stageverslag ruu vnci a deij

69
1 1. INLEIDING 1.1. Opdracht voor deze stage De Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) heeft via de Rijksuniversiteit Utrecht een stage aangeboden aan studenten communicatiekunde. Deze stage had risico- communicatie als onderwerp: hoe vertelt een chemisch bedrijf zijn omwonenden wat de risico's zijn van dat bedrijf en hoe instrueer je mensen wat ze moeten doen in het geval er op die fabriek iets mis gaat? Als bedrijf waar ik deze stage zou vervullen, was Hydro Agri Sluiskil uitgekozen. Daarbij werden de volgende subdoelen gesteld: a. onderzoeken of de brochure en de ingesloten alarminstructiekaart begrijpelijk zijn voor de omwo nenden; b. op basis van de uitkomsten van a) aanbevelingen opstellen voor de verbetering van de brochure; c. op basis van de uitkomsten van a) en b) een ideaal model maken voor een dergelijke publikatie en een handleiding voor het samenstellen daarvan. Wegens bezwaren van de kant van de directie is deze stage in een vrij laat stadium afgeblazen. Daarna is geprobeerd om de stage voort te zetten op Dow Chemical Terneuzen, maar vanwege onder meer tijdsproblemen is op een gegeven moment voor een andere invulling van deze stage gekozen: nl. het beschrijven van een onderzoeksmethode die een bedrijf dat zijn omwonenden wil voorlichten, kan gebruiken bij de voorlichtingscampagne. Tevens worden summier enige empirisch gefundeerde tekstadviezen besproken. 1.2. Juridisch kader Op 10 juli 1976 ontsnapte in het Italiaanse Seveso ruim twee kilo dioxine uit een chemische fabriek, hetgeen ernstige gevolgen had voor het milieu en de omwonenden. Mede naar

Upload: deroderidder

Post on 06-Jun-2015

628 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

Page 1: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

1. INLEIDING

1.1. Opdracht voor deze stage

De Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI)

heeft via de Rijksuniversiteit Utrecht een stage aangeboden

aan studenten communicatiekunde. Deze stage had risico-

communicatie als onderwerp: hoe vertelt een chemisch bedrijf

zijn omwonenden wat de risico's zijn van dat bedrijf en hoe

instrueer je mensen wat ze moeten doen in het geval er op

die fabriek iets mis gaat? Als bedrijf waar ik deze stage

zou vervullen, was Hydro Agri Sluiskil uitgekozen. Daarbij

werden de volgende subdoelen gesteld:

a. onderzoeken of de brochure en de ingesloten

alarminstructiekaart begrijpelijk

zijn voor de omwo nenden;

b. op basis van de uitkomsten van a) aanbevelingen

opstellen voor de verbetering van de brochure;

c. op basis van de uitkomsten van a) en b) een ideaal

model maken voor een dergelijke publikatie en een

handleiding voor het samenstellen daarvan.

Wegens bezwaren van de kant van de directie is deze stage in

een vrij laat stadium afgeblazen. Daarna is geprobeerd om de

stage voort te zetten op Dow Chemical Terneuzen, maar

vanwege onder meer tijdsproblemen is op een gegeven moment

voor een andere invulling van deze stage gekozen: nl. het

beschrijven van een onderzoeksmethode die een bedrijf dat

zijn omwonenden wil voorlichten, kan gebruiken bij de

voorlichtingscampagne. Tevens worden summier enige empirisch

gefundeerde tekstadviezen besproken.

1.2. Juridisch kader

Op 10 juli 1976 ontsnapte in het Italiaanse Seveso ruim twee

kilo dioxine uit een chemische fabriek, hetgeen ernstige

gevolgen had voor het milieu en de omwonenden. Mede naar

Page 2: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

aanleiding van dit ongeluk werd door de Europese Gemeenschap

in 1982 een richtlijn uitgevaardigd om de risico's van

dergelijke ongevallen te beheersen en de gevolgen van zulke

ongelukken zoveel mogelijk te beperken. Per 15 september

1988 werd deze richtlijn in het Staatsblad opgenomen1. Deze

richtlijn heet in het dagelijks spraakgebruik de post-

Seveso-richtlijn.

Bedrijven die onder deze richtlijn vallen, zijn ver-

plicht een Externe Veiligheids Rapportage (EVR) op te

stellen en aan te bieden aan de autoriteiten. Bovendien

staat in de nota van toelichting op dit besluit dat personen

die gevaar lopen door een zwaar ongeval te worden getroffen,

op passende wijze moeten worden voorgelicht over de

getroffen veiligheidsmaatregelen en de manier waarop zij

zich bij een ongeval dienen te gedragen.

1.3. Doelen van risicovoorlichting

Welke doelen wil de risicovoorlichting bereiken? Otway

(1987) noemt twee doelstellingen: het publiek beïnvloeden om

een bepaald beleid op het gebied van de technologie te

accepteren en het publiek duidelijk maken hoe ze zelf

bepaalde risico's kunnen vermijden. Deze indeling is voor

ons onderzoek wat al te grofmazig.

Covello, Von Winterfeldt & Slovic (1987) onderscheiden

vier doelstellingen:

informeren over risico's; het propageren van gedragsveran-

dering en het treffen van beschermende maatregelen; het

verstrekken van rampwaarschuwingen en informatie in noodge-

vallen en tenslotte het uitwisselen van informatie en een

gezamelijke aanpak van de problematiek door burgers en

overheid. Vooral de eerste twee doelstellingen zijn voor

deze stage van belang.

1 Besluit van 15 september 1988, inzake de risico's van zware ongevallen, Staatsblad, 1988, nr. 432.

Page 3: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

In het boek Overheidsvoorlichting bij rampen, een

uitgave van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, worden de

volgende hoofddoelen van rampenvoorlichting genoemd:

a. m.b.t. kennis: een optimale bekendheid nastreven

met het ontwikkelde basisalarmeringsscenario bij een

ramp;

b. m.b.t. attitudes: het nastreven van acceptatie van

het basisalarmeringsscenario;

c. m.b.t. gedrag: zorgen dat de doelgroep qua kennis

en houding optimaal voorbereid is op acute voorlich

ting tijdens een concrete gebeurtenis.

Om die doelstellingen te realiseren, moeten volgens deze

publikatie ook de volgende doelstellingen geformuleerd

worden:

a. het rampenbesef bij de doelgroep actualiseren;

b. het versterken van het gezag van de rampbestrij

ders;

c. versterken van de geloofwaardigheid van de bescher

mingsmogelijkheden.

Nu heeft genoemde publikatie betrekking op alle mogelijke

rampen die zich ooit in Nederland kunnen voordoen; zij richt

zich niet specifiek op risico's van chemische industrie. De

rol van het bedrijfsleven blijft in dit boek dan ook haast

volledig buiten beschouwing; alleen het wenselijke optreden

van de overheid voor en tijdens rampen wordt besproken.

Anders is dat met Van Eijndhoven & Worrell (1991). Zij

noemen drie doelen die belangrijk zijn bij de voorlichting

over risico's van industriële ongevallen:

a. het bevorderen van kennis en inzicht over risico

dragende activiteiten;

b. het scheppen van vertrouwen tussen diegene die

informatie geeft over deze activiteiten en omwonenden;

c. het beïnvloeden van gedrag van de bevolking in

rampsituaties.

Deze laatste indeling geldt min of meer als normatief in

Page 4: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Nederland, ook Stallen, De Boer, Van Eijndhoven, Van de

Pligt, Weterings & Worrell (1990) gewagen ervan, evenals Van

Eijndhoven, De Boer & Worrell (1990). Bedrijven proberen bij

het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal zoveel mogelijk

deze doelstellingen te halen. Vandaar dat deze doelen ook in

ons onderzoek aangehouden worden.

1.4. Inhoud van de risicovoorlichting

1.4.1. Voorschriften van de Seveso-richtlijn

Wat moet er allemaal in een brochure staan die omwonenden

van een chemisch complex inlicht over mogelijke risico's en

de zelfbescherming daartegen?

Voor de chemische industrie is de eerder aangehaalde

post-Seveso-richtlijn belangrijk. Bijlage VII van deze

richtlijn specificeert de eisen die aan de informatie worden

gesteld. In het voorlichtingsmateriaal moeten vermeld staan:

a. de naam van het bedrijf en de lokatie;

b. de identiteit van de persoon die de informatie

verstrekt, te specificeren aan de hand van zijn functie;

c. een bevestiging van het feit dat de vigerende en/of

bestuursrechtelijke bepalingen op de lokatie van toepassing

zijn en dat er een Externe Veiligheidsrapportage aan de

autoriteiten is overhandigd;

d. een uitleg in eenvoudige bewoordingen van de op de

lokatie verrichte activiteiten;

e. de gangbare benamingen / generische benamingen /

algemene indeling in gevarenklassen op de lokatie van de

chemische stoffen die een rol spelen bij een zwaar ongeval,

met een indicatie van de belangrijkste gevaarsaspecten;

f. algemene informatie over de risico's van een zwaar

ongeval, waaronder de potentiële gevolgen voor de bevolking

en het milieu;

g. gedetailleerde gegevens over de wijze waarop de

bevolking in kwestie bij een ongeval geïnformeerd en op de

hoogte gehouden wordt;

Page 5: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

h. gedetailleerde gegevens over door de bevolking in

kwestie bij een ongeval te treffen maatregelen en de te

volgen gedragslijn;

i. een bevestiging van het feit dat door het bedrijf

adequate maatregelen op de lokatie zijn getroffen, waaronder

het leggen van de nodige contacten met de rampbestrij-

dingsdiensten, teneinde de te voorziene ongevallen het hoofd

te bieden en de gevolgen ervan zo gering mogelijk te houden;

j. een verwijzing naar het externe rampenplan dat is

opgesteld om eventuele buiten de lokatie merkbare gevolgen

van een ongeval te bestrijden. Hierin moet het advies zijn

opgenomen om bij een ongeval in te gaan op iedere aanwijzing

en ieder verzoek van de rampbestrijdingsdiensten;

k. gedetailleerde gegevens over de plaatsen waar, met

inachtneming van de in de nationale wetgeving neergelegde

bepalingen inzake vertrouwelijkheid, nadere informatie kan

worden verkregen, waaronder algemene inlichtingen over de

preventieve veiligheidsmaatregelen bij de industriële

activiteit en over het rampenplan.

1.4.2. Dosering van de informatie

Hoe uitgebreid dient de informatie te zijn en zijn alle

inhoudselementen die in de voorgaande paragraaf genoemd

zijn, even belangrijk? Deze vragen prangen des te meer als

men bedenkt dat de informatie complex is en de doelgroep

heterogeen. Om een zo groot mogelijk deel van de doelgroep

te bereiken is het volgens Van Eijndhoven, De Boer & Worrell

(1990) belangrijk om de informatie te splitsen in primaire

en secundaire informatie: de primaire informatie wordt

algemeen verspreid, de secundaire informatie is op aanvraag

beschikbaar. Ook Stallen e.a. (1990) wijzen op het belang

van deze splitsing (p.62).

De primaire informatie dient voor iedereen begrijpe-

lijk te zijn: eenvoudig woordgebruik is dus een eerste

vereiste. Verder dient deze informatie natuurlijk alle

Page 6: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

punten uit de voorafgaande paragraaf te bevatten, maar men

moet niet al te uitgebreid op die punten ingaan. Van Eijnd-

hoven e.a. (1990) raden aan om de informatie duidelijk te

structureren, o.a. m.b.v. tussenkopjes.

Secundaire informatie kan geordend worden per onder-

werp. Geïnteresseerden kunnen bijvoorbeeld informatie aan-

vragen over milieuvergunningen, de resultaten van risico-

analyses, preventieve overheids- en bedrijfsmaatregelen,

geschiedenis van het bedrijf, produktinformatie en informa-

tie over de post-Seveso-richtlijn (zie bijvoorbeeld Stallen

e.a. (1990), bijlage 3).

Om te bepalen aan hoeveel informatie de doelgroep

behoefte heeft, is er maar één manier: onderzoek naar de

informatiebehoefte bij het publiek (vgl. Van Eijndhoven &

Worrell (1991), p.95, en Gutteling (1991), p.108-9, evenals

Stallen e.a. (1990), p.50, evenals hoofdstuk 3 en bijlage

III).

1.5. Wetenschappelijke inzichten omtrent risico-communicatie

In bovenstaande paragrafen is besproken wat er in het

voorlichtingsmateriaal moet staan en hoe je die informatie

het beste kunt doseren. De inhoud van de voorlichting is

wettelijk bepaald. De dosering ervan is een kwestie van

inschatting; telkens zal onderzocht moeten worden wat de

informatiebehoefte is van het publiek, zodat men niet

overladen wordt met een overkill aan voorlichting, met het

gevaar dat men ook het essentiële van de risicovoorlichting

bij het oud papier dumpt: de alarminstructies.

In deze paragraaf wordt verkend wat het wetenschappe-

lijk onderzoek naar risico-communicatie aan aanbevelingen

heeft opgeleverd die voor dit onderzoeksproject van belang

zijn. Bedacht dient te worden dat niet al dat onderzoek

rechtstreeks bruikbaar is. Zo vindt het onderzoek in de

Verenigde Staten plaats in een geheel andere juridische en

culturele context: waar in de VS zeer sterk de nadruk wordt

Page 7: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

gelegd op 'the right to know', is in Europa een veel even-

wichtiger verdeling tussen 'right to know' en 'need to

know'. (vgl. Eijndhoven & Worrell (1991), p. 76).

Het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de

risico-communicatie heeft zich met name beziggehouden met de

risico-perceptie, het presentatiewijze van de risico-

informatie, en een aantal bronkenmerken. Een goed, maar

enigszins gedateerd overzicht van onderzoek naar risico-

communicatie is te vinden in Stallen, De Boer, Van Eijndho-

ven, Keren, Van de Pligt en Worrell (1988). Hieronder zullen

de belangrijkste onderzoeksresultaten op genoemde gebieden

worden besproken.

