a.kraakenw.g.klooster - dbnl · 16...

294
Syntaxis A. Kraak en W.G. Klooster bron A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis. Stam-Kemperman, Culemborg / Keulen 1968 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kraa006synt01_01/colofon.htm © 2009 dbnl / W.G. Klooster en erven A. Kraak

Upload: others

Post on 29-Jul-2020

5 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

Syntaxis

A. Kraak en W.G. Klooster

bronA. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis. Stam-Kemperman, Culemborg / Keulen 1968

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kraa006synt01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / W.G. Klooster en erven A. Kraak

Page 2: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

4

Aan de nagedachtenis van C.H. den Hertog en G.S. Overdiep

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 3: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

5

Voorwoord

Door de snelle ontwikkeling van de taalwetenschap in de laatste tien jaar is er naaronze mening in het universitaire onderwijs een behoefte ontstaan aan een nieuw boekover syntaxis en aan nieuwe syntactische informatie over het Nederlands. Syntaxisis een eerste poging in deze behoefte te voorzien. Het inleidende eerste hoofdstukover de transformationeel-generatieve beschrijvingswijze, het tweede hoofdstuk overgrammatica als zinsbeschrijving en het derde hoofdstuk over syntaxis als onderdeelvan de grammatica geven Syntaxis het karakter van een boek over syntaxis; dehoofdstukken 4-11 behandelen in aansluiting aan de eerste drie hoofdstukken bepaaldeaspecten van de zinsstructuur van het Nederlands.Met het noemen van de transformationeel-generatieve grammatica is onze

interpretatie van de boven bedoelde ontwikkeling in de linguïstiek en van de daaruitvoortvloeiende didactische behoefte reeds gegeven. Hoe men zich ook ten opzichtevan deze grammatica wil opstellen, niemand zal ontkennen dat de introductie vandeze beschrijvingswijze de belangrijkste gebeurtenis is in de taalwetenschap van delaatste decennia, noch dat de theorie waarop zij steunt ingrijpende implicaties heeftvoor de beoefening van de taalbeschrijving. Het minste dat er van detransformationeel-generatieve theorie kan worden gezegd is, dat zij door haarmethodologische niveau zeer verhelderend heeft gewerkt ten aanzien van deformulering van grammatische vraagstukken, ongeacht de vraag of men devoorgestelde oplossingen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 4: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

6

aanvaardbaar vindt of niet. Aan dit aspect ontleent de transformationeel-generatievegrammatica een groot deel van haar didactische bruikbaarheid. Het tweede aspectdat in dit opzicht moet worden genoemd, en dat nauw met het eerstgenoemdesamenhangt, is dat het transformationeel-generatieve gezichtspunt geleid heeft toteen beter gefundeerde waardebepaling van de traditionele grammatica en van dekritiek op die grammatica. Gezien de omstandigheid dat praktisch elke talenstudentzich als gevolg van zijn voorbereidende onderwijs op de traditionele grammaticaoriënteert en dat traditionele grammatische inzichten een belangrijke rol zijn blijvenspelen in de grammatische onderzoeksfase, is dit een zeer belangrijk feit.Het voorgaande is ons inziens een voldoende motivering voor een boek over

syntaxis dat de principes der transformationeel-generatieve grammatica uiteenzet.Dat er ook behoefte is aan nieuwe syntactische informatie over het Nederlands volgtin zoverre uit de betreffende principes, dat zij een herinterpretatie en eensystematisering inhouden van gangbare traditionele en moderne grammatischeinzichten. De informatie die ons boek over de zinsstructuur van het Nederlands geeft,is dan ook voor een niet onbelangrijk deel bekende grammatische kennis in eennieuwe vorm en dient als zodanig ter illustratie van de nieuwe wijze van analyserenen beschrijven.Zoals opgemerkt worden in de hoofdstukken 4-11 bepaalde aspecten van de

Nederlandse zinsstructuur behandeld. Dit betekent in de eerste plaats dat ons boekslechts een deel geeft van wat in enigszins omvangrijke traditionele grammatica'swordt besproken, en in de tweede plaats dat wij aan bepaalde onderwerpen meeraandacht besteden dan zij gewoonlijk krijgen. De selectie van de onderwerpen isvoor een deel bepaald door hun systematische belang en voor een ander deel doorhet toevallige feit dat wij er ons mee hebben beziggehouden.Twee groepen vakgenoten en collega's zijn wij dank verschuldigd voor ons boek.

In de eerste plaats zijn dat de auteurs van grammatische werken over het Nederlands.Wij noemen in het bijzonder C.H. den Hertog en G.S. Overdiep, aan wiernagedachtenis dit boek in bewondering is opgedragen. In de tweede

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 5: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

7

plaats hebben wij veel geleerd in het vriendschappelijke en collegiale contact metmevrouw dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, mevrouw drs. E.C. Schermer-Vermeer,drs. W.W.F. Voskuilen en drs. W.A. Wilmink. Mevrouw Schermer maakteaantekeningen bij de hoofdstukken 3, 5 en 7 die ons inzicht in de betreffendeonderwerpen zeer ten goede zijn gekomen.Mejuffrouw H.E. Dominicus, mevr. T. Klooster-de Leur en drs. Wilmink hebben

een groot deel van het typewerk op zich genomen, waarvoor wij hun zeer erkentelijkzijn. Drs. H.J. Verkuyl danken wij voor de bibliografische verzorging van deaantekeningen.

Amsterdam, januari 1968A. KraakW.G. Klooster

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 6: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

13

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

Om dit boek met een syntactische opmerking te beginnen, het woord dat de titelSyntaxis vormt is een niet telbaar substantief. Dit betekent onder meer dat het nietvalt onder het onderscheid ‘enkelvoud-meervoud’ en niet voorkomt met het lidwoordeen. Een met dit woord betiteld boek kan zowel een boek zijn o v e r syntaxis, alseen boek m e t syntaxis, hetgeen de reden is voor deze titel. Wij presenteren niete e n syntaxis van het Nederlands, maar een bepaalde hoeveelheid syntaxis van dietaal. De betreffende syntactische informatie wordt voorafgegaan door een uitvoerigeuiteenzetting o v e r syntaxis, voor een deel in deze Inleiding, voor een deel inhoofdstuk 2.De reden voor de aangegeven tweeledige doelstelling is gelegen in de jongste

ontwikkelingen op het gebied der algemene taalwetenschap, die aan de ene kant ergverduidelijkt hebben wat onder grammatica en syntaxis moet worden verstaan enaan de andere kant het inzicht hebben verscherpt dat er over taalstructuur in hetalgemeen en over de structuur der afzonderlijke talen nog bijzonder veel niet bekendis. Om dit laatste moet het schrijven van e e n syntaxis prematuur worden geacht.De bedoelde ontwikkelingen, die eerst ongeveer tien jaar gaande zijn, kunnen nog

niet algemeen bekendworden geacht, terwijl kennisname van de betreffende literatuurbovendien wordt bemoeilijkt door de introductie van nieuwe methodolo-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 7: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

14

gische gezichtspunten. Zonder een bespreking van die gezichtspunten zouden onzesyntactische bevindingen gemakkelijker kunnenwordenmisverstaan; een behandelingervan kan er bovendien toe bijdragen dat de genoemde literatuur toegankelijkerwordt.Bij de nieuwe ontwikkelingen in de linguïstiek moet voornamelijk worden gedacht

aan de zg. transformationeel-generatieve grammatica. De grondlegger hiervan is deAmerikaan Noam Chomsky (geboren 1928), die in 1957 met zijn baanbrekendeSyntactic Structures1. een nieuwe wijze van taalbeschrijving introduceerde, diesedertdien door hemzelf en anderen verder is uitgewerkt en toegepast en die aanleidingis geweest tot talrijke methodologische discussies.2. Hoewel ons boek geentransformationeel-generatieve taaldescriptie is in de technische zin van dit woord -die hieronder zal worden verklaard -, is het karakter ervan wel in sterke mate bepaalddoor deze wijze van analyseren en beschrijven. Chomsky's opvatting van grammaticabiedt bovendien het duidelijkste en meest genuanceerde theoretische kader dat ophet ogenblik voor de bespreking van syntactische vraagstukken voorhanden is. Wijgeven daarom in de volgende paragrafen een uiteenzetting over detransformationeel-generatieve grammatica, waarbij wij zoveel mogelijk zullenaanknopen bij gangbare opvattingen over grammatica en syntaxis.Zoals de naam reeds zegt, wordt de transformationeel-generatieve grammatica

gekenmerkt door een generatief en een transformationeel aspect, waaraan wij in dezevolgorde aandacht zullen besteden.

1.2 De generatieve taalbeschrijving

Een wetenschappelijke beschrijving moet, indien mogelijk, zo worden ingericht datzij controleerbaar te herleiden is tot het object waarop zij betrekking heeft. Eengrammatica is een beschrijving van een taal. Een taal doet zich op de meest directewijze aan ons voor in de vorm van zinnen3. en kan in descriptief opzicht wordenopgevat als de verzameling van alle zinnen die er

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 8: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

15

deel van uitmaken, die ermee kunnen worden voortgebracht. Als een grammatica opcontroleerbare wijze in relatie kan worden gebracht met zo'n verzameling, is eenbelangrijke voorwaarde vervuld om van eenwetenschappelijke beschrijving te kunnenspreken in de boven aangeduide zin. We kunnen ook zeggen dat de zinnen van debetreffende taal zich dan uit de grammatica laten afleiden.De essentie in deze opvatting van wetenschappelijke descriptie hebben we

aangegeven met ‘controleerbaar’. Een meer gangbare formulering is dat eenwetenschappelijke beschrijving EXPLICIETmoet zijn. Van de informatie die zij geeft,moet kennis kunnen worden genomen zonder dat daarvoor voorafgaande kennis vanhet beschreven object noodzakelijk is. Om deze eis enigszins te concretiseren metbetrekking tot een grammatica: ook wie niets van grammatica weet en geen enkelekennis zou hebben van taal in het algemeen4., noch van de betreffende taal in hetbijzonder, moet kunnen vaststellen wat die grammatica over de taal in kwestiemeedeelt. Dat is dan in de eerste plaats welke zinnen tot die taal behoren en welkeniet5. en ten tweede wat de structuur van deze zinnen is en welke hun onderlingeovereenkomsten en verschillen zijn. De motivering van deze eis is dat de juistheidof onjuistheid van de beschrijving alleen bij vervulling van die eis geheel op rekeningkan worden geschreven van de beschrijving zelf, in plaats van, voor een groter ofkleiner deel, te moeten worden geboekt op rekening van de lezer die de beschrijvingmet zijn reeds aanwezige kennis interpreteert en eventueel corrigeert en aanvult. Alsideale lezer moet de grammaticus zich een computer voorstellen die de grammaticaals programma krijgt toegevoerd en die daar niets anders uit kan halen dan degrammaticus erin heeft gestopt.Met een verwijzing naar de grammatica's waarmee praktisch ieder in de westerse

wereld op school in aanraking komt, zullen we toelichten wat expliciete informatieten aanzien van taal is en wat niet-expliciete of IMPLICIETE informatie. In grammatica'svan het Duits voor andertaligen plegen we rijtjes aan te treffen als Amt, Bad, Band,Bild, Blatt, Buch, Dach, Dorf, enz. met een regel die aangeeft dat demeervoudsvorming van deze woorden, die af-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 9: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

16

wijkt van de regelmatige, bestaat in een bepaalde klinkerverandering en een bepaaldesuffigering: Ämter, Bäder, Bänder, enz. Aan deze informatie heeft de lezer niets toete voegen, zij is expliciet. Op het punt der zogenaamde vervoeging en verbuigingvan woorden zijn vreemde-talengrammatica's over het algemeen expliciet, terwijlmoedertaalgrammatica's, die in dit opzicht een beroep kunnen doen op de kennis vande lezer, meestal volstaan met enkele voorbeelden6.. Het geven van voorbeelden iseen van de meest voorkomende vormen van impliciete informatie: de lezer wordtgeacht naar analogie van de voorbeelden de onvolledige informatie te kunnenaanvullen. De Engelstalige grammatica van het Russisch van J. Kolni-Balozky7. geeftin paragraaf 5 informatie over de vorming van ja/nee-vragen in het Russisch doortoevoeging van een partikel aan de corresponderende mededelende zin. Dat dezeja/nee-vragen ook worden gekenmerkt door inversie wordt niet vermeld. De lezermoet dat afleiden uit een door hemzelf te voltrekken vergelijking van voorbeeldzinnenuit paragraaf 5 met voorbeeldzinnen uit voorafgaande paragrafen over mededelendezinnen. Klaarblijkelijk neemt de schrijver aan dat de lezer daar op grond van zijnEngelstalige ervaring met het verschijnsel der inversie geen moeite mee zal hebben:de informatie is duidelijk afgestemd op de linguïstische achtergrond van de lezer.Een van de belangrijkste wetenschappelijke tekortkomingen van traditionele

grammatica's is, dat zij in sterke mate exemplificatorisch zijn en dus implicieteinformatie geven8.. Dit hoeft niet te verwonderen, gezien het didactische doel datdeze grammatica's gewoonlijk dienen, en het vermindert hun bruikbaarheid voor datdoel geenszins. Integendeel, een volkomen expliciete formulering van de informatiedie deze grammatica's geven, zou de lezer voor veel grotere moeilijkheden plaatsen,aangezien hij dan zou worden gehinderd in het gebruik van zijn aanleg talen te leren.Een opsomming als hierboven van Amt, Bad, Band, enz. is als elke opsomming

een vorm van expliciete informatie. In dit verband kunnen we denken aan hetwoordenboek dat bij een taalbeschrijving is verondersteld en dat velevreemde-talengramma-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 10: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

17

tica's verkort als glossarium geven. Een lijst van alle zinnen van een taal zou dus eenexpliciete beschrijving van die taal zijn, zij het een triviale, niet belangwekkendebeschrijving, die niets zegt over de structuur van de zinnen en daardoor ook nietsover hun onderlinge overeenkomsten en verschillen. Dit neemt echter niet weg dateen grammatica alle zinnen van een taal moet beschrijven en dat men er dus voormoet zorgen dat de verzameling zinnen vanuit de beschrijving construeerbaar is.Chomsky is de eerste die daarvoor in de linguïstiek een methode heeft voorgesteld,die hij ontleende aan de moderne wiskunde en logica9., waar men reeds veel ervaringhad met het construeren of specificeren van verzamelingen symboolreeksen. Wezullen aan enkele van zijn eenvoudige voorbeelden laten zien hoe diemethodewerkt10..Stel dat we een taal willen beschrijven waarvan alle zinnen bestaan uit een of meer

a's, gevolgd door hetzelfde aantal b's. Tot de zinnen van die taal behoren dus ab,aabb, aaabbb, aaaabbbb, enz. De beschrijving van al deze zinnen kanworden opgevatals een methode waarmee alle opeenvolgingen van een of meer a's en hetzelfde aantalb's kunnen worden gemaakt. We hebben daartoe een symbool ‘Z’ nodig, dat we hetBEGINSYMBOOL van de beschrijving noemen en twee INSTRUCTIES of REGELS namelijk1) Z → ab en 2) Z → aZb. De regels zijn instructies om wat links van de pijl staatte vervangen door wat er rechts van staat. De symbolen a en b vertegenwoordigende samenstellende elementen van de zinnen en vormen het ALFABET van de taal inkwestie. Passen we, uitgaande van het beginsymbool ‘Z’, regel 1 toe, dan krijgenwe, doordat Z moet worden gesubstitueerd door ab, de opeenvolging ab; op dezereeks is geen van beide regels van de grammatica meer van toepassing, het is eeneindprodukt, en wel de kortste zin van onze taal. Zouden we regel 2 hebben toegepast,dan haddenwe de reeks aZb gekregen. Op deze reeks zijn beide regels van toepassing.De eerste regel leidt door vervanging van Z door ab tot aabb, een eindprodukt, enwel de op één na kortste zin van de taal. De tweede regel zou geleid hebben tot aaZbb,geen eindprodukt, omdat zowel regel 1 als regel 2 erop van toepassing is. In heteerste geval krijgen we aaabbb, in het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 11: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

18

tweede aaaZbbb, waarop weer regel 1 zowel als regel 2 van toepassing is, enz., enz.Een methode als hierboven beschreven waarmee men, uitgaande van een

beginsymbool, door de toepassing van substitutieregels reeksen elementen kan vormenuit een verzameling of alfabet van elementen is een ALGORITME. Het produceren vanzulke reeksen wordt GENEREREN genoemd, vandaar dat een grammatica in de vormvan een algoritme een GENERATIEVE grammatica heet. De kennisname van deinformatie uit een dergelijke grammatica bestaat in het toepassen van de regels vande grammatica tot er een eindprodukt is bereikt. Voor die toepassing is niets andersnodig dan dat men de verschillende symbolen die de grammatica bevat van elkaarkan onderscheiden en dat men weet wat de verschillende instructietekens, zoals depijl ‘→’, betekenen. De symbolen onderscheidt men eenvoudig op grond van het feitdat zij een verschillende vorm hebben, er verschillend uitzien. Daarom wordt eenbeschrijving die uitsluitend een beroep doet op dit onderscheidingsvermogen ookwel een FORMELE of GEFORMALISEERDE beschrijving genoemd.Aangezien ook de zinnen van een natuurlijke taal kunnen worden opgevat als

opeenvolgingen van samenstellende elementen, bijvoorbeeld spraakklanken, ofwoorden, of woordgroepen, is de algoritmische methode in principe ook bruikbaarvoor de beschrijving van natuurlijke talen.We zullen dat met een eenvoudig voorbeeldillustreren. Nemen we de volgende regels:

A → B C1

B → a b2

C → c B3

a → de4

b → jongen, bal, enz.5

c → gooit, werpt, enz.6

Door toepassing van deze substitutieregels krijgen we iets als het volgende, dat wede AFLEIDING of DERIVATIE van een zin noemen:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 12: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

19

beginsymboolA

regel 1 toegepastB C

regel 2 toegepasta b C

regel 3 toegepasta b c B

regel 2 toegepasta b c a b

regel 4 toegepastde b c a b

regel 4 toegepastde b c de b

regel 5 toegepastde jongen c de b

regel 5 toegepastde jongen c de bal

regel 6 toegepastde jongen gooit de bal

De gecursiveerde vormen, zoals de, jongen, enz., waarop geen regel meer vantoepassing is, worden EINDSYMBOLEN genoemd. De reeks woorden de jongen gooitde bal vormt een zin van het Nederlands. Voor de toepassing van de regels 1-6 hoevenwe van die taal niets te weten, noch van taal in het algemeen, noch van grammatica.We moeten alleen de v o rm e n A, B, C, a, b, c, de, jongen, bal, gooit en werpt vanelkaar kunnen onderscheiden en de betekenis van de pijl kennen om het eindproduktde jongen gooit de bal te kunnen krijgen. De grammatica die bestaat uit de regels1-6 geeft dus zelf de informatie dat de zin De jongen gooit de bal tot de beschreventaal behoort. Bovendien krijgen we ook informatie over de structuur van deze zin.We kunnen dit duidelijk laten zien door een diagram als het volgende:

Dit diagram drukt uit wat we de zinsdeelstructuur van de zin De jongen gooit de balkunnen noemen. De woorden de en jongen vormen samen een zinsdeel, blijkens hetfeit dat ze via de symbolen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 13: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

20

a en b tot één knooppunt, B, in het diagram zijn te herleiden; hetzelfde geldt voor dewoorden de en bal, terwijl het zinsdeel de bal samen met gooit via B, resp. cherleidbaar is tot C en er één zinsdeel gooit de bal mee vormt. Een diagram als hetbovenstaande wordt DERIVATIEDIAGRAM of DERIVATIEBOOM genoemd. We merkenin het voorbijgaan op dat de hier aangenomen zinsdeelstructuur vanDe jongen gooitde bal uiteraard moet worden verantwoord; dit vraagstuk komt verderop aan de orde.Het hoeft geen betoog dat de regels 1-6 een heel eenvoudig stukje grammatica

van het Nederlands vormen, waar maar enkele zinnen mee zijn te genereren. Wekunnen dit aantal echter aanzienlijk vermeerderen, door het aantal woorden rechtsvan de pijl in de regels 4, 5 en 6 uit te breiden. Het gaat er hier echter alleen om eenidee te geven van een expliciete of geformaliseerde beschrijvingswijze. Om duidelijkte maken dat bij de interpretatie van een dergelijke descriptie alleen de vorm van desymbolen een rol speelt, hebben we de willekeurige letters A, B, C, a, b en c gekozen;we hadden evengoed X, Y, Z, x, y en z kunnen nemen. Gewoonlijk neemt men echtergeen willekeurige letters, maar suggestieve afkortingen, zoals in de volgende variantvan de regels 1-6:

→ NC VCZ1

→ Art NomNC2

→ Verb NCVC3

→ deArt4

→ jongen, bal, enz.Nom5

→ gooit, werpt, enz.Verb6

In deze regels gebruiken we ‘Z’ als afkorting voor ‘zin’, ‘NC’ als afkorting voor‘nominale constituent’, ‘VC’ als afkorting voor ‘verbale constituent’, ‘Art’ alsafkorting voor ‘artikel’, ‘Nom’ als afkorting voor ‘Nomen’ en ‘Verb’ als afkortingvoor ‘verbum’. Het is echter beslist essentieel dat men inziet dat dit voor dekennisname van wat een dergelijke grammatica over de zinnen van de beschreventaal zegt in het geheel niet van belang is; het gebruik van suggestieve afkortingenvergemakkelijkt alleen het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 14: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

21

schrijven en lezen van een generatieve grammatica, maar doet aan de informatie diezij bevat niets toe of af.Uit het voorgaande volgt dat een generatieve grammatica de zinnen van een taal

beschrijft in de vorm van instructies waarmee die zinnen kunnen worden gemaakt.De derivatie van elke zin geeft tegelijk de structuur van deze zin, die kan wordenvoorgesteld door een derivatiediagram; een generatieve grammatica laat dus degeneratie van zinnen toe mèt hun zinsdeelstructuur. Voor de kennisname van deinformatie uit een expliciete of generatieve grammatica is, zoals gezegd, geen kennisnodig van de betreffende taal, terwijl men ook geen ideeën over taal in het algemeenhoeft te hebben of over grammatica. Het grote voordeel van de generatievebeschrijvingswijze is, dat zij een veel scherpere beoordelingsmogelijkheid biedt voorde juistheid van grammatische descripties, doordat zij geen onbewuste aanvullingvan of correctie op de beschrijving toelaat.Tot nu toe zijn er geen grote stukken generatieve descriptie van welke taal dan

ook verschenen, althans niet in vergelijking met wat een enigszins omvangrijketraditionele grammatica impliciet bestrijkt. Het principe van de generatievebeschrijvingswijze wordt evenwel door grammatici gebruikt om zich bij hunonderzoek aan een scherpere controle te kunnen onderwerpen. Een van de resultatenhiervan is geweest dat allerlei onvolkomenheden van traditionele grammatica'sduidelijker aan het licht zijn getreden.

1.3 De transformationele analyse

1.3.1 Inleidende opmerkingen over zinsstructuur

De transformationeel-generatieve grammatica is een generatieve grammatica diehaar naam dankt aan een bijzonder soort regels, die TRANSFORMATIONELE regels ofTRANSFORMATIES worden genoemd. We volstaan hier met een globale typering vandeze regels en van de functie die zij in de syntaxis vervullen11.. Om dit

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 15: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

22

te kunnen doen is het gewenst eerst in zeer algemene termen iets over zinsstructurente zeggen.Zoals gezegd kunnen de zinnen van een taal worden opgevat als opeenvolgingen12.

van samenstellende delen, die we voorlopig even elementen noemen. Een grammaticamoet op de een of andere wijze de reeksen elementen aanwijzen die correcte of, zoalsde term luidt, GRAMMATICALE zinnen van de beschreven taal zijn. Indien eengeneratieve grammatica geen fouten bevat, kunnen uitsluitend de grammaticalereeksen elementen ermee worden gegenereerd. Zij heeft dan een aantal voorwaardenvervuld, waarvan in eerste instantie met name drie voor onze uiteenzetting van belangzijn13.:

a de elementen zijn zo gekozen dat zij in enige rangschikking een grammaticalezin vormen;

b de elementen zijn zo gerangschikt dat zij een grammaticale zin vormen, zijnemen de juiste plaats in de reeks in;

c de elementen hebben de vorm die wordt vereist doordat zij tot een grammaticalezin zijn gecombineerd.

Wat betreft de eerste voorwaarde, het is duidelijk dat niet elke willekeurigeverzameling elementen, van welke aard dan ook - spraakklanken, woorden ofwoordgroepen - tot een zin kan worden gerangschikt. Met de woorden stoel engisteravond is dat bijvoorbeeld in geen van beide volgorden mogelijk en met hetdrietal woordgroepen de broer van Jan, de bioscoop en om te werken in geen vande zes mogelijke volgorden14..Voor de grammatica betekent het vervullen van deze voorwaarden dat zij een

selectieprobleem, een rangschikkingsprobleem en een vormgevingsprobleem oplost.Het is niet aannemelijk dat iemand dit zal willen doen in termen van afzonderlijkespraakklanken of woorden, opgevat als elementen die niets met elkaar te makenzouden hebben. Voor deze problemen heeft men zover de geschiedenis der grammaticareikt begrippen ingevoerd die globaal corresponderen met wat in de zinsontledingen de woordbenoeming ‘zinsdeel’, ‘woordsoort’ en ‘flexie’ of ‘buiging’ heet. Er zijndaarvoor voor de hand liggende redenen, die wij

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 16: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

23

achtereenvolgens voor de rangschikking, de selectie en de vormgeving zullentoelichten.Wat het probleem van de RANGSCHIKKING betreft, het is duidelijk dat de

beschrijving van de volgordemogelijkheden van elementen in een reeks ingewikkeldis in verhouding tot het aantal elementen in de reeks: hoe langer de reeks, hoeomslachtiger de specificatie van de plaats der elementen ten opzichte van elkaar. Hetis bovendien een van oudsher bekend feit dat de plaatsingsmogelijkheden vantaalelementen in een reeks niet samenhangen met de plaatsingsmogelijkheden vanalle andere elementen in die reeks, maar slechts met die van een aantal daarvan. Incombinatie vormen deze feiten een sterk argument om zinnen, indien mogelijk, opte vatten als opeenvolgingen van samenstellende delen die zelf weer uit elementenzijn opgebouwd en waarbinnen plaatsrestricties gelden die geen samenhang vertonenmet restricties binnen andere samenstellende delen. Het is, in concreto, veeleenvoudiger een reeks als jan-komt-hier te analyseren in de drie woorden Jan, komten hier en daarvan de onderlinge volgordemogelijkheden aan te geven en de volgordeder samenstellende spraakklanken, dan zo'n reeks als niet gestructureerd tebeschouwen en de plaats van elke spraakklank aan te geven in de reeks als geheel.Door Jan, komt en hier als subreeksen van jankomthier aan te nemen en de hele reeksop de boven aangeduide manier te beschrijven, komt bovendien de overeenkomstmet hierkomtjan en komtjanhier tot uitdrukking.De aangeduide voordelen gelden ook als we zinnen niet opvatten als

opeenvolgingen van woorden, maar zoeken naar samenstellende delen die zelf weeruit woorden zijn opgebouwd. De plaatsingsmogelijkheden van de woorden in dereeks (de broer van Jan) komt [uit de bioscoop] zijn eenvoudiger aan te wijzen doordie reeks op te vatten als bestaande uit de broer van Jan, komt en uit de bioscoopdan door dat in de reeks als geheel te doen; in het eerste geval treedt bovendien deovereenkomst van deze reeks met de reeksen uit de bioscoop komt de broer van Janen komt de broer van Jan uit de bioscoop naar voren. Door de voorgestelde analysevan jankomthier en de broer van Jan komt uit de bioscoop aan te nemen, lijken weniets te missen dat qua rangschikking van belang is: er

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 17: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

24

zijn geen aanwijzingen dat bijvoorbeeld de plaats der spraakklanken in komtsamenhangt met de plaats van de spraakklanken in hier, of dat de plaats van dewoorden in de broer van Janmet de plaats van de woorden in uit de bioscoop verbandhoudt. Wat ons op deze wijze wel kan ontgaan, is dat ook Jan komt uit de bioscoopvan de broer een grammaticale rangschikking is, hetgeen zeker zou blijken bij volledigonderzoek van alle volgordemogelijkheden van de acht woorden de, broer, van, Jan,komt, uit, de en bioscoop. Zulk onderzoek zou er echter op neer komen dat we 8×7×6×5×4×3×2 ×1 = 4032015. volgorden zoudenmoeten beoordelen op hun grammaticaliteiten dat terwijl een zin van acht woorden relatief kort is. Zoiets is niet alleen veel tetijdrovend, het blijkt bovendien overbodig omdat ons nog nader te besprekenvoorwetenschappelijke of intuïtieve inzicht ons veel sneller op het spoor zet vangrammaticale rangschikkingen dan mogelijk zou zijn door volledig en zg. ‘objectief’onderzoek.Uit de behandelde voorbeelden zal duidelijk zijn geworden dat er bij

rangschikkingsonderzoek een samenhang bestaat tussen de relatieve simpelheid ofeenvoud van de beschrijving - de trapsgewijze analyse die werd voorgesteld - en hetnaar voren treden van overeenkomsten tussen reeksen elementen. Het feit van dezesamenhang, waarvan we het grote belang nog zullen benadrukken, treedt ook op alswe het probleem van de SELECTIE beschouwen, de vraag welke elementen met welkeelementen tot een grammaticale reeks kunnen worden gecombineerd indien voor dejuiste volgorde(n) wordt zorggedragen. Ook hier zal men trachten trapsgewijs tewerk te gaan en de combineerbaarheid proberen te beschrijven van samenstellendedelen die gering in aantal zijn en die zelf weer zijn opgebouwd uit niet te veelsamenstellende delen. Zoals opgemerkt is men hier reeds lang mee bezig met behulpvan begrippen als ‘zinsdeel’ en ‘woordsoort’. In de traditionele grammatica wordenzinnen globaal opgevat als opgebouwd uit een relatief kleine verzameling zinsdelen,die zelf uit een of meer woorden bestaan. Dit betekent een grote vereenvoudigingten opzichte van een opvatting dat zinnen reeksen woorden zouden zijn, welkewoorden als zodanig in hun combineerbaarheid tot zin zouden moeten wordenbeschreven.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 18: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

25

Deze laatste opvatting zou bovendien niet leiden tot een beschrijving waaruit directblijkt dat de reeksen Jan komt hier en De broer van Jan komt uit de bioscoop intermen van combineerbaarheid van bepaalde samenstellende delen identiek zijn,zoals ze dat ook zijn in termen der rangschikkingsmogelijkheden van bepaaldesamenstellende delen: De broer van Jan komt hier, Jan komt uit de bioscoop, Komtde broer van Jan hier, Komt Jan uit de bioscoop, enz., enz.Dat Jan en de broer van Jan ‘verwisselbaar’ zijn in de conteksten ... komt hier en

... komt uit de bioscoop houdt een overeenkomst in tussen Jan en de broer van Janwat betreft hun combineerbaarheid met komt hier en komt uit de bioscoop. Deeigenschap van ‘verwisselbaarheid’ is niet noodzakelijkerwijs syntactisch relevant,maar de hier geconstateerde overeenkomst tussen Jan en de broer van Jan is dat wel.Behoud van grammaticaliteit bij verwisseling is een n o o d z a k e l i j k e (envoldoende) voorwaarde voor wat we ‘verwisselbaarheid’ noemen. Verwisselbaarheidis evenwel geen v o l d o e n d e voorwaarde om tot belangwekkende syntactischecategorieën te komen. Daarvoor is tevens nodig dat de verwisseling niet tot een anderstructuurtype leidt. Een enkel voorbeeld kan dit verduidelijken. In Jan komt hier isJan substitueerbaar door Piet blijft zitten en Jan, blijkens het feit dat Piet blijft zittenen Jan komt hier een grammaticale zin is. Het is evenwel niet aannemelijk op grondvan déze substitueerbaarheid alleen te concluderen dat Jan en Piet blijft zitten en Jantot een interessante verzameling overeenstemmende samenstellende delen behoren,zoals bijvoorbeeld wel Jan en De broer van Jan. Ons voorwetenschappelijke ofintuïtieve inzicht in wat syntactisch gelijkwaardig is verzet zich daartegen. Dit inzichtvormt zowel het uitgangspunt dat de grammaticus bij zijn onderzoek inneemt, alshet uiteindelijke criterium voor de beoordeling van de juistheid van zijnonderzoeksresultaten. Op het eerste gezicht lijkt dit, en dan vooral het laatste,aanvechtbaar en niet in overeenstemmingmet wat men zich kan denken bij objectievewetenschappelijkheid. Het wordt echter anders wanneer men in aanmerking neemtdat er een duidelijke samenhang blijkt te bestaan tussen de eenvoud van eensamenhangend geheel van grammatische descripties enerzijds

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 19: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

26

en hun overeenstemming met het genoemde inzicht in de structuur van zinnen enhun onderlinge overeenkomsten en verschillen anderzijds. Bij wetenschappelijkebeschrijving zal men trachten met zo weinig mogelijk descriptieve uitspraken zoveelmogelijk verschijnselen te bestrijken en zelfs aan die beschrijving de voorkeur geven,die eenvoudiger is dan andere die evenveel en dezelfde verschijnselen dekken. Hoewelhet nog in het geheel niet is uitgemaakt waarin de eenvoud van een grammaticabestaat, dus van welke aard het eenvoudscriterium precies is, kan men in de praktijktoch vaak aannemelijk maken dat van twee alternatieve analyses de ene een simpeleroplossing biedt dan de andere. Het is van groot belang hierbij te bedenken dat hetgaat om eenvoud van de grammatica als geheel en dat dus een eenvoudige oplossingvan een specifiek probleem niet tot complicaties moet leiden in andere delen van degrammatica. Blijkt echter dat de oplossing die men voor een vraagstuk overweegt,ook de oplossing van andere kwesties vereenvoudigt, dan is men waarschijnlijk opde goede weg.Ook het intuïtieve inzicht dat men ter beoordeling van voorgestelde analyses

hanteert zal men systematisch moeten toepassen en niet beperken tot geïsoleerdeoordeelvellingen over afzonderlijke zinnen. De grammatica moet zo zijn ingericht,dat zij tot doeltreffende en systematische beoordeling aanleiding geeft. Daarvoormoet uiteraard precies vaststelbaar zijn wat een grammatica aan informatie geeft,welke zinnen zij als grammaticaal aanwijst en welke structurele beschrijving zij eraantoekent. Zoals gezegd is er nog niet veel grammatica op expliciete wijze beschrevenen gebruikt de grammaticus het principe van de generatieve taalbeschrijving nog inhoofdzaak ter oriëntatie en voorlopige controle bij zijn onderzoek. Bij de presentatievan zijn onderzoeksresultaten, van de analyses die hij voorstelt, geeft hij, daar hijniet een expliciete grammatica als samenhangend geheel kan aanbieden, zijnargumentatie in de vorm van aanduidingen van de in principe te expliciteren meritesvan zijn voorstellen, resp. van de nadelen van alternatieve oplossingen. Daar onsboek geen expliciete descripties geeft, hebben wij in hoofdstuk 3 een paragraaf metillustraties van dit soort argumenten opgeno-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 20: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

27

men, die verder door de hele tekst heen te vinden zijn. Ook hier geven we eenvoorbeeld, waarbij we aanknopen bij de verwerping van Jan en Piet blijft zitten enJan als behorende tot één categorie van gelijksoortige samenstellende delen. Zoumen het verworpen standpunt wel aanvaarden, dan zou men de betreffende categoriemoeten beperken tot opeenvolgingen waarin de leden van die categorie de eersteplaats innemen. De substitueerbaarheid van Jan door Piet blijft zitten en Jan in Jankomt hier geldt namelijk niet voor Hier komt Jan en komt Jan hier, blijkens *Hierkomt Piet blijft zitten en Jan en *komt Piet blijft zitten en Jan hier. Een categorie dieals leden zowel Jan als Piet blijft zitten en Jan zou bevatten, heeft dus een mindergrote descriptieve geldigheid, bestrijkt minder zinnen, dan een categorie die wel Janen De broer van Jan als leden heeft, maar niet Piet blijft zitten en Jan.Het derde vraagstuk dat de grammatica bij de specificatie van grammaticale zinnen

moet oplossen is aangeduid als VORMGEVINGSPROBLEEM. De samenstellende delenvan een grammaticale zin moeten niet alleen een juiste selectie vertegenwoordigenen op de juiste wijze(n) zijn gerangschikt, maar voor sommige is ook een bepaaldevorm vereist die afhankelijk is van het feit dat zij met andere delen tot zin zijngecombineerd. We hebben in dit verband gewezen op het traditionele begrip ‘flexie’of ‘buiging’. Dit begrip veronderstelt dat de samenstellende delen van de verzamelingzinnen in categorieën zijn ingedeeld en bovendien dat er bepaalde relaties zijnaangewezen tussen de samenstellende delen van een zin. Denken we om dit teconcretiseren aan zelfstandige naamwoorden en werkwoorden als zulke categorieënsamenstellende delen en aan de verbinding ‘onderwerpgezegde’ als iets waarin vanzo'n relatie sprake is. Die relatie wordt onder meer gekenmerkt geacht doorGETALSCONGRUENTIE van het gezegde met het onderwerp; de vorm van hetwerkwoord uit het gezegde correspondeert onder het opzicht van enkelvoud ofmeervoud met de vorm van het zelfstandig naamwoord uit het onderwerp: Jan komthier en niet *Jan komen hier, Jan en Piet komen hier en niet *Jan en Piet komt hier.Het ligt niet voor de hand om voor elke zin afzonderlijk deze vormverschijnselenvast te stellen. Het blijkt veel eenvoudiger dit te doen in

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 21: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

28

termen van categorieën samenstellende delen en van relaties tussen die delen in dezin, en wel in termen van categorieën en relaties die men ook op grond van selectie-en rangschikkingsonderzoek zou overwegen. Door deze samenhang gaat ook bij hetvraagstuk van de vormgeving der samenstellende delen de relatieve eenvoud van debeschrijving gepaard met een grotere overeenstemming met het intuïtieve inzicht inde zinsstructuur.

1.3.2 Basisregels en transformaties

De voorgaande uiteenzetting over selectie, rangschikking en vormgeving is eenglobale en ook onvolledige aanduiding van wat zeer algemeen onder zinsstructuurwordt verstaan. Voor onze bedoeling, een typering te geven van het transformationeleaspect van Chomsky's taaldescriptieve theorie, is die aanduiding echter voldoende.Kijken we nog eens naar de instructieformules waarmee in § 1.2 het generatieve

principe werd geïllustreerd:

→ NC VCZ1

→ Art NomNC2

→ Verb NCVC3

→ deArt4

→ jongen, bal, enz.Nom5

→ gooit, werpt, enz.Verb6

We hebben gezien dat we met deze regels een zin als De jongen gooit de bal kunnengenereren en dat daarbij tevens de zinsdeelstructuur van de zin wordt geproduceerd,die kan worden voorgesteld door een derivatiediagram als op pag. 19.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 22: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

29

We zullen nu eerst nader bepalen welke informatie zo'n diagram geeft, dus wat wetot nu toe vaagweg ‘zinsdeelstructuur’ hebben genoemd, en vervolgens nagaan hoedie informatie zich verhoudt tot wat in de vorige paragraaf over zinsstructuur isopgemerkt.De zinDe jongen gooit de bal bestaat uit twee samenstellende delen, de nominale

constituent (NC) de jongen en de verbale constituent (VC) gooit de bal. Het eerstedeel bestaat op zijn beurt uit het lidwoord (Art) de en het nomen jongen, het tweededeel uit het werkwoord (Verb) gooit en de nominale constituent de bal, welk laatstedeel is samengesteld uit het lidwoord de en het nomen bal. Deze gegevens hebbenbetrekking op het aspect der selectie en delen mee wat met wat is gecombineerd toteen samenstellend deel van de zin (de en bal tot de bal; gooit en de bal tot gooit debal) of tot de zin (de jongen en gooit de bal tot de jongen gooit de bal). Bovendienzijn de grotere en kleinere samenstellende delen qua soort gespecificeerd door desymbolen Art, Nom, Verb, NC, VC. We noemen deze symbolenCATEGORIESYMBOLEN en de categorieën die erdoor worden aangeduid SYNTACTISCHECATEGORIEËN. We kunnen nu ook zeggen dat de tot dusver besproken informatie uithet diagram te kennen geeft wat de betreffende zin aan syntactische categorieënbevat.Uit het diagram valt verder af te lezen dat leden van een en dezelfde syntactische

categorie een verschillende status kunnen hebben als samenstellend deel van een zin.In ons voorbeeld is dat het geval met de jongen en de bal, die beide nominaleconstituenten zijn, maar waarvan de eerste samen met de verbale constituent gooitde bal de zin uitmaakt, terwijl de tweede samen met gooit de verbale constituentgooit de bal vormt. In plaats van te zeggen dat de status van de twee nominaleconstituenten in

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 23: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

30

onze voorbeeldzin verschillend is, kunnen we ook zeggen dat die constituenten eenverschillende functie hebben of dat ze in een andere relatie staan tot het geheel vande zin of een deel van de rest van de zin. Het hier bedoelde functionele of relationeleaspect correspondeert met het traditionele begrip ‘zinsdeel’; het in de vorige alineabesproken categoriale aspect komt globaal overeen met het traditionele begrip‘woordsoort’. In termen van woordsoorten zijn de jongen en de bal nominaleconstituenten, ongeacht hun functie in een zin, terwijl ze in De jongen gooit de balresp. h e t onderwerp en h e t lijdend voorwerp van die zin zijn.Behalve aan selectie- en relatiekenmerken geeft een derivatiediagram ook

onmiddellijk uitdrukking aan de vorm van de betreffende zin als opeenvolging vansamenstellende delen. De nominale constituent die uiteindelijk wordt herschreventot de jongen gaat vooraf aan de verbale constituent die tenslotte verschijnt als gooitde bal; in de genoemde nominale constituent gaat het lidwoord vooraf aan het nomen,enz., enz. Regels als 1-6 hebben dus ook effect ten aanzien van hetrangschikkingsprobleem, dat zij trapsgewijs behandelen. We moeten hierbij echtervoor ogen houden dat zulke regels in tal van gevallen slechts één van meer dan éénmogelijke rangschikking kunnen genereren, dus bijvoorbeeldDe broer van Jan komtuit de bioscoop en nietUit de bioscoop komt de broer van Jan. Dit feit is als bezwaaraangevoerd tegen de wijze waarop de generatieve grammatica van Chomskyvolgordevraagstukken oplost; in dit boek gaan wij op deze belangrijke kwestie nietin, maar volstaan wij met een literatuurverwijzing16..Uit het diagram dat we als voorbeeld gaven blijkt niet dat er getalscongruentie is

tussen het verbum gooit uit het gezegde en het nomen jongen uit het onderwerp (ditkan ook precieser worden geformuleerd, maar het zal duidelijk zijn wat de bedoelingis). We wéten dat die congruentie er is, maar het is uit de beschrijving niet op temaken.We hebben eenvoudigweg in regel 5 enkelvoudige zelfstandige naamwoordenopgenomen en in regel 6 bijpassende werkwoordsvormen. Er is echter niet bijaangegeven dàt er sprake is van enkelvoud en niet van meervoud en de regels latendus iets ongezegd dat we wel als eigenschap van de

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 24: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

31

betreffende zin kennen. Pogingen om de informatie over enkel- en meervoud en overgetalscongruentie tussen onderwerp en gezegde met behulp van substitutieregels als1-6 uit te drukken, lopen uit op het ongewenste resultaat dat er een afzonderlijkeregel nodig is voor elk congruerend paar17.. Het is, m.a.w., een inherente tekortkomingvan deze soort regels dat verschijnselen als dat der getalscongruentie er nietbevredigend mee kunnen worden verantwoord. Met transformatieregels is dit welmogelijk. Wij zullen dit aan de hand van onze voorbeeldzin eerst illustreren envervolgens ingaan op de eigenschap van transformatieregels die dit mogelijk maakt.Bij de beschrijving van de bedoelde getalscongruentie gaat men er algemeen vanuit,

dat het verbum uit het gezegde in getal congrueert met het onderwerp, d.w.z. hetgetal van het onderwerp wordt als uitgangspunt, genomen18.. Het getal van eennominale constituent kan met behulp van regels als 1-6 worden aangegeven,bijvoorbeeld als volgt:

→ NC VCZ1

→ Nom NumNC2

→ {Sg}Num3

{Pl}

→ Art NomenNom4

→ Verb NCVC5

→ deArt6

→ jongen, bal, enz.Nomen7

→ gooi, werp, enz.Verb8

In regel 2 hebben we het symbool ‘Num’ gekozen voor de aanduiding van het getal(‘numerus’). In regel 3 betekenen de accolades dat Num moet worden herschreventot Sg (voor ‘singularis’) of tot Pl (voor ‘pluralis’). In regel 8 kunnen we bij gooi,werp, enz. denken aan de zg. ‘stam’ van het werkwoord, de werkwoordsvorm zonder‘uitgang’.Het derivatiediagram van onze voorbeeldzin wordt nu:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 25: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

32

De getalscongruentie van het verbum uit het gezegde met het onderwerp kan met devolgende transformatie worden geregeld:

Nom Num Verb X Nom Num Verb Num X

In overeenstemming met het gebruik geeft de tweelijnige pijl ‘ ’ aan dat dezeregel een transformatie is; ook de betekenis van deze pijl is dat wat er vóór staat moetworden herschreven tot wat er achter staat. De transformatieregel doet niets andersdan het symbool voor het getal van de onderwerps-NC invoegen achter het symbool‘Verb’, dat, zoals gezegd, het werkwoord uit het gezegde aanduidt. De transformatieis van toepassing op elk eindprodukt van regels als 1-8 dat volledig kan wordenverdeeld in vier op elkaar volgende stukken, en wel zo, dat het eerste stuk in hetbetreffende derivatiediagram herleidbaar is tot Nom, het tweede tot Num, het derdetot Verb en het vierde tot ongeacht wat dan ook (aangegeven met ‘X’; hiermee wordtbedoeld dat alleen de stukken Nom, Num en Verb er bij deze transformatie toe doen,en niet de rest van de zin, wat die dan ook moge zijn, lijdend voorwerp, zoals in onzevoorbeeldzin, of bijwoordelijke bepaling, zoals in De broer van Jan komt uit debioscoop, of niets, zoals in Jan komt). Onze voorbeeldzin voldoet als eindproductaan deze voorwaarde:

de jongen, Sg, gooi, de bal SgNom, Num, Verb, X

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 26: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

33

Toepassing van de transformatie leidt tot

de jongen Sg gooi Sg de bal Sg

Het hoeft geen betoog dat de regels 1-8 en de congruentietransformatie een sterksimplificerende benadering zijn van de werkelijke regels die voor de beschrijvingvan het betreffende deel der grammatica van het Nederlands nodig zijn. Het gaat hierechter om een illustratie van principes en die zou niet gediend zijn met een teveelaan technische details. Voordat we op deze principes ingaan, merken we op dat erbehalve de regels die we gaven, nog andere regels nodig zijn, die ervoor moetenzorgen dat opeenvolgingen als ‘jongen Sg’, jongen Pl’, ‘gooi Sg’ en ‘gooi Pl’ wordenomgezet in resp. jongen, jongens, gooit, gooien; aan die regels besteden we verderopnog enige aandacht.We hebben een voorbeeld van een transformatie gegeven en zullen nu het verschil

ten opzichte van regels als 1-8 uiteenzetten. Een transformatie is van toepassing opde reeks eindsymbolen uit een derivatiediagram, de zg. EINDREEKS, op voorwaardedat die reeks in het diagram kan worden herleid tot de opeenvolging van symbolenlinks van de transformatiepijl. Hoe die eindreeks er uitziet, hoeveel en welkeeindsymbolen erin voorkomen, doet niet ter zake. Transformatieregels hebben dusbetrekking op verzamelingen eindreeksen die uiterlijk niet identiek hoeven te zijn,die dus niet dezelfde, noch hetzelfde aantal symbolen hoeven te bevatten, maar diedoor één representatie in termen van een derivatiediagram kunnenworden voorgesteld,m.a.w., die op enig niveau van de derivatie dezelfde structuur bezitten. Decongruentietransformatie is hiervan een duidelijk voorbeeld, indien we bedenken datde onderwerps-NC en de gezegde-VC veel gevarieerder kunnen worden uitgewerktdan we met de regels 1-8 hebben gedaan, bijvoorbeeld door telwoorden en/ofvoornaamwoorden in de NC in te voeren en hulpwerkwoorden in de VC. Wat ookde uiteindelijke vormen van die NC en die VC zijn doet er niet toe; het enige dat teltis dat die vormen d e NC en d e VC van de betreffende zin zijn.De toepasbaarheid van regels als 1-8, die in principe als ‘X →

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 27: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

34

Y’ kunnen worden getypeerd, wordt uitsluitend bepaald door de aanwezigheid vaneen X, ongeacht de vraag waaruit die X is afgeleid en ongeacht de vraag in welkerelatie hij staat tot andere symbolen. Een regel als ‘NC → Nom Num’ is vantoepassing op elke NC, of die nu de NC is die samen met VC uit Z is afgeleid, of deNC die samen met Verb uit VC afkomstig is. Alleen de vorm ‘NC’ is van belang,niet de structurele status van het symbool ‘NC’ in het geheel van het derivatiediagram.Omgekeerd is bij transformaties niet de v o rm van de eindreeks van belang, maaralleen de structuur die zij blijkens het corresponderend derivatiediagram heeft.Transformaties biedenmogelijkheden tot een bevredigende, d.i. relatief eenvoudige

en inzichtsvolle beschrijving van verschijnselen die niet of veel minder bevredigendkunnen worden beschrevenmet regels als 1-8. Voor we dit met een aantal voorbeeldentoelichten, maken we tot besluit van deze paragraaf eerst enkele terminologischeafspraken.Het is duidelijk dat de congruentietransformatie, en dat geldt algemeen voor

transformatieregels, vooronderstelt dat er regels zijn als 1-8 die reeksen eindsymbolengenereren. Immers, transformaties zijn van toepassing op eindreeksen die wordengespecificeerd in termen van een derivatiediagram. Een eindreeks, gegenereerd doorregels als 1-8, noemen we ook de BASISREEKS van een zin. Het derivatiediagram alsgeheel wordt de BASIS van een zin genoemd, of ook wel ONDERLIGGENDE STRUCTUURof DIEPTESTRUCTUUR (in § 1.2 hebben wij voor ongeveer hetzelfde de naam‘zinsdeelstructuur’ gebruikt). De basis van een zin geeft aan welke syntactischecategorieën van welke soort de zin bevat en wat de relaties zijn tussen die categorieënonderling en ten opzichte van de basisreeks als geheel. Zoals is opgemerkt, bevat debasis ook informatie over de volgorde der samenstellende delen van een zin, hoeweldie informatie in tal van gevallen onvolledig is, zoals nog ter sprake zal komen. Alleregels van de soort 1-8 die de grammatica bevat, maken samen de BASIS-COMPONENTvan de syntaxis uit; alle transformaties vormen samen de TRANSFORMATIONELECOMPONENT.Een door de basiscomponent gegenereerde eindreeks of basis-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 28: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

35

reeks vertoont als opeenvolging van eindsymbolen meer of minder verschillen vanallerlei aard met de opeenvolging van symbolen die uiteindelijk in de betreffendezin zijn aan te wijzen. Vergelijken we de basisreeks die aan onze voorbeeldzin tengrondslag ligt met het produkt van de toepassing der congruentietransformatie enmet de betreffende zin zelf:

a de jongen Sg gooi de bal Sgb de jongen Sg gooi Sg de bal Sgc de jongen gooi-t de bal

De reeks b heeft een symbool meer dan de reeks a, nl. Sg achter gooi. De functie vandit symbool is uitsluitend, dat we in een latere fase van de beschrijving van onze zinmet behulp van zg. MORFONOLOGISCHE regels de door de aanwezigheid van eenenkelvoudige onderwerps-NC vereiste werkwoordsvorm gooit kunnen verkrijgen.Het symbool dient, m.a.w., ter verantwoording van een bepaald aspect van de uiterlijkezinsvorm die, zoals in § 1.3 is uiteengezet, onder meer wordt bepaald door de vraagin welke vorm de elementen in de zin optreden. Een reeks symbolen als b, die op detoepassing van morfonologische regels na met de uiterlijke zinsvorm overeenkomt,wordt OPPERVLAKTESTRUCTUUR genoemd. In ons geval moeten morfonologischeregels ervoor zorgen dat de opeenvolging ‘jongen Sg’ tot jongen wordt, ‘gooi Sg’tot gooit en ‘bal Sg’ tot bal.De twee symbolen Sg in de reeks a hebben een andere status dan het door de

transformatie ingevoegde symbool Sg in de reeks b (men kan hierin een reden zienom voor het laatste geval een ander symbool te gebruiken; dit maakt de formuleringvan de congruentietransformatie echter iets ingewikkelder). De eerste twee symbolengeven het getal aan van de twee nominale constituenten in de zin, nl. ‘enkelvoud’.Het laatstgenoemde symbool Sg geeft niet het getal aan van het werkwoord, maardient als grondslag voor de juiste vorm van het werkwoord, die in overeenstemmingmoet zijn met de aanwezigheid van een enkelvoudige onderwerps-NC. Hoewel hetgebruikelijk is bij werkwoorden te spreken van enkel- en meervoud, is dat eigenlijkon-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 29: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

36

juist. Er zijn vormverschillen die corresponderen met het onderscheid‘enkelvoud-meervoud’ bij de onderwerps-NC. Dat onderscheid beperkt zich niet totonderwerp-NC's, maar doet zich voor bij alle NC's, ook wanneer die bijvoorbeeldlijdend voorwerp zijn (Jan gooit de bal, Jan gooit de ballen) of in een bijwoordelijkebepaling zijn opgenomen (Jan loopt naar het kind, Jan loopt naar de kinderen), enz.Het enkel- of meervoudig zijn is m.a.w. een eigenschap van NC's als zodanig,ongeacht hun functie. In de verbinding van een NC en een VC tot onderwerp engezegde werkt het getal van de NC als het ware door in de vorm van het werkwoord,en niet omgekeerd. Een bevestiging van deze zienswijze is, dat werkwoorden debetreffende vormverschijnselen alleen vertonen wanneer zij in de gezegde-relatiestaan met een NC.In aansluiting aan het besproken verschil in status tussen het ingevoegde symbool

Sg en de andere Sg's voeren we nog een terminologisch onderscheid in, namelijk dattussen MORFEMEN en FORMATIEVEN19.. De eindsymbolen uit een basisreeks, zoalsreeks a, zijn morfemen20., de symbolen uit een reeks als b, die de oppervlaktestructuurvan de zin vertegenwoordigt, zijn formatieven. Aan de vergelijking van de reeksena en b zien we, dat dezelfde symbolen zowel morfeem als formatief kunnen zijn.Deze namen noemen dus hetzelfde onder een ander gezichtspunt, de term ‘morfeem’onder het gezichtspunt van de basis of dieptestructuur van de zin, de term ‘formatief’onder het gezichtspunt van de oppervlaktestructuur. Aangezien transformaties, zoalsde congruentietransformatie, symbolen kunnen invoegen in de basisreeks, beantwoordtniet aan elk formatief ook steeds een morfeem.

1.3.3 Verdere toelichting op de functie van transformaties

In de vorige paragraaf hebben we aan de hand van een enkel voorbeeld van eentransformatie het verschil uiteengezet ten opzichte van basisregels. We zullen nu inhet algemeen de functie van transformaties verder toelichten dan mogelijk was opgrond

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 30: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

37

van het ene voorbeeld. We zullen daartoe eerst enige aandacht besteden aan eenaspect van taalbeschrijving dat tot nu toe niet ter sprake is geweest, namelijk aan hetaspect der betekenis, het SEMANTISCHE ASPECT.Taal wordt algemeen opgevat als vorm met betekenis. Zinnen zijn niet alleen

dingen die we waarnemen, ze betekenen buiten hun waarneembaarheid om ook iets.Elke definitie van taal onderscheidt daarom een vormelijk aspect en een semantischaspect. Een taalbeschrijving die zich zou beperken tot de vorm van de zinnen, zouonvolledig zijn; ook de betekenis van de zinnen dient te worden beschreven. In demoderne taalkunde is men algemeen van opvatting dat betekenisbeschrijving voorveel grotere problemen stelt dan vormbeschrijving. Bovendien zijn er tal vanoverduidelijke aanwijzingen dat onderzoek naar betekenis vruchtbaar is in de matewaarin resultaten van vormonderzoek beschikbaar zijn. Dit heeft ertoe geleid dat aanhet laatste voorrangwordt gegeven en dat men bij betekenisonderzoek zoveel mogelijktracht aan te knopen bij vormonderzoek. Uit de opvatting van taal als vorm metbetekenis volgt, dat men een hoge graad van correspondentie zal verwachten tussende resultaten van de vormanalyse en die van de betekenisanalyse. De vraag of diecorrespondentie volledig is, m.a.w. of er aan elk vormverschil in een taal eenbetekenisverschil beantwoordt, stellen we hier alleen, zonder erop in te gaan. Wevolstaan met te wijzen op het verschijnsel der homonymie en synonymie, dat in deverdere hoofdstukken nog ter sprake zal komen, en dat van groot gewicht is voor debeantwoording van deze vraag.De naam ‘grammatica’ gebruiken we in het vervolg voor een integrale

taalbeschrijving die zowel het vormelijke als het semantische aspect van de taalbestrijkt. De beschrijving van het vormelijke aspect hebben we in het voorgaandeopgevat als de constructie van de verzameling zinnen van de betreffende taal. Daarbijhebben we onze uiteenzettingen beperkt tot twee vragen, namelijk:a uit welke syntactische categorieën van welke bouw en in welke onderlingerelatie een zin is samengesteld; het antwoord op deze vraag wordt verschaftdoor de basis of dieptestructuur

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 31: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

38

van de zin die, zoals gezegd, door de basiscomponent van de syntaxis wordtgegenereerd.

b welke kenmerken van de uiterlijke zinsvorm niet of moeilijk met behulp vanbasisregels kunnen worden uitgedrukt en wat voor soort regels in dit tekortkunnen voorzien; we hebben die regels transformaties genoemd, die samen detransformationele component van de syntaxis vormen.

De basiscomponent en de transformationele component maken samen de syntactischecomponent, kortweg syntaxis, van de grammatica uit. Daarnaast bevat een grammaticain de theorie van Chomsky nog twee andere componenten, nl. een SEMANTISCHECOMPONENT en een MORFONOLOGISCHE COMPONENT21.. We zullen eerst iets over delaatste zeggen. We hebben in de vorige paragraaf gezien dat de reeks symbolen b,die uit a ontstaat door toepassing van de congruentietransformatie, nog geen uiterlijkezinsvorm is, zelfs niet de orthografische weergave daarvan. Er moeten nog regelsworden toegepast die de door basisregels en transformaties gegenereerdeoppervlaktestructuur omzetten in een opeenvolging van spraakklanken of fonemen,juister, in een schriftelijke weergave daarvan. De oppervlaktestructuur moet dedaarvoor benodigde informatie bevatten; de morfonologische regels interpreterenals het ware de oppervlaktestructuur tot een ‘uitspreekbare’ opeenvolging taalvormen.In dit boek besteden we verder geen aandacht aan de morfonologische component.De semantische component beschrijft de betekenis van de zinnen die de syntaxis

genereert, d.w.z. hij kent aan elke gegenereerde en syntactisch gespecificeerde zineen betekenis of interpretatie22. toe. Niet alle informatie die de syntactische componentover een zin geeft, is voor de interpretatie van die zin van belang. Detransformationeel-generatieve theorie van Chomsky heeft zich vanuit een aanvankelijkandere opvatting zo ontwikkeld, dat men nu aanneemt dat alleen de informatie uitde basis of dieptestructuur relevant is voor de betekenis van de zin - met natuurlijkde lexicaal-semantische informatie - en dat dus transformaties op die betekenis geeneffect hebben. Op de argumenta-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 32: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

39

tie voor dit standpunt gaan we hier niet in; we verwijzen naar de desbetreffendeliteratuur23.. Wel geven we in hoofdstuk 3 een gevarieerde illustratie van het verbandtussen de syntactische structuur van een zin en zijn betekenis.Het bovenstaande samenvattend kunnen we zeggen dat de morfonologische

component te maken heeft met de oppervlaktestructuur van de zinnen, terwijl desemantische component de informatie uit de dieptestructuren gebruikt om die metde lexicaal-semantische informatie te combineren tot de betekenis der zinnen. Ookaan de vraag hoe dit laatste gebeurt gaan we hier voorbij. Het betreffende vraagstukis in theoretisch en praktisch opzicht zeer gecompliceerd en met nog te weinig succesbehandeld, om een bespreking hier te rechtvaardigen.In aansluiting aan de opvatting dat van de zinsstructuur alleen dat deel voor de

betekenis van de zin relevant is dat tot uitdrukking komt in de basis of dieptestructuur,geven we enkele voorbeelden van transformationele analyse ter verdere toelichtingvan de functie van transformaties.We hebben gezien dat de congruentietransformatie de juiste vorm geeft aan het

werkwoord uit het gezegde, beter, dat zij de grondslag legt voor een juiste vormgevingdoor morfonologische regels. Het verschijnsel der getalscongruentie valt onder wattraditioneel ‘flexie’ of ‘buiging’ wordt genoemd. Ook tal van anderebuigingsverschijnselen kunnen beter met transformaties worden beschreven danuitsluitend met basisregels. Dit geldt onder meer voor andere aspecten van devervoeging van werkwoorden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen ‘presens’en ‘preteritum’ en tussen ‘perfectisch’ en ‘imperfectisch’, anders gezegd, er zijn‘tegenwoordige’ en - ‘verleden’ - tijdsvormen en ‘voltooide’ en ‘onvoltooide’. Voorde verantwoording van deze onderscheidingen verwijzen we naar § 6.2-6.4. Debeschrijving van deze buigingsverschijnselen maakt regels in de basiscomponentnoodzakelijk en transformaties. Ter illustratie van de eerstgenoemde vervangen weregel 5 uit § 1.3.2 door de volgende:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 33: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

40

→ Aux VVC5a

→ Tmp (Vaux Part)Aux5b

→ {Pres}Tmp5c

→ {Pret}Tmp5c

→Verb NCV5d

In regel 5a staat Aux voor ‘hulpwerkwoordelijk deel van het gezegde’ en V voor‘hoofdwerkwoordelijk deel’. In regel 5b staat Tmp voor ‘tijdsindicator’ (‘tempus’)en de haakjes ‘( )’ betekenen dat wat er tussen staat màg worden gekozen, maar datdit niet noodzakelijk is (Aux kan dus worden herschreven tot Tmp Vaux Part en totTmp). Vaux staat voor ‘hulpwerkwoord’ en zal door andere regels, die we hier nietgeven, nog moeten worden gedifferentieerd in ‘hebben’ en ‘zijn’. Part staat voor‘participiumaffix’, dus voor de vormkenmerken van een werkwoord in de zg.‘voltooide’-tijdsvormen. In regel 5c staat Pres voor ‘presens’ en Pret voor ‘preteritum’.Door de toepassing van deze regels kunnen we basisreeksen krijgen als

de jongen Sg Pres Vaux Part gooi de bal Sg

Deze reeks bevat met het corresponderende derivatiediagram alle syntactischeinformatie die nodig is voor de interpretatie van de zin. Wat betreft het tijdsaspectweten we nu dat het gezegde ‘in de voltooid tegenwoordige tijd staat’, nl. door deaanwezigheid van Pres en Vaux Part. Deze reeks biedt echter geen grondslag voor deuiterlijke zinsvorm, niet alleen niet doordat de congruentietransformatie nog moetworden toegepast - waar we hier verder geen aandacht aan besteden -, maar ookdoordat de volgorde van Pres Vaux voor de formulering van morfonologische regelsbeter kan worden veranderd tot Vaux Pres, wat meer in overeenstemming is met deplaats van de ‘uitgang’ van de (hulp)werkwoordsvorm. Dit geldt voor elke eindreeksdie met behulp van de gewijzigde regels 1-8 kunnen worden gegenereerd, dus ookvoor een reeks waarin Pres of Pret voorafgaan aan Verb in het geval dat er geenhulpwerkwoord in

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 34: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

41

de zin zit. De transformatie die dit in orde kan brengen is een omzetting of permutatievan twee symbolen, een rangschikkingsprobleem dat niet wordt bestreken doorbasisregels.In de traditionele grammatica vinden we impliciet allerlei opvattingen over

overeenkomsten tussen zinnen die, wanneer ze expliciet worden geformuleerd, infeite voorbeelden blijken te zijn van transformationele analyse. Heel duidelijk is dathet geval met de relatie tussen mededelende zinnen en de corresponderendeja/nee-vragen (die we onderscheiden van vraagwoordvragen waarop niet met ja ofnee kan worden geantwoord). Traditionele grammatica's geven meestal de helebehandeling van de structuur van de enkelvoudige zin op basis van mededelendezinnen. De bespreking van ja/nee-vragen beperkt zich dan tot de afwijking in volgordeen intonatie ten opzichte van mededelende zinnen, dikwijls in een paragraaf over‘woordschikking’. De implicatie is dat alles wat daarvóór over mededelende zinnenis gezegd, dus kwesties van onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, enz., ook geldtvoor ja/nee-vragen. De structuur van mededelende zinnen en de corresponderendeja/nee-vragen wordt dus op een verschil in woordvolgorde en intonatie na identiekgeacht. Zien we af van de intonatie (zie voor de redenen hiervoor § 3.7), dan hebbenwe dus te maken met een rangschikkingsprobleem, waarvoor een eenvoudigepermutatietransformatie voldoende is, tenminste voor zover het inderdaad gaat omde uiterlijke zinsvorm. Er is echter ook verschil in betekenis tussen mededelende envragende zinnen en we hebben gesteld dat alle semantisch relevante informatie inde dieptestructuur aanwezig is. Dit houdt in, dat de basis van deze twee soortenzinnen moet verschillen en dat dit verschil dus door de basisregels moet wordenbewerkstelligd. In nieuwere versies van stukken geformaliseerde descriptie van hetEngels gebeurt dit door de introductie van een symbool dat al of niet mag wordengekozen. Verder wordt er een permutatietransformatie opgesteld, die móet wordentoegepast als een basisreeks het symbool bevat dat aangeeft dat de zin een vragendezin moet worden.Een tweede zeer bekend voorbeeld van een relatie tussen soorten zinnen die

duidelijk in de richting wijst van een transforma-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 35: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

42

tionele behandeling, is de relatie tussen actieve en passieve zinnen, die uitvoerig tersprake komt in hoofdstuk 8. Bij de zinsontleding leert praktisch ieder de zg. omzettingvan actieve zinnen in de lijdende vorm, waarbij het lijdend voorwerp uit de actievezin grammatisch subject24. wordt in de corresponderende passieve zin. De bedoeldeomzetting introduceert in de actieve zin het hulpwerkwoord van de lijdende vormworden, en het woord door bewerkstelligt een vormverandering aan het verbum, datpassief deelwoord25. wordt, en brengt een volgordeverandering teweeg. Detransformaties die in de literatuur voor de beschrijving van passieve zinnen zijnvoorgesteld, zijn in feite expliciete formuleringen van de zojuist aangeduide‘omzetting’, die in traditionele grammatica's gewoonlijk slechts met voorbeeldenwordt geïllustreerd.De relatie tussen mededelende zinnen en ja/nee-vragen en die tussen actieve en

passieve zinnen vormen een andersoortig grammatisch probleem dan de in § 1.3.2besproken getalscongruentie. In het laatste geval gaat het om de beschrijving vaneen uiterlijk kenmerk van zinnen dat een specifieke relatie tussen samenstellendedelen van die zinnen tot grondslag heeft; dit probleem ligt m.a.w. binnen de grenzenvan de zin. De twee andere vraagstukken betreffen relaties tussen zeer grote groepenzinnen. Het uitdrukken van die relaties vereenvoudigt de grammatica sterk en biedttevens een verantwoording voor het intuïtieve inzicht in het bestaan en de aard vande relaties. De vereenvoudiging wordt veroorzaakt doordat er slechts één stel regelsnodig is voor de beschrijving van mededelende zinnen en ja/nee-vragen, resp. vanactieve en passieve zinnen voor zover die soorten zinnen dezelfde structuur hebben,hetgeen in hoge mate het geval is; zou men die soorten zinnen niet op de grondslagvan gemeenschappelijke kenmerken beschrijven, dan zou men voor elke soort eeneigen stel regels nodig hebben, wat een groot stuk overbodige herhaling in degrammatica zou brengen (gezien de grote overeenkomst in structuur tussen degenoemde zinstypen zouden die stellen regels elkaar namelijk voor een groot deeloverlappen). Met de genoemde twee gevallen zijn de zinstypen die uiterlijk verschilvertonen, een verschillende oppervlaktestructuur bezit-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 36: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

43

ten, maar een grotendeels of geheel identieke dieptestructuur hebben, natuurlijk nietuitgeput. In de traditionele grammatica zijn andere meer of minder duidelijkevoorbeelden te vinden en het is waarschijnlijk dat het grammatisch onderzoek er nogmeer zal ontdekken dan nu gevonden zijn.Tot slot van deze paragraaf besteden we nog enige aandacht aan de beschrijving

van zg. samengestelde zinnen, waar een transformationele behandeling zeer voor dehand ligt, zoals in het begrip ‘samengestelde zin’ reeds ligt opgesloten wanneer wedit interpreteren als ‘samenstel van zinnen’. De traditionele grammatica rechtvaardigtdeze interpretatie zeer zeker. Samengestelde zinnen worden niet opgevat als eengeheel onafhankelijk zinstype dat los van enkelvoudige zinnen dient te wordengeanalyseerd. Integendeel, de structuurkenmerken van de enkelvoudige zin wordenop delen van de samengestelde zin van toepassing geacht.De samengestelde zin vormt een rijk gevarieerd gebied voor de transformationele

analyse. Aan samengestelde zinnen wordt daarbij uiteraard meer dan één basis tengrondslag gelegd, terwijl transformaties die twee, drie of meer bases omvormen totéén oppervlaktestructuur. De onderlinge relatie tussen die bases vertoont eenverscheidenheid die voor een deel wordt gedekt door het traditionele onderscheidtussen nevenschikking en onderschikking. Bij onderschikkend zinsverband is ersprake van een zin met een of meer samenstellende delen die zelf weer zinskarakterhebben. In onze terminologie wil dat zeggen dat aan een of meer van de syntactischecategorieën die de dieptestructuur van de zin constitueren een dieptestructuur tengrondslag ligt. Dit betekent dat de dieptestructuur of dieptestructuren door middelvan basisregels in de dieptestructuur van de hele zin moet(en) worden geïntroduceerd.Het symbool ‘Z’ voor ‘zin’ moet dus niet slechts éénmaal links van de pijl in deeerste regel van de basiscomponent van de syntaxis kunnen optreden, maar ookminstens éénmaal rechts van een pijl, mogelijk alleen in de eerste regel of ook inandere regels (we gaan hier niet nader op deze mogelijkheden, die een zeergecompliceerd vraagstuk vormen, in). Deze wijze van beschrijving drukt op explicietewijze de

