxisme-leninisme te Berlijn. 357
358
Domela Nieuwenhuis' belangrijksiC geschriften ontbreekt het zelfs, ofschoon Domcla Nicuwenhuis er zelf, blijkens zijn werken, veel belang aan heeft gehecht. Deze wijze van benadering betekent niets meer of mil'der dan een vcrminkinh v:tn de figuur van Domcla Nieuwenhuis, die toch werkelijk als een der pioniers van het Nederlandse socialisme bct,;r verdient.
Passages uit Nieuwenhuis' en Arbeid"
F. Domeb "Kapitaal
[Uit het hoofdstuk: "De waar".]
[blz. 1 J De rijkdom der maatschappij
vcrtoont zich als een zeer
S. VAN DONGEN
[Door Marx m marge gemaakte mcrkingen] 1
)
de op-
In de tekst staat "maat
schappijen, wcurin
~apita!istiscl~ producticwijY.e de heersende is'',
grootc vcrzan1cling waren, p. 9
waarvan de enkele waar de
grondvon11 is. \X/at de cel 1s
in de plantenwereld, dat is de
w.ur in de sociologie. + ... R u i I w a a r d c is de ver- * houding-, waarin nuttige voor
werpen tot elkander staan. Nu kan iets gebruikswaarde- l) hebben, Yonder iets waard te
zijn, dus Y.onder ruilwaarde, bij voorbeeld: lucht, onbe
bouwde grond, enz. Om iets
tot een waar te tn::tkcn, moet
het niet alleen gebruikswaarde hebben maar gebruikswcurdc
v o o r a n d c r c n, dus
mcutschappelijke gebruiksw.ur-
de. De mcnsch vindt de grond
stoffen, hij maakt ze niet. Wat
hij doet, is het vcranderen van de vormen der stoffen, het be-arbeiden ervan ...
2 I
not 111 thc sociology
fniet in de sociologie I "De ruilwa.1nle doet :i<:!:. in de eerste p ha ts
voor cds de kwantitatieve
vcrhoudi~1 waarin gebruiks-
waarden van de ene soort
geruild \Vorden tegen ge
bruikswaarden van een
andere soort"
cf. c (p. 11)
fverg. C (blz. 11)1
[blz. 2] Om ruilwaarde te bezitten cf. I rVerg. I moet een waar gebruikswaar- p.1 blz. 1 2)]
de hebben en men noemt al-leen voorwerpen, die gebruiks-
waarde hebben, waren. Toch
1) De woorden wa,uvoor Man. afkortingen In het Duits heeft gemaakt, /',ijn hier volledig weergegeven. 2) De aangegeven bladzijde heeft betrekking op het onderhavige geschrift
1s lllet alles wa:tr w:tt r,cbruikswa:trdc heeft, b. v. licht, 1.onncschijn, een slok w;uer ui1
een bron ..
Wij krijgen op dc;.c wijl.C:
20 cl linnen - Jas. 20 1 t:tfcl. 20 20
20 "
100 pond brood. 40 dekaliter
kolen. 1 bijbel.
[blz. 3] Deze voorwerpen zijn onder
ling zeer verschillend, maar allen vertegenwoordigen zij nuttigen arbeid, vcrbonden aan grondstoffen. Deze + verbin-
ding maakt e het ruilen mo
gelijk, want niemand ruilt jas tegen jas, linnen tegen linnen. Als wij die waren onderzoe
ken, dan vinden we dat 111
het linnen weversarbeid steekt,
waarin de vlas, op het land geteeld, veranderd 1s; in de
ps kleermakers werk, laken en wol, wat wederom een natuurprodukt is, door den arbeid der landhouwers gekweekt; in de tafel mcubel
makerswerk, houthakkerswerk en hout; in het brood bakkerswcrk, molenaarswerk en tarwe of rogge; 111 de kolen
mijnwcrkerswerk; in den bij
bel papiermakers-, zetters-, drukkers-, boekbinders- en schrijverswerk. In dien verschillenden arbeid
is het lijke,
cenigc gemeenschappcdat 111 allen men-
s c h e I ij k e a r b e i d s
k r a c h t schuilt. De gezon
de mensch kan door onderricht en oefening al dien :1r-
beid leeren, hoc eenvoudiger
hoc sneller en hoc moeilijker
hoe langzamer. In allen steekt
dus een zekere hoeveelheid
* "Zouden deze dingen geen kwalitatief vcrschillende :;ebruikswaarden zijn en derhalve producten van kw al i tarief verschillende soorten arbeid, dan zouden zij in het geheel niet als waren tegenover elkander kunnen komen te staan.
Een jas wordt niet geruild tegen een jas, dezelfde gebruikswaarde niet tegen dc:'.elfde gebruikswaarde."
rblz. 16]
Besred Î!2..[_ van menselijke arbeidskracht, is zonder meer menselijke arbeid, eenvoudige gemiddelde arbeid.
359
360
a I g e m e e n m e n s c h e
l ij k e n a r b e i d en dus
deze bepaalt de 1 ilwaardc van die zeer ve chiliende voorwerpen. Maar 1 ~t alleen ruilwaarde m 't algemeen,
neen een e v e n g r o o t e
h o e v c e I h e i d r u i Iw a a r d e zit in die allen ...
[blz. 41 Nemen we bijv. het handwerk en de machine. Niet de tijd,
benoodigd om met de hand te weven wordt aangenomen, maar de tijd in doorsnede benoodigd tot de vervaardiging.
Door de invoering van ma
chines is de waarde der pro- + dukten vcrmindenl, zoodanig X
dat de produktie door handenarbeid veelal met meer kan
bestaan. Men kan dus zeggen, dat de schatting, de waarde der voorwerpen bepaald wordt door den algemeen menschelijken
arbeid voor de vervaardiging
er van benoodigd ... De waarde VJ.n een wJ.ar bestaat in den algemeen mcn-
schelijkcn, maatschappelijk X
noodzakelijken arbeid, geme
ten in tijd. Verandert een WJ.J.r
door nieuwen arbeid of door verplaatsing, dan komt er zooveel nieuwe arbeid bij als ZlJ algemeen menschelijkcn, maatschappelijk noodzakelij-ken arbeid, gcmeten in tijd, in zich heeft opgenomen. Is dat met de waarde van den ge
leverden dienst anders? Wij nemen als voorbeeld een geneesheer, die mij den dienst bewijst mijn gezondheid te herstellen. De tijd van zijn be
zoek is zeer kort en die tijd is maatstaf der waarde van
den geleverden dienst. In ze-
De waarde van het product daalt dus? Tijd, die maatschappelijk voor de vervJ.ardiging nodig door de machine verminderd; de tijd, die de handarbeider nodig heeft enz. (cf. p. 14) [verg. blz. 14] [Handschrift zeer onleesbaar l
maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd -de gemiddelde nodige
Algemeen of abstract menselijke arbeid besteding van
menselijke J.rbeidskracht in fysiologische beteken is en in deze hoedanigheid van gelijke menselijke arbeid of van abstract menselijke arbeid vormt hij de waarde van de waar. [21 P·l
ker opzicht arbeidt hij bij stukloon. Om geneesheer te kunnen worden, is een lange
I blz. SJ tijd van studie noodig, deze zit in den arbeid door hem verricht, er is dus een grooter hoeveelheid van den tijd,
vroeger voor de studie benoodigd, in zijn werk dan in dat van den handwerker. Daarom in één uur geneesheerswerk is
een groot aan tal uren algemeen menschelijken arbeid en de waarde van zijn dienst is dus de daarbij aangewende algemeen mcnschelijke arbeid,
gcmeten in tijd. Was er maar één universiteit in Europa, dan zou het bezoek van den ge
neesheer veel duurder ZIJn, omdat er meer algemeen
menschelijke arbeid school tn
zijn dienst. Vandaar dat ge
neesheeren, m minder be-
schaafde landen geroepen,
zooveel meer verdienen, om-~? dat in de studie van den geneesheer meer maatschappelijk noodzakelijke tijd voor allen die daar wonen steekt dan bij ons ...
[Uit het hoofdstuk: "Het geld.""]
[blz. 9] Het gevolg van de circulatie * der waren is bet uitzweeten van geld. Zoo is ter bevordering van de warencirculatie het geld cir
culatiemiddeL Als zoodanig wordt het gemunt. Het aanmunten heeft de staat op zich genommen. Eigentlijk heeft het
muntstuk een symbolische
waarde door den stempel, die
emp is afgedrukt, daar het
metaalgllhalte er willekeurig
overeenkomstig de wet op is
3) Marx gebruikt hier het Nederlandse woord.
cf. [verg.] eerder p. 3 x. Dus totaal uscless thrash [nutteloos geklets]
p. 94 "Kapital", waar de kwestie totaal andere betekenis heeft en voor de circulatie G-W-G voorkomt.
~ cf. [verg.] waarde 3) hier absurd
361
362
afgedrukt. Ook stempelt men
dingen zonder waarde namelijk: papieren geld tot waarde
hebbende. Dezen hebben niets dan een symbolische waarde ...
[blz. 10] ... Er zijn dus als 't ware reservoirs, verzamelplaatsen noodig, waarheen het geld uit den omloop heenvloeit en wc··
derom in omloop gebracht wordt. Dit zijn de b a n k e n. In den handel is het geld mee-
stal rekengeld en geen betaal
middel. Op papier wordt het
~ afgedaan en zoo ver
rekenen de verschillende per sonen, die nu eens koopen en dan verknopen met elkander. Alleen het verschil wordt van tijd tot tijd met eigentlijk geld+
verrekend. Ts er nu storing in
dezen omloop, dan noemt men dat een geldkrisis, die zich hierin open baart, dat ieder werkelijk geld wil hebben en
niemand gediend is van die denkbeeldige papieren wactrdc ...
[Uit het hoofdstuk: "De verandering V<ln geld in kapitaal."l
[blz. liJ ... Bij het handelsbpiLlal
treedt het koupen om duurder te verkonpen het duidelijkste op den voorgrond, maar het industrieele kapitaal heeft de~.elfde neiging. Waardoor ont- t
staat de meerdere w,urde der waar? Omdat de kapitalisten hun waren hoven de eigentlijke waarde verknopen. ls dat wel zoo? Neen want de kapitalisten die verkoopen, moeten ook knopen dus hoven de ei-
p. 119, 70/Capital 119, 120 weer helemaal verknoeid 4)
cf. [verg.] Circulatie
E:......!..±!i
~) Marx gebruikt hier het woord "verballhornt". Dit betekent verknoeid 111 die zin, dat getracht wordt om iets beter te zeggen, terwijl het inwerkclijkheid daardoor slechter wordt gedaan.
gcnt1ijke waarde en :t,no zou
de winst op 't cene door het
verkoopen, gedelgd worden
door het knopen. De waarde
vcrmeerdert nier. • Als een * kapitalist b. v. koren van 40
gulden waarde vcrruilt tegen
wijn ter waarde van f 50,-, dan wint hij f 10,- maar de
waarde van beide artikelen,
koren en wijn blijft 90 gul
den z.oowel vó,\r als na den
koop. De waarde vcrmeerdert
nier door koop en verkoop. 0 Als een koopman uit f 100
door omz.ct van zijn artikel,
koffie, suiker of wat ook 110 gulden heeft gemaakt, dan
brengt elke gulden hem f 1,10. Gaat de koopman nu inkoo
pen, dan heeft hij 110 gulden
te besteden en die nieuwe 10 gulden brengen evengoed voor
deel aan als de oorspronke
lijke 100 gulden. Zoo krijgt
men rente op rente. Bij geld
zaken noemt men dit woeker
winst en toch ist het eigent
lijk, ofschoon in bedekten
vorm bij warenhandel hcrzclf··
de, \vant in den grond der
zaak is het onverschillig of de
waar, waarlil men handelt,
koffie dan wel geld is. Toch
is het bij het eene vcrboden
en bij het andere roegcstaan
als Wll1St .
LUit het hoofdstuk: "liet ar
bcidsloon."]
I bl1. 59 I Voor den arbeider, die voor
12 uur arbeid het wa.Hdcpro
dukt van (, uren arbcids,j
levert ter w.urde van 2 gul-
den, z.ijn die twee gulden, dus
1.ijn arbeid van 12 uren, het
koopmiddeL [-] Alwissclt de fJ waarde zijner arbeidskracht
daarboven of daaronder, hij
This thc case when they exchange equivalents, but now suppose that they do not exclunge equivalents, that one overreach the other roit is het geval, wanneer :t.ij gelijke waarden ruilen, maar gesteld nu, dat zij "een "clijke waarden ~uilen~ maar dat de een de ander bedric~t l
ontv~lngt, niet levert
1s dus enz. v.tn di twee Gulden'')
') llehalvc het eerste woord 1s deze opmerking letterlijk van Marx. 363
364
levert steeds 12 uren arbeid. Elke wisseling in de van het equivalent,
verkrijgt, schijnt hem keiijk een wisseling
grootte dat hij
noodzam de
waarde of prijs tegen 12 arbeidsuren .
[Uit het hoofdstuk: "A. Tijdloon."]
[blz. 61] Hetzelfde geldt van de in
komsten van het arbeiders ge
zin, zoodra de geleverde hocveelheid arbeid van het hoofd des gezins vermeerderd wordt
door den arbeid van de andere leden des gezins. Algemeene wet is: is de hocveelheid arbeid per dag of week ge
geven, dan hangt het loon van dag of week af van den ar-
+ beid en deze wisselt 6f met I de waarde der arbeidskracht
6f met de afwijkingen van haar prijs en haar waarde. Is daarentegen de prijs van den
arbeid gegeven, dan hangt het dag - of weekloon af van de hocveelheid dag- of weekarbeid ...
[Uit het hoofdstuk: "B. Stuk· loon."]
[blz. 66] De loonen in de vcrschillende landen loopcn nog al uiteen.
Dit hangt af van de kosten der eerste levensbehoeften, waarde der arbeidskracht, enz. Laag loon drukt een hoogeren + arbeidsprijs uit en hoog loon
een !ageren. "Als de looncn ------laag zijn, is het werk duur.".
van de pnJs van de arbeid
cf. [verg.] p. 584 2. druk van het "Capita!", waaraan deze zin uit zijn vcrband rukt en daarom hier volslaglin onbegrijpelijk lijkt.
De aanvallen op M arx' waarde
en prijstheorie
Dit artikel van de bekende Britse marxistische econoom Maurice Dobb is een discussie met degenen, die Marx' waarde- en prijstheorie aanvallen. Het verschijnt tegelijkertijd in het aan het eeuwfeest van "Das Kapital" gewijde nummer van het Engelse tijdschrift "Marxism Today" en het Amerikaanse "Science and Society". Ook is het opgenomen in de inleiding bij een zo juist verschenen Italiaanse vertaling van "Das Kapital".
Das Kapital is wel het meest omstreden werk over politieke economie, dat ooit is geschreven. Het werd het onderwerp van meer en scherpere controversen dan Ricardo's Principles en heeft waarschijnlijk meer uitersten aan waardering en afkamming op zijn weg gevonden dan welk ander werk van dit soort ook. Het werd vaker "weerlegd" dan de meeste economische theorieën - en als het niet werd weerlegd, werd het in academische kringen niet zelden genegeerd - maar het heeft dit alles overleefd en is in een groot deel van de tegenwoordige wereld aanvaard als de gezaghebbende interpretatie van de kapitalistische maatschappij. Zelfs in het laatste tiental jaren van de negentiende eeuw kon een vooraanstaande criticus zeggen, dat "Marx de apostel is geworden van een ruime kring van lezers, onder wie velen, die doorgaans niet geneigd zijn moeilijke boeken te lezen" (von Böhm-Bawerk). Ondanks de hartstochten, die door zijn leerstellingen zijn losgemaakt, zijn er evenwel ook academische critici, die zijn intellectuele bijdrage nuchter hebben beoordeeld. Joseph Schutnpeter b.v. zegt in zijn monumentale Ristory of Economie Analysis van Marx, dat "de totaliteit van diens visie, in haar geheel, in elk onderdeel tot uiting komt en juist de bron der intellectuele bekoring is, die door elkeen, vriend zowel als vijand, die een studie van hem maakt, wordt ondergaan"; en op een andere plaats, dat "in de tijd, waarin zijn eerste deel verscheen, er in Duitsland niemand was, die zich met hem had kunnen meten, noch in denkkracht, noch in theoretische kennis".
Uitbuiting en meerwaarde
De twee concepties, die in het bijzonder in het middelpunt van de meningenstrijd staan, zijn die van het bezitsinkomen als meerwaarde, of de vrucht der uitbuiting, en die van de historische ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij naar de revolutionaire omvorming tot socialisme. De eerste gedachte is wel beschouwd als een ontwikkeling van 365
de zogenaamde "deductielcer" betreffende de winst, die men bij Adam Smith kan vinden (die niet meer was dan een meerwaardetheorie in cmbryon:cle toestand - sommigen zouden zeggen niet meer dan een vage suggestie); of mogelijkerwijs als een ietwat strenger en systematischer versic van ideeën, die al onder de zogenaamde "Ricardo-socialistcn" opgeld deden. De tweede conceptie, die op zic:1 zelf een toepassing is van Marx' algemene geschiedenisopv1.tting en van de rol van de klassenstrijd als de stuwende kracht van de historische verandering, kwam in scherp contrast met de heersende opvattingen inzake de economische vooruitgang, aangezien in deze opvattingen, zelfs al vertoonden ze, wat vaak het geval was, een tikkeltje bezorgdheid voor de komst van een "stationaire staat", in de verste verte geen historische rol was toebedeeld aan de arbeidersklasse. Een dergelijke rol was de burgerlijke concepties volkomen vreemd, en het introduceren ervan maakte dadelijk alles anders en was voor traditionele begrippen bepaald onthutsend. Een zuiver be:.r,rijpen van deze beide concepties is afhankeliik van een aanvoelen van de grenzen der politieke economie, zoals Marx die zag. Het moderne economische onderzoek sedert het laatste kwart van de negentiende eeuw vertoont de tendentie, zijn blikveld te beperken tot een bestudcring van het ruilproces, d.w.z. van de markt en het mJ.rktevenwicht onder diverse hypothetische voorwaarden. In zoverre daarbij aan nauwkeurigheid van formulering gewonnen werd, ging dit samen met een drastische beperkin~ van omvang en bereik van het bestudeerde gebied. Productievoorwaarden zijn beperkt en vervaa~d tot de onderstelling van gegeven leveranties (of leveringsvoorwaarden) van productiefactoren en van gegeven technische coëfficiënten of zogenaamde productiefuncties; en voorzover er al een of ander productieproces in voorkomt, dan wordt dat ::tls het ware voorgesteld als een in één richting gaande stroom van primaire factoren tot uiteindelijke consumptiegoederen. Alles wat te maken heeft met ei>'endom, elk onderscheid tllssen de bezitters en de bezitlozen wordt vcrwezen naar de categorie van sociale of sociolog;ische factoren, die per se buiten het terrein van de economische theorie zouden staan en de formele structuur van die theorie niet zouden raken (of misschien louter de waarde van enkele der daartoe behorende veranderlijke grootheden zouden beïnvloeden). Zoals bekend, is de vorm, die een theoretisch model heeft gekregen, op zich zelf een keuze van de te onderzoeken feiten en gebeurtenissen; hoc onberispelijk of fraai de logica ervan dus ook moge zijn, ze kan een bevooroordeelde keuze zijn, die ons inzicht in de werkelijke wereld kan verwringen, in plaats van het te verhelderen. Een van de gevolgen van de toenemende formalisering der economische theorie in de afgelopen tientallen jaren is geweest, dat haar analyse van het marktevenwicht bijna geheel kwantitatief van aard is geworden, waarbij weinig of geen plaats is
366 opengelaten voor kwalitatieve verschillen en zeker geen ruim-
te voor vcrschillen van een zo<Tcn::-.amdc sociaal-economische aard. Wat Marx het "warcnfetisjismc" heeft genoemd kan achter deze b2dricglijl<.:e façade dus in onnatuurlijke 111ate groeien. Het kan nauwelijks verbazing wekken, dat een verhouding als "uitbuiting" of de karakterisering van inkomsten als een "overschot" in dit verband ophoudt enige betekenis te hebben en d::tt zelfs een zo sympathi:oke critica als mevrouw Joan Robinson de bcgripper: uitbuiting en meerwaarde verwerpt als morele oordelen, die als economische concepties gemaskeerd zijn. Marx heeft daarentegen de grenzen van de politieke economie veel ruimer getrokken - wat in feite ook geldt voor de klassicke politieke economie, zonder dat er sprake was van dergelijke stellige formuleringen. Voor Marx behoorden de "maatschappelijke productieverhoudingen" er net zo goed bij als de "productiekrachten" en de voorwaarden van de ruil. Dit vloeide voort uit zijn historische benadering van de analyse der kapitalistische productie en uit zijn historische conceptie van de productiewijze als de grondslag van een gegeven maatschappij en als "de werkelijke bron en het toneel van de gehele geschiedenis". De kwalitatieve karakterisering van verhoudin~en was even belangrijk als een oplossing van het kwantitatieve waardevraagstuk en van het afleiden van de prijs van de waarde. Vanuit het standpunt der oorzakelijkheid, vooral van beweging en verandering, was een dergelijke karakterisering onmisbaar; en zijn onderzoek was er bij voortduring op uit, "door de uiterlijke vermomming heen te dringen tot het innerlijke wezen en de innerlijke vorm van het kapitalistische productieproces", die schuil gaan achter de marktvormen, met het onderzoek waarvan de burgerlijke economen zich tevreden stelden. Als we de termen "uitbuiting" en "onbetaalde arbeid" als een sociaal-economische omschrijving van een verhouding opvatten (en per se niet als een morele betiteling), kan men moeilijk inzien, hoe men de juistheid ervan in twijfel kan trekken. Ik denk, dat er zo goed als niemand zal zijn, die de omschrijving van het inkomen van feodale heren als iets dat zijn bron vindt in de toeëigening van een deel van wat door anderen werd voortgebracht, nl. het product van "een onderworpen boerenmassa" om de woorden van de geschiedkundige Marc Bloch te gebruiken, in twijfel trekt. (Marc Bloch zegt: "wat de bron van het inkomen van de edelman ook moge zijn geweest, hij h~eft al6jd ~cleefd van de arbeid van andere mensen".) Iemand, die d~t ontkent, verbergt of verdraait een der hoofdkenmerken van een op de arbeid van horigen gebaseerde economie. Als men een soortgelijke karakterisering op de bezitsinkomsten in een kapitalistische maatschappij toepast, laat men daarmee uitkomen, dat ze in dit opzicht een belangrijke analogie vertoont met voorafgaande typen van klassenmaatschappijen, en wel ondanks het feit, dat alle economische verhoudingen een vastgcstelde door de markt beheerste vorm hebben. Met andere 367
368
woorden, kapitaalbezitters blijven "va,n de arbeid van andere mensen leven", ook al is de politiek-wettelijke dwang om voor een baas te werken verv8ngen door de economische dwang, welke de status van bezitlc e nu eenmaal met zich brengt. Zijn die economen soms geen Y oordengoochelaars en obscurantisten, die gepoogd hebben een dergelijke stelling met behulp van verschillende varianten van een "productiviteitstheorie" te ontkennen en aan hun ontkenning kracht bijzetten door de activiteiten van een machine of de chemische eigenschappen van grond toe te schrijven aan de passieve rentenier, die er toevallig eigenaar van is? Sommigen zijn, laat ik aannemen abusievelijk, van de veronderstelling uitgegaan, dat de karakterisering van de winst als meerwaarde op een of andere manier ontleend is aan de arbeidswaardelecr en dat beide beschouwd moeten worden als begin en einde van een vooropgezette mening. Beide theorieën worden soms ook wel beschouwd als de erfgenamen van aan Locke ontleende begrippen van het natuurrecht - het natuurlijke recht om het product van zijn eigen arbeid te bezitten. Naar mijn mening is dit een oniuistc interpretatie. Het was eerder (zoals Marx in zijn Loon, Prijs en Winst heeft uiteengezet) een geval van het met elkaar in overeenstemming brengen van het feit der meerwaarde met het klassieke begrip, dat in een bestel van vrije handel en vrije concurrentie alle dingen tegen hun waarde worden geruild: een overeenstemming, die Marx bereikte door de arbeidskracht van de arbeid te onderscheiden; de arbeidskracht was een waar, die zelf waarde had, afhankelijk van de waarde van wat nodig was om haar te vervangen of haar in stand te houden. Als er al een stelling was, waarvan het begrip van meerwaarde als een conclusie was afgeleid, dan was dit de definitie van "producent" en van "productief" opgevat als menselijke activiteit.
