onderwijs in beroepsziekten, de arts als opleider

2
266 TBV 16 / nr 6 / juni 2008 Kennis over beroepsziekten, al is het globaal, is voor elke arts van belang. In de eindtermenlijst van de medische opleiding staan niet voor niets de ‘problemen op het werk of betreffende de arbeidsomstandigheden’. 1 Op de medische facul- teiten neemt het onderwijs over arbeid en gezondheid een relatief bescheiden, maar stevige plaats in. Doel van onderwijs in werkgerelateerde aandoeningen is dat basisartsen zich bewust zijn, de attitude hebben, dat werk een mogelijke oor- zaak van een ziekte kan zijn. De vaardigheid die daar (o.a.) bijhoort, is dat dokters in de anamnese naar werk kunnen vragen. De belangrijkste vra- gen voor medisch specialisten zijn: ‘heeft u betaald werk?’, ‘vindt u dat uw klacht door het werk veroorzaakt wordt?’ en ‘verzuimt u op dit moment?’ 2 Huisartsen vragen verder naar ‘ziekte- verzuim in het verleden’ en de ‘prognose van de patiënt zelf over duur van het verzuim’. 3 Specialisten én huisartsen kunnen vragen of er een gesprek met de bedrijfsarts heeft plaatsge- vonden. Ten grondslag aan deze vaardigheid en attitude ligt kennis over werk en gezondheid. Als je geen (globale) kennis hebt, is herkennen en daarna eventueel verwijzen niet mogelijk. Voor de medi- sche studenten is: ‘Inleiding in de Bedrijfsgezond- heidszorg, de aanpak van problemen met werk en gezondheid’, daarvoor het leerboek. 4 Dankbaar wordt gebruikgemaakt van ‘evidence- based’ informatie, websites, NVAB-richtlijnen en internationale literatuur. 5 VORM VAN HET ONDERWIJS Hoe kan een medische student leren over werk- gerelateerde aandoeningen, hier gevoel en een positieve attitude voor krijgen? Iedereen is het er wel over eens dat een casus-/patiënt-/probleem- gestuurde aanpak in een kleinere groep studen- ten effectief is. Steeds vaker wordt dit gedaan zoals bijvoorbeeld activerend en probleemge- richt onderwijs met behulp van praktijkvoor- beelden in Maastricht, in het kader van beroeps- voorbereiding en geïntegreerd met klinisch onderwijs in de eerste jaren in Groningen, met een video van een verzuimgesprek in het VUmc, met e-learning en juniorcoschappen in het 2e jaar in het AMC, enzovoort. In de onderwijsgroep van het interfacultair overleg sociale geneeskun- de worden de voorbeelden uitgewisseld. En de beroepsziektespecialisten van het NCvB worden uitgenodigd te participeren in dit onderwijs bij- voorbeeld aan het AMC en VUmc. Het toepassen van de geleerde kennis en vaardig- heden in de praktijk is onontbeerlijk. Senior coas- sistentschappen zijn er op alle faculteiten, vaak óf bij de GGD óf bij UWV óf bij een arbodienst. Deze coschappen zult u zich wel herinneren! En bij het AMC loopt sinds dit jaar een experiment met junior coassistentschappen van één week in het tweede jaar van de studie. Stages vroeg in de studie zijn er onder andere ook in Groningen. Dit lijkt veelbelovend, in een fase waarin studenten vrijwel geheel gericht zijn op klinische onder- werpen en witte jassen (Grey’s anatomy zal ik maar zeggen) en de focus richten op arbeid en gezondheid. Maar de vraag is of de attitude ver- andert? In het AMC loopt hier een onderzoek naar. NA HET ARTSEXAMEN Uiteraard neemt het onderwijs in beroepsziekten in de opleidingen tot bedrijfs- en verzekeringsarts een prominente plaats in. Maar ook in de oplei- ding tot huisarts en specialist zijn initiatieven waarneembaar. Zo wordt in de opleiding tot gynaecoloog de beroepsziektespecialist voor reproductiestoornissen betrokken. In de huisart- senopleiding wordt overwogen een differentiatie Arbeid en gezondheid te ontwerpen. DE ARTS ALS OPLEIDER In de coassistentschappen krijgen studenten de kans opgedane kennis en vaardigheden te oefe- nen. Naast de klinische onderwerpen wordt gevraagd naar werk. Patiënten/cliënten op het spreekuur worden zelfstandig onderzocht. Opleiders geven feedback aan de hand van pun- ten uit de Korte Klinische Beoordelingslijst. 6 Voor dit onderwijs in de praktijk zijn opleiders nodig. Elke bedrijfsarts is tegenwoordig eigenlijk (ook) opleider en ‘bevordert de deskundigheid van stu- denten, aio’s, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg’. 7 Het is de vertaling van één van de zogenoemde CanMeds- competenties, in dit geval de competentie om ‘scholar’ te zijn (ook vertaald als ‘kennis en wetenschap’). ‘Scholar’ heeft daarbij een dubbele betekenis: de bedrijfsarts leert zelf en schoolt zich bij, maar is ook docent voor anderen. 8 De dokter als leraar. 9 CONCLUSIE Willen we werkgerelateerde aandoeningen in de geneeskunde opleidingen goed aan bod laten komen, en dat lukt gelukkig steeds beter, dan is Onderwijs in beroepsziekten, de arts als opleider BERICHTEN UIT HET NCVB AUTEUR: PAUL SMITS CORONEL INSTITUUT VOOR ARBEID EN GEZONDHEID, NCVB, AMC ONDER REDACTIE VAN BAS SORGDRAGER

