lever, december 2015
DESCRIPTION
ÂTRANSCRIPT
NIEUWSBLAD VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEPATOLOGIE
JAARGANG 39 NR. 4 DECEMBER 2015
Lever Nieuws 4 Lever In de schijnwerpers 4 Lever Ingezonden 6 Casus MST Enschede 8
Lever Alert Een nieuwe naam voor PBC: van ‘cirrose’ naar ‘cholangitis’ 11 Lever Op Locatie 13
Lever Van Eigen Bodem 15 Lever De Eerste Keer 17 Lever proefschrift 19
2 LEVER NR 4 DECEMBER 3
LEVE
R
VO
OR
WO
OR
D
congresagenda
2015 was een buitengewoon goed jaar voor de in de
lever geïnteresseerden in het land. De introductie van
‘nieuwe middelen’ met een duidelijk verbeterde kans
voor genezing van patiënten met een chronische hepatitis C
staat centraal in de leverpatiëntenzorg en heeft in vele hepa-
titis behandelcentra tot enorme activiteit geleid. Indrukwek-
kend is de vaak duidelijke klinische verbetering die patiënten
na succesvolle behandeling berichten.
Het blijft een van de belangrijke taken van de Nederlandse
Vereniging voor Hepatologie om ook in 2016 regelmatig over
het toenemend aantal nieuwe middelen te informeren, die in
de hepatitis behandelcentra kunnen worden voorgeschreven
in verschillende combinaties afhankelijk van genotype, sta-
dium van de ziekte en comorbiditeit.
Ook een symposium bij de aankomende voorjaarsvergadering
2016 in Veldhoven gaat weer focusseren op het thema ‘nieuwe
middelen voor de behandeling van chronische hepatitis C’,
aangezien het aantal in Nederland beschikbare polymerase
(“–buvir”), protease (“-previr”) en NS5A (“-asvir”) remmers
continu toeneemt en mogelijk ook miRNA inhibitoren in de
toekomst beschikbaar komen. De aanhoudende discussie over
de beste methode van registratie van patiënten met chronische
hepatitis C zal binnenkort tot een landelijk plan van aanpak
leiden, gestuurd vanuit RIVM.
Maar er zijn ook andere uitermate noemenswaardige activi-
teiten binnen het land: Prof. Robert Porte presenteerde bij het
Hepatologie Symposium in oktober tijdens de najaarsverga-
dering in Veldhoven de nieuwe ontwikkelingen op het gebied
van levertransplantatie. Hij lichtte de eerste successen van
een in Groningen ontwikkeld vernieuwend perfusie systeem
van de donorlever toe. Het kwam ook niet als verrassing dat
de groep van professor Porte de klinische Young Investigator
Hepatology Award 2015 voor een transplantatie-gerelateerd
onderwerp naar Groningen kon halen. De winnaar, Sanne
op den Dries, had voor haar artikel “Injury to peribiliary
glands and vascular plexus before liver transplantation
predicts formation of non-anastomotic strictures” (J He-
patol 2015;60:1172-9) de meest getalenteerde spreker van
haar groep, Pepijn Weeder, (zie foto) gekozen om haar te
vervangen en het paper in de ‘battle’ voor de klinische Young
Investigator Hepatology Award uitstekend te verdedigen.
Zij was inmiddels naar de Zuidzee vertrokken – een garantie
voor succes. Daar kunnen de toekomstige kandidaten voor de
Young Investigator Hepatology Award van leren! Gefeliciteerd
voor dit mooie werk.
Er blijft veel te doen in 2016. De NVH werkgroepen zijn actief
en productief. Zij gaan hun projecten in de LEVER vanaf nu
wisselend presenteren. De interesse voor onze vereniging blijft
bij diverse beroepsgroepen gelukkig bestaan en de continue
groei tot inmiddels >660 leden wordt doorgezet.
Wij wensen onze nieuwe leden veel succes en hopen dat zij
snel geïntegreerd zijn in de diverse activiteiten van de NVH.
De Nederlandse Maag Lever Darm Stichting (MLDS), die
een belangrijke rol in de steun van onderzoek ook op het
gebied van de Hepatologie heeft, heeft overwogen om vanaf
2016 weer meer leveronderzoek te steunen. Wij hopen dat
verder overleg tot goede besluiten zal leiden.
Alle onrust, nood, geweld en bijna onoplosbaar blijkende
politieke en sociale spanningen rondom ons, lijkt elke dag in
gezondheid en zonder existentiële bedreiging een geschenk.
Ik wens u allen namens het bestuur vreedzame en beschouwe-
lijke feestdagen.
Ulrich Beuers
Pepijn Weeder (UMCG) na zijn succesvolle ‘Battle’ namens zijn
collega Sanne op den Dries in Veldhoven
V A N D E V O O R Z I T T E R2 0 1 6
ORGANISATOREN VAN CONGRESSEN/SYMPOSIA WORDEN VERZOCHT DATA TIJDIG DOOR TE GEVEN EN ZOVEEL MOGELIJK REKENING TE
HOUDEN MET REEDS GEPLANDE ACTIVITEITEN.
Omslagfoto: Overname van gegevens uit deze nieuwsbrief is toegestaan met bronvermelding.Correspondentie kan worden gestuurd naar het redactieadres. De redactie behoudt zich het recht voor om te bewerken.Vormgeving: M.art, Haarlem. ISSN nr.: 1574-7867. Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door Gilead, Abbvie, Roche, Janssen-Cilag B.V. en Bristol-Myers Squibb.
Nieuwsbrief van de Nederlandse Vereniging voor Hepatologie.Verschijnt vier maal per jaar.
De Nederlandse Vereniging voor Hepatologie is opgericht op 30 september 1977.
Redactie:Mw. dr. M.J. CoenraadDr. K.F.J. van de GraafProf. dr. S.C.D. van IJzendoornMw. dr. R.S. SverdlovMw. M.J. van Gijtenbeek
Redactie adres:Redactie Nieuwsbrief NVHPostbus 6572003 RR HaarlemTel.: 023-5513016Fax: 023 - 5513087
Bestuur: Prof. dr. U.H.W. Beuers, voorzitterDr. K.F.J. van de Graaf, secretarisDr. J.T. Brouwer, penningmeesterMw. dr. M.J. CoenraadMw. dr. E.M.M. KuiperProf. dr. H.J. Metselaar
Prof. dr. R.J. PorteMw. dr. R.S. SverdlovMw. dr. J. VerheijDr. J.M. VrolijkProf. dr. S.C.D. van IJzendoorn
Lidmaatschap:aanmeldingen bij de secretaris:Dr. K.F.J. van de GraafPostbus 6572003 RR Haarlemfax: 023-5513087
COLOFON
Geachte lezer,
■ 29 JANUARI 2016 Themadag Leverpathologie 2016
“Grading en staging van leverziekten”:
dagelijkse praktijk en nieuwe ontwik-
kelingen
Locatie: AMC Amsterdam
Website: http://themadag-2016.leverpa-
thologie.nl/index.php
Telefoon: 020-566 5635
E-mail: [email protected]
■ 17 - 18 MAART 2016 Voorjaarsvergadering Nederlandse Ver-
enigingen voor Gastroenterologie
Locatie: NH Koningshof Veldhoven
Inlichtingen: Secretariaat NVGE,
Postbus 657 - 2003 RR Haarlem
Tel.: 023 - 551 3016
E-mail: [email protected]
■ 18 MAART 2016 Cursorisch onderwijs in Maag-Darm-
Leverziekten
Locatie: NH Koningshof Veldhoven
Postbus 657 - 2003 RR Haarlem
Tel.: 023 - 551 3016
Inlichtingen via het secretariaat
E-mail: [email protected]
■ 13 - 17 APRIL 2016 The International Liver Congress 2016
(ILC 2016)
Locatie: Barcelona
Website: https://ilc-congress.eu
■ 21 APRIL 2016 NVMDL symposium 2016
Locatie: Koninklijk Instituut voor de Tropen
Postbus 657 - 2003 RR Haarlem
Tel.: 023 - 551 3016
Inlichtingen via het secretariaat
E-mail: [email protected]
■ 21 - 24 MEI 2016 Digestive Disease Week
Locatie: San Diego, CA
Website: www.ddw.org
■ 21 - 24 JUNI 2015Dutch Liver Week
Locatie: Hilton Hotel, Rotterdam
Inlichtingen: Secretariaat NVH,
Postbus 657 - 2003 RR Haarlem
Tel.: 023 - 551 3016
Fax: 023 - 551 3087
E-mail: [email protected]
■ 27 - 28 OKTOBER 2016Dutch Liver Retreat
Locatie: Kasteel Schortinghuis, Spier
Inlichtingen: Secretariaat NVH,
Postbus 657 - 2003 RR Haarlem
Tel.: 023 - 551 3016
Fax: 023 - 551 3087
E-mail: [email protected]
■ 11 – 15 NOVEMBER 2016AASLD 2016
Locatie: Boston, MA, USA
Website: www.aasld.org
4 LEVER NR 4 DECEMBER 5
LEVE
R
NIE
UW
S
V ijftien en zestien oktober vond de
6e editie van de Dutch Liver Retreat
(DLR) plaats in Spier. Vijfenzeventig
deelnemers met een grote diversiteit
aan expertise maar met allen een dui-
delijke interesse in de werking van de
lever, kwamen bijeen om hun onderzoek
met elkaar te bespreken. Een dertigtal
jonge onderzoekers presenteerde hun
data. Prof. dr. Bert Groen gaf een ori-
gineel overzichtsverhaal getiteld “Back
to the Future” over systems biology,
waarbij werd geïllustreerd dat een goed
beeld van de dynamiek van metabolie-
ten (hier vooral lipiden) verrassende
inzichten kan geven.
DJ Koos Kranenburg van Bioké zorgde
voor wat dynamiek op de dansvloer onder
het genot van een (of meerdere) drankjes.
De traditionele Speeddate sessie leverde
Terugblik Dutch Liver Retreat 2015
ook dit jaar weer allerlei originele ideeën
op, waaruit het publiek het project van
Shiva Shajari (UMCG) en Coen Paulusma
(AMC) als winnende verkoos. Shiva en
Coen zullen samen, met steun van NVH,
onderzoeken of het remmen van flippase
activiteit in de lever fibrose vermindert (in
muizen).
Voor de 7e editie zullen we de Speed-
date voorzien van een nieuw jasje, om
opnieuw op originele, interactieve wijze de
samenwerking tussen lever-onderzoekers
binnen Nederland te bevorderen. Waar-
schijnlijk zal de DLR 2016 plaats vinden op
27 en 28 oktober, wederom op de vaste
locatie in Spier. We hopen jullie ook weer
te mogen verwelkomen.
Ronit Sverdlov, Sven van IJzendoorn en
Stan van de Graaf
LEVE
R
IN
DE
SCH
IJN
WER
PER
S
Nationale NALFD werkgroep
Wat betekent NAFLD voor Nederland?In Nederland hebben ongeveer 5.7
miljoen mensen overgewicht en 1.4
miljoen mensen obesitas. In de obesitas
groep heeft circa 90% een vervetting
van de lever, waarvan circa 30% een
leververvetting met ontsteking (non-
alcoholische steatohepatitis, NASH)
heeft. Dit betekent dat ongeveer 3%
van de Nederlandse bevolking NASH
heeft. De percentages NAFLD en NASH
zijn waarschijnlijk een onderschatting,
want het is op dit moment niet bekend
hoeveel mensen met overgewicht een
leververvetting hebben. NAFLD is niet
alleen een probleem van volwassenen;
15% van de kinderen heeft obesitas en
een groter percentage overgewicht.
Een interdisciplinaire aanpak is nodigIn maart van dit jaar werd in Maastricht
het eerste European Fatty Liver Con-
ference (EFLC)) georganiseerd over de
systemische effecten van niet alcoholi-
sche steatohepatitis (NASH). De lever,
als centraal regulerend metabool orgaan,
speelt een cruciale rol in het ontstaan
en onderhouden van het systemisch
inflammatoir effect dat bij NASH op-
treedt. De chronische inflammatie komt
tot uiting in diabetes mellitus, hart en
vaatziekten, maligniteiten en gecompli-
ceerd leverlijden.
Vanuit deze context is het duidelijk dat
NASH vraagt om een interdisciplinaire
aanpak. Het is van het grootste belang
dat klinisch hepatologen en basale/
translationele onderzoekers samen-
werking zoeken met endocrinologen,
specialisten op het gebied van hart en
vaatziekten, voedingsspecialisten en
oncologen, voor wat betreft bijvoor-
beeld onderzoek naar de oorzaken van
progressie van NAFLD naar NASH en
hepatocarcinogenese, maar ook naar
nieuwe behandelmethoden. Hierin ligt
een grote uitdaging voor het vakgebied
Hepatologie, maar het toekomstper-
spectief is veelbelovend, omdat de ken-
nis van lever metabolisme en de model-
len om het te bestuderen de laatste jaren
sterk zijn toegenomen en verbeterd.
NVH werkgroep NAFLD/NASHVanuit deze perceptie is door het
bestuur van de NVH het initiatief geno-
men om een NAFLD/NASH werkgroep
op te richten. In een aantal bijeenkom-
sten is de basis gelegd voor de taken die
de werkgroep op zich zal nemen. De
missie van de werkgroep is om vetlever-
ziekte en de gevolgen voor de gezond-
heid onder de aandacht te brengen en
diagnostiek en behandeling te onderzoe-
ken en te bevorderen.
Om een zo groot mogelijke participa-
tie van deelnemende centra te krijgen,
zijn voor iedere regio coördinatoren
geïdentificeerd die dit initiatief zullen
trekken en uitdragen naar centra in de
regio. Aanwezige cohorten van NASH/
NALFD patiënten, maar ook longitu-
dinale cohorten zoals het Ommoord,
Maastricht studie en Life Lines cohort,
zijn geïnventariseerd en kunnen in de
toekomst gebruikt worden voor natio-
nale studies. Er wordt eveneens gewerkt
aan het opzetten van een prospectief
nationaal cohort zodat in toekomstige
multicenter studies geparticipeerd kan
worden. Daarnaast zal er aandacht
besteed worden aan maatschappelijke
informatie verstrekking, het maken
van een richtlijn voor de eerste lijn en
fondswerving om de nationale studies
en biobanking van materialen te kunnen
financieren.
We nodigen alle in NAFLD/NASH
geïnteresseerde clinici en onderzoekers
uit om te participeren in dit initiatief.
Ideeën voor onderzoek e.d. zijn zeer
welkom.
Namens alle onderstaande leden van de
werkgroep,
Ger Koek, Maastricht UMC
en Saskia van Mil, UMC Utrecht
Van links naar rechts,
voorste rij:
Sarwa
Darwish Murad,
ErasmusMC; Joanne
Verheij, AMC; Ellen
Huisman, UMC Utrecht;
Eric Tjwa, Radboud UMC;
Hans Brouwer, Reinier
de Graaf Groep; Ronit
Sverdlov, Universiteit
Maastricht
Tweede rij:
Ger Koek, MUMC; Saskia
van Mil, UMC Utrecht;
Karel van Erpecum,
UMC Utrecht; Jeroen
van Bergeijk, Ziekenhuis
Gelderse Vallei;
Achterste rij:
Ben Witteman, Ziekenhuis
Gelderse Vallei; Hans
Blokzijl, UMCG; Ulrich
Beuers, AMC; Maarten
Tushuizen, Ziekenhuis
Amstelland.
Ook betrokken:
Rob de Knegt,
ErasmusMC; Akin Inderson,
LUMC; Bart Veldt, Reinier
de Graaf Groep, Martin
Hofker, UMCG; .
