aansprekend jeugdbeleid opgroeien in rotterdam: steun èn ...steun èn grenzen een tussentijdse...

100
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Aansprekend jeugdbeleid: opgroeien in Rotterdam: steun én grenzen: een tussentijdse evaluatie (2004-2005) Hermanns, J.; Kloosterman, M. Link to publication Citation for published version (APA): Hermanns, J., & Kloosterman, M. (2006). Aansprekend jeugdbeleid: opgroeien in Rotterdam: steun én grenzen: een tussentijdse evaluatie (2004-2005). CO ACT Consult / Research voor beleid. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date: 15 Nov 2020

Upload: others

Post on 13-Aug-2020

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Aansprekend jeugdbeleid: opgroeien in Rotterdam: steun én grenzen: een tussentijdseevaluatie (2004-2005)

Hermanns, J.; Kloosterman, M.

Link to publication

Citation for published version (APA):Hermanns, J., & Kloosterman, M. (2006). Aansprekend jeugdbeleid: opgroeien in Rotterdam: steun én grenzen:een tussentijdse evaluatie (2004-2005). CO ACT Consult / Research voor beleid.

General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, statingyour reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Askthe Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date: 15 Nov 2020

Page 2: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen

Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005)

Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

Prof. dr. Jo Hermanns (CO ACT Consult) Drs. Marianne Kloosterman (Research voor Beleid) Woerden/Leiden, 14 februari 2006

Page 3: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam
Page 4: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding en vraagstelling 5

2 Onderzoeksstrategie 7

3 Beschrijving beleidsprogramma en actieprogramma’s 9 3.1 Beleidsprogramma ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam:

Steun èn Grenzen’. Kadernotitie jeugdbeleid 2004 - 2006 9 3.1.1 Achtergrond 9 3.1.2 Inhoudelijke uitgangspunten 9 3.1.3 De uitvoeringsorganisatie 10 3.2 Het actieprogramma ‘Stedelijke Basisinfrastructuur Opvoedingsondersteuning’ 11 3.3 Het actieprogramma ‘Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid’ 11 3.4 Het actieprogramma ‘Jeugd en Overlast’ 12 3.5 Het actieprogramma ‘Voeding en Beweging’ 12

4 Resultaten 13 4.1 Verslag van onderzoeksactiviteiten 13 4.1.1 Documentenonderzoek 13 4.1.2 Interviews met bestuurders, gemeentelijke diensten en uitvoerders 13 4.1.3 Onderzoek bij eindgebruikers 14 4.2 De achterliggende pedagogische visie in het beleid 15 4.2.1 Het gemeentebestuur is bestuurlijk verantwoordelijk voor opvoeden en

opgroeien in de stad 15 4.2.2 Opvoeden tot participatie 15 4.2.3 Ondersteuning op het individuele niveau is noodzakelijk 16 4.2.4 Gemeentelijke bemoeienis met opgroeien en opvoeden is niet vrijblijvend 17 4.2.5 De goede weg? 18 4.3 De werkzaamheid van de beleidsstructuur en de programmastructuur 20 4.4 Concrete resultaten per actieprogramma 22 4.4.1 Het actieprogramma ‘Stedelijke Basisinfrastructuur Opvoedingsondersteuning’ 22 4.4.2 Het actieprogramma ‘Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid’ 24 4.4.3 Het actieprogramma ‘Jeugd en Overlast’ 26 4.4.4 Het actieprogramma ‘Voeding en Beweging’ 27 4.5 Conclusies en aanbevelingen 27 4.6 Raadpleging van ouders, gezinnen en jongeren 28 4.6.1 Resultaten mondelinge interviews met ouders van basisschoolleerlingen 28 4.6.2 Resultaten gesprekken met ouders van gezinscoachingsprojecten 36 4.6.3 Resultaten telefonische interviews met jongeren die via loopacties van het

jongerenloket bereikt zijn 40 4.6.4 Resultaten persoonlijke gesprekken met ‘DOSA’-jongeren 46 4.7 Raadpleging van professionals 53 4.7.1 Resultaten enquête onder deelnemers aan de cursus ‘Signaleren…wat nu?’ 53 4.7.2 Resultaten enquête onder jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en pedagogen

werkzaam in de jeugdgezondheidszorg in Rotterdam e.o. 69

Page 5: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

4

5 Conclusies en Aanbevelingen 79 5.1 Belangrijkste bevindingen 79 5.1.1 Visie op opvoeden en opgroeien 79 5.1.2 De organisatie van het beleidsprogramma 80 5.1.3 De actieprogramma’s 81 5.2 Is het zo genoeg? 82 5.3 Beleidsmonitoring 82 5.4 Aanbevelingen 83

6 Reactie externe experts 87 6.1 Inleiding 87 6.2 Opvoedingsondersteuning 87 6.3 Jeugdwerkloosheid 90 6.4 Jeugd en overlast 92 6.5 Het beleidsprogramma 94

Bijlage 1 Algemeen toegankelijke geraadpleegde bronnen 97

Bijlage 2 CV’s experts 99

Page 6: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

5

1 Inleiding en vraagstelling

Door het gemeentebestuur van Rotterdam is in de huidige collegeperiode een hoge prioriteit ont-staan voor het jeugdbeleid. Het uitgangspunt is dat de jeugd de toekomst heeft. Dat is bij uitstek het geval in een stad waarin er, in vergelijking met de rest van Nederland, veel minder vergrijzing optreedt. De sociale en economische toekomst van de stad zal voor een groot deel bepaald wor-den door de manier waarop kinderen en jongeren opgevoed worden en opgroeien. In 2004 is de richtinggevende nota ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn grenzen’ vastgesteld. In deze nota is een visie op gemeentelijk jeugdbeleid geformuleerd, zijn concrete speerpunten benoemd en is een uitvoeringsorganisatie ontworpen. Deze kadernotitie gaat vergezeld van drie uitgewerkte plannen voor uitvoeringsprogramma’s: Actieprogramma Stedelijke Basisinfrastructuur Opvoedingsondersteuning Actieprogramma Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid Actieprogramma Jeugd en Overlast. Deze programma’s zijn in 2004 beschreven. In 2005 is er voor ieder programma een eerste update geschreven. Eind 2005 is er een nieuw actieprogramma: ‘Voeding en Beweging’ toege-voegd. Het hier beschreven evaluatieonderzoek was toen reeds in volle gang. Om die reden wordt het actieprogramma Voeding en Beweging slechts globaal geëvalueerd. Voor ieder van de programma’s is een aantal concrete doelstellingen geformuleerd, is beschre-ven welke meetbare resultaten op welk moment bereikt moeten zijn en is aangegeven welke gemeentelijke dienst of organisatie verantwoordelijk is voor het realiseren van de doelstelling. In de kadernotitie wordt aangekondigd dat er ‘een auditinstrumentarium (zal) worden ontwikkeld waarmee de effecten van beleid in de praktijk kunnen worden getoetst en haperingen worden opgespoord.’ De vraag wordt gesteld ‘Komen de goede beleidsvoornemens ook op straatniveau aan, dringen ze door tot in de haarvaten van de organisatie?’ Door deze formulering van het doel van de evaluatie laat de gemeente blijken dat er hoge eisen gesteld worden aan het effect van het beleid: er moeten wezenlijke veranderingen in de gemeen-telijke aansturing en uitvoering, en in het werk van vele instellingen en organisaties plaatsvinden. Dit moet leiden tot concrete resultaten voor kinderen, jongeren en ouders en de professionals die met hen werken. Aan CO ACT Consult en Research voor Beleid is gevraagd een eerste audit uit te voeren en daarbij een werkwijze te ontwikkelen die ook in volgende audits gebruikt kan worden. Hieronder wordt daarom een tussentijdse evaluatie beschreven die toetst: · of de in de kadernotitie ontworpen beleidsstructuur effectief gefunctioneerd heeft, · of de beoogde resultaten in de drie actieprogramma’s behaald zijn,

Page 7: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

6

· en als de resultaten niet gehaald zijn en/of de beleidsstructuur niet gefunctioneerd heeft, beschrijft waar er stagnatie is opgetreden,

· op welke onderdelen er functionele aansluitingen tussen de drie programma’s benut of niet

benut worden. Het gaat hierbij steeds om resultaten die expliciet beoogd waren vóór eind 2005. De werkwijze in de evaluatie zal een aantal instrumenten opleveren waarmee ook in de vervolg-fase de voortgang van de programma’s gemonitord kan worden. De resultaten van deze tussentijdse evaluatie dienen een concrete bijdrage te leveren aan de be-sluitvorming over continuering of aanpassing van het beleidsprogramma en de actieprogramma’s. In hoofdstuk 2 wordt kort de onderzoeksstrategie geschetst. In hoofdstuk 3 worden het beleids-programma en de vier actieprogramma’s kort beschreven. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de concrete stappen die door de onderzoekers gezet zijn en worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. In hoofdstuk 5 worden de belangrijkste conclusies en enkele aanbeve-lingen opgenomen. Afgesloten wordt met een hoofdstuk (6) waarin vier externe experts reageren op de bevindingen.

Page 8: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

7

2 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek zijn op drie niveaus gegevens verzameld: 1. Het niveau van het bestuur van de stad en de deelgemeenten alsmede het niveau van de

ambtelijke beleids- en uitvoeringsorganisatie en hun onderlinge samenwerking. De samen-werking met de stadsregio en de justitieketen komt hierbij ook aan de orde1.

2. De activiteiten en aanbod van uitvoerende diensten en organisaties en hun samenwerking. 3. Merkbare veranderingen en de waardering voor voorgenomen veranderingen op het niveau

van de professionals van de instellingen en, waar aan de orde, het niveau van de burgers.

Niveau 1. Het niveau van het bestuur van de stad en de deelgemeenten alsmede het niveau van de ambtelijke beleids- en uitvoeringsorganisatie en hun onderlinge samenwerking In de kadernotitie wordt beschreven hoe het beleidsproject ‘Aansprekend Jeugdbeleid’ gestructu-reerd wordt. De rollen van de actoren, hun verantwoordelijkheden en samenwerkingsrelaties en de overlegstructuren worden uitgewerkt. Getoetst is of de ontworpen structuur gefunctioneerd heeft en geleid heeft tot concrete afspraken en maatregelen die nodig waren om de doelen te realiseren. Om de toets te kunnen uitvoeren, is een aantal gesprekken gevoerd.

Niveau 2. Beschrijvingen activiteiten en aanbod van instellingen In de actieprogramma’s worden concrete doelen gesteld met betrekking tot het aanbod, de samenwerkingen van instellingen en de effecten van dat aanbod. Er is cijfermatige informatie gevraagd over de feitelijk gerealiseerde activiteiten zoals beschreven in de doelstellingen van de drie programma’s (soms inhoudend het verzamelen van informatie, het maken van samenwer-kingsafspraken, het opstellen van plannen, het realiseren van een aanbod, het realiseren van effecten in de doelgroep et cetera). Daarnaast is met de belangrijkste actoren in de actiepro-gramma’s (groeps)gesprekken gevoerd. Er is derhalve sprake van een secundaire analyse van beschikbare gegevens. Er zijn geen nieu-we gegevens verzameld over activiteiten en aanbod van de instellingen. Bestaande evaluaties zijn benut.

______________ 1 Het Bestuursakkoord Onderwijs en Jeugd dat tussen stad en deelgemeenten is afgesloten, wordt separaat geëva-lueerd door Stichting Lokaal Rotterdam. In die evaluatie wordt specifiek gekeken naar de bestuurlijke samenwer-king. Deze komt slechts zijdelings aan de orde in onderhavige tussentijdse evaluatie.

Page 9: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

8

Niveau 3. Merkbare veranderingen en de waardering voor voorgenomen veranderingen op het niveau van de professionals van de instellingen en, waar aan de orde, het niveau van de burgers Om doelstellingen van de drie programma’s die betrekking hebben op activiteiten door professio-nals van de instellingen en/of voor burgers te kunnen onderzoeken, is het volgende geschied. Door eenvoudige enquêtes bij steekproeven van de doelgroepen van de drie programma’s is, voor zover dat tot de doelstellingen behoort, onderzocht in welke mate het aanbod/de activiteit bekend is bij de doelgroep (ouders, jeugdigen, professionals), in welke mate de doelgroep gebruik maakt van het aanbod/de activiteit en in welke mate de leden van de doelgroep het aan-bod/de activiteit waarderen.

Page 10: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

9

3 Beschrijving beleidsprogramma en actieprogramma’s

3.1 Beleidsprogramma ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen’. Kadernotitie jeugdbeleid 2004 - 2006

3.1.1 Achtergrond

Het programma werd vastgesteld in maart 2004. In de inleiding werd gesteld dat er ongeveer hal-verwege de collegeperiode behoefte was aan een herijking van het bestaande jeugdbeleid. Redenen daarvoor waren niet alleen dat er een andere visie ontstond op de aanpak van de jeugdproblematiek, maar ook dat het steeds duidelijker werd dat in Rotterdam sprake is van een weinig rooskleurige situatie voor een aanzienlijk deel van de jeugd. Er wordt verwezen naar de Rotterdamse jeugdmonitor waaruit naar voren komt dat een derde van de jeugd zelf behoorlijke problemen rapporteert in het eigen functioneren. Dit zou het dubbele van de landelijke cijfers zijn. Daarnaast wees de stedelijke veiligheidsmonitor op nogal wat vandalisme en overlast door jonge-ren. Rotterdam scoort het slechtst van de grote steden op de Citoscores. Eén op de vier jongeren verlaat het onderwijs zonder startkwalificatie. De jeugdwerkloosheid stijgt sneller dan elders en ligt op zo’n 10%. Er is weliswaar vraag naar arbeid, maar het te lage niveau van de opleiding van vele Rotterdamse jongeren sluit niet aan bij die vraag. Bijna 3000 jongeren kregen een bijstands-uitkering. Veel van deze jongeren hebben te maken met verslaving, schulden, onaangepast gedrag en/of zijn tienermoeders. Naast deze harde cijfers wordt ook vermeld dat in het dagelijks leven in de stad de afstand tussen verschillende etnische en culturele groepen in de stad groeide. Uiteraard werd ook vermeld dat het met de meerderheid van de Rotterdamse jeugd goed ging. Niettemin ontstond er bij het college de behoefte om de negatieve spiraal te stoppen waarin een deel van de Rotterdamse jeugd leek terecht te komen. Een ‘fundamentele herijking’ werd nodig geacht.

3.1.2 Inhoudelijke uitgangspunten

In de nota wordt erop gewezen dat vele jongeren in het tweede en derde opvoedingsmilieu (school, zorginstellingen, gemeentelijke diensten) in aanraking komen met volwassenen die geen gezagspositie in willen of kunnen nemen. Datzelfde gebeurt in het publieke domein. Afzijdigheid en niet meer aangesproken worden op wangedrag is een cultuur geworden. Op basis van inter-views met jongeren in begeleidingstrajecten wordt geconcludeerd dat jongeren zelf deze gezags-relatie missen en meer aandacht en niet te softe bemoeienis van volwassenen vragen. Gekozen wordt daarom voor het uitgangspunt ‘steun én grenzen’. Steun betekent aandacht en stimulatie, en het bieden van hulp als het te moeilijk wordt. Grenzen stellen betekent dat de jeugd ook aangesproken kan worden en dat de volwassenen (en dus ook de overheid) zonodig ingrijpt. Daarbij wordt gekozen voor een dialogische aanpak: het aanspreken van jongeren op hun gedrag betekent ook dat de jeugd de volwassenen mag aanspreken op hun gedrag. Om die dialoog goed

Page 11: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

10

te laten verlopen, is wederzijds respect nodig en moet er van twee kanten de morele moed zijn om de confrontatie aan te gaan. De vraag ‘wie is verantwoordelijk’ wordt beantwoord met het inmiddels overbekende gezegde ‘it takes a village to raise a child’. Uiteraard zijn ouders de eerstverantwoordelijken. Er is een belangwekkende medeverantwoordelijkheid van een brede opvoedingsomgeving van instellingen, overheid en burgers die zo veel mogelijk consistent en consequent met kinderen en jongeren omgaan. Dit leidt in de nota tot de volgende conclusie. ‘Opvoeden, zo nodig heropvoeden en de dialoog en de morele confrontatie met kinderen en jon-geren aangaan, daar gaat het om. Daarom moeten we het debat over waarden en normen niet alleen voeren maar vooral ook vertalen in concrete actie: een aansprekend jeugdbeleid gericht op volwassenen, kinderen en jongeren. ‘Aansprekend’ in de zin van: het spreekt me aan, ik raak er door gemotiveerd èn in de zin van: je aangesproken weten op je eigen taken en verantwoorde-lijkheden en zelf ook anderen daarop aanspreken. Dit vertalen we in een nieuwe missie voor het jeugdbeleid. Een missie voor de hele stad. Jongeren moeten het kunnen maken in Rotterdam. Als ze willen krijgen ze van ons alle kans. Als ze echt niet kunnen onze hulp. Maar voor wie niet wil stellen we grenzen en treffen we maatregelen.’ Deze uitgangspunten zijn vertaald in drie actieprogramma’s die in de volgende paragrafen wor-den beschreven. De actieprogramma’s werden voor het overgrote deel gefinancierd vanuit (een ombuiging van) reguliere geldstromen. Op enkele punten kwam extra geld beschikbaar voor enkele bijzondere activiteiten. Het ging daarbij steeds om beperkte middelen (per programma ergens tussen de 0 en de 500.000 euro voor de looptijd), met uitzondering van het actie-programma Voeding en Beweging, waarvoor vanuit verschillende bronnen (onder andere Grotestedenbeleid en BOS-impuls van VWS) een kleine 10 miljoen extra beschikbaar kwam. Op een aantal onderdelen van het actieprogramma Opvoedingsondersteuning hebben de landelijke ‘Impulsgelden Opvoedhulp en Opgroeihulp’ voor een versnelling van de uitvoering van de plan-nen gezorgd.

3.1.3 De uitvoeringsorganisatie

In de kadernotitie wordt een uitvoeringsorganisatie geschetst. Op stedelijk niveau is het college als geheel verantwoordelijk. De wethouder sociale integratie is de coördinerend wethouder en is aanspreekbaar voor externen. De strikt repressieve aanpak is echter de verantwoordelijkheid van de wethouder veiligheid. Met de deelgemeenten wordt samengewerkt in het kader van een Bestuursakkoord Onderwijs en Jeugd. Per deelgemeente worden concrete resultaatsafspraken gemaakt. Ook hier valt het thema jeugd en veiligheid buiten. Voor dit thema zijn aparte overleg-gen van de justitieketen, college en een vertegenwoordiging van de deelgemeenten. Op het ambtelijke niveau is er een stuurgroep integraal jeugdbeleid van de meest betrokken diensten, voorgezeten door het hoofd ‘Jeugd en Opvoeding’ van de Dienst Stedelijk Onderwijs (inmiddels Jeugd, Onderwijs en Samenleving: JOS). De deelnemende diensten zijn SoZaWe, GGD, S&R, Programmabureau Veilig en Werkstad en uiteraard JOS zelf. Onder deze stuurgroep bevinden zich werkgroepen. JOS heeft daarmee een coördinatie- en regierol en is ook het schar-nierpunt van het beleidsprogramma met andere beleidsprogramma’s en externe relaties.

Page 12: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

11

3.2 Het actieprogramma ‘Stedelijke Basisinfrastructuur Opvoedingsondersteuning’

Het actieprogramma wordt in maart 2004 beschreven in de nota Actieprogramma Stedelijke Basisinfrastructuur Opvoedingsondersteuning. In maart 2005 verscheen er een update. In het actieprogramma opvoedingsondersteuning worden, onder de algemene noemer ‘stedelijke basisinfrastructuur opvoedingsondersteuning’ 24 doelstellingen geformuleerd, met voor iedere doelstelling een concreet resultaat. Een belangrijk onderdeel is de oprichting van JONG’s in deel-gemeenten. Dit zijn servicecentra waarin jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, onderwijs en deel-gemeentelijke (welzijns)voorzieningen een gecoördineerd, herkenbaar en toegankelijk aanbod aan opvoedingsondersteuning creëren1. In 2005 zouden er vijf van deze centra moeten zijn. In 2006 zou uitbreiding naar andere deelgemeenten moeten plaatsvinden. Daarnaast werd er een inventarisatie aangekondigd van het bestaande aanbod in iedere deelgemeente en werden vele voorlichtende en opvoedingsondersteunende activiteiten in onder meer scholen (bijvoorbeeld het werken met assistenten ouderbetrokkenheid), kinderopvang, sociaal cultureel werk en de justitie-keten aangekondigd. Werkers in kinderopvang en het sociaal cultureel werk worden getraind in het signaleren en bespreken van problemen met ouders. Intern leerlingbegeleiders en school-maatschappelijk werkers worden opgeleid om zelf deze trainingen te geven. Voor zeer moeilijk bereikbare doelgroepen worden gezinscoachachtige interventies ontworpen waarbij niet-deelname kan leiden tot het korten op uitkeringen. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar het actieprogramma.

3.3 Het actieprogramma ‘Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid’

Doel van het actieprogramma, beschreven in de nota ‘Voorkomen en bestrijden van jeugdwerk-loosheid gemeente Rotterdam’ (maart 2004, bijgewerkt maart 2005) is te komen tot duurzame (economische) zelfredzaamheid van de Rotterdamse jongeren. Er worden in totaal 27 concrete resultaten benoemd. Een centraal onderdeel van het actieprogramma is het stedelijke ‘jongeren-loket’. Hierin werken JOS (vanuit het onderwijsperspectief), SoZaWe en CWI samen om voor iedere jongere een aanbod (trajectplan) te creëren dat leidt tot economische onafhankelijkheid. Daarbij wordt door de ‘klantenmanager’ een ‘ladder’ gehanteerd: eerst een startkwalificatie beha-len; als dat niet kan werk met opleiding combineren; als dat niet kan alleen werk; als dat niet kan is een uitkering mogelijk. Mocht een jongere uiteindelijk toch een uitkering nodig hebben, dan wordt daaraan een werkverplichting (Work First) gekoppeld, bijvoorbeeld om werkervaring op te doen of gemeenschapstaken uit te voeren. Aanbod dat nodig is om jongeren in het gewenste traject te krijgen, worden gezocht bij andere instellingen of ingekocht. Voor moeilijk bereikbare of ______________ 1 ‘Een JONG-centrum is een laagdrempelige één-loketvoorziening waar alle ouders, medeopvoeders en jeugd in de deelgemeente terecht kunnen. Ouders kunnen daar terecht voor de basiszorg van consultatiebureau en jeugdart-sen. Eenieder kan binnenlopen met vragen op het terrein van informatie en voorlichting over opvoeding en de voor-zieningen in de deelgemeente. En er kunnen afspraken worden gemaakt als het aankomt op adviesgesprekken of doorverwijzing naar andere voorzieningen in de deelgemeente. Ook een centraal meldpunt voor opvoedproblemen moet een plek krijgen in het JONG. Het primaire doel van het JONG-centrum is dus het waarborgen van een goede basisjeugdgezondheidszorg en vroegtijdige signalering en een adequate aanpak van opvoedrisico’s en -problemen. De JONG-ontwikkeling beoogt ook bij te dragen aan verbeterde afstemming en samenwerking tussen de partners in de driehoek jeugdgezondheidszorg – onderwijs – welzijn, die ieder vanuit hun eigen kerntaken een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de opvoedmilieus en opvoedingsondersteuning.’(uit: Inhoudelijk beleidskader inventarisatie pedagogische (basis)infrastructuur opvoedingsondersteuning, 2006).

Page 13: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

12

onwillige jongeren worden de zogenaamde loopacties uitgevoerd: men zoekt de jongere op, waar hij ook verblijft. Andere onderdelen van het actieprogramma zijn gericht op het voorkómen van voortijdig school-verlaten, het creëren van doorlopende leerlijnen van VMBO naar MBO, het creëren van banen in het MKB, het overleggen met werkgevers over werkgelegenheid, het opzetten van een werkge-versservicepunt enzovoorts.

3.4 Het actieprogramma ‘Jeugd en Overlast’

Het actieprogramma is in maart 2004 beschreven in de nota ‘ Actieprogramma Jeugd en Overlast 2004. Ketenaanpak preventief-correctief-repressief jeugdbeleid’. In maart 2005 verscheen ook van dit programma een bijgewerkte nota. Er worden 45 resultaten benoemd. De persoonsgerichte aanpak (PGA) van hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren worden als een topprioriteit gezien in het veiligheidsbeleid. In de PGA wordt voor een bepaalde jongere een traject bedacht waarin zoveel mogelijk van het bestaande aanbod gebruik gemaakt wordt. Een belangrijk instrument in het programma is daarom de zogenaamde DOSA (Deelge-meentelijk Overleg Sluitende Aanpak) die in alle deelgemeenten opgericht dienden te worden. In dit DOSA overlegt een aantal ketenpartners (zoals politie, maatschappelijk werk, Bureau Jeugd-zorg, jongerenwerk). Een ‘regisseur’ voert de PGA vervolgens uit. De target is dat 1550 overlast-gevende of criminele jongeren in een hulpverlenings- of justitieel traject geplaatst worden. Naast de DOSA’ s kan als belangrijk onderdeel het SISA-signaleringssyteem genoemd worden. Dit geautomatiseerde systeem zorgt er automatisch voor dat als een jongere met meer dan één instelling contact heeft, de verschillende instellingen dit van elkaar horen zodat ze samen een plan van aanpak kunnen maken. Bijzonder is ook de Vroegtijdige Interventie criminele carrière-Gezinnen (VIG) waarin multiproblemgezinnen met een historie van criminaliteit zeer intensief en persoonlijk begeleid worden. Verder kunnen nog genoemd worden intensieve leerplichthandha-ving en een outreachende aanpak van probleemjongeren op straat.

3.5 Het actieprogramma ‘Voeding en Beweging’

Het actieprogramma is in mei 2005 beschreven in de nota ‘Actieprogramma Voeding en Bewe-ging: energie in balans’. Overgewicht wordt gezien als een van de belangrijkste bedreigingen van de volksgezondheid. De Rotterdamse jeugd scoort wat dit betreft aanzienlijk ongunstiger dan de rest van de Nederlandse jeugd. Overgewicht wordt gezien als het resultaat van een ongezond voedingspatroon. Gebrek aan beweging verergert dit probleem. Het hoofddoel van het program-ma is dan ook ‘Het bevorderen van gezonde voeding en beweging onder de Rotterdamse jeugd om overgewicht te reduceren en bewegingsarmoede te bestrijden’. Er zijn in het actieprogramma vier thema’s benoemd: 1. jeugd en buitenruimte (spel- en sportruimte buiten); 2. jeugd en binnen-ruimte (gym- en speelzalen); 3. voeding en beweging (op individuele kinderen en ouders gerichte acties); en 4. evenementen (vele tientallen promotionele top- en breedtesportevenementen. In totaal werden er 43 specifieke doelen geformuleerd.

Page 14: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

13

4 Resultaten

4.1 Verslag van onderzoeksactiviteiten

4.1.1 Documentenonderzoek

Door de onderzoekers is een grote hoeveelheid beleidsdocumenten, cijfermatige overzichten, voorbereidende studies, operationalisaties van plannen en evaluatiestudies van onderdelen van het programma bestudeerd (zie bijlage 1 voor een overzicht). Ten behoeve van het overleg dat tweemaal per jaar plaatsvindt tussen de programmaleiding en de wethoudersstaf (de vier meest betrokken wethouders) zijn per actieprogramma de zogenaamde stoplichtrapportages opge-maakt. Voor het laatst op 12 januari 2006. Dit is een overzicht van de beoogde resultaten en de mate waarin de realisatie daarvan op schema ligt. Per resultaat wordt een der drie ‘stoplichtkleu-ren’ toegekend: rood (resultaat niet behaald); oranje (minder resultaat dan beoogd) of groen (resultaat behaald). Deze rapportages geven een goed inzicht in de doelrealisatie van het pro-gramma en zijn door de onderzoekers dankbaar gebruikt.

4.1.2 Interviews met bestuurders, gemeentelijke diensten en uit-voerders

In een aantal gestructureerde gesprekken van drie kwartier tot twee uur is de inhoud van het beleid, de aansturings- en communicatiestructuur en de doelrealisatie vanuit verschillende per-spectieven met de direct betrokkenen doorgenomen. Van ieder gesprek is een verslag gemaakt dat als onderzoeksmateriaal gebruikt is. Om de gesprekspartners zo open mogelijk te laten zijn, is toegezegd dat er geen tot de persoon herleidbare uitspraken in het verslag komen. Om die reden zijn de verslagen niet in dit rapport opgenomen. De volgende gesprekken zijn gevoerd met in totaal 54 personen. 1. Individuele gesprekken met de drie meeste betrokken wethouders 2. Individuele gesprekken met vier portefeuillehouders van deelgemeenten met uiteenlopende

kenmerken 3. Gesprek directeur JOS 4. Groepsgesprek Stuurgroep Integraal Jeugdbeleid 5. Gesprek actieprogrammamanagement Opvoedingsondersteuning 6. Gesprek actieprogrammamanagement Jeugdwerkloosheid 7. Gesprek actieprogrammamanagement Jeugd en Overlast

Page 15: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

14

8. Gesprek met de Stadsmarinier Jeugd 9. Gesprek actieprogrammamanagement Voeding en Beweging 10. Groepsgesprek uitvoerenden op managementniveau van het actieprogramma Opvoedings-

ondersteuning 11. Groepsgesprek uitvoerenden op managementniveau actieprogramma Jeugdwerkloosheid:

keten werk en uitkering 12. Groepsgesprek uitvoerenden op managementniveau actieprogramma Jeugdwerkloosheid:

onderwijsketen 13. Groepsgesprek uitvoerenden op managementniveau programma Jeugd en Overlast

4.1.3 Onderzoek bij eindgebruikers

Op een aantal punten hebben de actieprogramma’s nu reeds geleid tot concrete veranderingen in het functioneren van instellingen en hebben burgers (ouders, kinderen, jongeren) ervaringen opgedaan met activiteiten die uit het programma voortkwamen. Waar dat het geval is, zijn profes-sionals, ouders of jongeren benaderd om hun ervaringen en mening te vragen over het aanbod. Aan alle benaderde personen is (op een voor hen relevante wijze) ook gevraagd naar hun opvat-ting over het element ‘grenzen’ in het gemeentelijke beleid. Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksactiviteiten: 14. Een schriftelijke enquête bij jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en pedagogen werkzaam in

de jeugdgezondheidszorg, die te maken hebben gekregen met een uitbreiding van pedagogi-sche deskundigheid in hun werksituatie

15. Een schriftelijke enquête onder deelnemers aan een cursus signaleren en bespreken van

problemen met ouders uit kinderopvang, welzijnswerk en onderwijs 16. Mondelinge interviews met ouders van basisschoolleerlingen in scholen die met assistenten

ouderbetrokkenheid werken 17. Telefonische interviews met jongeren die met ‘loopacties’ van het jongerenloket bereikt zijn 18. Persoonlijke gesprekken met jongeren die met de DOSA-aanpak bereikt zijn 19. Persoonlijke gesprekken met ouders van de gezinscoachingsprojecten VIG/GAAF Tot slot is de rapportage van het onderzoek voorgelegd aan vier externe experts: één erkend deskundige op het terrein van openbaar bestuur en voor ieder programma één erkend inhoudelijk deskundige. Aan hen is gevraagd of de conclusies van de rapportage op basis van het gepresen-teerde materiaal naar hun mening valide zijn. Daarnaast is hen gevraagd een kort commentaar te schrijven op de bevindingen. In dit commentaar dient te worden aangegeven wat de sterke en

Page 16: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

15

zwakke punten van het beleidsproject en de drie programma’s zijn en welke aanbevelingen zij voor het vervolg van het programma kunnen doen.

4.2 De achterliggende pedagogische visie in het beleid

4.2.1 Het gemeentebestuur1 is bestuurlijk verantwoordelijk voor opvoeden en opgroeien in de stad

In de loop van deze collegeperiode heeft ‘de jeugd’ prioriteit gekregen. Het inzicht ontstond dat een gemeentebestuur weliswaar voor een deel afhankelijk is van andere sectoren (politie, justitie, jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, werkgevers) in het jeugdbeleid, maar dat de problemen met de jeugd alleen konden worden opgelost als het gemeentebestuur niet alleen de regie voert, maar ook het scenario durft te schrijven en zelf een hoofdrol voor zijn rekening neemt.2 Dit leidde halverwege de collegeperiode tot het hier geëvalueerde beleidsprogramma. In alle lagen van het beleidsprogramma is er erkenning voor deze rolopvatting. Men is het er in brede kring over eens dat deze opstelling van het college én het benoemen van concrete thema’s en doelen geleid hebben tot een versnelling van het jeugdbeleid. Ook op het niveau van het bestuur van de deel-gemeenten is men ervan overtuigd dat majeure problemen met de jeugd alleen kunnen worden opgelost als het stadsbestuur zich daar intensief mee bemoeit en vindt men dat de opstelling van het college tot een versnelling en concretisering geleid heeft. Nu is jeugdbeleid erg breed en is het onderdeel van een groot aantal portefeuilles en bestuursla-gen. Deze opstelling van het gemeentebestuur vraagt daarom wel om een sterke integratie van beleid tussen de verschillende portefeuillehouders binnen het college en een naadloze aanslui-ting van stads- en deelgemeentelijk beleid. Hier zal later op worden teruggekomen.

