leidsch jaarboekje

181

Upload: middeleeuw

Post on 25-Oct-2015

51 views

Category:

Documents


9 download

DESCRIPTION

Leidsch Jaarboekje. Vol. 1926

TRANSCRIPT

Page 1: Leidsch Jaarboekje
Page 2: Leidsch Jaarboekje

JAARBOEKJE.

Page 3: Leidsch Jaarboekje
Page 4: Leidsch Jaarboekje

JAARBOEKJEVOOR

GESCHIEDENIS EN OUDHEIDKUNDEV A N

LEIDEN EN RIJNLAND.TEVENS ORGAAN VAN DEVEREENIGING ,,OUD-LEIDEN”.

1925-1926.

(TWINTIGSTE DEEL)

LEIDEN - P. J. MULDER & ZOON

Page 5: Leidsch Jaarboekje
Page 6: Leidsch Jaarboekje

EEN WOORD VOORAF.

Ook het twintigste deel van ons Jaarboekje moetdienst doen voor een tweetal jaren, wegens de kostenaan de uitgave verbonden. De kroniek is wederombeknopt en het aantal levensberichten vrij groot.Mocht men hier toch enkele bekende persoonlijk-heden missen, dan is de reden, dat er bezwaarlijkeen levensbeschrijver te vinden was.

Ofschoon wij niet gewoon zijn bijdragen aan leven-den te wijden, meenden wij ditmaal daarop eenuitzondering te moeten maken met betrekking tothet jubileum van Prof. Lorentz. Met weemoed ge-denken wij, dat Prof. Kamerlingh Onnes, die zoogoed was zijn fraaie rede voor onzen bundel af testaan, enkele dagen nadat hij ons deze had toe-gezonden zelf van ons is weggenomen.

Onze geschiedkundige bijdragen, al zijn zij niettalrijk, bieden verscheidenheid en zij zullen, naar wijhopen, den lezer welkom zijn.

Wij danken alle medewerkers aan dit Jaarboekjezeer voor de door hen afgestane bijdragen.

DE REDACTIE.

Page 7: Leidsch Jaarboekje
Page 8: Leidsch Jaarboekje

VEREENIGING ,,OUD-LEIDEN".

Verslag over de jaren 1924 en 1925.

Hierbij geeft ons Bestuur wederom de gebruikelijkemededeelingen over de twee laatste vereenigingsjaren.

Het ledental steeg niet onbelangrijk, aangezienvele studenten aan de roepstem van onzen vertegen-woordiger van het Studentencorps gevolg gavendoor als lid toe te treden.

Onze werkzaamheden tot instandhouding van oudegebouwen beperkten zich tot een geval. De eenigeluifel toch, die hier ter stede nog wordt aangetroffen,en wel aan het perceel Ouden Rijn no 44, verkeerdein zoodanigen staat, dat afbraak voor de hand lag.Hierop gewezen zijnde, wist ons Bestuur het daar-heen te leiden, dat de huurder van het perceel - hetbekende Amsterdamsche Veerhuis - bewogen werdtegen vergoeding van de helft der onkosten, de luifelweder ,,in beetren staat” te doen herstellen. Ookeenige belangstellenden werden bereid gevondenhiertoe geldelijken steun te verleenen.

Als winterlezingen brengen wij de volgende avondenin herinnering. Op den 15deil Februari 1924 kwam

Page 9: Leidsch Jaarboekje

Vl11

Ir. G. L. Driessen tot ons met eene belangrijke voor-dracht over ,,De plattegrond van Leiden, voorheen,thans en in de toekomst”. Den 16den December vandat jaar verplichtte Prof. Dr. L. Knappert ons meteene lezing over ,Eeuw- en halve-eeuwfeesten derLeidsche Hoogeschool”, verduidelijkt door platen opdeze gebeurtenissen betrekking hebbende. Deze avondmocht zoodoende beschouwd worden als een histo-rische inleiding voor het ophanden zijnde 350~teLustrum der Universiteit.

Den 3ae*l Juli 1925 werd eene excursie gemaaktnaar Katwijk aan den Rijn. Bezocht werden het St.Willibrordus-College, alwaar de Rector ons welwillendrondleidde, benevens de beroemde graftombe in deNed. Herv. Kerk, om vervolgens gebruik te makenvan de vriendelijke uitnoodiging van den Heer enMevrouw H. Eerdbeek, om in hunne gastvrije woningte komen hooren en zien, wat Mevrouw Eerdbeekover Katwijk’s geschiedenis ten beste zou geven.

Het was ons Bestuur aangenaam, dat ook de Ver-eeniging van Vrouwelijke Studenten bereid gevondenwerd zich in ons Bestuur te doen vertegenwoordigen.Daartoe aangewezen, nam Mejuffrouw A. E. Chavannesin ons midden zitting.

HET B ESTUUR.

Page 10: Leidsch Jaarboekje

STATUTEN.Overgenomen uit .Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant”

van Donderdag 5 April 1906, no. 80.

VEREENIGING : Oud-Leiden, te Leiden.

1. De vereeniging Oud-Leiden is gevestigd te Leidenen stelt zich ten doel de bevordering van de kennisvan en de belangstelling in de geschiedenis van Leidenen omstreken en het behoud der aldaar nog aan-wezige bouwwerken en voorwerpen, belangrijk voorde locale en kunstgeschiedenis.

2. Zij tracht dit doel te bereiken door:

a. het houden van voordrachten en tentoonstel-lingen, het uitgeven van geschriften en het steunenvan pogingen door anderen in den geest der ver-eeniging ondernomen ;

6. het steunen van de pogingen van de commissievoor het stedelijk museum tot het bijeenbrengen vanvoorwerpen, belangrijk voor de geschiedenis vanLeiden en omstreken;

c. het verzamelen van gegevens over in Leidenen omgeving nog aanwezige oude gebouwen enhistorische voorwerpen.

3. Lid der vereeniging is elk die zich hiertoe bij hetbestuur opgeeft en de vastgestelde contributie betaalt.

Lid-begunstiger is elk die een contributie betaaltvan minstens f lO.- of een bedrag in eens vanminstens f lOO.-.

Page 11: Leidsch Jaarboekje

X

4. De contributie der gewone leden bedraagtminstens r 2.50 per jaar. Het vereenigingsjaar looptvan 1 Januari tot 31 December. Het bestuur kancorrespondeerende leden benoemen buiten Leidenwoonachtig. Deze betalen geene contributie, dochhebben gelijke rechten als de leden, behalve tenopzichte van de door de vereeniging uit te gevenwerken.

5. De leden hebben recht van toegang tot alleledenvergaderingen en door de vereeniging te houdententoonstellingen. Zij ontvangen de door of metsteun van de vereeniging uit te geven werken gratisof tegen verminderd tarief.

De correspondeerende leden genieten alleen vandeze laatste bepaling indien zij de voor de gewoneleden vastgestelde contributie betalen.

6. Het bestuur bestaat uit minstens 5 leden, opde binnen de 3 eerste maanden van het jaar tehouden algemeene vergadering door de leden tebenoemen.

Zij nemen voor één jaar zitting, doch zijn terstondherkiesbaar.

In die jaarvergadering wordt verslag gedaan vanhet afgeloopen vereenigingsjaar en rekening en ver-antwoording afgelegd.

7. Naast de door de algemeene vergadering tebenoemen bestuursleden kunnen zitting nemen : eenlid aan te wijzen door burgemeester en wethoudersvan Leiden en een lid aan te wijzen door het collegiumvan het Leidsch Studentenkorps. Deze 2 bestuurs-leden moeten lid zijn der vereeniging.

8. Het bestuur benoemt uit zijn midden een voor-zitter, een ondervoorzitter, een secretaris en een pen-ningmeester en regelt onderling de werkzaamheden.

9. De inkomsten der vereeniging bestaan uit

Page 12: Leidsch Jaarboekje

X1

contributies, giften in eens, entrees op te houdententoonstellingen en opbrengst van uit te gevenwerken.

10. De vereeniging wordt aangegaan voor dentijd van 29 jaren en 11 maanden te rekenen vanden dag van oprichting, zijnde 5 November 1902.

ll. Niet in deze statuten voorziene gevallen wordendoor het bestuur beslist.

12. Wijzigingen in deze statuten mogen alleengebracht worden door besluit van de meerderheidder leden aanwezig op de algemeene vergadering,nadat het voorstel hiertoe minstens eene week tevoren aan de leden is medegedeeld.

Deze wijzigingen treden eerst in werking nadathierop de koninklijke goedkeuring is verkregen.

Bij ontbinding der vereeniging wordt bij het ont-bindingsbesluit geregeld op welke wijze gehandeldzal worden met de eventueel in het bezit dervereeniging zijnde voorwerpen. Het archief wordtaan het gemeentebestuur van Leiden aangebodenter plaatsing in het gemeentearchief, en het eventueelaanwezig batig saldo, na aftrek van alle lasten, wordtaangeboden aan de gemeente Leiden, om te strekkentot aankoopen ten behoeve van het stedelijk museum,behoudens de inachtneming van de voorschriftenvan art. 1702 B.W.

(Volgen cie onderteekeniuzgen)

Goedgek. bij Koninkl. besluit dd. 14 Maart 1906, no. 50.

Mij bekend,

De Minister van Justitie,

E. E. VAN RAALTE.

Page 13: Leidsch Jaarboekje

Vereeniging ,,OIJD-LEIDEN.”

BESTUUR.

Dr. L. Knappert, ~oorzi2ter.Mr. Dr. J. C. Overvoorde, Onder-Voorz&%*.S. J. Le Poole L.Gzn., Secrelaris (Witte Singel 72).H. Th. van Steeden, Penning?rzecsier

Felix Driessen.Ds. J. A. Prins.Aug. L. Reimeringer.Mr. Ds. J. W. Verburgt.J. J. van der Lip.Mej. A. E. Chavannes.

(Rijnsburgerweg 76).

COMMISSIE VOOK DE REDACTIE VAN HET JAARBOEKJE.

Dr. 6. J. Boekenoogen, Voo42ter.W. J. J. C. Bijleveld, Secretaris.Dr. L. Knappert.S. J. Le Poole L.Gzn.

Page 14: Leidsch Jaarboekje

LedenlUst der Vereeniging ,,Oud-Leiden”.

S. J. Fockema Andreae.J. Baak.Mr.A.vandeSandeBakhuyzen.Mej. H. L. Bakker.Jhr. H. Beelaerts van Blokland.Jhr. Mr. W. A. Beelaerts van

Blokland.Dr. A. Beets.D. Beuth.W. J. J. C. Bijleveld.Dr. T. Bijleveld.A. M. de Blauw.Dr. P. J. Blok.Mr. D. van Blom.H. W. Blöte.Dr. G. J. Boekenoogen.J. Th. Boelen.J. E. Bollin.Dr. M. P. Kingma Boltjes.Lourens Bosch.Mej. A. Bosman.Ir. A. G. Bosman.Mr. P. E. Briët.

Dr. J. Bruining.Burgersdijk en Niermans.B. Buurman.W. van Rossum du Chattel.Mej. A. E. Chavannes.J, W. 0. Clant.Mr. H. M. A. Coebergh.A. Coert.Mr. G. J. Couvee.H. van Cranenburgh.Dr. C. A. Crommelin.A. Dikkers.J. A. A. Dool.Felix Driessen.Mevr. Wed. P. L. C. Driessen-

von Forckenbeck.Dr. D. A. H. van Eek.Dr. A. Eekhof.H. Eerdbeek.Mr. A. van der Elst.J, G. van Es.Mr. H. ten Cate Fennema.P. J. Fontein.

Page 15: Leidsch Jaarboekje

XIV

W. Fontein.Mej. H. J. de Fremery.A. W. Frentzen.Mr. H. A. van Gelder.Dr. H. D. van Gelder.H. A. H. N. Gelderman.G. Gerlings.Jhr. Mr. Dr. N. C. de Gijselaar.J. G. M. van Griethuysen.Mej. A. E. Groll.J. L. Hamming.G. C. D. baron van

Hardenbroek.D. Hartevelt H. Cz.H. C. Hartevelt.Mr. J. E. Heeres.J. W. Henny.Dr. D. C. Hesseling.Dr. J. van der Hoeve.Mr. P. A. Pijnacker Hordijk.Th. B. F. Hoyer.Dr. J. Huizinga.Dr. C. Snouck Hurgronje.G. van Itallie.Dr. C. J. A. van Iterson.H. J. Jesse.Mevr. Wed. P. H. Jonker-

Lapere.Mej. L. Kalff.Dr. P. Th. L. Kan.

Jhr. A. G. F. van Kinschot.J. H. Klatte.J. Kloos.H. H. van der Kloot Meyburg.Dr. L. Knappert.B. Kolff.Mej. C. Korsse.S. H. Koster.A. de Koster Jr.Mevr.Wed.A.C.Krantz-v.Dijk.B. F. Krantz.Dr. L. P. Krantz.H. E. Stenfert Kroese.J. Kroese.Dr. J. E. Kroon.E. H. ter Kuile.Dr. C. S. Lechner.F. A. W. van der Lip.J. J. van der Lip.A. F. van Manen.F. E. Meerburg.J. P. Mulder.L. Mulder.Dr. J. W. Muller.Mej. N. H. Nederburgh.G. W. J. Neeb.Dr. H. M. van Nes.Gt meente Noordwijk.Dr. H. Oort.A. W. Overvoorde.

Page 16: Leidsch Jaarboekje

xv

Mr. Dr. J, C. Overvoorde.C. Peltenburg.W. Pera.Mej. A. G. Pitlo.Dr. P. M. de Planque.H. van Poelgeest.Mej. C. J. Le Poole.S. J. Le Poole L.Gz.Mr. N. W. Posthumus.Dr. F. van Praag.Dames Prins.Ds. J. A. Prins.W. M. C. Regt.Aug. L. Reimeringer.G. A. Reirneringer.Mr. E. Rijke.Jhr. C. C. Röell.P. H. Romeyn.Dr. Ph. S. van Ronkel.H. D. Sala.W. Samsom.J. F. X. Sanders.H. M. Sasse.W. A. A. J. baron Schimmel-

penninck van der Oije.J. Schots Jz.A. P. Schram de Jong.Mej. Dr. C. Serrurier.

jhr. P. M. van Baerdt vanSminia.

H. Th. van Steeden.G. J. Stoop.Mr. J. W. Tabingh Suermondt.Mevr. Wed. Dr. L. J. Suringar-

Muntendam.W. J. P. Suringar.Mr. H. A. Sypkens.Mr. Dr. Ir. J. van Hettinga

Tromp.H. P. Veldhuyzen.Mr. Ds. J. W. Verburgt.Mr. W. Vissering.Dr. J. Ph. Vogel.Mr. C. van Vollenhoven.Mej. Ch. van Vollenhoven.Mr. Egbert de Vries.Dr. W. Th. M. Weebers.P. A. Wernink.Mej. A. M. Weydung.J. V. Rypperda Wierdsma.W. F. Verhey van Wijk.R. de Wilde F.Gz.H. K. W. Wrede.Dr. J. Zaaijer.J. Zaalberg.

Page 17: Leidsch Jaarboekje
Page 18: Leidsch Jaarboekje

KORTE KRONIEKVAN

LEIDEN EN RIJNLAND.

Page 19: Leidsch Jaarboekje

KORTE KRONIEK.")

3 Jan.

5 9,

20 »

21 n

21 n

24 n

25 ,,

1924.

Invoering van den eénmanswagen op detramlijn Leiden-Oegstgeest.

Huldiging van Prof. Dr. S. G. de Vries bijzijn aftreden als directeur der Universi-teitsbibliotheek.

Ds. J. Kijne, van Zevenhuizen, doet zijneintrede als Ned. Herv. predikant teWoubrugge.

De Gemeenteraad besluit tot opheffing vanhet tapverbod op Zon- en feestdagen.

Overlijden van den heer L. W. van Giessen,ontvanger van Leiderdorp, oud-hoofd derChr. school en oud-voorzitter der A. R.Kiesvereeniging aldaar.

De Haagsche stoomtram rijdt voor het laatst.

Opening van den dienst met de electrischetram Noordwijk-Katwijk-Leiden viaVoorschoten, Veur, Leidschendam naarden Haag (voorloopig van Veur tot denHaag nog per stoomtram).

*) Voor benoemingen van hoogleeraren enz. verwijzen wij naarhet Jaarboek der Universiteit.

Page 20: Leidsch Jaarboekje

x1x

26 Jan.

28 n

29 n

16 Febr.

25 ,,

26 n

26 n

28 n

21 Mrt.

21 n

Overlijden van den heer J. P. J. Driessen,goudsmid, van 1897-1915 lid van denGetneenteraad.

Opening van de Jozef Israëls-tentoonstellingin de Lakenhal.

Overlijden van den oud-hoogleeraar Dr. J.J. Hartman.

Overlijden van Mr. J. C. van der Lip, advocaaten oud-wethouder, voorzitter der Ge-meentecommissie in de Ned. Herv. Kerk.

Het gerestaureerde kerkgebouw der Ned.Herv. Gemeente te Sassenheim wordt ingebruik genomen.