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 37: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

44

essentie van de traditionele opvatting van onderschikkend zinsverband uit.Bij nevenschikking is de relatie tussen de samenstellende zinnen van de

samengestelde zin er een van structurele gelijkwaardigheid en vormt niet de één eensyntactische categorie in de andere. Ook de beschrijving van nevenschikking maakthet waarschijnlijk noodzakelijk dat het symbool ‘Z’ rechts in een basisregel optreedt.De transformationele benadering van de zinsanalyse gaat ten opzichte van het

vraagstuk der samengesteldheid verder dan in de traditie gebruikelijk is, met namein gevallen van onderschikkend zinsverband. Bij tal van zinstypen die traditioneelals enkelvoudig worden beschouwd, kunnen argumenten worden aangevoerd voorde opvatting dat er meer dan één zin aan ten grondslag kanworden gelegd. In sommigetraditionele grammatica's treffen we ten aanzien van bepaalde zinstypen formuleringenaan die op deze opvatting wijzen, zonder dat de betreffende zinnen samengesteldworden genoemd. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormen zinnen met een zg. ‘te +infinitiefconstructie’, die door Overdiep vrij uitvoerig worden behandeld26. en waarvanenkele in dit boek ter sprake komen in § 8.4 over de relatie ‘actief-passief’. Overdiepstelt bij zijn analyse van dit zinstype onder meer de vraag wat de relatie is tussen hetonderwerp van de zin, het grammatisch subject (zie § 8.3), en de infinitief. In eengeval alsHij beloofde het boek mee te nemen is hij van mening dat het grammatischesubject hij ook ten opzichte van de infinitief (het boek) mee te nemen in eensubjectsrelatie staat. Uit het geheel van zijn zinsanalyse, die zinnen in essentiespecificeert als subject-predikaatsverbindingen (zie § 4.1), volgt dat een dergelijkezin in feite twee subject-predikaatsverbindingen bevat en bijgevolg als ‘samengesteld’moet worden beschouwd; dat dit een aannemelijke analyse is, wordt betoogd in §4.2.Zinnen als Ik hoorde de straaljager overvliegen worden traditioneel gewoonlijk

als enkelvoudig beschouwd, terwijl de ontleding van deze zinnen in de verschillendetraditionele grammatica's nogal uiteen loopt. Ook dit zinstype bevat een infinitief,zonder te evenwel. De natuurlijke parafrase van een dergelijke zin is ‘Ik hoorde datde straaljager overvloog’ en het ligt dan ook voor de hand

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 38: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

45

argumenten te zoeken die een met die parafrase overeenstemmende analyse van zo'nzin in twee subject-predikaatsverbindingen steunen. Zulke argumenten zijn niet verte zoeken. Het blijkt dat de substantiva die in dergelijke zinnen kunnen optreden alsstraaljager en de verba die kunnen optreden als overvliegen in hogemate samenvallenmet de substantiva en verba die kunnen voorkomen in het onderwerp, resp. hetgezegde van zinnen als De straaljager vloog over. Zou men deze overeenkomst nietbenutten voor de analyse van Ik hoorde de straaljager overvliegen tot iets als ‘Ikhoorde de straaljager; hij vloog over’, dan zou men de beperkingen in decombineerbaarheid van substantiva als straaljager en verba als overvliegen voor hetzinstype met de infinitief en voor zinnen als De straaljager vloog over apart moetenformuleren, hetgeen op herhaling zou neerkomen.Een bevestiging voor de aannemelijkheid van de zojuist gesuggereerde opvatting

levert het verschil tussen zinnen als Ik zag de slager slachten en Ik zag het varkenslachten. Niemand zal er aan twijfelen dat in de eerste zin de slager in eensubjectsrelatie staat tot slachten en het varken in de tweede in een objectsrelatie. Hetlijkt zeer moeilijk dit semantische verschil met een syntactische analyse te verklarenzonder meer dan één basis voor deze zinnen aan te nemen.Een voorbeeld uit de literatuur27. van een schijnbaar enkelvoudig zinstype dat beter

als samengesteld kan worden opgevat, wordt vertegenwoordigd door zinnen alsNeemtoch een jongere dan Anniemet een bijwoordelijke bepaling van vergelijking (in ditgeval dan Annie). Deze zin is dubbelzinnig en kan worden geïnterpreteerd als ‘Neemtoch iemand die jonger dan Annie is’ en als ‘Neem toch een jongere dan Annieneemt’. In de interpretatie van dit soort zinnen vullen we de zin a.h.w. aan door debijwoordelijke bepaling te completeren tot zin. Een analyse van deze zinnen in tweesubject-predikaatsverbindingen is de enige tot nu toe voorgestelde oplossing die eenverantwoording kan bieden voor het betekenisverschil tussen de twee genoemdelezingen (aan de vraag of dan Annie in beide lezingen een bijwoordelijke bepalingvan vergelijkingmoet worden genoemd danwel in slechts een van beide interpretaties,namelijk de tweede, gaan we hier voorbij).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 39: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

46

Een drietal zinstypen die veel overeenkomsten vertonen terwijl slechts één ervantraditioneel als samengesteld wordt aangewezen, vinden we in De lakens liggenopgemaakt in de kast (met opgemaakt als ‘bepaling van gesteldheid’28.)De opgemaaktelakens liggen in de kast (met opgemaakte als uitbreidende bijvoeglijke bepaling), enDe lakens, die opgemaakt zijn, liggen in de kast (met die opgemaakt zijn alsuitbreidende bijvoeglijke bijzin29.). Interpretatief is het zonder meer aannemelijk debepaling van gesteldheid en de bijvoeglijke bepaling en bijzin in verband te brengenmet De lakens zijn opgemaakt, een zin met een deverbatief adjectivischpredikaatsnomen (zie § 7.4.2). Hiervoor zijn ook syntactische argumenten aan tevoeren, waarvan we er een zullen aanduiden.Nemen we meer dan één adjectief op in een predikaatsnomen, dan blijken er

bepaalde volgorderestricties te bestaan:De man was oud en kras, *De man was krasen oud. De klasse der krasse mannen is natuurlijk een subklasse van de klasse deroude mannen30., en dit blijkt te correleren met een kwestie van volgorde. Hetbetreffende volgordekenmerk treedt ook op in zinnen waarin de betreffende adjectivavoorkomen in een bepaling van gesteldheid, een bijvoeglijke bepaling en een relatievebijzin: Ik zag de man oud en kras zijn vrouw ondersteunen, *Ik zag de man kras enoud zijn vrouw ondersteunen, Ik zag de krasse oude man zijn vrouw ondersteunen,*Ik zag de oude krasse man zijn vrouw ondersteunen, Ik zag de man, die oud en kraswas, zijn vrouw ondersteunen, *Ik zag de man, die kras en oud was, zijn vrouwondersteunen. Ook hier leidt een analyse van de betrokken structuren in tweesubject-predikaatsverbindingen tot vereenvoudiging van de syntaxis, terwijl dieanalyse tevens in overeenstemming is met ons voorwetenschappelijke inzicht.Het aantal voorbeelden van schijnbare enkelvoudigheid van de zinsstructuur en

werkelijke31. samengesteldheid kan gemakkelijk worden uitgebreid. Wij beperkenonze toelichting op de functie van transformaties echter tot de aangeduide gevallen,in de hoop dat die aan het beoogde doel beantwoorden, namelijk dat detransformationele analyse, d.i. een analyse waarmee de semantisch relevantedieptestructuren worden omgezet in fonologisch gespecificeerdeoppervlaktestructuren, de door ons gestelde aannemelijkheid heeft gekregen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 40: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

47

In § 1.1 hebben wij meegedeeld dat ons boek geen transformationeel-generatievedescripties geeft in de technische zin van die term, die in de voorgaande paragrafenuitvoerig is toegelicht. Ook is opgemerkt dat de generatieve beschrijvingswijze nogniet op grote stukken syntaxis is toegepast, maar dat het principe ervan in degrammatische onderzoeksfase wordt gebruikt om een scherpere beoordeling vananalytische overwegingen en argumenten mogelijk te maken. De huidige stand vanzaken met betrekking tot de kennis van taalstructuur in het algemeen en van destructuur van afzonderlijke talen maakt, dat volledige uitwerking van generatieveregels naar vrij algemene opvatting prematuur is. De betreffendetechnisch-descriptieve vraagstukken zijn gecompliceerd en vragen bijzonder veeltijd. Daarbij komt dat een correctie op, of een aanvulling van de oplossing van eensyntactisch vraagstuk zeer vaak gevolgen heeft voor grote aantallen regels. Ook ditverklaart waarom de meeste auteurs op het gebied der transformationeel-generatievegrammatica geen volledig uitgewerkte regels geven, maar zich beperken tot eenglobale karakteristiek van de regels die noodzakelijk zijn of mogelijk lijken ombepaalde syntactische verschijnselen te beschrijven. Een andere reden, en misschiende belangrijkste, is dat het gehelemodel der transformationeel-generatieve grammaticasedert zijn intrede in de linguïstiek in 1957 op vrij ingrijpende wijze is gewijzigd ennog steeds veranderingen ondergaat.De in hoofdzaak didactische doelstelling die wij met ons boek hebben, maakt het

ongewenst de theoretische en technische ontwikkeling van detransformationeel-generatieve grammatica op de voet te volgen. Wel lijkt het onsnoodzakelijk dat men bij de bestudering der syntaxis, resp. bij het onderzoek vansyntactische vraagstukken, van het bestaan en de aard der betreffendebeschrijvingswijze op de hoogte is. Wij zijn bovendien van mening dat hetverhelderend kan werken als men zich bij de presentatie en bespreking vansyntactische inzichten en onderzoeksresultaten bedient van de belangrijkstedescriptieve begrippen van de transformationeel-generatieve theorie.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 41: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

48

1.4 De waarde van de traditionele grammatica

In de voorgaande paragrafen hebben wij ons herhaaldelijk bediend van termen enbegrippen uit de traditionele grammatica. Ook in de rest van dit boek is dat het geval,terwijl wij daar bovendien op tal van punten aansluiting hebben gezocht bij traditionelesyntactische inzichten. Gezien het feit van de kritiek op de traditionele grammaticavereist dit wel enige verklaring. Een van de auteurs heeft elders32. uitvoerig uiteengezetin welke opzichten de betreffende kritiek hout snijdt en in welke niet; we vatten dezediscussie hier kort samen.Bij de beoordeling van taaldescriptief werk dient men onderscheid te maken tussen

de wijze waarop de grammaticus zijn onderzoeksresultaten presenteert en dieonderzoeksresultaten zelf.Wat het eerste betreft, in § 1.2 hebben we reeds opgemerkt,dat traditionele grammatica's in belangrijke mate exemplificatorisch zijn en huninformatie slechts voor een gering deel in expliciete vorm geven. Zij veronderstellenbij de lezer niet alleen kennis van de taal in kwestie - dat geldt natuurlijk met namevoor moedertaalgrammatica's -, maar vooral ook kennis van taal in het algemeen enkennis van wat verschillende talen gemeen hebben. Dat dit een feit is, kan moeilijkanders afdoende worden aangetoond dan door vergelijking van traditionelegrammatica's met beschrijvingen die de betreffende impliciete informatie explicietgeven. Zoals gezegd zijn zulke beschrijvingen nog nauwelijks in enige omvangvoorhanden. We kunnen daarom slechts verwijzen naar zeer beperkte en globalevergelijkingen als die welke wij in § 1.2 maakten met betrekking tot ja/nee-vragenin het Russisch; zulke vergelijkingen kunnen echter zonder moeite met tal van andereworden uitgebreid en zij geven voldoende grond voor de uitspraak dat traditionelegrammatica's zeer algemeen onder het opzicht van de b e s c h r i j v i n g sw i j z efundamenteel tekortschieten. Op dit tekort grijpt het principe der door Chomskygeïntroduceerde generatieve beschrijvingswijze aan, dat tot nu toe het enige duidelijkealternatief is voor de impliciete beschrijvingswijze der traditie.De hierboven aan het begin van deze paragraaf bedoelde

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 42: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

49

kritiek op de traditionele grammatica richt zich niet zozeer tegen het implicietekarakter van de informatie, als wel tegen de semantisch-logische aard ervan. Menvoert tegen de traditionele zinsontleding en woordbenoeming, die de meest concreteuitdrukking vormen van de traditionele taalkunde, aan dat de begrippen die eraanten grondslag liggen geen taalkundige begrippen zijn, maar begrippen die zijnopgesteld op grond van categorieën uit de buitentalige werkelijkheid en van relatiestussen die categorieën. Men denke bij deze kritiek aan aanduidingen van hetonderwerp als ‘handelende persoon’, van het gezegde als ‘dat wat een handeling,gebeurtenis of toestand weergeeft’, van het lijdend voorwerp als ‘dat wat de handelingondergaat’, van zelfstandige naamwoorden als ‘namen van zelfstandigheden’, vanbijvoeglijke naamwoorden als ‘namen van eigenschappen van zelfstandigheden’,enz., enz. Het is zeker waar dat deze en dergelijke omschrijvingen voor een belangrijkdeel de inhoud van traditionele grammatica's uitmaken. Het is ook waar dat de metdeze omschrijvingen toegelichte nomenclatuur geenszins ondubbelzinnig bij hetontleden van zinnen en het benoemen vanwoorden kan worden toegepast.Met anderewoorden, de vaagheid, de vele tegenstrijdigheden en de ontoereikendheid op tal vanpunten van het traditionele grammatische begrippenapparaat, staan niet ter discussie.Het is echter van het allergrootste belang dat men inziet dat uit de bovengenoemde

tekortkomingen niet volgt, dat de delen waarin de zinsontleding zinnen ontleedt, derelaties die met behulp van termen als ‘onderwerp’ en ‘gezegde’ tussen die delenworden gelegd, en de categorieën waartoe die delen worden herleid onder namen als‘zelfstandig naamwoord’ en ‘werkwoord’, grammatisch of syntactisch niet relevantzouden zijn. De tegen de traditionele taalkunde aangevoerde bezwaren hebben infeite betrekking op de w i j z e w a a r o p allerlei inzichten in de zinsstructuur onderwoorden zijn gebracht, namelijk in termen van slecht gedefinieerde en moeilijk tedefiniëren semantisch-logische begrippen. De aanvechtbaarheid van de traditioneleb e s c h r i j v i n g sw i j z e houdt evenwel niet noodzakelijk in dat de beschrevenf e i t e n onjuist zijn of niet ter zake. Toch heeft er in hoge

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 43: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

50

mate een overdracht plaatsgevonden van wat kritiek moest zijn op de wijze waaropinzichten werden uitgedrukt, naar die inzichten zelf. Als gevolg daarvan bestaat ereen wel niet algemene, maar toch zeer verbreide scepsis ten aanzien van hetgrammatische of syntactische belang van het grootste deel der traditioneleonderscheidingen. Wij delen die scepsis niet, maar zijn er integendeel van overtuigddat de traditionele grammatica in haar beste vertegenwoordigers belangwekkendeen belangrijke informatie bevat. Een van de taken van het huidige grammatischeonderzoek lijkt ons een inventarisatie en interpretatie van die informatie. Voor hetNederlands beschikken we daartoe in hoofdzaak over twee voortreffelijke traditionelegrammatica's, die van C.H. den Hertog33. en die van G.S. Overdiep34.. Er bestaan zekerniet geringe verschillen tussen deze grammatica's, op een enkele waarvan wij in §2.3 nader zullen ingaan. Hier echter interesseert ons alleen het gemeenschappelijkeen dat is, behalve omvang en verscheidenheid van de inhoud, ook de grote kwaliteit.Hierboven hebben wij als een van de opgaven van het grammatisch onderzoek

genoemd, dat de erfenis der traditie wordt geïnventariseerd en geïnterpreteerd. Heteerste behoeft geen toelichting; wat het interpreteren betreft bedoelen wij, dat degrammatische onderscheidingen in kwestie in andere dan logischsemantische termenmoeten worden beschreven en dat zij bovendien meer dan het geval is in het geheelvan de systematiek van de grammatica moeten worden geïntegreerd. Er worden intraditionele grammatica's impliciet tal van samenhangen gesuggereerd tussenstructuren die op zeer verschillende plaatsen en in zeer verschillende verbandenworden behandeld. De interpretatie die bedoeld wordt, is dus voornamelijk eensystematisering, die ook de opbouw van de grammatica als geheel ten goede moetkomen.Behalve voor inventarisatie en systematisering, is er ten aanzien van de traditionele

grammatica ook ruimschoots plaats voor uitbreiding. Op dit punt is er de laatstedecennia sprake van een zekere stagnatie, die verschillende oorzaken heeft. Eendaarvan is ongetwijfeld dat de traditionele grammatica in hoofdzaak wordtgepresenteerd als een analytische procedure, als een methode waarmee willekeurigezinnen kunnen worden gesegmenteerd en

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 44: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

51

in hun samenstellende delen geklassificeerd; men denke in dit verband aan detraditionele zinsontleding. Het behoeft na de voorgaande paragrafen geen betoog,dat deze wijze van analyseren in hoge mate een beroep doet op devoorwetenschappelijke kennis van degene die haar toepast. Zou men zo'n analytischemethode expliciet willen formuleren, dan zou men op nog veel grotere moeilijkhedenstuiten dan bij het opstellen van een generatieve grammatica, in termenwaarvanmenhet taalmateriaal moet analyseren (en welke grammatica dus voorondersteld is bijhet ontwikkelen van een analytische grammatica). Dit aspect van de zinsontledingis hier echter van minder belang. Wat wel belangrijk is, is het feit dat het materiaaldat aan de analyse wordt onderworpen in hoofdzaak uit grammaticale zinnen bestaat,of die nu met dat doel voor ogen zijn bedacht, of op basis van feitelijk taalgebruikzijn vastgelegd. Dit betekent dat grammatici over het algemeen te weinig werdengeconfronteerd met het verschijnsel der ongrammaticaliteit. Hetgeneratief-descriptieve onderzoek confronteert de onderzoeker veel scherper met datverschijnsel, aangezien hij regels moet opstellen die uitsluitend grammaticale zinnenals zodanig aanwijzen. Bij de toetsing van zulke regels komen uiteraard zeer veelonvolkomenheden aan het licht, die soms een kwestie zijn van de formulering derregels, maar dikwijls ook een onjuist of onvolledig inzicht in de taalfeiten blijken tevertegenwoordigen. Zulke onvolledigheden zijn zeer moeilijk vast te stellen indienmen voor het grootste deel of zelfs bij uitsluiting grammaticale zinnen onder ogenkrijgt. Men kan dan bijvoorbeeld komen tot globale uitspraken over bijvoeglijke ofbijwoordelijke bepalingen die slechts voor zeer bepaalde soorten van deze bepalingengelden onder zeer bepaalde voorwaarden.Tot besluit van deze paragraaf en dit hoofdstuk nog een terminologische opmerking.

Wij gaan er voor dit boek van uit, dat de lezer vertrouwd is met de traditionelegrammatische terminologie en wij bedienen ons daarvan ook voordat of zonder datde betreffende begrippen worden geïntroduceerd en nader toegelicht. Wij ontveinzenons niet dat deze terminologie geen homogeen geheel vormt, maar menen de kansop misverstand tot een minimum te hebben beperkt.

Eindnoten:

1. Noam Chomsky, Syntactic Structures, 's-Gravenhage 1957 (tweede druk 1962). Dit boek is eenkorte samenvatting van een veel groter werk, dat nooit is gepubliceerd, nl. The Logical Structureof Linguistic Theory (mimeographed), M.I.T. Library, Cambridge, Mass. 1955; een reproduktievan deze tekst ligt ter inzage op het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit vanAmsterdam.

2. Zie onder meer: Anton Reichling, ‘Grondslagen en methoden der syntaxis: het kryptanalytischformalisme’, in Verzamelde studies over hedendaagse problemen der taalwetenschap. Derdeherziene en uitgebreide druk. Zwolle 1965, p. 80-102.

3. Wij geven geen definitie van het begrip ‘zin’, en hetzelfde geldt voor al dergelijke begrippenwaarvan wij gebruik maken. In § 2.1 wordt de reden daarvoor gegeven. Ons gebruik van determ ‘zin’ sluit aan bij de betekenis die dit woord in de omgangstaal heeft, terwijl wij dit gebruikin § 2.2-2.5 nader preciseren.

4. Natuurlijk heeft elke taalgebruiker een bepaalde hoeveelheid voorwetenschappelijke kennisvan taal in het algemeen; men moet zich hier echter een volstrekte afwezigheid van taal- en

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 45: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

talenkennis voorstellen en kan daarbij denken aan een computer, zoals verderop in de tekstgebeurt.

5. We gaan hier niet in op de vraag of de grammatica uitsluitend grammaticale zinnen moetaanwijzen, of zowel grammaticale als niet grammaticale in onderscheid van elkaar. Zie voordit vraagstuk NoamChomsky, Aspects of the Theory of Syntax, Cambridge, Mass. 1965, p. 227,noot 2.

6. In zijn artikel ‘De hoofdvormen van het Nederlandse werkwoord, proeve van synchronischegrammatica’, De Nieuwe Taalgids 43 (1950), p. 20-28, haalt Van Haeringen op p. 28 eenopmerking aan van Blancquaert over het tekort aan informatie dat traditionele grammatica'skenmerkt indien men er als anderstalige de betreffende taal uit wil leren.

7. J. Kolni-Balozky, A Progressive Russian Grammar, Londen 1951, p. 28-29.8. Dit aspect van traditionele grammatica's is besproken in A. Kraak, Negatieve zinnen. Een

methodologische en grammatische analyse, Hilversum 1966, dissertatie Amsterdam, § 4.9. Zie: E.W. Beth, ‘Konstanten van het wiskundige denken’,Med. Kon. Ned. Ak. van Wetensch.,

afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, deel 26, no. 7, p. 231-255.10. Deze voorbeelden zijn te vinden in N. Chomsky, Syntactic Structures, p. 21-22 en p. 30-31.11. Voor verdere literatuur over dit onderwerp raadplege men de bibliografie die achter in dit boek

is opgenomen.12. We gebruiken de term ‘opeenvolging’ kortheidshalve voor ‘één element of een reeks van meer

dan één element’.13. Deze voorwaarden komen globaal overeen met wat bij Bloomfield resp. ‘selection’, ‘order’ en

‘phonetic modification’ heet. Zie: Leonard Bloomfield, Language, NewYork 1933, p. 163-164.14. We houden natuurlijk geen rekening met zinnen die worden gevormd door opsommingen van

woorden en/of woordgroepen.15. Een reeks als 8×7×6×5×4×3×2×1, die alle permutatiemogelijkheden van 8 elementen geeft,

wordt ook geschreven als ‘8!’ (uitgesproken: acht faculteit).16. Zie: J.F. Staal,Word Order in Sanskrit and Universal Grammar, Foundations of Language,

Supplementary series, Vol. 5, Dordrecht 1967, en de daarin vermelde literatuur van onder meerH.B. Curry, H. Hiz, J.F. Staal en S.K. Saumjan.

17. Tot dit resultaat zijn wij zelf gekomen, maar we vinden het ook bij J.J. Katz en P.M. Postal, AnIntegrated Theory of Linguistic Descriptions, Cambridge, Mass. 1964, p. 9.

18. De voor de hand liggende reden hiervoor is, dat het getal van nominale constituenten wel effectheeft op de vorm van die constituenten, bijvoorbeeld wat betreft de keuze van lidwoorden envoornaamwoorden en de verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden. Het getal van het gezegdeis in dit opzicht praktisch een geïsoleerd feit.

19. Zie: Katz en Postal, An Integrated Theory, p. 8.20. We gebruiken de term ‘morfeem’ voor de kleinste syntactisch functionerende elementen van

de zin.21. Zie over de organisatie van een (generatieve) grammatica: Noam Chomsky, Aspects, hoofdstuk

1, § 3, p. 15-18.22. We gebruiken de termen ‘betekenis van een zin’ en ‘interpretatie van een zin’ door elkaar. Dat

het soms nuttig is er verschil tussen te maken, wordt uiteengezet in A. Kraak,Negatieve zinnen,p. 48 e.v.

23. Zie: Katz en Postal, An Integrated Theory, i.h.b. hoofdstuk 3.24. Zie voor dit begrip § 8.3.25. Zie voor dit begrip § 8.3.26. Zie: G.S. Overdiep, Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch, Zwolle 1937, §

204-212.27. Zie: P.M. Postal, Constituent Structure. A Study of Contemporary Models of Syntactic

Description, Bloomington 1967, p. 73.28. Zie voor dit begrip § 9.2.29. Zie voor deze zinnen hoofdstuk 10.30. Een bevestiging van de relatie tussen oud en kras levert een zin als *Het krasse kind lachte

vrolijk.31. Met ‘werkelijk’ bedoelen we hier de werkelijkheid van de grammatische analyse.32. Zie: A. Kraak, Negatieve zinnen, hoofdstuk 1.33. C.H. den Hertog, De Nederlandsche taal, praktische spraakkunst van het hedendaagsche

Nederlandsch, vierde druk, Amsterdam 1915-1919.34. G.S. Overdiep, Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch, Zwolle 1937.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 46: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 47: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

52

Hoofdstuk 2 Grammatica is zinsbeschrijving

2.1Wat is een zin?

Wat een zin is, weet iedereen, zoals iedereen weet wat een krant is, of een hond, ofeen ongeluk. We bedoelen dat er dingen zijn die iedereen zinnen noemt, zoals erdingen zijn die algemeen kranten worden genoemd. Dit betekent niet dat iedereenprecies kan zeggen wat een zin, een krant of een ongeluk is. Er zijn kranten die eensper week verschijnen en die toch geen weekblad zijn. Het is zeer moeilijk alleeigenschappen op te noemen die voor alle kranten gelden en uitsluitend voor kranten.Het is, anders gezegd, zeer moeilijk een definitie te geven van kranten, van het begrip‘krant’, en die moeilijkheid bestaat in gelijke mate voor alle dingen waar we in hetdagelijks leven over praten en denken, waar we mee handelen, enz. Ook met zinnenis dat het geval. Het is echter niet noodzakelijk een definitie van iets te hebben voordater over kan worden gesproken of voordat de eigenschappen ervan onderzocht kunnenworden. Men kan zelfs het omgekeerde stellen: iets kan pas worden gedefinieerdwanneer zijn eigenschappen bekend zijn, en die eigenschappen moeten eerst dooronderzoek worden vastgesteld.In allerlei wetenschappen zijn tal van dingen voldoende onderzocht en bestudeerd

om er vrij goede definities of omschrijvingen van te kunnen geven. We denken indit verband voor kranten aan de perswetenschap, voor honden aan de zoölogie, voorzinnen aan de taalwetenschap. Over zinnen valt veel te zeggen dat het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 48: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

53

resultaat is van taalkundig onderzoek, en we zouden deze paragraaf dan ook hebbenkunnen beginnen met de vermelding van een kleiner of groter aantal zinskenmerken.Het is zelfs zeer gebruikelijk dat een grammatica of een syntaxis - voor deze begrippenverwijzen we naar § 1.3.2 - begint met een zinsdefinitie. Wij geven er de voorkeuraan van deze gewoonte af te wijken. Hoe preciezer de definitie, hoe meer voor eengoed begrip ervan bekend moet worden verondersteld.Dit blijkt reeds uit een heel eenvoudig voorbeeld. Zegt men van een zin dat hij

een geheel is van één of meer woorden dat gekenmerkt is door een zinsmelodie, danis voor een goed begrip daarvan nodig dat men weet wat een geheel is, wat woordenzijn, en wat een zinsmelodie. De definities van ‘geheel’, ‘woord’ en ‘zinsmelodie’zijn echter zeker niet eenvoudiger dan die van de zin. Gaat men ervan uit dat welbekend is wat een geheel is en wat woorden en zinsmelodieën zijn, dan kan men erevengoed van uitgaan dat wel bekend is wat zinnen zijn, en had men de definitieachterwege kunnen laten.Tot nu toe hebbenwe in losse bewoordingen over definities gesproken, aannemende

dat iedereen wel ongeveer weet waar we het over hebben. Hoewel de definitie vanhet begrip ‘definitie’ bijzonder moeilijk is, willen we toch ten aanzien van definitiesenigszins trachten te preciseren. De zinsdefinities die we aan het begin van veelgrammatica's aantreffen, hebben meestal de sterk in het oog lopende eigenschap dater termen in voorkomen, waarvan de betekenis nauwelijks of niet duidelijker is dande betekenis van de term die wordt gedefinieerd, en soms is de verhouding zelfs nogongunstiger. Het voorbeeld dat we hierboven gaven, is daar een illustratie van, metde term ‘geheel’ als grootste onduidelijkheid. Globaal gesproken definieert men opdeze wijze het onbekende met het onbekende. Wil men hieraan ontkomen, door determen die men invoert om een term te definiëren op hun beurt te definiëren, danmoet men weer nieuwe termen invoeren, die ook weer van een definitie moetenworden voorzien, enz. Zou men deze weg consequent bewandelen, dan zou blijkendat men grote delen van de wetenschap die zich bezighoudt met de zaak waar hetoorspronkelijk om ging, be-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 49: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

54

handelen moet, of zelfs die hele wetenschap. In het geval van de zinsdefinitie diewij op het oog hebben, is de inhoud van de grammatica's waarin men deze definitiesaantreft, bekend verondersteld voor een goed begrip van die definities. Men zou eengrammatica dus beter kunnen besluiten met zo'n definitie, in plaats van ermee tebeginnen. Beter nog kanmen dan de grammatica als geheel opvatten als een definitievan de zin, en dat is wat wij doen. Dit standpunt geldt niet alleen met betrekking totde zin, maar ook met betrekking tot het zinsdeel, het zelfstandig naamwoord, hetvoegwoord, enz., kortom, voor alle grammatische begrippen die wij zullen gebruikenen die in andere grammatica's vaak worden ‘gedefinieerd’.Zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet, is dit boek geen wetenschappelijke

taalbeschrijving in de nieuwe betekenis die daar sedert de ontwikkeling van degeneratieve grammatica aan kan worden gehecht. Wel hebben we opgemerkt dat hetons voor de bestudering van dit boek gewenst lijkt, dat men enig idee heeft van wateen wetenschappelijke beschrijving in het algemeen is en een wetenschappelijketaalbeschrijving in het bijzonder. In de mate waarin men met deze zaken bekend is,kan men zich een duidelijke voorstelling vormen van het probleem dat we hierbovenhebben trachten aan te duiden. Als zeer korte samenvatting geven we hier, datdefinities precieze afspraken zijn over het gebruik, de betekenis, van termen in eenwetenschappelijke theorie en dat die definities de theorie waarvan zij deel uitmaken,veronderstellen, en dus ook elkaar. Dit is eveneens het geval met de termen in eenwetenschappelijke grammatica, die een wetenschappelijke theorie is over debetreffende taal. De grammatische termen die in dit boek voorkomen, worden nietgedefinieerd. We trachten voor elke term met voorbeelden duidelijk te maken hoewij hem gebruiken, in de overtuiging dat uiteenzettingen over syntactischevraagstukken op deze wijze zeer wel mogelijk zijn.Tot slot van deze paragraaf delen we ten overvloede mee, dat we geen zinsdefinitie

geven. We nemen aan dat de lezer in zoverre weet wat een zin is, dat hij er tallozevoorbeelden van kan geven en dat hij van alle voorbeelden die wij in onze syntactische

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 50: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

55

uiteenzettingen geven, of van verreweg de meeste daarvan, vindt dat het zinnen zijn.

2.2 Uiting en zin

In de vorige paragraaf hebben we meegedeeld dat we geen zinsdefinitie geven. Indeze paragraaf zullen we toch ons gebruik van de term ‘zin’ wat nader preciseren.Uitgaande van de betekenis die het woord ‘zin’ in de omgangstaal heeft, kunnen

we zeggen dat iemand die spreekt - praat, om het dagelijkser te zeggen - een of meerzinnen voortbrengt. Het is niet met die betekenis in strijd om iemand te vragen delaatste zin die hij gesproken heeft nog eens te herhalen, of om de laatste zin vaniemand anders te herhalen. Niemand zal zeggen: dat kan ik niet, want zinnen kun jeniet herhalen. Een zin die iemand gewoon pratende heeft voortgebracht, en deherhaling van die zin door hemzelf of door een ander, zijn onder een bepaald opzichttwee verschillende zinnen en onder een ander opzicht een en dezelfde zin.Er zijn mensen die dagelijks ettelijke keren vragen:Wilt U roken? of zeggen: Nee,

ik rook niet meer. Het is niet in strijd met de betekenis van het woord ‘zin’ om testellen dat er bij elk van die gelegenheden sprake is van een verschillende zinWiltU roken? of Nee, ik rook niet meer, maar men kan ook stellen dat al die zinnenWiltU roken? en al die zinnen Nee, ik rook niet meer een en dezelfde zin zijn. Nemen wehet eerste standpunt in, dan beschouwen we zinnen als unieke dingen, die er slechtsin één exemplaar zijn, die alleen aan zichzelf gelijk zijn.Het tweede van de aangeduide standpunten abstraheert van deze uniciteit van

zinnen en beschouwt ze onder het opzicht van hun herhaalbaarheid. Dat is hetstandpunt van de grammatica, die zinnen welke herhalingen van elkaar zijn, opvatals een en dezelfde zin. We onderscheiden in het vervolg beide standpunten vanelkaar met de termen ‘uiting’ en ‘zin’. Uitingen zijn dingen die iemand op een bepaaldmoment in een bepaalde situatie sprekende of schrijvende voortbrengt. Een zin iseen voorstelling,

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 51: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

56

een representatie van de verzameling van alle uitingen die herhalingen van elkaarzijn. Om het met een voorbeeld te verduidelijken: dit boek bevat evenveel uitingenals zinnen, maar alle exemplaren van dit boek bevatten zoveel meer uitingen danzinnen, als de oplage van het boek groot is.Het verschil dat hier wordt gemaakt tussen uitingen en zinnen berust op het begrip

‘herhaling’. We nemen aan dat elke lezer globaal weet wat een herhaling metbetrekking tot uitingen is. Bij herhaling van een uiting gaan allerlei kenmerken vandie uiting verloren; anders gezegd, het begrip ‘herhaling’ abstraheert in tal vanopzichten van het unieke karakter van uitingen.We zullen een aanduiding van enkelevan deze aspecten geven. Stel dat een Limburgse dame op middelbare leeftijd in eenopgewekte bui met een verkouden stem zegt:We hebben een mooie zomer gehad.Herhaalt iemand die uiting, dan hoeft uit wat we horen beslist niet te blijken dat deoorspronkelijke uiting er een was van een verkouden, opgewekte, Limburgse dameop middelbare leeftijd. Toch zal aan die oorspronkelijke uiting zeer waarschijnlijkte horen zijn geweest dat de spreker een volwassene was, een vrouw, een Limburgse,dat zij verkouden was en opgewekt. Bij een herhaling, die geen reproductie is engeen imitatie, vallen die eigenschappen weg.Met nog iets anders is dit ook het geval.Stel dat de bedoelde zomer helemaal niet mooi was. De uitingWe hebben een mooiezomer gehad kan dan ironie zijn geweest, of de dame kan een wat vreemde damezijn, voor wie een niet-mooie zomer juist mooi is. Het is evenmin uitgesloten dat dedame het niet over het weer had, maar bijvoorbeeld over het goede seizoen dat hetmuseum waarvan zij directrice is, door het slechte weer heeft gehad. Van welke vandeze of nog andere mogelijkheden in feite sprake was, zal waarschijnlijk volkomenduidelijk zijn geweest aan haar gesprekspartner. Deze kan, door zijn kennis van despreekster, van de situatie, van de voorbije zomer, enz., weten wat zij bedoelde meete delen. Bij wat we onder herhaling verstaan, abstraheren we van de spreker, vande situatie en van de feitelijkheid waarop de uiting betrekking heeft.De grammatica houdt zich niet bezig met uitingen, maar met zinnen. We kunnen

ook zeggen dat de grammatica zich bezig-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 52: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

57

houdt met die eigenschappen van uitingen, die bij herhaling van die uitingen nietverloren gaan. Een zin is dus een abstraherende representatie van alle uitingen diezich tot elkaar als herhalingen verhouden. In de vorige alinea hebben we enkeleeigenschappen aangewezen waarvan het begrip ‘zin’ abstraheert; we kunnen diesamenvatten met de namen ‘personaal aspect’ en ‘situationeel aspect’.De grammatica gaat met het abstraheren van de werkelijkheid van het taalgebruik

nog veel verder dan alleenmet betrekking tot personale en situationele eigenschappen.In het normale dagelijkse taalgebruik brengen wij uitingen voort die gekenmerktworden door haperingen, die onaf zijn omdat iemand ons onderbreekt, die anderseindigen dan men op grond van het begin zou verwachten, kortom, die tal van‘onvolkomenheden’ van allerlei aard vertonen, waaronder regelrechte fouten,versprekingen. Men kan zich van dit feit een afdoende indruk vormen door eengesprek dat men op de band heeft opgenomen, af te schrijven. Men ziet dan, dat erpraktisch geen uiting is geproduceerd die in vergelijking met de zinnen diegrammatica's als voorbeeld behandelen, niet een sterk gemutileerde vorm is. Metdeze uitspraak draaien we natuurlijk de zaak om: de waarheid is, dat de zinnen uitde grammatica normaliseringen, idealiseringen zijn van uitingen zoals zij feitelijkvoorkomen. De grammatica is dus ten opzichte van uitingen beslist niet in alleopzichten werkelijkheidsgetrouw. In elke wetenschap abstraheert men echter vanallerlei eigenschappen van de verschijnselenwaarmee die wetenschap zich bezighoudt,en geeft men een genormaliseerd, geïdealiseerd beeld van de werkelijkheid van dieverschijnselen. Zo zal in de theorie van de kansberekening bijvoorbeeld steedsvoorbijgegaan worden aan het feit dat geen enkele dobbelsteen ooit absoluut zuiverkan zijn. Echte dobbelstenen gehoorzamen dan ook niet volstrekt aan de toevalswetten.Toch is het zinvol om uit te gaan van de geïdealiseerde dobbelstenen. In dewerkelijkheid vinden we een oneindige verscheidenheid van unieke dingen engebeurtenissen, die allemaal hun volstrekt eigen bijzonderheid hebben, en die vandichtbij gezien van een bizarre grilligheid kunnen lijken. In de wetenschap, en vaakook daar-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 53: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

58

buiten, is men niet gericht op het bijzondere, maar op het algemene, en zelfs op hetmeest algemene. Met het begrip ‘zin’ nu tracht de grammatica de meest algemeneeigenschappen van uitingen vast te leggen. Over de vraag welke eigenschappen datin elk geval níet zijn, heerst in de taalwetenschap praktisch geen verschil van mening.De vraag welke eigenschappen wél de meest algemene zijn, vormt hetonderzoeksobject van de grammatica. Het antwoord op die vraag is altijd slechtsvoorlopig en geeft de stand van het wetenschappelijk onderzoek op een bepaaldmoment weer. Het laatste, definitieve antwoord zal, zolang er mensen zijn diegrammatica als wetenschap bedrijven, waarschijnlijk nooit gegeven worden.

2.3 Taalmateriaal en zinnen

Een grammatica moet, zoals elke beschrijving met wetenschappelijke bedoelingen,een zo betrouwbaar mogelijk beeld geven van de werkelijkheid of het deel van dewerkelijkheid die zij bedoelt te beschrijven. Een grammatica houdt zich bezig metzinnen en we hebben zinnen idealiserende, abstraherende representaties van uitingengenoemd. Men zou dus kunnen denken dat een groter of kleiner deel van de uitingendie door de sprekers van een bepaalde taal worden voortgebracht, de werkelijkheidvormen waarvan de grammatica een beeld tracht te geven. In feite is de relatie tussende zinnen die de grammatica behandelt en uitingen uit de werkelijkheid van hettaalgebruik veel minder direct; we zullen in deze en de volgende twee paragrafeniets nader op die verhouding ingaan.Een bruikbaar uitgangspunt voor deze uiteenzetting is een vergelijking tussen de

grammatica's van Den Hertog en van Overdiep, die volgens ons de beste zijn dievoor het Nederlands zijn verschenen (zie § 1.5). In hun syntactische deel bestrijkenbeide grammatica's ongeveer een even groot stuk van het Nederlands, zij zijn evenuitvoerig, even rijk aan inhoud. Beide boeken geven een uitgebreid zinnenmateriaal,dat ter illustratie dient van de uitspraken over syntactische structuur die zij bevatten.De zinnen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 54: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

59

die Overdiep geeft, heeft hij voor het allergrootste deel uit de mond van taalgebruikersopgetekend of bij zijn lectuur van kranten en boeken aangetroffen. Met Overdiepszinnen corresponderen dus uitingen in het taalmateriaal dat hij heeft verzameld. Dezinnen die we bij Den Hertog aantreffen, maken voor het grootste deel de indrukdoor hem te zijn bedacht, en niet in de werkelijkheid van het taalgebruik te zijngevonden. Toch kan men niet beweren dat Den Hertogs voorbeeldzinnen minderrepresentatief zijn voor het Nederlands dan die van Overdiep, afgezien dan van hetverschil dat wordt veroorzaakt door het feit dat beide boeken enige decennia uitelkaar liggen.De vraag is nu, of Overdiep van iets anders een beeld geeft dan Den Hertog, dan

wel of Overdiep, door met feitelijk aangetroffen uitingen te werken, een grotere kansheeft de werkelijkheid recht te doen dan Den Hertog. Als deze vraag bevestigendzou moeten worden beantwoord, zouden we verwachten dat de resultaten waartoebeide auteurs zijn gekomen, hun syntactische uitspraken dus, verschillen vertonen.Voorzover deze boeken dezelfde doelstelling hebben en met elkaar vergelijkbaarzijn, is dat niet of nauwelijks het geval. De essentie van wat we bij Den Hertogvinden, vinden we bij Overdiep, en omgekeerd, hun resultaten stemmen in hoge matemet elkaar overeen.De verklaring voor de overeenstemming tussen Den Hertog en Overdiep moet

worden gezocht in het feit dat de grammatica nog in een ander opzicht van dewerkelijkheid van het taalgebruik abstraheert dan door normaliserend, idealiserendte werk te gaan. De grammatica beperkt zich enerzijds niet tot uitingen die werkelijkzijn voorgekomen, terwijl anderzijds niet alle uitingen die zijn voorgekomen zondermeer in het onderzoek worden betrokken. Elke grammaticus onderzoekt ook zinnenwaaraan in zijn taalmateriaal - als hij dat heeft; zie hieronder - geen uitingenbeantwoorden, en elke grammaticus zal niet elke uiting die hij aantreft alleen om diereden in zijn grammatica als zin accepteren. We zullen deze twee punten hieronderafzonderlijk behandelen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 55: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

60

2.4Meer zinnen dan uitingen

Overdiep35.maakt bij zijn behandeling van de zinsstructuur gebruik van de symbolenS, Vf en A, die resp. staan voor ‘subject’, ‘verbum finitum’ en ‘ander deel’. De reeksS Vf A is een abstracte representatie van zinnen alsMijn broer woont daar, Dedirecteur komt morgen,De onderneming slaagt waarschijnlijk, enz. Stel dat aan dezezinnen in Overdiepsmateriaal uitingen zouden beantwoorden.We vinden bij Overdiepook de symboolreeks A Vf S, die een representatie is van zinnen als Daar woontmijn broer,Morgen komt de directeur,Waarschijnlijk slaagt de onderneming. Dooronderzoek van Overdiep of van voorgangers moet gebleken zijn, dat niet alleen deformule S Vf A de representatie is van een bepaald type Nederlandse zin, maar ookde formule A Vf S, met andere woorden, dat er naast een zin van het type S Vf A inde meeste of in alle gevallen ook een zin bestaat van het type A Vf S die evenveelen dezelfde woorden bevat, maar in een andere volgorde. Aan het constateren vandeze regelmatigheid ligt een vergelijking ten grondslag van een zin alsMijn broerwoont daar met Daar woont mijn broer, welke vergelijking aanleiding geeft tot dehypothese dat de woorden in dit soort zinnen in meer dan een volgorde kunnen staan.Om deze hypothese te kunnen toetsen moet men over paren zinnen beschikken alsMijn broer woont daar en Daar woont mijn broer. Het is niet onmogelijk dat ookde laatste zin als uiting in Overdieps veronderstelde materiaal voorkwam, maar hetis wel zeer onwaarschijnlijk dat dit ook het geval is metMorgen komt de directeurenWaarschijnlijk slaagt de onderneming. Een grammaticus wacht ook zeker nietmet het toetsen van zijn hypothese tot hij bepaalde vergelijkingszinnen als uitingenis tegengekomen, maar hij maakt die zinnen zelf door bepaalde veranderingen aante brengen, bijvoorbeeld in de volgorde van de woorden, in zinnen waarover hij alwel beschikt.Het voorgaande schetst natuurlijk een zeer eenvoudige en geconstrueerde situatie,

maar het belicht wel een essentieel kenmerk van grammatisch onderzoek, namelijkdat daar ook in het geval dat men een materiaalverzameling heeft, zinnen in wordenbetrokken die niet in dat materiaal als uiting voorkomen en die

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 56: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

61

mogelijk nog nooit als uiting zijn voorgekomen. Die zinnen worden geproduceerdals uitvloeisel van de gevolgde onderzoekstechniek en door de onderzoeker aanvaardof verworpen op grond van het oordeel, dat hij ze al dan niet correct gevormde zinnenvindt. In een geval als dat van Den Hertog, die niet de indruk maakt met eenmateriaalverzameling te hebben gewerkt, maakt de onderzoeker al zijn zinnen zelf,beoordeelt ze op hun correctheid en laat na te onderzoeken of ze feitelijk als uitingzijn voorgekomen.Uit het bovenstaande volgt dat de werkelijkheid die de grammatica beschrijft niet

wordt gevormd door uitingen die in feite worden voortgebracht in taalgebruik, maardoor dingen die naar het oordeel van de onderzoeker correct gevormde zinnen zijn,en waaraan al dan niet reeds voorgekomen uitingen beantwoorden. De grammaticageeft dus een beeld van het oordeelsvermogen van de onderzoeker ten aanzien vande vraag wat correct gevormde of grammaticale zinnen van de betreffende taal zijnen wat niet.Hierboven is het onwaarschijnlijk genoemd dat een bepaalde zin in het materiaal

van de onderzoeker voorkomt of zelfs ooit ergens is voorgekomen. Dezeonwaarschijnlijkheid hangt samen met het feit dat het aantal mogelijke zinnen vaneen taal in principe onbeperkt is. Men kan zich hiervan overtuigen door in allerleiwillekeurige verzamelingen uitingen - willekeurig in die zin, dat ze niet met eenvooropgesteld ander doel zijn bijeengebracht - na te gaan of daarin uitingenvoorkomen die herhalingen van elkaar zijn. In het overgrote deel van de gevallenzal blijken dat dit niet zo is, en dit geldt niet alleen binnen het kader van één krant,of boek, of gesprek dat men heeft opgenomen, maar ook van krant tot krant, vanboek tot boek, en van gesprek tot gesprek. Al die verzamelingen bestaan, met anderewoorden, in principe uit evenveel verschillende zinnen als er uitingen in voorkomen.Het voorbehoud in principe hoeft hier alleen te worden gebruikt in verband metzogenaamde stereotiepe uitingen alsWilt u roken? Nee, ik rook niet meer,Had u nogiets anders gehad willen hebben? De trein vertrekt pas over een uur, We gaan dezezomer naar Joegoslavië, enz., die een hoge frequentie hebben, maar die waarschijnlijkniet talrijker zijn dan enkele duizenden

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 57: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

62

of tienduizenden, een hoeveelheid die in vergelijking met het onbeperkte aantalmogelijke zinnen en met het astronomische aantal verschillende uitingen die detaalgebruikers reeds hebben voortgebracht en dagelijks nog produceren, teverwaarlozen valt.Een andere manier om inzicht te verkrijgen in de onbegrensde rijkdom van een

taal wat betreft het aantal zinnen, is als volgt. In de zin Vader blijft thuis kunnen wehet woord vader vervangen door moeder, zusje, Jan, enz., het woord blijft door is,was, schijnt, enz., het woord thuis door vrolijk, hier, tevreden, enz. We hebben voorelk van de drie plaatsen in deze zin dus minstens vier woorden en we kunnen metdeze woorden 4×4×4=64 verschillende zinnen maken. Voor het Engels is geschatdat er voor elke plaats in een zin van twintig woorden gemiddeld tien woorden zijn,een getal dat zeker aan de lage kant is. Dit leidt tot een schatting van 1020 zinnen vantwintig woorden. Er is uitgerekend dat het één mens 10.000.000.000 eeuwen zoukosten al die zinnen uit te spreken36..De taalgebruikers produceren en verstaan uitingen die zij waarschijnlijk nog niet

eerder zijn tegengekomen en die mogelijk zelfs nog nooit zijn voorgekomen en ooknooit weer zullen voorkomen. De kennis die hen daartoe in staat stelt noemen weTAALBEHEERSING. De grammaticus tracht de bouwprincipes vast te stellen die aande zinnen van een taal ten grondslag liggen en, daar zinnen representaties zijn vanuitingen, indirect ook aan de uitingen van de taalgebruikers. De bouwprincipesvormen de inhoud van de taalbeheersing, de taalgebruikers hebben gebruikskennisvan die principes. De werkelijkheid waarvan de grammatica een beeld tracht te gevenis, op deze wijze gezien, de taalbeheersing van de taalgebruikers. Eén aspect van dietaalbeheersing is het vermogen om uit te maken of een zin grammaticaal is of niet,over welk oordeelsvermogen we hierboven reeds een opmerking hebben gemaakten dat ook in § 1.3.1 ter sprake is gekomen.In het licht van deze uiteenzetting kan men aan een verzameling uitingen geen erg

grote waarde toekennen. Taalbeheersing houdt veel meer in dan kennis van bepaalde,feitelijke uitingen en elke onderzoeker zal dan ook zinnen in zijn onderzoek willen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 58: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

63

betrekken die niet als uiting in zijn materiaal of waar dan ook zijn voorgekomen.Bovendien kán hij niet anders zodra hij algemene bouwprincipes wil opstellen entoetsen, zoals wemet het eenvoudige voorbeeld van de correspondentie tussen zinnenvan de typen S Vf A en A Vf S hebben aangegeven. Het grote nut van een rijkemateriaalverzameling is alleen dat de onderzoeker minder afhankelijk is van zijnvermogen allerlei verschillende zinstypen te ‘bedenken’.

2.5Meer uitingen dan zinnen

Behalve dat de grammaticus zinnen bestudeert waarvan hij niet weet of er uitingenaan beantwoorden, accepteert hij omgekeerd niet elke feitelijke uiting als zin. Dit ishet tweede van de aangekondigde punten waaruit blijkt dat de werkelijkheid van degrammatica niet die van het taalgebruik is.We hebben uiteengezet dat de grammaticusnormaliserend, idealiserend te werk gaat ten opzichte van de feitelijkheid van hettaalgebruik, en dit komt ook hierin tot uitdrukking, dat hij bepaalde zinnen afwijstomdat hij ze niet grammaticaal vindt. Deze kwestie kan het best worden verduidelijktmet een verwijzing naar literair taalgebruik, naar woordspelingen en andere taalgrapjesvan cabaretiers, naar metaforisch taalgebruik, enz. In een artikel overDe linguïstischegrondslagen van het woordspel37. heeft Schultink een uitvoerig en gevarieerd overzichtgegeven van de verschijnselen die wij hier bedoelen.We geven nog een aantal anderevoorbeelden en een aanduiding van het standpunt dat de grammaticus op dit puntinneemt. Mevrouw Balk haalt in haar proefschrift De grammatische functie38.Carmiggelt aan, die een poes laat zeggen: Hè, ik heb zo'n trek in meeuw. Zij geefteen indringende en overtuigende semantische analyse van het gebruik van het woordmeeuw in deze uiting in vergelijking met een meeuw. Anders dan woorden als kip,konijn, haas, vis, enz., is meeuw geen homoniem, evenmin als bijvoorbeeld paard,koe en varken. Het woord kip kan worden gebruikt als in Hè, ik heb zo'n trek in kipen als inHè, ik heb zo'n trek in een kip zonder dat er van bijzonder taalgebruik sprakeis. Het woord kip

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 59: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

64

maakt deel uit van tenminste twee categorieën zelfstandige naamwoorden, die wegrammatisch met de termen ‘telbaar’ en ‘niet telbaar’ kunnen onderscheiden (dezeonderscheiding is natuurlijk niet volledig, maar voor onze uiteenzetting voldoende;voor de semantische analyse verwijzen we naar de studie vanmevrouwBalk).Meeuwmaakt geen deel uit van de categorie der niet telbare substantieven, terwijl Carmiggeltdit woord wel als lid van die categorie bezigt. De aangehaalde uiting vormt daardooreen afwijking ten opzichte van de categorieën zelfstandige naamwoorden die degrammaticus voorstelt. De uiting Hè, ik heb zo'n trek in meeuw wordt door degrammaticus niet als grammaticaal aanvaard en hij gaat er niet toe over het woordmeeuw op grond van deze uiting op te nemen onder de niet telbare substantieven.Zou hij dit wel doen, dan was er geen reden om andere woorden die zich gedragenalsmeeuw niet ook zo te behandelen en dan zou het onderscheid ‘telbaar - niet telbaar’verloren gaan. De grammatica zou een onderscheiding armer zijn en geenverklaringsmogelijkheid meer bieden voor het onmiskenbare feit dat Carmiggelt inde geciteerde uiting met de taal speelt.Het oordeel datHè, ik heb zo'n trek in meeuw niet grammaticaal is, betekent, zoals

na het voorgaande duidelijk zal zijn, niet, dat die zin niet als uiting zou kunnen ofmogen voorkomen, noch dat de structuur ervan per se ondoorzichtig is of de betekenisduister. Men erkent met dit oordeel alleen de evidente bijzonderheid van deze zin,en wel in termen van de grammatica, dat wil zeggen, als afwijking ten opzichte vanonderscheidingen die men in de grammatica opneemt. Beschikt men over eengrammatica met het onderscheid ‘telbaar - niet telbaar’, zoals hierboven isverondersteld, dan kan men deze afwijking karakteriseren als een ‘categoriefout’,waarbij het telbare substantief meeuw is gebruikt als een niet telbaar substantief; deafwijking is daarmee, wat de grammatica betreft, verklaard.De boven bedoelde verklaringsmogelijkheid van een grammatica is des te rijker

naarmate er in de grammatica meer onderscheidingen worden opgenomen.Onderscheidingenmaken houdt echter in dat men bepaalde uitingen als grammaticalezin accepteert, zoals bijvoorbeeld Hè, ik heb zo'n trek in kip, Hè, ik heb

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 60: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

65

zo'n trek in een kip, Hè, ik heb zo'n trek in een meeuw (deze laatste zin doet wel eenvreemde mededeling, maar is niet grammaticaal aanvechtbaar), en andere uitingenals zodanig afwijst, zoals bijvoorbeeld Hè, ik heb zo'n trek in meeuw. Hoe scherpermen daarbij selecteert, hoe meer onderscheidingen men krijgt en hoe bruikbaarderde grammatica is ter verklaring van bijzonder taalgebruik.Een belangrijk kenmerk van literair taalgebruik is het relatief grote aantal

afwijkingen ten opzichte van normaal taalgebruik, d.i. ten opzichte van eengeïdealiseerd taalgebruik dat volledig in overeenstemming is met de onderscheidingenvan de grammatica. Tal van uitingen in literaire teksten zullen door de grammaticusniet als grammaticale zinnen worden beschouwd, ondanks het feit dat zij in dewerkelijkheid van het taalgebruik voorkomen. Zo kan men dus zeggen dat er, ingrammatisch opzicht, meer uitingen zijn dan zinnen, beter, dat er uitingen zijn waaraanniet direct een zin beantwoordt, maar slechts indirect, namelijk via een interpretatievan dergelijke uitingen als afwijkingen ten opzichte van volkomen grammaticalezinnen.Een voorbeeld van een afwijking die precies het omgekeerde is van die welke

hierboven werd besproken, vinden we in de volgende versregels van Leopold: Eensneeuw ligt in den morgen vroeg/ onder de muur aan, moe en goed/beschut ... Hieris het niet telbare substantief sneeuw gebruikt als telbaar substantief. Ook dit is eeneenvoudige categoriefout. Gecompliceerder is het afwijkende gebruik van de bepalingliever door Lodeizen in zij wachten de middag uit/het was ook liever avond. Het isduidelijk dat een dergelijke bepaling niet in structuren als het was avond, het wasstil, het was druk, enz., kan worden opgenomen, maar de grammatische specificatievan dit soort bepalingen en van de betreffende syntactische structuur is niet eenvoudigen kan hier niet met vrucht aan de orde worden gesteld; we volstaan dus met hetvoorbeeld zonder meer.Tot slot van deze illustratieve opmerkingen een geval van afwijkende

woordvolgorde bij Nijhoff: en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. Dezeversregel lijkt het best te kunnen worden geinterpreteerd als variant van ik hoordedat (dat) wat zij zong psalmen waren.

Eindnoten:

35. G.S. Overdiep, Stilistische grammatica, § 284.36. Zie: George A. Miller, ‘The Psycholinguists’, Encounter 23, 1 (1964), p. 29-37, vooral p. 33.37. H. Schultink, ‘De linguïstische grondslagen van het woordspel’,De Nieuwe Taalgids 57 (1964),

p. 242-252.38. F. Balk-Smit Duyzentkunst, De grammatische functie. Methode van grammatische analyse,

aan het Nederlands gedemonstreerd, Groningen 1963, dissertatie Amsterdam, p. 140 e.v.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 61: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

66

Hoofdstuk 3 De syntaxis als onderdeel van de grammatica

3.1 Algemene opmerkingen

In het vorige hoofdstuk is uiteengezet dat de grammatica de zinnen van een taal totonderwerp heeft. Er is uitvoerig aandacht besteed aan het begrip ‘zin’, dat met nameis onderscheiden van het begrip ‘uiting’. In dit hoofdstuk wordt aan de hand vanvoorbeelden aangegeven tot welke aspecten van de zin de syntaxis zich als onderdeelvan de grammatica beperkt, een vraag die ook reeds in de §§ 1.3.2 en 1.3.3 isbesproken in het kader van de transformationeel-generatieve theorie van Chomsky;hier knopen we meer aan bij gezichtspunten die algemeen bekend kunnen wordengeacht en gaan we voornamelijk exemplificatorisch te werk.In hoofdstuk 1 is uiteengezet dat een grammatica de beschrijving tot doel heeft

van de vorm en de betekenis van de zinnen van de betrokken taal en dat dezedoelstelling meer inhoudt dan in het algemeen, en ook in dit boek, onder syntaxiswordt verstaan. Er is gesteld dat een grammatica kan worden opgevat als eensamenstel van drie componenten, een syntactische, een semantische en eenmorfonologische component. De syntactische component, die bestaat uit eenbasiscomponent en een transformationele component, beschrijft de syntactischestructuur van de zinnen in termen van de semantisch relevante dieptestructuur en defonologisch relevante oppervlaktestructuur. De semantische component beschrijftde betekenis van de syntactisch gespecificeerde zinsstructuren, terwijl demorfonologische component de

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 62: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

67

oppervlaktestructuren omzet in een representatie van de uiterlijke zinsvorm in termenvan spraakklanken. In deze zienswijze wordt aan de syntaxis dus een fundamentelewaarde toegekend: de syntactische beschrijving of specificatie gaat in descriptiefopzicht vooraf aan, wordt verondersteld door de beschrijving van de betekenis en debeschrijving van de uiterlijke vorm. In de §§ 3.2-3.8 zullen we de zojuist aangeduidestand van zaken met voorbeelden toelichten.Voor we tot onze uiteenzetting overgaan, merken we nog het volgende op. We

besteden in dit boek nauwelijks, en dan nog terloops, aandacht aan het vraagstuk datin traditionele grammatica's gewoonlijk vrij uitvoerig wordt behandeld alsWOORDVORMINGSLEER. Dit vraagstuk heeft betrekking op de structuur van dewoordvoorraad van een taal en de woordvormingsmiddelen waarover een taalbeschikt. Ter illustratie wijzen we op gelijksoortige woorden als groenig, bruinig,blauwig; netjes, zachtjes, losjes; kamerdeur, deurkruk, vingertop; werphengel,snoeimes, rijbaan; herbebossen, herontdekken, herverkavelen; enz. enz. Het hoeftgeen betoog dat de woordvormingsleer een zeer belangrijk en interessant onderdeelvormt van de taalbeschrijving, terwijl het verschil tussen woorden als kamerdeur enwerphengel een duidelijke aanwijzing is, dat er ook syntactische aspecten aan debetreffende vraagstukken zijn. Dat wij toch aan dit onderdeel voorbijgaan, heeft alsvoor de hand liggende reden dat wij ons zoveel mogelijk willen beperken totvraagstukken die de zinsbouw betreffen, dus tot de syntaxis in engere zin; voor eenbepaling van wat wij onder syntaxis verstaan, is het minder nodig dat aspect van detaalstructuur af te zetten tegen de woordvormingsleer, dan tegen de betekenisleer ende vormleer. Bovendien is de woordvormingsleer, met name in zijn syntactischeaspecten, een relatief onbetreden gebied39..

3.2 Syntaxis en zinsontleding

Een bruikbaar aanknopingspunt voor een nadere bepaling van wat als de syntactischestructuur van een zin wordt beschouwd,

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 63: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

68

vindenwe in de traditionele zinsontleding. Zeer in het algemeen komt de zinsontledingneer op het segmenteren van zinnen in delen en het geven van namen aan die delen.Als traditionele ontleding van de zin

(1)Zijn vader gaf die jongen in de trein eenautootje.

geven we:

(1)aZijn vader/gaf/die jongen/in de trein/eenautootje.

De gebruikelijke namen voor de aangegeven delen zijn:

- onderwerpzijn vader

- gezegdegaf

- lijdend voorwerpeen autootje

- meewerkend voorwerpdie jongen

- bijwoordelijke bepaling van plaatsin de trein

Wanneer we afzien van kleinere verschillen als dat tussen bijvoorbeeld zijn vaderen dat meisje, is dezelfde ontleding van toepassing op de zin

(2)Dat meisje gaf haar moeder in hetziekenhuis een doos bonbons.

Hetzelfde geldt voor de zin

(3)In de trein gaf zijn vader die jongen eenautootje.

die evenveel en dezelfde woorden heeft als zin (1), maar in een andere volgorde. Inde zin

(4)Hij gaf daar iemand iets.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 64: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

69

tenslotte vinden we in termen van de zinsontleding evenveel delen als in de zinnen(1)-(3), terwijl bovendien voor die delen dezelfde namen gelden als voor deovereenkomstige delen in de zinnen (1)-(3).Uit deze voorbeelden zien we dat verschil in uiterlijke vorm, bijvoorbeeld tussen

de zinnen (1), (2), en (4) of tussen de zinnen (1) en (3), niet verhindert dat zinnendezelfde ontleding krijgen: de samenstellende delen hoeven niet uit dezelfde, nochuit evenveel woorden te bestaan, en ook de volgorde van de delen hoeft niet hetzelfdete zijn. Omgekeerd gaat een bepaalde uiterlijke overeenkomst niet noodzakelijkgepaard met dezelfde ontleding, zoals blijkt bij vergelijking van zin (1) met

(5)Zijn vader oefende die morgen in de tuineen poosje.

De delen die morgen en een poosjeworden traditioneel bepalingen van tijd genoemd,en niet meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp zoals die jongen, resp. eenautootje.De traditionele zinsontleding tracht overeenkomsten en verschillen tussen zinnen

tot uitdrukking te brengen in termen van samenstellende delen, die uit een of meerwoorden bestaan, en in termen van relaties tussen die delen en het geheel waarvanzij deel uitmaken. Namen als ‘onderwerp’, ‘gezegde’, ‘lijdend voorwerp’, enz. hebbenop de bedoelde relaties betrekking; we komen hier dadelijk nog op terug. Desamenstellende delen van zinnen worden bovendien in soorten onderscheiden. Zozijn zijn vader, die jongen, een autootje, haar moeder, een doos bonbons, hij, iemanden iets naamwoordelijke constituenten (zie § 5.1), gaf, stuurde en oefendewerkwoordelijke constituenten, enz. (zie § 5.1). In delen als zijn vader, die jongen,kunnen nog weer samenstellende delen worden aangewezen als zijn, die, vader enjongen. Ook deze worden in categorieën ondergebracht: zijn is een bezittelijkvoornaamwoord, die een aanwijzend voornaamwoord, vader en jongen zelfstandigenaamwoorden.Met het voorgaande is tevens in essentie de doelstelling van de syntaxis als

onderdeel van de grammatica aangeduid. De syn-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 65: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

70

tactische structuur van een zin geeft aan, w e l k e en w a t v o o r samenstellendedelen, die zelf ook weer samengesteld kunnen zijn, de zin bevat, en welke relatieser bestaan tussen die delen en de zin, resp. het deel van de zin waartoe zij behoren.Een relatie van de eerste soort is bijvoorbeeld die tussen de naamwoordelijkeconstituent zijn vader en zin (1) Zijn vader gaf die jongen in de trein een autootje,een relatie van de tweede soort die tussen bijvoorbeeld zijn en zijn vader in dezelfdezin.De overeenkomst tussen de traditionele zinsontleding en de syntaxis is

onmiskenbaar, maar niet volledig. Het belangrijkste verschil is, dat de zinsontledingzoals men daar gewoonlijk in het onderwijs mee in aanraking komt, suggereert datelke zin in delen is te segmenteren en dat aan elk van de aangewezen delen een(relationele) naam kan worden gegeven. Dat dit een veel te simplistische opvattingvan de zinsstructuur is, zal blijken in de syntactische analyses van de hoofdstukkendie volgen. Voor bepaalde fundamentele zinstypen met een relatief eenvoudigestructuur kunnen zinsontleding en syntaxis echter in hoge mate wordengeïdentificeerd.

3.3 Syntactische structuur en semantische interpretatie

In § 1.3.3 is de syntactische structuur de grondslag genoemd voor de beschrijvingvan de betekenis van een zin. Dit betekent dus dat de syntaxis alle gegevens moetverschaffen die nodig zijn voor de interpretatie van de zinnen van de taal in kwestie.De syntaxis geeft aan welke woorden in welke en wat voor constituenten in een zinvoorkomen en welke constituentenrelaties er in een zin bestaan.Dat de betekenis van een zin niet alleen wordt bepaald door de betekenis van de

samenstellende woorden, maar ook door de relaties tussen de constituenten die zijvormen of die zij samenstellen, is iets dat op grond van de voorbeeldzinnen (1)-(5)direct aannemelijk kan worden geacht. Het betekenisverschil tussen de zinnen (1),(2) en (4) moet worden toegeschreven aan het feit dat de samenstellende woordenverschillen; de globale

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 66: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

71

ontleding van die zinnen is identiek. Zin (1) bevat evenveel en dezelfde woorden alszin (3) en ook de ontleding, de syntactische structuur, is globaal genomen hetzelfde;die zinnen zijn dan ook synoniem. Het betekenisverschil tussen zin (1) en (5) is echterniet alleen een kwestie van de betekenis der samenstellende woorden, maar ook vande relaties tussen de woorden. Een bevestiging van dit inzicht leveren de volgendetwee zinnen, die op soortgelijke wijze syntactisch verschillen als de zinnen (1) en(5), namelijk doordat de één een lijdend voorwerp bevat waar de andere een bepalingvan tijd heeft:

(6)Hij floot het hele concert.

(7)Hij floot het hele concert.

Met zin (6) bedoelen we dat iemand een bepaald concert helemaal fluitende uitvoerde,met zin (7) dat iemand gedurende de hele duur van een concert aan het fluiten was,waarbij in het midden wordt gelaten wàt hij floot. In zin (6) is het concert lijdendvoorwerp, in zin (7) tijdsbepaling. Beide zinnen bevatten evenveel en dezelfdewoorden, zodat alleen een verschil in syntactische structuur aansprakelijk kan wordengesteld voor het verschil in betekenis.De zinnen (6) en (7) zijn voorbeelden van zogenaamde CONSTRUCTIONELE of

SYNTACTISCHE HOMONYMIE40., dat wil zeggen: het zijn zinnen die bij identiteit vanuiterlijke vorm gekenmerkt worden door verschil in syntactische structuur en daarmeecorresponderend betekenisverschil. Het betekenisverschil tussen de zinnen (1) en(5) wordt door twee factoren bepaald, namelijk door verschil in syntactische structuurèn door verschil in samenstellendewoorden; met voorbeelden van homonieme zinnenelimineren we deze laatste factor.Verschil in betekenis bij uiterlijke identiteit, zoals tussen zin (6) en (7), is

a a n l e i d i n g een onderzoek in te stellen naar mogelijk verschil in syntactischestructuur; tot dit laatste kan echter niet worden g e c o n c l u d e e r d op grond vanverschil in betekenis. Verschil in syntactische structuur dient, anders gezegd, metsyntactische argumenten te worden gemotiveerd. Zonder het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 67: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

72

gecompliceerde theoretische vraagstuk van de precieze aard van syntactischeargumenten als zodanig aan te snijden, zullen we aan enkele voorbeeldendemonstreren waar syntactisch onderzoek in de praktijk op neerkomt. In de meestegangbare traditionele grammatica's worden de syntactische onderscheidingen inhoofdzaak gegeven in semantische bewoordingen, en zonder dat er resultaten vansyntactisch onderzoek ter argumentatie worden aangevoerd. Zoals in § 1.5 is vermeld,heeft dit feit er toe geleid dat veel van die onderscheidingen als uitsluitend semantischgemotiveerd werden gezien, en daardoor als niet grammaticaal relevant werdenaangemerkt. In de syntactische uiteenzettingen van de volgende hoofdstukken zullenwij zoveel mogelijk wèl een argumentatie geven; met enkele voorbeelden daarvanin de volgende paragraaf lopen wij vooruit op de eigenlijke behandeling vansyntactische eigenschappen van Nederlandse zinnen.