4.2.2 Opvoeden tot participatie

Bij het opvoeden van de jeugd spelen altijd drie elementen een rol: assimilatoire elementen (aan-passing aan wat er is), emancipatoire (kansen bieden aan de ontplooiing van individuele talenten) en participatoire (kinderen en jongeren uitdagen actief mee te doen in een proces van wederzijd-se beïnvloeding). Doorgaans wordt in het beleid vooral de nadruk gelegd op een combinatie van assimilatoire en emancipatoire doelen: kinderen moeten leren waar ze zich aan te houden heb-ben en binnen die kaders mogen individuele levenslijnen worden getrokken. Dat levert, sterk overdreven, een samenleving op waarin een verzameling individuen leeft die met een redelijk ______________ 1 Met gemeentebestuur wordt bedoeld het college en de dagelijkse besturen van de deelgemeenten. 2 Het SCP heeft de regierol van de gemeenten ooit in vier typen beschreven: 1.dirigistische sturingsambitie; 2. materiële sturingsambitie; 3. procesmatige sturingsambitie; 4. procedurele sturingsambitie. Dirigistisch wil zeggen dat de gemeente eenzijdig de doelstellingen en middelen bepaalt en toeziet op de uitvoering (top-down). Bij de materiële sturingsambitie stuurt de gemeente primair op inhoud, is resultaatgericht en hecht veel waarde aan de (maatschappelijke) effectiviteit van het beleid. Onder procesmatige sturingsambitie wordt verstaan dat de gemeente primair het beleidsproces stuurt. In deze visie is het hebben van overeenstemming belangrijker dan hetgeen waar-over overeenstemming is. In de procedurele sturingsambitie heeft de gemeente vooral een faciliterende rol en hecht veel waarde aan het creëren van adequate voorwaarden waaronder instellingen hun werkzaamheden kunnen uit-voeren. Het Rotterdamse jeugdbeleid kan worden getypeerd als een mengvorm van materieel en dirigistisch regie voeren.

Page 17: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

16

grote individuele vrijheid functioneren en alleen de algemene regels hebben om elkaar niet voor de voeten te lopen. In het Rotterdamse ligt echter sterk de nadruk op participatoire doelen. De beide andere typen doelen worden gezien als voorwaarden voor participatie. De belangrijkste boodschap aan ouders, kinderen en jongeren is ‘meedoen’ in onderwijs, het publieke domein en werk. Het beleid is erop gericht om ouders, kinderen en jongeren zoveel mogelijk te laten deel-nemen of terug te brengen naar reguliere maatschappelijke instituties en contexten. De oplossin-gen dienen bij voorkeur in die contexten gevonden te worden. Daarbij wordt participatie ook consequent gezien als iets dat van twee kanten moet komen. Er is sprake van geven en nemen. Wederzijds respect wordt daarbij als noodzakelijk benoemd. Een dergelijke prioriteit bij participatoire doelen is goed te begrijpen en ligt voor de hand in een pluriforme stad waarin er grote problemen zijn in het samenleven. Dit geldt temeer daar het aan-tal risicofactoren in het opvoeden en opgroeien naar verhouding groot is (zie 3.1.1).

4.2.3 Ondersteuning op het individuele niveau is noodzakelijk

De actieprogramma’s kennen een zeer groot aantal doelen. De meeste doelen zijn niet onver-wacht en niet veel anders dan voorheen het geval was en dan ook in andere gemeenten gesteld worden. Vaak gaat het om het aanbrengen van samenhang in het aanbod, om het verbeteren of uitbreiden van het bestaande aanbod en om het creëren van nieuw aanbod. De gestelde doelen zijn overigens wel concreter geformuleerd en worden explicieter gemonitord (zie 4.4) dan door-gaans gebeurt. Op één inhoudelijk punt onderscheidt het Rotterdamse jeugdbeleid zich echter van het eerdere beleid en van het doorsneebeleid in de Nederlandse gemeenten. Aan het Rotterdamse jeugdbeleid ligt impliciet de overtuiging ten grondslag dat jeugdbeleid alleen effectief kan zijn als op het niveau van de individuele burger in zijn eigen leefsituatie (in dit geval kinderen, jongeren, hun ouders en anderen die betrokken zijn bij hun opvoeden en opgroeien) mogelijkheden worden gecreëerd en oplossingen gevonden worden. Voor kinderen, jongeren en ouders die (dreigen te) marginaliseren, leidt deze overtuiging ook feitelijk tot bemoeienis van de gemeente met hun leven. De vier actieprogramma’s, gericht op respectievelijk opvoedingsondersteuning, jeugdwerkloos-heid, jeugd en veiligheid, en voeding en beweging dragen alle in meer of mindere mate deze overtuiging uit. In ieder actieprogramma gaat, nadat de relevante actoren een integraal plan gemaakt hebben, één persoon op de ouder of jongere af en zorgt dat in het stramien van de ‘per-soonsgebonden aanpak’ de verschillende instellingen en diensten hun eigen bijdrage leveren. De afstemming vindt plaats in DOSA, jongerenloket, JONG en jeugdgezondheidszorg. De mentor, klantenmanager, jongcoördinator of jeugdarts leggen het contact met de burger en zijn de case-managers van het afgesproken traject. De DOSA-mentor begeleidt de jongere, organiseert en coördineert het aanbod dat nodig is. Vanuit het jongerenloket wordt een jongere zonodig door de klantenmanager opgespoord en wordt met hem of haar een traject georganiseerd dat leidt tot onderwijs, werk of een zinvolle tijdsbesteding. Ouders met opvoedingsproblemen worden zonodig zeer intensief gecoacht, waarbij afstemming van de activiteiten van andere voorzieningen in de handen van de gezinscoach wordt gelegd. Kinderen bij wie overgewicht wordt gesignaleerd, worden door de jeugdarts of verpleegkundige nog een aantal malen opgeroepen om na te gaan of de gegeven adviezen tot resultaat hebben geleid.

Page 18: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

17

Hiermee wordt een stap gemaakt van aanbodgestuurd werken naar vraaggericht werken, of zoals het in de kadernota staat ‘dialooggestuurd’ werken. Er zijn relatief weinig doelen geformuleerd die te maken hebben met algemene opvoed- en opgroeicondities, het veranderen van maatschappelijke structuren of het herinrichten van de voorzieningenstructuur.

4.2.4 Gemeentelijke bemoeienis met opgroeien en opvoeden is niet vrijblijvend

De bemoeienis van de gemeentelijke overheid met opvoeden en opgroeien in de eigen leefsitua-ties is niet vrijblijvend. Burgers worden op hun verantwoordelijkheden aangesproken en zonodig met drang en dwang ertoe gebracht om aan de samenleving mee te gaan doen. Doorgaans krijgt dit de vorm van een outreachende, bemoeizorgachtige individuele benadering, waarbij veel moei-te wordt gedaan om hoe dan ook in contact te komen met de burger, maar ook wordt gebruik gemaakt van het (dreigen met) korten op uitkeringen. Het aan de orde stellen dat de gemeente-lijke overheid zich met drang en dwang, sancties en straffen (uiteraard geheel binnen de gelden-de wet- en regelgeving) mag bemoeien met het opvoeden en opgroeien, heeft een doorbraak betekend in de landelijke discussie hierover. De discussies gaan ook in Rotterdam door. Er is echter in het algemeen draagvlak voor deze aanpak. Een ruime meerderheid (70-80%) van de professionals (jeugdartsen, verpleegkundigen, pedagogen, werkers in welzijnswerk, onderwijs en kinderopvang) ondersteunt het drang- en dwangbeleid. Van de geïnterviewde ouders (die zelf niet met de dwang- en drangvariant te maken hebben gekregen) is slechts een krappe meerderheid (52%) het eens met dwangmaatregelen om hulp te laten aanvaarden (zie paragraaf 4.6 en 4.7). Hieraan moet meteen worden toegevoegd dat de waardering voor het beleid uitgesproken werd in een context waarin de oplossingen voor de problemen voor verreweg het grootste gedeelte werden gezocht in de eigen leefsituatie en in reguliere voorzieningen. Dwang en strafmaatregelen zoals het korten op de kinderbijslag of zelfs gesloten opvang van jongeren in ‘opvangcentra’ of kazernes maken geen deel uit van het geëvalueerde programma. Opvallend is dat geïnterviewde jongeren die te maken hebben gekregen met de ‘drang- en dwangbenadering’ vrijwel unaniem waardering hebben voor een gemeentelijke overheid die zo ver durft te gaan. Zowel de jongeren die via de DOSA-structuur zijn aangesproken als via de loopacties van het jongerenloket vinden deze aanpak ‘goed’ en kunnen ook uitleggen wat daar goed aan is (zie paragraaf 4.6.3 en 4.6.4). Hun commentaar kan misschien nog het best worden samengevat met het wat ouderwetse gezegde ‘voor je eigen bestwil’.1

______________ 1 Een dergelijke aanpak veronderstelt wel duidelijke spelregels met voor de burger ook de mogelijkheid van formele klachten en bezwaren.

Page 19: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

18

4.2.5 De goede weg?

In een aantal punten zal een waardering en een weging gegeven worden van het vastgelegde beleid, gevolgd door een korte aanbeveling. 1. De pedagogische uitgangspunten in het huidige beleidsprogramma zijn eigentijds en slui-

ten aan op recente ontwikkelingen in beleid en wetenschap. Het leggen van accenten op participatoire doelen vindt in steeds meer gemeenten plaats en heeft in het algemeen de voorkeur boven prioriteit geven aan assimilatoire en emancipatoire opvoedingsdoelen, zo bleek in een onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam onder alle Nederlandse gemeenten. Aanbevolen wordt deze visie te bestendi-gen en verder te expliciteren en communiceren.

2. Vanuit wetenschappelijk perspectief kan het volgende gezegd worden. Onderzoekers han-teren tegenwoordig een lijst van ‘what works’-principes of van kenmerken van effectieve interventies in opgroeien en opvoeden.1 Hierbij komt steeds naar voren dat interventies effectiever zijn naarmate ze meer in de eigen leefsituatie van de doelgroep plaatsvinden en naarmate ze meer multisystemisch werken (dat wil zeggen in meerdere domeinen van de eigen leefsituatie actief zijn) en werken met concrete doelen die ook voor de doelgroep relevant zijn. In de huidige beleidsprogramma’s zijn deze criteria impliciet meegenomen. Een aantal andere criteria echter niet. Zo speelt het ‘evidence-based’ werken nog geen grote rol in het geformuleerde beleid. Vele methodieken worden ter plekke ontwikkeld en uitgeprobeerd in plaats van dat zij aansluiten bij de bekende bewezen werkwijzen. Het verdient aanbeveling deze impliciete criteria te expliciteren en te systematiseren en ze te vergelijken met de algemeen geldende criteria2 zodat er gerichter werken aan effectiviteit mogelijk is.

3. Integraliteit op collegeniveau kan in de uitvoering nog verbeterd worden. De wethouders-staf is een begin. Een subcollege en/of één coördinerend wethouder jeugd zijn opties voor de toekomst.

4. Het beleid is echter voornamelijk probleemgericht. Het ontbreekt aan een vergelijkbare funderende visie voor het algemene beleid op het terrein van opvoeden en opgroeien. Beleid, gericht op het ontstaan van bindingen in de samenleving, algemeen preventief beleid, onderwijsbeleid en welzijnsbeleid dreigen uit het gezichtsveld te raken. Discussies over educatieve basisvoorziening en in de voorschoolse periode, discussies over de Brede School (met ouderpartnerschap als belangrijk instrument voor maatschappelijke ontwikke-ling) dienen geactiveerd te worden. Dat wil niet zeggen dat er op het gebied van algemeen jeugdbeleid niet het nodige in Rotterdam gebeurt, maar het verdient aanbeveling een richtinggevende visie vast te leggen.

______________ 1 Zie bijvoorbeeld Hermanns, J., Öry, F., & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Julius Centrum. Zie ook Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, 2005. 2 Interventies zullen effectiever zijn naarmate 1. Er meer gebruik wordt gemaakt van theoretisch onderbouwde en gestandaardiseerde methodieken die controleerbaar worden toegepast. 2. Er een evenwicht is tussen de omvang en complexiteit van het probleem en inzet van mensen en middelen. 3. Er meer aangesloten wordt op de individue-le risico- en protectieve factoren in de leefsituatie van het gezin of de jongere. 4. Er meer ‘need-based’ en ‘vraagge-stuurd’ gewerkt wordt. 5. Ze meer gericht zijn op het herstel van zelfregulatie bij jongeren en hun opvoeders. 6. Er gewerkt wordt in de eigen leefwereld van de jongeren. 7. De interventie meer gericht is op concrete doelen. 8. De interventie ‘community-based’ is - d.w.z. plaatsvindt in de (eigen) gemeenschap - en gebruik maakt van bestaande sociale en professionele netwerken. 9. De interventie meer ‘culture-sensitive’ is, dat wil zeggen dat de aanbieder van de interventie in staat is tot interculturele communicatie.

Page 20: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

19

5. Het beleid is voor een groot deel top-down ingezet. Er is weliswaar op vrijwel alle onderde-len gebruik gemaakt van wat er eerder en ‘bottom-up’ ontwikkeld is, maar de deelgemeen-ten en de werkvloer zijn in hun beleving, mede door de snelheid waarmee het programma is opgezet en uitgevoerd, onvoldoende betrokken bij de beleidsontwikkelingen. De inspira-tie zoals die in de top van het programma is ontstaan, begint daar pas nu door te dringen. De inspiratie komt bovendien vaak via de zijlijn (media, publiek optreden van wethouders). Inmiddels is er voldoende draagvlak voor het beleid, maar omdat er nog belangrijke dis-cussies gevoerd moeten worden en belangrijke stappen gezet moeten worden, is aandacht voor en persoonlijk investeren in de werkers in diensten en instellingen die verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het beleid in het contact met de burger, in de toekomst noodza-kelijk. Waar (mede door een andere financieringsstructuur) in het actieprogramma Voeding en Beweging van meet af aan de interactie in de beleidsontwikkeling met de deelgemeen-ten en instellingen sterk was, is dat ook meteen een van de succesfactoren.

6. De doelgroep komt in het programma vooral voor in de vorm van geaggregeerde cijfers. Dat is niet logisch als het beleid zich expliciet op individuele burgers richt. Wat de betrok-kenen zelf vinden, hoe zij problemen definiëren, welke oplossingen ze kunnen bedenken, wat ze vinden van het beleid (voor zover ze daarmee in aanraking komen) en welk effect dat op hen heeft, komt op individueel niveau aan de orde, maar blijft in het beleid groten-deels onderbelicht. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de evaluaties van de Vroegtijdige Interventies in criminele carrièreGezinnen en de evaluatie van het voorlichtingsproject ‘Elke Dag Bewegen’. Aanbevolen wordt de burger bij het verdere ontwerp van het programma systematischer te betrekken. Dit kan goed in de vorm van foccussed groups of expertmee-tings (waarbij de burger de expert van zijn eigen leefsituatie is). Ook evaluatie op het niveau van de burger, zoals in beperkte zin in dit onderzoek geschied is, wordt niet alleen door de burger verwelkomd, maar levert ook belangrijke informatie op die stimulerend kan werken op de verdere gang van zaken in het programma.

7. In het programma is blijkens de reacties van professionals en burgers een adequaat even-wicht gevonden tussen steun en grenzen. Het in de publiciteit presenteren van het dwang/drang/sanctie/strafelement in het beleid als de belangrijkste peiler is daarom niet productief. Dit element lijkt als een ‘pars pro toto’ de maatschappelijke discussie te domine-ren roept onnodig tegenreacties op. In het programma wordt vrijwel nooit gesproken van beleid, gericht op specifieke etnische, religieuze of culturele groepen. Bij de PGA-aanpak mag men uitgaan van ‘culture sensitivity’, maar niet van aparte programma’s voor aparte doelgroepen. Ook in de uitvoering is er vrijwel geen selectief beleid voor bepaalde doel-groepen. Dit sluit aan bij bevindingen dat dit type doelgroepenbeleid nauwelijks voordelen heeft en doorgaans alleen maar tot het omgekeerde van participatie leidt. Aanbevolen wordt deze lijn onverkort te handhaven.

Page 21: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

20

4.3 De werkzaamheid van de beleidsstructuur en de programmastructuur

De uitvoering van het beleid kan beschreven worden als een matrixaanpak waarin dwars door diensten heen een programma is gemaakt. Er is een programmamanager aangesteld en een communicatiestructuur binnen en tussen diensten gecreëerd. Binnen het programma zijn de vier genoemde actieprogramma’s opgezet. Voor ieder actieprogramma is een management aange-wezen.1 Met de deelgemeenten is een bestuursakkoord afgesloten en wordt de bestaande over-legstructuur gebruikt om afspraken te maken. Het programma heeft op een aantal punten zijn voordeel kunnen doen met landelijke ontwikkelin-gen en met financieringsbronnen van de rijksoverheid. De afstand tussen het jeugdbeleid in een grote stad en het rijksbeleid is zowel op ambtelijk als op politiek niveau klein. De landelijke Operatie Jong (waarbinnen Rotterdam een pilot vormt) heeft daarbinnen en daar-naast een stimulerende rol gespeeld. De programmastructuur geeft binnen de actieprogramma’s een sterke impuls aan het werken met sluitende ketens, aan structurele samenwerking tussen instellingen en het besef vanuit verschil-lende invalshoeken aan hetzelfde probleem te moeten werken. Het dagelijks handelen van vele diensten, instellingen en uitvoerenden is naar eigen zeggen fundamenteel veranderd. De com-municatielijnen binnen de programma’s zijn kort geworden. De programmamanager en steeds meer ook de leiding van de diensten reageren alert en handelend op signalen van problemen en stagnatie. Hierdoor is er een dynamiek ontstaan waardoor de meeste actieprogramma’s als een ‘lerende organisatie’ kunnen worden getypeerd. Initiatieven die min of meer los van het program-ma door het college gelanceerd zijn (zoals de stadsmarinier jeugd), leidden niet tot problemen en werden in goed overleg afgestemd met de actieprogramma’s. De deelgemeenten (die het meest bij de uitvoering betrokken zijn) waarderen de uiteindelijke aansturings- en overlegstructuur. Het beleidsprogramma heeft op grote lijnen een positief imago bij allen die er bij betrokken zijn. Vanuit het perspectief van de wat kleinere deelgemeenten die relatief weinig jeugdproblematiek hebben is de programmastructuur wat zwaar in verhouding tot hetgeen in die deelgemeente in de uitvoering terecht komt. Men kan vragen stellen bij de slagvaardigheid van een matrixorganisatie. In de huidige situatie wordt het proces door de programmamanager (JOS) vooral gestuurd door (citaat uit de kadernoti-tie ‘ Steun en Grenzen’: ‘De DSO vat haar coördinatie- en regierol vooral op als een procesverantwoordelijkheid voor de totstandkoming van beleid en/of (een verbetering) van de uitvoering. Deze taak zal onontkoom-baar de vorm krijgen van netwerksturing op basis van partnerschap en gedeelde verantwoorde-lijkheden. Deze rol komt niet alleen tot uiting in coördineren, regisseren en initiëren maar ook in het signaleren van stagnaties en witte plekken en het actief aan de orde stellen van deze signa-len.’ Deze taak wordt door het programmamanagement van JOS met veel verve en resultaat uitge-voerd. De constructie valt of staat echter met de backing die het programma krijgt van de direc-

______________ 1 Nogmaals: het onderzoek naar het programma ‘Voeding en Beweging’ is pas kort geleden gestart. In deze tussen-rapportage worden over dit actieprogramma slechts in beperkte mate uitspraken gedaan.

Page 22: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

21

teuren van andere diensten en van de betrokken portefeuillehouders. Daartoe is het contact met het college in de vorm van de wethoudersstaf te weinig frequent en te weinig intensief. Ook kan hier nogmaals gewezen worden op de noodzaak dat het college volledige integraliteit in het jeugdbeleid realiseert en van daaruit handelt. Wat voor het programma als geheel geldt, geldt ook voor de actieprogramma’s: een krachtige lei-ding bij activiteiten die zich op terreinen van verschillende diensten en sectoren begeven, is niet alleen afhankelijk van persoonlijke competenties, maar ook van de mate van steun ‘van boven’. De samenwerking in de politie- en justitieketen wordt algemeen als goed beoordeeld. Waar de veiligheidspoot dreigde los te functioneren van het programma is via deelname van de wethouder veilig aan de Staf J4 en het op afroep beschikbaar zijn van de wethouder sociale integratie voor de Stuurgroep Veilig voor afstemming gezorgd. De samenwerking met de Stadsregio is groeiende. Het onderwijs is via schoolbesturen en scholen intensief bij het programma betrokken. De inten-ties tot een gezamenlijke aanpak is in de besturen en management van met name de ROC’s wel aanwezig. Niettemin identificeert deze sector zich naar verhouding minder met het gehele beleidsprogramma dan andere sectoren zoals justitie of jeugdzorg. Het programma is niet altijd even goed bekend en het realiseren van de doelen die men kent worden niet altijd als een joint venture gezien. Dit is echter wel een bittere noodzaak. De afstemming van de zorgstructuren in het onderwijs bijvoorbeeld en de JONG-centra, het jongerenloket en de DOSA’s is een reëel pro-bleem in de uitvoering. Dit type afstemmingsvraagstukken is overigens niet alleen een Rotterdams probleem. In de Operatie Jong wordt hier aandacht aan besteed. Er zullen concrete oplossingen voorgesteld worden. De grote afwezige in de programmastructuur is de gezondheidszorg, met name de huisartsen en de Geestelijke Gezondheidszorg. Beide sectoren hebben directe raakvlakken met alle actiepro-gramma’s. Zo is de huisarts nog steeds de persoon waar de meeste vragen over opvoeden en opgroeien terechtkomen. Ze nemen echter maar zeer beperkt deel aan de beleidsontwikkeling op stedelijk of deelgemeentelijk niveau. Een deel van de jongeren dat voor overlast of criminaliteit, schooluitval of uitkeringsafhankelijk-heid zorgt, heeft psychische en gedragsproblemen die met ondersteuning van de kinder- en jeugdpsychiatrische zorg beter oplosbaar zouden zijn. Dat deel van de gezondheidszorg dat wel in het programma zit (de GGD) wordt door de andere actoren vaak als een partner gezien die wat verder van hen afstaat. Samenwerking met huisartsen en GGZ in met name de JONG- en DOSA-structuur dient met kracht ter hand genomen te worden. Tot slot moet worden vastgesteld dat het programma de zogenaamde projectencarrousel een halt wil toeroepen. Dat lukt nog niet altijd. Er schieten nog vele initiatieven uit de grond die los staan van de ontworpen programmastructuur of daar alleen voor de vorm in zijn ondergebracht. Over het formuleren van concrete doelen is al het nodige positiefs gezegd. Niettemin is ook hier enige bijstelling nodig. Per programma is een te groot aantal doelen geformuleerd, waarschijnlijk om bij alle betrokkenen zoveel mogelijk draagvlak te creëren door uit te gaan van wat er als was. Minimaal de helft daarvan zijn procesdoelen. De overige zijn cijfermatige targets. Veel van deze doelen leven nauwelijks in de uitvoerende organisaties. De cijfermatige targets zijn doorgaans

Page 23: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

22

niet gekozen na een analyse, maar staan in de beleving van de uitvoerende diensten en instellin-gen soms meer voor een ‘ambitieniveau’ dan voor een realistisch doel. De keuze om in vier actieprogramma’s te werken heeft voor overzichtelijkheid en een snelle start gezorgd. In de praktijk blijkt echter dat de geëvalueerde actieprogramma’s elkaar steeds meer beginnen te raken. Zo komen de JONG-centra werkende weg in aanraking met (letterlijk) dezelf-de opvoed- en opgroeiproblemen van dezelfde gezinnen als de DOSA’s, waar ook weer jongeren in opduiken die ook klant zijn van het jongerenloket. In de dagbesteding van jongeren kan sporten een belangrijke bijdrage leveren (als sporter, maar ook als sportleider). Opvoedingsondersteuning en voedingsvoorlichting raken elkaar. In de komende periode zal afstemming een belangrijk beleidsdoel moeten worden. Het is de overtuiging van de onderzoekers dat er op het terrein van de opvoedhulp en opgroeihulp meerwaarde te halen is uit een geïntegreerd deelgemeentelijk sys-teem van enerzijds persoonlijke zorg vanuit de JONG’s, anderzijds zorg vanuit maatschappelijke perspectief vanuit de DOSA’s/het jongerenloket. Zeker indien er daarnaast nog samenwerking ontstaat met de zorgstructuren van het onderwijs als derde peiler, kan een duurzaam systeem van opvoed- en opgroeihulp ontstaan. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: 1. Het in gang gezette beleid en de daarbij ontworpen (matrix)programmastructuur werkt en

dient gehandhaafd te worden. Door vrijwel alle gesprekspartners werd op continuïteit aan-gedrongen.

2. De programmastructuur werkt alleen als door de directeuren van de diensten en vanuit het college eenduidige backing plaatsvindt.

3. Bij het stellen van doelen dient men realistischer te werk te gaan. 4. Er moet door het college extra geïnvesteerd worden in de samenwerking met de schoolbe-

sturen. 5. De huisartsen en GGZ-sector moeten in de programmastructuur een plaats krijgen. 6. Op korte termijn dient een visie op de deelgemeentelijke ‘ infrastructuur opvoedhulp en

opgroeihulp’ te worden geformuleerd waarin de JONG-centra, de DOSA, de activiteiten van het jongerenloket en de zorgstructuur rond het basisonderwijs een plaats krijgen.

4.4 Concrete resultaten per actieprogramma

4.4.1 Het actieprogramma ‘Stedelijke Basisinfrastructuur Opvoedingsondersteuning’

In 2004 zijn de volgende twee hoofddoelen geformuleerd: · In 2006 is een stedelijke basisinfrastructuur opvoedingsondersteuning gerealiseerd, waarin

sprake is van een sluitende keten en aan alle functies op het terrein van algemene, preventie-ve, hulpverlenende, correctieve en repressieve opvoedingsondersteuning wordt voldaan.

· In 2006 is het aanbod van de educatieve basisvoorziening en opvoedingsondersteuning ver-sterkt en aangevuld zodat een effectief en dekkend aanbod op deelgemeentelijk niveau en afgestemd op deelgemeentelijke voorzieningen gerealiseerd kan worden.

Page 24: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

23

Deze hoofddoelen zijn vertaald in tien doelstellingen (en vervolgens weer vertaald in een totaal van 29 subdoelstellingen). In onderstaande tabel geven we de doelrealisatie tot op heden weer, zoals blijkt uit de documentenstudie, de verschillende (groeps)gesprekken en interviews en/of de enquêtes onder eindgebruikers. Het gaat om een inschatting of hetgeen beoogd en vastgelegd is in het oorspronkelijke actiepro-gramma, daadwerkelijk gerealiseerd is (dan wel goed op schema ligt eind aan het eind van 2005). Doelstelling Doelrealisatie Opmerkingen

Implementatie JONG

– · Implementatieproces sterk vertraagd · 1 JONG gerealiseerd, 1 JONG wordt binnen enkele

weken geopend en er zijn twee ‘virtuele JONG’s’ dat wil zeggen gestructureerde netwerken

· Nog niet actief gecommuniceerd naar ouders · Deze vertraging heeft gevolgen voor doelrealisatie op

andere punten

Afstemming en transparantie aanbod opvoedingsondersteuning in de deel-gemeenten

+/- · Inventarisatie aanbod in deelgemeenten gereed · Vergt een behoorlijke investering van deelgemeenten

en heeft een lange doorlooptijd · Lijkt erop dat men uiteindelijk wel positief is over de

opbrengsten · Inventarisatie heeft discussies over afstemming op

gang gebracht en heeft geleid tot voorstellen voor een pedagogische infrastructuur in de deelgemeen-ten

Laagdrempelige informatie voor alle ouders, versterking van en afstemming tussen 1e en 2e opvoedmilieu

+/- · Signalen dat brugfuncties zouden wegvallen (ID’ers) zijn opgepikt uit de deelgemeenten

· Men lijkt doordrongen van het belang van deze in-formatievoorziening, maar het bereik (aantal ouders) is vooralsnog beperkt

Overbruggen van verschillen in op-voedcultuur en opvoedstijl die een be-lemmering (kunnen) vormen voor goede opvoeding en schoolsucces

+ · Ingezette acties liggen op schema, positief geëva-lueerd (ook extern)

· Ook hier geldt dat het bereik vooralsnog beperkt is

Kwaliteitsimpuls zorgstructuur kinder-opvang, basis- en VO-scholen

+/- · Cursus ‘Signaleren … wat nu?’ wordt positief ge-waardeerd (blijkt zowel uit eigen evaluatie als onze enquête onder professionals, zie 4.7)

· ‘Uitkristalliseren’ relatie MDO’s/social teams met JONG, DOSA’s en JCO’s nog niet gerealiseerd (mede door vertraging JONG)

Inzet en versterking van preventieve steun- en hulpfuncties bij risico’s of pro-blemen

+ · Inzet aanvullende opvoedingsondersteuning (peda-gogen in de JGZ) ligt op schema en werpt vruchten af (zie 4.7.2)

Page 25: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

24

Doelstelling Doelrealisatie Opmerkingen

Ontwikkelen en in stelling brengen van sociale en professionele netwerken in preventieve t/m correctieve fase van de keten

+/- · Intensievere hulpvormen nu ‘op de rails’, maar nog zeer weinig gezinnen zijn daadwerkelijk bereikt

Interventies in curatieve en correctieve fase, waar nodig met drang of dwang

+ · Bereik VIG en GAAF1 van tevoren laag ingeschat, hierdoor is het doel qua bereik van gezinnen wel behaald

· Beide hulpvormen zijn/worden tevens extern geëva-lueerd

Versterking afstemming en samenhang tussen instellingen

– · Mede door vertraging JONG nog altijd ‘mistige’ samenhang: geen kraakheldere afspraken op deel-gemeenteniveau, lijkt er sprake te zijn van een bepaalde concurrentie tussen verschillende voorzieningen

Ontwikkeling en implementatie van pro-tocollen en gezamenlijke (scree-nings)instrumenten

+ · Bureau Jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg lijken elkaar inmiddels goed te kunnen vinden, er heerst een gevoel van ‘we laten dit kind niet los tot duidelijk is wie het wel oppakt’

4.4.2 Het actieprogramma ‘Voorkomen en Bestrijden van Jeugd-werkloosheid’

In 2004 zijn vier hoofddoelen geformuleerd: · Onderwijs en preventie (de jongere op school houden), · Bemiddeling bij en na schooluitval (de jongere terug naar school geleiden), · Passend en toereikend aanbod van werk en onderwijs aan jongeren die de school hebben

verlaten en niet terug kunnen of willen, · Actieve benadering van jongeren die buiten de boot zijn gevallen.

______________ 1 VIG staat voor Vroegtijdige Interventie in criminele carrièreGezinnen, GAAF voor Gezamenlijke Aansturing Aanpak Feijenoord; zie voor meer informatie over deze projecten paragraaf 4.6.2.

Page 26: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

25

Deze hoofddoelen zijn nog altijd terug te vinden in de stoplichtrapportages (weliswaar geoperati-onaliseerd in 27 subdoelstellingen). Doelstellingen Doelrealisatie Opmerkingen

Onderwijs en preventie

+/- · (Hoge) VSV-target niet gehaald · Herontwerp VMBO gestagneerd · Wel scoort Rotterdam beter dan landelijk gemiddel-

de als het gaat om daling VSV’ers · Zicht op uitvallers en uitstromers verbeterd dankzij

registratie en onderzoek

Bemiddeling bij en na schooluitval + · Ondanks alle denkbare kanttekeningen is het jonge-renloket een feit, hiermee heeft Rotterdam een ‘uni-cum’ en staan alle neuzen langzaam maar zeker dezelfde kant op

· Verbeterde zicht op jongeren in de bijstand · Belangrijke aandachtspunten voor komende periode

zijn: open communicatie om afstemming werkpro-cessen tot stand te brengen en vast te houden, afstemming registratiesystemen snel realiseren, jongeren monitoren

Passend en toereikend aanbod

+/- · Projecten als Work First succesvol; initiatieven gestart om tussentijdse instroom mogelijk te maken bij ROC’s, speedmeets te organiseren op jongeren-loket, versoepeling van erkenning leerbedrijven voor bepaalde opleidingen, gemeentelijke diensten meer stageplekken laten aanbieden

· Feit blijft dat er (veel) te weinig stage- en werkplek-ken zijn voor jongeren in Rotterdam

Actieve benadering jongeren

+/- · Jongerenloket goed bekend in deelgemeenten; toeleiding van jongeren uit deelgemeenten naar vaste contactpersoon jongerenloket, specifieke ‘DOSA-route’ naar jongerenloket

· Loopacties in slechts 3 deelgemeenten, registratie schiet tekort. Hierdoor worden behaalde successen niet vastgelegd en is monitoring van jongeren niet mogelijk. Meer aandacht voor registratie en over-dracht van methodiek van loopacties in plaats van te hoge targets, die afleiden van moeizaam behaal-de, maar niet onbelangrijke, successen

Page 27: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

26

4.4.3 Het actieprogramma ‘Jeugd en Overlast’

In 2004 is het volgende algemene doel geformuleerd: Het tot stand brengen van een ketenaanpak waardoor het preventieve en correctieve jeugdbeleid naadloos aansluiten op het repressieve jeugdbeleid zodat de hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren effectief kunnen worden aangepakt. Hiertoe zijn drie subdoelstellingen geformuleerd: Om een effectieve aanpak voor hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren te realiseren: · moet het preventieve jeugdbeleid mede voorkomen dat jongeren hinderlijk en overlastgevend

gedrag gaan vertonen, · moet het correctieve jeugdbeleid jongeren die hinderlijk en overlastgevend gedrag vertonen

zodanig aanpakken dat dit gedrag wordt afgeleerd en deze jongeren zeker niet gaan behoren tot de groep criminele jongeren (meerplegers of veelplegers), en

· moet het repressieve jeugdbeleid criminele jongeren (meer- en veelplegers) zodanig aanpak-ken dat ze niet meer recidiveren en geen hinderlijk en overlastgevend gedrag meer vertonen.