Overlijden van Mevr. J. E. de Stoppelaar-Zeeman, raadslid sedert 1923.

Overlijden te ‘s-Gravenhage van den heerF. Gordon, oud-hypotheekbewaarder.

De Hooge Raad doet in de kwestie derLeidsche navorderingsbelasting uitspraakten gunste der Gemeente.

De heer J. W. Lau, sedert 1881 hoofd-ambtenaar-kassier bij den gemeenteont-vanger, verlaat den gemeentedienst.

De nieuwe, verbreede Bleekerssluizenbrugover den Zoeterwoudschen Singel bij denHoogen Rijndijk voor het verkeer open-gesteld.

Overlijden van den heer J. Boot, raadsliden oud-wethouder van Leiderdorp.

Page 21: Leidsch Jaarboekje

xx

30 Mrt.

11 April

18 n

1 Mei

2 »

5 n

5 7,

8 n

13 7,

Prof. J. H. Berends, waarnemend pastoorder Oud-Kath. Kerk alhier, neemt afscheidvan de gemeente en leidt den nieuw-benoemden pastoor G. A. Smit in.

Inwijding der nieuwe electrische tramlijnLeiden-Voorburg-den Haag-Scheve-ningen.

De nieuwingerichte zalen der Egyptischeafdeeling van het Museum van Oudhedengeopend.

De heer G. A. de Stoppelaar, ontvangerder dir. belastingen, krijgt eervol ontslag.

De door de Kamer van Koophandel voorRijnland ingestelde Handelsbeurs, die desVrijdags in de Stadszaal zal gehoudenworden, officieel geopend, in tegenwoor-digheid van Minister Aalberse.

Bezoek van H.M. de Koningin-Moeder aande Leidsche Ambachtsschool.

De nieuwe Chr. H. B. S. aan de Kagerstraaten het nieuwe schoolgebouw der Vak-school voor Meisjes aan het Rapenburggeopend door Minister de Visser.

Inwijding van het nieuwe klooster der Fran-ciscanen in de verbouwde villa Rozenhofaan den Haagweg.

Dr. F. C. Wieder aanvaardt het directeur-schap der Universiteitsbibliotheek.

Page 22: Leidsch Jaarboekje

15 Mei

21 7,

21 n

29 n

31 n

5 Juni

16 n

29 1,

29 n

3 Juli

8-12 ,,

15-22 n

19 n

XXI

Afbraak van de Buitensocieteit Amicitiaaan de voormalige Rijnsburgerpoort, tervervanging door een nieuw gebouw.

Overlijden te Zundert van den oud-hoog-leeraar Mr. H. van der Hoeven.

Afbraak van de 17de-eeuwsche pomp teNoordwijk aan Zee.

Overlijden van den heer W. Pera, oud-wethouder en oud-lid der Prov. Staten.

De afdeeling-Leiden van de S. D. A. P.bestaat 25 jaren.

De Studenten-roeivereeniging Njord bestaat50 jaar.

De Gemeenteraad besluit op voorstel vanB. en W. de 45-urige arbeidsweek voorhet Gemeentepersoneel te vervangen doorde 48-urige.

Overlijden van den heer C. H. Nijkamp, arts.

De Muziek- en tooneelvereeniging ,,Nut enVermaak” bestaat 50 jaar.

Overlijden van den heer P. J. van Hoeken,houthandelaar en oud-raadslid.

Amerikaansche week. Bezoek en officieeleontvangst van ongeveer 60Amerikaanschestudenten.

Watersport-tentoonstelling te Warmond.De heer J. P. Lambert krijgt eervol ontslag

als directeur van het telegraafkantoor

Page 23: Leidsch Jaarboekje

XXII

21 Juli Overlijden te Melchtal (Zwitserl.) van denoud-hoogleeraar Dr. J. van Leeuwen Jr.

1 Aug. De Raad van Wassenaar besluit het huisde Pauw, vroeger verblijf van PrinsFrederik aan te koopen en in te richtentot Raadhuis.

9 n Opening van de nieuwe gemeentelijke grond-waterzweminrichting aan de Zijl.

15 77 Gouden priesterfeest van den heer P. L.Dessens, deken van Leiden.

30 n Opening der Bakker Kot%-tentoonstellingin de Lakenhal, ter gelegenheid van heteeuwfeest zijner geboorte.

1 Sept. De heer H. J. van Katwijk treedt af alscustos der Universiteit.

10 n Honderdjarig bestaan der Nutsbibliotheek.

18 n Officieele inwijding der gereorganiseerdeSterrewacht door Minister de Visser.

23 » Overlijden van den oud-hoogleeraar Mr. A.C. Visser van IJzendoorn, lid der Prov.Staten en oud-lid van de Tweede Kameren den Leidschen Gemeenteraad.

27 n Het 300-jarig bestaan van het Van Assen-delfthof feestelijk herdacht.

2-4Oct. Herdenking van Leiden% Ontzet voor 350jaar. Onthulling van een monument. Open-luchtspel : Vrede van Rijswijk. Historischeoptocht.

Page 24: Leidsch Jaarboekje

6 Oct.

10 T?

18 )f

22 >I

24 n

1 Nov.

3 n

18 7,

1 Dec.

15 n

XXIII

Overlijden te ‘s-Gravenhage van StaatsraadMr. J. Oppenheim, oud-hoogleeraar.

Overlijden te Utrecht van Dr. M. C. Dek-huyzen, hoogleeraar aan de Veeartsenij-kundige hoogeschool aldaar, oud-wet-houder van Leiden (1891-1901).

Herdenking van het 60-jarig bestaan derH. B. S.

Herdenking van het 25-jarig bestaan vanhet Leidsche Volkshuis.

Aan Prof. Dr. W. Eindhoven wordt eenNobelprijs toegekend.

De heer R. Nijk treedt af als directeur vanhet Bouw- en Woningtoezicht. Zijn op-volger wordt de heer G. F. E. Kiers.

De heer P. C. G. A. Wijkmans benoemdtot directeur van den gemeentelijkenDienst voor Sociale Zaken.

Overlijden van Mevr. P. J. ten Bosch-van der Tak, secr.-penningm. der Ned.Vereeniging van Huisvrouwen en voorz.van de Leidsche Coöperatieve Keuken.

Het ziekenhuis der Waalsche Gemeente(HGpital Wailon) op het Rapenburg wordtopgeheven.

Opening van de Christelijke H. B. S. teAlphen door Minister de Visser.

Page 25: Leidsch Jaarboekje

XXIV

1925.3 Jan. Overlijden van den heer G. Tierolf, bekend

suppoost bij feesten en uitvoeringen.

4 7J Overlijden te Bloemendaal van den heerG. Japikse, oud-hoofd der school aan deAalmarkt en leeraar aan de Kweekschoolvoor Onderwijzers.

13 77 Het oudste wijkgebouw te Leiden, dat vande Chr. Wijkvereeniging ,Levendaal”bestaat 50 jaar.

21 n De heer W. J. E. Kwint geïnstalleerd alsburgemeester van Koudekerk.

30 n De nieuwe brug van den Zijlsingel naar hetUtrechtsche Veer wordt in gebruik genomen.

2 Febr. Ds. H. J. Kouwenhoven, predikant bij deGeref. Gemeente aan de Hooigracht her-denkt zijn 40-jarige ambtsbediening.

7 » Opening der tentoonstelling in de Lakenhal,betrekking hebbende op de geschiedenisder Leidsche Hoogeschool.

9 n Herdenking van het 350-jarig bestaan derUniversiteit. De hoogleeraren gaan inoptocht onder klokgelui van het Acade-miegebouw naar de Pieterskerk, alwaarH.M. de Koningin door den Rector Mag-nificus Mr. A. J. Blok tot Doctor honoriscausa in de Rechtswetenschap wordtgepromoveerd, in tegenwoordigheid vanhet geheele Koninklijke Huis en veleautoriteiten en belangstellenden.

Page 26: Leidsch Jaarboekje

xxv

19 Febr.

21 n

23 n

26 ,,

4 Mrt.

19 »

31 v

11 April

9 Mei

De Oud-Katholieke Gemeente verkoopt haarkerkgebouw op de Hooigracht aan hetSt. Elisabethgesticht voor uitbreidingdaarvan en wordt eigenares van huize,,De Hoekstee” op den ZoeterwoudschenSingel, welk gebouw voor haar kerkdienstzal worden ingericht.

Overlijden van den heer J. F. Teunis, oud-deurwaarder bij de Leidsche rechtbank.

De heer A. J. P. Koster benoemd tot chefvan de afd. Finantiën ter gemeente-secretarie.

H.M. de Koningin geeft ten paleize eenpromotiediner.

Het Pilgrim-Fathers-Genootschap herdenktin de Pieterskerk John Robinson, die daar300 jaar geleden begraven werd.

Dr. J. G. van der Sluys, praktiseerend ge-neesheer te Leiden, gehuldigd bij zijn50-jarig doctoraat.

De heer E. Bouma Nieuwenhuis treedt na47-jarigen dienst ten stadhuize af alschef der afd. Finantiën.

Overlijden van den heer J. E. Kikkert, li-thograaf en teekenaar van vele Leidschestadsgezichten en karakteristieke gevels.

Overlijden van den heer J. J. de Graaf,ouderling en ruim 40 jaar bestuurslid derNed. Herv. Gemeente.

Page 27: Leidsch Jaarboekje

XXVI

11 Mei Opening van een polykliniek voor dierente Leiden ten huize van den dierenartsJ. G. H. Holsheimer.

12 » Opening van de Oegstgeester zweminrich-ting ,,Poelmeer” bij het Warmonderhek.

16 7, De electrische tramlijn den Haag-Wasse-naar-Leiden van de H. T. M. wordt ingebruik genomen tot aan het Posthof bijde Poelbrug.

30 » Overlijden van Prof. Dr. D. A. de Jong,hoogleeraar in de vergelijkende ziekte-kunde en parasitologie.

31 n Ontsporing van de N. Z. H. tram naar Katwijkop de Blauwpoortsbrug.

3 Juni Opening van het Katwijksche ziekenhuis.

15 7, De Studenten-societeit Minerva voor 50 jaaropgericht.

15 n De nieuwe electrische brug bij het HaagscheSchouw wordt voor het verkeer open-gesteld.

19 » Het koffiehuis ,,Zomerzorg” gemoderniseerd.

22-27 n Lustrúmfeesten. Openluchtspel van H. Teir-linck en Joh. de Meester Jr.

29 n Overlijden van den kunstschilder M. Kamer-lingh Onnes te Oegstgeest.

30 n Mej. H. Funke neemt afscheid van hetLeidsche Volkshuis na 10 jaar directricete zijn geweest.

Page 28: Leidsch Jaarboekje

XXVII

4 Juli

11 »

11 n

4 Aug.

19 n

24 n

31 n

2 Sept.

6 7,

13 n

De electrische tram den Haag-Wassenaar-Leiden neemt ook het Leidsche deelvan den weg (Poelbrug, Haarlemmer-straat, Koudehoek) in gebruik.

Opening der eerste kliniek voor allergischeziekten in een perceel aan den Zoeter-woudschen Singel.

Overlijden van den heer W. P. ten Kate,leeraar aan de Chr. Kweekschool voorOnderwijzers, hoofdbestuurslid van deChr. Hist. Unie.

Mr. Dr. J. Schokking benoemd tot Ministervan Justitie.

Overlijden van Dr. P. J. Montagne, con-servator aan het Organisch ChemischLaboratorium en voorz. van den LeidschenChemischen Kring.

De Gemeenteraad besluit tot het verwijderenvan de Jan Vossenbrug en een brug teleggen voor de Volmolengracht.

Prof. Dr. P. J. Blok, afgetreden hoogleeraarin de Vaderl. Geschiedenis, benoemd totCommandeur in de Oranje-Nassauorde.

Opening der landhuishoudkundige schoolte Alphen.

Afscheidspredikatie van Ds. J. Wuite, sinds1912 predikant bij de Doopsgez. Gemeente.

Ds. A. van der Wissel, gedurende 22 jaarvoorganger der Vrijzinnig-Hervormden,preekt afscheid in het Leidsche Volkshuis.

Page 29: Leidsch Jaarboekje

1 4 Sept.

14 n

‘5 n

17 ll

23 H

24 ,,

1 Oct.

2 n

3 ?,

13 n21 »

XXVIII

In den ‘vroegen ochtend wordt de nieuwespoorbrug over de Haarlemmer trekvaartgelegd.

Overlijden van den heer W. Haanstra, oud-directeur der Kweekschool voor Bewaar-schoolhouderessen.

Herdenking van den marteldood in 1525van Joannes Pistorius (Jan de Bakker),pastoor van Jacobswoude, door onthullingvan een gedenksteen te Woubrugge.

De nieuwe R.K. Sint-Josephkerk aan denHeerensingel ingewijd.

Eerste-steenlegging der nieuwe kerk van deOud-Katholieken aan den Zoeterwoud-schen Singel.

Inwijding der nieuwe Ned. Herv. kerk inhet park de Kievit te Wassenaar.

De heer C. B. Duyster 40 jaren organistder Pieterskerk, en daarvoor 14 jaren bijde Doopsgez. Gemeente.

Eerste-steenlegging van de R.K. klooster-kerk op Rozenhof aan den Haagweg.

Herdenking van Leiden? Ontzet. Reclame-optocht.

Paul Krüger-herdenking in de Academie.Huldiging van burgemeester de Gijselaar

op zijn 60sten verjaardag en aanbiedingvan ziin oortret. geschilderd door Hartz.

Page 30: Leidsch Jaarboekje

XXIX

21 Oct.

23 n

29 n

29 n

1 9 Nov.

24 ,,

23 n

9 Dec.

9 Tl

Overlijden te Kreuzlingen (Zwitserl.) vanden heer W. A. Leembruggen, fabrikant.

De Gemeentespaarbank te Katwijk bestaat50 jaar.

Overlijden van Prof. Dr. K. H. Roessingh,hoogleeraar in de faculteit der god-geleerdheid.

Overlijden te ‘s-Gravenhage van Dr. C. L.Rtimke, geneesheer aldaar, vroeger teLeiden.

Officieele opening van de waterleiding voorde gemeenten Hillegom, Lisse, Sassen-heim en Warmond.

Overlijden te ‘s-Gravenhage van den heerJ. Idzerda, arts aldaar, vroeger te Leiden.

Overdracht van het op kosten van Leidscheingezetenen gerestaureerde, in 1601 doorde stad Leiden geschonken glasraam inde St. Janskerk te Gouda, voorstellendehet Ontzet van Samaria en geschilderddoor Corn. Clock naar een ontwerp vanBurgem. Isaac Swanenburgh.

De heer R. H. Th. van Leeuwen 40 jarenstadsklokkenist.

Het 50-jarig bestaan der Leidsche afdeelingvan de Mij. tot Bevord. der Toonkunstherdacht door een uitvoering van deJohannes-Passion van Bach.

Page 31: Leidsch Jaarboekje

xxx

10 Dec. Aan Prof. Dr. W. Einthoven wordt teStockholm de hem verleden jaar toe-gekende Nobelprijs voor natuurkunde uit-gereikt.

11 77 De nieuwe verbindingsweg Maresingel -Langegracht voor het verkeer opengesteld.

11 n Huldiging van Prof. Dr. H. A. Lorentz tergelegenheid van diens 50-jarig doctoraat,in tegenwoordigheid van den Prins derNederlandenden Minister-president Colijnen den Minister van Onderwijs Rutgers.Gepromoveerd tot Doctor honoris causader Medische faculteit. Grootkruis in deOrde van Oranje-Nassau. Een Lorentz-fonds gesticht.

14 n Overlijden te ‘s-Gravenhage van Ir. H. Paul,oud-wethouder en oud-directeur van ge-meentewerken te Leiden.

17 >,

25 n

Het Hoofdbestuur van de Kon. Ned. Mij.van Tuinbouw en Plantkunde stelt eenWitte-medaille in, ter gelegenheid vanhet 25-jarig voorzitterschap van den heerE. Th. Witte, hortulanus te Leiden.

Overlijden van den heer C. H. Kouw, in-strumentmaker aan de Sterrenwacht enmede-oprichter van het Ned. Werklieden-verbond.

Page 32: Leidsch Jaarboekje

IN MEMORIAM.

Page 33: Leidsch Jaarboekje

J. P. J. DRIESSEN. f-

De Heer Jacobus Petrus Johannes Driessen, die den26 Januari 1924 overleed, is bijna 60 jaar werkend lidgeweest der St. Vincentius-vereeniging, alhier.

Reeds bij het leven van den Heer H. C. Coebergh,die toen President van genoemde Vereeniging was,is de Heer Driessen Vice-President van den Bij-zonderen Raad, President van de St. Petrus-Con-ferentie geweest en vanaf de oprichting Presidentvan het Liefdewerk van Kinderbescherming.

Steeds vol toewijding en onafgebroken werkzaam-heid in alle functiën, die hij bekleedde, was de oprich-ting van een eigen toeviuchtsoord voor voogdij- enregeeringskinderen zijn ideaal, zoodat dit gesticht teLisse tot stand kwam.

