2 de - 79 - hoofdstuk 8 : arbeid – vermogen - energieusers.telenet.be/nele.vanderbusse/cursus...

20
2 de jaar – 2 de graad (1uur) Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie - 79 - Arbeid In het dagelijks leven zeggen we dat we arbeid verrichten als we ons door een inspanning vermoeien. In 1637 schreef de nederlander Huygens : “ Dezelfde inspanning die een gewicht van 200 pond tot op één voet hoogte kan hijsen, kan een gewicht van 400 pond slechts tot op een halve voet hoogte brengen.” Het drong dus vlug tot de mens door dat het product van kracht en verplaatsing in de richting van de kracht een belangrijke rol speelde in de fysische verschijnselen. Men heeft er dan ook een specifieke naam aan gegeven nl: ARBEID Definitie Arbeid = kracht x verplaatsing (gemeten langs de werklijn van de kracht) W = F x Δs (W : work) W : arbeid F : kracht Δs: verplaatsing Eenheid van arbeid Eenheid van arbeid = eenheid kracht x eenheid verplaatsing = Nm = J (Joule) J.P. Joule (1818 - 1889) In de fysica is arbeid een veel enger begrip want zonder verplaatsing is er geen arbeid. Een joule is de arbeid die geleverd wordt door een kracht van één Newton, waarvan het aangrijpingspunt een verplaatsing van een meter in de riching van de kracht ondergaat.

Upload: others

Post on 08-Feb-2020

13 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 79 -

Arbeid

In het dagelijks leven zeggen we dat we arbeid verrichten als we ons door een inspanning

vermoeien.

In 1637 schreef de nederlander Huygens : “ Dezelfde inspanning die een gewicht van 200

pond tot op één voet hoogte kan hijsen, kan een gewicht van 400 pond slechts tot op een

halve voet hoogte brengen.”

Het drong dus vlug tot de mens door dat het product van kracht en verplaatsing in de

richting van de kracht een belangrijke rol speelde in de fysische verschijnselen. Men

heeft er dan ook een specifieke naam aan gegeven nl: ARBEID

Definitie

Arbeid = kracht x verplaatsing (gemeten langs de werklijn van de kracht)

W = F x ∆s (W : work)

W : arbeid

F : kracht

∆s: verplaatsing

Eenheid van arbeid

Eenheid van arbeid = eenheid kracht x eenheid verplaatsing

= Nm

= J (Joule)

J.P. Joule (1818 - 1889)

In de fysica is arbeid een veel enger begrip want zonder verplaatsing is er

geen arbeid.

Een joule is de arbeid die geleverd wordt door een kracht van één Newton, waarvan het

aangrijpingspunt een verplaatsing van een meter in de riching van de kracht ondergaat.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 80 -

Fz

verplaatsing

Verricht een kracht steeds arbeid?

Voorbeeld 1:

Een knikker rolt eenparig over een horizontale tafel:

De zwaartekracht werkt voordurend in verticale richting.

De verplaatsing is horizontaal.

De zwaartekracht levert dus GEEN arbeid!

Voorbeeld 2:

Grafische voorstelling van arbeid:

In het geval een constante kracht F een verplaatsing ∆s teweegbrengt, wordt de

geleverde arbeid gegeven door de formule: W = F . ∆s en stelt men die waarde van

F grafisch voor in een F,s-diagram dan krijg je een horizontale rechte.

De grootte van de oppervlakte van de gekleurde rechthoek is een maat voor de arbeid

F

s

∆s

W = F . ∆

Als een ruimtestation zijn rondjes afwerkt wordt er geen arbeid

verricht daar de verplaatsing steeds loodrecht staat op de

cirkelvormige baan.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 81 -

M

M

L

L

B

B’

A’ A

S

Wet van behoud van arbeid bij een hefboom:

Bij de hefbomen hebben we reeds opgemerkt dat er met een winst aan kracht een

evenredig verlies aan afgelegde weg gepaard gaat.

M . BB’ = L . AA’ => W macht + W last = 0

Hier is er sprake van het behoud van arbeid. (Dit geldt voor alle werktuigen!!!!)

Veralgemening:

Algemeen kunnen we zeggen dat, als F en ∆s een hoek α met elkaar vormen, men de

arbeid berekent door de verplaatsing ∆s te vermenigvuldigen met de component F1

van de kracht volgens richting van de verplaatsing.

