uitgangspuntenrapportgeotechniek€¦ · uitgangspuntenrapport geotechniek auteur(s) de heer h....
TRANSCRIPT
�
�
�
��
�
��
Combinatie�Roggebot�V.O.F.�
Fauststraat�3�
7323�BA�Apeldoorn�
�
Postbus�20175�
7302�HD�Apeldoorn�
Telefoon�+31�55�-�538�22�22�
�
��
��
�
Datum�gewijzigd�
2�december�2020�
Referentie�
2010-2835�
Versie�
1.0�
Project�
20138�N307�Roggebot-
Kampen�(Koepel)�
Status�
Definitief�
Blad�
1�van�44�
��
��
�
�
�
� �
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
Uitgangspuntenrapport�Geotechniek�
Auteur(s)�
de�heer�H.�Wildeboer�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
�
Interne�goedkeuring�
�
Naam� � Functie� � Afdeling� � Handtekening� � Datum�
� � � � � � � �� � � � � � � �� � � � � � � �H.�Wildeboer� � Auteur� � Ontwerp� � � � �� � � � � � � �� � � � � � � �� � � � � � � �J.W.M.�Salemans� � Controleur� � Ontwerp� � � � �� � � � � � � �� � � � � � � �� � � � � � � �G.�Antonissen� � Ontwerpleider� � Ontwerp� � � � �� � � � � � � �
Combinatie Roggebot V.O.F.
Fauststraat 3
7323 BA Apeldoorn
Postbus 20175
7302 HD Apeldoorn
Telefoon +31 55 - 538 22 22
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Versie
1.0
Project
20138 N307 Roggebot-
Kampen (Koepel)
Status
Definitief
Blad
1 van 44
Uitgangspuntenrapport Geotechniek
Auteur(s)
de heer H. Wildeboer
Interne goedkeuring
Naam Functie Afdeling Handtekening Datum
H. Wildeboer Auteur Ontwerp J.W.M. Salemans Controleur Ontwerp G. Antonissen Ontwerpleider Ontwerp
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
2 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Inhoud
1 Inleiding 3 1.1 Doel van het document 3 1.2 Gerelateerde documenten 4 1.3 Documenthistorie 4
2 Projectomschrijving 5 2.1 Bouwfasering 6 2.2 Vernieuwing N307 6 2.3 Roggebotbrug 7 2.4 Viaduct Flevoweg 10 2.5 Duikerbrug uitwateringskanaal 11 2.6 Duiker gemaal kampen 12
3 Documenten en eisen 13 3.1 Vraagspecificatie 13 3.2 Documenten 13 3.3 Geotechnisch eisen 13
4 Algemene uitgangspunten 14 4.1 Grondonderzoek 14 4.2 Bodemprofiel 15 4.3 Parameters 17 4.4 Geohydrologische uitgangspunten 19 4.5 Veiligheidsklasse, ontwerplevensduur en corrosie 22
5 Paalfunderingen 23 5.1 Verticaal op druk belaste palen 23 5.2 Verticaal op trek belaste palen 28 5.3 Horizontaal belaste palen en paalgroepen 30
6 Ophogingen 34 6.1 Algemeen 34 6.2 Zettingen 35 6.3 Stabiliteit 37 6.4 Overgangsconstructies 38
7 Grondkerende constructies 39 7.1 Damwandconstructies 39 7.2 Keerwanden 40 7.3 Vervormingseisen 40 7.4 Bovenbelastingen 40
8 Uitvoering en monitoring 41 8.1 Trillingen en hinder 41 8.2 Monitoring zettingen 41
Bijlage A. Grondonderzoek 42
Bijlage B. Bouwfaseringen 43
Bijlage C. Geotechnische parameterset 44
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
3 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
1 Inleiding
Het project N307 Roggebot-Kampen maakt deel uit van het programma “Ruimte
voor de Rivier IJsseldelta” en het programma “Weg van A naar Z”. In de Figuur 1-2
is de projectsamenhang schematisch weergegeven. Het project omvat grofweg de
volgende onderdelen:
Verwijderen Roggebotcomplex
Bouw nieuwe brug over het Drontermeer
Vernieuwen N307 tussen Roggebot en de N50 tot regionale stroomweg met
ongelijkvloerse kruisingen
Figuur 1-1 Overzicht project
Figuur 1-2 Schematische weergave van het project N307 Roggebot-Kampen op het kruispunt van de beide
programma’s waar het project onderdeel van uitmaakt.Overzicht project
1.1 Doel van het document
Het doel van dit document is het vastleggen van de uitgangspunten voor de
geotechnische berekeningen (kunstwerken en GWW) en benodigde (tijdelijke)
hulpwerkconstructies.
Verwijderen Roggebotsluis
Nieuwe Brug Roggebot
Vernieuwen N307 met
ongelijkvloerse kruisingen
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
4 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
1.2 Gerelateerde documenten
De uitgangspunten voor het ontwerp van het betonwerk (kunstwerken), de
waterkeringen, bodembescherming en aanmeervoorzieningen zijn in een separate
rapporten opgenomen.
Uitgangspuntenrapport betonnen kunstwerken 2010-0195
1.3 Documenthistorie
Na diverse interne controles (collegiale toets) is revisie 1.0 als eerste uitgave
definitief gemaakt.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
5 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
2 Projectomschrijving
Een bovenaanzicht van de bestaande en toekomstige situatie met de belangrijkste
projectonderdelen is opgenomen in Figuur 2-1 en Figuur 2-2.
Figuur 2-1: Bestaande situatie [bron: pro.projectatlas.app/n307] (blauwe bolletjes = “vieuwpoint” in projectatlas)
Figuur 2-2: Toekomstige situatie [bron: pro.projectatlas.app/n307] (blauwe bolletjes = “vieuwpoint” in projectatlas)
N307 Flevoland N307 Overijssel
Roggebotbrug (nieuw)
Viaduct Flevoweg (nieuw)
Duiker Uitwateringskanaal (nieuw)
Duiker Gemaal Kampen (nieuw)
N306
N50
Kampen
Roggebotsluis (gesloopt)
N307 Flevoland Kampen N307 Overijssel
N50 Roggebotsluis
N306
Duiker uitwateringskanaal
Duiker (gesloopt) uitwateringskanaal
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
6 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
2.1 Bouwfasering
De overkoepelende projectbouwfasering is opgedeeld in verschillende bouwfases
en is opgenomen in Bijlage B.
Fase 1: Verkeer in huidige situatie
Fase 2: Verkeer over zuidelijke bypasses
Fase 3: Verkeer over nieuwe brug
Fase 4: Afrondende werkzaamheden
In Bijlage B zijn eveneens de (beoogde) bouwfaseringen opgenomen van de
kunstwerken en N307. Deze faseringen dienen als eerste uitgangspunt voor de
berekeningen. De definitieve bouwtijden en faseringen worden in vervolgfase
vastgesteld.
2.2 Vernieuwing N307
Een overzicht van de vernieuwing van de N307 is opgenomen in Figuur 2-3.
De belangrijkste onderdelen zijn hieronder toegelicht.
Figuur 2-3: Globale bouwfasering project, definitieve bouwfasering n.t.b.
Kruising N306 / N307 in Flevoland
In Flevoland ter plaatse van de Roggebotbrug kruist de N306 ongelijkvloers en
onderlangs met de N307. De verkeerstromen van de N307 met parallelstructuur
en de N306 worden verboden met twee rotondes.
Brug Roggebot
De N307 kruist het Drontermeer / Vossenmeer met de nieuwe brug Roggebot.
Kruising viaduct Flevoweg
Ter plaatse van het viaduct Flevoweg kruist de parallelstructuur ongelijkvloers
met de hoofdrijbaan van de N307. De parallelstructuur ligt verhoogd en sluit
aan de zuidkant aan op de nieuwe waterkering langs het Drontermeer.
Duiker Uitwateringskanaal
De bestaande duiker van het uitwateringskanaal onder de N307 door komt te
vervallen. Ten oosten hiervan wordt de nieuwe duiker gerealiseerd en wordt
een deel van het oorspronkelijke Uitwateringskanaal gedempt.
Duiker Gemaal Kampen
Aan de oostzijde van het projectgebied kruist de N307 met de watergang van
het gemaal kampen.
In de vervolgfase (DO) van het project wordt de stabiliteit en de (rest)zettingen
bepaald van de ophogingen / grondlichamen.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
7 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
2.3 Roggebotbrug
De Roggebotbrug kruist het Drontermeer en wordt gebouwd naast het huidige en te
slopen Roggebotsluizencomplex. Een bovenaanzicht en langsdoorsnede van de
Roggebotbrug is opgenomen in Figuur 2-4 en Figuur 2-5.
Steunpunten 8x
- Hooggelegen landhoofd (Flevoland) 1x
- Tussensteunpunten (water) 4x
- Tussensteunpunten (land) 2x
- Laaggelegen landhoofd (Overijssel) 1x
Vaste velden (niet te openen) 6x
Beweegbare velden (basculebrug as5/6) 1x
De belangrijkste karakteristieken per steunpunt/as zijn hieronder uitgeschreven.
In Bijlage B is per steunpunt de bouwfasering schematisch uitgewerkt. In de
vervolgfase (DO) wordt beschouwd wat voor invloed het slopen van het
sluizencomplex heeft op het ontwerp van de Roggebotbrug.
(Gerelateerde eisen: SES-00018, SES-00364)
Figuur 2-4: Bovenaanzicht Roggebotbrug (tekst + afmetingen ter indicatie, VO tekeningen zijn leidend)
Figuur 2-5: Langsdoorsnede Roggebotbrug (tekst + afmetingen ter indicatie, VO tekeningen zijn leidend)
1 2 3 4 5/6 7 8
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
8 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
As 1 – Landhoofd west
Hooggelegen landhoofd
Palen door grond horizontaal belast
Beoogd paalsysteem prefab betonpaal #450 mm*
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond, aanbrengen zandpakket
voorbelasting + overhoogte + consolidatietijd, afgraven voorbelasting, installatie
palen, gefaseerd betonwerk + grondaanvullingen, plaatsen stootplaten + maken
wegfundering, plaatsen prefab liggers, aanbrengen asfalt, plaatsen voeg,
afwerken talud, landhoofd gereed.