Zijn sterk geheugen betreffende de situatie derdoor hem gedurende tal van jaren persoonlijk bezochtegezinnen, was ook van groot nut in den Voogdijraad,waarvan de overledene een verdienstelijk lid was.

De Heer Driessen werd 22 Augustus 1845 geborenen was het hoofd van een bekende goudsmidszaak.Hij is ook van 1897-1915 lid van den Gemeenteraadgeweest.

H. J. J. M. DAMEN.

Page 34: Leidsch Jaarboekje

PROF. DR. J. J. HARTMAN. -j-

Jacobus Johannes Hartman werd op 14 Februari1851 geboren te Blankenham (Ov.), waar zijn vaderpredikant was. Toen deze zijn emeritaat had genomen,vestigde het gezin zich te Amsterdam, waar de zoonverder lager onderwijs genoot, het gymnasium door-liep en in 1869 als student aan het AthenaeumIllustre een jaar lang de lessen van prof. Boot volgde.In 1870 verhuisden zijne ouders naar Leiden, datHartman’s woonplaats is gebleven tot zijn dood toe.Hij heeft daar gestudeerd onder Cobet en Pluygers,is er op 16 Juni 1877 gepromoveerd op Studica criticain Luciani Samosatensis opera, na het vorige jaareen tijdelijke betrekking aan het Amsterdamschegymnasium te hebben bekleed, werd er met 1 Sep-tember 1877 praeceptor - in 1883 conrector aanhet gymnasium - op 23 September 1891 hoogleeraarin de Latijnsche taal en letterkunde, alsmede in deRomeinsche Antiquiteiten, als opvolger van den over-leden hoogleeraar Cornelissen. Op 14 December 1893trad hij er in het huwelijk met Mej. P. C. Verpoorten,die zijne trouwe gade is gebleven tot zijn dood enzijn steun in moeilijke omstandigheden, zooals hetverlies van hun eenig kind, dat op jeugdigen leeftijdoverleed. In 1907-1908 was hij Rector Magnificus

***

Page 35: Leidsch Jaarboekje

XXXIV

en hij heeft toen op 8 Februari zijn rectorale oratiegehouden De eloquentia philologo colenda. Toen hijin 1921 den 70-jarigen leeftijd had bereikt, was hijdoor de Wet genoodzaakt zijn ontslag te nemen.Hij is op 29 Januari 1924 overleden en op het kerkhofaan de Groenesteeg ter aarde besteld.

Ondergeteekende heeft Hartman als mensch endocent trachten te teekenen in een feuilleton vande Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1 Februari1924 en prof. A. Kluyver heeft een uitvoerig berichtvan zijn leven en werken gegeven in het Jacirboekder Kon. Akad. van Wetenschappen van 1925, waar-aan een volledige lijst van zijne geschriften is toe-gevoegd. Van deze Akademie was Hartman sedert1902 lid ; bovendien was hij ridder in de Orde vanden Nederlandschen Leeuw, officier de l’hrstructionPublique, buitenlandsch lid van de Epist6monikEHetaireia te Athene en van de Academia Regia Vir-giliana te Mantua. Zijne verdiensten als geleerde,blijkende uit vele werken op het gebied van deGrieksche en Latijnsche taal en letterkunde, zijn duszoowel in het buitenland als hier te lande erkend,maar ook als Latijnsch dichter heeft hij geschitterd:bij den jaarlijkschen wedstrijd van het HoeufftiaanschLegaat is hij tweemaal het gouden eermetaal deel-achtig geworden en meermalen zijn zijne gedichtendaarin eervol vermeld. Maar vooral heeft hij zichverdienstelijk gemaakt door zijn onvermoeid ijverenvoor de bedreigde classieke opleiding door feuilletonsen populaire werken over de Oudheid, als De Avondzondes Heidendoms, Beatus Ille en Honderd jaar geestelijk

Page 36: Leidsch Jaarboekje

xxxv

leven in clen Bom. Keizertijd, welke werken in wijdenkring bewonderende lezers hebben gevonden enmeermalen zijn herdrukt.

Op 23 September 1916 herdacht Hartman zijn 25-jarig professoraat en bij die gelegenheid vooral, toenzijne leerlingen, oud-leerlingen en vrienden hem zijndoor Louis Hartz geschilderd portret aanboden, isgebleken, hoe groote liefde men hem allerwegentoedroeg. De herinnering aan den edelen mensch,den voortreffelijken leeraar en trouwen vriend zalvoorzeker in de harten van velen blijven voortleven,terwijl zijne werken hem een onvergankelijke plaatsverzekeren in de geschiedenis onzer philologie.

Utrecht. DR. P. H. DAMSTIL

Page 37: Leidsch Jaarboekje

MR. J. C. VAN DER LIP. -f

Geheel onverwacht werd Mr. Johannes Cornelisvan der Lip in den avond van den 16en Februari 1924van ons weggenomen.

Reeds op weg naar mijne woning gevoelde hijzich niet geheel in orde en eenigen tijd later, aantafel gezeten, zakte hij plotseling ineen en werd ditwerkzame leven afgesneden.

Spoedig ging de droeve mare van zijn overlijdenvan mond tot mond en menigeen was het aan tezien, hoe diep, hoe overweldigend de indruk van ditheengaan was.

Mr. van der Lip, geboren den Ilen Juni 1869, wasde zoon van den bekenden Leidschen predikant J.J. van der Lip, den man, die vooral bij de kleineluyden om zijn eenvoudig karakter en zijn even een-voudig woord hoog stond aangeschreven.

Na het Gymnasium met vrucht te hebben afgeloopen,studeerde hij aan de Leidsche Universiteit en promo-veerde in 1892 op een proefschrift, getiteld ,,Heterfrecht van natuurlijke kinderen”.

Na zijne promotie vestigde hij zich in deze ge-meente als Advocaat en Procureur en mocht zich alspoedig in een uitgebreide rechtspractijk verheugen.

Als repetitor in strafrecht stond hij in hoog aanzien.

Page 38: Leidsch Jaarboekje

XXXVII

Zijn repetenten hielden van hem en om zijn heldereen duidelijke lessen èn om zijn beminnelijk karakter.Geen moeite was hem te groot om de kans vanslagen voor zijn ,,leerlingen” te verzekeren.

Van der Lip bewoog zich ook op ander gebied.Hij is jarenlang lid en Voorzitter van de Gemeente-Commissie van het Ned. Herv. Kerkgenootschapgeweest, Curator van het Gymnasium, President-Commissaris van de Leidsche Broodfabriek en be-stuurslid van vele andere instellingen of vereenigingen.Hij nam niet spoedig een functie aan, maar deed hijhet, dan was men ook verzekerd van zijn ongeëven-aarde werkkracht.

In 1903 vaardigde de Christelijk-Historische partijvan der Lip af als haar vertegenwoordiger in denGemeenteraad en wei voor het toenmaals overwegendvrijzinnig eerste kiesdistrict. Dit was trouwens geenwonder, als men bedenkt, dat zelfs zijn leermeesterProf. Fockema Andreae de candidatuur-van der Liptoejuichte.

Op 4 Februari 1909 werd hij tot Wethouder ge-kozen in de plaats van wijlen den heer H. C. Juta.

Het is in die kwaliteit, dat ik hem heb leerenkennen en hoogachten. En ik mag zeggen, dat heteen voorrecht voor mij is geweest dien man van zoonabij te hebben gekend. Want, van der Lip was eeneerlijk, rechtschapen man, toegerust met een grootverstand, met veel werklust, met een ongeëvenaardewerkkracht en daarbij uiterst scherpzinnig en geestigals weinigen.

De aan zijne zorgen toevertrouwde Onderwijszaken

Page 39: Leidsch Jaarboekje

XXXVIII

beheerschte hij geheel en al en het schuldig blijvenvan het antwoord op een tot hem gerichte vraagten opzichte van onderwijszaken, zal men in de Raads-handelingen vruchteloos zoeken. De reorganisatievan het onderwijs kwam tijdens zijn Wethouder-schap tot stand en heeft hem heel wat tijd en moeitegekost .

En hoewel het zeer moeilijk, om niet te zeggen,onmogelijk is om het ieder naar den zin te maken,meen ik toch te mogen zeggen, dat hij bij het Onder-wijzend personeel geen vijanden, wel vrienden had.

Ook ten opzichte van de Openbare Gezondheidheeft van der Lip zich verdienstelijk gemaakt. Deinstelling van den Gemeentelijken GeneeskundigenDienst is zijn werk geweest, nadat hij tevoren hetVoorzitterschap had bekleed van de desbetreffendeRaadscommissie.

De omzetting van den Gemeentelijken Keurings-dienst van Eet- en Drinkwaren in den Districts-Keuringsdienst van Waren, omvattende 36 gemeenten,heeft hij nog mogen beleven, maar de betere huis-vesting van dien dienst, waarvoor hij met alle krachtgestreden heeft, heeft hij niet mogen aanschouwen.

Zoo heeft van der Lip gewerkt, inderdaad zoolanghet voor hem dag was.

Voor mij is met hem iemand heengegaan, die mijnvolle sympathie, mijn hartelijke vriendschap had. Hijwas mijn steun, mijn raadgever, mijn rechterhand.

Hoe menigmaal heb ik met hem de belangrijkstegemeentezaken besproken en daarbij bewonderd zijngroote kennis, zijn ruime opvatting, zijn bijzondere

Page 40: Leidsch Jaarboekje

XXXIX

scherpzinnigheid, maar bovenal zijn onkreukbareeerlijkheid en onpartijdigheid.

Van der Lip had bij al die uitnemende kwaliteiteneen goed en edel hart. Dat toonde hij ook thuis inde liefde en de groote toewijding voor zijn vrouw,die helaas langen tijd aan haar kamer gebonden wasen aan zijn beide zonen, die hij trouw ter zijde stondin hunne studie en die hij zelfs nog eenige uren voorzijn dood les gaf.

IIij was een braaf man.In deze ure denk ik met innige droefheid aan het

verscheiden van den man, die mijn oprechte vrienden raadsman was, maar ook met dankbaarheid aanHem, die mij het voorrecht geschonken heeft zoovelejaren te genieten niet alleen van zijn kennis, zijnhulp, zijn steun, maar bovenal van zijn warm, zijnmedevoelend hart.

Beste, brave vriend, rust zacht, ik zal U nooitvergeten.

N. C. DE GIJSELAAR.

Page 41: Leidsch Jaarboekje

F. GORDON.

Frans Gordon werd 6 October 1847 te Maastrichtgeboren, als zoon van den zeer gezienen presidentvan de arrondissementsrechtbank aldaar Mr. AlexanderGordon. Hij volgde er de eerste klassen van hetgymnasium, en werd daarna opgeleid voor surnume-rair bij de registratie. Zijn ambitie was eerst om inde rechten te studeeren en met zijn scherp kritischengeest zoude hem een eervolle loopbaan bij balie ofmagistratuur verzekerd zijn geweest, doch verschil-lende omstandigheden deden hem later de registratiekiezen, waarvan de opleiding nauw aan de rechts-studie is verwant.

Hij slaagde in 1870 als nummer twee van hetregistratieëxamen en werd daarna tot ontvanger be-noemd aan enkele kleinere kantoren, met welke hijslechts in naam verbonden werd, daar het hoofd-bestuur er prijs op stelde hem de eerste zes jarenaan het ministerie van financiën te detacheeren. Hierwas hij betrokken bij de voorbereiding van verschil-lende wetsontwerpen en van eene nieuwe regelingvan de visscherij. Het waren gelukkige jaren, waarinde jonge ambtenaar zich de waardeering verwierfvan zijne superieuren en een vriendenkring vond,met welken hij de belangstelling deelde voor menigonderwerp van algemeen belang. Hiertoe behoorden

Page 42: Leidsch Jaarboekje

XL1

zijn leermeester de latere minister Sprenger van Eyk,de latere Raad van Indië Rovers, wiens onder hetpseudoniem Holliday verschenen Etsen naar het leveneenigen opgang maakten, en de fijnbegaafde A. C.Loffelt, met wien hij de groote liefde deelde voorShakespeare en de philosophie.

Achtereenvolgens zag hij zich daarna belast metde leiding der registratiekantoren te Beetsterzwaag,waar hij zijne latere echtgenoote Bertha van DalsenFontein leerde kennen, Schagen, Rosendaal (N. Br.)en Apeldoorn, en in 1893 werd hij te Leiden be-noemd, waar hij, met een kort intermezzo te Amster-dam, werkzaam bleef, eerst als ontvanger der registratieen sinds 1910 als hypotheekbewaarder. Als ambtenaarwas hij nauwgezet en behulpzaam, waar zijne tech-nische hulp of voorlichting werd ingeroepen. DeLeidsche notarissen gaven een spontaan blijk vanhunne groote waardeering, toen hij, na een kortverblijf te Amsterdam, weder te Leiden werd benoemd,en de regeering erkende zijne verdiensten door debenoeming in de staatscommissie voor het afnemenvan notarieele examens (1890-ïS91) en in 1913 doorde benoeming tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.

In de vakbladen verschenen van zijne hand ver-schillende scherpgestelde artikelen, waarvan het eerste,reeds in 1871, in het Tijdschrift Regt en Wet, ge-volgd door bijdragen in het Weekblad voor Privaat-recht, Notarisambt en Registratie en in het Tijdschriftvoor Notariaat, Privaatrecht en Registratie. Zijn laatstewerk op dit gebied verscheen in 1917.

Page 43: Leidsch Jaarboekje

XL11

Het verblijf te Apeldoorn ontwikkelde zijne grooteliefde voor de natuur en zijn lust tot reizen. Nauwe-lijks waren de beide dochters oud genoeg om vaneene buitenlandsche reis te genieten, of met ijverwerd in de wintermaanden het reisplan ontworpenen gewoonlijk was de familie reeds enkele uren naingang van het verlof over de grenzen, om eerst ophet laatste oogenblik in de Sleutelstad terug te keeren.Meer dan tot de groote steden voelde hij zich aan-getrokken tot de majestueuse natuur van de berg-landen en wij verwonderen ons dan ook niet hemonder de oprichters te vinden van de NederlandscheAlpenvereeniging, waarvan hij verschillende jarenbestuurslid was.

Van zijnen vader, die een goed locaal-historicuswas, en die een belangrijke studie naliet over de in-gewikkelde geschiedenis van Limburg, had Gordonde belangstelling geërfd voor het historisch onder-zoek. Als ontvanger te Leiden stelde hij een uitvoerigdossier samen over de rechten van den Staat op denRijn tusschen Leiden en Katwijk, als afstammelingvan het bekende oude Schotsche geslacht had hijzich zoo geheel met de geschiedenis hiervan vertrouwdgemaakt, dat hij zelfs wel uit Engeland hierover ge-raadpleegd werd, en als regent (1900-1918) - envele jaren voorzitter - van het Oudeliedenhuis aande Heerengracht bewerkte hij het archief dier in-stelling, waaraan dit Jaarboekje een goed geschrevenartikel dankt (1914, bl. 85-102). In 1917 verscheendaarin van zijne hand een artikel over de grafelijkedomeinen in Rijnland tot 1300, dat een bewijs geeft

Page 44: Leidsch Jaarboekje

XL111

van zijne groote belezenheid (1917, bl. 69-75).Aan zijne jeugdidealen, Shakespeare en de groote

philosophen, in het bijzonder Spinoza, bleef hij ookop ouderen leeftijd getrouw en dit bracht hem inbriefwisseling met verschillende mannen van naam,waaronder Dr. Meyer en zijn boezemvriend Prof. Is.van Dijk te Groningen. Het ontbrak hem echter teveel aan de ijzeren volharding om de resultaten vanzijne studie op dit gebied af te ronden en in eenartikel vast te leggen. Daarvan weerhield hem ookzijne beminnelijke bescheidenheid. De studie was hemlief om haar zelf en om het dieper doordringen inde vraagstukken van het leven.

Met een krachtig gestel en huiselijk geluk zonderernstige tegenspoeden, vol belangstelling voor veelen voor velen, heeft hij een gelukkig leven gehad,zooals hij dit wenschte, zonder hevige beroering enzonder onbevredigde aspiraties. Na zijne pensioneeringbleef hij nog tot 1923 aan Leiden getrouw, waar hijzich vele vrienden had gemaakt. Hij vertrok toennaar de Residentie, waar hij ons den 26 Februari1924 plotseling ontviel, schijnbaar zonder voorafgaandewaarschuwing, als wilde hij tot het laatste oogenblikvolharden in zijn lijfregel om niemand tot last te zijn,doch velen tot voorlichting en steun.

J. C. OVERVOORDE.

Page 45: Leidsch Jaarboekje

W. PERA. t

Met het overlijden van den heer W. Pera opHemelvaartsdag 1924 heeft Leiden een zijner trouweburgers verloren, die gedurende een reeks van jareneen niet geringen invloed heeft uitgeoefend.

De heer Pera was geen Leidenaar van afkomst;hij werd op 4 Maart 1851 te Niebert (Gr.) geboren.