Prijzen en productievoorwaarden
De waardetheorie van Marx wortelde in wezen in de klassieke traditie, hocwel er in de formulering door vcrschillende auteurs van de klassieke school dubbelzinnigheden en een zeker gebrek aan duideliikheid voorkwamen, evenals de bekende vcrschillen van opvatting tussen Adam Smith en Ricardo op dit punt. Er is geen twijfel aan, dat Ricardo het dichtst bii Marx stond, -een verwantschap, die wij des te meer naar waarde kunnen schatten, nu we in het bezit zijn van Ricardo's ongepubliceerde en voorheen onbekende geschrift over Absolute and Exchan[!,eable V alue 1
). Deze waardetheorie verklaarde in wezen de voorwaarden van de ruil aan de hand van productievoorwaarden en gaf uiteindelijk de prijzen van de productie weer (in het "normale geval" en onder voorwaarden van een vrije en perfecte concurrentie) als zijnde bepaald door de hoeveelheid ar-
1) Gepubliceerd in deel 4 van Works and Correspondence of David Ricardo uitg. Sraffa, Cambridge, 1950. Het geschrift is onvoltooid als gevolg van Ricardo's noodlottige ziekte en dood.
beid, die hun productie kost, samen met de technische voorwaarden van hun productie, uitgedrukt in wat Marx noemde de "organische samenstelling van het kapitaal". Deze afleiding van ruilvcrhoudingen van productievoorwaarden was, nogmaals, geheel in overeenstemming met Marx' algemene conceptie van de geschiedenis en met de leidende rol, die daarin door de productiewijze wordt gespeeld. Het was zogezegd een directe toepassing van deze historische conceptie en stelt de organische schakel tussen beide voor, die ons in staat stelt over Marx' economische theorie te spreken als in die zin historisch en die de wezenlijke eenheid van zijn gedachte illustreert. Juist deze gedachte, dat de structuur van de prijzen afgeleid kan worden van de productievoorwaarden, heeft de heftigste ontkenning van de kant van economen der subjectieve school uitgelokt. En de beschuldiging, dat de poging van Marx om dit aan te tonen (en dus ook zijn theorie van de winst als meerwaarde) gebaseerd was op een beslissende tegenstrijdigheid, heeft zijn vooraanstaande criticus, de Oostenrijker van BöhmBawcrk, in staat gesteld vol vcrtrouwen "het einde van Marx' systeem" te proclameren, waarvoor hij tegelijkertijd een uitcmzetting van prijzen en inkomsten in de plaats stelde vanuit het standpunt van de grenswaardeleer (zie von Böhm-Bawerks eigen bekende theorie van de kapitaalrente als afhankelijk van de vcrschillen in subjectieve waardering van tegenwoordige en toekomstige goederen). In deel I van Het Kapitaal ging Marx, zoals bekend, bij de behandeling van het vraagstuk van de meerwaarde ervan uit, dat waren tegen hun waarde worden geruild. In dit stadium heeft zijn amlysc slechts betrekking op de meest algemene kenmerken van het kapitalisme, waarop hij ook de aandacht vestigt. In heden ten dage gebruikelijke bewoordingen uitgedrukt, zou men kunnen zeggen, dat het onderzoek in dat stadium wordt vcrricht op het meest macroscopische niveau. Marx maakt zich in dit stadium nog niet druk om afzonderlijke producten en industrieën, doch houdt zich bezig met de "maatschappelijke productieverhoudingen", die bepalen hoe het totale product, gezien als een geheel, tussen de klassen wordt verdeeld. Pas in deel III, in een later stadium, houdt Marx zich meer met onderdelen van het beeld bezig, voert hij voorwaarden ten tonele, die de vcrhoudingen tussen de verschillende industrieën r,1ken en stuit hij op verschillen, die op een meer microscopisch niveau van het onderzoek zichtbaar en belangrijk worden. Hij houdt in het bijzonder rekening met vcrschillen in de technische voorwaarden en in de zogenaamde "organische samenstelling van het kapitaal" in de diverse productietakken, t;ccombinecrd met de noodzaak (gegeven voorwaarden van de beweeglijkheid van kapitaal tussen industrieën) van een uniforme winstvoet van het kapitaal, ongeacht de vraag waar het kapitaal wordt gebruikt. Onder deze voorwaarden, waarvan de oorzaken voldoende bekend geacht mogen worden, wijken de "productieprijzcn", waaronder worden verstaan de normale (of voor lange tijd in even wicht zijnde) prijzen waartegen pro- 369
ducten worden geruild, af van de waarden; de winst wordt gecompenseerd door een proces van "herverdeling van de totale meerwaarde" tussen verschillende industrietakken. De kritiek op Marx concentreerde zich daarna op de verhouding tussen de producüeprijzen en de waarde uit deel I. De theorie der meerwaarde was opgebouwd op de onderstelling, dat waren tegen hun waarde werden geruild; in deel III evenwel stond, dat de ruil in de kapitalistische maatschappij plaatsvond op grondslag niet van de waarden, doch van de productieprijzen, die van de waarden verschillen. Wat bleef er dan over van de theorie der meerwaarde en alles, wat daarmee verbonden was? Dit was "de grote tegenstrijdigheid" die, volgens von Böhm-Bawerk, de kern van Marx' systeem raakte en de bron van de onvermijdelijke ontbinding ervan vormde. ("Het systeem van Marx heeft een verleden en een heden, doch geen blijvende toekomst".) Wat had het voor zin om over twee niveaus van benadering te spreken of over twee stadia van onderzoek, als het tweede (gegeven de in dat tweede stadium geintroduceerde aanvullende gegevens) niet van het eerste afgeleid kon worden? Het kon niet gebeuren op de manier, die Marx had aangegeven; en als dat niet kon, dan bood de leer van Marx noch een theorie van de winst, noch een theorie van de prijzen en moest een vcrklaring van zowel de winsten als de prijzen elders gezocht worden. Het zou aantoonbaar onwaar zijn, dat productievoorwaarden bepalend waren voor de ruilvoorwaarden. In de discussie, die daarop over deze kwestie ontstond, werd het vraagstuk van het afleiden der productieprijzen uit de waarden (of van de latere benadering uit de voornaamste gegevens, die in een eerdere benadering als juist werden aangenomen) het transformatievraagstuk genoemd. Deze discussie speelde zich bij vlagen en in het verborgene af; ze beperkte zich tot niet meer dan een handvol ingewijden en was vrijwel onbekend zowel onder marxisten als onder niet-marxistische economen. Maar men kan zeggen, dat als resultaat ervan von Böhm-Bawerks klaarblijkelijk afdoende kritiek op de theoretische structuur, die in de drie delen van het Kapitaal, en vooral in de delen een en drie, is opgebouwd, aan kracht heeft ingeboet. De gewoonlijk zo scherpzinnige von Böhm-Bawerk 2
) had zj,ch op dat punt tevreden gesteld met een minachtende verwerping van de door Marx aangeduide bijzondere oplossing en had zich niet de moeite getroost zich af te vragen of het karakter van het vraagstuk het waarschijnlijk of onwaarschijnlijk maakte dat er een alternatieve oplossing voor gevonden kon worden. Duidelijk is, dat von Böhm-Bawerks methode van argumenteren alles bijeen te simpel was voor de aard van het onderhavige vraagstuk en dat hij werkelijk geen notie had van het ingewikkelde geheel, dat neergelegd is in de stelling, dat "de waarden achter de productieprijzen staan" en "deze uiteindelijk bepalen". Het is waar, dat de rekenkundige voorbeelden, die
370 2) In Zum Abschlusz des M arxschen Systems, 1896.
Marx gebruikt om de afleiding van de productieprijzen van de waarden te illustreren, ontoereikend en onvolledig zijn - een feit, waarvan hij zich zelf bewust was (zoals blijkt uit een passage in Theorien über den Mehrwert 3
).
Bovendien was de simpele redenering, dat de productieprijzen en de waarden, en de winst en de meerwaarde "gemiddeld" aan elkaar gelijk zouden zijn, beslist onvoldoende. Dit vraagstuk was, zoals ook met andere punten van de delen 11 en III het geval is, on voltooid gebleven en in deze onvoltooide staat was het kwetsbaar voor in elk geval enkele van de tegenwerpingen, die door van Böhm-Bawcrk en later door Bortkievicz werden gcmaak t. Deze onvolledigheid was daarin gelegen, dat alleen de opbrengsten tot productieprijzen werden getransformeerd, terwijl alle in de producten gestoken kosten (waaronder de arbeidskracht) in waardetermen uitgedrukt bleven. Het is duidelijk, dat dit niet voldoende is; Marx zag zelf, dat de in de producten gestoken kosten ook in prijzen moesten worden uitgedrukt (de elementen van het constante kapitaal en van de lonen als prijs van de arbeidskracht, die weer afhankelijk is van de prijs van het levensonderhoud van de arbeiders, of de zogenaamde loongoederen ). Als de in de producten gestoken kosten op deze wijze worden getransformeerd, zullen zowel de winstvoet als de prijzen, die de producten opbrengen, erdoor worden beinvloed. Daaruit volgt, dat de winstvoet niet dezelfde zal zijn (uitgezonderd in een speciaal geval) als de winstvoet, die ontstond uit de meerwaarde van de waardesituatie (door het gemiddelde te nemen); en in Marx' rekenkundige voorbeelden zou de winstvoet vcrschillen van die, waarmee hij zijn productieprijzen construeerde. Maar er volgt niet uit, dat de nieuwe winstvoet niet in een bepaalde verhouding tot de oude winstvoet kan staan (d.w.z. van de waardesituatie) en dientengevolge tot de mate van meerwaarde, zoals die in de meerwaardetheorie is omschreven. Er volgt evenmin uit, dat in deze situatie van een complexe wederzijdse afhankelijkheid, waar afzctprijzen afhankelijk zijn van kostprijzen en de afzetprijzen op hun beurt de kostprijzen beïnvloeden, niet een enkel stel grootheden kan worden gevonden voor alle variabelen, die aan de veronderstelde voorwaarden voldoen. De oplossing, als ze gevonden kan worden, zal net zo iets zijn als de oplossing van een stelsel algebraïsche vergelijkingen, en de mogelijkheid er een te vinden zal formeel afhankelijk zijn van soortgelijke voorwaarden. Het is de vcrdienste van Bortkievicz geweest, in het begin van deze eeuw te hebben aangetoond, dat een dergelijke oplossing inderdaad mogelijk was in het vereenvoudigde geval van drie sectoren of industrieën, die respectievelijk elementen van constant kapitaal (de afdeling I van Marx' reproductieschema aan het einde van deel II van het Kapitaal), loongoederen en luxe ~ocdcren, die uitsluitend door kapitalisten worden verbruikt, 3) Zowel in Thcoricn iiber den Mchr-wcrl, deel JIJ, als in Het Kapitaal, deel lil. 371
3'72
produceren. 4) Hij deed dit met behulp van de voorwaarde (een
voorwaarde van de zogenaamde "eenvoudige reproductie"), dat de opbrengsten van elke categorie gelijk waren aan de inkomens, die voor hun aanschaf werden besteed (te weten vervangingsuitgaven voor constant kapitaal, totale lonen en totale meerwaarde). Een merkwaardigheid van deze oplossing van Bortkievicz was, dat ze onafhankelijk was van de productievoorwaarden van de derde sector, die voor consumptie door de kapitalisten produceert: de oplossing was uitsluitend afhankelijk van de productievoorwaarden in de twee andere sectoren. 5
) Hij beweerde, dat dit niet zomaar een formeel resultaat was, dooh dat het aantoonde, dat de winst de vrucht der uitbuiting was (of, zoals hij het beliefde te noemen, in de stijl van Adam Smith, dat de winst het karakter van een "deductie" had) en niets te maken had met de productiviteit van het kapitaal. Om Bortkicvicz te citeren: "Als het inderdaad waar is, dat het peil van de winstvoet op geen enkele wijze afhangt van de productievoorwaarden van die goederen, die niet opgaan in de reële lonen, dan moet de oorsprong van de winst wel degelijk gezocht worden in de loonverhoudingen en niet in het vermogen van het kapitaal om de productie op te voeren. Want als dit vermogen hiermee in verband zou staan, dan is het onverklaarbaar, waarom bepaalde productiegebieden voor het vraagstuk van het winstpeil van geen belang worden." Deze oplossing van Bortkievicz, uitgewerkt voor drie sectoren, was in wezen een oplossing voor drie industrieën, met drie producten. In plaats daarvan zou men deze oplossing ook kunnen zien als iets dat de r,emiddelde productieprijs voor elke sector oplevert en daarmee aantoont, dat deze gemiddelde prijzen afgeleid kunnen worden van de gegevens van de waardesituatie (d.w.z. productievoorwaarden, gemeten naar de arbeid), terwijl de afzonderlijke prijzen van aparte goederen binnen elke sector onbepaald blijven. Het was natuurlijk voor de hand liggend, dat als er een oplossing voor het probleem der drie producten mogelijk was, die oplossing naar alle waarschijnlijkheid voor een onbepaald groter aantal producten gevonden moest worden. Gedurende enige tijd echter bleef deze achterwege - een gebrek, dat men misschien mag beschouwen als een blaam op het "scheppende marxisme" van marxistische economische denkers van deze tijd. Het eerste bewijs (voorzover mij bekend), dat een meer algemene oplossing voor ieder aantal waren mogelijk was - voor geval met u-producten - werd geleverd door Francis Seton
4) L. von Bortkievicz in jahrbücher /ür Nationalökonomie und Stalistik en in Archiv für Sozialwissenschaft, beide van juli 1907. 13ortkicvio.' oplossing was evenwel voorafgegaan (door hem zelf loyaal erkend) door de Russische schrijver W. K. Dmitriew in een weinig bekend werk uit het jaar 1904 (een "opmerkelijk stuk werk", dat "bepaalde echt nieuwe dingen" bevatte, volgens 13ortkievicz). 5) Of, nauw keuriger gezegd, "van die hoeveelheden arbeid en die omslagperiode, die betrekking hebben op de productie en distributie van de goederen, welke het reële loonpeil uitmaken" (Bortkievicz).
(Oxford) in een artikel in Review of Economie Studies for 1956-'57. De conclusie ervan was, dat zij·n onderzoek had aangetoond, dat de ",ogische bovenbouw" van Marx' theorie "wel degelijk in orde is": een betoog, dat naar sommigen menen aan overtuigingskracht wint door het feit, dat de auteur moeite heeft gedaan om zich los te maken van de gevolgtrekkingen van Marx' meerwaardetheorie. Een dergelijk bewijs (dat in grote trekken overigens al vele jaren eerder is uitgewerkt) is ook te vinden in de vergelijkingen, die de kern vormen van de afleiding van de prijzen van de productievoorwaarden en van de verhouding van de winsten ten opzichte van de lonen, in deel I van Piero Sraffa's werk Production of Cammodities by Mcans of Cammodities (zie met name hoofdstuk II). De uitkomst van de gedurende meer dan een halve eeuw gevoerde discussie is dus, dat Marx volkomen terecht ervan is uitgegaan, dat de productieprijzen, de werkelijke "evenwichtsprijzen" van een concurrerende kapitalistische economie, beschouwd kunnen worden als zijnde bepaald door de productievoorwaarden en productieverhoudingen, waaronder de verhouding van de uitbuiting, welke in waarde gemeten als de mate van meerwaarde wordt uitgedrukt. De logische structuur van Marx' analyse der kapitalistische productie en de ontwikkeling van deze analyse van het niveau der waardetheorie van deel I tot aan de theorie der prijzen in deel ITI blijven van kracht na een eeuw van heftige, soms spitse, doch meestentijds wars van elk begrip zijnde kritiek. En wat zijn kwalitatieve kenschetsing van de wezenskenmerken van de kapitalistische maatschappij en van haar stuwende krachten betreft, kan er toch geen twijfel over bestaan, dat Marx' analyse een inzicht verschaft, waartoe geen enkele andere economische leerstelling in staat is geweest.
MAURICE DOBB
373
Marx aan Engels in Manchester
Het eerste deel van J,Het Kapitaalnis klaar
Op 16 augustus 1867, 's nachts om twee uur, was Marx klaar met de correctie van de drukproeven van het eerste deel van "Het Kapitaal". Hij deelde dit onmiddellijk aan zijn vriend en medestrijder Friedrich Engels mede en dankte hem daarbij voor de geweldige steun, die Engels hem gegeven had om dit werk te volbrengen. Hieronder volgt de tekst van deze brief:
(Londen) 2 uur 's nachts, 16 augustus 1867.
Dear Fred,
Zojuist de laatste strook ( 49ste) van het boek 1) a/gecorri
geerd. Het aanhangsel - de waardevorm - klein gezet, omvat J% stroo!e. Voorwoord dito gisteren gecorrigeerd teruggestuurd. Dit deel is dus klaar. Ik heb het alleen aan jou te danken, dat dit mogelijk is geweest! Zonder jouw opoffering voor mij had ik onmogelijk het ontzaglijke werk voor de 3 delen kunnen doen. I!e omhels je, met al mijn dank! Ingesloten 2 stroken schone proeven. De 7 5 Pond Sterling in dank ontvangen. Saluut, mijn beste, dierbare vriend!
je K. Marx
Ik heh de schone proeven pas weer nodig, zodra het hoek in zijn geheel is verschenen.
374 1) het eerste deel van "Het Kapitaal".
Meerwaardetheorie en moderne uitbuiting
In zijn honderd jaar geleden verschenen "Das Kapital", zijn grootste wetenschappelijke werk, heeft Karl Marx de grondwet van de n<aatschappeliike ontwikkelin1~ blootgelegd en de historische onvermijdelijkheid van de onderp;ang van de kapitalistische maatschappij aangetoond. In dr ontwikkeling van de maatschappij vormen honderd jaar slechts een betrekkelijk korte periode, maar in deze eeuw is de juistheid van de wetenschappelijke leer van Marx voortdurend bevestigd, vooral ook omdat zij verder ontwikkeld werd naarmate er nieuwe verschijnselen optraden, die een verklaring behoefden. De hocksteen van de economische theorie van het marxisme is de mcerwaardetheorie. Door deze theorie wordt duidelijk gemaakt wat de grondslag is van de kapitalistische maatschanpij en waar de winst vandaan komt, die dient als drijfkracht van deze maatschappij. Marx stelde in zijn werk vast, dat de arbeid de enige bron is voor het vormen van nieuwe waarde; de kapitalist, de bezitter van de productiemiddelen, koopt van de arbeider zijn arbeidskracht en p:!st deze in het productieproces toe; van de geleverde arbeid krijgt de arbeider slechts een deel in de vorm van loon (de betaling voor de waarde van de arbeidskracht) terug en de rest eigent de kapitalist zich toe. Dit deel van de geleverde arbeid, dat van de arbeider ontvreemd wordt, vormt de meerwaarde. - lv~t is de bron van de winst, die de kapitalist maakt. Dit is de uitbuitinv,, die zich wetmatig in het kapitalistische stelsel voltrekt. Met deze ontdckkin~; toonde Marx de onverzoenlijke tegenstelling aan, die er tt;ssen arbeiders en kapitalisten bestaat. Hij liet zien, dat de enige mogelijkheid om deze tegenstelliiW op te heffen, is gelegen in de afschaffing van het kapitalistische stelsel en de vcrvanging ervan door een maatschappijvorm, waarin de productiemiddelen niet langer in het bezit ziin van privé-bezitters, maar in het bezit van de maatschappij zelf. Dan zullen de resultaten van de groeiende productieve kracht van de arbeid niet langer toevallen aan enkelingen, maar aan allen. Het is deze kern van de marxistische theorie, die in de afgelopen honderd iaar het meest en het felst is aangevallen door burgerlijke economen. Er zijn bibliotheken volgeschreven met studies ter "wecrlcggino;" van de meerwaardetheorie en duizenden malen is verklaard, dat zii verouderd is en zichzelf heeft overleefd, door de ontwikkeling van de maatschappij is achterhaald, enz. Doch cvem.ls honderd jaar geleden betalen de kapitalisten de :1.rbciders in de vorm van loon, vacanties en vacantietoesla-gen nog steeds slechts een deel uit van de door hen voortge- 375
brachte waarde. De rest van de door de arbeider geproduceerde waarde wordt van hem vcrvreemd en vormt nog steeds de bron van de kapitalistischc winst. Nieuwe verschijnselen in d · kapitalistische maatschappij kunnen misschien de uiterlijke vorm van de uitbuiting wat veranderd hebben, het wezenlijke is gebleven: de productieverhoudingen worden gekenschetst door het aan de ene kant staan van een steeds groter wordende groep loonarbeiders en aan de andere kant een steeds kleinere en meer geconcentreerde groep monopoliekapitalisten die de productiemiddelen in handen heeft.
Bestrijding en eigen ervaring
Dit proces van concentratic en centralisatie, dat later door Lenin diepgaand is geanalyseerd, was door Marx voorzien. Hij had reeds uitecnvezet, dat steeds grotere delen van de middenfJ:roepen, kleine bezitters, bocren enz. tot de klasse der loonarbeider~ zouden overgaan en daarmee de tegenstelling met de grote bezitters schemer zou worden. In ons eigen land heeft dit concentratie- en proletariseringsproces met name in de naoorlogse jaren grote vormen aangenomen. Dc boeren worden vcdwonr;cn tot het vcrlaten van hun stukie grond, de middenstanders raken in de m8cht van grote banken en financicringsmaatschalJpiien. Het :nntal 8rbeidcrs stijgt snel, niet allern absolunt, maar ook verhoudin~sgewijs. Van 1947 tot 1%0 steef het percentage van de totale beroepsbevolking. dat werkza::trn is in indmtrie, delfstoffenwinning en bouwnijverheid. van 32,3 tot 41.4 procent. Door de toeneming van het aantal industrie-:1rbeider~ breidt de uitbuiting zich in de breedte uit. Met deze uitbreiding in de breedte gaat ook samen, dat de uithuitinp;sgraad is verhoogd. Bij hun po~~ingen om de meerwaardetheorie van Marx te weerleggen, hebben de burgerliike economen vele methoden gcbmikt. Ze slaagden er evenwel nooit in om de arbeiders aan te praten, dat deze theorie niet in overeenstrmming zou ziin met de werkelijkheid. Zo konden ze ook niet verhinderen, dat deze theorie door steeds meer mensen als juist wordt erkend. Toch blijven ze doorgaan met hun pogingen de opmars van het marxisme te remmen en tegen te houden. Daartoe is men thans zelfs bereid het verleden van het kaoitalisme als het ware te verloochenen, zo in de geest van "weliswaar waren de kapitalisten slecht in het begin van de 19dc en het begin van de 20ste eeuw, maar thans is daar toch geen sprake meer van". Typerend is bv. de uitspraak van John Kenneth Galbraith in zijn boek "De economie van de overvloed". Hij schreef: "Als Marx in de meeste vraagstukken ongelijk had gehad, dan zou zijn invloed spoedig verdwenen zijn geweest. De duizenden mensen, die zich ermee bezig gehouden hebben op zijn vergissingen te wijzen, zouden zich dan reeds lang aan andere taken hebben kunnen wijden. In vele opzichten heeft Marx echter gelijk gehad, in het bijzonder in het raam van zijn tijd ... De
376 marxisten beweren echter dat Marx niet alleen voor zijn tijd,
maar voor alle tijden gelijk zou hebben. Dat is echter een moeilijk te bewijzen stelling". Tal van anderen hebben bij dergelijke redencringen aangeknoopt en vooral in de jaren van de hoogconjunctuur, toen de ztrbeidersklasse door haar strijd hogere lonen, langere vacantie en een vijfdaagse werk weck afdwong, kon men steeds weer lezen, dat het wezen van het kapitalisme zou zijn veranderd. Er zou geen sprake zijn van voortgaande en zich verscherpende uitbuiting, de arbeiders kregen medezeggenschap, het kapitalisme kreeg een sociaal karakter en de arbeidskracht kon toch niet langer als een waar beschouwd worden, want de arbeid werd erkend als deel van de menselijke waardigheid ... De ervaringen van het laatste jaar hebben wat ons land betreft de voosheid van al die mooie woorden laten zien. De Limburgse mijnwerkers, die door hun jarenlange arbeid de mijnen tot ontwikkeling brachten, vlogen bij duizenden de laan uit, toen de kapitalisten bemerkten dat er in olie en aardgas grotere winsten geboekt konden worden. De Twentse tcxticbrbcidcrs, op wie herhaaldelijk een beroep was gedaan om hun looneisen te matigen, omdat er door de bedrijven zoveel geld aan investeringen ter modernisering van de bedrijven moest worden besteed, ondervonden aan den lijve de gevolgen van de "Europese samenwerking". Bedrijven die geen kans boden op maximale winsten worden door de financiers zonder meer in de steek gelaten en gesloten, en duizenden arbeiders, onder wie vele ouderen, moeten maar zien hoc ze zich redden met tijdelijke uitkeringen en later met een veel lager loon, als ze als ongeschoolden tenminste nog weer elders aan de slag kunn~n komen. Nog sterker getuigt de ontwikkeling in de Rotterdamse ha ven van het on veranderde uitbuitingskaraktcr van het m0dcrnc monopolickapitalismc. Hier is zelfs geen sprake van bedrijven, die minder winst gaan opleveren en daarom gcsloten worden. Het gaat hier om een haven, die de grootste ter wereld is en zich in volle opbloei en ontwikkeling bevindt. Jaarlijks stijgt de hocveelheid goederen, die via deze moderne haven worden vervoerd en worden er nieuwe havens en haveninstellingen gebouwd en in gebruik genomen. En toch komen midden in deze stormachtige ontwikkeling berichten over ontslagen en over de dreiging met verdere ontslagen. Er zijn nieuwe vormen en methodes uitgevonden in het transport, waardoor met minder mensen meer kan worden gedaan. En dan is de logische wet van de kapitalistische uitbuiting: de straat op met de arbeiders, die wc kunnen besparen. De nieuwe ontdekkingen worden alleen benut om voordelen te geven aan de kapitalisten, die aldus hun winsten nog verder willen opvoeren. Er zijn cijfers te over, die dit illustreren en laten zien, dat het heus niet alleen de Twentse textiel- en de Rotterdamse havenbaronnen zijn, die op deze manier de uitbuiting van de arbeiders verscherpen. Uit het jaarvcrslag van de AKU over 1966 blijkt, dat de om-zet in vcrgelijking met het jaar voordien steeg met 8 procent, 377
n.l. van 595,7 tot 644 miljoen gulden. De netto-winst steeg van 57,8 tot 58,9 miljoen gulden. Dat resultaat werd bereikt met een personeelsbestand, dat vcrminder d c van 16.100 tot 15.200. Bij het Philips-concern hetzelfde beeld: de omzet steeg met 7 procent van 7.545 miljoen tot 8.069 miljoen gulden. Doordat enorme bedragen werden uitgetrokken voor investeringen in verband met de voorbereiding van de kleurentelevisie, was het netto-resultaat weliswaar iets minder, maar dat is slechts de basis voor nog grotere winsten in de toekomst. De grotere omzet in 1966 werd bereikt met minder werknemers, want hun aantal liep terug van 252.000 tot 244.000 voor het concern in zijn geheel (met bedrijven in talrijke landen) en voor de bedrijven in Nederland van 87.000 tot 84.000. Bij deze bedrijven is er dus een grotere productie per arbeider bereikt. Hetzelfde blijkt uit de cijfers van de inspecteur-gencraal van de Staatsmijnen over de afgelopen jaren. De prestatie per man en per dienst van 8 uur, uitgedrukt in kilogrammen gedolven steenkool, steeg op de volgende wijze: 1961: 2055; 1962: 2070; 1963: 2107; 1964: 2140 en 1965: 2197. Bij een ander overheidsbedrijf, de postcheque- en girodienst, werd door de invoering van computers op de productie-afdelingen een personeelsbesparing bereikt van ruim 57 procent. Bij de belastingdienst konden door automatisering 700 man worden uitgespaard en bij het Centraal Bureau voor de Statistiek werd bij een toename van de werkzaamheden met de helft, het personeel nog ingekrompen. De arbeidsproductiviteit stijgt elk jaar. Stellen wc de productie per werknemer in de industrie in het jaar 1958 op 100, dan zien we, dat volgens de berekeningen van het CBS dit cijfer in 1963 reeds gcstegen was tot 128. In de laatste jaren is die stijging ongetwijfeld nog toegenomen en met de verdere automatisering kan men een verdere verhoging verwachten. Zoals de uitbuiting is gebleven en zich heeft verscherpt, zo is ook de arbeidskracht niet opgehouden een waar te zijn die de arbeider moet verkopen aan de kapitalist. De pogingen om dit te ontkennen, doen overigens enigszins komisch aan, als men ziet hoe de ondernemers zelf dit begrip hanteren. Zij spreken onverbloemd over de arbeidsmarkt en in de afgelopen jaren drongen zij steeds aan op maatregelen, die de zogenaamde spanning op de arbeidsmarkt moesten verminderen. Met die spanning bedoelden zij dat er een grotere vraag naar dan aanbod van arbeidskracht was, een situatie die de arbeiders tcrecht gebruikten om vcrbeteringen af te dwingen. Het is karakteristiek voor het huidige staatsmonopolistische kapitalisme, dat de monopolisten gezamenlijk met de door hen bcheerste staatsorganen optreden om de arbeidsmarkt te beinvlotden. In ons eigen land is dit gebleken uit het forceren van een bestedingsbepnkin:~, die tot werkloosheid leidde. De overheidsinvesteringcn werden ingekrompen, zogenaamd omdat er anders te veel zou worden uitgegeven en de inflatie zou
378 worden bevorderd, met gevaar van werkloosheid. Maar onder-
tussen werd er niet bezuinigd op de overheidsuitgaven, die het sterkst de inflatie bevorderen, n.l. die voor bewapening. Nee, er werd bezuinigd op het gebied van de bouwnijverheid, de bouw van woningen en scholen, de aanleg van wegen, enz. Hierdoor ontstond in deze sectoren tijdelijk een grote werkloosheid. Dit oefende ook invloed uit op de algehele economische gang van zaken, er ontstond onzekerheid en die leidde er weer toe dat de voorraadvorming sterk afnam. Daardoor werden moeilijkheden in andere industrietakkon bevorderd, vooral bij die takken welke al erg gevoelig waren door zware concurrentie uit andere EEG-landen, zoals b.v. de textielindustrie. Het resultaat van dat alles wordt nu in alle vcrslagen en beschouwingen van ondernemerszijde bejubeld. "Er is ontspanning op de arbeidsmarkt", d.w.z. de werkloosheid is gestegen. En direct wordt geprobeerd een toenemende druk op de lonen uit te oefenen, want daarom was het immers allemaal begonnen! Zo probeerden de monopolies de uitbuiting te vcrscherpen met behulp van door hen zelf opgeroepen en georganiseerde crisisverschijnselen. Zij hopen de arbeiders daarmee te kunnen intimideren en de strijd tegen verslechtcringen en ontslagen te kunnen doorkruisen. Vandaar ontslagdrcigingen, geknabbel aan premies en toeslagen, het nu al ingezette gepeuter aan een loonsverhoging voor 1968. Het zijn allemaal geen toevallige gebeurtenissen, die op onverklaarbare wijze zouden samenvallen en waartegen niets te doen zou zijn, zoals de kapitalisten de arbeiders willen doen geloven. Achter dit alles steekt het oude streven van de bezitters der productiemiddelen: het vcrscherpen van de uitbuiting, het vcrhogen van de meerwaarde, ten einde de winsten op te voeren.