As 2 – Pijler N306
Locatie van pijler ligt in kernzone waterkering Drontermeerdijk
Beoogd paalsysteem prefab betonpaal #450 mm
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond, ontgraven voor heiplateau,
installatie palen, gefaseerd betonwerk + grondaanvullingen, realisatie
Drontermeerdijk, plaatsen prefab liggers veld 2 en dan veld 1, aanbrengen
asfalt, plaatsen voeg, pijler gereed.
Raakvlak met kernzone primaire waterkering
As 3 – Waterpijler west
Locatie van pijler naast huidige te slopen sluis
Aanvaarbelasting van toepassing
Beoogd paalsysteem VSP-GI-Casing palen (711/850), schoor/te lood
De schoorpalen hebben een raakvlak met de kernzone van de waterkering.
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond, ontgraven voor heiplateau,
installatie palen, aanbrengen filterbemaling, ontgraven tot onderkant poer en
inkorten palen, betonwerk, plaatsen prefab liggers veld 2 en dan veld 3,
aanbrengen asfalt, plaatsen voeg, ontgraven vaarweg oostkant en vervolgens
westkant (asymmetrie), aanbrengen bodembescherming, pijler gereed.
As 4 – Waterpijler oost
Locatie van pijler ligt naast spuikanaal en naast huidige te slopen sluis
Aansluiting / oplegging voor de bascule brug
Aanvaarbelasting van toepassing
Beoogd paalsysteem VSP-GI-Casing palen (711/850), schoor/te lood
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond en slib in spuikanaal, dempen
spuikanaal t.p.v. pijler, installatie palen, aanbrengen filterbemaling, ontgraven
tot onderkant poer en inkorten palen, betonwerk gereed, aanvullen terrein t.b.v.
transport stalen brug, plaatsen stalen val, aanbrengen liggers veld 3, asfalt,
plaatsen voeg, ontgraven vaarweg oostkant en vervolgens westkant
(asymmetrie), aanbrengen bodembescherming, verwijderen sluis, pijler gereed.
As 5-6 Basculekelder
Locatie van assen in spuikanaal
Onderdeel van de bascule brug
Aanvaarbelasting van toepassing
Pijler wordt gebouwd binnen damwandkuip
Beoogd paalsysteem VSP-GI-Casing palen (508/625 mm)
Globale bouwfasering: Ontgraven slib, dempen spuikanaal t.p.v. pijler en droge
bouw, installatie damwanden, installatie palen, aanbrengen filterbemaling,
ontgraven tot onderkant poer, inkorten palen, betonwerk, aanbrengen liggers
veld 4, installatie stalen val + motoren, betonwerk dek, ontgraven
vaarwegprofiel west en vervolgens waterprofiel oostkant, aanbrengen
bodembescherming, aanbrengen asfalt, aanbrengen voeg, pijler gereed.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
9 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
As 7 – Pijler oost
Beoogd paalsysteem prefab betonpaal #450 mm
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond, aanbrengen ophoging gebied,
installatie palen, gefaseerd betonwerk + grondaanvullingen, plaatsen prefab
liggers veld 5 en dan veld 4, aanbrengen asfalt, plaatsen voeg, pijler gereed.
As 8 – Landhoofd oost
Laaggelegen landhoofd
Palen door grond horizontaal belast
Beoogd paalsysteem prefab betonpaal #450 mm
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond, aanbrengen zandpakket
voorbelasting + overhoogte + consolidatietijd, afgraven voorbelasting, installatie
palen, gefaseerd betonwerk + grondaanvullingen, plaatsen stootplaten + maken
wegfundering, plaatsen prefab liggers veld 5, aanbrengen asfalt, plaatsen voeg,
afwerken talud, landhoofd gereed.
*De haalbaarheid van prefab betonpalen #450 mm i.r.t. horizontale belasting uit de
grond op de palen wordt in DO nader onderzocht.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
10 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
2.4 Viaduct Flevoweg
Viaduct Flevoweg kruist de N307 ongelijkvloers bovenlangs en verbindt de parallel
structuur. Het viaduct is opgebouwd uit prefab betonliggers en twee hooggelegen
landhoofden.
Een bovenaanzicht en dwarsdoorsnede van het viaduct is opgenomen in Figuur 2-6
en Figuur 2-7. De belangrijkste karakteristieken zijn hieronder uitgeschreven.
Karakteristieken landhoofden Viaduct Flevoweg
Hooggelegen landhoofden
Palen door grond horizontaal belast
Het zuidelijk landhoofd heeft een mogelijk raakvlak met de nieuw waterkering.
Beoogd paalsysteem prefab #450 mm*
Globale bouwfasering: verwijderen bovengrond, aanbrengen zandpakket
voorbelasting + overhoogte + consolidatietijd, afgraven voorbelasting t.b.v.
heiplateau, installatie palen, gefaseerd betonwerk + grondaanvullingen,
plaatsen stootplaten + maken wegfundering, plaatsen prefab liggers,
aanbrengen asfalt, plaatsen voeg, afwerken talud, landhoofd gereed.
*De haalbaarheid van prefab betonpalen #450 mm i.r.t. horizontale belasting uit de
grond op de palen wordt in DO nader onderzocht.
Voor de schematisch uitgewerkte bouwfasering wordt verwezen naar Bijlage B
Figuur 2-6: Bovenaanzicht Viaduct Flevoweg (tekst + afmetingen ter indicatie, VO tekeningen zijn leidend)
Figuur 2-7:Dwarsdoorsnede Viaduct Flevoweg (tekst + afmetingen ter indicatie, VO tekeningen zijn leidend)
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
11 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
2.5 Duikerbrug uitwateringskanaal
De duiker Uitwaterteringskanaal kruist de N307 ongelijkvloers onderlangs en
voorziet in het doorstroomprofiel van het uitwateringskanaal.
De duikerbrug is opgebouwd uit prefab betonliggers en twee landhoofden. De
landhoofden worden ondersteund door damwanden (funderingselementen). Het dek
wordt monoliet verbonden aan de landhoofden. De duikerbrug wordt in twee fases
(fase 1 zuid, fase 2 noord) gerealiseerd.
Een bovenaanzicht en dwarsdoorsnede van de duikerbrug is opgenomen in Figuur
2-8 en Figuur 2-9. De belangrijkste karakteristieken zijn hieronder uitgeschreven.
Karakteristieken duikerbrug Uitwateringskanaal
Realisatie duiker in twee fases (1) zuidkant en (2) noordkant
Dekconstructie monoliet verbonden aan landhoofden
Landhoofd gefundeerd op damwanden
Globale bouwfasering zuidkant: lokaal dempen uitwateringskanaal t.p.v. nieuwe
constructie (eventueel kanaal verbreden i.v.m. benodigd doorstroomprofiel),
aanbrengen voorbelasting + overhoogte + consolidatietijd, ontgraven t.b.v.
heiplateau damwanden, aanbrengen damwand (trillend), betonwerk
landhoofden, aanvullen achter landhoofden en ontgraven tussen damwanden
eerste deel (steunberm laten staan), aanbrengen liggers + realiseren dek,
aanbrengen stootplaten en puinbaan, aanbrengen asfalt, aanbrengen voegen,
ontgraven tussen damwanden tweede deel, duikerbrug uitwateringskanaal
oostzijde gereed.
Globale bouwfasering noordkant: Bouwfasering gelijk aan zuidkant.
Figuur 2-8: Bovenaanzicht duiker Uitwateringskanaal (tekst + afmetingen ter indicatie, VO tekeningen zijn leidend)
Figuur 2-9: Dwarsdoorsnede duiker Uitwateringskanaal (tekst/afmetingen ter indicatie, VO tekeningen zijn leidend)
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
12 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
2.6 Duiker gemaal kampen
De duiker ter plaatse van gemaal Kampen kruist de N307 ongelijkvloers. Er dient
een volledige nieuwe duiker te worden gerealiseerd.
In vervolgfase wordt beschouwd of de duiker wordt uitgevoerd als “hangduiker” of
met een balkenrooster. De duiker wordt naar alle waarschijnlijkheid gefundeerd op
geheide prefab betonpalen.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
13 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
3 Documenten en eisen
De vraagspecificatie, normen en richtlijnen, en informatieve documenten die ten
grondslag liggen aan het ontwerp zijn beschreven in dit hoofdstuk.