1.5.1. Onderzoek naar risico-perceptie

Er is vrij veel onderzoek geweest naar de vraag hoe mensen

risico's inschatten. Het begrip risico wordt vaak gedefi-

nieerd als de ernst van de ongewenste gevolgen maal de kans

dat deze gevolgen zich voordoen (zie ook Weterings (1992)).

Een kenmerk van technologische (in casu chemische) risico's

is de zeer kleine kans op een ongeval met ernstige en

grootschalige consequenties, de zgn. 'low probability, high

consequence risks'. Gutteling (1991) gaat in op de vraag

waarom leken die risico's over het algemeen hoger inschatten

dan experts, terwijl meer 'alledaagse' risico's, zoals die

welke ontstaan door tabaksconsumptie en verwilderd

verkeersgedrag, door leken juist worden onderschat (p. 14).

Allereerst bespreekt hij het psychometrisch onderzoek

dat risico-perceptie als onderwerp had. Dit onderzoek heeft

voornamelijk betrekking op de cognitieve component van

risico-beleving. Uit deze tak van onderzoek is gebleken dat

risico-inschatting niet louter samenhangt met 'objectieve',

kwantitatieve kansinformatie, maar ook met meer 'subjectie-

ve' eigenschappen van technologieën: de mate van bedrei-

gendheid en onbeheersbaarheid, de mate waarin de risico's

bekend zijn en begrepen worden, en het aantal personen dat

Page 8: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

aan het risico blootstaat. (Slovic, Fischhoff & Lichtenstein

(1980), Slovic (1987)). Vlek & Stallen (1979) noemen nog een

andere beoordelingsdimensie: de mate van georganiseerde

beveiliging, die sterk samen zou hangen met factoren als

'persoonlijke onvermijdbaarheid' en 'onvoorstelbaarheid'.

Daarnaast is er ook onderzoek verricht naar de motiva-

tionele en affectieve aspecten van risico-beleving. Attitu-

des omtrent risico-beleving blijken samen te hangen met

psychologisch risico, technische en economische voordelen,

sociaal-politieke gevolgen en milieu-effecten (Otway &

Fishbein (1977)). Midden (1986) wijst op de belangrijke rol

van veiligheidsaspecten bij gevoelens omtrent risico: weinig

verrassend. Voor de emotionele verwerking van risico-

informatie is verder de mate waarin men zelf invloed denkt

te kunnen uitoefenen op de voorkoming en beperking van

erstige gevolgen van belang. (de zelfeffectiviteitsver-

wachting (Bandura (1977)) en de 'perceived control' (Ajzen &

Madden (1986))).

Verder is onderzoek gedaan naar de vraag of gevoelens

van onveiligheid met betrekking tot industriële risico's

samenhangen met bepaalde demografische variabelen: vrouwen

vertonen meer gevoelens van onveiligheid dan mannen, en

vinden die risico's ook minder acceptabel (Gutteling &

Wiegman (1990), (1993)); en mensen die in de directe nabij-

heid van een chemisch complex wonen hebben minder gevoelens

van onveiligheid dan mensen die er verder vandaan wonen en

vinden de risico's ook meer acceptabel (Wiegman, Gutteling &

Boer (1991)).

1.5.2. Presentatie van risico-informatie

Belangrijk voor dit onderzoek is de vraag hoe je risico-

informatie aan het publiek presenteert. In de dagelijkse

voorlichtingspraktijk bij bedrijven lijkt men er van uit te

gaan dat het geven van getalsmatige informatie de angst bij

de mensen zal wegnemen (de risico's zijn immers zeer klein).

Page 9: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Volgens Johnson & Luken (1987) speelt die getalsmatige

informatie een te verwaarlozen rol bij de beoordeling van

risico's. Vanuit de communicatiewetenschappen is onderzoek

gedaan naar de vraag wat het effect is als informatie over

één bepaald risico op verschillende manieren wordt gepresen-

teerd. Er zijn in het buitenland drie belangrijke onderzoe-

ken in dit verband die het bespreken waard zijn: Slovic,

Fischhoff & Lichtenstein (1978), Harding, Eiser &

Kristiansen (1982) en Roth, Granger Morgan, Fischhoff, Lave

& Bostrom (1990).

Het onderzoek van Slovic laat zien dat de risico-

inschatting van het publiek groter is als de risico-infor-

matie ook als groot wordt gepresenteerd. Als je automobi-

listen meedeelt dat de kans dat men overlijdt aan één auto-

ritje 1 op de 3.5 miljoen is, denkt men dat dat risico

kleiner is dan wanneer je zegt dat dat risico op een lang

automobilistenleven (zeg 50 jaar) ongeveer 1 op 100 be-

draagt. Harding e.a. komen tot de conclusie dat een verge-

lijking van een risico met een ander risico tot een ver-

kleining van de risicoschatting kan leiden, met name als die

verschillende risico's ook nog eens visueel worden

gepresenteerd, bv. in een vergelijkende grafiek. Roth komt

tot de conclusie dat aanbevelingen over verbale vergelij-

kingen van verschillende risico's niet empirisch zijn gefun-

deerd; proefpersonen blijken anders op risico-informatie te

reageren dan enthousiaste auteurs van communicatiehandboeken

wel eens menen. Algemeen wordt aanbevolen alleen dan

risico's met elkaar te vergelijken als ze in kwalitatief en

kwantitatief opzicht overeenstemmen (Weterings (1992), maar

ook hier ontbreekt de empirische ondergrond.

Stallen e.a. (1988) besteden vrij veel aandacht aan

het optimaliseren van de presentatie van kwantitatieve

risico-informatie. Zij houden een pleidooi voor een algemeen

te hanteren risico-index, een schaal van Beaufort voor

industriële calamiteiten. In de reeds bestaande risico-

Page 10: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

communicatiepraktijk worden die risico's echter heel anders

verduidelijkt, nl. met behulp van zgn. risico-contouren voor

het individuele risico en F/N-curves voor het groepsrisico.

Deze twee kwantificeringen, als resultaten van risico-

analyse, staan ook altijd vermeld in de Externe Veiligheids

Rapportage (EVR) van een bedrijf.

Gutteling (1991) vergeleek twee manieren van risico-

presentatie: vergelijkende kansinformatie (kans op ongeluk

in fabriek werd vergeleken met een 'bekender' risico) en

numerieke kansinformatie ('1 keer op 100 miljoen jaar').

Personen die de vergelijkende kansinformatie kregen, beoor-

deelden de nadelen als minder ernstig, maar dat leidde niet

tot een positievere attitude, o.a. omdat de voordelen als

minder positief werden gezien. Het aanbieden van numerieke

kansinformatie alleen heeft geen enkel effect.

Van Eijndhoven & Worrell (1991) komen tot de conclusie

dat de empirische basis van de veronderstellingen van

onderzoekers ten aanzien van de reacties van mensen op

bepaalde vormen van risico-presentaties, zwak is. Zij raden

aan om bij het publiek na te gaan aan welke risico-informa-

tie het publiek behoefte heeft. Gezien in het licht van het

onderzoek van Roth (1990) is dat een verstandige conclusie.

De vraag is of informatie over risico's wel op een

'objectieve' manier te geven is. Het is goed voor het imago

van je bedrijf als je kunt zeggen dat de kans op dood door

een calamiteit op jouw fabriek voor een omwonende extreem

klein is. Echter, het is alleszins aannemelijk dat mensen

daar helemaal niet zo in geïnteresseerd zijn; veel belang-

rijker is de vraag voor de mensen óf zij risico lopen en of

de gevolgen van een calamiteit hun ernstig zal schaden. Het

is dan ook discutabel of het presenteren van risico-contou-

ren, risico-vergelijkingen en risico-indexen wel relevante

informatie voor de burger vormen. Toekomstig onderzoek zal

zich dan ook mijns inziens moeten richten op de vraag of en

zo ja aan welke (kwalitatieve of kwantitatieve) risico-

Page 11: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

informatie men behoefte heeft.

Overigens blijkt dat ook kwalitatieve informatie door

het publiek vaak foutief geïnterpreteerd wordt. Pander Maat

& Klaassen (1994) hebben onderzoek gedaan naar de wijze

waarop kwalitatieve frequentieomschrijvingen van nevenef-

fecten van medicijnen worden geïnterpreteerd. Uit dat

onderzoek blijkt dat mensen over het algemeen frequenties

van bijwerkingen veel te hoog inschatten. Ook als zo'n

kwalitatieve omschrijving dan vervangen wordt door een

andere omschrijving die duidt op een lagere frequentie, is

het effect minimaal.

1.5.3. Onderzoek naar zenderkenmerken

Onderzoek naar de bronkenmerken heeft zich vooral toege-

spitst op de kenmerken geloofwaardigheid en attractiviteit.

McGuire (1969) verdeelt geloofwaardigheid in twee factoren:

deskundigheid en betrouwbaarheid. Voor ons onderzoek is

hierbij van belang dat de bron al gauw minder betrouwbaar

wordt gevonden als de ontvanger meent dat de bron belang

heeft bij het onderwerp, zelfs al is het een deskundige bron

(McGuire (1985)). Aan de andere kant is het zo dat de

betrouwbaarheid, en dus de geloofwaardigheid, van de bron

toenemen als die een verhaal houdt dat tegen zij eigen

belangen indruist (Eagly, Wood & Chaiken (1978)), wat ook

enigszins het geval is bij risico-communicatie.

Ook Gutteling (1991) heeft onderzoek gedaan naar de

invloed van geloofwaardigheid van de zender. Het bleek in

dit onderzoek weinig uit te maken of de overheid of het be-

drijfsleven als zender in de voorlichting fungeerde: beide

bleken ongeveer even geloofwaardig te worden gevonden.

Het onderzoek naar de effecten van boodschapkenmerken

wordt besproken in hoofdstuk 2, terwijl in hoofdstuk 3 het

onderzoek naar ontvangersgebonden variabelen centraal staat.

1.5.4. Presentatie van veiligheidsadviezen

Page 12: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

In de voorafgaande subpapragrafen is besproken wat de

wetenschappelijke inzichten zijn waarmee men rekening moet

houden als men mensen voorlicht over industriële risico's.

Echter, de Seveso-richtlijn schrijft ook voor dat omwonenden

geïnformeerd dienen te worden over de te volgen gedragslijn

in het geval van een ernstige calamiteit.

Allereerst is daar de vraag hoe uitgebreid de voor-

lichting daaromtrent moet zijn. Moeten vooraf slechts wat

essentiële gedragsregels worden gegeven, en bij een echte

ramp pas gedetailleerde informatie? Of is het handiger om

dat juist andersom te doen: vooraf uitgebreide aanwijzingen,

zodat bij een echte ramp volstaan kan worden met de meest

essentiële dingen? Volgens het literatuuroverzicht van

Stallen e.a. (1988) is daar in de literatuur heel weinig

over bekend. Er dient rekening te worden gehouden met het

feit dat men minder snel kennis neemt van uitgebreide

boodschappen als daartoe geen urgentie bestaat, en als men

toch kennis neemt, is de kans groot dat die weer gauw

vergeten wordt.

Stallen e.a. stellen dat de interesse in voorlichting

over zelfbeschermende maatregelen laag zal zijn als men

verwacht dat:

- er toch niets ernstigs zal gebeuren;

- een eventueel ongeval fataal zal zijn;

- de aanbevolen handelswijze onuitvoerbaar is;

- dat men zich op een andere wijze kan beschermen.

Het is dus zeer belangrijk om in de voorlichting mee te

nemen dat een eventueel ongeval niet direct fataal hoeft te

zijn, en dat de handelswijze om zichzelf te beschermen goed

uitvoerbaar is. Verder is belangrijk dat de meest essentiële

gedrags-informatie op een zelfstandige eenheid staat die

gemakkelijk te bewaren is en die men snel kan raadplegen

(lees: een alarminstructiekaart).

1.6. Planmatige aanpak

Page 13: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Het is van belang dat de voorlichting planmatig wordt

aangepakt: de keuzen van bron, boodschap, medium en ontvan-

ger worden zorgvuldig op elkaar afgestemd in het kader van

bepaalde communicatiedoelen en van bepaalde verwachtingen

over de doelgroep. Bij deze planmatige aanpak is de thema-

keuze essentieel: de kapstok om de informatie aan op te

hangen. Stallen e.a. (1990) raden aan om als thema te kie-

zen: het bedrijf en de veiligheid van zijn omgeving (p.68).

Een ander belangrijk punt is het in kaart brengen van de

kenmerken van de doelgroep: uitgangspositie (kennis en

verwachtingen omtrent het bedrijf en de overheid, informa-

tiebehoefte), bereikbaarheid (bieden bestaande communicatie-

netwerken aanknopingspunten voor informatie-overdracht) en

homogeniteit op demografische variabelen (Stallen e.a.

(1988), p.12 vv., Stallen e.a. (1990), p.105). In verband

met de te verwachten heterogeniteit van de doelgroep is de

aanbeveling gedaan om de informatie uit te splitsen in een

primair en een secundair deel (zie § 1.4.2.)

1.7. Beoordeling en effecten van voorlichtingsmateriaal

In de voorafgaande paragrafen zijn de verplichte onderdelen

van het voorlichtingsmateriaal voor omwonenden besproken en

is ingegaan op de vraag op welke wijze deze informatie het

beste te presenteren is. Het aldaar besprokene was echter

grotendeels het produkt van laboratoriumonderzoek. Hoe werkt

risico-voorlichting in het echte leven? Welke effecten

treden daar op?

In 1989 is in Nederland op verschillende plaatsen

begonnen met voorlichting over industriële risico's aan

omwonenden. Bij deze campagnes werd gebruik gemaakt van een

zogenaamde planmatige aanpak, die in de voorafgaande para-

graaf besproken is.

