3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de...

21
3 ontwikkelingen in de maatschappelijke positie van middelbaar opgeleiden in nederland Jochem Tolsma en Maarten Wolbers 3.1 achtergrond en probleemstelling “Middenklasse staat onder druk”, kopte nos teletekst op 24 september 2015 naar aanleiding van de Willem Drees-lezing die minister van Sociale Zaken en Werkge- legenheid en vicepremier Lodewijk Asscher die dag uitsprak. Door afkalvende werknemersrechten, een toename in flexwerk en steeds minder banen voor mid- delbaar opgeleiden zouden steeds meer mensen afzakken naar de lagere inkomens dan dat er werknemers doorgroeien naar de hogere inkomens. Asscher schetste het beeld van een toekomstige samenleving zonder middenklasse, een “kopvoeter- maatschappij”, met alleen een boven- en onderlaag. Dat de werkgelegenheid in het middensegment van de arbeidsmarkt onder druk staat en wellicht zelfs verdwijnt op termijn, is recent al vaker gesuggereerd (Ter Weel 2012). Door technologische ontwikkelingen zoals automatisering neemt de vraag naar middelbaar geschoold werk structureel af, terwijl voor hoog- en laagge- schoolde arbeid werkgelegenheid blijft (Goos et al. 2014). Maar ook de recente eco- nomische crisis heeft het middensegment op de arbeidsmarkt hard geraakt (De Beer 2015). Waar tot 2008 de werkloosheid van middelbaar opgeleiden gelijk of iets hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos- heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode 2008-2013 steeg de werkloosheid onder middelbaar opgeleiden van 3,5 naar 8,7 procent, terwijl de werkloosheid onder hoger opgeleiden in dezelfde periode van 2,6 naar 5,1 procent groeide. Een soortgelijke ontwikkeling geldt in vergelijking met lager opgeleiden: verhoudingsgewijs steeg de werkloosheid onder middelbaar opgeleiden sterker dan onder lager opgeleiden. Deze polarisatie op de arbeidsmarkt staat op gespannen voet met de huidige oplei- dingsverdeling. De groep van middelbaar opgeleiden is de grootste opleidingscate- gorie in de (beroeps)bevolking. Ruim 40 procent van de Nederlanders beschikt tegenwoordig over een opleiding op het niveau van het mbo, havo of vwo (De Graaf en Wolbers 2015). En door de nog altijd voortdurende onderwijsexpansie, mede als gevolg van de huidige leer- en kwalificatieplicht, kan zelfs een verdere toename in het aandeel middelbaar opgeleiden worden verwacht. Het bieden van gelijke(re) kansen aan generaties van naoorlogse kinderen heeft velen van hen de mogelijkheid geboden vooruit te komen in het leven, zodat ze tot de middenklasse konden opklimmen, maar het tij lijkt nu te keren (Tolsma en Wolbers 2010). Door 93

Upload: others

Post on 18-Aug-2020

6 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

3 ontwikkelingen in de maatschappelijkepositie van middelbaar opgeleiden innederland

Jochem Tolsma en Maarten Wolbers

3.1 achtergrond en probleemstelling

“Middenklasse staat onder druk”, kopte nos teletekst op 24 september 2015 naaraanleiding van de Willem Drees-lezing die minister van Sociale Zaken en Werkge-legenheid en vicepremier Lodewijk Asscher die dag uitsprak. Door afkalvendewerknemersrechten, een toename in flexwerk en steeds minder banen voor mid-delbaar opgeleiden zouden steeds meer mensen afzakken naar de lagere inkomensdan dat er werknemers doorgroeien naar de hogere inkomens. Asscher schetste hetbeeld van een toekomstige samenleving zonder middenklasse, een “kopvoeter-maatschappij”, met alleen een boven- en onderlaag.

Dat de werkgelegenheid in het middensegment van de arbeidsmarkt onder drukstaat en wellicht zelfs verdwijnt op termijn, is recent al vaker gesuggereerd (TerWeel 2012). Door technologische ontwikkelingen zoals automatisering neemt devraag naar middelbaar geschoold werk structureel af, terwijl voor hoog- en laagge-schoolde arbeid werkgelegenheid blijft (Goos et al. 2014). Maar ook de recente eco-nomische crisis heeft het middensegment op de arbeidsmarkt hard geraakt (DeBeer 2015). Waar tot 2008 de werkloosheid van middelbaar opgeleiden gelijk of ietshoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode 2008-2013 steegde werkloosheid onder middelbaar opgeleiden van 3,5 naar 8,7 procent, terwijl dewerkloosheid onder hoger opgeleiden in dezelfde periode van 2,6 naar 5,1 procentgroeide. Een soortgelijke ontwikkeling geldt in vergelijking met lager opgeleiden:verhoudingsgewijs steeg de werkloosheid onder middelbaar opgeleiden sterkerdan onder lager opgeleiden.

Deze polarisatie op de arbeidsmarkt staat op gespannen voet met de huidige oplei-dingsverdeling. De groep van middelbaar opgeleiden is de grootste opleidingscate-gorie in de (beroeps)bevolking. Ruim 40 procent van de Nederlanders beschikttegenwoordig over een opleiding op het niveau van het mbo, havo of vwo (DeGraaf en Wolbers 2015). En door de nog altijd voortdurende onderwijsexpansie,mede als gevolg van de huidige leer- en kwalificatieplicht, kan zelfs een verderetoename in het aandeel middelbaar opgeleiden worden verwacht. Het bieden vangelijke(re) kansen aan generaties van naoorlogse kinderen heeft velen van hen demogelijkheid geboden vooruit te komen in het leven, zodat ze tot de middenklassekonden opklimmen, maar het tij lijkt nu te keren (Tolsma en Wolbers 2010). Door

93

Page 2: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

de bedreigde werkgelegenheidssituatie van middelbaar opgeleiden (niet alleendoor de afnemende vraag naar arbeid, maar ook door toenemende verdringingdoor hoger opgeleiden) is het verheffingsideaal onder druk komen te staan.Ondanks het feit dat steeds meer kinderen hoger opgeleid zijn dan hun ouders,komt de huidige generatie (van mannen) in termen van beroepspositie vaker lageruit op de maatschappelijke ladder dan de vorige (Thijssen en Wolbers 2014).Ofwel, de dubbeltjes die kwartjes zijn geworden, dreigen zelf weer dubbeltjesvoort te brengen.