Opvallend bij dit actieprogramma is dat deze subdoelstellingen niet op een heldere, consistente manier vertaald zijn naar de doelstellingen die steeds terugkomen in de stoplichtrapportages. Daar komt bij dat het meest kenmerkende element van het programma, het bestaan van de DOSA’s, tussen de andere doelstellingen in gerangschikt staat (zelfs op de derde plaats), terwijl dit doel zonder meer ‘overkoepelend’ te noemen is en zeker niet van dezelfde orde als de doel-stellingen die daarvoor en daarna worden opgesomd. De target van Programmabureau Veilig en de Stadsmarinier Jeugd om jaarlijks (gemiddeld) 25 overlastgevende jongeren per wijk in een jus-titieel of hulpverleningstraject te plaatsen, is niet als zodanig terug te vinden in de stoplichtrappor-tages. Dit geldt eveneens voor de persoonsgerichte aanpak voor criminele jongeren (meer- en veelplegers). Het doelbereik zoals door JOS weergegeven in deze rapportages komt voorname-lijk neer op ‘evaluatie is uitgevoerd/afgerond’. Dit geeft blijk van een bewustzijn dat evaluatie en onderzoek krachtige instrumenten kunnen zijn – op zich niet verkeerd – maar de stap dient nu gezet te worden naar meer concrete doelstellingen en meer nadruk op wat de verschillende tra-jecten voor (met name) jongeren en gezinnen opleveren. Bovenstaande punten maken het beoordelen van de doelrealisatie zoals bij de overige twee programma’s gebeurd is, lastig. Dit wil niet zeggen dat men niet op de goede weg is. Het tot stand brengen (en onderhouden) van samenwerking en afstemming tussen de verschillende par-tijen in de keten preventie-correctie-repressie is een belangrijke voorwaarde voor een effectieve aanpak van overlast. Dit wordt duidelijk door het programma erkend. Het meest in het oog sprin-gende succes is dan ook de realisatie van een DOSA in iedere deelgemeente en structureel over-leg tussen DOSA’s en Bureau Jeugdzorg (voorpostfunctionaris) en politie (jeugdcoördinator). Andere ‘plussen’ zijn het feit dat een aantal DOSA’s actief gebruik maakt van het SISA-signaleringssysteem, de intensieve handhaving van leerplicht en de outreachende opsporing en aanpak van jongeren (vindplaatsgerichtheid, groepsaanpak). De inzet van Vroegtijdige Interventie in criminele carrièreGezinnen (VIG), de Communities that Care (CtC)-methodiek en de Gezamen-lijke Aansturing Aanpak Feijenoord (GAAF) ziet er (veel)belovend uit, maar tegelijk gaat het duizelen van al die verschillende aanpakken op al die verschillende plekken en voor al die verschillende doelgroepen. Het is nu zaak om de ‘aanpakken’ te stroomlijnen, langs de what

Page 28: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

27

works- meetlat te leggen, en waar mogelijk terug te brengen tot een overzichtelijk, beredeneerde inzet. Belangrijk aandachtspunt ten slotte is dat de outreachende aanpak van jongeren staat of valt met voldoende capaciteit. Er moeten voldoende ‘streetwise’ jongerenmentors zijn die als voorbeeld kunnen dienen voor jongeren die anders onbereikbaar of onzichtbaar blijven voor gevestigde instanties. Deze professionals moeten niet alleen een luisterend oor bieden of leuke activiteiten organiseren, maar concreet insteken op toeleiding naar onderwijs, werk en/of zorg. Een uitbrei-ding van capaciteit (en middelen) op dit front betekent een belangrijke impuls voor het structureel terugbrengen van overlast én het bieden van een beter toekomstperspectief voor jongeren.

4.4.4 Het actieprogramma ‘Voeding en Beweging’

Het actieprogramma is zoals eerder vastgesteld pas op een laat moment in het onderzoek mee-genomen. De evaluatie van het doelbereik is in dit onderzoek daarom voornamelijk gebaseerd op de stoplichtrapportages. De beoogde doelen bleken grotendeels gerealiseerd, waarbij moet worden opgemerkt dat veel doelen die voor de burgers merkbare veranderingen impliceren pas eind 2005 en begin 2006 op het programma stonden. Niettemin zijn er al zichtbare resultaten, bijvoorbeeld in het aanleggen van 25 trapveldjes, het opknappen van gymzalen en sporthallen, het signaleren van individuele kinderen met overgewicht, het kinderen kennis laten maken met sport en vele activiteiten op het gebied van voorlichting en training. Het actieprogramma heeft (mede daardoor) op het niveau van de deelgemeenten een positieve pers. Het actieprogramma wordt als dynamisch ervaren. De concrete (en vaak letterlijk zichtbare) resultaten worden gewaardeerd.

4.5 Conclusies en aanbevelingen

Alle programma’s boeken voldoende meetbare vooruitgang. De structuur van de actieprogram-ma’s blijkt te werken. De programmastructuur geeft binnen de actieprogramma’s een zeer sterke impuls aan het werken met sluitende ketens, aan structurele samenwerking tussen instellingen en het besef vanuit verschillende invalshoeken aan hetzelfde probleem te moeten werken. Het dage-lijks handelen van vele diensten, instellingen en uitvoerenden is fundamenteel veranderd. De communicatielijnen binnen de actieprogramma’s zijn kort geworden. De programmamanager en steeds meer ook de leiding van de diensten reageren alert en handelend op signalen van problemen en stagnatie. Hierdoor is er een dynamiek ontstaan waardoor de meeste actiepro-gramma’s als een ‘lerende organisatie’ kunnen worden getypeerd. Dit geldt vooral voor de top van de programmastructuur als zodanig én binnen de actieprogramma’s. Tussen de actieprogramma’s is nog weinig afstemming. Op uitvoeringsniveau vindt men elkaar incidenteel. Het onderbrengen van het programmamanagement in JOS, die ook voor een deel een uitvoeren-de organisatie is, levert af en toe weerstanden op. In de praktijk levert dat, mede door de invulling van de rol van het programmamanagement van JOS, weinig problemen op. De implementatie van de verschillende structuren en activiteiten is voor een groot deel een trial and error-proces. Dat heeft het voordeel dat men voortdurend leert en bijstelt. Het nadeel is dat er erg veel tijd in implementatievraagstukken moet worden gestoken. Meer tijd bij de leiding van de actieprogramma’s en ondersteuning bij dit proces is wenselijk.

Page 29: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

28

De volgende aanbevelingen kunnen gegeven worden. 1. De vier geëvalueerde actieprogramma’s dienen in de gegroeide structuur gecontinueerd te

worden. 2. De ‘kernen’ van de actieprogramma’s (DOSA’s, jongerenloket, JONG-centra en jeugdge-

zondheidszorg) zijn weliswaar slechts instrumenten, maar bieden een structuur waardoor andere activiteiten beter mogelijk zijn. De DOSA’s hebben voor een gewaardeerde door-braak in de deelgemeenten gezorgd. De centrale rol van de jeugdgezondheidszorg bij het bestrijden van overgewicht was een vliegwiel voor andere activiteiten. Bij het actiepro-gramma Jeugdwerkloosheid was opvallend dat toen het jongerenloket ‘er doorheen’ was, het in positieve zin uitstraalde naar andere programmaonderdelen. Bij opvoedingsonder-steuning pakt de vertraagde implementatie van de JONG’s negatief uit op andere fronten. De invoering van JONG zou hoge prioriteit moeten hebben. Meer dan de helft van de ouders van basisschoolkinderen weet niet waar ze voor opvoedingsondersteuning terecht kunnen.

3. Bij het stellen van doelen dient men realistischer te werk te gaan. Ook dient een hiërarchie en prioritering van doelen plaats te vinden. Op deze wijze kan ook de projectencarrousel, waardoor er voortdurend losse initiatieven opkomen, een halt toegeroepen worden.

4.6 Raadpleging van ouders, gezinnen en jongeren

4.6.1 Resultaten mondelinge interviews met ouders van basis-schoolleerlingen

Om meer te weten te komen over de mening van ‘de ouder op straat’ in Rotterdam hebben we een aantal scholen geselecteerd in de deelgemeenten Delfshaven en Feijenoord, waarvan we wisten dat ze met assistenten ouderbetrokkenheid werken. In overleg met welzijnsmanagers bin-nen de deelgemeenten is gekozen voor een ‘mix’ tussen scholen waarin de inzet van assistenten ouderbetrokkenheid goed verloopt en scholen waarbij dit om verschillende redenen niet of minder het geval is. Twee weken lang gingen getrainde enquêteurs ’s middags naar de scholen toe (aan het einde van de schooldag), elke dag naar een andere school. Daar hebben ze contact gelegd met ouders die hun kind(eren) kwamen halen. Naast een (uitsluitend) ‘Nederlandssprekende’ enquêteur wer-den ook tweetalige enquêteurs ingezet, om ouders desgewenst in het Turks of Marokkaans te woord te kunnen staan1. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de landen van herkomst van de ou-ders en de scholen waarop de gesprekken gevoerd zijn.

______________ 1 De Marokkaansprekende enquêteur was slechts in de eerste week beschikbaar.

Page 30: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

29

Tabel 4.1 Achtergrond van de respondenten

Land van herkomst ouder Aantal % Turkije 40 65% Marokko 8 13% Nederland 7 11% Suriname 2 3% Aruba 1 2% Curaçao 1 2% Polen 1 2% Afghanistan 1 2% Geen antwoord 1 2% Totaal 62 100%

Basisschool Aantal % Globetrotter 11 18% Dialoog 10 16% Dukdalf 10 16% Duo 2002 10 16% Prinses Margrietschool 10 16% Valentijnschool 10 16% Al Ghazali 1 2% Totaal 62 100%

Bekendheid met en gebruik van voorzieningen Opvallend is dat ruim de helft van de ouders (52%) aangeeft niet te weten waar ze terecht kunnen als ze behoefte hebben aan ondersteuning bij opvoeding. Van de ouders die aangeven dit wel te weten, noemt rond de helft schoolmaatschappelijk werk of de leerkracht (48% resp. 45%). Rond een derde (34%) noemt de assistent ouderbetrokkenheid. De huisarts wordt door één op de vijf ouders genoemd (21%), de jeugd- of schoolarts of jeugd- of schoolverpleegkundige door één op de tien.

Page 31: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

30

Tabel 4.2 Vraag: Als u behoefte hebt aan ondersteuning bij de opvoeding van uw kinderen, weet u dan bij welke instanties of personen, op school of in de wijk, u deze ondersteuning kan krijgen?

Aantal % Ja 29 47% Nee 32 52% Geen antwoord 1 2% Totaal 62 100%

Waar kunt u deze ondersteuning dan krijgen?

Aantal* % Schoolmaatschappelijk werk 14 48% Leerkracht 13 45% Assistent ouderbetrokkenheid 10 34% Huisarts 6 21% Buurthuis 3 10% Jeugd- of schoolarts of jeugd- of schoolverpleegkundige 3 10% Consultatiebureau 3 10% Anders 5 17% Totaal 29 100%

* Gepercenteerd op aantal respondenten (ouders mochten meerdere antwoorden geven op de vraag)

De assistenten ouderbetrokkenheid zijn goed bekend, ruim driekwart van de ouders (77%) weet dat ze aanwezig zijn op school. Iets minder dan de helft van de ouders (44%) zegt wel eens gesproken te hebben met de assistent ouderbetrokkenheid (AOB-er) over haar/zijn kind. Alle ouders die een dergelijk gesprek hebben gevoerd, zijn hierover tevreden. Als belangrijkste reden hiervoor noemen ze dat de AOB-er bruikbare tips heeft gegeven over de opvoeding van hun kin(eren), dat de AOB-er heeft gesteund en geluisterd en dat de AOB-er huiswerkbegeleiding biedt.

Page 32: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

31

Tabel 4.3 Vraag: Weet u dat er op deze school assistenten ouderbetrokkenheid zijn?

Aantal % Ja 48 77% Nee 14 23% Totaal 62 100%

Heeft u wel eens gesproken met de assistent ouderbetrokkenheid over uw kind?

Aantal % Ja 21 44% Nee 24 50% Geen antwoord 3 6% Totaal 48 100%

Was u tevreden over dit gesprek?

Aantal % Ja 21 100% Totaal 21 100%

Waarom was u tevreden?

Aantal* % De AOB-er heeft bruikbare tips gegeven over de opvoeding van mijn kind 11 52% De AOB-er heeft gesteund en geluisterd 7 33% De AOB-er geeft huiswerk mee/ geeft huiswerkbegeleiding 4 19% De AOB-er spreekt mijn taal/ fungeert als tolk 2 10% Sociaal aspect/gezelligheid 2 10% De AOB-er heeft andere bruikbare informatie gegeven 2 10% Het gesprek was goed voor de ontwikkeling van mijn kind 1 5% De AOB-er heeft mij verteld bij welke instanties ik terecht kan 1 5% Totaal 21 100%

* Gepercenteerd op aantal respondenten (ouders mochten meerdere antwoorden geven op de vraag)

Hoewel de assistenten ouderbetrokkenheid goed bekend zijn en men tevreden is over de contac-ten die er met de AOB-er zijn, blijkt het merendeel van de ouders geen behoefte te hebben om op school met iemand te praten over de opvoeding van haar/zijn kind. Bijna 80% van de ouders beantwoordt deze vraag met ‘nee’. Een even hoog percentage zegt nooit met de schoolmaat-schappelijk werker te hebben gepraat over haar/zijn kind. Waar dit wel gebeurd is, is men in alle gevallen tevreden.

Page 33: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

32

Tabel 4.4 Vraag: Heeft u wel eens behoefte om op deze school met iemand over de opvoeding van uw kind te praten?

Aantal % Ja 8 21% Nee 31 79% Totaal 39 100%

Heeft u wel eens gesproken met de schoolmaatschappelijk werker over uw kind?

Aantal % Ja 12 19% Nee 50 81% Totaal 62 100%

Was u tevreden over dit gesprek?

Aantal % Ja 12 100% Totaal 12 100%

Waarom was u tevreden?

Aantal* % De SMW-er heeft mij bruikbare tips gegeven over de opvoeding van mijn kind 10 83% De SMW-er heeft geluisterd en gesteund 4 33% De SMW-er heeft geholpen de problemen die mijn kind had op te lossen 2 17% De SMW-er heeft andere bruikbare informatie gegeven 1 8% De SMW-er heeft mij verteld bij welke instanties ik terecht kan 1 8% Totaal 12 100%

* Gepercenteerd op aantal respondenten (ouders mochten meerdere antwoorden geven op de vraag)

Een nog hoger percentage ouders (92%) zegt nooit met de jeugd- of schoolarts of de jeugd- of schoolverpleegkundige te hebben gesproken over de opvoeding van haar/zijn kind (let wel: het ging bij deze vraag expliciet om praten over opvoeding). Waar dit wel gebeurd is, is men door-gaans tevreden, met name omdat de arts/verpleegkundige de ouder vertelt heeft bij welke instan-ties zij/hij terecht kan of andere bruikbare informatie heeft gegeven.

Page 34: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

33

Tabel 4.5 Vraag: Heeft u wel eens met de jeugd- of schoolarts of de jeugd- of schoolverpleegkundi-ge gesproken over de opvoeding van uw kind?

Aantal % Ja 5 8% Nee 57 92% Totaal 62 100%

Was u tevreden over dit gesprek?

Aantal % Ja 4 80% Geen antwoord 1 20% Totaal 5 100%

Waarom was u tevreden?

Aantal* % De arts/verpleegkundige heeft mij verteld bij welke instanties ik terecht kan 2 50% De arts/verpleegkundige heeft andere bruikbare informatie gegeven 2 50% De arts/verpleegkundige heeft mij bruikbare tips gegeven 1 25% Totaal 4 100%

* Gepercenteerd op aantal respondenten (ouders mochten meerdere antwoorden geven op de vraag)

Draagvlak voor grenzen in het beleid Aan het eind van de interviews hebben we ouders gevraagd naar hun mening over de ‘grenzen-component’ van het jeugdbeleid. Tabel 4.6 geeft de antwoorden van de ouders weer. Ruim de helft van de ouders (52%) vindt het ‘goed’ dat de gemeente sommige ouders dwingt om hulp aan te nemen. Een derde (32%) daarentegen vindt het ‘niet goed’; de overige 16% weet geen antwoord op de vraag te geven of zegt geen mening te hebben. Tabel 4.6 Vraag: De gemeente Rotterdam maakt in haar jeugdbeleid gebruik van dwang en drang.

Een voorbeeld is dat ouders met criminele kinderen gedwongen worden om deel te nemen aan een programma voor opvoedingsondersteuning. Als ze dat niet doen wordt hun uitkering gekort. Wat vindt u ervan dat de gemeente sommige ouders dwingt om hulp aan te nemen?

Aantal % Goed 32 52% Niet goed 20 32% Weet niet / geen mening 10 16% Totaal 62 100%

Page 35: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

34

Redenen waarom ouders het beleid ‘goed’ vinden

· In sommige situaties is het goed en doeltreffend en soms niet. · Ouders moeten een bijdrage aan de opvoeding leveren. · Het is nodig, kinderen lopen op straat niks te doen, groepjes te vormen. · Ouders gaan meer doen met hun kind. Leren opletten op hun kind. · Misschien kan het verandering bij de kinderen teweeg brengen. · Kinderen moeten niet zo maar op straat lopen. Te gevaarlijk. · Het is om bestwil van het kind. · Sommige ouders weten niet wat ze moeten doen, het is goed als ze worden voorgelicht. · Het is goed voor kinderen. Hulp is welkom. · Het is doeltreffend. · Anders blijft het een probleem. · Er zijn ouders die geen aandacht besteden aan de kinderen. · Het is zo nu en dan doeltreffend, omdat de ouders niet genoeg aandacht schenken aan de opvoeding. · Dan kunnen ouders zich ontwikkelen om zodoende beter ondersteuning te geven. · Dan worden problemen opgelost, soms worden er geen problemen opgelost. · Dan zullen ouders meer aandacht geven aan de kinderen. · Het is doeltreffend, maar de gemeente moet wel rekening houden met de verspreiding van de achtergronden. · Misschien zien de ouders dan dat het ook aan hun opvoeding ligt. · Ouders moeten aangepakt worden; het is goed dat ze hulp krijgen. · Ze weten vaak niet hoe ze hier mee om moeten gaan, dus is het erg goed als ze kennis nemen van goede

opvoedingsmethoden. · Anders neemt de criminaliteit steeds verder toe. · Ze moeten leren hoe ze hun kinderen moeten vertellen dat ze dit soort dingen niet moeten doen. · Sommige ouders kunnen niet opvoeden en moeten daar gewoon in begeleid worden. · Het is goed voor de ontwikkeling van de kinderen, maar korten op de uitkering is niet helemaal juist. · Als het kind zich niet aan de regels houdt, dan zijn sancties belangrijk. · Het is doeltreffend, mensen worden op de juiste zaken gewezen. · Ze kunnen je helpen bij problemen. · Ouders moeten meedoen om het voor hun kinderen beter te maken. · Het moet goed gaan met kinderen. Ouders moeten gedwongen worden. Het kan soms zijn dat ouders wel

willen, maar niet kunnen. Dan is dwang niet goed, maar hulp wel. · Het is goed om kennis te nemen van hoe men met dit soort problemen om moet gaan. · Veel dingen komen voort uit de opvoeding, dus daar moeten ze beginnen. Alleen hoeft het niet met geld te

maken te hebben, alleen met meer aandacht. · (Respondent heeft geen reden gegeven).

Page 36: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

35

Redenen waarom ouders het beleid ‘niet goed’ vinden

· Veel ouders zijn er de dupe van. Soms zijn er wel terechte situaties. · Oneerlijk. Niet korten op geld. · Uitkering wordt gekort, zou beter zijn zonder sanctie. Beter praten en uitleggen, dat zou goed zijn. Dwang werkt

averechts. · Ouders hebben het niet altijd in de hand. · De kinderen blijven dan alsnog zonder aandacht. · Als hij/zij minder verdient, zal er nog minder aandacht uitgaan naar de kinderen. · Dat leidt tot meer problemen bij het gezin. · Iedere ouder heeft het beste voor met zijn kind. Dan hoef je niet te dwingen. Je kunt niet dwingen. Dwingen

helpt niet. · De ouders worden gestraft in plaats van de kinderen. De ouders doen al hun best. · Het is grof beleid, iedere ouder wil het beste voor zijn kind. · De jongeren hebben zelf de verantwoordelijkheid. · Eerst moeten ze maatschappelijk werkers inzetten voordat de uitkering wordt gekort. · Ze kunnen mensen niet korten op hun uitkering! · Ze mogen mensen niet korten op hun uitkering, dat zou op een andere manier opgelost moeten worden. · Het is goed om mensen te ondersteunen, maar niet om ze te korten op hun uitkering. · Men mag niet gedwongen worden. Bij dwang ontstaat tegenzin. · Alles is duur, het is geen goed idee. Alle ouders willen het goede voor het kind. · Er wordt in de maatschappij deels gediscrimineerd op geloof. · Alle ouders zijn van goede wil. Dwang met geld helpt niet. Ouders komen nog meer in de problemen. · Ze moeten het niet met dwang doen, dit stoot af en maakt alles erger. Maar het is wel goed dat ouders er op

gewezen worden dat ze zo'n cursus kunnen doen. Maar in de cursus moet ook rekening gehouden worden met de cultuur van de ouders.

Conclusies Tijdens de gesprekken met ouders op basisscholen bleek dat het onderwerp opvoedingsonder-steuning erg ‘leeft’. Er vormden zich kleine groepjes ouders die na afloop van de interviews met elkaar gingen napraten en discussiëren over de onderwerpen die tijdens de gesprekken werden aangesneden. Eén van de meest opvallende uitkomsten van deze interviews is dat ruim de helft van de ouders (52%) zegt niet te weten waar ze terecht kunnen als ze behoefte hebben aan ondersteuning bij de opvoeding van hun kind(eren). Verder blijkt dat ouders goed bekend zijn met het fenomeen ‘assistent ouderbetrokkenheid’. De ouders die wel eens gesproken hebben met de assistent ouderbetrokkenheid (AOB-er)over hun eigen kind(eren) – iets minder dan de helft – zijn hier allen tevreden over, met name omdat de AOB-er bruikbare tips heeft gegeven over opvoeding, geluis-terd heeft en steun heeft geboden. Desondanks zegt het merendeel van de ouders geen behoefte te hebben om op school met iemand te praten over de opvoeding van hun kinderen. Weinig ouders hebben met de school maatschappelijk werker of de jeugd- of schoolarts/jeugd- of school-verpleegkundige gesproken over dit onderwerp. Waar dit wel gebeurt, is men doorgaans tevre-den. Een krappe meerderheid van de ouders (52%) zich vinden in de toepassing van dwang en drang in het Rotterdamse jeugdbeleid. Ze vinden het een goede zaak dat de gemeente sommige ouders (bijvoorbeeld van criminele kinderen) dwingt om hulp bij de opvoeding aan te nemen. Uit hun antwoorden blijkt dat deze geïnterviewden de verantwoordelijkheid voor de opvoeding duide-lijk bij de ouders leggen en verwachten dat ouders én kinderen zullen profiteren van de geboden

Page 37: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

36

hulp. Ouders die zich niet kunnen vinden in dit aspect van het beleid, verwachten juist dat sanc-ties als het korten op de uitkering zullen leiden tot meer problemen en/of zien geen heil in het gebruik van dwang. Een enkele legt de verantwoordelijkheid bij de jeugdigen zelf.

4.6.2 Resultaten gesprekken met ouders van gezinscoachings-projecten

Een verbindend element tussen de actieprogramma’s Opvoedingsondersteuning en Jeugd en Overlast vormen de twee eerder genoemde projecten waarin multiproblemgezinnen zeer intensief en persoonlijk worden begeleid. In deelgemeente Feijenoord is in mei 2004 het project Gezamen-lijke Aansturing Aanpak Feijenoord (GAAF) van start gegaan. Het project richt zich op ‘zorgwek-kend zorgvermijdend’ probleemgezinnen waarin één of meer kinderen zich schuldig maken aan overlastgevend en crimineel gedrag1. In het Oude Noorden is in september 2004 een begin gemaakt met de pilot Vroegtijdige Interventie in criminele carrièreGezinnen (VIG). Deze experi-mentele aanpak is gericht op het voorkomen of het niet doorzetten van beginnende criminaliteit in gezinnen waar de oudste kinderen politie-/justitiecontacten hebben2. Inhoudelijk vertonen de pro-jecten sterke overeenkomsten. Typerend voor VIG is echter dat de verwijzing vooral via de Socia-le Dienst verloopt en dat als drang-/dwangmaatregel het intrekken of korten van de uitkering wordt gehanteerd. Bij GAAF worden gezinnen aangemeld door de jeugdcoördinator van de politie Feijenoord Ridderster en is de drangcomponent vooral gelegen in de introductie van de GAAF-medewerker door de wijkagent. Een enkele keer wordt de hulp gepositioneerd als ‘laatste kans’ (indien men de hulp niet accepteert volgt melding bij de Raad voor de Kinderbescherming) of wordt GAAF opgelegd als bijvoorbeeld voorwaarde van een jeugddetentie. Daarnaast is de loop-tijd van VIG korter; gestreefd wordt naar een interventie van maximaal 6 maanden. De aanpak van GAAF is, naast intensief en ‘onconventioneel’, ook langdurig. Via de projectleiders van VIG en GAAF zijn we in contact gekomen met vier gezinnen die bege-leid zijn/worden volgens deze methodieken. Bij de twee VIG-gezinnen was het interventietraject afgerond, de twee gezinnen betrokken bij GAAF waren nog in behandeling. Twee gezinnen zijn thuis geïnterviewd (VIG), de overige 2 gesprekken vonden plaats op het kantoor van GAAF. Voor de gesprekken werd gebruik gemaakt van een vragenlijst met merendeels open vragen. Vanzelfsprekend is het niet mogelijk om op basis van een dergelijk kleine steekproef uitspraken te doen over de zin en effectiviteit van deze projecten. Dit is ook niet de opzet geweest. Het gaat hier om een aantal impressies over hoe ‘de doelgroep’ zelf de interventies ervaart en hoe de aanpak op hen overkomt.

Achtergrond van de gezinnen Tijdens de gesprekken wordt duidelijk dat er in de gezinnen sprake is geweest) van complexe, ernstige problematiek. Voorbeelden die genoemd worden zijn oudste kinderen met een detentie-verleden, verslaving, werkloosheid, huiselijk geweld, schulden en psychische problemen van de ouders. Het beeld ontstaat van gezinnen die moeizaam hun weg kunnen vinden in de (Nederlandse) samenleving. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de ouders aanvankelijk weinig ______________ 1 Jakobs, J., N. Arts & A. Cornelissens (2005). Een GAAF jaar. Gezamenlijke Aansturing Aanpak Feijenoord. Arnhem: Advies en Onderzoeksgroep Beke. 2 Veenbaas,R. & J. Bos (2005). Evaluatieonderzoek VIG Oude Noorden. Deel I: Begin van de pilot. Amsterdam: Instituut Jeugd en Welzijn, Vrije Universiteit Amsterdam.

Page 38: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

37

verwachtingen hadden van de hulp. “Ik verwachtte nooit dat het de gezinswerker zou lukken ons gezin te helpen,” vertelt één moeder. Een andere moeder zegt: “Ik verwachtte er niets van. We hadden al zoveel projecten gehad die niet werkten. Ik dacht nooit dat ik mijn leven op orde zou krijgen, ik dacht dit project ook weer aan te zien.” In één van de gesprekken begint een moeder zelf over de dwingende aanpak: “Ik moest hieraan meewerken want anders kon ik mijn kinderen kwijtraken.”

Beleving van de hulp Ondanks hun zeer lage verwachtingen zijn de gezinnen redelijk tot heel positief over de hulp die ze kregen of nog steeds krijgen. In één geval staat de praktische hulp op de voorgrond: “[De gezinscoach] sorteerde en ordende mijn post. Hij ging mee naar de afspraken van de schuldhulp-verlening en naar het ziekenhuis.” Eén vader omschrijft de hulp met name in termen van ‘samen-werking met school’. Volgens hem is er nu veel contact met school “als er iets gebeurt” en gaat de gezinswerker mee naar gesprekken met de schooldirecteur. In de andere twee gezinnen wordt de hulp - ook - beleefd in termen van hulpverlening gericht op verandering in het gezin: “Hij [de gezinscoach] luisterde en vertelde wat reëel was en waar je naar toe moest werken. Hij hielp bijvoorbeeld door mee te gaan naar de gesprekken van de maatschappelijk werker over de opvoeding van mijn zoontje”. Het andere gezin: “Mijn kinderen gedroegen zich buiten heel slecht en nu is iedereen dankzij deze regeling normaal bezig. Ik krijg ideeën over de opvoeding van mijn kinderen. We zijn echt met het programma bezig. Het is nu gezellig in huis en dat had ik nooit verwacht.” Rode draad in de verhalen van de ouders is hun gevoel meer grip te hebben op hun eigen situa-tie en op het gedrag van hun kinderen. Een vader vertelde dat hij van zijn drie zonen van 17, 15 en 13 jaar nooit iets te horen kreeg over wat zij meemaakten: “Binnenshuis zijn ze altijd aardig, maar buitenshuis hebben ze de verkeerde vrienden.” In de woorden van een andere moeder: “Thuis zijn kinderen keurig en perfect en buiten zijn ze een boef.” Deze beide ouders zijn voor-stander van een “strenge” aanpak. Hiermee doelen ze niet op het gebruik van dwang en drang door de overheid, maar op het bieden van grenzen binnen de opvoeding. Het lijkt erop dat ze dankzij de hulp hier beter raad mee weten. Onduidelijk is in hoeverre ouders dit uiteindelijk zelf (zullen) kunnen. Vooralsnog wordt de gezinscoach/gezinswerker gezien als medeopvoeder – naast steun en toeverlaat. Desgevraagd zeggen alle gezinnen deze hulp ook aan andere gezinnen te zouden aanraden. “Ze helpen graag en geven de tijd,” wordt opgemerkt, en “Het helpt ook andere gezinnen met pro-bleemjongeren, hangjongeren of ouders die met geweld te maken krijgen. Het is streng – het is gekoppeld aan je uitkering van de sociale dienst – maar het is wel de goede aanpak. Uiteindelijk zijn gezinnen dankbaar voor de hulp.” Het is niet op voorhand duidelijk wat in de beleving van de ouders het krachtigste verandermechanisme is geweest. Het lijkt erop dat de combinatie van hulp met praktische (maar heel belangrijke) zaken als huisvesting, kinderopvang, aangifte bij de belas-tingdienst én hulp bij de opvoeding van hun kinderen in ieder geval bijdraagt aan het gevoel hun eigen leven meer in de hand te hebben. Daarnaast waardeert men de continuïteit die een gezins-coach biedt en de tijdsinvestering die wordt gedaan. “Hij [de gezinscoach] ging altijd mee op stap,” zegt één moeder. Een andere: “Ze hebben heel veel energie in mij gestoken. Ze zijn te ver-trouwen.” Gevraagd naar hun toekomstverwachtingen zijn de ouders terughoudend. Hoewel er vooruitgang is geboekt zeggen drie van de vier gezinnen niet te weten hoe het met hen en hun gezin zal gaan

Page 39: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

38

nadat de hulp wordt/is afgebouwd. Eén ouder bij wie de hulp is afgerond zegt: “Het is jammer dat het nu al is afgelopen. Eigenlijk zou je een gezin pas moeten loslaten als het goed gaat met het kind.” Slechts eén moeder is uitdrukkelijk positief. “De belangrijkste punten zijn bereikt,” vertelt ze, “onderdak, kinderopvang en hulp om terug te stromen naar werk. Ik ben klaar met dit project en [de gezinscoach] kan naar een ander gezin om te helpen.” Wél zeggen alle ouders te weten waar ze terecht kunnen met vragen over de opvoeding van hun kinderen1. Naast de gezinswerker/gezinscoach noemen ze het algemeen maatschappelijk werk, de thuiszorg, het consultatiebureau en “bijeenkomsten op school”.

Mening over grenzen in het beleid Ook deze ouders is gevraagd naar hun mening over de grenzencomponenten van het Rotterdamse jeugdbeleid. Aangezien het hier ging om (potentiële) ervaringsdeskundigen hebben we twee vragen gesteld. De eerste vraag luidde:

‘De gemeente Rotterdam vindt dat alle jongeren of een opleiding moeten volgen, of een baan moeten hebben of, als dat nodig is, hulp moeten krijgen (zomaar niets doen is er niet bij). Als jongeren hier niet aan meewerken, kan dit betekenen dat ze geen uitkering krijgen of dat hun uitkering gekort wordt. Wat vind je ervan dat de gemeente op deze manier druk uitoefent op jongeren?’