Door onder meer de succesvolle therapie voor hepatitis C en de sterke toename van niet alcoholische vetlever aandoeningen (NAFLD), zal op korte termijn het spectrum van de hepatologische praktijk drastisch veranderen. De ernst en toegenomen prevalentie van NAFLD wordt nationaal en internationaal steeds meer erkend, zoals ook blijkt uit de toename in onderzoek naar NAFLD en de interesse vanuit de farmaceutische industrieën in biomarkers en therapeutische opties voor deze aandoening.
Speeddate winnaars Shiva Shajari en
Coen Paulusma
6 LEVER NR 4 DECEMBER 7
LEVE
R
IN
GEZ
ON
DEN Toronto, Canada – een stad van
extremen
Toronto, de grootste stad van
Canada, heeft een inwoner-
tal van meer dan 3 miljoen
mensen, en kan vanwege de grote
hoeveelheid aan migranten, met recht
een melting pot worden genoemd.
Het University Hospital Network is
het grootste universiteitscentrum van
Canada en biedt zorg aan de Greater
Toronto Area, goed voor meer dan 6
miljoen inwoners.
Ik betrok een appartement op loopaf-
stand van het ziekenhuis. En ik trof het
meteen, want februari 2015 ging daar
officieel de boeken in als koudste maand
ooit. Zoals een bekend Amsterdam-
mer echter terecht al eens propageerde
dat ieder nadeel zijn voordeel heeft,
wakkerden deze absurde temperaturen
een hoog arbeidsethos aan. Zo raakte ik
betrokken bij een verscheidenheid aan
projecten. Aangezien er in Toronto wei-
nig promovendi zijn - de meeste artsen
doen wat onderzoek naast hun klinische
taken - kreeg ik de mogelijkheid om een
aantal protocollen en studievoorstellen
te schrijven. Tijdens de voorbereiding
op mijn periode in Toronto had ik
ook al twee protocollen geschreven,
waar ik direct mee aan de slag kon.
Het belangrijkste project betrof het
verzamelen van ‘real-world’ data met
betrekking tot de nieuwe behandeling
voor chronisch hepatitis C virus (HCV)
infectie. De focus van mijn eerdere
projecten lag met name op de veiligheid
van antivirale therapie bij patiënten
met ernstige leverfibrose of cirrose. Het
huidige project lag daarmee in de lijn
van al het voorgaande. De introductie
van direct acting antivirals (DAAs) voor
de behandeling van chronische HCV
infectie heeft een ware revolutie binnen
de geneeskunde teweeggebracht. Nooit
eerder was er een behandeling voor een
ziekte voorhanden met zo’n grote kans
op slagen van therapie, resulterend in
een betere overleving op lange termijn.
Eerdere studies hebben namelijk laten
zien dat een succesvolle behandeling in
Afgelopen zomer ben ik afgereisd naar Homburg in Zuid-Duitsland om een experiment te doen in het kader van mijn promotie onderzoek naar IgG4-geassocieerde cholangitis.
Onze onderzoeksgroep heeft
eerder met nieuwe sequen-
cingtechnieken gevonden
dat de IgG4-producerende B cellen,
die circuleren in het bloed van pati-
enten met IgG4-gerelateerde ziekte en
infiltreren in de aangedane weefsels,
veelal identiek zijn en dezelfde antistof-
fen produceren. Nu vragen wij ons af
waarom deze IgG4-producerende B cel-
len klonaal expanderen en tegen welke
antigenen de antistoffen van deze cellen
gericht zijn. Om deze speld(en) in de
hooiberg te vinden, zijn er onderzoeks-
technieken die daarbij kunnen helpen.
De werkgroep van prof. Pfreundschuh
in Homburg, verbonden aan de Univer-
sität des Saarlandes, heeft veel ervaring
met antigeen-identificatie bij verschil-
lende B cel tumoren. De techniek die
prof. Pfreundschuh’s groep ontwik-
keld heeft, maakt het mogelijk om de
reactiviteit van de antistoffen in het
patiëntenserum te testen tegen meer dan
7000 recombinante humane eiwitten
middels gebruik van een ‘cDNA expres-
sion library’.
Met de hulp van Dr. Klaus-Dieter
Preuss en analiste Natalie Fadle heb
ik deze analyse in Homburg kunnen
uitvoeren. We hebben enkele kandidaat
eiwitten geïdentificeerd die mogelijk
een rol spelen in het ziekteproces van
patiënten met IgG4-gerelateerde ziekte.
Deze eiwitten zijn we momenteel in ons
lab in Amsterdam aan het analyseren.
We hopen hier spoedig meer over te
kunnen berichten. Graag wil ik de NVH
bedanken die mij in deze spannende
onderneming met een reisbeurs heeft
ondersteund.
Lowiek Hubers
Arts-onderzoeker, Academisch Medisch
Centrum/Tytgat Instituut voor Lever-
en Darmonderzoek
Op werkbezoek in Zuid-Duitsland
Op zaterdag 7 februari 2015 vertrok ik vanuit Amsterdam naar Toronto. Het doel: voor een half jaar mijn promotietraject voortzetten. Het leek mijn promotor prof. dr. Harry Janssen die sinds januari 2013 in Toronto is gevestigd, een goed idee om wat ervaring op te doen in een buitenlands centrum. En wie durft daar nu nee tegen te zeggen? Met de steun van mijn co-promotor dr. Rob de Knegt en mijn HCV-begeleider in Toronto, dr. Jordan Feld, kon dit bovendien niet anders dan slagen.
deze patiënten geassocieerd is met een
betere overleving.
Uiteindelijk heeft dit project geresul-
teerd in een samenwerking met Vancou-
ver, Hannover en Rotterdam.
Inmiddels zijn de gegevens van meer
dan 400 patiënten verzameld. Bij alle
patiënten is sprake van cirrose en mid-
dels dit onderzoek willen we de behan-
deling van gedecompenseerde patiënten
vergelijken met de behandeling van
gecompenseerde patiënten. Ik verwacht
de resultaten van dit onderzoek begin
2016 te kunnen publiceren.
Al met al was het een prachtige uit-
daging om voor langere tijd in het
buitenland te verblijven. De laatste twee
maanden kwam mijn vriendin ook
naar Toronto en hebben we een maand
door West Canada gereisd. Zo konden
we werk met het iets aangenamere deel
van het Canadese klimaat combineren.
Want de zomers zijn er in tegenstelling
tot de winters enorm warm. Daar beleef
je de seizoenen op een heel andere ma-
nier dan wij in Nederland gewend zijn!
Drs. Raoel Maan, MD, PhD Student
Erasmus MC, Rotterdam
In het laboratorium in Homburg samen met Dr. Klaus-Dieter Preuss en analiste Natalie Fadle.
8 LEVER NR 4 DECEMBER 9
casusLE
VER
C
ASU
S
Bloedende duodenumvarix bij extra- hepatische portoveneuze obstructie
Patiënt werd in eerste instantie
gezien op de polikliniek In-
terne Geneeskunde wegens een
trombocytopenie en een normocytaire
anemie op basis van gecombineerde
deficiënties (vitamine b12, foliumzuur
en ijzer). In het diagnostische traject
werd een gastroscopie verricht waarbij
er graad 1 oesofagusvarices werden
gezien en een bulbitis. De daaropvol-
gende echo en CT abdomen toonden
splenomegalie, pathologische klieren
met tevens het beeld van onduidelijke
massa’s in de bovenbuik en wandaf-
wijkingen in het sigmoïd, rectum en
proximale duodenum (figuur 1a). Er
werd een echo- en nadien een CT-ge-
leid biopt genomen van de onduidelijke
massa’s in de bovenbuik waarbij het
materiaal beide keren werd geduid als
niet representatief. Aansluitend werd
de MDL in consult gevraagd en werd
er een MRI verricht om de afwijkende
massa’s nader te karakteriseren. Er wer-
den wederom tekenen gezien van por-
tale hypertensie. Ook konden de andere
afwijkingen, waaronder de trombus in
de vena porta, beter gekarakteriseerd
worden (figuur 1b). Er werd gesteld dat
er sprake was van een langer bestaande
portale hypertensie, met uitgebreide
collateraalvorming en caverneuze mal-
formaties.
Op de spoedopvang werd gestart met
intraveneus octreotide, pantoprazolper-
fusor en ceftriaxon, waarna een gastro-
scopie volgde. Hierbij bleek er een actief
bloedende erosieve afwijking te zijn op
een duodenumvarix. Het plaatsen van
hemoclips op de varix gaf onvoldoende
hemostase. Er werd vervolgens overlegd
met UMCG voor een lange termijnplan,
waarna patiënt de volgende dag werd
overgeplaatst. Aldaar deden zich geen
tekenen van actief bloedverlies meer
voor. Bij een electieve controle gas-
troscopie bleek sprake van uitgebreide
varices in het duodenum met kwetsbare
overliggende mucosa. Er was geen mo-
gelijkheid voor TIPS plaatsing vanwege
trombosering van de vena portae tot
aan het confluens. Er is daarom gekozen
voor embolisatie van takken van de
arteria lienalis om zo de veneuze return
vanuit de milt te verminderen. De
verwachting is dat embolisatie van de a.
lienalis de portale druk doet afnemen
en dat daarmee het risico op bloeding
vanuit de duodenumvarices afneemt.
Mocht er in de toekomst alsnog een
varicesbloeding optreden dan wordt
een distale splenorenale shunt overwo-
gen. Er was bij anamnese geen aanwij-
zing voor een infectie of trauma in de
voorgeschiedenis. Er is bij aanvullend
onderzoek geen stollingsstoornis of
JAK2 mutatie aangetoond, evenmin was
er sprake van een beenmergziekte, een
systeemziekte of vasculitis.
BesprekingDuodenumvarices zijn een zeldzame be-
vinding, ook bij patiënten met levercir-
rose en portale hypertensie. Wel worden
ectopische varices in antrum en duode-
num relatief vaker gezien bij patiënten
met extrahepatische veneuze obstructie
[1]. Een mogelijke verklaring hiervoor
is dat bij EHPVO de doorgankelijkheid
van de lever zelf gespaard blijft en er
onder andere via de bulbus duodeni
portoportale shunts ontstaan [2,3].
Bij ongeveer de helft van de patiënten
wordt een onderliggende aandoening
A) CT Porto-veneuze fase
B) MRI T2-gewogen opname
C) schematische weergave bevindingen zoals gezien met MRI
opname
i. Lever zonder aanwijzingen voor parenchymateuze afwijkingen,
ii. caverneuze malformatie met daarin kalkdeposities en centrale
lokalisatie van het duodenum pars descendens. Op basis van de CT-
beelden was dit aanvankelijk verdacht voor maligne tumormassa.
iii. trombus in de vena portae. Op de CT aanvankelijk verdacht voor
vergrote lymfeklier,
iv. Veneuze collateralen,
v. maag,
vi. splenomegalie
A BC
Recent bezocht een 23-jarige patiënt onze spoedopvang met hematemesis. Hij was sinds enkele maanden bekend op de polikliniek MDL met extrahepatische veneuze obstructie (EHPVO) met daarbij kenmerken van portale hypertensie. Het diagnostisch traject voorafgaande aan de diagnose was langdurig.
gevonden, zoals een congenitale vena
portae trombose of aanlegstoornis van
de vena portae, stollingsstoornis met
vena portae trombose, beschadiging van
de vena portae of een (voorgeschiedenis
met een) lokaal inflammatoire aandoe-
ning [4]. Door obstructie kan de vena
portae pathologisch veranderen in een
zogenaamde caverneuze malformatie.
Aan deze pathologische verandering ligt
ten grondslag dat vaten van verschillen-
de grootte willekeurig door het omlig-
gende weefsel lopen. Deze caverneuze
malformaties kunnen radiologisch
imponeren als een massa (figuur 1a en
1c). Biopten hieruit, zoals in onze casus,
zijn risicovol en zullen zelden tot de
juiste diagnose leiden.
In de afwezigheid van gerichte klini-
sche trials bij EHPVO raadt de Baveno
VI consensus[5] aan om de varices bij
EHPVO te behandelen volgens richt-
lijnen voor patiënten met levercirrose.
Als TIPS geen optie is, kan een partiele
milt-embolisatie overwogen kunnen
Referenties
[1] Sarin SK, Lahoti D, Saxena SP, Murthy NS, Makwana UK. Prevalence, classification
and natural history of gastric varices: a long-term follow-up study in 568 portal
hypertension patients. Hepatology 1992;16(6):1343-9
[2] Ibukuro K, Tsukiyama T, Mori K, Inoue Y. Veins of Retzius at CT during arterial porto-
graphy: anatomy and clinical importance. Radiology 1998;209(3):793-800
[3] Sharma M, Rameshbabu CS. Collateral pathways in portal hypertension. J Clin Exp
Hepatol 2012;2(4):338-52
[4] Khanna R, Sarin SK. Non-cirrhotic portal hypertension - diagnosis and management.
J Hepatol 2014;60(2):421-41
[5] de Franchis R; Baveno VI Faculty. Expanding consensus in portal hypertension:
Report of the Baveno VI Consensus Workshop: Stratifying risk and individualizing
care for portal hypertension. J Hepatol 2015;63(3):743-52
[6] Ohmoto K, Yamamoto S. Prevention of variceal recurrence, bleeding, and death in
cirrhosis patients with hypersplenism, especially those with severe thrombocytope-
nia. Hepatogastroenterology 2003;50(54):1766-9
Lees verder op pagina 11.
Bram Zuur, MST Enschede
10 LEVER NR 4 DECEMBER 11
alert
LEVE
R
ALE
RT
Een nieuwe naam voor PBC: van ‘cirrose’ naar ‘cholangitis’
De naam primair(e) biliaire cirrose (PBC) werd in
1950 geïntroduceerd door Ahrens et al. voor een
ziektebeeld dat al 100 jaar eerder voor het eerst was
beschreven. Sheila Sherlock, een pionier op het gebied van
de hepatologie, opponeerde al vroeg (1959) tegen de naam
‘primary biliary cirrhosis’ omdat toch veel van haar patiënten
geen tekenen van cirrose toonden en de benaming ‘cirrose’
als sociaal belastend ervaren werd. Terwijl de gemiddelde
levensverwachting zonder levertransplantatie 30 jaar geleden
7.5-16 jaar was, hebben tegenwoordig twee van drie patiën-
ten met PBC onder behandeling met ursodeoxycholzuur een
normale levensverwachting en de meerderheid zal nooit een
cirrose ontwikkelen.
Ter gelegenheid van de 2e EASL Monothematic Conference
on Primary Biliary Cirrhosis in Milaan eind mei 2014 hebben
patiënten vertegenwoordigers, gebaseerd op een wereldwijd
initiatief (“Name Change for PBC”), voorgesteld de naam
‘primary biliary cirrhosis’ te veranderen om het stigma van
‘cirrose’ te elimineren en daarmee het onbegrip voor en de
discriminatie van PBC patiënten in het dagelijks leven te
voorkomen. Discussies/surveys onder experts wereldwijd heb-
ben tot de conclusies geleid dat (1) de naam ‘primary biliary
cirrhosis’ nu veranderd zou moeten worden; (2) het acronym
‘PBC’ zou aangehouden moeten worden; (3) een eenvoudige
en mogelijk niet perfecte benaming zou gekozen moeten wor-
den zolang de pathogenese van PBC niet duidelijk is.
