‘als je het niet kan tegenhouden, moet je het een klap mee geven.’

2
Interview met Piet Duijndam, voorzitter van de VLHT ‘Als je het niet kan tegenhouden, Hoe staat de sector tandtechniek er voor? Heeft de bran- che te lijden onder de veranderde bedrijfseconomische situatie? Wat zijn de ambities voor de toekomst? VLHT- voorzitter Piet Duijndam ziet een aantal uitdagingen voor de branche. De Vereniging van LaboratoriumhoudendeTandtechnici is de oudste van drie organisaties waar tandtechnische bedrijven zich bij kunnen aansluiten. De VLHT vertegenwoordigt zo’n 200 bedrijven, ongeveer evenveel als de BTT (Branchevereniging Tandtechniek). In de NWvT (Nederlandse Werkgeversvereniging Tandtechniek) zijn ongeveer 25 grotere werkgevers verenigd. De tandprothetici hebben zich verenigd in de ONT (Organisa- tie van NederlandseTandprothetici). De verenigingen vallen wet- telijk onder het HBA, het Hoofdbedrijfschap Ambachten, het publiekrechtelijke lichaam waarbij alle verenigingen voor geschoold handwerk zijn aangesloten, zoals kappers, broodbakkers, dakdekkers, garagehouders, orgelbouwers, enzovoort. De hele tandtechnische branche omvat ongeveer duizend bedrijven waarin zo’n vijfduizend personen werk- zaam zijn. Samenwerking zoeken Piet Duijndam komt niet uit het vak. Zijn vak is besturen. Hij is dan ook degene die de tandtechnici vertegenwoordigt in het hoofdbestuur van het HBA. Hij is een realist en hij houdt ervan om na te denken over de toekomst. Een van de grote onderwerpen die de verenigingen bezighouden betreft het wegvluchten van arbeid naar lagelonenlanden. Op de site van de BTT wordt daar duidelijk stelling tegen genomen: de stijgende import wordt als zeer bedreigend voor de sector gezien. Duijndam ziet dat gevaar ook, maar gaat ervan uit dat die ontwikkeling niet is tegen te houden. Zeker nu ook in bij- voorbeeld China de kwaliteit van de producten duidelijk is toegenomen. ‘Vroeger hebben we dat ook gehad, de Poolse kroon is een begrip. Maar dat was minder bedreigend. De producten die nu uit China komen zijn gewoon goed, dat is geen rotzooi meer.’ In China is het arbeidsloon nog altijd laag. Toch valt dat voordeel niet toe aan de tandtechnicus of aan de klant. Duijndam:‘Als het arbeidsloon 70% van de kosten van het werkstuk is, en als het waar is dat in de lagelonenlanden het salaris 5% is van wat het in Nederland is, dan zou een werkstuk uit China veel minder dan de helft moeten kosten van wat het hier kost. Maar het scheelt in de praktijk maar 10%. Er zitten dus mensen tussen die daar heel wat aan verdienen.’ Duijndam pleit daarom voor samenwerking. Bedrijven kunnen op verschillende terreinen samenwerken en zo kostenreductie bewerkstelligen door bijvoorbeeld samen in te kopen. Kennis delen en samen investeren leidt tot inno- vatie en innovatieve bedrijven scoren beter. Grotere ketens kunnen gunstiger voorwaarden bedingen bij de zorgverze- keraars of als voorkeursaanbieders aangewezen worden. Dat die samenwerking ook daadwerkelijk vruchten af- werpt, blijkt uit het onderzoeksrapport ‘Samenwerking in de tandtechniek’ dat in 2008 verscheen. Taakverschuiving Duijndam: ‘Er is natuurlijk winst te boeken door te inves- teren in meer automatisering. Wij zeggen wel eens gek- scherend dat je over een tijdje bij het tandtechnisch labora- torium in een camera hapt, die een driedimensionale opname maakt en als je dan langzaam naar de uitgang loopt, kun je daar je kant-en-klare prothese in ontvangst nemen - en die past dan ook precies. Het is wat gechar- geerd, maar de ontwikkelingen zullen die kant op gaan. Het vraagt investeringen die voor de kleine zelfstandige met één of twee man personeel eigenlijk niet verantwoord zijn, die kan daar niet in mee. Grootschaligheid is ook niet het antwoord op alles, daar zitten ook nadelen aan. Bij grootschaligheid kunnen service, kundigheid en de goede werksfeer in gevaar komen. Het vraagt een afweging van zowel de economische voordelen van de schaalvergroting als het instandhouden van de voordelen van de kleinschaligheid. Een van de oplossingen zou erin kunnen bestaan dat de kleinschaligen wat meer bevoegdheden krijgen zodat hen niet alleen het technische werk toevalt, maar dat zij ook meer zorg voor de patiënt tot hun taken mogen rekenen. Met de moderne meetapparatuur en procedures is dat heel goed mogelijk. Dat alleen een afgestudeerde tandarts aan een patiënt mag komen, vind ik eigenlijk een antieke gedachte. Ik snap wel dat ook de tandarts zijn terrein moet verdedigen maar ik zie daar wel mogelijkheden. Overigens hebben niet alle tandtechnici daar behoefte aan, velen zijn natuurlijk vertrouwd en tevreden met de huidige taakver- deling.’ Tegen de verbrokkeling ‘Er zijn zeker uitdagingen voor de tandtechnicus. Het werkterrein verandert sterk, er zijn veel oudere mensen die meer mondzorg nodig hebben. Daar gebeurt veel te weinig aan. Al dat klepperen en klapperen dat je in die bejaarden- tehuizen hoort, dat zou veel beter kunnen. De tandtechnici kunnen zich niet rechtstreeks tot de patient richten, maar de tandartsen en ook de oudereninstellingen zouden actie- ver kunnen zijn. De ouderenbonden worden actiever, maar ouderen moeten ook zelf op tijd hun gebitszorg regelen en niet wachten tot het te laat is.‘ Gevraagd naar de belangrijkste zaken voor de VLHT van het moment antwoordt Duijndam: ‘Het eerste belang is om de verbrokkeling van de organisaties zoveel mogelijk tegen te tandartspraktijk/exkies augustus 2010 www.tandartspraktijk.nl 52