De waarde der arbeidskracht
Ook het feit, dat de zorg voor het naakte bestaan in de hoogontwikkelde kapitalistische landen niet meer het hoofdprobleem van de arbeidersklasse is en dJ_t ook werkloosheid niet direct grote armoe en hongerlijden tot gevolg heeft zoals in de vorige eeuw het geval was, verandert hieraan niets. De vcrhouding tussen arbeiders en kapitalisten en de onverzoenlijke tegenstelling tussen deze klassen is niet opgeheven, doordat het loon hoger is geworden, de arbeidstijd korter en de sociale voorzieningen beter. Deze vcrbeteringen zijn immers juist tot stand gekomen door de klassestrijd van de arbeiders tegen hun uitbuiters en als dezen het woord "uitbuiting" van de hand wijzen, omdat de toestanden toch wel verbeterd zijn, dan is het goed er even op te wijzen, dat een belangrijk deel van de winsten die de kapitalisten in hun zak steken worden opgebracht door de hongerende, slecht gevoede en slecht geklede arbeiders in de zwakontwikkelde half-koloniale landen, die gedwongen worden goedkope grondstoffen en arbeidskrachten te leveren. 379
De marxistische theorie gaat trouwens niet uit van de gedachte, dat de waarde van de arbeidskracht bepaald zou worden door het absolute bestaansminimum. Met de ontwikkeling van de kapitalistische productie voltrekt zich ook een ontwikkeling in de waarde van de arbeidskracht; deze ontwikkelt zich zodanig, dat ze in overeenstemming is met "de in een gegeven land en in een gegeven tijd historisch tot stand gekomen wijze om te leven en zich voort te planten". Aldus hield Marx volledig rekening met historische en morele elementen en met de groeiende behoeften, die ontstaan in en door de verdere ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij. Het toenemen van het werkelijke loon en andere verbctcrin~~cn, die door de strijd der arbeiders worden bereikt, zijn dus in het geheel niet: - zoals sommige Marx-"kcnners" het willen doen voorkomen - in strijd met de marxistische bepaling van de waarde van de arbeidskracht en de hierop gebouwde meerwaardetheorie.
Tot slot zouden we nog iets willen zeggen van het streven van de kapitalisten om langs wetenschappelijke weg de uitbuitingsgraad op te voeren, soms zelfs onder het mom vcrbeteringen voor de arbeiders na te streven. Uitgebreide onderzockin~~cn zijn er gedaan inzake de duur van de arbcidsdag en de maximale arbeidsintensiteit die bereikt kon worden. Vastgesteld werd dat in vele gevallen, vooral in sterk gemechaniseerde en geautomatiseerde bedrijven de verlenging van de arbcidsdag boven een bepaald aantal uren leidde tot een scherpe daling van de arbeidsintensiteit. Zorgvuldig werd ook vastgesteld bij welk betalingssysteem de hoogst mogelijke productiviteit per arbeider kon worden bereikt en met welke onderbreking van de arbcidsdag de productie het meest gebaat was. De Zwitserse economist R. R. Schmidt gaf in zijn proefschrift "Onderzoekingen naar de samenhang tussen arbeidstijd, prestatic en vermoeidheid" het volgende voorbeeld: een groep arbeidsters werkte zonder rustpauzes. Per ploeg produceerden zij 1770 stuks. Van de totale tijd zie zij in het bedrijf waren, werd 78,5 procent rechtstreeks aan de productie besteed. Er werden enkele korte rustpauzes ingevoerd. De productie per ploeg steeg tot 2212 stuks en vastgesteld werd dat nu 87,5 procent van de tijd rechtstreeks a<'.n de productie gewijd was. Dit voorbeeld zou met talloze kunnen worden aangevuld. Bekend is b.v. hoe bij fabrieken waar aan de lopende band gewerkt wordt, zoals sigarettenfabrieken of koekfabrieken -als Vcrkade in Zaandam -, muziek gebruikt wordt om de arbeidsprestaties op te voeren. Nauwkeurig is nagegaan op welke momenten bepaalde muziek een stimulerende invloed op de productiecijfers heeft. En in grote reclamecampagnes waarmee vrouwen en meisjes worden aangelokt, heet het dan: kom ook bij ons werken, het is er zo gezellig met die muziek! Hoezeer de ondernemers de vaststelling der werktijden gebrui-
380 ken als een middel om te trachten de productiviteit tot het
maximaal bereikbare op te voeren, toont ook nog een voorbeeldje van Philips. In de laatste ondernemingsraadsvergadering kwam een voorstel aan de orde om de 27ste december van het jaar 1968(!) aan te wijzen als een verplichte collectieve snipperdag. De arbeiders moeten dus één van hun vacantiedagen volgend jaar reserveren voor deze dag. Die valt namclijk op een vrijdag. Met de Kerstdagen en het daarop volgende weckeinde krijgen de arbeiders hierdoor een aaneengesloten "vacantie" van vijf dagen. Maar niet dat was de reden, waarom de directie met dit voorstel kwam. Neen, de reden was dat het aan het bedrijf meer dan een half miljoen zou kosten om op die tussen de Kerstdagen en het weckeinde vallende vrijdag de productie weer op gang te brengen. Van produceren zou op die dag toch weinig terechtkomen. Zo berekenen de kapitalisten ver van tevoren precies op welke wijze er gewerkt moet worden om tot maximale resultaten te komen. Het is goed om steeds op dergelijke verschijnselen te wijzen en ze aan de arbeiders te verklaren. Ze laten zien, dat hoe geraffineerd en verhuld het ootreden der ondernemers soms ook is, zij zich bij alles steeds laten leiden door hun streven naar zo scherp mogelijke uitbuiûng, naar maximale winsten. Door de voortdurende ontmaskering van dit klassekarakter van de huidige maatschappij, vcrhogen we het klassebewustzijn van de arbeiders en vcrsterken we de strijd niet alleen tegen de uitwassen van het kapitalisme, maar ook voor de opheffing van dit gehele op uitbuiting berustende stelsel en voor de overgang naar het socialisme.
G. POTHOVEN
381
Galbraith houdt van een
"ordelijk" kapitalisme
Honderd jaar na het vcrschijnen van Marx' baanbrekende werk Het Kapitaal leveren nog steeds hooggeleerde burgerlijke economen slag met de opvattingen van Marx. Zij blijven in de schaduw van het denken van Marx, maar worden belicht door de schijnwerpers van de publiciteit die zoekt naar een nieuwe rechtvaardiging van het kapitalisme. Tot één van de moderne tegenhangers van het marxisme behoort de Amerikaanse econoom ]ohn Kenneth Galbraith, die zijn zienswijze op de vraagstukken samenvatte in een se~ic Iczingen over "de nieuwe industriële staat" voor de Britse radio-omroep (BBC). De tekst daarvan werd gepubliceerd in het tijdschrift "The Listcner" (nov./dcc. 1967) en is eigenlijk een bloemlezing uit een dit jaar van zijn hand te verschijnen boek, dat - gezien de belangstelling voor Galbraith's tbconeen - ongetwijfeld ook in Nederland zal worden uitgegeven. Waarom bij de herdenking van het feit, dat een eeuw geleden het eerste deel van Het Kapitaal het licht zag, aandacht gegeven aan de bespiegelingen van deze Amerikaanse econoom? Allereerst omdat in diens theorieën de erkenning besloten ligt van de grote betekenis van de marxistische analyse van het kapitalisme. De ouderwetse methode van het "verketteren" van het marxisme, het belachelijk maken van de marxistische maatschappij-critick, het ontkennen van de zakelijke doeltreffendheid daarvan, of het volkomen negeren van het bestaan, is losgelaten. Eenvoudig omdat dat niet meer houdbaar en in het geheel niet meer overtuigend is, gezien de ervaringen die miljoenen met de praktijk van het kapitalisme hebben opgedaan. Een dergelijke, uit de tijd zijnde benadering is bij Galbraith vcrvangen door een poging om de cririek op het kapitalisme te omzeilen. Hij komt Marx een eind tegemoet - zonder hem te willen zien - door de niet langer te vcrbergen negatieve verschijnselen van het kapitalisme met "werkelijkheidszin" en "critische begeleiding" om te buigen tot een positief antwoord op de "oude" cririek van Marx. En vcrder door "het bewijs" te leveren dat socialisme en kapitalisme eigenlijk lood om oud ijzer zijn waar het de bchoeften van het maatschappelijke leven en de technologische revolutie betreft. Met Galbraith hebben de verdedigers van het huidige kapitalisme ideologisch gcsproken een tweede linie betrokken. Dat is één kant die van belang is met betrekking tot de kwesties die de veel-pratende en veel-schrijvende Galbraith met vingervlugge virtuositeit behandelt. Maar in de tweede plaats is er reden om ons met Galbraith's opvattingen bezig te houden, aangezien deze juist op het ogenblik - nu er binnen de
382 sociaal-democratie een proces van gisting en nieuwe menings-
vorming g::tande is - in sociaaldemocratische kringen verbreid worden en ongetwijfeld een punt v::tn discussic zijn.
Techniek als motor van de ontwikkeling
In zijn overzicht laat Galbraith terecht zien welke revolutionaire rol de technische vooruitgang speelt. Ze heeft tot enorme vcrandcrin~:en in het peil en de organisatie van de producüc ~cleid. Galbraith maakt echter van de techniek een soort af~od. aan de ontwikkeling waarvan alles ondergeschikt is. Vele .,on genukken" van het huidige kapitalisme worden gerechtvaardigd door de eisen die de verdere vooruitgang van de techniek stelt. Ziin hoge waardering voor de technische ontwikkeling leidt rchter niet tot conclusies over de maatschappijvorm en tast zijn verdediging van het kapitalisme niet aan. Nee, Galbraith behoedt zich daarvoor door de kwestie zo abstract mogelijk te stellen. Hij voert de technische ontwikkeling ten tonele als een volstrekt autonoom proces, dat los staat van de sociale structuur. Volv,ens Galbraith maakt het niet veel uit wie de productiemiddelen bezitten, maar hij kiest in ziin bijna lyrisclv~ beschouwingen over de grote monopolies die de techniek dienen, voor het kapitalisme. Het "bewijs" voor zijn stellingen vindt Galbraith in de enorme 'èroei, die het moderne ~<apitalisme in de afgelopen pren van hoogcon junctuur heeft doorgemaakt. Het is echter OD z'n zachtst uitgedrukt erg onwetenschappelijk om bij een maatschanpij-onderzoek de sociale verhoudingen en de mogelijke invloed clie deze op de ontwikkeling van de techniek uitoefenen .. bu~ten beschouwing te laten. Het particuliere bezit van de productiemiddelen drukt namclijk zijn stempel op die ontwikkeling. De productie is afp:cstemd op winst en niet op de algemene behoefte, zodat de techniek wordt ontwikkeld, in het algemeen en in een bepaalde richting, in zoverre het de bezitters "in hun kraam te pas komt". De tegenstelling juist in dit stadium van het kapitalisme tussen het bezit van de productiemiddelen in handen van een kleine - in de productie overbodige - groep en de "bezitloosbeid" van een groot deel van de bevolking die de producten voortbrengt, draagt stagnatie in zich. Deze tegenstelling kan in het moderne kapitalisme met behulp van de staat tijdelijk "overbrugd" worden door, zoals Galbraith zegt, steeds nieuwe goederen en nieuwe behoeften te scheppen. Doch de kapitalistische productiewijze brengt onvermijdelijk vroeg of laat stagnatie in de productie met zich mee en daarmee onderbreking in de groei van de techniek. Reeds nu werkt ze remmend op de ontwikkeling van die technische processen van algemeen belang, die "de waren goedkoper kunnen ma-ken" of de gebruiksduur ervan kunnen verlengen. 383
De mensen staan echter niet als toeschouwers in het economische proces, zoals Galbraith het doet voorkomen. De tegenstellingen in de productie uiten zich in de klassenstrijd, die zal leiden tot een socialis · schc maatschappij, waar het bezit van de productiemiddelen ;s overgegaan in handen van de gemeenschap. Deze bczitsvorm heft de tegengcstelde belangen in de productie op, waardoor stagnatie kan worden voorkomen en de techniek zich onbelemmerd en alzijdig kan ontwikkelen.
Concentratie van productie en ... macht
Galbraith toont met zeer veel voorbeelden aan hoc de technische ontwikkeling tot concentratic van de productie heeft 1~cleid. De steeds langere productietijd, die een modern product vereist en de specialisatie die het vraagt, maken grote industriële onderncminfjen nodig. Het opbouwen van een moderne vloot kost de grootindustrie twintig jaar ... Het vcrlangt echter bovenal enorme kapitaalsinvesteringen. Dat heeft de grote onderneming doen omzien naar "eigen" kaoitaalsbronncn, die gevonden werden door het vergroeien van industrie- en bJnkkapitaal. Dc7.c hele ontwikkeling voltrekt zich door de ,,zege" van de grote onderncmine; over de kleinere, van de grote bank over de kleine i!eldschietcr. Een oroccs dat nog steeds verder ga:1t, zoals korto;eleden bleek uit de fusie van Zout-Ketjen en Zw::lncnberg-Organon, die elk voor die tijd al tientallen kleine en middelgrote bedrijven hadden ingelijfd en verder nauw vcrbonden zijn met de ook onlangs door samentrekking gevormde AMRO-Bank en Al1jcmcne Bank Nederland. Tn het kapitalismc r;aat deze concentratic van productie en kapitaal ~~epaard met concentratie van de economische macht in handen van wat Lenin de financiersoligarchie noemde. Hoe groot die macht is, blijkt uit de voorbeelden die Gal hraith zelf geeft: In de Verenigde Staten hebben de 50 grootste ondernemingen een derde van de gehele industriële productie in handen. Het inkomen van de drie allergrootsten -Ford, Standard Oil en General Motors -- is groter dan dat van alle bocren samen. En op de wereldschaal worden "onze" Unilevcr, Shell en Philips tot de renzen van het grootkapitaal ·<erekend ... Galbraith vcrdiept zich niet in de vraag, wat deze macht betekent en met zich mee brengt. Ook bij het bespreken van het concentratieproces laat hij de bezitsverhoudinr;en in de mist hangen. Hij bekijkt het alleen van de "technische kant" en trekt dan de conclusie dat deze ontwikkeling onvermijdelijk en in het algemeen belang is. Natuurlijk, technisch bezien vraagt de moderne productie om grote ondernemingen. Maar het is ondenkbaar, dat degenen die de economische macht in handen hebben, deze ong-ebruikt laten. Zij ontlenen daaraan een grote politieke macht en in-
384 vloed op de regeringspolitiek ,,ten eigen bate" - met vele na-
deligc gevolgen voor de bcvolkinp; van het eigen land en ... ver daarbuiten. Galbraith schetst als economisch voordcel van de grote onderneming haar vcrmogen om de prijzen en bchoeften van de bevolking te reguleren, om de verliezen op "mislukte" producten te compenseren en de gevolgen van arbeidsconflicten in een onderneming glad te strijken in een ander deel van de onderneming in een ander land. Hij toont echter onverbloemd zijn kapitalistische zienswijze door deze voordelen op te dienen als "algemeen belang". Het zijn evenwel voordelen voor de grote concerns in hun streven naar maximale winsten en er is geen parallelliteit met de werknemersbelangen. In ondernemersogen is een product "mislukt" als het niet voldoende winst oplevert, onafhankelijk van de vraag of er ergens wel een reële behoefte naar is. Als de grote ondcrneminr.;cn gaan manipuleren met prijzen en de bchoeften van de bevolking trachten te beïnvloeden en te regelen, dan gebeurt dit om de winsten zo hoog mogelijk te btcn zijn. En als door strijd van de arbeiders in een bepaalde onderneming loonsverhoginr.; onontkoombaar wordt, proberen zij dit verlies te verhalen op een andere onderneming of door vergroting van de uitbuiting van arbeiders in een ander land. En waar blijft het werknemersbelang, wanneer als gevolg juist van deze kapitalistische concentratic de werkloosheid toeneemt, zoals zo duidelijk in het land van Galbraith zelf het geval is? Bovendien is het wel een zeer enge benadering van het begrip "algemeen belang", als Galbraith daaronder voornamelijk de toename van de productie verstaat. Het achterblijven in ontwikkeling van het onderwijs, de cultuur, de woningbouw en de beperkingen van de democratie, zijn gevolgen juist van deze kapitalistische concentratie, die evenzeer vraagstukken van algemeen belang voor de bevolking zijn.
Het "regelen" van de productie
De concentratic tot grote ondernemingen heeft met zich meegebracht, dat de vrije concurrentie in grote delen van de industrie niet meer bestaat. Interessant is de vaststelling van Galbraith, dat er voor technisch hoog-ontwikkelde producten helemaal geen markt in de klassieke betekenis, waar een reeks aanbieders staat tegenover een reeks afnemers, meer bestaat. Gezien deze ontwikkeling heeft de oude kapitalistische theorie, volgens welke op de markt door vraag en aanbod de prijzen worden bepaald en zodoende de productie wordt geregeld, geen reëel uitgangspunt meer. De vrije concurrentie op de markt heeft juist tot de strijd geleid, waarin de groten de kleinen opslokken, en tot het grotendeels verdwijnen van de prijsconcurrentie. De monopolies bepalen nu de prijzen. Galbraith gaat van deze aldus gegroeide situatie uit, vcrwerpt 385
de oude kapitalistische marktthcoric, maar zoekt naar moderne argumenten die moeten bewijzen, dat het kapitalisme wel degelijk de productie b.n regelen en het evenwicht tussen productie en koopkracht op peil kan houden. Als het belangrijkste daarvoor ziet hij het vcrmogen van de grote ondernemingen om de bchoeften van de bevolking zo te beïnvloeden, tht ze in overeenstemming zijn met de afzctbchocftr~n van de producerende ondernemingen. Deze beïnvloeding is mogelijk geworden, omdat in de kapitalistische landen het bcvrcdi:~en van de meest elementaire bchoeften aan voedsel, kleding en onderdak, een steeds kleiner deel van het totale gebruik '',aat uitmaken. En de rest leent zich voor het dirigeren in de richtinc; die de ondernemers wensen. De reclame met behulp van de moderne massa-media wordt door elke grote onderneming gebruikt om de markt voor zijn product te handh:wcn en uit te breiden. Zij probeert de verbruiker er toe te brengen om de goederen weg te doen voor ze zijn versleten en te streven naar bevrediging van steeds nieuwe, grilliger behoeften, van behoeften die kunstmatig worden opgeroepen, dus die geen werkelijke, reëel gevoelde b:'hoeften zijn. Galbraith veronderstelt, dat het geen kwaad zou kunnen als niet alleen de publieke behoefte, n~aar ook die van de staat als grootste consull1ent, zou worden beïnvloed in een richting die de belangen van de grote ondernemingen zou dienen ... Met economische argumenten rechtvaardigt Galbraith hier een systeem, dat niet produceert naar de bchoeften van de bevolking, maar deze bchoeften dirigeert in een richting, die de afzet van de grote ondernemingen moet garanderen. I-let is de onta~udin~~ van het kapitalisme ten voeten uit! Het heeft markten !;eschapen met behulp van publiciteit en massa-psychologie, die wel stabiel kunnen lijken, maar het niet zijn, omdat ze in de kern van de zaak een onechte basis hebben en bij de eerste de beste schok in de economie als een kaartenhuis in clka:u dreigen te vallen. De zogenaamde regelinl>, van de productie in het kapitalisme is slechts schijn, die ze in de periode van hoogconjunctuur kan hooghouden, maar die ondcrhevit; is aan de tegenstellingen binnen het systeem zelf. De concurrentie is niet uitgeschakeld, al is ze naar een ander niveau dan de eenvoudige prijsconcurrentie gebracht. De concurrentie tussen de grote ondernemingen om de koopkracht van de bevolkinr;, om de voorsprong op technisch gebied en niet als onbelangrijkste om de bewa peningsordcrs, werkt in volle hevigheid. De "anarchie" in de productie blijft en daarmee de onmacht om de totale productie te regelen. De productie om de winst roept tegenstellingen tussen productie en koopkracht op, waarvan de werking door de staat "verzacht", maar niet opgeheven kan worden. Dat leidt tot de voortdurend voelbare onzekerheid van het kapitalisme. Nog onlangs werd in de NVV-bondsbladen de vrees uitgesproken voor het uit balans raken van de economie door het
386 achterblijven van de koopkracht bij de stijgende prijzen, wat
"een funeste invloed heeft op de werkgelegenheid in vele sectoren, die het nu nog goed gaat" ... "omdat de consumptie nijwcl de enige bestedingscategorie is, die de afzet nog op peil houdt" ...