In Dordrecht (Du Pont de Nemours) en Elst (Luxan)

werden als proefproject de eerste informatiecampagnes

Page 14: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

gehouden. Een verslag van deze proefprojecten is te vinden

in Stallen e.a. (1990). Daarna kwamen Akzo (Hengelo), GE

Plastics2 (Bergen op Zoom) en een gezamenlijke voorlich-

tingscampagne van zo'n 30 bedrijven in het Botlek-gebied.

Bij het proefproject bij Du Pont is het informatie-materiaal

gepretest. Het bleek dat dit materiaal zeker niet te

uitgebreid moest zijn (het informatiemateriaal bestond uit 3

A4-tjes met een instructiekaart). Verder kwam aan het licht

dat men zeer behoedzaam moet omspringen met risico-

vergelijkingen; Du Pont had het risico dat een omwonende

loopt, vergeleken met de kans dat één persoon dodelijk wordt

getroffen door de bliksem. Men bleek dat een onderschatting

van het risico te vinden. Ook bij Luxan bleek dat het niet

raadzaam is al te stellig te doen over het ontbreken van

bepaalde schadelijke eigenschappen van stoffen; het

ontkennen of bagatelliseren van risico's door deze zenders

werkt averechts. Dit kan gelegen hebben aan het mogelijke

feit dat men deze voorlichting van deze bedrijven toch met

een korreltje zout nam, maar mogelijk heeft ook informatie

in de media over milieuschade die veroorzaakt wordt door

chemische bedrijven een rol gespeeld ("Het is allemaal niet

zo onschuldig"). Zulke informatie kan het effect van voor-

lichting over risico's enigszins relativeren en neutralise-

ren.

De gevolgen van de voorlichtingscampagnes waren bij het

project in Dordrecht de volgende:

- de campagne leidde niet tot grotere onrust of angst

onder de omwonenden

- de campagne heeft niet geleid tot een toegenomen

vertrouwen in de zorgvuldigheid van het beleid

2. Voor verslag van dit project leze men Evaluatie voor-lichtingsproject GEP/EVR en gemeentelijke rampenbestrijding.

Page 15: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

- de omwonenden vonden de informatie over hoe te

handelen bij een ramp het belangrijkst; men bleek zeer

weinig behoefte te hebben aan getalsmatige risico-informa-

tie, kwalitatieve omschrijvingen zijn dus voldoende;

- van de mogelijkheid om aanvullende informatie te

verkrijgen werd zeer weinig gebruik gemaakt;

- de kennis over maatregelen in het geval van een ramp

en de wijze van alarmering nam door de campagne duidelijk

toe.

Bij de campagne in Hengelo is er geen (wetenschappelijk

verantwoorde) effectmeting gehouden. Bij de campagne bij

General Electric Plastic bleek dat slechts ongeveer de helft

van de mensen behoefte had aan de informatie. Aangezien bij

deze campagne geen voormeting vooraf is gegaan, zijn de

andere resultaten van de meting niet interpreteerbaar, in

die zin dat ze niets zeggen over het effect van de campagne.

Van de campagne in het Botlekgebied is geen verslag van de

effectmeting beschikbaar.

Van Eijndhoven & Worrell (1991) geven aan dat er wat betreft

het pretesten nog veel werk te doen valt: zij raden in ieder

geval het pretesten van zo'n brochure aan en stellen verder

dat het gewenst is om te experimenteren met verschillende

vormen van risicocommunicatie. Voor zover na te gaan, zijn

de hier besproken brochures zeer globaal gepretest. Een meer

systematische benadering ligt voor de hand.

Page 16: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

2. HET OPTIMALISEREN VAN BROCHURES I: DE TEKST CENTRAAL

In de volgende twee hoofdstukken wil ik aangeven wat de bij-

drage kan zijn van de communicatiekunde aan het optimalise-

ren van risico-communicatie. Daarbij zal ik mij niet zozeer

bezighouden met het proces van risicovoorlichting. De lezer

die wil weten hoe je een goede voorlichtingscampagne opzet,

wordt verwezen naar Van Eijndhoven, De Boer en Worrell

(1990). In dit en het volgende hoofdstuk wordt de vraag

behandeld hoe je een voorlichtingsbrochure over risico's van

de chemische industrie zo goed mogelijk opzet. Daarbij zijn

tenminste twee factoren van belang: de tekst zelve èn de

lezer van die tekst.

De taalbeheersing is allereerst de discipline die

geacht wordt adviezen te kunnen leveren aangaande inhoud,

structuur en stijl van een tekst. Het onderzoek op deze

gebieden, voor zover relevant voor deze stage-opdracht, zal

kortelings besproken worden in dit hoofdstuk. Verder zal in

dit hoofdstuk een methode gepresenteerd worden om de sterke

en zwakke punten van de tekst tegen het licht te houden. In

het volgende hoofdstuk wordt de optimalisatie van brochures

vanuit het standpunt van de ontvangers bezien: hoe kom je

erachter hoe je publieksgroep eruit ziet, wat ze van het

onderwerp weten en hoe ze er tegenaan kijken. En, last but

not least, hoe ontlok je proefpersonen commentaar over een

voorlichtingstekst?

2.1. Effecten van tekstmanipulaties

2.1.1. Kenmerken van informatieve teksten

In de taalbeheersingsliteratuur is behoorlijk wat onderzoek

gedaan naar effecten van manipulaties met tekstkenmerken.

Dit onderzoek zal in deze paragrafen summier besproken wor-

den, voor zover dit van belang is voor risico-communicatie

en voor zover er inderdaad effecten waarneembaar waren.

Hoeken (1993) is een overzichtsartikel van belangrijke

effecten van manipulaties met inhoud, stijl en structuur van

Page 17: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

een tekst. Allereerst bespreekt hij het onderzoek op het

gebied van de informatieve teksten. Deze teksten zijn voor

ons van belang waar het gaat om de beschrijving van het

produktieproces en de op de fabriek aanwezige gevaarlijke

stoffen bijvoorbeeld. Een belangrijk punt is dat het opnemen

van interessante maar niet relevante informatie het leren

van de belangrijke informatie kan verstoren (Reder &

Anderson (1980), Graves, Slater, Roen, Redd-Boyd, Duin,

Furniss & Haseltine (1988)). Extra informatie wordt alleen

onthouden als die gerelateerd is aan de hoofdpunten van de

tekst (Reder (1982), Graves, Penn, Earle, Thompson, Johnson

& Slater ((1991)).

Met betrekking tot de structuur van informatieve

teksten blijkt het zo te zijn dat informatie die hoog in de

tekststructuur staat veel beter wordt onthouden dan infor-

matie laag in de tekststructuur. Meyer (1985) wijst erop dat

het doorgronden van de tekststructuur belangrijk is voor de

efficiënte opslag van informatie. Schrijvers kunnen hun

lezers behulpzaam zijn bij het doorgronden van de

tekststructuur door die structuur te signaleren, bijvoor-

beeld met tussenkopjes, vooraankondigingen en logische

connectieven. Spyridakis & Standal (1987) voerden een

onderzoek uit naar het effect van voornoemde tekstmanipula-

ties. Het bleek dat elk van de genoemde signalen het tekst-

begrip kan verhogen, maar dit is afhankelijk van de moei-

lijkheidsgraad van de tekst. Lezers met veel voorkennis over

het tekstonderwerp hadden de signalen niet nodig, terwijl

bij erg moeilijke teksten de signalen alleen onvoldoende

waren voor een goed tekstbegrip. Ook Hartley & Jonassen

(1985) concluderen in hun overzichtsartikel dat kopjes een

positief effect hebben op het onthouden van teksten.

Met betrekking tot de stijl van informatieve teksten

is er weinig te zeggen; er is nog nauwelijks onderzoek

gedaan naar stilistische kenmerken die interesse opwekken.

Page 18: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

2.1.2. Kenmerken van persuasieve teksten

De bevindingen op het gebied van de persuasieve teksten zijn

voor ons onderwerp van belang waar het gaat om het

geruststellen van de burgers: de preventieve en repressieve

maatregelen met betrekking tot calamiteiten geven geen

aanleiding tot zorg. Ook bij het instrueren van de burgers

voor het geval er werkelijk een ramp plaatsvindt, kent een

persuasief aspect, namelijk daar waar het gaat om het

overtuigen van de burger dat de aanbevolen handelswijze ook

inderdaad effectief is wanneer je jezelf moet beschermen.

Welke kenmerken maken een tekst persuasief? Als het

gaat om de inhoud, zijn natuurlijk de soort gebruikte

argumenten van belang. Hoeken wijst erop dat voor het kiezen

van de juiste argumenten kennis van de opvattingen van het

publiek nodig is: teksten die met argumenten komen aanzetten

die de lezer totaal niet relevant vindt, hebben geen effect.

Als er niet wordt ingegaan op punten die de lezer wel van

belang vindt, leidt dat tot een stellingname die

tegengesteld is aan die van de tekst. (Burgoon & Miller

(1985)). Onderzoek van de opvattingen van het publiek zijn

dus noodzakelijk (zie hoofdstuk 3).

Voorts de vraag of conclusies in een tekst altijd

geëxpliciteerd moeten worden. McGuire (1969) stelt dat het

gebruik van expliciete conclusies ervoor zorgt dat de zender

minder ambigu overkomt, hetgeen zijn geloofwaardigheid ten

goede komt. Gutteling (1991) vond echter geen effect van dit

tekstkenmerk.

Als het gaat om de inhoud van persuasieve teksten is

ook de vraag van belang hoever het standpunt van de zender

mag afwijken van dat van de ontvanger. Zowel de theorie van

Fishbein & Ajzen (1975), als de social judgment-theorie van

Sherif & Hovland (1961), gaan er van uit dat er een ∩-

vormige relatie bestaat tussen attitudevernadering en

discrepantie: zowel boodschappen met extreem weinig als met

Page 19: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

extreem veel discrepantie hebben minder attitudeverandering

tot gevolg dan wanneer de mate van discrepantie tussen beide

extremen in ligt.

McGuire bespreekt verscheidene onderzoeken waaruit

blijkt dat informatie die tegen de mening van de lezer

ingaan, wel degelijk wordt verwerkt, in tegenstelling tot

wat vroegere psychologische theorieën wel eens suggereerden.

Vooral onder de volgende voorwaarden wordt contrasterende

informatie verwerkt:

- wanneer het onderwerp controversieel is en de ont-

vanger zich bij dat onderwerp betrokken voelt (voor risico-

communicatie: bijvoorbeeld mensen uit de milieubeweging);

- wanneer de ontvanger een groot zelfvertrouwen heeft;

- wanneer de ontvanger verwacht dat de argumenten zwak

zullen zijn;

- wanneer de ontvanger zich nauwelijks bij het onder-

werp betrokken voelt, maar wel geïnteresseerd is in nieuwe

gegevens die mogelijk pleiten tegen het eigen standpunt

(mogelijk de omwonenden van een chemisch complex);

- wanneer het gevoel van eigenwaarde niet bedreigd

wordt.

Dan de aloude vraag of je in moet gaan op argumenten

die tegen jouw betoog ingaan. Uit het overzicht van McGuire

(1985) blijkt dat wanneer de ontvanger op de hoogte is van

bestaande tegenargumenten (bijvoorbeeld bij risico-communi-

catie: risico's en milieuvervuiling als gevolg van de chemi-

sche industrie), deze tegenargumenten eerst benoemd en

bestreden moeten worden alvorens het eigen standpunt te

beargumenteren (bijvoorbeeld de voordelen van de chemische

industrie: werkgelegenheid en bijdrage aan de economische

groei). Ook de hoeveelheid argumentatie is van belang, maar

McGuire wijst erop dat op grond van verricht empirisch

onderzoek niet is aan te geven waar de grens ligt tussen

genoeg en teveel argumentatie. Ook hier kan publieksonder-

zoek nuttige wetenswaardigheden opleveren.

Page 20: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Daarnaast is er onderzoek gedaan naar het effect van

het tijdsperspectief waarin de positieve en negatieve

gevolgen van chemische industrie geplaatst worden. Uit

onderzoek blijkt dat individuen bij de beoordeling van de

gevolgen van een activiteit zich in belangrijke mate baseren

op de termijn waarin deze zich zullen voordoen. (Kok

(1983)). Als een negatief gevolg zich verder in de tijd

afspeelt, wordt het als minder ernstig beoordeeld. (Hass,

Bagley & Rogers (1975)).

Tegenover die risico's staan echter ook economische en

technologische voordelen: werkgelegenheid en de ontwikkeling

van nieuwe produkten bijvoorbeeld. Er is weinig onderzoek

gedaan of het noemen van die voordelen effect heeft op de

uiteindelijke attitude t.a.v. technologie. In het onderzoek

van Gutteling kwam aan het licht dat men het optreden van

voordelen waarschijnlijker acht als ze op lange termijn

worden beschreven, hetgeen echter geen positievere attitude

t.a.v. die technologie tot gevolg had. Hij raadt aan om op

een evenwichtige manier voor- en nadelen van de betreffende

technologie te bespreken. Gutteling (1993) beschouwt de

voordelen van een technologie als een goed aanknopingspunt

voor de praktijk van de risicovoorlichting.

Met betrekking tot de structuur van persuasieve teksten

merkt Hoeken op dat het gebruiken van kopjes de persuasieve

kracht van een tekst vergroot, ondanks het feit dat kopjes

in persuasieve teksten in zijn onderzoek niet leidden tot

extra tekstbegrip. Andere onderzoeken naar effecten van de

structuur van persuasieve teksten zijn mij niet bekend.

Ook als het gaat om de stijl van persuasieve teksten

is het werk van Hoeken van belang. Hoeken & Poulssen (1991)

laten zien dat het direct aanspreken van de lezer en het

opvoeren van concrete personen en instanties leidden tot

positievere overtuigingen, zonder dat deze manipulaties tot

extra tekstbegrip leidden. Bovendien hadden deze ingrepen

Page 21: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

een hogere tekstwaardering tot gevolg, terwijl de tekst er

volgens de proefpersonen duidelijker, eenvoudiger, rerle-

vanter geloofwaardiger en minder vrijblijvend door werd.