Op basis van bovengenoemde veranderingen wint de vraag naar het ontstaan enbestaan van een scheidslijn tussen middelbaar opgeleiden enerzijds en lager- enhoger opgeleiden anderzijds aan belang, nadat tot nog toe vooral de kloof tussenhoger- en lager opgeleiden centraal heeft gestaan (Boven en Wille 2011; scp/wrr2014; De Lange et al. 2015; Van de Werfhorst 2015). Is er sprake van een duidelijk teonderscheiden derde (midden)groep in de Nederlandse samenleving en lijken demiddelbaar opgeleiden (steeds meer) op de hoger opgeleiden wat betreft hun maat-schappelijke positie dan wel (steeds meer) op de lager opgeleiden?

Gezien de ontwikkelingen in het onderwijs (onderwijsexpansie) en op de arbeids-markt (polarisatie) lijkt het meest aannemelijke scenario dat de arbeidsmarktposi-tie van middelbaar opgeleiden is verslechterd en dat zij steeds meer het patroonvan lager opgeleiden volgen. De verwachting is vervolgens dat dit doorwerkt opandere maatschappelijke domeinen. Vanuit de gedachte dat werk de sleutel is voormaatschappelijke participatie (Gallie en Paugam 2000), valt af te leiden dat wan-neer de arbeidsmarktpositie van middelbaar opgeleiden steeds meer op die vanlager opgeleiden gaat lijken, zij ook in andere opzichten op elkaar gaan lijken. Denkbijvoorbeeld aan steun voor de verzorgingsstaat of de ervaren dreiging van minder-heden. Als middelbaar opgeleiden kwetsbaar worden in termen van werk- en inko-menszekerheid, zullen zij naar verwachting, net als lager opgeleiden, meer willenrekenen op steun van de overheid wat betreft sociale zekerheid en uitkeringen, envoelen zij zich meer bedreigd in hun positie door de aanwezigheid van allochtoneNederlanders en de massale komst van vluchtelingen. Al met al verwachten we datde maatschappelijke positie van middelbaar opgeleiden is verslechterd in de loopvan de tijd en dat zij steeds meer verwant zijn geraakt aan lager opgeleiden.

In deze bijdrage onderzoeken we voor uiteenlopende maatschappelijke domeinenhoe in Nederland middelbaar opgeleiden zich verhouden tot lager- en hoger opge-leiden en welke ontwikkelingen zich hierin sinds de jaren tachtig van de vorigeeeuw hebben voorgedaan. Het gaat daarbij om de domeinen arbeidsmarkt, attitu-des, politieke participatie en gezondheid. Voor elk van deze domeinen onderschei-den we meerdere indicatoren. We hebben voor deze domeinen (en indicatoren)gekozen om een zo breed mogelijk perspectief te schetsen en vast te stellen of hetonderwijs in toenemende mate sociale groepen definieert en afzondert. In de regel

94 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 3: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

bestuderen sociologen slechts één dimensie van sociale ongelijkheid tegelijkertijd(bijvoorbeeld de stratificerende rol van het onderwijs op de arbeidsmarkt), maar alsblijkt dat diverse opleidingsgroepen niet alleen wat betreft hun positie op dearbeidsmarkt verschillen, maar zich ook op andere maatschappelijke domeinenonderscheiden, dan geeft dit een completer beeld van de (lage) mate van socialecohesie in de samenleving.

OnderzoeksopzetVoor de empirische analyse maken we gebruik van bestaande, grootschalige data-verzamelingen. Het betreft gegevens afkomstig van twee langlopende, herhaalde-lijk gehouden enquêtes onder steekproeven van leden van de Nederlandse samen-leving die een representatieve afspiegeling vormen van de totale bevolking op datmoment, te weten de Familie-enquête Nederlandse Bevolking (fnb) 1992, 1998,2000, 2003 en 2009 en Sociaal-culturele Ontwikkelingen in Nederland (socon)1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011. In de empirische analyse hanteren weeen leeftijdsselectie van 25 jaar en ouder, aangezien de meeste individuen door-gaans hun onderwijsloopbaan pas op die leeftijd hebben afgerond. Dit is vanbelang, omdat we verschillen tussen uiteenlopende opleidingsgroepen bestuderenen personen die nog in opleiding zijn, mogelijk later nog een hoger opleidings-niveau behalen en daardoor de resultaten kunnen vertekenen. We onderscheidendrie opleidingsgroepen, gebaseerd op het hoogst voltooide opleidingsniveau vanindividuen: lager opgeleiden (basisonderwijs, vmbo), middelbaar opgeleiden(mbo, havo, vwo) en hoger opgeleiden (hbo, wo). Voor alle indicatoren uitgezon-derd het aantal werkuren geldt dat we mannen en vrouwen gezamenlijk analy-seren. In tabel 3.1 is per maatschappelijk domein aangegeven welke indicatoren zijnbestudeerd (zie de bijlage voor de operationalisering hiervan).

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 95

Page 4: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Tabel 3.1 Een overzicht van de onderzochte maatschappelijke domeinen enonderliggende indicatoren

Maatschappelijk domein Indicator

Arbeidsmarkt arbeidsmarktdeelname

aantal werkuren

huidige beroepsstatus

Attitudes houding ten aanzien van:

– traditionele opvoeding

– overheidsmaatregelen

– etnische minderheden

– autoritarisme

– de Europese Unie

Politieke participatie stemintentie

lidmaatschap politieke partij

Gezondheid subjectieve algemene gezondheid

overgewicht

Voorafgaand aan de feitelijke analyse schetsen we ontwikkelingen in de omvangvan de groep middelbaar opgeleiden en beschrijven we de sociale samenstellingvan deze groep (naar geslacht, leeftijd en sociale herkomst, afgemeten aan hetgemiddelde opleidingsniveau van beide ouders).

3.2 de omvang en samenstelling van de groepmiddelbaar opgeleiden

Door de onderwijsexpansie is het gemiddelde opleidingspeil in de Nederlandsesamenleving sterk gestegen (De Graaf en Wolbers 2015). In tabel 3.2 zien we duide-lijk – hoewel de percentages licht schommelen door steekproefafwijkingen – dathet aandeel lager opgeleiden in de samenleving is afgenomen en het aandeel hogeropgeleiden is toegenomen. Het aandeel middelbaar opgeleiden is sinds 1985 rede-lijk constant gebleven. Momenteel zijn de drie onderscheiden opleidingsgroepenvan gelijke omvang. Te verwachten valt dat de middelbaar opgeleiden in omvangeen duidelijk grotere groep zullen gaan vormen dan de lager opgeleiden.