Planning als behoefte
Ook de ervaringen van het kapitalisme hebben dus geleerd, dat planning van de productie nodig is. Wat eens als een "vies" socialistisch woord werd uitgesproken, wordt nu ook door Calbraith als onontbeerlijk voor het functioneren van de grote ondernemingen gezien. Deze planning van de grote concerns omvat niet alleen de technische en organisatorische kant van de productie, maar het hele productieproces met zijn specialisatie en researchwerk, de benodigde kapitaalsinvesteringen, de omvang van de productie, de brede organisatie om het product naar de consument te brengen, alsook het vaststellen van de prijzen en het reguleren van het consumentengedrag. Alleen door al deze aspecten in de planning van de grote ondernemingen op te nemen, kunnen zij haar richten op het behalen van maximale winsten. Zij dulden daarbij geen enkele inmenging van "ondeskundigen", waaronder de staat, de vakbeweging en de aandeelhouders worden gerekend. Volgens Galbraith terecht, omdat die door eigen doeleinden gedreven "het plan in de war kunnen schoppen". Galbraith zou dan ook beslist de fusie tot Zout-Organon mooi gevonden hebben, want de besprekingen daarover hadden in het grootste geheim plaats en er waren nóch vakbonden bij betrokken, n6ch had de overheid een stem in het kapittel. Fen bewijs, dat deze "autonomie" van de grote ondernemingen goed werkt, vindt Galbraith in de vaststelling, dat de honderd grootste ondernemingen in de Verenigde Staten vanaf 1957 aldoor winst hebben gemaakt. Is de planning door de grote ondernemingen nu hetzelfde als de planeconomie van een socialistische staat? Volgens Galhraith maakt het niet veel uit of de industrie of de staatsplancommissie_ het doet, omdat hij ook hier weer het wezenlijke vcrschil "verwaarloost" tussen de doeleinden van de productie in privé-bezit en in socialistisch staatsbezit. Maar wel moet Galbraith de "ontoereikendheid" van de planning door de grote ondernemingen toegeven als hij de staat te hulp roept daar, waar de grote onderneming faalt - vooral waar het vraagstukken van depressie of inflatie betreft. Met ~1ndere woorden, daar, waar het gaat om het stelsel van zijn eigen excessen te redden. Ongewild bevestigt hij daarmee, wat Lcnin in "Staat en revolutie" zegt: " ... voor zover zij (de kapitalistische ondernemingen) planmatigheid geven, voor zover zij van te voren de omvang van de productie op nationale of zelfs internationale schaal bepalen, voor zover zij de productie planmatig regelen, blijven zij toch binnen het kapita-lisme, zij het ook in een nieuw stadium daarvan ... " 387
De tegenstellingen die in het kapitalisme werken, maken een alomvattende planeconomie onmogelijk. Het kapitalisme is niet, ook niet met behulp van de staat, te veranderen in een net en ordelijk stelsel -- ook al wil Galbraith dat -, omdat het streven naar winst de drijfveer bij de productie blijft. Bovendien heeft Galbra,ith een armza;lige voorstieGing van planeconomie alsof die alleen de productie omvat. Planeconomie betekent evenwel niet alleen een planmatige opzet van de ontwikkeling van de industrie, maar ook van de alzijdige ontwikkeling van de mensen, van sociale voorzieningen, medische verzorging, enz. Belangrijke aspecten van het leven, die zeker niet tot de zorgen van de grote ondernemers bij hun planning kunnen worden gerekend. I--let feit echter, dat het kapitalisme in zijn ontwikkeling al zo'n eind op de weg van de planning is gegaan, is tegelijkertijd een argument voor het socialisme, dat door het opheffen van de tegengestelde belangen in de productie een alonwatrende planeconomie kan voeren, waarin veel van de planmatige oq~anisatie van de productie inderdaad "zo kan worden overgenomen".
De staat als beschermheilige
Galbraith zoekt alle heil bij de staat om de onvolkomenheden in de revcling v:1n de productie door de grote ondernemingen te verhelpen. Hij oleit voor uitgebreide staatsmaatregelen om de anarchie van de markt te verzachten, om inflatie en depressie te voorkomen -- kortom om een kapitalistische .,,planeconomie" mogelijk te maken. Ook hierin schuilt weer de erkenning va-n de juistheid van de m:1rxistische maatschappij-inzichten. Galbraith komt eveneens terecht bij de erkermin" van de betekenis van de staatsmacht - allc-:n gaat het bi i· hem om de kapitalistische staat. Als functie van de staat formuleert Galbraith het vcrrichten van activiteiten, die "boven de macht van de onderneming gaan". Het gaat daarbij echter méér om wat in het belang van de macht van de grote concerns is dan om wat b6ven hun macht gaat. De staat is geen onafhankelijk lichaam, maar meer en meer een comité van zaakwaarnemers voor de grote monopolies. En als Galbraith dus pleit voor het nog meer inschakelen van de staat, dan wil hij bevorderen dat de staat zich in haar activiteiten nog sterker richt op de grote ondernemingen en tegen alle niet-monopolistische groepen, met name de kleine en middelgrote producenten. Dat blijkt ook uit het lijstje van activiteiten van de staat, die Galbraith bepleit. De staat moet met haar politiek van staatsinkopen, investeringen, lenin~en, credieten, subsidies, lonen, prijzen en belastingen, garanderen dat de industrie zich blijft ontwikkelen. In de Vereni?;de Staten, vcrtelt Galbraith zelf, wordt 25 procent van de totale industriële productie aan de staat geleverd
388 door de grote ondernemingen. Hier is vooral de bewapcnings-
industrie aan bod en de belastingpolitiek wordt daaraan ondergeschikt gemaakt. Hetzelfde geldt voor de loon- en prijspolitiek. De regeringen proberen een loonstop door te voeren, terwijl er van prijsbeheersing geen sprake is als de monopolies de prijzen opdrijven. De uitkomst van het staatsbeleid op economisch gebied is steeds, dat de voordelen bij de grote ondernemingen terecht komen en de kleinere producenten gedoemd zijn om te verdwijnen. De staat moet verder, volgens Galbraith, die technisch hoogontwikkelde processen uitvoeren, die "voor de grote ondernemingen te omvangrijk zijn of teveel risico's meebrengen". Met andere woorden: die niet direct winst garanderen en daarom maar uit algemene middelen betaald moeten worden. In deze industrietakken beperkt de taak van de grote ondernemer zich ertoe op te treden als leverancier van grondstoffen of onderdelen of als "ondernemer zonder risico". "Bij de U.S. Atomie Encrgy Commission of de U.S. Air-Force", zegt Galbraith, "is het niet langer gemakkelijk te bepalen waar de publieke sector eindigt en waar de privé-sector begint". Uitgaande van de doeleinden van de grote ondernemingen kunnen wc wel ongeveer schatten waar het begin is of het einde, namelijk daar waar het winst oplevert en daar waar er geen direct eigen voordcel in zit. Wc hebben daarmee ervaringen opgedaan in ons eigen land. Als de regering was uitgegaan van algemeen belang, dan zou ze de enorme gasbellen door de staat hebben laten exploiteren en niet - zoals gebeurt - door de Shcll en de Esso, die het voor 6 ct per m3 aan de gcmcenten verkopen. Om deze belangenbehartiging door de staat nog steviger te garanderen, ban teren de bczi tters niet alleen hun economische macht om de staat tot een bepaalde politiek te pressen, maar bezetten ze ook sleutelposities in datzelfde staatsapparaat. Het opduiken van ministers, generaals en admiraals in de leidingen van de grootindustrie, en omgekeerd, is tot een dagelijks vcrschijnsel geworden. De "nieuwe industriële staat", die Galbraith zich als ideaal voorstelt, is niets anders dan een volledige vcrstrengeling van het monopolistische kapitalisme met de staat om het hele economische en politieke leven aan zijn doeleinden ondergeschikt te maken. Dit soort "planeconomie" tast de belangen van alle niet-monopolistische groepen van de bevolking aan.
Verdwijnt het kapitalisme vanzelf?
Galbraith ontkent het monopolistische klassekarakter van de door hem geroemde nieuwe industriële staat, omdat - zo redeneert hij - wc met de huidige ontwikkeling gewoon uit het kapitalisme groeien. De aandeelhouders van vandaag hebben :ti geen invloed meer op de productie, omdat zij gescheiden t.ijn van de werkelijke leiding in de grote ondernemingen. Door overerving, belastingen, filantropie, eigen onderhoud en 389
andere geneugten van de niet-functionele erfgenamen, is het aandelenbezit bovendien versplinterd. De macht van de kapitalistische bezitter, voor wie het bij de productie om de winst ging is al verdwenen en de werkelijke leiders van de productie, volgens Galbraith, zijn de managers en technici geworden, die zich alleen maar richten op het goed functioneren en uitbreiden van de onderneming. Daardoor zou het algemeen maatschappelijk belang de belangrijkste drijfveer ZIJn geworden. Met zijn vaststelling, dat de aandeelhouders geen rol meer in de productie spelen, bevestigt Galbraith in feite dat de kapitalisten maatschappelijk gezien volmaakt overbodig zijn geworden en alleen maar met "niets doen" parasiteren op de portemonnaie van de gewone mensen. Bovendien blijkt echter hieruit, welke volksbedriegerij wordt bedreven met de campagne onder de arbeiders om door het nemen van kleine aandelen "medezeggenschap" in het bedrijf te krijgen. En dit terwijl de grote aandeelhouders al niets meer te zeggen hebben ... Maar wie hebben er dan wèl wat te zeggen? Is het de onderneming als een onpersoonlijke en naamloze kracht? Zijn er dan werkelijk geen individuele bezitters meer die invloed uitoefenen op de productie? Galbraith hult zich, evenals de moderne kapitalisten zelf, in de mist. Natuurlijk, de kapitalisten bestaan niet meer in de gedaante van die ene bezitter van de fabriek, die de productie zelf leidde en dus goed zichtbaar was. Zij zitten nu verscholen in het web van vele draden, die de banken, verzekerings- en beleggingsmaatschappijen verbinden met de grote ondernemingen, waarin ze zich door betaalde krachten laten vertegenwoordigen, of waar ze zelf vermomd als manager deel uitmaken van directies en raden van commissarissen. Het is een verhoudingsgewijs kleine groep die de economische macht in handen heeft. Dit feit springt al naar voren bij het aandelenbezit. Het aandelenpakket van de miljardairsfamilie Morgan bedraagt nauwelijks 5 procent van de door haar gecontroleerde maatschappijen met een totaal-omvang van 65 miljard dollar. Dit is voldoende om de volledige zeggenschap in handen te hebben. Een kleine groep verschaft zich macht door: - gebruik te maken van de versplintering in het aandelenbezit, waardoor het tegenwoordig in Amerika al voldoende is om 10 procent van de aandelen van een ondeneming te bezitten (in het voorbeeld Morgan 5 procent!) om de beslissende stem te hebben; - het opstellen van bijzondere reglementen over de vorming van het bestuur van de onderneming - de z.g. oligarchische clausules; - het innemen van plaatsen in de raden van commissarissen en directies van tientallen ondernemingen en banken tegelijk; - het zich laten vertegenwoordigen door betaalde managers of het afhankelijk maken van managers door ze ook aandelen-
390 bezit te verschaffen.
Zij - en niet de overheid - stellen de managers aan. Aldus neemt in het huidige kapitalisme de financiersoligarchie sleutelposities in, zowel in de economie als in het staatsapparaat. Zij verrijkt zich zelf met de tantièmes van tientallen banken en ondernemingen tegelijk, alleen al door het bijwonen van de jaarlijkse commissarissen- en aandeelhoudersvergaderingen. En zij hanteren hun macht om de winsten steeds verder op te schroeven. Geen enkele werkelijke manager komt daaraan te pas, laat staat dat zijn drijfveren beslissend zouden zijn. Het beeld van de managers wordt slechts gehanteerd om in de ogen van de bevolking het harde, egoïstische beeld van het kapitalisme te verzachten.
De nieuwe industriële staat of socialisme
Alleen als men - zoals Galbraith - het kapitalistische karakter van de productie en de staat ontkent, kan men "geloven" dat het moderne kapitalisme in staat is een planeconomie te ontwikkelen, die gericht is op het algemeen welzijn van de bevolking. Zo redenerend komt Ga.lbraith ook tot de conclusie, dat zowel het kapitalisme als het socialisme zich beide op weg bevinden naar een "nieu wc industriële staat". Natuurlijk, "technisch" en "organisatorisch" bezien toont de moderne industrie in beide stelsels vele overeenkomsten. Maar Galbraith's betogen zijn niets anders dan een moderne poging om de weerstand tegen het kapitalisme en de strijd voor het socialisme te verzwakken. Daarbij wordt hij - dat moet gezegd worden - geholpen door campagnes in de Sowjet-Unie, zoals vooral ten tijde van Chrocstsjow, om Amerika waar het de productie betreft als het voorbeeld te stellen. Terwijl Galbraith's opvattingen over de onmacht van de grote ondernemingen in grote vraagstukken als inflatie, depressie, anarchie van de markt, de moaernste techniek, enz. enerzijds een erkenning inhouden van de juistheid van de marxistische zienswijze over het falen van de kapitalistische maatschappij, poogt hij anderzijds het geloof in deze maatschappij staande te houden door de stelling, dat met behulp van staat en planning alles netjes geregeld kan worden. Galbraith klaagt armoede aan, hij verzet zich tegen een agressieve buitenlandse politiek en het volledig ondergeschikt maken van het onderwijs, de vrijheid en vele andere aspecten van het leven aan de industriële doeleinden. Maar hij hoopt en vertrouwt, dat de staat en de managers als nieuwe pressicgroep zullen voorkomen, dat er een politiek wordt gevoerd, die alleen maar gericht is op de ontwikkeling van de technologie ten koste van gevaren, die onaanvaardbaar zijn. Ford en General Motors rechtvaardigen die hoop echter niet. lntc~endccl. Alleen het uitschakelen van hun monopolistische macht door het overbrengen van de productiemiddelen in algemeen bezit kan verdere alzijdige ontwikkeling garanderen.
CATRIEN WOLFF-BULT.JE 391
392
Socialisme en humanisme
Kort geleden verscheen in Frankrijk bij de uitgeverij Seghers een nieuw boek van de bekende marxistische filosoof Roger Garaudy onder de titel "Le problème chinois" (Het Chinese vraagstuk). Garaudy, die lid is van het politiek bureau van de Franse communistische partij, publiceerde dit boek als een persoonlijke stellingname. Het boek is direct na zijn verschijning in het weekblad van de Franse communistische partij "F rance Nouvelle" door een ander lid van het partijbestuur aangevallen. Garaudy wijst namelijk in zijn boek de onvoorwaardelijke veroordeling van alles wat Chinees is af. Dit wordt echter door de topleiders van de Franse communistische partij steeds gedaan. Het is de mening van Garaudy, dat geprobeerd moet worden het Chinese vraagstuk te begrijpen en er van te leren en dat het verkeerd is ten aanzien van China een "prikkeldraad"-politiek te voeren. In zijn boek critiseert Garaudy de internationale lijn, die de leiding van de Chinese communistische partij propageert en in het bijzonder het pogen China als wereldcentrum voor te stellen en fracties in andere landen te vormen. Doch dit neemt niet weg, dat het nodig is de ontwikkeling in China nauwkeurig te volgen en te begrijpen, dat in een land, waar een langdurige koloniale onderdrukking heeft plaats gehad en dat op een laag ontwikkelingspeil is gehouden, zich bij de opbouw van het socialisme bijzondere problemen voordoen en geheel eigen wegen moeten worden begaan, - wegen die niet kunnen gelden voor in industrieel opzicht ontwikkelde landen. Garaudy probeert in zijn boek een analyse te geven ~·an de bijzonderheden, waarmee de Chinese communisten te maken hebben. Hij wijst daarbij op de geheel eigen ontwikkeling, die China in economisch opzicht heeft doorgemaakt en op de geheel eigen ontwikkeling van het filosofische denken. In deze analyse is hij, vooral waar het actuele problemen betreft, niet geheel consequent; hij vervalt nog vaak in de bekende tirades tegen de Chinese communisten, die sinds Chroesjtsjow tot een gewoonte zijn geworden en besteedt onvoldoende aandacht aan het zoeken naar de achtergronden, o.a. op internationaalpolitiek terrein. Dit is b.v. ook merkbaar in zijn behandeling van de gebeurtenissen in Indonesië, waar hij in plaats van de generaalskliek de communisten de schuld geeft van de ontwikkeling sinds oktober 1965. Deze oppervlakkige beoordeling, waarbij vaak een overdreven betekenis aan krantenartikelen wordt gehecht, is ook niet geheel afwezig in het hieronder afgedrukte deel uit het boek, dat de verhouding tussen socialisme en humanisme behandelt. In China heeft men het humanisme
vaak: alleen leren kennen uit de mond van de imperialisten, die veel humanistische frasen gebruikten maar tegelijkertijd zonder schroom een inhumane politiek doorvoerden. Dit deel geeft evenwel een interessant beeld van de marxistische benadering van het humanisme en de betekenis die het marxistische humanisme heeft.
In de discussies die in de internationale communistische bewe~inr; worden gevoerd, is niet alleen het vraagstuk van de we~icn naar het socialisme aan de orde, doch ook de vraag wat het socialisme zelf inhoudt. Er zijn daarbij twee fundamentele vraagstukken ten aanzien van de opvatting van het socialisme naar voren gekomen: - hoc denkt men over een "verbruiksmaatschappij" volgens kapitalistisch type; - wat is de betekenis van het marxistisch humanisme.
1. Het "model" van een verbruiksmaatschappij volgens kapitalistisch type
De term "verbruiksmaatschappij" t;eeft aanleiding tot verwarring aangezien hij doet vcrmoeden dat zich onder een kapitalistisch bewind een uniforme en voor allen onbeperkte uitbrcidinv, van het goederenverbruik laat verwerkelijken. Het spreekt vanzelf, dat wat wij nu juist in twijfel trekken in de eerste plaats deze belangenwaan is, vervolgens ook het denkbeeld dat het socialisme zich zou kunnen tevreden stellen met een zuiver kwantitatieve toename van de behoeften en hun bevrediging. Het typische voorbeeld van wat men nu eenkeer een "verhruiksmaatschappij" is gaan noemen, wordt ons verschaft door het Amerikaanse systeem: met alle middelen van radio, pers, film, TV, wordt een oneindige ren naar rijkdommen en invloed aangewakkerd. Die richtin1~ vloeit voort uit de aard van het kapitalistisch bewind zelf, waar de productie niet ten doel heeft maatschappelijke behoeften te bevredigen, maar de winsten van de ondernemers te garanderen. Het eerste doelwit is daarom de mensen dusdanig te beïnvloeden dat zij kopers worden van winstgevende handelswaren. Bij een dergelijk perspectief lciGt een kwalitatief belangrijker verbruik niet noodzakelijk tot een kwalitatief bevorderen van de bchoeften van de mens. Wij hebben daarvan ervaring opgedaan in een land als Frankrijk, waar twee gelijktijdige verschijnselen van toename van het verbruik aan de dag treden, maar geen van beide de voorwaarden schept voor een menselijke ontplooiïng.
a) De propagandisten van het kapitalistisch bewind presentcren vaak als maatstaf voor een vcrhoging van het levenspeil wat in werkelijkheid een manier is: niet om nieuwe behoeften te bevredigen die het leven verrijken en veredelen, maar om 393
te voldoen aan een elementaire .,dierlijke" en geen culturele behoefte, en wel op een 11liddcllijke en dure manier. Terwijl bijvoorbeeld het natuurlijke milieu van de mens vcrwoest wordt door de anarchistische, voortkankerende uitbreiding van krotwoningen of woonkazernes, kan aan de elementaire en bescheiden behoefte aan lucht, licht en groen niet meer voldaan worden tenzij door het aanschaffen van een auto, een onweerstaanbaar ticworden behoefte, want alleen deze zal kunnen maken dat men er 's zondags of op betaalde vakantiedagen op uittrekt. Hetzelfde geldt voor het TV-scherm, het goedkoopste ersatz voor reizen die men niet kan maken en schouwspelen die men niet betalen kan.
b) Zolang de wet van de maximale winst de enige regelaar van de productie blijft en daarmee consequent ook van het verbruik, zal de koopmanswaarde van al wat cultuur is, toneel, boeken, grammofoonplaten enz. in de meeste gevallen niet tot de ontplooiïng en cultuur van typisch menselijke behoeften leiden, maar allereerst tot de exploitatie van de geweids- en sex-instincten, tot verminking. van het oordeel en de goede smaak, tot fabricage van valse waarden en bcdrie!!;lijkc mythen, met hc::l hun nasieeD van gcvodscliché's die de vervreemding en een vlucht uit de werkelijkheid bevorderen.
De kunstmati1;c verheviging van elementaire behoeften sluit een niet minder kunstmatige onvoldaanheid in zich, die als een noodlot wordt ondergaan. Engels haalt aan het slot van zijn "Oorspron~ van het gezin, de eigendom en de staat" vol lof het oordeel van Morgan over deze "vcrbruiksnnatschaopij" aan: "Sedert de intrede van de beschaving is de groei van de rijkdom zo ontzaglijk geworden ... , zijn beheer wordt zo handig in het belang van de bezitters gevoerd, dat deze rijkdom tegenover het volk tot een niet te overweldigen macht is geworden. De menselijke geest staat radeloos en verstomd voor zijn eigen schepping. Maar toch zal de tijd komen, dat het menselijke vernuft sterk genoeg zal worden om over de rijkdom te heersen ... De blote jacht naar rijkdom is niet de eindbestemming v:1n de mensheid, wanneer anderzijds vooruitgang de wet van de toekomst blijft, zoals hij het was in het verIcden ... Het vcrval van de maatschappij staat dreigend voor ons als het slot van een historisch verloop, waarvan het enige einddoel de rijkdom is" (Ned. uitg. blz. 173-174). Men zou het socialisme als taak niet een overwinning in de wedloop met het kapitalisme kunnen toewijzen die zich slechts op dit plan zou bewegen. Het "model" voor cc:n gedragslijn, dat aan de dag treedt in de manier waarop in China het socialisme wordt opgebouwd, is de verloochenin~~ zelf van het "model" van de vcrbruiksmaatschappij, ofschoon er nergens sprake van is om de productiemiddelen niet te ontwikkelen of het verbruik niet te vergroten, nóch ook om iedere stoffelijke prikkel tot arbeid princi-
394 piecl weg te nemen.
Moeten wij hieruit nu de slotsom trekken, dat wij hier de "zuivere" antithese hebben v:'.n de burgerlijke levensopvatting, dat welvaart een contra-revolutionair denkbeeld is, en dat het 1ocialisme een collectivisatie van de armoede kan en moet zijn? Ook al is de weigering om het socialisme gelijk te stellen met het model van de verbruiksmaatschappij onweerlegbaar positief, toch behoort men het communisme niet te vcrwarren met de gclijkheidsdroom van arme boertjes. Terwijl de verpletterende economische achterstand, erfenis van het Aziatisch verIcden in feodale en koloniale zin, van de Chinese communisten gedurende jaren van gewapende strijd en nog lange tijd gedurende de opbouw van het socialisme een heldhaftige zelfontzegging heeft geëist, dan verklaart dat waarom op het eerste plan waarden worden gesteld, die radicaal verschilkn van die welke sterker door de geschiedenis bevoorrechte maatschappijen voortbewegen. Deze inspanning, die van een heel volk wordt gevergd, heeft een ruwe grootheid en dwingt respect af.
En men begrijpt dan ook dat bepaalde ironische spotternijen over een socialisme van "luitjes met verheven denkbeelden, mur met een lege maag, die in volslagen gelijkheid rondom een lege tafel zitten" 1
) niet bepaald gewaardeerd werden, ofschoon het nodi~; is eraan te herinneren dat, bij wat voor ,,model" van socialistische opbouw ook waarvan de uitwerking :1fhangt van de objectieve voorwaarden die elk land op zichzelf eigen zijn, er één opvatting van het socialisme bestaat, die alle marxisten gcmeen hebben: die opvatting berust geenszins on zelfontzcg1;ing, maar integendeel op een harmonische ontplooiïng en de bevrediging van de natuurlijke en culturele behoeften van alle mensen. Voor ons is het dus onmogelijk om in het ideaal van een voorhoede met Spartaanse deugden het oorspronkelijkste aanzicht van het Chinese model van het socialisme te zien. Men hoede zich ervoor om van datgene wat de ontoereikendheden van het vcrleden weerspie~;elt een wezenstrek te maken van het ;:czicht van de toekomst. Als een Chinees filosoof, professor aan de universiteit van Peking, nadenkende over het vraagstuk van het geluk en de zin van het leven, als c<.~n niet weg te laten maar integraal deel van het geluk de vrede: en niet de oorlog, de welvaart waarnaar alle mensen hunkeren, de liefde en de harmonie tussen het mensenpaar beschouwt, antwoordt hem een van zijn critici: "De proletariërs weten dat het verhevendste levensdoel hierin bestaat, de meerderheid van de bevolking van China en de wereld te dienen, en te strijden voor de volledige overwinning van het communisme in China en heel de wereld" (Dagblad van het Licht, 25 dcc. 1964 ). Geen enkele vorm van comnmnisme kan de waarde van het offer en de zelfvcrloochening ontkennen, nóch de volstrekte noodzaak om die op het 1) Dit is een v:tn de sch:tmpcre uitl:ttingen v:tn Chroesrsjow over de Chinese economie, die hier dus, zij het in zeer z:tchtzinnigc bewoordingen en ïondcr duidelijk namen te noemen, wordt gccritiseerd. (Redactie). 395
396
eerste plan te zetten in moeilijke tijdperken van revolutie, nationale oorlog, opbouw van het socialisme. Maar de misvatting begint wanneer men van datgene wat een tijdelijke nood?.aak is een eeuwigdurende en hoogste deugd wenst te maken. De opoffering van de enkeling is een smartelijke en grote cis bij de opbouw van de toekomst. Maar ze kan daarvan niet het einddoel zijn. Het laatste doel van de krachtsinspanningen en strijd der communisten is niet de slachtofferin~?; van de enkeling, maar integendeel zijn ontblocseming in de gemeenschap .,Het rijk der vrijheid", schrijft Marx zo magnifiek, "begint inderdaad pas daar waar de arbeid, die door armoede en uitwendige doelm::ttigheden bepa::tld wordt, ophoudt ... Zoals de wilde met de natuur moet worstelen om zijn bchoeften te bevredigen, moet ook de bescluafdc mens het, en hij moet het in alle ma::ttschapoijvormen en onder alle mo~?;elijke productiewijzen. Met zijn ontwikkeling breidt zich dit riik van de natuurlijke noodza::tk uit. omdat de behoeften groeien; m::tar tc~elijkertiid breiden zich de productiekr::tchtcn uit om dc7.e hchoeftel1 te bevredigen. De vrijheid op dit gebied kan slechts bestaan in het feit dat de maat~ch1.ooelijk gr~worden mens, de mf't elkaar verbonden producenten. deze stofwisseling hunnerzijds met de natuur op redelijke wijze regelen ... en wel met de minste krachtsinsoanning en onder de voor hun menselijke aard waardie-ste en meest a:mP."epaste voorwaarden. Ma:tr dit hlijft nOP: steeds e~'n riik v:tn de noodzakelijkheid. Pas da:trna be~int de menselijke krachtsantwikkeling die 7.ichzelf al~ einddoel stelt, het ware rijk van de vrijheid" (Het Kapitatd, bock JTI, hfdst. 24 ).