Ook het onderzoek van Hoeken & Van Wijk (1992) beves-

tigt dit resultaat: wanneer de lezer niet direct wordt

aangesproken, leidt dat tot een negatievere intentie om het

gepropageerde gedrag daadwerkelijk te vertonen. Dit effect

trad overigens alleen op bij mensen met een lage 'need for

cognition' (Cacioppo & Petty (1982)).

Hoeken & Anderiesse (1992) hebben onderzoek gedaan

naar effecten van retorische vragen. Uit dit onderzoek bleek

dat een retorische vraag die voorafgaat aan de argumenten,

onmiddellijk leidt tot een standpuntbepaling. De lezers

nemen een standpunt in en zijn niet meer gevoelig voor de

argumenten die volgen. Als daarentegen de retorische vraag

ná de argumenten geplaatst wordt, wordt het standpunt van de

lezer mede bepaald door de genoemde argumenten. Vragen

achteraf leiden tot een positievere attitude door te

fungeren als een stimulans om na te denken over de

argumenten.

Een volgend punt is de attractiviteit van het voor-

lichtingsmateriaal, hetgeen nauw samen kan hangen met het

persuasieve vermogen. Voor alles moet immers voorkomen

worden dat mensen de brochure ongelezen weggooien. McGuire

(1985) heeft zich hiermee wederom beziggehouden. Allereerst

is daar de kracht van de boodschap (forcefulness of delive-

ry). Een dynamische, krachtige stijl kan van pas komen bij

teksten waarin bronnen voorkomen met een groot prestige en

een grote betrouwbaarheid en wanneer de ontvangers weinig

betrokken zijn bij het onderwerp. Wanneer de voorlichter

niet beschikt over zo'n bron en wanneer de ontvangers sterk

betrokken zijn bij de zaak, doet de voorlichter er beter aan

een bescheiden stijl te hanteren, dat heeft in dat geval

meer persuasie tot gevolg.

Een ander onderdeel van de attractiviteit is het

Page 22: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

figuurlijk taalgebruik. Volgens McGuire is er empirische

basis om te veronderstellen dat vooral metaforen effect

sorteren. Een laatste aspect van attractiviteit is humor.

McGuire laat zien dat humor aan de ene kant de aantrekke-

lijkheid van de bron vergroot, en ook de aandacht van de

ontvanger doet toenemen, maar dat aan de andere kant de bron

gemakkelijk zijn geloofwaardigheid kan verliezen en de

aandacht van de ontvanger afgeleid kan worden van de werke-

lijke boodschap. Vanwege de ernst van het onderwerp lijkt

risico-communicatie niet het aangewezen thema om grapjes

over te maken.

Tenslotte zou men als het gaat om attractiviteit

kunnen onderzoeken of het toevoegen van klachtenlijnen helpt

om de aandacht voor de folder en de 'bewaarbaarheid' ervan

te vergroten. Daaromtrent is nog geen onderzoek verricht.

2.1.3. Kenmerken van instructieve teksten

Brochures met risico's van de chemische industrie als

onderwerp kennen ook een instructief gedeelte: de alarmin-

structies. Wat kan het taalbeheersingsonderzoek zeggen over

de effecten van tekstmanipulaties in instructieve teksten?

Als het gaat om de inhoud is allereerst de vraag van

belang welke informatie per se opgenomen moet worden en

welke weggelaten kan worden. Aan de ene kant zijn er de

expounders, die beweren dat een instructieve tekst zo

compleet mogelijk moet zijn, niet mag uitgaan van enige

voorkennis en een uitgebreide bespreking moet geven van alle

relevante punten. De minimalisten daarentegen stellen dat

een instructieve tekst zo kort mogelijk moet zijn omdat

anders de bereidheid om er kennis van te nemen snel afneemt.

Haast al het onderzoek dat op dit gebied heeft plaats-

gevonden, had betrekking op teksten die direct in de prak-

tijk moest worden toegepast, zoals handleidingen bij soft-

ware, gebruiksaanwijzingen, etc. Er is mij geen onderzoek

bekend naar instructieve teksten die ontworpen zijn voor

Page 23: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

zeer zeldzame gebeurtenissen. Een kenmerk van de alarmin-

structie is immers dat hier informatie gegeven wordt die

zeer waarschijnlijk nooit gebruikt zal moeten worden. Het

lijkt dan ook handig, zonder dat deze conclusie nu stoelt op

experimenteel onderzoek, in deze de zijde der minimalisten

te kiezen: alleen de essentiële alarminstructies. Als er een

ramp gebeurt, kunnen op dat moment via radio en tv verdere

aanwijzingen worden gegeven (in de essentiële

alarminstructies is immers opgenomen dat men radio of tv

moet aanzetten).

Lentz (1991) wijst erop dat we de inhoud van een

instructieve tekst vaststellen door het gewenste handelings-

verloop van de ontvanger te reconstrueren. Dit houdt in dat

de in de brochure aanbevolen handelswijze hetzelfde verloop

moet hebben als in werkelijkheid: chronologische ordening

van de handelingen dus.

Als het gaat om de structuur van instructieve teksten, is de

tegenstelling thema-oriëntatie versus handelingsoriëntatie

van belang. Bij thema-georiënteerde teksten wordt het

onderwerp op encyclopedische wijze besproken; vele kenmerken

van het onderwerp worden genoemd. Echter, volgens Hoeken is

het in instructieve teksten veel aannemelijker om een

handelingsoriëntatie als uitgangspunt te nemen: de lezer

moet snel kunnen opsporen wat hij moet doen en welke

handelingen noodzakelijk zijn.

Frase & Schwartz (1979) laten zien dat de verschillen-

de handelingen in een instructieve tekst het best gepresen-

teerd kunnen worden als een opsomming, waarbij elke hande-

ling voorzien is van een cijfer en de handelingen onder

elkaar gezet worden (dus niet in doorlopende tekst). Lentz

(1991) beveelt het werken met tekstblokken aan terwille van

de overzichtelijkheid.

Uit empirisch onderzoek naar markeringen van tekstge-

deelten (Van Hout Wolters (1986)) valt op te maken dat

Page 24: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

gemarkeerde passages beter onthouden worden en niet-gemar-

keerde juist slechter. Wat betreft het totale recall effect

treedt er geen significant effect op.

Weinig onderzoek is nog gedaan naar de effecten van de

vlakverdeling op de begrijpelijkheid van de tekst. Dit punt

lijkt met name essentieel voor de alarminstructiekaart.

Er is weinig onderzoek gedaan naar de invloed van stijlma-

nipulaties op de effectiviteit van instructieve teksten.

Wright & Wilcox (1979) onderzochten de invloed van ontken-

ningen in instructies op de snelheid en adequaatheid waarmee

instructies werden uitgevoerd. Instructies zonder

ontkenningen leidden in alle gevallen tot de minste fouten

en de snelste reacties. Ook werden instructies slechter

onthouden als er ontkenningen in voorkwamen.

Lentz (1991) wijst verder op het belang van de directe

aanwprekingen in instructieve teksten; met behulp van de u-

vorm adresseert de schrijver de tekst.

2.1.4. Adviezen voor brochures

Op grond van de bevindingen die in dit en het vorige hoofd-

stuk zijn geschetst zijn onderstaande aanbevelingen te doen.

Daarbij dient onmiddellijk te worden aangetekend dat deze

adviezen relatief van karakter zijn: op elke aanbeveling

valt wetenschappelijk gezien het nodige af te dingen; de

waarheid in de taalbeheersing is nooit een kwestie van zwart

of wit, maar helaas maar al te vaak een kwestie van

grijsheid. Toch kunnen deze adviezen nuttig zijn voor mensen

die een empirisch zwakke ondergrond weten te waarderen boven

het drijfzand van vele communicatie-handboeken bij elkaar.

- Splits de informatie in een primair en een secundair deel.

De primaire informatie voor huis-aan-huis-verspreiding onder

de omwonenden; de secundaire voor mensen die die informatie

aanvragen.

Page 25: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

- Neem in de primaire informatie alle punten op die in

paragraaf 1.4.1. genoemd zijn, maar ga niet al te uitgebreid

op elk onderdeel in. Uitgebreide informatie kan opgenomen

worden in het secundaire materiaal, bv. informatie over

milieuvergunningen, resultaten van de risico-analyse, door

bedrijf en overheid getroffen preventieve en repressieve

maatregelen, informatie over produktieproces en eindproduk-

ten, over de post-Seveso-richtlijn, etc.

- Getalsmatige risico-informatie zegt de meeste mensen

buitengewoon weining. Wees er dus ook buitengewoon terug-

houdend mee. Wees ook voorzichtig met risico-vergelijkingen;

ze kunnen tot onvoorziene reacties bij het publiek leiden.

Kwalitatieve risico-informatie is voor het primaire

voorlichtingsmateriaal voldoende.

- Maak voldoende en verstandig gebruik van structuuraandui-

ders, zoals kopjes, vooraankondigingen en logische connec-

tieven ('omdat, voordat', etc.).

- Ga eerst in op mogelijke negatieve aspecten van de chemi-

sche industrie. Daarna kunnen de voordelen genoemd worden,

vooral die op de lange termijn!

- Spreek de lezer direct aan met 'u'.

- Hanteer een rustige, niet al te jubelende stijl.

- Metaforen kunnen dienstbaar zijn om moeilijke zaken te

verduidelijken, maar wees voorzichtig als het om 'gevoelige'

informatie gaat, zoals kwantitatieve risico-informatie.

- Gebruik geen humor; ernstige zaken gaan niet samen met

ridiculisering.

Page 26: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

- Maak de alarminstructies niet te uitgebreid; alleen de

meest elementaire handelingen zijn van belang.

- Presenteer de alarminstructies in de volgorde zoals die

door de mensen moet worden uitgevoerd: ga naar binnen, sluit

ramen en deuren, zet regionale radio of tv aan en volg de

aanwijzingen op.

- Presenteer de alarminstructies puntsgewijs onder elkaar en

voorzie ze van een romeins cijfer.

- Gebruik zo mogelijk geen ontkenningen in de alarminstruc-

ties.

2.2. Beoordeling van brochures

In hoofdstuk 1, 4e paragraaf werd besproken welke inhouds-

elementen een brochure over risico's van de chemische

industrie dient te bevatten op grond van de Seveso-richt-

lijn. In paragraaf 2.1. werden enige empirisch gefundeerde

tekstadviezen besproken welke als richtsnoer kunnen dienen

bij het opstellen van zulk voorlichtingsmateriaal. In deze

paragraaf zal nog een ander instrument uit de gereedschaps-

kist van de taalbeheerser geplukt worden om de tekst te

optimaliseren: een tekstgerichte pretest-methode. Voor het

toepassen van deze methode is het dus noodzakelijk dat er al

een tekst is die gepretest kan worden.

In de pretest-wereld zijn twee hoofdstromingen te

onderscheiden: lezersgerichte en tekstgerichte pretesten.

Zoals Lentz & Pander Maat (1993) al aangeven, is het laatste

woord over deze tweedeling nog niet gesproken. Beide metho-

den hebben hun voors en hun tegens. Om tot een zo optimaal

mogelijke tekstbeoordeling te komen, is het dus handzaam

beide in te zetten om zoveel mogelijk nuttige feedback op

Page 27: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

het spoor te komen.

Lentz & Pander Maat hebben een poging ondernomen een

tekstgerichte methode voor het pretesten van voorlichtings-

materiaal over subsidieregelingen op te zetten. Daarbij

geven ze zelf al aan dat hun methode ook niet optimaal is en

daarom slechts één van meerdere wegen naar Rome is. Een

bezwaar dat de auteurs tegen hun eigen methode inbrengen, is

dat de betrouwbaarheid ervan te wensen overlaat: ver-

schillende tekstevaluatoren komen met dezelfde methode tot

verschillende diagnoses en remedies voor problemen met de

tekst. Er is dus geen overeenstemming bij de tekstexperts

over deze methode.

Daarnaast is er een ander methodologisch bezwaar: het

is nog maar de vraag of tekstproblemen die met behulp van

deze methode gedetecteerd worden, overeenstemmen met de

problemen die niet-professionele lezers bij het beoordelen

van de tekst noemen. De methode is immers pas geslaagd te

noemen als opgespoorde 'problemen' ook werkelijk problemen

zijn; de methode mag enerzijds geen 'false alarms' afgeven,

en moet anderzijds toch zoveel mogelijk werkelijke problemen

blootleggen. Naar deze predictieve kwaliteit van de tekst-

evaluatiemethode is nog geen onderzoek gedaan. Dat relati-

veert de waarde van deze manier van teksten evalueren, maar

brengt deze waarde geenszins terug tot het nulpunt. Inte-

gendeel, de auteurs laten zien dat hun methode zeker zinnige

feedback kan geven op voorlichtingsteksten over subsi-

dieregelingen.

Uitgangspunt van hun methode is de functionele benade-

ring: teksten zijn een middel voor het op gang brengen van

communicatieprocessen en deze processen zijn een middel om

bepaalde doelen van een organisatie te realiseren. Een

geondige analyse van de functies die de tekst moet gaan

vervullen, is dus een conditio sine qua non. Uitgaande van

Van Eijndhoven & Worrell (1991) hebben voorlichtingsbrochu-

res over risico's van de chemische industrie de volgende

Page 28: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

doelen: a) bevorderen van kennis en inzicht over risicodra-

gende activiteiten (informeren over bedrijf, bedrijfsacti-

viteiten, gevaarlijke stoffen en risico's); b) het scheppen

van vertrouwen tussen fabriek en omwonenden (informeren over

preventieve en repressieve veiligheidsmaatregelen) en c) het

beïnvloeden van het gedrag van de bevolking tijdens

rampsituaties (informeren over de wijze waarop de bevolking

bij een ongeval geïnformeerd wordt en welke maatregelen ze

dan moeten nemen).