Aanvankelijk voor het onderwijs opgeleid, was hijeen 5-tal jaren in een Christelijke school werkzaam.Om gezondheidsredenen was hij echter genoodzaaktdezen arbeid neer te leggen, waarna hij zich te Leidenvestigde om daar een machinale brei-inrichting teexploiteeren.

Hoewel de heer Pera zichzelf niet op den voor-grond stelde, kon hij toch niet als vergeten burgerblijven leven. IJveraar voor de A. R. beginselen alshij was, werd hij reeds in 1893 voor het toenmaligedistrict 1 tot lid van den Gemeenteraad gekozen,welke functie hij met enkele onderbrekingen tot aanzijn dood heeft vervuld.

Als lid van den Gemeenteraad openbaarde zich deheer Pera als een beslist partijman, hoewel alle par-tijdigheid hem vreemd bleef. Hij was een vurig strijdervoor de A.R. beginselen, maar hij wist ook de over-tuiging van anderen te eerbiedigen en hun optreden

Page 46: Leidsch Jaarboekje

XLV

te apprecieeren. De belangen van de Gemeente diehem lief was geworden vonden in hem een trouwverdediger en het verwonderde dan ook niet, dat hijin 1918, toen de rechterzijde in den Raad in demeerderheid kwam, lid van het Dagelijksch Bestuurwerd. Hoewel hij toen reeds niet jong meer washeeft hij zich toch als wethouder met hart en zielaan de behartiging van de gemeentebelangen gegeven,niet het minst toen hij tijdens de langdurige ziektevan den burgemeester geroepen werd diens functiewaar te nemen. Dat was voor hem geen gemakke-lijke taak, maar de overtuiging tot dien arbeid ge-roepen te zijn, stelde hem in staat ook op dezenmoeilijken post staande te blijven.

Ook in andere opzichten heeft de heer Pera zichverdienstelijk gemaakt. Een reeks van jaren had hijzitting in de Kamer van Arbeid. Voorts was hij lidvan de Plaatselijke Schoolcommissie, lid van deProvinciale Staten van Zuid-Holland, medeoprichteren voorzitter van ,Leidens Belang” en een invloedrijklid van den Voogdijraad, in welke functie hij meer-malen met warmte en talent voor het verdrukte hetpleit voerde.

De heer Pera was niet iemand die zichzelf op denvoorgrond drong. Maar als hij zich tot een of anderenarbeid geroepen wist, dan gaf hij zich geheel enmet volle toewijding en werd nooit tevergeefs opzijn groote werkkracht een beroep gedaan.

Hij behoorde niet tot de wat men noemt ,,soepele”menschen. Hij was zooais een zijner vrienden hemteekende ,,het type van den zelfstandigen burger,

Page 47: Leidsch Jaarboekje

XLVI

met weinig behoeften, sober levend, aan zijne ver-plichtingen voldoende; vrij zich gevoelend tegenoverde menschen, maar gebonden door Gods Woord enzijne conscientie. Een van hen die de kracht vormenvan het vrije Nederlandsche volk, dat niet buigenzal voor overheersching van wie ook, Calvinist,steunende op en kracht vindende in Gods vrije gunsten eeuwig welbehagen”.

Nog betrekkelijk onverwacht werd aan het levenvan dezen stoeren grijsaard een einde gemaakt.Plotseling kwam de aftakeling. De levensenergie wasniet gebluscht, maar de levenskracht begon snel teverminderen en na een kort ziekbed werd hij op 29Mei afg,elost van zijn post.

Zijn leven is niet tevergeefs geweest. De God opwien hij bouwde heeft hem genade geschonken omveel te mogen doen en de eere der menschen - op70-jarigen leeftijd werd hij benoemd tot officier inde Orde van Oranje-Nassau -- is hem mede nietonthouden.

Wiebrand Pera is gestorven.Maar wie hem gekend hebben zullen hem niet

vergeten en zullen zich steeds met dankbaarheidherinneren wat door hem ook in het belang vanLeiden werd verricht.

R. ZUIDEMA.

Page 48: Leidsch Jaarboekje

C. H. NIJKAMP. +

Christophilus Hendrik Nijkamp, naar beide groot-vaders genoemd, is geboren te Leiden 2 Juni 1881,als eenigste zoon en oudste der twee kinderen vanDr. Adriaan Nijkamp en Maria Agatha ter Laag. Bijgeen zijner beide namen is hij ooit genoemd, doch hijheette in zijn jeugd ,,Johnie”, later veranderd in ,,Jos”en zoo is het altijd gebleven. In zijn eerste levens-jaren zal hij wel, zooals toen de Leidsche gewoontewas, vele ochtenden in den tuin van Musis hebbendoorgebracht, en als ik mij niet zeer bedrieg dateertonze kennismaking en latere vriendschap uit dientijd. Fröbel- of bewaarschool bezocht hij niet, dochkwam in den cursus 1887-1888 op de Aalmarkt opschool, bij ons aller leermeester en vriend Japikse,dien paedagoog bij uitnemendheid. Daar hij als kindeen zwakke gezondheid had, moest hij nog al eensverzuimen, hetgeen hem niet belette op tijd toe-latingsexamen voor het gymnasium te doen, waarvoorhij op 8 Juli 1893 slaagde, terwijl hij op 1 Sept.daaraanvolgende zijn eerste leerjaar aldaar aanving.Op het gymnasium behoorde hij tot degoede leerlingen,want ondanks veel afleiding in den vorm van sport,kwam hij best mee en doorliep de school in zes jaren.

Uit dit tijdvak van zijn leven dateert een groote

Page 49: Leidsch Jaarboekje

XLVIII

vriendenkring, zoowel van medescholieren als vanleerlingen van andere scholen, die in zijn ouderlijkhuis op de Breestraat altijd welkom waren, en daarsteeds de meest gulle gastvrijheid genoten. Voor onsstond steeds de deur, niet alleen in figuurlijken, dochook in letterlijken zin, open. En precies hetzelfdegeschiedde in de zomervacantie als de familie Nijkampin Katwijk aan Zee in de Voorstraat dicht voorbij hetpostkantoor haar intrek had. Ook daar was men, vante voren aangekondigd als wel onverwacht, welkom.

Ouders, broer en zuster; men leefde met alle welen wee der vrienden mee, men was altijd zeker vaneen open oor en raad of hulp in den nood.

In 1895 was Jos een der oprichters en tevens zoo-als later bleek het ijverigste lid der lawntennisclubSphaerinda, wier terrein aan den ZoeterwoudschenSingel gelegen was.

Toen voor hem in 1897 de keuze kwam tusschenA of B-afdeeling in de 5”e klasse, was voor hem deB-afdeeling aangewezen, gezien het feit, dat groot-vader van moederszijde en zijn vader medicus waren.Het medicus worden zat hem dus als ‘t ware inhet bloed.

Op 21 Juni 1899 slaagde hij met een goed eind-examen der B-afdeeling. Van zijn rust genietende enmet de familie te Katwijk aan Zee verblijvende trofhem op 4 Juli aldaar de zwaarst:> slag die hem treffenkon, n.i. het plotseling overlijden van zijn vader opruim 45-jarigen leeftijd, vlak voor den tijd dat hijzelf als medisch student zijn loopbaan zou beginnen.Dit overlijden was een der redenen dat Jos in Sep-

Page 50: Leidsch Jaarboekje

XLIX

tember niet ging groen loopen, doch als medischstudent op 28 Sept. 1899 bij den Rector magnificuswerd ingeschreven, en eerst op 19 Sept. 1900 alsaanstaand corpslid zijn groentijd begon.

De verschillende examens werden door hem af-gelegd: propaedeutisch op 8 Juli 1901, candidaats26 Juni 1903, doctoraal 22 Jan. 1907, half-arts 27Dec. 1907 en arts-examen op 11 Dec. 1908. In dentijd tusschen candidaats en doctoraal was hij langentijd werkzaam op de keel-, neus- en oorheelkundigepolikliniek, ook hierin de traditie getrouw, waar zijnvader lange jaren privaat-docent in die vakken wasgeweest. Uit dien tijd dateert ook zijn kennismakingen verloving met zijn latere vrouw, mejuffrouw H.C. Klaassen.

Na zijn artsexamen, einde 1908, vestigde hij zichin 1909 te Ridderkerk. Toen hij begreep zich daareen toekomst te kunnen scheppen, huwde hij te Leiden7 Juni 1910 en bleef in Ridderkerk gevestigd tot inhet begin van 1919. Die tien jaren is het hard werkengeweest, zooals dat zoo vaak in buitenpraktijkenhet geval is, maar grooten steun mocht hij ondervindenvan zijne vrouw, die hem in vele dingen tot mede-werkster was, waar hij, behalve zijn praktijk, ookapotheek aan huis had. De vijf laatste jaren aldaarwaren wel zeer moeilijk af en toe, doordat in denoorlogstijd Ridderkerk, toch al afgelegen, toen zoogoed als geïsoleerd was. Het was dan ook met ge-mengde gevoelens dat hij in het begin van 1919metzijn gezin, 2 kinderen waren in Ridderkerk geboren,naar Leiden kwam, en zich vestigde ten huize zijner

****

Page 51: Leidsch Jaarboekje

L

moeder, zijn ouderlijk huis, op de Breestraat. Vrijspoedig mocht hij zich reeds in een vrij drukkefondspraktijk verheugen, welke zich geleidelijk uit-breidde. Bovendien trad hij als narcotiseur op bijalle operaties van een zijner collega’s specialist.

Behalve voor alles wat zijn werk betrof, leefde hijalleen voor zijn gezin, waar hij geheel in opging, enwas hij Zondags vrij, dan trok hij er voor een ge-heelen dag met vrouw en kinderen op uit, meestalper fiets, om van de vrije natuur te genieten. In hetnajaar van 1923 werd hij ziek, een aanval van griepof influenza, en om weer geheel op verhaal te komenging hij in December voor eenigen tijd naar Valkenburg.

Teruggekeerd en weer druk aan het werk bleekal spoedig in 1924 dat hij nog niet de oude was,en dat hij rust moest nemen. Een tijdelijke opnamein het Diaconessenhuis ter observatie werd noodiggeacht, begin Mei volgde een operatie, welke geenblijvende resultaten opleverde, en al spoedig begrepenwij, zijne vrienden, dat hij het ziekenhuis niet weerverlaten zou. Op 2 Juni 1924 vierde hij zijn 43Rtenen laatsten verjaardag en precies vier weken lateroverleed hij op 29 Juni. Den 2den Juli brachten wijhem te Katwijk aan Zee, onder zeer groote belang-stelling van vrienden, bekenden, patienten en oud-patienten, te ruste in het graf naast zijn vader en14 Sept. dienaanvolgende had een treffende plechtig-heid plaats op zijn graf, door het onthullen van eengedenkteeken namens zijn patienten en oud-patienten.

Leiden, Febr. 1926. J. E. KROON.

Page 52: Leidsch Jaarboekje

P. J. VAN HOEKEN. f

Gaarne voldoe ik aan het verzoek van de redactievan het Leidsch Jaarboekje, om een kort levensberichtte willen schrijven over den man, wiens naam aanhet hoofd van deze pagina staat..

3 Juli 1924 overleed te Leiden op 78-jarigen leeftijdPetrus Johannes van Hoeken. Van Hoeken wasmede-oprichter van de bekende Handelsvennootschaponder den naam ,,Gebroeders van Hoeken”. Laterging deze firma uit elkaar en zette van Hoeken dezaken alleen voort op de Havenkade. Bijgestaandoor verscheidene zoons breidde de zaak zich allengsuit en bleek het terrein aan de Havenkade te kleinvoor het steeds meer omvangrijke bedrijf. De zaakwerd verplaatst naar een uitgestrekt terrein in deWaard en daar werd opgericht een houthandel enschaverij die aan de meest moderne eischen voldoet.

Behalve als groot-industrieel stond van Hoekenbekend als een man die zich veel bewoog op maat-schappelijk en kerkelijk terrein.

Als lid van de Antirev. Partij was hij een van deeersten die deze partij destijds afvaardigde naar denGemeenteraad.

‘t Was in het jaar 1884, toen de stad nog indistricten verdeeld was, dat hij voor het 3e district

Page 53: Leidsch Jaarboekje

gekozen werd. Met een 2-jarige onderbreking hadhij zitting tot 1904.

Ook op kerkelijk terrein deed van Hoeken vanzich spreken. Eertijds diaken en daardoor tot aanzijn dood regent van het Coninckshof aan de OudeVest, alhier, werd hij later kerkvoogd. Dit was hijongeveer 35 jaar, waarvan het grootste gedeelte alsvoorzitter.

Onder Van Hoekens presidium zijn belangrijke be-sluiten genomen. Zoo ging men in 1898 over tot denverkoop van de ,,oude Oosterkerk” aan de LeidscheKatoenmaatschappij v/h. de Heyder & Co. De be-doeling was, daar ter plaatse een nieuwe Oosterkerkte bouwen. In de vergadering van 6 April 1898 werdtot het bouwen van een nieuwe kerk besloten enden heer W. C. Mulder, destijds architect-adviseur,opgedragen, een plan met begrooting van kosten telaten opmaken.

In de vergadering der Gemeente-Commissie van28 October 1908 besloot men tot onderhandscheaankoop van de buitenplaats van wijlen Mr. C. Cock,met de bedoeling deze te bestemmen voor begraaf-plaats, omdat al sinds langen tijd behoefte gevoeldwerd aan meer begraafruimte. De besprekingen diehiervoor noodig waren werden door Van Hoekengevoerd met den toenmaligen notaris Van Riessen,die den boedel regelde. ‘t Was juist gezien van VanHoeken om dezen aankoop te bevorderen.

Sedert zijn 18 jaren verloopen.De vroegere buitenplaats is thans de begraafplaats

,,Rhijnhof”, zeer fraai en rustig gelegen, goed onder-

Page 54: Leidsch Jaarboekje

LI11

houden, en is zooals nog onlangs zeer terecht ge-schreven werd na Westerveld een van de mooistebegraafplaatsen van ons land.

Ook werd onder Van Hoeken besloten tot de weder-invoering van den hoofdelijken omslag.

Hij hield op kerkvoogd te zijn, toen hij Leiden ver-liet en aan de Oegstgeesterlaan ging wonen, welkgedeelte van Leiden kerkelijk tot Oegstgeest behoort.

Door hoogen ouderdom daartoe genoodzaakt, trokVan Hoeken zich terug uit zijn zaken, die hij tot zoogrooten bloei had zien komen. Het bedrijf werd om-gezet in een N.V. onder den naam van ,,Gebrs. vanHoeken’s Houthandel”. Een ernstige ziekte bedreigdesteeds meer dit eenmaal zoo krachtige gestel. Op 78-jarigen leeftijd overleed hij omringd van zijn kinderen.

Met Van Hoeken’s heengaan heeft een arbeidzaamleven een eind genomen.

Van Hoeken was een patriarch te midden van dezijnen. Wat was hij met een verklaarbare trots ver-vuld als hij sprak over zijn kinderen en kindskinderen,die hij bij menigte telde.

Zich geborgen wetende in Christus, is van Hoekende eeuwige rust ingegaan.

J. P. MULDER.

Page 55: Leidsch Jaarboekje

G. JAPIKSE. -j-

Gijsbertus Japikse werd den 7en Maart 1838 ge-boren te Lisse, waar zijn vader hoofd der dorpsschoolwas en de algemeene achting genoot.

Na zijn eerste opleiding daar ontvangen te hebben,verkreeg hij achtereenvolgens de akten van bekwaam-heid als hulp- en hoofdonderwijzer en om onderrichtte geven in het Fransch, Engelsch, Duitsch en deWiskunde.

Als secondant op particuliere kostscholen was hijo.a. werkzaam te Leiden en te IJselstein, tot hij in1861 benoemd werd als hoofd eener openbareschoolte Rotterdam. In 1862 werd hij alhier benoemd tothoofd van de nieuw opgerichte school voor gewoonen uitgebreid lager onderwijs aan de Aalmarkt, welkambt hij 1 Januari 1863 aanvaardde.

Niemand minder dan Prof. Dr. M. J. de Goeje,destijds schoolopziener van het L. 0. in het arrondis-sement Leiden, zag reeds bij den eersten oogopslag,over welke uitstekende eigenschappen de Heer Japiksebeschikte en bestemde hem uit de vele sollicitantentot den man zijner keuze.