2. De betekenis van het marxistisch humanisme
Aldus komt men op het vraagstuk van de marxistische opvatting van de mens en het humanisme en de meninl~sverschillen die hierover bestaan. Eens te meer kan dit vraagstuk niet juist gesteld worden dan wanneer men begint bij de samenhangen die China eigen zijn, d.w.z. uitgaande van de tradities van de Confuciaanse beschaving 2) die ook vandaag nog loodzwaar op het Chinese denken wegen, en eveneens uitgaande van de huidige polemieken tussen de Chinese leiders. De zedeleer van Confucius was humanistisch in deze zin, dat zij de mens niet oprieo zich af te keren van de wereld om 7.ich naar een God ,.aan de overzijde" te wenden in naam van een tweeslachtig spiritualisme 3), maar dat zij integendeel het denken en handelen van de mens op aardse, menselijke taken richtte.
2) Confucius (Latijnse vorm van het Chinese Kong Poe-tse) leefde in de 5de eeuw vóór onze j.urtelling. In ~.ijn groots opgezet denksysteem overheerst de gedachte van een vaste onwrikbare orde, waarvan de keizer de spits vormt (Red.). 3) Denkrichting, die de materialiteit ontkent en alle zijn afleidt uit de "geest" (Red.)
Bovendien werd de mens in dit perspectief niet beschouwd als çcn individu, maar wezenlijk in zijn betrekkingen met de samenleving. De traditionele beschouwing van de mens in China is daarom volslagen vreemd aan het individualistisch humanisme, dat zich in het Westerse denken sinds de renaissance zo diep ingeprent heeft. liet humanisme in Europa van de 16de tot het midden der l9dc eeuw is gegrondvest op een metafysisch individualisme, op de opvatting van het menselijk wezen of van de "menselijke natuur", die men eens en voor altijd zou kunnen definiëren, butten tijd en geschiedenis en ook buiten de samenleving om. In de trant van een in de natuurkunde optredend mechanisch atomisme beschouwt men de enkeling als een in zichzelf afgeronde eenheid, bepaald door eeuwige psychologische karaktertrekken. Tussen die atomen zouden zich dan maatschappelijke betrekkingen kunnen vestigen, die principieel buiten het individu omgaan. Die abstracte en metafysische opvatting van de mens als enkeling heeft echter in Europa een positieve rol gespeeld bij het breken van de traditionele politieke en maatschappelijke orde, de feodale rangen en klassen, die door een goddelijke orde gewijd zouden zijn en waarin de plaats van een ieder voor alle eeuwigheid door de Voorzienigheid zou z1jn aangewezen. De burgerlijke opvatting van het individu, dat losbreekt uit de onbeweeglijke ordening en de rangen en standen van het verleden, heeft een bevrijdende rol gespeeld van de renaissance af tot de Franse Revolutie (1789) toe. In China was het heel anders gesteld. De intellectuele beweging correspondeert met hetgeen zich voordoet op het politieke en sociale plan, waarop men onmiddellijk vanuit een Aziatische maatschappij van het feodale type naar het marxistisch collectivisme is overgegaan. De etappe van het kapitalisme, die ook de periode is van het burgerlijk individualisme, heeft men vriJwel overgesprongen. En dat wel zo goed, dat zelfs het begrip "humanisme", gelijkgesteld met de mdi vidualistischc en metafysische vorm die dit in het Westen had aangenomen, in blok als een burgerlijk begrip werd verworpen. liet marxisme putte in China niet uit dezelfde bronnen als Marx. Het was niet het voorbijstreven van de wijsgeren waarmee Marx zich had gevoed: die van de Franse materialisten uit de 18dc eeuw en Rousscau, die van Adam Smith, Fichte en Kant, die allen zo sterk de nadruk legden op de rol van het individu en de rol van het "ik". Het is dus niet verwonderlijk, dat de houding der Chinese theoretici ten aanzien van het humanisme een heel andere is dan die van Marx, zoals heel hun opvatting van de dialectiek veel minder doortrokken was met de invloed van Hegel dan die van Marx. De theoretische grondslag van de vcrwerping van het humanisme vindt men bij Mao Tsc-tocng die daaraan de zeer pre-cieze formulering geeft in zijn redevoeringen te J e11an in 397
398
1942 4) over literatuur en kunst. Dit is een kritiek op het be
grip van het "wezen van de mens", gebaseerd echter op een mechanistische weerspiegelingstheorie ten aanzien van cultuur en kunst: "Alle cultuur is weerspiegeling in de denk wijze van de politiek en de economie van een gegeven samenleving". Uitgaande van dit basis-axioma zei Mao te Jcnan: "Nemen wij bijvoorbeeld de ,theorie over het wezen van de mens'. Bestaat er ter wereld zo iets als het menselijk wezen? Zeer zeker. Maar er bestaat in de wereld slechts een concreet menselijk wezen, en geenszins een abstract. In de klassenmaatschappij bestaat slechts een menselijk wezen, dat zich in een nauw bepaald klassekarakter hult, en geen menselijk wezen dat buiten de klassen omgaat. Wij zijn voor het proletarisch menselijk wezen, voor het menselijk wezen van de grote volksmassa, terwijl de landhcn~n en de bourgeoisie, ofschoon zij dat met woorden heel niet toegeven het wezen van de mens zonder meer vcrkondigen ... Het wezen van de mens waarover zij het hebben is in feite niet anders dan het burgerlijk individualisme". Wij hebben daar in enkele regels een samenvatting van alle begripsfouten aangaande het humanisme. Zij berusten: 1. Op een mechanistische wcerspiegclingstheorie; 2. Op het terugbrengen van de mens tot de productieverhou
dingen; 3. Op de vcrwarring van het marxistisch humanisme met
burgerlijk individualisme. Als men inderdaad uitgaat van de mechanistische vooropstelling volgens welke alle cultuur slechts de weerspiegeling is van de maatschappij waarin ze werd geboren, waarbij men het kenmerkend clement van het dialectisch materialisme van Marx uitsluit, te weten het actief moment van de kennis en het subjectief moment van de actie, d.w.z. het moment van het menselijk initiatief in de schepping van de mens door de mens, waarbij dan in feite de weerspiegeling langs natuurlijke weg en tegelijk verdwijnt met hetgeen ze weerspiegelt, ja, dan wordt het belachelijk om van de mens in 't algemeen te spreken: dan resten alleen het feodale, burgerlijke, proletarische wezen van de mens. Een dergelijke visie op ons cultureel vcrleden leidt tot nihilisme. Bij dat perspectief wordt het onbegrijpelijk, waarom Homerus of Shakespcare en zelfs Beethoven ons nog altijd vcrmogen te ontroeren, omdat wij niets meer gemeen zouden hebben met een menselijkheid die door andere productievcrhoudingen is bepaald dan de onze. Om de mens van onze tijd te smeden, zou men ze moeten uitbannen als schadelijke dragers van een vcrgaan verleden. Wil dat zeggen dat wij, om niet door die noodlottige gevolgtrekkingen in het nauw gedreven te worden, ons maar zouden moeten vastklampen aan de metafysische opvatting van een "menselijke natuur" of van een "wezen van de mens", dat ab-
4) Hoofdstad van het eerste tijdens de Chinese revolutie en burgeroorlog gestichte communistische gebied, waarvan Mao de leiding had (Red.).
stract en onwrikbaar is en kenmerkend voor het burgerlijk humanisme? - Geenszins. Het is reeds voldoende om de mens 11ict eigenmachtig te herleiden tot de klasserelaties waarin hij noodwendig en steeds verwikkeld is, om de mens niet te beschouwen als een simpele steunbalk van productieverhoudingen. Wij vinden in Marx' Kapitaal de analytische methode, die de grondslag vormt van het theoretische en praktische humanisine van Marx op een heel andere basis dan het metafysisch humanisme. Marx omschrijft "het wezen van de mens", dat wil zeggen datgene wat de mens van alle andere diersoorten onderscheidt, niet door een relatie van de mens met andere mensen en de samenleving, maar in de eerste plaats door zijn relatie met de natuur, door zijn handelend optreden waardoor l1ij de natuur herschept en dankzij deze herschepping ook zichzelf. Dat handelend optreden is de arbeid, onder zijn bijzonder menselijk aanzicht, d.w.z. arbeid die voorafgegaan wordt door een nauwkeurig bewustzijn van zijn doel en opzet. Met die arbeid begint de eigenlijke menselijke geschiedenis, die zich onderscheidt van de geschiedenis der natuur door het feit, dat de mens zijn eigen geschiedenis en niet die van de natuur gemaakt heeft (Het Kapitaal). Daar hebben wij al een radicaal onderscheid tussen de marxistische en de metafysische opvatting aangaande het menselijk wezen: "het wezen van de mens", door Marx omschreven als arbeid voorafgegaan door het besef van zijn doelstelling, is iets historisch". Dat wezen verrijkt zich aanhoudend: in plaats van "wezens van de mens" die op elkaar volgen en vreemd zijn aan elkaar: feodaal, burgerlijk, proletarisch, slechts omschreven als functie v,zn prodHctieverhoudingen zonder meer, verrijkt zich het wczen van de mens dankzij de arbeid gedurig door de ontwikkeling die er plaats vindt in de productiekrachten (d.w.z. van de technieken en van de mens die ze op gang brengt). Die ontplooiïng van de productiekrachten stelt de mens in staat zich te objectiveren in werkprestaties die tegelijk zijn zintuigen zullen vcrfijnen en zijn bchoeften vergroten: die, kortom, zijn cultuur doen toenemen. Die cultuur - en, algemener gezegd, die mens - is dus maar niet een simpele weerspiegeling van klasscrelatics, van productieverhoudingen; ze is het totaal-generaal van wat de mens in duizenden jaren tot stand gebracht heeft, alsmede de gedaantcveranderingen van de mens, zijn denkbeelden, zijn gevoelens, te beginnen bij deze opgestapelde scheppende prestaties. Men vcrsta wel: die arbeid waardoor "het wezen van de mens" bepaald wordt, en die "productiekrachten" welker ontwikkeling aan de aanvang staat van 's mensen historische groei, kunnen slechts worden bevat in welomschreven productieverhoudingen: er bestaat, beha! vc in een roman als Robinson Crusoi;, geen arbeid die niet betrokken is op producticvcrhoudinhm L'll daardoor wordt gevoed. (Zelfs Robinson, die de tech-nische werktuigen gebruikt die hij van het wrak heeft gered, 399
hangt door die technieken en de kennis daaromtrent die hij heeft bewaard, van alle vroegere verworvenheden van het mensdom af, en zodra hij, met Vrijdag, met een ander mens begint samen te werken, zullen de relaties die zich tussen hen vestigen geconditioneerd worden èn door deze "productiekrachten" èn door de herinneringen aan de productievcrhoudingen in andere menselijke samenlevingen.) Men kan die twee momenten dus slechts door een wetenschappclijk abstraheren van elkaar onderscheiden. Maar het zou een wonderlijke schijnredenering zijn als we daaruit wilden opmaken, dat het menselijk wezen herleid kan worden tot productievcrhoudingen en niet bc:;taat, onder voorwendsel dat men het in feite niet kan grijpen dan uitsluitend door het netwerk van de productieverhoudingen heen. Marx heeft ons geleerd niet in dergelijke d·walingen te vervallen. Als hij in zijn Zesde These over Feuerbach schrijft, dat het "wezen van de mens geen abstractie is, eigen aan het op zichzelf staande individu ... het is het totaal-generaal van zijn maatschappelijke relaties", dan verheldert hij bewonderenswaardig die definitie in de Dwtsche Ideologie door te onderstrepen dat "de waarachtige intellectuele rijkdom van de enkeling geheel afhangt van zijn werkelijke relaties". Hij preciseert dat die relaties niet enkel productievcrhoudingen zijn, maar ook "een totaal van productiekrachten, een relatie met de natuur en met de individuen". Marx houdt met klem vast aan dit principieel onderscheid tussen de enkeling en de klasse waartoe hij behoort: "De enkelingen ... vinden hun levensomstandigheden bij voorbaat al gearrangeerd, zij ontvangen van hun klasse hun positie in het leven, en terzelfdertijd ook hun persoonlijke ontwikkeling geheel uitgestippeld, en zijn daaraan onderworpen". Het probleem van Marx is nu juist om de mens, ieder mens, als individu te vcrlossen uit de klasserclatir:s die hem hun juk opleggen; daarom voegt hij er ten aanzien van deze "onderwerping van de op zichzelf staande enkelingen aan de arbeidsdeling" aan toe: "Dat verschijnsel kan niet worden afgeschaft tenzij men de particuliere eigendom afschaft". Dan, zo zegt hij, "onderwerpen de individuen opnicu w deze objectieve krachten aan zich" en "de individuen nemen als individuen deel aan de gemeenschap". Marx vat dit alles samen terwijl hij er ondubbelzinnig de nadruk op legt dat "er een vcrschil is tussen het leven van iedere enkeling in de mate waarin dit persoonlijk is en zijn leven in de mate waarop het is onderworpen aan de een of andere tak van de arbeid en de omstandigheden die daarbij behoren". Tn dezelfde passage preciseert hij: "Daaronder moet men niet vcrstaan dat de couponknipper of de kapitalist bijvoorbeeld ophouden personen te zijn; maar hun persoonlijkheid wordt geconditioneerd door klasserelaties". Marx wacht er zich dus wel voor het individu op te lossen in de klasscverhoudingcn, om van de enkeling een marionet te
400 maken die door productieverhoudingen aan het dansen ge-
bracht wordt. Daarom voegt hij eraan toe, na Bentham 5) vcr
weten te hebben dat hij "de menselijke natuur" omschreven heeft met ka rak tertrekken die typisch zijn voor de kleinburger van /.ijn tijd: "Het gaat er in de eerste plaats om de menselijke natuur in het algemeen te vcrdiepen en er tenslotte de wijzigingen van te bevatten die eigen zijn aan elk historisch tijdvak" (Kapitaal). De tegenstelling tussen de enkeling en datgene wat de schikkingen van het kapitalisme ervan proberen te maken is bij M:~rx zo fundamentcel en kenschetst zo goed zijn theoretisch en praktisch humanisme, dJ.t hij in zijn Kapitaal doorlopend de historische noodzaak onderstreept om "het versplinterde individu, de drager van smarten, in zijn ondergeschikte productieve functie te vervanr>en door het intc<!rale individu" (Kapitaal). ,, ' Wat dus aan het gebrek aan begrip voor het humanisme bij Mao Tse-toeng ten grondslas~ ligt, is het terugbrengen van alle maatschappelijke relaties tot productievcrhoudingen zonder meer, tot klasscrelatics, een terugdrukken van de enkeling tot een weerspic~~eling van deze relaties. ~o ge~ft men aan het marxisme een aanzicht dat daaraan niet c1gcn JS.
Want men vcrwerpt 111et slechts vanuit een oogpunt van schoonheid de erfenis van alle grote culturele creaties uit het vcrleden die ons blijven ontroeren, zelfs terwijl alle maatschappelijke relaties van de Sc1menleving waarin ze geboren zijn al verdwenen zijn, omdat wij da:1rin het diepste "menselijke weJ.cn" terugvinden: te weten het moment w:1arin de bestaande omstandigheden voorbijgeschoten worden (zelfs als deze historische omstandigheden ver van de onze af liggen, als in het geval van Antigonc of Faust). 6
)
Men ontkr:nt tevens de simpel menselijke mogelijkheid van gevoelens of problemen die steeds en noodwendig het merkteken dr.1gcn v:1n klasscrclatir~s zonder dat men ze daartoe nog herleidt. "Als men over liefde moet spreken, d:1n kan ook die liefde in de kbsscnnnatschappij slechts een klasseliefde zijn", aldus M:10 Tse-toeng. Op dir manier tast men, uitgaande van een gerechtvaardigde \'croordcling van het huichelachtige gebruik d::tt in de kbssennn:ltsclnppij gemaakt wordt van de liefde die abstract tegenover de klassenstrijd wordt gezet, de mens in één v:1n zijn fundamentele geaardheden aan. Tn deze controverse, is dus de zin zelf van het marxisme, zijn theoretische en praktische zin voor de toekomst van de mens a,111 de orde.
ROGER GARAUDY
5) Jcrcmy Bentham (18c eeuw), wijsgeer van de ,nuttigheid': men moet de nuatschappij zo inrichten dat er voor het grootste aantal mensen het grootste nut en welbehagen uitkomt ( RedJ 6) Antigone, treurspel van de Griekse dichter Sofokles (Sc eeuw vó6r onze jaartellin~; Faust, dr:~matisch dichtwerk van J. W. von Goetlw (1749-1832) (Red.J. 401
De zelfstandigheid van de
gemeenten in het gedrang
In een vorig artikel *) werd aandacht besteed aan de aantasting van de gemeentelijke autonomie mede door de financiële vcrhouding rijk-gemeenten. De verdediging van deze autonomie is een democratische strijd die zich vooral richt tegen de opdringende invloed van de monopolies op het terrein van de gemeentcpolitick. De weerstand in de gemeenteraden tegen de regeringsmaatregelen die voortvloeien uit de monopoliebelangen, neemt hand over hand toe. Door de communisten wordt dan ook ve.:l waarde gehecht aan de handhaving en uitbreiding van de gcm::cntelijke autonomie en alles wat daarmee verband houdt. Inmiddels is het eerste deel van een voorontwerp voor een nieuwe gemeentewet verschenen. Het blijkt d:tt deze tot nu toe (de andere delen moeten nog verschijnen) in grote lijnen alles bij het oude wil laten. Op enkele punten wordt voorgesteld de bevoegdheid van de raad iets uit te breiden, zo:t!s ten :t:tnzie'1 van het zelf kunnen vergroten van het :tantal raadsIcden en wethouders. De mogelijkheid tot het afzetten van wethouders is wat beperkt. Daar te<>enover staat dat volgens het voorontwerp de raads niets te zeggen zal krijgen over de benoeming van de burgemeester - om van vcrkiezing maar te zwijgen. Als nieuw verschijnsel wordt voorgesteld zonodig niet-raadsleden te be10cmcn in opengevallen wet~oudersplaatsen. Te zijner tijd hopen we nog nader op dit voorontwerp van de nieuwe gemeentewet in te gaan. In het huidi<~c artikel willen wc de zelfstandigheid van de ?,e
mcente bezien. dit temeer omdat er een aantal wetten in voorbereiding zijn die een aanslag op de zelfstandigheid van een reeks gemeenten inhouden. Zo vcrscheen onlane:s een lijvig rapport van prof. A. D. Belinfante over de Za:1nstreck met als voornaamste conclusie dat negen Zaanse gemeenten tot één stad dienen te worden samengevoegd. Ook is de instelling van een raad voor Groot-Amsterdam binnen niet al te lange tijd te verwachten. En vcrder verschijnen in de pers rep;elmatig verklaringen van de voorzitter van de Rijnmondraad, Marijnen, die aandringt op vcrgrotin~I van de bevoegdheid van deze raad. Hoe al dit soort instellin~en zich vcrhoudt ten op zich te van de gemeentelijke zelfstandigheid zullen we hierna nader toelichten. De discussie over het aantal, de omvang en de samenwerking van de gemeenten is de laatste jaren opnieuw in het middelpunt van de belangstelling gekomen. De steeds vcrder voortschrijdende verstedelijking en het aaneen groeien van de verschillende plaatsen heeft dit vraap;stuk verscherpt. De discussie over deze problematiek is niet nieuw. Reeds in 1851, bij het inwerking treden van de Gemeentewet, die met een aan-
402 *) Zie P. en C. <lpril 1967, blz. 14:'>.
tal in de loop der tijd aangebrachte WlJZtgmgen thans nog fieldt, was het met name Thorbecke die het aantal van 1208 gcmcenten te veel vond. Volgens hem zouden plaatsen met minder dan 2 <l 3.000 inwoners niet in staat zijn voldoende bekwame bestuurskrachten te leveren. Volgens de CBS-cijfers van 1965 telde ons land 967 gemeen-ten, waarvan
12 met minder dan 500 mwoners 64 met minder dan 1000 mwoners
101 met minder dan 2000 Inwoners 498 met minder dan 5000 lilWOners
Op 1 januari 1967 waren er nog maar 944 gemeenten over, in twee jaar dus een terugp.;ang van 23. Op dezelfde datum was de opheffing van 65 gcmeenten in onderzoek, terwijl van 101 gcmcenten de grenzen in discussic waren. Van 1851 tot 1965 vcrminderde het aantal gcmeenten met 241, ~~cmiddcld twee per jaar. Dit tempo is de laatste jaren wel bijzonder versneld. Vooral door het kabinet-Cals met staatssecretaris Westcrbout op binnenlandse zaken is hard gewerkt aan de opheffing en samenvoeging van een reeks lagere bestuursorganen. De huidige opvatting gaat in de richting, dat gemeenten met minder dan 5000 inwoners eigenlijk niet lcvensl'atbaar zouden zijn. Dit houdt dus in, dat in feite de helft l'an het huidige aantal opgeheven zou moeten worden! Er zijn echter opvattingen die nog verder gaan, n.l. dat slechts genJcenten met meer dan 30.000 in woners in staat zijn alle vandaag de dag noodzakelijke diensten naar behoren te laten vcrrichten. Rczien wc de toestand in enkele nabuurlanden dan blijken Rclgië 2586, West-Duitsland 24.476 en Denemarken 1388 gemeenten te tellen. Ook het gemiddelde inwonertal ligt in ons land hoger n.l. 12.500, in Belp.;ië 3625, Noorwegen 5317 en Prankrijk 1276. Uit deze cijfers spreekt wel duidelijk dat de toestand in ons land zeker niet achter loopt bij de rest van West-Europa. Het trekken van een grens bij een bepaald inwonertal is echtn een onjuiste maatstaf. Er bestaan bloeiende kleine en slapende grotere gcmeenten en ook het omgekeerde is het geval; andere zaken moeten dus hier de doorslag geven. Veelal blijken dan ook bij de behandeling van een annexatievoorstel en soms ook bij het aangaan van intergemeentelijke samen werking de belangen van de industrie een voorname rol te spelen. Tn de regel blijkt bij annexatie het inwonertal een ondergeschikte plaats in te nemen. Eén van de laatste opgeheven gemeenten Zwollerkerspel telde bijna 14.000 inwoners, toen het bij Zwolle werd gevoegd. A:1n de hand van de mogelijkheden die de wetgeving biedt, willen wc hier wat nader ingaan op de diverse vormen van samenwerking tussen de gemeenten. 403
1. Wet gemeenschappelijke regelingen
Deze wet, die in 1950 in werking is getreden, schept de mogelijkheid dat twee of meer bur?,cmecstcrs, colleges van B en \Y/ en gemeenteraden samenwerking aangaan. Elke regeling - die slechts één onderdeel mag bevatten - heeft in de regel een bestuur, dat meestal uit een aantal van de betrokken burgemeesters en wethouders wordt samengesteld. Het toetreden tot een gemeenschappelijke regeling geschiedt vrijwillig, terwiil uittreden eveneens geregeld dient te worden. Het aantal regelingen w:taraan een gemeente kan deelnemen, kan soms tot enkele tient:t!lcn oplopen. Gewoonlijk hebben deze betrekking op: streekziekenhuizen, keuring van w:trcn, :tmbulanccdicnsten, br:tndweer, diverse soorten onderwijs, GSW-werkplaatsen, bejaardentehuizen, 7.wembaden, sporthallen, };as-, wner- en clcctricitcitslcvering, verkeer, cultuur, ruimtelijke ordening, enz. De meeste taken zijn vandaag niet meer door de gc111eentcn afzonderlijk te verwezenlijken, vandaar dat deze regelingen zo een grote vlucht hebben genomen. Een nadeel is, dat indien de raad eenma:tl aan de instellin<~ v:tn een gemeenschappelijke regeling haar goedkeuring heeft gegeven, zij er nog ter nauwenlOod aan te pas komt. Prijzen en t1.rieven mogen in de regel achteraf door (1e raad bekrachtigd worden. De besluitvorming en de controle dnrop is zowel voor de r;1.ad :1ls voor de bevolkin~; onvoldoende doorzichtig, omdat 1.lles zich in het beslotene voltrekt. Ook kunnen Provinciale Statr~n een regelin}; oplcggr'n. ir~di~n tenminste de helft van de deelnemende gemeenten d:urtcv,rn geen bezwaar heeft.