3.4 Illustratie van de syntactische argumentatie

In de vorige paragraaf is het verschil tussen de zinnen (6) en (7) gekarakteriseerdmet de begrippen ‘lijdend voorwerp’ en ‘(bijwoordelijke) bepaling van tijd’. Dezebegrippen staan niet op zichzelf, maar zijn in de syntaxis als geheel met tal van anderebegrippen verbonden, zoals dat van transitieve en intransitieve werkwoorden (zie §8.2), van echte en pseudo-transitieve werkwoorden (zie § 8.2), van actieve en passievezinnen (zie § 8.3), enz. enz. Aan deze en dergelijke onderling samenhangendeonderscheidingen kan de argumentatie worden opgehangen voor het verschil insyntactische structuur tussen zinnen als (6) en (7). Beschouwen we de zinnen

(8)Hij verzorgde de hele wedstrijd.

(9)Hij speelde de hele wedstrijd.

(10)Hij werkte de hele wedstrijd.

Het werkwoord verzorgen is een echt transitief werkwoord, dat optreedt met eenobject dat niet weglaatbaar is:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 68: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

73

(8)a*Hij verzorgde.

Het werkwoord spelen is een pseudo-transitief werkwoord met een weglaatbaarobject:

(9)aHij speelde.

Het werkwoord werken tenslotte is intransitief en kan uit dien hoofde zonder meerals gezegde functioneren:

(10)aHij werkte.

Niet elke naamwoordelijke groep die als lijdend voorwerp kan optreden, kan, zoalsde hele wedstrijd, ook voorkomen als tijdsbepaling:

(8)bHij verzorgde de wedstrijd.

(9)bHij speelde de wedstrijd.

(10)b*Hij werkte de wedstrijd.

Dat de wedstrijd in de zinnen (8)b en (9)b functioneert als lijdend voorwerp, blijktonder meer uit de onmogelijkheid om in deze zinnen een ander object te introduceren:

(8)c*Hij verzorgde de wedstrijd de spelers.

(9)c*Hij speelde de wedstrijd een spelletje.

Introduceren we de spelers, resp. een spelletje in de zinnen (8) en (9), dan krijgenwe

(8)dHij verzorgde de hele wedstrijd despelers.

(9)dHij speelt de hele wedstrijd een spelletje.

In deze zinnen is de hele wedstrijd bepaling van tijd en de spelers, resp. een spelletjelijdend voorwerp. Dit blijkt uit de passieve zinnen die met de zinnen (8)d en (9)dcorresponderen:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 69: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

74

(8)eDe spelers werden de hele wedstrijd doorhem verzorgd.

(8)f*De hele wedstrijd werd de spelers doorhem verzorgd.

(9)eEr werd de hele wedstrijd een spelletjedoor hem gespeeld.

(9)f*Er werd een spelletje de hele wedstrijddoor hem gespeeld.

Naast de actieve zinnen (8) en (9) vinden we de passieve zinnen

(8)gDe hele wedstrijd werd verzorgd.

(9)gDe hele wedstrijd werd gespeeld.

Naast zin (10) vinden we echter de niet grammaticale zin

(10)c*De hele wedstrijd werd gewerkt.

Omgekeerd staat naast zin (10) de zin

(10)dEr werd de hele wedstrijd gewerkt.

terwijl de corresponderende zinnen bij (8) en (9) niet grammaticaal zijn (in zin (9)gmoet de hele wedstrijd als onderwerp worden geïnterpreteerd, evenals in zin (8)g;aangezien (9) homoniem is, bestaat er ook de interpretatie met de hele wedstrijd alstijdsbepaling, maar die wordt hier niet bedoeld):

(8)h*Er werd de hele wedstrijd verzorgd.

(9)h*Er werd de hele wedstrijd gespeeld.

Transitieve en pseudo-transitieve werkwoorden treden met een lijdend voorwerp opin van-constructies, zoals in

(8)iHet verzorgen van de hele wedstrijdkostte hem grote inspanning.

(9)iHet spelen van de hele wedstrijd kosttehem grote inspanning.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 70: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

75

Intransitieve werkwoorden als werken hebben die mogelijkheid niet, blijkens

(10)e*Het werken van de hele wedstrijd kosttehem grote inspanning.

De hierboven gedemonstreerde argumentatiewijze voor het verschil tussen de helewedstrijd als lijdend voorwerp en als tijdsbepaling, kan als volgt worden getypeerd:we zoeken naar eigenschappen van een constituent die bij eliminatie een nietgrammaticaal resultaat opleveren. Een dergelijke eigenschap is bijvoorbeeld, dat debetreffende constituent niet in aanwezigheid van bepaalde andere constituenten kanoptreden; zo blijkt de hele wedstrijd als lijdend voorwerp over anderecombinatiemogelijkheden te beschikken dan als tijdsbepaling. Een ander soorteigenschap is, dat een bepaalde constituent in aanwezigheid van bepaalde andereconstituenten andere plaatsingsmogelijkheden heeft dan een bepaalde andereconstituent, of ook dat hij onder bepaalde omstandigheden een andere vorm aanneemtdan een bepaalde andere constituent; aan deze twee soorten eigenschappen wordt inde §§ 3.6 en 3.7 nog aandacht besteed.Het intuïtieve inzicht dat er onmiskenbaar verschil in structuur is tussen de zinnen

(8) en (10) en dat zin (9) homoniem is en in één lezing overeenkomt met zin (8) enin de andere met zin (10), wordt aan onderzoek van verwante zinstypen ofdeelconstructies van zinstypen onderworpen, en bevestigd geacht in de mate waarindat oorspronkelijke inzicht systematisch wordt gesteund door andere, soortgelijkeinzichten. De enkele, geïsoleerde semantische observatie dat zin (6) en (7) op deaangegeven wijze in betekenis verschillen, en dat iets soortgelijks geldt voor de tweezinnen die door (9) Hij speelde de hele wedstrijd worden vertegenwoordigd, blijktte corresponderen met een groot aantal andere observaties - waarvan we er slechtsenkele hebben gegeven -, en staat daardoor niet langer op zichzelf, maar isgeïntegreerd in het geheel van een stuk taalstructureel inzicht.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 71: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

76

3.5 Syntactische subcategorisering

In de argumentatie uit de vorige paragraaf is in hoofdzaak gebruik gemaakt vaneigenschappen van constituenten die COMBINATORISCH van aard kunnen wordengenoemd. Zo komen echte transitieve werkwoorden noodzakelijk met eennaamwoordelijke constituent als lijdend voorwerp voor, terwijl intransitievewerkwoorden niet met zo'n constituent kunnen optreden. Dit kan, omgekeerd, ookzoworden gezegd, dat intransitievewerkwoorden een gezegde kunnen vormen zondernaamwoordelijke constituent, terwijl echte transitieve werkwoorden een dergelijkeconstituent als noodzakelijke aanvulling hebben. De relevantie van het onderscheidtussen deze twee soorten werkwoorden is geïllustreerd met voorbeeldzinnen waarinde onderscheidende eigenschap van deze soorten verba, de ‘regel’ waaraan zijbeantwoorden, is overschreden, hetgeen de verklaring is van hun niet grammaticaalzijn. Dit niet grammaticale karakter kan ook worden gezien als een CATEGORIEFOUT:in zin (8)a *Hij verzorgde is het werkwoord verzorgen als het ware ten onrechte alsintransitief werkwoord behandeld, en in zin (10)b *Hij werkte de wedstrijd hetwerkwoord werken ten onrechte als transitief.De vraag die zich hier voordoet is, hoever men in de syntaxis moet gaan met het

aannemen van subcategorieënwerkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijwoorden,enz. De verantwoording van subcategorieën dringt zich sterker als probleem op dandie van de hoofdcategorieën, de zogenaamde traditionele WOORDSOORTEN:werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijkenaamwoorden, bijwoorden, voegwoorden, voorzetsels, lidwoorden en telwoorden.De stand van zaken op dit punt in de traditionele grammatica, en de kritiek daarop,kan als volgt worden samengevat. De hoofdcategorieën worden zonder meer gegevenen aanvaard. De grammatica's verschillen in het aantal subcategorieën die zij geven,en de kritiek ontzegt aan meer of minder van die subcategorieën syntactische waarde,en verwijst ze naar het terrein der semantische onderscheidingen. Algemeen geldtverder dat er in gangbare

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 72: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

77

grammatica's allerlei subcategorieën niet worden geïntroduceerd die zouden kunnenworden verdedigd op gronden die zich moeilijk laten onderscheiden van die waaropwèl vermelde subcategorieën gebaseerd lijken. De categorieën ‘verbum’ en‘substantief’ worden, om het met voorbeelden te zeggen, algemeen aangenomen, hetverschil tussen transitieve en intransitieve verba wordt door een ‘strenge’ kritiek alsniet-syntactisch verworpen41., een onderscheid als dat tussen concrete en abstractesubstantiva staat vrij algemeen in de kwade reuk van semantisch te zijn, terwijl decategorie der transitieve werkwoorden als schrijven, die een produkt impliceren datniet samenvalt met dat wat door het lijdend voorwerp wordt genoemd, zelden alszodanig is aangewezen (zie § 9.2). Ter illustratie van het bovenstaande geven wehier een aantal niet grammaticale zinnen die kunnen worden opgevat als het resultaatvan het veronachtzamen van eigenschappen die kenmerkend worden geacht voor debedoelde categorieën en subcategorieën; we laten elk voorbeeld voorafgaan dooreen corresponderende grammaticale zin:

(11)aHij liep de hele dag te piekeren.

(11)b*Hij stal de hele dag te piekeren.

(12)aPeper prikkelt het slijmvlies van de neus.

(12)b*Peper niest het slijmvlies van de neus.

(13)aToeristen bewonderden het paleis op dedam.

(13b)*Gevoeligheden bewonderden het paleisop de dam.

(14)aHij schrijft klein (= zijn ‘schrijfsel’ isklein).

(14)b*Hij vertelde klein.

Het is intuïtief gezien duidelijk dat de b-zinnen hierboven niet alle in dezelfde matevan grammaticale zinnen afwijken, noch op dezelfde wijze. Blijkens discussies inde vakliteratuur42. is het een veel groter probleem, hoe deze relatieve intuïtieveduidelijkheid

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 73: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

78

in de opzet van de grammatica op een bevredigende wijze kan worden uitgedrukt enverantwoord. Het is met name de vraag, waar de syntactische onderscheidingenophouden en men van semantische onderscheidingen moet gaan spreken, waarbijmogelijk niet kan worden uitgesloten dat de grens ertussen niet scherp te trekkenvalt. Het hoeft geen betoog dat de categorie der transitieve werkwoorden groter isen in de hiërarchie van de grammatica een hogere plaats inneemt dan de subcategorievan die transitieve werkwoorden waartoe blijkens (14)a wel schrijven behoort, maarblijkens (14)b niet vertellen. In overeenstemming daarmee zoumenmenen te kunnenverwachten dat zin (12)b minder grammaticaal is dan zin (14)b. Naar ons oordeel isdit echter in het geheel niet evident. Mogelijk wordt in dit geval het inzicht in deGRAAD van grammaticaliteit belemmerd doordat de wijze waarop deze zinnen tochnog te interpreteren zijn voor zin (12)b anders is dan voor zin (14)b. Er is in elk gevaldit verschil, dat zin (12)b zich ondubbelzinnig voordoet als een categoriefout op hetpunt van ‘transitief-intransitief’, terwijl zin (14)b kan worden geïnterpreteerd naaranalogie van een zin als (14)a, dus als categoriefout op het punt van tweesubcategorieën transitieve werkwoorden, òf naar analogie van een zin alsHij verteldeduidelijk ofHij vertelde gehaast, dus als categoriefout op het punt van subcategorieënadjectiva die kunnen functioneren als bepaling van wijze, resp. als bepaling vangesteldheid. (zie § 9.2 voor deze bepalingen). In zin (14)b vallen zo gezien, andersdan in zin (12)b, verschillende SOORTEN ongrammaticaliteit samen, hetgeen voor deintuïtieve beoordeling van zulke zinnen een grote complicatie zou kunnen betekenen.De vergelijking van de zinnen (12)b en (14)b kan hier slechts dienen als een

aanduiding van een van de vele problemen die zich op het gebied van de (syntactische)subcategorisering voordoen. Wij zullen op dit terrein geen standpunt uiteenzettenmet de verschillende argumenten voor en tegen. Bij de subcategorisering die in feitein dit boek wordt gegeven, hebben wij ons laten leiden door de vraag of deonderscheidingen belangwekkend waren, en niet door de vraag of het syntactischedan wel semantische onderscheidingen betrof. Ons subjectieve criterium ver-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 74: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

79

ontrust ons slechts in zoverre als zou blijken dat niemand onze interesse deelt.

3.6 Syntactische structuur en plaatskenmerken

De voorgaande opmerkingen over de problematiek van de syntactische en semantischebegripsvorming ten spijt, blijven wij toch spreken over de syntaxis als fundamentelecomponent van de grammatica, die de grondslag levert voor de beschrijving van debetekenis en de uiterlijke vorm van zinnen. Aan de syntactische structuur in relatietot de semantische interpretatie is in de §§ 3.3 en 3.5 aandacht besteed; de relatie totde uiterlijke zinsvorm komt in deze en de volgende paragrafen aan de orde.Ten aanzien van de zinnen (1) Zijn vader gaf die jongen in de trein een autootje

en (3) In de trein gaf zijn vader die jongen een autootje is in § 3.2 opgemerkt dat zijondanks verschil in volgorde van de samenstellende delen dezelfde ontleding krijgen,waarmee we nu tevens bedoelen dat ze dezelfde syntactische structuur bezitten; zijverschillen dus noch qua samenstellende woorden, noch syntactisch, en zijndientengevolge synoniem. Deze synonymie kunnen we, parallel aan de in § 3.3genoemde homonymie, CONSTRUCTIONELE of SYNTACTISCHE SYNONYMIE noemen:syntactisch homonieme zinnen verschillen in betekenis bij gelijkheid van uiterlijkevorm, en van woordinhoud, en bij verschil in syntactische structuur; syntactischsynonieme zinnen hebben dezelfde betekenis bij verschil in uiterlijke vorm, maarbij dezelfde woordinhoud en dezelfde syntactische structuur.Evenals homonieme zinnen vormen synonieme zinnen - we bedoelen steeds

syntactische synonymie, in onderscheid van lexicale synonymie als bijvoorbeeldtussen De trein vertrekt om 13 uur 15 en De trein vertrekt om kwart over een 'smiddags - een belangrijk gegeven voor syntactisch onderzoek. Er blijkt een bepaaldemate van plaatsvrijheid uit voor constituenten in een en dezelfde syntactischestructuur. Die eigenschap kan worden gebruikt om verschillen tussen soortenconstituenten vast te stellen, resp. te bevestigen. De techniek van zulk onderzoekkomt neer op het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 75: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

80

verplaatsen of permuteren van woorden of groepen woorden waarvanmen aanneemtdat het relevante delen van de zin zijn, waarna men het resultaat van de verplaatsingof permutatie beoordeelt ten opzichte van de oorspronkelijke volgorde. Uit hetresultaat, een grammaticale zin die synoniem is met de oorspronkelijke, of een nietgrammaticale zin, kan men conclusies trekken ten aanzien van het al dan nietgelijksoortig zijn van bepaalde constituenten. We zullen hiervan enkele illustratiesgeven.In de traditionele grammatica wordt verschil gemaakt tussen allerlei soorten

bijwoordelijke bepalingen, onder meer tussen die van tijd en die van hoedanigheidof wijze:

(15)Ze werken vanmiddag.

(16)Ze werken hard.

Deze bepalingen, die ook samen in één zin kunnen optreden, delen bepaaldeplaatsingsmogelijkheden:

(17)aZe werken vanmiddag hard.

(17)bZe werken hard vanmiddag.

In de corresponderende perfectische zinnen (zie voor deze term § 6.3) tredenplaatsverschillen aan het licht:

(18)aZe hebben vanmiddag hard gewerkt.

(18)b*Ze hebben hard vanmiddag gewerkt.

(18)cZe hebben hard gewerkt vanmiddag.

(18)d*Ze hebben vanmiddag gewerkt hard.

De zinnen (18)a-d vormen een bevestiging voor de relevantie van het onderscheidtussen tijdsbepaling en bepaling van wijze. Door verschil tussen deze bepalingen temaken en er verschillende plaatsregels voor op te stellen, kunnen we op doeltreffendewijze uiterlijke zinsvormen verantwoorden. Zou het onderscheid niet zijn gemaakt,dan zouden er voor allerlei afzonderlijke woorden als vanmiddag, vanavond,morgen,gisteren, enz. en hard, snel, netjes,

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 76: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

81

geduldig, enz. plaatsregels moeten worden gegeven; zou men ook dit nalaten, danzou uit de taalbeschrijving niet blijken dat (18)a en (18)c wel Nederlandse zinnenzijn en (18)b en (18)d niet.Voorzetselgroepen kunnen onder meer functioneren als bijwoordelijke bepaling

en als voorzetselvoorwerp:

(19)Hij wachtte op het perron.

(20)Hij wachtte op zijn vader.

In heel wat zinstypen blijken deze constituenten door dezelfdeplaatsingsmogelijkheden te zijn gekenmerkt; in de volgende structuur is dat echterniet het geval:

(19)aWachten op het perron mag niet.

(19)bWachten mag niet op het perron.

(20)aWachten op zijn vader mag niet.

(20)b*Wachten mag niet op zijn vader.

Een nadere bevestiging vormen voorzetselgroepen die in combinatie met een bepaaldwerkwoord alleen als voorzetselvoorwerp kunnen optreden:

(21)aZich ergeren aan die dingen mag niet.

(21)b*Zich ergeren mag niet aan die dingen.

Anders dan zin (20)b kan zin (21)b niet op voor de hand liggende wijze als‘categoriefout’ worden geïnterpreteerd, dus niet analoog aan ‘zittende op zijn vaderwachtte hij’, overeenkomstig: ‘staande op het perron wachtte hij’.Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat men bij de analyse van (soorten)

constituenten rekening moet houden met kenmerken van de uiterlijke zinsvorm dieuit te drukken zijn in termen van plaats; de constituentenstructuur van zinnen vormtin de grammatische beschrijving de grondslag voor (bepaalde aspecten van) dezinsvorm (bij onderzoek kan de relatie natuurlijk omgekeerd zijn, dat wil zeggen,onderzoek naar plaatseigenschappen kan leiden tot inzicht in een bepaaldeconstituentenstructuur of tot bevestiging van dat inzicht).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 77: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

82

3.7 Syntactische structuur en zinsintonatie

Voordat in de volgende paragraaf de syntactisch bepaalde kenmerken van de(woord)vorm van constituenten aan de orde komen, schenken we enige aandacht aaneen nog zeer weinig bewerkt aspect van de zinsvorm, namelijk de ZINSMELODIE ofZINSINTONATIE. Het is zonder meer duidelijk dat de zinsintonatie in de taalbeschrijvingdient te worden verantwoord. Zij maakt niet alleen deel uit van de (hoorbare)werkelijkheid van de uitingen uit het taalgebruik - dat doen alle personale elementendie grammatisch niet relevant zijn ook (zie § 2.2) -, maar zij correspondeert met ofvormt een correlatief verschijnsel bij syntactische eigenschappen. Dit blijkt hetduidelijkst uit zinnen die evenveel en dezelfde woorden in dezelfde volgorde bevatten,maar qua intonatie en syntactische structuur verschillen; zulke zinnen zijn dus opeen verschil in zinsmelodie na uiterlijk identiek en kunnen worden beschouwd alseen bijzonder soort homonieme zinnen (in het vervolg zullen wij ze ook als zodanigopvatten). Een voorbeeld van zulke zinnen zijn

(22)aHet bos stond vol mooie, bruine beuken.

(22)bHet bos stond vol mooie bruine beuken.

Hier treedt een verschil in intonatie, dat we met een komma in (22)a hebbenweergegeven, op in correspondentie met een verschil in syntactische structuur enmet een verschil in betekenis: in zin (22)a is mooie een attributieve bepaling bijbeuken en bruine eveneens, en zijn die bepalingen aan elkaar nevengeschikt; zin(22)a geeft te kennen dat de genoemde beuken mooi en bruin zijn, zin (22)b, dat degenoemde bruine beuken mooi zijn, dat wil zeggen, dat de beuken als bruine beukenmooi zijn.In § 5.6 worden naamwoordelijke groepen behandeld als een formule in

(23)Hij begrijpt een formule.

Deze zin kan worden opgevat als ‘er is een formule en die begrijpt

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 78: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

83

hij’ en als ‘wat maar formule is, begrijpt hij’; aan dit interpretatieve verschil ligt eensyntactisch verschil ten grondslag, namelijk dat tussen het lidwoord van onbepaaldheiden het lidwoord van categorialiteit. Er zijn dus in feite twee zinnen Hij begrijpt eenformule, qua samenstellendewoorden uiterlijk identiek, maar syntactisch verschillenden met verschil in intonatie dat als volgt met accenttekens kan worden aangeduid:

(23)aHij begrijpt een formúle.

(23)bHij begrijpt een formule.

Als derde voorbeeld van zinsmelodisch verschil tussen overigens uiterlijk identiekezinnen geven we:

(24)aHij had zich graag verdronken in de rivíer(maar hij had geen rivier).

(24)bHij had zich graag verdronken in derivier.

Zin (24)a deelt mee, dat de besprokene zich graag op een bepaalde wijze hadverdronken, zin (24)b geeft te kennen dat hij zich, in de rivier zijnde, graag hadverdronken; de toevoegingmaar hij had geen rivier is hier niet mogelijk. Het verschilin syntactische structuur dat hier in het spel is, kan in traditionele termen als volgtworden aangeduid: in zin (24)a is graag een bepaling bij de verbinding van hetverbum en de bepaling in de rivier, in zin (24)b is het een bepaling bij het verbum,en is in de rivier op een andere wijze in de zin opgenomen.Een soortgelijk syntactisch verschil tenslotte treffen we aan in zinnen met alleen:

(25)aHij staat alleen bij het wérk.

(25)bHij staat alléen bij het werk.

Zin (25)a kan worden geïnterpreteerd als ‘hij staat slechts dan, wanneer hij werkt’,zin (25)b als ‘hij staat in zijn eentje bij het werk’.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 79: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

84

Het bedoelde syntactische onderscheid vinden we ook in zinnen die geen bepalingbevatten:

(26)aHij wandelt alleen.

(26)bHij wandelt alleen.

Zin (26)a vatten we op als ‘hij doet (van alle activiteiten) niets dan wandelen’, zin(26)b als ‘hij wandelt in zijn eentje’.De zinnen (22)a-(26)b illustreren het door ons bedoelde verband tussen syntactische

structuur en zinsintonatie. Door dit verband te leggen, verschaft men zich eenmogelijkheid om bepaalde zinsmelodische verschijnselen, namelijk die welkeonmiskenbaar niet tot het personale aspect gerekend kunnen worden, in het geheelvan de grammatische beschrijving te integreren: de beschrijving van de betreffendeintonationele kenmerken van zinnen kan worden gebaseerd op die van de syntactischestructuur.Zoals gezegd is er nog weinig onderzoek naar zinsintonatie verricht. Zeer recent

hebben zich op dit terrein van onderzoek in Nederland43. echter belangrijkeontwikkelingen voorgedaan, die naar ons inzicht ook in syntactisch opzicht veelbeloven. Samenwerking tussen fonetici en syntactici - die uiteraard ook in dezelfdepersonen kunnen zijn verenigd - zal naar onze overtuiging niet alleen kunnen leidentot een systematisering van het fonetisch onderzoek, maar de fonetischeonderzoeksresultaten zullen ook een belangrijke rol kunnen spelen ter bevestigingvan syntactische bevindingen, of zelfs bij het opsporen van syntactisch relevanteonderscheidingen. Wij menen in dit boek echter niet op verwachte ontwikkelingenvooruit te moeten lopen, en volstaan daarom met een vermelding van wat gaande isen van de implicaties die dat, naar wij hopen, zal hebben.

3.8 Syntactische structuur en (woord)vormkenmerken

Tot slot van dit hoofdstuk over de syntaxis als onderdeel van de grammatica komendie aspecten van de uiterlijke zinsvorm aan

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 80: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

85

de orde, die als syntactisch bepaalde woordvormkenmerken kunnen wordenbeschouwd, en die in de traditionele grammatica's in hoofdzaak worden behandeldals VERVOEGING of CONJUGATIE van werkwoorden en VERBUIGING of DECLINATIEvan naamwoorden; de betreffende verschijnselen worden ook samengevat onder denaam BUIGING of FLEXIE en de bespreking ervan ondergebracht in een VORMLEER.We volstaan hier met enkele voorbeelden van de bedoelde verschijnselen en eenaanduiding van de syntactische basis voor de beschrijving ervan.De vorm van de persoonsvorm in zinnen wordt algemeen mede bepaald geacht

door enkele eigenschappen van het onderwerp; voor die eigenschappen gebruikt mende termen ‘grammatische persoon’ en ‘grammatisch getal’. Deze opvatting betekentdat men in de syntaxis voorzieningen treft voor de verantwoording van woordvormendoor de begrippen ‘eerste’, ‘tweede’ en ‘derde persoon’ in te voeren, alsmede debegrippen ‘enkelvoud’ en ‘meervoud’. Deze begrippen zijn ondermeer van toepassingop de relatie tussen onderwerp en persoonsvorm, die qua persoon en getalCONGRUEREN: bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm,bij een meervoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm:

(27)aIk loop. *Ik lopen.

(27)bWij lopen. *Wij loop.

Ook op het punt van de grammatische persoon van het onderwerp vertoont depersoonsvorm bepaalde congruentieverschijnselen:

(28)aIk loop. *Ik loopt.

(28)bJij loopt. *Jij loop.

Dat de beschrijving van de verschillende vormen van de persoonsvorm in de syntaxiswordt voorbereid, heeft het grote voordeel dat de betreffende regels daardoor veeleenvoudiger zijn: met behulp van de twee begrippen ‘persoon’ en ‘getal’, die resp.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 81: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

86

drie en twee waarden hebben, kan het onderwerp van elke zin afdoende wordengespecificeerd wat betreft de vorm die het corresponderende werkwoord dient aante nemen; zou men deze specificatie niet hechten aan een veelomvattend syntactischbegrip als ‘onderwerp’, dan zoumen voor allerlei soorten onderwerpen, of zelfs voorelk onderwerp afzonderlijk de bijbehorende persoonsvormmoeten aanwijzen, terwijlde persoonsvormen onderling juist alleen verschillen op het punt van de persoon enhet getal van het onderwerp.Er zijn voor het invoeren van de begrippen ‘persoon’ en ‘getal’ ook andere

argumenten, die bijvoorbeeld kunnen worden ontleend aan zinnen als

(29)aWij gaan met ons (z'n) allen naar dekermis.

(29)b*Ik ga met ons (z'n) allen naar de kermis.

(29)cZij gaan met hun (z'n) allen naar dekermis.

(29)d*Hij gaat met hun (z'n) allen naar dekermis.

(29)eWij beiden gaan mee. We gaan allebeimee.

(29)f*Ik beide(n) ga mee. Ik ga allebei mee.

Als tweede voorbeeld van syntactisch bepaalde woordvormkenmerken wijzen weop het declinatieverschijnsel, dat bijvoeglijke naamwoorden in verschillendesyntactische structuren verschillende vormen kunnen aannemen:

(30)aHij verft de groene en zwarte deurenrood.

(30)bHij verft de rode deuren groen en zwart.

(30)cHij verft de ongeschuurde deur groen.

(30)dHij verft de deur ongeschuurd groen.

(30)eHet antwoord lijkt mij duidelijk.

(30)fHet lijkt mij een duidelijk antwoord.

De vormen met -e treden alleen op bij het zogenaamde ATTRIBUTIEVE gebruik vanbijvoeglijke naamwoorden (zie § 7.4.1), en niet in PREDIKATIEVE BEPALINGEN (roodin zin (30)a, zie § 9.2), BEPALINGEN VAN GESTELDHEID (ongeschuurd in zin (30)d,zie § 9.2) en ADJECTIVISCH PREDIKAATSNOMEN

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 82: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

87

(duidelijk in zin (30)e, zie § 7.1). Men vat de drie laatste wijzen waarop een bijvoeglijknaamwoord kan voorkomen samen onder de naam ‘predikatief gebruik’.In § 6.3 worden de zogenaamde HULPWERKWOORDEN VAN TIJD hebben en zijn

geïntroduceerd als kenmerk van PERFECTISCHE zinnen. In de syntaxis worden dezehulpwerkwoorden eerst onder één noemer gebracht, namelijk die van het perfectischelement, dat perfectische zinnen als

(31)aHij heeft gewerkt. Hij had gewerkt.

(31)bHij is vertrokken. Hij was vertrokken.

onderscheidt van imperfectische zinnen als

(32)aHij werkt. Hij werkte.

(32)bHij vertrekt. Hij vertrok.

De differentiatie van het perfectisch element in hebben en zijn heeft allereerst eenniet-syntactische noodzaak, namelijk om zinnen als (31)a-b te kunnen aanwijzen alsgrammaticaal en zinnen als

(33)a*Hij is gewerkt. *Hij was gewerkt.

(33)b*Hij heeft vertrokken. *Hij hadvertrokken.

als niet grammaticaal. Die differentiatie verantwoordt met andere woorden een aspectvan de uiterlijke vorm van zinnen die dezelfde syntactische structuur hebben: sommigewerkwoorden worden met hebben vervoegd, andere met zijn. Er zou geen reden zijndie verdeling reeds in de syntaxis aan te brengen, ware het niet dat de vervoegingmet hetzij hebben hetzij zijn ook samenhang vertoont met syntactische verschijnselen,zoals de volgende zinnen illustreren:

(34)aDe kinderen hebben een uur gefietst.

(34)b*De kinderen zijn een uur gefietst.

(34)cDe kinderen zijn naar Haarlem gefietst.

(34)d*De kinderen hebben naar Haarlemgefietst.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 83: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

88

Met de voorgaande voorbeelden hebbenwij een indrukwillen geven van vraagstukkenbetreffende uiterlijke kenmerken van zinnen die niet kunnen worden gerekend totde syntactische structuur, maar waarvan de beschrijving die structuur wel tot grondslagheeft.

Eindnoten:

39. Zie echter: H. Schultink, ‘Produktiviteit als morfologisch fenomeen’, Forum der letteren 2(1961), p. 110-125, en van dezelfde auteur,Demorfologische valentie van het ongelede adjectiefin modern Nederlands, 's-Gravenhage 1962, dissertatie Leiden.

40. Zie: Noam Chomsky, Syntactic Structures, hoofdstuk 8, vooral § 8.2.41. Zie bijvoorbeeld: E.M. Uhlenbeck, ‘An Appraisal of Transformational Theory’, Lingua 12

(1963), p. 1-18, waar hij op p. 17 *Pepper doesn't sneeze me grammaticaal noemt. Vgl. A.Kraak, Negatieve zinnen, p. 43 voor discussie hierover.

42. Zie: Noam Chomsky, ‘Some Methodological Remarks on Generative Grammar’, Word 17(1961), p. 219-239; en, van dezelfde auteur, Aspects, § 2.3.1. Voorts: J.J. Katz, ‘Semi-sentences’,in J.A. Fodor en J.J. Katz (eds.), The Structure of Language. Readings in the Philosophy ofLanguage, Englewood Cliffs, N.J. 1964, p. 400-416; en: Noam Chomsky, ‘Degrees ofGrammaticalness’, id, p. 384-389.

43. Wij denken hierbij aan onderzoekingen aan het Instituut voor Perceptie-onderzoek te Eindhoven.Zie: J. 't Hart, ‘Perceptual Analysis of Dutch Intonation Features’, in A. van Katwijk (ed.), IPOProgress Report no. 1 (1966), en de literatuurverwijzingen waarmee het artikel besluit. Voorts:A. Cohen en J. 't Hart, ‘On the Anatomy of Intonation’, Lingua 18, no. 5, of een later nummer(bij het ter perse gaan van dit boek nog niet verschenen).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 84: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

89

Hoofdstuk 4 Zinnen als verbinding van onderwerp en gezegde

4.1 Onderwerp en gezegde hoofdbestanddelen van de zin

Het aantal zinnen van een taal is onbegrensd en de zinnen vertonen een zeer groteverscheidenheid van vorm en betekenis. Zoals in § 1.1 werd opgemerkt, is de kennisvan de bouw van de zinnen van welke taal dan ook nog zeer onvolledig en kan menzelfs stellen dat er meer niet van bekend is dan wel. Daar staat echter tegenover, datde meest fundamentele zinskenmerken, de kern van de zinsbouw, in grote lijnenbekend worden geacht.Het meest centrale kenmerk van zinnen is, dat zij bestaan uit een verbinding van

twee hoofdbestanddelen of uit een combinatie van twee of meer van zulkeverbindingen. Die twee hoofdbestanddelen zijn het ONDERWERP of SUBJECT en hetGEZEGDE of PREDIKAAT. De meest algemene uitspraak over de zinsbouw is, datzinnen worden gevormd door één of meer subject-predikaatsverbindingen. Is ersprake van één zo'n verbinding, dan is de betreffende zin ENKELVOUDIG, in het anderegeval is hij SAMENGESTELD. Bij samengestelde zinnen wordt onderscheid gemaakttussen NEVENSCHIKKEND en ONDERSCHIKKEND zinsverband, afhankelijk van de wijzewaarop de samenstellende subject-predikaatsverbindingen tot elkaar in relatie staan.Met de aangeduide opvatting van de essentie van de zinsstructuur als bestaande

uit één of meer subject-predikaatsverbindingen, sluiten wij ons aan bij de zienswijzevan de traditio-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 85: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

90

nele grammatica, die de bouw van zinnen van oudsher interpreteert in termen vansubject en predikaat. We geven hier geen gedetailleerde argumentatie voor dezeopvatting van de zinsstructuur. Ten eerste is het geheel van de descripties die in ditboek volgen een indirecte argumentatie, hetgeen we dadelijk nog kort zullentoelichten. In de tweede plaats kunnen de syntactische eigenschappen van bepaaldezinstypenwaaraanmeer directe en specifieke argumenten te ontlenen zijn hier moeilijkter sprake worden gebracht; we zouden daarmee vooruitlopen op veel wat nog moetworden behandeld, tot schade van de systematiek in de opbouw van dezinsbeschrijving. Hier beperken we ons tot de algemene opmerking, dat een syntaxiseen samenhangend geheel is van uitspraken over de structuur van zinnen. Dit houdtin, dat die uitspraken niet op zichzelf, los van elkaar kunnen worden beoordeeld; zijhebben implicaties voor elkaar en voor het geheel waarvan zij deel uitmaken. Hetkan zijn dat een bepaalde uitspraak, beoordeeld met betrekking tot een bepaaldzinstype of tot een bepaalde deelstructuur van zinnen, een zekere aannemelijkheidvertoont of althans moeilijk kan worden aangevochten, terwijl naderhand kan blijkendat die uitspraak de analyse van andere zinstypen of deelstructuren in de weg staatof bemoeilijkt. Hoe centraler een uitspraak in het gehele systeem van beschrijving,hoe meer aanleiding er is haar te beoordelen binnen het systeem als geheel. Dit geldtbij uitstek voor het meest fundamentele principe van de zinsbouw, de tweedeling insubject en predikaat. Wij menen dat de traditionele syntactische onderscheidingenals geheel en in hun onderlinge samenhang een overtuigende bevestiging vormenvoor de juistheid van dit principe, maar kunnen uit de aard der zaak ter illustratiehiervan slechts verwijzen naar het geheel van de zinsanalyse.

4.2 Verschil met de traditie

Hoewel wij de traditionele opvatting van zinnen als één of meersubject-predikaatsverbindingen aanvaarden, geven wij er echter

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 86: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

91

een minder concrete interpretatie aan dan die welke gewoonlijk in traditionelegrammatica's wordt gevolgd. We zullen dit verschil, dat in § 1.3.3 reeds is behandeldin samenhang met de functie van transformaties, hier nog met een voorbeeldaanduiden en er verderop in verschillende paragrafen nader op ingaan. De gangbareopvatting van zinnen als Ik zag je broer optreden, Ik hoor iemand lopen, Ik hoor jenaam afroepen, enz., is dat zij één subject-predikaatsverbinding bevatten en dusenkelvoudig zijn. Zij zijn dat ook als men als criterium voor een dergelijke verbindingde noodzakelijke aanwezigheid van een verbum finitum (zie § 6.4) aanneemt; in degegeven voorbeelden zijn alleen zag en hoor verbogen werkwoordsvormen, diecongrueren met het onderwerp ik. De verdere analyse van deze zinnen is echtermeestal op verschillende punten weinig aannemelijk, terwijl er bovendien uitsprakenin voorkomen die in een andere richting wijzen, die meer met onze opvattingovereenkomt; een motivering voor die uitspraken binnen het geheel van dedescriptieve begrippen die men heeft ingevoerd, blijft gewoonlijk achterwege.

Zien en horen zijn transitieve werkwoorden (zie § 8.2) en binnen het kader vanéén subject-predikaatsstructuur blijft dan nauwelijks een andere mogelijkheid danje broer optreden, iemand lopen, je naam afroepen als object op te vatten (zie § 8.2).Dit is weinig bevredigend, aangezien objecten altijd worden gespecificeerd alsnominale constituenten (zie § 5.1) en structuren als je broer optreden enz. zijn daarvangeen aannemelijke representanten; men neemt er dan wel zijn toevlucht toe, aaninfinitiefconstructies als in deze voorbeelden een nominaal karakter toe te kennen44..Een belangrijk kenmerk van objecten is bovendien, dat zij subject zijn in decorresponderende passieve zinnen (zie § 8.3, waar ook een andere formulering voordit kenmerk wordt gegeven). Naast een zin als Ik zag je broer optreden komt echtergeen passieve zin *Je broer optreden werd gezien voor, zonder dat dit feit in de hierbesproken opvatting een verklaring vindt. Uitspraken die in een andere richtingwijzen, zijn dat in je broer optreden de woorden je broer subject zijn bij de infinitiefoptreden en in je naam afroepen de woorden je naam object bij afroepen. Dezeuitspraken, die naar onze mening intuïtief volkomen aannemelijke

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 87: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

92

relaties tot uitdrukking brengen, vinden echter geen steun in de opvatting van dezezinnen als enkelvoudig, met dus slechts plaats voor één subject, één predikaat en éénobject. Stapt men evenwel af van het criterium van het verbum finitum, dan vervaltde reden om deze zinnen enkelvoudig te interpreteren en kan men meer dan éénsubjectsrelatie en meer dan één objectsrelatie aanwijzen; we kunnen de bedoeldeanalyse aanduiden met: Ik zag je broer optreden ← Ik zag je broer; hij trad op enIk hoor je naam afroepen ← Ik hoor je naam; hij wordt afgeroepen of men roepthem af.

4.3 Verschillende opvattingen over het gezegde

Uit de opvatting dat zinnen bestaan uit één of meer subject-predikaatsverbindingenvolgt, dat onderzoek van de structuur van subject-predikaatsverbindingen de grondslagvormt voor het geheel van de studie der zinsbouw. Elke traditionele grammaticabegint dan ook met de behandeling van onderwerp en gezegde in enkelvoudigezinnen.Evenmin als bij de zin, geven we bij onderwerp en gezegde een definitie, en ook

bij andere syntactische begrippen doen we dat niet; de redenen hiervoor zijn in § 2.2gegeven. We nemen aan dat ieder in staat is in de zinnen die worden besproken hetsubject en het predikaat aan te wijzen op grond van voorbeelden waarmee dezeverdeling wordt geïllustreerd (en waarvan men natuurlijk de juistheid moet kunnenbeamen).De gangbare opvatting over het gezegde of predikaat is niet helemaal homogeen.

In de literatuur stuit men op enkele meer of minder belangrijke verschilpunten.Aangezien praktisch geen lezer op het punt van grammatica een onbeschreven bladis, zullen we aan die verschilpunten enige aandacht besteden, om misverstanden bijde beoordeling van onze voorbeeldzinnen en de uitspraken die wij erover doen tevoorkomen.Een van de bedoelde opvattingen is, dat enkelvoudige zinnen kunnen worden

verdeeld in een onderwerp en een gezegde zonder dat er iets overblijft; alles in zo'nzin behoort zo gezien dus òf tot

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 88: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

93

het onderwerp, òf tot het gezegde. Het aanwijzen van het onderwerp wordt over hetalgemeen geen moeilijkheid gevonden en daaruit volgt binnen deze opvatting dat deverdeling als zodanig geen problemen oplevert. Volgens een andere opvatting behorenalleen de werkwoordsvormen tot het gezegde en behoort de rest, buiten het onderwerp,tot de voorwerpen en bepalingen. Bij de verdere uitwerking van dit standpunt doenzich gewoonlijk wel moeilijkheden voor wat betreft de vraag welke woorden alswerkwoordsvormenmoeten worden opgevat. Beide opvattingen worden gewoonlijkzonder meer vermeld, zodat we er slechts een terminologische afspraak in kunnenzien. Zoals uit het vervolg van dit boek zal blijken, zijn er evenwel redenen bepaaldedelen van zinnen niet te rekenen tot het onderwerp of het gezegde, maar ze in relatiete stellen tot de subject-predikaatsverbinding als zodanig. We hebben daaromonderwerp en gezegde in het begin van deze paragraaf hoofdbestanddelen van dezin genoemd. Deze zienswijze doet in bepaalde gevallen wel de vraag rijzen of ersprake is van een enkelvoudige zin of niet, een vraag die samenhangt met de meeralgemene problematiek van het zinsbegrip. De betreffende vraagstukken kunnen indit boek alleen in het voorbijgaan worden aangestipt. Om niet vooruit te lopen opkwesties die beter later aan de orde kunnen worden gesteld, hebben wij hetvoorbeeldenmateriaal waarmee de analyse van de zinsbouw wordt geïllustreerd zogekozen, dat er weinig kans lijkt op verschil van mening of misverstand wanneerwij in zinnen het onderwerp en het gezegde aanwijzen.

4.4 Voorbeelden van de verdeling ‘onderwerp-gezegde’

Voor we met een aantal zinnen onze opvatting van onderwerp en gezegdeverduidelijken, geven we nog een opmerking bij de algemene uitspraak dat zinnenminimaal bestaan uit een subject-predikaatsverbinding. Het is duidelijk dat er heelwat soorten uitingen voorkomen die ogenschijnlijk in het geheel niet als zin kunnenworden opgevat in termen van onderwerp en gezegde. We denken hier aan uitroepenalsWat een weer! Niet uitvegen!

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 89: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

94

Weg daar!, aan opschriften als Verboden oversteekplaats voor voetgangers,krantekoppen alsKruitfabriek in de lucht gevlogen, antwoorden alsNee,maar morgenmisschien wel (bijvoorbeeld op de vraag:Ga je mee tennissen?), enz. enz. In sommigegevallen ligt het wel voor de hand hoe deze structuren moeten worden behandeld,namelijk als ‘ingekorte’, elliptische vormen van ‘volledige’ zinnen. In andere gevallenis hun bouwminder duidelijk. Wij stellen ons op het standpunt, dat men het zich nietextra moeilijk moet maken door vanaf het begin van het onderzoek ook de minderof zelfs de minst inzichtelijke verschijnselen in de beschouwing te betrekken. Wenemen aan dat een groeiend inzicht in de structuur van duidelijke gevallen hetonderzoek van onduidelijkheden zal vergemakkelijken.Ter illustratie van de subject-predikaatsverdeling volgen hier een aantal zinnen.

Wat gecursiveerd is in die zinnen hoort naar onze mening zonder twijfel tot hetonderwerp, wat in kleine hoofdletters gedrukt is kan met zekerheid tot het gezegdeworden gerekend. De delen die gewoon gedrukt zijn, kennen we voorlopig noch aanhet onderwerp, noch aan het gezegde toe, waarmee we in sommige gevallen afwijkenvan bekende traditionele opvattingen. Zinnen waarin niets gecursiveerd of in kleinehoofdletters gedrukt is, dienen volgens ons op een andere wijze te worden behandelddan tot nu toe met enkelvoudige zinnen gebruikelijk is.

(1)Mijn broer ZINGT.

(2)Jullie MOGEN EEN BOEK UITZOEKEN.

(3)HEB je HEM AL BETAALD?

(4)HEB je DE BOEKEN AL BETAALD?

(5)HEB je HEM DE BOEKEN AL BETAALD?

(6)HEB je DAT TIENTJE AL BETAALD?

(7)Hij WERKT OP KANTOOR.

(8)Hij DEED HET TOT ALLER TEVREDENHEID.

(9)Tot mijn geruststelling GING hij WEG.

(10)Op kantoor WERKT hij niet.

(11)Ik BENIJD JULLIE wel in Amerika.

(12)Wie ONTSLAAT DE DIRECTEUR?

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 90: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

95

(13)WIE ONTSLAAT de directeur?

(14)Zijn vader gaat ook mee.

(15)Evenals zijn vader gaat hij mee.

(16)Er liep een jongen op straat.

(17)Ik denk er niet aan zijn zin te doen.

(18)Doodgemoedereerd VERSCHEURDE hijHET PROCES-VERBAAL.

(19)Er WERD HARD GELACHEN.

(20)Het meisje uit de hut naast ons WASZEEZIEK.

Deze voorbeelden hebben uiteraard slechts een beperkte illustratieve waarde. Weverwachten niet dat het zonder meer duidelijk zal zijn omwelke redenen wij bepaaldedelen van zinnen niet tot het gezegde rekenen of waarom wij bepaalde zinnen nietzonder meer als enkelvoudig behandelen. De bedoeling is een indruk te gevenenerzijds van duidelijke overeenstemming met gangbare opvattingen en anderzijdsvan punten van verschil. Bij dit laatste merkenwe nog op dat we niet naar volledigheidhebben gestreefd.

Eindnoten:

44. Zie: G.S. Overdiep, Stilistische grammatica, § 202.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 91: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

96

Hoofdstuk 5 De bouw van de naamwoordelijke constituent

5.1 Terminologische opmerkingen

Enkelvoudige zinnen bestaan uit een subject-predikaatsverbinding. De zinsdelen‘onderwerp’ en ‘gezegde’ verschillen onder meer van elkaar door de soort woordendie er in voorkomen. Voor het onderwerp zijn dat NAAMWOORDEN of NOMINA, voorhet gezegde WERKWOORDEN of VERBA. Het onderwerp is, anders gezegd, eenNAAMWOORDELIJKE ofNOMINALE CONSTITUENT, het gezegde eenWERKWOORDELIJKEof VERBALE CONSTITUENT. Dit wil niet zeggen dat er in een onderwerp geenwerkwoord kan voorkomen en in het gezegde geen naamwoord, maar dat eenonderwerp altijd een naamwoord bevat en een gezegde altijd een werkwoord.Zoals verderop in § 8.2 duidelijk zal worden, heeft het bepaalde voordelen eerst

iets over de bouw van nominale constituenten te zeggen. Traditioneel worden denaamwoorden verdeeld in de volgende drie hoofdsoorten, waarvan de derde weer indrieën wordt onderverdeeld (ook in de eerste soort worden subcategorieënonderscheiden, maar die doen voorlopig niet ter zake):1 ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN of SUBSTANTIVA: man, vrouw, jongen, kind,

hond, giraffe, melk, hout, gat, liter, geluk, verontrusting, geweten, enz.2 EIGENNAMEN: Jan, Jasper, Vermeulen, Hector, Parijs, Canada, de Sahara, de

Universiteit van Amsterdam, Forum, De Vrije Bladen, enz.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 92: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

97

3 VOORNAAMWOORDEN of PRONOMINA:PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN of PERSONALE PRONOMINA:ik, mij, me, jij, je, jou, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons,jullie, zij, ze, hen, hun.

a

b AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN of DEMONSTRATIEVEPRONOMINA: onder meer deze, dit, die, dat.

c ONBEPAALDE VOORNAAMWOORDEN of INDEFINIETE PRONOMINA:onder meer iemand, iets.

Over zelfstandige naamwoorden en eigennamen hoeft hier niets te worden gezegd.Ieder is in staat de gegeven voorbeelden met tal van andere aan te vullen en, wanneerhem een woord wordt voorgelegd, te zeggen of hij al dan niet een substantief of eeneigennaam voor zich heeft. De persoonlijke voornaamwoorden vormen, anders dande zelfstandige naamwoorden en eigennamen, een gesloten categorie. De aanwijzendeen onbepaalde voornaamwoorden vormen een moeilijk vraagstuk, dat niet diepgaandwordt behandeld. De voornaamwoorden worden in de bespreking van verschillendeandere vraagstukken direct of indirect betrokken.In terminologisch opzicht is de hierboven gegeven traditionele indeling niet erg

gelukkig. De term ‘zelfstandig naamwoord’ vormt een oppositie met de term‘bijvoeglijk naamwoord’, de naam voor een woordsoort met geheel andereeigenschappen dan de overige naamwoorden (zie § 7.4.1). De term ‘voornaamwoord’is een zogenaamde ‘Lehnübersetzung’ van ‘pronomen’. De betekenis van ‘voor’,evenals die van ‘pro’, kan zowel in ruimtelijke zin worden geïnterpreteerd als infunctionele zin (vgl. stenen voor brood). Zonder in te gaan op de vraag naar dehistorische ontwikkeling van de relatie tussen de termen ‘voornaamwoord’ en‘pronomen’, wijzen we erop dat deze woorden in gangbare grammatica's in feiteworden gebruikt voor heterogene categorieën. Alleen persoonlijke voornaamwoordenhebben door hun refererende functie een plaatsvervangend karakter - het woorddeel‘voor’ wordt dan dus in functionele zin gebruikt -, terwijl bijvoorbeeld aanwijzendevoornaamwoorden optreden vóór zelfstandige naamwoorden en alleen bij eliminatievan het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 93: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

98

substantief, in zogenaamd ‘zelfstandig gebruik’, een plaatsvervangend karakterkrijgen. Onbepaalde voornaamwoorden als iemand, iets, enz. vertegenwoordigen indit verband nog weer een andere categorie: ze treden noch vóór substantieven op,noch zijn ze plaatsvervangend in de zin waarin refererende persoonlijkevoornaamwoorden dat zijn.

5.2 Bepaald en onbepaald. De lidwoorden de, het, een en ‘nul’

Zoals gezegd bevat het onderwerp altijd een nomen enwordt het daarom een nominaleconstituent genoemd. Het onderwerp is niet de enige nominale constituent die in dezin kan voorkomen; ook in sommige gezegden kunnen nominale constituentenoptreden, de zg. VOORWERPEN (zie hoofdstuk 8) en het NOMINALE PREDIKAATSNOMEN(zie hoofdstuk 7). In deze opvatting sluiten wij ons bij de traditie aan. Op een anderessentieel punt is de traditionele analyse met betrekking tot nominale constituentenechter aanvechtbaar: zij is onvolledig en behandelt bovendien niet alle nominaleconstituenten op gelijksoortige wijze. Beide punten hebben betrekking op eeneigenschap van nominale constituenten die in de traditionele grammatica totuitdrukking komt in het bekende onderscheid tussen BEPAALD en ONBEPAALD. Deonvolledigheid die wij bedoelen is, dat nominale constituenten niet alleen bepaaldof onbepaald kunnen zijn, maar ook CATEGORIAAL. De ongelijksoortigheid bestaathierin, dat de vraag of een nominale constituent bepaald is of onbepaald alleen wordtbehandeld bij de lidwoorden de, het en een in relatie tot substantiva, en niet bij allenominale constituenten die als nomen een pronomen bevatten, behalve dan dat denaam ‘onbepaald voornaamwoord’ een aanduiding vormt. De eigennamen en depersoonlijke en aanwijzende voornaamwoorden vallen echter niet aanwijsbaar onderhet genoemde onderscheid, zonder dat wordt vermeld waarom dit zo is.De twee bezwaren die wij hier naar voren brengen en die in de

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 94: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

99

volgende paragrafen worden uitgewerkt, vormen er een duidelijk voorbeeld van datde grammatische analyse zich dikwijls heeft beperkt tot het verantwoorden vanoppervlakteverschijnselen en op vele punten niet is doorgedrongen tot de daaronderliggende dieptestructuur. De uiteenzetting die volgt is tevens een poging dezealgemene uitspraak toe te lichten.Aan het begin van onze bespreking wijzen we erop, dat het vraagstuk van de

structuur van de nominale constituent zeer gecompliceerd is en dat we niet de pretentiehebben een volledige en definitieve analyse te kunnen presenteren.Bij de behandeling van de nominale constituent richten we ons in hoofdzaak op

de constituenten met een zelfstandig naamwoord als nomen. Met deze keuze kunnenwe beter aanknopen bij gangbare opvattingen, aangezien de eigennamen envoornaamwoorden in de syntaxis gewoonlijk weinig aandacht krijgen. Om redenendie hieronder duidelijk zullen worden, beginnen we met voorbeeldzinnen waarin desubstantivische nominale constituent geen onderwerp is, maar lijdend voorwerp (desubstantivische nominale constituenten zijn gecursiveerd).

(1)aHij koopt de tekening.

(1)bHij koopt de tekeningen.

(2)aHij koopt het boek.

(2)bHij koopt de boeken.

(3)aHij heeft een tekening gekocht.

(3)bHij heeft tekeningen gekocht.

(4)aHij heeft een boek gekocht.

(4)bHij heeft boeken gekocht.

Ten aanzien van deze zinnen kan het volgende worden opgemerkt:a het enige verschil tussen de eerste vier zinnen en de tweede vier is een kwestievan bepaaldheid tegenover onbepaaldheid van de substantivische nominaleconstituenten;

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 95: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

100

b het enige verschil tussen de a-zinnen en de b-zinnen is een kwestie van enkelvoudtegenover meervoud van de substantivische nominale constituenten.

De traditionele benaming van de woorden de en het is LIDWOORD VAN BEPAALDHEID,die van het woord een LIDWOORD VAN ONBEPAALDHEID. Deze namen suggererendat de bepaaldheid van de zinnen (1)a-(2)b tot uitdrukking komt in de aanwezigheidvan het lidwoord de, resp. het, en de onbepaaldheid van de zinnen (3)a en (4)a in deaanwezigheid van het lidwoord een. Dit traditionele verband tussen lidwoorden ende eigenschap van bepaaldheid of onbepaaldheid van substantivische nominaleconstituenten lijkt echter te worden weersproken door de zinnen (3)b en (4)b, diegeen lidwoord bevatten, maar wel de onbepaalde constituenten tekeningen en boeken.De onbepaaldheid zou in deze gevallenmoetenworden toegeschreven aan dewoordentekeningen en boeken zelf. Een betere zienswijze lijkt ons, ook voor de substantivischeconstituenten in (3)b en (4)b een lidwoord aan te nemen en wel een dat geen uiterlijkevorm heeft, dat fonologisch ‘nul’ is. Zoals men gewoon is voor het lidwoord vanbepaaldheid in het enkelvoud de t w e e vormen de en het aan te nemen en voor hetmeervoud de e n e vorm de, nemen wij ter verantwoording van de observatie overde zinnen (1)a-(4)b hierboven voor het lidwoord van onbepaaldheid in het enkelvoudde vorm een aan en in het meervoud de vorm ‘nul’. De zelfstandige naamwoordenin de zinnen (1)a-(4)b hebben een vorm voor het enkelvoud (tekening, boek) en voorhet meervoud (tekeningen, boeken); zulke zelfstandige naamwoorden noemen dingendie telbaar zijn, dingen waarvan er meer dan een voorkomen. Er zijn ook zelfstandigenaamwoorden die slechts één vorm hebben en die niets telbaars noemen:

(5)aHeb je de melk al gekookt?

(6)aHeb je de watten al gebruikt?

(7)aHij was getroffen door het medeleven.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 96: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

101

(5)bHeb je al melk gekookt?

(6)bHeb je al watten besteld?

(7)bToonden ze medeleven?

Het verschil tussen de substantivische constituenten in de a-zinnen en die in deb-zinnen is dat tussen bepaald en onbepaald. We kunnen dit verschil in verbandbrengen met het begrip ‘lidwoord’ als we voor de substantivische constituenten inde b-zinnen het ‘nul’-lidwoord aannemen. In de opvatting die wij voorstellen heeftdus het lidwoord van bepaaldheid de vormen de en het voor het enkelvoud en devorm de voor het meervoud, terwijl het lidwoord van onbepaaldheid de vormen eenen ‘nul’ heeft voor het enkelvoud en de vorm ‘nul’ voor het meervoud:

meervoudenkelvouddede, hetlidwoord van bepaaldheid

‘nul’een, ‘nul’lidwoord vanonbepaaldheid

Het introduceren van een ‘nul’-lidwoord heeft het voordeel dat het verschil‘bepaald-onbepaald’ voor alle besproken substantivische constituenten in verbandwordt gebracht met het begrip ‘lidwoord’, dat op deze wijze systematischer wordtgebruikt.

5.3 Het lidwoord ‘nul’ in negatieve zinnen

Een aanvullend argument voor het standpunt dat hier wordt ingenomen, is te vindenin negatieve zinnen:

(8)aHij koopt de tekening niet.

(9)aHij koopt de boeken niet.

(10)aHeb je de melk nog niet gekookt?

(11)aHeb je de watten nog niet gebruikt?

(8)bHij heeft geen tekening gekocht.

(9)bHij heeft geen boeken gekocht.

(10)bHeb je nog geen melk gekookt?

(11)bHeb je nog geen watten gebruikt?

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 97: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

102

De a-zinnen worden gekenmerkt door negativiteit en door bepaaldheid van desubstantivische constituent, de b-zinnen door negativiteit en onbepaaldheid van desubstantivische constituent. In de a-zinnen wordt het lidwoord verantwoordelijkgeacht voor de bepaaldheid en het woord niet voor de negativiteit. Ook voor deb-zinnen zouden we twee afzonderlijke factoren willen aannemen. We vinden indeze zinnen echter alleen het woord geen (zie voor het woordkarakter van geenhieronder). In zin (8)b kunnen we geen op grond van vergelijking met zin (3)a Hijheeft een tekening gekocht opvatten als een samensmelting van het lidwoord vanonbepaaldheid een en het negatie-element. Als we voor de zinnen (9)b-(11)b geenlidwoord van onbepaaldheid ‘nul’ aannemen, hebben we geen factor die deonbepaaldheid verklaart en moeten we bovendien in deze zinnen geen beschouwenals een enkelvoudige, ongelede vorm, terwijl het dat in zin (8)b niet is. Door geenook in de zinnen (9)b-(11)b op te vatten als een samensmelting van het lidwoord vanonbepaaldheid en het negatie-element krijgen we een systematisering van wat andersasymmetrische verschijnselen lijken. Een soortgelijke redenering is van toepassingop woorden als niemand, niets, nergens, nooit, enz. in vergelijking met iemand, iets,ergens, ooit/eens, enz.45.Hoewel we niet ingaan op het vraagstuk van de grammatische status van het woord

en we de term ‘woord’ in niet-technische zin gebruiken, wijzen we er in hetvoorbijgaan op, dat het volgens de hier voorgestelde opvatting onjuist is te vragentot welke woordsoort geen behoort (hetzelfde geldt voor niemand, niets, nergens,nooit, enz.; zie ook § 6.4 over het verbumfinitum). Die vraag verwart eenwoordbegripdat tot uitdrukking komt in de uiterlijke vorm van de zinnen (in schriftelijk taalgebruikbijvoorbeeld doordat we spaties gebruiken) en een woordbegrip dat we aanwendenom syntactische verschillen tussen zinnen, zoals bepaald-onbepaald, positief-negatief,mededelend-vragend, enz., te verklaren; de moeilijkheden die bij de beantwoordingvan deze vraag optreden, vormen een schijnprobleem. Introduceert men geen lidwoord‘nul’ en vat men geen niet op als samensmelting van twee syntactische elementen,dan moet men ter verantwoording van de feiten zijn toevlucht nemen tot weinig

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 98: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

103

bevredigende formuleringen. Zo lezen we bij Den Hertog: ‘In zinnen als Hij is geendomoor is geen als de ontkenning van het lidwoord te beschouwen. In analogiedaarmede kan men ook in Hij drinkt geen wijn, Hij heeft geen sigaren, dit geen omzijne verbuigbaarheid toch ontk. lidw. blijven noemen, al is het waar, dat voor eenstofnaam of eenmeervoud de onbepaaldheid niet door een lidw. aangewezenwordt.’46.

Bij Overdiep vinden we: ‘Het onbepaald-lidw. staat alleen bij enkelv. woorden. Hetmeervoud zonder lidwoord omvat een onbepaald getal. Er is wèl een meervoudigonbepaald ‘lidwoord’, nl. het negatieve ‘geen’.47. Dat stofnamen en meervoudigezelfstandige naamwoorden wel in negatieve zinnen een lidwoord van onbepaaldheidzouden hebben en niet in positieve zinnen, ontneemt het begrip ‘lidwoord’ een grootdeel van zijn zin en maakt het tot weinig meer dan de naam voor een aantal woordenwaarmee bepaalde soorten zelfstandige naamwoorden voorkomen.

5.4 Bepaald, onbepaald en categoriaal

In de vorige paragraaf is het traditionele onderscheid tussen het lidwoord vanbepaaldheid en het lidwoord van onbepaaldheid besproken en op enigszins afwijkendemanier geïnterpreteerd. In plaats van uit te gaan van de woorden de, het en een diein substantivische nominale constituenten kunnen voorkomen en aan die woordennamen te geven, hebben wij de nominale constituenten beoordeeld als bepaald ofonbepaald en er vervolgens, afhankelijk van dat oordeel, een lidwoord van bepaaldheidof van onbepaaldheid in aangenomen, ongeacht de vraag of dat lidwoord feitelijkals ‘woord’ valt aan te wijzen.Nominale constituenten kunnen echter nog iets anders zijn dan bepaald of

onbepaald. Vergelijken we de zinnen

(12)Je moet eerst een formule uitwerken.

(13)Je moet een formule eerst uitwerken.

Met zin (12) kunnen we iemand die met een opgave bezig is

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 99: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

104

zeggen, dat hij alvorens verder te gaan eerst een formule moet uitwerken. Het kanzijn dat er aan het maken van de opgave verschillende formules te pas komen en datde toegesprokene één daarvan, die niet nader wordt aangeduid, moet uitwerken. Hetis ook mogelijk dat er voor het maken van de opgave onder meer een formule moetworden uitgewerkt. In beide gevallen is een formule een onbepaalde nominaleconstituent. In zin (13) is dat niet het geval. Die zin betekent dat een formule volgensde spreker voor de toegesprokene de eigenschap heeft dat hij eerst moet wordenuitgewerkt. Die eigenschap komt niet alleen toe aan de een of andere onbepaaldeformule, maar geldt voor elke formule; de betekenis van zin (13) is gelijk aan dievan

(13)aJe moet formules eerst uitwerken.

Een parafrase van de zinnen (13) en (13)a is: ‘wat maar formule is, moet je eerstuitwerken’. Het betreft hier niet een bepaalde formule of bepaalde formules, nochde een of andere onbepaalde formule of zekere onbepaalde formules, maar het gaatom alles wat tot de categorie der formules behoort, hetzij in het kader van een bepaaldeopgave, hetzij in het algemeen. We noemen nominale constituenten als een formulein zin (13) en formules in zin (13)a daarom CATEGORIAAL. Categoriale nominaleconstituenten hebben de eigenschap dat er geen verschil in betekenis is tussenenkelvoud enmeervoud. Tussen enkelvoudige en meervoudige onbepaalde nominaleconstituenten is wel verschil in betekenis, zoals blijkt uit vergelijking van zin (12)met de zin

(12)aJe moet eerst formules uitwerken.

Dat is ook het geval bij bepaalde nominale constituenten:

(14)Je moet eerst de formule uitwerken.

(14)aJe moet eerst de formules uitwerken.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 100: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

105

5.5 Selectierestricties in verband met ‘onbepaald-categoriaal’

Aan het begin van § 5.2 hebben we opgemerkt dat er reden was om eerst nominaleconstituenten te bespreken die geen subject zijn, maar object. Die reden was datzinnen met als onderwerp een onbepaalde nominale constituent een bijzondere vormhebben, die beter kon worden geïntroduceerd als eerst was gesproken over het verschil‘onbepaald-categoriaal’. De normale vorm voor zulke zinnen vinden we invoorbeelden als

(15)Er loopt een jongen.

(15)aEr lopen jongens.

Daarnaast staan de volgende zinnen met een categoriaal subject:

(16)Een jongen loopt.

(16)aJongens lopen.

Het verschil tussen onbepaalde en categoriale constituenten dat de zinnen (12)-(16)aillustreren, is zeer algemeen, zoals verderop nog zal blijken. Het gaat niet alleengepaard met het optreden van er met inversie van subject en verbum finitum, maarook met allerlei selectierestricties tussen subject en predikaat. Wat hiermee wordtbedoeld maken de volgende voorbeelden duidelijk:

(17)Er is brood gesneden.

(18)Er heerst verwarring.

(19)Er is melk gekocht.

(20)Er liggen bloemen.

(21)Brood is voedzaam.

(22)Verwarring verontrust.

(23)Melk is wit.

(24)Bloemen veraangenamen het leven.

(17)a*Brood is gesneden.

(18)a*Verwarring heerst.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 101: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

106

(19)a*Melk is gekocht.

(20)a*Bloemen liggen.

(21)a*Er is brood voedzaam.

(22)a*Er verontrust verwarring.

(23)a*Er is melk wit.

(24)a*Er veraangenamen bloemen het leven.

Uit de zinnen (17)-(24)a blijkt, dat er een verband is tussen de keuze van subject enpredikaat in een zin en de onbepaaldheid of categorialiteit van het subject; subjecten predikaat zijn, met andere woorden, ten opzichte van elkaar aan restrictiesonderworpen. Naar de betekenis kunnen we de feiten als die welke door de zinnen(17)-(24)a worden geïllustreerd als volgt opvatten. ‘Gesneden’ noemt een toevallige,incidentele eigenschap van brood, terwijl ‘voedzaam’ als definiërende, inherenteeigenschap van brood wordt beschouwd. In zin (17) wordt een incidenteel kenmerkvan brood toegekend aan de categorie ‘brood’, aan alles wat maar brood is, en dezin is dus niet grammaticaal. Zin (21) geeft ‘voedzaam’ als inherent kenmerk aan dehele categorie ‘brood’; in zin (21)a wordt dat kenmerk toegekend aan een onbepaaldehoeveelheid brood.Bij het voorgaande moet worden aangetekend, dat een kenmerk van iemand of

iets niet eens en voor altijd incidenteel, resp. inherent hoeft te zijn. Op het ogenblikis een zin alsHartoperaties zijn onuitvoerbaar in strijd met de feiten; enkele decenniageleden werd er geen enkele hartoperatie uitvoerbaar geacht. Het is verder niet zo,dat er naast zinnen als (17)-(24) altijd niet-grammaticale zinnen staan als (17)a-(24)a,zoals uit de volgende voorbeelden blijkt:

(25)Er wordt brood gebakken.

(26)Er bloeien bloemen.

(27)Er is melk te koop.

(25)aBrood wordt gebakken.

(26)aBloemen bloeien.

(27)aMelk is te koop.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 102: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

107

5.6 Onbepaald en categoriaal in negatieve zinnen

Zoals er in § 5.3 aan bepaalde verschijnselen bij negatieve zinnen een argument isontleend voor het invoeren van een ‘nul’-lidwoord, zo kan men dat ook doen metbetrekking tot het onderscheid tussen onbepaald en categoriaal. De ontkenning vande zinnen (15) en (15)a wordt gevormd door de zinnen

(28)Er loopt geen jongen.

(29)Er lopen geen jongens.

en de ontkenning van (16) en (16)a door de zinnen

(30)Een jongen loopt niet.

(31)Jongens lopen niet.

In de zinnen (28) en (29) is dus sprake van samensmelting tussen het lidwoord vanonbepaaldheid en het negatie-element. In de zinnen (30) en (31) heeft hetnegatie-element de vorm niet. Iets gecompliceerder is de stand van zaken in negatievezinnen met een onbepaald of een categoriaal object. Vergelijken we de zinnen

(32)Hij begrijpt een formule niet.

(33)Hij begrijpt geen formule.

Veronderstellen we een situatie waarin iemand aan een opgave werkt waarbij formuleseen rol spelen. Met zin (32) kan dan worden meegedeeld, dat de besprokene één vande betreffende formules niet begrijpt; als parafrase kan dan gelden: ‘er is bij deformules een formule die hij niet begrijpt’. Een andere mogelijkheid is, dat debesprokene welke formule dan ook niet begrijpt, dat elk begrip van formules hemvreemd is, zodat hij niets van de opgave terecht kàn brengen: ‘wat maar formule is,begrijpt de jongen niet’. Deze laatste lezing is ook van toepassing op zin (33), dieechter ook kan betekenen dat de besprokene geen van de formules die bij de opgavete pas komen begrijpt. De zinnen (32)

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 103: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

108

en (33) hebben dus ieder twee lezingen, maar slechts één van de lezingen van de enezin komt overeen met één van de lezingen van de andere zin (we wijzen erop datbeide zinnen homoniem zijn in de betekenis die daar in § 3.7 aan gegeven is en datbeide zinnen dus in feite ieder twee zinnen zijn). Naast de zinnen (32) en (33) vindenwe

(34)Hij begrijpt formules niet.

(35)Hij begrijpt geen formules.

De eerste hiervan kan onbepaald worden opgevat als ‘van de betrokken formulesbegrijpt hij er enkele niet nader aangeduide niet’, maar ook categoriaal als ‘wat maarformule is, begrijpt hij niet’; aan zin (35) kan alleen de eerste lezing niet wordentoegekend.

5.7 Het lidwoord van categorialiteit

De voorbeeldzinnen (17)-(24)a laten zien, dat de restricties in de combineerbaarheidvan subject en predikaat niet worden bepaald door de zelfstandige naamwoorden uithet subject en de werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden uit het predikaat.Blijkens zin (18) Er heerst verwarring kan bijvoorbeeld het woord verwarring heelgoed optreden in een subject bij een predikaat met het werkwoord heersen; het kandat echter blijkens (18)a *Verwarring heerst niet ongeacht de verdere aard van hetsubject, dat wil zeggen ongeacht de vraag of het subject onbepaald is of categoriaal.Dit feit en andere verschijnselen, zoals kwesties van woordvolgorde en het optredenvan er in zinnen met een onbepaald subject, maken het noodzakelijk dat er bijsubstantivische nominale constituenten niet alleen verschil wordt gemaakt tussenbepaald en onbepaald, zoals traditioneel gebruikelijk is, maar tussen bepaald,onbepaald en categoriaal. Aanknopende bij het begin van § 5.4 beoordelen wesubstantivische nominale constituenten als bepaald, onbepaald of categoriaal ennemen we vervolgens, afhankelijk van dat oordeel, in die constituenten een

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 104: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

109

lidwoord van bepaaldheid, onbepaaldheid of categorialiteit aan, ongeacht de vraagof die lidwoorden feitelijk als ‘woord’ zijn aan te wijzen.Uit de voorbeeldzinnen die we gaven zal reeds duidelijk zijn geworden, dat het

lidwoord van categorialiteit, evenals het lidwoord van onbepaaldheid, de twee vormeneen en ‘nul’ heeft voor het enkelvoud en de vorm ‘nul’ voor het meervoud. Hieruitblijkt, dat het vraagstuk van de lidwoorden een kwestie is van de uiterlijke vorm vande zinnen en dat dieper liggende verschillen als die tussenbepaald-onbepaald-categoriaal niet aan de vorm van de betreffende substantivischeconstituenten zijn af te lezen. Dat lijkt ons ook de oorzaak waardoor die verschillenlang aan de aandacht zijn ontsnapt, althans zeer onvoldoende aandacht hebbengekregen. Het bevestigt onze stelling uit het begin van § 5.2, dat de grammatischeanalyse in het verleden te zeer gericht is geweest op de meest uiterlijke kenmerkenvan de zinsvorm.