Upload: corinne-nederlof

Post on 25-Aug-2016

213 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Interviewmet Piet Duijndam, voorzitter van de VLHT

‘Als je het niet kan tegenhouden,

Hoe staat de sector tandtechniek er voor? Heeft de bran-che te lijden onder de veranderde bedrijfseconomischesituatie? Wat zijn de ambities voor de toekomst? VLHT-voorzitter Piet Duijndam ziet een aantal uitdagingenvoor de branche.

De Vereniging van LaboratoriumhoudendeTandtechnici is de oudstevan drie organisaties waar tandtechnische bedrijven zichbij kunnen aansluiten. De VLHT vertegenwoordigt zo’n 200bedrijven, ongeveer evenveel als de BTT (BrancheverenigingTandtechniek). In de NWvT (NederlandseWerkgeversverenigingTandtechniek) zijn ongeveer 25 grotere werkgevers verenigd.De tandprothetici hebben zich verenigd in de ONT (Organisa-tie van NederlandseTandprothetici). De verenigingen vallen wet-telijk onder het HBA, het Hoofdbedrijfschap Ambachten, hetpubliekrechtelijke lichaamwaarbij alle verenigingen voorgeschoold handwerk zijn aangesloten, zoals kappers,broodbakkers, dakdekkers, garagehouders, orgelbouwers,enzovoort. De hele tandtechnische branche omvat ongeveerduizend bedrijven waarin zo’n vijfduizend personen werk-zaam zijn.

Samenwerking zoekenPiet Duijndam komt niet uit het vak. Zijn vak is besturen.Hij is dan ook degene die de tandtechnici vertegenwoordigtin het hoofdbestuur van het HBA. Hij is een realist en hijhoudt ervan om na te denken over de toekomst. Een vande grote onderwerpen die de verenigingen bezighoudenbetreft het wegvluchten van arbeid naar lagelonenlanden.Op de site van de BTT wordt daar duidelijk stelling tegengenomen: de stijgende import wordt als zeer bedreigendvoor de sector gezien.Duijndam ziet dat gevaar ook, maar gaat ervan uit dat dieontwikkeling niet is tegen te houden. Zeker nu ook in bij-voorbeeld China de kwaliteit van de producten duidelijk istoegenomen. ‘Vroeger hebben we dat ook gehad, de Poolsekroon is een begrip. Maar dat was minder bedreigend. Deproducten die nu uit China komen zijn gewoon goed, datis geen rotzooi meer.’In China is het arbeidsloon nog altijd laag. Toch valt datvoordeel niet toe aan de tandtechnicus of aan de klant.Duijndam: ‘Als het arbeidsloon 70% van de kosten van hetwerkstuk is, en als het waar is dat in de lagelonenlandenhet salaris 5% is van wat het in Nederland is, dan zou eenwerkstuk uit China veel minder dan de helft moeten kostenvan wat het hier kost. Maar het scheelt in de praktijk maar10%. Er zitten dus mensen tussen die daar heel wat aanverdienen.’Duijndam pleit daarom voor samenwerking. Bedrijvenkunnen op verschillende terreinen samenwerken en zokostenreductie bewerkstelligen door bijvoorbeeld samen inte kopen. Kennis delen en samen investeren leidt tot inno-