De financiële gevolgen van een regeling zijn voor kosten van de betrokken gemeenten. Op basis van dezelfde wet zijn een aant:1l gemeenten er toe overgega:ln een agglomeratieraad te vormen, die het mov,eliik mo<:>t maken op een a:1ntal gebieden een gemeenschappelijk bdcid te kunnen voeren. Het bekendste voorbeeld hiervan is Eindhoven e.o., maar ook in de oostelijke mijnstreek, Randstad Twente en in meerdere streken is dit het geval. De s::tmenwcrking op een dergelijke basis in de ITmond is weer verbroken, omdat geen gemeenschappelijk standpunt kon worden bereikt ten aanzien van de vraag welke ~cmccntc in dit gebied zou moeten worden opgeheven en door de andere geannexeerd. Ook in de oostelijke mijnstreek ontstaan over deze materie regelmatig conflicten, die met veel lawaai naar buiten komen. Deze agglomeratieraden zijn niet door de bevolking gekozen, doch door de betrokken gemeenteraden aangewezen en bestaan meestal uit burgemeesters en wethouders en soms ook nog een aantal raadsleden. De gcmeenten bchouden echter hun zelfstandigheid, over een aantal zaken van gemeenschappelijk belang heeft de raad echter nog maar weinig of niets in te bren-
404 gen.
2. Openbaar lichaam
Als enig openbaar lichaam kennen wij tot nu toe de Rijnmond. Deze is rechtstreeks door de bevolking gekozen. De bevoegdheid is echter beperkt tot het aangeven van het bestemmingsplan, hetgeen bij in gebreke blijven van een gemeente door de Rijnmondraad kan worden opgelegd. Vcrder kan de Rijnmondraad richtlijnen vaststellen betreffende havens, industrie, wegen, openbaar vervoer, woningbouw, reereatic en bestrijding van lucht- en waterverontreiniging. Indien tenminste de helft van de deelnemende gemeenteraden met een richtlijn instemt, dan is deze voor allen bindend. De financiële uitga ven van Rijnmond komen voor rekening van de deelnemende gemeenten. Inmiddels is de voorbereiding tot het instellen van een openbaar lichaam Groot-Amsterdam in een vcrgevorderd stadium. Oe opzet is dit lichaam een grotere bevoegdheid tot ingrijpen in de gcmcenten te geven dan de Rijnmondraad. Dat zou moeten gebeuren, indien een gemeente nalatig zou zijn voorzieningen te treffen, of niet bij machte zou zijn een maatregel te nemen of indien de cfficiëncy van de bestuurshandeling dit zou vergen. Een zeer ruime mogelijkheid tot ingrijpen dus! De belangrijkste vcrschillen tussen een openbaar lichaam en cm bestuur op basis van de wet gcmeenschappelijke regelingen zijn dus: Een openbaar lichaam wordt rechtstreeks door de bevolking gekozen, de besluitvorming is openbaar. Een bestuur voor een gcmeenschappelijke regeling wordt door de betrokken gemeentebesturen aangewezen, de besluiten worden binnenskamers genomen. De taak van een openbaar lichaam ,llsmede de bevoegdheid tot ingrijpen in de gang van zaken in de gcmcenten zijn groter. Deelnemen en uittreden bij een gemeenschappelijke regeling is vrijwillig. Bij een openbaar lichaam worden de gcmcenten per wet aangewezen, desnoods zonder instemming van de gemeenteraad. Voor Groot-Amsterdam is er zelfs een bepaling dat, indien het lichaam in werking is getreden, de ministerraad bij algemene maatregel van bestuur (dus zonder het parlcment er in te kennen) bepaalde gemeenten kan aanwijzen, die dan verplicht worden tot toetreden! Over het algemeen bchouden echter de gcmeenten hun m de grondwet omschreven bevoegdheden. Gewaakt dient te worden d~t de gemeentelijke autonomie, in zoverre deze beantwoordt aan de huidige te stellen eisen, gewaarborgd blijft. Ten slotte zij nog vermeld, dat een openbaar lichaam bij de wet door het parlement dient te worden ingesteld: een gcmeenschappelijke regeling behoeft slechts de goedkeuring van Gedeputeerden (het dagelijks bestuur van de Provinciale Staten) en heeft na publicatie in de Staatscourant wetskracht.
3. Samenvoeging van gemeenten
Samenvoeging van twee of meer gemeenten dient eveneens 405
406
door het parlement per wet te geschieden. Een wetsontwerp daartoe kan worden voorbereid op vcrzoek van één der gemeenten aan Gedeputeerde Staten, op verzoek van Gedeputeerde Staten zelf, of door de regering. Over het algemeen is bet een tijdrovende procedure die soms tientallen jaren in beslag neemt. In de regel gaan annexaties gepaard met oplevingen van lokaal chauvinisme en andere emoties. Het zonder meer samenvoegen van gemeenten heeft een reeks bezwaren. Eén van de hoofdbezwaren is wel, dat de afstand bestuur-bevolking dermate wordt vergroot dat de directe invloed van de bevolking op het bestuur in belangrijke mate vermindert. Het instellen van wijkraden of dorpsraden, zoals dit volgens de gemeentewet mogelijk is, kan dit bezwaar niet oplossen omdat deze slechts een adviserende bevoegdheid hebben.
De opzet van dit artikel was een beknopt overzicht van deze materie te geven, niet om een oordeel uit te spreken welke methode de voorkeur verdient. Ook hier geldt de regel, dat per plaats met inachtneming van de geldende omstandigheden bezien moet worden wat in het belang van de bevolking is.
C. IJMKERS
Na de "zesdaagse oorlog" in het Midden-Oosten
Het is thans ruim drie maanden geleden, dat in het MiddenOosten het gewapende conflict uitbrak tussen Israël enerzüds en Egypte, Jordanië en Syrië anderzijds. De militaire activiteiten duurden slechts zes dagen - van 5 tot 11 juni -, maar de nasleep zal zich nog lang doen gevoelen. De feitelijke toestand na deze korte oorlog is, dat Israëlische troepen in het zuiden de Gaza-strook en de Sinai-woestijn tot aan het Suez-kanaal bezet houden, in het westen zijn opgerukt tot de rivier de Jordaan en Jeruzalem geheel hebben geannexeerd en in het noorden in Syrië zijn doorgedrongen tot aan de pijpleiding, die olie uit Saoedi-Arabië naar de Middellandse Zee-havens brengt. Het Suez-kanaal is sinds begin juni voor alle scheepvaartverkeer verboden en de tankschepen uit de oliegebieden aan de Perzische Golf moeten nu de weg via Kaap de Goede Hoop gaan. Sinds de Veiligheidsraad besloot een bevel te geven tot het staken van het vuren is er weinig veranderd. De troepen staan nog steeds tegenover elkaar en een handjevol UNO-waarnemers houdt toezicht in het gebied van het Suez-kanaal. In weerwil van druk diplomatiek verkeer blijven de spanningen evenwel voortduren en er bestaat nog steeds gevaar, dat het opnieuw tot een oplaaien van het conflict zal komen.
Verantwoordelijkheid
De vraag rijst wie voor het uitbreken van het conflict de grootste verantwoordelijkheid draagt en wie er op het ogenblik het meest van profiteren. Daarbij is het nodig zich steeds duidelijk voor ogen te stellen welke betekenis het Midden-Oosten heeft voor de oliemonopolies. Deze monopolies produceren in dit gebied, dat beschikt over de rijkste oliereserves in de kap~talistische wereld, een groot deel van de in West-Europa gebruikte olie. Vooral ook door de lage kostprijzen worden er enorme winsten gemaakt. Alleen al in 1966 bedroeg de winst van de Amerikaanse en Europese oliemaatschappijen op de winning van de olie in het Midden-Oosten 2,5 miljard dollar. In dit gebied voltrekken zich reeds tientallen jaren verwoede botsingen om de olievindplaatsen vast in handen te houden. De heersende kringen in de bnden van het Midden-Oosten zijn bovendien met de olieconcerns in een voortdurende strijd gewikkeld om de hoogst mogelijke royalties te verkrijgen. Deze strijd om de olie en om de winsten die de olie oplevert, spelen ook dit maal een belangrijke rol. Daarnaast is ook de strategische ligging van het Midden-Oos-ten ten aanzien van Zuid- en Oost-Europa, Voor-Azië en Afri- 407
ka een factor van betekenis. Vlak na de oorlog van juni haalde het Amerikaanse blad US News and World Report een vcrklaring aan van admiraal Arthur Radford, indertijd chef van de generale staf van de Verenigde Staten, die hierover zeer openlijk sprak. Radford zei: "De betekenis van het MiddenOosten voor de vrije wereld is zowel in militair als in economisch opzicht moeilijk te overschatten. Vooral door zijn reusachtige oliereserves, die een groot deel van de Europese behoeften dekken en waarvan het verlies een catastrofe zou betekenen. In de tweede plaats speelt de geografische ligging van dit gebied, dat op de verbindingslijn tussen het oosten en het westen ligt, een grote rol." Bij de overwegingen over de strategische betekenis van dit gebied wordt herhaaldelijk de beeldspraak benut, dat van hieruit de "weke onderbuik" van Europa, - daarmee worden Zuidoost- en Oost-Europa bedoeld, - kan worden bestreken. Daarbij wordt ook een verband gelegd met de ontwikkeling in Griekenland en het langdurige conflict rondom Cyprus. Deze redeneringen over de "weke onderbuik" spelen een rol in de strategische concepties, zowel van de NAVO-generaals als van de generaals van het Warschaupact. Zowel om de oliebelangen te beschermen, als om strategische posities te behouden, heeft het imperialisme er belang bij, dat de "verdeel-en-heers" -politiek te allen tijde kan worden gevoerd. Met dit doel worden de vcrschillende staten in dit gebied stelselmatig tegen elkaar opgezet en worden botsingen geprovoceerd. Dit wordt ook als het beste uitgangspunt beschouwd om de nationale bevrijdingsbeweging in deze landen in te kapselen en de strijd voor sociale vooruitgang te belemmeren.
Het geheim van de oorlog
Ofschoon de preciese gang van zaken met betrekking tot het uitbreken van de oorlog in het Midden-Oosten nog niet volledig is opgehelderd, kan uit de reeds beschikbare gegevens wel de conclusie worden getrokken, dat de Amerikaanse imperialisten zich hebben ingespannen om beide partijen tot de oorlog op te zetten. Aan de vooravond van het conflict heeft het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken een koortsachtige activiteit ontwikkeld om beide zijden tot bepaalde stappen te bewegen, vanwaar geen terug meer mogelijk was. Zo hebben de Amerikaanse di plomaten in de weken, die vooraf gingen aan de oorlog, talrijke bezoeken gebracht aan Israël. Er werden langdurige besprekingen gevoerd in Tel Aviv, waarbij een speciale plaats was ingeruimd voor overleg met hoge officieren uit de fsraëlische generale staf. In Egypte werden tegelijkertijd, o.a. door middel van zogenaamde lekken in de Amerikaanse geheime dienst, geruchten in omloop gebracht, dat het Israëlische leger klaar stond om Syrië aan te vallen.
408 Mede op grond daarvan besloot de Egyptische regering tot
maatregelen aan haar grenzen met Israël. De Straat van Tiran, die de vcrbinding vormt tLJssen de Rode Zee en de Israëlische havenstad Eilath aan de Golf van Akaba werd tot Egyptisch territoriaal gebied verklaard. Terzelfdertijd werd van de UNO-troepen, die sinds 1956 in de Gaza-strook, bij Sjarm-elSjcik en langs de noordelijke grens waren gelegerd, verlangd dat zij hun stellingen zouden verlaten. Opmerkelijk was, dat de secretaris-generaal van de UNO, Oe Thant, direct en zonder enige slag of stoot het Egyptische vcrzoek inwilligde. Volgens sommige diplomatieke waarnemers geschiedde dit onder Amerikaanse aanmoediging; anderen wijzen op het feit, dat twee van de landen die troepen hadden geleverd voor het UNO-contingent, namelijk Joegoslavië en India, niet bereid bleken te zijn nader overleg in UNO-vcrhand af te wachten en op stel en sprong hun eenheden afvoerden. Van de zijde der Israëlische heersende kringen werd het afsluiten van de Straat van Tiran, - ofschoon ook voor Israël economisch van geen groot belang, aangeduid als een schending van het internationale recht en als een oorlogsdaad. Fen reeks NAVO-mogendheden, met uitzondering van ftalië, - sloot zich bij deze protesten aan. Toen Oe Thant echter in C:tïro vcrscheen om met de Egyptische autoriteiten te spreken over de ontstane toestand, vcrzekerde hij hun alles te zullen doen om politiek overleg met Israël over dr?ze kwestie te bevorderen. Bovendien zou Nasscr in dezelfde periode een boodschap van de Amerikaanse regering hebben ontvangen, volgens welke Israël niet tot militaire tegenmaatregelen 7.0U
overgaan. Tussen Washington en Caïro werd de <1fspraak gemaakt, dat de Egyptische vice-president Mohicddin op 7 juni naar de Verenigde Staten zou reizen om naar een oplossing van de vcrwikkelingen te zoeken. In die zelfde dagen sprak Nasser evenwel zijn bekende rede uit, w:-tarin hij vcrklaarde dat in geval van oorlog het belangrijkste doel van Egypte de \'Crnictiging van Israël zou zijn. Het geheim van het ontstaan van de oorlog (om Lcnins bekende term te gebruiken) is met de opsomming van deze gegevens uiteraard nog niet opgelost. Wel komt er uit naar voren, dat er een reeks manoeuvres door de imperialisten is vcrricht, om door middel van ophitsing en misleiding een situatie te scheppen, die tot een oorlog zou kunnen leiden. Op de ochtend van de Sde juni was het zover. De Egyptische luchtmacht werd op de grond vernietigd. De Israëlische landmacht rukte snel op naar het Sucz-kanaal en naar de Tordaan. Het was het begin van de korte oorlog, die op 11 juni met een staakt-hct-vuren werd besloten. Nadat de Veiligheidsraad uiteindelijk een staakt-het-vuren had weten te bereiken, werd op voorstel van de regering van de Sowjet-Unie een bijzondere zitting van de Algemene Vcrgadering van de Verenigde Naties bijeengeroepen. Er was binnen de Veiligheidsraad geen meerderheid te vinden geweest om de Israëlische troepen tot terugtrekking te dwingen en Israël als 409
agressor aan te wijzen; de overweging was dat dit in de Algcmene Vcrgadering wellicht wel zou gelukken. Voor deze gelegenheid reisde de .S<lwjet-prcmÏr'r Kosygin met een omvangrijke delegatic naar Ncw York. Wekenlang sloeg een golf van rcdevo·,Tingcn door het UNOgebouw. Alleen een resolutie, waarin de administratieve maatregelen van Israël ten :unzicn van de inlijving van Jeruzalem werden afgewe;r.en, verkrec,~ de vereiste twee-derde meerderheid. Alle vcrdergaande ontwerpen werden verworpen. Daarbij was het opvallend, dat ook de meeste Afrikaanse staten weigerden Israël zonder meer als de enige schuldige aan het conflict te veroordelen. Compromis-resoluties, waarover in de laatste dagen van de bijeenkomst werd onderhandeld in de wandelgangen en waarbij een vorm van erkenning van Israël gekoppeld was aan de cis van terugtrekking van de Israëlische troepen, konden als gevolg van de houding van onder meer Boumedienne (Algerije) en Al Atassi (Syrië) niet worden ingediend. Opv:1llend ·w1s. dat van Sowjet-zijde te~cn dit blokkeren van c(~n oplossing. die een erkennin~; van het bestaansrecht v:1n lsra0l zou inh')Uden, niet openlijk en duidelijk stelling werd genomen. De UNO-zitting eindigde met het terugdirigeren van de :~ehele kwestie nnr de Veiligheid~raad.
Klasse-analyse noodzakelijk
In de woordenstrom''n, die in de UNO zijn gesruid en die in de afgelopen pcriodc in allerlei organen ten !jehore zijn gebracht, werd niet uitgegaan van de reële toestanden in het Midden-Oosten en in de afzonderlijke landen in dit gebied. Aan de ene kant werd Israël vaak voorgesteld in oud-testamentische vergelijkingen, waardoor elk nuchter oordeel van te voren onmogelijk werd gemaakt en aan de andere kant werden de Arabische land~n voorgesteld als ware bolwerken van antiimperialisme en pro,;r:cssiviteit. Daarbij werden zelfs allerlei pan-arabische ideeën, die in het vcrleden altijd door de reactie zijn verspreid, als laatste snufjes van vooruitstrevend denken geëtaleerd. Bezien we eerst de Arabische land'èll. Het is toch absolum onmogelijk deze alL~ aan elkaar gelijk te verklaren, alleen omdat het Arabisch er de landstul is. In Marokko, Lybië, Jordanië m Saoedi-Arabië hebben we te maken met absolute monarchieën van een heel- of half-feodaal type. De feodale heersers proberen in deze landen toestanden te laten voortbestaan. die herinneren aJ.n de zwartste tijden van de middeleeuwen. Naast de enorme rijk dommen van de kleine heersende groep staat de afgrijselijke armoede van de hoofdzakelijk uit boeren en herders bestaande bevolking, die een wreed en vaak op slavernij gelijkend juk moet dragen. In andere landen, als bv. Koeweit, Qatar, Bahrein en nog een dozijn sjeikdommen aan de Perzische Golf zetden regiems, die steenrijk zijn geworden
410 door de royalties die ze van de oliemonopolies ontvangen en
die voor het grootste deel in het buitenland, voornamelijk in de Londense City, zijn gedeponeerd. In Egypte, Irak, Syrië en i\lgcrije l',ijn militaire regcringen a~1n het bewind, die de macht l·ehhen veroverd door de omverwerping van de oude feodale heersers of, in het geval van Algerije, door de verdrijving van de koloniale bewindvoerders. Daar bestaan echter nog vele reodalc en hal f-fcodalc toestanden en daarnaast w i] de bour:;coisic in deze landen zich beperken tot het vcrvangen van de lcodak exploitatie door de moderne kapitalistische uitbuiting, waarbij niet teruggedeinsd wordt voor het toe !a ten van ncokoloniale uitzuigsystemen. Voor alle landen in dit gebied geldt in meerdere of mindere mate, dat de buitenlandse imperialisten er hun vertakkingen hebben en grote invloed uitoefenen. In Egypte bv. wordt de pas ontdekte olierijkdom ontgonnen door Amerikaanse maatschappijen; het land is afhankelijk van Amerikaanse graanimporten en staat met name bij de V crenigde Staten diep in de schuld. Een land als Lybië heeft nauwe relaties met \'VestDuitsland opgebouwd en in Algerije worden de regeringsplannen op economisch gebied veelal afgestemd op de economische phnncn, die onder het bewind van De Gatdie worden opgesteld. Natuurlijk uiten zich hier de imperialistische belangentc:;cnstdlingcn. De Engelse invloed, die vroeger in deze gebieden overheersend was (bv. in Egypte en Jordanië), is voor ccn deel teruggedrongen en heeft plaats gemaakt voor Ame-rikaanse penetratie. Elders proberen de Franse imperialisten verloren gegane posities weer in te nemen. ln de laatste jaren zijn ook Wcstduitsc, Italiaanse en .Japanse belangengroepen op:;etreden, die in het Midden-Oosten invloedssferen proberen lL' verwerven. Ik opvatting, dat al deze regiems in de Arabische landen naar hun aard zonder meer progressief zouden zijn en recht zoudm hebben op onvoorwaardelijke steun, vindt geen rechtvaardiging in de feiten. De politiek, die door Chroestsjow in de Sowjet-Unie werd ingeleid en waarbij de heersende groepen in deze Arabische landen als consequent anti-imperialistische regcringen werden voorgesteld, die "wcialistischc" doeleinden wudcn nastreven, heeft niets gcmeen met de marxistisch-leninistische bcnadcri1w van de vrijhcidsbcwcgiiw der onderdrukte l'olkcn. De vrijhdid van de volken wordt ·,~iet gediend door Lcnin-orden uit te reiken aan figuren, die in hun landen de communistische partijen vcrbicden en de communisten vervol:;cn en elke vorm van klasse-organisatie van de arbeiders en .1rn1c bocren met terreur en geweld tegengaan. Onvoorwaardelijk toegezegde steun, ook met behulp van uitgebreide wapenleveranties, betekent op geen enkele wijze dat de werkelijk sociaal-vooruitstrevende krachten in deze landen worden geholpcil. Blijkbaar zijn de stratcP;ische concepties over de verdediging van de "weke onderbuik" sterker dan de marxistische opvatting, dat een verandering van het sociale regiem moet 1teunen op de ontplooiing van de klassebeweging van arbeiders en bocren in deze door het imperialisme en het feodalisme ge- 411
knechtc en tot een toestand van ondcr-ontwikkcldhcid gedoemde landen. Na het echec, dat de revisionistische politiek in deze Arabische landen heeft geleden, worden nu ook critische geluiden }-\C
hoord over dit gebrek aan klassenana.lyse. Zo schrijft bv. D. Wolsky in het augustus-nummer van het in de Sowjet-Unie vcrschijnende tijdschrift Wereldeconomie en Internationale Bctrekk~ingen, dat niet uit het oog mag worden verloren dat er in Egypte een "militaire bourgeoisie" bestaat, die er achterlijke opvattingen over sociaal-politieke vraagstukken op na houdt en dat uit de rol, die deze t~rocp gespeeld heeft, vele fouten en zwakheden van Egypte te vcrklaren zouden zijn. In dit artikel wordt echter geen werkelijk diepgaande analyse gegeven van de bestaande klassenverhoudingen en -tegenstellingen, die voor en na het conflict van invloed waren en zijn. Een dergelijke beperkte benadering, die alleen het bestaan van een "militaire bourgeoisie" ziet en vanuit deze benadering bepaalde daden van militaire bevelvoerders in leger en luchtmacht critiscert, blijft slechts oppervlakkig en is onvoldoende voor een juiste beoordeling van de klassenvcrhoudingen in Egypte en andere Arabische landen. Van eenzelfde politieke kortzichtigheid is de stcllingn:tmc, dat Israël zou moeten worden beschouwd als één imperialistische en zionistische poel. Alle Israëlicrs, of het nu kapitalisten, middenstanders, arbeiders of bocren zijn, worden daarbij over een kam geschoren. Wie echter Israël goed beziet. komt direct tot
de conclusie, dat het een staat is waar dezelfde klassentegenstellingen als in andere kapitalistische landen bestaan. Rechtse partijen, opgericht en gestimuleerd door de bourr,eoisie. al dan niet met buitenlandse invloeden, bedrijven er hun praktijken. Hun belangen staan lijnrecht t<:genover die van de arbeidersbeweging en haar organisaties. V66r het uitbreken van de strijd in het Midden-Oost<:'l was de werkloosheid 2;cstegen tot tien procent van de beroepsbevolking en er hadden in Tel Aviv herhaaldelijk clemonstratics van werklozen pla:-tts. Op dit moment is - blijkens een correspondentie in de Britse Times - volgens regeringsmcdedelingen het aantal werklo7en weer opgelopen tot minstens 35.000 en het zou volgens voorlopige schattingen van niet-officiële zijde zelfs al zijn gestegen tot 70.000, - op een aantal van 950.000 arbeidskrachten een ~~root aantal. Alleen in de maanden juni en iuli bleek het werkloosheidscijfer zeer laag te zijn, maar door de demobilisatie van de troepen is het oude orobleem in alle scherpte weer aan de oppervlakte gebracht. De zestig buitenlandse bankiers en zakenlieden, onder wie De Rothschild, die onlangs in Tel A viv vergaderden, waren niet zozeer begaan met de "joodse" staat en zijn bewoners als wel met hun eigen plannen om forse winsten te bchalen door middel van nieuwe investeringen. Zij vcrtelden de regcring-Esjkol, dat de economische positie van Israël zou afhangen van de vraag of het "klimaat voor privé-investeringen" zou worden
412 verbeterd. Dergelijke activiteiten hebben zich in het vcrleden
al vaker voorgedaan en Israëls economie is er door onder sterkc invloed van buitenbndse kapitaalsgroeperingen gebracht. Wztt voor de Arabische landen geldt, is ook op Israël van toep:tssing: er bestaan klassentegenstellingen, die niet door algemene leuzen of wilde taal verdoezeld kunnen worden.