5.8 Categorialiteit bij de en het?

Zoals gezegd vallen een en ‘nul’ uiteen in lidwoord van onbepaaldheid en lidwoordvan categorialiteit. Een opmerking bij Den Hertog doet de vraag rijzen of ook de enhet zowel in bepaalde als in categoriale substantivische constituenten voorkomen;we citeren: ‘De tweede functie van het lidwoord - inzonderheid van het bepaalde -bestaat hierin, dat het dient om te generaliseren, d.w.z. om in een enkelvoudigsubstantief alles samen te vatten, wat onder die naam te brengen valt. Dit is nagenoegmet alle soorten van substantieven mogelijk:Demensch is sterfelijk,Het water speelteene belangrijke rol in de natuur, De schoonheid is vergankelijk, De dronkenschapeist tallooze offers,De zeilvaart gaat achteruit, enz.’48.Den Hertogs formulering voorwat hij de generaliserende functie noemt, lijkt sterk op die welke wij gebruiken voor‘categoriaal’. Naar onze mening is het verschijnsel dat hij illustreert echter iets anders.Men kan evenwel aan het verschil gemakkelijk voorbijzien. Zo is er bijvoorbeeldeen hoge mate van synonymie tussen de zinnen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 105: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

110

(36)aDe mens is sterfelijk.

(36)bEen mens is sterfelijk.

(36)cMensen zijn sterfelijk.

en eveneens tussen

(37)aHet water speelt een belangrijke rol in denatuur.

(37)bWater speelt een belangrijke rol in denatuur.

In andere voorbeelden vinden we echter verschillen (de a-zinnen moeten natuurlijkbinnen de opvatting van Den Hertog worden geïnterpreteerd, dus met eengeneraliserende substantivische constituent):

(38)aDe mens is reeds meer dan 200.000 jaaroud.

(38)b*Eenmens is reedsmeer dan 200.000 jaaroud.

(38)c*Mensen zijn reeds meer dan 200.000jaar oud.

(39)a*Het water vormt een belangrijkbestanddeel van die soep.

(39)bWater vormt een belangrijk bestanddeelvan die soep.

Er volgen nog een aantal voorbeelden:

(40)aDe hond blaft (, de kat miauwt, de koeloeit).

(40)bEen hond blaft.

(40)cHonden blaffen.

(41)aDe hond is sedert 20.000 jaargedomesticeerd.

(41)b*Een hond is sedert 20.000 jaargedomesticeerd.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 106: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

(41)c*Honden zijn sedert 20.000 jaargedomesticeerd.

(42)aDe voetganger is de minst beschermdedeelnemer aan het verkeer.

(42)bEen voetganger is de minst beschermdedeelnemer aan het verkeer.

(42)cVoetgangers zijn de minst beschermdedeelnemers aan het verkeer.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 107: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

111

(43)a*De voetgangermag daar niet oversteken.

(43)bEen voetgangermag daar niet oversteken.

(43)cVoetgangersmogen daar niet oversteken.

(44)aDe gulden is van zilver.

(44)bEen gulden is van zilver.

(44)cGuldens zijn van zilver.

(45)aDe gulden is gedevalueerd.

(45)b*Een gulden is gedevalueerd.

(45)c*Guldens zijn gedevalueerd.

Het verschil dat wij op het oog hebben, is dat de categorialiteit van substantivischeconstituenten geen kwestie is van de zelfstandige naamwoorden in die constituenten,terwijl dat wel het geval is met de generaliserende functie die Den Hertog aanwijst.Wat het eerste betreft, of we nu spreken van ‘de voetganger’ in de zin van eenbepaalde, bekend veronderstelde voetganger, of van ‘een voetganger’ in de zin vaneen niet nader aangeduide, onbepaalde voetganger, of van ‘een voetganger’ in de zinvan elke voetganger, welke voetganger dan ook, steeds hebben we te maken met eenconcreet iets, en wel met een levend menselijk wezen. We kunnen het woordvoetganger in combinatie met de echter ook gebruiken als SOORTNAAM, als de naamvoor de klasse van alle voetgangers. In de a-zinnen hierboven is sprake van eensoortnaam, in de b-zinnen en de c-zinnen van een concreet zelfstandig naamwoord.Dat verklaart ook waarom de zinnen (38)b, (38)c, (39)a, (41)b, (41)c, (43)a, (45)b,en (45)c niet grammaticaal zijn. De mens is als biologische soort reeds meer dan200.000 jaar oud, maar niet elke mens, welke mens dan ook, is dat. Het begrip‘devaluatie’ is niet van toepassing op afzonderlijke, concrete guldens, maar op hetabstracte monetaire begrip ‘gulden’.Met begrippen als ‘soortnaam’ raken we aan een vraagstuk dat we niet zullen

behandelen. Hier ging het er niet om, te laten zien welke zelfstandige naamwoordenmet welke lidwoorden in wat voor soort nominale constituenten kunnen optreden,maar

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 108: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

112

om vast te stellen welke soorten substantivische nominale constituenten er moetenworden onderscheiden.We hebben uiteengezet dat dit er drie zijn, namelijk bepaalde,onbepaalde en categoriale. Het verband met de lidwoorden kan als volgt wordensamengevat:

meervoudenkelvouddede, hetlidwoord van bepaaldheid

‘nul’een, ‘nul’lidwoord vanonbepaaldheid

‘nul’een, ‘nul’lidwoord van categorialiteit

5.9 Telwoord en lidwoord

In de vorige paragrafen is de conclusie bereikt dat er substantivische constituentenzijn die slechts schijnbaar alleen een zelfstandig naamwoord bevatten en geenlidwoord. Er bleek alle reden te zijn de categorie der lidwoorden niet te beperken totde woorden de, het en een, maar tot invoering van een ‘nul’-vorm over te gaan.Bovendien bleken substantivische constituenten niet alleen bepaald en onbepaald tekunnen zijn, maar ook categoriaal.De behandeling betrof tot dusver constituenten bestaande uit een substantief en

een lidwoord (al dan niet in de vorm van een woord). We zullen nu aandacht bestedenaan substantivische constituenten waarin een element voorkomt dat aanduidt of tekennen geeft op hoeveel dingen de constituent betrekking heeft en dat we voorlopigNUMERIEK ELEMENT noemen. Wat hun uiterlijke vorm betreft, bevatten dezeconstituenten alleen een numeriek element en een substantief, maar we zullen ziendat er ook hier argumenten zijn om een lidwoord aan te nemen; de bespreking vande bedoelde constituenten sluit daardoor goed bij de vorige paragrafen aan.Als eerste voorbeelden van substantivische constituentenmet een numeriek element

geven we:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 109: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

113

(46)aVeel kinderen gaan mee.

(46)bEr gaan veel kinderen mee.

(47)Er gaan veel kinderen mee.

De zinnen (46)a en (46)b zijn onderling synoniem en kunnen worden geparafraseerdmet ‘veel van de kinderen gaan mee’. De zinnen hebben betrekking op een bekendveronderstelde groep kinderen, waarvan er veel meegaan en weinig thuisblijven. Ofer behalve dat relatief grote aantal kinderen ook anderen meegaan is alleen feitelijkniet uitgesloten, maar voor de mededeling niet relevant.Zin (47) heeft een andere betekenis. Hier betreft het geen relatief groot deel van

een bekend veronderstelde groep kinderen, maar een relatief groot aantal niet bekendveronderstelde, niet nader aangeduide kinderen. Zij zijn niet talrijk in relatie tot eengroep kinderen waarvan zij deel zouden uitmaken. Het vermelden van hun ‘veelheid’zal verband houden met de aard van de onderneming waarvan sprake is. Het verschiltussen de zinnen (46)a en b en zin (47) kan nog worden verduidelijkt door de eerstezinnen aan te vullen met ‘slechts enkele blijven thuis’ en de laatste met ‘maar weinigvolwassenen’.Een soortgelijk verschil als dat tussen (46)a en (46)b enerzijds en (47) anderzijds

vinden we in de volgende zinnen, waarin de substantivische constituenten geenonderwerp zijn, maar lijdend voorwerp:

(48)Hij heeft veel vragen goed beantwoord.

(49)Hij heeft veel vragen gesteld.

De meest voor de hand liggende interpretatie van zin (48) houdt in, dat de vele vragendie de besprokene goed heeft beantwoord deel uitmaken van een groter, bekendverondersteld aantal vragen; de implicatie is, dat hij weinig van die vragen niet goedheeft beantwoord. Bij zin (49) is het onaannemelijk dat de vele vragen behoren toteen groter aantal waarvan de weinige resterende niet zijn gesteld. De mededeling isdat er een relatief

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 110: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

114

groot aantal onbepaalde, niet nader aangeduide vragen is gesteld. Zin (48) heeft alsparafrase ‘hij heeft veel van de vragen goed beantwoord’, maar de overeenkomstigeparafrase geldt niet voor zin (49).Het verschil dat hier wordt geïllustreerd en waarvoor we weer de termen ‘bepaald’

en ‘onbepaald’ gebruiken, treedt niet alleen op bij het woord veel (vele), maar ookbij verschillende, ettelijke, verscheidene, een paar, een aantal, tal van, (een stuk of)wat, weinig. Van deze numerieke woorden treden alleen de volgende ook op bij niettelbare zelfstandige naamwoorden: weinig, veel, wat. We geven eerst een paarvoorbeelden van ‘bepaaldheid’ en vervolgens van ‘onbepaaldheid’:

(50)aVerschillende gasten hebben afgezegd.

(50)bEttelijke formules zijn fout uitgewerkt.

(50)cEr zijn verscheidene kinderenthuisgebleven.

(50)dHij heeft een aantal boeken niet gelezen.

(50)eEr zijn nog maar weinig huizenonafgebouwd.

(51)aEr komen verschillende gasten.

(51)bEr zijn ettelijke fouten gemaakt.

(51)cEr zijn verscheidene ongelukken gebeurd.

(51)dHij heeft een aantal essays geschreven.

(51)eEr zijn dit jaarweinig boeken verschenen.

In de vorige paragrafen is het onderscheid tussen bepaalde en onbepaaldesubstantivische constituenten in verband gebracht met de lidwoorden van bepaaldheiden van onbepaaldheid. We kunnen het verschil tussen de bepaalde en onbepaaldeconstituenten die hierboven zijn besproken, verantwoorden door numerieke woordenals veel, verschillende, enz. opgenomen te denken in bepaalde, resp. onbepaaldeconstituenten. Het begrip ‘lidwoord’ blijft op deze wijze de basis waarop hetonderscheid bepaald-onbepaald berust. Interpretatief is deze opvatting volkomenbevredigend. De numerieke woorden geven slechts een aanduiding of een specificatievan het aantal dingen waarop de betreffende substantivische constituent betrekkingheeft. In het geval van een bepaalde constituent is dat een aanduiding of een

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 111: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

115

specificatie ten opzichte van een bekend veronderstelde groep dingen (niet de gastenhebben afgezegd, maar verschillende van de gasten), in het geval van een onbepaaldeconstituent is het zonder meer een numerieke aanduiding of specificatie (er zijn nietslechts fouten gemaakt, maar ettelijke; iemand heeft essays geschreven, en wel eenaantal).

5.10 Bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoorden

Hierboven is verschillende keren gesproken van numerieke aanduiding en specificatie.Het onderscheid heeft betrekking op woorden als veel, verschillende, een aantal,enz. tegenover woorden als een, twee, drie, vier, enz. die eveneens zowel in bepaaldeals in onbepaalde substantivische constituenten kunnen voorkomen:

(52)aZes olifanten treden op.

(52)bEr treden zes olifanten op.

(53)Er treden zes olifanten op.

(54)aEén leerling gaat niet mee.

(54)bEr gaat één leerling niet mee.

(55)Er is één ongeluk gebeurd.

In de zinnen (52)a en (52)b en de zinnen (54)a en (54)b is sprake van een groteregroep olifanten, resp. leerlingen, waarvan de rest niet optreedt, resp. wel meegaat.Zin (53) houdt niet in dat er nog andere olifanten zijn, met zin (55) is uiteraard nietbedoeld dat er ook nog ongelukken zijn die niet gebeurden.Wanneer we afzien van de bepaaldheid, resp. onbepaaldheid van de substantivische

constituenten waarin de besproken numerieke woorden voorkomen, is het duidelijkdat woorden als veel, een paar, verscheidene, enz. een aanduiding zijn van een aantal,en woorden als één, twee, drie, vier, enz. een specificatie van een aantal. In veeltraditionele grammatica's worden beide groepen woorden

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 112: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

116

TELWOORDEN of HOOFDTELWOORDEN genoemd (de laatste term wordt gebruikt inonderscheid tot ‘rangtelwoorden’) en noemt men de eerste groep ONBEPAALDEhoofdtelwoorden en de tweede BEPAALDE hoofdtelwoorden. Deze terminologie isintuïtief wel aannemelijk, hoewel er gevaar bestaat voor verwarring doordat de termen‘bepaald’ en ‘onbepaald’ ook voor substantivische constituenten worden gebruikt;ze hebben daar echter de betekenis ‘bekend verondersteld’ resp. ‘niet bekendverondersteld’.

5.11 Alle, beide, sommige, de meeste, enkele

De tot nu toe behandelde onbepaalde en bepaalde telwoorden kunnen zowel inbepaalde als in onbepaalde substantivische constituenten optreden. Er zijn echterook onbepaalde telwoorden die niet in onbepaalde substantivische constituentenvoorkomen. In de eerste plaats zijn dat alle en beide:

(56)aAlle kinderen gaan mee.

(56)b*Er gaan alle kinderen mee.

(57)aBeide olifanten treden op.

(57)b*Er treden beide olifanten op.

Bij alle is een bekend veronderstelde groep geïmpliceerd, waarvan wordtgespecificeerd dat alle leden ervan bedoeld zijn; in het geval van beide is die groepeen tweetal, waarvan allebei de leden zijn bedoeld. Een bevestiging voor debepaaldheid van substantivische constituenten met alle en beide verschaffen zinnenals de onderstaande, die synoniem zijn met resp. zin (56)a en zin (57)a:

(58)aDe kinderen gaan alle(n) mee.

(58)bDe kinderen gaan allemaal mee.

(58)cAl de kinderen gaan mee.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 113: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

117

(59)aDe kinderen gaan beide(n) mee.

(59)bDe kinderen gaan allebei mee.

(59)cAllebei de kinderen gaan mee.

Behalve alle en beide komen ook sommige en de meeste niet in onbepaaldesubstantivische constituenten voor:

(60)aSommige kinderen gaan mee.

(60)b*Er gaan sommige kinderen mee.

(61)aDe meeste kinderen gaan mee.

(61)b*Er gaan de meeste kinderen mee.

Ook voor enkele lijkt ons dit aannemelijk, maar door het geringe verschil metverschillende valt het moeilijk een beslissing te nemen. Aan de andere kant zijn wegeneigd om enige en wat op te vatten als onbepaalde telwoorden die niet in bepaaldesubstantivische constituenten optreden. Een zin als

(62)*Enige kinderen gaan niet mee.

zou dus als niet grammaticaal moeten worden beschouwd, of althans als mindergrammaticaal dan dezelfde zin met het hierboven vermelde enkele:

(63)Enkele kinderen gaan niet mee.

De verschillen zijn hier echter subtiel; maar àls men verschil wil maken tussen enkeleen enige lijkt het hier voorgestelde aannemelijk, aangezien er onder het numeriekeaspect geen onderscheid valt te maken: beide woorden duiden een relatief klein aantalaan.

5.12 Zes (van de) olifanten en de zes olifanten

De numerieke elementen in de hierboven behandelde substantivische constituentenzijn opgevat als aanduidingen of specifica-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 114: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

118

ties van het aantal dingen waarop de betreffende constituenten betrekking hebben.We hebben die constituenten bovendien onderscheiden in bepaalde en onbepaalde.Dit gebeurde op grond van de numerieke woorden in samenhang met hetsubstantivische element van die constituenten.We zijn vanmening dat de aangevoerdeobservaties voor dit onderscheid voldoende grond bieden; het gaat inderdaad omaantallen bepaalde of onbepaalde dingen.De bepaalde hoofdtelwoorden en sommige van de onbepaalde komen echter ook

nog op een andere wijze voor, namelijk in substantivische constituenten met eenlidwoord van bepaaldheid en een meervoudig substantief:

(64)De zes olifanten treden op.

(65)Hij heeft de zes boeken gelezen.

Ook hier specificeert het telwoord een aantal en wel een aantal bepaalde olifanten,resp. boeken. Het verschil ten opzichte van een zin als (52)a Zes olifanten treden opnoodzaakt ons, de aan de constituent zes olifanten toegeschreven bepaaldheid - diezijn onderscheidende functie heeft ten opzichte van dezelfde constituent in zin (53)Er treden zes olifanten op - nader te specificeren. Die nadere specificatie volgt echteruit de parafrase die we voor zinnen als (52)a gebruikten, namelijk ‘zes van de olifantentreden op’, welke parafrase kan worden aangevuld tot ‘zes olifanten van de olifantentreden op’. Deze laatste parafrase geeft tegelijk uitdrukking aan het onbepaalde datzin (52)a heeft ten opzichte van zin (64) en aan het bepaalde ten opzichte van zin(53): het gaat om een onbepaald zestal olifanten van een bepaalde, bekendveronderstelde groep olifanten. Deze ‘gedeeltelijke’ onbepaaldheid van zes olifantenin zin (52)a biedt ook een verklaring voor de variant (52)b Er treden zes olifantenop, met er en inversie van subject en verbumfinitum, welke vorm in § 5.5 kenmerkendis genoemd voor zinnen met een onbepaalde constituent als subject.

Eindnoten:

45. Zie: A. Kraak, Negatieve zinnen, § 25.46. Zie: C.H. den Hertog, De Nederlandsche taal, dl. 1, § 98b.47. Zie: G.S. Overdiep, Stilistische grammatica, p. 295.48. Zie: C.H. den Hertog, De Nederlandsche taal, dl. 1, § 94.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 115: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

119

Hoofdstuk 6 De verbale elementen in het predikaat

6.1 Algemene opmerkingen over werkwoordsvormen

In § 4.1 is het gezegde of predikaat een werkwoordelijke of verbale constituentgenoemd, die zijn karakter ontleent aan de aanwezigheid van een werkwoord ofverbum. Dat is uiteraard een zeer onvolledige typering, die het predikaat als verbaleconstituent voorlopig moest onderscheiden van het subject als nominale constituent.De vraag wat werkwoorden zijn, stelt voor enkele moeilijkheden die samenhangen

met de problematiek van het woordbegrip en die zich bij de reeds behandeldezelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden in mindere mate voordeden (bij desubstantieven volstonden we ter illustratie met een kleine opsomming vanenkelvoudsvormen, zonder dat dit werd verantwoord). Noemen we werken, lopen,eten, vertrekken, enz. als voorbeelden van werkwoorden, danmoeten we erop wijzendat we zulke woorden alleen in gezegden van een bepaalde soort aantreffen(gemakshalve gaan we er hier voorlopig van uit dat er in de onderstaande voorbeeldeninderdaad van éen gezegde sprake is):

(1)aHij moet werken.

(1)bHij kan lopen.

(1)cHij zit te eten.

In andere gezegden vinden we woorden als werkt, liep, eet, enz.:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 116: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

120

(2)aHij werkt.

(2)bHij liep.

(2)cHij eet.

We kunnen ook zeggen dat werkwoorden in de woordenboeken van het Nederlandsin de vorm van woorden alswerken, lopen, eten, vertrekken, enz. worden opgenomen,en niet als werkt, liep, eet, vertrok, enz. Het is in syntactische uiteenzettingengebruikelijk werkwoorden met hun ‘woordenboekvorm’ aan te duiden. Diewoordenboekvormwordt ook ONBEPAALDEWIJS, ONVERBOGENWERKWOORDSVORMof INFINITIEF genoemd, in onderscheid van woorden als werkt, liep, eet, enz., dieVERBOGEN WERKWOORDSVORMEN of VERBA FINITA heten en in onderscheid vanwoorden als werkend, lopend, etend en gewerkt, gelopen, gegeten die resp.TEGENWOORDIG DEELWOORD of PARTICIPIUM PRESENTIS en VOLTOOID en/of PASSIEFDEELWOORD (PARTICIPIUM PERFECTI, resp. PARTICIPIUM PASSIVUM) heten (zie voordeze termen nog hieronder). Het begrip ‘infinitief’ is een syntactisch begrip eneigenlijk kunnen we de term infinitief alleen toepassen op een woord als werken inzin (1)a, dus op eenwerkwoord dat in een predikaat is opgenomen en dat overeenkomtmet de woordenboekvorm.We maken met een praktische afspraak een eind aan de moeilijkheden. Wanneer

we zeggen dat elk predikaat eenwerkwoord bevat, bedoelenwe dat we in elk predikaateen woord aantreffen waarbij ieder het corresponderende werkwoord in dewoordenboekvorm kan geven. Met deze formulering doen we geen uitspraak overde vorm van dat woord, en sluiten we niet uit dat een predikaat meer dan één zo'nwoord bevat: in de zinnen (1)a-(1)c zijn moet, werken, kan, lopen, zit, eten volgensdeze afspraak werkwoorden, in de zinnen (2)a-(2)c de woorden werkt, liep en eet.

6.2 De tijdsindicator: presens en preteritum

Behalve een werkwoord bevat elk predikaat nog een tweede element, dat weTIJDSINDICATOR noemen. Deze uitspraak kan

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 117: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

121

op het eerste gezicht vreemd lijken, en wel om twee redenen. In de eerste plaatsbestaat het predikaat in zinnen als (2)a-(2)c slechts uit één woord. Ter explicatiewijzen we er nog op dat er aan heel veel syntactische begrippen in de uiterlijkezinsvorm geen woord beantwoordt, en dat men in de syntaxis in het algemeen vande uiterlijke zinsvorm moet kunnen abstraheren. Bij de behandeling van het begrip‘lidwoord’ hebben we daartoe aanleiding gevonden, en dit zal nog verschillendekeren gebeuren; wat dat abstraheren in het geval van de tijdsindicator inhoudt, zalhieronder blijken. De tweede reden, die overigens met de eerste samenhangt, is datonze analyse van de verbale constituent ogenschijnlijk in verschillende opzichtenafwijkt van de traditionele opvatting. De meeste lezers zullen ten aanzien van hetgezegde met begrippen vertrouwd zijn waarbij onze uitspraak niet lijkt aan te sluiten.We zullen echter trachten duidelijk te maken dat de verschillen tussen onze analyseen de traditionele slechts van oppervlakkige aard zijn, en dat onze opvatting in feiteeen systematisering is van wat in de traditionele grammatica is geïmpliceerd, maarminder samenhangend tot uitdrukking wordt gebracht.Ter introductie van het begrip ‘tijdsindicator’ vergelijken we de zinnen

(3)aHij werkt.

(3)bHij werkte.

Volgens de hierboven gemaakte afspraak bevat het gezegde in beide zinnen eenwerkwoord waarvan de woordenboekvorm werken is; kortheidshalve zeggen we datin beide gezegden het werkwoord werken voorkomt, en we handelen in het vervolgin overeenkomstige gevallen op analoge wijze.Er is tussen de zinnen (3)a en (3)b een onmiskenbaar verschil. Traditioneel zegt

men, dat het werkwoord in de eerste zin de tegenwoordige tijdsvorm heeft en in detweede zin de verleden tijdsvorm. Hoewel wij in onze algemene uiteenzettingentegen deze formulering geen bezwaar hebben, nemen we er hier afstand van. Wegeven aan de tijdsindicator twee waarden, name-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 118: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

122

lijk PRESENS en PRETERITUM; in zin (3)a heeft de tijdsindicator de waarde ‘presens’,in zin (3)b de waarde ‘preteritum’.In de zinnen (3)a en (3)b gaat het verschil in tijdsindicator samen met een verschil

in werkwoordsvorm: werkt-werkte. Dit is blijkens de zinnen

(4)aZij praten de hele dag.

(4)bZij praatten de hele dag.

niet altijd het geval. Zin (4)a heeft de tijdsindicator ‘presens’, zin (4)b heeft‘preteritum’, terwijl deze zinnen, wanneer we afzien van de spelling die er juist opis gericht dit verschil uit te drukken, niet van elkaar zijn te onderscheiden.We hebbenin deze gelijkvormigheid meteen een reden om bij het element ‘tijdsindicator’ vande uiterlijke zinsvorm te abstraheren.Het verschil tussen zinnen als (4)a en (4)b is niet alleen dat de eerste betrekking

heeft op het heden en de tweede op het verleden - een suggestieve formulering voorhet verschil in betekenis -, het komt in de syntaxis bovendien tot uitdrukking in devorm van selectierestricties, zoals blijkt uit de volgende zinnen:

(5)aZij werken op het ogenblik.

(5)b*Zij werkten op het ogenblik.

(5)c*Zij werken gisteren.

(5)dZij werkten gisteren.

De tijdsindicator ‘presens’ is niet in overeenstemmingmet gisteren, de tijdsindicator‘preteritum’ niet met op het ogenblik (dat kinderen de spelsituatie kunnen inleidenmet bijvoorbeeld Jij was vandaag de dokter en dat we kunnen zeggen Gisteren liepik op straat en daar zie ik plotseling Jan, blijft hier buiten beschouwing).De aanwezigheid van een tijdsindicator is een interne aangelegenheid van het

predikaat, evenals de aanwezigheid van een verbum. De relatie subject-predikaat is,met andere woorden, onafhankelijk van de waarde van de tijdsindicator. De elementen‘tijdsindicator’ en ‘verbum’ zijn beide essentieel voor het begrip ‘predikaat’ en hetzijn bovendien de enige twee essentiële

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 119: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

123

elementen: het predikaat bevat altijd minimaal een tijdsindicator en een verbum, endit feit is geheel onafhankelijk van de verdere aard van het predikaat.

6.3 Het perfectische element: de hulpwerkwoorden hebben en zijn

Voor we iets zeggen over de relaties tussen de tijdsindicator en de vorm die eenwerkwoord in het predikaat heeft, besteden we eerst nog aandacht aan een derdeelement, dat in het predikaat kàn optreden, maar, anders dan tijdsindicator en verbum,niet hòeft op te treden.We onderstrepen hierbij, dat de mogelijkheid van het optredenvan dit element op generlei wijze wordt bepaald door de andere, reeds genoemdeelementen uit het predikaat: in elk predikaat kan dit derde element voorkomen,ongeacht de soort tijdsindicator en ongeacht het soort verbum. We noemen het hetPERFECTISCHE ELEMENT.Het perfectische element vinden we in zinnen als

(6)aHij heeft gewerkt.

(6)bHij had gewerkt.

(6)cHij is vertrokken.

(6)dHij was vertrokken.

Evenmin als voor de tijdsindicator valt er voor het perfectische element een bepaaldewoordvorm aan te wijzen. Zoals dadelijk zal blijken, neemt dit niet weg dat zowelde tijdsindicator als het perfectisch element de vorm van het predikaat beïnvloeden.Het perfectische element heeft, afhankelijk van het soort verbum in het predikaat,

twee vormen, die we van elkaar onderscheiden door te zeggen dat de zinnen (6)a en(6)b het HULPWERKWOORD hebben bevatten en de zinnen (6)c en (6)d hethulpwerkwoord zijn; in overeenkomstige gevallen handelen we in het vervolg opanaloge wijze. Men zegt ook dat een werkwoord als werken met hebben wordtvervoegd en een werkwoord als vertrekken met zijn.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 120: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

124

Behalve dat het perfectische element twee vormen heeft, is het ook tweeledig: hethulpwerkwoord hebben of zijn vormt één lid van het element; het andere lid wordtgevormd door bepaalde vormkenmerken van het verbum; we noemen die kenmerkenPARTICIPIUMAFFIX. Het perfectische element bestaat dus uit het hulpwerkwoordhebben of zijn en een participiumaffix.Wat betreft de zinnen (6)a-(6)d valt het volgende op te merken. Alle vier zinnen

bevatten als verplicht element een tijdsvorm en een verbum. Voor de zinnen (6)a en(6)b is dit laatste het verbum werken, voor de zinnen (6)c en (6)d het verbumvertrekken. Voor de zinnen (6)a en (6)c is de tijdsindicator ‘presens’, voor de zinnen(6)b en (6)d is de tijdsindicator ‘preteritum’. In alle vier zinnen komt als niet verplichtelement een perfectisch element voor. Voor de zinnen (6)a en (6)b is dat hethulpwerkwoord hebben plus een participiumaffix, voor de zinnen (6)c en (6)d hethulpwerkwoord zijn plus een participiumaffix.

6.4 Verdere opmerkingen over werkwoordsvormen

Ten aanzien van de zinnen (3)a Hij werkt en (3)b Hij werkte hebben we opgemerkt,dat het verschil in tijdsindicator gepaard kan gaan met een verschil inwerkwoordsvorm: werkt-werkte. Blijkens de zinnen (6)a Hij heeft gewerkt en (6)bHij had gewerkt en de zinnen (6)cHij is vertrokken en (6)dHij was vertrokken betreftdit vormverschil in prefectische predikaten het hulpwerkwoord: heeft-had, is-was.De tijdsindicator is niet de enige factor die de vorm van het verbum of het

hulpwerkwoord in het predikaat beïnvloedt. Twee andere factoren zijn deGRAMMATISCHE PERSOON en het GETAL van het subject.We beperken ons ten aanzienhiervan tot een illustratie met paren zinnen waarvan de leden wat verbum,tijdsindicator en aan- of afwezigheid van een perfectisch element betreft, identiekzijn:

(7)aHij werkt.Ik werk.

(7)bHij heeft gewerkt.Ik heb gewerkt.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 121: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

125

(7)cWij werken.Ik werk.

(7)dWij hebben gewerkt.Ik heb gewerkt.

(7)eWij hadden gewerkt.Ik had gewerkt.

Met de elementen ‘verbum’, ‘tijdsindicator’ en ‘perfectisch element’ zijn debelangrijkste verbale delen van het predikaat behandeld. Voor gezegden met hethulpwerkwoord worden verwijzen we naar § 8.3.Het is duidelijk dat de voorgestelde analyse in essentie in overeenstemming is met

de traditionele opvatting zoals die tot uitdrukking komt in een deel van de gangbareterminologie. Zo spreekt men ten aanzien van zinnen als (3)a Hij werkt en (4)a Zijpraten de hele dag van de onvoltooid tegenwoordige tijdsvorm van het gezegde, enten aanzien van zinnen als (3)b Hij werkte en (4)b Zij praatten de hele dag van deonvoltooid verleden tijdsvorm. Zinnen als (6)a Hij heeft gewerkt en (6)c Hij isvertrokken bevatten in deze terminologie een voltooid tegenwoordige tijdsvorm,zinnen als (6)b Hij had gewerkt en (6)d Hij was vertrokken een voltooid verledentijdsvorm. In deze terminologie zijn de elementen ‘verbum’, ‘presens’, ‘preteritum’en ‘perfectisch element’ onmiskenbaar aanwezig. Wij gebruiken voor de viergeïllustreerde gevallen in het vervolg de termen IMPERFECTISCH PREDIKAAT METPRESENS, resp. PRETERITUM en PERFECTISCH PREDIKAAT MET PRESENS, resp.PRETERITUM.Zoals in § 1.3.2 is uiteengezet, beperken wij de syntaxis tot de vraag uit welke en

wat voor samenstellende elementen zinnen zijn opgebouwd en op welke plaats dieelementen voorkomen. Voor vraagstukken betreffende de uiterlijke vorm van dieelementen verwijzen wij naar een morfonologische component, die wij in dit boekniet hebben opgenomen. Dit neemt overigens niet weg dat wij zo nu en dan totondersteuning van een betoog op dergelijke vormverschijnselen zullen wijzen. Wijgeven dus geen behandeling van de vormen die het werkwoord of het hulpwerkwoordonder invloed van de tijdsindicator, het perfectische element of de grammatischepersoon en het getal van het subject kunnen aannemen.Binnen de genoemde beperking is de analyse van het verbale

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 122: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

126

deel van het predikaat voorlopig afgehandeld. De aangegeven drie elementen vormende basis waarop de morfonologische regels voor de beschrijving van de uiterlijkezinsvorm kunnen worden gefundeerd. Zij zijn ook de grondslag voor deovereenkomsten en verschillen in betekenis tussen zinnen die met het verbale deelvan het predikaat samenhangen; de semantische beschrijving als zodanig blijft echterbuiten beschouwing. Waar wij wel aandacht aan zullen besteden, zijn zulke kwestiesals de restricties waaraan het optreden van constituenten als op het ogenblik engisteren blijkens zinnen als (5)a-(5)d is gebonden, welke restricties wij in verbandhebben gebracht met de tijdsindicator. Het syntactische belang van het perfectischeelement zal op verschillende punten blijken, onder meer bij de behandeling vanhomonieme zinnen als

(8)aHet zwembad is gesloten (‘dicht’).

(8)bHet zwembad is gesloten (geworden).

in § 7.4.2.Tot slot van deze paragraaf volgen nog enkele terminologische opmerkingen over

de PERSOONSVORM of het VERBUM FINITUM. Aan het begrip ‘persoonsvorm’beantwoordt in elk predikaat een woord (woordvorm). In zin (2)a Hij werkt is datwerkt, in zin (6)a Hij heeft gewerkt is het heeft, in zin (6)d Hij was vertrokken is hetwas, enz. Het begrip ‘persoonsvorm’ heeft praktisch nut in de algemene syntactischeomgangstaal. Men dient zich echter goed te realiseren dat dit begrip, anders danbijvoorbeeld de begrippen ‘substantief’ of ‘verbum’, niet overeenkomt met eenhomogene syntactische categorie. Immers, aan een persoonsvorm als werkt ligt hetelement ‘verbum’ en het element ‘tijdsindicator’ ten grondslag, en aanpersoonsvormen als heeft en is het element ‘hulpwerkwoord’ (als lid van hetperfectische element) en het element ‘tijdsindicator’. De persoonsvorm is, met anderewoorden, geen begrip uit de syntactisch relevante dieptestructuren van zinnen, maareen begrip uit de fonologisch relevante oppervlaktestructuren.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 123: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

127

Hoofdstuk 7 Het naamwoordelijk gezegde

7.1 Algemene en terminologische opmerkingen

In de analyse van het verbale deel van het predikaat in het vorige hoofdstuk zijn deelementen aangewezen die moeten optreden of kunnen optreden ongeacht het soortverbum dat het hoofdbestanddeel van het gezegde vormt. De verdere behandelingvan het predikaat is in hoofdzaak gericht op verschillen tussen gezegden die verbandhouden met de verdeling van werkwoorden in soorten of, omgekeerd gezegd, dieaanleiding geven tot het onderscheiden van categorieën verba. Het betreft hier dusniet langer kenmerken die eigen zijn aan het predikaat of het verbum als zodanig,maar eigenschappen van bepaalde soorten werkwoorden die in de rest van hetpredikaat tot uitdrukking komen.Het eerste onderscheid dat in traditionele grammatica's gewoonlijk wordt gemaakt,

is dat tussen WERKWOORDELIJK GEZEGDE en NAAMWOORDELIJK GEZEGDE. Alskenmerking van het naamwoordelijk gezegde vinden we veelal dat het een verbindingis van eenKOPPELWERKWOORD en een naamwoord enwel een zelfstandig naamwoord,een voornaamwoord of een bijvoeglijk naamwoord. De traditionele terminologiespreekt ten aanzien van naamwoordelijke gezegden verder nog van eenWERKWOORDELIJK DEEL (het koppelwerkwoord en, in onze terminologie, detijdsindicator en eventueel het perfectische element) en een NAAMWOORDELIJK DEELof PREDIKAATS-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 124: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

128

NOMEN; bij het laatste onderscheiden wij het NOMINALE PREDIKAATSNOMEN en hetADJECTIVISCHE PREDIKAATSNOMEN.Tot de koppelwerkwoorden worden gewoonlijk zijn, blijven en worden gerekend,

en verder vaak49. blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. De laatstezes beschouwenwij niet als koppelwerkwoord. Zonder uitvoerig op de aard van dezewerkwoorden in te gaan, geven wij een enkel argument voor onze opvatting en eenaanduiding van de analyse van zinnen met een werkwoord uit deze groep.Een zin als

(1)De jongen bleek intelligent.

is synoniem met een zin als

(2)De jongen bleek intelligent te zijn.

De relatie tussen zinnen als (2) en een zin als

(3)De jongen was intelligent.

is dezelfde als die tussen de zinnen

(4)De jongen bleek te werken.

(5)De jongen werkte.

Indien we, zoals gebruikelijk, was in zin (3) koppelwerkwoord noemen, is het nietaannemelijk ook bleek in zin (2) zo te noemen. In zin (2) immers treedt bleek, evenalsin zin (4), op met een infinitief voorafgegaan door te en die infinitief correspondeertmet het werkwoord uit de corresponderende zinnen (3) en (5). De overeenkomsttussen de zinnen (2) en (4) en de relatie tussen de zinnen (2) en (3) en tussen dezinnen (4) en (5) is een argument om zijn in zin (2) als koppelwerkwoord op te vattenen het werkwoord bleek uit zin (2) te identificeren met het werkwoord bleek uit zin(4).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 125: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

129

De synonymie tussen de zinnen (1) en (2) kan worden verklaard door voor zin (1)dezelfde dieptestructuur aan te nemen als voor zin (2) en het verschil inoppervlaktestructuur te verantwoorden met een regel die de weglating van te en deinfinitief bewerkstelligt. Het voordeel van deze analyse is dat we nu niet tweewerkwoorden blijken, lijken, enz. hoeven aan te nemen, waarvan het enekoppelwerkwoord is en het andere met een infinitief voorafgegaan door te optreedt.De analyse die wij zouden willen voorstellen voor zinnen met blijken of schijnen,

enz. en een infinitief voorafgegaan door te kan worden aangeduid met de volgendeparafrase van de zinnen (1) en (2):

(6)Het bleek dat de jongen intelligent was.

Voor een argument voor deze analyse verwijzen we naar § 8.4 over de relatie‘actief-passief’, waar naar aanleiding van de zinnen Iedereen schijnt het vraagstukop te lossen enHet vraagstuk schijnt door iedereen te worden opgelostwordt betoogddat het grammatische subject Iedereen, resp. Het vraagstuk niet het logische subjectvan deze zinnen is.De terminologie ‘werkwoordelijk-naamwoordelijk’ biedt zonder meer geen

ondubbelzinnig aanknopingspunt voor het bedoelde syntactische verschil.We hebbenhet gezegde getypeerd als werkwoordelijke constituent en die typering laat eigenlijkgeen ruimte voor namen als ‘werkwoordelijk gezegde’ en ‘naamwoordelijk gezegde’.De laatste term zou kunnen betekenen dat een dergelijk gezegde een naamwoordbevat, maar dat is ook het geval met andere gezegden, bijvoorbeeld in zinnen meteen direct object (zie § 8.1). Onder deze interpretatie van de term ‘naamwoordelijkgezegde’ moet dus in elk geval worden gespecificeerd waarin het verschil bestaattussen zo'n gezegde en andere gezegden die eveneens naamwoorden bevatten.Gezien de algehele aard van traditionele grammatica's is het niet onaannemelijk

te veronderstellen dat de naamgeving ‘werkwoordelijk-naamwoordelijk’ metbetrekking tot gezegden door semantische overwegingen is geïnspireerd. Het isduidelijk dat

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 126: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

130

het koppelwerkwoord zijn in vergelijkingmet andere werkwoorden slechts een kleinebijdrage levert aan de betekenis van de zin. Het verschil in betekenis tussen zinnenmet een werkwoordelijk gezegde die identiek zijn op het verbum na dat zij bevatten,wordt geheel en al bepaald door het betekenisverschil tussen de betreffende verba:

(7)De jongen werkt de hele dag.

(8)De jongen schrijft de hele dag.

In het geval van zinnenmet een naamwoordelijk gezegdemet zijn, wordt dat verschilbepaald door het betekenisverschil van de betreffende naamwoorden:

(9)De jongen is intelligent.

(10)De jongen is dom.

Semantisch gezien is de term ‘naamwoordelijk gezegde’ zeker niet zonder zin: deverbinding van het koppelwerkwoord zijn met een naamwoord heeft wat dezinsbetekenis betreft dezelfde functie als normale verba. We zouden zulkeverbindingen met verba kunnen gelijkstellen en dus intelligent zijn, dom zijn, enz.als werkwoorden kunnen opvatten. Als functie voor het koppelwerkwoord zijn blijftdan over, dat het de basis vormt voor de uitdrukking van zinskenmerken die wordenbepaald door de persoon en het getal van het onderwerp, de waarde van detijdsindicator, de aan- of afwezigheid van het perfectische element, enz.Wat hierboven over het koppelwerkwoord zijn is gezegd, geldt ook voor de

koppelwerkwoorden blijven en worden, met dit verschil echter, dat de bijdrage diedeze koppelwerkwoorden aan de betekenis van de zin leveren minder minimaal isdan in het geval van zijn. In traditionele grammatica's worden blijven en wordensoms opgevat als varianten van zijn, die van dit werkwoord verschillen door eenbetekeniselement dat kan worden getypeerd als ‘duratief’, resp. ‘inchoatief’. Wijachten deze semantische analyse niet onaannemelijk. Bovendien is het zeer welmogelijk dat er syntactische argumenten voor kunnen worden gevonden. De

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 127: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

131

begrippen ‘duratief’ en ‘inchoatief’ zijn ook op andere werkwoorden van toepassingen kunnen worden aangewend ter verklaring van restricties in het optreden vanbepaalde soorten adverbiale bepalingen, restricties die ook lijken te gelden voorzinnenmet blijven, resp.worden als koppelwerkwoord.Wij gaan hier op deze kwestieechter niet in, maar wijzen alleen op een onderzoeksmogelijkheid.Verschillen tussen werkwoorden komen in hoofdzaak tot uitdrukking in het feit

dat hun combineerbaarheid met andere constituenten in de zin aan restricties isonderworpen. In dit opzicht nemen de drie genoemde koppelwerkwoorden eenuitzonderingspositie in. De beperkingen die zich in zinnen met een naamwoordelijkgezegde voordoen zijn veel meer onverenigbaarheden tussen woorden in het subjecten woorden in het predikaatsnomen, dan tussen woorden in het subject en hetkoppelwerkwoord of tussen dit laatste en woorden in het predikaatsnomen. Ook indit opzicht is de rol van de koppelwerkwoorden gering in vergelijking met die vande meeste andere werkwoorden.Met het voorgaande zijn in essentie de traditionele opvattingen over het

naamwoordelijk gezegde samengevat, opvattingen die ons een bruikbaar uitgangspuntlijken voor verder onderzoek, met name wat betreft de kwestieuze status van dekoppelwerkwoorden als werkwoord. Wij gaan op dit vraagstuk niet in, maar bepalenons tot de behandeling van een aantal zinstypen waarin traditioneel van eennaamwoordelijk gezegde wordt gesproken. Daaraan vooraf gaat een bespreking vankenmerken die het naamwoordelijk gezegde onderscheiden van het werkwoordelijkgezegde. Zulke kenmerken komen ook ter sprake bij de behandeling van de genoemdezinstypen; we maken daarbij verschil tussen zinnen met een nominaalpredikaatsnomen en zinnen met een adjectivisch predikaatsnomen. Hetgemeenschappelijke van deze zinnen, namelijk de aanwezigheid van een vorm vanzijn, blijven of worden, is mogelijk niet voldoende om ze onder de ene noemer vanhet naamwoordelijk gezegde te brengen, zoals dat traditioneel gebeurt. Wij zien totdusver geen reden tot differentiatie van zijn, blijven en worden in zinnen met eennominaal predikaatsnomen en in zinnen met een adjectivisch predikaatsnomen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 128: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

132

en sluiten ons daarom bij de traditie aan; in het algemeen dient men identiteit aan tenemen waar geen noodzaak tot differentiatie bestaat.

7.2 Argumenten voor het onderscheid ‘naamwoordelijk-werkwoordelijk’

De argumenten voor het onderscheiden van een naamwoordelijk en eenwerkwoordelijk gezegde kunnen slechts voor een deel worden ontleend aaneigenschappen die in de vorm van de meest eenvoudige enkelvoudige zinnen totuitdrukking komen; breidt men het onderzoek uit over iets gecompliceerdere structurenen over samengestelde zinnen, dan treden er onmiskenbare verschillen tussen beidesoorten gezegden op. We zullen hieronder een aantal argumenten aanvoeren50..Een opvallende eigenschap vertonen zinnen met een naamwoordelijk gezegde als

(11)Het zijn aardige mensen.

(12)Dat worden de beste zwemmers.

(13)Dit waren zijn laatste woorden.

waarin de pronomina het, dat en dit, die als subject bij alle andere werkwoorden alscongruerend element in het predikaat een enkelvoudige persoonsvorm hebben, meteen meervoudige persoonsvorm voorkomen. Vooruitlopend op enkele opmerkingenover het semantische aspect van zinnen met een nominaal predikaatsnomen,constateren we hier dat het, dat en dit klaarblijkelijk betrekking kunnen hebben opmeer dan een ding. Dit beperkt zich niet tot het geval dat deze woorden onderwerpzijn, zoals blijkt uit de volgende zinnen, waarin het predikaatsnomen is gecursiveerd:

(14)(Over de oorzaken gesproken,) diemaatregelen zijn het (dat).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 129: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

133

(15)Zulke mensen zijn het (, die veel gelukverdienen).

(16)Harde werkers? Die Turken zijn het (dat,dit).

We hebben hier aanleiding te wijzen op verschijnselen van syntactische homonymie(zie § 3.3) die zich bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde voordoen. In zin (12)hebben we dat opgevat als subject. Daarnaast is er echter een uiterlijk identieke zin- identiek op verschil in intonatie na, dat we evenwel niet als zodanig behandelen,maar slechts zo nu en dan vermelden - waarin dit woord als predikaatsnomen fungeert:

(17)(Ben je moe?) Dat worden de bestezwemmers.

Het verschil tussen de zinnen (12) en (17) is tweeledig: in de eerste plaats is dat in(12) onderwerp en in (17) naamwoordelijk deel van het gezegde; in de tweede plaatsis dat in (12) een nominale constituent en in (17) een adjectivische, die refereert aanmoe in het als context gegeven Ben je moe? Het eerste verschijnsel, namelijk dat watvoorop staat subject kan zijn of predikaatsnomen, doet zich veelvuldig voor bij zinnenwaarin deze beide zinsdelen nominale constituenten zijn. Er zijn echter onmiskenbarerestricties die steun verlenen aan de algemene regel dat de meest ‘neutrale’ zinsvormdie met het onderwerp voorop is. Zo is de zin

(18)aDat gebouw is een bejaardenhuis.

zeker aannemelijker dan

(18)bEen bejaardenhuis is dat gebouw.

Zien we af van deze restricties, die in taalgebruik natuurlijk door contextuele factorenkunnen worden geneutraliseerd, dan kan over dit type zinnen worden gezegd dat zij,wat hun syntactische structuur betreft, bestaan uit twee nominale constituenten, ver-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 130: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

134

bonden door een koppelwerkwoord, waarvan de ene subject is en de anderepredikaatsnomen; hun uiterlijke vorm is tweeërlei: het subject staat voorop of hetpredikaatsnomen:

(19)aHet eind van alle speculatie was eenanticlimax.

(19)bEen anticlimax was het eind van allespeculatie.

(20)aDe Gaulle is de president van Frankrijk.

(20)bDe president van Frankrijk is De Gaulle.

Een optimaal geval van homonymie, waarbij ook geen verschil in intonatie is, doetzich voor in vragende zinnen van het volgende type, waarin een van de nominaleconstituenten een vragend woord is:

(21)Wie is De Gaulle?

In deze zin kan wie worden geïnterpreteerd als subject (een aannemelijk antwoordis dan: Die grote man daar of Die man die zoveel handen schudt), of alspredikaatsnomen (in dit geval verwachten we een antwoord als De president vanFrankrijk, Een aanhouder die vaak wint).Tot slot van deze opmerkingen over homonymie wijzen we erop, dat hetzelfde

verschijnsel zich ook bij andere zinstypenmet twee nominale constituenten voordoet:

(22)aDe directeur benoemt de voorzitter.

(22)bDe voorzitter benoemt de directeur.

(22)cWie benoemt de directeur?

(22)dWie benoemt de voorzitter?

In de zinnen (22)c en (22)d kan wie als subject en als object worden opgevat.Een tweede exclusief kenmerk van zinnenmet een naamwoordelijk gezegde vinden

we in het optreden als predikaatsnomen van telbare, enkelvoudige substantieven alsdokter, advocaat, communist, enz. zonder lidwoord:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 131: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

135

(23)Zijn vader is dokter.

(24)Zijn broer wordt advocaat.

(25)Zijn neef blijft communist.

Aan dit feit wordt in de volgende paragraaf in een ander verband uitvoerig aandachtbesteed.Een derde reden om naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde te onderscheiden

verschaffen zinnen als

(26)aDe plannen zijn voltooid (af).

(26)bDe plannen zijn onvoltooid (onaf).

met voltooid en onvoltooid als predikaatsnomen, en

(27)aDe plannen zijn voltooid (geworden).

(27)b*De plannen zijn onvoltooid (geworden).

met voltooid en onvoltooid als participium perfecti. Als men voor zinnen van devorm De plannen zijn voltooid alleen een perfectisch werkwoordelijk gezegde zouaannemen, zou men geen verklaring hebben voor de evidente gelijksoortigheid vande zinnen (26)a en (26)b. Immers, het werkwoordelijk gezegde bestaat uit het verbumvoltooien, de tijdsindicator ‘presens’, een perfectisch element en het hulpwerkwoordworden (dat niet in de uiterlijke zinsvorm tot uitdrukking komt; zie hieronder). Ditgezegde kan echter niet worden aangenomen voor zin (26)b, aangezien er geenwerkwoord onvoltooien is (cf. *Men onvoltooit de plannen, *Men heeft de plannenonvoltooid, *De plannen zijn onvoltooid (geworden) naastMen voltooit de plannen,Men heeft de plannen voltooid, De plannen zijn voltooid (geworden). Het is daaromveel aannemelijker voor zinnen van de vorm De plannen zijn voltooid ook eenimperfectisch naamwoordelijk gezegde aan te nemen, met voltooid als adjectivischpredikaatsnomen; we vatten voltooid dan op als (deverbatief) adjectief (zie § 7.4.2),waarvan door toevoeging van on- het adjectief onvoltooidwordt afgeleid (cf. duidelijk- onduidelijk, aardig - onaardig, enz.). Aan het eind van deze paragraaf komen wenog terug op het onderscheid tussen zinnen als (26)a en (27)a.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 132: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

136

In aansluiting op de zojuist besproken zinnenwijzenwe erop, dat het predikaatsnomenin zinnen met een niet perfectisch hulpwerkwoord minder plaatsingsmogelijkhedenheeft dan het voltooide deelwoord en het passieve deelwoord (zie voor dit laatste §8.3):

(28)aHet zwembad zal dicht zijn.

(28)b*Het zwembad zal zijn dicht.

(28)cHet zwembad zal gesloten zijn.

(28)d*Het zwembad zal zijn gesloten.

tegenover

(29)aHet zwembad zal gesloten worden.

(29)bHet zwembad zal worden gesloten.

(29)cHet zwembad zal gesloten zijn(geworden).

(29)dHet zwembad zal zijn gesloten(geworden).

(29)eHij zal het zwembad gesloten hebben.

(29)fHij zal het zwembad hebben gesloten.

Verlaten we het terrein van de enkelvoudige zin, dan constateren we een gelijksoortigverschijnsel in

(30)aIk vrees dat het zwembad gesloten (dicht)is.

(30)b*Ik vrees dat het zwembad is gesloten(dicht).

(31)aIk vrees dat het zwembad gesloten is(geworden).

(31)bIk vrees dat het zwembad is gesloten(geworden).

(31)cIk vrees dat hij het zwembad geslotenheeft.

(31)dIk vrees dat hij het zwembad heeftgesloten.

Er zijn tal van deelstructuren in zinnen die, zoals in § 1.3.3 is betoogd, het best kunnenworden geanalyseerd in termen van hun verwantschapmet zinsstructuren. Zo vindenwe naast de zinnen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 133: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

137

(32)aDe gasten zijn lang gebleven.51.

(32)bDe bonen zijn lang gebleven.

zinnen als

(33)aDat lange blijven van de gasten washinderlijk.

(33)bDat lang blijven van de bonen is eengunstig teken.

Door dat lange blijven van de gasten in relatie te stellen tot zin (32)a en dat langblijven van de bonen tot zin (32)b systematiseren we de analyse van verschijnselendie anders ‘toevallig’ zouden lijken.Met het voorgaande zijn enkele argumenten gegeven voor het introduceren van

de begrippen ‘naamwoordelijk gezegde’ en ‘werkwoordelijk gezegde’. De verderebehandeling van het naamwoordelijk gezegde in de volgende paragrafen is gerichtop de verschillende soorten naamwoordelijke delen. Voor we tot deze analyseovergaan, bespreken we enkele punten van overeenkomst in de uiterlijke vorm vanzinnen die het gevolg zijn van het feit dat het koppelwerkwoord zijn in zijn vormenidentiek is met het perfectische hulpwerkwoord zijn.Uitgaande van de drie verbale elementen die we hebben aangewezen, kunnen we

als volgt tweemaal vier zinnen onderscheiden (we cursiveren het verbum):

Hij vertrekt.Hij werkt.

Hij vertrok.Hij werkte.

Hij is vertrokken.Hij heeft gewerkt.

Hij was vertrokken.Hij had gewerkt.

De onderlinge overeenkomsten en verschillen tussen de vier zinnen uit de linkerkolom vinden we ook tussen de zinnen van de rechter kolom. Deze zelfde stand vanzaken treffen we aan binnen de onderstaande drie viertallen zinnen met eenkoppelwerkwoord (we cursiveren het koppelwerkwoord):

Hij wordt rood.Hij blijft nors.Hij is blij.

Hij werd rood.Hij bleef nors.Hij was blij.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 134: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

138

Hij is roodHij is norsHij is blij

geworden.gebleven.geweest.

Hij was roodHij was norsHij was blij

geworden.gebleven.geweest.

We zien dat de twee laatste zinnen in alle vijf kolommen een hulpwerkwoord bevattenen een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord in de zinnenmet een naamwoordelijkgezegde is zijn; we zeggen dat de koppelwerkwoorden met zijn worden ‘vervoegd’,evenals het werkwoord vertrekken, terwijl het werkwoord werkenmet hebbenwordtvervoegd.Niet alleen het koppelwerkwoordwordenwordt met het perfectisch hulpwerkwoord

zijn vervoegd, dit is ook het geval met het zogenaamde hulpwerkwoord van delijdende vormworden (zie § 8.3). Daardoor doen zich kwesties van homonymie voorwaarvan we een kleine illustratie geven.De onderstaande drie kolommen zinnen zijn op dezelfde wijze ingericht als de

viertallen hierboven, met dit verschil dat in de middelste kolom het hulpwerkwoordworden is gecursiveerd:

De deur isDe deur wordtHij sluit de deur.

gesloten.gesloten.

De deur wasDe deur werdHij sloot de deur.

gesloten.gesloten.

De deur isDe deur isHij heeft de deur

gesloten geweest.gesloten.gesloten.

De deur wasDe deur wasHij had de deur

gesloten geweest.gesloten.gesloten.

De zinnen uit de middelste kolom zijn passieve zinnen die corresponderen met deactieve zinnen uit de linker kolom. De eerste twee van deze zinnen bevatten hethulpwerkwoord worden, de laatste twee het perfectische hulpwerkwoord zijn. Hetvoltooid deelwoord geworden dat we in die laatste twee zinnen zouden verwachten,heeft geen representant in de uiterlijke zinsvorm: zinnen als De deur is geslotengeworden zijn niet aannemelijk. Hierdoor ontstaat er uiterlijke identiteit met de eerstetwee zinnen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 135: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

139

van de laatste kolom, waarin is en was echter geen hulpwerkwoord zijn, maarkoppelwerkwoord.

7.3 Het nominale predikaatsnomen

7.3.1 Het naamwoordelijk deel van het gezegde en de relatie met hetonderwerp

Het naamwoordelijk deel van een gezegde met een koppelwerkwoord vertoont watzijn bouw betreft een vrij grote verscheidenheid. Een aantal van de vormen die dezeconstituent kan aannemen, worden hier en in de volgende paragrafen besproken.Het predikaatsnomen kan bestaan uit een substantivische nominale constituent.

Wij hebben dergelijke constituenten in hoofdstuk 5 geanalyseerd in termen van driesoorten lidwoorden; de vraag is nu of die analyse volledig van toepassing is op hetsubstantivische predikaatsnomen.We zullen aan de hand van een aantal voorbeeldenop deze vraag ingaan (het naamwoordelijk deel van het gezegde is in devoorbeeldzinnen gecursiveerd).In de zinnen

(34)Die jongen is de aanvoerder.

(35)Die jongens zijn de aanvoerders.

zijn zowel subject als predikaatsnomen bepaalde substantivische constituenten, inzin (34) enkelvoudig, in zin (35) meervoudig. De woorden jongen en aanvoerderzijn beide de-woorden. In de zinnen

(36)Het boek is het resultaat.

(37)Die boeken zijn de resultaten.

hebben we met het-woorden dezelfde stand van zaken als in de zinnen (34) en (35).Overeenstemming in getal tussen onderwerp en naamwoordelijk deel van het

gezegde is niet noodzakelijk:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 136: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

140

(38)Die jongens zijn de redactie.

(39)Die boeken zijn het resultaat.

Deze incongruentie is echter onderworpen aan selectierestricties:

(40)*Die jongens zijn de aanvoerder.

(41)*Die boeken zijn de bestseller.

Het omgekeerde geval van incongruentie, dus een enkelvoudig subject en eenmeervoudig predikaatsnomen, vinden we in

(42)Het zevende leger was tien divisies.

(43)De inhoud van het busje was twaalfknopen.

(44)Het resultaat was ettelijke ongelukken.

Ook hier treffen we bepaalde restricties aan:

(45)aDie jongens zijn het hockeyteam.

(45)b*Het hockeyteam is die jongens.

(45)c*Het hockeyteam zijn die jongens.

Hetzelfde beeld vertonen zinnen met een persoonlijk voornaamwoord als een vande nominale constituenten:

(46)aWij zijn de oorzaak.

(46)b*De oorzaak is wij.

(46)c*De oorzaak zijn wij.

Bij de beoordeling van de zinnen (45)c en (46)c moet natuurlijk in aanmerkingworden genomen dat wij het gecursiveerde deel als predikaatsnomen bedoelen ende andere nominale constituent dus als subject. De zin

(47)De oorzaak zijn wij.

met het predikaatsnomen voorop, is als variant van zin (46)a natuurlijk welgrammaticaal.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 137: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

141

Zoals reeds eerder is opgemerkt, is er naar het vraagstuk der selectierestricties nogweinig gedetailleerd onderzoek gedaan. In veel gevallen kunnen wij daarom slechtswijzen op het feit van het bestaan van restricties, zonder vooralsnog in staat te zijnde betreffende subcategorieën woorden te specificeren. Wel willen wij opmerkendat structuren als die welke door de zinnen (34)-(47) worden gerepresenteerd, onsvan groot belang lijken voor onderzoek betreffende subcategorisering; dit geldttrouwens voor syntactische structuren in het algemeen. Onderzoek binnen het kadervan syntactische structuren kan resulteren in bevestigingen voor subcategorieën diein de traditionele grammatica reeds in semantische termen worden gegeven, endaaraan syntactische relevantie geven. Dat redactie een ‘verzamelnaam’ is en resultaateen ‘abstract’ substantief, heeft verklarende waarde voor het grammaticale karaktervan de zinnen (38) en (39), zoals het niet-grammaticale karakter van de zinnen (40)en (41) in verband is te brengen met het feit dat aanvoerder geen verzamelnaam ismaar een ‘persoonsnaam’ en bestseller geen abstract, maar een ‘concreet’ zelfstandignaamwoord. Omgekeerd kan onderzoek als hier bedoeld natuurlijk ook relevantecategorieën opleveren die nog niet onder semantische gezichtspunten zijn vastgesteld.In verband met het bovenstaande, maar vooral ook met het oog op wat in § 7.3.2

ter sprake zal komen, willen wij nog een enkele opmerkingmaken over het semantischaspect van zinnen als (34)-(47). De relatie tussen subject en predikaatsnomen in dezezinnen lijkt ons er een van identiteit. Een zin als (34) De jongen is de aanvoerdergeeft te kennen dat iemand, i.c. ‘de jongen’, één en dezelfde persoon is als ‘deaanvoerder’. Deze opvatting is ook verondersteld in wat hierboven werd gezegd tenaanzien van de zinnen (38)-(41) en de woorden redactie, resultaat, aanvoerder enbestseller. Voor het geval van zin (40) *Die jongens zijn de aanvoerder bijvoorbeeldgeldt, dat er geen identiteit kan zijn tussen meer dan een persoon, i.c. ‘die jongens’,en één persoon, i.c. ‘de aanvoerder’. Hierbij dienen echter twee dingen te wordenopgemerkt. In de eerste plaats zijn er enkele zinnen als De jongens zijn de baas, Dejongens zijn het slachtoffer, De jongens zijn de dupe die een uitzondering vormen.In de tweede plaats biedt

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 138: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

142

de semantische analyse geen verklaring voor het feit dat wel de zinnen (45)a en (46)agrammaticaal zijn, maar niet de zinnen (45)b, (45)c, (46)b en (46)c.De substantivische constituenten in de zinnen (34)-(41) zijn alle bepaald en de

meeste bovendien aanwijzend. Zoals er incongruentie kan zijn wat getal betreft, kanook een bepaald subject worden verbondenmet een predikaatsnomen dat niet bepaaldis, en omgekeerd:

(48)Dat boek is een roman.

(49)De meeste gasten zijn Engelsen.

(50)Een Fransman is de voorzitter.

(51)Twee Italianen waren de overwinnaars.

(52)Pap is het dessert.

(53)Teenagers zijn het grootste succes.

(54)Een formule zou de oplossing zijn.

De niet bepaalde nominale constituenten in deze zinnen zijn bedoeld, resp. kunnenalleen worden geïnterpreteerd als onbepaald (de zinnen (48), (49), (50), (51), (52))of als categoriaal (de zinnen (53), (54)). Naast zin (51) onderscheiden we

(55)Twee Italianen waren de oorzaak.

met een bepaald subject, dus in de betekenis van ‘twee van de (bekend veronderstelde)Italianen’.Het onbepaalde, resp. categoriale karakter van de onderwerpen in de zinnen

(50)-(54) lijkt ons duidelijk. De semantische structuur van dit soort zinnen kan naaronze mening op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd als die van de eerderbehandelde zinnen, namelijk als een relatie van identiteit tussen subject enpredikaatsnomen. Zo geeft zin (50) te kennen dat er een niet nader aangeduideFransman is die een en dezelfde persoon is als ‘de voorzitter’; in zin (52) is er eenonbepaalde hoeveelheid pap die een en hetzelfde is als ‘het dessert’; in zin (54) zouwat ook maar aan de voorwaarde voldoet dat het een (toepasselijke) formule is, eenen hetzelfde zijn als ‘de oplossing’. In alle zinnen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 139: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

143

waarop we deze opvatting van toepassing hebben verklaard, is het predikaatsnomeneen bepaalde nominale constituent; we kunnen daar nog een voorbeeld als

(56)De Fransman is een ondervoorzitter.

aan toevoegen, met een ondervoorzitter in de betekenis ‘een van de ondervoorzitters’,dus als bepaald in de betekenis van § 5.10. De semantische structuur van zinnen meteen predikaatsnomen dat niet bepaald is, lijkt ons echter vooralsnog minderinzichtelijk. In de eerste plaats is het niet erg duidelijk of er zinnen zijn met eencategoriaal naamwoordelijk deel van het gezegde. Mogelijk kunnen zinnen als

(57)God is alles.

(58)Elckerlyc is iedereen.

daarvan als voorbeeld gelden, en gevallen als

(59)Je bent toch een dierenvriend!

(60)Die mensen zijn toch mensen!.

die te interpreteren lijken binnen de gegeven karakterisering van ‘categoriaal’ als‘wat maar x is’, ‘alles wat maar x is’. We gaan echter aan dit vraagstuk voorbij omaandacht te schenken aan het naamwoordelijk deel dat noch categoriaal, noch bepaaldis.

7.3.2 Zijn vader is een artiest en zijn vader is artiest

Zinnenmet een niet bepaald predikaatsnomen geven aanleiding onderscheid te makentussen verschillende soorten substantieven. Het bedoelde verschil kan wordengeïllustreerd met het feit, dat naast de twee zinnen

(61)aZijn vader is een artiest.

(61)bZijn vader is artiest.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 140: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

144

geen twee corresponderende grammaticale zinnen met muggezifter voorkomen:

(62)aZijn vader is een muggezifter.

(62)b*Zijn vader is muggezifter.

Woorden die de tweemogelijkheden van artiest hebben zijn dokter, advocaat, leraar,slaaf, Christen, academicus, prijswinnaar, kruidenier, enz., terwijl onder meer dief,boosdoener, falsaris, honnepon, doktertje, rijkaard, kennis de ene mogelijkheid vanmuggezifter hebben.Hetzelfde of een soortgelijk verschil treffen we aan bij zelfstandige naamwoorden

die geen persoonsnamen zijn:

(63)aDat gebouw wordt een ziekenhuis.

(63)bDat gebouw wordt ziekenhuis.

(64)aHet pleintje voor ons huis is eenparkeerplaats.

(64)bHet pleintje voor ons huis isparkeerplaats.

tegenover

(65)aDie vogel is een merel.

(65)b*Die vogel is merel.

(66)aDie symfonie is een compositie.

(66)b*Die symfonie is compositie.

In semantisch opzicht zijn de geïllustreerde feiten intrigerend. Vergelijken we wathet betekenisaspect aangaat de zinnen

(67)aZijn vader is een communist.

(67)bZijn vader is communist.

Zin (67)b zullen we gebruiken voor iemand van wie we weten dat hij lid is van eencommunistische partij, zonder dat zijn uitlatingen of zijn gedrag tot die opmerkingaanleiding hoeven te

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 141: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

145

hebben gegeven. Dit laatste ligt wel voor de hand bij zin (67)a. De besprokene hoeftdan geen partijlid te zijn, maar we noemen hem een communist omdat hij denkbeeldenheeft, uitlatingen doet of zich gedraagt op een wijze die we, terecht of ten onrechte,met de communistische ideologie associëren. De mededeling van zin (67)a houdt,m.a.w., meer een subjectief oordeel in, terwijl zin (67)b kan worden getypeerd alsde mededeling van een feit. Deze karakteristiek lijkt ook van toepassing op hetvoorbeeld uit de titel van deze paragraaf: Zijn vader is artiest deelt iets feitelijks mee,Zijn vader is een artiest houdt een waardering in; de vader kan advocaat zijn ofbakker, en als zodanig bijzondere prestaties leveren die naar het oordeel van despreker het predikaat ‘artistiek’ verdienen. Een negatieve waardering vinden we inZijn vader is een kruidenier, tegenover de beroepsaanduiding van Zijn vader iskruidenier.Voor zinnen als (63)a en (63)b zijn de zojuist gegeven semantische typeringen

niet doeltreffend. Het betekenisverschil tussen deze zinnen is, dat in (63)b aan eenbestaand gebouw de functie van ziekenhuis wordt toegewezen, terwijl met zin (63)avan een eventueel nog niet voltooid gebouw wordt gezegd dat het een ziekenhuis zalzijn. De relatie tussen subject en predikaatsnomen lijkt er een van (toekomstige)identiteit: dat gebouw noemt een en hetzelfde als een ziekenhuis. Mogelijk biedt hetfunctionele aspect dat we in zin (63)b aanwezen nog het beste aanknopingspunt vooreen algemene typering van de betekenisverschillen die hier aan de orde zijn.Beroepsaanduidingen als artiest, dokter, advocaat, leraar zijn gemakkelijker infunctioneel opzicht te interpreteren dan woorden als muggezifter, dief, boosdoener,hetgeen als verklaring zou kunnen gelden voor het feit dat de laatstgenoemdewoordende bijzondere tweede gebruiksmogelijkheid van de eerstgenoemdemissen; hetzelfdegeldt voor ziekenhuis en parkeerplaats tegenovermerel en compositie. Een bevestigingvoor deze opvatting is, dat een mededeling als bijvoorbeeld Zijn vader is boosdoenerhet meest van toepassing lijkt op een situatie waarin de betreffende vader een rolvervult.De bijzonderheid van zinnen als (67)b Zijn vader is communist is, dat in het

predikaatsnomen geen lidwoord optreedt, terwijl

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 142: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

146

communist een telbaar substantief is en in een nominale constituent volgens de analysevan hoofdstuk 5 in het enkelvoud dus met de of een zou moeten voorkomen, zoalshet geval is in Zijn vader is de communist, Zijn vader is een communist,De communistis zijn vader, Een communist is atheïstisch, enz. De vraag is dan ook of ditpredikaatsnomenwel een nominale constituent is. Als het antwoord hierop bevestigendis, moet onze analyse van substantivische nominale constituenten, die immers eenlidwoord als essentieel bestanddeel daarvan aanwees, worden herzien. Om allerleiredenen blijkt een ontkennend antwoord de voorkeur te verdienen. Zo komenwoordenals communist zonder lidwoord niet voor als subject, direct of indirect object envoorzetselvoorwerp, terwijl dat met substantivische nominale constituenten wel hetgeval pleegt te zijn:

(68)a*Communist is thuis.

(68)bDe communist is thuis.

(68)c*Ze benoemen academicus.

(68)dZe benoemen een academicus.

(68)e*Hij gaf architect een opdracht.

(68)fHij gaf de architect een opdracht.

(68)g*Ze hielden geen rekening met Christen.