Een meerderheid van experts wereldwijd had voorkeur voor
de benaming ‘primary biliary cholangitis’ die inmiddels als
nieuwe naam is erkend door Europese (EASL, UEG) en Ame-
rikaanse (AASLD, AGA) vakorganisaties en ook sterk gesteund
wordt door de meest prominente aziatische vertegenwoordi-
gers (officieel antwoord van APASL wordt verwacht). Ook is
de nieuwe naam bij de WHO voor ICD11 ingediend.
De nieuwe naam voor PBC is niet perfect. Toch heeft het
veranderen van ‘cirrose’ in ‘cholangitis’ behoorlijke gevolgen
voor onze patiënten. Het stigma van cirrose - sombere prog-
nose, maar ook continue verdachtmaking op alcohol abusus
- wordt van hen weggenomen. De nieuwe naam verbetert
mogelijkheden op het werk en in het dagelijkse sociale leven.
Iedereen wordt dus vriendelijk gevraagd de nieuwe naam
“primair biliaire cholangitis” voor de ziekte PBC vanaf nu te
gebruiken.
Prof. dr. U.H.W. Beuers, MDL-arts
Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
worden. Studies bij patiënten met cir-
rose laten zien dat de incidentie van
oesofagusvarices afneemt na een partiele
milt-embolisatie [6]
Samenvattend illustreert deze casus dat
caverneuze afwijkingen en collateralen
bij radiologische onderzoeken kunnen
ogen als massa’s en dat MRI dan van
meerwaarde is. Indien EHPVO niet
vroeg in het diagnostisch proces wordt
overwogen, kan dit leiden tot risicovolle
pogingen om weefsel te verkrijgen. Bij
een actieve duodenumvarices bloeding
kan endoscopische therapie worden
uitgevoerd zoals injectie-therapie met
ethoxysclerol/histoacryl of hemoclip
plaatsing en bij falen hiervan kan het
plaatsen van een TIPS uitkomst bieden.
Wanneer een TIPS technisch niet
uitvoerbaar is, kan overwogen worden
embolisatie van de arteria lienalis te ver-
richten of kan een splenorenale shunt
worden aangelegd.
Bram Zuur,
arts-assistent MDL, Medisch Spectrum
Twente, Enschede
Donald Bouman,
radioloog, Medisch Spectrum Twente,
Enschede
Rina Bijlsma,
MDL-arts, Universitair Medisch Cen-
trum Groningen, Groningen
Marjo Kerbert, MDL-arts,
Medisch Spectrum Twente, Enschede
Maureen Guichelaar, MDL-arts,
Medisch Spectrum Twente, Enschede
Vervolg van pagina 9.
ReferentieBeuers U, Gershwin ME, Gish RG, Invernizzi P, Jones DEJ,
Lindor K, Ma X, Mackay IR, Parés A, Tanaka A, Vierling JM, Pou-
pon R. A name change for PBC: from ‘cirrhosis’ to ‘cholangitis’.
J Hepatol 2015 ;63:1285-7. Hepatology. 2015;62:1620-2.
Gastroenterology 2015;149:1627-9. Gut 2015;64:1671-2.
Clin Gastroenterol Hepatol. 2015;13:1867-9. Dig Liver Dis.
2015;47:924-6. Clin Res Hepatol Gastroenterol. 2015;39:e57-
9. Am J Gastroenterol. 2015; doi: 10.1038/ajg.2015.312.
FOR INJECTION
EEN NIEUWE BENADERINGBIJ HBV
www.liver-gi.nl/peg-ifn
Pegasys® is geïndiceerd bij chronische hepatitis B (CHB) bij volwassen patiënten met gecompenseerde leverziekte en bewijs van virale replicatie, verhoogd ALT en histologisch bevestigde leverontsteking en/of fi brose. Voor meer product-informatie zie elders in deze uitgave.
Pegasys introduceert bij chronische HBV
Patient Guided Therapy
oftewel ‘Behandelen met voorkennis’
2014-03-27 Pegasys HBV_advertentie_A4.indd 1 27-03-14 16:41
13
NL/
3DH
CV
/091
5/09
21
Indicatie: Viekirax & Exviera zijn geïndiceerd i.c.m. andere geneesmiddelen voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij volwassenen. Zie voor de SmPCs en referenties elders in deze uitgave.
Be sure. Omdat iedere patiënt telt. • 97% SVR12 voor GT1-patiënten bij aanbevolen regime 1-9,11
• 100% SVR12 voor GT4-patiënten bij aanbevolen regime 1,10
• 0,0-0,2% uitval door medicatiegerelateerde bijwerkingen 1-11
• Uitgebreid onderzocht bij alle geïndiceerde patiëntenpopulaties 1-11
Vergoed* voor hepatitis C GT1- en GT4-patiënten met METAVIR score F0 t/m F4*Vergoed vanuit het basispakket
31589_Abbvie_HCV_Advertentie_v15.indd 1 13-10-15 09:15
LEVE
R
OP
LOC
ATIE
Maandelijks panel leverpathologie
In Amsterdam wordt maandelijks
een leverpanel georganiseerd,
waarbij leverpathologen uit het
gehele land samenkomen om met
elkaar interessante gevallen te zien en te
delen, inclusief follow-up, en moeilijke
casuïstiek samen met expertisecentra
te zien. We streven naar uniformiteit
in verslaglegging conform de (interna-
tionale) richtlijnen en we maken de ver-
binding tussen diagnostiek en (recente)
wetenschappelijke ontwikkelingen. Ook
AIOS weten de weg naar deze bijeen-
komsten te vinden om zich te verdiepen
in de leverpathologie.
De bijeenkomsten vinden plaats in
Amsterdam op maandag van 17.30 –
19.30 in het AMC en zijn bedoeld voor
pathologen en arts-assistenten in oplei-
ding tot patholoog. Ook MDL-artsen
(in opleiding) die belangstelling hebben
voor de pathologie en interpretatie van
het leverbiopt zijn van harte welkom!
Voor meer informatie, zie www.leverpa-
thologie.nl
Dr. J. Verheij
Academisch Medisch Centrum,
Amsterdam
Deelnemers bijeenkomst augustus 2015:
Met de klok mee: R. Torenbeek, patholoog, Pathan (Rotterdam), R. Postma – de Roos, patholoog, Medisch Centrum Leeuwarden
(Leeuwarden), A.M. Jonker, patholoog, Gelre ziekenhuizen (Apeldoorn), K. Biermann, patholoog, Erasmus MC (Rotterdam), C.P.H.
Vreuls, patholoog, Amphia Ziekenhuis (Breda), N.N.T. Goemaere, patholoog, Maasstad Ziekenhuis (Rotterdam), R.C. D. Mijnals,
AIOS pathologie, C.A. Vlahu, ANIOS pathologie, A.M. Krukkert-Alberink, patholoog, Labpon (Hengelo), J. Verheij, patholoog, AMC
(Amsterdam) , P. Drillenburg, patholoog, OLVG (Amsterdam), R. Britstra, AIOS pathologie, S. ter Borg, patholoog, Pathan (Rot-
terdam), J.S. van der Laan, patholoog, Haga Ziekenhuis (Den Haag), A. Fariña, patholoog, LUMC (Leiden)
Overige deelnemende pathologen:
N.C.M. Balmus, Kennemer Gasthuis (Haarlem), E. Bloemena, VUMC (Amsterdam), C.M. Bronkhorst, Jeroen Bosch Ziekenhuis
(Den Bosch), V.P.M. Cliteur, Symbiant (Hoorn), M. Doukas, Erasmus MC (Rotterdam), F.J.C. ten Kate, Erasmus MC (Rotterdam),
J.L.M. Krijnen, Albert Schweitzer Ziekenhuis (Dordrecht), M.C. Kuizinga, Albert Schweitzer Ziekenhuis (Dordrecht), M.M. Laclé,
UMCU (Utrecht), T.K. Lim, Zaans Medisch Centrum (Zaandam), A.N.A. Milne, Diakonessen Ziekenhuis (Utrecht), H.V.P.J. Potters,
Bravis Ziekenhuis (Bergen op Zoom), J.J.T.H. Roelofs, AMC (Amsterdam), V. Terpstra, Bronovo Ziekenhuis (Den Haag)
14 LEVER NR 4 DECEMBER 15
van eigen bodem
a 99% cure rates were observed in the ION-1 study in previously untreated HCV GT1 patients treated with HARVONI for 12 weeks. Across the ION studies, SVR rates between 94–99% were observed in HCV GT1 patients treated with HARVONI for 8–24 weeks.1b EASL defi ne cure as SVR12.c HARVONI o� ers a single-tablet, RBV-free regimen for the majority of HCV GT1 patients, excluding those with decompensated cirrhosis, or who are pre- or post-liver transplant.1
Referenties en productinformatie elders in deze uitgave.
* Consistently high cure rates of 94–99% across phase 3 pivotal studies1–4
** ≤1% of patients discontinued treatment with HARVONI due to adverse events1
*** The fi rst and only Single-Tablet Regimen for the majority of HCV GT1 patients1
BE THE
WHO CAN CHANGE WHAT’S POSSIBLE
ONE
HA
R/N
L/1
5-0
9/P
M/1
789
99%UP TO CUREUP TO CURE99UP TO CURE99in HCV GT1 patients1,a,b*
99% completed regimens of up to 12 weeks1 **
ONE pill, once a day1,c***
99UP TO CURE99UP TO CURE99UP TO CURE99UP TO CURE99Vanaf 1 november
vergoed voor GT1,
GT3 en GT4 ongeacht
de fi brosescore.
LEVE
R
VA
N E
IGEN
BO
DEM
In deze rubriek vindt u de samenvattingen van artikelen die recent door NVH leden zijn gepubliceerd en subsidies en prijzen die aan
NVH leden zijn toegekend.
Voor de artikelen geldt dat 1) de eerste dan wel laatste auteur lid is van de Nederlandse vereniging voor Hepatologie, 2) er een
duidelijke link is met een hepatologisch onderwerp, en 3) de impact factor van het journal ≥ 4. Samenvattingen zijn maximaal
100 woorden. Indieners van artikelen dingen mee naar de NVH young hepatologist award!
Sven van IJzendoorn
Natural history and treatment of Hepatitis C/HIV co-infecti-
on: is it time to change paradigms?
Joop E.Arends, Faydra Lieveld, Lauke L. Boeijen, Klaartje T.M.
de Kanter, Karel J. van Erpecum, Dominique Salmon, Andy I.M.
Hoepelman, Tarik Asselah and Andrew Ustianowski.
J Hepatol. 2015 Jul 14. pii: S0168-8278(15)00462-6. Impact
factor: 11.336
In de afgelopen decaden, waren HIV/HCV gecoinfecteerde
patienten een “special patiënt population” vanwege hun veel
lagere succeskansen op peginterferon/ribavirine therapie en
hun veel snellere leverfibrose progressie. Echter, ontwikkelin-
gen binnen de HIV en HCV behandeling maken hernieuwde
evaluatie van deze paradigmas noodzakelijk. Door virologisch
optimale niet lever-toxische HIV-behandeling is in veel HIV-
patiënten de fibrose progressie tegenwoordig gelijk aan die van
HCV mono-geinfecteerde patiënten. Daarnaast zijn de behan-
delresultaten met de nieuwe Direct Acting Antivirals (DAAs)
gelijk in zowel HIV/HCV co als HCV mono-geïnfecteerde
patiënten. Interacties tussen HIV- en HCV medicatie en acute
HCV met een hoog risico op re-infecties zijn nog wel belang-
rijke aandachtspunten in HIV/HCV gecoinfecteerde patiënten.
The glucocorticoid mometasone furoate is a novel FXR
ligand that decreases inflammatory but not metabolic gene
expression
Ingrid T.G.W. Bijsmans, Chiara Guercini, José M. Ramos Pittol,
Wienand Omta, Alexandra Milona, Daphne Lelieveld, David
A. Egan, Roberto Pellicciari, Antimo Gioiello, and Saskia W.C.
van Mil Sci Rep. 2015 Sep 15;5:14086. doi: 10.1038/srep14086;
PMID:26369990
The Farnesoid X receptor (FXR) regulates bile salt, glucose
and cholesterol homeostasis by binding to DNA response
elements, thereby activating gene expression (transactivation).
FXR also inhibits the immune response via tethering to NF-
B (transrepression). We aim to identify gene-selective FXR
modulators, which repress inflammation, but do not interfere
with its metabolic capacity. Here we show that separation
between these functions can be achieved by the glucocorti-
costeroid mometasone furoate (MF). MF reduced NF-κB
transcriptional activity and pro-inflammatory cytokines ex-
pression, whereas direct FXR target gene induction was minor.
In addition, MF-bound FXR inhibits p65 recruitment to the
DNA of pro-inflammatory genes CXCL2 and IL8.
Disruption of HNF1α binding site causes Inherited Severe
Unconjugated Hyperbilirubinemia
van Dijk R, Mayayo-Peralta I, Aronson SJ, Kattentidt-Mouravie-
va AA, van der Mark VA, de Knegt R, Oruc N, Beuers U, Bosma
PJ. J Hepatol. 2015 Jul 26. [Epub ahead of print]
Hepatocyte Nuclear Factor 1α (HNF1α) is een transcriptiefac-
tor die de expressie van een scala aan lever specifieke genen re-
guleert en als zodanig een belangrijke rol speelt bij verscheidene
metabole processen. Hier presenteren we een patiënt met onge-
conjugeerde hyperbilirubinemie, veroorzaakt door een mutatie
in de bindingsplaats van HNF1α in de promotor van het enzym
verantwoordelijk voor bilirubine glucuronidatie. Naast bijna
complete remming van de promotoractiviteit blijkt ook induc-
tie door de transcriptiefactoren CAR en PXR niet meer moge-
lijk. Deze casus levert het eerste klinische bewijs dat mutaties in
de bindingsplaats van HNF1α grote gevolgen kunnen hebben
voor expressie van genen en kan resulteren in leverpathologie.
Cold exposure partially corrects disturbances in lipid metabo-
lism in a male mouse model of glucocorticoid excess
Johanna C. van de Beukel, Mariëtte R. Boon, Jacobie Steenbergen,
Patrick C.N. Rensen, Onno C. Meijer, Axel P.N. Themmen, Aldo
Grefhorst. Endocrinology. 2015 Nov;156(11):4115-28.
Glucocorticosteroïden zoals corticosteron verhogen plasma
triglyceriden (TG). In muizen daalt plasma TG na koude
blootstelling, met name door toegenomen activiteit van bruin
vetweefsel (brown adipose tissue, BAT). We onderzochten of
kou (24 uur 4 °C) plasma TG van corticosteron- behandelde
muizen normaliseert. Onze data tonen aan dat verhoogd
plasma TG na corticosteron het gevolg was van verhoogde
VLDL-TG secretie én afgenomen BAT activiteit. Kou ver-
laagde VLDL-TG productie en stimuleerde BA wat resulteerde
in afgenomen plasma TG. Kou normaliseerde inderdaad
plasma TG in corticosteron-behandelde muizen, een effect
te wijten aan toegenomen BAT activiteit want corticoste-
ron verhoogde VLDL-TG secretie bij beide temperaturen.
Prothrombotic genetic risk factors are associated with an
increased risk of liver fibrosis in the general population: The
Rotterdam Study
Elisabeth P.C. Plompen, Sarwa Darwish Murad, Bettina E.
Hansen, Daan W. Loth, Jeoffrey N.L. Schouten, Pavel Taimr,
Lees verder op pagina 17.
16 LEVER NR 4 DECEMBER 17
Hoger doseren, minder
eenheden, lagere kosten1
Ursofalk® 500 mg Tablet
22-2
015
-NL
Referenties en productinformatie zie elders in dit blad.