96 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 5: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Tabel 3.2 De omvang van de groep van lager-, middelbaar en hoger opgeleiden

Aantal ondervraagden in de steekproef Percentage

Periode lager middelbaar hoger totaal lager middelbaar hoger Totaal

1979 573 182 121 876 65% 21% 14% 100%

1985 1315 768 483 2566 51% 30% 19% 100%

1990 973 577 466 2016 48% 29% 23% 100%

1992 822 456 422 1700 48% 27% 25% 100%

1995 718 546 532 1796 40% 30% 30% 100%

1998 648 638 599 1885 34% 34% 32% 100%

2000 929 756 674 2359 39% 32% 29% 100%

2003 821 673 536 2030 40% 33% 26% 100%

2005 446 390 390 1226 36% 32% 32% 100%

2009 1049 1081 1058 3188 33% 34% 33% 100%

2011 294 305 315 914 32% 33% 34% 100%

Bron: fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009; socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Binnen de groep van hoger opgeleiden waren de mannen lange tijd oververtegen-woordigd (zie tabel 3.3). Tegenwoordig studeren er echter meer vrouwen af aan deuniversiteit en het hoger beroepsonderwijs dan mannen. Dit zien we weerspiegeldin de zogenoemde periodetrend voor de samenstelling van de verschillende oplei-dingscategorieën: het percentage vrouwen binnen de groep hoger opgeleiden isvoor latere perioden nagenoeg gelijk aan het totale percentage vrouwen dat isondervraagd. Vrouwen noch mannen zijn oververtegenwoordigd binnen de groepmiddelbaar opgeleiden. Tabel 3.3 laat verder zien dat er met betrekking tot leeftijdgeen duidelijke verschuivingen zijn opgetreden tussen de onderscheiden oplei-dingsgroepen. De middelbaar en hoger opgeleiden waren en zijn enkele jaren jon-ger dan de lager opgeleiden. Tot slot toont tabel 3.3 aan dat door de onderwijs-expansie niet alleen het eigen opleidingsniveau van individuen is gestegen, maarook dat van hun ouders. De stijging van het ouderlijk opleidingsniveau is echterhet minst zichtbaar onder de middelbaar opgeleiden. Met betrekking tot socialeherkomst, hier geoperationaliseerd als het opleidingsniveau van beide ouders,gaan de middelbaar opgeleiden dus steeds meer lijken op de lager opgeleiden.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 97

Page 6: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Tabel 3.3 De samenstelling van de groep van lager-, middelbaar en hoger opgeleidennaar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau ouders

Geslacht (% vrouwen) Leeftijd (in jaren) Opleidingsniveau ouders (in jaren)

Periodelager middel-

baarhoger totaal lager middel-

baarhoger totaal lager middel-

baarhoger totaal

1979 55% 41% 26% 48% 44,61 42,66 39,16 43,45 - - - -

1985 59% 49% 42% 53% 45,78 42,53 41,16 43,94 - - - -

1990 54% 45% 39% 48% 44,97 41,27 40,78 42,94 7,32 9,12 10,62 8,67

1992 54% 49% 42% 50% 44,93 39,91 41,38 42,70 7,28 8,97 10,53 8,56

1995 58% 49% 45% 51% 48,11 41,72 42,95 44,64 7,41 9,55 10,81 9,09

1998 57% 50% 43% 50% 47,66 39,62 42,38 43,26 7,68 9,26 11,02 9,29

2000 53% 53% 43% 50% 49,55 42,56 43,65 45,63 7,61 9,43 11,26 9,25

2003 54% 50% 48% 51% 49,63 41,41 43,05 45,17 8,05 9,37 11,17 9,32

2005 60% 52% 49% 54% 54,13 44,68 44,85 48,17 7,82 9,68 11,64 9,66

2009 54% 54% 46% 51% 53,43 47,21 46,64 49,07 8,07 9,49 11,49 9,70

2011 61% 54% 57% 57% 50,86 45,67 45,18 47,17 8,11 9,74 11,78 9,95

Bron: fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009; socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011.

- cijfers onbekend

3.3 ontwikkelingen in de maatschappelijke positie vanmiddelbaar opgeleiden

Om (ontwikkelingen in) de maatschappelijke positie van middelbaar opgeleidenvast te stellen en deze vervolgens te vergelijken met die van lager- en hoger opge-leiden is een multivariate analyse uitgevoerd. We hebben daarbij te maken mettwee soorten indicatoren als afhankelijke variabele. Ten eerste bestuderen we indi-catoren die gemeten zijn op een vaste schaal, bijvoorbeeld de houding ten aanzienvan de stelling “dat een vrouw geschikter is om kleine kinderen op te voeden daneen man”, op een schaal van ‘helemaal niet mee eens’ (1) tot ‘helemaal mee eens’(5). Dit noemen we lineaire indicatoren. Voor deze indicatoren kunnen we eenvou-dig vaststellen hoe groot het verschil in score op de bijbehorende schaal is tussende diverse opleidingsgroepen en of deze verschillen zijn veranderd in de loop vande tijd.

Ten tweede bestuderen we indicatoren waarbij de uitkomst twee mogelijkhedenkent, bijvoorbeeld in het geval van arbeidsmarktdeelname ‘wel of niet werkzaamzijn’. Dit noemen we dichotome indicatoren. We berekenen in dat geval de kans opeen van beide uitkomsten, bijvoorbeeld de kans om werkzaam te zijn. Verschillentussen de opleidingsgroepen worden bepaald door kansverhoudingen te vergelij-ken. Dit houdt in dat we de kansverhouding (odds) om wel versus niet werkzaamte zijn voor bijvoorbeeld hoger opgeleiden vergelijken met de overeenkomstigekansverhouding voor middelbaar opgeleiden.

98 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 7: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Tabel 3.4 Ontwikkelingen in de maatschappelijke positie van de groep van lager-,middelbaar en hoger opgeleiden

Trend lager Trend middelbaar Trend hogerb se Significant

afwijkend van:b se Significant

afwijkend van:b se Significant

afwijkend van:

Arbeidsmarkt

Arbeidsmarktdeelname* 0,51 0,04 Middelbaar en hoger

0,60 0,05 Lager 0,69 0,05 Lager

Aantal werkuren (totaal)* 0,31 0,07 Middelbaar 0,15 0,06 Lager 0,25 0,07

Aantal werkuren (mannen)* -0,32 0,15 -0,10 0,15 -0,04 0,13

Aantal werkuren (vrouwen)* 0,55 0,08 Middelbaar en hoger

0,25 0,07 Lager 0,32 0,08 Lager

Huidige beroepsstatus -0,62 0,34 Middelbaar -1,49 0,32 Lager -0,81 0,34

Attitudes

Houding ten aanzien van…

…traditionele opvoeding -0,22 0,02 Middelbaar en hoger

-0,10 0,03 Lager -0,06 0,03 Lager

…overheidsmaatregelen* 0,10 0,05 0,09 0,05 0,05 0,06

…etnische minderheden 0,25 0,03 Hoger 0,24 0,03 Hoger 0,15 0,03 Lager en middelbaar

…autoritarisme 0,29 0,02 0,30 0,02 0,30 0,03

…de Europese Unie 0,10 0,03 Middelbaar en hoger

0,02 0,03 Lager en hoger -0,08 0,03 Lager en middelbaar

Politieke participatie

Stemintentie* -0,01 0,07 Middelbaar en hoger

-0,17 0,08 Lager en hoger 0,25 0,11 Lager en middelbaar

Lidmaatschap politieke partij* -0,05 0,05 Middelbaar -0,65 0,08 Lager -0,55 0,08

Gezondheid

Subjectieve gezondheid -0,25 0,04 Hoger -0,23 0,04 -0.14 0,05 Lager

Overgewicht* 0,10 0,10 0,22 0,10 0.17 0,10

*dichotome indicatoren (de geschatte coëfficiënten betreffen logodds effecten).