(68)hZe hielden geen rekening met eenChristen.

Dat wel zinnen als

(69)aVader is gisteren vertrokken.

(69)bHeb je je al aan tante voorgesteld?

grammaticaal zijn, komt doordat de woorden vader, oom, tante, enz., en voor veletaalgebruikers ook dokter, dominee, notaris, die tot de categorie der zogenaamdeROEPNAMEN of AANSPREEKWOORDEN behoren, kunnen functioneren als eigennamen.Een andere reden om woorden als communist zonder lidwoord niet op te vatten

als nominale constituent is, dat op een vraag alsWie is de voorzitter?, met wie alssubject, wel kan worden geantwoord met De advocaat of Een advocaat, maar nietmet Advocaat.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 143: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

147

Hetzelfde geldt voor een vraag alsWie benoemt hij?, waarin wie object is, voor eenvraag alsWie geef je het? met wie als indirect object, enz. Er is, met andere woorden,een onmiskenbar) correspondentie tussen nominale constituenten met de- (of het-ewoorden die personen noemen en het vragend voornaamwoord wie, waarop echtercommunist, advocaat, enz. (en in het geval van het-woorden bijvoorbeelddienstmeisje), een inbreuk zouden vormen. Uit het feit dat woorden als communistenz. het antwoord kunnen zijn op vragen die met wat beginnen, zoalsWat is zijnvader?, valt weinig tot niets af te leiden over de vraag wat voor soort constituentcommunist is, aangezien met wat een grote verscheidenheid van substantivischenominale constituenten correspondeert, blijkens de volgende vragen en antwoorden:Wat is dat? Een paard. Wat is dat? De snelheidsmeter. Wat zijn dat? Kaapse kikkers.Wat is de snelheidsmeter? De grootste wijzerplaat.In de vorige paragraaf is gedemonstreerd dat er geen congruentie in getal hoeft te

zijn tussen subject en predikaatsnomen. Ter verklaring van de gevallen vanincongruentie werd echter het karakter van de betreffende substantiva in aanmerkinggenomen; er werd gewezen op ‘verzamelnamen’, ‘persoonsnamen’, ‘concretesubstantiva’, ‘abstracte substantiva’. Binnen één subcategorie van zelfstandigenaamwoorden lijkt er echter van congruentie sprake te moeten zijn. Naast zinnen als(61)a-(62)b vinden we echter

(70)aZijn vader en oom zijn artiesten.

(70)bZijn vader en oom zijn artiest.

(71)aZijn vader en oom zijn muggezifters.

(71)b*Zijn vader en oom zijn muggezifter.

met (71)a als incongruente uitzondering.Zoals in hoofdstuk 10 zal blijken, is het een zeer algemene eigenschap van

substantivische nominale constituenten dat zij in samengestelde zinnen kunnenoptreden als antecedent van een relatieve zin. Constituenten als communist in (67)bZijn vader is communist hebben die mogelijkheid echter niet:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 144: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

148

(72)aZijn vader is een communist die tevenskatholiek is.

(72)b*Zijn vader is communist die tevenskatholiek is.

De analyse van relatieve zinnen in hoofdstuk 10 houdt in, dat het begrip ‘relatievezin’ het begrip ‘antecedent’ vooronderstelt en dat dit laatste een nominaal karakterheeft. Ook het met zin (72)b geïllustreerde feit is dus een argument tegen de nominalestatus van constituenten als communist zonder lidwoord.Substantivische naamwoordelijke constituenten komen in allerlei functies algemeen

voor met adjectivische bijvoeglijke bepalingen (zie § 7.4.1), hetgeen weer niet hetgeval is met de constituent die ons hier bezighoudt:

(73)aZijn broer is een betrouwbaar getuige.

(73)b*Zijn broer is betrouwbaar getuige.

(74)aZijn oom is een bekend(e) artiest.

(74)b*Zijn oom is bekend artiest.

Met het voorgaande zijn voldoende redenen gegeven om het besproken typeconstituent niet te rekenen tot de categorie der nominale constituenten zoals die inhoofdstuk 5 is opgevat. Voordat we nog enige aandacht besteden aan een mindernegatieve karakterisering van dit soort predikaatsnomen, wijzen we er op dat eenverschil als tussen (67)a Zijn vader is een communist en (67)b Zijn vader is communistook in andere structuren optreedt:

(75)aHij deed het als een Christen.

(75)bHij deed het als Christen.

Zin (75)a kan worden geïnterpreteerd als een vergelijking, zin (75)b niet. Voor eenvergelijking zijn twee gelijkwaardige termen nodig en een gezichtspunt waaronderzij worden vergeleken. In zin (75)a zijn dat resp. ‘hij’ en ‘een Christen’, terwijl hetcomparatieve aspect dat van het verbum ‘iets doen’ is. Dat zin (75)b geen vergelijkingis, is een aanwijzing dat in die zin hij en

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 145: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

149

Christen geen gelijkwaardige constituenten zijn, met andere woorden, dat ook hierChristen geen nominale constituent is.Zoals opgemerkt, is het predikaatsnomen in de vorm van een persoonsnaam zonder

lidwoord nog alleen negatief gekenmerkt: het is geen nominale constituent. Deovereenkomst met het adjectivisch predikaatsnomen (zie § 7.4.1) in zinnen als Zijnvader is optimistisch dringt zich op. Voor beide soorten naamwoordelijke delen heeftde opvatting dat deze constituenten een eigenschap van het subject noemen,ongetwijfeld geldigheid. Afgezien van het semantisch aspect is er reden structurenals Zijn vader is communist en Zijn vader is optimistisch onder een bepaald syntactischopzicht te identificeren, namelijk als grondslag voor de analyse van afgeleidedeelstructuren (zie de voorbeelden (32)a, b en (33)a, b in § 7.2):

(76)aZijn communist zijn is ernstig gemeend.

(76)bZijn optimistisch zijn compenseert haarzwaartillendheid.

(76)c*Zijn een communist zijn is ernstiggemeend.

7.4 Het adjectivische predikaatsnomen

7.4.1 Terminologische opmerkingen

Na de behandeling van nominale predikaatsnomina in de §§ 7.3.1 en 7.3.2 besprekenwe hier een constituent die traditioneel eveneens wordt opgevat als naamwoordelijkdeel van het gezegde en waarvoor we de naam ‘adjectivisch predikaatsnomen’gebruiken. Bij de bespreking van dit zinsdeel richten we ons in hoofdzaak op eenaantal verschillen binnen de groep van predikaten met een vorm van zijn, worden ofblijven en een constituent die geen nominaal predikaatsnomen is. Ter inleiding vandeze bespreking beginnen we met een aantal opmerkingen naar aanleiding van determ ‘adjectivisch predikaatsnomen’.De naam ‘adjectivisch predikaatsnomen’ houdt verband met

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 146: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

150

de traditionele categorie der BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN of ADJECTIVA, woordenals vrolijk, gezond, tevreden, overtuigend, enz. Aan deze categorie ligt de eigenschapten grondslag, dat de betreffende woorden op zichzelf optioneel optreden alsBIJVOEGLIJKE of ATTRIBUTIEVE BEPALING bij nominale constituenten. Deze bepalingenzijn afhankelijk van de nominale constituent, d.w.z. zij hebben de aanwezigheid vanzo'n constituent tot voorwaarde. Nominale constituentenmet een attributieve bepalingin de vorm van een adjectief corresponderenmet zinnenwaarvan het predikaat wordtgevormd door een vorm van zijn en datzelfde adjectief:

(77)aDe vrolijke man (lachte onbedaarlijk).

(77)bDe man is vrolijk.

(78)aHet blauwe kaft (kun je niet gebruiken).

(78)bHet kaft is blauw.

De bedoelde correspondentie tussen de vrolijke man en de man is vrolijk en tussenhet blauwe kaft en het kaft is blauw is in semantisch opzicht een relatie vansynonymie: in de a-voorbeelden en in de b-voorbeelden is sprake van‘eigenschapstoekenning’.De overeenkomst tussen de adjectivische attributieve bepaling en het adjectivische

predikaatsnomen is een specifiek geval van een zeer algemene relatie tussenattributieve bepalingen en predikaten. Een ander soort voorbeeld vormen paren zinnenals

(79)aDe soldaten aan het front (krijgen verlof).

(79)bDe soldaten zijn aan het front.

(80)aHet feest gisteren (was erg geslaagd).

(80)bHet feest was gisteren.

(81)aDe onbedaarlijk lachende man (moestzich verwijderen).

(81)bDe man lachte onbedaarlijk.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 147: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

151

De algemeenheid van de relatie tussen attributieve bepalingen en predikaten vormtin terminologisch opzicht een moeilijkheid. Vat men adjectiva op als woorden dieop zichzelf een bijvoeglijke bepaling kunnen vormen en met een vorm van zijn,worden of blijven een predikaat, en wil men in dit laatste van een adjectivischpredikaatsnomen kunnen spreken, dan kan men een woord als lachend(e) geenadjectief noemen, en evenmin een zg. ‘stoffelijk’ bijvoeglijk naamwoord (zie § 7.4.4)als gouden, aangezien daarmee geen predikaat is gouden correspondeert, maar eenpredikaat is van goud. Een andere kwestie is dat aan het front in zin (79)a traditioneelwel een attributieve bepaling wordt genoemd, maar dat men die woorden in zin (79)bniet als adjectivisch predikaatsnomen beschouwt, en zelfs niet als predikaatsnomen.Er lijken sterke argumenten te zijn om aan attributieve bepalingen algemeensubject-predikaatsverbindingen ten grondslag te leggen. De algemeenheid van dieargumenten maakt echter dat zij niet geschikt zijn het traditionele adjectivischepredikaatsnomen te onderscheiden op grond van zijn relatie met de adjectivischeattributieve bepaling, noch om het gezegde met een nietnominaal predikaatsnomente onderscheiden van het werkwoordelijke gezegde. Of, en zo ja, welke verschillener zijn tussen bepaalde werkwoordelijke gezegden en gezegden met nietnominalepredikaatsnomina wordt in de volgende paragrafen besproken.

7.4.2 Voltooide en passieve deelwoorden, deverbatieve bijvoeglijkenaamwoorden en echte bijvoeglijke naamwoorden

In § 7.2 hebben we gewezen op het feit dat opeenvolgingen van woorden als

(82)Het zwembad is gesloten.

op twee manieren kunnen worden geïnterpreteerd, namelijk als ‘het zwembad isdicht’ en als ‘Iemand heeft het zwembad ge-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 148: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

152

sloten’. In de eerste lezing wordt het gezegde als naamwoordelijk beschouwd en alsimperfectisch, in de tweede lezing vatten we het gezegde op als werkwoordelijk enperfectisch. Binnen de terminologie die in de traditionele gangbare beschouwingswijzeligt opgesloten, is gesloten in de eerste lezing een adjectief en als zinsdeel eenadjectivisch predikaatsnomen, terwijl het in de tweede lezing een passief deelwoordis en als zinsdeel het hoofdwerkwoordelijk deel van het werkwoordelijk gezegde.Zoals in de hierboven genoemde paragraaf is opgemerkt, is er tussen dergelijkeadjectiva en passieve deelwoorden tevens een verschil in plaatsingsmogelijkheden.We geven hier nog enkele voorbeelden van deze verschijnselen:

(83)Na de lange wandeling bleken de gastenuitgehongerd te zijn.

(84)aBij de bevrijding van het kamp bleken degevangenen uitgehongerd te zijn.

(84)bBij de bevrijding van het kamp bleken degevangenen te zijn uitgehongerd.

De meest voor de hand liggende lezing van zin (83) houdt in dat de gasten ergehonger hadden. Hetzelfde is mogelijk ten aanzien van de gevangenen in zin (84)a,maar daar is ook de interpretatie mogelijk dat zij door opzettelijke onthouding vanvoedsel zijn omgekomen; deze laatste interpretatie is de enige die voor zin (84)bgeldt.Het interpretatieve verschil dat hier aan de orde is treedt ook op bij de

corresponderende attributieve bepalingen:

(85)De uitgehongerde gasten wierpen zich ophet diner.

(86)De bevrijding kwam voor deuitgehongerde gevangenen te laat.

Een ander voorbeeld van dezelfde verschijnselen leveren de volgende zinnen:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 149: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

153

(87)Zijn afkeer van televisie is overdreven.

(88)De veelgeroemde standvastigheid van hetweer is sterk overdreven.

(87)aIk vind dat zijn afkeer van televisieoverdreven is.

(87)bIk vind dat zijn afkeer van televisie isoverdreven.

(88)aIk vrees dat de veelgeroemdestandvastigheid van het weer sterkoverdreven is.

(88)bIk vrees dat de veelgeroemdestandvastigheid van het weer sterk isoverdreven.

Met zin (87) kan worden meegedeeld dat iemands afkeer van televisie onredelijkgroot is, wat ook een lezing is van zin (87)a, maar niet van zin (87)b; de andere lezingvan zin (87) en zin (87)a, die de enige is voor zin (87)b, houdt in dat aan iemand eengrotere afkeer van televisie wordt toegeschreven dan in overeenstemming is met defeiten. De enige lezing die aannemelijk is voor de zinnen (88), (88)a en (88)b is, datde veelgeroemde standvastigheid van het weer in feite minder groot is dan wordtbeweerd.De feiten die hier worden besproken beperken zich niet tot zinnen met passieve

deelwoorden als uitgehongerd en overdreven in de zinnen (83)-(88)b, maar geldenook voor zinnen met voltooide deelwoorden.

(89)aDe gasten zijn om vier uur vertrokken.

(89)bDe gasten zijn om vier uur vertrokken.

Vatten we zin (89)a op als een zin met een naamwoordelijk gezegde, dan is debetekenis dat de gasten op een bepaald moment in de toekomst, namelijk om vieruur, vertrokken zullen zijn, zodat er dan bijvoorbeeld geen gelegenheid meer is nogafscheid van hen te nemen (vgl. De gasten zijn morgen vertrokken); de betekenisvan zin (89)b, opgevat als een zin met een werk-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 150: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

154

woordelijk gezegde, is dat de gasten op een bepaald moment in het verleden, namelijkom vier uur, vertrokken, zodat er nu geen gelegenheid meer is afscheid van hen tenemen (vgl. De gasten zijn gisteren vertrokken). Bij deze voltooide deelwoordendient echter te worden opgemerkt, dat de corresponderende attributieve bepaling nietof nauwelijks voor tweeërlei interpretatie vatbaar is. Zo zal men

(90)De om vier uur vertrokken gasten komente laat.

niet opvatten als mededeling dat de gasten die om vier uur zullen vertrekken te laatzullen komen. Voor die mededeling bestaat de zin

(91)De om vier uur vertrekkende gastenkomen te laat.

Bij vergelijking van de voorbeelden (83)-(84)b met de voorbeelden (87)-(88)b blijktdat we verschil moeten maken tussen adjectiva als uitgehongerd, die weDEVERBATIEVE ADJECTIVA zullen noemen, en ‘echte’ adjectiva als overdreven. Wegeven eerst enkele voorbeelden van het onderscheid tussen deelwoorden, deverbatieveadjectiva en adjectiva dat we op deze wijze krijgen:

(92)aWanneer is het zwembad gesloten(geworden)?

(92)bWanneer is het zwembad gesloten (=dicht)?

(92)cWanneer is een jongen gesloten?

(93)aIk hoor dat jullie tweeën op dat feeststeeds zijn verward.

(93)bDie touwen zijn verward geweest.

(93)cJan is altijd erg verward.

(94)aHet horloge is te vaak opgewonden.

(94)bAls het horloge een tijd niet opgewondenis geweest, loopt het slecht.

(94)cJan is altijd erg opgewonden.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 151: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

155

(95)aHij merkte dat het mes was geslepen.

(95)bDie messen zijn nog nooit geslepengeweest.

(95)cPas op, die man is geslepen.

(96)aDe Galliërs zijn door Caesaronderworpen.

(96)bDat volk is lange tijd onderworpengeweest.

(96)cWat is Jan onderworpen!

De a-zinnen in deze voorbeelden zijn bedoeld als zinnen met participia, de b-zinnenals zinnen met deverbatieve adjectiva en de c-zinnen als zinnen met echte adjectiva.Met de semantisch vrij sprekende verschillen tussen de b-zinnen en de c-zinnencorresponderen een aantal syntactische verschijnselen.In de eerste plaats treden deverbatieve adjectiva niet op in combinatie met het

koppelwerkwoord worden. Een zin als Jan werd gesloten kan niet wordengeïnterpreteerd als passieve zin - behalve dan in een erg onaannemelijke interpretatie;er is dus een adjectief gesloten dat met een vorm van worden een naamwoordelijkgezegde constitueert en dat de betekenis ‘zich weinig of niet uitend’ heeft. Zo is erook geen perfectische passieve zin

(97)a*Jan is gesloten (geworden).

maar wel een perfectische actieve zin

(97)bJan is gesloten geworden.

Omgekeerd is er wel een perfectische passieve zin

(98)aDe deur is gesloten (geworden).

maar geen perfectische actieve zin

(98)b*De deur is gesloten geworden.

Dat er evenwel een adjectief gesloten is met een andere betekenis dan die van geslotenin zin (97)b blijkt uit een perfectische zin als

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 152: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

156

(99)De deur is gesloten geweest.

met is als perfectisch hulpwerkwoord dat met geweest het werkwoordelijk deel vormtvan het naamwoordelijk gezegde is gesloten geweest. Dat zin (99) geen passieve zinis wordt bevestigd door het feit dat er geen actieve zin is die er een parafrase van is:gesloten betekent hier ‘dicht’ en het is dit adjectief dat we ‘deverbatief’ noemen.De bewering dat deverbatieve adjectiva niet met het koppelwerkwoord worden

optreden vereist enige toelichting in verband met zinnen als

(100)De bomen worden gesnoeid.

(101)De bomen zijn gesnoeid geworden.

in de betekenis ‘de bomen worden gesnoeide bomen’, resp. ‘de bomen zijn gesnoeidebomen geworden’. Dergelijke zinnen zijn denkbaar in een situatie waarin aan eenschilder wordt gevraagd hoe de bomen op zijn schilderij zullen worden, resp. zijngeworden, gesnoeid of niet. Vergelijk voor onze interpretatie van de zinnen (100)en (101) nog

(102)Hoe wordt de rok? Geplisseerd.

(103)Waarom is de rok nu toch (een)geplisseerd(e) (rok) geworden?

In het licht van deze voorbeelden zijn er voor zinnen als de onderstaande dus steedstwee lezingen mogelijk, namelijk met worden als hulpwerkwoord van de lijdendevorm en met worden als koppelwerkwoord, al is in veel gevallen de eerste lezing demeest aannemelijke:

(104)De bomen worden gesnoeid.

(105)Het boek wordt gebonden.

(106)De muur wordt geschuurd.

Het tweede syntactische feit dat differentieert tussen deverba-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 153: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

157

tieve adjectiva en andere adjectiva is dat de eerste niet alle voor adjectiva normalemogelijkheden tot graadaanduiding hebben:

(107)*Het zwembad is een week erg geslotengeweest.

(108)*Hij zei dat het boek erg gebonden was.

(109)*Volgende week zijn die studenten erggeslaagd.

In de derde plaats kunnen deverbatieve adjectiva niet op dezelfde wijze met hetwerkwoord vindenworden gecombineerd als de meeste andere adjectiva.We hebbenhier het subjectief oordelende vinden op het oog, niet het verbum vinden met debetekenis ‘aantreffen’.We zullen hier eerst een aantal voorbeelden van dit verschijnselgeven, en vervolgens ingaan op gevallen die in eerste instantie een moeilijkheidvormen.

(110)a*Ik vond het een geslepen mes.

(110)bIk vond het een geslepen mens.

(111)a*Ik vond het een gesloten deur.

(111)bIk vond het een gesloten jongen.

(112)a*Ik vond het gekleurde gordijnen.

(112)bIk vond het gekleurde berichten.

Dezelfde stand van zaken treffen we aan in andere constructies met vinden:

(113)a*Ik vond het mes geslepen.

(113)bIk vond het mens geslepen.

(114)a*Ik vond de deur gesloten.

(114)bIk vond de jongen gesloten.

(115)a*Ik vond de gordijnen gekleurd.

(115)bIk vond de berichten gekleurd.

De hier gegeven voorbeelden kunnen met tal van andere worden

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 154: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

158

aangevuld. De boven aangekondigde moeilijkheid kan met zinnen als de volgendeworden geïllustreerd.

(116)aIk vond het een mislukte avond.

(116)bIk vond de avond mislukt.

(117)aIk vond het een bedorven avond.

(117)bIk vond de avond bedorven.

(118)aIk vond het verspilde moeite.

(118)bIk vond de moeite verspild.

(119)aIk vond het weggegooid geld.

(119)bIk vond het geld weggegooid.

Hoewel de gecursiveerde woorden in deze zinnen opgevat moeten worden alsdeverbatieve adjectiva, zijn deze zinnen grammaticaal, in onderscheid van de a-zinnenin de voorbeelden (110)-(115).Dat de combineerbaarheid van deze deverbatieve adjectiva met vinden niet

uitsluitend een eigenschap is vanmislukt, bedorven, enz. blijkt uit het ongrammaticalekarakter van de onderstaande zinnen:

(120)*Ik vond het een mislukte aanslag52..

(121)*Ik vond het een mislukte zelfmoord.

(122)*Ik vond het een bedorven eetlust.

(123)*Ik vond het bedorven kleren.

(124)*Ik vond het verspilde melk.

(125)*Ik vond het weggegooid afval.

(126)*Ik vond het weggegooide flessen.

Zoals ook verderop nog zal blijken is er een correspondentie tussen combineerbaarheidvan adjectiva met vinden en mogelijkheden tot graadaanduiding bij adjectiva. Er iseen constructie die in bepaalde gevallen zowel voor graadaanduiding kan wor-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 155: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

159

den gebruikt als voor hoeveelheidsaanduiding, terwijl in andere gevallen alleen delaatste mogelijkheid bestaat. Zo is

(127)Wat een gesloten jongen!

te parafraseren als ‘Wat is die jongen gesloten’, terwijl de zin

(128)Wat een aardige meisjes!

zowel de lezing ‘Wat zijn die meisjes aardig’ heeft, als de lezing ‘Wat veel aardigemeisjes.’ Daarentegen kan de zin

(129)Wat een gesloten deuren!

alleen betrekking hebben op het grote aantal deuren en niet op de mate waarin zijgesloten zijn. De gecombineerde mogelijkheid nu van graadaanduiding enhoeveelheidsaanduiding in deze constructies met wat blijkt samen te vallen met deboven gegeven restricties waarbinnen woorden als mislukt zijn te combineren metsubstantiva in zinnen die een subjectief oordeel inhouden:

(130)aWat een mislukte avonden!

(130)bWat een mislukte zelfmoorden!

(131)aWat een bedorven avonden!

(131)bWat een bedorven kleren!

(132)aWat een verspilde moeite!

(132)bWat een verspilde melk!

(133)aWat een weggegooid geld!

(133)bWat een weggegooide flessen!

De a-zinnen in de voorbeelden zijn homoniem en kunnen zowel graadaanduidendals hoeveelheidsaanduidend worden geïnterpreteerd, de b-zinnen laten alleen delaatste interpretatie toe.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 156: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

160

7.4.3 Tegenwoordige deelwoorden en bijvoeglijke naamwoorden

Behalve adjectiva die in vorm overeenkomen met perfectische en passievedeelwoorden zijn er ook bijvoeglijke naamwoorden die qua vorm corresponderenmet tegenwoordige deelwoorden. Dat deze groepen woorden in syntactisch opzichtonderling verschillen, blijkt uit de volgende voorbeelden.

(134)Het argument is overtuigend.

(135)*De vogel is vliegend.

(136)De gelijkenis is sprekend.

(137)*Piet is sprekend.

(138)De toestand is ontstellend.

(139)*De jongens zijn vechtend.

De niet grammaticale zinnen bevatten een tegenwoordig deelwoord, de grammaticaleeen adjectief.In bepaalde gevallen treden tegenwoordige deelwoorden gecombineerd met een

vorm van zijn of blijvenwel in grammaticale zinnen op; ze eindigen dan vaak op hetsuffix -e:

(140)Het vuur is brandende.

(141)De temperatuur is dalende.

(142)Ik ben nog twijfelende.

(143)De onrust blijft groeiende.

Adjectiva als overtuigend, bevredigend, enz. kunnen in deze constructies niet meteen -e voorkomen.

(144)*Het argument was overtuigende.

(145)*De gelijkenis is sprekende.

(146)*De ontknoping was overrompelende.

(147)*De oplossing is bevredigende.

Deze adjectiva gedragen zich ook in andere opzichten als echte adjectiva: ze zijncombineerbaar met het koppelwerkwoord

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 157: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

161

worden, ze treden op in de hiervoor reeds behandelde constructies met vinden en zekennen graadaanduiding:

(148)De gelijkenis wordt sprekend.

(149)Ik vind het een overtuigend argument.

(150)De voorstelling was erg bevredigend.

Tot de groep adjectiva die uiterlijk overeenstemmenmet tegenwoordige deelwoordenbehoren ook bijvoorbeeld nadénkend, opvlíegend, opbóuwend, enz., terwijl deaccentstructuur van deze woorden verschilt van die van de corresponderendewerkwoorden nádenken, ópvliegen, ópbouwen, enz.Ten aanzien van de zinnen (140)-(143) valt nog op te merken, dat deze constructies

doen denken aan de Engelse PROGRESSIVE FORM in zinnen als I am walking, Johnis writing a letter, enz. Deze Engelse zinnen kunnenmeestal in het Nederlands wordenvertaald met imperfectische zinnen als Ik wandel, Jan schrijft een brief en ook metzinnen als Ik ben aan het wandelen, Jan is een brief aan het schrijven: het eerstezinstype is ook een parafrase van zinnen als (140)-(143). Over zinnen als delaatstgenoemde is voor zover wij weten weinig bekend. Het lijkt niet aannemelijkwoorden als brandende, dalende, enz. in deze constructies als adjectivischeconstituenten op te vatten: ze zijn niet combineerbaar metworden of vinden en kennenook geen graadaanduiding. Mogelijk moeten we in zinnen als (140)-(143) eenbijzonder soort werkwoordelijk gezegde aannemen.

7.4.4 Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

Traditioneel vormen zg. STOFFELIJKE BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN een apartecategorie adjectiva. Hun onderscheidende eigenschap is dat ze uitsluitend voorkomenals attributieve bepaling en niet als adjectivisch predikaatsnomen, predikatief attribuutof bepaling van gesteldheid. Niettemin valt ook bij deze adjectiva op interpretatievegronden de in § 7.4.1 genoemde

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 158: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

162

algemene relatie tussen attributieve bepalingen en predikaten aan te wijzen:

(151)aHet stenen huis (wordt vollediggerestaureerd).

(151)bHet huis is van steen.

(152)aDe plastic knoop (smolt door de hitte).

(152)bDe knoop is van plastic.

In het verband van deze relatie moet er echter op worden gewezen dat niet elkestoffelijke voorzetselconstituent als van steen correspondeert met een stoffelijkadjectief als stenen; zo ontbreken naast van protoplasma, van zand, van brood, enz.de overeenkomende bijvoeglijke naamwoorden. Bovendien hebben devoorzetselconstituentenmeer syntactischemogelijkheden dan de stoffelijke adjectiva:in tegenstelling tot de laatste kunnen ze zowel attributief als predikatief wordengebruikt:

(153)Het huis van steen (wordt vollediggerestaureerd).

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden en ook stoffelijke voorzetselconstituentenvertonen in syntactisch opzicht verschillende overeenkomstenmet de reeds besprokendeverbatieve adjectiva (alsmede met bepaalde andere voorzetselconstituenten enwoorden als onklaar en aanwezig). De eerste overeenkomst is dat constituenten alsvan steen niet als predikaatsnomen met worden kunnen optreden. Bij de stoffelijkevoorzetselconstituenten moeten we echter weer het voorbehoud maken dat we ookbij de deverbatieve adjectiva maakten. Zoals een zin als (100) De bomen wordengesnoeid kan worden geïnterpreteerd als ‘de bomen worden gesnoeide bomen’, zokan een zin als

(154)Het huis wordt van steen.

worden gelezen als ‘het huis wordt een huis van steen’. Het verschil tussen dit soortzinnen en zinnen met predikaatsnomina bij worden blijkt ook uit de onmogelijkheidom in het eerste geval

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 159: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

163

bepaalde adverbiale bepalingen op te nemen die in zinnen van het tweede type welkunnen optreden:

(155)*Het huis wordt langzamerhand vansteen.

(156)*Dat lemmet wordt langzamerhand vanstaal.

(157)Die man wordt langzamerhand oud.

(158)Ze werden langzamerhand enthousiast.

In het verband van zinnen als (154) Het huis wordt van steen wijzen we nog op hetniet grammaticale karakter van

(159)*Alles wat Midas aanraakte werd vangoud.

Deze zin is een bevestiging voor de interpretatie die we voorstellen voor zinnen als(154).De andere overeenkomsten tussen stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden of

voorzetselconstituenten en deverbatieve adjectieven zijn, dat ook bij de eerstgenoemdegraadaanduiding en combinatie met vinden niet mogelijk zijn:

(160)*Die ring is erg van goud.

(161)*Ik vind die ring van goud.

(162)*Ik vind het een gouden ring.

Zoals we bij de deverbatieve adjectiva moesten wijzen op het type (116)a Ik vondhet een mislukte avond, zo moeten we hier wijzen op zinnen als

(163)Ik vond het een gouden tijd.

(164)Ik vond het een wassen neus.

De verklaring voor de grammaticaliteit van zinnen als (163) en (164) is analoog aandie voor de grammaticaliteit van een zin als (116)a.Er zijn aanwijzingen dat stoffelijke voorzetselconstituenten in verband moeten

worden gebracht met een perfectisch predikaat

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 160: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

164

dat het participium gemaakt bevat, dus als volgt in het geval van zin (151)b Het huisis van steen:

(165)Het huis is van steen gemaakt.

De overweging om deze relatie te leggen is dat het onderwerp in zinnen als (151)bniet een van nature bestaande zaak kan zijn, maar alleen een artefact, iets dat doorde mens is gemaakt, zoals dozen van karton, ringen van goud, enz. Voorbeelden diedit illustreren zijn:

(166)*Die rotsen zijn van bazalt.

(167)*Die scherven zijn van glas.

(168)*Die splinter in zijn vinger was van hout.

(169)*Een kwal is praktisch helemaal vanwater.

(170)*Die witte aders in de rotsen zijn vanmarmer.

(171)Die donkere randen aan de dijken zijnvan bazalt.

(172)Die kralen zijn van glas.

(173)Dat krukje is van hout.

(174)Dat vruchtenijs is praktisch helemaal vanwater.

(175)Die tafelbladen zijn van marmer.

We leggen hier dus een verband tussen een zinstype met een gezegde dat traditioneelveelal als naamwoordelijk wordt beschouwd en een daarmee corresponderendperfectisch zinstype. In de volgende paragraaf zullen we deze relatie naderbeschouwen en zien of zij ook op andere zinstypen van toepassing is.

7.4.5 Een gemeenschappelijke basis voor deverbatieve adjectivischepredikaatsnomina?

Het verschil tussen zinnen als

(176)Het zwembad is gesloten (= dicht).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 161: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

165

met een naamwoordelijk gezegde en zinnen als

(177)Het zwembad is gesloten (geworden).

met een werkwoordelijk gezegde, kan als volgt worden opgevat. In de eerstgenoemdezinnen wordt een eigenschap, een hoedanigheid toegekend aan het onderwerp. Diehoedanigheid is het resultaat van een bepaalde handeling of gebeurtenis. We kunnenook zeggen dat deze zinnen een situatie beschrijven die is ingetreden nadat eenhandeling is voltooid, resp. een gebeurtenis is voltrokken. Zinnen als (177)daarentegen delen mee dat er een handeling is verricht of een gebeurtenis heeftplaatsgevonden. Het gaat daarbij niet om de toestand die als resultaat van diehandeling of die gebeurtenis is ingetreden, maar om het feit van die handeling of diegebeurtenis in het verleden. In de eerstgenoemde zinnen wordt geabstraheerd vande handeling of de gebeurtenis, die echter wel is geïmpliceerd; in de laatstgenoemdezinnen wordt geabstraheerd van het resultaat van de handeling of gebeurtenis, welkresultaat echter wel is geïmpliceerd. Anders gezegd, als iemand een zwembad heeftgesloten, weten we dat het dicht is; als een zwembad dicht is, weten we dat iemandhet heeft gesloten. Handeling en resultaat zijn onlosmakelijk verbonden, maar kunnenin abstractie van elkaar worden meegedeeld.De hierboven gegeven karakteristiek van de relatie tussen imperfectische zinnen

met een deverbatief adjectief als predikaatsnomen en de corresponderende perfectischezinnen met een werkwoordelijk gezegde, is ook van toepassing op de relatie tussenzinnen als (151)b Het huis is van steen en (165) Het huis is van steen gemaakt: deeerste zin deelt het resultaat mee van de handeling die in de tweede zin als voltooidwordt te kennen gegeven. We vinden deze stand van zaken ook bij zinnen als

(178)aDe kachel is uit.

(179)aHet geld is op.

(180)aDe zon is onder.

(181)aJan is terug.

(182)aHet werk is af.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 162: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

166

in vergelijking met zinnen als

(178)bDe kachel is uitgegaan.

(179)bHet geld is opgeraakt.

(180)bDe zon is ondergegaan.

(181)bJan is teruggekomen.

(182)bHet werk is afgekomen (afgemaakt).

Zin (178)a is niet van toepassing op een kachel die nog nooit heeft gebrand; zin(179)a deelt niet mee dat er geen geld is, maar dat er geen geld is doordat het gelddat er was is uitgegeven, is opgeraakt. In de zinnen (178)a-(182)a is sprake van eeneigenschap die geldigheid heeft gekregen doordat een bepaalde gebeurtenis ofhandeling heeft plaatsgevonden; in deze zinnen wordt echter volkomen van diegebeurtenis of handeling geabstraheerd.De woorden uit, op, onder, terug, af behoren met andere tot een groep woorden

die in zinnen als (178)a-(182) a bijwoorden worden genoemd en die ook alsvoorvoegsels of prefixen optreden in samengestelde werkwoorden als uitgaan,opraken, ondergaan, terugkomen, afkomen, afmaken enz. In het verband van dezebespreking van de relatie tussen imperfectische zinnen en corresponderendeperfectische zinnen met een werkwoordelijk gezegde is het van belang op te merken,dat de genoemde voorvoegsels in vele gevallen een PERFECTIVERENDE functie hebben,anders gezegd, dat de met zulke voorvoegsels samengestelde werkwoordenPERFECTIEF zijn, terwijl de corresponderende werkwoorden zonder het voorvoegseldat niet zijn. Voorbeelden van zulke paren zijn varen tegenover wegvaren, huilentegenover uithuilen, bladderen tegenover afbladderen, enz. Perfectieve werkwoordenworden semantisch gekenmerkt door een moment van voltooiïng. Gebeurtenissenof handelingen die door zulke werkwoorden worden uitgedrukt, vinden niet zondermeer gedurende een kortere of langere tijdsduur plaats, maar tot een eindpunt isbereikt. Als iemand na een uur ophoudt met huilen, is er niet noodzakelijk iets andersaan de hand dan dat hij heeft gehuild en niet meer huilt; is hij uitgehuild, dan is erniet alleen iets

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 163: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

167

opgehouden, maar ook iets voltooid. Allerlei werkwoorden zijn zonder perfectiverendvoorvoegsel reeds perfectief, zoals bijvoorbeeld vertrekken, arriveren, landen; anderewerkwoorden, zoals sluiten en vullen, kunnen zowel perfectief als niet perfectiefworden gebruikt:

(183)aDe voorzitter sloot de vergadering.

(183)bEen klein meisje sloot de rij.

(184)aDe ober vulde het vat tot de rand.

(184)bDe wijn vulde het vat tot de rand.

De hiervoor genoemde werkwoorden uitgaan, opraken, terugkomen, afkomen enafmaken zijn perfectieve werkwoorden en hetzelfde geldt voor het in de vorigeparagraaf geïntroduceerde werkwoord (iets)maken in combinatie met van steen, vangoud, van glas, enz.We hebben hier aanleiding nog melding te maken van een categorie waartoe met

gaan, raken of komen combineerbare woorden behoren als dicht, onklaar, dood,beschikbaar enz. Zoals in het begin van § 7.4.4 werd opgemerkt vertonen stoffelijkebijvoeglijke naamwoorden en ook stoffelijke voorzetselconstituenten verschillendeovereenkomsten met deverbatieve adjectiva en woorden als de hier genoemde. Dezeovereenkomsten betreffen de onmogelijkheid van graadaanduiding en van combinatiemet vinden of worden. Woorden die tot de hier bedoelde categorie behoren delen degenoemde eigenschappen niet alleen met stoffelijke constituenten maar ook metwoorden als uit, op, onder, door en af. Er is voorts eenzelfde correspondentie tussenzinnen als Het zwembad is dicht en Het zwembad is dichtgegaan (of dicht gegaan),als die tussen De kachel is uit en De kachel is uitgegaan. Van elk van deze beideparen zinnen bevat de eerste (volgens de traditie) een naamwoordelijk gezegde, ende laatste een perfectief werkwoordelijk gezegde. De eerste zin is bij beide parenimperfectisch, de tweede perfectisch.In de aangegeven relatie tot perfectische zinnen met een perfectief werkwoordelijk

gezegde lijkt een gemeenschappelijk kenmerk te liggen van zinnen als (176) Hetzwembad is gesloten

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 164: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

168

(= dicht), (151)b Het huis is van steen, (178)a De kachel is uit, en de hierbovengegeven zin Het zwembad is dicht, waarin men traditioneel gewoonlijk van eennaamwoordelijk gezegde spreekt. In syntactisch opzicht zullen er voor deze relatieeveneens argumenten moeten worden gevonden. Dat deze relatie ook in syntactischopzicht relevant is, is duidelijk. Het is niet aannemelijk de structuur van een zin als(176) Het zwembad is gesloten (=dicht) niet in verband te brengen met die van eenzin als (177) Het zwembad is gesloten (geworden), om de voor de hand liggendereden dat allerlei restricties voor het optreden van zelfstandige naamwoorden in hetsubject of werkwoorden in het predikaat voor beide zinstypen identiek zijn; dezereden geldt algemeen voor de besproken zinnen. Voor zinnen als (151)b Het huis isvan steen en (165) Het huis is van steen gemaakt geldt bijvoorbeeld als specifiekerestrictie dat het substantief in het subject een niet van nature bestaande zaak tekennen moet geven, gezien het niet grammaticale karakter van zinnen als (166) *Dierotsen zijn van bazalt en de corresponderende perfectische zin *Die rotsen zijn vanbazalt gemaakt. Ten aanzien van zinnen als (178)aDe kachel is uit valt op te merkendat de daarin optredende woorden als uit, op, af, enz. ook een groep perfectiverendeprefixen vormen in samengestelde werkwoorden en zich dus ook in een andersyntactisch verband als groep aftekenen; in zo'n geval ligt het voor de hand beidecategorieën te identificeren. Wat betreft predikaten die woorden als dicht, dood,onklaar enz. bevatten kan worden gewezen op de al eerder vermelde overeenkomstentussen zulke woorden en constituenten als van steen, deverbatieve adjectiva enwoorden als uit in De kachel is uit(gegaan).Aan de semantische en syntactische relevantie van de aangewezen relatie kan

onzes inziens niet worden getwijfeld. Daarmee is echter geen antwoord gegeven opde vraag hoe die relatie syntactisch dient te worden gespecificeerd, m.a.w., welkedieptestructuur moet worden aangenomen voor zinnen als (176) Het zwembad isgesloten (=dicht) zodat de overeenkomst en het verschil met de dieptestructuur vanzinnen als (177)Het zwembad is gesloten (geworden) tot uitdrukking wordt gebracht.Dit vraagstuk is zeer gecompliceerd en het onderzoek ernaar is nog nauwelijks

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 165: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

169

op gang gekomen, laat staan dat er oplossingen kunnen worden voorgesteld. Metname de syntactische aard van de eigenschap van bepaalde werkwoorden die we metde term ‘perfectief’ hebben aangeduid, is nog in het geheel niet duidelijk. Een anderemoeilijkheid is, dat zinnen als (176) imperfectisch zijn, blijkens bijvoorbeeld

(185)Het zwembad is gesloten geweest.

(186)Het huis is van steen geweest.

(187)De kachel is uit geweest.

en zinnen als (177) perfectisch. We moeten er daarom mee volstaan te wijzen opmoeilijk op te lossen vraagstukken, die echter voortkomen uit een gestelde relatietussen zinstypen die semantisch en syntactisch voldoende gemotiveerd kan wordengeacht. De traditionele naamgeving van het gezegde in zinnen als (176), (151)b,(178)a en in een zin als Het zwembad is dicht als ‘naamwoordelijk’ in onderscheidvan het werkwoordelijk gezegde in de aangewezen corresponderende perfectischezinnen vindt in die relatie een verantwoording, terwijl de genoemde zinnen tevensmet elkaar overeenkomen in het feit dat het koppelwerkwoord worden er niet in kanoptreden, dat er geen graadaanduiding mogelijk is en dat constructies met vinden alsin *Ik vind het huis van steen, *Ik vind het een huis van steen, *Ik vind de kachel uit,*Ik vind het zwembad dicht uitgesloten zijn.

Eindnoten:

49. Den Hertogs opvatting van deze werkwoorden achten wij voor een belangrijk deel juist. Zie:C.H. den Hertog, De Nederlandsche taal, dl. 1, § 5.

50. Voor dezelfde en verdere argumenten verwijzen we naar het voortreffelijke artikel van M.C.van den Toorn, ‘Het naamwoordelijk gezegde’, Levende Talen (1965), p. 629-640, en naar zijndiscussie met P.C. Paardekooper in Levende Talen (1967), p. 199-206.

51. Dit voorbeeld ontlenen wij aan A.W. de Groot, ‘Een nieuweNederlandse syntaxis’,HandelingenNederlands Filologencongres, 26 (1960), p. 37-47.

52. Deze zin is als ‘subjectieve mening’ natuurlijk wel grammaticaal; de aanslag is wel gelukt,maar naar de mening van de spreker is het toch een mislukte aanslag.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 166: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

170

Hoofdstuk 8 Overgankelijk en onovergankelijk

8.1 Algemene opmerkingen

De bespreking van soorten predikaten is in hoofdstuk 7 begonnenmet het onderscheidtussen naamwoordelijk enwerkwoordelijk gezegde. In deze en de volgende paragrafengaan we nader in op de verschillende soorten werkwoordelijke gezegden. Debetreffende verschillen kunnen het best aan de orde worden gesteld door soortenwerkwoorden te onderscheiden, een werkwijze die van oudsher wordt gevolgd.Sommige werkwoorden vereisen de aanwezigheid van bepaalde andere constituentenof sluiten de aanwezigheid ervan uit, andere werkwoorden kunnen zowel met alszonder bepaalde andere constituenten voorkomen. Hiermee is zeer in het algemeenhet principe aangegeven waarop de onderscheidingen berusten die in de volgendeuiteenzettingen worden gemaakt. De onderstaande zinnen vormen een illustratie vandit uitgangspunt:

(1)aDe kinderen hebben een tekeninggemaakt.

(1)b*De kinderen hebben gemaakt.

(2)aHeb je het boek in de kast gezet?

(2)b*Heb je het boek gezet?

(2)c*Heb je in de kast gezet?

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 167: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

171

(3)aDe kinderen hebben hun pap gegeten.

(3)bDe kinderen hebben gegeten.

(3)cDe kinderen hebben hun pap opgegeten.

(3)d*De kinderen hebben opgegeten.

(4)aZo'n auto kost een halve ton.

(4)b*Zo'n auto kost.

(5)aDe kinderen hebben gelachen.

(5)bDe kinderen hebben erg gelachen.

(5)cDe kinderen hebben gelezen.

(5)d*De kinderen hebben erg gelezen.

(6)aEr wordt een tekening gemaakt.

(6)b*Er wordt gemaakt.

(6)cEr wordt gegeten.

(6)d*Er wordt opgegeten.

(6)e*Er wordt gekost.

(6)fEr wordt gelachen.

In het gezegde van zin (1)a vinden we de nominale constituent een tekening, diedaarin blijkens de niet grammaticale zin (1)b noodzakelijk aanwezig is. Ten aanzienvan zin (2)a geldt hetzelfde met betrekking tot de constituenten het boek en in dekast, blijkens de zinnen (2)c, resp. (2)b. In zin (3)a is de nominale constituent hunpap niet noodzakelijk aanwezig, maar in zin (3)c wel. Blijkens zin (4)b is een halveton in zin (4)a noodzakelijk aanwezig. De zinnen (5)a en (5)b laten zien dat ergdaarin kàn optreden, maar niet noodzakelijk aanwezig is; zin (5)c sluit deaanwezigheid van deze constituent uit. Uit de zinnen (6)a-(6)f tenslotte blijkt, dat destructuur met het hulpwerkwoord worden (zie § 8.3) en er aan restricties isonderworpen wat betreft de verba die in het gezegde kunnen optreden.Verschijnselen als geïllustreerd met de zinnen (1)a-(6)f vormen de grondslag voor

het onderscheiden van categorieën werkwoorden waarmee verschillen tussenwerkwoordelijke gezegden samenhangen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 168: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

172

8.2 Overgankelijke of transitieve en onovergankelijke of intransitievewerkwoorden

De eerste onderscheiding die gewoonlijk wordt gemaakt is die tussenOVERGANKELIJKE of TRANSITIEVE werkwoorden en ONOVERGANKELIJKE ofINTRANSITIEVE werkwoorden. Transitieve verba zijn werkwoorden als maken in dezinnen (1)a-(1)b, eten in de zinnen (3)a-(3)b en opeten in de zinnen (3)c-(3)d. Zijonderscheiden zich van intransitieve verba doordat het gezegde waarin zij optredeneen nominale constituent bevat, die bij een nader te bepalen subcategorie van dezewerkwoorden kan worden weggelaten. Dit is slechts een eerste, globale aanduidingvan het karakter van overgankelijke werkwoorden; in het vervolg van onze analysezullen nog nadere specificaties worden gegeven.De gebruikelijke naam voor de nominale constituent die optreedt bij transitieve

werkwoorden is LIJDEND VOORWERP of DIRECT OBJECT (kortheidshalve wordt hetdirecte object ook wel zonder meer ‘object’ genoemd). Het directe object kannoodzakelijk aanwezig zijn (zie de zinnen (1)a-(1)b en (3)c-(3)d) of niet noodzakelijk(zie de zinnen (3)a-(3)b). In het eerste geval spreken we van een ECHT transitiefwerkwoord en een VERPLICHT of OBLIGAAT object, in het tweede geval van eenPSEUDO-TRANSITIEF werkwoord en een WEGLAATBAAR object. Om redenen die nogworden gegeven, nemen we dus één categorie transitieve werkwoorden aan, waarvaneen subcategorie deel uitmaakt die wordt gekenmerkt door het feit dat het object kanworden weggelaten.Voor de bouw van het lijdend voorwerp als nominale constituent verwijzen we

naar de analyse van nominale constituenten in hoofdstuk 5. De kenmerken dienominale constituenten in de functie van subject en predikaatsnomen hebben, vertonenzij ook in de functie van object, zoals trouwens in alle functies waarin zij kunnenvoorkomen. Dit homogene karakter is de in § 5.1 in het vooruitzicht gestelde redenwaarom de behandeling van de nominale constituent voorafgaat aan die van deverbale constituent. We wijzen er in dit verband nog eens op dat wij ons in

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 169: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

173

dit boek niet richten op de uiterlijke zinsvorm als zodanig. Dit houdt onder meer indat wij voorbijgaan aan de vormverschillen die persoonlijke voornaamwoorden alsik,mij, hij, hem,wij, ons, enz. in samenhang met hun syntactische functie van subjectof object enz., te zien geven; hetzelfde geldt voor restricties waaraan het optredenvan pronomina als men, zich, enz., is gebonden. De uitspraak dat de bouw vannominale constituenten niet wordt bepaald door factoren buiten die constituenten,geldt dus in abstractie van bepaalde uiterlijke zinskenmerken.Zoals is opgemerkt zijn transitieve werkwoorden onvoldoende gekarakteriseerd

met de uitspraak dat zij samen met een nominale constituent kunnen of moetenvoorkomen. Ook in een werkwoordelijk gezegde met een intransitief verbum alsbijvoorbeeld lachen,werken, vertrekken, enz., lijkt een nominale constituent te kunnenoptreden:

(7)aDe kinderen hebben de hele middaggelachen.

(7)bDe kinderen vertrekken deze week.

We hebben gezien dat er verscheidene redenen zijn om de hele middag en deze weekniet op te vatten als object, maar als een bepaald soort adverbiale bepaling (zie §3.4). Dat dit type constituent het onderscheid ‘transitief-intransitief’ niet aantast, kanreeds blijken uit het feit dat ook in gezegden met een object dergelijke constituentenkunnen voorkomen (we cursiveren het lijdend voorwerp):

(8)De kinderen maken de hele middagtekeningen.

In zeer veel gevallen is het onderscheid ‘transitief-intransitief’ intuïtief wel duidelijk;met behulp van voorbeelden kan men snel tot het inzicht komen dat het hier een reëleonderscheiding betreft, en het kost vervolgens weinig moeite om van tal vanwerkwoorden te zeggen of ze transitief zijn dan wel intransitief. Een bevredigendesemantische karakteristiek van het onmiskenbare verschil tussen overgankelijke enonovergankelijke werkwoorden is in het algemeen echter moeilijk te geven. In tradi-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 170: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

174

tionele grammatica's wordt het veelal zo geformuleerd, dat transitieve werkwoordeneen handeling uitdrukken die is gericht op iemand of iets dat door het object wordtgenoemd. Een dergelijke typering is redelijk doeltreffend voor zinnen als

(9)aHij leest het boek.

(9)bHij verkoopt zijn auto.

maar schiet duidelijk tekort voor zinnen als

(10)aHij miste de trein.

(10)bDat bos vormt de afsluiting van hetreservaat.

In deze zinnen geven de verba missen en vormen geen handeling te kennen, tenzijmen het begrip ‘handeling’ zo ruim neemt dat het zijn bruikbaarheid verliest. Deuitspraak dat de betekenis van transitieve werkwoorden inhoudt, dat er behalveiemand of iets, genoemd of aangeduid door de nominale constituent die subject is,nog iets is dat door een andere nominale constituent wordt genoemd of aangeduid,voegt natuurlijk niets toe aan de mededeling dat in een gezegde met een transitiefwerkwoord een nominale constituent moet of kan voorkomen.

8.3 Actieve en passieve zinnen

Een belangrijk kenmerk van transitievewerkwoorden treedt naar voren bij vergelijkingvan de leden van paren zinnen als

(11)aDe directeur overweegt het voorstel.

(11)bHet voorstel wordt door de directeuroverwogen.

(12)aHet voorstel verraste de directeur.

(12)bDe directeur werd door het voorstelverrast.

Het is interpretatief duidelijk, dat de relatie tussen het verbum en het object in dea-zinnen dezelfde is als die tussen het verbum en

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 171: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

175

het subject in de b-zinnen; de zinnen (11)a en (11)b komen met elkaar overeen in derelatie tussen ‘overwegen’ en ‘het voorstel’, de zinnen (12)a en (12)b in de relatietussen ‘verrassen’ en ‘de directeur’. Het verschil tussen de b-zinnen en de a-zinnenis, dat het gezegde van de eerstgenoemde zinnen als verbale elementen niet alleeneen verbum en een tijdsindicator (‘presens’ in (11)a-(11)b, ‘preteritum’ in (12)a-(12)b)bevat, maar bovendien een element dat we het PASSIEVE ELEMENT noemen. Hoewelhet passieve element, zoals we zullen zien, het best als drieledig kan worden opgevat,vertoont het veel overeenkomst met het tweeledige perfectische element dat in § 6.3werd geïntroduceerd. Het eerste lid duiden we aan door te zeggen dat een gezegdemet een passief element het HULPWERKWOORD VAN DE LIJDENDE VORM wordenbevat. Het tweede lid van het passieve element is identiek met het tweede lid van hetperfectische element, en wordt gevormd door bepaalde vormkenmerken van hetverbum; ook in dit geval noemenwe die kenmerken PARTICIPIUMAFFIX. Een gezegdemet een passief element is een PASSIEF GEZEGDE, een zin met een passief gezegdeis een PASSIEVE ZIN; in het andere geval spreken we van ACTIEF GEZEGDE en ACTIEVEZIN. De vorm van het verbum in een passief predikaat noemen we PASSIEFDEELWOORD of PARTICIPIUM PASSIVUM (dat we deze term in onderscheid van ‘voltooiddeelwoord’ of ‘participium perfecti’ nodig hebben, of althans goed kunnen gebruiken,wordt hieronder nog uiteengezet). Het derde lid van het passieve element komtdadelijk aan de orde.In de traditionele grammatica zegt men dat met de actieve zinnen (11)a en (12)a

de passieve zinnen (11)b en (12)b corresponderen. Deze correspondentie wordt danverder zo gespecificeerd, dat het directe object van een actieve zin onderwerp is vande corresponderende passieve zin. Door onderscheid te maken, zoals traditioneelveelal wordt gedaan, tussen GRAMMATISCH en LOGISCH SUBJECT, en tussenGRAMMATISCH en LOGISCH OBJECT, kan men ook in interpretatief opzicht de relatietussen zinnen als (11)a en (11)b en tussen (12)a en (12)b bevredigend uitdrukken.In zin (11)a is het voorstel grammatisch èn logisch object, in zin (11)b is dezeconstituent grammatisch

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 172: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

176

subject en logisch object; ten aanzien van de zinnen (12)a-(12)b geldt hetzelfde voorde directeur. In zin (11)a is de directeur grammatisch èn logisch subject, in zin (11)bis deze constituent logisch subject en grammatisch deel van de constituent door dedirecteur die BEPALING VAN DE HANDELENDE PERSOON wordt genoemd; hetzelfdegeldt voor het voorstel in de zinnen (12)a-(12)b (ook al noemen we woorden alsvoorstel geen ‘persoon’). Het hierboven genoemde derde lid van het passieve elementwordt gevormd door het woord door in constituenten als door de directeur en doorhet voorstel. De begrippen ‘logisch subject’ en ‘logisch object’ hebben betrekkingop de semantisch relevante dieptestructuur van zinnen, de begrippen ‘grammatischsubject’ en ‘grammatisch object’ gelden voor de oppervlaktestructuur.De hier aangehaalde traditionele terminologie brengt een intuïtief volkomen

aannemelijk inzicht in een belangrijke syntactische relatie tot uitdrukking, en dientdaarom naar onze mening te worden gehandhaafd of weer te worden ingevoerd. Inverband met onjuiste interpretaties die wel aan de relatie tussen actieve en passievezinnen worden gegeven, zullen we in de volgende paragrafen de essentie van debedoelde correspondentie nog iets nader specificeren.

8.4 Vraagstukken rond de relatie ‘actief-passief’

De relatie tussen een actieve zin en de corresponderende passieve zin houdt over hetalgemeen niet zonder meer in dat de betekenis van de twee zinnen dezelfde is. Onderhet voorbehoud dat het begrip ‘synonymie’ nog allesbehalve ondubbelzinnig isgedefinieerd, en dat men in de begrippen ‘betekenisovereenkomst’ en‘betekenisverschil’ zeker een aspect van ‘graad of ‘mate’ moet opnemen, stellen wehier terwille van de discussie, dat de zinnen (11)a en (11)b synoniem zijn, evenalsde zinnen (12)a en (12)b. In dit opzicht vormen zinnen als

(13)aKareltje kuste zijn verloofde.

(13)bZijn verloofdewerd door Kareltje gekust.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 173: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

177

echter een moeilijkheid53.. In zin (13)a kan de bedoelde verloofde zowel Kareltjeseigen verloofde zijn als de verloofde van iemand anders, terwijl het eerste in zin(13)b niet voor de hand ligt. Toch kan naast zin (13)a geen andere corresponderendepassieve zin worden geplaatst dan zin (13)b. Een nog duidelijker voorbeeld van dittype vinden we in

(14)aIedereen liet zijn broer in de steek.

(14)bZijn broerwerd door iedereen in de steekgelaten.

De interpretatie dat iedereen zijn eigen broer in de steek liet, die wel mogelijk is voorzin (14)a, lijkt uitgesloten voor zin (14)b.Tot nu toe hebben we over de correspondentie ‘actief-passief’ gesproken alsof het

een relatie betreft tussen individuele actieve en passieve zinnenmet al hun syntactischeeigenschappen en met geen ander verschil tussen de zinnen dan het verschil tussenactief en passief. De voorbeelden (11)a-(12)b waren daar ook op afgestemd.Aangezien in onze opvatting de betekenis van een zin volledig wordt bepaald doorde individuele lexicale betekenis van de samenstellende woorden en de syntactischestructuur van de zin, dat wil zeggen de syntactische categorieën die er in voorkomenen de relatie tussen die categorieën, moeten we een begrip ‘synonymie’ aannemenonder het opzicht waarvan zin (11)a De directeur overweegt het voorstel synoniemis met (11)bHet voorstel wordt door de directeur overwogen; de syntactische relatiesimmers die hier beslissend zijn, zijn die tussen de twee nominale constituenten dedirecteur en het voorstel, en het verbum overwegen, en in dat opzicht hebben we dezinnen (11)a en (11)b gelijkgesteld: in beide zinnen is de directeur logisch subjecten het voorstel logisch object. Ook de zinnen (13)a en (13)b zijn wat deze syntactischerelatie betreft identiek: Kareltje is in beide zinnen logisch subject en zijn verloofdeis logisch object. Er is in deze zinnen echter nog een andere factor die semantischvan belang is, namelijk de relatie tussenKareltje en het antecedent van het bezittelijkvoornaamwoord zijn. Kareltje en dat antecedent kunnen in zin (13)a een en dezelfdepersoon zijn of twee verschillende personen,

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 174: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

178

terwijl voor zin (13)b alleen of bij voorkeur de tweede mogelijkheid in aanmerkingkomt. Deze relatie heeft echter niets te makenmet de correspondentie ‘actief-passief’,waarvan deze zinnen een volkomen regelmatig voorbeeld zijn. Abstraheren we vande vraag op wie zijn verloofde in de zinnen (13)a-(13)b betrekking heeft, dan kunnenwe op dezelfde gronden als in het geval van de zinnen (11)a-(11)b zeggen dat dezezinnen synoniem zijn. Op de vraag of het bepalen van het antecedent van bezittelijkevoornaamwoorden van de derde persoon een syntactische aangelegenheid is, gaanwe hier niet in.Het verschijnsel dat de zinnen (13)a-(13)b illustreren, leert ons dat de

correspondentie actief-passief niet moet worden beschouwd als een relatie waaraanalle in aanmerking komende paren zinnen i n t e g r a a l voldoen. Ook andere zinnenverschaffen argumenten tegen deze zienswijze:

(15)aDe directeur lichtte de commissaris graagin.

(15)bDe commissaris werd graag door dedirecteur ingelicht.

Het is duidelijk dat de factor die hier een inbreuk vormt op de synonymie moetworden gezocht in de functie van de bepaling graag, anders gezegd, in de relatiewaarin die bepaling staat tot de andere constituenten. We kunnen ons daarvan eendenkbeeld vormen door de zinnen (15)a-(15)b te vergelijken met de volgende twee:

(16)aDe directeur lichtte de commissaristelefonisch in.

(16)bDe commissariswerd telefonisch door dedirecteur ingelicht.

We zien dat de bepaling telefonisch de synonymie niet aantast. Voor de bepalinggraag in de zinnen (15)a-(15)b zal dus een andere functiemoetenworden aangenomendan voor de bepaling telefonisch in de zinnen (16)a-(16)b. Als we aannemen datgraag een bepaling is bij de verbinding van subject en predikaat

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 175: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

179

en telefonisch bij het verbum in het predikaat, hebben we een verklaring voor hetverschil in betekenis tussen de zinnen (15)a en (15)b en de synonymie van (16)a en(16)b. De eerste twee zinnen verschillen wat betreft de subject-predikaatsverbinding:(15)a heeft de directeur als (grammatisch) onderwerp en (15)b de commissaris. Indiengraag in (15)a in relatie staat tot een andere subject-predikaatsverbinding dan in(15)b, kunnen we daarin de syntactische basis zien voor het betekenisverschil. Hetverschil tussen de zinnen (16)a en (16)b is geen kwestie van het verbum in hetpredikaat, zodat een bepaling bij dat verbum in de ene zin geen ander effect kanhebben dan in de andere zin.Uit de voorgaande opmerkingen over de zinnen (15)a-(16)b blijkt tevens dat het

begrip ‘adverbiale bepaling’ waaronder graag in de zinnen (15)a-(15)b en telefonischin de zinnen (16)a-(16)b gewoonlijk worden ondergebracht, dient te wordengedifferentieerd. Dit specifieke vraagstuk komt echter in hoofdstuk 9 aan de orde.Wel willen we erop wijzen dat het hier besprokene illustratief is voor de opvattingvan de grammatica als een in hoge mate gestructureerd geheel van categorieën enrelaties tussen categorieën. In de mate waarin deze opvatting juist is, kunnen weverwachten dat onderzoek van bepaalde kenmerken van de zinsstructuur - in dit gevalde relatie ‘subject-transitief werkwoord-direct object’ - gevolgen kan hebben voorde oplossing van geheel andere vraagstukken, waarop de aandacht in eerste instantiein het geheel niet was gericht; zoals hier de relationele eigenschappen vanbijwoordelijke bepalingen.Tot slot van deze paragraaf volgen nog enkele illustraties van de opvatting dat

men bij de beoordeling van de correspondentie tussen actieve en passieve zinnensoms van bepaalde kenmerken van de betreffende zinnen dient te abstraheren.Beschouwen de volgende paren zinnen:

(17)aDe kat wil het vogeltje vangen.

(17)bHet vogeltje wil door de kat gevangenworden.

(18)aDe kat mag het vogeltje vangen.

(18)bHet vogeltje mag door de kat gevangenworden.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 176: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

180

(19)aDe kat wil het vogeltjewel eens nazitten.

(19)bHet vogeltje wil wel eens door de katworden nagezeten.

Tussen de leden van de twee laatste paren bestaat synonymie in de zin die wij er hieraan hechten (zie het begin van deze paragraaf), tussen de leden van het eerste paarniet. Afgezien van allerlei aparte problemen bij gezegden met werkwoorden alswillen, mogen, enz., merken we hier het volgende op. In zin (17)a is de katgrammatisch én logisch subject van willen, en logisch subject van vangen; in zin(17)b is het vogeltje grammatisch én logisch subject van willen, en logisch objectvan vangen. Zo gezien is er tussen deze zinnen dus nog een ander verschil dan dattussen actief en passief, aangezien in een regelmatige passieve zin het grammatischonderwerp niet ook logisch onderwerp is. Dat we deze stand van zaken niet aantreffenin de zinnen (18)a-(18)b moet mogelijk zo worden uitgelegd, dat het werkwoordmogen geen logisch subject heeft, althans dat het grammatisch subject niet ook logischsubject is. We denken in dit verband aan constructies alsMag dat, dat de kat hetvogeltje vangt? enMag dat, dat het vogeltje door de kat wordt gevangen?, waarnaastniet grammaticaal zijn *Wil dat, dat de kat het vogeltje vangt? en *Wil dat, dat hetvogeltje door de kat wordt gevangen? Ook voor het werkwoord willen in de zinnen(19)a-(19)b, dat kan worden geparafraseerd met het komt wel eens voor dat..., kandit worden overwogen.We raken hier aan het moeilijke vraagstuk van de zogenaamdeMODALE hulpwerkwoorden als kunnen, moeten, mogen, willen en zullen, waar weverder niet op ingaan.Als laatste voorbeeld geven we de vier paren zinnen

(20)aIedereen behoort het vraagstuk op telossen.

(20)bHet vraagstuk behoort door iedereen teworden opgelost.

(21)aIedereen schijnt het vraagstuk op telossen.

(21)bHet vraagstuk schijnt door iedereen teworden opgelost.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 177: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

181

(22)aIedereen zit het vraagstuk op te lossen.

(22)b*Het vraagstuk zit door iedereen teworden opgelost.

(23)aIedereen wist het vraagstuk op te lossen.

(23)b*Het vraagstuk wist door iedereen teworden opgelost.

Ook in deze zinnen hebben we te maken met gezegden die meer dan één verbumbevatten dat geen perfectisch hulpwerkwoord is en geen hulpwerkwoord van delijdende vorm, namelijk naast oplossen de werkwoorden behoren, schijnen, zittenen weten. Uit het feit dat wel de zinnen (20)b en (21)b grammaticaal zijn en niet dezinnen (22)b en (23)b, moet worden geconcludeerd dat deze vier werkwoorden niettot een en dezelfde categorie behoren. Over het verschil tussen de eerste twee parenzinnen en de volgende twee merken we op, dat het begrip ‘logisch subject’ niet vantoepassing lijkt te zijn op iedereen en het vraagstuk ten opzichte van de verba behorenen schijnen, maar wel ten opzichte van zitten en weten. De structuur van zinnen als(20)a-(21)b zal naar onze mening moeten worden opgevat in samenhang met die vanzinnen als Het behoort (zo te zijn) dat iedereen het vraagstuk oplost en Het behoort(zo te zijn) dat het vraagstuk door iedereen wordt opgelost, waarmee dus als het wareeen ander subject, nl. het, wordt geïntroduceerd. Indien we van dat structuurkenmerkvan deze zinnen abstraheren, houden we de ‘normale’ relatie van actieve en passievezinnen over, met iedereen als logisch subject en het vraagstuk als logisch object van‘oplossen’. In de zinnen (22)a-(23)b krijgen we bij de overgang van de a-zinnen naarde b-zinnen een verschuiving van de logische relaties.We tredenmet de voorbeelden(17)a-(23)b buiten het gebied van de evident enkelvoudige zin. Het leek echter nuttigde grens van de enkelvoudige zin te overschrijden ter illustratie van de noodzaak decorrespondentie ‘actief-passief’ niet te ruim te interpreteren, en ter illustratie vanbepaalde verderreikende verbanden in de syntaxis.In het voorgaande is aangetoond, dat actieve zinnen niet in al hun syntactische

kenmerken overeenkomen met corresponderen-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 178: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

182

de passieve zinnen. Ten aanzien van het evident enkelvoudige zinstype beperken wede correspondentie ‘actief-passief’ in zinnen met een transitief werkwoord tot eenrelatie tussen subject, verbum en object. Naarmate de analyse van het gezegde verdervordert, zal blijken dat het verbum binnen het kader van deze relatie kan wordenuitgebreid met verschillende soorten bepalingen, zoals telefonisch in de zinnen(16)a-(16)b. Door deze beperking zeggenwe niets over mogelijke andere syntactischeen semantische kenmerken en relaties in de betreffende zinnen, zoals tussenKareltjeen zijn verloofde in de zinnen (13)a-(13)b en tussen graag en de rest van de zin in(15)a-(15)b.

8.5 Nadere bepaling van de relatie ‘actief-passief’

In § 8.2 hebben we de pseudo-transitieve werkwoorden een subcategorie genoemdvan de transitieve werkwoorden. De alternatieve opvatting, namelijk dat lezen, eten,schrijven, enz. een bijzondere groep intransitieve werkwoorden vormen, gekenmerktdoordat zij met een object kunnen voorkomen, is niet overwogen. Semantisch is dieopvatting niet aannemelijk; het is evident dat de betekenis van pseudo-transitievewerkwoorden een object impliceert. Het belangrijkste syntactische argument tegende genoemde opvattingwordt verschaft door de hierboven behandelde correspondentietussen actieve en passieve zinnen. Ten aanzien van het verschil tussen transitief enintransitief moet deze correspondentie echter nog iets nader worden gepreciseerd.Het passieve element komt namelijk niet alleen voor in zinnen met een transitiefwerkwoord als verbum van het gezegde, maar ook in zinnenmet bepaalde intransitievewerkwoorden:

(24)aEr wordt goed gewerkt.

(24)bEr is goed gewerkt.

(24)cEr werd voortdurend gelachen.

(24)dEr was voortdurend gelachen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 179: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

183

Het bijzondere van deze zinnen is, dat zij geen grammatisch subject bevatten. Zoalsverderop nog nader zal worden betoogd, impliceren deze zinnen wel een logischsubject en dienen zij wel te worden opgevat als subject-predikaatsverbindingen endus als enkelvoudige zinnen in de betekenis die wij aan die term hebben gehecht.Op grond van de analyse die in § 8.3 is gegeven van het passieve element, is er geenenkele reden de zinnen (24)a en (24)c niet als passieve zinnen te beschouwen. Er issprake van het hulpwerkwoord van de lijdende vorm worden en van hetparticipiumaffix in de deelwoorden gewerkt en gelachen (over het derde lid doorvan het passieve element wordt hieronder gesproken). Het oordeel ‘passieve zin’dient te worden uitgebreid voor de zinnen (24)b en (24)d, ondanks het feit dat indeze zinnen geen vorm vanworden kanworden aangewezen. Zoals in § 7.2 is betoogd,verantwoordt deze zienswijze dat het perfectisch hulpwerkwoord zijn optreedt bijverba alswerken en lachen, die met hebbenworden vervoegd. Dat zijn in deze zinnenperfectisch hulpwerkwoord is, wordt gesteund door de observatie dat er tussen dezinnen (24)a en (24)c enerzijds en (24)b en (24)d anderzijds geen ander verschil isdan tussen bijvoorbeeldMen werkt goed enMen heeft goed gewerkt en tussenMenlachte voortdurend enMen had voortdurend gelachen, dat wil zeggen, geen anderverschil dan dat tussen ‘imperfectisch’ en ‘perfectisch’. We vatten de vormen vanzijn in de zinnen (24)b en (24)d dus op als perfectische hulpwerkwoorden waarbijhet corresponderende participiumperfecti geworden ontbreekt. Dewerkwoordsvormengewerkt en gelachen beschouwen we, evenals dezelfde woorden in de zinnen (24)aen (24)c, als passieve deelwoorden, dat wil zeggen, als verba die zijn samengesteldmet het tweede lid van het passieve element. Dit laatste vormt de reden dat we hetparticipium passivum onderscheiden van het uiterlijk identieke participium perfecti,dat een samenstelling is van het verbum met het tweede lid van het perfectischelement.De pseudo-transitieve werkwoorden kunnen op dezelfde wijze als bepaalde

intransitievewerkwoorden in passieve zinnen zonder grammatisch subject voorkomen:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 180: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

184

(25)aEr wordt goed gegeten.

(25)bEr is goed gegeten.

(25)cEr wordt voortdurend gelezen.

(25)dEr was voortdurend gelezen.