vatie en innovatieve bedrijven scoren beter. Grotere ketenskunnen gunstiger voorwaarden bedingen bij de zorgverze-keraars of als voorkeursaanbieders aangewezen worden.Dat die samenwerking ook daadwerkelijk vruchten af-werpt, blijkt uit het onderzoeksrapport ‘Samenwerking in detandtechniek’ dat in 2008 verscheen.

TaakverschuivingDuijndam: ‘Er is natuurlijk winst te boeken door te inves-teren in meer automatisering. Wij zeggen wel eens gek-scherend dat je over een tijdje bij het tandtechnisch labora-torium in een camera hapt, die een driedimensionaleopnamemaakt en als je dan langzaam naar de uitgangloopt, kun je daar je kant-en-klare prothese in ontvangstnemen - en die past dan ook precies. Het is wat gechar-geerd, maar de ontwikkelingen zullen die kant op gaan.Het vraagt investeringen die voor de kleine zelfstandigemet één of twee man personeel eigenlijk niet verantwoordzijn, die kan daar niet in mee.Grootschaligheid is ook niet het antwoord op alles, daarzitten ook nadelen aan. Bij grootschaligheid kunnenservice, kundigheid en de goede werksfeer in gevaarkomen. Het vraagt een afweging van zowel de economischevoordelen van de schaalvergroting als het instandhoudenvan de voordelen van de kleinschaligheid.Een van de oplossingen zou erin kunnen bestaan dat dekleinschaligen wat meer bevoegdheden krijgen zodat henniet alleen het technische werk toevalt, maar dat zij ookmeer zorg voor de patiënt tot hun takenmogen rekenen.Met de moderne meetapparatuur en procedures is dat heelgoed mogelijk. Dat alleen een afgestudeerde tandarts aaneen patiënt mag komen, vind ik eigenlijk een antiekegedachte. Ik snap wel dat ook de tandarts zijn terrein moetverdedigen maar ik zie daar wel mogelijkheden. Overigenshebben niet alle tandtechnici daar behoefte aan, velen zijnnatuurlijk vertrouwd en tevredenmet de huidige taakver-deling.’

Tegen de verbrokkeling‘Er zijn zeker uitdagingen voor de tandtechnicus. Hetwerkterrein verandert sterk, er zijn veel oudere mensen diemeer mondzorg nodig hebben. Daar gebeurt veel te weinigaan. Al dat klepperen en klapperen dat je in die bejaarden-tehuizen hoort, dat zou veel beter kunnen. De tandtechnicikunnen zich niet rechtstreeks tot de patient richten, maarde tandartsen en ook de oudereninstellingen zouden actie-ver kunnen zijn. De ouderenbonden worden actiever, maarouderen moeten ook zelf op tijd hun gebitszorg regelen enniet wachten tot het te laat is.‘Gevraagd naar de belangrijkste zaken voor de VLHT van hetmoment antwoordt Duijndam: ‘Het eerste belang is om deverbrokkeling van de organisaties zoveel mogelijk tegen te

tandartspraktijk/exkies augustus 2010 www.tandartspraktijk.nl52

www.tandartspraktijk.nl tandartspraktijk/exkies augustus 2010 53

gaan. Ik ben bijvoorbeeld voorstandervan een fusie van de twee grote vereni-gingen - al is niet iedereen het daarmeeeens. Het tweede is dat je een behoorlijkebasisfilosofie moet ontwikkelen over deschaalgrootte van het tandtechnische be-drijf en dat je een gezond uitgangspuntmoet formuleren ten opzichte van hetwel of niet werkenmet lagelonenlanden.Beide zaken zijn realiteiten en je er al-leen maar tegen afzetten helpt je niet.Het is natuurlijk aantrekkelijk om je teverenigen tegen een gezamenlijke vij-and. De verleiding om te zeggen dat hetde schuld is van de Chinees, is groot. Ikvind dat niet wijs. Je ziet dat overal inhet midden- en kleinbedrijf: de concur-rent is de vijand en dat verenigt ons. Het is wel een begrij-pelijke houding: je bent als ondernemer direct slachtofferals de markt verschuift. Het is niet zoals in werknemers-kringen dat je een procent minder verdient, je bent directde helft van je omzet kwijt.’