Bron: fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009; socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Op basis van lineaire (bij de lineaire indicatoren) en logistische (bij de dichotomeindicatoren) regressie-analyse zijn per opleidingsgroep periodetrends geschatwaarbij rekening is gehouden met de invloed van geslacht, leeftijd en sociale her-komst, afgemeten aan het gemiddelde opleidingsniveau van beide ouders. Tevenszijn statistische interactietermen tussen deze variabelen en de (lineaire) periode-variabele opgenomen in de regressiemodellen. De resultaten van deze modellenstaan samengevat in tabel 3.4, waar ook is aangegeven of de trends van de middel-baar opgeleiden significant afwijken van de trends van de lager- en hoger opgelei-den. De meest spraakmakende resultaten zijn eveneens in figuren weergegeven,waarbij op de Y-as de geschatte kansverhouding wordt weergeven (in het geval vaneen dichotome indicator) dan wel de geschatte schaalscore op de lineaire afhanke-lijke variabele. Op de X-as staat de periode aangegeven.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 99

Page 8: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

ArbeidsmarktVoor het domein arbeidsmarkt hebben we de arbeidsmarktdeelname, het aantalgewerkte uren en de huidige beroepsstatus van individuen bestudeerd. Wat betreftde arbeidsmarktdeelname geldt dat de participatiegraad van de middelbaar opgelei-den valt tussen die van de lager- en hoger opgeleiden, waarbij de laatste oplei-dingsgroep het vaakst werkzaam is (zie figuur 3.1). Daarnaast blijkt uit deze figuurdat de arbeidsmarktdeelname voor alle drie de opleidingsgroepen is gestegen in deperiode 1985-2011. Tabel 3.4 laat zien dat deze stijging sterker is voor de middelbaaren hoger opgeleiden, in vergelijking met de lager opgeleiden. Tussen de middel-baar en hoger opgeleiden is er geen significant verschil gevonden in de opwaartsetrend voor arbeidsmarktdeelname. Er heeft zich met andere woorden een diver-gentie van de lager opgeleiden ten opzichte van de middelbaar en hoger opgeleidenvoltrokken.

Figuur 3.1 Trends in de arbeidsmarktdeelname per opleidingsgroep(kansverhoudingen)

10

8

6

4

2

0

1985 1990 1995 2000 2005 2010

arbe

idsm

arkt

deel

nam

e

periode

hoger opgeleiden middelbaar opgeleiden lager opgeleiden

Bron: fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009; socon 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Onder de actieven op de arbeidsmarkt is een baan van 32 uur of meer per week nogsteeds het frequentst. Dit geldt voor alle drie de onderscheiden opleidingsgroepen.Voor een groot deel komt dit op het conto van de mannen die nagenoeg allemaal32 uur of meer werken. Hoger opgeleiden hebben het vaakst een baan van 32 uur ofmeer. Maar waar de lager opgeleiden steeds meer op de hoger opgeleiden zijn gaanlijken, zijn het juist de middelbaar opgeleiden die minder vaak een baan hebbenvan 32 uur of meer. Tegenwoordig is dat zelfs nog minder vaak dan de lager opgelei-

1 00 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 9: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

den. We merken op dat deze laatste trend alleen zichtbaar is onder vrouwen. Voorhen geldt dat de stijging in het aandeel met een baan van 32 uur of meer groter isonder de lager opgeleiden dan de middelbaar en hoger opgeleiden (zie tabel 3.4).De afstand tussen lager opgeleiden enerzijds en middelbaar en hoger opgeleidenanderzijds is daarmee verkleind in de loop van de tijd. Of anders gezegd, de mid-delbaar opgeleiden zijn meer op de lager opgeleiden gaan lijken.

De gemiddelde beroepsstatus van de hoger opgeleiden is hoger dan de beroeps-status van de middelbaar opgeleiden, die op haar beurt weer hoger is dan deberoepsstatus van de lager opgeleiden (zie figuur 3.2). Hoewel het in deze figuurniet duidelijk waarneembaar is, nemen we voor alle groepen een daling in beroeps-status waar. Alleen voor de lager opgeleiden is deze daling niet significant. Dedaling in beroepsstatus voltrekt zich het snelst onder de middelbaar opgeleiden;deze daling is significant sterker dan onder de lager opgeleiden (zie tabel 3.4). Intermen van huidige beroepsstatus zijn lager- en middelbaar opgeleiden meer opelkaar gaan lijken, waarbij er convergentie van de groep van middelbaar opgeleidennaar de groep van lager opgeleiden is opgetreden.

Figuur 3.2 Trends in de huidige beroepsstatus per opleidingsgroep (schaalscores)

1985 1990 1995 2000 2005 2010

65

60

55

50

45

40

35

0

bero

epss

tatu

s

periode

hoger opgeleiden middelbaar opgeleiden lager opgeleiden

Bron: fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009; socon 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

In het algemeen kunnen we concluderen dat de middelbaar opgeleiden een steedskwetsbaardere positie op de arbeidsmarkt innemen. Hoewel de arbeidsmarktdeel-name van de middelbaar opgeleiden sneller is gestegen dan die van de lager opge-leiden, hebben middelbaar opgeleide vrouwen tegenwoordig minder vaak dan de

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 0 1

Page 10: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

lager opgeleide vrouwen een baan van 32 uur of meer, en is de gemiddelde beroeps-status het sterkst gedaald onder de middelbaar opgeleiden, waardoor zij in termenvan beroepssucces steeds meer op de lager opgeleiden zijn gaan lijken.