Met echte transitieve werkwoorden is dat niet het geval, blijkens bijvoorbeeld

(26)a*Er werd gemaakt.

(26)b*Er werd in de kast gezet.

(26)c*Er werd opgegeten.

Ook ten aanzien van intransitieve werkwoorden differentieert dit passieve zinstypezonder grammatisch subject tussen verschillende categorieën. Verba als werken,lachen, lopen, luisteren, praten, die een handeling te kennen geven, kunnen wel indit soort zinnen voorkomen, werkwoorden als zitten, liggen, vallen, lekken, die geenhandelingsaspect vertonen, niet:

(27)a*Er wordt gezeten.

(27)b*Er wordt gelekt.

De subcategorisering van intransitieve werkwoorden komt verder niet aan de orde.Hier beperken we ons tot het vermelden van een syntactisch kenmerk dat in elk gevaltwee grote groepen onovergankelijke werkwoorden onderscheidt, de duidelijkehandelingswerkwoorden en dewerkwoorden die duidelijk geen handelingswerkwoordzijn.Bij zinnen als (24)a-(24)d kan nog worden opgemerkt, dat het geïmpliceerde

logische subject betrekking heeft op menselijke wezens. Bij werkwoorden alswerkenen lachen brengt de betekenis van deze verba dit reeds met zich mee, maar uitonderstaande zinnen blijkt, dat het een kwestie is van de structuur van deze zinnen:

(28)aEr wordt gebeld.

(28)bEr wordt gejaagd.

(28)c*Er wordt geblaft.

(28)d*Er wordt gegraasd.

(28)eEr wordt gekraakt.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 181: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

185

Zin (28)a wordt geïnterpreteerd als de mededeling dat iemand belt, niet als demededeling dat er, bijvoorbeeld automatisch, een bel gaat. Bij zin (28)b komen weniet op de gedachte dat het over leeuwen gaat, hoewel die dieren wel plegen te jagen.De zinnen (28)c en (28)d zijn niet grammaticaal. Zin (28)e tenslotte wordt nietopgevat als mededeling dat er iets kraakt, maar als mededeling dat iemand, of men,met iets kraakt, bijvoorbeeld met papier tijdens een concert. De hier aangeduide standvan zaken verschaft een argument voor de opvatting, dat deze passieve zinnen zondergrammatisch subject corresponderenmet actieve zinnen die iemand ofmen als subjecthebben, dus woorden die betrekking hebben op menselijke wezens54..Na het bovenstaande kunnen we aan de hand van een gepreciseerde relatie

‘actief-passief’ de transitieve verba, zowel de echte als de pseudo-, als volgtonderscheiden van intransitieve verba: onovergankelijke werkwoorden treden inpassieve zinnen alleen zonder grammatisch subject op; overgankelijke werkwoordentreden op in passieve zinnen die een grammatisch subject moeten bevatten (de echte)of kunnen bevatten (de pseudo-).De relatie die in § 8.2 is gelegd tussen het directe object en het grammatisch

subject/logisch object in passieve zinnen wordt bevestigd door wat hierboven ismeegedeeld over transitieve werkwoorden in passieve zinnen zonder grammatischsubject. De echte transitieve werkwoorden zijn gekenmerkt door de noodzakelijkeaanwezigheid van het directe object in actieve zinnen; de corresponderende constituentin passieve zinnen blijkt ook verplicht te zijn, getuige het feit dat echte transitievewerkwoorden niet voorkomen in passieve zinnen zonder grammatisch subject (=logisch object). De pseudo-transitieve werkwoorden treden in actieve zinnen meteen weglaatbaar object op; in passieve zinnen komen ze voor mèt en zònder decorresponderende constituent ‘grammatisch subject’, die dus eveneens weglaatbaarblijkt te zijn.In het voorbijgaan wijzen we er op, dat de passieve zinnen met er uit de vorige

paragraaf niet moeten worden verward met passieve zinnen met er die wel eengrammatisch subject bevatten

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 182: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

186

en waarin zowel echte als pseudo-transitieve werkwoorden kunnen optreden.Voorbeelden hiervan zijn:

(29)aEr werd iets gemaakt.

(29)bEr werden tekeningen gemaakt.

(29)cEr werd een boek gelezen.

(29)dEr werden verscheidene boeken gelezen.

(29)eEr werd iemand weggestuurd.

(29)fEr werd veel melk gedronken.

Dit zijn zinnen met een onbepaalde nominale constituent als subject en bij dezezinnen is er en inversie van subject en verbum finitum een veelvuldig voorkomendverschijnsel, zoals reeds in § 5.5 is opgemerkt.Wat aan het begin van deze paragraaf een bevestiging is genoemd van de relatie

tussen het directe object in actieve zinnen en het grammatisch subject in passievezinnen betekent een grote vereenvoudiging van de grammatische beschrijving. Indienwe de betreffende correspondentie tussen actieve en passieve zinnen niet zoudenbenutten, zouden we het gedrag van pseudo-transitieve werkwoorden in actievezinnenmoeten behandelen los van hun gedrag in passieve zinnen. Door deze zinstypenop te vatten als één en dezelfde structuur met twee verschillende uiterlijke vormenwaarin intransitieve, echte transitieve en pseudo-transitieve verba hun onderlingonderscheidende kenmerken bewaren, brengen we meer structuur aan het licht,bereiken we een grotere systematisering en kunnen we uitspraken doen van eengrotere algemeenheid, die geldigheid hebben voor een groter aantal verschijnselenen daardoor in het geheel van de beschrijving vereenvoudigend werken.De correspondentie ‘actief-passief’ houdt ook een vereenvoudiging in op het punt

van de selectierestricties waaraan de combineerbaarheid van transitieve verba metnominale constituenten in de functie van object is onderworpen. Die restricties blijkennamelijk ook te gelden voor de combineerbaarheid van grammatisch subject entransitief verbum in passieve zinnen:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 183: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

187

(30)a*Het voorstel overweegt de directeur.

(30)b*De directeur wordt door het voorsteloverwogen.

(31)a*De directeur verraste het voorstel.

(31)b*Het voorstel werd door de directeurverrast.

Waar de actieve zin grammaticaal is, is de passieve zin dat ook:

(32)aDe directeur lichtte de commissaris in.

(32)bDe commissaris lichtte de directeur in.

(32)cDe commissaris werd door de directeuringelicht.

(32)dDe directeur werd door de commissarisingelicht.

De passieve zinnen zonder grammatisch subject zijn in de vorige paragrafen gegevenzonder bepaling van de handelende persoon, in tegenstelling tot passieve zinnen dieeerder zijn behandeld. Een dergelijke bepaling kan er wel in optreden, blijkensbijvoorbeeld:

(33)aIedereen heeft goed gewerkt.

(33)bEr is door iedereen goed gewerkt.

Dat onze eerdere voorbeelden anders waren gekozen, had als reden dat begrippendie relevant zijn voor de correspondentie ‘actief-passief’, zoals grammatisch enlogisch subject en grammatisch en logisch object, nogmoestenworden geïntroduceerd,en dit kon beter gebeuren aan de hand van zinnen die alle constituenten bevatten diedeze begrippen representeren. In feite echter komt de bepaling van de handelendepersoon weinig in de uitingen van het taalgebruik voor. Dit neemt echter niet wegdat we aan de in aanmerking komende uitingen zonder door-bepaling wel passievezinnen met een grammatisch subject in de vorm van een bepaling van de handelendepersoon ten grondslag moeten leggen. Interpretatief is een dergelijke grondslag

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 184: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

188

zonder meer aannemelijk. Een uiting als (24)aEr wordt goed gewerkt heeft betrekkingop een situatie waarin één of meer personen volgens de spreker goed werken. Wiedat is of wie dat zijn komt in de vorm van de zin die met deze uiting overeenkomtniet tot uitdrukking, maar kan klaarblijkelijk in de taalgebruikssituatie bekend wordenverondersteld (gebeurt dit ten onrechte, dan kan de spreker zeker een vraag verwachtenals Door wie?). Die veronderstelde bekendheid zal de informatie die met eendoor-bepaling kan worden gegeven in veel gevallen overbodig doen zijn of althansin de ogen van de spreker niet relevant. Deze redenering maakt het echter nietnoodzakelijk dat we in zinnen als (24)a een logisch subject aannemen in de vormvan de nominale constituent van de bepaling van de handelende persoon. Immers,elke taalgebruiker kan in principe op elk moment in elke situatie over elk aspect vandie situatie informatie gaan geven. Zo zou de mededeling Er wordt goed gewerktkunnen worden uitgebreid met een bepaling die het tijdstip noemt waarop er wordtgewerkt of de tijd gedurende welke er wordt gewerkt; andere mogelijkheden zijn deplaats waar gewerkt wordt, de reden waarom, enz. Op dezelfde wijze als er isgeïmpliceerd dat er één of meer personen werken, is geïmpliceerd dat zij dat ergensdoen, op een bepaald moment, gedurende een bepaalde tijd, met een bepaalde reden,enz. Voor de uitdrukking van deze gegevens wijst de grammatica traditioneel allerleibepalingen aan die in zinnen al dan niet kunnen optreden. Ook in dit boek wordendergelijke bepalingen als zogenaamd VRIJE of OPTIONELE constituenten behandeld.Deze bepalingen onderscheiden we echter van het niet noodzakelijk aanwezige ofweglaatbare directe object bij pseudo-transitieve werkwoorden, van het nietnoodzakelijk aanwezige grammatische subject in passieve zinnen met eenpseudo-transitief verbum, en van het logische subject in passieve zinnen, dat ookweglaatbaar blijkt te zijn. We maken dus verschil tussen constituenten die optioneelzijn en constituenten die niet noodzakelijk aanwezig zijn. Zoals we zojuist hebbentrachten duidelijk te maken kunnen we dit onderscheid niet verantwoorden met eenverwijzing naar wat uitingen in semantisch opzicht impliceren; die implicaties vormenals het ware het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 185: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

189

semantische correlaat van demo g e l i j k h e i d dat deze of die soort bepaling optreedt.Ten aanzien van het weglaatbare object en het weglaatbare grammatische subjectstellen we, dat zij inherent zijn aan de structuur van zinnen met een pseudo-transitiefverbum in het gezegde, ongeacht hun feitelijke aanwezigheid in de zin. De grondwaarop dit wordt gedaan is van syntactische aard, evenals bij soortgelijke beslissingendie reeds zijn genomen, bijvoorbeeld met betrekking tot de ‘nul’-lidwoorden en hetparticipium perfecti van het hulpwerkwoord worden.

8.6 Transitieve werkwoorden met een indirect object

8.6.1 Algemene opmerkingen

In traditionele grammatica's volgt op de behandeling van het lijdend voorwerp ofdirecte object gewoonlijk die van het MEEWERKEND VOORWERP en hetBELANGHEBBENDE VOORWERP, die beide ookwel INDIRECT OBJECTworden genoemd.De vraag of er inderdaad onderscheid tussen deze voorwerpenmoet worden gemaakt,komt in § 8.6.5 aan de orde; voorlopig bedienen we ons uitsluitend van de term‘indirect object’.Het directe object is in de vorige paragrafen gekarakteriseerd als een al dan niet

weglaatbare nominale constituent die optreedt in verbinding met een transitiefwerkwoord. Het indirecte object kan in zijn algemeenheid op overeenkomstige wijzeworden opgevat: het is een al dan niet noodzakelijk aanwezige aanvulling bij hetverbum in de vorm van een nominale constituent.De analyse van het indirecte object stuit op grote moeilijkheden, hetgeen in recente

publicaties over dit onderwerp ook is opgemerkt55.. Het is de vraag of dat wattraditioneel zoal als indirect object wordt aangewezenwel als een homogene categoriekan worden beschouwd. Hierbij valt natuurlijk in de eerste plaats te denken aan hetverschil tussen echte en pseudo-transitieve werkwoorden die met een al dan nietweglaatbaar indirect object voorkomen, zoals gunnen, ontnemen, geven, betalen,enz., en werkwoorden als (ge)lukken en bevallen, die als geïmpli-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 186: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

190

ceerde of noodzakelijk aanwezige aanvulling slechts één nominale constituent hebbenen die uitsluitend in actieve zinnen voorkomen. Wij beperken ons in deze paragrafentot de eerstgenoemde soort transitieve werkwoorden, die althans gemeen hebben datzij met twee nominale constituenten kunnen optreden. Dit kenmerk moet voorlopigdienen als verantwoording om ze als één categorie op te vatten. Of de verschillendie er tussen de betreffende werkwoorden bestaan in een verder onderzoeksstadiumtot opheffing van de categorie zullen noodzaken, kunnen wij nog niet overzien. Hetlijkt niet onmogelijk dat die verschillen geen verschillen zijn onder het opzicht vanhet indirecte object, maar onder dat van het directe object. Wij zullen op dezespeculatie als zodanig niet ingaan, maar een bespreking geven van een gevarieerdaantal vraagstukken die zich ten aanzien van zinnenmet een indirect object voordoen.Ter illustratie van de bedoelde categorie als geheel geven wij eerst enkelevoorbeeldzinnen met het representatieve werkwoord geven, dat echt transitief is enmet een weglaatbaar indirect object voorkomt (het indirecte object is in devoorbeeldzinnen gecursiveerd):

(34)aHij heeft zijn broer een boek gegeven.

(34)bHij heeft een boek gegeven.

(34)c*Hij heeft zijn broer gegeven.

(34)d*Hij heeft gegeven.

We zien aan deze voorbeelden dat het directe object van geven niet weglaatbaar isen het indirecte object wel. De weglaatbaarheid van het indirecte object blijkt echterniet altijd te gelden; er zijn uitzonderingen wanneer het directe object ‘abstract’ is:

(35)aHij heeft dat vertrek een anderebestemming gegeven.

(35)b*Hij heeft een andere bestemminggegeven.

Dat het hier uitzonderingen betreft, blijkt uit de zinnen

(36)aHij heeft zijn broer waardevolleinlichtingen gegeven.

(36)bHij heeft waardevolle inlichtingengegeven.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 187: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

191

De aard van deze uitzonderingen hebben wij nog niet kunnen vaststellen; mogelijkis een voorwaarde voor de weglaatbaarheid van een ‘abstract’ direct object bij gevendat het indirecte object een levend of menselijk wezen aanduidt, zoals in zin (36)a.

8.6.2 Schrijven met en zonder indirect object

Het werkwoord schrijven wordt op grond van zinnen als

(37)aHij heeft zijn broer een brief geschreven.

veelal vermeld als verbum dat met een indirect object kan voorkomen. Dit indirecteobject is weglaatbaar, blijkens

(37)bHij heeft een brief geschreven.

Zin (37)b kan namelijk worden geïnterpreteerd met een geïmpliceerd indirect objectdat betrekking heeft op iemand aan wie de brief is gericht (vgl.Weet je broer het al?Ja, ik heb gisteren een brief geschreven). Ook het directe object bij schrijven isweglaatbaar:

(37)cHij heeft zijn broer geschreven.

De zin

(37)dHij heeft geschreven.

tenslotte laat zien dat beide objecten tegelijk weglaatbaar zijn (vgl.Wil jij nu nieteens schrijven, ze krijgen altijd brieven van mij). Behalve zin (37)d is er dehomonieme zin

(38)aHij heeft geschreven.

Deze zin bedoelen we als mededeling dat de ‘hij’ bezig is geweest met schrijven.Wat hij aan het schrijven was hoeft niet noodzake-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 188: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

192

lijk een brief te zijn, het kan ook een verhaal zijn, een roman of een artikel. Er is indeze zin alleen verondersteld dat de ‘hij’ iets aan het schrijven is geweest. Het verschilten opzichte van zin (37)d is, dat niet is geïmpliceerd dat het iets dat werd geschrevenook inderdaad is voltooid. De relatie tussen zin (38)a en de zin

(38)bHij heeft een verhaal geschreven.

is, m.a.w., een andere dan die tussen de zinnen (37)d en (37)b. We vullen, nog andersgezegd, zin (38)a niet aan met een direct object en zin (37)d wel. In de interpretatievan de corresponderende imperfectische zin

(39)Hij schrijft.

is er van zo'n aanvulling wel sprake. Het blijkt dat perfectische zinnen met schrijveninhouden dat er iets schrijvende is voltooid, hetgeen in de imperfectische zinnen niethet geval is, dit laatste onder het voorbehoud dat het geïmpliceerde object niet opeen brief betrekking heeft. Het werkwoord schrijven interpreteren we met eenbrief-object dus anders dan met een andersoortig object. Een bevestiging van ditverschil leveren zinnen als

(40)*Hij heeft zijn kinderen een verhaalgeschreven.

De grammaticaliteit van deze zin is op zijn minst twijfelachtig; de betekenis kanworden uitgedrukt met

(41)Hij heeft voor zijn kinderen een verhaalgeschreven.

De overeenkomstige parafrase gaat voor zin (37)a Hij heeft zijn broer een briefgeschreven echter niet op. De relatie tussen zinnen als (40) en (41) komt verderopnog ter sprake.Het werkwoord schrijven impliceert niet alleen met een brief-object een indirect

object. Dit is ook het geval in zinnen als

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 189: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

193

(42)Hij heeft (zijn broer) de datumgeschreven.

(43)Hij heeft (zijn broer) geschreven dat hijkomt.

In dit soort zinnen vertoont schrijven overeenkomst met werkwoorden als zeggen,meedelen, vertellen (niet in de zin van ‘verhalen’), berichten, telefoneren, seinen,enz., die we ‘zeg-werkwoorden’ zullen noemen. Al deze werkwoorden duidentaalgebruikshandelingen aan of plaatsvervangende taalgebruikshandelingen; hunbetekenis impliceert dat er een of meer zinnen worden geproduceerd, die als directobject optreden. De vorm van dat object is tweeërlei: het kan een citaat zijn, eenherhaling van wat in feite wordt ‘gezegd’, zoals in de zin

(44)Hij heeft zijn broer geschreven: ‘Ik kom’.

Traditioneel spreekt men in zo'n geval van ‘directe rede’. Daarvan onderscheiden isde ‘indirecte rede’ in de vorm van een dat-zin die we in de corresponderende zin(43) aantreffen. De verhouding tussen de directe en de indirecte rede is niet alleeneen kwestie van een zo getrouwmogelijke weergave van de inhoud van het ‘gezegde’,maar bovendien van formeel zeer regelmatig bepaalde synonieme uitdrukkingen.Dit is althans het geval met zinnen als (44) en (43), waarop traditioneel de termen‘directe rede’ en ‘indirecte rede’ van toepassing worden geacht. Ook in het gevalvan een zin als (42) is er als produkt van de betreffende schrijfhandeling een zin diein de directe rede geciteerd zou kunnen worden als we wisten wat de datum was. Inzin (42) is de datum echter geen indirecte weergave van wat geschreven is, maar eennaamgeving daarvan, een identificatie. Als parafrase van deze zin kan gelden:

(45)Hij heeft (zijn broer) iets geschreven endat is de datum.

Woorden die als datum optreden in het directe object bij zegwerkwoorden zijn nognaam, adres, prijs, breedte, gewicht, oplossing, enz.:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 190: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

194

(46)aHij zegt zijn naam.

(47)aHij deelt het adres mee.

(48)aZe vermelden de prijs niet.

Wat in feite wordt gezegd, meegedeeld of vermeld, bevat in elk geval een naam,resp. een adres, resp. een prijs:

(46)bHij zegt: ‘Jan Blokzijl’.

(47)bHij deelt mee: ‘Moddermanstraat 3’.

(48)bZe vermelden: ‘Honderd gulden’.

Als parafrase van de zinnen (46), (47) en (48) gelden resp.:

(46)cHij zegt iets en dat is zijn naam.

(47)cHij deelt iets mee en dat is het adres.

(48)cZe vermelden iets niet en dat is de prijs.

In het voorbijgaan wijzen we erop, dat het directe object bij zeg-werkwoorden ookeen of-zin kan zijn:

(49)aHij schrijft (zijn broer) of hij komt.

Synoniem met deze zin zijn de zinnen

(49)bHij schrijft (zijn broer) of hij komt ofniet.

(49)cHij schrijft (zijn broer) of hij komt of nietkomt.

Of-zinnen zijn zinnen in de indirecte rede, die ook met dat-zinnen kunnen wordenweergegeven:

(49)dHij schrijft (zijn broer) dat hij komt, ofhij schrijft (zijn broer) dat hij niet komt.

Al deze zinnen zijn indirecte parafrases van de zin

(49)eHij schrijft (zijn broer): ‘Ik kom’, of hijschrijft (zijn broer): ‘Ik kom niet.’

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 191: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

195

Overzien we het voorgaande, dan concluderen we dat we met betrekking tot hetwerkwoord schrijven verschillende onderscheidingen moeten maken in termen vanhet directe object. Als het directe object betrekking heeft op een brief, dan is hetweglaatbaar, terwijl ook het indirecte object dan weglaatbaar is en beide objectentegelijk weggelaten kunnen worden. Treedt schrijven op als zeg-werkwoord, dan ishet indirecte object weglaatbaar, maar het directe object niet. In het derde geval,namelijk wanneer het directe object iets aanduidt als een boek, een verhaal, eenartikel, is het in imperfectische zinnen weglaatbaar en in perfectische zinnen niet,terwijl er geen indirect object is.

8.6.3 Weigeren

Voor zover ons bekend wordt er wat het indirecte object betreft geen verschil gemaakttussen zinnen als de onderstaande:

(50)aHij heeft zijn broer een boek beloofd.

(51)aHij heeft zijn broer een boek gevraagd.

(52)aHij heeft zijn broer een boek geweigerd.

Dat er tussen de werkwoorden beloven, vragen en weigeren wel syntactischeverschillen zijn, blijkt bij vergelijking van de volgende parafrases van de zinnen(50)a-(52)a:

(50)bHij heeft zijn broer beloofd dat hij hem(=zijn broer) een boek zal geven.

(51)bHij heeft zijn broer gevraagd of hij (=zijnbroer) hem een boek wil geven.

(52)bHij heeft geweigerd zijn broer een boekte geven.

Beloven komt voor met een dat-zin, vragen met een of-zin en weigeren met eeninfinitiefconstructie als direct object. Uit de parafrases wordt echter ook duidelijkdat er verschillen zijn op het punt van het indirecte object. In de betekenis van alledrie

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 192: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

196

deze werkwoorden is het werkwoord geven geïmpliceerd indien deze werkwoordenmet een substantivische constituent als direct object voorkomen (voor een uitzonderingbij weigeren zie hieronder). In het geval van beloven is het grammatische subjectvan de zin tevens logisch subject van het geïmpliceerde geven, terwijl in het gevalvan vragen het logische subject van geven identiek is met het indirecte object. Desyntactische relevantie van dit verschil kan blijken uit de volgende zinnen:

(53)aHij heeft zijn broer beloofd dat hij dezeeen boek zal geven.

(53)b*Hij heeft zijn broer beloofd dat dezehem een boek zal geven.

(54)aHij heeft zijn broer gevraagd of deze hemeen boek wil geven.

(54)b*Hij heeft zijn broer gevraagd of hij dezeeen boek wil geven.

We treffen een vergelijkbare stand van zaken aan in zinnen waarin beloven en vragenvoorkomen met een infinitiefconstructie als direct object zonder indirect object:

(55)aHij heeft zijn broer beloofd op tijd tekomen.

(55)bHij heeft zijn broer beloofd dat hij op tijdkomt.

(55)c*Hij heeft zijn broer beloofd dat deze optijd komt.

(56)aHij heeft zijn broer gevraagd op tijd tekomen.

(56)bHij heeft zijn broer gevraagd of hij optijd komt.

(56)cHij heeft zijn broer gevraagd of deze optijd komt.

Uit de gegeven voorbeeldzinnenmet beloven en vragen blijkt, dat deze werkwoordenzelf met een indirect object voorkomen; er kan een indirect object bij dezewerkwoorden optreden ongeacht het werkwoord in de dat-zin, de of-zin of deinfinitiefconstructie. Bij weigeren is dat echter niet het geval:

(57)*Hij heeft zijn broer geweigerd tewandelen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 193: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

197

Klaarblijkelijk moeten we aannemen, dat weigeren slechts in functie van hetgeïmpliceerde werkwoord gevenmet een indirect object optreedt. Deze analyse wordtbevestigd door het niet grammaticale karakter van de zin

(58)*Hij heeft zijn broer geweigerd een boekte geven.

In deze zin neemt zijn broer ten onrechte de plaats in die aan het indirecte objecttoekomt (zie de zinnen (50)b en (51)b), in plaats van opgenomen te zijn in het directeobject (zie zin (52)b).Datweigeren geen werkwoord is dat met een weglaatbaar indirect object voorkomt,

spreekt uit het feit dat een zin als

(59)Hij heeft een sigaret geweigerd.

niet betekent dat de ‘hij’ iemand een sigaret heeft geweigerd, maar dat hij heeftgeweigerd een sigaret aan te nemen. In een zin als (59) is m.a.w. niet het werkwoordgeven geïmpliceerd, maar een werkwoord als aannemen dat, anders dan geven, nietmet een indirect object voorkomt.Er is een beperkte groep substantiva die zich anders gedragen dan sigaret in zin

(59), blijkens bijvoorbeeld

(60)Hij heeft een onderhoud geweigerd.

Deze zin houdt wel een indirect object in, terwijl het geïmpliceerde werkwoord gevenis, en niet aannemen. Tot de bedoelde groep substantiva behoren onder meer interview,gesprek, toegang.

8.6.4 Meewerkend voorwerp en belanghebbend voorwerp

De indirecte objecten die in de voorafgaande paragrafen in voorbeeldzinnen zijnbesproken, zijn grotendeels duidelijke voorbeelden van wat traditioneel ‘meewerkendvoorwerp’ wordt genoemd. De betreffende constituenten hebben betrekking opmenselijke wezens aan wie met de betrokken mededelingen een

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 194: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

198

activiteit wordt toegekend die correleert met de activiteit van het subject of die dezecompleteert. Er is in deze zinnen met het indirecte object sprake van een ‘reactievepersoon’56., waarvoor ook de naam ‘meewerkend voorwerp’ wel enige suggestievewaarde heeft. De handeling van het schrijven, het geven, het meedelen, die door hetsubject wordt verricht, heeft als complement die van het ontvangen, het aannemen,het opnemen, die als activiteit van het indirecte object wordt verondersteld. Bij dezesemantische karakteristiek moet worden opgemerkt, dat hij slechts optimaal vantoepassing is op zinnen met een subject en een indirect object die op levende wezensbetrekking hebben, terwijl ook de aard van het directe object een factor is:

(61)aHij gaf de kinderen een cadeautje.

(61)bHij gaf de kinderen een nieuwe opdracht.

(61)cHij gaf de kinderen een andere plaats.

(61)dZijn succes schonk hem veel voldoening.

(61)eHij gaf de boeken een andere plaats.

(61)fHij gaf de deur een andere kleur.

Het is duidelijk dat de notie ‘meewerkend voorwerp’ of ‘reactieve persoon’ weinigof geen waarde heeft voor zinnen als (61)c-(61)f, in onderscheid van de zinnen (61)aen (61)b.Zoals aan het begin van § 8.6.1 is opgemerkt, wordt het meewerkend voorwerp

traditioneel wel onderscheiden van het belanghebbend voorwerp. Het semantischeaspect van dit onderscheid is, dat het belanghebbend voorwerp geen reactieve persoonis. De onderstaande zinnen kunnen dienen ter illustratie van het belanghebbendvoorwerp:

(62)Hij heeft zijn broer een borrelingeschonken.

(63)Hij heeft zijn zoontje een speelgoedautogekocht.

(64)Zij heeft haar tante een kamer ingericht.

Het verschil tussen meewerkend voorwerp en belanghebbend voorwerp wordtgewoonlijk niet alleen semantisch gekarakteri-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 195: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

199

seerd, maar ook in verband gebracht met de relatie waarin deze voorwerpen staanten opzichte van voorzetselconstructies met aan, resp. voor. Werkwoorden met eenindirect object dat als meewerkend voorwerp kan worden opgevat, treden ook op inverbinding met het voorzetsel aan en een nominale constituent:

(65)Hij heeft een boek aan zijn broer gegeven.

De overeenstemming met zin (34)a Hij heeft zijn broer een boek gegeven isonmiskenbaar. Het naast elkaar voorkomen van in hoge mate synonieme zinnen als(34)a en (65) heeft er in traditionele grammatica's vaak toe geleid datvoorzetselconstructies als aan zijn broer in zin (65) ook als indirect object werdenbeschouwd. De relatie met indirecte objecten als zijn broer in zin (34)a werd danverantwoord door het voorzetsel aan weglaatbaar te noemen of door, uitgaande vaneen constituent als zijn broer, op te merken dat deze uitbreidbaar is tot aan zijn broer.Het principe van een dergelijke handelwijze is onmiskenbaar goed gemotiveerd. Debedoelde congruentie tussen indirect object en voorzetselconstructie met aan treedtzeer systematisch op en moet daarom worden benut om onnodige herhaling tevoorkomen. Immers, voor zover deze correspondentie geldt, is alles wat vantoepassing is op een verbum met een indirect object, ook van toepassing op datverbum met een voorzetselconstructie met aan: een dergelijke stand van zaken kanin principe zeer eenvoudig worden weergegeven. Het onaantrekkelijke alternatief is,dat men twee categorieën verba aanneemt die elkaar in hoge mate of helemaaloverlappen, en ze elk in een afzonderlijke constructie behandelt, de een met eenklasse van nominale constituenten, de andere met een overlappende klasse vannominale constituenten voorafgegaan door aan.Tegen het bovenstaande zijn wel bezwaren aangevoerd die ontleend worden aan

zinnen als

(66)aHij heeft zijn broer een duw gegeven.

(66)b*Hij heeft een duw aan zijn broergegeven.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 196: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

200

Het valt te betwijfelen of hieraan veel gewicht moet worden gehecht. In de eersteplaats beperkt het verschijnsel dat de zinnen (66)a en (66)b illustreren zich voorzover wij zien tot het werkwoord geven. In de tweede plaats is de categorie substantivadie in deze zinnen kunnen optreden zoals duw zeer klein in vergelijking met diewaartoe boek behoort in de zinnen (34)a en (65). Het ligt meer voor de handverbindingen als een duw geven, een hand geven, een kus geven, enz. alsuitzonderingen op te vatten, die allerlei algemene mogelijkheden missen. Vergelijkin dit verband nog de zinnen

(67)Hij heeft zijn broer een boek en eentekening gegeven.

(68)*Hij heeft zijn broer een arm en eenknipoog gegeven.

Anders dan in het geval van de correspondentie tussen het meewerkend voorwerpen voorzetselconstructies met aan, is de correspondentie tussen het belanghebbendvoorwerp en voorzetselconstructies met voor veel minder algemeen in deze zin, dater naast een zin met een voorzetselconstructie lang niet altijd een corresponderendezin met een nominale constituent voorkomt:

(69)aHij heeft de tuin voor zijn broeraangeharkt.

(69)b*Hij heeft zijn broer de tuin aangeharkt.

(70)aHij heeft een kamer voor zijn broerbehangen.

(70)b*Hij heeft zijn broer een kamer behangen.

De voorwaarde waaronder het belanghebbend voorwerp zonder voorzetsel optreedt,is mogelijk de volgende. Vergelijken we de zinnen

(71)aZij heeft haar broer sokken gebreid.

(71)bZij heeft sokken voor haar broer gebreid.

(72)a*Zij heeft haar broer sokken gewassen.

(72)bZij heeft sokken voor haar broergewassen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 197: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

201

In zin (71)a komt dat wat door het directe object wordt genoemd ter beschikking testaan van degeen die door het indirecte object wordt aangeduid; er is in deze zinsprake van ‘ter beschikking komen als gevolg van een handeling’, terwijl er in zin(72)a sprake is van een handeling zonder meer. Het eerste geldt ook voor de zinnen(62)-(64): de ‘hij’ stelt zijn broer een borrel ter beschikking door er een in te schenken,enz. Men dient daarbij te bedenken dat een borrel een ingeschonken hoeveelheidjenever is en als zodanig het produkt van de handeling van het inschenken. Zo is erin zin (64) sprake van een handeling die van een kamer in de zin van ‘vertrek’ eenkamer maakt in de zin van ‘tot wonen gereed gemaakt vertrek’: door te wordeningericht komt een vertrek als kamer ter beschikking.

Eindnoten:

53. Dezemoeilijkheidwordt door Reichlingmet een verwijzing naar Quirk genoemd in ‘Grondslagender syntaxis: het kryptanalytisch formalisme’, Verzamelde studies, p. 96-97.

54. We danken deze observatie aan mevr. Drs. E.C. Schermer-Vermeer.55. Bijvoorbeeld in Charles J. Fillmore, Indirect Object Constructions in English and the Ordering

of Transformations, 's-Gravenhage 1965.56. G.S. Overdiep, Stilistische grammatica, p. 409.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 198: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

202

Hoofdstuk 9 Bijwoordelijke bepalingen

9.1 Algemene opmerkingen

De constituenten die traditioneel gewoonlijk bijwoordelijke of adverbiale bepalingenworden genoemd, vormen een weinig bewerkt onderdeel van de syntaxis, gemetenalthans naar de vele onbeantwoorde vragen van fundamentele aard waartoe dezebepalingen aanleiding geven.Demeest algemene vraag die zich met betrekking tot de bijwoordelijke bepalingen

voordoet, betreft hun status van constituent in de zin. De betekenis van de term‘adverbiaal’ wijst er op, dat bijwoordelijke bepalingen worden opgevat alswerkwoordsbepalingen. Dat zij dat zijn is echter veel minder duidelijk dan datbijvoeglijke bepalingen te beschouwen zijn als bepalingen bij zelfstandigenaamwoorden of voornaamwoorden. Bijvoeglijke bepalingenworden samenmet datwat zij bepalen als één zinsdeel opgevat, anders gezegd, bijvoeglijke bepalingen zijnconstituenten binnen een constituent. De relatie van bepaalde en bepaling wordtverder zo gezien, dat de bepaling afhankelijk is van het bepaalde. Onder‘afhankelijkheid’ wordt daarbij dan veelal verstaan, dat de aanwezigheid van hetbepaalde een noodzakelijke voorwaarde is voor het optreden van de bepaling.Een bruikbaar uitgangspunt voor de behandeling van adverbiale bepalingen lijkt

de vraag in welke relatie zij staan tot de zin of tot andere constituenten van de zin.In dit opzicht vormen zij, voorzover ons bekend naar vrij algemeen inzicht, geenhomogene

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 199: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

203

groep. Het lijkt onaannemelijk dat de gecursiveerde zinsdelen in de volgende zinnenalle dezelfde status zouden hebben:

(1)Hans deed de deur snel dicht.

(2)Hij werkt op kantoor.

(3)Hij gooide de bal op het dak.

(4)Hij blijft tot onze teleurstelling niet.

(5)Hij werkt tot onze grote tevredenheid.

(6)Morgen komt de pianostemmer.

(7)Ze hebben zich geweldig geamuseerd.

(8)Hij las het verslag als een roman.

(9)Hij las het verslag als een ingewijde.

(10)Misschien begrijpt hij de moeilijkheidniet.

Tegen de achtergrond van wat we tot nu toe over de zinsstructuur hebben opgemerkt,kunnen we de volgende mogelijkheden overwegen:a bijwoordelijke bepalingen zijn zinsdeel in het predikaat en wel al of niet exaequo met (de) andere constituenten van het predikaat;

b bijwoordelijke bepalingen zijn zinsdeel ex aequo met subject en predikaat;c bijwoordelijke bepalingen zijn zinsdeel bij de verbinding van subject enpredikaat.

Ten aanzien van mogelijkheid c dient te worden opgemerkt, dat de betrokkenadverbiale bepalingenmogelijk zinskarakter hebben en dus een soort ‘verkapte bijzin’zijn. Op de vraag of er moet worden onderscheiden tussen bepalingen bij desubject-predikaatsverbinding en bepalingen bij de zin, een vraag die de relatie betrefttussen de begrippen ‘zin’ en ‘subject-predikaatsverbinding’, gaan we niet in.Zoals opgemerkt wijst de traditionele terminologie in de richting van

werkwoordsbepalingen, hetgeen globaal neerkomt op mogelijkheid a. Voor bepaaldesoorten bijwoordelijke bepalingen lijkt de traditionele opvatting in te houden dat debepaling niet dezelfde status heeft als het verbum, maar daarvan afhankelijk is.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 200: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

204

Een van die soorten is de zg. ‘bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid’; we zullendaar nu eerst aandacht aan besteden.

9.2 Bijwoordelijke bepalingen van hoedanigheid

Voorbeelden van zinnen met traditionele bepalingen van hoedanigheid zijn:

(11)Hans schrijft enthousiast.

(12)Hans schrijft klein.

De gangbare opvatting is dat enthousiast en klein een kwalificatie geven van dehandeling die door het werkwoord wordt uitgedrukt. Dit is echter onnauwkeurig ofin elk geval onvolledig. Het is duidelijk dat iemand op een bepaalde manier moetschrijven, wil men van hem kunnen zeggen dat hij het enthousiast doet of klein. Deeigenschap ‘enthousiast’ is in zin (11) echter van toepassing op ‘Hans’, d.w.z. de zindeelt ons mee dat ‘Hans’ in de betreffende situatie enthousiast is blijkens de wijzewaarop hij schrijft; voorzover daarover op grond van zijn schrijven een uitspraakvalt te doen, is ‘Hans’ enthousiast. Parafraseringen die dit verband met het subjectuitdrukken zijn: Dat Hans zo schrijft wijst op zijn enthousiasme en Dat Hans zoschrijft wijst erop dat hij enthousiast is. Of ‘Hans’ enthousiast is over datgenewaarover hij schrijft ofwel omdat hij plezier in schrijven heeft, wordt niet te kennengegeven; het kan zijn dat we zijn enthousiasme opmaken uit een brief of uit zijngedrag als we hem bij het schrijven gadeslaan.In zin (12) is de eigenschap ‘klein’ van toepassing op dat wat ‘Hans’ schrijvende

produceert, op zijn schrift, op het schrijfsel. Wemoeten dìt produkt van zijn schrijvenonderscheiden van producten die kunnen worden uitgedrukt door een bij schrijvenoptredend direct object, als in

(13)Hans schrijft lange brieven.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 201: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

205

Iemand kan klein schrijven en toch lange brieven produceren:

(14)Hans schrijft lange brieven klein om nietmeer dan één vel nodig te hebben.

Ondanks het feit dat ‘klein’ een eigenschap noemt die geldt voor het produkt dat bijelke schrijfhandeling is geïmpliceerd, is een bepaalde wijze van schrijven eenvoorwaarde voor het optreden van die eigenschap en is er dus tegelijkertijd sprakevan een kwalificatie van de handeling.In een zin als

(15)Hans werkt hard.

treffen we een andere stand van zaken aan. ‘Hard’ geeft een kwalificatie van dehandeling die ‘Hans’ verricht. Het is waar dat daardoor ook iets te kennen wordtgegeven over ‘Hans’, maar niet op zo'n wijze dat een eigenschap ‘hard’ op hem vantoepassing is.Voor wemet de behandeling van de bepaling van hoedanigheid verdergaan, wijzen

we op het bestaan van andere traditionele termen voor een bepaling als enthousiastin zin (11), namelijk ‘bepaling van gesteldheid’ en ‘predikatief attribuut’57.. Detweeledige bepalingsfunctie die wij voor enthousiast hebben aangewezen vindt inde laatstgenoemde benaming enigszins een uitdrukking. De term ‘attribuut’ wordtgebruikt voor bijvoeglijke bepalingen, bepalingen dus bij, of beter in een nominaleconstituent, waarvan het bepaalde het strikt nominale deel is (substantief ofpronomen). De term ‘predikatief’ zou dan zomoeten worden opgevat, dat de bepalingóók een bepaling is bij een constituent in het predikaat, i.e. bij het verbum. Blijkensde constituenten waarop de benaming ‘predikatief attribuut’ wordt toegepast, en ookblijkens expliciete uitspraken over die benaming, wordt de deelterm ‘predikatief’ook zo geïnterpreteerd, dat de betreffende attributieve bepaling zich in het predikaatbevindt58.. Het is echter niet eenvoudig een duidelijke betekenis te geven aan deuitspraak dat iets zich in het predikaat

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 202: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

206

bevindt, onder meer omdat de bepalingen waarover het hier gaat een veel grotereplaatsvrijheid hebben dan bijvoeglijke bepalingen. Als voorbeelden van de hierbedoelde interpretatie van de benaming ‘predikatief attribuut’ vinden we ook59. zinnenals

(16)De lakens lagen schoon in de kast.

(17)Men bracht de man ziek thuis.

Er is in deze zinnen echter geen sprake van een kwalificatie van het verbum, maaralleen van een bepaling bij het subject (zin (16)) en het object (zin (17)). Wijgebruiken voor deze soort bepaling de naam ‘bepaling van gesteldheid’60..Voorbeelden van een andere soort zijn in dit terminologische verband zinnen als

(18)Hij verft de deur groen.

Wij noemen deze bepalingen ‘predikatieve objectsbepaling’.Het optreden van woorden als enthousiast en klein in zinnen als (11) en (12) is

aan beperkingen gebonden. Zo is de zin

(19)Hij luistert enthousiast.

wel grammaticaal, maar

(20)*Hij hoort enthousiast.

niet, terwijl klein op deze wijze noch met luisteren, noch met horen kan voorkomen:

(21)*Hij kijkt klein.

(22)*Hij hoort klein.

Dit laatste is in overeenstemming met onze opvatting dat klein in zin (12) eeneigenschap noemt van een geïmpliceerd produkt, en van zoiets is bij luisteren enhoren geen sprake. Nu zijn er tal van

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 203: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

207

werkwoorden die een product impliceren; in het geval van praten of spreken zijn datbijvoorbeeld zinnen (of, naar analogie van schrijfsel: praatsel, spreeksel). Toch isook een zin als

(23)*Hij praat klein.

niet grammaticaal. ‘Klein’ is de naam van een afmeting en is klaarblijkelijk niet opalle zaken van toepassing. Behalve dat er voor dit soort eigenschapstoekenning eengeïmpliceerd product moet zijn, is het dus ook nog noodzakelijk dat de bepaling eeneigenschap noemt die op het product van toepassing is; zo kan de zin

(24)Hij praat duidelijk.

worden opgevat als de mededeling dat wat iemand zegt duidelijk is. Woorden alsklein, die in eerste instantie eigenschappen noemen van concrete zaken, vragen dusom een concrete zaak als geïmpliceerd product:

(25)Hij tekent dik.

(26)De stad Gent muntte dun.

(27)Ze bouwen daar hoog.

De restrictie die geldt blijkens *Hij hoort enthousiast is er eveneens een tussenwerkwoorden en woorden die we gewend zijn bijvoeglijke naamwoorden te noemen.Vergelijken we nog

(28)Hij kijkt nauwgezet.

(29)*Hij ziet nauwgezet.

(30)Hij wist het antwoord snel.

(31)*Hij wist het antwoord beleefd.

Dat de zinnen (19) Hij luistert enthousiast en (28) Hij kijkt nauwgezet grammaticaalzijn en de zinnen (20) *Hij hoort enthousiast en (29) *Hij ziet nauwgezet niet, lijktsamen te hangenmet het semantische feit dat luisteren en kijken een activiteit noemen,handelings-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 204: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

208

werkwoorden zijn, en horen en zien niet; deze laatste werkwoorden noemen wijzenvan zintuigelijke waarneming waarbij geen intentie tot waarneming hoeft te zijngeïmpliceerd.Het verschijnsel dat met de zinnen (19), (20) en (29) wordt geïllustreerd, staat niet

geïsoleerd. Uit recente onderzoekingen is gebleken dat er samenhang is met restrictiesdie in andere structuren optreden. Dit is bijvoorbeeld het geval in samengestelde,samengetrokken zinnen met het zg. omschrijvende hulpwerkwoord doen:

(32)aHij luisterde naar de muziek en ik deeddat ook.

(32)b*Hij hoorde de muziek en ik deed datook.

(33)aAlles wat hij deed was naar de motorkijken.

(33)b*Alles wat hij deed was de motor zien.

(34)aHij keek naar het huis hoewel ik hemvroeg dat niet te doen.

(34)b*Hij zag het huis hoewel ik hem vroegdat niet te doen.

Ook deze feiten wijzen op het handelingskarakter dat eigen is aan werkwoorden alsluisteren en kijken en niet aan werkwoorden als horen en zien. Naar de eerste soortkan worden verwezenmet doen, het handelingswerkwoord bij uitstek, naar de tweedesoort niet. Nog een bevestiging van het onderscheid dat hier aan de orde is verschaffenzinnen als:

(35)aHij raadde mij aan naar de motor tekijken.

(35)b*Hij raadde mij aan de motor te zien.

(36)aHij beloofde mij naar de muziek teluisteren.

(36)b*Hij beloofde mij de muziek te horen.

Verdere gegevens die met ons onderscheid verband houden vinden we in zinnen alsde volgende:

(37)aDe wijze waarop hij naar de lucht kijkt,verontrust me.

(37)b*De wijze waarop hij de lucht ziet,verontrust me.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 205: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

209

(38)aIk ben naar de muziek aan het luisteren.

(38)b*Ik ben de muziek aan het horen.

(39)aIk kijk voor (=ten behoeve van) hetmuseum naar zijn laatste schilderijen.

(39)b*Ik zie voor (=ten behoeve van) hetmuseum zijn laatste schilderijen.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden, dat de restricties waaraan het optredenvan woorden als enthousiast in de functie van bepaling van hoedanigheid is gebonden,samenhangen met een onderscheid tussen twee groepen werkwoorden, nl.handelingswerkwoorden en andere werkwoorden, waarmee ook andere restrictiesverband houden.We keren nu terug tot de vraag naar de status van de bijwoordelijke bepaling van

hoedanigheid als zinsdeel. We hebben gezien dat deze bepalingen niet allemaaluitsluitend kwalificaties inhouden van de handeling die door het verbum wordtuitgedrukt, maar dat er ook sprake kan zijn van de toekenning van een eigenschapaan het subject of aan een geïmpliceerd product dat niet met een direct objectcorrespondeert. Om deze verschillen tot uitdrukking te brengen spreken we in eengeval als zin (11) Hij schrijft enthousiast van een bepaling vanSUBJECTSHOEDANIGHEID en in een geval als zin (12)Hij schrijft klein van een bepalingvan PRODUKTSHOEDANIGHEID.Wemoeten nu nog een naam hebben voor een bepalingals hard in zin (15) Hans werkt hard, die uitsluitend een kwalificatie geeft van dehandeling die wordt verricht. We gebruiken daar de naam ‘bepaling vanWIJZE’ voor.Het is duidelijk dat deze drie soorten bepalingen terecht kunnen worden opgevat

als adverbiale bepalingen in de zin van werkwoordsbepalingen. Er is slechts sprakevan een kwalificatie van de handeling, ook als er bovendien eigenschapstoekenningoptreedt: die eigenschapstoekenning geschiedt, zoals we zagen, in functie van dekwalificatie van de handeling, d.w.z. de betreffende eigenschappen worden afgeleiduit de wijze waarop de handeling wordt verricht, resp. zouden niet van toepassing

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 206: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

210

zijn als de handeling niet zo werd verricht als wordt te kennen gegeven. We voegendaarom aan de drie gegeven termen de term ‘adverbiaal’ toe en spreken dus vanadverbiale bepaling van subjectshoedanigheid, van produktshoedanigheid en vanwijze.Over de relatie die deze adverbiale bepalingen met andere zinsdelen hebben kan

dus worden gezegd, dat ze afhankelijk zijn van het verbum in het predikaat: deaanwezigheid van een verbum is een noodzakelijke voorwaarde voor het optredenvan deze bepalingen, terwijl de aard van het verbum bepalend blijkt te zijn voor dekeuze van het woord dat als bepaling moet fungeren.Wat betreft de categorie woorden die kunnen voorkomen in de functie van een

van de drie behandelde adverbiale bepalingen kan worden opgemerkt, dat zijeigenschappen noemen die in meerdere of mindere mate aanwezig kunnen zijn. Ditaspect van deze woorden komt tot uitdrukking in de mogelijkheid dat zij vergezeldkunnen worden van graadaanduidingen:

(40)Hij schrijft erg enthousiast.

(41)Hij schrijft heel klein.

(42)Hij werkt verschrikkelijk hard.

Een ander feit dat in samenhang moet worden gezien met deze eigenschap is, datwoorden als enthousiast, klein, hard, etc. kunnen optreden in constructies als devolgende met het verbum vinden:

(43)Ik vind hem enthousiast schrijven.

(44)Ik vind hem klein schrijven.

(45)Ik vind hem hard werken.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 207: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

211

9.3 Bijwoordelijke bepalingen van modaliteit

Traditioneel worden bepalingen van modaliteit ingedeeld naar de aard van de relatietot de werkelijkheid die erdoor wordt uitgedrukt. Zo onderscheidt men bijvoorbeeldbepalingen die de werkelijkheid van het meegedeelde bevestigen of ontkennen, erhet waarschijnlijkheids- of toevalsaspect van specificeren, een subjectieve uitspraakdoen over het werkelijkheidsgehalte van iets, en naar de werkelijkheid van iets vragen.Globaal genomen kan voor een dergelijke onderverdeling ook wel steun wordengevonden in verschillende syntactische verschijnselen, waarvan we er in dezeparagraaf enkele zullen bespreken. De hieronder opgestelde categorieën stemmenwat betreft hun semantische karakteristiek gedeeltelijk overeen met de traditionelekarakteristiek, die we evenwel enigszins kunnen aanvullen.Een belangrijk onderscheid dat binnen de categorie der modale bepalingen moet

worden gemaakt, is dat tussen de bepalingen die wel in imperatieven kunnenvoorkomen en die welke dat niet kunnen61.. Tot de eerste behoren de ontkennendeen bevestigende bepalingen (zoals niet, geenszins, wel, inderdaad, bepaald, zeker,werkelijk, beslist)62.. Aan de tweede groep zullen we in deze paragraaf wat uitvoerigeraandacht besteden (terwijl we verder steeds als we het over modale bepalingenhebben, voorbijzien aan de bevestigende en ontkennende bepalingen).Het feit dat een aantal modale bepalingen niet in imperatieven optreden vormt

geen exclusief kenmerk van deze constituenten, zoals blijkt uit de volgendevoorbeelden:

(46)*Kom wellicht terug!

(47)*Kom gisteren terug!

(48)*Lees denkelijk de beursberichten!

(49)*Lees vorige week de beursberichten!

(50)*Ga waarschijnlijk in dienst!

(51)*Ga onlangs in dienst!

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 208: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

212

Zoals we zien zijn tijdsbepalingen die op het verleden betrekking hebben eveneensuitgesloten.Een verschil tussen de verledentijdsbepalingen en de modale bepalingen is

uiteraard, dat verledentijdsbepalingen niet zonder meer met werkwoorden in depresensvorm kunnen worden gecombineerd. We merken in dit verband op datmededelende zinnen die een modale bepaling bevatten steeds kunnen wordengeparafraseerd met behulp van de presens-zin van het typeHet is ...zo, dat ..., terwijlandere bijwoordelijke bepalingen dat niet toelaten, tenzij de te parafraseren zin inhet presens staat:

(52)aHij werkte natuurlijk in Amsterdam.

(52)bHet is natuurlijk zo, dat hij in Amsterdamwerkte.

(53)aHij werkte vorig jaar in Amsterdam.

(53)b*Het is vorig jaar zo, dat hij inAmsterdam werkte.

(54)aHij werkt waarschijnlijk.

(54)bHet is waarschijnlijk zo, dat hij werkt.

(55)aHij werkt in Amsterdam.

(55)b*Het is in Amsterdam zo, dat hij werkt.

(56)aHij reist ongetwijfeld.

(56)bHet is ongetwijfeld zo, dat hij reist.

(57)aHij reist naar het zuiden.

(57)b*Het is naar het zuiden zo, dat hij reist.

(58)aToevallig reden er geen trolleybussen,maar trams.

(58)bHet is toevallig zo, dat er geentrolleybussen, maar trams reden.

(59)aIn Amsterdam reden er geentrolleybussen, maar trams.

(59)b*Het is in Amsterdam zo, dat er geentrolleybussen, maar trams reden.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 209: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

213

(60)aHij werkt gelukkig.

(60)bHet is gelukkig zo, dat hij werkt.

(61)aHij werkt met ijver.

(61)b*Het is met ijver zo, dat hij werkt.

(62)aHij speelde vermoedelijk piano.

(62)bHet is vermoedelijk zo, dat hij pianospeelde.

(63)aHij speelde dikwijls piano.

(63)b*Het is dikwijls zo, dat hij piano speelde.

Wij wijzen er intussen op, dat wat geldt ten aanzien van Het is zo-parafrases voorniet-imperatieve bepalingen, ook geldt voor de bevestigende en ontkennendebepalingen. De mogelijkheid zinnen met modale bepalingen op de hier aangegevenwijze te parafraseren vormt een aanwijzing voor hun status als zinsdeel: het zijn geenbepalingen die deel uitmaken van het predikaat, althans niet noodzakelijk, maar zehebben de mogelijkheid de hele subject-predikaatsverbinding te modifiëren.Binnen de niet-imperatieve modale bepalingen kan men nog weer een groep

bepalingen onderscheiden die niet in vragende zinnen kunnen optreden. Aan dezelaatste groep zullen we nu enige aandacht besteden.Iets in de betekenis van ja/nee-vragen blijkt het onmogelijk te maken een bepaling

op te nemen die de feiten waarnaar gevraagd wordt reeds in een ja/nee-vraag zelfvan subjectief commentaar voorziet. Men kan niet zeggen dat iets bijvoorbeeld gekgenoeg, denkelijk of helaas het geval is, voor men weet of het inderdaad het gevalis. De incompatibiliteit van ja/nee-vragen en subjectief commentariërende woordenkomt tot uiting in de ongrammaticaliteit van zinnen als

(64)*Komt Peter ongelukkigerwijs?

(65)*Leest hij denkelijk de beursberichten?

(66)*Heeft u natuurlijk goed geslapen?

(67)*Bent u ongetwijfeld ziek?

Een minder voor de hand liggende interpretatie van de zinnen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 210: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

214

(64)-(67), die een andere intonatie dan de hier bedoelde vereist, kan deze zinnenacceptabeler maken. Leggen we namelijk de nadruk op de modale woorden, danwordt er niet meer gevraagd naar respectievelijk Peters komst, iemands lezen vande beursberichten en het goed geslapen hebben of ziek zijn van de toegesprokene,maar naar de mening van de toegesprokene hierover. In overeenstemming met hetfeit dat woorden als ongelukkigerwijs, denkelijk, natuurlijk en ongetwijfeld normaliterde zienswijze van de spreker representeren, moeten we dergelijke bijzondere gevalleninterpreteren als zinnen waarin sprake is van een citeren van de toegesprokene (Ikheb natuurlijk goed geslapen. - Heeft u ‘natuurlijk’ goed geslapen?).Wat geldt voor ja/nee-vragen met betrekking tot modale bepalingen, geldt niet

voor vraagwoord-vragen, blijkens zinnen als

(68)Wie heeft er natuurlijk weer afgekeken?

(69)Wie is er ongetwijfeld de baas hier?

(70)Wie heeft er ongelukkigerwijs suiker inde erwtensoep gedaan?

(71)(*)Wat leest hij denkelijk?

Zinnen van het type (68)-(69) hebben het karakter van retorische vragen, waarbij infeite niet naar iets gevraagd wordt, omdat het antwoord al bekend is. Het is daarommogelijk in zulke gevallen het commentariërende woord reeds te gebruiken.Ongelukkigerwijs neemt binnen de hier beschouwde categorie een enigszins aparteplaats in; de grammaticaliteit van zin (70) moet worden verklaard uit het feit datongelukkigerwijs in bepaalde gevallen ook de mogelijkheid heeft, uitsluitend methet predikaat verbonden te worden, en dat in vraagwoord-vragen niet de helesubject-predikaatsverbinding wordt bevraagd, maar alleen het subject of delen vanhet predikaat. Voorzover zin (71) acceptabel is, is hij te beschouwen als een ongewoneformulering voorWat zou je denken dat hij leest? Is zin (71) grammaticaal, dan moetdit worden toegeschreven aan de mogelijkheid, denkelijk te gebruiken als een woorddat de mening van een ander dan de spreker weergeeft. In dat geval zou het enigeovereenkomst ver-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 211: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

215

tonen met modale bepalingen als volgens de kranten, volgens de geruchten, die ookin vragende zinnen kunnen voorkomen. We zullen echter verder van bijzonderegevallen als zin (70) en zin (71), en retorische vraagwoord-vragen afzien, en aan dehier beschouwde groep bepalingen refereren als aan niet-vragendemodale bepalingen.Veel van de niet-vragende modale bepalingen doen, in overeenstemming met de

traditionele semantische karakterisering, een subjectieve uitspraak over hetwerkelijkheidsgehalte van iets (denkelijk, mijns inziens, ongetwijfeld), maar hetcentrale semantische element dat ze alle gemeen hebben, is het moment vansubjectieve commentariëring van de spreker (gek genoeg, ongelukkigerwijs, hopelijk,helaas, enz.). Sommige van deze bepalingen drukken het verband uit tussenverschillende feiten zoals de spreker dat ziet (zoals namelijk, en de ‘vragende’ maarnooit in echte vraagzinnen voorkomende woorden immers, en toch? als inHij is tochthuis?).Dat de tot dusver genoemde bepalingen alleen een subjectieve zienswijze kunnen

weergeven, is ook in verband te brengen met het reeds gesignaleerde verschijnsel,dat zij ongrammaticaliteit veroorzaken in imperatieven. Iets in de betekenis van eenbevel namelijk maakt dat het onmogelijk is iemand iets op te dragen wat hijnatuurlijkerwijs niet bij machte is te doen (d.w.z., men kan iemand niet bevelen 80kilo te wegen, ziek te zijn, of blijkbaar thuis te komen). Het feit dat commentariërendewoorden als de hier beschouwde niet kunnen fungeren als aanduidingen vansituatie-aspecten die door de toegesprokene (het logisch subject van de imperatief)‘uit eigen vrije wil’ in het leven worden geroepen, vinden we gereflecteerd in deongrammaticaliteit van zinnen als

(72)*Kom helaas terug!

(73)*Lees blijkbaar de beursberichten!

(74)* Luister allicht goed!

(75)*Ga immers weg!

Naast de hier besproken niet-imperatieve, niet-vragende bepalingen zijn er, zoals weeerder opmerkten, ook bepalingen die of-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 212: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

216

schoon ze eveneens niet in imperatieven voorkomen, wel in vragende zinnen kunnenoptreden. Zo hebben we niet:

(76)*Kom mogelijk terug!

(77)*Steel vermoedelijk die fiets!

(78)*Wees toevallig thuis!

(79)*Ga waarschijnlijk naar Engeland!

maar wel:

(80)aKom je mogelijk terug?

(81)aHeeft Jan vermoedelijk die fiets gestolen?

(82)aWas je toevallig thuis?

(83)aGa je waarschijnlijk naar Engeland?

(80)bWie komt er mogelijk terug?

(81)bWie heeft vermoedelijk die fiets gestolen?

(82)bWie was er toevallig thuis?

(83)bWie gaat er waarschijnlijk naarEngeland?

Dat woorden als waarschijnlijk, toevallig, enz., wel in vragende, maar niet inimperatieve zinnen optreden, hangt samen met het feit dat men wel naar iets kanvragen onder het gezichtspunt van de waarschijnlijkheid ervan, maar in een bevelniet de waarschijnlijkheid van de uitvoering kan aanduiden. De kans dat iemand ietsdoet kan men in een bevel niet specificeren, en men kan van iemand niet eisen dathij iets toevallig doet. Met subjectief commentariërende woorden als hopelijk,namelijk, ongetwijfeld, enz. hebben de ‘waarschijnlijkheidswoorden’ gemeen dat zeaspecten releveren waarvan de toegesprokene het natuurlijkerwijs niet in zijn machtheeft ze aan eigen handeling of ‘wilsact’ te verlenen.Een afzonderlijke categorie vormen de bepalingen die, zoals ze traditioneel worden

gekarakteriseerd, naar de werkelijkheid van iets vragen. Syntactisch kunnen ze binnende modale bepalingen worden onderscheiden op grond van het feit dat ze nooit inenkelvoudige mededelende zinnen optreden, maar uitsluitend

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 213: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

217

in ja/nee-vragen of daarmee in verband staande constructies als voorwaardelijkebijzinnen. Het betreft de woorden soms?, ook? en bijgeval. Hieronder volgen enkelevoorbeelden waaruit men tot de vermelde syntactische eigenschappen van dezebepalingen kan concluderen.

(84)aIs Jan bijgeval thuis?

(84)b*Jan is bijgeval thuis.

(84)c*Wie is er bijgeval thuis?

(85)aIs Jan ook thuis?

(85)b*Jan is ook thuis.

(85)c*Wie is er ook thuis?

(86)aDurf je het soms niet?

(86)b*Ik durf het soms niet.

(86)c*Wat durft hij soms niet?

Het is uiteraard mogelijk zinnen van de vorm van (85)b, (85)c, (86)b en (86)c tegeven die grammaticaal zijn, maar dat zijn zinnen die wij hier niet op het oog hebben,en waarin ook synoniem is met eveneens, en soms met zo nu en dan. Voorbeeldenvan samengestelde zinnen met vragende modale woorden zijn:

(87)Als er bijgeval iemand belt, doe dan nietopen.

(88)Als je soms dacht dat hij zou komen, hebje het mis.

(89)Mocht je ook iemand tegenkomen die hetweet, vraag het dan.

We zullen hier verder niet ingaan op de problematiek van samengestelde zinnen vanhet type (87)-(89), en volstaan met er op te wijzen dat er een syntactische relatiemoet worden aangenomen tussen ja/nee-vragen en voorwaardelijke bijzinnen.Tot slot van deze paragraaf vermelden we nog een tweetal categorieën bepalingen

die evenals de bevestigende en ontkennende bepalingen, ook in de imperatiefvoorkomen. Ofschoon ze

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 214: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

218

syntactische verschillen vertonen met de laatstgenoemde bepalingen, zouden we ze,op grond van hun parafraseerbaarheid met behulp van het is zo-zinnen, eveneens totde modale bepalingen kunnen rekenen (zie echter §§ 11.2 en 11.3.1 over ook). Deeerste groep wordt gevormd door bepalingen als voorts, bovendien, echter, trouwens,niettemin, weliswaar, toch en slechts. Ze hebben alle gemeen, dat ze een groterecontekst veronderstellen dan die van de ene subject-predikaatsverbinding waar zebijhoren (met uitzondering misschien van slechts). Sommige van deze bepalingen,zoals niettemin, worden traditioneel ‘bijwoordelijke bepalingen van toegeving’genoemd, of ‘concessieve adverbiale bepalingen’. Een kenmerk van concessievebepalingen is, dat ze steeds parafraseerbaar zijn met behulp van een constituentbeginnend met ondanks. De tweede groep bestaat uit de ‘adhortatieve bepalingen’dan!, toch!, dan toch!, en alsjeblieft, die een enigszins aparte plaats innemen binnenhet geheel van de modale bepalingen, omdat ze niet in mededelende of vragendezinnen optreden.

9.4 Bijwoordelijke bepalingen in de vorm van een voorzetselgroep

Zinnen met bijwoordelijke bepalingen in de vorm van een voorzetselgroep - een termdie wij gebruiken voor nominale constituenten voorafgegaan door een voorzetsel -vormen interessant materiaal onder het opzicht van de in § 9.1 gestelde vraag inwelke relatie bijwoordelijke bepalingen staan tot de zin of tot andere constituentenin de zin. Nemen we als uitgangsvoorbeeld de zinnen

(90)Hij werkt tot mijn tevredenheid.

(91)Hij werkt tot mijn tevredenheid.

Met zin (90) bedoelen we dat de prestatie die de ‘hij’ levert de spreker tot tevredenheidstemt, met zin (91) dat het feit dat hij werkt reden tot tevredenheid is; in abstractievan een duidelijk verschil in intonatie zijn deze zinnen homoniem. De syntactische

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 215: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

219

relevantie van dit interpretatieve verschil wordt bevestigd door de corresponderendenegatieve zinnen:

(92)Hij werkt niet tot mijn tevredenheid.

(93)aHij werkt niet tot mijn tevredenheid.

(93)bHij werkt tot mijn tevredenheid niet.

Wat de plaats van niet betreft correspondeert er met zin (90) slechts één negatievezin, met zin (91) twee. Een ander plaatskenmerk dat met het interpretatieve verschilcorrespondeert, is dat de voorzetselgroep in zin (91) vooropgeplaatst kan worden enin zin (90) niet:

(94)*Tot mijn tevredenheid werkt hij.

(95)Tot mijn tevredenheid werkt hij.

Hierbij moet worden opgemerkt dat zin (94) weliswaar geïnterpreteerd kàn wordenals synoniemmet zin (90), maar dat men dan op zeer bijzondere wijze moet intoneren;de voor zin (95) normale intonatie verdraagt zich daarentegen geheel en al met debedoelde interpretatie en het is zelfs de vraag of deze zinsvorm voor die interpretatieniet de meest geëigende is. Ter vergelijking geven we nog de corresponderendenegatieve zinnen met vooropgeplaatste voorzetselgroep:

(94)aTot mijn tevredenheid werkt hij niet.

(95)aTot mijn tevredenheid werkt hij niet.

Zin (94)a is ten opzichte van zin (92) onmiskenbaar minder ‘gewoon’ dan zin (95)aten opzichte van de zinnen (93)a en (93)b.Een ander voorbeeld van het verschil dat wij op het oog hebben leveren de

negatieve zinnen

(96)Hij werkt niet tot vier uur.

(97)Hij werkt niet tot vier uur.

De bedoelde interpretatie van zin (96) is dat iemand niet op het genoemde tijdstipmet werken ophoudt, die van zin (97) dat hij

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 216: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

220

niet voor dit tijdstip met werken begint. Het betekenisverschil tussen decorresponderende positieve zinnen

(96)aHij werkt tot vier uur.

(97)aHij werkt tot vier uur.

is niet gemakkelijk onder woorden te brengen. In zin (96)a is het relevante van demededeling het tijdstip waarop de ‘hij’ met werken ophoudt, in zin (97)a is dat hetfeit dat hij tot het genoemde tijdstip werkt en niet beschikbaar is voor iets anders.Vergelijken we de corresponderende ja/nee-vragen wat betreft de mogelijkeantwoorden, dan wordt dit interpretatieve verschil bevestigd:

(96)bWerkt hij tot vier uur? Nee, tot half drie.

(97)bWerkt hij tot vier uur? Nee, hij speelt (totvier uur) piano.

Het verschil tussen de twee soorten bijwoordelijke bepalingen dat met de voorgaandezinnen is geïllustreerd, komt op bijzondere wijze tot uitdrukking in zinnen metwerkwoorden die als zg. BEWEGINGSWERKWOORDEN met zijn worden vervoegd, enanders met hebben:

(98)aDe jongen klimt (niet) in de boom.

(98)bDe jongen is (niet) in de boomgeklommen.

(99)aDe jongen klimt in de boom (niet).

(99)bDe jongen heeft in de boom (niet)geklommen.

Zinnen als (98)a-(99)b zijn hierom belangrijk, omdat ze een samenhang laten zientussen interpretatieve feiten, plaatskenmerken en conjugatieverschijnselen; naarmateer meer verschillende soorten verschijnselen blijken samen te hangen, wordt de kansdat het relevante feiten betreft groter.De vraag is nu hoe het verschil tussen de twee soorten bijwoordelijke bepalingen

kan worden gekarakteriseerd in relationele termen, anders gezegd, wat hun verschilin status als zinsdeel is.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 217: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

221

De bepalingen in de zinnen (90), (92), (94), (94)a, (96), (96)a, (96)b, (98)a en (98)blijken beter te kunnen worden opgevat als bepalingen die het verbummodifiëren dande bepalingen in de andere zinnen. In zin (90) zouden we in aansluiting aan § 9.2van een bepaling van wijze kunnen spreken, die is geïnterpreteerd alswerkwoordsbepaling. In onderscheid daarvan zouden we de bepaling in zin (91)kunnen opvatten als een bepaling bij de subject-predikaatsverbinding hij werkt, diehet feit uitdrukt dat tot tevredenheid stemt. Deze opvatting wordt gesteund door denegatieve zinnen (92)-(93)b. In zin (92) is er geen tevredenheid over de wijze waaropde ‘hij’ werkt, in de zinnen (93)a en (93)b is er tevredenheid over het feit dat hij nietwerkt. De twee voorgestelde opvattingen voor de analyse van negatieve zinnen nu,nl. 1) dat het negatie-element een bepaling bij het predikaat is en 2) dat hetnegatie-element de subject-predikaatsverbinding bepaalt63., komen met onze analysevan de twee soorten bijwoordelijke bepalingen overeen in deze zin, dat detevredenheidsbepaling in zin (92) mèt het verbum wordt bepaald door niet en in dezinnen (93)a en (93)b niet.Het is mogelijk dat ook verder onderzoek van plaatskenmerken een bevestiging

zal gaan vormen voor de aangeduide opvatting van het verschil tussen de besprokenbijwoordelijke bepalingen. Wij hebben daar echter weinig aandacht aan besteed envolstaan daarommet de globale opmerking dat bepalingen die in nauwe relatie staanmet het predikaat of met het verbum in het predikaat in zinnenmet het verbum vooropverder naar rechts plegen te staan dan andere bepalingen. Mocht dit inderdaad zozijn, dan vallen ook zinnen als (92), (93)a en (93)b in dit volgordepatroon, met demogelijkheid van achterplaatsing van niet in zin (91), maar niet in zin (90).Wat de intonatie betreft lijkt een bevestiging eveneens volgens de verwachting:

in zin (90) intoneren we de woordgroep werkt tot mijn tevredenheid duidelijk als eeneenheid, in onderscheid van de intonatie van zin (91), die een breuk vertoont tussenwerkt en tot mijn tevredenheid.Het hierboven gemaakte onderscheid correspondeert met bepaalde verschillen die

traditioneel op het punt van bijwoorde-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 218: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

222

lijke bepalingen worden gemaakt. Zo zal men in de zinnen (98)a en (98)b van eenbepaling van richting spreken en in de zinnen (99)a en (99)b van een bepaling vanplaats, of van omstandigheid, of van voorwaarde (welke omstandigheid of voorwaardeals plaats is gespecificeerd). In dit verband valt op te merken dat voorzetselgroepenmet naar, dat bij uitstek als richtingsvoorzetsel geldt, slechts op één wijze kunnenfunctioneren; een zin als

(100)?De jongen tolt naar huis niet.

in de betekenis ‘De jongen tolt onderweg naar huis niet’ is althans van eentwijfelachtige grammaticaliteit.Met de in hoofdzaak in semantische bewoordingen gegeven traditionele bepalingen

is echter voorzichtigheid geboden. Vergelijken we de met resp. zin (90) en zin (91)corresponderende zinnen

(101)aHij werkt op kantoor.