3.1 Vraagspecificatie
[1] Vraagspecificatie eisen (VSE), inclusief NVI’s, 2001-5215 [2] Vraagspecificatie proces (VSP), inclusief NVI’s, 2001-5216
3.2 Documenten
Nationale normen [3] NEN-EN 1990+A1+A1/ C2:2011 nl: Grondslagen van het constructief ontwerp, 01-12-2011 [4] NEN-EN 9997-1:2017 Geotechnisch ontwerp –van constructies – Deel 1: Algemene regels, juni 2016 [5] NEN-EN 1993-5 Ontwerpen en berekenen van staalconstructies – Deel 5: Palen en damwanden Rijkswaterstaat [6] RTD 1006 Richtlijn Beoordelen Kunstwerken (RBK) [7] ROK 1.4, Richtlijn Ontwerp Kunstwerken, versie 1.4, RTD 1001;2017 [8] RTD 1011 – Eisen stootplaten, 01-03-2014 [9] RVW 2017 – Richtlijn vaarwegen Richtlijnen en ontwerpvoorschriften [10] CUR 166 – Damwandconstructies (6e druk, deel 1 + 2) inclusief Errata (2014), juli 2012 [11] CUR 228 – Ontwerprichtlijn door grond horizontaal belaste palen, 2010 [12] CUR 247 Richtlijn risicogestuurd grondonderzoek, 2013 [13] CUR 2003-7, Bepaling geotechnische parameters, 2003 [14] SBR / CUR – Handboek funderingen Deel A, 2010 [15] SBR / CUR – Omgevingsbeïnvloeding inbrengen en trekken van damwanden, praktijkrichtlijn van SBRCURnet, december 2017 [16] SBR / CUR 689 – Begaanbaarheid van Bouwterreinen [17] SBR-A Trillingen – Schade aan gebouwen, 2017 [18] SBR-B Trillingen – Hinder voor personen in gebouwen [19] CROW 304 – Van langsvlakheid naar restzetting, 2011 Overige informatieve documenten [20] Koops, grondonderzoek – Aanpassing N307 Roggebot-Kampen, ref. 2019-1290, datum 13-04-2020 [21] Lievense, grondonderzoek – Drontermeerdijk, ref. SOB004454.RAP004.SRS, 05-07-2018 [22] Hoogveld, grondonderzoek – Onderzoek langs N307 (Flevoweg) te kampen, ref. HA-16001, 27-09-2018 [23] Hoogveld, grondonderzoek – Project Roggebotsluis aan de Flevoweg te Kampen, ref. HA-16122, 30-10-2018 [24] Van Dijk, grondonderzoek – Herinrichting Flevoweg N307, ref. 117596, 22-02-2019 [25] Ingenieursbureau Boorsma – Duikers Schansdijk, Def. ontwerp Kamperduiker en Hagenbroekduiker, ref. 19435, 11-05-2020 [26] Onderzoeksstrategie geotechnisch advies, voorbereiding en monitoring. Contractdocument DOC-00486. [27] Geotechnisch grondonderzoek protocol ZZL, contractdocument DOC-00415 [28] Fugro, grondonderzoek, N307 Roggebot, rapportage geotechniek onderzoek, 1320-178902, 12 november 2020 Literatuur [29] Lunne, T. & Christoffersen H.P. (1983), Interpretation of cone penetration data for offshore sands. [30] Baldi, G. Belotti, R. Ghionna, M. (1982), Design parameters for sands from CPT. [31] Lunne, T. & Robertson, P.K. & Powell, J.J.M. (1997) Cone penetration testing in geotechnical practice [32] Brinkgreve, R.B.J. & Engin, E. & Engin, H.K. (2010), Validation of empirical formulas to derive model parameters for sands. [33] Robertson, P.K. (2009), Interpretation of cone penetration tests – a unified approach. [34] Senneset, K. & Janbu, N. & Svano, G. (1982) Strength and deformation parameters from cone penetration tests [35] Reese, C. & van Impe, W.F. (2001) Single Piles and pile groups under lateral loading
3.3 Geotechnisch eisen
Het eisenpakket opgenomen in de Mobilizer is leidend.
In dit document wordt verwezen naar de eisen in de Mobilizer.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
14 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
4 Algemene uitgangspunten
De algemene uitgangspunten zijn beschreven in dit hoofdstuk.
4.1 Grondonderzoek
Het beschikbare grondonderzoek is opgenomen in Bijlage A en bestaat uit:
Grondonderzoek – Koops [20]
Sonderingen = 64 stuks tot circa -20 á -30 m NAP
Boringen = 10 stuks tot circa -10 m NAP
Laboratoriumonderzoek:
Ongeroerde monsters = 177 stuks
DSS-testen = 6 stuks
Samendrukkingsproeven = 12 stuks, 7-traps
Triaxiaalproeven = 6 stuks
Grondonderzoek – Lievense [21]
Sonderingen = 11 stuks tot circa -25 m NAP
Boringen = 30 stuks tot circa 9 en 12 m-mv
Laboratoriumonderzoek:
CRS-testen = 30 stuks (19 op veen en 11 op klei)
DSS-testen = 43 stuks (alles op veen)
Triaxiaalproeven = 40 stuks (16 ongedr., 24 gedr.)
Zeefanalyses = 42 stuks inclusief bepaling fijne fractie
Atterbergse grenzen = 11 stuks (vloei- en uitrolgrens)
Gloeiverlies = 30 stuks
Grondonderzoek – Hoogveld (land) [22]
Sonderingen = 20 stuks tot circa -14 á -20 m NAP
Boringen = -
Laboratoriumonderzoek: = -
Grondonderzoek – Hoogveld (water) [23]
Sonderingen = 8 stuks tot circa -15 á -22 m NAP
Boringen = -
Laboratoriumonderzoek: = -
Grondonderzoek – van Dijk [24]
Sonderingen = 18 stuks tot circa -17 á -22 m NAP
Boringen = 6 stuks tot circa -6 m NAP
Laboratoriumonderzoek:
Ongeroerde monsters = 24 stuks
Voor het DO worden 69 aanvullende sonderingen en 10 handboringen uitgevoerd
zodanig dat over het gehele projectgebied voldoende onderzoekpunten aanwezig
zijn conform [12]. Voor het bepalen van de geotechnische parameters is
laboratoriumonderzoek aanwezig van de meest relevante cohesieve lagen.
Voor een indicatieve tekening met de locaties van het aanvullend grondonderzoek
wordt verwezen naar Bijlage A.
Het aanvullend grondonderzoek is uitgevoerd conform [12],[13] en [26], [27]
waardoor is voldaan aan de eisen (G0100 en G0110).
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
15 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
4.2 Bodemprofiel
Het maaiveld op de projectlocatie (weiland) verschilt van -0.7 tot circa +0.3 m NAP.
Het tracé van de huidige N307 ligt ongeveer op +1.5 (in de polder) en +6.0 m NAP
(nabij de sluis) en ligt hiermee op een iets hoger niveau dan het omliggend
maaiveld.
Figuur 4-1: Maaiveldniveaus op de projectlocatie [bron: www.ahn.arcgisonline.nl]
Het bodemprofiel in Flevoland is nagenoeg identiek aan die in Overijssel en wordt
hiertoe in eerste instantie als één beschreven. Opvolgend wordt ingegaan op lokale
afwijkingen t.o.v. het algemene beeld van het bodemprofiel.
Direct onder maaiveld wordt een siltige zandlaag [laag A] aangetroffen. Onder deze
zandige toplaag is een sterk zandige kleilaag gelegen [laag B] die lokaal overgaat in
een siltig zandige tussenlaag [laag A].
Onder deze zandige lagen [A/B] en vanaf een niveau van ongeveer -3.0 á -3.5 m
NAP, toont het sondeerbeeld organisch matig slappe kleilagen [laag C] en matig
slappe veenlagen [laag D]. De veenlaag heeft een variërende laagdikte en is vooral
gelegen op het onderliggende zandpakket [laag E] maar komt lokaal ook voor
bovenop de organische kleilaag, zie Figuur 4-2
Figuur 4-2: Karakteristieke laagopbouw in deklaag, sondering Koops_27.
Vanaf circa -4.0 á -4.5 m NAP worden binnen het gehele projectgebied matig/vaste
zandlagen [laag E] tot (zeer) vaste zandlagen [laag F] aangetroffen. Lokaal en op
variërende dieptes komt teruggang in qc-waarden / een kleilaag voor.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
16 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Afwijkingen ten opzichte van het voorgaande “algemene” bodemprofiel zijn:
Ter plaatse van het huidige wegtracé van de N307 en de Roggebotsluis komt in
de bovenste zone opgebracht zand [laag G] voor.
Ten zuiden en vanaf sondering “Koops_69” worden in het Drontermeer de
zandlagen [laag E/F] pas aangetroffen vanaf -9.0 á -13.0 m NAP. Boven dit
niveau en tot de waterbodem zijn voornamelijk zeer slappe kleilagen gelegen.
Ten oosten van de duiker Uitwateringskanaal en (sondering Koops_40) tot de
N50 worden de organische kleilaag [laag C] en veenlaag [laag D] al
aangetroffen vanaf maaiveld, rechts van stippellijn in Figuur 4-3 t/m Figuur 4-5.
Figuur 4-3: Karakteristieke laagopbouw in deklaag ten oosten van sondering Koops_40.
Figuur 4-4: Indicatieve langsdoorsnede (west-oost) van bodemprofiel (geel = zand, groen = klei, bruin = veen)
Figuur 4-5: Bovenaanzicht project en indicatieve overgang bodemprofiel in deklaag
Dominant in deklaag:
Laag A t/m D Dominant in deklaag:
Laag C en D
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
17 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
4.3 Parameters
Voor de geotechnische parameterset wordt verwezen naar Bijlage C. De afleiding
van de parameterset is op aanvraag beschikbaar. In de parameters is onderscheid
gemaakt tussen:
Algemene parameters
Parameters voor damwandberekeningen
Parameters voor zettingsberekeningen
Parameters voor Plaxis berekeningen
Voor de grondlagen is op basis van de beschrijving in §4.2 onderscheid gemaakt
tussen de volgende lagen:
Laag A Zand, sterk siltig, matig gepakt.
Laag B Klei, zwak zandig, matig vast.
Laag C Klei, organisch, matig slap.
Laag D Veen, matig slap.
Laag E Zand, matig vast gepakt
Laag F Zand, zwak siltig
Laag G Zand, vast tot zeer vast gepakt
Laag Z Zand, opgebracht, matig tot vast gepakt
4.3.1 Toelichting algemene parameters
De soortelijke gewichten van laag [C/D] zijn afgeleid uit het laboratoriumonderzoek*.
Voor de overige grondlagen en parameters zijn beschikbare richtlijnen, ervaring en
literatuur gebruikt.
De hoek van inwendige wrijving (φ’) voor laag [A/B] is conservatief en op basis van
tabel2b [4] aangehouden. Op basis van correlaties met qc-waarden kan de φ’ hoger
worden aangehouden. In eerste instantie worden de conservatieve waarden als
uitgangspunt gehanteerd in de berekeningen.
De ongedraineerde schuifsterktes (cu) voor laag [B/C/D] zijn gebaseerd op tabel2b
uit [4] en bijgesteld o.b.v. correlaties met de qc-waarden (cu ≈ qc/14). Hierdoor is de
cu voor laag [B] verlaagd naar 50 kPa en de cu voor laag [C en D] verhoogd naar 20
en 15 kPa.
In vervolgfase worden met de gedraineerde en ongedraineerde schuifsterktes van
de cohesieve lagen worden zogenaamde “sigma-tau tabellen” afgeleid voor de
stabiliteitsberekeningen o.b.v. de methode beschreven in §6.3.
4.3.2 Toelichting parameters voor damwandberekeningen
De parameters (bedding, wandwrijvingshoek) voor de damwandenberekeningen
(uitgevoerd met D-Sheet Piling) zijn gebaseerd op de CUR166 [10]. Afhankelijk van
de locatie van de grondkering kan gekozen worden voor een afwijkend grondprofiel
en andere horizontale beddingen.