Wel was het een moeilijke taak, die het jongeschoolhoofd wachtte. Het onderwijs verkeerde in diedagen nog in zeer ongunstige omstandigheden. Dit

Page 56: Leidsch Jaarboekje

LV

werd ingezien door mannen als Japikse, J. A. v. Dijke.a. en zij trachtten het in andere en betere banente leiden. Door hun onvermoeid werken, hun noestevlijt hun trouwe plichtsbetrachting, maar bovenaldoor hun groote liefde voor het kind, zijn zij daarinvolkomen geslaagd. Binnen korten tijd was de stadLeiden in verren omtrek bekend om het goede endegelijke onderwijs, dat daar werd gegeven en isdit langen tijd gebleven. Voor een groot deel is ditte danken aan den Heer Japikse. Ruim 44 jaren heefthij gestaan aan het hoofd van de school aan deAalmarkt, de school le klasse voor jongens, zooalszij toen heette, de school die in wijden kring bekend,ik zou haast schrijven beroemd was, bijgestaan dooreen staf van noeste werkers, onder wie de namenvan Perdijk, Biegman, De Haas en Elshout bij ouderenvan dagen geen onbekenden klank zullen hebben.Vele mannen van aanzien en geleerdheid, hier telande, zoowel als in de koloniën, danken aan dezeschool hun uitstekende voorbereiding voor middelbaaren hooger onderwijs.

Wat Japikse voor zijn school, voor zijn leerlingen,voor zijn collega’s en medewerkers was?

Vraag het den velen, wier eerste schreden op hetpad der kennis hij mocht leiden en van wie ver-scheidenen zijn opgeklommen tot de hoogste sportenvan den maatschappelijken ladder; - vraag het zijncollega’s, den weinigen hoofden van scholen, die hemhebben gekend in zijn grootste kracht; - vraag hetden enkelen, die het voorrecht hebben gehad onder

Page 57: Leidsch Jaarboekje

LVI

zijn leiding te werken, bezield door zijn ijver, ge-steund door zijn groot en heerlijk optimisme. 2+xgeest was het, die in de school leefde en het wasaijn toewijding en plichtsbetrachting, die allen be-zielde en ten voorbeeld was. ,,Werken en denken enleeren is leven” waren de gulden woorden, die hijgeheel tot de zijne scheen te hebben gemaakt, wantde school en zijn leerlingen vulden zijn ganscheleven. Zelfs geen Zondag ging voorbij, zonder dathij na zijn geregelden gang naar de Waalsche kerk,even een kort bezoek bracht aan die voor hem bijnaeven heilige plek !

Den 30en April 1907 vond de Heer Japikse, dathet oogenblik van heengaan voor hem was aan-gebroken en nam hij afscheid van zijn oud-leerlingenen leerlingen, collega’s en het personeel der schoolin de voor dit doel feestelijk versierde Stadsgehoor-zaal. Nog vele jaren heeft hij van zijn welverdienderust kunnen genieten.

Doch niet alleen als schoolhoofd -- ook als leeraaraan de Kweekschool voor Onderwijzers en Onder-wijzeressen, was hij de man, wiens naam door deleerlingen steeds met een soort eerbied en ontzagwerd genoemd, soms gefluisterd. In de eerste leer-jaren aan de kweekschool zag men met verlangenhet oogenblik tegemoet, dat men ook eindelijk, inhet derde leerjaar, onder het gehoor zou zitten vanden Heer Japikse, wiens lessen in de Vaderlandscheen Algemeene Geschiedenis bekend waren als voor-beelden van opgewekte improvisatie en fijnen humor.

Page 58: Leidsch Jaarboekje

LW1

Die opgewektheid en die humor waren tevens dekenmerken van zijn geheele zijn en hebben hem,hoewel ook geen leed hem gespaard bleef, nooit ver-laten. Steeds kwam men onder de bekoring van zijnheerlijk optimisme en zijn beschaafden geest, tot zelfskort voor zijn verscheiden.

Den 4en Januari 1925 overleed hij te Arnhem, waarhij de laatste jaren zijns levens doorbracht.

W. A. KRIEST.

Page 59: Leidsch Jaarboekje

J. F. TEUNIS. t

Een bekend ingezetene is op 21 Februari 1925 vanons heengegaan. De Heer Jacob Frederik Teunis,gedurende circa 30 jaren (1883-1913) Deurwaarderalhier, heeft een zeer werkzaam leven gehad; hijheeft zich geacht en gezien weten te maken en dankzijn vakkennis zich dienvolgens een groote praktijkweten te veroveren.

Eene deurwaardersbetrekking is eene zeer lastigebetrekking, die behalve kennis van vele wetten ookeene groote mate van zelfbeheersching eischt. Alsmen toch iemand aan den lijve of in de portemonnaietast, komt het karakter van den mensch voor dendag. De ambtenaar moet in allen deele zijne kalmteweten te bewaren, alhoewel de delinquent zich op-windt en zich druk maakt.

De Heer Teunis wist dit te doen, edoch ten slotteten koste van zijne gezondheid. In 19’13, op 58-jarigenleeftijd, moest hij het ambt neerleggen, omdat hijvan den dokter geen emoties meer mocht hebben.

Dat de Heer Teunis bij zijn superieuren zeer ge-zien en geacht was getuigde de groote belangstellingvan de Rechterlijke Autoriteiten bij zijne teraarde-bestelling.

v. T.

Page 60: Leidsch Jaarboekje

J. E. KIKKERT. f

De eenvoudige, bescheiden man wien het volgendeis gewijd, zou zelf ongetwijfeld een aandenken in ditJaarboekje niet hebben gewenscht. Jan Elias Kikkertwas een der stillen in den lande, die zich vóór allesvoelde aangetrokken door al wat natuur, stad endorp schilderachtigs aanbieden. En al is zijne kunst-uiting gebleven zooals zijn karakter was: bescheidenen eenvoudig, toch hebben zijne teekeningen enschetsen van onze, thans helaas langzamerhand ver-dwijnende, mooie plekjes van stad en omgeving, eeneeigenaardige bekoring. Wie zich daarvan wil over-tuigen heeft slechts de prentverzameling van hetLeidsch gemeente-archief door te zien, waarin eengroot aantal zijner schetsen en teekeningen is op-genomen. Maar niet slechts het stadsschoon, ook inde vrije natuur te zijn was zijn hartelust. Men konhem, ondanks den afstand, - vervoermiddelen alsthans waren er destijds niet - aantreffen in de wildbegroeide binnenduinen van het Reigersbosch, in denKeukenhof, onder Lisse; in onze schilderachtige zee-dorpen. Van overal bracht hij teekeningen mede enherinneringen die hem telkens weer, zelfs op hoogenleeftijd, naar buiten dreven en verheugd deden ver-tellen van gevonden nieuwe schilderachtige plekjes.

Page 61: Leidsch Jaarboekje

LX

En als zulke tochten te zwaar vielen, liet hij zichnog door eene indrukwekkende wolkenlucht, eengloedvollen zonsondergang, uit zijne woning aan denZoeterwoudschen Singel lokken.

De kunst zat hem trouwens in het bloed; zijngrootvader Pieter Kikkert (einde 18e eeuw) was eenbekend teekenaar, ,Leermeester in de teekenkunde”,zooals toenmaals de deftige titel luidde, wiens ,Proevevan Etskundige Uitspanningen”, waarin verschillendeLeidsche straattypen zijn afgebeeld, nog bekend engezocht is.

Onze Jan Elias Kikkert werd den 24en Juni 1843 teAmsterdam geboren. Reeds als knaap toonde hij veellust en aanleg tot teekenen. Op jeugdigen leeftijd inLeiden gekomen, ontving hij zijn eerste teekenonder-wijs van het Genootschap ,,Mathesis ScientiarumGenitrix” en werd op ongeveer zeventienjarigen leeftijdaangenomen als leerling door den heer G. J. Bos,lithograaf en kunstschilder alhier, ook bekend omzijne talrijke illustraties van kinderboeken. Van 1860tot 1869 was hij werkzaam ir.. de teekenkamer vande zilverfabriek der firma van Kempen te Voorschoten ;keerde daarna terug bij den heer Bos, die hem hetteekenen van het bijwerk en de bewerking der litho-grafische kleursteenen overliet; zoodat beide teekenaarselkander als het ware aanvulden. Na het overlijdenvan den heer Bos werkte Kikkert voor zich zelf envoor de bekende steendrukkerij van den heer Trapalhier.

In zijn vrijen tijd was teekenen en schilderen zijnemeest geliefde ontspanning. Om te kunnen teekenen

Page 62: Leidsch Jaarboekje

LX1

naar het levend model, werd hij lid van het Ge-nootschap ,,Ars Aemula Naturae”, welks bestuur hembenoemde tot Commissaris van Orde der teeken-avonden (October 1875-September 1878). Op deteekenavonden van dat Genootschap ging het meestalopgewekt, soms zelfs zeer vroolijk toe. Kikkert hader echter slag van de leden ongemerkt binnen degrenzen van gepaste vroolijkheid te houden, hoewelhij zelf van eene grap hield en er algemeene pretwas als Kikkert weêr eens, steeds geestig, uit zijnhoek schoot. Hij stond dan ook met alle leden opden besten voet. Een der weinige overgeblevenenherdacht hem, kort na zijn overlijden, in het LeidschDagblad, met een hartelijk woord.

In het werk van anderen stelde hij veel belangen hij was een getrouw bezoeker van onze stedelijketentoonstellingen. Men waardeerde er zijn juist oordeelen snedige, rake opmerkingen.

Zoo vond Kikkert voordurend zijn geluk in zijnwerk en in de kunst, totdat door verlamming derrechterhand, de geliefde bezigheid onmogelijk voorhem werd. Toch bleef liefde voor de kunst hem on-verminderd bij; gaarne las hij er over of hoorde hijer over spreken. Tot zijne laatste ziekte stelde hijbelang in de veranderingen die onze stad onderging.

In het begin van 1925 trof hem een vernieuwdenaanval zijner kwaal, waardoor hij geheel hulp-behoevend en bedlegerig werd; een aanval die zijnsterk gestel, na een lijden van zeven wekeqsloopte.

Hij overleed den llen April 1925.V. D.

Page 63: Leidsch Jaarboekje

WYBRANDUS HAANSTRA. $

2 December 1841-14 September 1925.

Met Haanstra, den typischen Leidenaar, den grootenNederlander, den warmen vaderlander, is v66r alleseen geniaal man, een hoogst gevoelig mensch, eenbuitengewoon begaafd leermeester heengegaan.

Zelf onderwijzerszoon, leerling van ,,meester Visser”,toenmaals een der beste Friesche paedagogen, voeldede jonge Haanstra zich terstond tot het onderwijsaangetrokken. Na het behalen van hulp- en hoofd-akte werd hij aangesteld tot onderwijzer aan de 0.L. S. van den heer J. A. van Dijk alhier. Na kortentijd versche:n hij reeds ,,als de krachtige, bezielendestrijder, de origineele zonderling, als de rusteloozezoeker naar nieuwe wegen in onderwijs en opvoedingvan het jonge kind, en van de leerplichtige en rijperejeugd” - zooals een zijner tallooze vereersters hemgeschilderd heeft. Vooral van het jonge kind. Hijwas in ons land de eerste, die zich losmaakte vande oude, conventioneele begrippen en dogma’s oponderwijsgebied en zich opmaakte om te worden deapostel van den prachtigen mensch en paedagoogFröbel. Hier, te Leiden, werd in 1867 opgericht eennieuwe Kweekschool voor bewaarschoolhouderessen,naar de denkbeelden van Elise van Calcar, die daar-

Page 64: Leidsch Jaarboekje

LX111

voor sedert ‘58 rusteloos heel ons land doorkruisthad. Aan de Kweekschool werd een ,Leerbewaar-school” verbonden, onder leiding van Louise Harden-berg, tot haar dood in 1898 ,,de buitengewoon-begaafdeen lieve vrouw”, de unieke medewerkster van Haanstra,die hem volkomen begreep, toen hij in hetzelfde jaar1867 werd aangesteld tot hoofdonderwijzer aan denieuwe Kweekschool voor de avondlessen aan deleerlingen voor de vakken van het L. 0. Samenhebben zij de ideeën van Fröbel theoretisch enpractisch over ons land, Indië en België weten heente dragen, terwijl uit alle deelen der wereld, tot uitAmerika toe, de belangstelling voor de nieuwe methodebleek, een belangstelling, die nog altoos voortduurt.De Inrichting - aan wier oprichting voor immer denamen der stichters, Dr. Rutgers van der Loeff, Dr.Pleyte en Ds. Maronier verbonden blijven - kwamtot grooten bloei, toen Haanstra (die intusschen ookhoofdonderwijzer geworden was in het Militaire Huisvan Detentie alhier (de later zoo vermaard gewordenprof. Bolland was er een zijner toegewijde leerlingen!)vervolgens leeraar in opvoedkunde aan de HaarlemscheRijkskweekschool voor onderwijzers), in ‘82 ontslagnam uit zijn andere betrekkingen om zich geheel tekunnen wijden aan de Kweekschool, die nu eendagschool werd en een internaat, een ,,kosthuis”, rijkwerd voor het opnemen van leerlingen van buitenaf.Met den geldelijken steun van rijk en provincie werdhet mogelijk aan Haanstra, die van hoogere en lagerebesturen een - voor ons land zeldzame! - vrijheidvan handelen kreeg, om zijn school tot het model

Page 65: Leidsch Jaarboekje

LXIV

te maken, waarop Leiden en ons land nog altijdtrotsch kunnen wezen, wijl van Leiden uit de victoriebegonnen is bij het onderwijs en de ontwikkelingvan het jonge kind, zoodat nu allerwegen wordt toe-gepast, wat reeds 60 jaren geleden alhier werd ver-kondigd en uitgewerkt. Man van ongelooflijke werk-kracht (hij vulde bijna gansch alleen dertig jaargangenvan zijn, voor iet eerst in ‘85 verschenen Maandblad),van oneindige goedheid jegens kinderen, man vanongeëvenaarde talenten in het zoeken en scheppenvan nieuwe hulpmiddelen bij het onderwijs, van vol-strekt nieuwe denkbeelden over opvoedkunde, vanvurige bezieling bij zijn lessen, van groote strengheidjegens zijn leerlingen bij in gebreke blijven, maartevens van overvloeiende gulheid en blijheid, die hijop allen wist over te brengen, waar het gold levens-vreugde te genieten bij het vervullen zijner taak -is Haanstra, die baatzuchtig noch eerzuchtig, trotsmiskenning en spot, nimmer ophield naastenliefde tebetrachten in den edelsten zin des woords, een dergrootste en beste paedagogen geweest, die ons landheeft voortgebracht. De Landsregeering huldigde hem- zij het ook laat - door hem te benoemen totRidder in de Orde van Oranje-Nassau. De vriend-schap van mannen als de bovengenoemden, vanProf. de Goeje, van Mr. A. Kerdijk, Goekoop, deStoppelaar en zoovele andere wakkere vaderlanders,van de dames Reuvens, P. W. Janssen en wie erverder door hun machtigen steun het voortbestaander Inrichting in later jaren hebben gewaarborgd,de hooge onderscheidingen, die de Kweekschool in

Page 66: Leidsch Jaarboekje

LXV

1889 en 1900 op de Wereld-tentoonstelling te Parijsbehaalde, maar bovenal de liefde der kinderen ende innige vereering en aanhankelijkheid zijner honder-den leerlingen, die zijn denkbeelden tot ver over degrenzen hebben verkondigd, - dit alles heeft Haanstratot in hoogen ouderc’om gesterkt en verheugd enhem getoond, dat hij niet tevergeefs geleefd heeft. . .Leiden kan hem met fierheid een zijner beste burgersnoemen.. .

v. E.

*****

Page 67: Leidsch Jaarboekje

W. A. LEEMBRUGGEN. f-

Willem Adriaan Leembruggen was de eenige na-komeling uit het huwelijk van wijlen den Heer CornelisJohannes Leembruggen en Mevrouw Louise JacobaModderman. Hij werd te Leiden 11 December 1871geboren en verloor reeds op zeer jeugdigen leeftijdzijn moeder. Een ongeneeslijke ziekte had haar tengrave gesleept en de vrees was niet ongegrond, datook de zoon de kiemen daarvan zou met zich dragen.Om die reden werd op advies van den dokter be-sloten den jongen Leembruggen zijn opvoeding tedoen genieten in Zwitserland in de hooge bergstrekenvan Samaden en Pontresina, waar de fijne bergluchthem zou versterken en minder vatbaar maken voorernstige ziekten.

Zijn gouvernante, die hem daarheen geleidde, leerdehem de eerste beginselen van lezen, schrijven enrekenen en ook die van vreemde talen, en later werddeze taak overgedragen aan een gouverneur, zoodathij nooit op de schoolbanken heeft plaats genomen.

Slechts enkele malen kwam hij naar Holland omeenige weken bij zijn vader door te brengen en eersttoen hij den achttienjarigen leeftijd bereikt had kwamhij voor goed naar hier. Na eenigen tijd werkzaam tezijn geweest op het kantoor en in de fabrieken van

Page 68: Leidsch Jaarboekje

LXVII

zijn vader, ontving hij zijn verdere practische op-leiding eerst gedurende geruimen tijd te Rotterdamop een handels- en expeditiekantoor, daarna inFrankfort a/M., om eindelijk nog eenige maandenwerkzaam te zijn in een kammerij en spinnerij teRoubaix. Het was n.1. de innige wensch van denHeer C. J. Leembraggen, dat zijn eenige zoon hemin zijn zaken zou opvolgen. Reeds van de oprichting,1 Mei 1766, af waren de Leembruggen’s van vaderop zoon eigenaars van de firma P. Clos & Leem-bruggen, die eerste jaren in vereeniging met denHeer Paulus Clos, doch na diens overlijden alleen,zoodat het begrijpelijk was, dat Willem% vader erbijzonder op gesteld was, dat zijn zoon aan de zakenzou worden verbonden.