De evaluatiemethode van Lentz & Pander Maat, aangepast

voor onze tekstsoort, is een checklist, verdeeld in twee

onderdelen: het eerste deel gaat over eisen die specifiek

zijn voor de functies van de tekst, het tweede deel gaat

over algemene eisen die aan teksten te stellen zijn. In

bijlage I is te zien hoe het analyseschema van Lentz &

Pander Maat kan worden omgebouwd naar een model dat geschikt

is voor onze tekstsoort. Deze bijlage is tevens voorzien van

een korte instructie, zodat ook personen die nog niet eerder

met dit schema gewerkt hebben, het kunnen gebruiken. Hierbij

moet aangetekend worden dat het schema in bijlage I zeer

globaal is, voornamelijk vanwege de diversiteit in de reeds

geproduceerde brochures. Om het schema te kunnen gebruiken

in de alledaagse praktijk van de risico-voorlichting is een

verdere studie naar de functies van zulke teksten van

levensbelang. De checklist in bijlage I is dan ook niet meer

dan een eerste aanzet tot. Voor een uitvoerige beschrijving

en verantwoording van het oorspronkelijke model leze men

Lentz & Pander Maat (1993).

Page 29: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

3. HET OPTIMALISEREN VAN BROCHURES II: DE LEZER CENTRAAL

In het vorige hoofdstuk zijn verschillende aanwijzingen

besproken om de voorlichtingstekst zo doeltreffend mogelijk

te maken; bovendien werd een evaluatiemethode aangeboden ter

beoordeling van bestaande teksten. In dit hoofdstuk staat

niet in de eerste plaats de tekst centraal, doch de lezer:

welke demografische kenmerken bezit het lezerspubliek, welke

kennis en attitudes hebben ze omtrent de chemische

industrie, welke informatiebehoefte hebben ze als het gaat

over risico's en hoe kun je lezers het beste een

voorlichtingstekst laten beoordelen?

Kennis van deze aspecten is nodig om de tekst zoveel

mogelijk naar de smaak van de lezer in te richten. En

daarmee wordt duidelijk dat de scheiding tussen dit en het

vorige hoofdstuk een kunstmatige scheiding is: immers,

kenmerken van de doelgroep en reacties van de doelgroep op

een concept-voorlichtingstekst, zullen uiteindelijk medebe-

palend zijn voor het uiteindelijke voorlichtingsprodukt.

Zowel kennis over teksten als kennis over de lezers sturen

dus de opzet en inhoud van de tekst.

Allereerst zal in dit hoofdstuk besproken worden hoe

je de eigenschappen en opvattingen van je doelgroep beter

leert kennen: het publieksonderzoek (§ 3.1). Vervolgens

wordt ingegaan op de vraag hoe je de mening van het publiek

over een concept-voorlichtingstekst kunt onderzoeken,

namelijk met behulp van een lezersgerichte pretest-methode.

(§ 3.2).

3.1. Het publieksonderzoek

In hoofdstuk 1 en 2 is op verscheidene plaatsen het belang

benadrukt van publieksonderzoek als men de omwonenden van

een chemisch complex wil voorlichten over risico's. Zo'n

vooronderzoek is nodig omdat je niet weet hoe mensen over

zo'n faabriek als buurman denken. Bovendien kun en mag je er

niet van uitgaan dat omwonenden van verschillende indus-

Page 30: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

triële complexen die fabrieken op dezelfde wijze beoordelen.

Immers, in het ene geval zal de relatie tussen fabriek en

omwonenden goed zijn, bijvoorbeeld als er al lange tijd geen

ernstige calamiteiten op die fabriek hebben plaatsgevonden

en de fabriek de omwonenden al lange tijd voorlichting geeft

over wat er op het bedrijf allemaal gebeurt. In andere

gevallen zal de relatie tussen bedrijf en omwonenden niet zo

goed zijn, bijvoorbeeld als er verscheidene grootschalige

calamiteiten zijn geweest en als het bedrijf weinig openheid

betracht naar de omwonenden toe. Al deze omstandigheden

kunnen bepalen aan welke dingen in de voorlichtingsbrochure

extra aandacht moet worden geschonken.

3.1.1. Inhoud van de enquete

De uitgangssituatie verschilt dus per bedrijf. Vandaar dat

het allereerst noodzakelijk is om te achterhalen hoe omwo-

nenden tegen zo'n bedrijf aankijken. Het ideale middel om

dat te bepalen, is natuurlijk de enquete. De enquete die ik

in dit verslag heb ontworpen, is een compilatie van ver-

schillende enquetes, aangevuld met eigen vragen die mij

belangrijk toeschenen. Veel vragen heb ik ontleend aan de

enquete die Gutteling, Boer & Wiegman (1986) hebben opge-

steld. Verder heb ik ook gebruik gemaakt van de enquete die

Gutteling (1991) heeft gebruikt. De enquete die zo uitein-

delijk ontstond, is opgenomen in bijlage II. Deze enquete is

niet meer dan een voorbeeld; in een praktijksituatie is het

altijd raadzaam om niet al te stringent met voorbeelden om

te gaan. Sommige vragen zullen voor het ene bedrijf van

minder belang zijn, en in andere gevallen zal een bedrijf

soms nog meer willen weten van zijn omwonenden.

Cruciaal zijn mijns inziens de volgende punten:

- algemene demografische kenmerken van de populatie,

zoals leeftijd, geslacht, opleiding, beroep, etc.;

- kennis en vertrouwen van de populatie m.b.t. de

alarmeringsprocedures in het geval van een calamiteit;

Page 31: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

- kennis van de populatie over de gewenste handelswij-

ze ten tijde van een ramp;

- inschatting van de populatie van de kans op mogelij-

ke industriële en andere rampen;

- de perceptie van de populatie van de voor- en nade-

len van een chemisch complex als buurman (werkgelegenheid,

milieuverontreiniging, etc.);

- vertrouwen van de populatie in het preventieve en

repressieve veiligheidsbeleid van het onderhavige bedrijf en

de overheid;

- de informatiebehoefte bij het publiek en de gewenste

vorm van risico-voorlichting (brochure, folder, informatie-

avond) en eventueel het effect van eerdere pogingen tot

risico-voorlichting.

3.1.2. Uitvoering van de enquete

Als proefpersonen van de enquete kunnen dienen alle volwas-

senen die in het gebied wonen waar het bedrijf de voor-

lichtringsbrochure over risico's wil/moet verspreiden. Wel

moet de selectie van mensen die meedoen aan de enquete

volstrekt aselect geschieden, wil men tenminste verantwoorde

conclusies kunnen trekken. Dat betekent dat iedereen die tot

de doelgroep behoort (dus alle mensen die voorgelicht moeten

worden) in principe evenveel kans hebben om in de steekproef

terecht te kunnen komen.

Het is aan te raden om een grote groep mensen aan te

schrijven: hoe groter de steekproef, hoe betrouwbaarder het

statistisch resultaat. Om een zo hoog mogelijke respons te

krijgen kan gebruik gemaakt worden van de 'Total Design

Method' (zie Dillmann (1978) en Punter, Blaauwbroek &

Oliemans (1989)). Deze methode houdt in dat de deelnemers

een introductiebrief ontvangen met een enquete en

antwoordenvelop. Na 7 dagen ontvangen de deelnemers die nog

niet hebben gereageerd een briefkaart ter herinnering.

Tenslotte ontvangen de deelnemers die na 21 dagen niet

Page 32: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

hebben gereageerd opnieuw een brief met enquete en antwoor-

denvelop. Met deze methode kunnen responspercentages van 65

tot 70% bereikt worden (Dillmann (1978), Hox, De Leeuw &

Duijx (1983)). Het is dus voor de administratie noodzakelijk

dat elk enqueteformulier wordt voorzien van een codenummer

dat coorespondeert met een adres.

3.1.3. Verwerking en implicaties van de enquete

Per vraag kan gekeken worden welk percentage van de respon-

denten een bepaald antwoordalternatief kiest. Op die manier

kan men een redelijke indruk krijgen wat men over het

algemeen vindt van het bedrijf, wat men reeds weet over het

aanbevolen gedrag ten tijde van een calamiteit en hoe de

informatiebehoefte is. Een stap verder gaat het om correla-

ties tussen verschillende vragen op het spoor te komen. Zo

zou men bijvoorbeeld er in genteresseerd kunnen zijn of

mensen die werkzaam zijn in de chemische industrie meer

weten van veilig gedrag bij een ramp dan andere mensen. Ook

is op die manier bijvoorbeeld na te gaan of een positieve

attitude t.a.v. een bedrijf samengaat met een grotere

informatiebehoefte. Het berekenen van correlaties is een

statistische klus die, als men geen ervaring heeft met

statistische dataverwerking, beter kan uitbesteden aan een

ervaren cijferaar.

Na de verwerking van de resultaten komt de vraag wat

er met deze resultaten gedaan zou moeten worden. De resul-

taten van de enquete kunnen de inhoud van een te ontwerpen

brochure tot op belangrijke hoogte sturen. Als bijvoorbeeld

blijkt dat men zeer weinig vertrouwen heeft in het preven-

tiebeleid van het bedrijf aangaande ongelukken, kan men meer

aandacht besteden aan de genomen veiligheidsmaatregelen en -

procedures. Blijkt men zeer weinig af te weten van wenselijk

gedrag bij een ramp, dan is het zaak om daar in de brochure

duidelijk en uitgebreid op in te gaan. Heeft men een te

weinig positief beeld van de werkgelegenheid die door een

Page 33: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

bedrijf geschapen wordt, dan zou men daar wat meer aandacht

aan kunnen schenken. Ook krijgt men d.m.v. de enquete een

goed inzicht in de informatiebehoefte: wil men uitgebreid of

juist beknopt voorgelicht worden, stelt men een klachtenlijn

op prijs, etc.

3.2. Een lezersgerichte pretest-methode

In het vorige hoofdstuk is een tekstgerichte pretest be-

sproken. Dat is één manier om feedback over een tekst te

verzamelen. Nadelen van tekstgericht pretesten zijn onder

andere de geringe betrouwbaarheid en onduidelijke validi-

teit. Vooral wat betreft het validiteitsprobleem lijkt een

lezersgerichte pretestmethode hèt antwoord. Maar ook le-

zersgerichte methoden kennen nadelen. Zo is het nog maar de

vraag of het metalinguïstisch vermogen van de proefpersonen

dermate ontwikkeld is dat ze problemen met een tekst kunnen

verwoorden. Vooral bij lager opgeleiden zal dit probleem

spelen. Verder moet je maar afwachten of lezers zien dat er

een probleem is met de tekst en of ze begrijpen waarin dat

probleem bestaat. Verder zal niet alle commentaar van lezers

verwerkt kunnen worden, in verband met functies die de tekst

moet vervullen. Maar ondanks die methodologische bezwaren

kunnen ook lezersgerichte pretest-methoden zinnig commentaar

op de tekst opleveren. Om de bezwaren van zowel tekst- als

lezergerichte pretestmethoden te ondervangen als de

voordelen van beide methoden uit te buiten, is het raadzaam

beide methoden in te zetten. Tekstevaluatie is een pio-

niersactiviteit: het is roeien met de riemen die je hebt.

3.2.1. De plus- en minmethode

Een eenvoudig te hanteren evaluatie-methodiek die behoorlijk

wat feedback kan opleveren, is de zogenaamde plus- en min-

methode, beschreven door Vroom (1990), en verder besproken

door Lentz (1991). Voor deze methode zijn ongeveer 15

proefpersonen uit de doelgroep voldoende. Hun wordt

Page 34: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

duidelijk gemaakt dat hun medewerking aan het onderzoek

bedoeld is voor het verbeteren van zwakke punten in de

tekst. De proefpersonen mogen geenszins de indruk krijgen

dat hun intelligentie getest wordt! De tekst kan het beste

gepresenteerd worden als een produkt in ontwikkeling, dat

nog verbetering van node heeft. Daarbij is het van belang

dat de proefpersonen niet de indruk krijgen dat de onder-

zoeker de auteur is van de tekst, anders zouden ze uit

beleefdheidsoverwegingen wel eens karig kunnen worden met

commentaar.

Het is de bedoeling dat de proefpersoon de tekst

voorgelegd krijgt en tijdens het lezen van de tekst zoveel

mogelijk plussen en minnen in de kantlijn zet: plussen voor

die passages die men goed, duidelijk, aantrekkelijk en

relevant vindt, en minnen voor passages die men onduidelijk,

onaantrekkelijk en irrelevant vindt. Nadat de persoon dan

alle plussen en minnen heeft gezet, volgt een nagesprek,

waarbij alle plussen en minnen besproken worden. De

onderzoeker probeert hier zoveel mogelijk commentaar van de

proefpersoon te ontlokken.

Nadat alle plussen en minnen besproken zijn, kan een

vragenlijst doorgenomen worden, waarin de onderzoeker meer

algemene vragen, twijfels en problemen aan de orde stelt.

Een voorbeeld van zo'n vragenlijst vindt u in bijlage III.

Naast de vijftien personen uit de daadwerkelijke doelgroep

is het van belang ook enige proefpersonen (bijvoorbeeld

vijf) te ronselen die niet tot de doelgroep behoren: mensen

die niet in een bepaalde straal rond de fabriek wonen. Ook

deze personen kan dan hun medewerking gevraagd worden aan de

pretest, waarbij dan exact dezelfde procedure gevolgd wordt

als bij de proefpersonen uit de doelgroep. Het commentaar

van niet-omwonenden op zo'n brochure kan van belang zijn om

te bepalen in hoeverre het oordeel van de omwonenden ge-

stuurd wordt door voorkennis die ze van te voren al over die

Page 35: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

fabriek hadden. Uit het verschil in commentaar tussen beide

groepen proefpersonen is af te leiden wat speciaal van

belang is als men omwonenden voorlicht.