Voor de zandlagen met een hoge φ wordt de inwendige hoek van wrijving van het
zand bijgesteld tot 30° i.v.m. het rekenen met de methode van rechte glijvlakken in
D-Sheet Piling. Dit is een conservatieve aanname.
4.3.3 Toelichting parameters voor zettingsberekeningen
De zettingsparameters van laag [C/D] zijn afgeleid uit het laboratoriumonderzoek*.
De zettingsparameters van de overige lagen zijn gebasseerd op ervaringsgetallen
en waarden uit tabel2b van [4].
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
18 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Aanvullende opmerkingen zijn:
De consolidatie coefficienten bepaald met de Oedometerproeven (Koops [20])
zijn afgeleid met methode Taylor en de eerste belastingstrap boven de
grensspanning.
De consolidatie coefficienten bepaald met de CRS-proeven (Lievense [21]) zijn
afgeleid o.b.v. 15% (klei) en 30% (veen) verticale rek. De verticale rekken zijn
gebasseerd op indicatieve zettingsberekeningen.
De zettingsparameter en soortelijke gewichten van laag [C/D] zijn gebasseerd
op representatieve (gemiddelde) waarden i.v.m. een zo goed mogelijke
inschatting van de grondbalans.
De over-consolidatie ratio’s (OCR) van de cohesieve lagen zijn bepaald o.b.v.
de Oedometerproeven (Koops) en CRS-proeven (Lievense) en zijn ter indicatie
opgenomen. Voor de zettingsberekening wordt een intrinsieke tijd afgeleid. De
OCR-waarden voor de zandlagen zijn gelijk gesteld aan 1.0 (= conservatief) in
vervolgfase wordt de invloed hiervan nader beschouwd.
De intrinsieke tijd / equivalente leeftijd is nog niet opgenomen in de tabel en
wordt in vervolgfase zodanig gekozen dat de werkelijke achtergrondzettingen in
het gebied (bron: www.bodemdalingskaart.nl) overeen komen met de
zettingssnelheid in het model (op een locatie zonder spannings-verandering =
referentie verticaal).
* De proeven in de kruin van de dijk van Lievense [21] zijn niet meegenomen in de
analyse omdat het spanningsniveau hier afwijkt van de proefmonsters in meer
“maagdelijk” terrein.
4.3.4 Toelichting parameters voor Plaxis berekeningen
Voor Plaxis berekeningen wordt voor de zandlagen Hardening soil met small strain
(HSS) gehanteerd en voor de klei/veenlagen Hardening soil (HS). De parameterset
is gebaseerd op richtlijnen en voorschriften, ervaring en literatuur.
Naast de correlaties zijn onderstaande algemene uitgangspunten gehanteerd om te
komen tot een complete set parameters:
Power for stress-level dependency (m)
Zand = 0.50
Klei en Veen = 0.80
Possoin’s ratios for unloading and reloading (���)
Zand, Klei en Veen = 0.20
Dilatancy angle �
Sand (�� > 30�) � = �� − 30�
Sand (�� < 30�) � = 0�
Clay and Peat � = 0�
Voor de HSS parameters worden de volgende correlaties gebruikt:
��;��� = 60000 +���
������
��� �� ��.� = �200 −
������
���� 10��
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
19 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
4.4 Geohydrologische uitgangspunten
De ontwerpgrondwaterstanden zijn opgenomen onderstaande paragrafen.
Onderscheid is gemaakt tussen:
Freatische grondwaterstanden Overijssel
Freatische grondwaterstanden Flevoland
Stijghoogte watervoerend pakket Overijssel en Flevoland
Peilbesluiten en waterstanden open water
Voor het bepalen / afleiden van freatische grondwaterstanden, stijghoogtes en
peilbesluiten en waterstanden van het open water zijn gebaseerd op de volgende
bronnen gehanteerd:
Peilbuizen DinoLoket (www.dinoloket.nl)
Grondboringen [20] t/m[24]
Actueel hoogte bestand Nederland (www.ahn.nl)
Peilbesluit IJsselmeergebied
Gerelateerde eisen: SES-01218 en SES-02082
4.4.1 Freatische grondwaterstanden Overijssel
De onderstaande freatisch grondwaterstanden zijn van toepassing in Overijssel.
Tabel 4-1: Freatische grondwaterstanden Overijssel
Niveau [m NAP]
Toelichting [-]
HGWS +0.20 Absoluut hoogste grondwaterstand; grondwaterstand die éénmaal per 100 jaar wordt overschreden.
GHG -0.70 Gemiddeld hoge grondwaterstand met overschrijding frequentie ca. 25 dagen per jaar.
GLG -0.85 Gemiddeld lage grondwaterstand met onderschrijding frequentie ca. 25 dagen per jaar.
LGWS -1.50 Absoluut laagste grondwaterstand die éénmaal per 100 jaar wordt onderschreden.
De HGWS en LGWS zijn gebaseerd op de peilbuizen (in deklaag) van DinoLoket.
De GHG en GLG zijn afgeleid o.b.v. het peilbesluit, peilbuizen DinoLoket en de
waargenomen grondwaterstanden in de boringen.
De freatische grondwaterstand nabij het Drontermeer is hoger doordat deze wordt
beïnvloed door het Drontermeer. In de zone rondom het Drontermeer wordt een
grondwaterstand (GHG) gehanteerd van +0.00 m NAP.
4.4.2 Freatische grondwaterstanden Flevoland
De onderstaande freatisch grondwaterstanden zijn van toepassing in Flevoland.
Tabel 4-2: Freatische grondwaterstanden Flevoland
Niveau [m NAP]
Toelichting [-]
HGWS -0.70 Absoluut hoogste grondwaterstand; grondwaterstand die éénmaal per 100 jaar wordt overschreden.
GHG -1.70 Gemiddeld hoge grondwaterstand met overschrijding frequentie ca. 25 dagen per jaar.
GLG -2.20 Gemiddeld lage grondwaterstand met onderschrijding frequentie ca. 25 dagen per jaar.
LGWS -3.50 Absoluut laagste grondwaterstand die éénmaal per 100 jaar wordt onderschreden.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
20 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
In Flevoland zijn binnen/nabij de projectgrenzen geen peilbuizen beschikbaar in de
deklaag. De freatische waterstanden in Tabel 4-2 zijn afgeleid o.b.v. de boringen en
het peilbesluit. Hierbij moet worden opgemerkt dat het peilbesluit (zie §4.4.4) afwijkt
van hetgeen te verwachten is o.b.v. de maaiveldniveaus en de waargenomen
waterstanden in de boringen/watergangen.
4.4.3 Stijghoogte watervoerend pakket Overijssel en Flevoland
De onderstaande stijghoogtes in het watervoerend pakket zijn van toepassing in
Overijssel en Flevoland.
Tabel 4-3: Stijghoogte watervoerend pakket Overijssel en Flevoland
Niveau [m NAP]
Toelichting [-]
MHS -1.75 Gemiddeld hoge grondwaterstand met overschrijding frequentie ca. 25 dagen per jaar.
MLS -2.20 Gemiddeld lage grondwaterstand met onderschrijding frequentie ca. 25 dagen per jaar.
De MHS en MLS zijn gebaseerd op de peilbuizen in het watervoerend pakket. De
stijghoogte in Overijssel is (iets) hoger dan in Flevoland, echter doordat de invloed
van de stijghoogte op het ontwerp minimaal wordt geen onderscheid gemaakt.
4.4.4 Peilbesluiten en waterstanden open water
De peilbesluiten van het open water zijn opgenomen in Figuur 4-6 en Tabel 4-4.
Figuur 4-6: Peilgebieden
Tabel 4-4: Peilbesluiten van de peilgebieden
Nr. [-]
Referentie [-]
Zomerpeil [m NAP]
Winterpeil [m NAP]
Maximum [m NAP]
Minimum [m NAP]
1 OR 14 -2.30 -2.30 -1.00 - 2 OR 17 -3.50 -3.50 -2.00 - 3 Code 46 - - -1.10 -1.30 4 Code 45 - - -0.70 -0.85 5 Code 169 - - -0.70 -0.85 A Vossenmeer - - -0.05 -0.40 B Drontermeer - - -0.10 -0.30
4.4.5 Ontwerpwaarden waterstanden
Voor het geotechnisch ontwerp worden de onderstaande waterstanden gehanteerd.
Deze uitgangspunten zijn conservatief.
Zettingsberekeningen: GHG en MHS/MLS
Paalberekeningen: GHG
Damwandberekeningen GHG en MHS
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
21 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
In eerste instantie wordt de MHS stijghoogte aangehouden (= conservatief) in de
zettingsberekeningen. Voor de (gunstige) invloed van de MLS op de zetting wordt in
de vervolgfase een gevoeligheidsberekening uitgevoerd.
Daarnaast wordt in de vervolgfase bekeken of ter plaatse van de N307 in Flevoland
een verder onderscheid is zones nodig is. De freatische grondwaterstanden in de
boringen impliceren dat deze toenemen richting het Drontermeer en afnemen in
omgekeerde richting.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
22 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
4.5 Veiligheidsklasse, ontwerplevensduur en corrosie
De uitgangspunten m.b.t. de veiligheidsklasse, ontwerplevensduur en corrosie zijn
uitgewerkt in deze paragraaf.
Gevolgklasse kunstwerken CC3
Ontwerplevensduur kunstwerken 100 jaar
Gerelateerde eisen: SES-00029, SES-00149, SES-00825, en SES-01224
Het ontwerp van de kunstwerken wordt uitgevoerd conform de ROK 1.4 [7].
Gerelateerde eis: SES-00295
4.5.1 Corrosie
Voor de toetsing van de sterkte van (definitieve) damwanden wordt gerekend met
een corrosie.
Schone bodem: 1.20 mm / 100 jaar
Verontreinigde / geroerde grond: 3.00 mm / 100 jaar
Zure bodem (veen/moeras): 3.25 mm / 100 jaar
Aanvullingsgrond verdicht (klei/zand) 1.10 mm / 100 jaar
Schoon, zoet water (rond de waterlijn) 1.40 mm / 100 jaar
Bovenstaande corrosietoeslagen worden per blootgestelde damwandzijde in
rekening gebracht. Voor tijdelijke damwanden is corrosie niet van toepassing.