Verwerpelijke leuze
Daarom ook is de leuze van "vernietiging van Israiil" in elk opzicht verwerpelijk en is steun aan deze leuze van de zijde van socialistische staten volslagen on-marxistisch. Deze leuze dateert uit 1948, toen de feodale vorsten - Parock uit Egypte, Abdoellah uit Transjordanië en Ibn Saocd uit Saoedi-Arabië - weigerden de stichting van de staat Isr,lël op grondslag van een UNO-besluit te aanvaarden en een oorlog ontketenden. Deze strijd bracht hun geen succes, maar ,lis gevolg ervan annexeerde Egypte toen de Gaza-strook en Abdoellah trok het Palestijnse Cisjordanië bij zijn rijk, dat latl'f dan ook omgedoopt werd van Transjordanië tot Jordanië. Deze regiems, die luide riepen om de "vernietiging van Israël" werden toen in feite door het Britse koloniale lelpitaal als gedresseerde waakhonden gebruikt. In mei 1950 werd door een overeenkomst van de Amerikaanse, Engelse en Pranse impcrialisten de status quo in dit gebied "bevroren", - waarbij het ontbreken van een werkelijke vrede met erkenning van de staat Israël steeds weer aanleiding was tot het ontstaan van hernieuwde botsinvcn. Dit laat ovcrduidc,lijk zien, waar de "vernictigings"-lcuze vandaan komt. Ze is opgesteld door feodale heersers als Farocl<, die later smadelijk verjaae;d werd en door Koning Hocsscins voorganger Abdoellah en het imperialistische optreden nadien was er op gericht deze leuze te bestendigen ter meerdere glorie van hun eigen belangen in dit gebied. De "progressieve" regcringen van Egypte, Syrië e.d. hanteren dus een leuze, die indertijd door feodale potentaten was opgesteld om de aandacht van de binnenlandse chaos en de onderdrukking in hun landen af te leiden. Het handhaven van deze leuze heeft uiteraard niets progressiefs. Toch heeft deze kreet llll al negentien jaar geklonken in de hoofdsteden van de Arabische landen. Zij het, dat ze soms met korte of langere tussenpoos niet werd gehoord, omdat er belangrijker zaken aan de orde waren, zoals de toe te juichen nationalisatie van het Sucz-kanaal en het tot stilstand brengen van de Frans-Brits-Israëlische agressie in 1956, die deze nationalisatie ongedaan moest maken. Terwijl bepaalde groepcringen binnen de Israëlische bourgeoisie honderdduizenden Arabische vluchtelingen - slachtoffers van de oorlog van 1948 - aan hun lot overlieten en geen vinger uitstaken om hun lot te helpen verlichten, trokken figuren als Sjockairy, die zich opwerpt als leider van een zogenaamd "Palestijns bevrijdingsfront" langs de vluchtelingen-kampen in Gaza en het Jordaanse grensgebied om de vern ie- 413
t1gmg van Israël te prediken. Amerikaanse dollars vloeiden in stromen om deze kampementen in stand te houden en de bewoners van het hoogst noodzakelijke aan voedsel en kleding te voorzien, - zonder dat er iets gedaan werd om hun een nieuw leven mogelijk te maken. Sjoekairy, die in de jaren van de tweede wereldoorlog een duistere rol gespeeld heeft, kreeg in Caïro een eigen kantoor en bezocht na de jongste gevechtshandelingen ministersconferenties van de Arabische landen. Het is beslist verwerpelijk, dat in de Chinese pers Sjoekairy een speciale plaats toebedeeld krijgt en bij min of meer als een "revolutionair" wordt voorgesteld in de strijd tegen "zionisme en imperialisme". Even verwerpelijk is het echter als de Sowjet-journalisten Beljajew en Primarkow het in een serie beschouwingen in de Prawda pogen voor te stellen alsof alleen Sjoekairy de vernietigingsleuze uitkraamt. Zij schreven, dat de opvattingen van Sjoekairy niet gedeeld worden door de regcringen van bepaalde Arabische landen en dat diens rassistische taal niet door de regcring-Nasser zou worden gesteund. Dit is in strijd met de waarheid en een halfslachtige poging om de zaken mooier voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Tot dusver hebben noch Nasser, noch Al Atassi van Syrië of Arcf van Irak ooit gezegd, dat het bestaansrecht van Israël moet worden erkend. Wie een geluid in die richtin" laat horen, zoals de Tunesische president Bourguiba, wordt van alle kanten aangevallen. Het verbergen van deze zaken en de weigering om deze leuze openlijk te critiseren, kan alleen maar tot nieuwe misrekeningen leiden. Ook de jongste conferentie in Khartoem van regeringsleiders en ministers van Arabische landen heeft ten aanzien van deze essentiële kwestie geen andere - op de realiteit gerichte -uitspraak opgeleverd. Zoals trouwens ook het "vredesplan" van Tito, waarover in de weken voorafgaand aan de debatten in de Veiligheidsraad en de Algemene Vcrgadering in talrijke d'iplomatensalons druk wordt gepraat, op dit punt uitmunt door de grootst mogelijke vaagheid. Dit geldt ook voor de beoordeling van de toestand in Israël. Het dulden van de vernietigingsleuze speelt namelijk in de kaart van ultra-rechtse kringen als Dajan, Begin, Allon en anderen, die in een overwinningsroes plannen voor een "grootIsraël lanceren. Zij prijzen een blijvend militair bestuur in de veroverde gebieden aan. Hun uitspraken in die zin worden veelal niet tegengesproken door de regering-Esjkol, die de bezette gebieden als een soort van onderhandelingsobject wil gebruiken bij de door haar gewenste bilaterale besprekingen met de Arabische landen. Dajans "Palestijnse autonomie" onder militair bestuur en Begins "geen handbreed aarde opgeven" en andere annexatieplannen lijken als twee druppels water op clkaar. Deze plannen vormen niet de uitweg uit de bestaande conflicten en kunnen de bevolking van lsraël alleen maar nadeel bezorgen. Bovendien geeft dit optreden de extremisten in
414 de Arabische landen nieuwe brandstof om een avonturcnpoli-
tick ten opzichte van het "op cxpanstc beluste" Israël te vcrlangen.
De positie van de Israëlische communistische partij
De Israëlische communistische partij, die geleid wordt door Mikocnis, heeft zich in haar program scherp gekeerd tegen de Dajans en andere militaristen, die chauvinistische en op gebiedsuitbreiding gerichte taal uitslaan. Zij heeft als uitgangspunt voor haar optreden, dat elke oplossing uit moet gaan van de belangen van de bevolking van Israël zowel als van de volken van Egypte, Syrië, Jordanië en de andere Arabische landen. Voor de nu door Israël bezette gebieden heeft de Israëlische communistische partij in haar program een aantal gedachten ontvouwd, die op deze stellingname zijn gebaseerd. Zij houden in, dat de Arabische bewoners van deze gebieden zelf geraadpleegd dienen te worden en bij de toekomstige vcrhouding tot de staat Israël betrokken moeten worden. llrt optreden van de Israëlische communistische partij tegen de ultra-rechtse groepcringen binnen de Israëlische bourgeoisie vcrdient alle aandacht en de beschuldiging, dat zij "is afgezakt tMar nationalistische posities en de agressieve politiek van de burgerlijke partijen van Israël ondersteunt" (een uitspraak in een artikel in het CPSU-orgaan Kommunist, 1967, nr. 11) is volkomen onjuist. Een dergelijke benadering van een communistische partij, die onder moeilijke omstandigheden de strijd voert voor de belangen van de arbeidersklasse van haar land is revisionistisch van inslag en geeft lieden van het allooi Dajan een steuntje in de rug. De Israëlische communistische partij heeft volledig het recht zelfstandig haar politieke koers te bepalen, ook al komt deze niet overeen met de buitenlandse politiek die de regering van de Sowjet-Unie op een bepaald tnoment volgt. Men kan zich zelfs de vraag stellen of het vcrbreken van de diplomatieke betrekkingen met de regering in Tel Aviv door de Sowjet-regering, - een stap die door andere Oosteuropese landen met uitzondering van Roemenië werd gevolgd, - ertoe heeft bijgedragen de toestand in het MiddenOosten tot normalere proportics terug te brengen. Toen India en Pakistan in een militair conflict verwikkeld waren en grote troepenmachten naar Kasjmir stuurden, gebeurde dit ook niet, maar trad premier Kosygin in Tasjkent als bemiddelaar op, zoals Mikoenis nog onlangs in een reactie op het geciteerde artikel in de Kommunist in herinnering bracht. Juist nu vcrdienen de communisten van Israël de solidariteit van de progressieve krachten in de wereld, die de ,diehards' van Israël een halt willen toeroepen en oplossingen nastreven, die een einde moeten maken aan de gcspannen toestand.
De houding van de CPN
De CPN heeft vanaf het begin van de crisis in het Midden- 415
Oosten duidelijk gemaakt, dat de oorlog niet in het belang van de volken van Israël en van de Arabische landen was en dat achter dit conflict de belangen van de grote olieconcerns en de imperialisten schuil gingen. Zij alleen zijn gebaat met een voortdurende haard van onrust en spanning en het aanwakkeren van tegenstellingen. Daarom heeft de communistische partij het hoofd geboden aan de ophitsende campagne die in de Nederlandse pers gevoerd werd en die ten doel had een soort oorlogshysterie op te wekken onder de bevolking. De CPN heeft vastgehouden - en heeft dat bij herhaling uiteengezet - aan het principe dat het bestaansrecht van Israël onvervreemdbaar is en dat alles gedaan moet worden om de oorlogsbrand te blussen. Om deze reden was de CPN-fractie in de Tweede Kamer mede-ondertekenaar van een motie, waarin het parlement de regering opdroeg in deze geest in de Verenigde Naties op te treden. De gebeurtenissen van de afgelopen drie maanden hebben aangetoond, dat deze beoordeling juist is. Bijna dagelijks komen er berichten, waaruit blijkt dat de olieconcerns als Shell, Esso en BP de ontstane situatie aangrijpen om de olieprijzen op een ongehoorde wijze op te drijven. "Oude" olievoorraden worden tegen hogere prijzen op de markt gebracht; gas- en electriciteitstarieven worden kunstmatig omhoog gejaagd, terwijl in het Midden-Oosten de oliemagnaten elkaar concessiegebieden aan het betwisten zijn. Waar Engelse of Amerikaanse concerns een duwtje krijgen, duiken Japanse, Westduitse en Franse ondernemingen haastig op om te proberen opengevallen plaatsen te bezetten. In de V crenigde Staten zelf spannen de vertegenwoordigers van de pas in en na de tweede wereldoorlog opgekomen oliebedrijven zich in van de toestand in het MiddenOosten gebruik te maken om markten te veroveren voor hun (tegen hogere kostprijzen gewonnen) olie. De zelfstandige koers van de CPN in een gecompliceerde situatie, zoals deze bij het conflict in het Midden-Oosten duidelijk tot uiting kwam, heeft bepaalde rechtse kringen in ons land in een ware razernij gebracht. Deze kringen hebben er belang bij om de communisten "gelijkgeschakeld" te houden op wat zij simplistisch als "Moskou" aanduiden. Het is een opvatting, die o.a. ook terug te vinden is in een vcrklaring van een aantal Nederlandse predikanten (Nieuwe Rotterdamse Courant, 17 augustus 1967), die zich tot de W creldraad van Kerken wendden met een klacht, dat door de lauwheid van kerkelijke kringen "moslims en marxisten gesterkt worden in hun afwijzing van de ontplooiing van de staat Israël". Met "marxisten" wordt klaarblijkelijk gedoeld op de diplomatic van de Sowjet-Unie en een reeks andere Oosteuropese landen, doch deze diplomatic wordt dan meteen maar tot het standpunt van alle marxisten verklaard. Marxisten gaan echter bij hun oordeel uit van een analyse van de bestaande klassenvcrhoudingen en -tegenstellingen en dit marxistische oordcel wordt niet bepaald door tactische of diplomatieke overwegingen. Als Nederlandse waar-
416 nemers zich met de houding van marxisten willen bezig hou-
drn, dan zullen zij er goed aan doen hun blikken niet altijd over de grens te laten gaan ... ! Bij het zoeken naar oplossingen van de problemen van het Midden-Oosten moet worden uitgeg;:tan van een onderzoek naar de reële krachtsverhoudingen en klassentegenstellingen. Alleen dan zal de strijd tegen het imperialisme efficiënt en consequent worden gevoerd en zullen de volken van het Midden-Oosten worden geholpen een menswaardig bestaan, vrij van imperialistische onderdrukking, op te bouwen.
]. DE BOO
417
418
Boekbesprekingen:
Knelpunten in de Algemene
Bijstandswet
De Dr. Abraham Kuyperstichting, het wetenschappelijke bureau van de AR Partij, heeft een nota samengesteld inzaK.e een aantal knelpunten in de uitvoering van de Algemene Bijstandswet (ABW). 1
)
Het betreft een onderzoek naar de toepassing van de ABW. Daaruit worden gevolgtrekkingen gemaakt, die verder gaan dan de opvattingen die de A~ -vertegenwoordigers in de openbare lichamen in het algemeen voorstaan. Gemeenteraadsleden kunnen er aanknopingspunten in vinden, die in de praktijk van het gemeenteraadswerk te pas kunnen komen. De nota bevat interessante beschouwingen over de interpretatie van de "noodzakelijke kosten van het bestaan", dat de ABW als criterium stelt voor het verlenen van bijstand. Geconstateerd wordt, dat het criterium niet bedoeld is "om in biologische zin in het leven te blijven", doch dat daarmee meer bedoeld dient te worden. Hieruit volgt, dat het begrip "noodzakelijke kosten van het bestaan" niet een statisch maar een dynamisch begrip is, dat steeds weer aanpassing en herziening behoeft. Achtereenvolgens worden de voor- en nadelen nagegaan van de verschillende berekeningsmetboden voor de hoogte van de bijstand. De conclusie is, dat de budgetmethode (gebaseerd op de kosten van het levensonderhoud) zich minder goed leent voor een slagvaardig volgen van de algemene ontwikkeling van het levenspeil. Het voortdurend aanpassen van de bijst2.•1dsnormen aan de nrijsschommelingcn van de afzonderlijke componenten vormt een bezwaar tegen deze methode. De loonmethode (gekoppeld aan het minimumloon) heeft het nadeel, dat de vaste uiteenlopende kosten, als bijvoorbeeld huur, er te weinig in weerspiegeld worden. Deze bezwaren worden grotendeels ondervangen door de zogenaamde gemengde methode. waarbij wordt uitgegaan van het geldende minimumloon, dat tot basisbedrag voor de bijstand wordt herleid. Boven dit basisbedrag worden per geval de werkelijke huishuur, de ziekenfondspremie en eventueel andere toeslagen uitgekeerd. Men kan instemmen met de gevolgtrekking, dat de richtlijnen voor de bijstand volgens de gemengde methode, doordat zij
1) "Uitvoering Algemene Bijstandswet", uitgave van Antirevolutionaire Partijstichting, Den Haag. Prijs f 1,-.
parallel loopt met de loonontwikkeling, terwijl rekening wordt gehouden met de vaste uiteenlopende (huur)kosten, ziekenfondspremie e.d., de voorkeur verdient boven de budget- en de loonmethode. De in de ABW voorgeschreven uitvocringsmaatregel, waarbij de regering aangeeft in welke bestaanskosten de bijstand tenminste moet voorzien, kenschetst de nota als een maatregel, die eerder belemmerend dan bevorderend werkt voor een verantwoorde ontwikkeling van het bijstandsbeleid. Gepleit wordt voor invoering van bijstand in de vorm van een crcdiethypotheek, die voorheen onder de Armenwet een nuttige functie heeft verricht, doch in de ABW ontbreekt. Dit gemis heeft er toe geleid, dat een aantal gemeenten buiten de ABW om verordeningen in het leven hebben geroepen, op grond waarvan geldleningen onder hypothecair verband aan bejaarden worden verstrekt, die in het bezit zijn van een eigen woning en daardoor niet voor bijstand krachtens de ABW in aanmerking komen. Introductie in de ABW van de eredierhypotheek acht de nota een urgente zaak. In het geschrift wordt de gedachte gelanceerd om het criterium van de ABW, de noodzakelijke kosten van het bestaan, te relativeren. De ABW wordt aangevraagd door personen met uiteenlopende inkomens. Het kan ook gebeuren, dat dit boven het bedrag van de bijstandsnormen ligt. Toch kunnen dne personen genoodzaakt worden tot het doen van bijzondere uitgaven, die hun draagkracht te boven gaan. Vooral wanneer het personen betreft met een inkomen, dat aanmerkelijk hoger ligt dan de geme:~ntclijke bijstandsnormen, komt de vr~<ag op, welke de vcrhouding is tussen het algemeen lc\'ensniveJ.u van de betreffende personen enerzijds en hun draagkracht anderzijds. De draagkracht, zo wordt verder gesteld is niet een absoluut begrip, rechtstreeks af te lezen uit de cijfers van het inkomen, doch een relatief begrip. Aldus wordt de draagkracht mede bepaald door de concrete levensomstandi!jhcden, waarin iemand verkeert. In de nota wordt betreurd, dat deze zienswijze niet algemeen wordt aanvaard, zodat er geen ruimte wordt gelaten voor een individualisering naar draagkracht wegens sociale verschillen. De samenstellers van de nota zien dit als een eenzijdige en te beperkte interpretatie van het begrip "noodzakelijke kosten van hrt bestaan". De gedachte, dat elke aan vraag om bijstand in principe moet worden afgestemd op het principe van de laagste inkomensgroepen wordt verwerpelijk geacht. Dit temeer, omdat het zich laat :1anzien, dat het bijstandsbeleid zich in de toekomst zal toespitsen op bijstandsverlening in bijzondere koe ten en wegens bijzondere omstandigheden. Het gaat daarom niet op, dat de inkomens- en vermogenspositie van de betreffende personen "eerst tot het laagste niveau van de gemeentelijke richtlijnen gereduceerd moet worden, willen zij voor bijzondere bijstand in aanmerking komen" ... Er worden verder nog een aantal knelpunten opgesomd. Daar- 419
420
bij wordt o.a. gewezen op de toepassing van de criteria van de Rijksgroepsregelingen voor zelfstandigen, die in de praktijk tot vcrschillende uitleg leidt. Wenselijk is, dat aan bejaarden, die in tehuizen verblijven, voor persoonlijke uitgaven een gelijk bedrag wordt verstrekt. Het komt voor, dat in een tehuis dikwijls bejaarden uit diverse gemeenten zijn ondergebracht. De bedragen, die deze gcmeenten voor persoonlijke uitgaven verlenen, vcrtonen voor bejaarden, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, vaak niet onaanzienlijke verschillen. De betreffende bejaarden ondergaan dit begrijpelijk als een vorm van discriminatie. Anderzijds huldigt de nota de mening het bedrag voor de persoonlijke uitgaven in overeenstemming te brengen met de ontwikkeling, belangstelling en behoeften van de betrokkenen. Het kan tot onbillijkheden leiden, indien aan personen met uiteenlopende behoeften eenzelfde bedrag voor persoonlijke uitgaven wordt verstrekt. Dan houdt men b.v. geen rekening met de draagkracht van iemand, die bepaalde vakliteratuur wil bijhouden, die bij gelegenheid een bibliotheek in een andere plaats wil raadplegen, teneinde niet geheel buiten het culturele leven te komen staan. Een oplossing zou wellicht gevonden kunnen worden door een bepaald pcrcenta~c van het inkomen vrii te stellen en niet een vast bedrag, zoals tot nu toe gebruikelijk is. De opvatting, dat culturele behoeften zouden samenhangen met de grens van iemands inkomen, laten wij uiteraard voor rekening van de samenstellers van de nota. Een apart en uitvoerig hoofdstuk wordt gewijd aan de financiering van de ABW. Een deel van de financiering wordt via een ingewikkeld systeem door het gemeentefonds met circa 80 procent aan de gemeenten vergoed. Inmiddels zijn de lasten van vele gemeenten door de inwerkingtreding van de ABW sterk gestegen, mede door uitbreiding van de verzorgingstehuizen voor bejaarden. Dit geldt met name in het bijzonder voor de gemeenten met een relatief groot aantal bejaarden en waarvan de begrotingstekorten jaarlijks met grote en niet meer te dekken bedragen stijgen. De aandrang in de nota om het huidige systeem van vergoedingen in de kosten voor sociale zorg uit de begroting van het gemeentefonds (waarvan de voeding van a!Ierlei factoren afhankelijk is) over te brengen naar de rijksbegroting, zal ongetwijfeld in gemeentelijke kringen bijval vinden. Al met al houdt het geschrift een aantal suggesties in, die aan te bevelen zijn.
C. DE ROVER
VVeten en regeren
Het boekje "Weten en regeren van dr. A. A. de Boer*) is, zo laat de achterflap ons weten, "een strijdschrift voor de vernieuwing van de democratie". Maar wie nu, hierdoor aangemoedigd, de pennevrucht van dr. De Boer begint te lezen, merkt van strijd niet veel. Strijd vooronderstelt een tegenstander die moet worden bestreden, en voor de lezers van ons blad behoeft het wel geen betoog, dat op het gebied van de democratie, zoals op zo veel andere gebieden, deze tegenstander in de eerste plaats wordt gevormd door de grote monopolies. Deze immers maken in ons land en dat geldt ook voor de regering - de schrijver zegt immers over het "regeren" te willen spreken? - voor een groot deel de dienst uit. Eerst op blz. 106 van het boekje evenwel wordt het woord "monopolist" gebruikt - een monopolist, die de gehele markt beheerst, kan ztjn aanbod vcrminderen en zijn prijs verhogen, wat "voor die producent bepaald in hoge mate lonend (kan) zijn ... Het 1s duidelijk, dat hier van een minder wenselijke vorm van winstmaximalisering (dat wil zeggen het zo hoog mogelijk opvoeren van de winst, H. M.) sprake is, en wel als gevolg van het feit dat de concurrentie die tot prijsverlaging aanleiding geeft, hier niet meer optreedt". De schnJver gaat voort: "De consument wordt de dupe: hij betaalt een hogere prijs dan onder concurrentie het geval zou zijn. Vandaar, dat de concurrentie als een gunstig werkende regulator wordt beschouwd", waarna de lezer nog de verzekcring ontvangt, dat de volledige monopolist weinig voorkomt. Dit is dus het "vonnis" van de schrijver over de monopolies: "minder wenselijk" wat hun manier van winst maken betreft. En bij dit fronsen van de wenkbrauwen laat het "striJdschrift" het dan ook wel. liet zal duidelijk zijn, dat de schrijver - werkzaam bij Euratom - nu hij voor de in ons land en de aangrenzende landen heersende machten zó ongevaarlijk blijkt, zich het met een gemst hart kan permitteren, "progressief" te zijn, althans zich met progressic vc veren te tooien. T cm eer waar hij, blijkens een door hem aangehaalde definitie, onder politieke progressiviteit vcrstaat "een opvatting, die gekenmerkt wordt door het doel de in een samenleving bestaande ongelijkheid ten aanzien van de vcrdeling van een bepaalde waarde volgens een bepaald vcrdclingscriterium ... te verminderen" (blz. 139). Deze definitie lijkt ons, afgezien van het aantal gebruikte woorden, wat erg magertjes uitgevallen.
De "progressieve" dr. A. A. de Boer heeft zich nu aan het werk gezet. Reeds op blz. 25 verwijst hij naar een door schrijvers ontwikkelde methode, "die dient tot meerdere glorie van
*) Dr. A. A. de Boer, Weten en regeren. De noodzaalc van een nieuwe. politiek. Uitgeverij: N.V. De Arbeiderspcrs, Amsterdam, 1967. Prijs f 8,50. 421
de auteur zelf en die meestal begint met: ,Naar ik elders heb uiteengezet' of ,eerder heb ik in dit tijdschrift aangetoond', met als voetnoot de uitgebreide vcrmelding van een ander artikel van dezelfde auteur". Dr. A. A. de Boer vcrvolgt dan: "dit is niet eens meer een ingewikkelde vorm van wetenschappclijk doen, maar ijdelheid. In een in 1962 vcrschenen bock, getiteld Economische aspecten van de ontwikkeling der kernenergie presteert de auteur, een zekere dr. A. A. de Boer, het (de lezer begrijpt toch wel, dat nog steeds dr. A. A. de Boer aan het woord is? - H. M.) in de literatuurlijst maar liefst twintig maal naar zich zelf te verwijzen op een totaal van 89 referenties. Dit zijn trucjes, die niet meer imponeren; in dit speciale geval heb ik kunnen constateren, dat acht van de twintig aangehaalde publicaties weinig met de tekst van het bock uitstaande hebben en dat een door de schrijver aangehaaki bockwerkje van hemzelf uitvcrkocht en nooit herdrukt blijkt te zijn". Als bij het in dit citaat genoemde boek de werkmethode van dr. De Boer z6 is, dat acht van de twintig aanhalingen weinig met de tekst te maken hebben, dan zal het ook wel nauwelijks verbazingwekkend mogen heten, dat de auteur ons in het onderhavige werkje, uitgaande van dezelfde werkmethode, meeneemt op een soort aardse kosmonautcnracc: wc toeven een wijle bij Einstcins relativiteitstheorie, bezoeken de Deense fysicus Nicls Bohr in diens moeilijkheden met de mechanica van het atoom, volgen het conflict tussen Churchills adviseur Lord Cherwell en diens tegenvoeter Sir Henry Tizard over de Engelse wetenschappelijke oorlogvoering tegen de Duitsers tijdens de tweede wereldoorlog, begrijpen dat de theoloog Ramsey het positivisme als een uitdaging voelt - ach, wat niet al. Toch bekruipt ons het kregelige gevoel: wat wil de schrijver nu toch eigenlijk? Hij jaagt ons van hoofdstuk naar hoofdstuk voort, we vcrwachten iets van een ontknoping: waar komen wc terecht, wat is de clou? Wc kunnen ons heel goed voorstellen, dat de schrijver een thriller heeft geschreven - dat staat tenminste op de achterflap vcrmeld -: hij slaagt er namelijk prima in de mensen in spanning te houden. Alleen was - alweer volgens de achterflap - de thriller humoristisch; van het onderhavige boekje kan dat nu niet direct worden gezegd. Moeten wc als belangrijkste mededeling van het boekje het feit beschouwen, dat de schrijver een structuuraanpassing wenst? Als gevolg van de automatic zouden volgens dr. De Boer, bij handhaving van de huidige "structuur", massa's arbeidskrachten op straat komen te staan en tot nieuwe paupers worden. Er zou maar één manier zijn om dit te voorkomen, en dat zouden geen maatregelen zijn als werktijdvcrkorting en betere sociale voorzieningen. Ook belastingmaatregelen en importregulcring zouden op lange termijn ontoereikend blijken. Neen, het gaat om een echte structuuraanpassing, roept dr. De Boer uit: hij spreekt er dan van, dat "wij afstand moeten doen
422 van het oude principe dat men betaald moet worden naar wat
men aan de samenleving bijdraagt" (blz. 13 5 ), terwijl hij op dezelfde bladzijde, kennelijk met instemming, het citaat brengt: "de maatschappij zal socialistisch zijn of ze zal niet zijn". Nu zou men geneigd zijn te denken: een socialistische maatschappij plus het loskoppelen van beloning en prestatie - dat begint aardig op een communistische maatschappij te ]ijken. Maar afgezien van het feit, dat men zulk een maatschappij niet op bevel in elkaar kan zetten, zou, blijkens andere uitlatingen van de auteur, deze van de gedachte alleen al schrikken. Wat hij zich dan wel voorstelt wordt niet duidelijk. Een algemene loondaling van alle industrie-arbeiders misschien? Op bladzijde 134, even voor het boven aangehaalde citaat, zegt hij namclijk over de automatic: "De hogere arbeidsproduktivitcit is niet aantrekkelijk wanneer de daaruit voortvloeiende verhoging van de welvaart niet op de een of andere wijze wordt uitgesmeerd; anders is de hogere beloning een voorrecht voor de kleine groep van gelukkige wcrkncincrs, die actief aan de produktie in de strikstc zin deelnemen. Zolang deze ingrijpende structuurverandering niet plaats vindt kan men niet vcrwachten van de vcrtegenwoordigers der arbeiders dat zij enthousiast zullen zijn over de automatic". Dit laatste in vcrband met het door de auteur vcrmelde vcrzet tegen de automatie van de vakbonden in de V crcnigdc Staten. Of zijn het belangrijkste de ellenlange beschouwingen, die dr. De Boer wijdt aan de tegenstelling tussen politiek en wetenschap? ln allerlei toonaarden wordt het gezegd en herhaald: de wetenschap dient zich te houden aan een door de politicus opgegeven probleem en dit dient zij uit te werken, daarvoor dient zij de mogelijkheden tot oplossing, als het ware naast elkaar, aan de politicus voor te leggen. Spreekt de wetenschapsbeoefenaar desondanks een voorkeur uit, dan mag hij dat alleen doen, wanneer hij begrijpt dat hij daarmee de grenzen van de wetenschap overschrijdt en in de politiek terecht komt, dus als het ware politicus wordt. Politiek zou betekenen: kiezen. De wetenschap geeft de mogelijkheden aan, waaruit moet worden gekozen. Het lijkt ons, dat het onderhavige "probleem" behoort tot een genre der tot in het oneindige opgeblazen problemen met weinig praktisch belang, waarin men zich in bepaalde intellectuele kringen naar hartelust vermeit. Het is zeer de vraag, of dit niet behoort bij afleidingsmanoeuvres van een politiek karakter. Zolang immers de mensen zich met dit soort "problemen" bezighouden, houden zij zich niet bezig met de problemen zonder aanhalingstekens, dus met de strijd. En hiermee zijn wc teruggekeerd naar ons uitgangspunt. Overigens kunnen we de verleiding niet weerstaan, aan de hand van een paar voorbeelden aan te tonen, dat dr. De Boer met al zijn schijnbare progressiviteit en al zijn wenkbrauwfronsen en mopperen op rechts, tot conclusies komt, die werkelijk progressieve mcnSê'n vals in de oren klinken. Up bladzijde 115: liet " ... is ... duidelijk dat het voor jonge opkomende Jan- 423
424
den verschil maakt, ja bepalend kan zijn voor het effect, of een investering van arbeidsintensieve aard is of niet. Efficiënte machines hebben ... vaak een minder nuttig effect dan installaties die voor hun toepassing een grote arbeidsprestatie eisen". Of, in eenvoudiger Nederlands: de volken van de minder ontwikkelde gebieden zijn goed genoeg voor slavenwerk! Op bladzijde 138: Behalve aan de rechterzijde hoort men "ook aan de linkerzijde ... geluiden die te veel zijn geïnspireerd op wat vroeger als enig middel gold en sindsdien als hoogste doel wordt beschouwd. De roep om integrale (dat is algehele, H. M.) nationalisatie van het ,grote' bedrijfsleven is er een voorbeeld van. Wat in deze vorm van discussies aan misverstanden wordt gecreëerd door het gebruik van (een term) als . . . ,eigendom van het volk' ... is voldoende om de kiezers op een dwaalspoor te brengen". Commentaar overbodig. Op bladzijde 14 5: "Een radicale oplossing voor het probleem van de Limburgse mijnen kwam ... in zicht toen de econoom Andriessen (als minister, H. M.) werd afgelost door de progressieve politicus Den Uyl". Mogen we hierbij veronderstellen, dat sommige oliebelangen voor een en ander dankbaarder zullen zijn dan de met werkloosheid bedreigde Limburgse bevolking?