Upload: paul-smits

Post on 20-Aug-2016

213 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

266 TBV 16 / nr 6 / jun i 2008

Kennis over beroepsziekten, al is het globaal, isvoor elke arts van belang. In de eindtermenlijstvan de medische opleiding staan niet voor nietsde ‘problemen op het werk of betreffende dearbeidsomstandigheden’.1 Op de medische facul-teiten neemt het onderwijs over arbeid engezondheid een relatief bescheiden, maar stevigeplaats in. Doel van onderwijs in werkgerelateerdeaandoeningen is dat basisartsen zich bewust zijn,de attitude hebben, dat werk een mogelijke oor-zaak van een ziekte kan zijn. De vaardigheid diedaar (o.a.) bijhoort, is dat dokters in de anamnesenaar werk kunnen vragen. De belangrijkste vra-gen voor medisch specialisten zijn: ‘heeft ubetaald werk?’, ‘vindt u dat uw klacht door hetwerk veroorzaakt wordt?’ en ‘verzuimt u op ditmoment?’2 Huisartsen vragen verder naar ‘ziekte-verzuim in het verleden’ en de ‘prognose van depatiënt zelf over duur van het verzuim’.3

Specialisten én huisartsen kunnen vragen of ereen gesprek met de bedrijfsarts heeft plaatsge-vonden.Ten grondslag aan deze vaardigheid en attitudeligt kennis over werk en gezondheid. Als je geen(globale) kennis hebt, is herkennen en daarnaeventueel verwijzen niet mogelijk. Voor de medi-sche studenten is: ‘Inleiding in de Bedrijfsgezond-heidszorg, de aanpak van problemen met werken gezondheid’, daarvoor het leerboek.4

Dankbaar wordt gebruikgemaakt van ‘evidence-based’ informatie, websites, NVAB-richtlijnen eninternationale literatuur.5

VO R M VA N H E T O N D E RW I J S

Hoe kan een medische student leren over werk-gerelateerde aandoeningen, hier gevoel en eenpositieve attitude voor krijgen? Iedereen is het erwel over eens dat een casus-/patiënt-/probleem-gestuurde aanpak in een kleinere groep studen-ten effectief is. Steeds vaker wordt dit gedaanzoals bijvoorbeeld activerend en probleemge-richt onderwijs met behulp van praktijkvoor-beelden in Maastricht, in het kader van beroeps-voorbereiding en geïntegreerd met klinischonderwijs in de eerste jaren in Groningen, meteen video van een verzuimgesprek in het VUmc,met e-learning en juniorcoschappen in het 2ejaar in het AMC, enzovoort. In de onderwijsgroepvan het interfacultair overleg sociale geneeskun-de worden de voorbeelden uitgewisseld. En deberoepsziektespecialisten van het NCvB wordenuitgenodigd te participeren in dit onderwijs bij-voorbeeld aan het AMC en VUmc.