AttitudesVoor wat betreft het domein attitudes hebben we onderzocht wat de houding vanburgers is tegenover traditionele opvoeding, overheidsmaatregelen, etnische min-derheden, autoritarisme en de Europese Unie. Het blijkt dat er een negatievesamenhang is tussen het opleidingsniveau van individuen en hun houding tegen-over een traditionele opvoeding (zie figuur 3.3). Hoger opgeleiden zijn het minsttraditioneel, gevolgd door de middelbaar opgeleiden. Daarnaast laat deze figuurzien dat de Nederlandse bevolking in de loop van de tijd steeds minder positief iskomen te staan tegenover een traditionele opvoeding. Voor een deel wordt dezedaling verklaard door een compositie-effect (door de onderwijsexpansie zijn ersteeds meer hoger opgeleiden bijgekomen, voor wie geldt dat zij een minder tradi-tionele opvoedingsstijl aanhangen), maar ook binnen elke opleidingsgroep is ereen significante afname in de houding tegenover een traditionele opvoeding (zietabel 3.4). Deze afname is overigens sterker onder de lager opgeleiden dan onder demiddelbaar en hoger opgeleiden. Daarmee zijn de lager opgeleiden in de loop vande tijd naar de middelbaar en hoger opgeleiden toegegroeid. Tussen de middelbaaren lager opgeleiden bestaat er tegenwoordig zelfs geen verschil meer in hun hou-ding tegenover een traditionele opvoeding.

Wat betreft de houding tegenover overheidsmaatregelen geldt dat middelbaar enhoger opgeleiden sterk op elkaar lijken. Lager opgeleiden scoren beduidend hogerop deze attitude; zij zijn er vaker voor dat de overheid ingrijpende maatregelenneemt, bijvoorbeeld om de inkomensongelijkheid in de samenleving te verklei-nen. In de onderzochte periode heeft een lichte stijging plaatsgevonden in de steunvoor overheidsingrijpen, met name onder de lager opgeleiden, maar er zijn geensignificante verschillen in de periodetrend waargenomen tussen de onderscheidenopleidingsgroepen (zie tabel 3.4). Als het gaat om de houding tegenover etnischeminderheden, dan geldt dat lager opgeleiden daar het negatiefst tegenover staan(zie figuur 3.4). Daarna volgt de groep van middelbaar opgeleiden. Voor alle oplei-dingsgroepen in de Nederlandse samenleving geldt overigens dat zij in de loop vande jaren negatiever zijn komen te staan tegenover etnische minderheden. Dezestijging is, in vergelijking met de hoger opgeleiden, sterker onder de middelbaar enlager opgeleiden (zie tabel 3.4). De afstand tussen de hoger opgeleiden enerzijds ende middelbaar en lager opgeleiden anderzijds is op dit punt dus vergroot.

1 0 2 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 11: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Figuur 3.3 Trends in de houding tegenover een traditionele opvoeding peropleidingsgroep (schaalscores)

12

34

5

periode

1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

trad

ition

ele

houd

ing

opvo

edin

g

lager opgeleiden middelbaar opgeleiden hoger opgeleiden

Bron: socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Lager opgeleiden hebben ook het vaakst een autoritaire houding; wederomgevolgd door de middelbaar opgeleiden. Evenzeer is gevonden dat de houdingtegenover autoritarisme is toegenomen in de loop van de tijd. Dit geldt voor alledrie de opleidingsgroepen. De periodetrends verschillen niet tussen de groepen(zie tabel 3.4). Wat betreft de Europese Unie, tot slot, geldt dat de lager opgeleidenhier het minst positief tegenover staan, gevolgd door de middelbaar opgeleiden(zie figuur 3.5). Bovendien heeft er tussen de verschillende opleidingsgroependivergentie plaatsgevonden. Lager opgeleiden zijn de Europese Unie meer als eenbedreiging gaan beschouwen sinds 1990, terwijl hoger opgeleiden in dezelfdeperiode juist positiever zijn geworden over één Europa. Voor de groep van middel-baar opgeleiden is geen significante verandering aangetroffen (zie tabel 3.4). Dezegroep is daarom zowel verder van de lager- als de hoger opgeleiden af komen testaan als het gaat om de houding tegenover de Europese Unie.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 0 3

Page 12: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Figuur 3.4 Trends in de houding tegenover etnische minderheden per opleidingsgroep(schaalscores)

12

34

5

1985 1990 1995 2000 2005 2010

neg

atie

ve h

oudi

ng e

tnis

che

min

derh

eden

lager opgeleiden middelbaar opgeleiden hoger opgeleiden

periode

Bron: socon 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Ook op het vlak van attitudes zijn er dus enige aanwijzingen dat de relatieve posi-tie van de middelbaar opgeleiden is veranderd. Zo zijn wat betreft de houdingtegenover een traditionele opvoeding de lager opgeleiden steeds meer gaan lijkenop de middelbaar opgeleiden en is er tegenwoordig geen verschil meer tussenbeide opleidingsgroepen. En als het gaat om de houding tegenover etnische min-derheden en de Europese Unie, dan zijn de middelbaar opgeleiden in de loop vande tijd sterker intolerant geworden dan de hoger opgeleiden, die over de EuropeseUnie tegenwoordig zelfs positiever oordelen dan in het verleden.

1 0 4 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 13: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

Figuur 3.5 Trends in de houding tegenover de Europese Unie per opleidingsgroep(schaalscores)

periode

1990 1995 2000 2005 2010

nega

tieve

hou

ding

EU

hoger opgeleidenmiddelbaar opgeleidenlager opgeleiden

1.0

1.5

2.0

2.5

3.0

3.5

4.0

Bron: socon 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Politieke participatieHet domein politieke participatie bestuderen we aan de hand van een tweetal indi-catoren: stemintentie en lidmaatschap van een politieke partij. Wat betreft stem-intentie blijkt dat hoger opgeleiden het vaakst aangeven te gaan stemmen bij natio-nale verkiezingen en lager opgeleiden het minst. De groep van middelbaar opgelei-den neemt een middenpositie in. In de loop van de tijd is de stemintentie bij hogeropgeleiden toegenomen, terwijl deze bij middelbaar opgeleiden juist is afgenomen(zie tabel 3.4). De kans om te gaan stemmen is voor lager opgeleiden onveranderdgebleven. Dit duidt erop dat het verschil tussen middelbaar en hoger opgeleiden isgegroeid, terwijl de afstand tussen middelbaar en lager opgeleiden is verkleind.Wat het laatste betreft geldt dus dat de middelbaar opgeleiden meer op de lageropgeleiden zijn gaan lijken.