Drie van de vier gezinnen vinden dit ‘niet goed’. Redenen die hiervoor genoemd worden, zijn onder andere dat er “geen werk is voor jongeren (en overigens ook geen woningen)”, dat jonge-ren worden gediscrimineerd, dat opleidingen duur zijn en dat ouders niet willen dat hun dochters in de horeca werken en “midden in de nacht thuiskomen”. “Het is soms heel moeilijk te doen wat de gemeente allemaal zegt,” vat één moeder haar reactie samen. Eén moeder zegt niet precies te weten wat ze van het beleid vindt. “Niet elke situatie is gelijk. Als je lichamelijk niets mankeert, kan de sociale dienst je helpen met een opleiding, want van te lang thuiszitten word je lui.” “Maar,” vervolgt ze “er is weinig werk. En het is vervelend hoe ze jonge-ren aanpakken.” Een vader heeft als suggestie dat de gemeente jongeren aan een bijbaantje helpt. De tweede vraag was specifieker:

‘Een ander voorbeeld is dat als kinderen de verkeerde pad op gaan, de ouders gedwongen worden om deel te nemen aan een programma voor opvoedingson-dersteuning. Als ze dat niet doen kan hun uitkering gekort worden. Wat vindt u ervan dat de gemeente sommige ouders dwingt om hulp aan te nemen?’

______________ 1 We hebben hen dezelfde vraag voorgelegd als de ouders op basisscholen, zie tabel 4.2.

Page 40: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

39

Zonder uitzondering wordt deze vraag beantwoord met ‘niet goed’. Kenmerkend voor de reacties op deze vraag is dat men de verantwoordelijkheid buiten de ouders legt. Een selectie uit de antwoorden:

· “ Dat is onzin. Je kunt je kind opvoeden, maar op straat gaat het mis. In Rotterdam-Zuid komen kinderen op straat in de problemen. Geen enkele ouder wil een crimineel kind. Mijn oudste dochter zat nooit in de problemen, maar mijn jongste kind nu wel omdat de straat is veranderd. Maar je kunt je kind ook niet aldoor binnen opsluiten.”

· “Voordat ikzelf kinderen kreeg, dacht ik ook dat het aan de ouders lag als kinderen verve-lend zijn, maar ouders willen allemaal het beste voor hun kinderen. Mijn zusjes zijn brutaal tegen mijn moeder en mijn dochtertje leert van klasgenoten ook bijdehand te doen. Ik pro-beer haar respect bij te brengen, maar het ligt niet altijd aan de ouders. Als ouders gekort worden op hun uitkering, kunnen ze hun kinderen geen zakgeld meer geven en gaan de kinderen stelen.”

· “Dat is onzin, want hoe moeten ouders weten wat kinderen buiten doen? Moeders moeten integreren en Nederlands leren, maar niet de dupe worden door ze op de uitkering te kor-ten. Er moet eerder een programma voor kinderen worden opgesteld met een strengere aanpak om ze van de straat te houden.”

Conclusies Uit deze gesprekken met ouders komt een beeld naar voren van gezinnen die kampen met forse problematiek op meerdere fronten en niet bij voorbaat enthousiast zijn over een hulpaanbod die op weinig subtiele wijze wordt ingezet. Dit was uiteraard te verwachten, evenals het feit dat deze ervaringsdeskundigen zich (absoluut) niet kunnen vinden in de toepassing van dwang en drang binnen het Rotterdamse jeugdbeleid. Hun antwoorden op deze vragen komen er samengevat op neer dat ouders er niets aan kunnen doen dat hun kinderen de verkeerde kant op gaan. Over de hulp zelf zijn ze evenwel positief. Er is waardering voor de tijd die men in hen heeft geïn-vesteerd, de praktische hulp op verschillende gebieden en – in het ene gezin explicieter dan het andere – de steun bij de opvoeding. De ouders lijken meer grip te hebben op hun eigen leven en op de opvoeding van hun kinderen en gezin de uitgangssituatie moet dat beschouwd worden als winst.

Page 41: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

40

4.6.3 Resultaten telefonische interviews met jongeren die via loop-acties van het jongerenloket bereikt zijn

Om met jongeren in contact te komen die via ‘loopacties’ zijn benaderd, hebben we in overleg met het jongerenloket contact gezocht met de drie deelgemeenten die in 2005 hiermee zijn door-gegaan1. Twee hiervan waren in staat om ons binnen de onderzoeksperiode gegevens te leveren van de belopen jongeren. We wilden jongeren spreken: · bij wie een jongerenmentor/vertegenwoordiger van het jongerenloket aan de deur is geweest

nadat een brief is verzonden en · die zelf hebben gesproken met de jongerenmentor/vertegenwoordiger van het jongerenloket

(met andere woorden, waarbij er niet alleen contact is geweest met de ouder(s)). Daarnaast wilden we beschikken over de meest recente telefoonnummers van de jongeren. In totaal bleken 50 jongeren aan deze criteria te voldoen2.

Achtergrond van de jongeren De groep van 50 jongeren bestond uit 28 meisjes en 22 jongens. De verdeling over de deelge-meenten was 26 afkomstig uit Charlois en 24 uit Hoogvliet. Alle jongeren zijn benaderd voor een telefonisch interview. Uiteindelijk hebben 27 jongeren meegedaan aan de enquête, dit komt neer op een responspercentage van 54%. Tabel 4.7 geeft een overzicht van de (non-)respons. Geen enkele jongere heeft geweigerd mee te werken. De non-respons is voor het grootste deel te wij-ten aan het feit dat de telefoon (merendeel mobiele telefoons) bij herhaling niet werd opgenomen, zelfs niet na 5 benaderingspogingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongeren een onbe-kend nummer op hun mobiel zagen verschijnen en er bewust voor hebben gekozen niet op te nemen. In ieder geval is dit bij 13 jongeren de reden geweest dat niet met hen is gesproken. In een aantal andere gevallen (5 keer) correspondeerden naam en telefoonnummer niet (meer) of was het 06-nummer afgesloten (3 keer). Tenslotte is het één keer voorgekomen dat een jongere het Nederlands onvoldoende beheerste om het gesprek te voeren en één jongere verbleef ten tijde van het onderzoek in het buitenland.

______________ 1 Eind 2004 is besloten met de loopacties te stoppen in verband met vervuilde bestanden. Het streven is nu om de lijsten van het RMC te koppelen aan bestanden van het Informatiseringsbank (IBG) en burgerzaken om beter zicht te krijgen op de doelgroep ‘jongeren zonder startkwalificatie’. Een drietal deelgemeenten is in 2005 doorgegaan met loopacties en het doel is deze werkwijze ook in andere deelgemeenten te implementeren en voort te zetten, en hiermee in te bedden in het reguliere werk van het RMC. 2 Wij waren aanvankelijk uitgegaan van een hoger aantal respondenten, mede door het groot aantal jongeren dat volgens de stoplichtrapportages belopen zou zijn. In de loop van de dataverzameling is duidelijk geworden dat het precieze aantal jongeren dat belopen is, en het resultaat van de inspanningen, niet (eenduidig) is vastgelegd. Op dit moment kunnen dan ook geen uitspraken gedaan worden over het bereik van de loopacties en het aantal jongeren dat daadwerkelijk is doorgeleid naar onderwijs, werk of zorg. Daar komt bij dat de contactgegevens van jongeren die belopen zijn niet allemaal even zorgvuldig bewaard zijn, waardoor het aantal beschikbare telefoonnummers de jongerenmentors zelf wel eens tegen viel.

Page 42: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

41

Tabel 4.7 Respons telefonische enquête

Benaderd totaal N=50 100% Geslaagde gesprekken 27 54% Telefoon wordt bij herhaling niet opgenomen 13 26% Naam en telefoonnummer corresponderen niet 5 10% 06-nummer is afgesloten 3 6% Jongere spreekt geen Nederlands 1 2% Jongere is in het buitenland tijdens onderzoeksperiode 1 2%

In tabel 4.8 is de verdeling van respondenten naar leeftijd, geslacht en deelgemeente te zien. Hieruit blijkt dat ongeveer evenveel meisjes als jongens gesproken zijn (14 versus 13) en dat Hoogvliet en Charlois redelijk gelijkmatig vertegenwoordigd zijn onder de respondenten (16 versus 11). Het merendeel van de jongeren is tussen de 18 en 22 jaar. Tabel 4.8 Achtergrondgegevens van de respondenten

Leeftijd in jaren Geslacht Deelgemeente 17 1 4% Vrouwelijk 14 48% Hoogvliet 16 59% 18 5 19% Mannelijk 13 52% Charlois 11 41% 19 5 19% 20 7 26% 21 2 7% 22 5 19% 23 2 7% Totaal 27 100% 27 100% 27 100%

Bekendheid met en gebruik van voorzieningen De geënquêteerde jongeren blijken redelijk goed op de hoogte te zijn van voorzieningen op het gebied van werk en scholing. De meerderheid (70%) zegt te weten bij welke personen of instan-ties hij/zij terecht kan met vragen op het gebied van opleiding of werk. Op de vraag welke perso-nen of instanties dit dan zijn, wordt ‘het jongerenloket’ het vaakst genoemd (door 42% of iets minder dan de helft van de jongeren die de eerste vraag met ‘ja’ heeft geantwoord). Het jongeren-loket staat bewust tussen aanhalingstekens, omdat het slechts 2 keer als zodanig wordt genoemd. Vaker noemen jongeren ‘het CWI’ (3 keer), ‘het arbeidsbureau’ (2 keer) of de sociale dienst (1 keer). Op de tweede plaats staan personen op school, zoals een decaan, leerkracht of mentor (door 21% van de jongeren genoemd). Uitzendbureaus en het internet worden even vaak genoemd (16%), gevolgd door het jongerenwerk (het buurthuis/ “de begeleider van de deelgemeente Hoogvliet”). Een enkele keer zeggen jongeren naar vrienden en familie toe te stappen of (open) dagen van scholen te bezoeken. Onder de categorie ‘anders’ vallen antwoorden als “zelf naar bedrijven toe stappen” (1 keer), “ik zit zelf in een jongerengroep”(1 keer), “IBG/LOI/NTI” (1 keer) en “de begeleider van begeleid wonen”(1 keer).

Page 43: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

42

Tabel 4.9 Vraag: Als je iets wilt weten op het gebied van opleiding of werk, weet je dan bij welke personen of instanties je terecht kunt?

Aantal % Ja 19 70% Nee 8 30% Totaal 27 100% Waar ga je dan naar toe?

Aantal* % Naar ‘het jongerenloket’ 8 42% Naar een decaan/mentor/leerkracht op school 4 21% Naar een uitzendbureau 3 16% Internet raadplegen (o.a. www.werk.nl) 3 16% Naar het buurthuis/ de begeleider van de deelgemeente 2 11% Naar (open dagen van) scholen 2 11% Naar vrienden/familie 2 11% Anders 4 21% Totaal 19 100%

*Gepercenteerd op aantal respondenten (jongeren mochten meerdere antwoorden geven op de vraag) Perceptie en beleving van het huisbezoek Op de vraag of ze zich het huisbezoek nog herinneren, antwoorden 3 jongeren met ‘nee’. Aan deze jongeren zijn geen verdere vragen gesteld over het huisbezoek. Vervolgens is gevraagd wat jongeren ervan vonden dat iemand van de Dienst Stedelijk Onderwijs1/de deelgemeente Hoog-vliet bij hen thuis is langs geweest. Het overgrote merendeel (21 van de 24 jongeren, oftewel 88%) zegt het prettig te hebben gevonden dat iemand hem/haar wilde helpen. Deze uitkomst is des te opvallender omdat jongeren spontaan mochten antwoorden – de interviewer heeft de ant-woordcategorieën niet vantevoren opgenoemd – en antwoorden ook onder de categorie ‘anders, nl. …’ genoteerd konden worden. Deze uitwijkmogelijkheid bleek niet nodig te zijn. Een drietal jongeren zegt het stom/gek te vinden dat men niet al op de hoogte was van het feit dat hij/zij al werkte of studeerde. Eén keer geeft een jongere een neutrale reactie (‘Het maakte me niet zoveel uit”) en één keer is de reactie negatief (“Ik dacht, waar bemoei je je mee?”).

______________ 1 De brief gericht aan jongeren in de deelgemeente Charlois was op briefpapier van de Dienst Stedelijk Onderwijs en ondertekend door een vertegenwoordiger van het Jongerenloket/Dienst Stedelijk Onderwijs.

Page 44: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

43

Tabel 4.10 Vraag: Wat vond je ervan dat deze persoon bij je langs kwam?

Aantal* % Ik vond het prettig dat hij/zij me wilde helpen 21 88% Ik vond het stom/gek dat ze niet wisten dat ik al werkte/studeerde 3 13% Het maakte me niet zoveel uit 1 4% Ik dacht “Waar bemoei je je mee?” 1 4% Totaal 24 100%

Wat denk je dat het doel van het bezoek was?

Aantal % Mij helpen om weer naar school te gaan of aan een baan te komen 16 67% Controleren of ik wel naar school ging/niet onterecht een uitkering kreeg 3 13% In eerste instantie controleren wat ik nou eigenlijk doe en (daarna) helpen aan school/een baan te komen

2 8%

Kijken of het mij persoonlijk wel goed ging 2 8% Weet niet/geen mening 1 4% Totaal 24 100%

* Gepercenteerd op aantal respondenten (jongeren mochten meerdere antwoorden geven op de vraag) Om meer over de beleving van het huisbezoek te weten te komen, is de jongeren gevraagd wat zij denken dat het doel was van het huisbezoek. Conform het antwoord op de vorige vraag, schrijft een meerderheid (tweederde) van de jongeren het bezoek toe aan positieve bedoelingen: “Mij helpen om weer naar school te gaan en/of aan een baan te komen.” Soms is er echter spra-ke van achterdocht: 5 jongeren ervaren het bezoek als een controle op hun dagbeste-ding/leefsituatie. Twee van deze jongeren nuanceren dit beeld nuanceren door toe te voegen dat men ze daarna/daarnaast wilde helpen. Volgens twee jongeren is het doel van het bezoek te kij-ken of het met hen persoonlijk goed ging/of ze professionele hulp nodig hadden. Resultaat van het huisbezoek Op de vraag of ze wat aan het bezoek hebben gehad, antwoordt het merendeel van de jongeren met ‘nee’. Dit is bij 17 van de 24 jongeren (71%) het geval en het heeft er soms mee te maken dat ze al op school zaten (een kwart van de jongeren) of een baan hadden (8%). Nog eens 9 jon-geren (38%) geeft geen toelichting bij het antwoord maar heeft er simpelweg “niets aan gehad”. Van de zeven jongeren die aangeven wel iets aan het bezoek te hebben gehad, zeggen 4 dat ze weer geholpen zijn om naar school te gaan en nog eens drie dat ze zijn gaan nadenken over wat ze willen op het gebied van werk of opleiding.

Tabel 4.11 Vraag: Heb je wat aan het bezoek gehad?

Aantal %Nee, ik heb er niets aan gehad 9 38%Nee, ik zat al op school 6 25%Nee, ik had al een baan 2 8%Ja, hij/zij heeft me geholpen om weer naar school te gaan 4 17%Ja, ik ben gaan nadenken over wat ik wil qua opleiding/werk 3 13%Totaal 24 100%

Page 45: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

44

Om de antwoorden in tabel 4.11 beter te duiden is een vergelijking gemaakt tussen wat jongeren aan het bezoek zeggen te hebben gehad en hun huidige dagbesteding. Deze kruistabel maakt duidelijk dat de meeste jongeren die de vraag met ‘nee’ beantwoorden, momenteel naar school gaan (al dan niet met een bijbaantje), stage lopen of een fulltime baan hebben. Een kleine, wel-licht zorgwekkende groep geeft aan werkzoekende te zijn (1 jongere), geen werk of uitkering te hebben en ook niet naar school te gaan (3 jongeren) of te zorgen voor eigen kind(eren) en/of het huishouden. Van de jongeren die de vraag met ‘ja’ beantwoorden, blijkt het resultaat uit hun huidige dagbeste-ding. Ze zitten op school (en hebben al dan niet een bijbaantje) of noemen zichzelf ‘werkzoe-kend’. Eén jongere die tot nadenken is aangezet, heeft (inmiddels) een fulltime baan. Tabel 4.12 Vraag: Heb je wat aan het bezoek gehad?

Huidige dagbesteding School

plus bij-

baantje

School Baan

(38-40

uur p.w.)

Stage Werk-

zoekend

Geen

school/

werk, geen

uitkering

Zorg

kinderen/

huis-

houden

Totaal

Nee, ik heb er niets aan gehad 1 1 2 1 3 1 9Nee, ik zat al op school 2 3 1 6Nee, ik had al een baan 2 2Ja, hij/zij heeft me geholpen om weer naar school te gaan

3 1 4

Ja, ik ben gaan nadenken over wat ik wil qua opleiding/werk

1 2 3

Totaal 6 5 5 1 3 3 1 24

Draagvlak voor grenzen in het beleid Net als bij de ouders (paragraaf 4.6.1) hebben we de jongeren een vraag voorgelegd over het stellen van grenzen binnen het Rotterdamse jeugdbeleid. In dit geval kozen voor een andere vraag, die dichter bij de belevingswereld van de geïnterviewde jongeren stond. Bijna alle jongeren (25 van de 27, ofwel 93%) zegt het ‘goed’ te vinden dat de gemeente druk uitoefent op jongeren om een startkwalificatie te behalen. Tabel 4.13 Vraag: De gemeente Rotterdam wil dat iedere jongere in de leeftijd van 17 tot 23 jaar

tenminste een MBO diploma heeft. Als jongeren niet goed genoeg hun best doen om dit te bereiken, kan dit betekenen dat ze geen uitkering krijgen of dat hun uitkering gekort wordt. Wat vind je ervan dat de gemeente op deze manier druk uitoefent op jongeren?

Aantal %Goed 25 93%Niet goed 2 7%Totaal 27 100%

Page 46: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

45

Redenen die genoemd zijn door jongeren die deze aanpak ‘niet goed’ vinden:

· Het is brutaal, onbeschoft. · Sommigen kunnen echt niet zo een diploma halen. Dat is niet eerlijk voor deze jongeren dat ze dan evt. uitge-

sloten worden van een uitkering. Je moet wel uitkijken dat jongeren hier geen misbruik van maken. Redenen die genoemd zijn door jongeren die deze aanpak ‘goed’ vinden:

· Jongeren weten niet waar ze mee bezig zijn en komen er later pas achter dat ze fout geweest zijn. · Dan doen ze tenminste wat!. · Je moet niet afhankelijk zijn van de gemeente, je moet je best doen. · Een uitkering is altijd makkelijk, maar is niet de bedoeling en zeker niet als je zo jong bent. · Dan hebben de jongeren tenminste iets te doen. · Mensen van die leeftijd moeten niet thuis zitten. Kunnen best naar werk gaan of naar school gaan. · Je zet er druk op dat kinderen gaan leren (niet buiten gaan hangen) en niet moeten gaan leven van een uitke-

ring maar gewoon gaan werken (na de school). · Iedere jongere moet in staat zijn om te leren, anders is het laksheid of demotivatie. Is goed dat dit gebeurt. · Het is al moeilijk zat om met een diploma een baan te vinden, zonder is het helemaal een hel. · Veel jongeren vinden opleiding niet zo boeiend, je moet later toch voor je zelf kunnen zorgen. Opleiding is

hierbij belangrijk. · Omdat jongeren te eenvoudig stoppen met hun opleiding. Komen in de uitkering en dat is ook niet goed. · Ik heb zelf gemerkt dat het volgen van een opleiding van belang is. · Ik wil graag een diploma halen. Een diploma is belangrijk, zonder diploma kun je niets doen. · Het is niet goed dat jongeren thuis gaan zitten, ze moeten iets nuttigs gaan doen. · Het is beter voor de jongeren zelf. · Het ligt in je eigen hand of je werk kan krijgen. · Dan blijven de jongeren bezig en zitten ze niet thuis met een uitkering. · Sommigen gaan zo vroeg van school, dan moet je ook geen uitkering meer krijgen. Voor wat hoort wat; het

leefniveau is ernstig naar beneden gezakt in Rotterdam. Elke stimulans is welkom voor wat betreft scho-ling/opleiding.

· Het helpt de mensen. · Zonder diploma kom je niet aan de slag heb ik zelf gemerkt. Het is dus een goed idee om jongeren te benade-

ren om eventueel hulp te bieden. · Wel goed, maar iets te streng voor de jongeren die wel willen maar niet kunnen. · Dan hebben jongeren tenminste een doel. · Jongeren worden dan ook onder druk gezet om alsnog een diploma te halen; als niemand er iets aan doet

denken de jongeren ook laat maar zitten er zit toch niemand achter mij aan. · Maar er moet wel goede hulp tegenover staan; als de jongeren er echt niets aan kunnen doen vind ik het wel

erg, hier moet wel goed naar gekeken kunnen worden. · [Vind het goed, maar kan niet aangeven waarom].

Conclusies De geïnterviewde jongeren blijken redelijk goed hun weg te kunnen vinden naar voorzieningen op het gebied van werk en/of scholing, de meerderheid zegt te weten waar ze terecht kunnen met een vraag hierover. Het meest vaak wordt het jongerenloket genoemd (al dan niet in die termen, sommige jongeren hebben het over het CWI of het arbeidsbureau), gevolgd door een decaan, leerkracht of mentor op school.

Page 47: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

46

Verreweg de meeste jongeren staan positief tegenover het huisbezoek vanuit het jongerenlo-ket/de deelgemeente; ze vonden het prettig dat iemand op hen op deze manier wilde helpen. Uit hun antwoorden blijkt verder dat de meeste geen ‘dubbele agenda’ vermoedde (bijvoorbeeld dat het ging om een controle op hun dagbesteding/leefsituatie), maar het bezoek hebben opgevat als een manier om hen te helpen om weer naar school te gaan of een baan te vinden. Toch zeggen de meeste jongeren desgevraagd niets aan het huisbezoek te hebben gehad. In sommige gevallen gaat het om jongeren die reeds op school zaten of een baan hadden. De jon-geren die er wel iets aan hebben gehad zijn dankzij de interventie weer naar school gegaan of zijn in ieder geval gaan nadenken over wat ze willen op het gebied van werk of een opleiding. Hoewel hier niet gesproken kan worden van het effect van de loopacties (dat is ook niet de opzet), wilden we een indruk verkrijgen van wat de interventies in ieder geval voor de geïnter-viewde jongeren hebben opgeleverd. Wij hebben daarom gevraagd naar hun huidige dagbeste-ding. De meeste jongeren die zeggen niets aan het bezoek te hebben gehad, gaan momenteel naar school (en hebben soms een bijbaantje), lopen stage of hebben een fulltime baan. Een klei-ne, wellicht zorgwekkend groep geeft aan werkzoekende te zijn, geen werk of uitkering te hebben en ook niet naar school te gaan of de zorg te hebben voor eigen kind(eren) en/of het huishouden. Het gaat hier om 5 van de 24 jongeren (21%). Bij de jongeren die zeggen wel iets aan het huis-bezoek te hebben gehad, blijkt het resultaat uit hun huidige dagbesteding. Ze zitten op school – meestal met een bijbaantje – of noemen zichzelf ‘werkzoekend’. Eén jongere die tot nadenken is aangezet, heeft (inmiddels) een fulltime baan. Het draagvlak voor de grenzencomponent van het jeugdbeleid is zeer groot. Slechts twee jonge-ren vinden het ‘niet goed’ dat de gemeente druk uitoefent op jongeren om een startkwalificatie te behalen. Het resterende 93% van de jongeren geeft als argument onder andere dat een diploma erg belangrijk is – het is al moeilijk genoeg om een baan te vinden – en dat het voor jongeren niet goed is om thuis te zitten en niets te doen te hebben.

4.6.4 Resultaten persoonlijke gesprekken met ‘DOSA’-jongeren

Om met jongeren in contact te komen die tot de doelgroep van het actieprogramma Jeugd en Overlast behoren, hebben we een aantal DOSA-regisseurs benaderd. Via deze weg hebben we contact gelegd met twee jongerenmentors, werkzaam in twee verschillende deelgemeenten. Beide zijn verbonden aan een ‘informatiepunt’ in de deelgemeente waar jongeren terecht kunnen met vragen over onder andere werk en opleiding. In overleg met hen hebben we gekozen voor een benadering in de vorm van persoonlijke gesprekken. De gesprekken vonden plaats aan de hand van een vragenlijst met merendeels open vragen. De mentors waren tijdens de gesprekken in het pand aanwezig en hebben de jongeren voor en na de gesprekken opgevangen.

Page 48: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

47

Achtergrond van de jongeren We hebben gesprekken gevoerd met in totaal 13 jongeren. Tabel 4.14 geeft een overzicht van de achtergrondgegevens van deze jongeren. Twaalf van de 13 zijn jonge mannen, in één geval gaat het om een jonge vrouw. De leeftijd van de jongeren ligt tussen de 19 en 25 jaar. Negen jongeren zijn aangemeld bij DOSA. De overige vier zijn zogenaamde ‘zelfmelders’, jongeren die alleen of met vrienden naar het informatiepunt zijn gekomen. Van de geïnterviewde jongeren zitten 5 in het Jeugd Service Team1; 3 hiervan zijn DOSA-jongeren. Een andere jongere (eveneens aangemeld bij DOSA) zat eerst bij het Jeugd Service Team, maar is er later uit gezet. Tabel 4.14 Achtergrondgegevens van de geïnterviewde jongeren (N=13)

Leeftijd Geslacht Aangemeld bij … 19 jaar 4 Mannelijk 12 DOSA 9 20 jaar 2 Vrouwelijk 1 Overig 4 21 jaar 1 22 jaar 1 23 jaar 2 24 jaar 2 25 jaar 1

Een van de vragen tijdens het gesprek was of jongeren een vraag hadden (‘of iets waar je hulp bij wilde’) toen ze voor het eerst in contact kwamen met het informatiepunt of een van de jongeren-mentors. Op één uitzondering na luidt het antwoord ‘ja’. De mate waarin de jongeren deze vraag vervolgens willen toelichten varieert uiteraard. Twee jongeren houden het bij het zoeken naar werk (“ik zocht een baantje”). Maar bij de meesten worden – vaak forse – problemen genoemd: schulden, van school gestuurd, geen inkomen, geen huisvesting, nergens ingeschreven staan, gebruik van softdrugs, in één geval geen legitimatie. Een aantal DOSA-jongeren verwijst, in al dan niet verhulde termen, naar periodes van detentie of “problemen met de politie”. Eén jongere omschrijft zichzelf letterlijk als ‘hangjongere’: “Ik had schulden, ik had geen scholing en had ook geen zin om naar school te gaan. Ik was een hangjongere”. Een andere gebruikt die term niet, maar zegt wel: “Ik wilde destijds een opleiding gaan doen, maar ik stelde het steeds uit. Ik leefde van een uitkering, werd laat wakker, hing de hele dag tot ’s avonds laat op straat.” Resultaten van de geboden hulp De persoonsgerichte aanpak/aanpak op maat zoals toegepast in de 2 deelgemeenten richt zich op de leefgebieden scholing, arbeid(sverleden), financiën, huisvesting, gezondheid, sociale om-geving, vrije tijd en politie/justitie. In de interviews geven alle jongeren aan hulp te hebben ont-vangen op één of meer leefgebieden. Meestal staat een opleiding en/of werk op de voorgrond. Bij de jongeren die niet aangemeld zijn bij DOSA gaat het hier primair om. Deze jongeren vertellen dat men nu ‘echt’ hulp biedt bij het zoeken naar werk (“ik ben wel bij uitzendbureaus langs geweest, maar die doen niets”) of helpt bij het verkennen van mogelijkheden. Zo had één jongen van 19 altijd de beveiliging in gewild, maar hij was op zijn 17-de nog te jong om aan de opleiding

______________ 1 Het Jeugd Service Team is opgericht in opdracht van de Stadsmarinier Centrum in juni 2004. De aanpak is ont-wikkeld door Radar Advies. Het team bestaat uit ‘streetwise’ professionals die samen met jongeren de straat op gaan, vooral op koopavonden (vrijdagmiddag en avond). Taak van het team is (potentieel overlastgevende) jonge-ren te observeren, informeren en zo nodig aan te spreken De teams zijn oorspronkelijk samengesteld door ‘leiders’ binnen de groepen die overlast veroorzaakten voor winkelend publiek, aan te spreken en te vragen deel te nemen. Na aanvankelijke aarzeling zijn deze jongeren ingestemd met het initiatief, dat de Rotterdam Centrum Veilig Prijs 2005 won. Het team wordt beschouwd als een kweekvijver voor jongerenwerkers.

Page 49: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

48

te beginnen. Via de jongerenmentor heeft hij de mogelijkheid ontdekt om ‘tussentijds’ in te stro-men op het ROC, in februari in plaats van september. Inmiddels, twee jaar later, heeft hij het the-oriegedeelte van de opleiding afgerond en heeft hij gesolliciteerd naar een baan in de beveiliging. Een andere jongere vertelt dat hij is gaan “snuffelen” in een map van het Albeda college die bij het informatiepunt lag. Hij vond een opleiding die hem aansprak, maar had er “eigenlijk geen zin in”. De jongerenmentors hebben hem gemotiveerd en gestimuleerd om iets te gaan doen wat bij hem past en uiteindelijk is hij toch begonnen met de opleiding die hem aansprak. Hij vertelt ver-der: “Ik ben zelf veranderd. Eerst liet ik de dingen gewoon zitten, ik had er maling aan. Nu besef ik dat het belangrijk is je school af te maken en aan je toekomst te werken.” Ook bij de jongeren die aangemeld zijn bij DOSA wordt de hulp vaak omschreven in termen van hulp bij het vinden van werk en/of een opleiding. Het maken van een CV, schrijven van sollicita-tiebrieven, bezoek aan het jongerenloket worden genoemd. Rode draad in veel van deze verha-len is de motivering door de jongerenmentors en het gevoel van continuïteit. “Ze gingen gewoon door met mij te praten, tips te geven” of “als ze met mijn problemen bezig zijn, raken ze nooit de motivatie kwijt. Ook als ze van het kastje naar de muur gestuurd worden, ze blijven ermee bezig tot het opgelost is.” Het zijn zeker niet allemaal succesverhalen, vaak staan de jongeren nog aan het begin van een proces. Maar de meesten lijken een gevoel van vertrouwen te ervaren, het gevoel dat ze met allerlei vragen en problemen terecht kunnen bij de mentors. Naast hulp bij werk en/of opleiding wordt een aantal keer hulp bij schuldaflossing genoemd en hulp bij het zoeken van huisvesting (uiteraard alleen daar waar relevant). Daarnaast geven jonge-ren een paar keer aan dat ze allerlei tips en adviezen krijgen, bijvoorbeeld over hoe de weg te vinden naar instanties en hoe er vervolgens mee om te gaan. Het beeld dat uit de gesprekken naar voren komt is dat het vinden van een zinvolle dagbesteding (opleiding/werk) de insteek is bij de hulp aan deze jongeren. Deze concrete aanpak opent de deur om met de jongeren te praten over wat hen bezighoudt en om eventueel gerichter hulp te bieden op andere leefgebieden. De resultaten zijn soms indrukwekkend. Een voorbeeld is een DOSA-jongere van 19 met een deten-tieverleden die zegt: “Ik ben mezelf weer geworden. Hoe ik in de oude tijd was. Ik kan nu de draad weer oppakken.” Een andere verwoordt het als volgt: “Mijn leven nu is in niets te vergelij-ken met dat van zeven maanden geleden.” Bekendheid met (en gebruik van) voorzieningen Op de vraag of ze weten waar jongeren terecht kunnen met vragen over werk/opleiding of per-soonlijke problemen antwoordt de meerderheid met ‘ja’. Twee jongeren zeggen het niet te weten. Gevraagd naar voorbeelden, geeft een aantal jongeren uitgebreide antwoorden waarin onder-scheid wordt gemaakt tussen deelgemeentelijke voorzieningen en voorzieningen in de stad (zoals het jongerenloket). Het zijn met name instanties op het gebied van scholing en werk. “Met per-soonlijke problemen ga je niet naar een instantie, die houd je bij jezelf,” en “Als je persoonlijke problemen hebt, dan weet ik het niet. Ik zou dan in ieder geval met mensen uit de omgeving praten, die kunnen veel beter helpen dan instanties.”