Vraagstukjes:

1. Een jongen van 50 kg klimt 9 m hoog op een ladder. Bereken de geleverde arbeid.

(Oplossing: 4,41 103 J)

2. Een vliegtuig met een totale massa van 20 ton, lading inbegrepen, stijgt tot een

hoogte van 1020 m. Hoeveel arbeid leveren de motoren voor dit stijgen?

(Oplossing: 2,00 108 J)

3. Een kracht verricht op een lichaam met massa 12 kg een arbeid van 120 J.

Gedurende de arbeid wordt het lichaam 25 m door de kracht verplaatst. Hoe groot

is die kracht? ( Oplossing: 4,8 N)

∆s

α

1Fr

Fr

Fr

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 82 -

Vermogen

Bij prestatie speelt dus niet alleen de geleverde arbeid een rol maar ook de tijdsduur

nodig om die arbeid te leveren. We noemen deze grootheid vermogen.

Formule: tijdsduur

arbeid vermogen =

Definitie:

Eenheid vermogen:

oop tijdsverleenheid

arbeid eenheid vermogen eenheid =

(watt) W

s

J

=

=

Twee wielrenners met gelijke massa beklimmen de

“Koppenberg”.

Dit betekent dat ze evenveel arbeid moeten verrichten.

Er kan echter maar één winnaar zijn!

De winnaar is eerste boven en levert dus een grotere

prestatie.

De verhouding tussen de geleverde arbeid en de tijd daarvoor nodig noemen we het

vermogen.

t

W P

∆= ( P: Power)

P : Vermogen ( eenheid : W)

W : Arbeid ( eenheid : J )

∆t : Tijdsverloop ( eenheid : s)

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 83 -

Voorbeeld:

Een man van 75 kg klimt met een zak aardappellen van 45 kg op zijn rug in 20,0 s 9,0m

hoog op een ladder. Bereken de arbeid en het vermogen.

Geg: ........................................................

........................................................

........................................................

........................................................

Gevr : .....................................................

.....................................................

Oplossing: Formules Arbeid: …………………………..

Vermogen: …………………………..

Berekening W= .....................................................

P = ....................................................

Antwoord: ..................................................................................

JAMES WATT (1736-1819) wordt beschouwd als de uitvinder van de stoommachine.

De allereerste stoommachine was echter al rond 1700 gemaakt. Het was

een pomp die in de mijnen werd gebruikt om grondwater uit de

mijnengangen te pompen.

In 1765 moest de monteur James Watt één van deze stoommachines

repareren. Hij verbeterde toen zoveel aan de machine dat men hem de

uitvinder is gaan noemen van de stoommachine.

In zijn machines werd de stoom buiten de cilinder gecondenseerd en

verder veranderde hij de heen en weer gaande beweging in een

roterende. Daardoor kon de machine ook gebruikt kon worden in de

nijverheid (omstreeks 1785).

James Watt gebruikte trouwens voor het eerste de term paardenkracht

(horse power) om het vermogen van een machine aan te duiden.

Al snel paste men deze uitvinding toe op andere zaken.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 84 -

Gevolg :

• Afgeleide formule (voor arbeid ):

t

W P =>∆

= t . P W ∆=

• Afgeleid eenheid voor arbeid:

1 kWh ( kilowattuur - vooral gebruikt in de elektriciteit )

1 kWh = ……………W ● ………….s = …………….. J

Samenvatting:

Definitie arbeid:

……………………………………………………………………

…………........................................................................................

Formule Arbeid : W = ………….

F : …………………………… (eenheid …….)

∆s: ………………….……….. (eenheid ….....)

W : ……………………..…….(eenheid …..…)

Definitie Vermogen:

……………………………………………………………………

…………........................................................................................

Formule Vermogen : P =

W : ……………………… ……(eenheid …….)

∆t : ………………….………… (eenheid …....)

P : ……………………………..(eenheid ….…)

Afgeleide eenheden voor Vermogen: 1 kW = ……….W

1 MW = …..…..W

Afgeleide formule voor arbeid: W = ..........................................