Ook qua lidmaatschap van een politieke partij geldt dat de middelbaar opgeleideneen middenpositie innemen tussen de lager- en hoger opgeleiden, die het vaakstlid zijn van een politieke partij (zie figuur 3.6). Hoewel het lidmaatschap van eenpolitieke partij al niet populair was – een minderheid van de burgers is slechts lidvan een politieke partij – is het in de loop van de tijd voor alle drie de opleidings-groepen (alleen maar verder) afgenomen. Deze daling is echter alleen significant

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 0 5

Page 14: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

voor de middelbaar en hoger opgeleiden (zie tabel 3.4). Met name de afstand tussenmiddelbaar en lager opgeleiden is hierdoor afgenomen, waarbij de middelbaaropgeleiden opnieuw meer op de lager opgeleiden zijn gaan lijken.

Figuur 3.6 Trends in het lidmaatschap van een politieke partij per opleidingsgroep(kansverhoudingen)

1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

periode

hoger opgeleiden middelbaar opgeleiden lager opgeleiden

lidm

aats

chap

pol

itiek

e pa

rtij

0.0

0.2

0.4

0.6

0.8

1.0

Bron: fnb 1998, 2000 en 2009; socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011

Al met al kunnen we concluderen dat op het domein politieke participatie de mid-delbaar opgeleiden (nog steeds) een middenpositie innemen, maar dat zij in deloop van de tijd meer verwant zijn geraakt met de lager opgeleiden. Bij de intentieom te gaan stemmen is het verschil tussen middelbaar en hoger opgeleiden zelfsgroter geworden.

GezondheidOp het domein gezondheid, tot slot, onderscheiden we ook twee indicatoren: sub-jectief ervaren gezondheid en overgewicht. Hoger opgeleiden geven aan zich hetgezondst te voelen, gevolgd door middelbaar opgeleiden. In de loop van de tijd isde subjectief ervaren gezondheid van de Nederlanders afgenomen. Dit geldt vooralle drie de opleidingsgroepen (zie tabel 3.4). De daling in de subjectief ervarengezondheidssituatie onder de lager opgeleiden is significant sterker dan die onderde hoger opgeleiden. De groep middelbaar opgeleiden is qua trend niet afwijkendvan beide andere opleidingsgroepen. De meerderheid van de lager opgeleiden heeftlast van overgewicht. Bij de middelbaar en hoger opgeleiden daarentegen kampt

1 0 6 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 15: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

een minderheid met overgewicht. Wel is overgewicht in de voorbije decennia toe-genomen. De stijging is overigens alleen significant bij de groep van middelbaaropgeleiden. Desondanks is de ontwikkeling in overgewicht tussen middelbaaropgeleiden enerzijds en lager- en hoger opgeleiden anderzijds niet significant ver-schillend. Wat betreft de gezondheid van Nederlanders kan worden geconcludeerddat deze is verslechterd in de afgelopen decennia: de subjectief ervaren gezondheidis gedaald en overgewicht is toegenomen. Middelbaar opgeleiden nemen een mid-denpositie in qua gezondheid en hun positie ten opzichte van lager- en hogeropgeleiden is in de loop van de tijd niet veranderd.

3.4 conclusie

In de afgelopen jaren is er aanzienlijke aandacht geweest voor verschillen tussenhoger- en lager opgeleiden in de Nederlandse samenleving. De algemene conclusiedie uit het onderzoek getrokken kan worden, luidt dat er een beduidende kloof istussen beide opleidingsgroepen op tal van maatschappelijke domeinen, maar ookdat deze kloof niet noemenswaardig is veranderd in de afgelopen decennia. In dezebijdrage hebben we ons gericht op de groep van middelbaar opgeleiden. Als gevolgvan veranderingen in de werkgelegenheidsstructuur op de Nederlandse arbeids-markt komen specifieke middenberoepen onder druk te staan. Ook lijken de lonenin het middensegment te stagneren. Dit heeft tot gevolg dat het rendement van eenmiddelbare opleiding afneemt. De vraag naar werk voor middelbaar opgeleidenwordt kleiner en verdwijnt op termijn misschien zelfs helemaal.

De verwachting is dat de toegenomen werk- en inkomensonzekerheid voor mid-delbaar opgeleiden ook doorwerkt op andere maatschappelijke domeinen. In dezebijdrage is daarom de betekenis van een middelbare opleiding voor vier uiteenlo-pende maatschappelijke levensdomeinen (arbeidsmarkt, attitudes, politieke parti-cipatie en gezondheid) empirisch onderzocht. Meer concreet is bestudeerd hoemiddelbaar opgeleiden zich (in de afgelopen dertig jaar zijn gaan) verhouden tot delager- en hoger opgeleiden. Met dit brede beeld en langetermijnperspectief kunnenwe een adequaat antwoord geven op de vraag of de middelbaar opgeleiden inNederland inderdaad een maatschappelijke middengroep vormen die onder drukstaat.

Uit de verrichte empirische analyse is gebleken dat middelbaar opgeleiden een dui-delijk te onderscheiden groep zijn in de Nederlandse samenleving: ze nemen opalle onderzochte domeinen (en indicatoren) een middenpositie in tussen de lager-en hoger opgeleiden. Middelbaar opgeleiden hebben een betere arbeidsmarktposi-tie, zijn wat attitudes betreft progressiever, nemen meer deel aan de politiek enzijn gezonder dan lager opgeleiden. In vergelijking met hoger opgeleiden geldt pre-cies het tegenovergestelde. Middelbaar opgeleiden vormen daarmee de ruggen-graat van de samenleving.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 0 7

Page 16: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

In de afgelopen drie decennia is de maatschappelijke positie van middelbaar opge-leiden in het algemeen wel verslechterd en zijn ze steeds meer verwant geraakt aande lager opgeleiden. Allereerst is de arbeidsmarktsituatie van middelbaar opgelei-den steeds kwetsbaarder geworden. Zo hebben middelbaar opgeleide vrouwentegenwoordig minder vaak dan lager opgeleide vrouwen een baan van 32 uur ofmeer, en is de gemiddelde beroepsstatus het sterkst gedaald onder de middelbaaropgeleiden, waardoor zij in termen van beroepssucces steeds meer op de lageropgeleiden zijn gaan lijken. Ook wat betreft het domein attitudes zijn er enige aan-wijzingen dat de relatieve positie van de middelbaar opgeleiden is veranderd. Zozijn qua houding tegenover een traditionele opvoeding de lager opgeleiden steedsmeer gaan lijken op de middelbaar opgeleiden en is er tegenwoordig geen verschilmeer tussen beide opleidingsgroepen. En als het gaat om de houding tegenoveretnische minderheden en de Europese Unie, dan zijn de middelbaar opgeleiden inde loop van de tijd sterker intolerant geworden dan de hoger opgeleiden. Daarnaastconcluderen we dat op het domein politieke participatie de middelbaar opgeleidenin de loop van de tijd steeds meer verwant zijn geraakt aan de lager opgeleiden. Bijde intentie om te gaan stemmen is het verschil tussen middelbaar en hoger opge-leiden zelfs groter geworden. Alleen met betrekking tot het domein gezondheid isde positie van middelbaar opgeleiden in vergelijking met die van lager- en hogeropgeleiden niet veranderd in de loop van de tijd.