Het is duidelijk dat de groep geïnterviewden als geheel niet vanzelfsprekend de weg weet (wist) te vinden naar belangrijke en voor hen nuttige voorzieningen. En als ze het al weten, dan is er niet automatisch vertrouwen. “Op zich is [het informatiepunt] bekend, maar de jongeren die ik ken vertrouwen het niet … of ze schamen zich ervoor om er heen te gaan. Als een vriendje wel gaat, dan werkt het weer wel.” Met de rest van zijn antwoord onderstreept deze (DOSA-)jongere het belang van een outreachende aanpak: “bij mij ging het gelukkig anders, ik was met vrienden aan

Page 50: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

49

het voetballen en ze kwamen naar ons toe en begonnen een praatje … ze waren vriendelijk. Ze hadden ons toen al een paar dagen in de gaten.” Mening over de wijk We hebben de jongeren ook gevraagd of ze vinden dat er in hun buurt genoeg te doen is voor jongeren. Twee jongeren antwoorden met ‘ja’ en noemen vervolgens activiteiten die in of vanuit het buurthuis zijn georganiseerd: tafeltennis, voetbal, helpen met huiswerk, zwemmen, kamp, ‘buitenactiviteiten’ in de zomer. Volgens één van deze jongeren (aangemeld bij DOSA) “houden ze je van het slechte pad”. De overige jongeren zien het anders. Ze vinden dat er te weinig activi-teiten zijn voor jongeren in hun buurt. Er zouden met name meer mogelijkheden tot sporten moe-ten zijn: “met voetballen houd je jongeren lekker bezig en dan denken ze twee, drie keer na voordat ze rottigheid uithalen”. Een probleem bij buurthuizen is dat ze beperkt open zijn en dat er weinig begeleiders aanwezig zijn. Eén jongen merkt op: “Er zijn veel bezuinigingen geweest, en dat merk je wel.” Door een aantal geïnterviewden wordt een vrij grimmig beeld geschetst van hun eigen wijk. Criminaliteit, veel werkloosheid, veel drugsgebruik, jongeren die op straat rondhangen en “jonge-ren die denken snel geld te verdienen, maar die niet inzien dat dat de kortste weg is”. Een jonge-re noemt als probleem het feit dat jongeren op steeds jongere leeftijd met school stoppen, waardoor ze gaan hangen op straat. Door twee jongeren wordt gesproken van een groeiend ‘wij – zij’ gevoel . ‘Zij’ zijn in dit geval de politie: “het gaat om regels handhaven, maar niet om naar elkaar toe groeien” en “de conflicten in de buurt worden steeds ‘grauwer’”. Een paar jongeren geven spontane adviezen mee: “Geef jongeren een goede ruimte, organiseer activiteiten. Het is niet erg als ze ervoor geld moeten betalen, het is goed als ze de werkelijkheid zien, dat dingen niet zomaar altijd gratis kunnen”. Een andere: “Meer activiteiten, een cultureel feest, ergens heen gaan. En dan niet alleen in de vakanties, ook gewoon.” Bij herhaling wordt een link gelegd tussen meer activiteiten voor jongeren en minder overlast van ‘rondhangende’ jongeren op straat.

Mening over de aanpak van overlast DOSA In het interview vroegen we de jongeren naar hun mening over de aanpak van overlast van jon-geren op straat in Rotterdam. Een van de meest kenmerkende aspecten voor de Rotterdamse aanpak van (jeugd)overlast is natuurlijk het bestaan van DOSA’s. Wij waren benieuwd in hoever-re de DOSA-jongeren zich bewust zijn van hun ‘status’. Elke jongere die wordt aangemeld bij DOSA ontvangt een brief waarin hij/zij van dit feit op de hoogte wordt gesteld. Deze wordt onder-tekend door de DOSA-regisseur. De formulering van de brief varieert per deelgemeente, maar het principe – de jongere verneemt dat zijn/haar gegevens geregistreerd zijn in het registratiesys-teem, dat meerdere instanties zich zorgen maken over hem/haar en dat hij/zij wordt uitgenodigd te komen praten over deze zorg – is hetzelfde. Wij hebben de 9 DOSA-jongeren gevraagd of ze een dergelijke brief hebben ontvangen. Vier jon-geren weten van niets. Van deze vier is één jongere aangemeld door het interventieteam in de betreffende deelgemeente na een huisbezoek. Een andere zegt aangesproken te zijn door de jongerenmentors op straat. De overige twee zeggen zelf naar het informatiecentrum te zijn geko-

Page 51: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

50

men (al dan niet samen met vrienden). Het is mogelijk dat deze jongeren zich de brief niet meer herinneren. Een andere mogelijkheid is dat ze er niet over willen praten. De jongeren die zich de brief nog wel herinneren, reageerden er verschillend op. De reacties lopen uiteen van onverschilligheid tot scepsis en aarzeling (“Ik dacht: ‘ik blijf gewoon hetzelfde, het helpt toch niets”) tot zich beledigd voelen (“Je gaat toch niet zomaar zo’n brief naar iemand sturen?!”). Uiteindelijk hebben ze wel allemaal actie ondernomen, of door zelf te bellen naar de in de brief genoemde contactpersoon of door op een voor hen gemaakte afspraak te verschijnen. Een enkele moest wel worden overgehaald door vrienden. De sceptici vertellen: “In eerste instan-tie denk je ‘helpt het wel?’. Maar ik heb het toch maar geprobeerd” en “Uiteindelijk heb ik besloten om te komen. De reden is dat ik steeds ouder word en ik besef dat ik nú iets moet doen. Ik kan niet mijn hele leven niets doen.” Dezelfde jongere vindt de brief bij nader inzien een stimulans en vindt het goed dat er op deze manier is geprobeerd hem te helpen. (Inmiddels heeft hij overigens een baan, “doordat ze me hebben gepusht en geholpen met het schrijven van sollicitatiebrieven”). Eén jongen van 19 illustreert op kernachtige wijze hoe de DOSA-aanpak in de praktijk kan uit-pakken: “Ik heb niets met DOSA te maken, ik weet niet wie ze zijn, ik heb nooit iemand daarvan gezien of gesproken. Maar ik ben wel tevreden over de hulp die ik nu krijg. En ik doe mijn best om de situatie te veranderen.” De politie Bij dit onderdeel van het interview komt onvermijdelijk het onderwerp ‘de politie’ ter sprake. Meer-dere malen wordt benadrukt dat de huidige aanpak van de politie problemen juist verergert. In de beleving van deze jongeren worden ze op straat aangesproken door de politie (en vaak op een negatieve manier) terwijl ze alleen maar in een groepje staan te praten (of te “chillen”). De politie zou volgens hen de echte problemen moeten aanpakken (drugs, wapens, gedwongen prostitutie) – als het om deze zaken gaat dan wordt een harde aanpak juist gewaardeerd. Ook asociaal gedrag hoeft niet getolereerd te worden, het is niet meer dan logisch dat de politie (of een buurt-bewoner) er dan wat van zegt. “Jongeren moeten begrijpen dat ze ook respect moeten hebben voor omwonenden.” Kortom, er lijkt soms sprake te zijn van een overtrokken reactie van de politie. Een typerende uitspraak: “De slechten verzieken het voor de goeden. Nu gaan we jonge-ren hun vrijheid afpakken, alleen omdat een paar gekken iets hebben uitgehaald. Als jongeren iets verkeerd hebben gedaan, dan: oppakken. Pak de raddraaiers gewoon!”. Het Jeugd Service Team De jongeren die deel uitmaken van het Jeugd Service Team zijn hier (uitgesproken) positief over. Eén jongere vertelt trots dat het team een prijs heeft gewonnen. “We zijn een van hun”, hierin schuilt volgens hem de kracht van het team. Een paar van deze jongeren beschrijven hoe politie-agenten vaak negatieve reacties uitlokken; doordat ze een uniform dragen, doordat ze gezien worden als ‘de vijand’. De jongeren van het Jeugd Service Team slagen erin om (potentieel over-lastgevende) jongeren op hun gemak te stellen door met hen een praatje te maken. Twee van deze jongeren zeggen zich zelf inmiddels ‘een soort jongerenwerker’ te voelen, ze hebben het idee jongeren te kunnen helpen, ook met praktische vragen over werk en school. Door hun aan-pak voorkomen ze in ieder geval concreet dat jongeren een boete krijgen van de politie en dat vechtpartijen escaleren (dit wordt geïllustreerd aan de hand van voorbeelden en weer zijn ze zichtbaar trots).

Page 52: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

51

De spreekwoordelijke ‘weerbarstigheid’ van de praktijk blijkt op de vrijdagmiddag waarop een aantal van de interviews plaatsvindt (op de verzamellocatie van het Jeugd Service Team). Er komen slechts vijf jongeren opdagen, terwijl het de bedoeling is met twee teams van vijf jongeren de straat op te gaan. Het blijft gissen naar de redenen (“tja, die was ziek, die heeft een baan, …..”). Draagvlak voor grenzen in het beleid Aan het eind van het interview hebben we de jongeren gevraagd naar hun mening over de ‘gren-zencomponent’ van het jeugdbeleid. Dit deden we aan de hand van de volgende vraag:

‘De gemeente Rotterdam vindt dat alle jongeren of een opleiding moeten volgen, of een baan moeten hebben of, als dat nodig is, hulp moeten krijgen (zomaar niets doen is er niet bij). Als jongeren hier niet aan meewerken, kan dit betekenen dat ze geen uitkering krijgen of dat hun uitkering gekort wordt. Wat vind je ervan dat de gemeente op deze manier druk uitoefent op jongeren?’

Eén jongere vindt dit geen goed beleid. “Druk is nooit goed”, zegt hij, en “de uitkering stoppen gaat te ver.” Hij vraagt zich af waar jongeren dan van moeten leven en verwacht dat ze dit dan op “een andere manier” zullen doen. Een andere jongere zegt het antwoord op deze vraag niet te weten en één jongere heeft een onduidelijke mening. De overige 10 jongeren kunnen zich (goed) vinden in de aanpak van de gemeente. Hiervoor noemen ze de volgende redenen:

· Anders worden jongeren nonchalant en denken ze dat het zo prima is. Maar het kan ook de andere kant op kan gaan. Dat jongeren dan de criminaliteit ingaan.

· Dan worden ze gedwongen de goede kant op te gaan. Meestal beseffen ze het zelf niet, denken ze ‘lang leve de vrijheid’, maar denken niet na over later. Uiteindelijk zijn ze wel dankbaar.

· Goed, want je moet niet verwachten dat je zonder iets te doen iets krijgt. Je moet je toch op een gegeven moment aan je toekomst gaan werken, een proces volgen en je ook aan de regels gaan houden.

· Omdat ze dan tenminste bezig zijn met iets, vervelen zich niet. Je krijgt minder criminaliteit, winkeldiefstal, ver-nieling, omdat jongeren zelf kunnen verdienen.

· Werk vinden is sowieso moeilijk, ga dan maar naar school, dan heb je ten minste nog iets. Beter dan je alleen maar vervelen en overlast veroorzaken. Je kan beter wat leren.

· Als je niets met ze doet, dan blijven ze niets doen! Zulke maatregelen geven wel resultaat. · Oké, het is wel hard – én geen baan én geen uitkering – maar uiteindelijk is het voor de jongere wel positief. Ik

ken echter genoeg jongens die wel willen werken, maar die geen baan kunnen vinden. Ze moeten er dus wel voor zorgen dat er genoeg banen zijn.

· Ik vind dat iedereen moet werken die kan werken! · Goed, maar: als jongeren al 22 zijn, dan is het niet handig dat ze nog een opleiding gaan volgen. En als er dan

geen werk is, moeten ze andere dingen doen (m.a.w. de criminaliteit in). Er moeten dus genoeg banen zijn. Ik las in de krant (want ik lees de krant tegenwoordig) dat bepaalde bedrijven een bepaald percentage allochto-nen moesten aannemen, maar dat is nu veranderd. Het is belangrijk dat er in bedrijven een goede mix is! Ik heb zelfs vrienden met een HBO opleiding die geen werk hebben … uit frustratie gaan ze dan verkeerde din-gen doen. Als iemand voor niets heeft gestudeerd, denkt ‘ie: dat hoeven mijn kinderen niet! Deze jongens krij-gen niet eens een stage, laat staan werk.

· Ik hoop dat ze het zo doen omdat ze willen dat iedereen iets van z’n leven maakt, dat zou ik alleen willen sti-muleren. Maar: dwang, forceren kan ook averechts werken. Want wat moet die jongere dan? Bij de ene duurt het langer dan bij de andere, je moet zorgen dat het bij alle jongeren tot een goed einde komt. Uiteindelijk, als jongeren niets hebben, veroorzaken ze problemen waar de maatschappij de dupe van wordt [bij doorvragen blijkt dat hij doelt op criminaliteit]. Je krijgt dan situaties waar niemand beter van wordt.

Page 53: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

52

Ondanks het feit dat ze zich grotendeels kunnen vinden in het beleid, brengen de jongeren duide-lijk twee nuanceringen aan: er moeten wel (genoeg) banen zijn, en dwang kan uiteindelijk ave-rechts werken.

Conclusies De jongeren met wie we hebben gesproken – waarvan het merendeel is aangemeld bij DOSA – hebben duidelijk (forse) problemen op meerdere leefgebieden. Het meest in het oog springend en tegelijk het makkelijkst te bespreken is werkloosheid, nu of in het verleden, en de zoektocht naar passend werk of opleiding. De jongeren geven ook allen aan hulp te hebben ontvangen op één of meer leefgebieden. Weer staat werk en/of een opleiding op de voorgrond. Volgens de jongeren hebben ze veel te danken aan de motivering door de jongerenmentors en het vertrouwensband dat in de loop der tijd met hen is ontstaan. Het beeld dat uit de gesprekken naar voren komt is dat het vinden van een zinvolle dagbesteding de insteek is bij de hulp aan deze jongeren. Deze con-crete aanpak en het opgebouwde vertrouwen maken de weg vrij om hulp te bieden op andere leefgebieden, waardoor jongeren hun leven een positieve wending kunnen geven. Uit de gesprekken blijkt verder dat deze jongeren gebaat zijn bij een outreachende aanpak. Ze weten (of wisten) niet vanzelfsprekend de weg te vinden naar voor hen belangrijke voorzieningen en als ze het wel weten, dan is er niet automatisch vertrouwen. Desgevraagd zeggen de meesten dat er te weinig activiteiten zijn voor jongeren in hun buurt. Meerdere malen leggen ze een link tussen meer activiteiten voor jongeren en minder overlast van ‘rondhangende’ jongeren op straat. Over de aanpak van (jeugd)overlast wordt benadrukt dat de huidige aanpak van de politie pro-blemen juist kan verergeren. Asociaal gedrag en criminaliteit hoeven volgens hen niet te worden getolereerd – deze problemen moeten juist kordaat worden aangepakt – maar ze voelen zich vaak in hun vrijheid belemmerd als ze met vrienden op straat staan en door de politie worden aangesproken. Vooral de manier waarop ze aangesproken worden is volgens hen (te) negatief. Een aantal jongeren spreekt van een groeiend ‘wij – zij’ gevoel (zij zijn in dit geval de politie). Gevraagd naar de brief die ze hebben gekregen, waarin vermeld staat dat ze opgemerkt zijn en aangemeld bij DOSA, zeggen de meeste DOSA-jongeren er weinig van onder de indruk te zijn geweest (als ze zich het al herinneren). Deze houding staat bij de meeste in contrast met hoe ze tegenover de hulp en inspanning van de jongerenmentors staan. Het fenomeen van de DOSA zegt hen nu eenmaal weinig. Tot slot hebben we ook deze jongeren gevraagd naar hun mening over het grenzenstellende beleid. De vraag werd nu algemener geformuleerd dan bij de jongeren benaderd via de loopac-ties (minder gericht op alleen het behalen van een diploma). Ook hier blijkt dat de meeste jonge-ren zich goed te kunnen vinden in de aanpak van de gemeente. Net als bij de ‘loopactie-jongeren’ zijn deze jongeren van mening dat het beter is voor jongeren om aan hun toekomst te werken en om ‘iets te doen’ te hebben. Wél nuanceert een aantal deze mening door te stellen dat er wel ge-noeg banen moeten zijn en dat dwang uiteindelijk ook averechts kan werken als jongeren uitge-sloten worden van de maatschappij en de criminaliteit in gaan.

Page 54: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

53

4.7 Raadpleging van professionals

4.7.1 Resultaten enquête onder deelnemers aan de cursus ‘Signa-leren…wat nu?’

Onderdeel van de ‘kwaliteitsimpuls zorgstructuur kinderopvang, basis- en VO-scholen’, één van de doelen van het actieprogramma Opvoedingsondersteuning, is deskundigheidsbevordering van professionals die met ouders en kinderen werken. Onder verantwoordelijkheid van de GGD is een cursus, ‘Signaleren … wat nu?’, ontwikkeld voor leidinggevenden en medewerkers van kin-derdagverblijven, buitenschoolse opvang en welzijnsorganisaties (sociaal cultureel werk) en intern begeleiders van scholen. Middels een schriftelijke enquête hebben we deelnemers aan deze cursus gevraagd naar hun mening over de toepassingswaarde van de cursus in de praktijk én het aanbod aan opvoedings-ondersteuning in de (deel)gemeente waarin zij werken. Achtergrond van de cursisten Tabel 4.15 Respons op de schriftelijke vragenlijst

Gemeente Aantal vragenlijsten verstuurd

Aantal vragenlijsten ingevuld retour

Responspercentage

Rotterdam 119 43 36% Capelle a/d IJssel 35 10 29% Schiedam 27 9 33% Onbekend 4 Totaal 181 66 36%

De respons is met 36% redelijk tot goed te noemen, zeker gezien het feit dat het onderzoek niet vooraf bij de respondenten was aangekondigd en er een beperkte tijd was om de vragenlijst in te vullen. Daarbij hebben we signalen ontvangen dat sommige personen aan wie een vragenlijst was opgestuurd nog niet aan de cursus hebben deelgenomen. Dat maakt dat de respons onder personen die daadwerkelijk aan de cursus hebben deelgenomen hoger is.

Page 55: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

54

Tabel 4.16 Kenmerken van de respondenten

In welke (deel)gemeente bent u werkzaam? Aantal % Rotterdam Centrumraad 1 2% Rotterdam Charlois 14 21% Rotterdam Delfshaven 6 9% Rotterdam Feijenoord 1 2% Rotterdam Kralingen-Crooswijk 8 12% Rotterdam Noord 12 18% Rotterdam Prinsenland 1 2% Capelle a/d IJssel 10 15% Schiedam 9 14% Niet ingevuld 4 6% Totaal 66 100% In welke functie bent uw werkzaam? Aantal % Directielid/leidinggevende 7 11% Medewerker kinderdagverblijf 11 17% Medewerker peuterspeelzaal 9 14% Medewerker bso 1 2% Medewerker welzijnsorganisatie 2 3% Intern begeleider 22 33% Niet ingevuld 4 6% Anders 10 15% Totaal 66 100% De Rotterdamse respondenten zijn voornamelijk afkomstig uit de deelgemeenten Charlois, Noord, Kralingen-Crooswijk en Delfshaven. Daarnaast is één op de drie respondenten afkomstig uit Capelle a/d IJssel of Schiedam. Eén op de drie respondenten is werkzaam als intern begeleider. Andere veel voorkomende func-ties zijn medewerker kinderdagverblijf of peuterspeelzaal of directielid/leidinggevende. Het oppikken en bespreken van signalen Aan de cursisten is gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met een aantal uitspraken over het op-pikken van signalen, en of hun vaardigheden op dit gebied verbeterd zijn sinds zij de cursus heb-ben gevolgd. Uit de antwoorden blijkt dat de respondenten zeggen vooral signalen van gedrags- of psychische problemen bij kinderen en signalen dat ouders problemen hebben met de opvoe-ding goed te kunnen oppikken: 94% tot 98% is het eens met deze uitspraken. Het signaleren van huiselijk geweld of kindermishandeling vindt men lastiger; 74% is van mening dit goed te kunnen. Een kwart daarentegen zegt deze signalen niet goed te kunnen oppikken. De respondenten hebben tijdens de cursus over het signaleren van de ene vorm van problema-tiek ongeveer evenveel geleerd als over de andere vormen van problematiek. Voor alle drie de vormen geldt dat ongeveer tweederde van de cursisten het eens of helemaal eens is met de uit-spraak dat hun signaleringsvaardigheden op dat terrein door de cursus zijn verbeterd. Ruim een kwart is het daarmee echter oneens.

Page 56: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

55

Als het vervolgens gaat om het bespreken van dergelijke signalen, blijkt uit de enquête dat de respondenten signalen vooral goed met hun collega’s en (indien van toepassing) met hun mede-werkers kunnen bespreken. Allen geven aan te weten hoe ze dit kunnen doen. Ook bijna ieder-een kan deze signalen bespreken met een leidinggevende. Verder zegt 93% dat ze weten hoe ze signalen kunnen bespreken met ouders. De cursus heeft vooral bijgedragen aan het leren bespreken van signalen met ouders. Circa drie-kwart (74%) van de respondenten zegt dit sinds de cursus beter te kunnen. Wat betreft het bespreken van signalen met collega’s, leidinggevende of medewerkers zegt een ruime meerder-heid hiertoe beter in staat te zijn sinds de cursus. Tabel 4.17 Vragen over het oppikken van signalen Ik kan signalen van gedrags- of psychische problemen bij kinderen goed oppikken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 1 2% Eens 52 80% Helemaal eens 12 18% Totaal 65 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 18 28% Eens 37 57% Helemaal eens 9 14% Niet ingevuld 1 2% Totaal 65 100%

Ik kan signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling goed oppikken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 16 25% Eens 46 71% Helemaal eens 2 3% Niet ingevuld 1 2% Totaal 65 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 1 2% Oneens 17 27% Eens 40 63% Helemaal eens 4 6% Niet ingevuld 2 3% Totaal 64 100%

Page 57: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

56

Ik kan signalen dat ouders problemen hebben met de opvoeding goed oppikken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 4 6% Eens 45 69% Helemaal eens 16 25% Totaal 65 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 24 38% Eens 34 53% Helemaal eens 6 9% Totaal 64 100%

Tabel 4.18 Vragen over het bespreken van signalen Ik weet hoe ik signalen met de ouders kan bespreken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 5 8% Eens 51 80% Helemaal eens 8 13% Totaal 64 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 16 26% Eens 39 63% Helemaal eens 7 11% Totaal 62 100%

Ik weet hoe ik signalen met mijn collega's kan bespreken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 0 0% Eens 51 78% Helemaal eens 14 22% Totaal 65 100%

Page 58: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

57

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?' Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 25 40% Eens 29 46% Helemaal eens 9 14% Totaal 63 100%

Ik weet hoe ik signalen met mijn leidinggevende kan bespreken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 1 2% Eens 45 75% Helemaal eens 14 23% Totaal 60 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 1 2% Oneens 26 45% Eens 27 47% Helemaal eens 4 7% Totaal 58 100%

Ik weet hoe ik signalen met mijn medewerkers kan bespreken

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 0 0% Eens 48 84% Helemaal eens 9 16% Totaal 57 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 20 36% Eens 28 51% Helemaal eens 7 13% Totaal 55 100%

Taken en verantwoordelijkheden rondom signaleren Uit de enquête komt naar voren dat negen van de tien respondenten weet wat de eigen taken en verantwoordelijkheden zijn als het gaat om signaleren. Daarbij zegt 86% dit ook van de organisa-tie te weten. De cursus “Signaleren…wat nu” heeft bij zo’n 70% van de respondenten bijgedragen aan dit inzicht. Duidelijkheid over waarheen te verwijzen bij signalen van psychische problemen bij kinderen, kindermishandeling op opvoedingsproblemen van de ouders, is er bij 85% tot 91% van de res-

Page 59: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

58

pondenten. De cursus heeft bijgedragen aan de duidelijkheid over waarheen te verwijzen bij deze problematiek, zo geeft ongeveer tweederde van de respondenten aan. Tot slot weet driekwart van de respondenten (indien van toepassing) de medewerkers aan te stu-ren als het gaat om signaleren van en adequaat reageren op problemen. Bij ruim de helft van hen is deze vaardigheid verbeterd sinds het volgen de van de cursus. Tabel 4.19 Vragen over taken en verantwoordelijkheden rondom signaleren Het is voor mij duidelijk wat mijn eigen taken en verantwoordelijkheden zijn met betrekking tot signale-ren

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 5 8% Eens 48 73% Helemaal eens 12 18% Niet ingevuld 1 2% Totaal 66 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 17 26% Eens 39 60% Helemaal eens 8 12% Niet ingevuld 1 2% Totaal 65 100%

Het is voor mij duidelijk wat de taken en verantwoordelijkheden van mijn organisatie zijn met betrekking tot signaleren

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 8 12% Eens 52 80% Helemaal eens 4 6% Niet ingevuld 1 2% Totaal 65 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 17 27% Eens 39 62% Helemaal eens 6 10% Niet ingevuld 1 2% Totaal 63 100%

Page 60: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

59

Tabel 4.20 Vragen over duidelijkheid rond verwijzing Het is voor mij duidelijk naar welke personen of instanties ik moet verwijzen bij het signaleren van gedrags- of psychische problemen bij kinderen

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 9 14% Eens 49 74% Helemaal eens 7 11% Niet ingevuld 1 2% Totaal 66 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 21 32% Eens 37 56% Helemaal eens 7 11% Niet ingevuld 1 2% Totaal 66 100%

Het is voor mij duidelijk naar welke personen of instanties ik moet verwijzen bij het signaleren van huiselijk geweld of kindermishandeling

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 5 8% Eens 55 83% Helemaal eens 5 8% Niet ingevuld 1 2% Totaal 66 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 21 32% Eens 38 58% Helemaal eens 6 9% Totaal 65 100%

Het is voor mij duidelijk naar welke personen of instanties ik moet verwijzen bij het signaleren dat ouders problemen hebben met de opvoeding

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 6 9% Eens 52 79% Helemaal eens 8 12% Totaal 66 100%

Page 61: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

60

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 25 38% Eens 33 51% Helemaal eens 7 11% Totaal 65 100%

Tabel 4.21 Vragen over het aansturen van medewerkers Ik weet hoe ik mijn medewerkers aan moet sturen als het gaat om signaleren van problemen

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 4 8% Eens 36 73% Helemaal eens 2 4% Niet ingevuld 7 14% Totaal 49 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 11 22% Eens 26 53% Helemaal eens 6 12% Niet ingevuld 6 12% Totaal 49 100%

Ik weet hoe ik mijn medewerkers aan moet sturen als het gaat om adequaat reageren op signalen van problemen

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 4 9% Eens 35 76% Helemaal eens 0 0% Niet ingevuld 7 15% Totaal 46 100%

Dit is verbeterd sinds ik deelnam aan de cursus 'Signaleren...wat nu?'

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 13 30% Eens 18 41% Helemaal eens 7 16% Niet ingevuld 6 14% Totaal 44 100%

Page 62: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

61

Algemeen oordeel over de cursus De cursus 'Signaleren...wat nu?'' sloot bij driekwart van de respondenten goed aan op de vragen die zij hadden omrent signaleren. Eén op de vijf geeft echter aan dat dit niet het geval was. Veel respondenten (86%) menen dat de cursus een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het aanbod van opvoedingsondersteuning in Rotterdam. Een kwart van hen zegt zelfs het ‘helemaal eens’ te zijn met deze uitspraak.

Tabel 4.22 Algemeen oordeel van de respondenten over de cursus ‘Signaleren … wat nu?’

De cursus 'Signaleren...wat nu?'' sloot goed aan bij de vragen die ik had omtrent signaleren

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 13 20% Eens 42 64% Helemaal eens 7 11% Niet ingevuld 4 6% Totaal 66 100%

Ik denk dat de cursus 'Signaleren...wat nu?'' een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het aanbod van opvoedingsondersteuning in Rotterdam

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 7 11% Eens 41 62% Helemaal eens 16 24% Niet ingevuld 2 3% Totaal 66 100%

Wat respondenten merken van de uitvoering van het actieprogramma Opvoedingsonder-steuning Bij ongeveer tweederde van de respondenten is het bekend dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning, bij één op de drie is dit niet het geval. De respondenten merken dit vooral aan het aanbod aan trainingen en cursus-sen voor professionals (65%), wat ook logisch is gezien de doelgroep van de enquête. Verder zegt ook telkens tussen de 41% en de 47% van de respondenten te merken dat de gemeente een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning uitvoert aan schriftelijke stukken, uitbreiding of ontwikkeling van het aanbod, een hardere aanpak en een beter sluitende keten. Op de vraag of ze nog op een andere manier iets van het actieprogramma voor opvoedingson-dersteuning merken, antwoorden 35 respondenten met ‘ja’. Tien van hen komen het tegen in de media: op televisie of in de krant. Vijf respondenten noemen voorbeelden als opvoedingssteun-punten in de wijk en oprichting van de JONG-centra. Vier respondenten noemen het aanbod op scholen, zoals maatschappelijk werkers, ouderavonden en assistent ouderbetrokkenheid.

Page 63: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

62

Tabel 4.23 Bekendheid van de respondenten met het actieprogramma Opvoedingsondersteuning

Is het u bekend dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning?

Aantal % Ja 42 64% Nee 21 32% Niet ingevuld 3 5% Totaal 66 100% Bent u het eens of oneens met onderstaande uitspraken: Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan informatie en/of stukken die schriftelijk of via internet beschikbaar zijn gesteld Aantal % Mee eens 27 41% Mee oneens 30 45% Niet ingevuld 9 14% Totaal 66 100% Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan uitbreiding en/of ontwikkeling van het aanbod aan opvoedingson-dersteuning in de (deel)gemeente waar ik werkzaam ben

Aantal % Mee eens 31 47% Mee oneens 27 41% Niet ingevuld 8 12% Totaal 66 100% Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan uitbreiding en/of ontwikkeling van het aanbod aan cursussen of trainingen voor professionals

Aantal % Mee eens 43 65% Mee oneens 17 26% Niet ingevuld 6 9% Totaal 66 100% Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan een hardere aanpak van overlastgevende jongeren en/of hun ouders Aantal % Mee eens 28 42% Mee oneens 27 41% Niet ingevuld 11 17% Totaal 66 100%

Page 64: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

63

Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan een beter sluitende keten in de hulpverlening aan jongeren Aantal % Mee eens 30 45% Mee oneens 24 36% Niet ingevuld 12 18% Totaal 66 100%

Mening over het aanbod aan opvoedingsondersteuning Aan de respondenten is gevraagd naar hun mening over het aanbod aan opvoedingsondersteu-ning in de (deel)gemeente waarin ze werkzaam zijn. Uit de antwoorden blijkt dat slechts weinig respondenten (3%) denken dat de meeste ouders weten waar ze terecht kunnen voor opvoe-dingsondersteuning. Bijna 40% denkt zelfs dat de meeste ouders dit niet weten. Daarnaast vindt ruim tweederde dat het aanbod aan opvoedingsondersteuning niet voldoende aansluit bij de vraag van de ouders. Een ruime meerderheid van de respondenten (61%) is van mening dat bepaalde doelgroepen onvoldoende worden bereikt met het huidige aanbod aan opvoedingson-dersteuning. Tabel 4.24 Mening van de respondenten over het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de

(deel)gemeente waarin ze werkzaam zijn

Bent u van mening dat ouders in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent weten waar ze terecht kunnen voor opvoedingsondersteuning?

Aantal % Ja, de meeste wel 2 3% Sommige wel, anderen niet 35 57% Nee, de meeste niet 23 38% Niet ingevuld 1 2% Totaal 61 100%

Bent u van mening dat het aanbod van opvoedingsondersteuning in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent voldoende aansluit bij de vraag van de ouders?

Aantal % Ja, de aansluiting bij de vraag van de ouders is voldoende 11 26% Nee, de aansluiting bij de vraag van de ouders is onvoldoende 29 69% Niet ingevuld 2 5% Totaal 42 100%

Bent u van mening dat met het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent in de regel alle doelgroepen worden bereikt voor wie het aanbod bedoeld is?

Aantal % Ja 16 24% Niet ingevuld 10 15% Nee, sommige doelgroep(en) wordt (worden) onvoldoende bereikt 40 61% Totaal 66 100%

Page 65: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

64

Op de vraag wat men mist in het aanbod geeft men de volgende antwoorden: Wat mist u in het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent? · Overleg met kinderdagverblijf, waar betreffende kinderen vaak 5 dagen per week zijn. · Een veel directere hulpverlening, procedures duren vaak veel te lang of zijn voor de ouders te ingewikkeld. · Een laagdrempelige voorziening zoals een inloopwinkel. · Duidelijke informatie m.b.t. mogelijkheden naar ouders toe. Laagdrempeliger -> voor veel ouders is de stap te

groot. · Het is moeilijk om ondersteuning te krijgen bij gezinnen die via vluchtelingenstatus de Nederlandse nationaliteit

hebben · gekregen. · Duidelijkheid voor ouders. · Open loket, laagdrempelig, waar je met alle vragen terecht kunt, zonder dat het nog grote problemen zijn. · Veel buitenlandse ouders die d.m.v. taal veel niet weten of begrijpen. · Wij hebben ermee kennisgemaakt vanuit de kinderopvang BSO, maar als ouder van drie kinderen merk ik niets

van. Laagdrempeligheid.

· Veelal lopen de contacten via de school, ik kan niet goed beoordelen wat ouders daarnaast weten en doen. · Meer bekendheid geven in de weekbladen(huis aan huis), flyers, posters, tv spotjes etc. · Korte lijnen, snel actie en hulp. · Er zijn veel opvoedingsondersteuningsprojecten weg bezuinigd. Zoals samenspel- spel aan huis etc. Ook het

volwassenenwerk is bijna overal weg, dus je bereik naar ouders is op dat gebied een stuk minder. · Inloopmogelijkheden en spreekuur. · In onze buurt geen opvoedingsondersteuning. Te ver weg. · Het bereiken van alle ouders. · Het blijft moeilijk. De groep die de weg weet komt er wel. Hoe kom je bij de echte moeilijke gevallen binnen.