Afgeleide eenheid voor arbeid: 1kWh = ………….J

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 85 -

Enkele weetjes (gemiddelde vermogens van enkele “toestellen”):

Boeiing 747 2,1 . 10 8 W

Toaster 1 . 10 3 W

Atleet 3 . 10 2 W

Gloeilamp 1 . 10 2 W

Vliegende bij 2 . 10 –2

W

Licht uitgezonden door een atoom 1 . 10 –10

W

Invallend zonlicht per m2 op Aarde 1,4 . 10

3 W

Grote radiozender 1 . 10 5 W

Wervelstorm 2 . 10 13

W

Grote elektrische centrale 1 . 10 9 W

Menselijk hart 1,5 W

Denk na en antwoord:

Arbeid? Enkele voorbeelden

Ja Neen

Duw een auto, hij komt niet in beweging. Lever je

arbeid op die auto?

Duw een auto, hij komt wel in beweging. Lever je

arbeid op die auto?

Til je boekentas op van de grond. Lever je arbeid op de

boekentas?

Hou de boekentas vast op constante hoogte boven de

grond. Lever je arbeid op de boekentas?

Een auto wordt aangedreven door zijn motor. De rijdt op

een vlakke weg met constante snelheid. Levert de motor

arbeid op de auto?

Een auto wordt aangedreven door zijn motor. De auto

rijdt met constante snelheid een helling op. Levert de

motor arbeid op de auto?

Een slede glijdt wrijvingsloos over een volkomen glad

oppervlak. Wordt er arbeid geleverd op de slede?

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 86 -

Vraagstukjes:

1. Twee mannen zagen houtblokken met een boomzaag. Om de zaag over en weer te

trekken is een kracht nodig van 245 N. De mannen trekken de zaag 20 maal heen

en weer per minuut. De verplaatsing in elke zin is 90cm. Bereken de door elke

man verrichte arbeid per uur alsook het ontwikkelde vermogen.

(Oplossing: 2,65 . 105J, 73,5 W).

2. Bereken het vermogen van een machine die 15 ton kolen per uur uit een mijn van

150m diep kan ophalen. (Oplossing: 6,12 kW).

3. Een jongen met massa 60 kg loopt in 12 s een 10 m hoge trap op.Bereken het

ontwikkelde vermogen. (Oplossing: 4,90 102 W)

4. Een lading van 1000 kg wordt door een kraan 10 m opgetild in 25s. Bereken het

vermogen van de kraan. ( Oplossing: 3,92 kW)

5. Iin de Niagarawatervallen vallen ongeveer 700 000 ton water per minuur over een

afstand van ongeveer 50 m naar beneden. Bereken het ontwikkelde vermogen.

(Oplossing: 5,72 105 kW)

6. Hoelang doet een electrische motor met netto-vermogen 25kW erover om een

massa van 1000 kg 20 m hoog te brengen ( Oplossing: 7,85 s)

7. Uit een waterval van 20 m hoogte valt elke minuut 45 m3 water naar beneden.

Bereken:

a. de geleverde arbeid in joule en kWh ( Oplossing: 8,33 106 J; 2,45 kWh)

b. welk vermogen men maximaal uit deze waterval kan halen

(Oplossing: 1,47 102 kW)

8. Het water in een bergmeer bevindt zich 600m boven een electrische centrale die

een vermogen van 706 kW kan leveren. Hoeveel liter water moeten hiertoe

minimum door de turbines verwerkt worden per minuut? (Oplossing: 7,20 103 l)

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 87 -

h

m

m

Energie

Definitie :

Energie kan dus in arbeid worden omgezet en omgekeerd. Het zijn gelijkwaardige

of equivalente grootheden.

Eenheid Energie:

Eenheid Energie = eenheid arbeid

= J (joule)

Soorten Energie:

1. Mechanische Energie : De materie verandert niet.

a. Potentiële Energie : E p

Potentiële energie is energie die te wijten is aan een speciale stand van het

voorwerp.

E p = W

= Fz . ∆s

= m . g. h

E p = m . g. h

Een motor heeft brandstof (energie) nodig om arbeid te

kunnen leveren.

Na sport (inspanning) hebben we honger want onze

energie is opgebruikt.

Een lichaam dat zich op een bepaalde hoogte in het

zwaarteveld bevindt is in staat arbeid te leveren.

Een voorwerp bezit energie als het arbeid kan verrichten

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 88 -

• Veer van een speelgoedtreintje. Als deze veer opgewonden is , kan

zij het treintje in gang zetten.