Het feit dat de middelbaar opgeleiden steeds meer op de lager opgeleiden zijn gaanlijken, bevestigt voorzichtig het beeld van een ‘kopvoeter-maatschappij’, zoals datrecentelijk door minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vicepremierLodewijk Asscher is geschetst. Het zou kunnen bijdragen aan een sterkere polari-satie van hoger opgeleiden tegenover de rest. Maar tegelijkertijd kan het wellichthelpen wat meer tegenwicht te bieden aan de dominantie van de hoger opgeleidenin de Nederlandse samenleving (Dekker et al. 2015). Welke kant het uiteindelijkopgaat en wat de consequenties daarvan zullen zijn voor de mate van sociale cohe-sie in de Nederlandse samenleving als de middelbaar opgeleiden niet meer hetcement vormen dat de verschillende groepen bijeenhoudt, blijft vooralsnog eenopen vraag.

1 0 8 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 17: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

literatuur

Beer, P. de (2015) ‘Staat de middenklasse onder druk?’, Beleid en Maatschappij 42: 146-155.Bovens, M. en A. Wille (2011) Diploma-democratie. Over de spanning tussen meritocratie en

democratie, Amsterdam: Bert Bakker.Dekker, P., R. van Dijk, P. van Houwelingen, W. Mensink en Y.R. van Dijk (2015)

Burgerperspectieven 2015-4, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.Gallie, D. en S. Paugam (2000) (red.) Welfare regimes and the experience of unemployment

in Europe, Oxford: Oxford University Press.Ganzeboom, H.B.G., P.M. de Graaf en D. Treiman (1992) ‘A standard international socio-

economic index of occupational status’, Social Science Research 21: 1-56.Goos, M., A. Manning en A. Salomons (2014) ‘Explaining job polarization: Routine-biased

technological change and offshoring’, American Economic Review 104: 2509-2526.Graaf, P.M. de en M.H.J. Wolbers (2015) ‘Onderwijs als scheidslijn op de Nederlandse

arbeidsmarkt, 1993-2011’, Mens & Maatschappij 90: 321-342.Lange, M. de, J. Tolsma en M.H. J. Wolbers (red.) (2015) Opleiding als sociale scheidslijn. Een

nieuw perspectief op een oude kloof , Antwerpen/Apeldoorn: Garant.scp/wrr (2014) Gescheiden werelden, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/

Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid.Thijssen, L. en M.H.J. Wolbers (2014) ‘Intergenerationele sociale daling in Nederland’,

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 30:260-280.Tolsma, J. en M.H.J. Wolbers (2010) Naar een open samenleving? Recente ontwikkelingen in

sociale stijging en daling in Nederland, Den Haag: Raad voor MaatschappelijkeOntwikkeling.

Weel, B. ter (2012) Loonongelijkheid in Nederland stijgt. Vraag naar hoger opgeleiden stijgtverder; banen in het midden onder druk, cpb Policy brief nr. 6, Den Haag: CentraalPlanbureau.

Werfhorst, H. van de (red.) (2015) Een kloof van alle tijden. Verschillen tussen lager en hogeropgeleiden in werk, cultuur en politiek, Amsterdam: Amsterdam University Press.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 0 9

Page 18: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

bijlage operationalisering van de gebruikteindicatoren

De indicator arbeidsmarktdeelname is dichotoom en onderscheidt mensen diewerkzaam zijn in een betaalde baan voor ten minste 12 uur per week en mensen dieniet deelnemen op de arbeidsmarkt. Deze laatste groep vormt de referentiecatego-rie en bestaat uit werklozen (ofwel, mensen die 0 tot maximaal 11 uur per weekwerken in een betaalde baan en werkzoekend zijn) en mensen die niet tot deberoepsbevolking behoren, omdat zij geen betaalde arbeid verrichten en niet opzoek zijn naar een betaalde baan (bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden, huisman-nen en -vrouwen en vervroegd gepensioneerden). We bestuderen dus de kans datiemand deelneemt op de arbeidsmarkt (voor minimaal 12 uur per week). Er zijnalleen mensen geselecteerd van maximaal 64 jaar oud, omdat men bij het bereikenvan de leeftijd van 65 jaar pensioengerechtigd is en doorgaans niet meer deelneemtop de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktdeelname is gemeten in socon 1985, 1990, 1995,2000, 2005 en 2011 en fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009. In socon 1985 ligt degrens tussen werkzaamheid en werkloosheid echter bij 15 in plaats van 12 uur perweek vanwege een afwijkende codering.

De indicator aantal werkuren is dichotoom en heeft alleen betrekking op mensendie deelnemen op de arbeidsmarkt, ofwel een betaalde baan hebben voor ten min-ste 12 uur per week. Deze indicator onderscheidt mensen die minimaal 32 uur perweek werken en mensen met een baan voor minimaal 12 en maximaal 31 uur perweek. De eerste groep vormt de referentiecategorie. We bestuderen dus de kansdat iemand een aanstelling heeft van minimaal 32 uur per week. Er zijn alleen men-sen geselecteerd van maximaal 64 jaar oud, omdat men bij het bereiken van de leef-tijd van 65 jaar pensioengerechtigd is en doorgaans niet meer deelneemt op dearbeidsmarkt. Aantal werkuren is gemeten in socon 1985, 1990, 1995, 2000, 2005en 2011 en fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009. In socon 1985 ligt de urengrensechter niet bij 32 maar bij 31 uur per week en wordt een ondergrens van minimaal16 uur per week gehanteerd, vanwege een afwijkende codering.

De indicator huidige beroepsstatus is lineair en heeft net als het aantal werkurenalleen betrekking op mensen die deelnemen op de arbeidsmarkt, ofwel eenbetaalde baan hebben voor ten minste 12 uur per week. Beroepsstatus wordt geme-ten volgens de International Socio-Economic Index of Occupational Status, afge-kort als isei (Ganzeboom et al. 1992). Deze index deelt beroepen in naar hoogte opeen schaal van 16 tot 90 en is gebaseerd op het opleidingsniveau dat benodigd isvoor het uitoefenen van een bepaald beroep en op het inkomen dat ermee wordtgegenereerd. Onderaan op deze schaal bevinden zich landbouwknechten enschoonmaakhulpen; bovenaan bevinden zich rechters. Er zijn enkel mensen gese-lecteerd van maximaal 64 jaar oud, omdat men bij het bereiken van de leeftijd van

1 1 0 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 19: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

65 jaar pensioengerechtigd is en doorgaans niet meer deelneemt op de arbeids-markt. Huidige beroepsstatus is gemeten in socon 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en2011 en fnb 1992, 1998, 2000, 2003 en 2009.