Heel vaak is SMW, · Jong. · Sociale kaart, duidelijkheid naar ouders, maatschappelijk werk alleen via school. In de cursus welke concrete

stappen zetten. · Voorlichting over algemene opvoeden, vragen luchtige onderwerpen zoals bijv. zindelijkheidstraining, hoe breng

je structuur in de dag van een kind. Trainingen die ze samen met het kind kunnen volgen. · Ik denk dat er meer samenwerking moet zijn bijv. scholen, consultatiebureaus, kinderopvang, maar ik heb

begrepen dat daar wel aan wordt gewerkt. · Ik denk dat een hele groep ouders meer ondersteuning zou kunnen gebruiken, maar zich daar onvoldoende van

bewust is en vervolgens ook geen hulp krijgt. Wellicht krijg je deze mensen met instanties ook niet. · Niet dat ik concreet iets mis, maar ik vind wel dat het altijd beter kan. Maar volgens mij zijn er best veel plekken

waar ouders terecht kunnen. · Ik denk dat het nog duidelijker aangegeven moet worden (bv folders in de bus-) voor zover dit niet gebeurd. · Ouders weten weinig i.v.m. slecht Nederlands. · Dat ouders begeleid moeten worden om meer aandacht en tijd te spenderen aan opvoeding van hun kroost,

zodat zij binnen de maatschappij beter kunnen functioneren en hun plaats kunnen bepalen. · Maatwerk. · Een helder aanbod en planning. Wij kunnen dan en dan op uw school komen voor voorlichting over bv slaaptij-

den, televisie kijken / internet gebruik / gezond eten. Welke talen, tolk nodig?

Samengevat leggen de respondenten ten eerste de nadruk op een laagdrempelig aanbod met korte lijnen, en op aanbod met inloopmogelijkheden zoals bijvoorbeeld een JONG-centrum. Ver-

Page 66: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

65

der wordt het belang benadrukt van meer duidelijkheid en communicatie naar ouders, hen bena-deren in hun eigen taal bijvoorbeeld door middel van weekbladen en folders, om zo onbekend-heid weg te nemen. Op de vraag welke doelgroepen onvoldoende worden bereikt met het aanbod aan opvoedingson-dersteuning worden de volgende antwoorden gegeven: Welke doelgroepen worden onvoldoende bereikt? · Marokkaanse ouders. · Het is moeilijk om ondersteuning te krijgen bij gezinnen die via vluchtingenstatus de Nederlandse nationaliteit

hebben gekregen. En bij gezinnen waarbij psychiatrische problemen zijn. · De jongeren jeugd van de straat. · Gezien berichten in de pers over bepaalde groeperen jongeren. · Ouders die niet durven toegeven dat zij problemen hebben met de opvoeding. · Werkende Antilliaanse moeders, Turkse en Marokkaanse moeders die de Nederlandse taal niet machtig zijn. · De niet of slecht Nederlands sprekende ouders en moeders en mensen met kinderen waar geen opvang voor is

geregeld. · Dit geldt voor iedereen. · Allochtone gezinnen vooral moeders, één ouder gezinnen. · Alle doelgroepen lopen tegen overbelaste diensten aan. · Allochtonen en laag milieu voelen het gaan naar de hulpverlening als falen als onoverkomelijk stigmatiserend. · Moeders zonder vervoer en met kleine kinderen. · De analfabete moeders. · De analfabeten. · Moeders die zonder hun echtgenoot het huis niet mogen verlaten. · Allochtonen die niet of slecht Nederlands spreken, ouders van jonge (heel jonge) kinderen. · Ik denk dat de Islamitische ouders veelal niet bereikt worden. · Ouders die niet bekend zijn met instanties, die weinig naar de school gaan, en ook niet door anderen worden

doorverwezen. · Mensen die niet de Nederlandse taal beheersen of analfabeten. · Dit komt omdat veel ouders geen Nederlands spreken. Cultuur/geloof verschillen e.d. · Alleen moeders, die slecht Nederlands spreken/lezen. · Omdat zij niet durven hulp zoeken, ze zijn bang dat zij uitgelachen of vernederd worden door hun medemensen. · Kaapverdianen. · Ouders hebben het te druk, zijn te jong, spreken onvoldoende de Nederlandse taal en/of begrijpen dit.

Uit bovenstaande antwoorden komt duidelijk naar voren dat de respondenten veelal van mening zijn dat allochtone groepen onvoldoende worden bereikt met het aanbod aan opvoedingsonder-steuning, vooral vanwege taalproblemen. Ook gezinnen met een laag inkomen, éénoudergezin-nen en analfabeten worden genoemd. Mening over het dwang- en drangbeleid Net als bij de ouders en jongeren, hebben we professionals een vraag voorgelegd over de toe-passing van dwang en drang in het Rotterdamse jeugdbeleid. Het ging dit keer om dezelfde vraag als aan ouders van basisschoolleerling gesteld is. Uit tabel 4.25 blijkt dat de overgrote meerder-heid van de respondenten (86%) het een goede zaak vindt dat de gemeente sommige ouders (bijvoorbeeld ouders van criminele kinderen) dwingt om hulp aan te nemen. Daartegenover staat dat 11% van de respondenten het niet eens is met het dwang- en drangbeleid.

Page 67: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

66

Tabel 4.25 Vraag: De gemeente Rotterdam maakt in haar jeugdbeleid gebruik van dwang en drang. Een voorbeeld is dat ouders met criminele kinderen gedwongen worden om deel te nemen aan een programma voor opvoedingsondersteuning. Als ze dat niet doen wordt hun uitkering gekort. Wat vindt u ervan dat de gemeente sommige ouders dwingt om hulp aan te nemen?

Aantal % Goed 54 86% Niet goed 7 11% Niet ingevuld 2 3% Totaal 63 100%

De respondenten geven hiervoor de volgende argumenten:

Ik vind dit goed beleid, omdat: · Sommige ouders te makkelijk denken over gedrag en er op deze dwangmethode iets gedaan wordt. · Het probleem ligt in de thuissituatie, bij de opvoeding! · Niet iedereen de verantwoording zelf aan kan, je moet soms sturen en dan desnoods onder dwang. · Er wat moet gebeuren, om gettovorming tegen te gaan en criminalisering te keren. · Klemtoon op sommige. Per geval bekijken. · Kinderen geholpen moeten worden, hoe eerder hoe beter. · De ouders dan leren hun kinderen op te voeden, sommige ouders kunnen nu eenmaal niet. · Dit een stok achter de deur is en één van de weinige machtsmiddelen. Schuilt wel gevaar in. · Het belang van het kind voorop staat. Maar hoe wordt het gezin gevolgd na afloop van het programma? Follow-

up is naar mijn mening heel belangrijk. · Het een stok achter de deur is. · Het de maatschappij ten goede komt. · Want zo wordt er wat aangedaan en zo verplicht je ze min of meer. · Als ouders niet meewerken, je als school weinig kunt bereiken. · Er hoe dan ook iets van blijft hangen. Al wil men niet. · Ze achteraf pas misschien het nut ervan in zien. Teveel blijft vrijblijvend. · Het in het belang van de kinderen is. · Dit een manier is om jonge kinderen weer snel op het goede pad te krijgen. · Niet alle ouders direct de zin ervan inzien en dan ermee kennis te maken wellicht op andere gedachten worden

gebracht. · Andere middelen in deze gezinnen niet voldoende zijn. · Ze op deze manier zelf verantwoording voor hun kinderen moeten nemen en deze niet alleen bij school of ande-

re instellingen neerleggen. · Voor een ieder, kind, ouders en omgeving. · Men niet altijd wil erkennen dat het zelf niet lukt met de opvoeding. · Je eerst de ouders moet opvoeden en daardoor de kinderen. · Opvoeden zo samen gebeurt. · Ouders vaak niet weten wat ze fout doen, niet om hulp durven vragen. Zij de jongeren dan beter leren en kun-

nen begeleiden. · Zo de aanpak van het thuismilieu en de maatschappij op elkaar afgestemd kan worden. · Ouders eerder aangepakt moeten worden. Eerder hulp zodat het niet uit te hand loopt. · Er anders te lang wordt aangemodderd. · Ze al heel lang hulp hadden kunnen krijgen en ouders blijven lang verantwoordelijk voor hun kinderen. · Ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen.

Page 68: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

67

· Ouders er snel het bijltje bij neerleggen. In sommige culturen is men gewend stevig aangepakt te worden. · Te lang oplossingen via onderwijs gezocht werden. · Het gewoon uit de hand loopt. Ouders moeten worden gewezen op hun verantwoordelijkheden. · Ouders bewust gemaakt moeten worden van hun verantwoordelijkheden namelijk hun kind op te voeden. · Deze prikkel domweg soms nodig is, let wel niet alles over één kam. Dit moet per geval worden bekeken. · Ze ook al willen ze niet toch info binnen krijgen waar ze wat mee kunnen, maar of ze wat meedoen weet ik niet. · Het positief lijkt te werken. · Er alleen met medewerking van ouders iets tot stand kan komen, dus in het belang van het kind. · Er anders geen beweging komt in het gedrag van ouder en kind. · Je de ouders anders moeilijk kan bereiken. · Maar de manier waarop kan anders, ouders moeten niet gestraft worden op het gedrag van de kinderen. · Ze zo worden gestimuleerd om een baan te krijgen, onderwijs te volgen etc. · Sommige ouders niet inzien hoe hun eigen kind is en omdat ze niet weten hoe ze het aan moeten pakken. · Het bij deze mensen echt nodig is. En anders blijven ze in deze vicieuze cirkel hangen. Maar ook niet goed,

want als iets gedwongen is, dan gaat het niet van harte. · Zo vroegtijdig ingegrepen wordt. · De ouders nu moeten inzien, dat ze degelijk gelijk hebben en zo hun kind met behulp van dit beleid verder op-

gevoed kan worden. · Werkers in vrijwillige hulpverlening niet in staat zijn om ouders te dwingen hulp te aanvaarden. · Er wat aan het probleem wordt gedaan. · Wij zien dat notoire vermijders nu geleerd worden om hun verantwoordelijkheden op te pakken; niet goed omdat

voorbij gegaan wordt aan positieve feedback communiceren van positief nieuws. · Ze betrokken moeten worden bij de opvang van hun kind en ik merk dat veel kinderen problemen hebben wier

ouders niet betrokken zijn; en niet goed omdat ouders al financiële tekorten kennen.

Ik vind dit geen goed beleid, omdat: · Het niet effectief is als de intrinsieke motivatie ontbreekt. Onderliggende stoornissen niet altijd op te lossen zijn

en nu misschien niet of onvoldoende in beeld komen. Onvoldoende afstemming leidt tot ineffectiviteit. · Het soms onvermogen van de ouders is ook al volgen ze de programma's opvoedingsondersteuning. · Ik weet niet c.q. ben niet overtuigd van het effect daarvan. · Je dingen die je onder dwang doet, loslaat zodra die dwang wegvalt. · Ouders vaak in de knel komen te zitten, noodgedwongen de hulp accepteren en aan de eisen voldoen, maar

het uiteindelijke doel de kinderen niet bereikt wordt. Er zou iets, een programma voor ouders en jongeren sa-men gevonden moeten worden. Dwang werkt niet, zodra dit wegvalt, vervalt men vaak in het oude gedrag.

· Sommige kinderen zijn wel goed opgevoed maar door hun vriendenkring vallen ze in een verkeerd gat. · Werkende ouders kunnen ook criminele kinderen hebben, krijgen zij een boete? Als je onder dwang een cursus

volgt, steek je er dan wel wat van op? Het klinkt wel goed, maar er zitten toch ook haken en ogen aan. Ik neig naar ‘Niet Goed’.

Conclusies Deelnemers aan de cursus ‘Signaleren … wat nu?’ (intern begeleiders van scholen, medewerkers van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen en directieleden/leidinggevenden binnen deze orga-nisaties) kijken er overwegend positief op terug. Bij de meeste sloot de cursus goed aan bij de vragen die zij hadden over signaleren. Bovendien is een meerderheid van mening dat de cursus een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het aanbod van opvoedingsondersteuning in Rotter-dam.

Page 69: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

68

De respondenten zeggen vooral signalen van gedrags- of psychische problemen bij kinderen en signalen dat ouders problemen hebben met de opvoeding goed te kunnen oppikken. Het signale-ren van huiselijk geweld of kindermishandeling vindt men lastiger, maar nog altijd driekwart is van mening dit goed te kunnen. Een kwart daarentegen zegt deze signalen niet goed te kunnen oppikken. Ongeveer tweederde van de cursisten vindt dat hun signaleringsvaardigheden op deze gebieden zijn verbeterd dankzij de cursus. Bij ruim een kwart is dit echter niet het geval. De cur-sus heeft vooral bijgedragen aan het leren bespreken van signalen met ouders. Ook als het gaat om het bespreken van signalen met collega’s, leidinggevende of medewerkers zegt een ruime meerderheid hiertoe beter in staat te zijn sinds de cursus. De cursus heeft eveneens bijgedragen aan inzicht in de eigen taken en verantwoordelijkheden rond signaleren en die van de organisatie en aan de duidelijkheid over waarheen te verwijzen bij deze problematiek. Daarnaast zegt ruim de helft van de leidinggevenden hun medewerkers beter te kunnen aansturen als het gaat om het signaleren van en adequaat reageren op problemen. De meeste respondenten op de hoogte van het feit dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning, bij één op de drie is dit echter niet het geval. De respondenten merken dit vooral aan het aanbod aan trainingen en cursussen voor professionals, wat ook logisch is gezien de doelgroep van de enquête. Verder blijkt het beleid uit schriftelijke stukken, uitbreiding of ontwikkeling van het aanbod, een hardere aanpak en een beter sluitende keten. Gevraagd naar het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de (deel)gemeente waarin ze werk-zaam zijn, is men minder positief. Een groot deel van de respondenten (bijna 40%) is van mening te zijn dat de meeste ouders niet weten waar ze terecht kunnen voor opvoedingsondersteuning. Iets meer dan de helft denkt dat sommige ouders het wel weten en andere niet. Deze bevinding komt overeen met hetgeen ouders van basisschoolleerlingen in de mondelinge interviews hebben gezegd (ruim de helft van de ouders weten niet waar ze terecht kunnen met vragen over opvoe-ding). Bovendien vinden de meeste respondenten dat het huidige aanbod aan opvoedingsonder-steuning onvoldoende aansluit bij de vraag van de ouders en dat bepaalde doelgroepen onvoldoende bereikt worden. Het ontbreekt volgens hen vooral aan een laagdrempelig aanbod met korte lijnen en aanbod met inloopmogelijkheden zoals een Jong-centrum. Verder benadruk-ken zij het belang van meer duidelijkheid en communicatie naar ouders om zo onbekendheid weg te nemen. Allochtone groepen worden volgens hen onvoldoende bereikt, vooral vanwege taal-problemen, evenals gezinnen met een laag inkomen, éénoudergezinnen en analfabeten. Tenslotte blijkt de overgrote meerderheid van de respondenten het ‘goed’ te vinden dat de gemeente sommige ouders (bijvoorbeeld ouders van criminele kinderen) dwingt om hulp aan te nemen. Net als bij de geïnterviewde ouders, leggen veel professionals de verantwoordelijkheid bij de ouders en zien ze deze aanpak als een manier om ouders (meer) te betrekken bij de opvoe-ding van hun kinderen. Een andere veelgenoemde argument is dat er op deze manier vroegtijdig kan worden ingegrepen, om te voorkomen dat er te lang wordt ‘aangemodderd’.

Page 70: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

69

4.7.2 Resultaten enquête onder jeugdartsen, jeugdverpleegkundi-gen en pedagogen werkzaam in de jeugdgezondheidszorg in Rotterdam e.o.

Eén van de onderdelen van het actieprogramma Opvoedingsondersteuning is het pilotproject ‘Aanvullende opvoedingsondersteuning in de jeugdgezondheidszorg voor ouders van kinderen van 4-12 jaar’. In het kader van het project zijn pedagogen – gedetacheerd vanuit Bureau Jeugd-zorg – toegevoegd aan de medische teams binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ), bestaande uit jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en doktersassistenten. Doel is pedagogische ondersteu-ning vanuit de jeugdgezondheidszorg verder te ontwikkelen en vorm te geven. Taken van de pegagoog in deze context zijn: · het creëren van een laagdrempelig hulpaanbod van pedagogische ondersteuning voor alle

ouders in de betreffende deelgemeente, in aanvulling op het bestaande zorgaanbod van de JGZ;

· ondersteuning van professionals in het werkveld (de JGZ, de basisschool en ander professio-nals die werken met ouders en kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar);

· doorverwijzing van cliënten die meer nodig hebben dan het werkveld, de lokale voorzieningen en de aanvullende opvoedingsondersteuning in de JGZ kunnen bieden.

Het project is medio 2003 gestart in twee Rotterdamse deelgemeenten en de gemeente Capelle a/d IJssel, en later uitgebreid naar meer deelgemeenten. Uiteindelijke doelstelling van het project is stedelijke implementatie van pedagogische ondersteuning in de JGZ in 2006/2007. Middels een schriftelijke enquête hebben we alle jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en peda-gogen werkzaam in de JGZ in Rotterdam gevraagd naar hun mening over (het aanbod aan) op-voedingsondersteuning op hun werkplek en binnen de (deel)gemeente waarin zij werken. Achtergrond van de respondenten Tabel 4.26 Respons op de schriftelijke vragenlijst

Functie Aantal vragenlijsten verstuurd

Aantal vragenlijsten ingevuld retour

Responspercentage

Jeugdarts 15 8 53% Jeugdverpleegkundige 34 15 44% Pedagoog 12 6 50% Totaal 61 29 48%

De respons van 48% is redelijk te noemen, zeker gezien het feit dat het onderzoek niet vooraf bij de respondenten was aangekondigd en er een beperkte tijd was om de vragenlijst in te vullen. Onder jeugdartsen en pedagogen is de respons het hoogst, onder jeugdverpleegkundigen is deze iets lager.

Page 71: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

70

Tabel 4.27 (Deel)gemeente waarin respondent werkzaam is

Aantal % Rotterdam Charlois 3 10% Rotterdam Delfshaven 2 7% Rotterdam Feijenoord 1 3% Rotterdam Hillegersberg-Schiebroek 3 10% Rotterdam Hoogvliet 1 3% Rotterdam Kralingen-Crooswijk 2 7% Rotterdam Noord 2 7% Rotterdam Prins Alexander 4 14% Capelle a/d IJssel 4 14% Ridderkerk 1 3% Niet ingevuld 5 17% Anders 1 3% Totaal 29 100%

De respondenten zijn verdeeld over verschillende Rotterdamse deelgemeenten werkzaam. Enke-len zijn werkzaam in de gemeenten Capelle a/d IJssel en Ridderkerk. Opvoedingsondersteuning op de werkplek Aan jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen is gevraagd in hoeverre ze in staat zijn ouders ade-quaat te ondersteunen bij opvoedingsvragen. De meerderheid van de responderende jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen (61%) acht zichzelf voldoende in staat ouders te ondersteunen in de opvoeding. Ruim één op de vijf echter meent hier niet voldoende toe in staat te zijn. Vervolgens is hen gevraagd of er op hun werkplek aanvullende opvoedingsondersteuning beschikbaar is in de persoon van een pedagoog. De meesten geven aan dat dit wel het geval is (14 van de 23 res-pondenten, oftewel 61%). Bijna één derde (30%) antwoordt deze vraag echter met ‘nee’. Aan de jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen die hebben aangegeven dat er op de werkplek een pedagoog beschikbaar is, is gevraagd in hoeverre ze het eens zijn met een aantal uitspraken rond deze aanvullende opvoedingsondersteuning. De respondenten zijn allen van mening dat het een goede zaak is dat er aanvullende opvoe-dingsondersteuning op hun werkplek beschikbaar is in de vorm van een pedagoog. Negen van de dertien achten zich hierdoor ook daadwerkelijk beter in staat ouders te ondersteunen bij opvoe-dingsvragen. Het meest belang wordt gehecht aan de functie van pedagoog als ondersteuner van kinderen en ouders met relatief zware problemen.

Page 72: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

71

Tabel 4.28 Vragen rond aanvullende opvoedingsondersteuning op de werkplek

Ik ben beter in staat ouders te ondersteunen bij opvoedingsvragen sinds er op mijn werkplek aanvullende opvoedingsondersteuning beschikbaar is in de persoon van een pedagoog

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 4 31% Eens 5 38% Helemaal eens 4 31% Totaal 13 100% Ik vind het een goede zaak dat er op mijn werkplek aanvullende opvoedingsondersteuning beschikbaar is in de persoon van een pedagoog

Aantal %

Helemaal oneens 0 0% Oneens 0 0% Eens 3 21% Helemaal eens 11 79% Totaal 14 100%

De beschikbaarheid van een pedagoog op mijn werkplek is vooral van belang omdat deze ondersteuning kan bieden aan kinderen en ouders met relatief zware problemen

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 1 7% Eens 4 29% Helemaal eens 9 64% Totaal 14 100%

De beschikbaarheid van een pedagoog op mijn werkplek is vooral van belang omdat deze des-kundigheidsbevordering biedt aan de jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 5 36% Eens 8 57% Helemaal eens 1 7% Totaal 14 100% Aan de gehele groep respondenten is vervolgens gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met een tweetal uitspraken rond de bijdrage van pedagogen binnen de jeugdgezondheidszorg. De res-pondenten zijn het grofweg in gelijke mate eens met beide uitspraken: bijna allen zijn van mening dat de beschikbaarheid van pedagogen binnen de jeugdgezondheidszorg een belangrijke bijdra-ge levert aan de deskundigheidsbevordering van jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen en evenzeer aan ondersteuning van kinderen en ouders met relatief zware problemen.

Page 73: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

72

Tabel 4.29 Vragen rond de rol van pedagogen binnen de JGZ De beschikbaarheid van pedagogen binnen de jeugdgezondheidszorg levert een belangrijke bij-drage aan de deskundigheidsbevordering van jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen

Aantal % Helemaal oneens 0 0% Oneens 2 9% Eens 14 64% Helemaal eens 6 27% Totaal 22 100%

De beschikbaarheid van pedagogen binnen de jeugdgezondheidszorg levert een belangrijke bij-drage aan ondersteuning van kinderen en ouders met relatief zware problemen

Aantal % Helemaal oneens 1 5% Oneens 0 0% Eens 12 55% Helemaal eens 9 41% Totaal 22 100% Wat respondenten merken van de uitvoering van het actieprogramma Opvoedingsonder-steuning Bijna driekwart (72%) van de respondenten is op de hoogte van het feit dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning. Bij vijf van de 29 (17%) is dit echter niet bekend. Tweederde van de respondenten merkt dit aan uit-breiding of ontwikkeling van het aanbod aan opvoedingsondersteuning en aan een beter sluiten-de keten. Een wat kleinere groep (41% tot 45%) merkt dit aan schriftelijke stukken en aan een hardere aanpak. Slechts 21% merkt dit aan het aanbod aan trainingen en cursussen voor profes-sionals. Op de vraag of ze nog op een andere manier iets van het actieprogramma voor opvoedingson-dersteuning merken, antwoorden 11 respondenten met ‘ja’. Drie van hen noemen de JONG-centra. Ook media zoals kranten worden genoemd en de inzet van gezinscoaches. Tabel 4.30 Bekendheid van de respondenten met het actieprogramma Opvoedingsondersteuning Is het u bekend dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning? Aantal % Ja 21 72% Nee 5 17% Niet ingevuld 3 10% Totaal 29 100%

Page 74: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

73

Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan informatie en/of stukken die schriftelijk of via internet beschikbaar zijn gesteld Aantal % Mee eens 12 41% Mee oneens 16 55% Niet ingevuld 1 3% Totaal 29 100%

Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan uitbreiding en/of ontwikkeling van het aanbod aan opvoedingson-dersteuning in de (deel)gemeente waar ik werkzaam ben Aantal % Mee eens 19 66% Mee oneens 9 31% Niet ingevuld 1 3% Totaal 29 100%

Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan uitbreiding en/of ontwikkeling van het aanbod aan cursussen of trainingen voor professionals Aantal % Mee eens 6 21% Mee oneens 21 72% Niet ingevuld 2 7% Totaal 29 100%

Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan een hardere aanpak van overlastgevende jongeren en/of hun ouders Aantal % Mee eens 13 45% Mee oneens 15 52% Niet ingevuld 1 3% Totaal 29 100%

Ik merk dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning aan een beter sluitende keten in de hulpverlening aan jongeren

Aantal % Mee eens 19 66% Mee oneens 8 28% Niet ingevuld 2 7% Totaal 29 100%

Page 75: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

74

Merkt u nog ergens anders aan dat de gemeente Rotterdam bezig is met de uitvoering van een actieprogramma voor opvoedingsondersteuning?

Aantal % Nee 18 62% Ja, namelijk 11 38% Totaal 29 100% Mening over het aanbod aan opvoedingsondersteuning Ook aan deze respondenten is gevraagd naar hun mening over het aanbod aan opvoedingson-dersteuning in de (deel)gemeente waarin ze werkzaam zijn. Net als bij de deelnemers aan de cursus ‘Signaleren … wat nu?’, denken nu ook slechts weinig respondenten (7%) dat de meeste ouders weten waar ze terecht kunnen voor opvoedingsondersteuning. Een kwart (24%) denkt dat de meeste ouders dit niet weten. Daarnaast vindt ruim tweevijfde dat het aanbod aan opvoe-dingsondersteuning niet voldoende aansluit bij de vraag van de ouders, een belangrijk deel (38%) zegt ook niet te weten of dit zo is. Een ruime meerderheid van de respondenten (62%) is van mening dat sommige doelgroepen onvoldoende worden bereikt met het huidige aanbod aan opvoedingsondersteuning. Tabel 4.31 Mening van de respondenten over het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de

(deel)gemeente waarin ze werkzaam zijn Bent u van mening dat ouders in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent weten waar ze terecht kunnen voor opvoedingsondersteuning?

Aantal % Ja, de meeste wel 2 7% Sommige wel, anderen niet 19 66% Nee, de meeste niet 7 24% Dat weet ik niet 1 3% Totaal 29 100%

Bent u van mening dat het aanbod van opvoedingsondersteuning in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent voldoende aansluit bij de vraag van de ouders?

Aantal % Ja, de aansluiting bij de vraag van de ouders is voldoende 6 21% Nee, de aansluiting bij de vraag van de ouders is onvoldoende 12 41% Dat weet ik niet 11 38% Totaal 29 100%

Page 76: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

75

Bent u van mening dat met het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de (deel)-gemeente waar u werkzaam bent in de regel alle doelgroepen worden bereikt voor wie het aanbod bedoeld is?

Aantal % Ja 8 28% Nee, sommige doelgroep(en) wordt (worden) onvoldoende bereikt 18 62% Niet ingevuld 3 10% Totaal 29 100% Op de vraag wat men mist in het aanbod geeft men de volgende antwoorden: Wat mist u in het aanbod aan opvoedingsondersteuning in de (deel)gemeente waar u werkzaam bent? · Er is bij een andere cultuur soms een andere visie wat betreft onderwijsstof en taal blijft soms een probleem. · Meer bekendheid geven. · Inloopspreekuren; laagdrempelig, kortdurend advies spreekuren (d.w.z. lichtere hulpverlening dan nu door de

pedagogen). · FTE's. · Ik denk dat het voor veel ouders nog een drempel is om naar een JGZ centrum te komen. Ik pleit er voor dat

pedagogen zich ook op scholen laten zien bij koffieochtenden en bijv. themabijeenkomsten aanbieden. · Bekendheid, voor ouders leeft nog niet het idee dat je voor vragen ergens terecht kunt. Heeft meestal nog het

imago van pas inschakelen bij grote problemen als de situatie onhoudbaar is. Schrikt ouders af. · Laagdrempelige, duidelijke plaatst / overzicht van wat er aan opvoedingsondersteuning is; wachtlijsten is een

groot probleem. · Er is wel veel aanbod, maar de bekendheid is te gering. · Voorlichting, cursussen, begeleiding pedagoog. · Gezinscoaches die in de gezinnen werken; terugbrengen rol jeugdartsen, rol preventieve signalering schaden. · Een opvoedwinkel (Twinkeltje genaamd). · Zeer praktische en nog frequentere begeleiding van multiprobleemgezinnen / mogelijkheden tot ontlasting van

de gezinssituatie, zoals mogelijk bij kinderopvang plus.

Twee thema’s die hierboven vooral aan bod komen zijn onbekendheid van ouders met het aan-bod (bijvoorbeeld door taalproblemen) en de behoefte aan laagdrempelige voorzieningen.

Page 77: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

76

Op de vraag welke doelgroepen onvoldoende worden bereikt met het aanbod aan opvoedingson-dersteuning worden de volgende antwoorden gegeven: Welke doelgroepen worden onvoldoende bereikt? · Lastige / complexe sociale kaart in Hoek van Holland. In deze deelgemeente alleen 3 basisscholen, de oudere

jeugd op voortgezet onderwijs gaan in andere gemeenten (Vlaardingen, 's Gravenzande etc.) op school. · Allochtonen, m.n. Marokkaanse en Afrikaanse bestemming. · Adolescenten. · Sociaal zwakke gezinnen, allochtonen. · Groep die niet beseft dat er een probleem is / die niet wil veranderen. · Omdat de drempel toch nog te hoog is of omdat ze zelf niet erkennen dat ze een opvoedprobleem hebben. · Aan de doelgroep moet eerst duidelijk worden gemaakt, waarom opvoedingsondersteuning belangrijk is. · Tieners ((VO-leerlingen leeftijd). · Antillianen. · Ouders die moeilijk te bereiken zijn en opgezocht moeten worden om hulp te kunnen aanbieden. · Geïsoleerde gezinnen met kinderen in basisschool leeftijd of die oek niet bezoeken. · Ik hoor vaak van ouders dat er na 4 jaar een gat is, en dat ze niet meer weten waar ze moeten zijn (overgangs-

consultatiebureaus naar GGZ). · Antilliaanse tienermoeders. · Multiprobleem gezinnen.

De meest genoemde doelgroepen zijn allochtonen, adolescenten, sociaal zwakke gezinnen, de groep die zich niet bewust is van een probleem en kinderen in de basisschoolleeftijd (wanneer bezoek aan het consultatiebureau gestopt is). Mening over het dwang- en drangbeleid Tot slot is ook aan deze doelgroep de vraag gesteld naar hun mening over de grenzencomponent van het Rotterdamse jeugdbeleid. Tabel 4.32 Vraag: De gemeente Rotterdam maakt in haar jeugdbeleid gebruik van dwang en drang.

Een voorbeeld is dat ouders met criminele kinderen gedwongen worden om deel te nemen aan een programma voor opvoedingsondersteuning. Als ze dat niet doen wordt hun uitkering gekort. Wat vindt u ervan dat de gemeente sommige ouders dwingt om hulp aan te nemen?

Aantal % Goed 21 72% Niet goed 4 14% Weet niet /geen mening 3 10% Niet ingevuld 1 3% Totaal 29 100%

Page 78: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

77

De meerderheid van de respondenten (72%) vindt het een goede zaak dat de gemeente ouders met criminele kinderen soms dwingt om hulp aan te nemen. Ze geven hiervoor de volgende argumenten: Ik vind dit goed beleid, omdat: · Sommige ouders / kinderen al eindeloos geshopt en afgehaakt zijn bij diverse instellingen in het vrijwillige

kader. · Ze het anders niet doen, of het helpt is een tweede. · In het verleden zonder sancties geen mogelijkheid om kind te helpen. · Je deze ouders anders niet in de hulpverlening krijgt; maar met dwang krijg je wellicht ongemotiveerde mensen

die slecht mee willen werken. · Ouders kunnen ervaren wat zo'n aanbod inhoudt én niet goed omdat de problemen van ouders zelf hier niet

mee opgelost worden. · Later geëvalueerd kan worden of het effectief is. · De kinderen van de ouders zo beter bereikt kunnen worden en hulp krijgen waar zij recht op hebben + maat-

schappelijke verantwoordelijkheid een vorm krijgt. · Ambivalente ouders toch weer de zorgverlening afbreken waarvan de kinderen uiteindelijk toch weer de dupe

worden. Het is in ieder geval de moeite om deze vorm eens uit te proberen. · Ouders grenzen moeten aangeven, maar ik zie ook de onmogelijkheid hiervan (angst, onmacht). · Er in het gezin hulp komt, en de problemen in kaart worden gebracht. · Motivatie op vrijwillige basis niet voldoende is. Ouders reële zorg delen, indien ze blijven weigeren geen ver-

antwoording. · Ouders anders afhaken / niets doen. Voor veel ouders is geld belangrijk. · Er wat moet gebeuren. De vraag is alleen of ouders onder dwang gemotiveerd kunnen worden iets te doen met

de informatie die ze krijgen. · Er veel mensen zijn, die hulp weigeren en vervolgens de hele maatschappij met hun probleem opzadelen · Deze ouders die al veel moeite hebben met hun kind nu eens verplicht mee moeten doen. Anders doen ze het

toch niet. · Het soms te lang duurt voor mensen met een vraag komen. · Zo die ouders bereikt kunnen worden. · Verantwoordelijkheid ouders wordt benadrukt. Ik vind dit wel een laatste noodmaatregel: PREVENTIE moet pri-

oriteit hebben! · Ouders soms hulp buiten de deur houden, terwijl het wel nodig is. Kanttekening is wel de motivatie van ge-

dwongen ouders.