Binnen dit project worden definitieve damwanden toegepast bij de duikerbrug
Uitwateringskanaal.
4.5.2 Veiligheidsbeschouwing damwanden
Het ontwerp van grondkerende constructies moet voldoen aan de ROK 1.4 [7]:
CC3/RC3 de kering maakt deel uit van een kunstwerk (brug/viaduct)
CC2/RC2 de kering ligt binnen het invloedsgebied van het verkeer
RC1 de kering ligt buiten het invloedsgebied van het verkeer en H < 5m
RC0 de kering ligt buiten het invloedsgebied van het verkeer en H < 2m
Een grondkerende constructie in CC3/RC3 is bijvoorbeeld een landhoofd
gefundeerd op een gewapende grondconstructie of een damwand welke de
fundering vormt van een viaduct (SES-02483).
Een grondkerende constructie valt buiten de invloed van de verkeersbelasting als
vanaf het laaggelegen maaiveld of onderzijde constructie de lijn onder een hoek
van 45 graden buiten de verkeersbelasting valt.
Binnen dit project wordt het volgende toegepast:
Definitieve damwanden duikerbrug Uitwateringskanaal RC3
Tijdelijke damwanden RC2
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
23 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
5 Paalfunderingen
5.1 Verticaal op druk belaste palen
5.1.1 Methode NEN 9997- 1:2016
De draagkrachtberekeningen voor op druk belaste palen worden uitgevoerd op
basis van NEN 9997- 1:2016 par. 7.6.2.1 en 7.6.2.3.
Er dient te gelden: Fc;d ≤ Rc;d
met Fc;d = FE;druk;d + Fnk;d
Rc;d = Rb;d + Rs;d = Rb;k / γb + Rs;k / γs
Daarnaast per sondering: FE;druk;d ≤ Rc;d – Fnk;d
Voor de symboliek en de verdere bepaling van Rc;d wordt verwezen naar NEN
9997-1. Negatieve kleef (Fnk;d) hoeft voor de UGT alleen in rekening te worden
gebracht t.b.v. toets zakkingen.
Het berekende draagvermogen per sondering dient echter voldoende te zijn om ook
de rekenwaarde van de negatieve kleefbelasting te dragen, anders ontstaat
(rekentechnisch) een doorgaande paalzakking en kan niet worden voldaan aan de
criteria m.b.t. absolute zakking en rotatie.
Berekeningen worden uitgevoerd volgens ontwerpbenadering 3 (OB 3) conform
NEN 9997-1: Combinatie van partiële factoren: (A1 of A2) + M2 + R3 met:
A1 voor constructieve belastingen reeds verwerkt in paalbelasting
A2 voor geotechnische belastingen reeds verwerkt in paalbelasting
M2 voor grondparameters factoren op grondparameters allen γM = 1,0.
R3 voor weerstanden (tab. A.6 t/m A.8 uit NEN 9997-1, uit sonderingen)
- Puntdraagvermogen: γb = γR = 1.2
- Schachtdraagvermogen: γs = γR = 1.2
- Totaal/gecombineerd: γR= 1.2
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
24 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
5.1.2 Paaltypes en paalfactoren
Er is een aantal paaltypen van toepassing. Voor beoogde paaltypen zijn de
bijbehorende paalfactoren in onderstaande tabel weergegeven. Deze zijn afgeleid
van tabel 7.c uit NEN 9997-1:2016. In de vervolgfase worden de paaltypes definitief
vastgesteld.
Tabel 5-1: Paalfactoren
Paaltype [-]
αp [-]
αs [-]
αt (1)
[-] S [-]
Β [-]
L.z. [-]
Prefab betonpaal Heiend aangebracht
0.700 0.010 0.007 1 1 1
Buispaal met voetplaat Heiend aangebracht
0.700 0.010 0.007 1 1 1
VSP-GI-Casing (2) Geschroefd met groutinjectie
0.630 0.009 0.009 1 1 1
Damwand
Trillend aangebracht 0.000 0.006 0.004 0.62(3) 1 1
Met
αp = paalklassefactor voor berekening van de draagkracht van de paalpunt.
αs = paalklassefactor voor de schachtwrijving bij drukbelasting in zand en grindhoudend zand. In klei, leem en veen gelden de αs-factoren, zoals aangegeven in tabel 7.d in NEN 9997-1.
αt = paalklassefactor voor schachtwrijving bij trekbelasting in zand en grindhoudend zand.
s = factor voor de invloed van de dwarsdoorsnede van de paal.
β = factor voor de invloed van de paalvoetvormfactor
L.z. = lastzakkingslijn (figuur 7.n en 7.o cf. NEN 9997-1)
Aanvullende opmerkingen bij Tabel 5-1 zijn:
1. In klei, leem en veen gelden de αs- en αt-factoren, zoals aangegeven in tabel
7.d in NEN 9997-1
2. Verdringende Schroefpaal met Grout-Injectie ofwel VSP-GI is een in de grond
gevormde, grond verdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een
geschroefd ingebrachte stalen casing. De diameter van de schacht van de
VSP-GI-Casing palen is gelijk gesteld aan de diameter van de schroefpunt
omdat grout-injectie wordt toegepast.
3. Damwandprofielen worden omgerekend naar een equivalent rechthoekige
doorsnede zodat dat de omtrek én de doorsnede overeenkomen zodanig dat
damwanden gemodelleerd kunnen worden in D-Foundations (in geval van
verticaal belaste damwanden).
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
25 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
5.1.3 Correlatiefactoren in verband met de stijfheid bovenbouw
De berekening van de draagkracht op druk op basis van beproeving van de grond
(sonderingen) is beschreven in 7.6.2.3 van NEN-EN 9997-1.
De correlatiefactoren ξ3 (gemiddelde waarde draagvermogen) en ξ4 (minimale
waarde draagvermogen) zijn vastgelegd in de tabellen A.10 van de Nationale
Bijlage. De fundaties van de kunstwerken binnen dit project worden gezien als een
in geotechnisch opzicht “stijve” constructie conform art. 7.6.2 van NEN9997-1.
Hierin is vermeld dat bij het wegnemen van één paal of palengroep van de
samenwerkende palen onder een stijf deel van de bouwconstructie (balk, wand
e.d.) de zakking van de bouwconstructie ter plaatse van de weggenomen paal of
palengroep ten opzichte van de naast gelegen paal of palengroep kleiner dan of
gelijk is aan 5 mm onder invloed van de voorgeschreven belasting combinaties in
de bruikbaarheidsgrenstoestand.
Bij toepassing van ξ3 en ξ4 uit tabel A.10 mag de variatiecoëfficiënt van de
draagkracht van palen in een groep, bepaald volgens de verschillende voor deze
groep geldende sonderingen, niet groter zijn dan 12 %.
5.1.4 Negatieve kleef
Ter plaatse van kunstwerken dient, met het oog op eventuele toekomstige
maaiveldzettingen in combinatie met samendrukbare lagen in sommige gevallen
rekening te worden gehouden met negatieve kleefbelasting.
De negatieve kleefbelasting wordt bepaald conform NEN 9997-1 artikel 7.3.2.2 (d)
[4] voor een alleenstaande paal. Op deze representatieve waarde moet een partiele
belastingfactor worden toegepast:
Bruikbaarheidsgrenstoestand: γf;nk = 1.0
Bruikbaarheidsgrenstoestand: γf;nk = 1.4 (met interactieberekening)
Uiterste grenstoestand: γf;nk = 1.0
Indien negatieve kleef wordt berekend voor een paal in een paalgroep (zie art.
7.3.2.2 (e)) [4] moet in de UGT een partiële belastingfactor γf;nk= 1.2 worden
gehanteerd waardoor de reductie t.o.v. een alleenstaande paal beperkt kan zijn.
In vervolgfase wordt bepaald welke methode (enkele paal / paalgroep) wordt
aangehouden.
5.1.5 Positieve schachtwrijving
Voor de palen die op druk worden belast, wordt vanaf het de bovenzijde van de
draagkrachtige zandlaag (globaal rond NAP-4 m) tot aan het paalpuntniveau
gerekend met positieve schachtwrijving.
Bij in de grond gevormde palen (bijv. schroefpalen) mag conform ROK 1.4 par 10.1
[7] over de eerste meter onder afstortniveau geen positieve schachtwrijving worden
gerekend. Voor verticaal dragende damwanden wordt positieve schachtwrijving in
rekening gebracht vanaf het dwarskrachten nulpunt (duiker Uitwateringskanaal).
Indien direct naast een paal een damwand wordt getrokken mag alleen worden
gerekend met positieve schachtwrijving over de hoogte waar er geen negatieve
beïnvloeding van het trekken van de damwand aanwezig.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
26 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
5.1.6 Ontgravingsreducties
Afhankelijk van het moment van aanbrengen voor of na ontgraven en het feit of de
toegepaste funderingspalen trillingsarm of niet-trillingsarm worden geïnstalleerd
wordt de ontgravingsreductie toegepast op de conusweerstanden:
Palen trillingsarm geïnstalleerd:
qc;z;ontgr = qc;z x √ (σ’v;z;ontgr / σ’v;z;0)
Palen niet-trillingsarm en voor ontgraven geïnstalleerd:
qc;z;ontgr = qc;z x √ (σ’v;z;ontgr / σ’v;z;0)
Palen niet-trillingsarm en na ontgraven geïnstalleerd:
qc;z;ontgr = qc;z x σ’v;z;ontgr / σ’v;z;0
Bij bepaling van qc;z wordt uitgegaan van een OCR-waarde gelijk aan 1.0 (geen
beïnvloeding te hanteren qc-waarde).
5.1.7 Veerstijfheid op druk belaste palen
Op basis van de resultaten van de berekende paalzakking m.b.v. D-Foundations is
de verticale veerstijfheid te bepalen.
Hierbij geldt:
Alleen veerstijfheid t.p.v. paalpunt: kv;druk;gem = Fc;rep / sb
De resultaten worden omgerekend naar een hoge en lage verwachtingswaarde
door vermenigvuldiging / deling met een factor √2 om de natuurlijke variatie in de
grondgesteldheid in rekening te brengen.