Ten slotte willen we nog vermelden, dat het boekje zich vooral zorgen maakt over "de voorlichting van de elite". Dit moge dan toevallig op bladzijde 16 als ondertitel vermeld staan, de term "elite" keert bij voortduring terug. Blijkbaar hebben schrijvers als dr. De Boer niet de gedachte, dat deze term op zich zelf een onderscheid aangeeft tussen een smaakvolle en een onsmakelijke bevolkingsgroep, welke gedachte nu niet direct van smaak getuigt, om het nu nog maar heel zacht te zeggen. Wij geloven, dat wij met bovenstaande opmerkingen wel genoeg, en misschien zelfs te veel, aandacht aan dit boekje hebben besteed.
H. MARINUS
De rooms-katholieke kerkorganisatie in Nederland
Hoewel de ontwikkelingen in het Nederlandse katholicisme de laatste jaren binnen en buiten de grenzen een veelbcsproken thema vormen, is het aantal studies speciaal gewijd aan de structuur van de rk kerk in Nederland tot dusver vrij gering. Een poging in deze lacune te voorzien is het onlangs vcrschenen proefschrift "De Rooms-Katholieke Kerkorganisatie in Nederland" van drs. H. C. Laan, priester en docent aan het seminarie Hageveld van het bisdom Haarlem. *)
*) "De Rooms-Katholieke Kerkorganisatie in Nederland", van drs. H. C. Laan. Uitgegeven bij Bijleveld te Utrecht.
Het boek draagt als ondertitel "een sociologische structuuranalyse van het bisschoppelijk bestuur" en bevat uiteraard veel, dat vooral van belang is voor een relatief kleine kring van kerkelijke functionarissen en voorts als achtergrond-informatic voor geïnteresseerden. Het proefschrift is echter tevens bedoeld als bijdrage aan de discussie binnen de rk kerk in Nederland. De auteur stelt vast, dat er binnen de Nederlandse katholieke kerk grote meningsverschillen bestaan en hij stelt zich ten doel een bijdrage te leveren tot het vinden van een oplossing voor die crisis door te streven naar een nieuwe consensus binnen de kerk, d.w.z. naar een nieuwe basis voor ecnsP"czindheid. Hiervoor zouden ook bepaalde maatregelen van structurele aard nodig zijn. De richting waarin hij de oplossing zoekt, komt overeen met wat de laatste tijd ook wel door anderen is betoogd. Vcrschillende elementen ervan lijken, tot op zekere hoogte, ook aanwezig in het beleid van de Nederlandse bisschoppen. Ruwweg kan die richting hier wellicht worden aangeduid met: pluriformiteit en vernederlandsing.
Pluriformiteit en vernederlandsing
Dr. Laan schetst de structuur van de rk wereldkerk, zoals die in de loop der eeuwen is gegroeid, als die van een typische "rechtskerk": een streng verticaal opgebouwd geheel waarin door het hoogste gezag krachtens een uitgewerkt kerkelijk rechtssysteem bindende voorschriften worden opgelegd. Binnen dit geheel van de wereldkerk geldt de katholieke kerk in de afzonderlijke landen slechts als een "provincie", ondergeschikt aan het Romeinse gezag. De schrijver constateert dat, zeker in Nederland, dit oude karakter van de rk kerk met dogmatisch geformuleerde eisen van eenvormigheid in opvatting en gedrag (ook politiek gedrag, zie het Mandement - R.) niet langer wordt aanvaard. Voor de t;ang van zaken binnen de kerk heeft dit "grote problemen" tot gevolg, zo zegt hij. De auteur beschrijft bijvoorbeeld de gevolgen van het teloorgaan van de oude consensus onder de priesters, d.w.z. onder de kaderleden van de rk kerkorganisatie:
"De samenwerking tussen oudere pastoors en jongere kapelaans wordt steeds moeilijker. Ze blijken de verschijnselen van alle dag geheel anders te interpreteren en laten niet na, in naam des Heren, deze uiteenlopende interpretaties aan het gelovige volk mee te delen. Dit werkt fnuikend op de consensus binnen de kerkorganisatie. De zekerheid die dogmatische formuleringen tot voor kort aan de mensen gaven, en die door middel van het katechismusonderwijs reeds vroeg werden ingeprent, is verdwenen".
De conclusie van de schrijver is, dat bij een vasthouden aan de
~
~
~
~ 11 ~
~
~ 425 ~
~
~
oude, van hogerhand bindend voorgeschreven, eenvormigheid d:? problemen onoplosbaar zullen blijken. Voor de rk kerk is "acceptatie van de pluriformit~it in haar eigen gelederen onontkoombaa:·". En omdat de uniformiteit juist berust op het eigen kerkelijk rechtssysteem krachtens welk de voorschriften worden opgelegd, zou tevens dit kerkelijk rechtssysteem afgeschaft dienen te worden. "Waarom moet de J,erk een rechtssysteem hebben en waarom zijn organisatieregels niet voldoende?", zo vraagt hij. Hij ver· wijst daarbij naar de Wereldraad van Kerken te Genève. De schrijver stelt dat "de Wereldraad van Kerken als internationale organisatie van kerkelijke signatuur met de Katholieke Kerk te vergelijken is". Hij werkt deze vcrgelijking niet verder uit, maar opgemerkt kan worden, dat binnen de Wereldraad de aangesloten (meest nationale) kerken zelfstandig zijn. Zoals bekend om v:lt de Wereldr::tad het merendcel van de protestantse kerken, de ltnglic:unsc kerk en enkele orthodoxe kerken. In logische samenhang met dit pleidooi voor pluriformiteit en afschaffing van het (internationale) rechtskarakter van de rooms-katholieke kerk staat de kwestie van de eigen plaats van de Nederlandse rk kerk in de internationale katholieke wereldorganisatie. Bij het bezien van deze kwestie moet men als buitenstaander voor ogen houden, dat het karakter van de :~atholieke kerk in een aantal opzichten sterk vcrschilt van dat van alle andere grote kerkgenootschappen in Nederland. Binnen de traditionele structuur van de rk kerk is zoals gezegd de kerk in een afzonderlijk land slechts een "provincie" van de centraalb:èstuurde wereldkerk. Zeker in de opvatting in de Romeinse Curie is voor enige zelfstandigheid van de afzonderlijke "kerkprovincies" geen plaats.
Historie
Voor Nederland zitten aan deze verhouding nog wel enkele historische, bijzondere kanten vast. Tijdens de protestantse Hervorming in de tweede helft van de zestiende eeuw waren de bisschoppen uit Nederland verjaagd. Het duurde tot 1853 alvorens het !,wam tot het "herstel van de bisschoppelijke hiërarchie" in Nederland. Meer dan 250 jaar heeft de katholieke kerk in Nederland dus geen eigen bisschoppen gehad. Evenals in sommige eerdere studies wordt in het proefschrift van dr. Laan aannemelijk gemaakt dat het z.g. herstel van de hiërarchie in 1853 voor een belangrijk deel moet worden gezien als de "consequentie van de nationaliserin~stcndens onder de katholieken" en als "de erkenning van een stuk zelfstandig Nederlands katholicisme". Na tuurlijk was het "herstel" óók de formele erkenning door de
426 Nederlandse overheid van het recht van de rk kerk in Neder-
land op eigen leiding. Wat dit betreft had het "herstel" echter veel eerder kunnen gebeuren, want al in 1796 was in Nederland de grondwettelijke gelijkstelling van alle kerken tot stand :·,ckomen. Het uitstel tot 1853 is volgens deze visie mede veroorzaakt door de houding van Rome. Duidelijk is in ieder geval dat ook in die tijd de vcrhouding mcl Rome dikwijls al gcspannen was. liet officiële hoofd van de katholieke kerkorganisatie in Nedcrland was de pauselijke nuntius (ambassadeur) bij het Habsburgse hof in Brussel. Bij het uitbreken in 1792 van de oorlog tussen het revolutionaire Frankrijk en het reactionaire Oostenrijk-Pruisen, vluchtte de nuntius voor de Franse troepen naar Den Haa~;. Van deze nuntius, een Italiaan genaamd Cesare Bra•Jcadcrc), wordt meegedeeld, dat de meeste Nederlandse [1ricsters weigerden zijn algemene zendbrieven aan de gelovi·~m voor te lezen. De meerderheid van de Nederlandse katholieken stond sympathiek tegenover de ideeën van de Franse revolutie en had genoeg van het stadhouderschap van Willem V m eveneens van de inmenging in de Nederlandse zaken door de nuntius. De erkenning van de eigenstandigheid van de rk kerk in Nederland in 1853 werd Rome mede afgedwongen door een sterkc beweging onder de Nederlandse katholieken, die een einde wensten van de Italiaanse bevoogding. In deze beweging speelden "leken" (niet-priesters) een grote rol. Overigens heeft ook het "herstel" van 1853 geen eind gemaakt un de bevoogding. Rome hield de benoeming der bisschoppen aan zich, er kwam geen nationaal bestuurscollege van de rk kerk ;n Nederland, de invloed van onderop bleef gering en tot 1908 ressorteerde de Nederlandse "kerkprovincie" onder het Curie-departement, dat de "missie-3ebicden" beheert ... D~1ar komt bij dat voor de gehele rooms-katholieke wereldkerk de afgelopen eeuw een periode is geweest van vcrstcrki•ng van het centrale gezag aan de top. Het eerste Vaticaanse concilie VJn 1870 proclameerde de onfeilbaarheid van de paus en werd gevolgd door de uitwerking van de Codex (het kerkelijk wetboek), waarvan de bepalingen in 1924 door het provinci.nl concilie van Utrecht met grote volgzaamheid op de structuur van de Nederlandse "provincie" van toepassing werden g':bracht. In het proefschrift van dr. Laan zijn over verschillende van deze problemen beschouwingen te vinden. Zij vormen de achtergrond van een pleidooi voor w<J.t gcmakshalve door ons is aangeduid als "vernederlandsing". De schrijver zelf gebruikt clit woord overigens niet.
Nationaal bestuur
Geen heil ziet de schrijver daarbij in een vcrlegging van bc-.dissingsbevocgdhcden van Rome naar de afzonderlijke NcdcrLlndsc bisschoppen. Naar zijn oordcel zou dit zelfs een stap
~
~
~
~ 11 11
~
~ 427 ~
~
~
terug betekenen gezien "de sterke nationaliseringstendens" in Nederland. In plaats van naar een versterking van de bevoegdheden van de zeven afzonderlijke N ederlandsc bisschoppen zou gekoerst moeten worden op een katholiek "nationaal kerkelijk gezag" in Nederland, dat dan echter niet alleen door de bisschoppen zou moeten worden gevormd, zo meent hij. Een dergelijk nationaal gezag bestaat tot dusver in de Nederlandse rk kerk niet. De Nederlandse bisschoppen zijn zelfstandig en volgens de regeling uit de vorige eeuw, elk voor zich verantwoordelijk tegenover Rome. Het ontbreken van een officieel nationaal bestuurscollege leidt er toe, dat in theorie zelfs contact van de Nederlandse rk kerk met de Nederlandse regering via Rome zou moeten gaan. Namelijk via de "procurator van de Nederlandse Kerkprovincie" in Rome, een kerkelijk functionaris van Nederlandse nationaliteit, die tevens als honorair ambassaderaad verbonden is aan de Nederlandse ambassade bij het Vaticaan. In de eerste van zijn stellingen bij het proefschrift heeft de schrijver zijn opvatting neergelegd dat een formeel nationaal bestuurscollege ook voor de eenheid van de rk kerk in Nederland van groot belang zou kunnen zijn.
Toespraak kardinaal Alfrink
Enkele elementen uit de onderhavige studie zijn hiermee kort belicht. Ongetwijfeld zijn dit elementen die in de gebeurtenissen van de laatste tijd factoren van belang zijn gebleken. V erschiliende vraagstukken vindt men, ten dele anders gesteld, b.v. terug in de toespraak waannee kardinaal Alfrink begin juli in Noordwijkerhout de bijeenkomst van Europese bisschoppen opende. De kardinaal stelde daarbij, dat lang de tendens heeft bestaan "een eenzijdige, overtrokken betekenis toe te kennen aan de zgn. Wereldkerk ten koste van de eigen fundamentele betekenis der plaatselijke kerken". Hij sprak over de onvermijdelijkheid van pluriformiteit waarbij de plaatselijke kerk zijn gestalte zou moeten vinden "overeenkomstig de mogelijkheden van eigen temperament, milieu, cultuur en geschiedenis". De wijze waarop dit diende te geschicden zou in de eerste plaats moeten worden overgelaten aan de betrokken plaatselijke kerk en haar leiders. "Dat is een verantwoordelijkheid die haar van nature toekomt. Pluriformiteit verzet zich daarom tegen een al te straffe centralisatie. Zij is uiteraard een pleidooi voor een betrekkeliike autonomie", aldus de Nederlandse kardinaal in zijn toespraak tot de aanwezige Europese bisschoppen. Wat betreft de eenheid van de rk kerk legde de Nederlandse kardinaal sterk de nadruk op de functie van de nieuwe internationale Bisschoppensynode, die eind september in Rome voor de eerste maal bijeen zal komen. De kern van zijn opmerkingen was dat de eenheid van de katholieke wereldkerk vooral
428 tot uiting komt in deze synode van de bisschoppen, die samen
met de paus (de bisschop van Rome) beraadslaagt. Aan de "eigen gestalte van de eigen plaatselijke Kerk" zou daarmee dan geen afbreuk worden gedaan. "Deze blijft onverminderd van kracht en kan door niemand van buiten af worden overgenomen". Opgemerkt mag worden, dat in deze beschouwingswijze feitclijk geen plaats meer is ingeruimd aan de Curie.
Katechismus
!-loc moeilijk de verhoudingen praktisch liggen IS mtusscn nog eens gedemonstreerd door de problemen rond de Nederlandse Nieuwe Katechismus. De vcrtalingen van deze door de Nederlandse bisschoppen goedgekeurde geloofsverkondiging zijn door de Romeinse Curie praktisch geblokkeerd nadat in WestDuitsland de aartsbisschop van Frciburg het "imprimatur" had geweigerd. De Curie-experts hebben in de N edcrlandse katechismus, zo wordt gezegd, niet minder dan 24 grote en 48 kleinere "dwalingen" ontdekt, die sindsdien door de bemoeienis van de paus aan een speciale Kardinaalscommissic ter bestudering zijn voorgelegd. Naar de mening van velen moeten de moeilijkheden rond de Nederlandse katechismus o.a. in vcrband worden gezien met de komende zitting van de Bisschoppensynode. Volgens sommige berichten is de autoritaire Curie-stroming - die van "pluriformiteit" en nationaliseringstendensen niets moet hebben -I'Oornemens op de Bisschoppensynode een aanval te lanceren op de in Nederland bestaande opvattingen. In de internationale pers hebben deze kwesties de afgelopen weken grote aandacht getrokken, waarbij ook de felle reacties in Nederland op de pauselijke encycliek over het verplichte priestercelibaat (in Nederland immers volop in discussie) niet over het hoofd werden gezien.
A. ROELOfS
429
Partijdocumenten:
Oproep van het dagelijks bestuur van de CPN
Steunt Vietnam-collecte!
Het dagelijks bestuur van de Communistische Partij van Nederland heeft na zijn zitting van maandag 24 juli j.l. de volgende oproep uitgegeven:
Elke dag neemt het Nederlandse volk via pers, radio en televisie kennis van de verschrikkingen waaraan het Vietnamese volk is blootgesteld. In een nu reeds jarenlang voortdurende agressie-oorlog pogen de Amerikaanse machthebbers hun koloniale regiem te handhaven. In de gehele wereld neemt het verzet tegen het barbaarse optreden van de Amerikaanse militaristen toe en vcrwerft het moedig voor zijn vrijheid strijdende Vietnamese volk steeds meer sympathie. Ontelbaar zijn inmiddels de slachtoffers onder de burgerbevolking in Vietnam, vooral ook onder vrouwen en kinderen, die blootgesteld zijn aan bombardementen, o.a. met verzengende napalmbommen en moordende staalsplinterbommen. De Amerikaanse agressors deinzen er niet voor terug de meest geraffineerde vernietigingswapens, waaronder chemische stoffen en giftige gassen, op het Vietnamese volk te beproeven.
Het dagelijks bestuur van de CPN doet een beroep op de vredesstrijders en anti-koloniale krachten in ons land het Vietnamese volk en het Bevrijdingsfront te helpen bij het lenigen van zoveel menselijk leed. Zij roept alle leden van de CPN en haar vrienden op steun te geven aan en zich ook te melden als collectant voor de straatcollecte, die a.s. zaterdag in Amsterdam plaats vindt op initiatief van het "Comité Hulp aan Victnan1". *)
*) Deze collecte vond plaats op 29 juli j.l. en br,1cht f 15.781,38 op.
(De Waarheid, 26 juli 1967).
Ontmoeting CPN -delegatie met
Maurer en Manescu Op 21 juli 1967 vcrscheen ir De Waarheid het volgende bericht:
Hedenmorgen hebben de leden van het dagelijks bestuur van 430 de CPN, de kameraden Paul de Groot (voorzitter van het
partijbestuur van de CPN en oud-lid van de Tweede Kamer), Hcnk Hoekstra (secretaris van het partijbestuur en lid van de Tweede Kamer) en Joop Wolff (lid van het dagelijks bestuur Cil lid van de Tweede Kamer) een bezoek gebracht aan de Roemeense ambassade te Den Haag om aldaar te begroeten de kameraden I. G. Maurer (lid van het Executieve Comité en van het permanente presidium van het Centraal Comité van de Roemeense Cor.1munistische Part;j en voorzitter van de raad van ministers) en C. Manescu (lid van het Centraal Comité van de Ro:::mc:cnse Communistische Partij en minister v:tn buitenlandse zaken), die momenteel een officieel bezoek brengen aan Nederland.
(De Waarheid, 21-7-'67).
Oproep van het dagelijks bestuur der CPN
De werkers van de Communistische Partij zijn begonnen met een nieuwe, grote inzameling voor partij en krant. Zij stellen rich ten doel, het komende jaar minstens 350.000 gulden bijeen te brengen om de activiteiten van de CPN en de verschijning van D;:: Waarheid te financ:eren.
Dit jaar zal veel strijd vragen. 1\ctie zal nodig zijn tegen de ondernemerspolitiek van de regering-D;:: Jong, tegen werkloosheid en hoge pnJZCn, voor loonsverhoging en vcrkorting van de werkdag.
Strijd is geboden tegen de aan vallen op de demoeratic in ons land en, nauw vcrbonden daarmee, tegen de anti-democrati,,che machtsgrepen in andere landen; voor de solidariteit met de strijders tegen het generaalsbewind in Indonesië en tegen de fascistische dictatuur in Griekenland. D2 inspanningen vooï het beteugelen van de Duitse atoomnnniakkcn en het beëindig::n van de wrede Amerikaanse oorlog in Vietnam moeten vcrveel voudigd worden.
In deze strijd spelen de Communistische Partij en De \'Vaarbeid een beslissende rol. !:ij gaan d::tarin voorop en geven de richting aan. Zij vormen tevens de band tussen de volksbeweging in Nederland en die in andere landen - zoals m:t de Israëlische communisten, die .1ls enigen in het Midden-Oosten een initiatief-plan voor een vreedzame regeling hebben gelanceerd, op grond van het bestaansrecht van Isr:1ël evenals van de Arabische staten. Groot zijn de mogelijkheden voor deze strijd, groot is ook de geestdrift bij velen zich daaraan te wijden. Maar de materiële eisen die hiervoor gesteld worden, zijn niet ~:cring. 431
432
De politiek van geldontwaarding en prijsopdrijving, die werkers en bejaarden stelselmatig berooft van iedere verbetering die zij bevochten hebben, en die het kleine bedrijf ruïneert, keert zich ook tegen de arbeidersorganisaties en hun pers.
De socialisten moeten aanzien dat Het Vrije Volk, dat toch in de loop der jaren voor vele tientallen miljoenen aan advertentiegelden van grote ondernemingen heeft ontvangen, wordt losgemaakt van de PvdA om straks een onderdeel van een door anti-socialistische krachten overheerst concern te worden. Maar De Waarheid is en blijft zelfstandig. Zij heeft ad vertenticboycot en processen, beslagleggingen en directe terreur doorstaan, dankzij de toewijding van haar lezers en vrienden. Een toewijding, die door de resultaten van de strijd waarin onze partij en krant vooraangaan, duizendvoudig beloond is. Het dagelijks bestuur van de CPN doet daarom vol vertrouwen een nieuw beroep op al diegenen, die van de onmisbaarheid van onze partij en haar krant overtuigd zijn, om dit duidelijk te doen blijken. Reeds werd in de zomer, in een korte campagne, een fors bedrag binnengebracht. Wij roepen U thans op deze krachtsinspanning te verdubbelen en te helpen reeds voor het Waarheidfestival van 10 september een bedrag van 100.000 gulden vast te leggen. Het is een financieel offer dat wij vragen. Maar dan een offer dat regelrecht leidt tot vcrsterkte strijd voor ons levenspeil, onze veiligheid, onze menselijke en democratische rechten - en dat daarom méér dan gerechtvaardigd lS.
Versterkt de CPN! Vcrsterkt De Waarheid!
(De Waarheid, 11 augustus '67 ).
LENIN OVER
TIEN DAGEN DIE DE WERELD DEDEN WANKELEN
Dit is een boek, dat ik in een miljoenenoplage gedrukt eu in alle talen vertaald zot~ willen zien. Het geeft een ll'(tarheidsgetrouw en levendig beeld van de gebeurtenisseu, die t'oor het begrijpen van het werkelijke wezen van de proletarische revolutie en de dictatuur van het jJro!etariaat zo belangrijk zijn ...
TIEN DAGEN DIE DE WERELD DEDEN WANKELEN
Een legendarisch boek, voor het eerst sinds lange jaren weer verkrijgbaar! 371 blz. geïllustreerd geb. f 11.90
EEN UITGAVE VAN PEGASUS AMSTERDAM
verkrijgbaar bij Uw boekverkoper