Nog eens 14% van de respondenten is het niet eens met het dwang- en drangbeleid. Zij geven hiervoor de volgende argumenten: Ik vind dit geen goed beleid, omdat: · Dwingen niet werkt. · Ik betwijfel of hulp in de vorm van dwang wel aankomt. Ze moeten wel gemotiveerd zijn. · Ik denk niet dat dat zal werken. Ouders moeten het inzicht krijgen om hulp te zoeken. Preventie lijkt mij beter,

dus ouders met jonge kinderen bereiken en op tijd problemen signaleren. · Ouders meer voor het behoud van hun uitkering deelnemen aan zo'n programma en niet voor de leerdoelen.

Page 79: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

78

Conclusies Gevraagd naar hun mening over de rol van pedagogen binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) zeggen bijna alle respondenten (jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en pedagogen) dat de beschikbaarheid van pedagogen binnen de JGZ een belangrijke bijdrage levert aan de deskun-digheidsbevordering van jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen en aan ondersteuning van kinde-ren en ouders met relatief zware problemen. Bij een meerderheid van de jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen in Rotterdam e.o. is er daad-werkelijk aanvullende opvoedingsondersteuning beschikbaar op de werkplek in de persoon van een pedagoog. Bij bijna een derde is dit echter niet het geval. Alle jeugdartsen en jeugdverpleeg-kundigen die kunnen beschikken over deze vorm van aanvullende opvoedingsondersteuning, staan hier positief tegenover. De meeste achten zich hierdoor beter in staat om ouders te onder-steuning bij opvoedingsvragen. Het grootste belang wordt gehecht aan de functie van pedagoog als ondersteuner van kinderen en ouders met relatief zware problemen. De meeste respondenten zijn op de hoogte van het feit dat de gemeente Rotterdam een actie-programma voor opvoedingsondersteuning uitvoert. Tweederde merkt dit aan uitbreiding of ont-wikkeling van het aanbod aan opvoedingsondersteuning en aan een beter sluitende keten. Een wat kleinere groep merkt dit aan schriftelijke stukken en aan een hardere aanpak. Slechts één op de vijf merkt dit aan het aanbod aan trainingen en cursussen voor professionals. Ook aan deze respondenten is gevraagd naar hun mening over het aanbod aan opvoedingson-dersteuning in de (deel)gemeente waarin ze werkzaam zijn. Net als bij de deelnemers aan de cursus ‘Signaleren … wat nu?’, denken slechts weinig respondenten dat de meeste ouders weten waar ze terecht kunnen voor opvoedingsondersteuning. Een kwart denkt dat de meeste ouders dit niet weten. Daarnaast vindt bijna de helft dat het aanbod aan opvoedingsondersteuning niet voldoende aansluit bij de vraag van de ouders, een belangrijk deel zegt overigens niet te weten of dit zo is. Men mist vooral laagdrempelige voorzieningen en vindt dat ouders te weinig bekend zijn met het aanbod (onder andere door taalproblemen). Een ruime meerderheid van de responden-ten is van mening dat sommige doelgroepen onvoldoende worden bereikt met het huidige aan-bod. De meest genoemde doelgroepen in dit verband zijn allochtonen, adolescenten, sociaal zwakke gezinnen, de groep die zich niet bewust is van een probleem en kinderen in de basis-schoolleeftijd (wanneer bezoek aan het consultatiebureau gestopt is). Tot slot de vraag over de toepassing van dwang en drang in het Rotterdamse jeugdbeleid: drie-kwart van de respondenten kan zich vinden in het feit dat de gemeente sommige ouders (bijvoor-beeld van criminele kinderen) dwingt om hulp aan te nemen. De hiervoor genoemde argumenten komen deels overeen met de argumenten die door de andere groep professionals naar voren zijn gebracht. Nieuw is dat deze groep ook de ‘beperkingen’ van hulpverlening in het vrijwillige kader noemt – ouders kunnen afhaken en ‘eindeloos shoppen’. De respondenten die het niet eens zijn met het beleid vragen ze zich juist af of gedwongen hulp werkt omdat ouders niet gemotiveerd zijn. Respondenten uit beide groepen benadrukken het belang van goede preventie: ouders met jonge kinderen bereiken en op tijd problemen signaleren.

Page 80: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

79

5 Conclusies en Aanbevelingen

5.1 Belangrijkste bevindingen

5.1.1 Visie op opvoeden en opgroeien

In de kadernota ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen’ wordt met goede redenen gekozen voor participatie als het centrale doel van het opvoeden en opgroei-en: het gemeentebestuur wil jeugd in staat te stellen om mee te doen in de stad (gezin, publieke domein, school, werk). Daarbij wordt, getrouw aan de participatoire pedagogische visie, gesteld dat opvoeden en opgroeien tweerichtingsverkeer is. De jeugd krijgt aandacht en er worden publieke middelen ingezet. Van de jeugd mag dan ook verwacht worden dat ze van hun kant ingaan op het aanbod. In verreweg de meeste gevallen verloopt dat spontaan en wordt het gemeenschappelijke belang van stad en individuele burger door de meeste ouders en jongeren ervaren. Waar dat niet het geval is, voelt de gemeente zich gelegitimeerd in het belang van de jeugd zelfs bemoeizorg, drang en eventueel drang in te zetten. Jongeren zelf hebben daar door-gaans weinig moeite mee. Als ze persoonlijk worden aangesproken en er volgt een aanbod dat hen vooruitbrengt in hun leven, stellen ze dat, zo blijkt uit de gehouden interviews en enquêtes, bijna altijd op prijs. Ook een overgrote meerderheid van de geënquêteerde professionals staat achter deze aanpak. Ouders hebben een genuanceerder beeld en wijzen erop dat de Rotterdamse context waarin ze hun kinderen opvoeden ook een aantal risico’s en verleidingen voor hun kinderen bevat, waar ze niet altijd greep op hebben. In de huidige vorm kan de visie op opvoeden en opgroeien, en de rol van de lokale overheid daarin als evenwichtig beschreven worden. De benadering die de stad kiest bij de uitvoering van de actieprogramma’s is gebaseerd op een interventieparadigma dat op grote lijnen past in moderne inzichten over effectieve interventies. Met name het uitgangpunt van de persoonsgebonden aanpak, dat in de verschillende actiepro-gramma’s op verschillende manieren vorm krijgt, waarbij een geregisseerde ‘community-based’-aanpak, gericht op concrete doelen die door de burger zelf als relevant erkend worden, is goed te verdedigen vanuit de interventiewetenschappen. Er wordt in het beleid minder gekozen voor het creëren van nieuw aanbod of verdere specialisa-ties voor specifieke doelgroepen. Uitgangspunt is dat de meeste problemen kunnen worden op-gelost als reguliere voorzieningen hun taak in goede samenwerking in effectieve op individuele ouders, burgers en kinderen gerichte acties uitvoeren. In het programma wordt daarnaast vrijwel nooit gesproken van beleid, gericht op specifieke etni-sche, religieuze of culturele groepen. Bij de PGA-aanpak mag men uitgaan van ‘culture sensitivi-ty’, maar niet van aparte programma’s voor aparte doelgroepen. Ook in de uitvoering is er vrijwel geen selectief beleid voor bepaalde doelgroepen. Dit sluit aan bij bevindingen in jeugdbeleid elders dat dit type doelgroepenbeleid nauwelijks voordelen heeft en doorgaans alleen maar tot het omgekeerde van participatie leidt. Aanbevolen wordt deze lijn onverkort te handhaven.

Page 81: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

80

Het beleid is voor een groot deel probleemgericht beleid. Hoewel er zeker sprake is van vele activiteiten op het terrein van het algemene jeugdbeleid, ontbreekt het echter aan een vergelijkba-re funderende visie als in de onderhavige kadernotitie voor het algemene beleid op het terrein van opvoeden en opgroeien. Beleid, gericht op het ontstaan van bindingen in de samenleving, algemeen preventief beleid en welzijnsbeleid dreigen uit het gezichtsveld te raken. Discussies over educatieve basisvoorzieningen in de voorschoolse periode, discussies over de Brede School (met ouderpartnerschap als belangrijk instrument voor maatschappelijke ontwikkeling) dienen geactiveerd te worden. De funderende visie op ‘opvoeden en opgroeien in Rotterdam’ zou een coherent beeld moeten opleveren van het gewenste beleid in de verschillende opvoedmilieus: thuis (1e milieu), in de kinderopvang of op school en arbeidstoeleiding (2e milieu), in het georgani-seerde aanbod van educatieve, sociaal-culturele, vrijetijds- en sportvoorzieningen (3e milieu) en in de publieke ruimte, inclusief werk, uitgaan en het world wide web (4e milieu). Tot slot kan in deze paragraaf nog iets worden gezegd over de presentatie van de beleidsvisie. Het in de publiciteit presenteren van het dwang/drang/sanctie/strafelement in het beleid als de belangrijkste peiler is daarom niet productief. Dit element lijkt als een ‘pars pro toto’ de maat-schappelijke discussie te domineren en roept onnodig tegenreacties op.

5.1.2 De organisatie van het beleidsprogramma

De uitvoering van het beleid heeft een programmastructuur gekregen. Er is een matrixaanpak gekozen waarin dwars door diensten heen een programma is gemaakt. Er is een programmama-nager aangesteld en een communicatiestructuur binnen en tussen diensten gecreëerd. Binnen het programma zijn de vier genoemde actieprogramma’s opgezet. Voor ieder actieprogramma is een management aangewezen.1 Met de deelgemeenten is een bestuursakkoord afgesloten en wordt de bestaande overlegstruc-tuur gebruikt om afspraken te maken. De programmastructuur geeft binnen de actieprogramma’s een zeer sterke impuls aan het wer-ken met sluitende ketens, aan structurele samenwerking tussen instellingen en het besef vanuit verschillende invalshoeken aan hetzelfde probleem te moeten werken. Het dagelijks handelen van vele diensten, instellingen en uitvoerenden is naar hun zeggen hierdoor fundamenteel veran-derd. De communicatielijnen binnen de programma’s zijn kort geworden. De programmamanager en steeds meer ook de leiding van de diensten reageren alert en handelend op signalen van pro-blemen en stagnatie. Hierdoor is er een dynamiek ontstaan waardoor de meeste actieprogram-ma’s als een ‘lerende organisatie’ kunnen worden getypeerd. De deelgemeenten waarderen na aanvankelijke weerstand tegen de ‘top down’ benadering, uit-eindelijk de aansturings- en overlegstructuur, mede door de resultaten die het oplevert. Het beleidsprogramma heeft op grote lijnen een positief imago. In het programma is met succes veel geïnvesteerd in de proceskant: het neerzetten van structu-ren en het creëren van ketens. De werkzaamheid van deze structuur valt of staat bij het vermogen van het college om vanuit één regie en met een onderling commitment zonodig ten behoeve van het programma in de eigen

______________ 1 Het programma ‘Voeding en Beweging’ is kort geleden gestart. In deze tussenrapportage worden over dit actie-programma geen uitspraken gedaan.

Page 82: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

81

diensten in te grijpen. In de afgelopen periode was die regie en het commitment voldoende aan-wezig. Op vrijwel alle niveaus in het programma wordt gepleit voor continuïteit van de gecreëerde struc-tuur. Het beleidsprogramma kan in de toekomst aanzienlijk aan kwaliteit winnen als de afstand met de burger verkleind kan worden. Het beleid is vanuit het perspectief van de burger top-down. Dat is niet logisch als het beleid zich expliciet op individuele burgers richt. Wat de betrokkenen zelf vin-den, hoe zij problemen definiëren, welke oplossingen ze kunnen bedenken en wat ze vinden van het beleid (voor zover ze daarmee in aanraking komen) komt op individueel niveau aan de orde, maar blijft in het beleid grotendeels onderbelicht. Tot slot moet opgemerkt worden dat belangrijke actoren op het terrein van opvoeden en opgroei-en uit de gezondheidszorg (met name de huisartsen en de GGZ) onvoldoende bij de beleidsstruc-tuur betrokken zijn.

5.1.3 De actieprogramma’s

Er is een werk- en communicatiestructuur opgezet die geleid heeft tot vooruitgang op alle terrei-nen. De actieprogramma’s zijn coherent en dynamisch. Er zijn vele nieuwe verbanden gelegd en ketens gesmeed. Opvallend is dat vooruitgang vooral geboekt wordt als de basisstructuur in de uitvoering operationeel werd. Hiermee wordt bedoeld de implementatie van de DOSA’s, het jon-gerenloket, de JONG-centra en de rol van de jeugdgezondheidszorg bij het bestrijden van over-gewicht. Het succes van de programma’s wordt daar voor een groot deel door bepaald. Per programma is een groot aantal doelen (resultaten genoemd) geformuleerd. Dit heeft tot focus en snelheid geleid in de actieprogramma’s. De cijfermatige targets in de programma’s zijn echter doorgaans niet gekozen na een kwantitatief onderbouwde analyse, maar staan in de beleving van de uitvoerende diensten en instellingen soms meer voor een ‘ambitieniveau’ dan een voor realistisch doel. Ook ontbreekt een prioritering en hiërarchiesering in de lijst van beoogde resultaten. Tussen de actieprogramma’s is nog te weinig afstemming. Het onderwijs kan beter dan nu het geval is bij de actieprogramma’s betrokken worden. De samenwerking met de Stadsregio is groeiend. De politie-justitieketen is goed geïntegreerd in de actieprogramma’s en de uitvoering. Waar het mogelijk was te onderzoeken of het aanbod dat resulteerde uit de actieprogramma’s ‘aankwam en overkwam’ bij de doelgroepen en of het voor hen een positief effect had, blijken deze vragen met een duidelijk ‘ja’ te kunnen worden beantwoord. Enkele voorbeelden. De ‘assistenten ouderbetrokkenheid’ in het actieprogramma Opvoedingson-dersteuning blijken bij ouders goed bekend te zijn en gewaardeerd te worden voor de opvoe-dingsondersteuning die ze bieden. Ook (een klein aantal) gezinnen waarin, soms onder dwang, gezinscoaching heeft plaatsgevonden, voelen zich gesteund bij het grip krijgen op het gezinsfunc-tioneren. Trainingen in probleemsignalering voor professionals die in welzijnswerk, kinderopvang en onderwijs werken, worden voor het merendeel van de professionals als effectief ervaren. Pedagogen in de jeugdgezondheidszorg blijken in een behoefte te voorzien en leveren belangrij-ke bijdragen op het terrein van de opvoedingsondersteuning. Jongeren die door de loopacties van het jongerenloket bereikt worden, waarderen dat. Voor een aantal van hen heeft de loopactie

Page 83: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

82

geleid tot onderwijs, stage of werk. Jongeren die door de jongerenmentor van een DOSA zijn aangesproken, vinden dat ze geholpen zijn door de outreachende aanpak. De evaluaties die het actieprogramma Voeding en Beweging zelf heeft uitgevoerd, wijzen eveneens op positieve resul-taten.

5.2 Is het zo genoeg?

De vraag kan gesteld worden of het huidige beleid voldoende oplevert. Het antwoord op die vraag is waarschijnlijk negatief. Niet omdat het beleid niet deugt, maar omdat het volume aan opvoe-dingsondersteuning, begeleidingsmogelijkheden, hulp, zorg, tekort zal schieten in verhouding tot de massieve jeugdproblematiek waarmee de stad geconfronteerd wordt en zal blijven worden. Een paar concrete voorbeelden. Met opvoedingsondersteuning wordt maar een klein deel van de doelgroep met een klein deel van het aanbod bereikt (per deelgemeente enkele tientallen tot in het gunstigste geval enkele honderden gezinnen). Intensieve gezinsbegeleiding is maar voor enkele tientallen gezinnen beschikbaar terwijl er voor honderden gezinnen behoefte aan bestaat. Het jongerenloket heeft per jongere meer tijd nodig dan beschikbaar is om effectief te kunnen werken en zal in de toekomst ook met meer jongeren moeten werken. Beschikbaarheid van werk en inkomen zijn belangrijke voorwaarden voor participerend burger-schap. De aantrekkende economie zal wellicht voor meer werkgelegenheid zorgen. Of alle groe-pen jongeren daar evenredig van profiteren is nog niet duidelijk. Beschikbare banen, en niveau en aard van onderwijskwalificatie lopen uiteen. In deze context zal het niet gemakkelijk zijn een succesvol jeugdbeleid te voeren. De jeugd en de situatie waarin de jeugd opgroeit, veranderen voortdurend. Jeugdbeleid is dan schieten op een bewegend doel. Het behalen van vooraf gedefinieerde doelstellingen kan dan wel eens tegenval-len. Zonder te overdrijven is het niet ondenkbaar dat bij bepaalde toekomstscenario’s de jeugd-problematiek alsnog uit de hand loopt en alleen nog maar kan worden opgelost met repressieve of andere draconische maatregelen die uiteindelijk geen of averechtse effecten zullen hebben. Het huidige beleid verdient lof, maar zal pas echt effectief worden als er voldoende investeringen in de uitvoering plaats kunnen vinden.

5.3 Beleidsmonitoring

Het huidige beleidsprogramma kent, afgezien van de stoplichtrapportages, incidentele evaluaties van bepaalde activiteiten en evaluaties die ‘werkendeweg’ plaatsvinden. Er is geen sprake van systematische monitoring of audits. Met name op het niveau van de ‘effecten’ is er geen terug-koppeling van informatie. Algemene informatieverzameling in de jeugdmonitor en het onder-zoeksproject ‘Generation R’ kunnen interessante inzichten opleveren, maar geven geen inzicht in de werkzaamheid van het programma.

Page 84: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

83

Aanbevolen wordt op vier punten systematisch te monitoren. 1. De stoplichtrapportages dienen gehandhaafd te worden. Wel zou het goed zijn de resulta-

ten (‘targets’) te hiërarchiseren en ze minder als ambitie en meer als doordacht en realis-tisch doel te formuleren.

2. De kwalitatieve evaluatie van de sturings- en communicatiestructuur van het programma en van de afzonderlijke actieprogramma’s dient jaarlijks in een interne gemeentelijke audit plaats te vinden. De gesprekspunten die in dit onderzoek gebruikt zijn kunnen daarbij nuttig zijn. Vooral de groepsgesprekken leveren veel informatie op en vergroten de betrokkenheid bij de deelnemers.

3. Op het niveau van de eindgebruiker (professional en burger) dient jaarlijks steekproefsge-wijs geëvalueerd te worden of het aanbod aankomt en overkomt. De enquêtes en inter-viewlijsten (eventueel nog vereenvoudigd en verder gestandaardiseerd) die in dit onderzoek gebruikt zijn, kunnen als voorbeeld dienen. Deze evaluatie kan door de uitvoe-rende (samenwerkende) diensten en instellingen uitgevoerd worden. Dit dwingt de dien-sten en instellingen zich in het klantperspectief te verdiepen. Instellingen die dat gestructureerd doen ontvangen een ‘klantenkeurmerk’. Onderzoekingen door externe bureaus naar aparte projecten of interventies zijn doorgaans weinig zinvol. Vrijwel nooit is een kwaliteit haalbaar die uitspraken over effecten mogelijk maakt. Door bij het kiezen en opzetten van interventies gebruik te maken van databases van effectieve interventies is dat ook niet nodig. Werkontwikkeling dient beschouwd te wor-den als een taak van landelijke en internationale instituties. Deelname aan deze ontwikkel-trajecten is uiteraard wel zinvol.

4. Monitoring van individuele trajecten van gezinnen, kinderen en jongeren is van groot belang om resultaten van interventies te volgen, zowel op individueel als op geaggregeerd niveau. Dit gebeurt nu niet. Als de elektronische kinddossiers en het SISA-systeem opera-tioneel zijn, kan daarvan gebruik worden gemaakt.

5.4 Aanbevelingen

De aanbevelingen die op verschillende plaatsen in dit rapport gedaan zijn, worden hier nog eens op een rijtje gezet. 1. Aanbevolen wordt de participatoire visie van het stadsbestuur op opvoeden en opgroeien

te bestendigen, verder te expliciteren en communiceren. 2. Het verdient aanbeveling de in het beleidsprogramma impliciete (en goed te verdedigen)

criteria voor de effectiviteit van interventies in opvoeden en opgroeien te expliciteren en te systematiseren en ze te vergelijken met de algemeen geldende criteria zodat nog gerichter werken aan effectiviteit mogelijk is.

3. Integraliteit op collegeniveau en in de uitvoering kan nog verbeterd worden. Eenduidige aansturing van bovenaf is daarvoor nodig. De wethoudersstaf is een begin. Een subcollege en/of één coördinerend wethouder jeugd zijn opties voor de toekomst.

4. Het verdient aanbeveling een funderende en richtinggevende visie voor het algemene beleid op het terrein van opvoeden en opgroeien te ontwikkelen. Dat moet beleid zijn, gericht op het ontstaan van bindingen in de samenleving, algemeen preventief beleid, onderwijsbeleid en welzijnsbeleid. Discussies als educatieve basisvoorzieningen in de

Page 85: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

84

voorschoolse periode, discussies over de Brede School (met ouderpartnerschap als belangrijk instrument voor maatschappelijke ontwikkeling) dienen geactiveerd te worden.

5. Het beleid is voor een groot deel top-down ingezet. Er is weliswaar op vrijwel alle onderde-len gebruik gemaakt van wat er eerder en ‘bottom-up’ ontwikkeld is, maar de deelgemeen-ten en de werkvloer zijn in hun beleving, mede door de snelheid waarmee het programma is opgezet en uitgevoerd, onvoldoende betrokken bij de beleidsontwikkelingen. Daardoor is er ook op een aantal punten onvoldoende differentiatie naar deelgemeente geweest. Struc-turen zoals JONG en DOSA dienen op maat in plaats van uniform in de deelgemeenten te worden toegepast. De inspiratie zoals die in de top van het programma is ontstaan, begint pas nu op instellingsniveau, op dienstenniveau en op deelgemeentelijk niveau door te drin-gen. De inspiratie komt bovendien vaak via de zijlijn (media, publiek optreden van wethou-ders). Inmiddels is er voldoende draagvlak voor het beleid, maar omdat er nog belangrijke discussies gevoerd moeten worden en belangrijke stappen gezet moeten worden, is aan-dacht voor en persoonlijk investeren (ook door het college) in deelgemeenten, in de wer-kers in diensten en instellingen die verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het beleid in het contact met de burger in de toekomst noodzakelijk.

6. De doelgroep komt in het programma alleen voor in de vorm van geaggregeerde cijfers. Dat is niet logisch als het beleid zich expliciet op individuele burgers richt. Wat de betrok-kenen zelf vinden, hoe zij problemen definiëren, welke oplossingen ze kunnen bedenken en wat ze vinden van het beleid (voor zover ze daarmee in aanraking komen) komt op indi-vidueel niveau aan de orde, maar blijft in het beleid grotendeels onderbelicht. Aanbevolen wordt de burger bij het verdere ontwerp van het programma systematischer te betrekken. Ook evaluatie op het niveau van de burger, bij voorkeur standaard door de instellingen en leidend tot een klantenkeurmerk levert belangrijke informatie op.

7. In het programma is blijkens de reacties van professionals en burgers een adequaat even-wicht gevonden tussen steun en grenzen. Het in de publiciteit presenteren van het dwang/drang/sanctie/strafelement in het beleid als de belangrijkste peiler is daarom niet productief. Dit element lijkt als een ‘pars pro toto’ de maatschappelijke discussie te domine-ren en roept onnodig tegenreacties op.

8. In het programma wordt vrijwel nooit gesproken van beleid, gericht op specifieke etnische, religieuze of culturele groepen. Bij de PGA-aanpak mag men uitgaan van ‘culture sensitivi-ty’, maar niet van aparte programma’s voor aparte doelgroepen. Ook in de uitvoering is er vrijwel geen selectief beleid voor bepaalde doelgroepen. Dit sluit aan bij bevindingen dat dit type doelgroepenbeleid nauwelijks voordelen heeft en doorgaans alleen maar tot het om-gekeerde van participatie leidt. Aanbevolen wordt deze lijn onverkort te handhaven.

9. Het in gang gezette beleid en de daarbij ontworpen (matrix)programmastructuur werkt en dient gehandhaafd te worden. Door vrijwel alle gesprekspartners werd op continuïteit aan-gedrongen.

10. De drie geëvalueerde actieprogramma’s dienen in de gegroeide structuur gecontinueerd te worden. Er dienen aanzienlijk meer middelen beschikbaar te komen om de actieprogram-ma’s in de uitvoering te doen slagen.

11. Bij het stellen van doelen dient men realistischer te werk te gaan. Ook dient een hiërarchie en prioritering van doelen plaats te vinden.

12. Er moet door het college extra geïnvesteerd worden in de samenwerking met de schoolbe-sturen.

13. De huisartsen en GGZ-sector moeten in de programmastructuur een plaats krijgen.

Page 86: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

85

14. De DOSA-structuur en het jongerenloket dienen gehandhaafd te blijven en kunnen door-ontwikkeld worden. Het concept van ‘JONG’ dient met spoed verder ontwikkeld te worden en met prioriteit geïmplementeerd te worden: het voorziet in een behoefte en het kan het vliegwiel zijn voor andere activiteiten op het terrein van opvoedingsondersteuning.

15. Op korte termijn dient een visie op de deelgemeentelijk ‘ infrastructuur opvoedhulp en opgroeihulp’ te worden geformuleerd waarin de JONG-centra, de DOSA, de activiteiten van het jongerenloket en de zorgstructuur rond het basisonderwijs een plaats krijgen.

16. De stoplichtrapportages dienen gehandhaafd te worden. 17. De kwalitatieve evaluatie van de sturings- en communicatiestructuur van het programma

en van de afzonderlijke actieprogramma’s dienen jaarlijks in een interne gemeentelijke audit plaats te vinden.

18. Monitoring van individuele trajecten van gezinnen, kinderen en jongeren is van groot belang om resultaten van interventies te volgen, zowel op individueel als op geaggregeerd niveau. Dit gebeurt nu niet. Als de elektronische kinddossiers en het SISA-systeem opera-tioneel zijn, kan daarvan gebruik worden gemaakt.

Page 87: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

86

Page 88: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

87

6 Reactie externe experts

6.1 Inleiding

In het onderzoeksplan is afgesproken dat op het verslag van de evaluatie gereageerd zal worden door vier externe experts: één erkend deskundige op het terrein van openbaar bestuur en voor ieder actieprogramma één erkend inhoudelijk deskundige. Aan hen is gevraagd of de conclusies van de rapportage op basis van het gepresenteerde materiaal naar hun mening valide zijn. Daar-naast is hen gevraagd een kort commentaar te schrijven op de bevindingen. In dit commentaar is aangegeven wat de sterke en zwakke punten van het beleidsproject en de drie programma’s zijn (ook gezien de onderlinge samenhang) en welke aanbevelingen zij voor het vervolg van het pro-gramma kunnen doen. Als experts opvoedingsondersteuning hebben mevrouw drs. Maria Pannebakker en drs. Bert Prinsen van het NIZW gereageerd. Als deskundige op het gebied van jeugdwerkloosheid trad mevrouw Elly van Kooten van de landelijke Task Force Jeugdwerkloosheid op. Prof. dr. Peter van der Laan, verbonden aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving van de Universiteit van Leiden en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, trad op als deskun-dige op het terrein van jeugd en overlast. Walter Etty, organisatieadviseur bij Andersson Elffers Felix, is uitgenodigd te reageren als experts op het terrein van openbaar bestuur. Voor een kort cv van de experts wordt verwezen naar bijlage 2.

6.2 Opvoedingsondersteuning

Bert Prinsen en Maria Pannebakker Oordeel over de rapportage Wij hebben de rapportage met veel genoegen gelezen en hebben waardering voor de wijze waarop de onderzoekers een dergelijk ingewikkeld beleidsproces als dit over het jeugdbeleid in Rotterdam in beeld hebben weten te brengen. Ook hebben we waardering voor de heldere Rotterdamse kadernotitie jeugdbeleid 2004 – 2006 en de bijbehorende actieprogramma’s waarin de duidelijk geformuleerde richtingen en keuzes een belangrijk vertrekpunt voor evaluatieve mogelijkheden vormen. De gepresenteerde bevindingen achten wij waarschijnlijk en logisch navolgbaar totstandgekomen. In grote lijnen onderschrijven we de aanbevelingen gedaan in hoofdstuk 5. Wel willen wij opmerken dat de rapportage meer de geest ademt van de uitkomsten van een tevredenheidsonderzoek onder stakeholders van het beleidsproces dan de resultaten van een al dan niet effectief beleid. Ons is in elk geval slechts in beperkte mate duidelijk gewor-den wat de concrete resultaten van het beleid tot op heden zijn geweest en zeker op het terrein van opvoedingsondersteuning is dat nauwelijks zichtbaar gemaakt op gebruikers- of bewoners-niveau. In dat opzicht delen wij de zorgen die de onderzoekers uitspreken over de resultaten van het voorgestane beleid. Voor het overige hebben wij ons commentaar op (onderdelen van) de bevindingen in onder-staande paragraaf geformuleerd.

Page 89: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

88

Commentaar op de gepresenteerde gegevens, bevindingen en conclusies · In de beantwoording van de vier hoofdvragen van de audit hebben wij een belangrijke omissie

aangetroffen. Bij de resultaten van de actieprogramma´s wordt gesteld dat de implementatie van opvoedingsondersteuning nog niet ver gevorderd is en dat de oorzaak hiervoor gezocht moet worden in het feit dat de JONG-centra nog niet of nauwelijks zijn geïmplementeerd. Wat mist bij zowel de bevindingen als bij de conclusies zijn nadere opmerkingen (analyse, verkla-ring, toelichting) over de vertraging bij de implementatie van de JONG-centra. Er wordt gesteld dat ze van groot belang zijn en dat vertraging een ernstige hinderpaal vormt voor de implementatie van het beleid en van het actieprogramma, maar nergens wordt duidelijk gemaakt wat nu precies de oorzaken van de vertraging zijn, wat de gevolgen zijn, wat de ver-wachtingen voor de nabije toekomst zijn en scherper nog, of deze vertraging mogelijk tot uit-stel en afstel kan leiden en daarmee tot mislukken van (een deel van) het actieprogramma. In dat opzicht vinden wij dat de vraagstellingen 2 en 3 in deze rapportage onvoldoende beant-woord worden.

· Waar participatie een sleutelwoord is in de beleidsvisie, die ten grondslag ligt aan het jeugd-beleid, valt het op dat in de gepresenteerde bevindingen over het uitrollen van dat beleid par-ticipatie bijna het sluitstuk is van dat uitrolproces. Draagvlak en commitment zijn in eerste instantie in bestuurslagen en managementlagen geschapen en gerealiseerd, maar niet of nauwelijks bij uitvoerders en al helemaal niet bij gebruikers (ouders, jongeren, e.a.). Hierin staan visie en werkelijkheid ogenschijnlijk op gespannen voet met elkaar.

· In paragraaf 5.2 werpen de onderzoekers de vraag op of dit beleid voldoende is. De door hen gestelde antwoorden onderschrijven we. Wel vragen wij in het bijzonder aandacht voor het-geen in de laatste regel wordt gesteld: ’Het huidige beleid verdient alle lof, maar zal pas echt effectief worden als er voldoende investeringen in de uitvoering plaats kunnen vinden. Daar zouden wij een uitroepteken achter willen plaatsen en wel om twee redenen: 1. van elke gespendeerde euro van dit beleidsprogramma zou tenminste 90% direct merk-

baar ten goede moeten komen aan gebruikers. Want die hebben er alleen belang bij als onder het Rotterdamse motto ‘geen woorden maar daden’ opvoedingsondersteuning ook daadwerkelijk bij de gezinnen komt en als het met de opvoeding (of de opleiding of het werk of de vrijetijdsbesteding of de overlast, etc) van hun kind vervolgens ook beter gaat.

2. relatief beperkte investeringen (vergeleken met de miljarden voor de gezondheidszorg) in effectieve aanpakken in een vroeg stadium – we noemen slechts de voorbeelden van in-terventies als VoorZorg en Triple P – maken later grote verschillen uit en zijn (in het bui-tenland) kosteneffectief gebleken.

· Aan de aanbevelingen in 5.3 zouden wij willen toevoegen dat gebruik van de standaardregi-straties van instellingen om zicht te krijgen op het jaarlijkse gebruik in de uitvoering op Rotterdams niveau in het beleidsprogramma, dan wel in de actieprogramma’s opgenomen mag worden. We zijn het met de onderzoekers eens dat je geen effectonderzoek moet doen op interventieniveau, maar eenvoudige uitvoeringsregistratie en productiecijfers kunnen van-daag de dag toch wel op stadsniveau worden geaggregeerd?

· De onderzoekers constateren dat het beleid sterk probleemgericht is. Niet onlogisch is dan dat de uitkomsten en oplossingen en - in het verlengde daarvan - het imago van het actiepro-gramma ook dat karakter hebben, waardoor de elementen van dwang en drang in de publici-teit sterk overbelicht worden. Mogelijk kan dit verklaard worden – en de onderzoekers wijzer er ook al op – door de vermindering van aandacht voor het meer algemene preventieve jeugdbe-leid. In specifieke zin voor opvoedingsondersteuning zouden wij daarom willen bepleiten om zowel in het beleidsprogramma als in het actieprogramma op te nemen wat de inhoudelijke

Page 90: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

89

pedagogische visie is van het Rotterdamse college. Als B&W aangeeft wat ‘goede opvoeding’ vermag te zijn kan daar een sterk maatschappelijk richtinggevende impuls van uit gaan en tegelijkertijd uitdagen om de discussie over ‘goed opvoeden’ met elkaar te voeren.