3.2.2. Verwerking van de feedback

Allereerst wordt al het commentaar van personen uit de

doelgroep bij elkaar gezet. Hierbij zullen de sterke en de

zwakke plekken van de tekst waarschijnlijk duidelijk aan het

licht komen. Bij de interpretatie van het commentaar is het

zaak om niet al te sterk te worden beïnvloed door

kwantitatieve resultaten: als een passage vijf plussen en

drie minnen krijgt, kan dat wel degelijk duiden op een

probleem, waardoor herschrijving van dat tekstonderdeel

noodzakelijk is. Verder wordt ook het commentaar van de

personen die niet tot de doelgroep behoren verwerkt, en

wordt er gekeken in hoeverre dat commentaar afwijkt van dat

van personen uit de doelgroep.

Als de onderzoeker besluit om op grond van een aantal

minnen een passage te wijzigen, dan is het van belang de

tekst als geheel in de gaten te houden. Als er bijvoorbeeld

een passage geschrapt wordt, is misschien op een andere

plaats wat meer toelichting nodig. Het reviseren van een

tekst is nooit rücksichtlos verwerken van plussen en minnen.

Na de revisie is van belang dat de tekst nog eens

gecontroleerd wordt door opdrachtgevers en inhoudsdeskundi-

gen. Staat alles in de tekst wat er juridisch gezien in moet

staan? Worden alle beoogde functies door de herschreven

tekst inderdaad vervult? Eventueel kan nog eens de checklist

van Lentz & Pander Maat gehanteerd worden om nieuwe

problemen op te sporen.

Page 36: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

LITERATUUR

Ajzen, I., & Madden, Th. J. (1986). Prediction of goal-

directed behavior: attitudes, intentions, and perceived

behavioral control. Journal of Experimental Social Psycho-

logy, 22, 453-474.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory

of behavioral change. Psychological Review, 84, 191-215.

Burgoon, M., & Miller, G. (1985). An expectancy interpreta-

tion of language and persuasion. In H. Giles & R. St. Clair

(eds.), Recent advances in language, communication, and

social psychology. London: Erlbaum.

Cacioppo, J.T., & Petty, R.E. (1982). The need for cogniti-

on. Journal of Personality and Social Psychology, 42, 116-

131.

Covello, V.T., Von Winterfeldt, D., & Slovic, P. (1987).

Communicating scientific information about health and

environmental risks: Problems ans opportunities from a

social and behavioral perspective. In V.T. Covello, L.B.

Lave, A. Moghissi & V.R.R. Uppuluri (eds.), Uncertainty in

risk assessment, risk management, and decision making. New

York: Plenum Publising Corporation.

Dillmann, D.A. (1978). Mail and telephone surveys. New York:

Wiley.

Eagly, A.H., Wood, W., & Chaiken, S. (1978). Causal infe-

rences about communicators and their effect on opinion

change. Journal of Personality and Social Psychology, 36,

424-435.

Page 37: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Eijndhoven, J.C.M. van, Boer, J. de, & Worrell, C.W. (1990).

De Seveso-richtlijn: Handboek voor de voorlichting over

industriële risico's aan omwonenden. Den Haag: Ministerie

van Binnenlandse Zaken & Ministerie van VROM.

Eijndhoven, C.J.M. van, & Worrell, C.W. (red.) (1991).

Communicatie over risico's van industriële activiteiten:

praktijk en perspektief. Den Haag: Nederlandse Organisatie

voor Technologisch Aspectenonderzoek.

Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, inten-

tion and behavior: An introduction to theory and research.

Reading, Mass.: Addison Wesley.

Frase, L., & Schwartz, B. (1979). Typographical cues that

facilitate comprehension. Journal of Educational Psychology,

61, 52-56.

Graves, M., Slater, W., Roen, D., Redd-Boyd, T., Duin, A.,

Furniss, D., & Haseltine, P. (1988). Some characteristics of

memorable writing: Effects of rewrites by text linguists,

composition instructors, and popular magazine writers.

Research in the Teaching of English, 22, 242-265.

Graves, M., Prenn, M., Earle, J., Thompson, M., Johnson, V.,

& Slater, W. (1991). Improving instructional text: Some

lessons learned. Reading Research Quaterly, 26, 110-122.

Gutteling, J.M., & Wiegman, O. (1990). Reacties op milieu-

risico's: Invloed van sekse, opleidingsniveau, politieke

voorkeur en woonafstand tot het risico-object. Gedrag en

Organisatie, 3 (2), 101-116.

Gutteling, J. (1993). Objectieve risico-informatie: kans op

nadelen, voordeelgrootte en invloed op de beoordeling van

Page 38: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

een milieurisico. Nederlands Tijdschrift voor de Psycholo-

gie, 48, 16-25.

Gutteling, J.M. (1991). Contouren van risicovoorlichting.

Enschede. Proefschrift.

Gutteling, J.M., & Wiegman, O. (1993). Gender-specific

reactions to environmental hazards in the Netherlands. Sex

roles, 28, 433-447.

Gutteling, J.M. (1993). A field experiment in communicating

a new risk: effects of the source and a message containing

explicit conclusions. Basic and Applied Social Psychology,

14, 295-316.

Harding, C.M., Eiser, J.R., & Kristiansen, C.M. (1982). The

representation of mortality statistics and the perceived

importance of causes of death. Journal of Applied Social

Psychology, 12, 169-181.

Hartley, J., & Jonassen, D.H. (1985). The role of headings

in printings and electronic text. In D,H. Jonassen (ed.),

The technology of text: Vol. 2. Englewood Cliffs, N.J. 9-45.

Hass, J.W., Bagley, G.S., & Rogers, R.W. (1975). Coping with

the energy crisis: Effects of fear appeals upon attitudes

toward energy consumption. Journal of Applied Psychology, 1,

565-574.

Hoeken, H., & Van Wijk, C. (1992). Effects of content and

style on persuasiveness. (Manuscript K.U. Brabant).

Hoeken, H., & Poulssen, A. (1991). Aantrekkelijk taalgebruik

in voorlichtingsteksten. Tijdschrift voor Taalbeheersing,

13, 213-224.

Page 39: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Hoeken, H., & Anderiesse, R. (1992). Het effect van de

positie van retorische vragen op de overtuigingskracht van

een persuasieve tekst. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 14,

257-269.

Hout Wolters, B. van (1986). Markeren van kerngedeelten in

studieteksten: Een proces-produktbenadering. Lisse: ... .

Proefschrift.

Houwen, R.J., Boer, H., Gutteling, J.M., & Wiegman, O. (198-

8). Voorlichting over risico's: bouwstenen voor een planma-

tige aanpak. Den Haag: Nederlandse Organisatie voor

Technologisch Aspectenonderzoek.

Hox, J.J., De Leeuw, E.D., & Duijx, A.W.M. (1983). "The

postman rings twice": Een onderzoek naar de postenqueteme-

thode van Dillmann. Methodenleer en statistiek, publikatie-

nummer 21. Universiteit van Amsterdam, subfaculteit opvoed-

kunde.

Johnson, F.R., & Luken, R.A. (1987). Radon risk information

and voluntary protection: Evidence from a natural experi-

ment. Risk Analysis, 7, 97-107.

Kok, G.J. (1983). The further away, the less serious: Effect

of temporal distance on perceived value and probability of a

future event. Psychological Reports, 52, 531-535.

Lentz, L., & Pander Maat ,.................

Lentz, L. (1991). Voorlichtingsteksten. Interne publikatie

Rijksuniversiteit Utrecht, afdeling taalbeheersing.

McGuire, W.J. (1969). The nature of attitudes and attitude

Page 40: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

change. In G. Lindzey & E. Aronson (eds.), Handbook of

social psychology: Vol. 3, Reading, Mass: Addison-Wesley.

McGuire, W.J. (1985). Attitudes and attitude change. In G.

Lindzey & E. Aronson (eds.), Handbook of social psychology:

Vol. 2. New York: Random House.

Midden, C.J.H. (1986). Individu en grootschalige technolo-

gie: Een vergelijkend attitude onderzoek naar de opwekking

van elektriciteit met kolen en uraan. Leiden. Proefschrift.

Ministerie van Binnenlandse Zaken (1989). Overheidsvoorlich-

ting bij rampen: Advies van de Commissie Grootschalige

Incidenten en Rampen. 's Gravenhage.

Otway, H.J., & Fishbein, M. (1977). Public attitudes and

decision making. Laxenburg: IIASA.

Otway, H.J. (1987). Experts, risk communication, and demo-

cracy. Risk Analysis, 7, 125-129.

Pander Maat, H., & Klaassen, R. (1994). Side effects of side

effect information in drug information leaflets.

Punter, P.H., Blaauwbroek, J., & Oliemans, A.J. (1989).

Geurbelevingsonderzoek Rutte. Lucht en omgeving, 6, 11-14.

Raad voor de Europese Gemeenschappen (1982). Richtlijn van

de raad van 24 juni 1982 inzake de risico's van zware

ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten. Publika-

tieblad der Europese Gemeenschappen, L 230/1-18.

Page 41: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Roth, E., Granger Morgan, M., Fischhoff, B., Lave, L., &

Bostrom, A. (1990). What do we know about making risk

comparisons? Risk Analysis, 10, 367-374.

Sherif, M., & Hovland, C.I. (1961). Social judgment: Assi-

milation and contrast effects in communication and attitude

change. New Haven, Conn.: Yale University Press.

Slovic, P. (1987). Perception of risk. Science, 236, 280-

285.

Slovic, P., Fischhoff, B., & Lichtenstein, S. (1980). Facts

and fears: Understanding perceived risks. In R.C. Schwing &

W.A. Albers (eds.), Societal risk assessment, how safe is

safe enough. New York: Plenum Press.

Slovic, P., Fischhoff, B., & Lichtenstein, S. (1978).

Accident probabilities and seat belt usage: A psychological

perspective. Accident Analysis and Prevention, 10, 281-285.

Stallen, P.J.M., Boer, J. de, Eijndhoven, J. van, Keren, G.,

Pligt, J. van de, & Worrell, C. (1988). Voorlichting over

industriële risico's aan omwonenden deel 1: Achtergrond en

ontwerp van een communicatieplan. Apeldoorn: TNO.

Stallen, P.J.M., Boer, J. de, Eijndhoven, J. van, Pligt, J.

van de, Weterings, R.A.P.M., & Worrell, C. (1990). Voorlich-

ting over industriële risico's aan omwonenden deel 2:

Verslag van twee proefnemingen. Amsterdam: Instituut voor

Milieu- en Systeemanalyse (IMSA).

Vlek, C.A.J., & Stallen, P.J.M. (1979). Persoonlijke beoor-

deling van risico's: Over risico's, voordeligheid en aan-

vaardbaarheid van individuele, maatschappelijke en indus-

Page 42: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

triële activiteiten. Groningen: Instituut voor Experimentele

Psychologie.

Vroom, B. Opzet en uitvoering van een pretest. Deel 1:

theoretisch kader. Deel 2: de plus-en-min-methode. Brochure

uitgegeven in het kader van de cursus pretesten van schrif-

telijk (voorlichtings)materiaal.

Weterings, R.A.P.M. (1992). Strategisch gebruik van risico-

informatie: Het gebruik van informatie over technologische

risico's door maatschappelijke groepen in besluitvorming en

voorlichting. Utrecht. Proefschrift.

Weterings, R.A.P.M. (1992). Strategisch gebruik van risico-

informatie: Het gebruik van informatie over technologische

risico's door maatschappelijke groepen in besluitvorming en

voorlichting. Utrecht. Proefschrift.

Wiegman, O., Boer, H., Gutteling, J.M., Komilis, E., &

Cadet, B. (1992). The development of reactions of the public

to warning and emergency situations in France, Greece and

the Netherlands. The Journal of Social Psychology, 132, 101-

116.

Wiegman, O, Gutteling, J.M., & Boer, H. (1991). Verification

of information through direct experiences with an industrial

hazard. Basic and Applied Social Psychology, 12, 325-339.

Page 43: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

BIJLAGE I: CHECKLIST PRETEST LENTZ & PANDER MAAT

Onderstaande checklist kan gebruikt worden om problemen met

de tekst op het spoor te komen. De lijst kan zowel door een

voorlichtingsdeskundige worden gebruikt als door een in-

houdsdeskundige. Het eerste deel gaat over eisen die speci-

fiek zijn voor de functies van de tekst, het tweede deel

heeft betrekking op algemene eisen die aan teksten te

stellen zijn.

Hierbij dient onmiddellijk te worden aangetekend dat

dit schema zeer globaal is; verder onderzoek naar de func-

ties en inhoudselementen, alsmede de gewenste stijl en vorm

daarvan in een brochure over risico's van de chemische

industrie, is ten zeerste noodzakelijk voor een vruchtbaar

gebruik van dit schema. Over stijl, inhoud en vorm geeft dit

schema veel minder aanwijzingen dan Lentz & Pander Maat. Dit

tekent de beperkte opzet van mijn versie. Mogelijk kan

onderstaande checklist een aanzet vormen tot verdere uitbouw

en ontwikkeling van het tekstevaluatiesysteem van Lentz &

Pander Maat.

U gebruikt het schema als volgt:

1. U leest de tekst eenmaal grondig door.

2. Neem vervolgens het schema voor deel 1 erbij. In de meest

linkse kolom staan de functies van de tekst vermeld. In de

kolom daarnaast zijn de bijbehorende inhoudselementen

afgedrukt.

3. Over alle inhoudselementen beantwoordt u nu de vragen die

het schema stelt. U zoekt het inhoudselement op in de tekst.

Neem daarbij de volgende punten in acht:

- indien een inhoudselement niet in de tekst voorkomt,

noteert u een liggend streepje.

- indien een inhoudselement gespreid is over meerdere

Page 44: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

segmenten, dan noteert u meerdere nummers.

- indien een bepaald segment slechts gedeeltelijk bij

een inhoudslement hoort, noteert u achter het betreffende

segmentnummer een g van 'gedeeltelijk'.

- markeer in de tekst de (delen van) segmenten die u

bij inhoudselementen onderbrengt.

4. Na het identificeren van de tekstpassages over inhouds-

elementen volgt de beoordeling daarvan in de overige kolom-

men.

Deel 1

functie inhoudselement seg-

ment(en)

plaats

oriënteren 1. titel

2. naam bedrijf +

lokatie

3. kopjes met daarin

subthema's

........