Hierbij is de stand van de moleculen t.o.v. elkaar gewijzigd en de

cohesiekracht tracht deze moleculen weer naar haar inwendige

toestand te brengen. Daarom spreekt men in dit geval van

inwendige Potentiële Energie.

De eenheid voor potentiële energie : J (joule)

b. Kinetische Energie of Bewegingsenergie : E k

Kinetische energie is de energie die een lichaam bezit dat in beweging is.

Naarmate het voorwerp een grotere massa heeft en een grotere snelheid

heeft zal de kinetische energie toenemen.

( )

( )

2

2

2

2

1

2

1

2

1.

vm

tam

taam

sF

WEk

=

∆⋅⋅⋅=

∆⋅=

∆⋅=

=

De eenheid voor kinetische energie : J (joule)

∆s

v

m

v0 = 0

Fr

m

Het water van een waterval kan arbeid verrichten

dank zij haar beweging.

Men zegt dat de waterval kinetische (bewegings)

energie bezit.

De veer bezit energie door haar

gespannen toestand.

2

2

1vmEk =

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 89 -

2. Thermische Energie (Warmte)

3. Chemische Energie

Kenmerk: De materie verandert.

4. Elektrische energie

We hebben het dan over elektrische energie.

5. Stralingsenergie

Wanneer licht op het molentje valt zal dit draaien.

Het molentje draait met de verzilverde kant vooruit.

Stralingsenergie wordt omgezet in kinetische energie.

6. Kernenergie

Vorm van energie die wordt uitgewisseld tussen lichamen met

een verschillende temperatuur. Warmtetransport kan optreden

door warmtestraling, warmtegeleiding of convectie.

De warmte die de gloeidraad doet gloeien is afkomstig van de

electrische stroom die erdoor loopt.

De Radiometer van Crookes bestaat uit een zeer licht molentje,

waarvan de vleugeltjes langs één zijde verzilverd en langs de andere

zijde met roet bedekt zijn. Om de wrijving gering te houden hangt het

molentje in een glazen bol, waarin de lucht sterk verdund is (niet

volledig luchtledig).

Bij een kernreactor wordt warmte verkregen uit kernergie,

die ontstaat uit splijting van uraniumkernen.

Kernergie is een niet hernieuwbare energievorm.

Door verbranding kan een stof arbeid leveren. De

verbranding is een chemisch proces. Als een stof

arbeid kan leveren door een chemisch proces bezit

ze chemische energie.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 90 -

Omzetting van energie:

De verschillende energievormen kunnen in elkaar overgaan. Energie kan van het ene

voorwerp op het andere overgaan.

Voorbeelden:

Een toestel is dus geen energieverbruiker maar een energieomzetter

Energie kan noch ontstaan, noch verdwijnen: energie kan alleen doorgegeven of omgezet

worden.

Opmerking:

De Wet van het behoud van energie is even fundamenteel voor de fysica als de wet van

behoud van massa (wet van Lavoisier) voor de chemie.

Einstein (1879 – 1955) heeft er op gewezen dat beide wetten afzonderlijk onjuist zijn,

aangezien massa in energie kan worden omgezet en omgekeerd, volgens de formule

E = m . c 2, waarbij E de energie is, m de overeenkomstige massa en

c (=300 000 km/s) de lichtsnelheid in het luchtledige is.

De wet zou dus moeten luiden: het geheel van massa en energie blijft constant.

Voor wat de klassieke fysica en chemie betreft kunnen we ons echter aan de wet van het

behoud van energie en de wet van het behoud van massa houden.

Batterij: omzetting van electrische energie naar kinetische

energie

Boormachine : Omzetting van electrische energie in

kinetische energie

Wet van Behoud van energie:

Energie kan wel van één vorm in een andere overgaan of van één lichaam

van een ander overgedragen worden, maar de som van alle energieën

verandert daarbij niet (in een afgesloten systeem).

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 91 -

Ep = 7 500 J

Ek = 2 500 J

Ep = 5 000 J

Ek = 5 000 J

Ep = 2 500J

Ek = 7 500 J

Ep = 0 J

Ek = 10 000 J

Ep = 10 000 J

Ek = 0 J

Behoud van mechanische energie bij een vallend voorwerp

De mechanische energie (de som van potentiële en kinetische energie) blijft behouden:

Einstein, Albert (Ulm 14 maart 1879 -Princeton, N.J., 18

april 1955), theoretisch fysicus, een van de grootste fysici

aller tijden, vooral beroemd geworden door zijn

relativiteitstheorie. Deze theorie bracht niet alleen een

totale omwenteling teweeg in de fysica, maar had door zijn

nieuwe opvattingen over ruimte en tijd ook daarbuiten

enorme invloed.