Albert Hofman, André G. Uitterlinden, Bruno H. Stricker, Harry
L.A. Janssen, Frank W.G. Leebeek. J Hepatol. 2015 Jul 27. pii:
S0168-8278(15)00517-6. doi: 10.1016/j.jhep.2015.07.026. [Epub
ahead of print]
Hypercoagulability is involved in fibrogenesis in patients
with liver disease, but its role in fibrogenesis in the general
population remains unknown. Therefore, we investigated
the association between prothrombotic genetic risk fac-
tors and fibrosis in a large population-based study cohort.
We found that participants carrying the factor V Leiden
mutation or prothrombin G20210A variant had a two-
fold increased risk of fibrosis. In participants who were
also blood group type non-O carriers, this risk was even
higher. These participants had a probability of 14.3% of
having fibrosis. Our results suggest that coagulation plays
an important role in fibrogenesis in the general population.
Miravirsen dosing in chronic hepatitis C patients results
in decreased microRNA-122 levels without affecting other
microRNAs in plasma
van der Ree MH, van der Meer AJ, van Nuenen AC, de Bruijne
J, Ottosen S, Janssen HL, Kootstra NA, Reesink HW. Aliment
Pharmacol Ther. 2015 Oct 26. doi: 10.1111/apt.13432. [Epub
ahead of print]
MicroRNA-122 is een belangrijke gastheer factor voor re-
plicatie van het hepatitis C virus. De toediening van mira-
virsen, een anti-miR-122 oligonucleotide, resulteerde in een
duidelijke daling van HCV RNA waarden bij chronische
hepatitis C patiënten in een eerdere fase 2a studie. In de
huidige studie hebben wij microRNA levels bepaald in het
plasma van chronische hepatitis C patiënten voor, tijdens
en na dosering met miravirsen. We observeerden een signi-
ficante en aanhoudende daling van plasma miR-122 levels
in HCV patiënten die gedoseerd waren met miravirsen,
vergeleken met placebo. Plasma levels van andere miR-
NAs bleken in zowel de placebo als miravirsen behandelde
patiënten variabel te zijn tijdens de studieperiode, en werden
niet significant beïnvloed door de inhibitie van miR-122.
Anacetrapib reduces (V)LDL-cholesterol by inhibition of
CETP activity and reduction of plasma PCSK9
Sam J.L. Van der Tuin1, Susan Kühnast2, Jimmy F.P. Berbée1,
Lars Verschuren3, Elsbet J. Pieterman2, Louis M. Havekes1,
José W. A. van der Hoorn2, Patrick C.N. Rensen1, J. Wouter
Jukema1, Hans M.G. Princen2, Ko Willems van Dijk1 and Ya-
nan Wang1,* 1Leiden University Medical Center, Netherlands;
2TNO-Metabolic Health Research, Netherlands; 3TNO - Micro-
biology and Systems Biology, Netherlands. Published in Journal
of Lipid research, http://www.jlr.org/content/early/2015/09/04/
jlr.M057794.abstract
Here, we investigated the mechanism by which anacetrapib
reduces (V)LDL-C and whether this effect was dependent on
the inhibition of CETP. We found that hepatic proprotein
convertase subtilisin/kexin type 9 (Pcsk9) expression was
decreased accompanied by decreased plasma PCSK9 levels,
and increased hepatic LDL receptor protein content. Consis-
tent with this, anacetrapib increased the clearance and hepatic
uptake of [14C]cholesteryl oleate-labeled VLDL-mimicking
particles. In APOE*3-Leiden mice without CETP, anacetrapib
still decreased (V)LDL-C and plasma PCSK9 levels, indica-
ting that these effects were independent of CETP inhibition.
Anacetrapib reduces (V)LDL-C by two mechanisms: 1) inhi-
bition of CETP activity and 2) a CETP-independent reduction
of plasma PCSK9 levels.
DE EERSTE KEERDeze rubriek wordt geschreven door
AIOS; gegrepen uit de dagelijkse hepa-
tologie praktijk, een bijzondere patiënt,
een zeldzame diagnose of een opvallend
ziektebeloop.
Soms lijkt onze baan wel een onuitput-
telijke bron van verhalen en ervaringen
om uit te tappen. Grappige incidenten
op de poli, hilarische situaties op de
SEH maar ook verdrietige scenario`s
komen meer dan eens voorbij.
“De laatste weken in mijn perifere stage
was er een jonge patiënt met levercirrose
en alle complicaties van dien. Het was
niet mogelijk om hem naar huis te ont-
slaan en bij elke grote visite was hij een
beetje geler en werden de gesprekken
wat serieuzer. Ondanks alles bleef hij
vrolijk en zijn positiviteit werkte aanste-
kelijk. Het was een komen en gaan van
vrienden en familie. Er werd gepokerd
en naar muziek geluisterd, je zou bijna
vergeten dat je in een ziekenhuis was.
Na de feestdagen gingen we samen naar
het LUMC. Ik om de laatste twee jaar
van mijn opleiding tot MDL-arts af te
ronden, hij omdat hij een nieuwe lever
nodig had. Is er in dit grote nieuwe
ziekenhuis tenminste toch een bekend
gezicht. Zijn nieuwe kamer ligt aan de
achterzijde van de afdeling en heeft uit-
zicht op het station. Het grote wachten
was begonnen. Een wachttijd waarin er
elke week een nieuw probleem bij leek
te komen ten koste van zijn veerkracht
en optimisme. Naarmate de situatie
verslechterde, werd het bezoek minder
en minder. Zijn nieuwe lever is helaas
niet op tijd gekomen.
Het is nu ongeveer 3 jaar geleden: hij
was student en ik ben inmiddels klaar
met leren. Dit is een ervaring die me
altijd bij zal blijven.
Marijn Sijtsma
aios Leids Universitair Medisch
Centrum
Ik geef de pen door aan Sandra Coenen,
aios Radboudumc Nijmegen
Ook iets te vertellen maar niet de pen
gekregen?
Mail naar [email protected]
Lees verder op pagina 19.
Vervolg van pagina 15.
18 LEVER NR 4 DECEMBER 19
DAKLINZA.IN COMBINATIE-BEHANDELING BIJ HEPATITIS C
HET RESULTAAT WAAR U VAN HEEFT GEDROOMD?
• Daklinza is 100% vergoed bij volwassen patiënten met- chronische hepatitis C-virusinfectie - ongeacht Metavir score (F0-F4)
• Met Daklinza is een eenvoudige, eenmaal daagse, interferon-vrije, orale behandeling mogelijk1,2
www.daklinza.nl
Productinformatie en referenties elders in deze uitgave. 1392NL15PR06489
GENOTYPE 3VOLLEDIG VERGOED VOOR
DE BEHANDELING VAN
HEPATITIS C. NU OOK VOOR
Maakt het mogelijk
proefschriften
LEVE
R
PR
OEF
SCH
RIF
T
Promotiedatum:
21 augustus 2015, Radboud Universiteit
Nijmegen
Promotoren:
Prof. dr. D.M. Burger
Prof. dr. J.P.H. Drenth
Copromotor:Dr. A.S.M. Dofferhoff
Doel van dit proefschrift is het toepas-
sen van klinische farmacologie bij de be-
handeling van hepatitis C virus (HCV)
infecties met speciale aandacht voor het
meten van de concentraties ribavirine
in bloed en interacties met de eerste
‘direct-acting antivirals’ (DAA’s).
Het proefschrift begint met een over-
SAMENVATTING PROEFSCHRIFT KLAARTJE DE KANTER
‘Introducing Clinical Pharmacology to Hepatitis C Therapy. Lessons learned from Studies on Therapeutic Drug Monitoring and Drug-Drug Interactions’
zicht van de klinische farmacologie
van de geneesmiddelen voor HCV
die beschikbaar waren op 1 januari
2014. Ook komen farmacokinetiek en
farmacodynamiek aan bod in bijzondere
patiëntengroepen, zoals patiënten met
levercirrose of nierfunctiestoornissen,
patiënten met een gecombineerde HCV/
hiv-co-infectie en kinderen.
De focus in het tweede deel ligt op ‘the-
rapeutic drug monitoring’: het meten
van de concentratie ribavirine gevolgd
door een eventuele dosisaanpassing,
om de respons op therapie te vergroten.
Bekend is dat de concentraties ribavirine
gerelateerd zijn aan zowel de effectiviteit
(‘sustained viral response’ [SVR]) als
aan toxiciteit (anemie). In vier hoofd-
stukken komen verschillende aspecten
van ribavirine TDM aan bod. We tonen
aan dat HCV/hiv-co-infectie patiënten
lagere concentraties ribavirine hebben
Lees verder op pagina 21.
Plasma cholesteryl ester transfer protein is predominantly
derived from Kupffer cells
Yanan Wang1,2,†, Sam van der Tuin1,†, Nathanja Tjeerdema1,
Andrea D. van Dam1,2, Sander S. Rensen5, Tim Hendrikx6,
Jimmy F.P. Berbée1,2, Biljana Atanasovska7, Jingyuan Fu7,
Menno Hoekstra8, Siroon Bekkering9, Niels P. Riksen9, Wim A.
Buurman5, Jan Willem Greve5,
Marten H. Hofker7, Ronit Shiri-Sverdlov6, Onno C. Meijer1,2,
Johannes W.A. Smit1,9, Louis M. Havekes1,2,3, Ko Willems van
Dijk1,2,4 andPatrick C.N. Rensen1,2,*, 1Dept of Medicine, Divi-
sion of Endocrinology, Leiden University Medical Center, Leiden,
2Eindhoven Laboratory for Experimental Vascular Medicine,
Leiden University Medical Center, Leiden, 3Dept of Cardiology,
Leiden University Medical Center, Leiden, 4Dept of Human Ge-
netics, Leiden University Medical Center, Leiden, 5Dept of Sur-
gery, Maastricht University Medical Center, Maastricht, 6Dept
of Molecular Genetics, Maastricht University, Maastricht, 7Dept
of Genetics, University Medical Center Groningen, University of
Groningen, 8Dept of Biopharmaceutics, Leiden Academic Center
for Drug Research, Leiden, 9Dept of Internal Medicine, Radboud
University Medical Center, Nijmegen, The Netherlands. †These
authors contributed equally to this work. Published in Hepa-
tology, http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/hep.27985/
abstract
Kupffer cells (KCs) have been underexplored as a target for
diagnosis and treatment of liver diseases owing to the lack of
noninvasive diagnostic tests. We addressed the hypothesis that
cholesteryl ester transfer protein (CETP) is mainly derived
from KCs and may predict KC content. Hepatic expression of
CETP correlated strongly with that of KC markers, and CETP
messenger RNA and protein colocalized specifically with KCs.
Selective elimination of KCs from the liver in APOE*3-Leiden.
CETP mice virtually abolished hepatic CETP expression
and largely reduced plasma CETP concentration. Conclu-
sion: Plasma CETP is predominantly derived from KCs, and
plasma CETP level predicts hepatic KC content in humans.
SubsidiesRole of B cells in the pathogenesis and natural history of a
chronic HBV infection
Thomas Vanwolleghem, MDL lab, Erasmus MC, Rotterdam.
BMS Partnering for Cure Grant 2015. € 127,600.
While antiviral immune responses are accepted to determine
the disease outcome of chronic HBV infections, the exact role
of specific immune cells are as yet unresolved. Most of recent
research efforts have focused on HBV-specific T cell respon-
ses. We recently showed that B cells are transcriptionally most
active during liver damage compared to other components of
the immune system. In this project we plan to examine in de-
tail the B cell compartment in the different clinical phases and
examine their contribution to HBV-induced liver disease. This
will guide novel treatment approaches aimed at modulation of
B cell responses.
Vervolg van pagina 17.
20 LEVER NR 4 DECEMBER 21
Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Pegasys®
Samenstelling: Pegasys® bevat peginterferon alfa-2a, gevormd door conjugatie van PEG-reagens (molecuulmassa 40 KD) aan interferon alfa-2a. Pegasys is beschikbaar in voorgevulde wegwerpspuit met 90, 135 of 180 μg peginterferon alfa-2a per 0,5 ml en voorgevulde pen met gebruiksklare oplossing voor injectie (alleen 135 of 180 μg). Indicatie: 1. chronische hepatitis C (CHC) bij niet eerder behandelde kinderen en adolescenten van 5 jaar en ouder die positief zijn voor HCV-RNA in het serum en in combinatie met andere geneesmiddelen bij volwassen patiënten met gecompenseerde leverziekte. Monotherapie bij hepatitis C moet alleen worden overwogen als er een contra-indicatie is voor andere geneesmiddelen. Bij behandeling tijdens de kindertijd is het van belang er rekening mee te houden dat groeiremming wordt geïnduceerd. Het is onduidelijk of deze groeiremming omkeerbaar is. 2. HBeAg-positieve of -negatieve chronische hepatitis B (CHB) bij volwassen patiënten met gecompenseerde leverziekte en bewijs van virale replicatie, verhoogd ALT en histologisch bevestigde leverontsteking en/of fibrose. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor alfa-interferonen of een van de hulpstoffen, auto-immuun hepatitis, ernstige leverdisfunctie of gedecompenseerde levercirrose, ernstige al bestaande hartaandoening in de anamnese en hivCHC-patiënten met cirrose en een child-pughscore ≥6 behalve als deze volledig toegeschreven kan worden aan indirecte hyperbilirubinemie veroorzaakt door geneesmiddelen zoals atazanavir en indinavir, combinatie met telbivudine, neonaten en kinderen tot 3 jaar oud vanwege de hulpstof benzylalcohol en de aanwezigheid of voorgeschiedenis van een ernstige psychiatrische aandoening bij pediatrische patiënten. Dosering en wijze van toediening: de aanbevolen dosering Pegasys voor pediatrische patiënten is afhankelijk van het lichaamsoppervlak (minimaal 0,7 m2) en voor volwassen patiënten de aanbevolen dosering 180 μg eenmaal per week, subcutaan toegediend in buik of dij. De therapieduur is o.a. afhankelijk van het genotype, basale ‘viral load’ en de respons. Belangrijkste waarschuwingen: ernstige effecten op het centrale zenuwstelsel, voornamelijk depressie, suïcidale gedachten en pogingen tot suïcide, zijn waargenomen bij enkele patiënten tijdens en soms nog tot 6 maanden na Pegasys-behandeling. Pegasys-behandeling werd in verband gebracht met anemie (in combinatie met ribavirine), trombocytopenie, leukopenie, neutropenie en lymfopenie. Pancytopenie en beenmergsuppressie werden in verband gebracht met Pegasys in combinatie met ribavirine en azathioprine. Bij gebruik van alfa-interferonen zijn schildklierfunctie-afwijkingen of verergering van schildklieraandoeningen gemeld. Hypertensie, supraventriculaire aritmieën, decompensatio cordis, pijn op de borst en myocardinfarct zijn in verband gebracht met alfa-interferontherapie. Indien tijdens behandeling aanwijzingen voor leverdecompensatie ontstaan, dient de behandeling met Pegasys onmiddellijk gestaakt te worden. Ernstige, acute overgevoeligheidsreacties zijn zelden waargenomen tijdens behandeling met alfa-interferonen. Auto-immuunziekte en gevallen van het syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada zijn gemeld. Ernstige infecties zijn gemeld tijdens behandeling met alfa-interferonen. Bij Pegasys zijn hypoglykemie, hyperglykemie, diabetes mellitus, retinopathie en pulmonale symptomen waargenomen. Tevens zijn exacerbatie en provocatie van psoriasis en sarcoïdose waargenomen. Lever- en niertransplantaatafstotingen zijn gemeld met Pegasys, alleen of in combinatie met ribavirine. In combinatie met ribavirine zijn dentale en periodontale aandoeningen gemeld. Voorzichtigheid is geboden als Pegasys en ribavarine toegevoegd worden aan een HAART-therapie. Pegasys mag alleen tijdens de zwangerschap gebruikt worden wanneer het mogelijke voordeel het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt. Borstvoeding moet voorafgaand aan de behandeling worden gestopt. Bijwerkingen: in studies bleek het veiligheidsprofiel van Pegasys bij CHB gelijk aan dat bij CHC. Met uitzondering van pyrexie was de frequentie van de meerderheid van de bijwerkingen opmerkelijk lager bij patiënten met CHB dan bij patiënten met CHC. Bij patiënten met hiv-CHC co-infectie waren de klinische bijwerkingprofielen gemeld voor Pegasys, alleen of in combinatie met ribavirine, gelijk aan die bij patiënten met CHC mono-infectie. Zeer vaak (≥1/10) voorkomende bijwerkingen tijdens Pegasys monotherapie of in combinatie met ribavirine i.h.g. van CHC zijn anorexie, hoofdpijn, angst, verminderde concentratie, dyspneu, hoesten, alopecia, pruritus, dermatitis, droge huid, myalgie, artralgie, vermoeidheid, pyrexie, en asthenie. Bijwerkingen zeer vaak, tijdens behandeling met Pegasys in combinatie met ribavirine bij CHC, of vaak (>1/100 tot <1/10) bij Pegasys monotherapie bij CHB, voorkomend zijn depressie, slapeloosheid, duizeligheid, diarree, misselijkheid, buikpijn, rillingen, pijn, reacties op de injectieplaats en prikkelbaarheid. Afleverstatus: U.R. Pegasys wordt volledig vergoed. Bezoek onze website www.roche.nl voor de uitgebreide en meest recente productinformatie. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Neem voor het melden van bijwerkingen en/of voor medische informatie contact op met Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA Woerden, 0348-43817. Datum: 04/2014, v2.