(101)bHij werkt op kantoor.

De term ‘bepaling van plaats’ is op beide bepalingen van toepassing wanneer weafzien van de functie van de bepaling in de zin en louter afgaan op wat de bepalingnoemt, nl. een plaats. Zin (101)a kan echter betekenen dat de ‘hij’ een kantoorbaanheeft, zin (101)b dat hij werkt wanneer hij op kantoor is. Vergelijk ook nogonderstaande zinnen met een zg. bepaling van middel:

(102)aHij eet alleen met mes en vork.

(102)bHij eet alleen met mes en vork.

Zin (102)a is bedoeld als mededeling dat de ‘hij’ geen ander bestek gebruikt dan mesen vork, zin (102)b, bijvoorbeeld gezegd van een kleine jongen, dat hij alleen eet alshij een mes en een vork krijgt. Uit de zinnen (101)a-(102)b blijkt tevens dat het indeze paragraaf gemaakte onderscheid zeer algemeen geldt voor voorzetselgroepen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 219: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

223

9.5 In de boom tegenover de boom in

In de vorige paragraaf zijn zinnen behandeld met voorzetselgroepen die bestaan uiteen nominale constituent voorafgegaan door een voorzetsel. Bepaalde voorzetselskunnen ook achter een nominale constituent optreden:

(103)aDe muis kroop snel in het gat.

(103)bDe muis kroop snel het gat in.

De betekenissen van deze zinnen vertonen onderling duidelijke overeenkomst, maarer is toch ook onmiskenbaar verschil. Vergelijken we ter nadere bepaling hiervan dezinnen

(104)aDe man klimt op de ladder.

(104)bDe man klimt de ladder op.

In de eerste van deze zinnen hoeft in het geheel geen sprake te zijn van het klimmendbestijgen van de ladder; het is voldoende dat de betreffende man zich als resultaatvan de handeling van het klimmen op de ladder bevindt, waar dan ook, en zelfs kande ladder horizontaal op de grond liggen of op een wagen. Het relevante van demededeling is uitsluitend dat de man op een gegeven ogenblik op de ladder is. In detweede zin is daarentegen duidelijk sprake van de handeling die bestaat in hetsportsgewijs naar boven gaan op een ladder.We kunnen het verschil tussen de a-zinnen en de b-zinnen interpreteren in termen

van het in § 7.4.5 gemaakte onderscheid tussen perfectief en niet perfectief.Voorzetselgroepen met een voorgeplaatst voorzetsel werken in zinnen metbewegingswerkwoorden perfectiverend, d.w.z., de verbinding van verbum envoorzetselgroep houdt een moment van voltooiing in, hetgeen niet het geval is bijvoorzetselgroepen met een achtergeplaatst voorzetsel. Het bedoeldevoltooiingsmoment is in zin (104)a het ogenblik dat de man zich op de ladder bevindt.In zin (104)b is van zo'n ogenblik geen sprake, de man kan doorgaan met klimmenzover de ladder strekt. Deze interpretatie wordt beves-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 220: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

224

tigd door het feit dat bepalingen als een uur (lang) wel kunnen optreden in zinnenals (104)b, maar niet in zinnen als (104)a:

(105)a*We zijn een uur (lang) in het bosgelopen.

(105)bWe zijn een uur (lang) het bos ingelopen.

Een andere bevestiging is dat zuiver perfectieve werkwoorden als arriverenwel meteen voorgeplaatst voorzetsel kunnen voorkomen, maar niet met een achtergeplaatstvoorzetsel:

(106)aHij arriveerde op de berg.

(106)b*Hij arriveerde de berg op.

Verder zijn er wel zinnen met de duidelijk niet-perfectieve constructie hij is aan het... in combinatie met een achtergeplaatst voorzetsel, maar niet in combinatie met eenvoorgeplaatst voorzetsel:

(107)a*Hij is aan het in de boom klimmen.

(107)bHij is de boom aan het inklimmen.

Behalve de voorzetsels in en op gedraagt ook uit zich op de gedemonstreerde wijze:

(108)aDe jongen is uit de boom geklommen.

(108)bDe jongen is de boom uitgeklommen.

Ook de voorzetsels door, langs en over treden voor en achter nominale constituentenop:

(109)aDe jongen liep door de gang.

(109)bDe jongen liep de gang door.

(110)aWe zijn langs de universiteit gelopen.

(110)bWe zijn de universiteit langs gelopen.

Voor zover wij zien verschillen deze voorzetselgroepen onderling echter niet onderhet gezichtspunt van ‘perfectief’ en ‘niet-perfectief’; het bedoelde interpretatieveverschil lijkt hier althans veel minder duidelijk.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 221: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

Eindnoten:

57. E. Rijpma en F.G. Schuringa, Nederlandse spraakkunst, zestiende druk bew. door J. Naarding,Groningen 1958, § 110.

58. Rijpma en Schuringa, ibidem.59. Rijpma en Schuringa, ibidem.60. Zie: D.C. Tinbergen, Nederlandse spraakkunst, opnieuw bewerkt door F. Lulofs en W.W.F.

Voskuilen, veertiende druk, Zwolle 1965, § 40-42.61. Op het feit dat er een groep zinsbepalingen (‘sentence adverbials’) is die niet in imperatieven

optreden, werd ook, voor het Engels, de aandacht gevestigd door Katz en Postal in An IntegratedTheory, p. 77.

62. Zie voor niet en wel: A. Kraak, Negatieve zinnen, in het bijzonder § 23.63. Zie: A. Kraak, Negatieve zinnen, in het bijzonder § 29.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 222: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

225

Hoofdstuk 10 Relatieve zinnen

10.1 Algemene karakteristiek

In § 1.3.3 hebben we opgemerkt, dat het traditionele begrip ‘samengestelde zin’ moetworden geïnterpreteerd als ‘samenstel van zinnen’. Uit deze begripsaanduiding volgt,dat de belangrijkste vragen bij de behandeling van samengestelde zinnen de volgendezijn:a welke subject-predikaatsverbindingen kunnen in de samengestelde zin wordenaangewezen;

b wat is de onderlinge relatie tussen die subject-predikaatsverbindingen.

In dit hoofdstuk bespreken we samengestelde zinnen waarin een zg. RELATIEVE ZINvoorkomt. Voorbeelden van zulke samengestelde zinnen zijn:

(1)De man die daar loopt is mijn broer.

(2)Hij koopt wat er te koop is.

Het kenmerk van deze en dergelijke zinnen is, dat de tweesubject-predikaatsverbindingen die er voor moeten worden aangewezen, ieder eennominale of pronominale constituent bevatten die een en hetzelfde aanduiden of tekennen geven, op een en hetzelfde betrekking hebben. In het geval van zin (1) zijndie constituenten resp. het onderwerp van het predikaat is mijn

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 223: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

226

broer en het onderwerp van het predikaat loopt, die een en dezelfde persoonaanduiden; voor zin (2) zijn de bedoelde twee constituenten resp. het object van koopten het subject van is te koop, die op een en hetzelfde betrekking hebben.Het verschil tussen de zinnen (1) en (2) is, dat in de eerste zin voor elk van de

twee constituenten waarover we hier spreken een woord of woordgroep kan wordenaangewezen, nl. de man en die, terwijl in zin (2) alleen het ene woord wat met detwee betreffende constituenten correspondeert. Als naam voor een constituent als deman in zin (1) stellen we ANTECEDENT VAN DE RELATIEVE ZIN voor, kortwegANTECEDENT, en voor een constituent als die de naam RELATIEVE CONSTITUENT,kortweg RELATIVUM; in een zin als (2) is wat tegelijk antecedent en relativum. Hetverschil tussen zinnen als (1) en (2) is aanleiding om onderscheid te maken tussenrelatieve zinnen met een EXPLICIET antecedent (in zin (1) de man) en zinnen met eenINGESLOTEN of IMPLICIET antecedent (dat in zin (2) is samengevallen met hetrelativum).Behalve dat er verschil wordt gemaakt tussen relatieve zinnen met een expliciet

en relatieve zinnen met een impliciet antecedent, onderscheidt men bij beide typenrelatieve zinnen in bepaalde, nader te specificeren gevallen, tussen BEPERKENDE enUITBREIDENDE relatieve zinnen. We geven voor beide typen een voorbeeld van eenbeperkende en van een uitbreidende relatieve zin:

(3)aWalvissen die te groot zijn vangen weniet.

(3)bWalvissen, die te groot zijn, vangen weniet.

(4)aIk weet wat jij vraagt.

(4)bIk weet, wat jij vraagt.

De namen ‘beperkend’ en ‘uitbreidend’ zijn suggestief voor het verschil in betekenistussen deze zinnen. In zin (3)a worden alleen die walvissen niet gevangen, die tegroot zijn, hetgeen dus een beperking inhoudt t.o.v. alle walvissen. In zin (3)b wordengeen walvissen gevangen, en wel omdat ze te groot zijn; die laatste informatie kanals uitbreiding worden gezien van de

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 224: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

227

mededeling dat er geen walvissen worden gevangen, welke mededeling de meestrelevante inhoud van de zin is.In zin (4)a beperkt zich de meegedeelde kennis van de spreker tot de vraag van

de toegesprokene; deze zin valt te parafraseren met Ik weet welke vraag jij stelt. Alsparafrase van zin (4)b geven we: Ik weet het antwoord op wat jij vraagt ofWat voorjou een vraag is, is voor mij een weet. De mededeling dat de spreker dat en dat weet,wordt uitgebreid met de mededeling dat hetzelfde voor de aangesprokene aanleidingis tot vragen.Het syntactische verschil dat ten grondslag ligt aan het betekenisverschil dat

hierboven is aangeduid, komt aan de orde in § 10.5. We wijzen er hier alleen nogop, dat beperkende en uitbreidende relatieve zinnen zich duidelijk van elkaaronderscheiden door hun intonatie, die wemet komma's hebben trachten aan te geven.In de volgende paragrafen behandelen we achtereenvolgens relatieve zinnen met

een expliciet antecedent en relatieve zinnen met een impliciet antecedent, en vanbeide soorten zowel beperkende als uitbreidende.

10.2 Relatieve zinnen met expliciet antecedent

In de vorige paragraaf is als één van de vragen bij de behandeling van samengesteldezinnen genoemd, welke subject-predikaatsverbindingen aan de zin ten grondslagmoeten worden gelegd. Het verschil tussen uitbreidende en beperkende relatievezinnen heeft in hoofdzaak met deze vraag te maken. We zullen dit trachten teverduidelijkenmet behulp van het eenvoudige, zeer bekende voorbeeld van de zinnen

(5)aDe jongens die te laat kwamen, moestenschoolblijven.

(5)bDe jongens, die te laat kwamen, moestenschoolblijven.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 225: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

228

Zin (5)a, die we beperkend bedoelen, betekent dat alleen de jongens die te laatkwamen moesten schoolblijven, de tweede betekent, dat alle betrokken jongens telaat kwamen en school moesten blijven. Moeten we ter verklaring van dit verschileen verschil aannemen op het punt van de samenstellendesubject-predikaatsverbindingen van deze zinnen, of verschillen die zinnen alleen inde wijze waarop de subject-predikaatsverbindingen er in zijn opgenomen, of is zowelhet een als het ander het geval?Wemenen dat in elk geval de eerste vraag bevestigendmoet worden beantwoord, zoals we hieronder zullen uiteenzetten.We hebben in de vorige paragraaf gesteld, dat er in de ene samenstellende

subject-predikaatsverbinding een nominale of pronominale constituent moet wordenaangenomen die betrekking heeft op hetzelfde, als te kennen wordt gegeven of wordtaangeduid door een soortgelijke constituent uit de anderesubject-predikaatsverbinding. Het is duidelijk dat zowel voor zin (5)a als voor zin(5)b datgene waarop de twee bedoelde constituenten betrekking hebben, hetzelfdeis als dat waarop in deze zinnen de woorden de jongens betrekking hebben. Het isechter ook duidelijk, dat we niet zowel aan zin (5)a als aan zin (5)b desubject-predikaatsverbindingen

(5)cde jongens kwamen te laat; zij (dejongens) moesten schoolblijven.

ten grondslag kunnen leggen. Zin (5)a immers deelt niet mee, dat ‘de jongens’ te laatkwamen en dat ‘de jongens’ moesten schoolblijven; de betekenis is veel meer dat erjongens te laat kwamen of dat s omm i g e jongens te laat kwamen, en dat d i ejongens moesten schoolblijven:

(5)der kwamen jongens te laat; zij (diejongens) moesten schoolblijven.

(5)esommige jongens kwamen te laat: zij (diejongens) moesten schoolblijven.

Het verschil tussen (5)c enerzijds en (5)d en (5)e anderzijds geeft onzes inziens hetonderscheid tussen de zinnen (5)b en (5)a goed

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 226: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

229

weer. De mededeling (5)b veronderstelt, dat de jongens over wie het gaat en van wiegezegd wordt dat zij moesten schoolblijven, bekend zijn; de informatie dat zij te laatkwamen is een aanvullend gegeven, dat niet dient om hen bekend te maken, en datweggelaten zou kunnen worden zonder kans op misverstand ten aanzien van de vraagom welke jongens het gaat. Zin (5)a deelt juist met de woorden die te laat kwamenmee welke jongens moesten schoolblijven: daarbij is echter verondersteld dat erüberhaupt jongens waren of zijn. Die bekend veronderstelde jongens of een aantalvan hen kwamen te laat: er waren jongens; zij kwamen te laat of er waren (of zijn)jongens; sommige van hen kwamen te laat. Ten aanzien van zin (5)a kan men dusverschil maken tussen twee lezingen, waarvan de ene, die correspondeert met (5)e,het best met de term ‘beperkend’ kan worden aangeduid, en de andere, die met (5)dcorrespondeert, met de term ‘bepalend’. De meest voor de hand liggende lezing van(5)a lijkt ons de beperkende. Als voorbeeld waarbij de bepalende interpretatie ookaannemelijk is, geven we de zin

(6)De mannen die daar liepen, gingen naarhet museum.

De parafrase van de zin die wij bedoelen is: Er liepen daar mannen en zij gingennaar het museum; met deze zin is dus niet sprake van een beperking van de mannendie naar het museum gingen ten opzichte van mannen die dat niet deden.Met de bovenstaande analyse menen we duidelijk te hebben gemaakt, dat er aan

zin (5)a andere subject-predikaatsverbindingen ten grondslag gelegdmoesten wordendan aan zin (5)b, anders gezegd, dat we zin (5)a met andere enkelvoudige zinnen inverband moeten zien dan zin (5)b. Het verschil is, dat voor één van desubject-predikaatsverbindingen van zin (5)a zelf weer twee van dergelijkeverbindingen moeten worden aangenomen, terwijl dat niet geldt voor zin (5)b. Opdeze wijze wordt duidelijk hoe zin (5)a een beperking kan inhouden betreffendebepaalde jongens ten opzichte van andere jongens, en een zin als (6) een bepaling,een verwijzing naar mannen die door de medede-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 227: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

230

ling zelf worden geïntroduceerd en die, anders dan de jongens in zin (5)b, niet zondermeer bekend worden verondersteld.Het door ons aangewezen verschil tussen zin (5)a en zin (5)b geldt voor zover we

zien algemeen voor beperking en uitbreiding. We wijzen er echter op, dat er niet bijalle relatieve zinnen met een expliciet antecedent kan worden onderscheiden tussenbeperkende en uitbreidende zinnen, en dat ook het verschil tussen beperking enbepaling aan grenzen is gebonden. Het laatste kunnen we illustreren met de zin (3)aWalvissen die te groot zijn vangen we niet, waarvoor alleen de beperkende interpretatiein aanmerking komt en die dus moet worden geparafraseerd als: Sommige walvissenzijn te groot (= er zijn walvissen; sommige van die walvissen zijn te groot); diewalvissen vangen we niet (we hebben, m.a.w., niet Er zijn walvissen te groot (= erzijn walvissen; die walvissen zijn te groot); die walvissen vangen we niet). Deverklaring hiervoor is, dat de woorden walvissen die te groot zijn een categorialenominale constituent vormen (zie § 5.4), die de zin waarin hij als subject optreedt,maakt tot een categoriale uitspraak.Voorbeelden van relatieve zinnen met een expliciet antecedent die uitsluitend

beperkend zijn en niet uitbreidend kunnen worden gebruikt, zijn bijvoorbeeld

(7)Hij leest elk boek dat hij in handen kankrijgen.

(8)Iedereen die dat leest, vindt het mooi.

(9)Hij zag iets dat niet klopte.

(10)Er was niemand die het boek mooi vond.

In het algemeen kan worden gezegd dat relatieve zinnen met een zg. onbepaaldvoornaamwoord als antecedent beperkend zijn (met mogelijk een verder onderscheidtussen beperkend en bepalend dat samenhangt met het verschil tussen alle, ieder,elk, enz. enerzijds en iemand, iets, enige, enz. anderzijds).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 228: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

231

10.3 De zinsdeelfuncties van expliciet antecedent en relativum

Het antecedent en het relativum hebben, zoals is uiteengezet, op een en hetzelfdebetrekking. De functie van zinsdeel die zij in de samenstellendesubject-predikaatsverbindingen vervullen, varieert over alle zinsdeelmogelijkhedendie nominale en pronominale constituenten over het algemeen hebben en kan voorantecedent en relativum verschillend zijn. Ter illustratie van deze twee feiten gevenwe de volgende voorbeelden:

(11)aDe clown die daar optreedt, is mijn broer.

(11)bDe clown die men toejuicht, is mijn broer.

(11)cDe clown die men een prijs gaf, is mijnbroer.

(11)dDe clown die hij door zijn optreden werd,brengt ons in verlegenheid.

(11)eIk bewonder de clown die men een prijsgaf.

(11)fMen gaf de clown die daar optreedt eenprijs.

(11)gHij werd de clown die men altijd in hemgezien had.

(11)hDe kinderen zijn dol op de clown die indat circus optreedt.

In de zinnen (11)a-(11)h is het expliciete antecedent resp. subject ((11)a-(11)d), directobject ((11)e), indirect object ((11)f), predikaatsnomen ((11)g) en voorzetselvoorwerp((11)h); de zinsdeelfunctie van het relativum in de relatieve zin is resp. subject ((11)a),direct object ((11)b), indirect object ((11)c), predikaatsnomen ((11)d), indirect object((11)e), subject ((11)f), direct object ((11)g) en subject ((11)h).Als we de subject-predikaatsverbindingen uitschrijven die we aan deze

samengestelde zinnen ten grondslag leggen, zien we dat de analyse van dieverbindingen de basis vormt voor de hierboven gegeven benoemingen van antecedenten relativum:

(12)aEr treedt daar een clown op; hij (dieclown) is mijn broer.

(12)bMen juichte een clown toe; hij (dieclown) is mijn broer.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 229: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

232

(12)cMen gaf een clown een prijs; hij (dieclown) is mijn broer.

(12)dHij werd door zijn optreden een clown;hij (die clown) brengt ons inverlegenheid.

(12)eIk bewonder een clown;men gaf hem (dieclown) een prijs.

(12)fMen gaf een clown een prijs; hij (dieclown) treedt daar op.

(12)gHij werd een clown; men had hem (dieclown) altijd in hem gezien.

(12)hDe kinderen zijn dol op een clown; hij(de clown) treedt in dat circus op.

10.4 De vorm van het relativum in zinnen met een expliciet antecedent

In het voorbeeldenmateriaal uit de vorige paragraaf treedt als relativum alleen dieop. Dit hangt voor een deel samen met de zinsdeelfunctie van het relativum in debetreffende relatieve zinnen, en voor een deel met het feit, dat de nominale constituentdie als antecedent fungeert een zg. de-woord als substantief bevat. De vormverschillentussen relativa die onder deze twee opzichten optreden, illustreren wemet de volgendezinnen:

(13)aDe man die daar loopt is mijn broer.

(13)bHet kind dat daar loopt is mijn dochter.

(13)cHij zegt alles wat hem voor de mondkomt.

(13)dDe man met wie ik heb geschaakt, is zijnbroer.

(13)eHier zijn de boeken waarom je vroeg.

(13)fHij kwam in een vertrek waaruit demeubels verwijderd waren.

(13)gDat is het huis waar ik gewoond heb.

De verschillen tussen de relativa in de zinnen (13)a, (13)b en (13)c worden bepaalddoor de constituentenstructuur van het corresponderende antecedent: in zin (13)abevat die constituent

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 230: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

233

het de-woord man, in zin (13)b het het-woord kind, in zin (13)c het onbepaaldevoornaamwoord alles. Op dit soort verschillen gaan we verder niet in. De verschillentussen de relativa van enerzijds (13)a-(13)c en anderzijds (13)d-(13)g, die wordenbepaald door de zinsdeelfunctie van het relativum in de relatieve zin, interesserenons hier wel. In de eerste plaats vormen die verschillen een kwestie van dedieptestructuur van de zin; in de tweede plaats wijkt onze behandeling op dit puntenigszins af van de gebruikelijke, zij het dan dat het verschil alleen bestaat in eengrotere systematiek van de analyse die wij voorstellen.In de relatieve zinnen uit § 9.3 en in de zinnen (13)a-(13)c hierboven, is de

zinsdeelfunctie van het relativum subject, direct of indirect object, of predikaatsnomen:in hedendaags Nederlands wordt het relativum in die gevallen gevormd door die ofdat en, bij enkele onbepaalde antecedenten als alles en iets, door wat. De relativadie we nu gaan bespreken zijn alle w-woorden, zoals wie, wat, waar, waarom, etc.(de term ‘w-woord’ drukt uit dat de betreffende woorden met een w beginnen enwordt door ons uitsluitend kortheidshalve gebezigd).Aan zin (13)dDemanmet wie ik heb geschaakt is zijn broer leggen we de volgende

subject-predikaatsverbindingen ten grondslag:

(14)Ik heb met een man geschaakt; hij (dieman) is zijn broer.

Het is duidelijk dat de relatie tussen deze subject-predikaatsverbindingengelijkwaardig is aan die tussen de verbindingen welke de samengestelde zinnen uitde vorige paragraaf en de zinnen (13)a-(13)c constitueren. Het verschil is alleen datde zinsdeelfunctie van het relativum in de relatieve zin die van voorzetselvoorwerpis; de gelijksoortigheid bestaat hierin, dat ook in deze zinnen het relativum wie enhet antecedent de man op een en hetzelfde betrekking hebben, i.c. op een en dezelfdepersoon.We vinden dezelfde stand van zaken in een zin als (13)eHier zijn de boekenwaarom je vroeg:

(15)Je vroeg om boeken; hier zijn ze (dieboeken).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 231: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

234

In waarom in (13)e zijn samengevallen het relatieve woord waar en het voorzetselom, dat een vaste verbinding vormt met het verbum vragen; het relativumcorrespondeert met een nominale constituent, namelijk het antecedent de boeken.Deze correspondentie tussen waar en een nominale constituent treffen we ook aanin zin (13)f Hij kwam in een vertrek waaruit de meubels verwijderd waren:

(16)Hij kwam in een vertrek; de meubelswaren daaruit (uit dat vertrek) verwijderd.

In beide subject-predikaatsverbindingen komt een adverbiale bepaling voor, nl. resp.in een vertrek en daaruit (uit dat vertrek). Deze bepalingen verschillen in hetvoorzetsel dat zij bevatten, nl. resp. in en uit, terwijl zij wat het resterende deel betreft,nl. resp. een vertrek en daar, op één en hetzelfde betrekking hebben.We vinden in zinnen als (13)e en (13)f aanleiding om aan waar een pronominaal

karakter toe te kennen dat ook eigen is aan de eerder behandelde relativa die, dat,wie enwat. De consequentie van deze opvatting en de argumenten die er voor pleitenwillen we nog verduidelijken met enkele andere zinnen:

(17)Hij stopte de rommel in een zak waarineen gat zat.

(18)Hij kwam in een kamer waar geenmeubels stonden.

(19)Hij huurde een kamer waaruit de meubelsverwijderd waren.

(20)Hij fotografeerde de straat waar zijnouders gewoond hadden.

We analyseren die zinnen wat hun subject-predikaatsverbindingen betreft als volgt:

(17)aHij stopte de rommel in een zak; daarin(in die zak) zat een gat.

(18)aHij kwam in een kamer; daar (in diekamer) stonden geen meubels.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 232: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

235

(19)aHij huurde een kamer; daaruit (uit diekamer) waren de meubels verwijderd.

(20)aHij fotografeerde een straat; daar (in diestraat) hadden zijn ouders gewoond.

Uit de zinnen (13)e, (13)f en (17)-(20) wordt duidelijk, dat het relativum waar kanoptreden ongeacht de vraag of het met een prepositie is verbonden (zoals in (13)e,(13)f, (17) en (19)) of niet (zoals in (18) en (20)), en ongeacht de vraag welkvoorzetsel het betreft (om, in, uit, enz.), en tevens afgezien van de vraag of denominale constituent die het antecedent vormt (de boeken, een vertrek, een zak, eenkamer, een kamer, de straat) deel uitmaakt van een adverbiale bepaling of niet,waarbij het er in het eerste geval bovendien niet toe doet welk voorzetsel dieadverbiale bepaling bevat. Klaarblijkelijk is de enige correspondentie die geldt dietussen waar en een nominale (of pronominale, bijvoorbeeld in een zin alsHij zei ietswaarover ik me erg verontrust) constituent. Het relativum waar bezit dus dezelfdeeigenschappen als de relatieve pronomina die, dat, wie, wat.De opvatting vanwaar (geïsoleerd of met een voorzetsel gecombineerd tot vormen

als waarin, waaruit, enz.) als pronomen, wijkt af van de traditionele analyse. Degebruikelijke opvatting is, dat waar, waarin, enz. voegwoorden zijn, waarbij alsafzonderlijke naam voor samengestelde vormen als waarin de naamVOORNAAMWOORDELIJK BIJWOORD wordt gebruikt. Die naam is terminologischweinig gelukkig. Afgezien van de terminologische kant is de opvatting die wij hierafwijzen in systematisch opzicht veel minder bevredigend dan die welke wijvoorstellen. Zo onderscheidt Overdiep64. de volgende verbindingswoorden die aanhet begin van bijzinnen optreden:1) betrekkelijke voornaamwoorden die corresponderen met een antecedent;2) onbepaalde of vragende voornaamwoorden zonder antecedent;3) de voegwoorden dat, als, of;4) voegwoorden die ook als adverbium of prepositie voorkomen;5) combinaties van partikels;

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 233: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

236

6) voegwoorden met substantivisch antecedent;7) voornaamwoordelijke bijwoorden met substantivisch antecedent.

In onze opvatting vallen verschillende van deze categorieën samen, zoals in hetvoorgaande voor enkele gevallen reeds is aangegeven en zoals nog verder in detailzal worden uiteengezet. In de eerste plaats verenigen wij de categorieën 1) en 2) totéén klasse van betrekkelijke voornaamwoorden, met een onderverdeling tussen diewelke met een expliciet antecedent voorkomen en die welke met een implicietantecedent corresponderen; in die laatste subcategorie nemen wij ook bepaalde ledenop uit de groep die Overdiep als vierde categorie geeft, met name de woorden waar,wanneer en hoe. De categorieën 6) en 7) zien wij eveneens als betrekkelijkevoornaamwoorden, en wel als relativa met een expliciet antecedent. De categorieën3) en 5) tenslotte vormen in onze opvatting één categorie, met dien verstande dat delaatste in verband wordt gebracht met het voegwoord dat. Samenvattend hebben wijals zinsverbindende woorden dus twee categorieën, namelijk betrekkelijkevoornaamwoorden en voegwoorden. Onze analyse stelt voor veel mindermoeilijkheden en onduidelijkheden dan die vanOverdiep. Overdieps opvatting dwingthem tot uitspraken als: ‘Voornaamwoorden kunnen betrekking hebben op eenvoorafgaand substantief; bijwoorden komen voor als antecedent van voegwoorden.Nu kunnen voegwoorden ook betrekking hebben op een voorafgaand substantief.’65.Uit Overdieps behandeling van de begrippen ‘voegwoord’ en ‘bijwoord’ wordt echterin het geheel niet duidelijk hoe de betreffende woorden de functies kunnen hebbendie hij eraan toeschrijft. Dat Overdiep zelf inzag dat zijn analyse tekortkomingenvertoonde, blijkt onzes inziens uit wat hij ten aanzien van een zin als (18) Hij kwamin een kamer waar geen meubels stonden opmerkt: ‘In al deze bijzinnen zouden wewaar door een plaatsbepaling als in welke kunnen vervangen; feitelijk is de gehelevoorzetselbepaling (in ons voorbeeld in een kamer, K.K.) het (bijwoordelijk)antecedent van het voegwoord waar.’66. Wat Overdiep hier doet, is tweevoorzetselgroepen op elkaar betrekken. Wij hebben hier-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 234: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

237

boven laten zien, dat de m o g e l i j k h e i d van die relatie niet wordt bepaald doorde voorzetsels in die constructies - die wat hun selectieve restricties betreftonafhankelijk zijn van de verba waarmee zij voorkomen -, maar door de nominale(of pronominale) constituenten die zij bevatten. Door eenwoord alswaar te analyserenin een relatief pronominaal deel en een prepositioneel deel brengen we deovereenkomst met andere betrekkelijke voornaamwoorden tot uitdrukking en hoevenwe aan bijwoorden en voegwoorden geen functies toe te schrijven die niet in debetreffende begrippen liggen opgesloten; bovendien brengen we het aantal soortenzinsverbindende woorden tot een veel kleiner aantal terug en is er dus sprake vaneen grotere systematisering of generalisering.

10.5 Relatieve zinnen met impliciet antecedent

Na de behandeling van relatieve zinnen met een expliciet antecedent, volgt nu eenuiteenzetting over relatieve zinnen met een impliciet antecedent.We hebben daarvanin § 10.1 als voorbeeld gegeven de zinnen (2) Hij koopt wat er te koop is, (4)a Ikweet wat jij vraagt en (4)b Ik weet, wat jij vraagt. Onze opvatting van zinnen alsdeze wijkt af van die, welke gewoonlijk bij andere auteurs voorkomt; wij zullen ookingaan op het standpunt dat wij verwerpen.In een zin als

(21)Wie die ruit heeft ingegooid, moet hemzelf betalen.

vat men gewoonlijkwie die ruit heeft ingegooid op als zogenaamde ONDERWERPSZIN.Deze opvatting valt te verdedigen met een verwijzing naar de substitueerbaarheidvan de ‘onderwerpszin’ door een nominale of pronominale constituent die onderwerpis bij het predikaat moet hem betalen: mijn broer moet hem zelf betalen, Jan moethem zelf betalen, hij moet hem zelf betalen, enz. Zoals uit andere voorbeeldenhieronder nog zal blijken is de substitueer-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 235: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

238

baarheid van structuren alswie die ruit heeft ingegooid door nominale of pronominaleconstituenten zeer algemeen. Zo gauw men de vraag stelt naar de verklaring vandeze substitueerbaarheid, blijkt een benaming als ‘onderwerpszin’ op een onvolledigeanalyse te berusten.We hebben als algemeen kenmerk van samengestelde zinnen gegeven, dat er meer

dan één subject-predikaatsverbinding aan ten grondslag ligt en we zullen dus ook inhet geval van zin (21) die verbindingenmoeten zien te identificeren.We interpreterendeze zin zo, dat iemand een bepaalde ruit heeft ingegooid en dat die iemand dezeruit zelf moet betalen. De meest voor de hand liggende analyse van zin (21) insamenstellende subject-predikaatsverbindingen lijkt dus

(21)aIemand heeft die ruit ingegooid; hij (dieiemand) moet hem zelf betalen.

De overeenkomst met een zin als

(22)De jongen die die ruit heeft ingegooid,moet hem zelf betalen.

is onmiskenbaar:

(22)aEen jongen heeft die ruit ingegooid; hij(die jongen) moet hem zelf betalen.

Het verschil is, dat zin (22) zowel het betrekkelijk voornaamwoord die bevat, als hetexpliciete antecedent de man, terwijl we in zin (21) alleen het ene woord wieaantreffen. We kunnen zowel de overeenkomst als het verschil verantwoorden doorwie op te vatten als betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent, als eenwoord waarin antecedent en voornaamwoord zijn samengevallen. Een naderespecificatie van het antecedent in een zin als (21) is, dat het ONBEPAALD is; blijkens(21)a ligt er een woord als iemand aan ten grondslag (zie over dit karakter vanonbepaaldheid en het verband met de beperkende of bepalende eigenschap van dezerelatieve zinnen § 10.2).

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 236: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

239

Zoals er onderwerpszinnen zijn, onderscheidt men in de opvatting die aan het beginvan deze paragraaf is aangeduid, GEZEGDEZINNEN, LIJDEND - VOORWERPSZINNEN,MEEWERKEND - VOORWERPSZINNEN, enz. Van elk van deze typen geven we hierondereen of meer voorbeelden met daarbij een indicatie van de afwijkende analyse die wijvoorstellen.

Gezegdezin

Onder een gezegdezin verstaat men een subject-predikaatsverbinding die de functiezou hebben van een naamwoordelijk deel van het gezegde:

(23)Hij blijft wie hij was.

(23)aHij was iemand; hij blijft hem (dieiemand).

Deze analyse is in overeenstemming met een parafrase van zin (23) als ‘hij blijftdegeen, die hij was’. In zin (23) hebben we te maken met een pronominaalpredikaatsnomen, in de volgende zin kunnen we spreken van een adjectivischnaamwoordelijk deel van het gezegde:

(24)Hij is niet wat hij graag wil zijn.

(24)aHij wil graag iets zijn; hij is het (dat iets)niet.

Lijdend-voorwerpszin

Aan lijdend-voorwerpszinnen kent men de functie toe van direct object bij hetwerkwoord van de samengestelde zin:

(25)Wie die ruit heeft ingegooid, stuur ikweg.

(25)aIemand heeft die ruit ingegooid; ik stuurhem (die iemand) weg.

(26)Wat hij gezegd heeft, houdt hij vol.

(26)aHij heeft iets gezegd; hij houdt het (datiets) vol.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 237: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

240

Meewerkend-voorwerpszin

De meewerkend-voorwerpszin is indirect object bij het werkwoord van desamengestelde zin:

(27)Wie inlichtingen wil, zal ik ze geven.

(27)aIemand wil inlichtingen; ik zal ze hem(die iemand) geven.

Eindnoten:

64. G.S. Overdiep, Stilistische grammatica, § 379-398.65. G.S. Overdiep, t.a.p., p. 657.66. G.S. Overdiep, ibidem.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 238: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

241

Hoofdstuk 11 Coördinatie

11.1 Inleidende opmerkingen

Onder COÖRDINATIE of NEVENSCHIKKING verstaat men traditioneel het in één zinoptreden van twee of meer in syntactisch opzicht gelijksoortige samenstellende delen,die meestal zijn verbonden door een der NEVENSCHIKKENDE VOEGWOORDEN en, of,noch, maar, dus en want. Een voorbeeld van coördinatie is: Jan leest een boek enPiet is aan het schaken. De delen links en rechts van en kunnen we weliswaar alszinnen beschouwen, maar we kunnen ook het gezichtspunt innemen dat beide delenmet en samen een zin vormen. Dit laatste gezichtspunt is bij de behandeling vancoördinatie gebruikelijk. Hoe dit zij, de bedoelde samenstellende delen zijnsyntactische eenheden en ze zijn in enig opzicht gelijkwaardig; ze zijn bijvoorbeeldbeide mededelend en niet respectievelijk vragend en mededelend.De meest eenvoudige vorm van coördinatie treft men aan onder constructies met

het voegwoord en, die CONJUNCTIES worden genoemd. Het eenvoudige waar we opdoelen is gelegen in het feit dat conjunctie in vele gevallen te beschouwen is als eensoort opsomming; opsommingen behoren tot de syntactisch en semantisch minstgestructureerde vormen van informatie. Het lijkt daarom de moeite waard teonderzoeken in hoeverre coördinatie in het algemeen is terug te voeren op conjunctie.In de volgende paragrafen zullen we dit probleem direct of indirect bij herhaling aande orde stellen, maar het is noodzake-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 239: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

242

lijk er op te wijzen dat er op dit punt nog weinig onderzoeksresultaten zijn en dateen verder stadium van analyse mogelijk tot andere conclusies zal voeren.Iedere taalgebruiker is ten aanzien van allerlei zinnen waarin sprake is van

coördinatie in staat de gecoördineerde delen in de oppervlaktestructuur aan te wijzen,of, voorzichtiger geformuleerd, in staat de stukken aan te wijzen die in elk geval deelhebben aan de coördinatie. Zo nemen we aan dat iedereen kan beamen, dat degecursiveerde delen in de onderstaande zinnen syntactisch gelijkwaardige engecoördineerde samenstellende delen zijn.

(1)Jan enMarie hebben weer vredegesloten.

(2)Hij heeft gegeten noch gedronken.

(3)De kamer was groot maar hij was ergongezellig.

(4)Jan zei dat ze groen of rood waren.

(5)Hij bleef thuis want het regende.

(6)Hij is geslaagd dus zijn ouders zijn blij.

We kunnen op de hier gevolgde wijze ook bepaalde gevallen van homonymieverduidelijken:

(7)aOude mannen en vrouwen liepen gevaar.

(7)bOude mannen en vrouwen liepen gevaar.

(8)aKarel zag Jan niet, noch Piet.

(8)bKarel zag Jan niet, noch Piet.

(9)aDie man bedriegt de klanten niet, maarzijn collega's wel.

(9)bDie man bedriegt de klanten niet, maarzijn collega's wel.

(10)aZijn dat open déuren of rámen?

(10)bZijn dat open déuren of rámen?

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 240: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

243

(11)aHij liegt, want hij impliceert jou, binnenjouw redenering.

(11)bHij liegt, want hij impliceert jou, binnenjouw redenering.

(12)aKarel zag Jan wel, dus Piet niet.

(12)bKarel zag Jan wel, dus Piet niet.

Het is evenwel duidelijk, dat men ter verkrijging van een juist inzicht in coördinatieniet kan blijven staan bij een beschouwing van de oppervlaktestructuur; de hierbovengebruikte wijze om in de uiterlijke zinsvorm te onderscheiden tussen wel en niet inde coördinatie betrokken delen kan weliswaar van zich reeds bij oppervlakkigebeschouwing openbarende tekortkomingen worden ontdaan, maar ook dan blijvener moeilijkheden. Zo is bijvoorbeeld in (12)b met cursivering niet ondubbelzinnigaan te geven of Jan wel met Piet niet, dan wel Jan met Piet en wel met niet isgecoördineerd. Dit bezwaar zou weliswaar kunnen worden opgeheven door verderetypografische onderscheidingsmiddelen, maar de vraag waar dit precies noodzakelijkis, is daarmee nog niet beantwoord. Zonder verdere analyse kan niet uitgemaaktworden of we (12)b zouden moeten schrijven als: ‘Karel zag Jan wel, dus Piet niet’,of als: ‘Karel zag Jan WEL, dus Piet NIET’, al lijkt het laatste intuïtief juister. Het isvoorts niet bij alle soorten van zinnen met coördinatie zonder meer duidelijk wèlkestukken in de oppervlaktestructuur tot de gecoördineerde delen behoren. Zo isbijvoorbeeld de vraag in welk van de vier onderstaande voorbeelden het onderscheidtussen gecoördineerd en niet gecoördineerd juist is aangegeven niet zonder meer tebeantwoorden:

(13)aJan kwam en Piet ook.

(13)bJan kwam en Piet ook.

(13)cJan kwam en Piet ook.

(13)dJan KWAM en Piet OOK.

Zouden we voor (13)a opteren, dan zou dat inhouden, dat we

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 241: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

244

Jan en Piet ook als syntactisch gelijkwaardige eenheden beschouwen, dat met anderewoorden Piet ook beschouwd zou dienen te worden als een nominale constituent,hetgeen op voor de hand liggende bezwaren stuit. Dit betekent echter niet, dat uiteen van de andere mogelijkheden gekozen kan worden. Een keuze voor (13)b zouimpliceren dat kwam en ook niet noodzakelijkerwijs syntactisch gelijkwaardigeeenheden zijn. Nemen we aan dat dit zo is, dan blijft evenwel de vraag of we alleenJan en Piet als gelijkwaardig moeten beschouwen, of Jan kwam en Piet ook; zolangwe de dieptestructuur niet kennen mogen we met andere woorden de door (13)cgesuggereerde mogelijkheid niet uitsluiten. Maar juist een beperking tot deoppervlaktestructuur maakt ook (13)d tot een mogelijkheid: dat kwam en ookgelijkwaardig zijn, is, eenmaal aangenomen dat Jan kwam en Piet ook, en Jan enPiet gelijkwaardig zijn, een niet afdoend te bestrijden conclusie: als A plus x en Bplus y gelijkwaardig zijn, en A en B dat ook zijn, moet men concluderen dat x en yeveneens gelijkwaardig zijn.We hebben getracht in deze paragraaf aan enkele voorbeelden te laten zien, dat

het weliswaar mogelijk is reeds zonder een verdergaande analyse in een groot aantalgevallen intuïtief juiste en door iedereen te beamen constateringen te doen omtrentgecoördineerde zinnen, maar dat voor een beter inzicht in coördinatie kennis van deonderliggende structuren nodig is. De voorbeelden die we ter illustratie hiervangaven, bevatten adverbiale bepalingen (i.c. niet, wel en ook), maar het zijn uiteraardniet alleen dergelijke gevallen die om een oplossing vragen. Zoals hierboven werdopgemerkt lijkt een onderzoek naar de herleidbaarheid van coördinatie tot conjunctiezinvol; allerlei gevallen van synonymie, zoals tussen Ik houd niet van sherry of porten Ik houd niet van sherry en niet van port suggereren een syntactische relatie tussenverschillende soorten van coördinatie en vormen zo aanknopingspunten voor verderonderzoek.De problematiek rond coördinatie is zeer uitgebreid; slechts enkele aspecten ervan

kunnen in dit hoofdstuk aan de orde komen. Een centraal vraagstuk is dat vansamentrekking en conjunctiereductie (zie voor deze begrippen § 11.2). We zullenzien dat veel, zo niet alle verschijnselen die bij coördinatie

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 242: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

245

optreden direct of indirect verband houdenmet deze problematiek. Als eerste illustratiehiervan zullen we zinnen als (13) Jan kwam en Piet ook, en Jan en Piet kwamen aaneen nadere beschouwing onderwerpen.

11.2 Samentrekking en reductie

In de vorige paragraaf vestigden we de aandacht op het feit dat een zin als Jan kwamen Piet ook de vraag doet rijzen in hoeverre sommige constituenten betrokken zijnbij coördinatie. Zoals opgemerkt, is voor een beantwoording van die vraag kennisvan de onderliggende structuur gewenst. Het ligt daarom voor de hand zinnen dieons voor de boven gestelde vraag plaatsen te vergelijkenmet andere zinnen waarmeeze mogelijk of waarschijnlijk syntactisch verwant zijn. Beschouwen we de volgendezinnen:

(13)Jan kwam en Piet ook.

(14)Jan kwam en Piet kwam ook.

Dat (14) een parafrase is van (13) lijdt geen twijfel, maar de opvatting dat de structuurvan zin (14) ook aan zin (13) ten grondslag ligt, wordt door dit feit op zich zelf nogniet bevestigd. Het principe dat de basis vormt voor deze opvatting ten aanzien vande relatie tussen zinnen als (13) en (14) staat bekend onder de naam SAMENTREKKING.Een alternatieve opvatting over de relatie tussen deze beide zinnen is, dat zin (14)beschouwd dient te worden als verkregen door uitbreiding van de structuur die tengrondslag ligt aan zin (13). De term ‘uitbreiding’ moeten we dan opvatten in die zin,dat bij conjunctie - en in het algemeen bij coördinatie - bepaalde constituenten diein de onderliggende structuur éénmaal voorkomen, in de oppervlaktestructuur linksen rechts van het voegwoord optreden, dus meer dan eenmaal. Een keuze tussen dehier genoemde beschouwingswijzen kunnen we op dit punt van onze uiteenzettingnog niet doen. We zullen echter trachten aan te tonen, dat de hypothese van deuitbreid-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 243: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

246

baarheid in elk geval niet integraal gehandhaafd kan worden. We kunnen deeigenschap die men binnen de ene zienswijze ‘weglaatbaarheid’ en binnen de andere‘uitbreidbaarheid’ zou kunnen noemen voorlopig aanduiden als ‘positief gekenmerktzijn’ (te weten ten aanzien van weglaatbaarheid dan wel uitbreidbaarheid).We kunnen het begrip ‘positief gekenmerkt zijn’ illustreren aan een aantal

voorbeelden. Blijkens de grammaticaliteit en synonymie van de zinnen (13) en (14)is kwam in (13) en (14) positief gekenmerkt. Ook is dat echter niet; de zinnen (15)en (16) zijn niet synoniem met (13) en (14):

(15)Jan kwam ook en Piet ook.

(16)Jan kwam ook en Piet kwam ook.

In sommige zinnen is het predikaat niet positief gekenmerkt; binnen één lezing, demeest voor de hand liggende, is zin (17) niet synoniem met zin (18):

(17)De Hoeken en de Kabeljauwen warenvijanden.

(18)De Hoeken waren vijanden en deKabeljauwen waren vijanden.

Het is duidelijk, dat we, afgezien van bijkomstige verschillen in de morfologischestructuur van het predikaat iets dergelijks kunnen constateren bij de zinnen (19) en(20):

(19)Jan en Piet zijn vijanden.

(20)Jan is een vijand en Piet is een vijand.

We zullen het begrip ‘positief gekenmerkt zijn’ gebruiken onder voorbijzien vanmorfologische kwesties als de bovenbedoelde. We zeggen dus dat zijn vijandenbinnen één lezing wèl positief gekenmerkt is in zin (19), en binnen een andere lezingniet, en verder, dat is een vijand in zin (20) positief gekenmerkt is. Zodra het gaatom de vraag of zinnen van het type (19) al of niet teruggaan

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 244: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

247

op twee subject-predikaatsverbindingen, gaat het om de vraag of er al dan niet sprakeis van CONJUNCTIEREDUCTIE. We zullen niet trachten deze term te definiëren, maarvolstaan met er op te wijzen dat het verschil tussen conjunctiereductie ensamentrekking neerkomt op een verschil in relatie tussen de dieptestructuur en deoppervlaktestructuur van zinnen. Bij een zin als (13) Jan kwam en Piet ook gaat hetom de vraag of in de dieptestructuur tweemaal kwam aanwezig is, anders gezegd, ofer sprake is van samentrekking. Bij een zin als Jan en Piet kwamen is de vraag ofaan deze zin een structuur als Jan kwam en Piet kwam ten grondslag ligt, in anderewoorden, of er sprake is van conjunctiereductie. De vraag in hoeverreconjunctiereductie en samentrekkingmet elkaar in verband dienen te worden gebracht,zullen wij verder in het midden laten. We zullen echter de voorlopige term ‘positiefgekenmerkt zijn’ zonder onderscheid gebruiken.Een eigenschap van zinnen met ook is, dat ze niet corresponderen met zinnen met

een niet positief gekenmerkt gezegde, blijkens het feit dat zin (17) in de normalelezing niet synoniem is met de onderstaande zin:

(21)De Hoeken waren vijanden en deKabeljauwen ook.

Uit het feit dat zin (22), hieronder, tot op zekere hoogte beschouwd kan worden alseen parafrase van de zinnen (13) en (14) Jan kwam en Piet (kwam) ook, kunnen weverder opmaken dat zinnen met ookwèl corresponderen met zinnen met een positiefgekenmerkt gezegde:

(22)Jan en Piet kwamen.

Zoals in § 9.3 werd opgemerkt, worden modale bepalingen gekenmerkt door hetverschijnsel dat de zinnen waar ze in optreden kunnen worden geparafraseerd metbehulp van de zinswending het is ...zo, dat ..., waarin op de plaats achter is de bepalingkan worden ingevuld. Op dezelfde wijze kan de zin Jan kwam ook

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 245: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

248

worden geparafraseerd als Het is ook zo dat Jan kwam. In verband met dezeeigenschap kan worden aangenomen, dat dergelijke bepalingen de mogelijkheidhebben de hele subject-predikaatsverbinding te modifiëren. Eenverklaringsmogelijkheid voor het feit dat (21) De Hoeken waren vijanden en deKabeljauwen ook ongrammaticaal is of niet correspondeert met de meest voor dehand liggende lezing van (17)DeHoeken en de Kabeljauwen waren vijanden, terwijler wel een dergelijke relatie is tussen bijvoorbeeld (13) Jan kwam en Piet ook en(22) Jan en Piet kwamen, zouden we dan kunnen vinden in de veronderstelling dataan conjuncties met ook altijd structuren ten grondslag moeten liggen met meer daneen subject-predikaatsverbinding, en dat dus aan zinnen als Jan en Piet kwamenconjunctie van twee subject-predikaatsverbindingen ten grondslag liggen, en aanzinnen als De Hoeken en de Kabeljauwen waren vijanden niet. We dienen echtervoorzichtigheidshalve op te merken, dat we deze veronderstelling ten aanzien vanJan en Piet kwamen slechts geven onder het voorbehoud dat het niet duidelijk is hoeprecies de syntactische relatie tussen Jan kwam en Piet ook en Jan en Piet kwamenligt, en dat nog zou kunnen blijken dat aan de eerstgenoemde zin wel, maar aan delaatstgenoemde niet twee subject-predikaatsverbindingen ten grondslag liggen.Gesteld echter dat onze veronderstelling juist is, dan zou men in het ene geval,namelijk Jan en Piet kwamen, kunnen spreken van ZINSCONJUNCTIE als onderliggendestructuur en in het andere geval,De Hoeken en de Kabeljauwen waren vijanden, vanZINSDEEL- of CONSTITUENTENCONJUNCTIE. Met andere woorden, zinsconjunctiecorrespondeert binnen deze zienswijze met ook en constituentenconjunctie niet.Wensen we evenwel de hypothese van de uitbreidbaarheid integraal te handhaven,

dus ook ten aanzien van zinnen als (13) Jan kwam en Piet ook, dan dienen we teverklaren hoe niet-attributieve bepalingen kunnen optreden zonder dat er sprake isvan een subject-predikaatsverbinding op de wijze die we in het geval vansamentrekking zouden kunnen veronderstellen. Het is in elk geval duidelijk dat weniet kunnen aannemen dat niet-attributieve constituenten als ook zonder meer demogelijkheid hebben nominale constituenten als Piet te bepalen: sommige

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 246: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

249

boektitels, en in het algemeen woordgroepen die moeilijk zijn te beschouwen alsconjuncties die teruggaan op subject-predikaatsverbindingen bevatten geen modalebepalingen. Een bevestiging hiervoor is dat titels als de onderstaande ondenkbaarzijn, tenzij we ze beschouwen als herleidbaar tot subject-predikaatsverbindingen:

(23)Ot en ook Sien.

(24)Ot, en Sien ook.

(25)Piraten en uiteraard puriteinen.

(26)Lier en misschien lancet.

We zouden de contekstuele restrictie ten aanzien van het optreden van ook als volgtkunnen formuleren in het geval van de uitbreidbaarheidshypothese: ook kan bijconjunctie niet optreden bij afwezigheid van uitbreidbare constituenten. Deze restrictieis echter niet voldoende, zoals we kunnen concluderen uit het volgende.Blijkens de synonymie van de zinnen (27) en (28) is kwam in deze zinnen positief

gekenmerkt, dat wil dus zeggen ‘weglaatbaar’ in zin (27) en ‘uitbreidbaar’ in zin(28):

(27)Jan kwam en Piet niet.

(28)Jan kwam en Piet kwam niet.

Kwam is eveneens positief gekenmerkt in de zinnen (29) en (30):

(29)Jàn kwam niet en Pìet niet.

(30)Jàn kwam niet en Pìet kwam niet.

Blijkens de zinnen (31)-(34) evenwel is het optreden van ook niet steeds mogelijkbij aanwezigheid van positief gekenmerkte constituenten; het is bovendien afhankelijkvan de herhaling van niet:

(31)*Jan kwam en Piet ook niet.

(32)*Jan kwam en Piet kwam ook niet.

(33)Jàn kwam niet en Pìet ook niet.

(34)Jàn kwam niet en Pìet kwam ook niet.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 247: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

250

Zoals werd opgemerkt, is de consequentie van de hypothese van de uitbreidbaarheiddat we aan zin (14) Jan kwam en Piet kwam ook een structuur als Jan kwam en Pietook ten grondlsag leggen, en aan zin (34) dus een structuur als die van zin (33). Zoalswe zagen vereist de uitbreidbaarheidshypothese een verklaring hoe ook kan optredenin constituentenopeenvolgingen als Piet ook zonder dat er sprake is van eensubject-predikaatsverbinding. Een dergelijke verklaring lijkt ons moeilijk, zo nietonmogelijk te vinden. De andere zienswijze, namelijk die der weglaatbaarheid, lijktgrotere mogelijkheden te bieden. Hierboven hebben we ook opgevat als een bepalingdie kan optreden bij een subject-predikaatsverbinding, op grond van een parafraseringals Het is ook zo dat Jan kwam. Het lijkt ons aannemelijk dat dit met tal vanbepalingen, waaronder met name allerlei modale bepalingen, het geval zal blijkente zijn. Natuurlijk krijgen we dan met een nieuw probleem te maken, namelijk datvan de onderlinge relatie tussen die ‘zinsbepalingen’. We zullen daar hier nietalgemeen op ingaan, maar ons bepalen tot enkele opmerkingen over ook in relatietot het negatie-element (zie voor dit laatste § 5.3); we illustreren met zinnen waarinhet negatie-element de vorm niet aanneemt en niet met andere woorden issamengesmolten tot bijvoorbeeld geen, niemand, nergens, enz.Het negatie-element beschouwen we als één van de bepalingen die niet i n een

subject-predikaatsverbinding optreden, maar bij zo'n verbinding67.; we parafrasereneen negatieve zin als Jan komt niet met Het is niet zo, dat Jan komt. Voor decorresponderende positieve zin geldt de parafraseHet is zo, dat Jan komt. Het verschiltussen positieve en negatieve zinnen lijkt hierin te bestaan, dat de laatstgenoemdeeen kenmerk m e e r hebben dan de eerstgenoemde, namelijk ‘negativiteit’; in debasis van negatieve zinnen kunnen we daarvoor een negatie-element aannemen dat,afhankelijk van de verder aanwezige syntactische categorieën, uiteindelijk al danniet als niet verschijnt. Een tweede opvatting van het verschil tussen de genoemdesoorten zinnen is, dat positieve zinnen een a n d e r kenmerk bezitten dan negatievezinnen en omgekeerd. Naar analogie van de behandeling van negatieve zinnen kunnenwe ook voor het betreffende kenmerk

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 248: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

251

van positieve zinnen in de basis een element aannemen. In normale gevallen komtdit element, anders dan het negatie-element, niet in de uiterlijke zinsvorm totuitdrukking; in zinnen die met nadruk bevestigend zijn kan het verschijnen als wel:Jan komt wèl. Gemakshalve zullen we dit element daarom met wel aangeven, en hetnegatie-element met niet68..We parafraseren nu zin (28) Jan kwam en Piet niet met

(35)Het is wel zo dat Jan kwam en het is nietzo dat Piet kwam.

en zin (30) Jan kwam niet en Piet kwam niet met

(36)Het is niet zo dat Jan kwam en het is nietzo dat Piet kwam.

Voor zin (14) Jan kwam en Piet kwam ook krijgen we als parafrase

(37)Het is wel zo dat Jan kwam en het is ookwel zo dat Piet kwam.

en voor zin (32) *Jan kwam en Piet kwam ook niet de parafrase

(38)*Het is wel zo dat Jan kwam en het is ookniet zo dat Piet kwam.

Het feit dat de zinnen (32) en (38) niet grammaticaal zijn, kunnen we verklaren dooraan te nemen dat ook, dat we in de dieptestructuur een plaats aanwijzen in de zinsnedehet is ...zo, dat ..., alleen kan optreden als het element dat bepaalt of een zin positiefof negatief is, ter weerszijden van het voegwoord hetzelfde is, dus links en rechtswel, of links en rechts niet.De hier voorgestelde analyse, die uitgaat van de weglaatbaarheidshypothese, legt

de structuur van zinnen als (37)-(38) ten grondslag aan de structuur van zinnen als(13) Jan kwam en Piet ook, resp. (31) *Jan kwam en Piet ook niet, waarmee het niet-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 249: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

252

grammaticale karakter van zinnen als (31) wordt verklaard. De veronderstelling dattweemaal wel of tweemaal niet een voorwaarde is voor het optreden van ook, wordtbevestigd door een zin als

(39)*Jan kwam niet en Piet ook.

die we in relatie stellen tot

(40)*Het is niet zo dat Jan kwam en het is ookwel zo dat Piet kwam.

We moeten verder aannemen dat ook een bepaling is die in elk geval met hetnegatie-element samen één constituent vormt; dit in overeenstemming met het feitdat een zin als (38)a wel grammaticaal is, maar een zin als (38)b niet:

(38)aHet is zo dat Jan kwam en het is ook zodat Piet niet kwam.

(38)b*Het is zo dat Jan kwam en het is ook nietzo dat Piet kwam.

Zoals gezegd, de hypothese van de uitbreidbaarheid is ten aanzien van zinnen alsJan kwam en Piet kwam ook moeilijk, zo niet onmogelijk te handhaven. Een anderevraag is echter, of zinnen van het type Jan en Piet kwamen, Ik heb Chroestsjow enKennedy wel eens ontmoet enz. teruggaan op zinsconjunctie, d.w.z. of er in zulkezinnen sprake is van conjuctiereductie. In § 11.4.2 zullen we op dit soort zinnen weerterugkomen, maar het is moeilijk doorslaande syntactische argumenten voor of tegenconjunctiereductie bij dit type zinnen te geven. Wel is het mogelijk ze van bepaaldeandere soorten van conjunctie te onderscheiden, onder andere van zinnen als Hetgordijn is (deels) rood en (deels) zwart geweest. Het lijkt ons voor de oplossing vanhet probleem van de conjunctiereductie bij zinnen als de hierboven aangehaalde (Janen Piet kwamen, enz.) van belang de syntactische relatie tussen dit soort zinnen enook-zinnen aan een nadere analyse te

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 250: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

253

onderwerpen. We zullen echter voor een behandeling van deze kwestie verder geenplaats meer inruimen, en in de volgende paragraaf, die gewijd is aan de zg. logischeconjunctie, volstaanmet nog enkele aanvullende opmerkingen over het optreden vanook in conjuncties.

11.3 Soorten van conjunctie

11.3.1 Logische conjunctie

Onder conjunctie verstaan we, zoals we in § 11.1 reeds aangaven, coördinatie methet voegwoord en. In eerste instantie kunnen we constructies met en onderverdelenin twee soorten: die waarin de gecoördineerde delen onderling van plaats kunnenwisselen met behoud van de betekenis van de zin, en die waarbij na verwisselinggeen synonieme of zelfs geen grammaticale zin ontstaat. Onder ‘gecoördineerdedelen’ kunnen we verstaan die stukken van de zin die we in de oppervlaktestructuurkunnen aanwijzen als in ieder geval deelhebbend aan de coördinatie. Vanzelfsprekendkomen wemet een dergelijk uitgangspunt weer voor problemen te staan van dezelfdeaard als die welke we in § 11.1 reeds hebben besproken. Gemakshalve zullen weechter een aantal voorbeelden kiezen die zodanig zijn, dat dergelijke moeilijkhedengeen hindernis vormen. Voorbeelden van conjunctie met leden die met behoud vanbetekenis verwisselbaar zijn, geven we hieronder:

(41)Drie keer vier is twaalf en twee keer vijfis tien.

(42)Jan enMarie hebben weer vredegesloten.

(43)Het gordijn is rood en zwart geweest.

(44)Lucht bevat zuurstof, stikstof en koolzuur.

(45)Het voorwerp in mijn hand is van ijzeren hout.

Zin (43) is homoniem; hij kan ook zo geïnterpreteerd worden, dat verwisseling vande cursiveerde delen geen synonieme zin oplevert. Interpreteren we rood en zwartals ‘deels rood en deels

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 251: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

254

zwart’, dan is verwisseling met behoud van de betekenis mogelijk, lezen we de zinechter als ‘het gordijn is achtereenvolgens rood en zwart geweest’, dan krijgen wena verwisseling geen synonieme zin.Hieronder en in § 11.3.2 zullen we een aantal gevallen bespreken waarbij

verwisseling onder de hierboven aangegeven condities niet mogelijk is (kortheidshalvezullen we bij het refereren aan deze eigenschap verder spreken van ‘onverwisselbareleden’). We geven eerst een aantal voorbeelden van zinnen met onverwisselbareleden die we om hierna te noemen redenen niettemin rekenen tot hetzelfde typeconjunctie als het type dat door de zinnen (41)-(45) wordt vertegenwoordigd:

(46)Elf en dertien zijn priemgetallen en hetzijn getallen onder de twintig.

(47)Die jongens zijn broers en ze zijn ouderdan Klaas.

(48)Jan schreef met een pen en Piet deed hetmet een potlood.

(49)Jan is vandaag jarig en Piet is hetmorgen.

In zekere zin zijn deze voorbeelden triviaal; de ongrammaticaliteit van de zinnen(50)-(53) hieronder, wordt veroorzaakt door overschrijding van regels die in verbandstaan met REFERENTIËLE IDENTITEIT (de relatie tussen twee of meer verschillendeconstituenten die naar een en hetzelfde verwijzen):

(50)*Het zijn getallen onder de twintig en elfen dertien zijn priemgetallen.

(51)*Ze zijn ouder dan Klaas en die jongenszijn broers.

(52)*Piet deed het met een potlood en Janschreef met een pen.

(53)*Piet is het morgen en Jan is vandaagjarig.

In zin (46) zijn elf en dertien en het referentieel identiek. In zin (47) zijn dat diejongens en ze, en in de zinnen (48) en (49) schreef en deed het, resp. jarig en het. Incoördinaties mag een pronomen

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 252: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

255

(i.c. het en ze) of een constituent als deed het niet aan de betreffende referentieelermee identieke constituent voorafgaan. De hier beschouwde verschijnselen zijn infeite vrij oppervlakkig van aard en de ongrammaticaliteit van de zinnen (50)-(53)kan betrekkelijk eenvoudig worden opgeheven, zo, dat we weer zinnen krijgen diesynoniem zijn met de zinnen (46)-(49):

(54)Elf en dertien zijn getallen onder detwintig en het zijn priemgetallen.

(55)Die jongens zijn ouder dan Klaas en hetzijn broers.

(56)Piet schreef met een potlood en Jan deedhet met een pen.

(57)Piet is morgen jarig en Jan is het vandaag.

We vestigen er in het voorbijgaan nog de aandacht op dat we niet zonder meer dereferentieel identieke constituenten hebben omgewisseld, maar dat we daarbij nogenkele andere regels in acht hebben genomen. Zo is in zin (55) het zijn broers beterdan ze zijn broers en moeten we in zin (57) op de volgorde letten; bij omwisselingzonder meer zouden we krijgen: *Piet is jarig morgen en Jan is vandaag het.De eigenschap die de zinnen (41)-(45) en de zinnen (46)-(49) - en bijgevolg de

zinnen (54)-(57) - gemeen hebben is van fundamenteler aard dan de verschillen. Webrengen het gemeenschappelijke kenmerk van deze zinnen tot uitdrukking in de termLOGISCHE CONJUNCTIE. Onverwisselbaarheid bij logische conjunctie is lang nietaltijd een kwestie van referentiële identiteit. We denken hierbij aan zinnen als:

(58)aJan bewondert Piet en omgekeerd.

(59)aJan keek naar links en Piet deed hettegenovergestelde.

(60)aWij communiceren schriftelijk en opandere wijze.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 253: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

256

Voorgaande zinnen zijn te parafraseren met behulp van zinnen waarin degecoördineerde leden verwisselbaar zijn:

(58)bJan bewondert Piet en Piet bewondertJan.

(59)bJan keek naar links en Piet keek naarrechts.

(60)bWij communiceren schriftelijk enniet-schriftelijk.

We willen evenwel niet suggereren dat de zinnen (58)b-(60)b een indruk geven vande structuren die ten grondslag liggen aan de zinnen (58)a-(60)a. We raken hiermeeweer aan het in § 11.1 en § 11.2 ter sprake gekomen probleem van de onderliggendestructuren bij bepaalde vormen van coördinatie. In de genoemde paragrafen steldenwe onder meer de vraag naar de onderliggende structuur van zin (13) Jan kwam enPiet ook. Het is aannemelijk dat we ook in zin (13) te maken hebben met logischeconjunctie, voorzover het aannemelijk is dat we zin (13) kunnen beschouwen alssynoniem met Jan en Piet kwamen en met Piet kwam en Jan ook, ook al is het nietgezegd dat de zin Jan en Piet kwamen een geval van conjunctiereductievertegenwoordigt en zo evenals de ook-zinnen teruggaat op een structuur die we in§ 11.2 aanduidden als zinsconjunctie. We hebben over het optreden van ook hier noghet volgende op te merken.

Ook kan, gegeven een structuur van twee of meer subject-predikaatsverbindingen,optreden als er sprake is van COMPLETE of PARTIËLE referentiële identiteit van delender subject-predikaatsverbindingen. Omdat ook impliceert dat er ‘terugverwezen’wordt, kan het niet eerder optreden dan in de tweede subject-predikaatsverbinding.Partiële identiteit is er tussen zegt ‘minutie’ en maakt een fout in Jan zegt ‘minutie’en Piet maakt ook een fout; complete referentiële identiteit is er tussen praten endoet het in Jan praat en Piet doet het ook. In het geval van complete referentiëleidentiteit kan de rechterconstituent die referentieel identiek is met een derlinkerconstituenten weggelaten worden; anders gezegd, er is dan samentrekkingmogelijk: Jan praat en Piet ook. Of er sprake kan zijn van partiële referentiëleidentiteit wordt vaak geheel door de verdere contekst bepaald. Een zin als Jan leesteen boek en Piet voetbalt ook is zeer goed mogelijk indien de

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 254: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

257

contekst duidelijk maakt dat er partiële referentiële identiteit bestaat tussen leest eenboek en voetbalt. Hetzelfde kan gezegd worden van een zin als Jan leest geen boeken Piet voetbalt ook niet. We zullen waarschijnlijk de stelling dat ook kan optredenals er links zowel als rechts wel òf niet voorkomt, daarom moeten aanvullen met deconditie van referentiële identiteit.Zinnen als Jan zegt ‘minutie’ en Piet maakt ook een fout, d.w.z. zinnen waarin

geen sprake is van complete referentiële identiteit, bezitten niet de mogelijkheid vanverwisseling der gecoördineerde delen:Piet maakt een fout en Jan zegt ook ‘minutie’is, zo al aannemelijk, niet als synoniem te beschouwen met de eerstgenoemde zin.Dit moet worden toegeschreven aan het feit dat semantisch gesproken het rechterlidin dergelijke gevallen een soort ‘veralgemening’ vormt van het linkerlid.Een bijzonder type van logische conjunctie wordt vertegenwoordigd door een zin

als:

(61)Jan en Piet wegen respectievelijkzeventig en tachtig kilo.

Verwisseling van Jan en Piet is alleen mogelijk met behoud van betekenis indienzeventig en tachtig worden verwisseld. Het probleem dat dergelijke zinnen bijonderzoek naar de onderliggende structuur vormen, zullen wij niet bespreken; wemerken slechts op, dat bepalingen als respectievelijk in elk geval een bijzonderestatus hebben, en waarschijnlijk verwant zijn aan modale bepalingen voorzover tenaanzien van beide soorten van bepalingen mag worden aangenomen dat ze niet eenonderdeel vormen van een predikaat, maar behoren bij de hele zin. Een aan zin (61)verwant zinstype wordt gevormd door zinnen als:

(62)Jan en Piet kwamen na elkaar binnen.

Zin (62) kan geparafraseerd worden als bijvoorbeeld Jan en Piet kwamenrespectievelijk als eerste en als tweede binnen, maar het is ook mogelijk zin (62) teinterpreteren als een mededeling die alleen maar te kennen geeft dat Jan en Piet niettegelijk binnenkwamen.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 255: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

258

In het laatste geval zijn Jan en Piet verwisselbaar. We vestigen er verder in hetvoorbijgaan de aandacht op dat de constituent na elkaar in zeker opzicht een bijzonderen op zichzelf staand geval vormt. Andere elkaar-zinnen (zie over elkaar-zinnenook § 11.4.2) kunnenworden geparafraseerd op eenwijze die bij zin (62) niet mogelijkis:

(63)aJan en Piet zien elkaar.

(63)bJan ziet Piet en Piet ziet Jan.

(64)aJan en Piet leren van elkaar.

(64)bJan leert van Piet en Piet leert van Jan.

(65)aJan en Piet hebben een hekel aan elkaar.

(65)bJan heeft een hekel aan Piet en Piet aanJan.

(66)aJan en Piet arriveerden na elkaar.

(66)b*Jan arriveerde na Piet en Piet na Jan.

11.3.2 Consecutieve en specificerende conjunctie

Naast logische conjunctie onderscheiden we nog twee andere typen van conjunctie.Kunnen we van logische conjunctie zeggen, dat er in elk geval bij de meerdoorzichtige structuren van dit type conjunctie sprake is van verwisselbaarheid, bijde twee in deze paragraaf te bespreken typen is dit onder alle omstandighedenuitgesloten.Beschouwen we allereerst de volgende zinnen:

(67)Hij stak het in zijn mond en slikte hetdoor.

(68)Hij kwam, zag en overwon.

(69)Hij was verblind en kon het niet zien.

(70)De druppel viel in het vuur en verdampte.

De onverwisselbaarheid in de zinnen (67)-(70) wordt op een andere manierteweeggebracht dan die bij de in de vorige paragraaf besproken voorbeelden metreferentiële identiteit, al kan zich uiteraard ook bij zinnen als (67)-(70) soms eengeval van

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 256: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

259

referentiële identiteit voordoen. Traditioneel wordt coördinatie van het type (67)-(70)CONSECUTIEVE CONJUNCTIE genoemd. We kunnen in zulke constructies met behoudvan de betekenis, en al naar gelang van de betekenis, aan het tweede lid woorden alsvervolgens of daardoor toevoegen. De zinnen (67) en (68) zijn mededelingen overdingen die elkaar opvolgen in de tijd. De zinnen (69) en (70) zijn mededelingen overdingen die in causale relatie met elkaar staan. Causaliteits- en opeenvolgingsrelatieszijn semantisch aan elkaar verwant, hetgeen samenhangt met het feit dat we onsketens van oorzaak en gevolg in de tijd denken.Causaal lijkt de consecutieve conjunctie soms ook te zijn in het geval van

imperatieven die verbonden zijn met mededelende zinnen69.:

(71)aKom boven en ik gooi je de trap af.