........

........

begin

begin

motiveren 4. belang van de

brochure voor de

lezer

........ begin

inzicht geven

in risi-

codragende

activiteiten

5. bevestiging van

het feit dat bedrijf

onder de Seveso-

richtlijn valt en

dat EVR aan au-

toriteiten is over-

handigd

6. produkten

7. produktieproces-

sen

8. risico's van

........

........

........

........

begin

Page 45: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

gevaarlijke stoffen

scheppen van

vertrouwen

tussen fa-

briek en

omwonenden

9. preventieve maa-

tregelen bedrijf

(extern rampenplan)

10. idem overheid

11. repressieve

maatregelen bedrijf

12. idem overheid

13. algemene risico-

informatie bedrijf

(m.b.t. mens en

milieu)

14. voordelen be-

drijf: bv. werk

........

........

........

........

........

........

instrueren:

gedrag tij-

dens rampsi-

tuaties

15. alarmeringspro-

cedure bij ramp

16. informatievoor-

ziening bij ramp

17. gedragslijn

bevolking bij ramp

18. hoe extra in-

formatie te krijgen

is

........

........

........

........

eind +

alarmin-

structie-

kaart

idem

idem

einde

Page 46: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

no stijl + inhoud vorm onvol-

doende

aanwe-

zig

revi-

seren?

1

2

3

bedrijf en veiligheid?

bedrijf bekend bij

lezer?

informatief?

opval-

lend?

opval-

lend?

opval-

lend?

0

0

0

....

....

....

4

wordt lezer aangespro-

ken? belang over-

tuigend aangetoond?

0 ....

5

6

7

8

duidelijk aangegeven

waarom het bedrijf

EVR-plichtig is?

aangegeven dat

eindprodukten ook in

dagelijks leven worden

gebruikt?

eenvoudig?

duidelijk, eerlijk en

onomwonden?

schema?

schema?

0

0

0

0

....

....

....

....

9

10

duidelijk? voorbeel-

den?

idem; verantwoorde-

lijkheden bedrijf en

0

0

....

....

Page 47: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

11

12

13

14

overheid goed ge-

scheiden?

idem

idem

duidelijk, eerlijk,

niet paniek zaaiend?

niet alleen getallen

gebruikt?

eerlijk? gewezen op

secundaire werkgele-

genheid? lange ter-

mijn-voordelen?

0

0

0

0

....

....

....

....

15

16

17

18

duidelijk en concreet

beschreven? lezer

direct aangesproken?

idem; radio-frequen-

ties vermeld?

duidelijk? lezer di-

rect aangesproken?

alleen elementaire

punten? logische

volgorde? ontkenningen

vermeden?

contactpersoon + vol-

ledig adres, incl.

telefoon, duidelijk

vermeld?

apart

kader?

puntsge-

wijs on-

der el-

kaar?

0

0

0

0

....

....

....

....

In deel 1 zijn alleen die passages behandeld die u gemar-

keerd had. Ook de ongemarkeerde passages die dan nog over-

blijven, kunnen worden beoordeeld. Bekijk voor elk segment

welke inhoud het heeft en of het een nuttige functie in de

tekst vervult. Elk segment kunt u vervolgens weer beoordelen

op stijl, vorm en plaats. Indien nodig wordt het gere-

Page 48: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

viseerd.

Daarnaast zijn er algemene eisen te stellen aan teksten,

ongeacht de functies die ze moeten vervullen; eisen op het

gebied van stijl, opbouw en vormgeving. Daarover gaat deel 2

van deze checklist. Dit schema hanteert u als volgt:

- In de eerste kolom wordt telkens een eis aan de orde

gesteld in de vorm van steekwoorden, waar met ja of nee op

valt te antwoorden. Omcirkel het juiste antwoord.

- Zijn er problemen, dan gaat u naar de tweede kolom.

Daarin worden de tekstplaatsen ingevuld die niet aan de norm

voldoen.

- Wanneer in de tweede kolom een probleem vermeld is,

ga dan door naar de derde kolom om aan te geven welke

wijziging nodig is.

Deel 2

Page 49: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

A. Stijleisen waar?

(segment)

revisie

1. spelfouten? ja / nee .......

2. fouten met leestekens?

ja / nee

.......

3. ingewikkelde zinnen met

meerdere bijzinnen? ja / nee

....... splits zinnen

4. naamwoordstijl gebruikt? ja

/ nee

....... vervoegde wer-

kwoorden ge-

bruiken

5. tangconstructies? ja / nee ........ bijzinnen of

aparte zinnen

maken

6. wijdlopige stijl ja / nee ........ wat kan wegge-

laten worden?

7. formele/saaie stijl?

ja / nee

......... aanspreken le-

zer, meer 'ge-

wone' woorden

8. vaktermen zonder uitleg?

ja / nee

......... uitleggen

9. met verschillende termen

naar één zaak verwezen?

......... één term kiezen

en consequent

gebruiken

10. andere stijlproblemen?

ja / nee

......... welke oplos-

singen?

Page 50: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

B. Opbouweisen zo nee,

waar niet?

hoe reviseren?

1. waar nodig paragraaftitels

en tussenkopjes? ja / nee

......... welke kopjes

toevoegen?

2. Dekken titels en kopjes de

lading? ja / nee

......... hoe verande-

ren?

3. Hebben deze kopjes zo nodig

de vraagvorm? (bv. 'Wat moet u

zelf doen?') ja / nee

......... zo nodig in

vraagvorm

overbrengen

4. begint er een nieuwe alinea

wanneer er een nieuw onderwerp

wordt aangesneden?

ja / nee

......... alineagrenzen

aanpassen

5. Zijn alineagrenzen goed

zichtbaar? ja / nee

......... inspringen

en/of witre-

gels

6. waar nodig signaalwoorden

aanwezig? (daarom, ten eerste,

etc.) ja / nee

......... signaalwoorden

toevoegen

7. andere opbouwproblemen?

ja / nee

......... welke oplos-

singen?

Page 51: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

C. Vormeisen zo nee,

waar niet?

hoe reviseren?

1. Helder gebruik van afwis-

seling van lettertypes (vet of

cursief voor sleutelwoorden,

groot voor kopjes)?

ja / nee

......... lettertypes

afwisselen

2. Bij kopjes van verschillend

niveau: is het niveuverschil

goed zichtbaar aan de plaats

en het lettertype v.d. kopjes?

ja / nee

......... welke wijzi-

ging is ge-

wenst?

3. lettertype van de gewone

tekst groot genoeg? ja / nee

......... grotere let-

ters

4. marges groot genoeg?

ja / nee

......... grotere marges

5. functioneel gebruik van

kleuren? ja / nee

......... welke wijzin-

gen gewenst?

6. Tabellen en schema's voor-

zien van titel? ja / nee

......... titel geven

7. Andere vormgevingsproble-

men?

......... welke oplos-

singen?

Page 52: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

Page 53: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

BIJLAGE II: ENQUETE VOOR PUBLIEKSONDERZOEK

A. Hieronder staan enkele vragen naar leeftijd, geslacht, dag-bladabonnementen e.d. 1. Wat is uw geboortejaar? 19.... 2. Bent u man of vrouw? 0 man 0 vrouw 3. Wat is de hoogste opleiding die u geheel hebt afgemaakt? 0 lager onderwijs/basisonderwijs 0 LAVO: Lager Algemeen Voortgezet Onderwijs 0 LBO: Lager Beroeps Onderwijs 0 ULO, MULO, 3-jarige HBS, MAVO 0 MBO: Middelbaar Beroeps Onderwijs 0 5-jarige HBS, HAVO, Gymnasium, Lyceum, Atheneum, MMS 0 HBO: Hoger Beroeps Onderwijs 0 Universiteit of Hogeschool 4. Welke landelijke dagbladen leest u? 0 Telegraaf 0 Algemeen Dagblad 0 Volkskrant 0 NRC-Handelsblad 0 ander dagblad, namelijk: .................... 0 geen 5. Welke regionale dagbladen leest u? Verschillende mogelijk-heden noemen. 6. Welke werkzaamheden verricht u overdag?

0 huisvrouw → ga naar vraag 8 0 deeltijdbaan 0 volledige baan

0 gepensioneerd → ga naar vraag 8

0 arbeidsongeschikt of werkloos → ga naar vraag 8 7. Bent u zelf werkzaam in de chemische industrie 0 ja 0 nee 8. Kent u mensen in uw naaste omgeving die werkzaam zijn in de chemische industrie (bv. familie, vrienden, kennissen)? 0 ja 0 nee

Page 54: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

B. De kans op een ramp op een chemische fabriek is klein. Toch is die kans nooit helemaal uit te sluiten. De volgende vragen gaan over uw reacties in het geval van een ernstig ongeluk. 1. Hoeveel vertrouwen heeft u er in dat u tijdig zult worden gewaarschuwd, als er een ramp op een chemische fabriek dreigt te gebeuren? 0 zeer weinig vertrouwen 0 weinig vertrouwen 0 weet niet 0 veel vertrouwen 0 zeer veel vertrouwen 2. Als er een ramp dreigt te gebeuren, wie zal u dan waarschu-wen, denkt u? 0 het bedrijf waar de ramp gebeurt 0 de gemeentelijke overheid 0 de provinciale overheid 0 de rijksoverheid 3. Als er een ramp dreigt te gebeuren, op welke manier denkt u dan dat u gewaarschuwd wordt? U kunt voor elke mogelijkheid aangeven hoe waarschijnlijk u die acht door een kruisje te geven in de kolom van uw keuze. 1 = beslist niet 2 = waarschijnlijk niet 3 = weet niet 4 = waarschijnlijk wel 5 = beslist wel

1 2 3 4 5

door de alarm-sirene

door een geluidswagen

door de politie

door een bericht op de radio

door een bericht op de tv

door iemand in de buurt

4. De alarm-sirene wordt elke eerste maandag van de maand om 12.00 uur getest. Kunt u de sirene goed horen op de plaats waar u meestal bent op die tijd? 0 nee 0 weet niet 0 ja 5. Als u drie maal achter elkaar een langgerekte sirenetoon

Page 55: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

hoort als het niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur is, weet u dan wat dat betekent? 0 nee, dat weet ik niet 0 nee, dat weet ik niet zo goed 0 ja, dat weet ik 0 ja, dat weet ik goed 6. Als u drie maal achter elkaar een langgerekte sirenetoon hoort, en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, welke van de onderstaande mogelijkheden komen dan volgens u in aanmerking? (Per mogelijkheid een antwoord in één van de kolommen aankruisen)

ja nee weet niet

er is luchtalarm

er is oorlogsdreiging

er wordt een test gedaan

er dreigt gevaar

7. Als u drie maal achter elkaar een langgerekte sirenetoon hoort en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, hoe groot is dan volgens u de kans op gevaar? 0 geen gevaar 0 kleine kans op gevaar 0 matige kans op gevaar 0 grote kans op gevaar 0 gevaar is zeker 8. Als u driemaal achter elkaar een langgerekte sirenetoon hoort, en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, hoe beoordeelt u dan de onderstaande beweringen? (Per bewering uw mening geven, door een kruisje te zetten in de kolom van uw keuze) 1 = erg mee oneens 2 = mee oneens 3 = weet niet 4 = mee eens 5 = erg mee eens

1 2 3 4 5

aan die sirenetoon moet veel belang worden gehecht

die sirenetoon is een betrouwbare waarschuwing

dan is er iets ernstigs aan de hand

dan is er een grote kans op gevaar

dan is er sprake van een bedreiging voor mij en mijn gezin

Page 56: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

dan loop ik zelf gevaar

dan kan ik mijzelf in veiligheid brengen

dan kan ik het gevaar voorkomen door zelf maatregelen te nemen

9. Als u drie maal achter elkaar een langgerekte sirenetoon hoort en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, weet u dan wat u het beste kunt doen? 0 nee, dat weet ik niet 0 nee, dat weet ik niet goed 0 ja, dat weet ik 0 ja, dat weet ik goed 10. Als u drie maal achter elkaar een langgerekte sirenetoon hoort, en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, wat kunt u dan het beste doen? (Per mogelijkheid een antwoord aankruisen)

ja nee weet niet

naar buiten gaan

naar binnen gaan of binnen blijven

zo snel mogelijk weggaan

naar radio 1 luisteren

naar de regionale radio luisteren

naar Nederland 1 kijken

ramen en deuren dichtdoen

ramen en deuren opendoen

ventilatie uitzetten

ventilatie aanzetten

naar de politie bellen

naar de brandweer bellen

alarmnummer 06-11 bellen

11. Kunt u Radio 1 direct vinden op uw radio? 0 ja 0 nee 12. Kunt u de regionale omroep direct vinden op uw radio? 0 ja 0 nee

Page 57: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

13. Als u drie maal achter elkaar een langgerekte sirenetoon hoort, en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, denkt u dat u zich dan kunt beschermen tegen eventueel onheil? 0 nee, je kunt dan absoluut niets meer doen om jezelf te beschermen 0 nee, waarschijnlijk kun je dan niet veel meer doen om jezelf te beschermen 0 weet niet 0 ja, waarschijnlijk kun je dan nog maatregelen nemen om jezelf te beschermen 0 ja, dan kun je zeker nog maatregelen nemen om jezelf te beschermen 14. Als u drie maal achter elkaar een lange sirenetoon hoort, en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, welke gevoelens zou u dan hebben? (per mogelijkheid een antwoord in de kolom van uw keuze aankruisen) 1 = beslist niet 2 = waarschijnlijk niet 3 = weet niet 4 = waarschijnlijk wel 5 = beslist wel In zo'n situatie