ROC14-1033 Bijsluiter Pegasys_83x119_v1.indd 1 14-07-14 12:04
Verkorte SPC-tekst Ursofalk® 250 mg capsules, Ursofalk® 500 mg filmomhulde tabletten, Ursofalk® 50 mg/ml suspensie. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: Ursofalk® 250 mg capsules bevat 250 mg ursodeoxycholzuur (UDCA) per capsule. Ursofalk® 500 mg filmomhulde tabletten bevatten 500 mg UDCA per tablet. Ursofalk® 50 mg/ml suspensie voor oraal gebruik bevat 50 mg UDCA per ml. Vijf ml suspensie voor oraal gebruik bevat 250 mg UDCA. Met een maatbeker kan 1,25, 2,50, 3,75 of 5,00 ml gedoseerd worden. Therapeutische indicaties: Het oplossen van cholesterolgalstenen bij patiënten: die één of meer röntgendoorschijnende (röntgennegatieve) galstenen, bij voorkeur met een doorsnede van niet meer dan 2 cm, in een goed functionerende galblaas hebben; die een chirurgische ingreep weigeren of waarbij chirurgisch ingrijpen niet is geïndiceerd; bij wie een oververzadiging van cholesterol is aangetoond door een chemisch onderzoek van de gal verkregen door duodenumsondage. Als adjuvante medicatie vóór en na galsteenvergruizing (lithotripsie). Primaire biliaire cirrose (PBC). Pediatrische populatie: Hepatobiliaire aandoeningen ten gevolge van cystische fibrose bij kinderen van 1 maand tot 18 jaar. Dosering: Oplossen van galstenen (al dan niet in combinatie met lithotripsie): 8 - 10 mg UDCA per kg lichaamsgewicht per dag. Behandeling van PBC: stadia I - III: 12 - 16 mg UDCA per kg lichaamsgewicht per dag, in te nemen in 3 porties per dag gedurende de eerste 3 maanden. Indien de leverfunctie verbetert kan de dagelijkse dosering in een keer in de avond worden ingenomen. Stadium IV: in combinatie met een verhoogd serumbilirubinegehalte (> 40 μg/L; geconjugeerd) dient in eerste instantie slechts de helft van de normale dosering (zie dosering voor stadia I - III) te worden gegeven (6-8 mg UDCA per kg lichaamsgewicht per dag). Aan patiënten met PBC (stadium IV) zonder verhoogd serum bilirubinegehalte is het toegestaan direct de normale aanvangsdosering (zie dosering stadia I -III) te geven. Pediatrische populatie: Kinderen met cystische fibrose van 1 maand tot 18 jaar: 20 mg/kg/dag in 2 tot 3 porties, met een verhoging tot 30 mg/kg/dag wanneer noodzakelijk. Voor meer informatie omtrent dosering van Ursofalk® capsules, tabletten of suspensie raadpleeg de volledige SPC. Wijze van toediening: oraal. Indien de patiënt vanwege de grootte van de Ursofalk® capsule moeite heeft met het doorslikken, dan mag de capsule zonodig open gemaakt worden en de inhoud worden toegevoegd aan bijvoorbeeld yoghurt. De Ursofalk® tabletten moeten in zijn geheel met wat vloeistof geslikt worden. Ursofalk® 50 mg/ml suspensie wordt toegediend aan de hand van een bijgeleverde maatbeker bij kinderen met meer dan 10 kg lichaamsgewicht of aan de hand van een commercieel verkrijgbaar spuitje voor eenmalig gebruik bij kinderen tot 10 kg lichaamsgewicht. Bijwerkingen: Maagdarmstelselaandoeningen: (vaak, ≥ 1/100, <1/10) kleverige ontlasting of diarree; (zeer zelden <1/10.000) ernstige pijn in de rechter bovenbuik tijdens de behandeling van PBC. Lever- en galaandoeningen: (zeer zelden <1/10.000) verkalking van galstenen; decompensatie van levercirrose tijdens de behandeling van gevorderde stadia van PBC die gedeeltelijk afnam na het staken van de behandeling. Overgevoeligheidsreacties: (zeer zelden <1/10.000) urticaria. Contra-indicaties: acute ontstekingen aan de galblaas of de galwegen; occlusie van de galwegen (occlusie van de ductus choledochus of een ductus cysticus); veelvuldige galkolieken; röntgenondoorschijnende verkalkte galstenen; verminderde contractiliteit van de galblaas; overgevoeligheid voor galzuren of voor één van de hulpstoffen. Pediatrische populatie: bij een onsuccesvolle porto enterostomie of wanneer er geen herstel optreedt van een goede galafvoer bij kinderen met biliaire atresie Waarschuwingen: Ursofalk® dient onder medisch toezicht te worden gebruikt. Tijdens de eerste drie maanden van de behandeling dienen elke 4 weken de leverfunctiewaarden AST, ALT en γ-GT te worden gecontroleerd, daarna elke 3 maanden. Naast het onderscheid kunnen maken tussen wel of niet reagerende patiënten die behandeld worden voor PBC, maakt deze controle ook een vroege detectie mogelijk van potentiële verslechtering van de leverfunctie, met name bij patiënten met gevorderde PBC. Bij gebruik voor het oplossen van galstenen: om de therapeutische progressie van het oplossen van galstenen te kunnen beoordelen, en om tijdig eventuele verkalking van de stenen te kunnen vaststellen moet de galblaas, afhankelijk van de afmeting van de stenen, 6 tot 10 maanden na aanvang van de behandeling worden gevisualiseerd (orale cholecystografie) met totaalbeeld en occlusies in staande en liggende houding (ultrasone controle). Indien de galblaas op röntgenfoto’s niet kan worden gevisualiseerd, of in geval van verkalkte stenen, verminderde contractiliteit van de galblaas of frequente episodes van galkoliek, moet de behandeling met Ursofalk® worden gestaakt. Bij gebruik voor de behandeling van gevorderde PBC: in zeer zeldzame gevallen is decompensatie van levercirrose waargenomen, die gedeeltelijk afnam na het staken van de behandeling. Indien diarree optreedt moet de dosering worden verlaagd, en in geval van aanhoudende diarree moet de behandeling worden gestaakt. Vijf ml Ursofalk® suspensie bevat 0,50 mmol (11,39 mg) natrium. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een gecontroleerd natriumdieet. Verpakking: Ursofalk® capsules: omdoos met 100 capsules in 4 blisterverpakkingen (Al/PVC) met elk 25 capsules. Ursofalk® tabletten: doordrukstrip van transparante, kleurloze PVC/PVDC en aluminiumfolie; 100 filmomhulde tabletten in een doos. Ursofalk® suspensie: fles met 250 ml. Afleverstatus en vergoeding: U.R. en volledig vergoed. Ursofalk® capsules: RVG 08384. Ursofalk® tabletten: RVG 112405. Ursofalk® suspensie: RVG 101647. Registratie-houder: Dr. Falk Pharma Benelux B.V., Claudius Prinsenlaan 136A, NL-4818CP Breda, Nederland. Voor informatie: Dr. Falk Pharma Benelux B.V., Breda, 076-5244200, of raadpleeg de volledige SPC. Versie verkorte SPC-tekst: 20150112.
Referentie: 1. http://www.efarma.nl, d.d. 17 maart 2015.
22-2
015-
NL
dan patiënten met een HCV-mono-
infectie. Patiënten met een co-infectie
kunnen mogelijk profiteren van het
doen van TDM. Tevens laten we zien
dat ribavirine concentraties al vroeg in
de therapie gebruikt kunnen worden
voor TDM en geven we afkapwaar-
den om therapeutische ‘steady-state’
concentraties te voorspellen. Hierdoor
wordt het mogelijk om tijdig dosis-
aanpassingen te doen met mogelijke
gevolgen voor de therapierespons. We
hebben zelfs een concept ontwikkeld
om al vóór de start van de behandeling
de juiste dosering ribavirine voor een
individuele patiënt vast te stellen. Dit op
basis van TDM na een testdosis van ri-
bavirine gebaseerd op lichaamsgewicht.
Tot slot is gekeken naar de relatie tussen
de concentratie ribavirine en effect/
toxiciteit als ribavirine onderdeel is van
‘triple’-therapie (wanneer een DAA is
toegevoegd aan peginterferon en riba-
virine). Het therapeutische gebied voor
ribavirine concentraties is gedefinieerd
voor deze situatie.
In het derde deel worden twee interac-
tieonderzoeken beschreven. De (meeste)
nieuwe DAA’s worden gemetaboliseerd
door, en remmen verschillende leveren-
zymen. Hierdoor zijn ze betrokken bij
allerlei geneesmiddeleninteracties. Op
basis van deze interacties zijn diverse
hiv-middelen gecontra-indiceerd met
boceprevir (en ook met telaprevir). Wij
laten zien dat het hiv-middel raltegravir
geen interactie heeft met boceprevir
en daarom een optie is om patiënten
tegelijkertijd mee te behandelen. Ook
is een interactieonderzoek uitgevoerd
met de combinatie van de vaak ge-
bruikte maagzuurremmer omeprazol en
boceprevir. We konden concluderen dat
het gelijktijdig innemen van omeprazol
en boceprevir geen effect had op de far-
macokinetiek van beide geneesmiddelen
en dat ze tegelijkertijd gebruikt kunnen
worden.
In het laatste deel van het proefschrift
laten we zien hoe en wanneer klinisch
farmacologische kennis bij de behande-
ling van HCV toegepast kan worden
bij individuele patiënten. Voorbeelden
zijn een patiënt die behandeld werd met
onder andere telaprevir en gedialyseerd
werd, en een patiënt die zowel voor hiv,
HCV als epilepsie werd behandeld en
welke interventies we hebben gedaan
om de optredende interacties goed op te
vangen of te vervolgen.
Vervolg van pagina 19.
SAMENVATTING PROEFSCHRIFT EMMELOES DE MARE-BREDEMEIJER
‘Determinants of complications in liver transplant patients’
Promotiedatum: 2 september 2015
Erasmus Universiteit Rotterdam
Promotor: Prof. dr. H.J. Metselaar
Co-promotor:Dr. J. Kwekkeboom
Liver transplant patients are susceptible
to severe complications that strongly
affect their survival and quality of life.
The aims of this thesis were to iden-
tify risk factors for the occurrence of
complications in patients with end-stage
liver disease (ESLD), both before and
after liver transplantation (LTx), and to
develop strategies to optimize immuno-
suppression after LTx in order to reduce
immunosuppression-related complica-
tions. Important complications in LTx
patients are acute rejection and side
effects of immunosuppressive drugs,
such as infections. For example, up to
80% of LTx patients develop at least
one episode of infection during the first
year after transplantation, which is the
leading cause of death early post-LTx,
and about 30% of LTx patients expe-
rience one or more episodes of acute
rejection. Other factors that influence
the occurrence and severity of these
complications can be subdivided into
different categories, amongst which
genetic factors and viral factors. First,
we showed that an A allele in TNFA
c.238 gene strongly protects ESLD
patients before LTx against severe bac-
terial infections (SBIs) and SBI-related
death in two independent cohorts.
Second, we found that genetic variants
in various innate immunity receptors do
not predict risk of infections and acute
rejection in patients post-LTx. Third, we
showed that CMV infection is associated
with donor-specific CD8+ T-cell hypo-
responsiveness early post-LTx and that
CMV infection protects patients against
late acute rejection. We also found that
CMV infection induces CD244 expressi-
on on CD8+ T cells in patients early and
late after LTx, which is associated with
CD8+ T-cell hypo-responsiveness to
allo-antigen. In the last part, we compa-
red immunosuppressive effects of liver
graft-derived mesenchymal stromal cells
(L-MSCs) and bone marrow-derived
MSCs (BM-MSCs) on allo-responses.
We found that L-MSCs suppress
proliferation, cytotoxic degranulation
and IFN-γ production of allo-reactive T
cells better than BM-MSCs, which was
partly mediated by PD-L1 and IDO.
These findings may lead to cell-based
immunosuppressive therapies for LTx
patients, in order to reduce complicati-
ons of currently used immunosuppres-
sive regimens.