Hoge verwachtingswaarde veerstijfheid: kv;druk;hoog = √2 * kv;druk;gem
Lage verwachtingswaarde veerstijfheid: kv;druk;laag = kv;druk;gem / √2
5.1.8 Paalgroepszakking s2
Indien sprake is van een paalgroep kan paalgroepszakking (s2) van toepassing zijn.
Deze zettingscomponent wordt beschouwd als een uniforme zetting voor de gehele
paalgroep en wordt niet meegenomen bij de bepaling van de veerstijfheid.
De paalgroepszakking (s2) wordt bepaald middels D-Foundations met behulp van
de elasticiteitstheorie. De stijfheid van de grondlagen onder het paalpuntniveau
wordt bepaald o.b.v. een correlatie met de conusweerstand: Eea;gem = 5 qc;gem.
Wanneer de zakking s2 kritisch is, kan deze in te voeren E-modulus worden bepaald
met een zettingsberekening ter bepaling van de zetting van betreffende grondlagen
onder invloed van de belasting uit de paalpunt.
Steunpuntzakkingen t.g.v. een paalgroep kunnen resulteren in additionele krachten
in de bovenbouwconstructie wanneer de constructie statisch onbepaald is. Binnen
dit project zijn de constructies (met paalgroepszakking) van brug Roggebot en
viaduct Flevoweg statisch bepaald waardoor steunpuntzakkingen niet kunnen
resulteren in aanvullende krachten.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
27 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
5.1.9 Toetsing zakkingen
De zakking van de paalfundering bij drukbelasting wordt conform NEN 9997-1 par.
7.6.4.2 bepaald als:
s = s1 + s2
s = sb + sel + s2
s = totale zakking van de bovenkant van het funderingselement
s1 = zakking van het boveneinde van een als alleenstaand
beschouwde paal s2 = zakking bij een paalgroep t.g.v. de samendrukking van de
grondlagen onder het paalpuntniveau
sb = zakking van de paalpunt als gevolg van de belasting op de paal sel = zakking als gevolg van elasticiteit van de paal zelf
Met de constructeur is afgestemd dat elastische verkortingen worden meegenomen
in het mechanisch model van de constructeur. De geotechnisch constructeur geeft
hiertoe de alleen de puntveerstijfheid en de paalgroepszakkingen op.
Toetsing zakking UGT:
Zakkingen (eventueel ongelijkmatig) van de fundering moeten zo zijn beperkt dat
bezwijken van de bovenliggende constructie wordt voorkomen.
Conform NEN 9997-1 par. 2.4.9 geldt:
Algemeen zakkingscriterium sd ≤ sreq
Algemeen wordt gehanteerd: sreq = 150 mm
Algemene rotatie-eis ≤ 1:300
Toetsing zakking BGT:
Toetsing van de bruikbaarheidsgrenstoestand beperkt zich tot het zakkingsgedrag.
De toetsing is gebaseerd op zaken die betrekking hebben op vervormingen en het
uiterlijk, het comfort van gebruikers, of het functioneren van de constructie
aantasten, of schade toebrengen aan afwerkings- en niet-constructieve elementen;
Conform NEN 9997-1 par. 2.4.8 en 2.4.9 geldt:
Zakkingscriterium sd ≤ sreq
Algemene rotatie-eis ≤ 1:300
Een specifiek te hanteren waarde voor sreq is niet gegeven in NEN 9997-1. Hiervoor
worden de waarden vanuit de ROK 1.4 gehanteerd. Het gaat hierbij om de zetting
die optreedt nadat de dekconstructie is aangebracht inclusief de paalgroepszakking.
Conform ROK 1.4 geldt voor viaducten en bruggen:
Zakking van een steunpunt sd ≤ 50 mm
Verschil zakking tussen 2 opeenvolgende steunpunten: sd ≤ 30 mm
Rotatie-eis in langsrichting dek: ≤ 1:100
Rotatie-eis in dwarsrichting dek: ≤ 1:600
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
28 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
5.2 Verticaal op trek belaste palen
5.2.1 Methode NEN 9997-1: 2016
De draagkrachtberekeningen voor op trek belaste palen worden uitgevoerd op basis
van NEN 9997-1:2016 par. 7.6.3.1 en 7.6.3.3.
Er dient te gelden: Ft;d ≤ Rt;d
met Ft;d = FE;trek;d
Rt;d = Ft;k / ys;t
Voor de symboliek en de verdere bepaling van Rt;d wordt verwezen naar NEN 9997-
1. Hierbij wordt Rt;d ook beperkt door het kluitgewicht (zie par.7.6.3.3 (8g) in NEN
9997-1).
Berekeningen worden uitgevoerd volgens ontwerpbenadering 3 (OB 3) conform
NEN 9997-1: Combinatie van partiële factoren: (A1 of A2) + M2 + R3 met:
A1 voor constructieve belastingen reeds verwerkt in paalbelasting
A2 voor geotechnische belastingen reeds verwerkt in paalbelasting
M2 voor grondparameters factoren op grondparameters allen γM = 1,1.
R3 voor weerstanden (tab. A.6 t/m A.8 uit NEN 9997-1, uit sonderingen)
Trekdraagvermogen: ys;t = yR = 1.35
In de opgave van het trekdraagvermogen aan de constructeur wordt het aandeel
eigen gewicht van de palen niet in rekening gebracht. Dit gewicht kan worden
meegenomen in het mechanisch model van de constructeur.
5.2.2 Paaltypes en paalfactoren
De paaltype en paalfactoren inclusief αt-factoren zijn uitgewerkt in Tabel 5-1.
In klei, leem en veen gelden de αt-factoren, zoals aangegeven in tabel 7.d in NEN
9997-1. Wanneer het merendeel van de trekweerstand worden ontleend aan een
zandlaag en mag het aandeel van cohesieve lagen (klei/silt), conform NEN 9997-1,
slechts worden meegenomen als gerekend wordt met 0.5*αt
5.2.3 Correlatiefactoren in verband met de stijfheid bovenbouw
Zie §5.1.3 voor de toe te passen stijfheidsfactoren ξ3- en ξ4.
5.2.4 Paalgroep factoren
Bij het bepalen van het trekdraagvermogen van een paalgroep zijn, conform NEN
9997-1, 2 paalgroep factoren van toepassing.
Dit zijn:
f1 = verdichtingsfactor.
f2 = factor ter verrekening van afname in de korrelspanningen.
In de berekening van het trekdraagvermogen wordt niet met verdichting gerekend
en is derhalve wordt f1 = 1.0 gehanteerd. De factor f2 wordt wel in rekening
gebracht conform het gestelde in NEN 9997-1.
5.2.5 Belastingwisselfactor
Dit betreft de factor ym;var;qc, conform NEN 9997-1.
Hiervoor wordt het volgende gehanteerd:
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
29 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Bouwfase:
ym;var;qc = 1.0, (geen van invloed zijnde variatie in maatgevende belasting)
(conform opmerking 2 in par. 7.6.3.3 (8d) in NEN 9997-1)
Gebruiksfase:
ym;var;qc = bepaald conform par. 7.6.3.3 (8d) in NEN 9997-1 op basis van
representatieve waarden van de maximale en minimale paalbelastingen
5.2.6 Schachtwrijving
Voor trekpalen wordt vanaf een bepaald niveau gerekend met schachtwrijving.
Hiervoor geldt:
Criterium 1: Er wordt slechts gerekend met schachtwrijving vanaf 1,0 m onder
maaiveldniveau / maximaal ontgravingsniveau (conform gestelde in par. 7.6.3.3
(8g) in NEN 9997-1).
Criterium 2: Er wordt niet gerekend met schachtwrijving over klei- en veenlagen
met qc < 2 MPa die direct onder maaiveldniveau / maximaal ontgravingsniveau
worden aangetroffen.
Criterium 3: Niveau vanaf waar geen beïnvloeding van het trekken van een evt.
naastgelegen damwand aanwezig is.
Criterium 4: Vaststelling niveau bovenkant schachtwrijving op basis van
beoordeling door de geotechnisch adviseur.
Indien direct naast een paal een damwand wordt getrokken mag alleen worden
gerekend met schachtwrijving over de hoogte waar er geen negatieve beïnvloeding
van het trekken van de damwand aanwezig.
5.2.7 Ontgravingsreducties
Zie het gestelde bij drukpalen in §5.1.6.
5.2.8 Veerstijfheid op trek belaste palen
De veerstijfheid van op trek belaste palen wordt op dezelfde manier bepaald als bij
de veerstijfheid van op druk belaste palen, zonder aandeel puntdraagvermogen, zie
§5.1.7.
In eerste instantie wordt binnen dit project de trekveerstijfheid gelijk gesteld aan de
drukveerstijfheid. De drukveerstijfheid is namelijk groter dan de trekveerstijfheid
waardoor dit resulteert in een overschatting van de trekbelastingen op de palen (=
conservatief). Wanneer deze situatie niet voldoet worden de trekveerstijfheden
nader uitgewerkt.
5.2.9 Toetsing paalkoprijzing
Onder invloed van de trekbelasting zal de paal een verticale rijzing vertonen.
Specifieke toetsingscriteria worden hier niet aan gesteld.
De paalkoprijzing wordt in rekening gebracht door het toekennen van een verticale
veerstijfheid aan deze paalfundering. De veerstijfheid is verwerkt in het mechanisch
model van de bovenliggende constructie zodanig dat gecontroleerd kan worden of
wordt voldaan aan de vervormingscriteria voor de bovenliggende constructie. Bij
kritische verplaatsingen wordt de trekveerstijfheid nader bepaald.
5.2.10 Zwelbelasting
In vervolgfase wordt beschouwd of binnen dit project ook rekening gehouden moet
worden met een zwelbelasting op de fundaties. Met name ter plaatse van as-3 van
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
30 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
brug Roggebot ligt het huidig maaiveldniveau aanzienlijk hoger dan het toekomstig
maaiveldniveau. Zwelbelasting lijkt echter niet maatgevend doordat palen met een
stalen casing worden toegepast i.v.m. aanvaring.