In 1933 bij het aan de macht komen van de nazi's, deed

Einstein, jood en zionist zijnde, afstand van het Duits

staatsburgerschap, trok zich terug uit de Berlijnse

Akademie en vestigde zich na een kort verblijf in België en

Engeland in de Verenigde Staten, waar hij hoogleraar in

de theoretische fysica werd aan het Institute for Advanced

Study te Princeton, N.J., tot zijn emeritaat in 1945. In 1941

werd hij genaturaliseerd tot burger van de Verenigde

Staten. In 1905, op 26-jarige leeftijd, publiceerde Einstein de

Annalen der Physik.

In 1922 kreeg hij de Nobelprijs voor natuurkunde voor

1921 toegekend.

In 1916 verscheen Die Grundlagen der allgemeinen

Relativitätstheorie.

Bij een valbeweging in het luchtledige

• Wordt de potentiële energie van het

lichaam omgezet in kinetische energie;

• Is de toename aan kinetische energie

gelijk aan de afname van potentiële

energie: ∆E k = - ∆E p

• Blijft de som van de kinetische en

potentiële energie onveranderd:

E k + E p = C ste

Wet behoud van mechanische energie :

E k + E p = C ste

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 92 -

Rendement

Voorbeeld:

Bij energieomzettingen is het de bedoeling om vertrekkend van een zeker energievorm,

zoveel mogelijk nuttige energie te bekomen, dus het rendement zo groot mogelijk te

maken

1 energie rde toegevoe

energie nuttige ≤=η

Opmerking: De warmteverliezen ontstaan door wrijving en straling.

Instromende

energievorm

(= toegevoerde)

Energie

omzetter

Uitstromende of

nuttige energie

Warmte

(verlies ?!)

+

De electrische energie in een boormachine wordt grotendeels

omgezet in kinetische energie of bewegingsenergie, maar er

ontstaat eveneens een hoeveelheid warmte die we niet kunnen

benutten.

De nuttige energievorm is hier bewegingsenergie, de vrijgekomen

hoeveelheid warmte is in dit geval een vorm van verlies. De som

van de bewegingsenergie en de warmte is gelijk aan de hoeveelheid

omgezette elektrische energie.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 93 -

SCHOORSTEEN (1) Bij de verbranding van aardgas, aardolie of

steenkool komen gassen vrij. Een van de

belangrijkste gassen die vrijkomen is

koolstofdioxide. Dit is een (broeikas)gas dat

bijdraagt aan het broeikaseffect.

Via de schoorsteen komen alle afvalgassen in

de lucht. Het broeikasgas dus ook

VLIEGASVANGER (2) Door het verbranden van de steenkool

ontstaat er as. Die wordt in deze

vliegasvanger opgevangen waarna enkel de

rook doorgaat naar de schoorsteen en de as

achterblijft.

BRANDSTOFINVOER (3) Het water in de ketel moet heel erg heet

gemaakt worden. Hiervoor wordt meestal

aardgas, aardolie of steenkool verbrand. Via

de brandstofinvoer worden deze fossiele

brandstoffen naar de juiste plaats gebracht.

KETEL (4) In de ketel van een elektriciteitscentrale

wordt water heel erg heet gemaakt. Om dit

water zo heet (wel 1200 graden Celsius) te

maken wordt aardolie, aardgas of steenkool

verbrand. Omdat het water heel erg heet

wordt, wordt het water stoom. Deze stoom

gaat via grote stoompijpen naar de turbine.

Rationeel energieverbruik en alternatieve energievormen

Sedert de energiecrisis en de contestatie van de kernenergie maakt men bij het

produceren van elektrische energie steeds meer gebruik van STEG (steam & gas)

centrales op aardgas met warmtekoppeling (WKK). Het is hierbij de bedoeling om een zo

hoog mogelijk rendement te halen waarbij zo weinig mogelijk warmteverontreiniging in

het milieu terecht komt.