1 2 3 4 5

voel ik mij nerveus

voel ik mij gespannen

voel ik mij angstig

voel ik mij bang

voel ik mij veilig

voel ik mij op mijn gemak

maak ik me niet druk

doe ik alsof er niets aan de hand is

Page 58: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

15. Als u drie maal achter elkaar een langgerekt sirenesignaal hoort, en het is niet de eerste maandag van de maand 12.00 uur, wat zou u dan waarschijnlijk doen? (per mogelijkheid een antwoord aankruisen in de kolom van uw keuze) 1 = beslist niet 2 = waarschijnlijk niet 3 = weet niet 4 = waarschijnlijk wel 5 = beslist wel In zo'n situatie zou ik

1 2 3 4 5

naar buiten gaan

naar binnen gaan of binnen blijven

zo snel mogelijk weggaan

naar Radio 1 luisteren

naar de regionale radio luisteren

naar Nederland 1 kijken

ramen en deuren dichtdoen

ramen en deuren open doen

ventilatie uitzetten

ventilatie aanzetten

naar de politie bellen

naar de brandweer bellen

het alarmnummer 06-11 bellen

16. Bent u wel eens persoonlijk rechtstreeks betrokken geweest bij een ernstig incident? 0 nee, nog nooit 0 ja, een natuurramp (bv. watersnood 1953, grootschalige bosbrand, aardbeving, etc.) 0 ja, een verkeersramp (bv. vliegtuigongeluk, treinonge - luk) 0 ja, een technologische ramp (bv. chemisch of nucleair)

Page 59: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

C. De volgende vragen gaan over uw inschatting van een aantal mogelijke rampen die in Nederland zouden kunnen plaatsvinden. 1. Hoe groot is volgens u de kans dat er zich binnen 5 jaar in uw regio een zware storm voordoet, waardoor er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein 0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot 2. Hoe groot is volgens u de kans dat er zich binnen 5 jaar in uw regio op grote schaal voedselvergiftiging voordoet, waardoor er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein 0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot 3. Hoe groot is volgens u de kans dat er binnen 5 jaar in uw regio een vliegtuig neerstort, waardoor er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein 0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot 4. Hoe groot is volgens u de kans dat er zich binnen 5 jaar in uw regio een overstroming voordoet, waardoor er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein 0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot 5. Hoe groot is volgens u de kans dat er zich binnen 5 jaar in uw regio een ongeluk voordoet, waarbij door het vrijkomen van giftige stoffen er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein

Page 60: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot 6. Hoe groot is volgens u de kans dat er zich binnen 5 jaar in uw regio een ongeluk met een tankauto voordoet, waarbij er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein 0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot 7. Hoe groot is volgens u de kans dat er zich binnen 5 jaar in uw regio een ongeluk in een kerncentrale voordoet, waarbij er veel doden vallen? 0 deze kans is zeer klein 0 deze kans is klein 0 deze kans is niet zo groot 0 deze kans is groot 0 deze kans is zeer groot D. De volgende vragen gaan over uw mening over maatschappelijke kwesties 1. Hoe belangrijk vindt u het dat er bij produktie van bepaalde goederen geen gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke chemische stoffen? 0 helemaal niet belangrijk 0 niet belangrijk 0 geen mening 0 belangrijk 0 heel belangrijk 2. Hoe belangrijk vindt u het dat fabrieken alleen nuttige produkten produceren? 0 helemaal niet belangrijk 0 niet belangrijk 0 geen mening 0 belangrijk 0 heel belangrijk 3. Hoe belangrijk vindt u het dat luchtverontreiniging wordt tegengegaan? 0 helemaal niet belangrijk 0 niet belangrijk 0 geen mening 0 belangrijk 0 heel belangrijk 4. Hoe belangrijk vindt u werkgelegenheid in uw regio? 0 helemaal niet belangrijk

Page 61: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

0 niet belangrijk 0 geen mening 0 belangrijk 0 heel belangrijk E. Een belangrijke chemische industrie in uw omgeving is fabriek X. Deze fabriek produceert de produkten Y en Z. Hier-onder staan een aantal voor- en nadelen van de produktie van produkten Y en Z. Wlit u per vraag uw mening geven? 1. Wat vindt u van de volgende stelling: Fabriek X maakt bij zijn produktie gebruik van chemische stoffen die gevaar kunnen opleveren voor de omgeving. 0 helemaal mee oneens 0 oneens 0 weet niet 0 mee eens 0 helemaal mee eens 2. Wat vindt u van de volgende stelling: Fabriek X zorgt voor nuttige produkten. 0 helemaal mee oneens 0 oneens 0 weet niet 0 mee eens 0 helemaal mee eens 3. Wat vindt u van de volgende stelling: De produkten Y en Z zijn onmisbaar in het dagelijks leven. 0 helemaal mee oneens 0 oneens 0 weet niet 0 mee eens 0 helemaal mee eens 4. Wat vindt u van de volgende stelling: De produktie op fabriek X zorgt voor luchtver- ontreiniging. 0 helemaal mee oneens 0 oneens 0 weet niet 0 mee eens

Page 62: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

0 helemaal mee eens 5. Wat vindt u van de volgende stelling: Fabriek X levert een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid in deze regio. 0 helemaal mee oneens 0 oneens 0 weet niet 0 mee eens 0 helemaal mee eens 6. Heeft u last van geluidshinder die veroorzaakt wordt door fabriek X? 0 nee, nooit 0 praktisch nooit 0 af en toe 0 regelmatig 0 vaak 0 heel vaak 7. Heeft u last van stankoverlast die veroorzaakt wordt door fabriek X? 0 nee, nooit 0 praktisch nooit 0 af en toe 0 regelmatig 0 vaak 0 heel vaak 8. Wat vindt u de grootste nadelen van fabriek X? (bij deze vraag kunt u meerdere antwoorden aankruisen) 0 de kans op bodemvervuiling op lange termijn 0 de kans op luchtverontreininging op lange termijn 0 de kans op waterverontreiniging op lange termijn 0 de kans op een plotselinge ramp op het bedrijfsterrein 0 de kans op een plotselinge ramp bij het vervoer van gevaarlijke stoffen van en naar DOW F. De volgende vragen hebben betrekking op uw mening over het veiligheidsbeleid van fabriek X. 1. Hoe groot acht u de kans dat er op fabriek X een ramp gebeurt met ernstige gevolgen voor de omgeving? 0 heel klein 0 klein 0 weet niet

Page 63: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

0 groot 0 heel groot 2. Hoeveel vertrouwen hebt u in het veiligheidsbeleid van fabriek X om rampen te voorkomen? 0 zeer weinig vertrouwen 0 weinig vertrouwen 0 weet niet 0 veel vertrouwen 0 zeer veel vertrouwen 3. Welke van de volgende vier instanties vindt u het meest geloofwaardig als het gaat om informatie over risico's voor de omgeving die fabriek X veroorzaakt? 0 milieuverenigingen 0 de (gemeentelijke) overheid 0 fabriek X zelf 0 een onafhankelijke onderzoeksinstelling 4. Welke van de volgende vier instanties vindt u het meest deskundig als het gaat om informatie over risico's voor de omgeving die fabriek X veroorzaakt? 0 milieuverenigingen 0 de (gemeentelijke) overheid 0 fabriek X zelf 0 een onafhankelijke onderzoeksinstelling 5. Welke van de volgende vier instanties vindt u het meest betrouwbaar als het gaat om informatie over risico's voor de omgeving die fabriek X veroorzaakt? 0 milieuverenigingen 0 de (gemeentelijke) overheid 0 fabriek X zelf 0 een onafhankelijke onderzoeksinstelling 6. Welke van de volgende vier instanties vindt u het minst eenzijdig als het gaat om informatie over risico's voor de omgeving die fabriek X veroorzaakt? 0 milieuverenigingen 0 de (gemeentelijke) overheid 0 fabriek X zelf 0 een onafhankelijke onderzoeksinstelling 7. Welke van de volgende vier instanties trekken u het meeste aan als het gaat om informatie over risico's voor de omgeving die fabriek X veroorzaakt? 0 milieuverenigingen 0 de (gemeentelijke) overheid 0 fabriek X zelf 0 een onafhankelijke onderzoeksinstelling 8. Denkt u dat fabriek X adequaat zal reageren als er op haar terrein een ernstig ongeluk plaatsvindt? 0 nee, absoluut niet

Page 64: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

0 nee, waarschijnlijk niet 0 weet niet 0 ja, waarschijnlijk wel 0 ja, absoluut wel 9. Denkt u dat de overheid adequaat zal reageren als er op fabriek X een ernstig ongeluk plaatsvindt? 0 nee, absoluut niet 0 nee, waarschijnlijk niet 0 weet niet 0 ja, waarschijnlijk wel 0 ja, absoluut wel G. De volgende vragen gaan over uw mening over de voorlichting over risico's. Bovendien zijn we benieuwd wat er volgens u aan die voorlichting nog allemaal verbeterd kan worden. 1. Hieronder staan weer een aantal uitspraken. Wilt u bij elke uitspraak weer aangeven in hoeverre u het met die bewering eens bent? 1 = erg mee oneens 2 = mee oneens 3 = weet niet 4 = mee eens 5 = erg mee eens

1 2 3 4 5

ik vind het belangrijk om vooraf te weten wat ik moet doen als de sirene gaat

ik stel er belang in om vooraf te weten welke beschermingsmaatregelen ik moet nemen als de sirene gaat

ik vind het belangrijk om vooraf te weten, hoe ik kan nagaan wat er aan de hand is als de sirene gaat

als er een artikel over rampenplannen in de krant staat, lees ik dat

als ik een folder in de bus krijg over wat je moet doen als er een ramp gebeurt, bewaar ik die

als ik een kaart krijg met informatie over wat je het beste kunt doen als de sirene

Page 65: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

gaat, bewaar ik die

het lijkt mij nuttig om vooraf te weten wat je moet doen als de sirene gaat

2. Heeft u in het verleden ooit een voorlichtingsbrochure van fabriek X ontvangen over mogelijke risico's en wat u moet doen als er een ramp dreigt? 0 ja

0 nee → ga naar vraag 8

0 weet niet → ga naar vraag 8 3. Had u behoefte aan de informatie die in die brochure stond? 0 ja 0 nee 0 weet niet 4. Vond u de informatie in die brochure voldoende? 0 nee, absoluut niet; ik had veel meer willen weten 0 nee, ik had wel wat meer willen weten 0 weet niet 0 ja, ik vond dat ik met die brochure voldoende werd ingelicht 0 ja, absoluut; meer informatie had het bedrijf niet kunnen geven 5. Vond u die brochure begrijpelijk? 0 nee, absoluut niet 0 nee 0 weet niet 0 ja 0 ja, heel erg 6. Heeft u de bijbehorende alarmistructiekaart bewaard? 0 ja 0 nee 0 weet niet 7. Ligt deze kaart op een plek waar u hem direct zou kunnen vinden? 0 ja 0 nee 8. Vindt u dat fabriek X vaker voorlichting moet geven over risico's en hoe u zich daartegen kunt beschermen? 0 nee, absoluut niet 0 nee 0 weet niet

Page 66: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

0 ja 0 ja, absoluut 9. Op welke manier(en) zou fabriek X deze voorlichting het beste kunnen geven? (meerdere antwoorden mogelijk) 0 via een beknopte folder 0 via een wat meer uitgebreide brochure 0 via een alarminstructiekaart 0 via een voorlichtingsbijeenkomst voor omwonenden 0 door een telefoonlijn te openen voor vragen over risi - co's H. Fabriek X geeft niet alleen voorlichting over risico's. De volgende vragen gaan over de voorlichting over andere aspecten van fabriek X. 1. Op welke manier(en) komt u thans aan uw kennis over fabriek X? (bij deze vraag kunt u meerdere antwoorden aankruisen) 0 via de krant 0 via mondelinge contacten met werknemers 0 via voorlichtingsbrochures en -folders van X 0 via de open dagen van X 0 op een andere manier, nl.: .......................... 2. Vindt u dat u voldoende weet over fabriek X?

0 nee, ik zou er veel meer over willen weten → ga naar vraag 3

0 nee, ik zou er wel wat meer over willen weten → ga naar vraag 3

0 weet niet → ga naar vraag 5

0 ja, ik heb geen behoefte aan meer informatie → ga naar vraag 5 3. Over welk(e) aspect(en) van fabriek X zou u meer willen weten? (meerdere antwoorden mogelijk) 0 het veiligheidsbeleid van X 0 het milieubeleid van X 0 de produkten die X maakt 0 de produktieprocessen die bij X in gebruik zijn 0 de werkgelegenheid waarvoor X in de regio zorgt 0 anders, nl.: .................................... 4. Op welke manier zou fabriek X die voorlichting volgens u moeten geven? (meerdere antwoorden mogelijk) 0 via de kranten 0 via eigen voorlichtingsbrochures en -folders 0 via open dagen 0 via voorlichtingsbijeenkomsten 0 door een telefoonlijn te openen voor algemene informa - tie 0 anders, nl.: .........................................

Page 67: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

5. Heeft u verder nog opmerkingen over fabriek X, de risico's ervan of de voorlichting erover? ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── ───────────────────────────────────────────────────────────── Vriendelijk bedankt voor uw medewerking!

Page 68: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1

BIJLAGE III: INTERVIEWVRAGEN BIJ DE PRETEST

1. Vindt U dat de brochure de zaken feitelijk weergeeft? Zo

ja, waar blijkt dat uit?

2. Vindt U dat fabriek X in deze brochure risico's probeert

weg te redeneren? Zo ja, waar blijkt dat uit?

3. Vindt U deze brochure aantrekkelijk? Waarom wel/niet?

4. Vindt U deze brochure angstaanjagend of juist gerust-

stellend? Waarom?

5. Vindt U deze brochure begrijpelijk?

6. Vindt U dat deze brochure te weinig, genoeg of teveel

informatie geeft? Wat mist er? Wat staat er te veel?

7. Welke gedeelten van de brochure vindt U het belangrijkst?

Waarom?

8. Welke gedeelten van de brochure vindt U overbodig?

Waarom?

9. Wat vindt U van de schema's en foto's die in deze bro-

chure staan? Waarom?

Page 69: Stageverslag RUU VNCI A Deij

1