5.3 Horizontaal belaste palen en paalgroepen
5.3.1 Horizontale beddingen enkele paal
Methode Menard – Horizontale bedding bij enkele paal
De horizontale veerstijfheid van een paalfundering wordt bepaald als laterale
veerstijfheid langs de schacht van de paal. Hiervoor wordt uitgegaan van de
methode Ménard, die uitgaat van een gedraineerd grondgedrag. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen palen met een straal R groter dan 0,3 m en kleiner
dan 0,3 m. De verkregen waarden gelden voor een alleenstaande paal.
kh = horizontale beddingsconstante [kN/m3]
Em = Elasticiteitsmodulus Ménard = * qc,gem,laag,i [kN/m2]
= Reologische coëfficiënt, afhankelijk van de grondslag [-]
R0 =Referentiewaarde voor de straal van de paaldoorsnede; R0 = 0,3 m.
R = Straal van de paal [m].
= parameter, afhankelijk van de grondslag.
De verkregen waarde kh dient te worden vermenigvuldigd met de diameter van de
paal ter bepaling van de laterale waarde per m’ paallengte [kN/m/m]. De verkregen
laterale veerstijfheid geeft het elastisch gedrag van de omringende grond weer.
De berekende beddingen worden omgerekend naar een hoge / lage
verwachtingswaarde door vermenigvuldiging / deling met een factor √2 om de
natuurlijke variatie van de bodem in rekening te brengen.
Hoge verwachtingswaarde horizontale veerstijfheid: kh;hoog = kh * √2
Lage verwachtingswaarde horizontale veerstijfheid: kh;laag = kh / √2
De beddingen worden vermenigvulgd met een factor 3 bij dynamische belastingen
conform [4]. Belangssituaties waarbij de beddingen dynamisch / stijver reageren zijn
bijvoorbeeld rem- en aanzeten van verkeer en aanvaring van de brugpijlers door
scheepsvaart.
Bij grote laterale verplaatsingen bezwijkt de grond en moeten de elastische
beddingen worden “afgekapt”, hiervoor wordt methode Brinch-Hansen gebruikt.
Methode Brinch-Hansen – Plastisch gedrag horizontale bedding
Op het punt dat de grond bezwijkt wordt de bedding plastisch en dient de elastische
beddingen te worden “afgekapt”. Hierbij wordt dan bij een verdere toename van de
laterale verplaatsing geen (aanvullende) kracht meer afgedragen.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
31 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
De verplaatsing die hiervoor nodig is, is in zand enkele centimers en in klei/veen
nog groter. In het algemeen kan worden gesteld dat de laterale verplaatsingen
onder deze waarde vallen en dat bezwijken van de grond niet zal optreden. In
vervolgfase wordt gecontroleerd of aan het voorgaande criterum wordt voldaan.
5.3.2 Horizontale beddingen paalgroepen en talud
De beddingen in §5.3.1 gelden voor een alleenstaande paal. Indien een paalgroep
en/of een talud aanwezig is moeten de beddingen gereduceerd:
Beïnvloeding door naastgelegen palen (“side-by-side”), zie Figuur 5-1 [35]
Beïnvloeding door achter/voorgelen palen (“in-line”), zie Figuur 5-2 [35]
Beïnvloeding door aanwezigheid talud (Rgem), zie Figuur 5-3
In eerste instantie wordt uitgegaan van een vermenigvuldiging van de verschillende
efficientie factoren (=conservatief). In de vervolgfase wordt nader bepaald of deze
methodiek voor de gegeven palenplannen niet resulteert in een (te) grote
onderschatting van de effecientie van de horizontale beddingen.
Figuur 5-1: Efficientie factoren beddingen “palen side-by-side”
Figuur 5-2: Efficientie factoren beddingen“palen in-line”
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
32 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Figuur 5-3: Efficientie factoren beddingen nabij talud
5.3.3 Door grond horizontaal belaste palen
Voor de situatie dat een ophoging naast of ter plaatse van een reeds aanwezige
funderingspaal wordt aangebracht, zal de paal worden belast door horizontale
gronddeformaties. Hierdoor ontstaan paalkop- en veldmomenten in de paal,
evenals dwarskrachten.
Voor het berekenen van de dwarskrachten en momenten zijn twee methodes
beschikbaar conform CUR288 “Ontwerprichtlijn door grond horizontaal belaste
palen:
1. Analyse o.b.v. een zettingsberekening en Van IJsseldijk & Loof + D-Sheet Piling.
2. Analyse o.b.v. een zettingsberekening en een Plaxis analyse.
Doel van deze analyses is om het momenten- en dwarskrachtverloop als gevolg
van horizontale grondverplaatsingen te bepalen.
Toelichting methode 1: Van IJsseldijk & Loof De berekening wordt opgezet met karakteristieke waarden voor de belastingen en grondparameters. Onderstaand is de methode met de tabellen van Van IJsseldijk & Loof stapsgewijs toegelicht.
1. De zettingen worden bepaald met D-Settlement*
2. De horizontale grondverplaatsingen worden bepaald o.b.v. de berekende
zettingen met behulp van de tabellen van Van IJsseldijk en Loof (zie bijlage A
van CUR 228).
3. De momentenlijnen en het dwarskrachtenverloop in de paal wordt bepaald met
het programma D-Sheet Piling waarbij de horizontale grondverplaatsingen aan
het model worden opgelegd. De horizontale beddingconstantes van de grond
worden bepaald met:
Horizontale bedding: Methode Ménard.
Gronddrukcoëfficiënten: Methode Brinch-Hansen
4. Aangenomen wordt dat de krachtswerking in de paal lineair afhankelijk is van
de opgetreden zetting. De maximale (ongunstigste) krachtswerking wordt
gevonden bij een zettingspercentage van 0%, de palen zijn al aanwezig als de
ophoging wordt aangebracht. Indien de palen worden aangebracht op het
moment dat z% van de eindzetting al is worden de berekende krachten
gereduceerd door deze te vermenigvuldigen met een factor fred = (100 – z) /
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
33 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
100. In dit project worden de palen na de voorbelastingsperiode aangebracht
en is dus het grootste deel van de zetting reeds opgetreden.
5. De rekenwaarde van het moment en de dwarskracht in een paal wordt
gevonden door de berekende (karakteristieke) krachten vermenigvuldigd met
een belastingfactor van 1.3.
*) Bij schoorpalen resulteert de verticale zetting in een extra belasting op de
funderingspalen. De grootte van deze component bedraagt 1/schoorstand. Dit
aandeel wordt meegenomen in de opgave aan de constructeur.
Toelichting methode 2: Plaxis analyse
Met Plaxis (eindige elementen methode) worden voor de verschillende bouwfases
de spanningen en (horizontale) vervormingen in de grond en constructies in één
gekoppeld model beschreven.
5.3.4 Toetsing horizontale verplaatsingen
De horizontale verplaatsingen van de fundaties worden getoetst in het mechanisch
model van de constructeur. De horizontale beddingen op de palen (opgegeven door
de geotechnisch adviseur) dienen hiervoor als input.
De horizontale verplaatsingen t.g.v. de temperatuurbelastingen t.p.v. steunpunt 4 en
steunpunt 5/6 (brug Roggebot) zijn kritisch i.v.m. het open- en dichtgaan van de
bascule brug en de maximale voegbreedte in het fiets/voetpad (SES-02156)
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
34 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
6 Ophogingen
6.1 Algemeen
In Figuur 6-1 is een principe doorsnede opgenomen van een ophoging en in Figuur
6-2 is een principe tijdschema opgenomen voor het bepalen van de zettingen.
Figuur 6-1: Principe geometrie ophoging
Grondverbetering: Aanpassing van de initiële (slappe) ondergrond om de
grondeigenschappen te verbeteren. Hierbij wordt een deel van de initiële
slappe laag ontgraven en vervangen door een beter materiaal. Binnen dit
project wordt vooralsnog geen grondverbetering verwacht.
Zettingscompensatie: Is de benodigde overhoogte ter compensatie van de
opgetreden zettingen op het moment van opleveren van de ophoging. Op het
moment van oplevering is de bovenzijde van de zettingscompensatie
(ongeveer) gelijk aan de beoogde ontwerphoogte.
Extra overhoogte: De extra overhoogte betreft een tijdelijke maatregel en
wordt gebruikt om de zettingen binnen oplevertijd te laten optreden en de
restzettingen te reduceren. De extra overhoogte wordt vlak voor opleveren en
aanbrengen van het asfalt verwijderd.
Restzetting: De restzetting is de zetting welke verwacht wordt in de
gebruiksperiode. Dus vanaf het aanbrengen van de verhardingsconstructie tot
einde van de zettingsperiode.
Figuur 6-2: Tijdschema voor zettingen
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
35 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
Ophoogtijd: De tijd tussen start ophogen en het aanbrengen van de totale
ophoging. Daarnaast de minimale benodigde tijd om de ophoging stabiel op
hoogte te brengen.
Zettingstijd en wachttijd: De zettingstijd vangt (rekenkundig) aan als de halve
ophoging is aangebracht. De beschikbare zettingstijd volgt uit de planning van
het grondwerk, en bedraagt voor dit project globaal 100 tot 200 dagen. De
wachttijd is de tijdsduur vanaf gereedkomen van de totale ophoging totdat
voldaan is aan de restzettingseis.
Ingebruikname en gebruiksperiode: Moment in de tijd wanneer de bouwtijd is
afgerond en de weg in gebruikt wordt genomen. Vanaf dat moment gaat de
gebruiksperiode in. De gebruiksperiode geldt voor de fase waarbij de weg in
gebruik is.
6.2 Zettingen
6.2.1 Zettingsmodel
De zettingsberekeningen worden uitgevoerd met het computerprogramma D-
Settlement, methode NEN-Bjerrum i.c.m. het Darcy-consolidatiemodel. De
samendrukkingsparameters voor het NEN-Bjerrum-zettingsmodel zijn:
RR = Primaire samendrukbaarheid voorbelast gedrag
CR = Primaire samendrukbaarheid maagdelijk gedrag
Cα = Secundaire samendrukbaarheid na de grensspanning (kruipgedrag).
6.2.2 Horizontale grondverplaatsingen
Door ophogingen kunnen naast zettingen, ook horizontale grondverplaatsingen
in de slappe grondlagen optreden. De horizontale grondverplaatsingen kunnen
invloed hebben op naastgelegen belendingen, infrastructurele objecten of te
bouwen kunstwerken.
De horizontale grondverplaatsingen worden conform de CUR 228 volgens de
analytische methode van Loof / IJsseldijk bepaald.