Op een zijner vele buitenlandsche reizen maaktehij kennis met Mejuffrouw Ilse von Lieben, Oosten-rijksche van geboorte, waarvan een verloving hetgevolg was, en na eenige maanden trad hij met haarin ‘t huwelijk, hetgeen 15 Dec. 1895 te Weenenplaats vond. Werden uit dit huwelijk eerst vierdochters geboren, den 24Rten Juni 1904 werd hij degelukkige vader van een zoon, waarnaar zoo ver-langend was uitgezien, vooral ook door den groot-vader, die zijn naar hem genoemden kleinzoon metgroote vreugde begroette.

De zaken der firma P. Clos & Leembruggen werdenvoortdurend uitgebreid, hetzij door aanbouw, hetzijdoor aankoop van andere fabrieken, die hetzelfdedoel beoogden, en de jonge firmant, die bij zijnhuwelijk in de zaken was opgenomen, was bijzonder

Page 69: Leidsch Jaarboekje

LXVIII

gezien, zoowel bij zijn talrijke afnemers als bijanderen die op een of andere wijze met hem inrelatie traden. Maar bovenal werd hij geacht doorzijn talrijk personeel, niet alleen om zijn groote zaken-kennis, maar bovenal ook door zijn vriendelijkenomgang met zijn ondergeschikten. Geen wonder, datbij verschillende omstandigheden die toegenegenheidtot uiting kwam, zooals o.a. bij het 150-jarig bestaander firma op 1 Mei 1916, alsmede toen hij 25 jarenaan de zaken was verbonden, 11 Dec. 1920, toende groote zaal van de Stadsgehoorzaal bijna te kleinwas, om het groote personeel met familie te ont-vangen om uiting te geven aan de groote vreugdebij dit heugelijk feest. Bij deze laatste herdenkingwerd het bekende Jlsefonds” gesticht, een fondstot strekking hebbende hen, die onder het personeeldoor ziekte of sterfgeval in moeilijke omstandighedenkwamen, bij te staan, en welke stichting, bijgestaandoor een van het hoogere personeel, bestuurd wordtdoor eenige uit de werklieden gekozenen.

In ‘t openbare leven heeft de Heer Leembruggenzich weinig bewogen, alleen, toen in den oorlogstijdeen commissie in ‘t leven werd geroepen tot distributievan de ter beschikking komende wol en hem ver-zocht werd daarbij de functie te willen op zichnemen van secretaris, heeft hij deze taak met grootenijver vervuld, waarbij menigmaal is gebleken hoegroot zijn kennis was op dit gebied, ook vooralwanneer in het buitenland moest worden onderhan-deld, waarbij zijn bijzondere aanleg voor vreemdetalen hem goed te pas kwam.

Page 70: Leidsch Jaarboekje

LXIX

In verband met zijn vrij groote gezin heeft hijgemeend goed te doen zijn uitgebreid bezit in eenNaamlooze Vennootschap in te brengen, daarbij destille hoop koesterend, dat zijn eenige zoon na vol-brachten studietijd een werkzaam aandeel zal nemenin de hem zoo geliefde zaken.

De laatste jaren zijns levens heeft hij grootendeelsin het buitenland doorgebracht om daar heil te zoekenvoor een kwaal, die hem ondermijnde, en die ookoorzaak was, dat hij op betrekkelijk jeugdigen leeftijdvan ons werd weggenomen.

Den 2lsten October 1925 is hij te Kreuzlingen(Zwitserland), alwaar hij in een sanatorium verpleegdwerd, overleden en den 26’ten d.a.v. op zijn uitdruk-kelijk verlangen op de begraafplaats aan de Groenesteegin het graf zijner ouders bijgezet. Vanuit zijn kantoor,waar hij zoovele jaren was werkzaam geweest, ishij naar zijn laatste rustplaats overgebracht ondergroote deelneming van de velen, die hem bij dezenlaatsten gang volgden.

J. C. A. B.

Page 71: Leidsch Jaarboekje

KAREL HENDRIK ROESSINGH

-j- 29 October 1925.

Wie zich te binnen brengt wat bij zijn leven vandezen diepbetreurden jonggestorvene (hij was 11 Maart1886 geboren) is uitgegaan en leest wat na zijn doodin het hem gewijde gedenkboek geschreven is, komtaltijd weer onder den diepen indruk van den adelzijner persoonlijkheid en den rijkdom der gaven,waarmede hij zóóveel heeft gedaan en zoovelen totzegen is geweest. Niemand verwacht dat enkele,weinige regels recht zullen kunnen laten wedervarenaan een man, van wien de 125 bladzijden van datgedenkschrift niet genoeg nog gezegd hebben. Hiersta niets dan een sober woord van eerbiedige na-gedachtenis, van diepgevoelde bewondering, vaneene dankbaarheid, waaraan geen jaren knagen zullen,en van eene genegenheid die in hem meteen de bestedingen van het leven liefhad - gevoelens altemaal,waarvan ook die honderden vervuld waren, dieMaandag 2 November den ontroerenden rouwdienstin de remonstrantsche kerk hebben bijgewoond endaarna in langen stoet de lijkbaar zijn gevolgd naar

Page 72: Leidsch Jaarboekje

LXXI

het Groene kerkje te Oegstgeest. Daar waren derouw en de smart èn de eerbied en de dankbaarheidin eene gewijde stilte, die geen andere woorden zouverdragen hebben dan de beden van het Onze Vader,wiens wil geschiede gelijk in den hemel alzoo ookop de aarde.

Roessingh is door zijne liefde en toewijding voorzijn gezin het licht en de steun geweest; door zijnbeslissenden raad en zijn rustig en klaar oordeel,gelijk door zijn eenvoud en ernst en medeleven deleider bij uitnemendheid van jonge menschen, dienu zijne nagedachtenis als een schat met zich doorhet leven dragen; door zijne grondige geleerdheiden uitgebreide, altijd parate kennis zoowel als doorzijne gave van onderwijzen, duidelijk, verhelderend,de trouw gevolgde leermeester zijner studenten; doorde gemakkelijkheid waarmede hij vreemde talen sprakmeteen in Duitschland, Zwitserland, Engeland, Amerikade gevierde vertegenwoordiger van nederlandschewetenschap en godsdienstig denken en vroomheid;door zijn hard werken, zijne altijd gereedstaandehulpvaardigheid, de nobelheid en den vriendelijkenernst van al zijn gedragen het voorbeeld en de vriendzijner ambtgenooten. En deze zijn de dingen, waar-van de wereld weet: voor haar verborgen blijft watRoessingh voor talloozen, oud en jong, rijk en arm,geleerd en ongeleerd in vertrouwelijk gesprek metzijn woord èn zijn daad geweest is.

Te Leiden kwam hij sinds 5 Februari 1915 alsprivaatdocent, toen hij predikant te Boskoop was,27 September 1916 aanvaardde hij het hoogleeraars-

Page 73: Leidsch Jaarboekje

LXXII

ambt in de theologische faculteit, waar hij les gafin de zedekunde, de wijsbegeerte van den godsdiensten de encyclopaedie. Hij was - weder alleen watLeiden aangaat - ook secretaris van het Universi-teitsfonds en voorzitter van het bestuur van hetLeidsche Volkshuis. Negen jaren heeft hij aldus onderons geleefd en gewerkt, bewonderenswaardig enonbegrijpelijk in zijn ontzaglijke arbeidzaamheid, teveel op den duur voor het wel reeds sinds langaangetaste lichaam. Dat zijn geest tot het laatstetoe van dien arbeid vervuld is geweest weten wij,gelijk ook, dat hij in vrede uit een leven is heen-gegaan, dat tot zulk eene, onder ons wel zeldzame,volheid beloofde te groeien.

Moge hij in het aangezicht van het geheimenisvan den dood verkwikt zijn geworden ook door degedachte aan wat hij voor duizenden door zijn woordis geweest. Daarvan te gewagen heb ik voor hetlaatst bewaard. Hij was, heb ik altijd gedacht, eenkanselredenaar bij uitnemendheid, Zeker ook naarden vorm, die in rustigen eenvoud het teeken metzich droeg der waarachtigheid. Dan ook naar deninhoud, die in diepe overtuiging, verheven ernst,klare wijsheid en diep menschelijk medegevoelenden hoorder, wie hij zijn mocht, bracht wat hij aanvertroosting, verootmoediging en blijdschap meestbehoefde.

De voorzitter van de Maatschappij der NederlandscheLetterkunde noemde in zijne rede ter jaarvergaderingonlangs Roessingh met Veth, Der Kinderen en Adrianionder de groote dooden, voor wie bewondering

Page 74: Leidsch Jaarboekje

LXXIII

buigen doet. Het is waar. Te zwaarder valt de be-rusting in hun verlies. Wat Roessingh aangaat, nochhet gedenkboek noch de uitgave zijner werken, eer-lang te wachten, behoeven wij om ons zijner altijdte herinneren, dankbaar dat ook wij, hoe kort ookhelaas, dit zeldzame leven in zijn schoonheid enrijkdom hebben aanschouwd.

L. KNAPPERT.

Page 75: Leidsch Jaarboekje

J. IDZERDA. -j-

Op den 24*ten November 1925 overleed te ‘s-Gra-venhage Jacob ldzerda, geboren den 15den Juli 1862te Sloten in Friesland. Ofschoon sedert April 1909niet meer onze stadgenoot, kan van hem niet gezegdworden ,,uit het oog, uit het hart”. In de dertien jaren,die hij als geneesheer hier ter stede werkzaam was,heeft hij niet alleen een uitgebreide praktijk ver-worven, maar wat meer zegt, stormenderhand deharten van zijne talrijke patienten veroverd. Toendan ook de mare in Leiden rondging, dat hij depraktijk zou neerleggen, was er algemeen schrik enverbazing onder zijne patienten en vrienden. Schriken verslagenheid wegens het dreigende verlies, maarook verbazing, dat een nog betrekkelijk zoo jong enflink uitziende man deze praktijk ging verlaten.Maar die hem beter kenden, wisten, dat dit besluiteerst genomen was na langdurigen en moeielijkenstrijd. Ofschoon schijnbaar in de volle kracht deslevens, was dit leven van een zich geheel, lichame-lijk zoowel als geestelijk gevend medicus, hem tezwaar. Maar dit kon en mocht niemand bemerken.Hij was niet alleen de zorgvuldige, conscientieusedokter, maar hij leefde te intens mede met zijnepatienten. Als zij vooruitgingen, deed hem dit wel

Page 76: Leidsch Jaarboekje

LXXV

goed, maar hun achteruitgaan, hun lijden, deed hemnog meer leed. Hij gaf zijn geheele persoon aan zijnepatienten, aan hunne belangen en hun zorgen. Metzijn opgewekt, vriendelijk uiterlijk, zijn sympathiekestem en manieren, nam hij letterlijk iedereen voorzich in. Hoeveel moeite dit spreken en doen hemdikwijls kostte, dat mocht niemand merken. Zijnepatienten hadden niet alleen recht op een goedebehandeling, maar minstens evenveel op hartelijkedeelneming en een bemoedigend woord en wie zalzeggen, hoeveel ook dit tot hun beterschap heeftbijgedragen. Zij vermoedden nauwelijks welk eenreusachtigen arbeid hij dagelijks verrichtte, waarbijhij zich zelf niet spaarde.

Die aanhoudende inspanning eischte te veel vanzijn zenuwgestel, hij moest rust hebben en dit nietalleen, voortzetting van een dergelijke praktijk zouzijn ondergang zijn. Hij had, als medicus, niet alleende diagnose gemaakt, maar zag ook de therapiescherp afgeteekend voor zich.

Hij verliet zijn praktijk met smart, maar resoluut,zooals ‘t moest. Een zeereis ais scheepsdokter opde Grotius knapte hem veel op. Zijn werkzame geesthad echter geen vrede met een leven van niets doenof met wat bezigheden om toch wat om handen tehebben. Hij verbond zich aan de Rijksverzekerings-bank, eerst als assistent-controleerend, later als con-troleerend geneesheer, als zoodanig grootendeels inden Haag werkzaam. Maar ook die werkzaamheidvergde veel van zijne krachten. Hij kreeg de z.g.lastige gevallen uit de ongevallenpraktijk te be-

Page 77: Leidsch Jaarboekje

LXXVI

studeeren ; er moest scherp ondervraagd, onderzochten waargenomen worden, gewikt en gewogen, endan volgde gewoonlijk een groote administratieverompslomp.

Weer dus hard werken, dikwijls tot in den nacht,maar dit althans werd hem bespaard, het intense, per-soonlijk mee-leven en mee-lijden met zijne patienten.

Verder kan ik kort zijn. Sluipend en kwaadaardigontwikkelde zich in de laatste jaren de kwaal, diehem ten grave zou doen dalen. Zijne oude vriendenzagen met bezorgdheid hoe zijn krachtig uiterlijk enblozend gelaat aftakelde tot een schim van wat hetvroeger was. In de laatste weken ging het sloopings-proces snel, tot de dood hem kwam verlossen vaneen niet meer te dragen lijden en een einde maakteaan een leven, dat, hoe rijk en gezegend ook voorvelen, voor hem dikwijls zeer moeielijk en zwaar was.

Onze liefde en dankbaarheid hier uit te sprekenvoor wat hij voor ons geweest is, was ons eenbehoefte.

Den 27sten November j.l. brachten vele goedevrienden hem ter ruste op het kerkhof van het GroeneKerkje te Oegstgeest.

B.

Page 78: Leidsch Jaarboekje

C. H. KOUW. ‘r

Onder de ons na de verschijning van het vorigeJaarboekje ontvallen stadgenooten, moet ook wordengenoemd de heer C. H. Kouw, in leven oud-instrument-maker aan de Leidsche Sterrenwacht, die na eenigejaren van welverdiende rust op 82-jarigen leeftijd isheengegaan.

Christoffel Hendrik Kouw werd 17 Januari 1844 inhet dorpje Hees, bij Nijmegen, geboren, bezocht erde dorpsschool en ging toen de wereld in om zichzelf den weg door het leven te banen. Hij vond zijnarbeidsveld eerst op de Constructiewerkplaatsen teDelft, waar hij als jongste instrumentmaker begon, inwelk vak hij weldra groote vaardigheid toonde endan ook geleidelijk zijn positie verbeterde. In 1876werd de toen 32-jarigen jongeman benoemd totmechanicus aan de Leidsche Sterrenwacht en daarheeft hij ruimschoots de gelegenheid gehad zijn vaardig-heid op het gebied der mechanica, bij de vervaardiging,het herstellen en het reguleeren der voor sterrekundigemetingen benoodige instrumenten te toonen.

De elkaar opvolgende directeuren der Sterrenwacht,de Gebroeders Van de Sande Bakhuyzen en prof.De Sitter, hebben dit weten te waardeeren, zooalsook de Regeering die hem bij zijn vijfentwintig-

Page 79: Leidsch Jaarboekje

LXXVIII

jarig jubileum aan de Sterrenwacht de Orde van Oranje-Nassau verleende.

Na 45 dienstjaren verkreeg de heer KOUW, die toennog flink was, op de meest eervolle wijze ontslaguit zijne betrekking aan de Sterrenwacht, wier belangenhij op zijne wijze uitnemend heeft gediend.

Als jongen uit het volk had hij het zelf ervarenhoeveel er vooral in zijn tijd nog aan de vormingder volksjeugd ontbrak en hoe het gemis aan ont-wikkeling en educatie den jongen man later aan deontplooiing van de gaven en krachten van den geestin den weg stond. Wat had hij zelf moeten worstelenom de bescheiden plaats te veroveren die hem tendeel viel. Dat hij in zijn jeugd niet meer geleerd hadlag niet aan den onwil, maar aan de onmacht zijnerouders.

Zoo is in hem gegroeid de democraat, de strijderen strever naar betere levensconditiën, naar het weg-nemen der oorzaken tot het scheppen van ongelijk-heid in de levensvoorwaarden. Zelf moet de arbeiderzich opwerken en een der vormen die daartoe kunnenleiden moest zijn de organisatie. Zoo heeft hij metzijn zwager het later Kamerlid, den heer B. H. Heldt,en anderen het Alg. Ned. Werklieden-Verbondgesticht,waarvan hij geruimen tijd medebestuurder is geweest.