VERKORTE PRODUCTINFORMATIE HARVONI®H
SAMENSTELLING: 90 mg ledipasvir en 400 mg sofosbuvir FARMACEUTISCHE VORM: filmomhulde tablet INDICATIES EN DOSERING: Harvoni is geïndiceerd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij volwassenen. De therapie met Harvoni moet worden gestart en gecontroleerd door een arts die ervaren is in de behandeling van patiënten met CHC. De aanbevolen dosering van Harvoni is één tablet eenmaal daags met of zonder voedsel. Zie SmPC voor compleet overzicht van de aanbevolen behandelingsduur voor Harvoni en het aanbevolen gebruik van gelijk-tijdig toegediend ribavirine voor bepaalde subgroepen CONTRA-INDICATIES: Over-gevoeligheid voor de werkzame stoffen of voor één van de hulpstoffen. Gelijktijdige toediening met rosuvastatine of St. Janskruid (Hypericum perforatum) BIJZONDERE WAARSCHUW INGEN EN VOORZORGEN BIJ GEBRUIK: Harvoni mag niet gelijktijdig worden toegediend met andere geneesmiddelen die sofosbuvir bevatten. Harvoni mag niet worden gebruikt voor HCV genotype 2, 5 en 6; voor overige genotypen, zie SmPC Ernstige bradycardie en hartblok: Er zijn gevallen van ernstige bradycardie en hartblok waargenomen bij gelijktijdig gebruik van Harvoni met amiodaron, met of zonder andere geneesmiddelen die de hartslag vertragen. Omdat de gevallen potentieel levensbedreigend zijn, mag amiodaron bij patiënten die Harvoni gebruik-en, uitsluitend worden gebruikt wanneer andere antiaritmische behandelingen niet worden verdragen of gecontra-indiceerd zijn. Patiënten die in de afgelopen maanden zijn gestopt met amiodaron en beginnen met Harvoni dienen aan geschikte monitor-ing te worden onderworpen. Zie voor meer informatie de SmPC Behandeling van patiënten met eerdere blootstelling aan direct werkende antivirale middelen tegen HCV: Bij patiënten bij wie de behandeling met ledipasvir/sofosbuvir faalt, wordt in de meeste gevallen selectie van NS5A-resistentie-mutaties gezien die de gevoeligheid voor ledipasvir aanzienlijk verminderen. Er zijn op dit moment geen gegevens die de effectiviteit ondersteunen van herbehandeling van patiënten bij wie de behandeling met ledipasvir/sofosbuvir faalde met een daaropvolgend regime dat een NS5A-rem-mer bevat. Patiënten kunnen daarom afhankelijk zijn van andere geneesmiddelen- klassen voor klaring van HCV-infectie Nierfunctiestoornis: De veiligheid van Harvoni is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (eGFR < 30 ml/min/1,73 m2) of ESRD die hemodialyse vereist. Raadpleeg de SmPC van ribavirine voor patiënten met een creatinineklaring (CrCl) < 50 ml/min Gedecompenseerde cirrosse/levertransplantatie: zie SmPC Gebruik met krachtige P gp inductoren: krachtige inductoren van P glycoproteïne (P gp) (bijv. rifampicine, St. Janskruid [Hypericum perforatum], carbamazepine en fenytoïne), kunnen leiden tot een signi-ficante daling van de plasmaconcentratie van ledipasvir en sofosbuvir, wat kan resul-teren in een verminderd therapeutisch effect van Harvoni. Deze dienen niet samen met Harvoni te worden gebruikt Gebruik met bepaalde antiretrovirale regimes tegen HIV: Het is gebleken dat Harvoni de blootstelling aan tenofovir verhoogt, met name bij gebruik in combinatie met een HIV-regime dat tenofovirdisoproxilfumaraat en een farmacokinetische booster (ritonavir of cobicistat) bevat. De veiligheid van tenofovirdisoproxilfumaraat in het kader van een behandeling met Harvoni en een farmacokinetische booster is niet vastgesteld. Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke risico’s en voordelen van gelijktijdige toediening van Harvoni met de tablet met de vaste-dosiscombinatie die elvitegravir/cobicistat/emtricitabine/tenofovirdisoproxilfumaraat bevat of tenofovirdisoproxilfumaraat in combinatie met een gebooste HIV-proteaseremmer (bijv. atazanavir of darunavir), vooral bij patiënten met verhoogd risico op een nier functie-stoornis. Patiënten die Harvoni gelijktijdig met elvitegravir/cobicistat/emtricitabine/tenofovirdisoproxilfumaraat of
met tenofovirdisoproxil fumaraat en een gebooste HIV-protease remmer krijgen, moeten worden gecontroleerd op teno fovir gerelateerde bijwer kingen. Raadpleeg de SmPC van tenofovirdisoproxilfumaraat, emtricitabine/tenofovirdisoproxilfuma-raat of elvitegravir/cobicistat/emtricitabine/tenofovirdisopro xilfumaraat voor aan-bevelingen over niercontrole Gebruik met HMG-CoA-reductaseremmers: Gelijktijdi-ge toediening van Harvoni met HMG-CoA-reductaseremmers (statines) kan leiden tot een significante stijging van de concentratie van het statine, wat het risico op myopathie en rabdomyolyse verhoogt Hulpstoffen: Harvoni bevat de azokleurstof zonnegeel FCF aluminiumpigment (E110), die allergische reacties kan veroorzaken. Het bevat ook lactose INTERACTIES: Voor een compleet overzicht en informatie over geneesmiddeleninteracties van Harvoni met potentieel gelijktijdig gebruikte genees-middelen, zie SmPC VRUCHTBAARHEID, ZWANGERSCHAP EN BORSTVOEDING: Het heeft de voorkeur het gebruik van Harvoni te vermijden tijdens de zwangerschap en tijdens de periode dat borstvoeding wordt gegeven. Bij gebruik van Harvoni in combinatie met ribavirine moet uiterste voorzichtigheid worden betracht om een zwangerschap te vermijden bij vrouwelijke patiënten en bij vrouwelijke partners van mannelijke patiënten. Significante teratogene en/of embryocide effecten zijn aan-getoond bij alle diersoorten die aan ribavirine werden blootgesteld. Vrouwen die zwanger kunnen worden of hun mannelijke partners moeten een effectieve vorm van anticonceptie toepassen tijdens de behandeling en gedurende een periode na beëindiging van de behandeling, zoals wordt aanbevolen in de SmPC van ribavirine BEÏNVLOEDING VAN DE RIJVAARDIGHEID EN VAN HET VERMOGEN OM MACHI-NES TE BEDIENEN: Harvoni (alleen toegediend of in combinatie met ribavirine) heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. Patiënten moet echter worden verteld dat vermoeidheid vak-er voorkwam bij patiënten behandeld met ledipasvir/sofosbuvir in vergelijking met placebo BIJ WERKINGEN: Zeer vaak: vermoeidheid,hoofdpijn Harvoni en ribavirine: zie SmPC van Harvoni en ribavirine FARMACOTHERAPEUTISCHE GROEP: Direct werkend antiviraal middel, ATC code: J05AX65 AFLEVERSTATUS: U.R. PRIJS: Zie Z-index VERGOEDING: Op verstrekking van dit geneesmiddel bestaat aanspraak krachtens en onder de voorwaarden van de Nederlandse Zorgverzekeringswet en begeleidende uitvoeringswetgeving. VERGUNNING: EU/1/14/958/001-002 REGI-STRATIEHOUDER: Gilead Sciences International Ltd., Verenigd Koninkrijk LOKALE VERTEGENWOORDIGER: Gilead Sciences Netherlands B.V., Claude Debussylaan 22, 1082 MD Amsterdam DATUM: deze tekst is het laatst herzien in november 2015. Voor de volledige productinformatie zie de geregisteerde Samenvatting van de Product-kenmerken.
H Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden bij Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb Website: www.lareb.nl of Gilead Sciences Netherlands B.V. Tel: 020-718-3698 e-mail: [email protected]
REFERENTIES: 1. HARVONI Summary of Product Characteristics, November 2014. 2. Afdhal N et al. N Engl J Med 2014;370:1889–1898. 3. Afdhal N et al. N Engl J Med 2014;370:1483–1493. 4. Kowdley KV et al. N Engl J Med 2014;370:1879–1888.
2015-12-07 Harvoni SmPC 176x130mm.indd 1 07-12-15 16:33
22 LEVER NR 4 DECEMBER 23
Proefschriftenservice
Het is voor leden van de vereni-
ging mogelijk om via het secre-
tariaat recente proefschriften
aan te vragen. Aan toekomstige
promovendi wordt verzocht om
een exemplaar van hun proef-
schrift toe te zenden aan het
secretariaat onder vermelding
van correspondentieadres, zodat
aanvragen doorgestuurd kunnen
worden naar de promovendus.
SAMENVATTING PROEFSCHRIFT HILLE FIETEN
‘Copper-associated hepatitis in the Labrador retriever: Diagnosis, Treatment and Genetics’
Promotiedatum: 11 juni 2015
Universiteit Utrecht
Promotor: Prof. dr. J. Rothuizen
Co-promotor:Dr. P.A.J. Leegwater
Koper is een essentieel sporen element
dat van belang is voor tal van vitale
functies in het lichaam. In overmaat kan
koper ernstige celschade veroorzaken,
vandaar dat de koperstofwisseling in
het lichaam zorgvuldig gereguleerd is.
De lever vervult een zeer belangrijke rol
in het handhaven van de koper balans
en het uitscheiden van teveel koper via
de gal. Koperstapeling in de lever leidt
uiteindelijk tot lever cirrhose.
Het best beschreven voorbeeld van
koper-geassocieerde hepatitis bij de
hond is koper toxicose in de Bedling-
ton terriër, waarin een mutatie in het
COMMD1 gen zorgt voor extreem hoge
koperwaardes in de lever. In andere
hondenrassen waaronder de Labrador
retriever komt een andere vorm van
koperstapeling voor die niet veroorzaakt
wordt door een mutatie in COMMD1.
In deze rassen is de koperstapeling
minder extreem in vergelijking tot de
Bedlington terriër. Verder lijkt de ziekte
gerelateerd aan koperopname via de
voeding.
Drie belangrijke aspecten van koper
geassocieerde hepatitis in de Labrador
retriever werden onderzocht in dit
proefschrift. Ten eerste werd gepoogd
om een non-invasieve screeningsme-
thode te ontwikkelen, waarbij koper- en
zink metingen in urine onderzocht
werden voor hun voorspellende waarde
voor het lever kopergehalte. Daarnaast
werd een model ontwikkeld om de op-
timale behandelingsduur met de koper
chelator D-penicillamine te voorspellen.
Het tweede deel van het proefschrift
onderzocht de rol van voeding in het
ontstaan van koperstapeling en de mo-
gelijke rol van een aangepast laag-koper/
hoog-zink dieet in de behandeling en
preventie van klinische koper geassoci-
eerde hepatitis. Tot slot is een genetische
studie uitgevoerd waarin mutaties in
genen zijn geïdentificeerd die bijdragen
aan koper-geassocieerde hepatitis in de
Labrador retrievers. Hieruit is gebleken
dat de Labrador retriever een belang-
rijke rol kan vervullen als model voor de
ziekte van Wilson en andere koperstof-
wisselingsziekten bij de mens.
Verkorte productinformatie Viekirax® (januari 2015)Naam en samenstelling: Viekirax 12,5 mg / 75 mg / 50 mg filmomhulde tabletten. Elke filmomhulde tablet bevat 12,5 mg ombitasvir, 75 mg paritaprevir en 50 mg ritonavir. Indicaties: Viekirax is geïndiceerd in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij volwassenen. Dosering en wijze van toediening: De aanbevolen orale dosering van Viekirax is eenmaal daags twee tabletten 12,5 mg/75 mg/50 mg met voedsel. De veiligheid en werkzaamheid van Viekirax zijn vastgesteld als Viekirax in combinatie met Exviera en/of ribavirine wordt gebruikt. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stoffen of voor (één van) de hulpstof(fen). Patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pugh C). Geneesmiddelen die ethinylestradiol bevatten. Geneesmiddelen die voor de klaring sterk afhankelijk zijn van CYP3A, zoals: alfuzosinehydrochloride, amiodaron, astemizol, terfenadine, cisapride, colchicine bij patiënten met nier- of leverfunctiestoornissen, ergotamine, dihydro-ergotamine, ergonovine, methylergometrine, fusidinezuur, lovastatine, simvastatine, atorvastatine, oraal midazolam, triazolam, pimozide, quetiapine, kinidine, salmeterol, sildenafil (indien gebruikt voor de behandeling van pulmonale arteriële hypertensie), ticagrelor. Geneesmiddelen die sterke of matigeenzym-inductoren zijn, zoals: carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, efavirenz, nevirapine, etravirine, enzalutamide, mitotaan, rifampicine, sint-janskruid (Hypericum perforatum). Geneesmiddelen die sterke CYP3A4-remmers zijn, zoals: cobicistat, indinavir, lopinavir/ritonavir, saquinavir, tipranavir, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, claritromycine, telitromycine, conivaptan. Waarschuwingen: Viekirax wordt niet aanbevolen voor toediening als monotherapie en moet worden gebruikt in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van hepatitis C-infecties. De veiligheid en werkzaamheid van Viekirax bij patiënten met HCV-genotype 2, 3, 5 en 6 zijn niet vastgesteld, Viekirax mag derhalve niet gebruikt worden bij de behandeling van patiënten die met deze genotypes geïnfecteerd zijn. De gelijktijdige toediening van Viekirax met andere antivirale middelen is niet onderzocht en kan derhalve niet worden aanbevolen. Als Viekirax in combinatie met ribavirine wordt gebruikt, moeten zowel vrouwen die zwanger kunnen worden als hun partners beiden een effectieve vorm van anticonceptie gebruiken tijdens de behandeling en gedurende 6 maanden na beëindiging van de behandeling. Patiënten die geneesmiddelen gebruiken die ethinylestradiol moeten op een alternatieve vorm van anticonceptie overschakelen voordat er met de behandeling met Viekirax en dasabuvir wordt gestart. Aan patiënten dient duidelijk gemaakt te worden dat zij alert dienen te zijn op vroege verschijnselen van leverontsteking, zoals vermoeidheid, zwakte, een gebrek aan eetlust, misselijkheid en braken, maar ook op latere verschijnselen zoals geelzucht en verkleuring van de ontlasting. Zij dienen onmiddellijk een arts te raadplegen als zich dergelijke symptomen voordoen aangezien verhoogde ALAT-waarden, hoewel asymptomatisch, in verband worden gebracht bij gebruik van Viekirax en dasabuvir. Deze verhoogde ALAT-waarden kwamen signifi cant vaker voor bij de subgroep patiënten die geneesmiddelen gebruikten die ethinylestradiol bevatten. Routinematige controle van de leverenzymen is niet nodig. Voorzichtigheid is geboden bij toediening van Viekirax met fl uticason of andere glucocorticoïden die gemetaboliseerd worden door CYP3A4 en colchicine. Men beveelt patiënten met een normale nier- en leverfunctie die een behandeling met Viekirax met of zonder dasabuvir nodig hebben, aan de dosis colchicine te verlagen of de behandeling met colchicine te onderbreken. Gebruik met statines zoals rosuvastatine, pitavastatine en fl uvastatine.Een lage doses ritonavir, dat een bestanddeel vormt van de vaste dosiscombinatie van Viekirax, kan proteaseremmerresistentie induceren bij patiënten met een gelijktijdige HIV-infectie zonder voortgezette antiretrovirale therapie. Patiënten met een gelijktijdige HIV-infectie die geen suppressieve antiretrovirale therapie krijgen, mogen derhalve niet met Viekirax worden behandeld. Bij het instellen van de behandeling bij patiënten met een gelijktijdige HIV-infectie dient zorgvuldig te worden gekeken naar mogelijke geneesmiddeleninteracties. Atazanavir kan in combinatie met Viekirax en dasabuvir worden gebruikt mits het op hetzelfde moment en zonder ritonavir wordt toegediend. Decombinatie brengt een verhoogd risico op hyperbilirubinemie (waaronder oculaire icterus) met zich mee, met name als ribavirine onderdeel uitmaakt van het hepatitis C-regime. Als er geen sprake is van uitgebreide proteaseremmerresistentie (verlaagde blootstelling aan darunavir) kan darunavir, in een dosering van eenmaal daags 800 mg worden gebruikt mits het op hetzelfde moment wordt toegediend als Viekirax en zonder ritonavir. Rilpivirine dient uiterst voorzichtig te worden gebruikt waarbij er regelmatige ECG-controles dienen plaats te vinden aangezien de blootstelling aan rilpivirine substantieel is verhoogd (drievoudig) als rilpivirine in combinatie met dasabuvir en ombitasvir/paritaprevir/ritonavir wordt gebruikt. Er is een mogelijkheid van een verlenging van het QT-interval. De blootstelling aan rilpivirine kan zelfs nog verder toenemen als er een HIV-proteaseremmer wordt toegevoegd (atazanavir, darunavir), dit wordt niet aanbevolen. De veiligheid en werkzaamheid van Viekirax zijn niet vastgesteld bij met HCV-geïnfecteerde patiënten met een matige leverfunctiestoornis (Child-Pugh B); op basis van farmacokinetische studies lijkt er echter geen dosisaanpassing vereist te zijn. Viekirax is gecontra-indiceerd bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pugh C). De veiligheid en werkzaamheid van Viekirax zijn niet vastgesteld bij patiënten met een gelijktijdige infectie met HCV/HBV, bij kinderen en bij adolescenten onder de 18 jaar. Interacties: Zie tabel 2 in de volledige SmPC voor een overzicht van geneesmiddelen waarmee een interactie bestaat. Werkingsmechanisme: Viekirax, indien gelijktijdig gebruikt met Exviera, combineert drie direct werkende antivirale middelen met verschillende werkingsmechanismen en niet-overlappende resistentieprofi elen om het HCV in meerdere fases van de virale levenscyclus te kunnen bestrijden. Paritaprevir is een remmer van HCV NS3/4A-protease dat noodzakelijk is voor de proteolytische splitsing van het HCV-gecodeerde polyproteïne. Ombitasvir is een remmer van HCV NS5A. Ritonavir is eenCYP3A-remmer die de systemische blootstelling aan het CYP3A-substraat paritaprevir verhoogt. Bijwerkingen die zijn vastgesteld met Viekirax in combinatie met dasabuvir+ of dasabuvir en ribavirine*: Zeer vaak (≥1/10) komen voor: slapeloosheid*, misselijkheid*, jeuk*, asthenie*, vermoeidheid*. Vaak (≥1/100, <1/10) komen voor: anemie*, jeuk+. Farmacotherapeutische groep: nog niet vastgesteld. Afleverstatus: U.R. Registratienummer: EU/1/14/982/001 Registratiehouder: AbbVie Ltd., Maidenhead, SL6 4XE, Verenigd Koninkrijk. Neem voor vragen contact op met de lokale vertegenwoordiger van de registratiehouder: AbbVie B.V., Wegalaan 9, 2132 JD Hoofddorp. Telefoonnummer: 088 322 2843.