· Opvallend is dat het actieprogramma Opvoedingsondersteuning gericht is op versterking van opvoedingsondersteuning in de JGZ, maar dat uit het onderzoek onder ouders op geen enkele manier blijkt in hoeverre dit ouders ook bereikt. Professionals bevestigen dit beeld en betwijfe-len de bereikbaarheid van opvoedingsondersteuning. Dit wijst op de noodzaak van versterking van de marketing van opvoedingsondersteuning. Naast gekwalificeerde, competente professi-onals en effectieve interventies is een geoliede organisatie nodig en een herkenbare, bereik-bare en toegankelijke dienstverlening. Vooral aan dat laatste schort het toch ook keer op keer, zoals ook Öry’s onderzoek in de jeugdgezondheidszorg uit 20031 en de eerste monitorrappor-tage over opvoedingsondersteuning van Ligtermoet c.s. uit 20052 laat zien. Onderdeel van beleid en van participatiegestuurde dienstverlening kan ook zijn dat men aan ouders vraagt waar en van wie men die ondersteuning wil hebben en wanneer, etc. Meer in algemene zin: klantenraadpleging behoort tot de kwaliteitskenmerken van het primaire proces van publieke dienstverlening en dus ook van opvoedingsondersteuning te worden gerekend.

· Een algemeen punt in het aanbod van opvoedingsondersteuning – niet alleen in Rotterdam - is de enorme versnippering over instellingen, professionals, programma´s / interventies en (vooral tijdelijke) projecten. Er wordt wel gesteld dat aan de projectencarrousel een einde lijkt te zijn gekomen en dat een deelgemeentelijke infrastructuur nodig is, maar nergens wordt dis-cussie gevoerd over de wenselijkheid van sanering van het aanbod zowel op programma- als op instellingen- of voorzieningenniveau. Waar blijft de basisvoorziening voor opvoedingson-dersteuning? Of gaan de JONG-centra dat worden?

Specifieke punten · Het bereik van ouders blijft een lastig probleem. Uit het onderzoek blijkt op verschillende

momenten, dat het bereik van opvoedingsondersteuning beperkt is (4.6 en 4.7); professionals oordelen dat het aan de bekendheid schort en ouders weten niet goed waar zich te vervoe-gen. Daaruit blijkt niet of de professionals vinden dat ze daar zelf als professional ook mede debet aan zijn. De vraag blijft open of de professional deel is van dat bereiksprobleem. Ver-moedelijk wel!

· Er worden op een aantal plaatsen in het rapport constateringen gedaan en aanbevelingen voor het gebruik van effectieve interventies. Die onderschrijven we van ganser harte zonder daarmee af te willen doen aan het belang van andere criteria als competente professionals, soepele logistiek, efficiënte organisatie en optimale toegankelijkheid. Bij aanbeveling 2 (5.4) zouden wij ook graag willen wijzen op de Databank Effectieve Interventies Jeugd.

· Op beleidsinhoudelijk vlak is in de rapportage niet terug te vinden hoe dit aansprekende jeugdbeleid zich verhoudt tot de bestaande wijkgerichte aanpakken op het terrein van gezondheidsbevordering en de preventie van psychosociale problematiek, zoals Rotterdam die onder meer via de CtC-strategie uitvoert. Het ware uiteraard wenselijk dat dit jeugdbeleid en dat ‘andere beleid’ elkaar versterken, maar daar is thans geen oordeel over te vellen.

______________ 1 F.G. Öry. Toegankelijkheid van de ouder- en kindzorg voor Marokkaanse en Turkse gezinnen. TNO Preventie en Gezondheid, 2003. 2 I. Ligtermoet en Pennings, T. Registratie van opvoedingsondersteuning: een begin. NIZW Jeugd, 2005.

Page 91: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

90

Sterke en zwakke punten Het geheel overziende is de samenhangende aanpak op de verschillende niveaus het allergroot-ste winstpunt in dit beleidstraject. Hierin zou ook de komende vier jaar doorgepakt moeten wor-den. Daarbij verdient de verbinding met het algemeen preventieve beleid versterking en kan een groter appèl worden gedaan op ouders. Ouders kunnen soms hopeloos falen, maar veel meer ouders hebben ontzettend veel veerkracht en power als ze daar op aangesproken worden. Klei-ne, essentiële verschillen in het begin van de opvoeding kunnen daarbij later grotere maatschap-pelijke gevolgen hebben, zowel ten goede als ten kwade. Een tweede sterk punt in het beleidstraject is het uitrolproces tot op gebruikersniveau. Dit zou nog veel meer benut moeten en kunnen worden. Tegelijkertijd is dat een zwak punt in het actieprogramma opvoedingsondersteu-ning, waarbij de vorming van de JONG-centra het centrale knelpunt lijkt te zijn. Dit verdient met voorrang vlot getrokken te worden. Aanbevelingen 1. Een openbaar, maatschappelijk debat over ‘goed opvoeden’. 2. Ontwerp van een samenhangend ondersteuningsprogramma voor ouders en kinderen op

deelgemeentelijk niveau. 3. Vestiging van een basisvoorziening voor opvoedingsondersteuning. 4. Investeringen in de basis, in het algemeen preventieve jeugdbeleid en niet alleen in het

probleemgedrag. 5. Marketing van opvoedingsondersteuning.

6.3 Jeugdwerkloosheid

Elly van Kooten De aanpak van jeugdwerkloosheid lukt alleen als partijen gezamenlijk aan de slag gaan. De Taskforce Jeugdwerkloosheid is zeer tevreden met de resultaten van een van haar actiefste bondgenoten, de gemeente Rotterdam en de ketenpartners in Rotterdam (CWI, de beide ROC’s, de werkgevers). De Taskforce kan de conclusies uit de tussentijdse evaluatie ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroei-en in Rotterdam: Steun èn Grenzen’. Periode 2004-2005’ in zijn algemeenheid onderschrijven. Onze indruk is dat partijen in Rotterdam elkaar goed weten te vinden. In tegenstelling tot andere grote gemeenten heeft Rotterdam één jongerenloket, een plek waar jongeren alle informatie kun-nen krijgen over leren en werken. Het Centrum voor Werk en Inkomen is ook uitermate actief. Als één van de eerste gemeenten in Nederland organiseerde Rotterdam – in juli 2004 al – een actie-dag waar jongeren en werkgevers direct aan elkaar werden gekoppeld. Dankzij die actiedag zijn zeer goede contacten ontstaan tussen werkgevers en CWI. Om te voorkomen dat het bedrijfsle-ven door allerlei instanties wordt benaderd, is een werkgeversservicepunt opgericht: DAAD. Een goed initiatief! En werkgevers maken zich in Rotterdam hard voor banen. Wij zijn verder erg blij dat Rotterdam met ons samenwerkt om een ‘ tweede kans beroepsonder-wijs’ te ontwikkelen (wij als Taskforce noemen dat het O&O Jeugdmodel; Rotterdamse noemt het het Saturnusmodel). De naam is niet belangrijk, maar wel de aanpak en de resultaten. Rotterdam is één van de drie gemeenten die als eerste het model heeft omarmd. Met het O&O Jeugdmodel kunnen gemeenten en O&O fondsen elkaar vinden om jongeren terug te leiden naar werk en hen in staat te stellen een startkwalificatie te behalen. Partijen bundelen daarbij hun middelen. Kern

Page 92: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

91

van het idee is het voor werkgevers aantrekkelijk te maken werkloze jongeren aan te nemen in een BBL-traject (Beroeps Begeleidende Leerweg). O&O fondsen zorgen voor een bijdrage in de opleidingskosten en geven samen met het betrokken kenniscentrum een BBL-garantie af (en samen met de werkgever een baanintentie). Gemeenten zorgen voor het klaarstomen van de jongere voor het BBL-traject. De gemeenten zetten hiervoor hun eigen methoden en middelen in. Rotterdam boekt goede resultaten in de metaal en electro. Ook de Taskforce is van mening dat het Rotterdamse beleid lof verdient. Participatie als het cen-trale doel van het opvoeden en opgroeien. Investeren in jongeren en jongeren, die dat nodig heb-ben, extra ondersteunen. En voor zover dat nodig is eventueel drang in zetten. Wij onderschrijven de aanbeveling van de onderzoekers dat dit beleid de komende periode vooral bestendigd en verder geïmplementeerd moet worden. Vanuit onze bescheiden rol als facilitator willen wij graag een paar suggesties meegeven. Het verdient aanbeveling om vooral te investeren in preventief beleid. Uit het onderzoek naar kos-ten en baten van voortijdig schoolverlaten constateert Roel in ’t Veld dat elke euro investering in bestrijding van voortijdig schoolverlaten gemiddeld drie euro oplevert. Rotterdam doet dat ook met bijvoorbeeld het Zuidpleinmodel. Bij de bestrijding van voortijdig schoolverlaten en aanpak van jeugdwerkloosheid zijn veel partijen betrokken. Om de plannen goed om te zetten in daden is daarom een heldere regie onontbeerlijk. We adviseren daarom om zowel op bestuurlijk als ambtelijk niveau die regierol duidelijk te beleg-gen. In de diverse deelgemeenten in Rotterdam worden succesvolle projecten uitgevoerd. Het verdient aanbeveling deze successen te verspreiden. De Taskforce heeft geconstateerd dat een grote groep jongeren onbereikbaar is voor de instan-ties (De werkloze jongere in beeld, Research voor Beleid, september 2005). Rotterdam heeft intensieve huis-aan-huis-bezoeken afgelegd om de doelgroep in beeld te krijgen. Wij ondersteunen de aanbeveling dat er meer aandacht nodig is om de doelgroep in beeld te krij-gen en vooral te houden. Om jongeren snel te kunnen bemiddelen is een goed inzicht in de arbeidsmarktwensen en – mogelijkheden van de jongeren onontbeerlijk. Samen met de partners in Rotterdam is dit najaar het tekort aan stageplekken in kaart gebracht. In totaal hadden in januari 2006 2300 jongeren geen stageplek. Wij bevelen aan dat de afspraken gemaakt in de Werktop in Rotterdam verder worden ingevuld. Zorg dat er op basis van de beschikbare regionale arbeidsmarktanalyse overleg georganiseerd wordt tussen scholen en het bedrijfsleven. Werkgevers hebben zich in de werktop gecommitteerd om zich nadrukkelijk in te spannen om voor het goed afgestemde onderwijsaanbod voldoende stageplekken te leveren. Daarnaast verdient het aanbeveling om meer aandacht te besteden aan beroepskeuzevoorlich-ting van de jongeren. Met als doel dat jongeren een goed beeld krijgen van het beroep dat ze na hun studie willen gaan uitoefenen en ze te motiveren om een studie te kiezen voor een beroep met stage- en werkgelegenheidskansen.

Page 93: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

92

6.4 Jeugd en overlast

Peter H. van der Laan Integrale aanpak De Gemeente Rotterdam heeft met ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn grenzen’ een veelomvattende en ambitieuze intensivering en tegelijkertijd aanpassing van het jeugdbeleid in gang gezet. De nieuwe aanpak die zich kenmerkt door sterke gemeentelijke sturing en coördinatie en door integraliteit, ontwikkelt zich blijkens de tussentijdse evaluatie door Hermanns & Kloosterman in velerlei opzichten positief. De keuze voor een integrale aanpak is vanuit het huidige (wetenschappelijke) denken over achtergronden en oorzaken én over de aanpak van allerlei vormen van jeugdproblematiek de meest voor de handliggende en biedt ook het meeste perspectief op resultaat. Rotterdam lijkt op dit punt een heel eind gevorderd, maar zal, zoals de tussentijdse evaluatie adviseert, werk moe-ten maken van grotere betrokkenheid van de onderwijssector en de gezondheidszorg. Alertheid is voorts op zijn plaats als het gaat om de aard van de betrokkenheid van politie en justi-tie. Politie en justitie vervullen uiteraard een belangrijke functie bij de aanpak van overlast en criminaliteit. Het zijn evenwel zelfstandige organisaties met eigen verantwoordelijkheden die zich minder direct en gemakkelijk laten aansturen door de gemeente dan bijvoorbeeld het Bureau Jeugdzorg. De kracht van de Rotterdamse aanpak lijkt gelegen in de combinatie (integraliteit) van steun bieden en grenzen stellen. De tussentijdse evaluatie lezende doemt de vraag op of op uit-voerend niveau bij met name politie het bieden van steun én het stellen van grenzen helemaal met elkaar in evenwicht zijn en de nadruk niet vooral ligt op grenzen stellen. Waar men door mid-del van aansturing en training streeft naar ‘alle neuzen in dezelfde richting’ bij instellingen en uit-voerend werkers, zou bekeken moeten worden hoe daarbij ook die politiemensen te betrekken die niet vanuit hun functie zelf daadwerkelijk participeren in een van de samenwerkingsverbanden zoals bijvoorbeeld het JCO of de intensivering van de handhaving van de Leerplichtwet. Met andere woorden, leeft de integrale aanpak (steun én grenzen) ook bij de politieman of -vrouw ‘op straat’?

Steun èn grenzen Het stellen van grenzen en het eventueel in het vooruitzicht stellen van sancties hoeft niet tot weerstand te leiden – zoals ook uit de tussentijdse evaluatie naar voren komt –, mits er werkelijk (concrete) steun wordt geboden. Een eenzijdige benadering, zoals mogelijk het geval is bij (sommige) politiemensen, kan gevoelens van weerspannigheid (defiance) oproepen en tot tegen-gestelde (ongewenste) resultaten leiden. Daadwerkelijke steun is van wezenlijk belang en gaat verder dan belangstellend informeren wat er aan de hand is en of er wensen en mogelijkheden voor ondersteuning zijn. Rotterdam wil af van vrijblijvendheid aan de kant van de burger (jonge-ren en gezinnen), maar moet daar tegenoverstellen dat ook er ook aan de kant van de overheid (instanties, zorg) geen sprake is van vrijblijvendheid. De zogenaamde loopacties in het kader van de aanpak van jeugdwerkloosheid, de gezinsaanpak in het kader van opvoedingsondersteuning en het hulpverlenings- of justitieel traject in het kader van de aanpak van overlast moeten con-creet worden ingevuld. Uit de diverse jeugdbeleidnotities en de tussentijdse evaluatie is niet goed op te maken of daar wel steeds sprake van is.

Page 94: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

93

Overlast Anders dan bij de bespreking en analyse van de werkloosheid onder jongeren, ontbreekt in de beschrijving van de Rotterdamse aanpak van overlast een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van overlast en criminaliteit. Een nadere uitwerking, ook kwantitatief, van wat verstaan wordt onder hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren is dringend gewenst. Niet alleen wordt daardoor inzichtelijker om welke gedragingen het gaat en hoe ernstig een en ander is, maar het biedt ook duidelijkheid over aantallen jongeren die daarbij betrokken zijn. Dat heeft als voordeel dat enerzijds realistischer doelen (targets) kunnen worden gesteld en anderzijds dat uitvoerende instellingen en uitvoerende werkers beter kunnen focussen op doelgroepen en beter kunnen inschatten en ontwikkelen wat daadwerkelijk bij die doelgroepen nodig is aan maatregelen en interventies en omgekeerd van die doelgroepen mag worden gevraagd. Onderscheid naar aard en ernst van het gedrag is nodig. Hinderlijk gedrag is nu eenmaal niet hetzelfde als overlast of criminaliteit en de verschillende gedragingen vragen ongetwijfeld een op onderdelen en zwaartepunten verschillende aanpak. Leeftijden Het Rotterdamse jeugdbeleid houdt ruime leeftijdsmarges aan. Dat is begrijpelijk en verstandig. Het biedt de mogelijkheid waar nodig te differentiëren. Zo ligt bij de aanpak van werkloosheid het accent al snel bij de jongvolwassenen. Ook als het gaat om de aanpak van overlast en criminali-teit zijn die ruime marges belangrijk. Nog te vaak spitst de aanpak zich toe op strafrechtelijke minderjarigen en blijft een belangrijke categorie – de jongvolwassenen – die voor veel (misschien wel) meer overlast zorgen, buiten beeld. Dit alles moet uiteraard goed in kaart worden gebracht (zie hiervoor de passage onder het kopje ‘Overlast’). Pas dan kan beoordeeld worden of alle rele-vante subgroepen (leeftijdscategorieën) voldoende aan bod komen en worden aangesproken. In de beleidsnotities en in de tussentijdse evaluatie lijken niet alle leeftijdcategorieën van kinderen en jeugdigen dezelfde aandacht te krijgen. Interventies Op basis van wat we weten over achtergronden en oorzaken van (ernstige) jeugdproblematiek en de aanknopingspunten (beschermende factoren) voor preventie en interventie is de gezinsgerich-te benadering met GAAF en VIG een juiste keus.1 Het gaat hier evenwel om nieuw te ontwikkelen en/of ontwikkelde methodieken, waarvan niet direct duidelijk is of zij voldoende tegemoet komen aan de zogenaamde ‘what works’-beginselen. Daardoor kan ook niet worden ingeschat of zij effectief zullen zijn. Hier lijkt een nadere ‘doorlichting’ op zijn plaats.2 Het lijkt verstandig om bij het denken over en introduceren van specifieke interventiemethoden nadrukkelijk(er) te kijken wat er ‘op de markt’ is en wat zich al bewezen heeft in plaats van zelf aan het ontwikkelen te slaan (evidence-based aanpak). In dit verband is vermeldenswaard dat het Centrum voor Ambulante Psychiatrie De Waag binnenkort in Rotterdam een start maakt met de Multisysteem Therapie (MST), een vorm van intensieve zorg aan jongeren met antisociaal gedrag en hun gezinnen. Ook andere ‘systemen’ als school en vriendengroep worden bij de aan-pak betrokken. Met deze aanpak zijn veel goede ervaringen opgedaan en kan daarmee een ver-

______________ 1 Het feit dat nog slechts weinig gezinnen op deze wijze zijn benaderd heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat e.e.a. in ontwikkeling is. 2 Bijvoorbeeld op een wijze vergelijkbaar met de beoordeling van gedragsinterventies door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie of de procedure die wordt gevolgd voor opname van programma’s in de Databank Effectieve Interventies van het NIZW.

Page 95: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

94

rijking van het zorgaanbod betekenen. Het is bovendien een aanpak die nauw aansluit bij het streven naar een participatoir geïnspireerde opvoeding.1 Het voornemen om na evaluatie alle deelgemeenten in staat te stellen CtC te implementeren kan alleen maar worden toegejuicht, omdat het een goed voorbeeld is van een integrale benadering op wijk- of buurtniveau met idealiter sterke betrokkenheid van burgers en 1e - en 2e -lijnsorganisaties. Het is echter verstandig en ook gerechtvaardigd om het oogmerk van CtC breder te formuleren dan alleen als een strategie gericht op voorkomen van probleemgedrag van jongeren. Een goed functionerende CtC-aanpak biedt aan betrokken wijk of buurt gunstige per-spectieven in veel meer opzichten: goed onderwijs, goede gezondheidzorg, veiligheid, reinheid enzovoorts. CtC is beloftevol, niet alleen vanwege minder probleemgedrag en criminaliteit, maar ook omdat mensen – jongeren én volwassenen - gezonder zijn (worden), betere kansen hebben op de arbeidsmarkt (en dus ook meer verdienen) en zo bijdragen aan en profiteren van meer welvaart. Samengevat De komende jaren zal in het Rotterdamse jeugdbeleid het accent moeten worden gelegd op een (nog) integralere, (nog) evenwichtiger, (nog) meer vraaggestuurde – daarmee (nog) meer gediffe-rentieerde - , en (nog) meer evidence-based wijze van werken, ondersteund door een grondige kwantitatieve en kwalitatieve analyse van problemen en mogelijkheden bij jongeren en gezinnen.

6.5 Het beleidsprogramma

Walter Etty Op uw verzoek lever ik hierbij commentaar op de door u opgestelde tussentijdse evaluatie van jeugdbeleid in Rotterdam. U vraagt mij te beoordelen of uw conclusies valide zijn op grond van het door u gepresenteerde materiaal. U vraagt mij ook een kort commentaar te geven op uw bevindingen. Vanuit mijn des-kundigheid op het terrein van het openbaar bestuur wilt u mijn mening over de sterke en zwakke punten van het beleidsproject en de drie actieprogramma’s, zo mogelijk aangevuld met beleids-aanbevelingen. Naast uw eigen rapportage heeft u mij de relevante gemeentelijke nota’s als achtergrondmateri-aal gegeven. U heeft zelf tal van gemeentelijke rapportages bestudeerd en gesprekken gevoerd. In uw rapportage wordt geen systematisch verslag van die gesprekken en rapportages gedaan. Deze tussentijdse evaluatie vindt wel heel vroeg plaats. Dat vraagt om terughoudendheid. Vanuit het perspectief van het openbaar bestuur is het echter wel een zeer relevant moment: verkiezing van een nieuwe gemeenteraad en deelgemeenteraden, collegevorming op basis van opnieuw geformuleerde beleidsprogramma’s. Bovendien dient deze eerste evaluatie er ook toe een audit-structuur te ontwerpen voor volgende evaluaties. Uw bevindingen kunnen in dat kader als een nulpuntmeting worden opgevat.

______________ 1 Soortgelijke benaderingen zijn Functional Family Therapy (FFT), Multidimensional Foster Treatement (MDFT) en Multidimensional System Care (MDSC).

Page 96: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

95

Met name uw externe interviews (met jongeren, ouders en uitvoerende professionals) zijn zeer verhelderend, maar ook nog rudimentair: bij volgende evaluaties moet dit uitgebreid worden met in ieder geval onderwijspersoneel, politieagenten en huisartsen. U heeft ook maar zeer beperkt ouders bevraagd. Het SISA-systeem zal in het vervolg goede steekproeven mogelijk maken. Voor scholen en andere opvoedingsinstanties behoort, zoals u ook aanbeveelt, periodieke meting van het oordeel van ouders en jongeren tot de professionele standaard. De rol van het openbaar bestuur bij opvoeden en opgroeien De jeugd in staat stellen mee te doen in de stad; een – in de meeste gevallen spontaan – twee-richtingsverkeer tussen ouders en kinderen enerzijds en publieke en maatschappelijke organisa-ties anderzijds; bemoeizorg, dwang en drang in een persoonsgebonden aanpak als het kind en/of de ouders in de opvoeding vastlopen: U merkt terecht op dat de gemeente Rotterdam met deze uitgangspunten past bij moderne inzichten over effectieve interventies. Uitvoerders, ouders en jongeren zelf hebben weinig moeite met fors ingrijpen door de gemeente als dat nodig is. Intussen worden nog weinig jongeren en gezinnen werkelijk bereikt en zijn nog nauwelijks resultaten bij jongeren zelf te tellen. Het lijkt erop dat het meest algemene beleidsdoel, het implementeren van een basisinfrastructuur opvoedingsondersteuning, stagneert. De oprichting van JONG-centra in de deelgemeentes is ernstig vertraagd. Het jongerenloket en de DOSA’s zijn wel doorgezet en dat levert volgens uw waarneming ook gelijk effecten op bij jongeren. In uw bevindingen waarschuwt u voor het gevaar dat het beleid alleen probleemgericht beleid is. Algemeen beleid dreigt volgens u uit het gezichts-veld te verdwijnen. Mijn beeld is dat daar waar het bestuur concrete resultaten wil zien, uitvoerende professionals sneller worden ingeschakeld. Meer instrumentele en algemene doelen blijven langer onderwerp van binnengemeentelijke afstemmingsdiscussies. In dat perspectief deel ik uw conclusie (5) niet dat er sprake is van top-down beleid. Eerder wordt te langzaam geïmplementeerd wat uitvoerende professionals, maar ook ouders en jongeren zelf als noodzakelijke interventies zien. Wel onderschrijf ik het onderdeel van deze conclusie dat er meer en ook persoonlijk geïnvesteerd moet worden in de werkers in diensten en instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid. Het in uw enquête aangetoonde succes van de cursus ‘Signaleren…wat nu?’ onderstreept hoe dankbaar en effectief dat is. Uw aanbeveling (3) om de integraliteit op collegeniveau nog te verhogen en dat eenduidige aan-sturing van bovenaf daarvoor nodig (subcollege of coördinerend wethouder jeugd) deel ik daarom niet op voorhand. Het niveau van coördinatie op prioritaire beleidsdoelen is bij het huidige college al zeer hoog. Als nu snel de JONG-centra’s totstandkomen en er per deelgemeente realistische targets worden gesteld komt de integraliteit en de coördinatie vanuit dit uitvoeringsniveau en komt het college alleen incidenteel in beeld. Uw aanbevelingen (9) en (10) wijzen ook in die richting: als het beleid en de gekozen uitvoerings-structuur moeten worden gecontinueerd ligt het accent op de uitvoering en niet op het steeds inschakelen van het college. In aanbeveling (14) en (15) vraagt u aandacht voor het ontwikkelen van een visie op de uitvoering van de drie beleidsnota’s op deelgemeentelijk niveau. Prioriteit heeft volgens mij het betrekken van de scholen (12), de huisartsen en de GGZ (13) in de uitvoering. De visie op de opvoedkundi-ge infrastructuur kan beter met de uitvoerende niet-gemeentelijke organisaties samen worden

Page 97: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

96

opgesteld als vanzelfsprekend bijproduct van praktische afspraken om targets te halen. De erva-ringen van de DOSA’s zijn van groot belang voor het formuleren van het algemene beleid; juist degenen die dweilen met de kraan open zien heel scherp hoe de kraan kan worden dichtge-draaid. In dat licht onderschrijf ik ook uw aanbeveling (4) om een funderende en richtinggevende visie voor het algemene beleid op het terrein van opvoeden en opgroeien te ontwikkelen. Oog voor de ontsporingen en mislukkingen en de succesvolle interventies daarin moet betekenis krijgen voor het werk van de consultatiebureaus, scholen en andere reguliere opvoedingsinstanties en voor de wijze waarop het openbaar bestuur ouders en jongeren aanspreekt. Het stellen van grenzen en een participatieve doelstelling in de reguliere opvoeding kan het aantal jongeren dat via PGA of jongerenloket nog geholpen moet worden verminderen. Uw aanbeveling (7) dat er een adequaat evenwicht is gevonden tussen steun en grenzen wordt gedragen door uw enquêtes. De overheersende rol die het stellen van grenzen, dwang en drang, in de publieke presentatie speelt beoordeel ik niet alleen negatief. Terwijl langs strafrechtelijke weg de laatste tien jaar het aantal jongeren dat opgesloten werd verdrievoudigde, stonden opvoedingsondersteunende instanties meestal met lege handen. Het met grote nadruk weer in beeld brengen van dwang en drang bij nalatig opvoedgedrag, bij schoolverzuim en bij onnodige werkloosheid geeft opvoeders geloofwaardigheid terug. Hoe ruw ook, er is een begin gemaakt met uw aanbeveling (6). De specifieke elementen van het Rotterdamse politieke debat laat ik overigens graag aan kiezers en kandidaten ter plaatse over. Concluderend meen ik dat uw evaluatie goed gedragen wordt door het onderliggende materiaal. De hoofdlijn van uw aanbeveling volg ik, namelijk niet weer een nieuwe koers uitzetten, maar doorgaan en uitvoeren. Anders dan u aangeeft kan samenhang beter en sneller bereikt worden door de uitvoerenden – gemeentelijk en niet-gemeentelijk – met realistische targets samen de ruimte te geven.

Page 98: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

97

Bijlage 1 Algemeen toegankelijke geraadpleegde bronnen

Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn grenzen. Kadernotitie jeugdbeleid 2004 - 2006. Gemeente Rotterdam, maart 2004. Bestuursakkoord Onderwijs en Jeugd. Jongerenwerk in Rotterdam. Gemeente Rotterdam, maart 2005. De Rotterdamse monitor Voortijdig Schoolverlaten. 4-meting. Dienst Stedelijk Onderwijs Gemeente Rotterdam, 2005. Economische Verkenning Rotterdam 2005. Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, 2005. Elke dag bewegen. Evaluatieonderzoek. Gemeente Rotterdam, Sport en Recreatie, oktober 2005. Evaluatieonderzoek VIG Oude Noorden. Deel I, begin van de pilot. Instituut Jeugd en Welzijn, Vrije Universiteit van Amsterdam, 2005. Evaluatieonderzoek VIG Oude Noorden Tweede tussentijdse evaluatie. Instituut Jeugd en Welzijn, Vrije Universiteit van Amsterdam, 2005 Gezamenlijke Aansturing Aanpak Feijenoord. Advies- en Onderzoeksgroep Beke, september 2005. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Jeugd en Overlast. Ketenaanpak Preventief-correctief-repressief jeugdbeleid. Gemeente Rotterdam, maart 2004. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Jeugd en Overlast. Ketenaanpak Preventief-correctief-repressief jeugdbeleid. Gemeente Rotterdam, maart 2005. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Stedelijke Basisstructuur Opvoedingsondersteuning. Gemeente Rotterdam, maart 2004. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Stedelijke Basisstructuur Opvoedingsondersteuning. Gemeente Rotterdam, maart 2005. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Voeding en Beweging. ‘Energie in balans’. Gemeente Rotterdam, mei 2005. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid 2004. Gemeente Rotterdam, maart 2004.

Page 99: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

98

Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Actieprogramma Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid. Gemeente Rotterdam, maart 2005. Plan van aanpak Pilot Jong Rotterdam. DSO-GGD, augustus 2005. Projectplan Jong. 11e concept. GGD Rotterdam e.o. Juni 2005. Quick-scan. Deelgemeentelijke score op de productenladder gezinsbegeleiding. Radar, december 2005. Rapport Herijking Samenhangend Jeugdbeleid Deelgemeente IJsselmonde 2004-2006. Deelgemeente IJsselmonde, december 2004. Rapportage van de Inventarisatie (Basis)infrastructuur opvoedingsondersteuning Centrum. Gemeente Rotterdam, november 2005. Stedelijk rapport evaluatie DOSA. Den Haag, B&A Groep, oktober 2005. Sterke schakels, zwakke keten. Een pleidooi voor het sturen op ketenvorming door de Stadsregio Rotterdam. Task Force Efficiency en Effectiviteit Jeugdzorg, Rotterdam, september 2005. Voortgangsrapportages vier actieprogramma’s, 12 januari 2006. Werkloze jongeren in Rotterdam. Een terreinverkenning. Dienst SoZaWe, Sociaal-wetenschappelijke afdeling, Rotterdam, 2005.

Page 100: Aansprekend jeugdbeleid Opgroeien in Rotterdam: Steun èn ...Steun èn Grenzen Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005) Een onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam

99

Bijlage 2 CV’s experts

Maria Pannebakker (1953), agoog, is na jarenlange ervaring in het basisonderwijs en de curatie-ve jeugdzorg de laatste twintig jaar werkzaam binnen de preventieve opvoedingsondersteuning. Momenteel is zij werkzaam als hoofd van de afdeling Ondersteuning en Preventie, en als adjunct-directeur van NIZW Jeugd. Zij publiceerde onder andere over wijkgerichte aanpakken, buurtnet-werken, sociale netwerkontwikkeling, pedagogische advisering aan Marokkaanse ouders en so-ciale participatie van kwetsbare jeugd. Bert Prinsen (1949) is pedagoog/andragoog en health promotion specialist. Sinds 1993 werkt hij bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn te Utrecht, waar hij nu hoofd is van het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning. Zijn belangrijkste taken liggen in de ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van de opvoedingsondersteuning in gemeenten en basisvoorzieningen als de jeugdgezondheidszorg. Recente publicaties zijn: Met ouders samen; opvoedingsondersteuning in de preventieve zorg in Vlaanderen en Nederland en Kwetsbaar jong, een quick scan van de kansen op achterstand van kinderen van 0-4 jaar in risicosituaties. sites: www.jeugdinterventies.nl www.opvoedingsondersteuning.info Elly van Kooten is projectdirecteur van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en plaatsvervangend directeur Voortijdig Schoolverlaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Peter van der Laan (1954) studeerde orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1991 promoveerde hij aan de Vrije Universiteit op een proefschrift getiteld ‘Experimenteren met alterna-tieve sancties voor jeugdigen’. Hij houdt zich sinds jaar en dag bezig met onderzoek op het terrein van jeugdbescherming, jeugdcriminaliteit en het (jeugd)strafrecht. Van 1981 tot 1985 was hij onderzoeker bij de Coördinatiecommissie Wetenschappelijk Onder-zoek Kinderbescherming. Tussen 1985 en 1998 vervulde hij diverse functies bij het Wetenschap-pelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie. In 1998 en 1999 was hij senior research fellow bij de Dartington Social Research Unit in Devon en visiting professor social work and probation bij de University of Exeter (GB). Sinds november 1999 is hij werkzaam bij het NSCR. Daarnaast is hij twee dagen per week als bijzonder hoogleraar Sociaal Pedagogische Hulpverlening verbonden aan de Faculteit der Maat-schappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Walter Etty is organisatieadviseur bij Andersson Elffers Felix. Hij adviseert gemeenten, departe-menten en maatschappelijke organisaties o.a. over sociaal beleid. Hij adviseerde de grote steden en de Rijksoverheid over sociale infrastructuur als onderdeel van het Grotestedenbeleid en eva-lueerde de resultaten. Recent deed hij vergelijkend onderzoek naar Rijks- en particuliere jeugd-gevangenissen. Hij is nauw betrokken bij het plan voor maatschappelijke opvang van dak- en thuislozen, de recente coproductie van 6 departementen en de G4. Collega’s bij AEF adviseren al geruime tijd de gemeente in het project Rotterdam Veilig.