De indicator houding tegenover een traditionele opvoeding wordt gemeten aan dehand van de volgende stelling: “Een vrouw is geschikter om kleine kinderen op tevoeden dan een man”. Respondenten konden aangeven in hoeverre zij het eenswaren met deze uitspraak op een schaal van ‘helemaal mee eens’ (5) tot ‘helemaalniet mee eens’ (1). De antwoordcategorieën zijn zo gecodeerd dat een hogere scoremeer bevestiging voor deze stelling weergeeft, en dus een meer traditionele hou-ding meet. Houding tegenover een traditionele opvoeding is gemeten in socon1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011.

De indicator houding tegenover overheidsmaatregelen is dichotoom en wordtgemeten door middel van de vraag in hoeverre men ervoor of ertegen is dat deoverheid ingrijpende maatregelen neemt om bijvoorbeeld verschillen in inkomenste verkleinen. Respondenten konden aangeven voor of tegen te zijn, of geenmening te hebben. De groep respondenten die afkeurend of neutraal antwoord-den, zijn samengenomen en vormen de referentiecategorie. We bestuderen dus dekans dat iemand voorstander is van overheidsingrijpen. Houding tegenover over-heidsmaatregelen is gemeten in socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011.

De indicator houding tegenover etnische minderheden is lineair en wordt gemetenaan de hand van de volgende stelling: “Het komt nog eens zo ver dat Nederlandersontslagen worden om etnische minderheden aan te nemen”. Deze stelling geeft alshet ware economische dreiging weer die autochtonen voelen door de aanwezig-heid van allochtonen. Respondenten konden aangeven in hoeverre zij het eenswaren met deze stelling, van ‘helemaal mee eens’ (5) tot ‘helemaal niet meeeens’ (1). Houding tegenover etnische minderheden is gemeten in socon 1985, 1990,1995, 2000, 2005 en 2011.

De indicator autoritarisme is lineair en wordt berekend door de gemiddelde scorete berekenen van de volgende drie stellingen: (1) “Wat we nodig hebben zijn min-der wetten en instellingen en meer moedige, onvermoeibare en trouwe leiderswaar het volk vertrouwen in kan hebben.”; (2) “Onze sociale problemen zoudengrotendeels zijn opgelost, als we ons op de een of andere manier konden ontdoenvan immorele, oneerlijke en zwakbegaafde mensen.”; (3) “Er zijn twee soortenmensen: sterken en zwakken”. Respondenten konden aangeven in hoeverre zij hethier ‘helemaal mee eens’ (5) tot ‘helemaal niet mee eens’ (1) waren. Autoritarisme isgemeten in socon 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 1 1

Page 20: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

De indicator houding tegenover de Europese Unie is lineair en wordt gemeten aan dehand van de volgende stelling: “De Europese Unie (eu) vormt een bedreiging voorde Nederlandse cultuur”. Respondenten konden aangeven in hoeverre zij het‘helemaal eens’ (5) tot ‘helemaal niet eens’ (1) met deze stelling waren. Houdingtegenover de Europese Unie is gemeten in socon 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011.

De indicator stemintentie is dichotoom en wordt gemeten aan de hand van de vraagop welke landelijke politieke partij men zou gaan stemmen als er vandaag TweedeKamerverkiezingen werden gehouden. Respondenten konden kiezen uit de ver-schillende op dat moment bestaande politieke partijen of aangeven niet te gaanstemmen. Indien men aangaf op welke politieke partij men zou stemmen, wordtdit beschouwd als intentie om te gaan stemmen. Gaf men aan niet te gaan stem-men, dan wordt dit beschouwd als een gebrek aan stemintentie. Deze laatste groepvormt de referentiecategorie. We bestuderen dus de kans dat iemand de intentieheeft om te gaan stemmen en niet het daadwerkelijke stemgedrag. Stemintentie isgemeten in socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011 en fnb 1992, 1998,2000, 2003 en 2009.

De indicator lidmaatschap politieke partij is dichotoom en wordt gemeten aan dehand van de vraag of men lid is van een politieke partij. Respondenten konden hierbevestigend of ontkennend op antwoorden. De groep die aangaf geen lid te zijnvan een politieke partij, vormt de referentiecategorie. We bestuderen dus de kansdat iemand lid is van een politieke partij. Lidmaatschap politieke partij is gemetenin socon 1979, 1985, 1990, 1995, 2000, 2005 en 2011 en fnb 1998, 2000 en 2009.

De indicator subjectieve algemene gezondheid is lineair en wordt gemeten aan dehand van de vraag wat men, in het algemeen, van zijn of haar gezondheid vindt.Respondenten konden op deze vraag antwoorden dat zij hun gezondheid ‘uitste-kend’, ‘zeer goed’, ‘goed’, ‘matig’, of ‘slecht’ vonden. Gezondheid is vervolgensgecodeerd als een oplopende schaal van 1 tot 5, waarbij een hogere waarde eenbetere gezondheid weergeeft. Subjectieve algemene gezondheid is gemeten insocon 2005 en 2011 en fnb 2000, 2003 en 2009.

De indicator overgewicht is dichotoom en wordt gemeten aan de hand van de BodyMass Index (bmi) van respondenten. De bmi is een wijdverspreid diagnostischinstrument om gewichtsproblematiek in kaart te brengen. Hoe hoger de bmi, hoemeer risico op gezondheidsproblemen een individu heeft. Het vormt daarmee eenmeer objectieve indicator voor gezondheidsverschillen dan de subjectieve inschat-ting van gezondheid. De bmi wordt berekend door het gewicht (in kilogram) tedelen door de lengte (in meter) in het kwadraat, wat een continue schaal oplevert.Zowel gewicht als lengte is gerapporteerd door de respondent zelf. Bij individuenmet een bmi van boven de 25 is sprake van overgewicht, individuen met een bmi

1 1 2 d e v a l v a n d e m i d d e n k l a s s e ?

Page 21: 3.1 achtergrond en probleemstelling · hoger was dan die van hoger opgeleiden, is tijdens de huidige crisis de werkloos-heid onder middelbaar opgeleiden sterker gestegen. In de periode

tot 25 vormen de referentiecategorie. We bestuderen dus de kans dat iemand over-gewicht heeft. Overgewicht is gemeten in socon 2005 en 2011 en fnb 2000, 2003en 2009.

o n t w i k k e l i n g e n i n d e m a a t s c h a p p e l i j k e p o s i t i e v a n m i d d e l b a a r o p g e l e i d e n i nn e d e r l a n d 1 1 3