Het toepassen van de geleerde kennis en vaardig-heden in de praktijk is onontbeerlijk. Senior coas-sistentschappen zijn er op alle faculteiten, vaakóf bij de GGD óf bij UWV óf bij een arbodienst.Deze coschappen zult u zich wel herinneren! Enbij het AMC loopt sinds dit jaar een experimentmet junior coassistentschappen van één week inhet tweede jaar van de studie. Stages vroeg in destudie zijn er onder andere ook in Groningen. Ditlijkt veelbelovend, in een fase waarin studentenvrijwel geheel gericht zijn op klinische onder-werpen en witte jassen (Grey’s anatomy zal ikmaar zeggen) en de focus richten op arbeid engezondheid. Maar de vraag is of de attitude ver-andert? In het AMC loopt hier een onderzoeknaar.

N A H E T A RT S E X A M E N

Uiteraard neemt het onderwijs in beroepsziektenin de opleidingen tot bedrijfs- en verzekeringsartseen prominente plaats in. Maar ook in de oplei-ding tot huisarts en specialist zijn initiatievenwaarneembaar. Zo wordt in de opleiding totgynaecoloog de beroepsziektespecialist voorreproductiestoornissen betrokken. In de huisart-senopleiding wordt overwogen een differentiatieArbeid en gezondheid te ontwerpen.

D E A RT S A L S O P L E I D E R

In de coassistentschappen krijgen studenten dekans opgedane kennis en vaardigheden te oefe-nen. Naast de klinische onderwerpen wordtgevraagd naar werk. Patiënten/cliënten op hetspreekuur worden zelfstandig onderzocht.Opleiders geven feedback aan de hand van pun-ten uit de Korte Klinische Beoordelingslijst.6 Voordit onderwijs in de praktijk zijn opleiders nodig.Elke bedrijfsarts is tegenwoordig eigenlijk (ook)opleider en ‘bevordert de deskundigheid van stu-denten, aio’s, collegae, patiënten en anderebetrokkenen bij de gezondheidszorg’.7 Het is devertaling van één van de zogenoemde CanMeds-competenties, in dit geval de competentie om‘scholar’ te zijn (ook vertaald als ‘kennis enwetenschap’). ‘Scholar’ heeft daarbij een dubbelebetekenis: de bedrijfsarts leert zelf en schoolt zichbij, maar is ook docent voor anderen.8 De dokterals leraar.9

C O N C L U S I E

Willen we werkgerelateerde aandoeningen in degeneeskunde opleidingen goed aan bod latenkomen, en dat lukt gelukkig steeds beter, dan is

Onderwijs in beroepsziekten, de arts als opleider

B E R I C H T E N U I T H E T N C V B

AUTEUR: PAUL SMITS

CORONEL INSTITUUT

VOOR ARBEID EN

GEZONDHEID, NCVB,

AMC

ONDER REDACTIE

VAN BAS

SORGDRAGER

267TBV 16 / nr 6 / jun i 2008

onderwijs in de praktijk nodig. Daar zijn goedebedrijfsartsen voor nodig, met gevoel voor hetopleider zijn, maar ook met gevoel voor huneigen leermogelijkheden. En als iedereen hetdoet slaan we uiteindelijk twee vliegen in éénklap: de studenten (en anderen) krijgen goedeopleiders en kunnen zo goed leren en de oplei-ders zelf scholen zichzelf als docent en goedeberoepsbeoefenaar.