Werking van een elektriciteits – centrale

TURBINE (5) Een turbine is een rad met schoepen. Het wordt aan het draaien gebracht doordat er stoom tegenaan wordt geblazen. De turbine brengt

de generator aan het draaien, waardoor er elektriciteit wordt opgewekt. Samen met de generator zou je het de dynamo van de

elektriciteitscentrale kunnen noemen.

CONDENSATOR (6) Als de stoom door de turbine is gegaan kan het niet meer gebruikt worden. De stoom wordt dan in de condensator afgekoeld door

koelwater tot het ketelwater is. Het ketelwater wordt dan naar de ketel gepompt. Daar wordt het opnieuw heel heet gemaakt en wordt

het weer stoom

GENERATOR (7) In de generator zitten grote magneten. Als deze magneten ronddraaien wordt er energie (elektriciteit) opgewekt. De magneten in de

generator gaan pas draaien als het schoepenrad van de turbine draait. Daarvoor is stoom nodig dat tegen de schoepen wordt

aangeblazen.

De werking in de centrale is dus te vergelijken met een grote fietsdynamo: De stoom is te vergelijken met een bewegend fietswiel,

terwijl de turbine net het wieltje van de dynamo is. In de generator zit net als in de dynamo een magneet. Als die magneet ronddraait,

wordt energie opgewekt.

KOELTOREN (8) Soms kan het koelwater niet op een rivier geloosd worden. Het koelwater is dan te warm en zou de rivier te veel opwarmen. Het

koelwater gaat dan naar de koeltorens. Daar wordt het warme water gekoeld door de lucht. Daarbij ontstaat de stoom die je vaak ziet

boven koeltorens

KOELWATER rivier/zee (9) Voor het afkoelen van de stoom gebruiken de elektriciteitscentrales oppervlaktewater. Daarom staat een centrale meestal aan een rivier, zee, meer of kanaal. Het koelwater loopt door leidingen in de condensor en koelt de stoom af. Pijpleidingen met het

warmere koelwater, ongeveer 5 tot 6 graden Celsius, komen uit op het oppervlaktewater.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 94 -

In de toekomst zal men ook steeds meer aandacht moeten besteden aan

“milieuvriendelijke” energievormen.

Zonne-energie

Het proces waarmee een zonnecel werkt heet fotovoltaïsche omzetting: de omzetting van

licht naar elektriciteit. Veelgebruikt is de afkorting "PV", dat stamt van het Engelse

‘photovoltaic’.

De meest gebruikte zonnecel is gemaakt van silicium. Dat silicium bestaat uit twee lagen,

de zogenaamde N-laag en P-laag. Het verschil in de twee lagen ontstaat door kleine

chemische toevoegingen. Hierdoor ontstaat een spanningsverschil over het

scheidingsvlak vergelijkbaar met de plus en de min van een batterij. Onder invloed van

licht worden er extra elektronen in de zonnecel losgemaakt. Door een verbinding tussen

beide lagen te maken, gaat er een elektrische stroom lopen. Voor het op gang komen van

het fotovoltaïsche proces is niet alleen felle zon nodig. Ook op een bewolkte dag kan een

zonnecel elektriciteit leveren.

Aardwarmte

Hiervan wordt in de “geothermische centrale” gebruik gemaakt om in het inwendige van

de Aarde water in stoom om te zetten die naar de centrale wordt vervoerd.

Iedereen kent de energie die via de

vulkanen en geisers van diep uit de

aarde aan het oppervlak komt. Daarbij

geldt: hoe verder richting het middelpunt

van de aarde, hoe hoger de temperatuur

van de aardkorst. De temperatuur binnen

de aardkorst stijgt met 3.3oC per 100m

diepte. De kern van de aarde ligt op

6.370 kilometer van het aardoppervlak.

Schattingen van de temperatuur in het

centrum lopen uiteen van 2.000 tot

12.000 °C.

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 95 -

Windenergie

De energie van de wind wordt reeds eeuwen in windmolens aangewend. Thans stelt men

geperfectioneerde windmolens op voor electriciteitsproductie.

Getijde energie

In de baai van Mont St.Michel zijn de getijde zeer groot. In de monding van de rivier

werd een stuw gebouwd, waardoor bij vloed het water in de rivier door de turbines van de

stroomgeneratoren, laat binnenstromen. Bij ebbe stroomt het water doorheen diezelfde

turbines weer naar buiten.