OpleidingDuijndam: ‘De opleiding tot tandtechnicus is ook eenbelangrijk onderwerp voor de VLHT. Voor de opleiding tottandtechnicus is een laboratorium nodig, dus een oplei-dingsplaats in een bedrijf en begeleiding vanuit de school.De opleiding wordt grotendeels door de branche zelfbetaald, want de overheid heeft als uitgangspunt dat hetbedrijfsleven zijn eigen specifieke opleidingenmoet ver-zorgen. Nu er een lichte teruggang in de branche is, is erook minder ruimte ommensen op te leiden. Je kunt datoplossen door een laboratorium in te richten op een school,maar daar is geen geld voor. Men wordt geacht dat in debranche zelf op te vangen. Er is nota bene maar één oplei-ding in het hele land, maar zelfs dat kan het onderwijszich niet permitteren. De opleiding moet niet helemaal losstaan van het bedrijfsleven, maar de afhankelijkheid vande branche is ongewenst. De samenleving zou zich moetenrealiseren dat het belangrijk is dat er ondernemers zijn.Ook de kleinschaligen - niet alleen diegenen die zo snelmogelijk miljonair moeten worden en een groot bedrijfhebben. Ook het kleinbedrijf, met nu eens een goed jaar endan een wat minder jaar.Om een vergelijking te makenmet het winkelbedrijf: vroe-ger was er een ruimtelijke-ordeningswetgeving en die be-schreef onder andere de distributieplanologie. Er moesteen gezonde verhouding zijn tussen het aantal potentiëlekopers en de hoeveelheid winkelvloeroppervlak. Natuurlijkmoest er ruimte voor concurrentie zijn en daar bestondook geenmisverstand over, maar het moest een beetje bij

elkaar blijven. Een teveel aan winkelsveroorzaakte waardedaling en daardoorkapitaalvernietiging. De norm luidde:één vierkante meter winkelvloeropper-vlak per inwoner. Dus iedere keer als deburgemeester zei: “Hier ga ik woningenbouwen en op de begane grond komenwinkels want dan zijn de grondkostenbetaald”, dan kwam er geen toestem-ming van de provincie. Dat gebeurt nietmeer. De opvatting is nu: concurrentieis goed voor de markt en als er ietsnieuws komt en het oude kan zich niethandhaven, dan is dat maar zo.Daardoor ontstaat die kille sanering inde binnensteden ten gunste van nieuwewinkelcentra. Er vindt daar een grote

kapitaalvernietiging plaats. Inmiddels is er twee vierkantemeter winkeloppervlak per inwoner, terwijl het internet-winkelen ook nog steeds groeit. Winkels zijn dus minderwaard en een winkelier kan niet meer, zoals vroeger, opzijn vijfenzestigste zijn zaak verkopen en van de opbrengstleven. Hij krijgt er geen stuiver meer voor. Dat is geen fijneontwikkeling. Als overheid zou je iets moeten doen, metbehoud van concurrentie, om de balans te houden tussenvraag en aanbod, tussen groot- en kleinbedrijf. Daar moetje je wetgeving op afstemmen.’

Grenzen aan de groei‘Een dergelijk beleid zou je als branche kunnen bevorde-ren, maar ook samenmet andere branches. De VLHT is alsenige vereniging aangesloten bij MKB Nederland en wevergaderen mee over de beleidsplannen. Zo hebben we eenresolutie opgesteld over het omgaanmet de lagelonenlan-den die is aangeboden aan de voorzitter van MKB Neder-land. In zekere zin wordt er rekening mee gehouden in debeleidsvoering.Het MKB is inmiddels samengegaanmet VNO-NCW en nuwordt het nog belangrijker om het grootschalig denkenvan nuances te voorzien. Het MKB vertegenwoordigt nueen heleboel organisaties die eigenlijk geen zelfstandigondernemer meer zijn, zoals woningbouwverenigingen enzorgorganisaties - organisaties die afhankelijk zijn vanoverheidsgelden. Vroeger streefde het MKB naar lage col-lectieve lasten, maar nu is een deel van het MKB juist af-hankelijk van die collectieve gelden. Het geeft natuurlijkeen verrijking vanmeerdere inzichten, maar een paartegenstellingen die wel zinvol waren, zijn nu geneutrali-seerd. Met de grote werkgevers erbij wordt het nog inge-wikkelder. Het is een ontwikkeling die ik niet tegen kanhouden. En als je iets niet tegen kan houden, moet je heteen klap mee geven, zo heb ik altijd geleerd.’ «

moet je het een klap mee geven.’

interview - door Corinne Nederlof