We kunnen in dergelijke gevallen echter beter spreken van een conditionele dan vaneen causale relatie. Zinnen als (71)a en de onderstaande a-zinnen zijn te parafraserendoor middel van zinnen die ingeleid worden door een zogenaamde voorwaardelijkebijzin, hetgeen we illustreren met de parafraserende b-zinnen:

(71)bAls je bovenkomt, gooi ik je de trap af.

(72)aDoe dat nog eens en ik breek je de benen.

(72)bAls je dat nog eens doet, breek ik je debenen.

(73)aZoekt en gij zult vinden.

(73)bAls gij zoekt, zult gij vinden.

Dezelfde conditionele relatie is aanwezig in zinnen van het type (74)-(76):

(74)Je hoeft maar te vragen en ik help je.

(75)Je hoeft maar te bellen en er komtiemand.

(76)Je draait die knop maar naar rechts en hetgas gaat branden.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 257: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

260

Voor een verdere bespreking van deze zinnen verwijzen we naar § 11.4.2.Naast logische en consecutieve conjunctie is er een derde type, dat wordt

vertegenwoordigd door zinnen als de volgende.

(77)De jongens kwamen, en na elkaar.

(78)Hij maakte dat hij weg kwam, en snel.

(79)Maak het in orde, en netjes.

(80)Kom hier, en vlug wat.

Semantisch hebben de zinnen (77)-(80) gemeen dat het tweede lid van de conjunctievan dit type een nadere specificatie vormt van het eerste. We noemen conjunctie vandit type daarom SPECIFICERENDE CONJUNCTIE. Dikwijls kan men in specificerendeconjunctie en laten volgen door wel. In sommige specificerende conjuncties met enwel kan men wel niet weglaten zonder een onaannemelijke zin te krijgen of debetekenis te veranderen:

(81)aFik is een hond en wel een poedel.

(81)b*Fik is een hond en een poedel.

(82)aJan begaf zich naar beneden en wel naarde kelder.

(82)bJan begaf zich naar beneden en naar dekelder.

In zin (82)a is er sprake van specificerende conjunctie, maar in zin (82)b vanconsecutieve conjunctie.In semantisch opzicht kan men specificerende conjunctie ongeveer als volgt

karakteriseren. Wat in het linkerlid genoemd wordt is, naar zijn aard, altijd eennoodzakelijke voorwaarde voor wat in het rechterlid wordt genoemd: het is uitgeslotendat de jongens in zin (77) na elkaar kwamen als ze niet kwamen, iemand kan nietsnel maken dat hij wegkomt als hij niet maakt dat hij wegkomt, Fik kan geen poedelzijn zonder dat hij een hond is, enz. In overeenstemming hiermee kan in zinnen als(77)-(80) en (81)a en (82)a niet aan het linkerlid een negatie-element wordentoegevoegd.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 258: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

261

11.3.3 Opmerkingen over logische, consecutieve en specificerendeconjunctie

We besluiten het gedeelte van dit hoofdstuk dat handelt over de soorten van conjunctiemet enkele opmerkingen over de semantische en syntactische aspecten van de in hetvoorafgaande besproken zinstypen. Het lijdt geen twijfel dat de hier gegeven indelingin drie typen van vèrstrekkende aard is en kan worden bevestigd aan de hand vanmeer observaties dan we tot dusver gaven (een aantal zullen er direct of indirect metdit doel voor ogen nog worden gegeven in dit hoofdstuk). Het is evenwel ook zeker,dat bij verdergaande syntactische analyse zowel een scherpere afbakening als eenverdere onderverdelingmogelijk zal blijken. De onderverdeling die we introduceerdenis niet op uitsluitend interpretatieve gronden opgesteld, maar steunt zoals we zagenonder meer op het criterium van de verwisselbaarheid der gecoördineerde delen. Hetbehoeft geen betoog dat dit criterium niet bruikbaar is indien we ons tot deoppervlaktestructuur beperken. Met name de specificerende conjunctie confronteertons met een groot aantal gevallen waarbij in de oppervlaktestructuur geengecoördineerde delen zijn aan te wijzen. We denken hierbij aan bijvoorbeeld zinnenals (77) De jongens kwamen, en na elkaar.Zinnen met het voegwoord of vormen een middel om syntactisch onderscheid te

maken tussen allerlei soorten van conjunctie. Enigszins vooruitlopende op onzebeschouwingen over of-zinnen in de volgende paragrafen, zullen we hier met enkelevoorbeelden illustreren dat het mogelijk is onderscheid te maken tussen consecutieveen specificerende conjunctie aan de hand van substitueerbaarheid met of.Het is niet onaannemelijk dat aan zinnen als (77)De jongens kwamen, en na elkaar

twee subject-predikaatsverbindingen ten grondslag liggen. In elk geval kan gezegdworden dat met elke specificerende conjunctie van het type (77) een specificerendeconjunctie correspondeert die uit twee subject-predikaatsverbindingen bestaat. Zocorrespondeert met zin (77) de onderstaande zin:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 259: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

262

(83)De jongens kwamen en ze kwamen naelkaar.

Bij zinnen als (77) is en niet vervangbaar door het exclusieve of (zie voor deze term§ 11.4.1), blijkens:

(84)*De jongens kwámen, of na elkáar.

Hetzelfde geldt voor zin (83):

(85)*De jongens kwámen of ze kwamen naelkáar.

Het is daarom aannemelijk dat de onmogelijkheid en te vervangen door of in zin (77)niet door irrelevante factoren in de oppervlaktestructuur wordt veroorzaakt, maardat we hier te maken hebben met factoren die samenhangen met het bijzonderekarakter van specificerende conjunctie. We geven hieronder een aantal voorbeeldenter illustratie van het verschil tussen consecutieve en specificerende conjunctie in ditopzicht:

c o n s e c u t i e f :

(86)aHij stak het in zijn mond en slikte hetdoor.

(86)bHij stak het in zijn mònd of slikte hetdóor.

(87)aPiet struikelde en hij viel.

(87)bPiet strúikelde of hij víel.

s p e c i f i c e r e n d :

(88)aFik is een hond en wel een poedel.

(88)b*Fik is een hònd of wel een póedel.

(89)aHij maakte het in orde en (hij deed het)vlug.

(89)b*Hij maakte het in òrde of (hij deed het)vlùg.

Voor een bespreking van consecutieve conjunctie waarin sprake is van eenconditionele relatie (zinnen als (71)a, (72)a, (73)a, en (74)-(76) in § 11.3.2) verwijzenwe naar § 11.4.2.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 260: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

263

Semantisch is het hiernaast geïllustreerde verschijnsel te verduidelijken door het inverband te brengenmet wat we reeds eerder opmerkten over specificerende conjunctie,namelijk dat in zulk soort conjunctie het in het linkerlid genoemde een noodzakelijkevoorwaarde is voor het in het rechterlid genoemde. De waarheidswaarde van hetrechterlid is afhankelijk van die van het linkerlid. Aangezien in of-zinnen van hethier bedoelde type het in het linkerlid gestelde het in het rechterlid gestelde uitsluiten omgekeerd, is het onmogelijk in specificerende conjunctie en door of te vervangen.Bij consecutieve conjuncties daarentegen geldt dat de mededelingen waaruit zebestaan over twee (of meer) dingen die in (al of niet causale) opeenvolging gebeuren,in het geheel niet logisch van elkaar afhankelijk zijn, indien men ze los ziet van dezin als geheel. Iemand kan struikelen en níet vallen, het verdampen van een druppelwater behoeft niet veroorzaakt te zijn door vuur, ook al zijn er de consecutieve zinnenHij struikelde en viel,De druppel viel in het vuur en verdampte. Abstraheren we vande mededeling van de consecutieve conjunctie als geheel, en vervangen we en doorof, dan verandert weliswaar de betekenis van de zin, maar onaannemelijk hoeft dezin daardoor niet te worden.Logische conjunctie is gemakkelijk te herkennen. Hetzelfde geldt, afgezien van

een aantal onduidelijke gevallen misschien, voor consecutieve en specificerendeconjunctie. Naar alle waarschijnlijkheid hangt dit samen met het feit dat dezezinstypen in semantisch opzicht van zo fundamenteel belang zijn. Dit betekent echterniet, dat en drie duidelijk verschillende betekenissen kan hebben, maar veeleer datwe een semantische karakteristiek zouden moeten trachten te geven van de diversestructuren die aan conjunctie ten grondslag liggen. We zouden hierbij de aan delogica ontleende en hierboven reeds gebezigde term ‘waarheidswaarde’ kunnenaanwenden. Coördinatie-structuren lijken van fundamenteel belang voor met hetbegrip ‘waarheidswaarde’ samenhangende noties als ‘synonymie’ en ‘antonymie’(tegengesteld zijn in betekenis).Of-zinnen leveren bijvoorbeeld een der criteria voorsynonymie: synonymie van het linkerlid en het rechterlid maakt of-zinnenonaannemelijk (bijvoorbeeld: *Of ze

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 261: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

264

komen na elkaar, òf de een komt na de ander; antonymie van het linkerlid en hetrechterlid maakt en-zinnen onaannemelijk (*Dat is zijn linker- en rechterarm).

11.4 Disjunctie

11.4.1 Exclusieve en niet-exclusieve disjunctie

Onder DISJUNCTIE verstaanwe coördinatiemet het voegwoord of. In bepaalde gevallenkan of worden vervangen door hetzij... hetzij, of door dan wel. Bij emfase kan of(evenals en en noch) worden herhaald.In het algemeen vallen er tenminste twee soorten disjunctie te onderscheiden: de

UITSLUITENDE of EXCLUSIEVE disjunctie en de NIET - UITSLUITENDE of NIET -EXCLUSIEVE disjunctie. Het verschil tussen de beide vormen van disjunctiecorrespondeert met een verschil in intonatie. Het verschil in semantisch opzicht zullenwe verderop toelichten. Een gemakkelijke manier om de twee soorten disjunctie vanelkaar te onderscheiden is disjunctieve zinnen in de vorm van vragen te gieten.Vragende exclusieve disjunctie is verwant met het type der vraagwoordvragen, terwijlvragende niet-exclusieve disjunctie behoort tot het type der ja/nee-vragen:

(90)aDrink je graag pórt of shèrry? (Wat drinkje graag?)

(90)bDrink je graag port of sherry? (Antwoordja of nee)

(91)aScháakt hij of brìdget hij? (Wat doet hij?)

(91)bSchaakt of bridget hij? (Antwoord ja ofnee)

(92)aWilt u lìd worden of donatéur? (Wat wiltu worden?)

(92)bWilt u lid of donateur worden?(Antwoord ja of nee)

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 262: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

265

Een voorbeeld van niet-exclusieve disjunctie in de mededelende vorm is:

(93)Mensen die lid of donateur zijn krijgenreductie.

Zin (93) kan niet zo geïnterpreteerd worden, dat mensen die zowel lid als donateurzijn geen reductie krijgen. We moeten evenwel de term ‘niet-exclusief’ niet zoopvatten, dat bij niet-exclusieve disjunctie de gecoördineerde leden ook allebei vankracht kunnen zijn. Immers, de constituenten open en dicht in de onderstaandeja/nee-vraag zijn antoniemen en sluiten elkaar dus uit; niettemin hebben we te makenmet niet-exclusieve disjunctie:

(94)(Wat kraakte daar?) Ging er soms eendeur open of dicht?

Het semantische verschil tussen exclusieve en niet-exclusieve disjunctie moet veeleergezocht worden in expliciete uitsluiting (door middel van de intonatie) tegenover deafwezigheid van zulke expliciete uitsluiting. Krachtens hun betekenis sluiten openen dicht elkaar weliswaar uit, maar in zin (94) is die uitsluiting niet zo relevant alshet feit dat de vragensteller wil weten of het kraken veroorzaakt werd door eenbeweging van de deur; hij zal niet - door middel van intonatie - de woorden open endicht onder het aspect van hun wederzijdse exclusiviteit geven.Naast het verschil dat zich openbaart in de vragende vorm, is er nog een tweede

verschil tussen exclusieve en niet-exclusieve zinnen: het verschil dat aan de dagtreedt bij negatie. We zullen eerst enkele vraagzinnen geven met negatie, envervolgens enkele negatieve mededelende zinnen beschouwen.De exclusieve disjunctie in zin (95) kan worden beschouwd als een stilistische

variant van de meer gebruikelijke vorm van zin (96):

(95)Kíjkt of lúistert hij niet? (Wat doet hijniet?)

(96)Kíjkt hij niet of lúistert hij niet? (Wat doethij niet?)

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 263: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

266

We zullen bij onze verdere bespreking van disjunctie zinnen als (96), met tweemaalhet negatieve woord, beschouwen als de optimale vorm voor exclusieve disjunctiesbij negatie in het geval van vraagzinnen. Bij niet-exclusieve disjunctie ligt de situatieanders:

(97)Kijkt of luistert hij niet? (Antwoord neeof jawel)

(98)Kijkt hij niet of luistert hij niet?(Antwoord nee of jawel)

De laatste vraagzin is als niet-exclusieve disjunctie, gegeven een bepaalde intonatie,zeker niet ongewoon, maar lijkt aan een zekere mate van redundantie te lijden. Alsoptimale vorm prefereren wij zin (97), de vraagzin met éénmaal een negatie. Wewijzen echter op het bestaan van gevallen waarin bij disjunctie de negatie tweemaalmóet voorkomen, niet alleen in vragende, maar ook in mededelende zinnen. In zulkegevallen kan alleen intonatie het verschil aangeven. De volgende voorbeeldenillustreren dit:

(99)aWerkt hij niet of let hij niet op?

(99)bHij werkt niet of let niet op.

(100)a*Werkt of let hij niet op?

(100)b*Hij werkt of let niet op.

In bepaalde constructies zijn niet-exclusieve vragende disjuncties met tweemaal hetnegatie-element ongrammaticaal. We geven hiervan een voorbeeld met eenvoorzetselconstructie.

(101)Hóudt hij niet van port of (van) sherry?(Antwoord nee of jawel)

(102)*Hóudt hij niet van port of niet vansherry? (Antwoord nee of jawel)

We zullen een aantal voorbeelden met negatie geven van mededelende disjuncties;de a-zinnen zijn in de voorbeelden (103) en (104) exclusief, de b-zinnen niet-exclusief:

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 264: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

267

(103)aHij schaakt niet òf bridget niet.

(103)bHij schaakt of bridget niet.

(104)aHij kijkt niet òf luistert niet.

(104)bHij kijkt of luistert niet.

Naast de zinnen (103)a en (104)a komen ook voor de exclusieve disjuncties (103)cen (104)c:

(103)cHij schaakt òf bridget niet.

(104)cHij kijkt òf luistert niet.

Evenals bij de vraagvoorbeelden, is bij de mededelende exclusieve disjunctie deoptimale vorm bij negatie die, welke tweemaal niet bevat. Naast de zinnen (103)ben (104)b zijn verder mogelijk de niet-exclusieve zinnen (103)d en (104)d:

(103)dHij schaakt niet of bridget niet.

(104)dHij kijkt niet of luistert niet.

Ook hier weer is de stand van zaken analoog aan die bij de vragende zinnen; de vormmet éenmaal niet is te prefereren boven die met tweemaal niet.We kunnen verdere verschillen bij negatie constateren door zinnen als (103)a Hij

schaakt niet òf bridget niet en (103)b Hij schaakt of bridget niet te beschouwen inverband met conjunctie. Zin (103)b vertoont een hoge mate van synonymie met deonderstaande conjuncties (105) en (106) (zinnen met noch zijn te beschouwen alsconjuncties), zin (103)a daarentegen in het geheel niet:

(105)Hij schaakt niet en bridget niet.

(106)Hij schaakt noch bridget.

We geven op pag. 268 nog enkele voorbeelden van de hier bedoelde overeenkomstin betekenis.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 265: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

268

(107)aJan wordt er niet koud of warm van.

(107)bJan wordt er niet koud en niet warm van.

(107)cJan wordt er koud noch warm van.

(108)aEr waren geen jongens of meisjes te zien.

(108)bEr waren geen jongens en (geen) meisjeste zien

(108)cEr waren (noch) jongens noch meisjes tezien.

(109)aIk kan die deur niet open of dicht krijgen.

(109)bIk kan die deur niet open en (niet) dichtkrijgen.

(109)cIk kan die deur open noch dicht krijgen.

(110)aHij kon niet vooruit of achteruit.

(110)bHij kon niet vooruit en (niet) achteruit.

(110)cHij kon vooruit noch achteruit.

Exclusieve disjuncties van het type (103)a Hij schaakt niet òf bridget niet kunneneveneens met behulp van conjuncties worden geparafraseerd, maar niet op zo'n voorde hand liggende, ‘natuurlijke’ wijze als niet-exclusieve disjuncties. Zin (111) is eenvoorbeeld van een dergelijke parafrase van zin (103)a.

(111)Het is niet zo dat hij èn niet schaakt ènniet bridget, en het is niet zo dat hij nochniet schaakt noch niet bridget.

In tegenstelling tot niet-exclusieve disjuncties zonder negatie echter, zijn exclusievedisjuncties die geen negatie bevatten, ook met behulp van conjunctie te parafraseren.Dergelijke parafrases zijn in het geval van afwezigheid van negatie in de disjunctieuiteraard iets minder lang dan zin (111). Ter illustratie geven we de voorbeelden(112)aen (112)b:

(112)aHet kaft is róod of bláuw.

(112)bHet kaft is niet èn rood èn blauw en (ook)niet noch rood noch blauw.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 266: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

269

Op analoge wijze kunnen exclusieve disjuncties met behulp van maar-coördinatieworden geparafraseerd; een voorbeeld is zin (112)c:

(112)cHet kaft is niet èn rood èn blauw maarook niet noch rood noch blauw.

Het is, gezien de mogelijkheid niet-exclusieve negatieve disjunctie en exclusievedisjunctie met behulp van conjunctie te parafraseren, mogelijk dat een onderzoeknaar de syntactische relaties op het niveau van de dieptestructuur tussen en-zinnenen of-zinnen tot een belangrijke vereenvoudiging in de descriptie van coördinatieleidt. Tot dusver evenwel zijn de onderzoeksresultaten in deze richting voorzoverons bekend nog niet van doorslaggevende aard. We willen evenwel niet verzuimenop te merken dat in elk geval de verwantschap tussen niet-exclusieve negatievedisjunctie en negatieve conjunctie, gezien de hier beschouwde voorbeelden, groterlijkt dan die tussen exclusieve disjunctie en conjunctie. De synonymie bij devoorbeelden (107)-(110) is van veel aansprekender karakter dan die bij de voorbeelden(103)a en (111) zowel als (112)a, b en c. In de laatste gevallen is er in feite slechtssprake van equivalentie onder het opzicht van de waarheidswaarde. We wijzen erverder op dat negatieve niet-exclusieve disjunctie in de vorm van vragen wel metbehulp van conjunctie is te parafraseren, maar exclusieve disjunctie in vraagvormniet zonder meer. Dit hangt samen met het feit dat exclusief disjunctieve vragen tebeschouwen zijn als dubbele vragen. Een zin als Scháakt hij of brìdget hij? krijgt inde parafrase met conjunctie een geheel andere vorm dan die van het type (112)b enc, namelijk: Schaakt hij? En zo niet, bridget hij?, hetgeen neerkomt op twee vragen.Na de illustratie van het onderscheid ‘exclusief/niet-exclusief’ bij negatie in verband

met en-zinnen, geven we nu een illustratie van het verschil bij negatie aan de handvan parafrases met zinnen die het woord beide(n) bevatten. Zoals we zullen latenzien zijn parafrases met behulp van zulke zinnen niet alleen in het geval van negatiemogelijk; we zullen daarom vervolgens nog

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 267: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

270

andere verschijnselen in verband met beide-parafrases bespreken. Hieronder volgeneen aantal negatieve disjuncties (de a-zinnen) met hun parafrases (de b-zinnen).

(113)aHij ziet jóu niet of míj niet.

(113)bHij ziet een van ons beiden niet.

(114)aHij ziet jou of mij niet.

(114)bHij ziet geen van ons beiden.

In de bovenstaande zinnen is (113)a exclusief en (114)a niet-exclusief. Blijkens dehier gegeven voorbeelden correspondeert in het geval van negatie met exclusievedisjunctie een van beiden niet en met niet-exclusieve disjunctie geen van beiden. Wevullen de hier gegeven voorbeelden met nog enkele andere aan.

(115)aHij wil hèm niet lastig vallen of háar niet.

(115)bHij wil een van hen beiden niet lastigvallen.

(116)aHij wil hem of haar niet lastig vallen.

(116)bHij wil geen van hen beiden lastig vallen.

(117)aIk kan met jóu niet op reis of met jóu niet.

(117)bIk kan met een van jullie beiden niet opreis.

(118)aIk kan met jou of met jou niet op reis.

(118)bIk kan met geen van jullie beiden op reis.

Zoals gezegd, parafrases met beide-zinnen zijn niet alleen in het geval van negatiemogelijk. Het reeds eerder gedemonstreerde verschil tussen ‘exclusief’ en‘niet-exclusief’ bij vraagzinnen treedt ook aan het licht als we vraagzinnenparafraseren met beide-zinnen:

(119)aMoet jíj of moet ìk hem helpen?

(119)bWie van ons beiden moet hem helpen?

(120)aMoet jij of ik hem hèlpen?

(120)bMoet een van ons beiden hem hèlpen?

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 268: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

271

(121)aHeb je hèm gezien of háar?

(121)bWie van hen beiden heb je gezien?

(122)aHeb je hem of haar gezíen?

(122)bHeb je een van hen beiden gezíen?

(123)aKan jíj of jíj even komen?

(123)bWie van jullie beiden kan even komen?

(124)aKan jij of jij even kómen?

(124)bKan een van jullie beiden even kómen?

De a-zinnen in (113)-(124) zijn zodanig gekozen dat parafrasering met behulp vanbeide-zinnen niet al te kunstmatig wordt. Dat dit laatste niet altijd mogelijk isillustreren we met de onderstaande voorbeelden.

(125)aHij is geen lid of geen donateur.

(125)bHij is een van beide dingen (lid endonateur) niet.

(126)aHij is geen lid of donateur.

(126)bHij is geen van beide dingen (lid endonateur).

(127)aLóopt hij of fíetst hij?

(127)bWelk van beide dingen (lopen en fietsen)doet hij?

(128)aLoopt of fietst hij?

(128)bDóet hij een van beide dingen (lopen enfietsen)?

Er is echter ongetwijfeld een syntactische relatie tussen disjunctie en beide-zinnen,en de zinnen (125)-(128) suggereren opnieuw een verband met conjunctie, terwijlbovendien het vraagwoord-vraag-karakter van exclusief disjunctieve vragen tegenoverhet ja/nee-vraag-karakter van niet-exclusief disjunctieve vragen in alle betreffendebeide-parafrases eveneens tot uitdrukking komt.Behalve de verschillen die aan het licht treden bij negatie-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 269: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

272

en vraag-vormen is er nog een derde verschil tussen ‘exclusief’ en ‘niet-exclusief’.Het verschil dat we op het oog hebben heeft betrekking op lengte en plaats van degecoördineerde delen in de oppervlaktestructuur bij disjunctie. In het algemeen isde optimale vorm van niet-exclusieve disjunctie beknopter dan die van exclusievedisjunctie. We hebben dit reeds kunnen constateren bij negatie: bij niet-exclusievedisjunctie kan men in de meeste gevallen volstaan met één negatie-element, terwijlbij exclusieve disjunctie het gebruik van twee negatie-elementen meer voor de handligt dan het gebruik van één. Waarschijnlijk is er daarom bij negatieve exclusievedisjunctie met slechts één negatie-element sprake van samentrekking en bij negatieveniet-exclusieve disjunctie van uitbreidbaarheid, mogelijk is het zelfs zo dat in hetalgemeen aan exclusieve disjunctie coördinatie van subject-predikaatsverbindingenten grondslag ligt, terwijl bij niet-exclusieve disjunctie uitsluitend sprake is vanconstituentencoördinatie. Een aanwijzing in deze richting vormt het reeds eerdergesignaleerde feit, dat vragende exclusieve of-zinnen beschouwd kunnen worden alsdubbele vragen, terwijl dat bij niet-exclusieve vragen niet het geval is. Beschouwenwe de onderstaande voorbeelden, dan valt te constateren dat de exclusieve interpretatiebij de langste vormen het meest voor de hand ligt, indien we voor de keuze wordengesteld deze interpretatie met de a-zin, dan wel met de b-zin te associëren. Hettegenovergestelde geldt ten aanzien van de niet-exclusieve interpretatie.

(129)aHij houdt van sherry of van port.

(129)bHij houdt van sherry of port.

(130)aIk zag een haas of een konijn.

(130)bIk zag een haas of konijn.

(131)aHij gaat naar Frankrijk of naar Spanje.

(131)bHij gaat naar Frankrijk of Spanje.

(132)aVerboden voor honden of verboden voorkatten.

(132)bVerboden voor honden of katten.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 270: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

273

(133)aKomt je vader of komt je moeder?

(133)bKomt je vader of moeder?

(134)aKomt je vader misschien of komt jemoeder misschien?

(134)bKomt je vader of moeder misschien?

Dat bij de bovenstaande zinnen evenwel ook de alternatieve lezingen niet uitgeslotenzijn, zou, aangenomen dat de hierboven geopperde veronderstelling vanzinscoördinatie bij exclusieve en constituentencoördinatie bij niet-exclusieve disjunctiejuist is, kunnen worden toegeschreven aan het feit dat ooksubject-predikaatsverbindingen als constituenten kunnen fungeren.Ook wat de plaats betreft der gecoördineerde delen doen zich verschillen voor in

de oppervlaktestructuur. Vergelijken we de onderstaande a-zinnen met de b-zinnen:

(135)aWilt u lid worden of donateur?

(135)bWilt u lid of donateur worden?

(136)aZit hij een krant te lezen of een boek?

(136)bZit hij een krant of (een) boek te lezen?

In de bovenstaande voorbeelden zijn de a-zinnen van een vorm die meer past bij deexclusieve interpretatie dan bij de niet-exclusieve. Bij de b-zinnen is er niet zo'nsterke preferentie. Er valt verder te constateren dat in zin (136)a een voor boekmoeilijk weggelaten kan worden, maar dat dit bij zin (136)b wel kan. Zoals we zagen,dient de niet-exclusieve disjunctie geassocieerd te worden met de kortere vorm. Eenandere illustratie van het verschijnsel dat we op het oog hebben wordt gevormd doorde onderstaande zin:

(137)Gaat Piet naar Jan of Klaas?

Interpreteren we de zin exclusief, dan kunnen zowel Piet en Klaas als Jan en Klaasde gecoördineerde delen zijn; interpreteren

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 271: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

274

we zin (137) echter niet exclusief, dan ligt alleen de laatste mogelijkheid voor dehand. Het is niet onmogelijk dat we in het verschijnsel van het verschil involgordemogelijkheden bij de verschillende soorten van disjunctie een aanwijzingmogen zien voor hetzelfde als waarvoor het verschil in lengte een aanwijzing is.Aanleiding tot deze veronderstelling verschaft ons het feit van deweglatingsmogelijkheid van een in zinnen als (136)b en het vrijwel onmogelijk zijndaarvan in zin (136)a. De plaatsingsmogelijkheden van constituenten bij disjunctievormen echter een gecompliceerd vraagstuk dat een verdergaande analyse vergt danwij in onze beschouwingen zullen geven.

11.4.2 De relatie tussen soorten conjunctie en disjunctie

Zoals reeds opgemerkt in § 11.3.3, is bij specificerende conjunctie het voegwoorden niet substitueerbaar door het exclusieve of. Wat betreft het niet-exclusieve of isde stand van zaken enigszins anders; sommige typen van specificerende conjunctielaten geen vervanging door het niet-exclusieve of toe, andere wel, blijkens de volgendevoorbeelden.

(138)a*Kwamen de jongens of na elkaar?(ja/nee)

(139)aIs Fik een hond ofwel een poedel?(ja/nee)

Het feit dat zin (138)a niet grammaticaal is, terwijl zin (139)a dat wel is, kan nietworden toegeschreven aan de afwezigheid van wel in (138)a en de aanwezigheidervan in (139)a, blijkens de ongrammaticaliteit van (138)b en de grammaticaliteitvan (139)b:

(138)b*Kwamen de jongens of wel na elkaar?(ja/nee)

(139)bIs Fik een hond of (een) poedel? (ja/nee)

We hebben in de zinnen (139)a en (139)b te maken met een bepaald gebruik van ofen of wel, dat veel gemeen heeft met het gebruik van of liever. We kunnen constructiesals of liever opvatten

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 272: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

275

als een verkorte vorm van of laat ik liever zeggen. De disjunctie betreft dan niet meerde leden onder het aspect van hun inhoud of waarheidswaarde, maar onder het aspectvan hun formulering. Hetzelfde geldt voor of en of wel (dit laatste wordt meestalgeschreven als ofwel), als in Ze gebruiken het tientallige of (wel) decimale stelsel.De ongrammaticaliteit van de zinnen (138)a en (138)b moet worden toegeschrevenaan bepaalde factoren die we in semantisch opzicht enigszins kunnen verduidelijkendoor te zeggen dat vragen als zin (138)a en mededelingen als *De jongens kwamenofwel (ze kwamen) na elkaar (in de niet-exclusieve interpretatie) twee zozeerongelijksoortige formuleringen naast elkaar plaatsen, dat men ze niet meer alsonderling verwisselbare uitdrukkingen kan aanbieden, hetgeen men door het hierbedoelde gebruik van of en of wel doet.De ongelijksoortigheid qua formulering van De jongens kwamen enerzijds en na

elkaar anderzijds vindt men gereflecteerd in het feit dat aanvulling van het rechterlid in De jongens kwamen en na elkaar minder de indruk van overtolligheid enongrammaticaliteit doet ontstaan dan aanvulling in zinnen van het type Fik is eenhond en wel een poedel:

(140)De jongens kwamen en ze kwamen naelkaar.

(141)*Fik is een hond en wel hij is een poedel.

De verschillen die we hier steeds constateren moeten in verband worden gebrachtmet het feit dat in zinnen van het ene type (De jongens kwamen en (wel) na elkaar)sprake is van syntactisch althans in de oppervlaktestructuur ongelijksoortige zinsdelen,terwijl dat bij zinnen van het andere type (Fik is een hond en wel een poedel) niethet geval is. Aangezien, zoals we reeds opmerkten in § 11.3.2, zinnen van het eerstetype mogelijk teruggaan op zinsconjunctie, ligt het enigszins voor de hand teoverwegen of misschien de onaannemelijkheid van zinnen als (138)a, (138)b en(142)a hieronder, in verbandmoet worden gebracht met onze reeds eerder geopperdeveronderstelling dat exclusieve of-zinnen teruggaan op zinscoördinatie enniet-exclusieve op constituentencoördinatie. Dit zou echter wel betekenen dat weaan con-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 273: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

276

structies met of liever een aparte plaats moeten toekennen, aangezien of liever welmogelijk is in zinnen als (142)b:

(142)a*Kwamen de jongens of(wel) kwamenze na elkaar? (ja/nee)

(142)bKwamen de jongens of liever kwamen zena elkaar? (ja/nee)

Zinnen met de vorm van zin (142)a, zonder wel, zijn ook ongrammaticaal in deexclusieve lezing. Het is duidelijk dat dit aan andere oorzaken dan aan het feit vande zinscoördinatie moet worden toegeschreven. De oorzaken die hiervoor moetenworden gezocht zijn van dezelfde aard als die welke ongrammaticaliteit veroorzakenbij zinnen als:

(143)*Fik is (òf) een hond òf (wel) een poedel.

Zoals reeds in § 11.3.3 werd uiteengezet hangt de ongrammaticaliteit van zinnen alsde bovenstaande samen met de semantische eigenschappen van specificerendeconjunctie, die in termen van de semantische relatie tussen de gecoördineerde delenkan worden geformuleerd. Als Fik geen hond is kan hij ook geen poedel zijn;krachtens hun betekenis kunnen een hond en een poedel dus niet worden gegevenals wederzijds exclusieve constituenten. Het lijkt in overeenstemming met dit laatstete zijn, dat zinnen als (144) en (145) wel mogelijk zijn:

(144)Dat beest daar ìs geen hond, òf het is eenpoedel. (‘- tenzij het een poedel is.’)

(145)De jongens kwamen niet, òf ze kwamenna elkaar.

Het semantische aspect dat maakt dat het hond zijn van een of ander beest (tussende schapen in de wei bijvoorbeeld) noodzakelijke voorwaarde is voor zijn poedelzijn geeft aan zin (144) enigszins het karakter van coördinatie van delen waartusseneen conditionele relatie bestaat (‘àls het een hond is, dan is het een poedel’). Analogefactoren zijn werkzaam in zin (145). We her-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 274: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

277

inneren in dit verband aan de in § 11.3.2 genoemde conditionele consecutieveconjunctie. Als voorbeelden daarvan gaven we de zinnen (71)a, (72)a, (73)a en(74)-(76), die wij hier nogmaals geven als (146)-(151):

(146)Kom boven en ik gooi je de trap af.

(147)Doe dat nog eens en ik breek je de benen.

(148)Zoekt en gij zult vinden.

(149)Je hoeft maar te vragen en ik help je.

(150)Je hoeft maar te bellen en er komtiemand.

(151)Je draait die knop maar naar rechts en hetgas gaat branden.

De zinnen (146)-(148) corresponderen met (152)-(154):

(152)Kom niet boven, of ik gooi je de trap af.

(153)Doe dat niet nog eens, of ik breek je debenen.

(154)Zoekt niet, of gij zult vinden.

Het is duidelijk dat de zinnen (146)-(148) niet geheel synoniem zijn met de zinnen(152)-(154). Wel echter zijn ze in zeker opzicht complementair: ze belichten om zote zeggen respectievelijk de positieve en de negatieve kant van een en hetzelfdecomplex van dingen waaraan gerefereerd wordt. Het verschil tussen de zinnen (146)en (147) enerzijds en zin (148) anderzijds vinden we weerspiegeld in het verschiltussen de zinnen (152) en (153) enerzijds en zin (154) anderzijds: de zinnen (146)en (147) zijn ironische adviezen, zin (148) is een niet-ironisch advies, terwijl dezinnen (152) en (153) kunnen worden opgevat als niet-ironische waarschuwingenen zin (154) als een ironische waarschuwing.De zinnen (149)-(151) corresponderen met de zinnen (155)-(157):

(155)Je hoeft maar te vragen of ik help je.

(156)Je hoeft maar te bellen of er komt iemand.

(157)Je draait die knop maar naar rechts of hetgas gaat branden.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 275: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

278

Een verschil tussen enerzijds de relatie die de zinnen (146)-(148) en de zinnen(152)-(154) met elkaar hebben en anderzijds die welke de zinnen (149)-(151) en dezinnen (155)-(157) met elkaar hebben, is dat in het eerste geval bij vervanging vanen door of in het linkerlid het woord niet optreedt en dat zulks niet gebeurt in hettweede geval. Niettemin moet in het linkerlid van zinnen als (149)-(151) en(155)-(157) een negatie-element worden aangenomen: het werkwoord hoevenimpliceert altijd negatie; in enkelvoudige zinnen is bij hoeven altijd niet of een woordwaarmee niet is samengesmolten (bv. geen) vereist. Het adverbiummaar is de ‘drager’van een negatie-element, blijkens zinnen alsWe hoeven maar vijf minuten te wachten,waarin maar de waarde heeft van niet meer dan.Hoe de rol van het negatie-element, dat in maar aanwezig is, in conjuncties als

(149)-(151) ook verklaard moet worden, de hier besproken voorbeelden (152)-(157)lijken een bevestiging te vormen voor de opvatting dat in exclusieve of-zinnen metin het linkerlid een negatie-element sprake is van een conditionele relatie, zoals wedie ook constateerden bij zinnen alsDat beest daar ìs geen hond, òf het is een poedel.We vestigen in dit verband verder nog de aandacht op zinnen als:

(158)Hij was nog niet binnen of het regendeal.

(159)Hij had het nog niet in zijn mond gestopt,of hij had het al doorgeslikt.

(160)De druppel was nog niet in het vuurgevallen of hij verdampte.

(161)Het was zo gek niet of ze deden het.

(162)Het was niet zo zwaar of hij kon het weldragen.

(163)Niets was zo moeilijk of hij kon het weloplossen.

Zinnen als (158)-(160) hebben niet alleen een consecutief aspect, maar lijken ookeen conditioneel aspect te hebben; zodra aan de in het linkerlid gestelde voorwaardeis voldaan, vindt het in het

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 276: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

279

rechterlid gestelde plaats. De zinnen (161)-(163) kunnen eveneens conditioneelworden geïnterpreteerd. Ze zijn respectievelijk te parafraseren als:

(164)Ook als het bovenmate gek was deden zehet.

(165)Ook als het bovenmate zwaar was konhij het dragen.

(166)Ook als iets bovenmate moeilijk was konhij het oplossen.

We zullen aan de vele andere aspecten die aan zinnen als (158)-(163) te onderkennenzijn verder geen aandacht meer besteden.We besluiten onze beschouwing betreffende het verband tussen conjunctiesoorten

en disjunctie met een vergelijking van twee soorten logische conjunctie en disjunctie.Zoals opgemerkt in § 11.3.1, zijn er logische conjuncties die opgevat kunnen wordenals deels ...deels-constructies. Een voorbeeld was:

(167)Het gordijn is rood en zwart geweest.

In de niet-consecutieve lezing betekent zin (167), dat het gordijn tweekleurig isgeweest, of wel deels rood en deels zwart. Semantisch en syntactisch zijn conjunctiesals (167) verwant aan zinnen als

(168)Het team bestaat uit Jan en Piet.

De zinnen (167) en (168) zijn te parafraseren als:

(169)Rood en zwart zijn met elkaar de kleurenvan het gordijn geweest.

(170)Jan en Piet zijn met elkaar het team.

Een verschil tussen de vormen (167) en (168) is dat in de eerste en wel door of kanworden vervangen zonder tot ongrammaticali-

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 277: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

280

teit te leiden, en in de tweede niet, blijkens de zinnen (171) en (172):

(171)Het gordijn is rood of zwart geweest.

(172)*Het team bestaat uit Jan of Piet.

Dit verschil wordt veroorzaakt door bepaalde restricties: een gordijn kan één kleurhebben, een team kan niet uit één persoon bestaan. Er is echter een logische conjunctiemet de vorm van (167) èn een consecutieve. In de eerste kan en niet door of wordenvervangen. Restricties als die welke het woord team uitoefent, treden ook op in dea-zinnen van de volgende voorbeelden, blijkens de ongrammaticaliteit van deb-zinnen:

(173)aDe Hoeken en de Kabeljauwen warenvijanden (van elkaar).

(173)b*De Hoeken of de Kabeljauwen warenvijanden (van elkaar).

(174)aZijn belangen en de mijne zijn identiek(aan elkaar).

(174)b*Zijn belangen of de mijne zijn identiek(aan elkaar).

(175)aDe Fransen en de Duitsers sloten vrede(met elkaar).

(175)b*De Fransen of de Duitsers sloten vrede(met elkaar).

We zullen kortheidshalve zinnen van het type (167) - de ‘logische’ -, (168), 173)a,(174)a en (175)a aanduiden als elkaar-zinnen en de gevonden onderscheiding metandere zinnen aanduiden door te spreken van disjunctiveerbare enniet-disjunctiveerbare zinnen.We kunnen aan de hand van of-zinnen verschillen laten zien tussen elkaar-zinnen

als (167) Het gordijn is rood en zwart geweest en logische conjuncties die geenelkaar-zinnen zijn. Zin (176) is te beschouwen als de ontkenning van (177):

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 278: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

281

(176)Ik heb Chroestsjow of Kennedy nooitontmoet.

(177)Ik heb Chroestsjow enKennedywel eensontmoet.

Vergelijken we echter de zinnen (178) en (179), dan blijkt, dat de relatie daartussenanders is dan die tussen (176) en (177):

(178)Het gordijn is nooit rood of zwartgeweest.

(179)Het gordijn is wel eens rood en zwartgeweest.

Zin (177) kan betekenen dat de spreker Chroestsjow op een ander tijdstip heeftontmoet dan Kennedy, maar zin (179) betekent in zijn meest voor de hand liggendeinterpretatie dat het gordijn op een en hetzelfde tijdstip de kleuren rood en zwartheeft gehad; zin (176) interpreteren we daarom op dezelfde manier als zin (180)hieronder, maar zin (178) niet op dezelfde manier als zin (181):

(180)Ik heb Chroestsjow en Kennedy nooitontmoet.

(181)Het gordijn is nooit rood en zwartgeweest.

Het is zoals we gezien hebben door middel van vergelijking met disjunctie mogelijklogische conjunctie van het type der elkaar-zinnen te onderscheiden van bepaaldelogische conjuncties die níet behoren tot het type der elkaar-zinnen (zoals bijvoorbeeld(177) Ik heb Chroestsjow en Kennedy wel eens ontmoet). Het is evenwel niet zo datalle niet-disjunctiveerbare zinnen elkaar-zinnen zijn. Er zijn ook niet-disjunctiveerbarezinnen die niet parafraseerbaar zijn met behulp van het woord elkaar. Een voorbeeldhiervan is zin (182), blijkens de ongrammaticaliteit van zin (183):

(182)Er staat een boom tussen dit huis en dathuis.

(183)*Er staat een boom tussen dit huis of dathuis.

Ook zinnen als (182) echter gaan niet terug op zinsconjunctie, en vormen zo met deelkaar-zinnen het type van logische conjunctie dat we al eerder kenmerkten als zinnenmet constituentenconjunctie.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 279: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

282

We hebben in dit hoofdstuk slechts enkele problemen in verband met coördinatiekunnen aanroeren. Coördinatie met voegwoorden als maar, want, dus enz. is niet ofmaar zeer terloops in verband met conjunctie en disjunctie besproken. Het is echternaar we aannemen bij de bespreking van conjunctie en disjunctie duidelijk gewordendat inzicht in de relatie tussen verschillende soorten van coördinatie van fundamenteelbelang is en dat het aan de orde stellen van problemen in verband met deze relatiesbij de beschouwing van de diverse soorten van coördinatie daarom niet is te vermijden.

Eindnoten:

67. Zie: A. Kraak, Negatieve zinnen, § 29.68. Zie A. Kraak, t.a.p., § 23.69. George Lakoff wijdt in een ander verband aandacht aan zinnen van dit type, met een verwijzing

naar Jespersen en Poutsma, en spreekt van ‘pseudo-imperative constructions’, in onderscheidvan ‘true imperatives’. Met het verschil tussen beide soorten constructies hangt eensubcategorisering samen in verba die ‘stative’ en ‘non-stative’ zijn. Zie: George Lakoff, ‘StativeAdjectives and Verbs in English’,Mathematical Linguistics and Automatic Translation, ReportNo. NSF-17, Cambridge, Mass. 1966, p. I-1-16. (Ter inzage op het Instituut voor Neerlandistiekvan de Universiteit van Amsterdam.)

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 280: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

289

Bibliografie

Hieronder volgen een aantal publikaties die worden aangeraden voor de verderebestudering van de transformationeel-generatieve theorie. De meeste bevatten ophun beurt bibliografische informatie over de betreffende literatuur.

EmmonBach,An Introduction to Transformational Grammars, NewYork,Chicago, San Francisco 1964.

Dit inleidende boek bevat een heldere beschouwing over de taak en de doelstellingvan taaldescriptie, verder met veel voorbeelden toegelichte uiteenzettingen over deaard van expliciete grammatica's, constituenten-structuur-regels, transformationeleregels, de fonologische component, de vorm van grammatica's, en eenslotbeschouwing. De hoofdstukken gaan vergezeld van een aantal vaak moeilijkeoefenproblemen, waarbij de oplossingen echter niet worden gegeven.

E.W. Beth, ‘Konstanten van het wiskundige denken’,Mededelingen derKoninklijke Nederlandse Akademie vanWetenschappen, afd. Letterkunde,Nieuwe Reeks, Deel 26 No. 7, 1963.

In dit artikel, waarvoor geen bijzondere vakkennis vereist is, worden algoritme,deductieve methode en het oneindige als constanten van het wiskundige denkenbeschouwd. Het verschaft vooral een duidelijk inzicht in wat een algoritme is.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 281: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

290

Noam Chomsky, Syntactic Structures, 's-Gravenhage 1957 (tweede druk1962).

Dit boek, dat een beknopte samenvatting is van een veel omvangrijker ongepubliceerdwerk, introduceert de transformationeel-generatieve theorie en is nog altijd eenonmisbaar uitgangspunt voor de bestudering van deze nieuwe wijze vantaalbeschrijving, ondanks latere wijzigingen die in de theorie zijn aangebracht.

Idem, Current Issues in Linguistic Theory, 's-Gravenhage 1964.

Deze monografie geeft een algemene uiteenzetting over linguïstische theorievormingen een methodologische plaatsbepaling van de transformationeel-generatieve theorieten opzichte van vroegere en nog vigerende alternatieve opvattingen. Van bijzonderbelang is het onderscheid van drie niveaus voor de beoordeling van linguistischetheorieën en de grammatica's die met die theorieën samenhangen. (Een eerdere versieis afgedrukt in J.A. Fodor en J.J. Katz (eds.), The Structure of Language: Readingsin the Philosophy of Language, Englewood Cliffs, N.J. 1964)

Idem, Aspects of the Theory of Syntax, Cambridge, Mass. 1965.

In dit boek presenteert Chomsky de wijzigingen in de transformationeel-generatievetheorie waartoe het syntactisch onderzoek sedert 1957 aanleiding heeft gegeven. Debelangrijkste nieuwe begrippen zijn die van ‘oppervlaktestructuur’, ‘dieptestructuur’en ‘syntactisch kenmerk’. Het eerste hoofdstuk geeft algemene beschouwingen, hetlaatste heeft betrekking op het probleem van de grens tussen syntaxis en semantiek.

J.J. Katz en P. Postal, An Integrated Theory of Linguistic Descriptions,Cambridge, Mass. 1964)

De auteurs presenteren een semantische theorie op de basis van detransformationeel-generatieve grammatica. Het grootste en veruit belangrijkste deelvan het boek is echter gewijd aan een uiteenzetting over een aantal transformatiesdie aantoont dat de theorie in die zin moet worden gewijzigd, dat transformationeleregels geen semantisch effect hebben. Dit betoog is een voortreffelijk voorbeeld vansyntactische argumentatie.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 282: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

291

Edward S. Klima, ‘Negation in English’, in J.A. Fodor en J.J. Katz (eds.),The Structure of Language: Readings in the Philosophy of Language,Englewood Cliffs, N.J. 1964.

Hoewel deze analyse van zinsnegatie door nieuwere ontwikkelingen in detransformationeel-generatieve theorie op verschillende punten is achterhaald, kanzij nog steeds worden beschouwd als het beste descriptieve werk dat tot nu toe vantransformationele zijde is geleverd. Het niet geringe aantal drukfouten enonnauwkeurigheden in de formules bemoeilijkt de toch al zware lectuur van dit artikelnog.

A. Koutsoudas,Writing Transformational Grammars: an Introduction,New York, St. Louis, Toronto, Londen, Sydney 1966.

Dit instructieve boek is enigszins te vergelijken met Bachs Introduction toTransformational Grammars. De oefenopgaven zijn iets eenvoudiger, terwijl erbovendien de mogelijkheid tot zelfcontrole bestaat, doordat de oplossingen gegevenworden.

A. Kraak, Negatieve zinnen. Een methodologische en grammatischeanalyse, Hilversum 1966. Diss. Amsterdam.

Het doel van het eerste deel van deze dissertatie is de transformationeel-generatievetheorie toe te lichten door haar te plaatsen in het verband van de traditionele taalkundeen de kritiek van de moderne linguïstiek op de traditie. In het tweede deel wordt detransformationeel-generatieve taalbeschrijving toegepast op de analyse vanzinsnegatie, waarbij de hierboven genoemde studie van Klima het descriptieveuitgangspunt vormt.

H. Schultink, ‘Transformationeel-generatieve taalbeschrijving’,DeNieuweTaalgids 60 (1967), pp. 238-257.

Dit artikel geeft een heldere uiteenzetting over de hoofdzaken van Chomsky's theorieop een wijze die geen voorafgaande lectuur over dit onderwerp veronderstelt.

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 283: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

293

Zakenregister

De nummers verwijzen naar de paragrafen

Aanspreekwoorden, 7.3.2Actieve zin, 1.3.3, 3.4, 7.2, 7.4.2, 8.3, 8.6.1Adjectief (=bijvoeglijk naamwoord), 1.3.3, 5.1, 7.4.1, 7.4.2-7.4.5

deverbatief, 7.2, 7.4.2, 7.4.4, 7.4.5‘echt’, 7.4.2stoffelijk, 7.4.4, 7.4.5

Adjectivische constituent, 7.2Adverbiale bepaling (=bijwoordelijke bepaling), 3.6, 8.4, 9.1-9.5, 10.4

adhortatieve, 9.3van hoedanigheid, 3.6, 9.2van middel,van modaliteit, 9.3van omstandigheid, 9.4van plaats, 9.4van produktshoedanigheid, 9.2van richting, 9.4van subjectshoedanigheid, 9.2van toegeving, 9.3van tijd (zie ook verledentijdsbepaling), 3.4, 3.6van voorwaarde, 9.4van wijze, 9.2, 9.4

Adverbium (=bijwoord), 10.4Afleiding (=derivatie), 1.2Alfabet, 1.2Algoritme, 1.2Antecedent (=antecedent van de relatieve zin), 7.3.2, 10.1, 10.2-10.4

expliciet, 10.1-10.4impliciet, 10.1, 10.5onbepaald, 10.5

Antecedent van de relatieve zin, zie AntecedentAntonymie, 11.3.3Attributief gebruik van adjectiva, 3.8Attributieve bepaling (=bijvoeglijke bepaling), 3.7 7.4.1, 7.4.4, 9.1, 9.2

adjectivisch, 7.3.2uitbreidend, 1.3.3

Basis, 1.3.2, 1.3.3Basiscomponent, 1.3.2, 1.3.3Basisreeks (=eindreeks), 1.3.2

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 284: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

Basisregel, 1.3.2, 1.3.3Beginsymbool, 1.2Belanghebbend voorwerp (zie ook object, indirect), 8.6.4Bepaling van de handelende persoon, 8.3, 8.5Bepaling van gesteldheid, 1.3.3, 3.8, 7.4.4, 9.2Beschrijving

expliciete, 1.2, 1.3.3formele (=geformaliseerde), 1.2geformaliseerde (=formele), 1.2impliciete, 1.2, 1.3.3

Betekenis, 1.3.3Bewegingswerkwoord, 9.4Buiging zie FlexieBijvoeglijke bepaling zie Attributieve bepalingBijvoeglijk naamwoord zie AdjectiefBijwoord (=adverbium), 10.4Bijwoordelijke bepaling zie Adverbiale bepaling

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 285: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

294

Bijzinuitbreidende bijvoeglijke (zie ook Relatieve bijzin), 1.3.3voorwaardelijke, 9.3, 11.3.2

Categoriegesloten, 5.1syntactische, 1.3.2, 1.3.3

Categoriefout, 2.5, 3.5, 3.6Categoriesymbool, 1.3.2Combinatorische eigenschap van constituenten, 3.5Combineerbaarheid

met vinden, 7.4.3-7.4.5met worden, 7.4.3-7.4.5

Congruentie (getals-), 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3, 3.8, 4.2, 7.3.1, 7.3.2Congruentietransformatie, 1.3.2Conjugatie (=vervoeging), 3.8Conjunctie, 11.1-11.3.3, 11.4.1, 11.4.2

consecutieve, 11.3.2, 11.3.3causale consecutieve, 11.3.2conditionele consecutieve, 11.3.2, 11.4.2

logische, 11.3.1, 11.3.3, 11.4.2specificerende, 11.3.2, 11.3.3, 11.4.2

Conjunctiereductie, 11.2, 11.3.1Constituent (=zinsdeel), 1.3.1, 1.3.2, 3.3Constituentenconjunctie (=zinsdeelconjunctie; zie ookConstituentencoördinatie),11.2, 11.4.1Constituentencoördinatie (=zinsdeelcoördinatie; zie ookConstituentenconjunctie), 11.4.2Coördinatie (=nevenschikking en nevenschikkend zinsverband), 1.3.3, 4.1, 11.1,11.2-11.4.2Criterium, eenvouds-, 1.3.1

intuïtief inzicht als-, 1.3.1

Dat-zin (onderschikkend), 8.6.3Declinatie (=verbuiging), 3.8Deels...deels-constructie, 11.3.1, 11.4.2Deelwoord, zie ParticipiumDerivatie (=afleiding), 1.2Derivatieboom, 1.2Derivatiediagram, 1.2De-woord, 7.3.1, 10.4

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 286: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

Dieptestructuur (=structuur, onderliggende), 1.3.2, 1.3.3, 5.2, 6.4, 7.1, 7.4.5,8.3, 10.4, 11.1, 11.2, 11.4.1Directe rede, 8.6.2Disjunctie, 11.4.1, 11.4.2

exclusieve (=disjunctie, uitsluitende), 11.4.1, 11.4.2niet exclusieve (=disjunctie, niet uitsluitende), 11.4.1, 11.4.2uitsluitende zie Disjunctie, exclusieveniet uitsluitende zie Disjunctie, niet exclusieve

Duratief, 7.1

Eigennaam, 5.1Eigenschapstoekenning, 7.4.1Eindreeks (=basisreeks), 1.3.2Eindsymbool, 1.2, 1.3.2Elkaar-zinnen, 11.3.1, 11.4.2Enkelvoud, 1.3.2, 3.8Enkelvoudige zin, 1.3.3, 4.1, 7.2, 9.3

Flexie (=buiging), 1.3.1, 1.3.3, 3.8Foneem, 1.3.3Fonologisch nul, 5.2Formatieven, 1.3.2Functietoewijzing (d.m.v. predikaatsnomen), 7.3.2

Genereren, 1.2Getal, grammatisch, 1.3.2, 6.4, 3.8Getalscongruentie zie CongruentieGezegde zie PredikaatGezegdezin, 10.5Graadaanduiding, 7.4.2, 7.4.3, 7.4.5, 9.2Grammatica, 1.3.3, 2.1-2.4

analytische, 1.4generatieve, 1.2, 1.3.1traditionele, 1.4, 4.2transformationeel-generatieve, 1.1

Grammaticale zin, 1.3.1Grammaticaliteit, graad van -, 3.5

Handelingswerkwoord, 8.5, 9.2Herhaling, (van uitingen), 2.2Het-woord, 7.3.1, 10.4Hoeveelheidsaanduiding, 7.4.2Homonymie, 2.5, 3.7, 5.6

constructionele zie Homonymie, syntactischesyntactische (=homonymie, constructionele), 3.3, 7.2

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 287: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

295

Hoofdwerkwoordelijk deel van het gezegde, 1.3.3, 7.4.2Hulpwerkwoord,

modaal, 8.4omschrijvend, 9.2van de lijdende vorm, 7.2, 7.4.2, 8.1, 8.3, 8.5van tijd zie Hulpwerkwoord, perfectischperfectisch (=hulpwerkwoord van tijd), 1.3.3, 3.8, 6.3, 6.4, 7.2

Hulpwerkwoordelijk deel van het gezegde, 1.3.3

Identiteitsrelatie subject en predikaatsnomen, 7.3.1, 7.3.2Imperatief, 9.3Imperfectisch predikaat

met presens, 6.4met preteritum, 6.4

Imperfectische zin, 7.4.3, 7.4.5, 8.6.2Inchoatief, 7.1Indirecte rede, 8.6.2Infinitief (=onbepaalde wijs en werkwoordsvorm, onverbogen), 6.1, 7.1Infinitiefconstructie, 4.2, 8.6.3Instructies, 1.2Intonatie, 1.3.3, 7.2, 9.4, 11.4.1Intuïtie, 1.3.1Inversie, 5.5, 5.12

Ja/nee-vraag, 1.3.3, 9.3, 9.4, 11.4.1

Koppelwerkwoord, 7.1, 7.2-7.4.5

Lidwoord, 5.2, 5.8, 5.9, 6.2, 7.3.2generaliserende functie van het -, 5.8‘nul’, 5.2, 5.3, 5.7, 5.8, 8.5ontkennend, 5.3van bepaaldheid, 5.2, 5.8van categorialiteit, 3.7, 5.7, 5.8van onbepaaldheid, 3.7, 5.2, 5.3, 5.4, 5.6-5.8

Lijdend voorwerp, zie Object, directLijdend voorwerpszin, 10.5

Maar-coördinatie, 11.4.1Mededelende zin, 1.3.3Meervoud, 1.3.2, 3.8Meewerkend voorwerp (zie ook Object, indirect), 8.6.4Meewerkend voorwerpszin, 10.5Modale bepaling, 9.3, 11.2

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 288: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

adhortatieve, 9.3bevestigende (zie ook Positieve zin), 9.3concessieve, 9.3niet-imperatieve, 9.3niet-vragende, 9.3ontkennende (zie ook Negatie-element), 9.3

Morfeem, 1.3.2Morfonologische component, 1.3.3Morfonologische regel, 1.3.2

Naamwoord zie NomenNaamwoordelijke constituent zie Nominale constituentNegatie-element (zie ookModale bepaling, ontkennende), 5.3, 5.6, 9.4, 11.2,11.3.2, 11.4.2Negatieve zin, 5.3, 5.6, 9.4, 11.2, 11.4.1Nevenschikkend zinsverband zie CoördinatieNevenschikking zie CoördinatieNomen (=naamwoord), 5.1, 7.1Nominale constituent (=naamwoordelijke constituent), 1.3.2, 3.5, 5.1, 5.2-5.12,6.1, 7.2, 7.3.1, 7.3.2, 7.4.1, 8.1, 8.2, 8.6.4, 10.1-10.5

bepaalde, 5.2-5.4, 5.9, 7.3.1categoriale, 5.2, 5.4, 5.7, 7.3.1, 10.2onbepaalde, 5.2-5.5, 5.9, 7.3.1substantivische, 5.2-5.4, 5.7, 5.9, 5.10, 7.3.1, 7.3.2

Numerieke aanduiding, 5.9-5.12Numeriek element, 5.9, 5.12Numerieke specificatie, 5.9-5.12

Object, direct (=lijdend voorwerp en object), 1.3.2, 3.4, 4.2, 5.2, 5.5, 7.1, 7.3.2,8.2, 8.3, 8.5, 8.6.2-8.6.4, 9.2, 10.1, 10.3, 10.4

categoriaal, 5.4, 5.6grammatisch, 8.3, 8.6.2logisch, 8.3, 8.4niet weglaatbaar (=obligaat), 8.2obligaat (= niet weglaatbaar), 8.2onbepaald, 5.6weglaatbaar, 3.4, 8.2, 8.5, 8.6,2

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 289: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

296

Object, indirect (=meewerkend voorwerp of belanghebbend voorwerp), 7.3.2,8.6.1, 8.6.2-8.6.4, 10.3, 10.4

niet weglaatbaar, 8.6.1-8.6.3weglaatbaar, 8.6.1-8.6.3

Of-zin (onderschikkend), 8.6.2, 8.6.3Onbepaalde wijs zie InfinitiefOnderschikking (=onderschikkend zinsverband; zie ook Relatieve zin, Dat-zinen Of-zin), 1.3.3, 4.1Onderschikkend zinsverband zie OnderschikkingOnderwerp zie SubjectOnderwerpszin, 10.5Ongrammaticaliteit, 1.4

soort van, 3.5

Oppervlaktestructuur, 1.3.2, 1.3.3, 6.4, 7.1, 11.1-11.3.3, 11.4.1Optionele constituent (=vrije constituent), 8.5

Participiumpassivum (=passief deelwoord), 6.1, 7.2, 7.4.2, 8.3, 8.5perfecti (=voltooid deelwoord), 6.1, 7.2, 7.3.1, 8.3, 8.5presentis (=tegenwoordig deelwoord), 6.1, 7.4.3

Participiumaffix, 1.3.3, 6.3, 8.3, 8.5Passief element, 8.3, 8.5Passieve zin, 1.3.3, 3.4, 4.2, 7.2, 8.3, 8.4, 8.5Perfectief, 7.4.5, 9.5Perfectisch element, 6.3, 6.4, 7.1, 7.2, 8.3Perfectisch predikaat

met presens, 6.4met preteritum, 6.4

Perfectische zin, 3.6, 3.8, 7.4.2, 7.4.5, 8.6.2Perfectiverende functie van het

prefix, 7.4.5

Personaal aspect, 2.2Persoon, grammatische, 3.8, 6.4Persoonsnaam, 7.3.1, 7.3.2Persoonsvorm zie Verbum finitumPlaatskenmerken, 3.6, 9.4Positieve zin (zie ookModale bepaling, bevestigende), 11.2Predikaat (=gezegde), 1.3.2, 3.4, 3.5, 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 5.5, 6.1-6.4, 7.1, 8.1,8.4, 9.1-9.3

actief, 8.3imperfectisch, 8.5naamwoordelijk, 7.1, 7.2, 7.3-7.4.5

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 290: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

passief, 8.3perfectief werkwoordelijk, 7.4.5werkwoordelijk, 7.1, 7.2, 8.1

Predikaatsnomen (=naamwoordelijk deel), 7.1, 7.2-7.4.5, 10.3, 10.4adjectivisch, 3.8, 7.1, 7.2, 7.4.1-7.4.5, 10.5bepaald nominaal, 7.3.1categoriaal, 7.3.1deverbatief adjectivisch, 1.3.3niet bepaald, 7.3.1, 7.3.2nominaal, 5.2, 7.1, 7.2-7.3.2pronominaal, 10.5substantivisch, 7.3.1

Predikatief attribuut, 7.4.4, 9.2Predikatief gebruik, 3.8Predikatieve bepaling, 3.8Predikatieve objectsbepaling, 3.8Prefix (=voorvoegsel), 7.4.5Presens (tijdsvorm, tegenwoordige) 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3Preteritum (=tijdsvorm, verleden), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4Progressive form, 7.4.3Pronomen (=voornaamwoord), 5.1, 7.2

demonstratief (=voornaamwoord, aanwijzend), 5.1indefiniet, (=voornaamwoord, onbepaald), 5.1, 5.2, 10.4personaal (=voornaamwoord, persoonlijk), 5.1, 7.3.1, 8.2refererend personaal (=voornaamwoord, refererend persoonlijk; zieook referentiële identiteit), 5.1relatief (=voornaamwoord, betrekkelijk), 10.4vragend (=voornaamwoord, vragend), 7.3.2

Pronominale constituent, 10.1, 10.2, 10.4, 10.5

Rangschikking, 1.3.1Reactieve persoon, 8.6.4Referentiële identiteit, 11.3.1

complete, 11.3.1partiële, 11.3.1

Regel, 1.2Relatieve constituent zie Relativum

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 291: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

297

Relatieve (bij)zin, 1.3.3, 7.3.2, 10.1-10.5bepalende, 10.2beperkende, 10.1, 10.2uitbreidende, 10.1, 10.2

Relativum (=relatieve constituent), 10.1, 10.3, 10.4Roepnaam, 7.3.2

Samengestelde zin, 1.3.3, 4.1, 9.3, 10.1-10.5Samensmelting van syntactische elementen, 5.3, 5.6Samentrekking, 11.2Selectie, 1.3.1, 1.3.2Selectierestrictie, 5.5, 6.2, 7.3.1, 8.5Semantisch aspect, 1.3.3Semantische component, 1.3.3Semantische interpretatie, 3.3Situationeel aspect, 2.2Soortnaam, 5.8Stofnaam, 5.3Structuur van de zin, 1.2, 1.3.1, 1.3.2, 2.4, 3.2Structuur, syntactische, 3.2, 3.6, 3.7Subcategorie, 3.5Subcategorisering (syntactische), 3.5, 7.3.1Subject (=onderwerp), 1.3.2, 3.4, 3.8, 4.1-4.4, 5.5, 5.12, 6.1, 6.4, 7.1-7.3.2,7.4.4, 8.3, 8.5, 9.1, 9.2, 10.1-10.5

grammatisch, 8.3, 8.5, 8.6.3logisch, 8.3, 8.4, 8.6.3onbepaald, 5.5, 5.7, 5.12

Subject-predikaatsverbinding, 1.3.3, 4.1-4.4, 8.4, 8.5, 9.1, 9.4, 10.1-10.5, 11.2,11.3.3Substantief (=zelfstandig naamwoord), 5.1, 7.3.2, 8.6.3

abstract, 3.5, 7.3.1, 7.3.2concreet, 3.5, 7.3.1niet telbaar, 1.1, 2.5telbaar, 1.1, 2.5, 7.2, 7.3.2

Substantivische constituent zie Substantiefbepaalde, 5.11onbepaalde, 5.11

Substitutieregels, 1.2Substitueerbaarheid (=verwisselbaarheid), 1.3.1, 10.5Synonymie, 8.4, 11.1, 11.3.3

constructionele (=synonymie, syntactische), 3.6lexicale, 3.6syntactische (=synonymie, constructionele), 3.6

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 292: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

Syntactische argumentatie, 3.3, 3.4Syntactisch gelijkwaardige constituenten, 1.3.1, 11.1Syntaxis, 3.1-3.8

Taalbeheersing, 2.4Taalgebruik, 2.5, 3.7

bijzonder, 2.5normaal, 2.5

Taalmateriaal, 2.3Te+infinitiefconstructie, 1.3.3Telwoord, 5.9, 5.10

bepaald, 5.11bepaald hoofd-, 5.10, 5.12hoofd-, 5.10onbepaald, 5.10

Transformatie, 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3Transformationele analyse 1.3Transformationele component, 1.3.2, 1.3.3Transformationele regel zie TransformatieTijdsindicator, 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 7.1, 7.2Tijdsvorm

imperfectische, 1.3.3, 6.4onvoltooid verleden, 6.4onvoltooid tegenwoordige, 6.4perfectische, 1.3.3presens (=tegenwoordige), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3preteritum (=verleden), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4tegenwoordige (=presens), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3verleden (=preteritum), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3voltooid tegenwoordige, 6.4voltooid verleden, 6.4

Uiterlijke zinsvorm, 1.3.2, 1.3.3, 3.6, 3.8, 5.3, 5.7, 6.2, 8.2, 11.1,Uitgang, 1.3.2Uiting, 2.2, 2.4, 2.5, 3.7

Verbale constituent (=werkwoordelijke constituent), 1.3.2, 5.1, 6.1, 6.2, 8.2Verbuiging (=declinatie), 3.8

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 293: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

298

Verbum (=werkwoord; zie ook Handelingswerkwoord, Bewegingswerkwoorden Zeg-werkwoord), 1.3.2, 5.1, 6.1, 6.2-6.4, 7.1, 8.1, 8.6.4, 9.1, 9.2

finitum (=persoonsvorm en werkwoordsvorm, verbogen), 3.8, 7.2,4.2, 6.1, 6.4intransitief, 3.4, 3.5, 8.2, 8.5perfectief, 7.4.5, 9.5samengesteld, 7.4.5transitief, 4.2, 8.2, 8.5

echt transitief, 3.4, 3.5, 8.6.1product-implicerend transitief, 3.5pseudo-transitief, 8.2, 8.5, 8.6.1

Verledentijdsbepaling (zie ook Adverbiale bepaling van tijd), 9.3Vervoeging (=conjugatie), 3.8, 9.4Vervoeging met hebben of zijn, 7.2, 9.4Verwisselbaarheid zie SubstitueerbaarheidVerzamelnaam, 7.3.1, 7.3.2Voegwoord

nevenschikkend, 11.1onderschikkend, 10.4

Volgorderestrictie, 1.3.3Voornaamwoord zie Pronomen

aanwijzend (=pronomen, demonstratief), 5.1betrekkelijk (=pronomen, relatief), 10.4onbepaald zie Pronomen, indefinietpersoonlijk zie Pronomen, personaalrefererend persoonlijk (=pronomen, refererend personaal; zie ookReferentiële identiteit), 5.1vragend (=pronomen, vragend), 7.3.2

Voornaamwoordelijk bijwoord, 10.4Voorvoegsel (=prefix), 7.4.5Voorwerp (zie ook Object, direct en indirect, en voorzetselvoorwerp) 5.2, 8.6.1Voorzetsel, 8.6.1-8.6.4Voorzetselconstituent, stoffelijk, 7.4.4Voorzetselconstructie, 8.6.4Voorzetselgroep (zie ook Voorzetselconstructie), 3.6, 9.4, 9.5Voorzetselvoorwerp, 3.6, 7.3.2, 10.3, 10.4Vormelijk aspect, 1.3.3Vormgeving, 1.3.1, 1.3.3Vormleer, 3.8Vraagwoordvraag, 1.3.3, 9.3, 11.4.1Vraagzin (zie ook ja/nee-vraag en Vraagwoordvraag), 9.3Vrije constituent (=optionele constituent), 8.5

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis

Page 294: A.KraakenW.G.Klooster - dbnl · 16 wijktvanderegelmatige,bestaatineenbepaaldeklinkerveranderingeneenbepaalde suffigering:Ämter,Bäder,Bänder,enz.Aandezeinformatieheeftdelezernietstoe

Waarheidswaarde, 11.3.3, 11.4.1Werkwoord zie VerbumWerkwoordelijke constituent zie Verbale constituentWerkwoordelijk deel, 7.1Werkwoordsstam, 1.3.2Werkwoordsvorm

onverbogen zie Infinitiefverbogen zie Verbum finitum

Woord, 5.3, 5.4, 5.7, 6.1, 6.2Woordenboekvorm, 6.1, 6.2Woordschikking, 1.3.3Woordsoort, 1.3.1, 1.3.2, 3.5Woordvormingsleer, 3.1Woordvormkenmerken, 3.8

Zelfstandig gebruik, 5.1Zelfstandig naamwoord zie SubstantiefZeg-werkwoord, 8.6.2Zin, 2.2, 2.3-2.5, 4.1-4.4Zinsbepaling, 11.2Zinscoördinatie (zie ook Zinsconjunctie), 11.4.2Zinsconjunctie (zie ook Zinscoördinatie), 11.2, 11.3.1Zinsdeel zie ConstituentZinsdeelconjunctie zie ConstituentenconjunctieZinsdeelstructuur (zie ook Structuur van de zin), 1.2, 1.3.2Zinsdefinitie, 2.1Zinsintonatie (=zinsmelodie; zie ook Intonatie), 3.7Zinsmelodie (=zinsintonatie; zie ook Intonatie), 3.7Zinsontleding, 1.4, 3.2

A. Kraak en W.G. Klooster, Syntaxis