Voor complexe doorsnedes (bijvoorbeeld de landhoofden van de Roggebotbrug)
wordt de invloed van de horizontale grondverplaatsingen op de constructie ook
beschouwd met een eindige elementen berekening in PLAXIS.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
36 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
6.2.3 Toetsing zettingseisen
De onderstaande zettingseisen zijn van toepassing en worden gebruikt voor het
ontwerp van de voorbelasting, de overhoogte en benodigde consolidatieperiode.
De wegen binnen het wegsysteem dienen een langsonvlakheid te hebben van
ten hoogstens 60 mm bepaald over een lengte van 25 meter in een periode van
15 jaar na oplevering (SES-00310)
De zettingsverschillen van de dragende kern van de onderbouw dienen in
dwarsrichting zodanig beperkt te zijn dat, op het tijdstip van 7 jaar na
oplevering, deze kleiner of gelijk zijn dan 1.0% (SES-00311)
In het DO wordt de langs en dwarsvlakheidseisen vertaald naar een restzettingseis
conform CROW304
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
37 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
6.3 Stabiliteit
De stabiliteitsberekeningen worden uitgevoerd met het computerprogramma D-
Geo Stability, methode Bishop met cirkelvormige glijvlakken. Voor het sterkte
criterium is het onderstaande van toepassing:
Gedraineerd gedrag
Voor niet-cohesieve materialen en/of lange termijn situaties wordt gebruikt
gemaakt van het Mohr-Coulomb criterium (cohesie [c’] en hoek van
inwendige wrijving [φ’])
Ongedraineerd gedrag:
Voor cohesieve materialen (klei/veen) in korte termijn situaties wordt gebruik
gemaakt van de “sigma-tau tabellen”. De sterkte (tau) wordt voor een aantal
effectieve spanningen (sigma) bepaald o.b.v. van de cohesie [c’], hoek van
inwendige wrijving [φ’] en ongedraineerde schuifsterkte [cu]. De methodiek is
schematisch weergeven in Figuur 6-3.
Figuur 6-3: Schematische weergave afleiding sigma-tau tabellen.
Voor de stabiliteitsberekening worden rekenwaarden voor de grondparameters
en belastingen gebruikt conform NEN 9997-1: 2016. De stabiliteitsfactor dient in
de bouwfase en eindfase groter te zijn dan 1.00. Daarnaast gelden de
onderstaande uitgangspunten (gerelateerde eisen: SES-01017 en SES-01032)
Aanpassingspercentages wateroverspanningen:
In de bouwfase (aanbrengen voorbelasting en overhoogte) wordt het
aanpassingspercentage aangehouden verkregen uit de D-Settlement
berekeningen. In de gebruiksfase wordt 100% aangehouden voor het
aanpassingspercentage (= geen wateroverspanningen)
Maaiveldbelastingen bouwfase:
In de bouwfase wordt uitgegaan van een materieelbelasting van 10 kN/m2
over de kruin van de ophoging, met spreidingshoek van 30º (φ’ zand) en
een aanpassingspercentage van 33%.
Maaiveldbelastingen eindfase:
In de eindfase wordt uitgegaan van een verkeersbelasting op de rijbaan,
met een spreidingshoek van 30º en een aanpassingspercentage van 0%.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
38 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
6.4 Overgangsconstructies
Conform RTD1011 [8] is de minimale lengte van stootplaten in wegen met een
ontwerpsnelheid van 80 km/uur (of meer) gelijk aan 5.0 m. De minimale lengte van
stootplaten ontwerpsnelheid lager dan 80 km/uur is 3.0 m. Bij fiets/
voetgangersbruggen geldt een vaste lengte van 2.0 m.
De N307 wordt conform [7] uitgevoerd. Hierbij wordt volgens SYS-00767 rekening
gehouden met een ontwerpsnelheid van 100 km/h. De pararelwegen worden
uitgevoerd op een ontwerpsnelheid van 60 km/h.
Tabel 6-1 Minimale toe te passen stootplaatlengtes
Onderdeel Minimale stootplaatlengte Brug Roggebot 5.0 m voor hoofdrijbaan N307
3.0 m voor parallelrijbaan 2.0 m voor fietspad
Viaduct Flevoweg 3.0 m voor parallelrijbaan Duiker Uitwateringskanaal 5.0 m voor hoofdrijbaan N307
3.0 m voor parallelrijbaan 2.0 m voor fietspad
Duiker gemaal kampen 5.0 m voor hoofdrijbaan N307 3.0 m voor parallelrijbaan
De toe te passen stootplaatlengte zal worden bepaald door de hoekverdraaiing van
de stootplaat te controleren aan de hand van de te verwachte restzetting van de
aardebaan.
De toelaatbare hoekverdraaiing is gelijk aan 1: “Ontwerpsnelheid” conform [8]. Voor
de hoofdrijbaan resulteert dit bijvoorbeeld in een hoekverdraaiing van 1:100. De
stootplaten kunnen mits noodzakelijk worden aangebracht in een tegenhelling.
Gerelateerde eisen: SES-01238 en SES-01269
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
39 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
7 Grondkerende constructies
7.1 Damwandconstructies
Het ontwerp van damwandconstructies wordt uitgevoerd conform de NEN-EN 9997-
1 en het stappenplan van de CUR166 waarin de bouwfasering meegenomen wordt.
De onderstaande controles en toetsingen worden (mits van toepassing) uitgevoerd:
Controle vloeimoment
Controle vervormingen
Controle damwandankers (mits van toepassing)
Controle Kranz stabiliteit (mits van toepassing)
Controle totale stabiliteit
Controle grondbreuk
Controle kwel, piping en hydraulisch grondbreuk (mits van toepassing)
Controle verticaal draagvermogen (indien van toepassing)
Voor de toetsing van de sterkte van definitieve damwanden wordt gerekend met
een corrosietoeslag conform §4.5.1. De damwandberekeningen worden uitgevoerd
met D-Sheet Piling en indien nodig Plaxis.
7.1.1 Vervormingseisen
De onderstaande eisen worden aangehouden voor het toetsen van vervormingen
van damwanden.
Indien zich direct achter de damwand een object bevindt, waarop doorbuiging
een negatieve invloed heeft dan is een specifiek toets criterium (afgestemd op
het betreffende object) van toepassing. Het toetsingscriterium dient per object
bepaald te worden.
Indien zich direct achter de damwand een doorgaande weg bevindt, wordt,
conform CUR 166 uitgegaan van een maximaal toelaatbare doorbuiging van
1/100 x kerende hoogte met een maximum van 100 mm (cf. eis ROK 1.4).
Voor definitieve damwanden wordt 1/200 x kerende hoogte gehanteerd met
een maximum van 50 mm (ROK 1.4). Op basis van goede argumenten kan
hiervan worden afgeweken.
Indien geen beperkingen zijn (bijvoorbeeld voor de doorgaande damwanden
van de bouwkuipen met alleen een bouwweg ernaast) wordt volstaan met een
maximale doorbuigingseis van 150 mm (praktische grens).
7.1.2 Geometrische uitgangspunten
De geometrische uitgangspunten en variaties worden gehanteerd conform [10].
Voor ontgravingen onder water wordt (ten minste) de maximale ontgravingtolerantie
in rekening gebracht van 0.50 m. In overleg met uitvoering kan gekozen worden om
een grotere ontgravingstolerantie in rekening te brengen.
Voor ontgravingen boven water wordt gerekend met een ontgravingtolerantie van
0.20 m. Deze ontgravingen kunnen visueel goed gecontroleerd worden waardoor
grote afwijkingen (in groot gebied) niet realistisch zijn.
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
40 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
7.2 Keerwanden
Het ontwerp van keerwandconstructies wordt uitgevoerd conform [4] de NEN-EN
9997-1. De onderstaande controles en toetsingen worden (mits van toepassing)
uitgevoerd:
Controle grondmechanisch draagvermogen
Controle horizontaal glijden
Controle op zettingen
Controle op algehele stabiliteit
Controle vervormingen
7.3 Vervormingseisen
Voor definitieve grondkerende constructies is eis SES-02480 van toepassing:
7.4 Bovenbelastingen
Voor grondkerende constructies worden de onderstaande bovenbelastingen in
rekening gebracht:
Bovenbelasting bouwfase 20 kPa
Bovenbelasting bouwfase bouwkranen Kraanleverancier
Bovenbelasting gebruiksfase wegen Verkeersbelasting conform [3]
De bovenbelasting wordt (mits geometrisch mogelijk) in rekening gebracht vanaf
0.50 m hart damwand tot 20 m. Voor lokale piek belastingen (bijvoorbeeld
kraanstempels) wordt spreiding in rekening gebracht conform Figuur 7-1.
Figuur 7-1: Bovenbelasting spreiding
Versie
1.0
Status
Definitief
Blad
41 van 44
Datum gewijzigd
2 december 2020
Referentie
2010-2835
8 Uitvoering en monitoring
8.1 Trillingen en hinder
Voor het beoordelen van de trillingen t.g.v. installatie van de damwanden en palen
worden de onderstaande methodes gehanteerd
Voorspelling trillingen conform CUR166 [10] en SBR-A [17]
Voor de voorspellingen van de trillingen naar omgeving wordt rekening gehouden
met een overschrijdingskans van 5%, het lokale bodemprofiel, het type trilling en de
demping van het signaal in de bodem en (eventueel) de constructie. De benodigde
slagenergie van het heiblok en benodigde slagkracht van het trilblok om de palen /
damwanden op diepte te krijgen worden in vervolgfase vastgesteld.
Toetsing trillingen conform grenswaarden uit SBR-A [17]
Toetsing van de daadwerkelijke trillingen aan de gestelde grenswaarden wordt
gedaan in uitvoering middels (mits toepassing) monitoring van de betreffende
belendingen.
Gerelateerde eisen: SES-00722 (VSE) en UV0052 (VSP)
8.2 Monitoring zettingen
In de vervolgfase wordt een monitoringsrapport opgesteld waarin wordt ingegaan
op het monitoren van zettingen.
Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de locaties en meetfrequenties van
zakbaken en updates van de geprognotiseerde (rest)zettingen op basis van de
opgetreden zettingen.
Gerelateerde eisen: G0120, G0130, en G0140 (VSP)