Ook heeft hij reeds jong ingezien dat een dergrootste vijanden van het volk de sterke drank is.Ook hier moest een organisatie te hulp geroepenworden. Zoo werd hij mede oprichter van de Ned.Vereen. tot afschaffing van sterken drank (later alco-holische dranken), van welke vereeniging hij tot aan

Page 80: Leidsch Jaarboekje

LXXIX

zijn dood bestuurslid is gebleven. Op staatkundigterrein schaarde hij zich, hoewel kerkelijk opgevoed,reeds jong onder de vaan van het liberalisme enhij vond daarvoor vooral ten tijde dat de jongereVan de Sande Bakhuyzen aan de Leidsche Sterren-wacht de leiding had een goede leerschool. Toenook onder de vrijzinnigen zich twee stroomingenopenbaarden, koos hij de partij der vrijzinnige-demo-cratie. Van die partij was hij in Leiden een ijverigpropagandist en tot aan zijn dood bleef hij daarvanlid. Niet de klassenstrijd, maar tempering van dienklassenstrijd was zijn ideaal.

Dat hebben de sociaaldemocraten hem nooit kunnenvergeven, al moeten zij erkennen dat hij een dervoorloopers is geweest van de moderne arbeiders-beweging.

K. SIJTSMA.

Leiden, juli 1926.

Page 81: Leidsch Jaarboekje
Page 82: Leidsch Jaarboekje

Rede bij het 50-jarig doctoraatvan Prof. Dr. H. A. Lorentz

door

Prof. Dr. H. Kamerlingh Qnnes.

Hooggeachte Lorentz, beste V+-iesd.Weet ge nog hoe wij 54 jaren geleden, als aan-

komende Studenten van Leiden en van Groningen,te Arnhem door Van Bemmelen met elkander inkennis gebracht, wandelden in de Geldersche bosschenen onze gesprekken liepen over het mooie van deNatuurkunde. En hoe gij verlangdet zelf later ookiets tot haar opbouw bij te dragen. Dat U dit ge-lukken zou, daarvan was men toen reeds zeker. Hagakan daarvan vertellen. Aan de H. B. S. had gij, toende leeraar in de afleiding van de wet van Snelliusuit het beginsel van Huygens bleef steken, dezen opweg geholpen. Uit een andere bron blijkt, dat tweeleeraren, toen zij met een moeilijk vraagstuk voorhet eindexamen geen weg wisten, maar even warengaan zien wat gij er van maakte, die inderdaad dejuiste oplossing reeds rustig neerschreeft. Maar wat

1

Page 83: Leidsch Jaarboekje

2

moet gij U heden overgelukkig gevoelen, wanneergij naast hetgeen gij gehoopt had te kunnen bereikenstelt, wat het U gelukt is tot stand te brengen. Ditis immers van zoo groote beteekenis, dat het onszelfs tot een dieper inzicht in het wezen der natuurheeft gevoerd.

Gij houdt niet van wierook, maar wanneer gij onsvertelt, dat waar gij staat zich eigenlijk slechts eenwolk van kleine electrisch geladen deeltjes bevindt,waarvan wij nu weten dat zij samen nog niet hetmilloenste van de ruimte beslaan, die gij inneemt,en dat door deze ijle wolk van U een etherwindmet een snelheid van 30 K.M. per secunde blaast,en wanneer dat dan alles waar blijkt, zie dan moetgij U voor het ontdekken van zulke waarheden tochwel een beetje wierook getroosten.

Reeds bij Uw zilveren doctor-jubileum hadt gij devoldoening, dat men zich in al de wetenschappelijkecentra van beteekenis met denkbeelden van U bezighield, die reeds het eigendom van het vorig geslachtgeworden waren en U toen reeds tot een beroemdman gemaakt hadden, getuige het Livre Jubilaire Utoen aangeboden en de spoedig daarop gevolgdebekroning met den Nobelprijs.

Thans zijn Uwe denkbeelden tot de grondslagenonzer wetenschap gaan behooren. Dit is zoozeer hetgeval, dat op elk oogenblik zeker wel ergens terwereld college over Uwe theorie wordt gegeven ofeen colloquium over een Uwer verhandelingen wordtgehouden of een geleerde in een tijdschrift bladerendeUw naam ontmoet of over zijn schrijftafel gebogen

Page 84: Leidsch Jaarboekje

3

een Lorentz-transformatie toepast. Misschien dat ter-zelfder tijd ergens een examinandus over de Lorentz-kracht wordt ondervraagd en deze zich dan dankbaarherinnert hoe helder het betreffende in de mooievoordrachten, die gij in Amerika hebt gehouden,uiteengezet wordt.

Hoe gelukkig zal het U heden verder stemmen,dat gij, naarmate Uw werk zijn invloed deed ge-voelen, in steeds ruimeren kring een rijken schat aanvriendschap verworven hebt. Terwijl U de belang-rijkste wetenschappelijke onderscheidingen, de eenna de andere, ten deel vielen, kreeg men ook in hetbuitenland de gelegenheid U persoonlijk te leerenkennen en hebt gij er met Uwe welwillende hulp-vaardigheid en eenvoudige hartelijkheid, evenals inUw eigen land, aller harten gewonnen.

Uw vrienden van heinde en ver samen met die inNederland hebben vertrouwd, dat zij U op den dagvan Uw gouden doctoraat een vreugde zouden be-reiden, wanneer zij U als ‘t ware in een beeld samen-gevat, de sympathie en vereering, die gij overal hebtverworven, voor oogen stelden.

Wij vleien ons, dat de lijst van leden van onsInternationaal Comite, welke, al behoefde voor elkland slechts een kleine, tot de U persoonlijk of doorhun werk het allernaast staanden te beperken, groepvan natuurkundigen en een enkele vertegenwoordigervan de industrie te worden opgenomen, als onder-teekening van de Internationale Circulaire deze toteen historisch document heeft gemaakt, tot U zalspreken als de stem van de geheele natuurkundige

Page 85: Leidsch Jaarboekje

4

wereld. Die van ons Nationaal Comité, met de velekringen, die het vertegenwoordigt, als de stem vanallen, die U dank brengen voor hetgeen gij ten batevan Nederland hebt gedaan.

Onze Comité%, voor welke beide mij de eer tebeurt valt het woord te voeren, komen U thansnamens een tweeduizendtal Nederlandsche en Buiten-landsche vrienden en vereerders geluk wenschen enhuldigen.

Door Uw bezoek aan Pasadena en het winter-verblijf met Uwe vrouw in het heerlijk klimaat vanCalifornië uit te stellen hebt gij Uwe talrijke Neder-landsche vrienden en vereerders de gelegenheid ge-geven U allen eindelijk dan eens van hun gevoelenste doen blijken. Bij vorige heuglijke gebeurtenissenviel dit voorrecht steeds slechts een beperkten kringte beurt.

Het was geheel in Uw geest, dat, toen bij Uwzilveren doctoraat U in Uw Livre Jubilaire, naar dewoorden van Poincaré, die zelf medewerker was,,,een gedenkteeken werd opgericht”, Haga en ik, dieU reeds in den voormiddag als oude vrienden kwamenfeliciteeren, U dit werk, zwaar van wetenschap, ge-zellig keuvelende overhandigden. Toen ‘s middagsBosscha U het ridderlint op de borst kwam spelden,geschiedde dit op een huiselijke receptie.

Zulk een eenvoud te betrachten zou nu onmogelijkzijn. Buitendien zou dan aan de beteekenis van dezenhistorischen dag geen recht wedervaren. Wij ver-heugen ons, dat gij de gastvrijheid van het huis vanUwe Alma Mater voor Uwe receptie hebt aanvaard.

Page 86: Leidsch Jaarboekje

5

De ontvangst door Rector en Senaat aan U en deUwen bereid, het eeredoctoraat U verleend, de aan-wezigheid hier van Z. K. H. den Prins der Neder-landen als uiting van de belangstelling van hetKoninklijk Huis, van zijne Excellentie den tijdelijkenVoorzitter van den Ministerraad, van zijne Excellentieden Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten-schappen, van de buitenlandsche geleerden, die zichdoor het barre jaargetijde niet hebben laten afschrikkenvan hun spontane reis, van zoovelen op wier ge-negenheid gij prijs stelt, de woorden door den Rectortot U gericht, dat alles zal U het geheele beeld vanUw loopbaan met al het goede, dat zij U bracht,voor den geest brengen.

Gij hebt wel eens gesproken van de gelukkigeomstandigheden, die tot Uw welslagen hebben mede-gewerkt, waar wij U in het bijzonder danùbaar voorzijn is, dat gij van deze steeds zoo ten volle partijgetrokken hebt, om in vasten gang Uw gaven steedsverder te ontplooien. Dit maakt, dat Uwe loopbaanzich voor ons ontrolt als een schouwspel van buiten-gewone schoonheid, waarvan elk tafereel beantwoordtaan het ontstaan van een nieuw wetenschappelijkleven.

Uwe dissertatie roept al dadelijk de herinneringop aan de mooie golf van bezieling voor de exactewetenschap, die met de stichting der H. 9. S. verbandhield, en waarvan de dissertatie van Van der Waalsin ‘73 de eerste uiting was geworden. In Uw tweedestudiejaar hadt ge reeds Maxwell gelezen en hoeUw studie was, had Kaiser eens in een korzelige

Page 87: Leidsch Jaarboekje

6

bui na een college gezegd: ,Ze begrijpen er allenniets van, alleen die eene jongen met die zwarteoogen”.

Welk een gelukkig beeld van ongestoorde studiebrengen U die drie jaren voor en twee jaren na Uwepromotie voor den geest. Jaren van hard werken enidealistisch streven, die gij in de stille studeerkamerin het ouderlijk huis te Arnhem, waar gij enkel aande Avondschool les had te geven, doorbracht, metde autodidactische studie van Helmholtz en Maxwell,en waar gij, Maxwell de hand reikende, in Uwedissertatie het program hebt opgesteld van de systema-tische ontwikkeling der electromagnetische theorievan het licht, waarvan de uitvoering Uw levenswerkheeft beheerscht.

Hoe gelukkig hebt gij ook partij getrokken vande eerste jaren van Uw professoraat te Leiden, waarRijke, die den Studenten reeds gezegd had, ,,dat zijnu een knappen professor in de mathematische physicakregen”, zelf, wanneer hij met hen op een moeilijk-heid stuitte, zich met een: laten wij het hem maarvragen, want die zal het weten, tot U wendde.

Door de onderwerpen van Uw colleges, toen noggering in aantal, te kiezen in nauw verband metUwe eigen studie, deedt Gij Uwe leerlingen mede-genieten van hetgeen U aantrok, en medeleven metden onderzoeker. Elk jaar hebt gij Uwe eigen be-schouwingen gegeven over iets, dat juist uit een ofander oogpunt belangrijk was geworden, terwijl gijhet U tot wet had gemaakt om nooit iets voor tedragen, dat niet door U ten volle doordacht en in

Page 88: Leidsch Jaarboekje

voortreffelijken vorm - gij hadt het U door de studievan Helmholtz eigen gemaakt - gebracht was. Vanhoeveel belang is de toewijding van die dagen nietgeweest om Uwe colleges en wetenschappelijke voor-drachten te ontwikkelen tot die ,,festijnen der weten-schap”, waartoe gij ze door rustelooze volmakinggedurende een kleine halve eeuw hebt opgevoerd.Hoe hebt gij U deze jaren ten nutte gemaakt om overde verschillende punten der Natuurkunde het ,qetvan kennis te slaan, waarvan gij telkens de mazenhebt vernauwd en waaraan gij het mooie, wat laterUw aandacht kwam trekken, hebt aangehecht”.

Hoeveel voldoening hebt gij ook gehad van deliefde waarmede gij U toen reeds op de kunst zijtgaan toeleggen anderen van dienst te zijn. Wanneeriemand een college had moeten verzuimen hem ditprivatim bij te vertellen werd door U vanzelfsprekendgevonden. Maar herinnert gij U, hoe gij, toen zulkeen verzuim eens twee maanden bedroeg en de candi-date haar schrift opensloeg om een dictaatje te maken,gij er nog snel bij bedacht: 0, dat hoeft niet, ik zalhet wel opschrijven, terwijl ik praat.

Wanneer men over Uwe hulpvaardigheid begint,raakt niemand uitgepraat, of het nu de chemici be-treft, voor wie gij herhaaldelijk theoretische collegeshebt ingericht, of de philosofen, aan wie gij in hetbegin van Uw professoraat op de Sterrewacht decolleges over Wiskunde hebt gegeven, waar de physicimooie wiskundige hulpmiddelen als de reeks vanFourier leerden kennen, en waaruit Uw Leerboekder Differentiaal- en Integraalrekening ontstond, of

Page 89: Leidsch Jaarboekje

8

dat men de ingenieurs hoort, aan wie gij, ten be-hoeve van de vooruitberekening van den invloed derZuiderzeewerken op de getijbewegingen en de storm-vloeden, den weg tot het behandelen van onoplos-baar geachte vraagstukken wijst l), of wel dat het- om heel andere voorbeelden uit Uw loopbaan tenemen - Schreinemakers geldt, die U een stuk terbeoordeeling voorlegt, of Korteweg, die U over deHuygens-uitgave raadpleegt en dien gij soms metprachtige vondsten verblijdt.

Tijd om iemand iets uit te leggen weet gij altijdnog te vinden. Toen in Amerika alle vrije minutenvan den dag, die de voordrachten overlieten, bezetwaren met afspraken voor conferenties, zag men ge-leerden komen om zelfs nog op den weg van Uwewoning naar de collegezaal door U onderricht teworden.

Zoo hebt gij steeds, naar een woord van VanBemmelen, ieder getoond : Uwe vriendelijkheid vanhart en nederigheid van gemoed, die U gul en gaarnedoet geven van het goud van Uw verstand.

Uwe warme belangstelling in het lief en leed vanwie met U in betrekking kwamen, kan hen doenbeseffen, wat gij zijt voor diegenen, wien gij Uwhart in vriendschap ontsluit.

In de eerste plaats was het ook Uwe hufpvaardig-

1) De verandering in de getijbeweging tengevolge van de verbindingvsn Wieringen met h’oord-Holland, die veel belangrijker is, dan al-gemeen gedacht werd, bleek met de langs dezen weg voorspelde over-een te stemmen, wat met algemeen geloofd werd vooi- men zich ermot riqm oopen van kon overtuigen.

Page 90: Leidsch Jaarboekje

9

heid aan den vriend, welke er U toe bracht al spoedigeen nieuwe zeer zware onderwijstaak aan de U op-gedragene toe te voegen. Het was kort nadat ik Uwnaaste collega had mogen worden.

Mijn laboratoriumplannen hadden Uw volle sym-pathie gevonden, en al was het aantal candidatenom wier verdere leiding wij zouden hebben te wed-ijveren, gij als theoreticus en ik als experimentator,zoo gering, dat wij om in de goede stemming teblijven, een, die twee namen had voor twee telden,onze idealen werden daardoor niet in hun vluchtbelemmerd. Naast de behartiging van de belangender toekomstige experimentatoren ook nog het al-gemeene onderwijs te verzorgen, bleek voor mij echterte zwaar. Toen hebt gij mijne gezondheid gered dooronmiddellijk het groote college van mij over te nemenen zijt gij daarmede ook na mijn herstel op den voetvan een nieuwe arbeidsverdeeling voortgegaan. Gijzoudt daardoor, zoo voerdet gij aan, dan degelegen-heid hebben om met de verschijnselen in aanrakingte blijven en ik om mij aan het Laboratorium tekunnen wijden. Zonder eenige verdere regeling danons vertrouwen op onze vriendschap en op onzeliefde voor de wetenschap staken wij in zee. Gijkunt nauwelijks weten hoe gelukkig ik mij gevoelU ook in dit gedenkwaardig uur dank te zeggen voorhet voorrecht, dat gij altijd mij Uwe vriendschap,die zich ook tot onze gezinnen ging uitstrekken, enUwe samenwerking zijt blijven schenken en dat alde jaren sinds dien tijd het een glorie en gelukvoor het Laboratorium geweest is, dat gij daar het

Page 91: Leidsch Jaarboekje

10

tehuis van Uw professoraat hebt willen vinden.Het werken met uiterst gebrekkige hulpmiddelen,

de bezwaren van het steeds nijpender ruimtegebrek,gij hebt ze U getroost, door U in de moeilijkhedenvan het Laboratorium te verplaatsen, en Uwe sympathievoor wat daar beoogd werd in de weegschaal tewerpen tegenover de lasten, die de verwezenlijkinger van voor U medebracht.

Met volle liefde hebt gij het groote college gegevenen Uwe bezieling in het ontvankelijk gemoed vaneerstbeginnende studenten overgestort. Gij voegdeter al dadelijk het persoonlijk geven van het practicumvoor de medici aan toe. Later bracht het U ook nogtot het schrijven van Uw Leerboek over de Beginselender Natuurkunde. Een vriend, die zich bezorgdmaakte, dat gij, dit voegende bij al Uw andere werk,U zoudt overwerken, kondt gij geruststellen met:0, daar is geen gevaar voor, dan val ik in slaap.

Welk een heerlijk evenwicht van lichamelijk kunnenen geestelijke gaven, te treffender omdat het gepaardgaat met een niet minder gelukkig evenwicht vanhoog intellect en klaarheid van gemoed. Hoe dikwijlsheeft dit U ook in staat gesteld in moeilijke gevallenverzoenende oplossingen te vinden. Geen wonderdat Uw invloed zich van Leiden uit over ons ge-heele land ging uitstrekken. De wetenschappelijkebelangen buiten die van Uw eigen onderzoek enonderwijs, in welker dienst gij U gingt stellen, namenreeds in het begin der tachtiger jaren een zoo grootenomvang aan, dat men wat Uw gezamenlijk werkbetreft, in tegenstelling met de voorafgaande Leidsche

Page 92: Leidsch Jaarboekje

1 1

periode, daarna van een Vaderlandsche periode magspreken.