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden bij Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website: www.lareb.nl of bij AbbVie B.V. tel: 088 322 2961, e-mail: [email protected]
Verkorte productinformatie Exviera® (januari 2015)Naam en samenstelling: Exviera 250 mg filmomhulde tabletten. Elke filmomhulde tablet bevat 250 mg dasabuvir (als natriummonohydraat). Indicaties: Exviera is geïndiceerd in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij volwassenen. Dosering en wijze van toediening: De aanbevolen dosering van Exviera is 250 mg (één tablet) tweemaal daags (‘s ochtends en ‘s avonds). De veiligheid en werkzaamheid van Exviera zijn vastgesteld als Exviera in combinatie met ombitasvir/ paritaprevir /ritonavir wordt gebruikt, met of zonder ribavirine. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof(fen) of voor (één van) de hulpstof(fen). Geneesmiddelen die ethinylestradiol bevatten. Sterke of matige enzym-inductoren, waaronder: carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, efavirenz, nevirapine, etravirine, enzalutamide, mitotaan, rifampicine, sint-janskruid (Hypericum perforatum). Sterke CYP2C8-remmers, waaronder: gemfi brozil. Waarschuwingen: Exviera wordt niet aanbevolen voor toediening als monotherapie en moet worden gebruikt in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van hepatitis C-infecties. Exviera dient niet te worden gebruikt voor de behandeling van patiënten die met andere genotypes geïnfecteerd zijn dan genotype 1. De gelijktijdige toediening van Exviera met andere antivirale middelen is niet onderzocht en kan derhalve niet worden aanbevolen. Als vrouwen die zwanger kunnen worden dasabuvir in combinatie met ribavirine gebruiken, moeten zowel zij als hun mannelijke partners beiden een effectieve vorm van anticonceptie gebruiken tijdens de behandeling en gedurende 6 maanden na beëindiging van de behandeling. Patiënten die geneesmiddelen gebruiken die ethinylestradiol moeten op een alternatieve vorm van anticonceptie overschakelen voordat er met de behandeling met Exviera met ombitasvir/paritaprevir/ritonavir wordt gestart. Aan patiënten dient duidelijk gemaakt te worden dat zij alert dienen te zijn op vroege verschijnselen van leverontsteking, zoals vermoeidheid, zwakte, een gebrek aan eetlust, misselijkheid en braken, maar ook op latere verschijnselen zoals geelzucht en verkleuring van de ontlasting. Zij dienen onmiddellijk een arts te raadplegen als zich dergelijke symptomen voordoen aangezien verhoogde ALAT-waarden, hoewel asymptomatisch, in verband worden gebracht bij gebruik van dasabuvir en ombitasvir/paritaprevir/ritonavir. Deze verhoogde ALAT-waarden kwamen signifi cant vaker voor bij de subgroep patiënten die geneesmiddelen gebruikten die ethinylestradiol bevatten. Routinematige controle van de leverenzymen is niet nodig. Gebruik met statines zoals rosuvastatine, pitavastatine en fluvastatine. Exviera wordt aanbevolen in een combinatietherapie met paritaprevir/ombitasvir/ritonavir. Daarom moet bij het instellen van de behandeling bij patiënten met een gelijktijdige HIV-infectie zorgvuldig gekeken worden naar mogelijke geneesmiddeleninteracties aangezien ritonavir proteaseremmerresistentie kan induceren bij patiënten met een gelijktijdige HIV-infectie zonder voortgezette antiretrovirale therapie. Patiënten met een gelijktijdige HIV-infectie die geen suppressieve antiretrovirale therapie krijgen, mogen niet met dasabuvir worden behandeld. Atazanavir kan in combinatie met dasabuvir en ombitasvir/paritaprevir/ritonavir worden gebruikt mits het op hetzelfde moment en zonder ritonavir wordt toegediend. De combinatie brengt een verhoogd risico op hyperbilirubinemie (waaronder oculaire icterus) met zich mee, met name als ribavirine onderdeel uitmaakt van het hepatitis C-regime. Als er geen sprake is van uitgebreide proteaseremmerresistentie (verlaagde blootstelling aan darunavir) kan darunavir, in een dosering van eenmaal daags 800 mg worden gebruikt mits het op hetzelfde moment wordt toegediend als ombitasvir/paritaprevir/ritonaviren en zonder ritonavir. Rilpivirine dient uiterst voorzichtig te worden gebruikt waarbij er regelmatige ECG-controles dienen plaats te vinden aangezien de blootstelling aan rilpivirine substantieel is verhoogd (drievoudig) als rilpivirine in combinatie met dasabuvir en ombitasvir/paritaprevir/ritonavir wordt gebruikt. Er is een mogelijkheid van een verlenging van het QT-interval. De blootstelling aan rilpivirine kan zelfs nog verder toenemen als er een HIV-proteaseremmer wordt toegevoegd (atazanavir, darunavir), dit wordt niet aanbevolen. De veiligheid en werkzaamheid van dasabuvir zijn niet vastgesteld bij met HCV-geïnfecteerde patiënten met een matige leverfunctiestoornis (Child-Pugh B); op basis van farmacokinetische studies lijkt er echter geen dosisaanpassing vereist te zijn. Exviera mag niet gebruikt worden bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pugh C). De veiligheid en werkzaamheid van dasabuvir zijn niet vastgesteld bij patiënten met een gelijktijdige infectie met HCV/HBV, bij kinderen en bij adolescenten onder de 18 jaar. Exviera bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-lactasedefi ciëntie of glucosegalactosemalabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken. Interacties: Zie tabel 2 in de volledige SmPC voor een overzicht van geneesmiddelen waarmee een interactie bestaat. Werkingsmechanisme: Exviera is een non-nucleoside remmer van het door het NS5Bgen gecodeerde RNA-afhankelijke RNA-polymerase van HCV. Bijwerkingen die zijn vastgesteld met Exviera in combinatie met ombitasvir/paritaprevir/ritonavir+ of ombitasvir/paritaprevir/ritonavir en ribavirine*: Zeer vaak (≥1/10) komen voor: slapeloosheid*, misselijkheid*, jeuk*, asthenie*, vermoeidheid*. Vaak (≥1/100, <1/10) komen voor: anemie*, jeuk+. Farmacotherapeutische groep: nog niet vastgesteld. Afleverstatus: U.R. Registratienummer: EU/1/14/983/001 Registratiehouder: AbbVie Ltd., Maidenhead, SL6 4XE, Verenigd Koninkrijk. Neem voor vragen contact op met de lokale vertegenwoordiger van de registratiehouder: AbbVie B.V., Wegalaan 9, 2132 JD Hoofddorp. Telefoonnummer: 088 322 2843. Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden bij Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website: www.lareb.nl of bij AbbVie B.V. tel: 088 322 2961, e-mail: [email protected]
Referenties: 1. Viekirax® SmPC, AbbVie B.V. 2. Exviera® SmPC, AbbVie B.V. 3. Feld JJ, Kowdley KV, Coakley E, et al. Treatment of HCV with ABT-450/r-ombitasvir and dasabuvir with ribavirin. N Engl J Med 2014; 370(17):1594-1603. 4. Zeuzem S, Jacobson IM, Baykal T, et al. Retreatment of HCV with ABT-450/r-ombitasvir and dasabuvir with ribavirin. N Engl J Med 2014; 370(17):1604-1614. 5. Poordad F, Hezode C, Trinh R, et al. ABT-450/r-ombitasvir and dasabuvir with ribavirin for hepatitis C with cirrhosis. N Engl J Med 2014; 370(21):1973-1982. 6. Ferenci P, Bernstein D, Lalezari J, et al. PEARL-III Study; PEARL-IV Study ABT-450/r-ombitasvir and dasabuvir with or without ribavirin for HCV. N Engl J Med 2014; 370(21):1983-1992. 7. Andreone P, Colombo MG, Enejosa JV, et al. ABT-450, ritonavir, ombitasvir, and dasabuvir achieves 97% and 100% sustained virologic response with or without ribavirin in treatment experienced patients with HCV genotype 1b infection. Gastroenterology 2014; 147(2):359-365. 8. Kwo PY, Mantry PS, Coakley E, et al. An interferon-free antiviral regimen for HCV after liver transplantation. N Engl J Med 2014 Dec 18; 371(25):2375-2382. 9. Sulkowski MS, Eron JJ, Wyles D, et al. Ombitasvir, paritaprevir co-dosed with ritonavir, dasabuvir, and ribavirin for hepatitis C in patients co-infected with HIV-1: a randomized trial. JAMA 2015 Mar; 313(12):1223-1231. 10. Hezode C, Asselah T, Reddy KR, et al. Ombitasvir plus paritaprevir plus ritonavir with or without ribavirin in treatment-naive and treatment-experienced patients with genotype 4 chronic hepatitis C virus infection (PEARL-I): a randomised, open-label trial. Lancet 2015; Mar 30 [Epub ahead of print]. 11. Lalezari J, Sullivan JG, Varunok P, et al. Ombitasvir/paritaprevir/r and dasabuvir plus ribavirin in HCV genotype 1-infected patients on methadone or buprenorphine. J Hepatol. 2015 Aug;63(2):364-9.
31589_Abbvie_HCV_Advertentie_bijsluitertekst_166x119.indd 1 08-10-15 15:03
1392NL15PR10030
Verkorte productinformatie Daklinza®
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Samenstelling: Daklinza filmomhulde tabletten bevatten daclatasvir dihydrochloride overeenkomend met 30 mg of 60 mg daclatasvir. Farmacotherapeutische categorie: direct werkend antiviraal middel, ATC-code: J05AX14. Indicaties: Daklinza is in combinatie met andere geneesmiddelen geïndiceerd voor de behandeling van chronische hepatitis C-virus (HCV) infectie bij volwassenen. Zie verder SPC voor compleet overzicht van de verschillende combinatietherapieën met Daklinza en behandelduur (rubriek 4.2, 4.4 en 5.1). Dosering: De aanbevolen dosis Daklinza is 60 mg eenmaal daags, oraal ingenomen, met of zonder maaltijd. Daklinza moet worden toegediend in combinatie met andere geneesmiddelen. Speciale populaties: Er is geen dosisaanpassing voor Daklinza nodig bij ouderen (patiënten ≥ 65 jaar), patiënten met nierfunctiestoornis en patiënten met lichte (Child-Pugh A, score 5-6), matige (Child-Pugh B, score 7-9) of ernstige (Child-Pugh C, score ≥ 10) leverfunctiestoornis. Daklinza is niet onderzocht bij patiënten met gedecompenseerde cirrose. Pediatrische patiënten: De veiligheid en werkzaamheid van Daklinza bij kinderen en jongeren in de leeftijd tot 18 jaar zijn nog niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de hulpstoffen. Gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die cytochroom P450 3A4 (CYP3A4) en P-glycoproteïnetransporter (p-gp) sterk induceren en daarom kunnen leiden tot een lagere blootstelling aan en verlies van werkzaamheid van Daklinza. Deze groep van geneesmiddelen omvat, maar is niet beperkt tot, fenytoïne, carbamazepine, oxcarbazepine, fenobarbital, rifampicine, rifabutine, rifapentine, systemisch dexamethason en het kruidenmiddel Sint-Janskruid (Hypericum perforatum). Waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen: Daklinza mag niet als monotherapie worden toegediend. Daklinza moet worden toegediend in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van chronische HCV-infectie. De veiligheid en werkzaamheid van Daklinza is niet vastgesteld voor de behandeling van HCV-infectie bij pre-, peri- of post-levertransplantatiepatiënten of bij patiënten met een andere orgaantransplantatie, patiënten met gelijktijdige infectie met hiv of HBV en patiënten met gedecompenseerde cirrose. De werkzaamheid van Daklinza als onderdeel van een herbehandelschema bij patiënten met eerdere blootstelling aan een NS5A-remmer is niet vastgesteld. Ernstige bradycardie en hartblok: Er zijn gevallen van ernstige bradycardie en hartblok waargenomen bij gelijktijdig gebruik van Daklinza in combinatie met sofosbuvir en amiodaron, met of zonder andere geneesmiddelen die de hartslag vertragen. Het mechanisme hiervan is niet vastgesteld. Omdat de gevallen potentieel levensbedreigend zijn, mag amiodaron bij patiënten, die Daklinza en sofosbuvir gebruiken, uitsluitend worden gebruikt wanneer andere antiaritmische behandelingen niet worden verdragen of gecontra-indiceerd zijn en wordt nauwlettende controle aanbevolen. Vanwege de lange halfwaardetijd van amiodaron dient ook geschikte monitoring plaats te vinden bij patiënten die in de afgelopen maanden zijn gestopt met amiodaron en die gaan beginnen met Daklinza in combinatie met sofosbuvir. Genotype-specifieke activiteit: Vanwege beperkte ervaring in het gebruik van sofosbuvir in combinatie met Daklinza bij patiënten met genotype 1-infectie en gecompenseerde cirrose zijn er onzekerheden betreffende de meest geschikte manier om Daklinza te gebruiken (duur, rol van ribavirine) bij zulke patiënten. Gegevens die de behandeling van genotype 2-infectie met Daklinza en sofosbuvir ondersteunen zijn beperkt. De gegevens van het ALLY-3 (AI444218) onderzoek ondersteunen een behandelduur van 12 weken van Daklinza + sofosbuvir voor behandelnaïeve en al eerder behandelde patiënten met genotype 3-infectie zonder cirrose. De gegevens van nog lopende Compassionate Use programma’s, inclusief patiënten met genotype 3-infectie en cirrose, ondersteunen het gebruik van Daklinza + sofosbuvir gedurende 24 weken bij deze patiënten. De relevantie van het toevoegen van ribavirine aan deze behandelcombinatie is onduidelijk. Hoewel het niet is onderzocht bij patiënten met genotype 4-infectie, is de verwachting dat de combinatie van Daklinza en sofosbuvir vergelijkbare activiteit vertoont bij genotype 4 als gezien bij genotype 1, gebaseerd op in vitro antivirale activiteit en beschikbare klinische gegevens met Daklinza in combinatie met peginterferon en ribavirine. Daklinza is niet onderzocht bij patiënten met HCV genotypes 5 en 6, en er kan geen behandelschema aanbevolen worden. Zwangerschap en anticonceptievereisten: Daklinza dient niet te worden gebruikt tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen anticonceptie gebruiken. Het gebruik van zeer effectieve anticonceptie dient gecontinueerd te worden gedurende 5 weken na voltooien van de Daklinza behandeling. Ouderen: Klinische gegevens bij patiënten ≥65 jaar zijn beperkt. In klinische studies met Daklinza i n combinatie met sofosbuvir of met peginterferon alfa en ribavirine zijn geen verschillen in respons waargenomen tussen ouderen en jongere patiënten. Interacties met geneesmiddelen: Gelijktijdig gebruik van Daklinza kan de concentratie van andere geneesmiddelen beïnvloeden en andere geneesmiddelen kunnen de concentratie van daclatasvir beïnvloeden. Zie rubriek 4.3 voor een overzicht van geneesmiddelen die gecontra-indiceerd zijn voor gebruik met Daklinza wegens mogelijk verlies van therapeutisch effect. Zie rubriek 4.5 voor bekende en andere mogelijk significante geneesmiddelinteracties. Pediatrische patiënten: Daklinza wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en jongeren tot 18 jaar omdat de veiligheid en werkzaamheid niet zijn vastgesteld bij deze patiënten. Belangrijke informatie over bepaalde bestanddelen van Daklinza: Daklinza bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp lactasedeficiëntie of glucose-galactose malabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken. Bijwerkingen: Daklinza in combinatie met sofosbuvir ± ribavirine: De meest gemelde bijwerkingen waren vermoeidheid, hoofdpijn en misselijkheid. Er werden geen bijwerkingen van graad 3 of 4 gemeld. Twee patiënten zijn gestopt wegens bijwerkingen, welke als niet-gerelateerd aan de onderzoeksbehandeling werden beschouwd. Bij de behandelcombinatie Daklinza + sofosbuvir werden de volgende bijwerkingen zeer vaak gemeld: hoofdpijn en vermoeidheid. Vaak werden gemeld: insomnia, duizeligheid, migraine, nausea, diarree, buikpijn, artralgie en myalgie. Bij de behandelcombinatie Daklinza + sofosbuvir + ribavarine werden de volgende bijwerkingen zeer vaak gemeld: anemie, hoofdpijn, hoesten, nausea, pruritus en vermoeidheid. Vaak werden gemeld: verminderde eetlust, insomnia slapeloosheid, prikkelbaarheid, duizeligheid, migraine, opvlieger, dyspneu, inspanningskortademigheid, neusverstopping, diarree, braken, buikpijn, gastro-oesofageale refluxziekte, constipatie, droge mond, flatulentie, rash, alopecia, droge huid, artralgie en myalgie. Het veiligheidsprofiel van daclatasvir in combinatie met peginterferon alfa en ribavirine was vergelijkbaar met wat wordt gezien bij peginterferon alfa en ribavirine alleen, ook bij patiënten met cirrose. Afleverstatus: UR Vergoeding en prijzen: voor prijzen zie Z-index. Voor volledige productinformatie, zie Samenvatting van de Productkenmerken. Bristol-Myers Squibb B.V., Utrecht, SPC September 2015.