LITERATUUR/NOTEN1. Metz JCM, Verbeek-Weel AMM, Huisjes HJ (red).

Raamplan 2001 artsopleiding, problemenlijst.Nijmegen: Mediagroep, 2001.

2. Kremer AM, Buijs PC, et al. Ontwikkeling richtlijnArbeidsanamnese voor medisch specialisten. TNO

rapport 018.10281.01.01. Hoofddorp: TNO Kwaliteitvan Leven | Arbeid, 2005.

3. Dijk P van, Hogervorst W. The synergy between quali-ty based purchasing and quality improvement ingeneral practice [proefschrift]. Amsterdam: Uni-versiteit van Amsterdam, 2008.

4. Verbeek JHAM, Smits PBA (red). Inleiding in debedrijfsgezondheidszorg. De aanpak van problemenmet werk en gezondheid, 3e druk. Houten: BohnStafleu van Loghum, 2005.

5. Bijvoorbeeld: www.nvab-online.nl, www.beroepsziekten.nl, www.pubmed.com.

6. Deze lijst ‘Korte klinische beoordeling’, ook wel ‘Kortepraktijk beoordeling’ genoemd, wordt in alle medi-sche faculteiten bij de senior coassistentschappengebruikt.

7. CSG/KNMG. Handboek Modernisering medische ver-volgopleidingen Sociale geneeskunde. September2007. Zie www.medischevervolgopleidingen.nl, door-klikken naar ‘plan per specialisme’ en vervolgens‘arbeid en gezondheid: bedrijfsgeneeskunde’.

8. Borleffs JCC. Medische professionaliteit in de genees-kunde opleiding. Tijdschr Med Onderwijs 2008;27(maart): 1–4.

9. Brand P. Dokter, leraar. Rubriek: Veldwerk. MedContact 2008; nummer 2: 76.

| Beroepsziekten steeds meer in het medisch basiscurri-

culum

| Artsen dienen zich bewust te zijn van hun opleidings-

taak

T BV I N O U T L I N E

E D I TO R I A L

The occupational health f i le

B. Sorgdrager

Many occupational health practices have severaloperational files on employees. Often there existsan electronic file that is mainly centred on theprocess of sickness and health registration. Therewill also be the paper dossier, filled with specia-lists’ letters, results of function tests and biome-tric data. Occupational health services and soft-ware developers provide the occupational healthphysicians (OHPs) with slick formats in whichconsiderable amounts of data can be saved.However, the accessibility of this information forfurther analysis in order to draw up companyreports, turns out to be complicated in practice.Moreover, researchers desire that informationfrom the files has to be available for scientificsearch requests. As far as I am concerned occupa-tional health files contain a treasure trove of dataavailable for evaluation studies. Especially fororganisations that strive to function as academiccooperation centres, it is important to givethought to making this information accessible.Performing and publishing scientific analysesproves laborious. For example, when I consultthe TBV publications from 2006 and 2007, I findonly four research articles (out of 47) that arebased on the analysis of data originating in occu-pational health files (for 2006 pages 51–56, for

2007 pages 4–8, 99–106 and 293–301). Theemployee, who in fact owns the file, wants rele-vant occupational health information to be regis-tered in the file. It is important for researchersand the OHP that this information is available for(anonymous) analyses.

The occupational health file is an individual filebelonging to an individual employee. TheMedical Treatment Act and the Personal DataProtection Act form the basis for the organisationof the file and for storing relevant occupationalhealth information. Another starting point is theavailability of data for scientific analysis. Thesestarting points can result in identical files. For thetransparency of the file a practical approach is todistinguish between the three essentially diffe-rent reasons relevant to the employee for provi-ding information to the OHP. It now becomesclear that the OHP has a unique authority, in thathe has to treat as well as assess: 1. the intervention task in the framework of

preventive medical examination and the wor-king conditions surgery (care role, voluntary),

2. the assessment task considering safety re-quirements (obligatory examination, a man-datory activity),

3. assessment and treatment task concerning re-integration (according to the Gatekeeper Act,a mandatory activity).