Energie uit bio-massa

Door de gisting van biologische afvalstoffen worden gassen geproduceerd, zoals

waterstofgas en methaan, die als brandstof voor electrische centrales gebruikt wordt

Onder invloed van zonlicht wordt CO2 uit

de atmosfeer vastgelegd in plantaardig

materiaal (fotosynthese). De CO2 wordt

in de vorm van allerlei

koolstofverbindingen vastgelegd (C). Bij

dit proces komt zuurstof vrij (O2). Het

plantaardig materiaal kan direct als

energiebron dienen. Snelgroeiende

gewassen zoals de populier, de wilg en

olifantsgras kunnen speciaal voor dit doel

worden geteeld (energieteelt).

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 96 -

Samenvatting:

Energie = …………………………………………………………

Mechanische energievormen:

1. Potentiële energie :

.……………………………………………………….

Inwendige potentiële energie : …………………………

Formule potentiële energie : Ep =………………………….

m: ……………………(eenheid : ………….)

g : ……………………(eenheid : ………….)

h : ……………………(eenheid : ………….)

2. Kinetische energie: ………………………………….

Formule kinetische energie : Ek = ………………………….

m : ……………………(eenheid : ………….)

v : ……………………(eenheid : ………….)

3. Behoud van mechanische energie: ……………………….

4. Behoud van energie : …………………………………………

……………………………………………………………………

5. Rendement:

……………………………………………………………

6. Andere soorten energie :

a. ................................

b. ................................

c. .................................

d. ................................

e. ................................

f. .................................

g. ................................

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 97 -

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

………………………………………………………...

Denk na en antwoord

1. In een proppenschieter is voordat een projectiel afgeschoten wordt, energie

opgestapeld. Waar en hoe?

………………………………………………………………………

………………………………………………………………………

………………………………………………………………………

2. Het lopen van een koekoeksklok is te wijten aan potentiële energie. Waar zetelt

die?

3. Waar zetelt de energie bij een polshorloge?

4. Wie levert de energie voor een polsuurwerk, dat automatisch opgedraaid wordt?

5. Waar blijft de kinetische energie van een trein als hij in het station loopt?

………………………………………………

………………………………………………

………………………………………………

………………………………………………

2de

jaar – 2de

graad (1uur)

Hoofdstuk 8 : Arbeid – vermogen - energie

- 98 -

Vraagstukjes:

1. Bereken de potentiële energie van een persoon van 60 kg die een toren van 50m

beklimt. (Oplossing: 2,94 x 10 4 J)

2. Een auto van 3000 kg ondervindt gedurende 5 s een versnelling van 1,5 m/s2.

Bereken de kinetische energie. (Oplossing: 8,44 x 10 4 J )

3. Tot welke hoogte moet men een bal van 320 g omhoogwerpen om hem een

potentiële energie van 127 J te geven.(Oplossing: 39,2 m)

4. Een atleet (massa 81 kg) springt met zijnpolstok 5,02 m hoog. Hoe groot is zijn

potentiële energie op het ogenblik dat hij over de lat gaat?

(Oplossing: 4,01 x 10 3 J)

5. Een kracht van 1470 N is genoeg om een wagen van 1600 kg met een constante

snelheid van 90 km/h te laten rijden. Bereken de kinetische energie en het

ontwikkelde vermogen. (Oplossing: 5 x 10 5 J ; P = 3,67 x 10 kW)

6. Een heilblok heeft een massa van 1 ton en wordt tot op een hoogte van 6,0 m

opgeheven. Bereken zijn potentiële energie.

Bereken de kracht op een paal uitgeoefend indien deze 18,0 cm in de grond

gedreven wordt en men aanneemt dat de helft van de energie bij het vallen

verloren gaat.(Oplossing: 5,88 x 10 4 J; 1,63 x 10

5N)

7. Een machine ontvangt 5 kJ energie. Er gaat 800 J verloren. Bereken het

rendement. (Oplossing: 0,84)

8. In een elektriciteitscentrale wordt 300kJ energie toegevoerd. Het rendement

bedraag 32%. Hoeveel elektrische energie kan hieruit geproduceerd worden,

hoeveel warmte gaat in het koelwater verloren? (oplossing: 96kJ, 204 kJ)