Referenties1. SmPC Daklinza.2. Sulkowski MS, Gardiner DF, Rodriguez-Torres M, et al.
Daclatasvir plus sofosbuvir for previously treated or untreated chronic HCV infection. N Engl J Med 2014; 370: 211-21.
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheids informatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via www.lareb.nl.
Samenstelling: Simeprevir® harde capsules. Elke capsule bevat simeprevirnatrium overeenkomend met 150 mg simeprevir. Hulpstof met bekend effect: Elke capsule bevat 78,4 mg lactose (als monohydraat). Farmaceutische vorm: Witte gelatinecapsule van ongeveer 22 mm lang, met de opdruk ‘TMC435 150’ in zwarte inkt. Indicaties: Olysio is in combinatie met andere geneesmiddelen geïndiceerd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij volwassen patiënten. Dosering en wijze van toediening: De aanbevolen dosering van Olysio is één capsule van 150 mg eenmaal daags gedurende 12 weken, in te nemen met voedsel. Olysio mag niet als monotherapie worden toegediend. Olysio moet worden gebruikt in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van CHC. Wanneer combinatietherapie van Olysio met peginterferon alfa en ribavirine overwogen wordt bij HCV genotype 1a patiënten, dient voordat wordt begonnen met de behandeling te worden getest op het NS3 Q80K polymorfisme. Behandelduur: (1) Olysio in combinatie met sofosbuvir (+/- ribavirine): Therapienaïeve patiënten, patiënten na een eerder recidief en patiënten die eerder non responder waren (incl. partiële responders en null-responders), met HCV genotype 1 of 4, met of zonder cirrose, met of zonder co-infectie met hiv: 12 weken behandeling Olysio met sofosbuvir +/- ribavirine. Het optimale schema en de optimale behandelduur voor schema’s zonder interferon zijn nog niet vastgesteld. (2A) Olysio in combinatie met peginterferon en ribavirine: Therapienaïeve patiënten en patiënten na een eerder recidief met HCV genotype 1 of 4, met of zonder cirrose, die geen co-infectie met hiv hebben en patiënten zonder cirrose, die een co-infectie met hiv hebben totale behandelduur 24 weken. Behandeling met Olysio moet worden ingesteld in combinatie met peginterferon alfa en ribavirine en worden toegediend gedurende 12 weken, gevolgd door nog eens 12 weken behandeling met peginterferon alfa en ribavirine. (2B) Olysio in combinatie met peginterferon en ribavirine: Therapienaïeve patiënten en patiënten na een eerder recidief met HCV genotype 1 of 4 met cirrose, die een co-infectie met hiv hebben en patiënten die eerder non responder waren (d.w.z. partiële responders en null-responders), met HCV genotype 1 of 4, met of zonder cirrose, met of zonder co-infectie met hiv totale behandelduur 48 weken. Behandeling met Olysio moet worden ingesteld in combinatie met peginterferon alfa en ribavirine en worden toegediend gedurende 12 weken, gevolgd door nog eens 36 weken behandeling met peginterferon alfa en ribavirine. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen. Belangrijkste waarschuwingen en voorzorgen: Algemeen: De werkzaamheid van Olysio is niet onderzocht bij patiënten met HCV genotypes 2, 3, 5 of 6; derhalve dient Olysio bij deze patiënten niet te worden gebruikt. Olysio mag niet als monotherapie worden toegediend en moet worden voorgeschreven in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van CHC. Raadpleeg de SPC van de gelijktijdig voorgeschreven geneesmiddelen voordat behandeling met Olysio wordt begonnen. Waarschuwingen en voorzorgen voor deze geneesmiddelen zijn ook van toepassing op het gebruik ervan in combinatiebehandeling met Olysio. Leverdecompensatie en leverfalen: Leverdecompensatie en leverfalen, waaronder gevallen met fatale afloop, zijn gerapporteerd postmarketing bij patiënten behandeld met Olysio in combinatie met peginterferon alfa en ribavirine en in combinatie met sofosbuvir. Hoewel een causaliteit moeilijk vast te stellen is wegens gevorderde leverziekte op de achtergrond, kan een mogelijk risico niet worden uitgesloten. Ernstige bradycardie en hartblok: Gevallen van bradycardie zijn waargenomen wanneer Olysio gebruikt werd in combinatie met sofosbuvir en gelijktijdig amiodaron. Het mechanisme is niet vastgesteld. De gevallen zijn mogelijk levensbedreigend, daarom dient amiodaron enkel gebruikt te worden bij patiënten die Olysio combinatiebehandeling krijgen met sofosbuvir wanneer andere alternatieve antiaritmische behandelingen niet verdragen worden of gecontra-indiceerd zijn. Zwangerschap en anticonceptie: Alleen als het voordeel opweegt tegen het risico mag Olysio worden gebruik tijdens de zwangerschap of bij vrouwen die zwanger kunnen worden. Vrouwelijke patiënten die zwanger kunnen worden, moeten een effectieve vorm van anticonceptie toepassen. Fotosensitiviteit: Fotosensitiviteitsreacties zijn waargenomen met Olysio combinatiebehandeling. Patiënten dienen te worden geïnformeerd over het risico op fotosensitiviteitsreacties en over het belang van het toepassen van de juiste maatregelen ter bescherming tegen de zon tijdens behandeling met Olysio. Rash: Rash is waargenomen bij Olysio combinatiebehandeling. Patiënten met lichte tot matige rash dienen te worden gemonitord op eventuele progressie van rash, zoals het ontstaan van afwijkingen op de slijmvliezen of systemische symptomen. In het geval van ernstige rash dienen Olysio en andere tegelijk toegediende geneesmiddelen voor de behandeling van CHC te worden gestopt en dienen de patiënten te worden gemonitord tot de symptomen zijn verdwenen. Interacties: Gelijktijdige toediening van Olysio met stoffen die het cytochroom P450 3A (CYP3A4) matig of sterk induceren of remmen wordt niet aanbevolen, aangezien dit kan leiden tot significant lagere respectievelijk hogere blootstelling aan simeprevir. Opname van simeprevir in de lever wordt gemedieerd door OATP1B1. Stoffen die OATP1B1 remmen, zoals eltrombopag of gemfibrozil, kunnen leiden tot lichte verhogingen van de plasmaconcentraties van simeprevir. Simeprevir remt de activiteit van CYP1A2 en de activiteit in de darm van CYP3A4 in lichte mate, terwijl het geen invloed heeft op de activiteit van CYP3A4 in de lever. Gelijktijdige toediening van Olysio met geneesmiddelen die primair worden gemetaboliseerd door CYP3A4 kan leiden tot verhoogde plasmaconcentraties van die geneesmiddelen. Simeprevir heeft geen invloed op CYP2C9, CYP2C19 of CYP2D6 in vivo. Simeprevir remt de transporteiwitten OATP1B1 en P gp. Gelijktijdige toediening van Olysio met geneesmiddelen die substraat zijn voor de transporteiwitten OATP1B1 en P gp, kan leiden tot verhoogde plasmaconcentraties van die geneesmiddelen. Voor een overzicht van interacties en doseringsaanbevelingen met andere geneesmiddelen, zie SPC. Bijwerkingen: op Olysio (ingenomen in combinatie met peginterferon alfa en ribavirine): Zeer vaak (≥1/10): dyspneu, nausea, rash, pruritus. Vaak (≥1/100 tot <1/10): constipatie, bloedbilirubine verhoogd, fotosensitiviteitsreactie. In studie HPC2002, waarin simeprevir in combinatie met sofosbuvir met of zonder ribavirine werd beoordeeld, werden geen nieuwe bevindingen op het gebied van veiligheid vastgesteld, anders dan die die met simeprevir in combinatie met peginterferon alfa en ribavirine waren gezien. De meest (> 10%) gemelde bijwerkingen tijdens de 12 weken behandeling met simeprevir in combinatie met sofosbuvir waren vermoeidheid (25%), hoofdpijn (21%), nausea (21%), insomnia (14%) en pruritus (11%). Farmacotherapeutische categorie: Antivirale middelen voor systemisch gebruik, direct werkende antivirale middelen. ATC code: J05AE14. Afleverstatus: UR. Registratiehouder: Janssen-Cilag International NV, Turnhoutseweg 30, B 2340 Beerse, België. Uitgebreide productinformatie: zie voor volledige SPC www.janssennederland.nl. Datum: 08/2015. Telefoon: 0800-242 42 42 - E-mail: [email protected] - Internet: www.janssennederland.nl
©Ja
nsse
n-Ci
lag
B.V.
- P
HNL/
NO
/081
5/00
01
OLYSIO® (simeprevir) - Verkorte productinformatie - Productinformatie bij advertentie elders in dit blad.
Janssen-Cilag B.V.
9th Dutch Experimental Gastroenterology and Hepatology Meeting (DEGH)17-18 March 2016, Koningshof, Veldhoven
Organizers:Netherlands Association for Study of the Liver & Section Experimental Gastroenterology of the Dutch Gastroenterological society
Scientific Program:
Translational Science Teaching Sessions
Microbiota and MetabolismMarten Hofker (UMCG)
Molecular mechanisms of HCV therapyThomas Vanwolleghem (EMC)
Pain and Itch in Liver and GutDaniel Keszthelyi (MUMC) & Ronald Oude Elferink (AMC)
Colon CancerManon van Engelen (MUMC)
Registration:www.nvge.nlAbstract Deadline: December 17
BATTLE
Poster SessionsPosters will be presented ‘on-stage’ in short elevator pitch presentations
BattleYoung researchers will present their research paper , published in 2015, to compete for for the Young Hepatologist/Gastroenterologist Awards
TSTS will include presentations of original research of selected abstracts. Depending on submitted abstracts other session topics will be chosen
Olysio® IFN-free and ribavirin-independent† regimen.1
Dosing that’s as easy as 1,2,3
Janssen-Cilag B.V.
regimen.1
Olysio® – advancing IFN-free treatment – at the core of HCV cure1-6 §
First ever, 12 week interferon-free and ribavirin independent† regimen1,2
High SVR12 rate (93%) in null responders with Metavir score F0–21,2
High SVR12 rate (93%) in naïve and null responders with Metavir score F3–41,2
No discontinued treatment due to adverse events (in IFN free, 12 week treatment arms)1,2
† Based on clinical assessment of each individual patient.
Referenties: 1. Olysio SmPC. | 2. Lawitz E et al, The Lancet 2014; Published online July 28, 2014 http://dx.doi.org/10.1016/S0140-6736(14)61036-9. | 3. Manns M et al, Lancet 2014; doi:10.1016/S0140-6736(14)60538-9. |4. Jacobson IM et al, Lancet 2014; doi:10.1016/S0140-6736(14)60494-3. | 5. Forns X et al. Gastroenterology 2014;146(7):1669-1679. | 6. Zeuzem S et al, Gastroenterology 2014;146(2):430-41.
Prescribing information can be found elsewhere in the magazine.
TIME PER DAYWITH FOOD
MONTHS(12 WEEKS)
1 2 3DAAs
OLYSIO® + SOF
Simple, all-oral dosing with
a good safety and
tolerability profi le1,2
High SVR12 rates, (93%),
regardless of prior treatment
experience or disease severity1,2
Only 12 weeks total
treatment duration1
§ Hepatitis C Virus (HCV) cure , was defi ned as sustained virological response (SVR) with <25 IU/mL undetectable at the end of treatment and 24 weeks after planned end of treatment (EOT) in the Phase IIb study, and HCV RNA <25 IU/mL detectable or undetectable 12 weeks after the planned EOT in the phase lll studies.
© J
anss
en-C
ilag
B.V.
-PH
NL/
NO
/081
5/00
01
62047-2_Oly_adv_210x297_TvI_NL.indd 1 28-08-15 14:56