Al de U toevertrouwde belangen hebt gij wetente verzorgen, terwijl gij vervuld waart met het bijuitnemendheid moeilijke vraagstuk betreffende dewijziging der electromagnetische en optische ver-schijnselen door de beweging der lichamen. Gij hadtU de kunst eigen gemaakt in den vrijen tijd, dienUw omvangrijke arbeid voor anderen U liet, terstondweer gereed te staan, om verder te gaan met debehandeling van fundamenteele vragen en hoofd-brekende kwesties, waaraan elders natuurkundigenvan de eerste grootte zonder succes hun krachtenbeproefden en die door U werden opgelost. Het isof gij Uw onderzoekingen doet zooals een vogel zijnlied zingt.

De invloed door U te Leiden uitgeoefend breiddezich intusschen voortdurend uit. Allergelukkigst werktehij op de natuurkundigen, die het Laboratorium totzich trok, en langeren tijd, dikwijls ook als assisten-ten bij U, vasthield. Uw opgetogenheid, wanneer erergens weer een nieuw ,effect” gevonden was, Uweverrukking over het mooie van een experiment, ofhet nu hooge nauwkeurigheid beoogde, of pioniers-arbeid was, Uw ingenomenheid met het aardige ineen nieuw onderwerpje, wanneer een laborant dit opons seminarium - laatst vertelde mij een er nogvan - ging demonstreeren, het was alles even op-wekkend en aanmoedigend. Door Uwe theoretischecolleges geboeid bleven de experimentatoren na hundoctoraal en verder zoo lang zij konden tot Uwe

Page 93: Leidsch Jaarboekje

12

trouwe toehoorders behooren en droegen hunnerzijdsweder bij tot het verhoogen van de eischen, die gijaan Uw onderwijs steldet.

In geregelde voeling met het theoretisch onderwijsontwikkelde zich intusschen anderzijds het experi-menteele streven, dat aanstonds gericht was gewordenop het verkrijgen van nieuw materiaal tot uitbreidingvan het gebied, waarop onze vaderlandsche theorieënzich bewogen. Terwijl het werk in de richting derlatere specialisatie van het Laboratorium geregeldvorderingen maakte, groeiden in het bijzonder ookde vruchten aan, welke de andere reeks van onder-zoekingen, die er ondernomen was en die te Uwereere de Lorentz-serie genoemd werd, afwierp. Zijwerd schitterend bekroond door de gelukkige ont-dekking van Zeeman, waarna de samenwerking vanUwe theorie met dit experiment het Laboratoriumeen der schoonste episoden uit de nieuwe Natuur-kunde deed doorleven.

Uw onderzoek over de voortplanting van het lichtin de bewegende middenstoffen en Uwe verklaringvan het Zeeman-effect staan als monumenten naastUw loopbaan van toewijding aan vaderlandsche be-langen der wetenschap, monumenten, die in schoon-heid alleen nog overtroffen worden door Uwe ver-handeling van 1904 met hare contractie der electronenen hare voltooiïng van Uwe wonderschoone elec-tronentheorie.

Door de uitbreiding, die hetgeen gij voor de be-langen der theoretische physica deed intusschengekregen had, was de toestand, dat gij nog altijd

Page 94: Leidsch Jaarboekje

1 3

met het groote college belast bleeft, reeds lang on-houdbaar geworden.

Gij hebt toen ge, in 1906 naar München geroepen,den eisch kondt stellen, van dit werk ontheven teworden, weder een buitengewonen dienst aan Leidenbewezen, door te verlangen dat het door een Hoog-leeraar zou worden overgenomen, waardoor Kuenenals tweede experimentator naar Leiden kon komen,wiens, helaas te vroeg afgesneden, werkzaamheidvoor de ontwikkeling van het Laboratorium verdervan de grootste beteekenis is geworden.

Had in dit laatste deel van wat ik noemde UweVaderlandsche periode het buitenland reeds meer enmeer mogen genieten van Uwe gaven, de periode,waarin Uwe behartiging van internationale belangender wetenschap een grooten omvang kregen, wat alweder geschiedde zonder dat Leiden of Nederlander bij verloren, werd ingeleid door Uw Voorzitter-schap van de Conseils Solvay en sterker geaccen-tueerd toen directeuren van Teyler’s Genootschap,met een inzicht, waarvoor de geschiedenis hun dankzal weten, U naar Haarlem riepen in dier voege,dat gij aan Leiden verbonden kondt blijven. Doorde benoeming van Ehrenfest als opvolger naast U,hebt gij voor Uwe nieuwe bemoeïingen, waarbij laat-stelijk nog de Commissie voor het Institut Interna-tional de Coop&ation Intellectuelle is gekomen, meervrije energie beschikbaar gekregen. En weder heeftde behartiging van de nieuwe U toevertrouwde be-langen U niet verhinderd om met vasten gang denweg van Uw onderzoek te vervolgen en belangrijke

Page 95: Leidsch Jaarboekje

1 4

beschouwingen te geven in verband met Einstein’srelativiteitstheorie en met de nieuwe grootheid, diezich als quantum in de natuurverschijnselen openbaart.

Aan de besprekingen van deze en aanverwanteonderwerpen zijn reeds eenige van de Conseils Solvayonder Uw voorzitterschap gewijd. En gaarne zult gijU herinneren hoeveel gij door die samenkomsten teorganiseeren, hebt bijgedragen tot het levensgelukvan onzen betreurden vriend Ernest Solvay.

Voor de vrienden en landgenooten van U, die aandeze Conseils mochten deelnemen, was het een bronvan gerechtvaardigden trots en vreugde U, van denvroegen ochtend tot den laten avond bezig met al-lerlei regelingen, bij het leiden der zich over denganschen werkdag uitstrekkende vergaderingen, enhet in drie talen tegelijk denken om de meeningenvan ieder op te vangen en deze dan aan de anderen,soms zelfs in helderder vorm weer te geven, bij hettreffen van den juisten toon en bij het wekken vanden gewenschten geest van vertrouwelijkheid, eneindelijk nog bij recepties en banketten het woordvoerende, Uwe gaven er ten volle te zien ontplooien.

Innig wenschen wij U geluk, dat gij op Uw leef-tijd, U nog in het bezit van Uwe volle gezondheid,werkkracht en jeugdige bezieling moogt verheugen,en brengen wij hulde aan Uwe vrouw, die steedsUw steun is geweest en U op al Uwe reizen vergezelt.

Toen met Uw 70e jaar volgens de wet aan Uwambtelijk werk een einde kwam, heeft de kring vanUwe intieme wetenschappelijke vrienden gemeend,U geen beter hulde te kunnen brengen, dan tot U

Page 96: Leidsch Jaarboekje

1 5

het verzoek te richten, als het ware in een profes-soraat van hooger orde, bevrijd van alle banden,voort te gaan met de uiteenzetting van Uwe be-schouwingen over de vraagstukken der physica. Hoegelukkig gij ons met de inwilliging van dat verzoekvoorhands al hebt gemaakt, blijkt wel daaruit, datge reeds naar een grootere collegekamer hebt moetenverhuizen.

Thans komen onze Comite’s, vervuld van dank-baarheid aan U, een tweeledig verzoek tot U richten,dat hun stof tot nieuwen dank zal geven.

In de eerste plaats verzoeken zij U Uwe verhoudingtot het Leidsche Universiteitsfonds en de LeidscheUniversiteit in denzelfden geest als zij werd ingezetvoor het leven te bestendigen en op deze wijze deeerste te worden, die een internationaal professoraatvan deze soort, alleen voor de allereersten weggelegd,zult bekleeden.

In de tweede plaats verzoeken zij U wel de be-stemming, die U het beste zal schijnen, te willengeven aan het Lorentzfonds ter bevordering van debelangen der theoretische physica, dat door hen isbijeengebracht, teneinde U tot hulp te zijn waar gijmet den zonneschijn van Uw sympathie wetenschap-pelijk leven wilt koesteren.

Waar het onze wensch was, dat ons land broeder-lijk met het buitenland zou samenwerken om dittweeledig verzoek tot U te kunnen richten, zal hettoch een ieder goed doen, onze hoop vervuld tezien, dat ons land het leeuwenaandeel in het ge-meenschappelijk werk, waardoor ruim een lori gouds

Page 97: Leidsch Jaarboekje

1 6

is bijeengebracht, zou behouden. Nederland weet ookin ruimere kringen te waardeeren, dat ge te middenvan ons leeft en werkt, en dat het o’y1ze Lorentz is,die een plaats inneemt in de rij van de meest uit-nemenden van alle volken en tijden.

Van de warme aanhankelijkheid van den kring,die U het naast staat, getuigde de ontroering, dieallen vervulde, toen gij met enkele eenvoudige woordenhet laatste college, door U als 70-jarige gegeven,besloot en rondgingt om ieder de hand te drukken.

Moogt gij nog lang voor ons blijven wat gij voorons zijt.

Page 98: Leidsch Jaarboekje

Leiden in het begin der B 7e eeuw.

Onder de vele merkwaardige bescheiden, die zichnaast de officieele in het gemeentelijk archiefdepotte Harderwijk bevinden, nemen de manuscripten af-komstig van den Burgermeester Ernst Brinck (& 1583-1649) een voorname plaats in. Het zijn er in ‘tgeheel 47, alle in boekvorm, in 4G, klein-80, en 120formaat.

Ze bevatten voornamelijk adversaria, van denmeest uiteenloopenden aard, uittreksels uit toenbekende werken, en vele andere zaken,

Een der merkwaardigste van deze geschriften, ookal, omdat het geheel oorspronkelijk werk is, mag zekerwel genoemd worden het Itinerarium of Reisboek,dat loopt van 1595 tot 1607, in welk tijdvak Brinckachtereenvolgens Duitschland (2 maal), Frankrijk enZwitserland, Nederland en Engeland bereisde. Opomstreeks 13-jarigen leeftijd ging hij reeds in Durlach(Baden) studeeren, na in Harderwijk de Veluwscheschool (die later Hoogeschool is geworden) te hebbenbezocht.

2

Page 99: Leidsch Jaarboekje

1 8

In zijne reizen door Nederland komt ook eenebeschrijving voor van Leiden en omgeving, waarBrinck tweemaal voor langeren tijd vertoefd heeft;echter blijkt niet dat hij als student aan de Academiewas ingeschreven, hoewel hij wel lessen aan deAcademie gevolgd heeft. Wij achten deze daIIteeke-ningen van voldoende belang om ze aan onze lezersaan te bieden in de oorspronkelijke bewoordingen,welke hier en daar met Latijnsche zinnen doorspektzijn, die wij gemakshalve hebben vertaald. Wie zichvoor de persoon van Brinck mocht interesseeren zijgewezen op het in 1868 verschenen werkje van Jhr.F. A. van Rappard: Ernst Brinck . . . , eerst secretarisvan het Nederl. Gezantschap te Konstantinopel, laterburgemeester van Harderwijk, alsmede op een bij-drage van denzelfden auteur over eene collectie AlbaAmicorum (waarbij er drie van Brinck waren) in dewerken van de Maatschappij der NederlandscheLetterkunde, jaargang 1856.

***

LEYDENIs een grote schone plaisante ende volcrijcke statt,

ja die populeuste naest Amsterdam, oeck die grootsteende die meest contribueert 1).

Hefft een seer schoon statthuys; als oeck eenschone strate, genant die Breestrate, alwaer is denBlauwen Steen.

1) Namelijk in de lasten van het gewest Holland, dat toen uit detegenwoordige provincien Nuora- en Zond-Holland bestond.

Page 100: Leidsch Jaarboekje

1 9

Daer is oock een schone poort, genant die Rhijns-burger Porte, hefft getost over die 100 M gulden,wort oeck genant die duytchens poorte, omdat opeen tonne biers een duyt te meer wurde gesett totopbouwinge deser poorte.

Midden in de statt is die Burcht, opus Romanum[een werk der Romeinen], alwaer is een seer diepeputte, van die welcke men vertelt dat sie een uit-ganck hadde tot an Catwijck op Zee, ende daersolde eens een endte daerin gesmeten sijn, welckedaer weder uutgecomen sal sijn.

S. Peterskerck is een fraye kerck in welckers chorhangt een vane of een wimpel, welcke Pieter vander Does creech van die Spaensche vlote Ao 1588.Hy is so lang, dat hy op een manslengte nae van‘t gewolfft aff op der aerden reict.

Hij is meer dan een manslengte opgewonden, hetbeeld van den gekruisigden Christus is er op ge-schilderd met deze inscriptie : Exsurge Deus et vindicacausam tuam [Sta op, o God, en beschut Uwe zaak].

In het koor van die kerk ligt begraven Philippusvan Marnix, Heer van St. Aldegonde, boven zijngraftombe bevindt zich zijn wapen; ook ligt hierFranciscus Junius. Vóór het koor rusten : Joh. Heurnius,Gerardus Bontius en Rhampseus 1).

Het grootste ende schoonste glasz dat in deserkercke is seit men geschildert te sijn van DavidJorissen 2).- -

1) Bekende hoogleeiaren.2) David Jorisz., de lwtere bisschop der Wederdooyers, ~88 eerst glas-

schilder te Delft en stierf te Basel in 1566.

Page 101: Leidsch Jaarboekje

20

Die Hogelantsche kerck is een fray gebouwsel,seer hooch maer niet uuthgebouwen. In templo Gallico[de Waalsche kerk] zijn te zien de monumenten vanJos. Scaliger, Carolus Clusius en Trelcatius.

Hier wort alle Sondach geprediget in 3 Neder-lantsche, 1 Fransche, 1 Engelsche, 1 Luthersche endein omtrent 3 Mennonistische kercken openbaer 1).

In dese statt en is geen toren maer alleen etlickecleine torenkens.

Daer en is geen statt in Europa, die moeglichschoner ende puntlicker straten hefft, als dese; sieworden vast alle 8 dagen gewasschen voer een iedersijn deure, ende hoe meer het regent, hoe sie claerderworden 2).

Hier is een huys genant die Arcke Noë, ende menseyt het nae die manier getimmert sal sijn, het isoock seer drollich gemaect van ansien.

Die Academie is een schoon gebouw met schoneende ample auditorien, per bienniua usus fui domi-cilio huius Lycei, quo tempore hos Clarissimos virostune coram spectabam 3) :

Josephum Scaligerium, Franciscum Junium, Francis-cum Gomarum, Jacobum Arminium, Paulum Merulam,Petrum Scriverium, P. Bockenbergium, LudolphumColoniensem, Janum Houtenium secretarium, Fran-

1) Wij zijn in den tijd dat aan de Katholieken de openbare eere-dienst verboden was.

2) Dit staaltje van buitengewone Hollandsche zindelijkheid valt denQelderschman natuurlijk bijzonder op.

3) Ik heb twee jaren gewoond in het huin van deze school (waar-schijnlijk bedoelt hij het Statencollege), in welken tijd ik de volgenderoemruchtige mmnen vooi oogen heb gezien.

Page 102: Leidsch Jaarboekje

21

ciscum Douzam & tres comites in Stirum et Bronck-horst 1).

Voir die Academie is met steen geplaveyt ,,Musacoelo beat” [de Muse verheugt den Hemel]. Hierbystaet Hortus Medicorum, een schoon stuck wercksmet alderley vremden cruyden. Daar heb ik denplataanboom en den Indischen vijgenboom gezien,buitengemeene tulpen en een waringinboom die op100 thalers werd geschat; hij is tweemaal geschil-derd, aan den schilder van die schilderij zijn 16gulden uitbetaald.

Ik heb hier een levenden arend gezien, ook eenlevende schildpad ter grootte van mijn hoed; siewas bont van swart ende witt. In die gallerye sietmen geweldige grote Indiansche rieden, als oeck seergrote schilden van schiltpadden. Item een rattenconinck ende een seer grote vledermuys. In aedibusPauwii [in het huis van Pieter Pauw] heb ik gesieneen van die seer groote vogelsbecken, item eenpeertgen sijnde een drinckgeschir, gemaect van eengeheele huyt van een ongeboren calff, sijnde bont,root ende wit, seer aerdich. Ik heb hier een liefhebbervan oudheden gekend, Van der Wyke geheeten, diewelcke hadde 15000 verscheyden stucken schilderyen.

1) De eerstgenoemden zijn de beroemde hoogleersren, Scriverius enBoekenberg waren geschiedkundigen, Lud. van Keulen is de wiekun-dige die het getal ,,pi” berekend heeft (het zoogenasmde Ludolphi-aansche getal), Jan van Hout was zoowel secretaris van de stad alsvan curatoren der Academie. Frans Douza was de 4de zoon van JanusDouza. De drie Graven van Limburg Stirum zijn de broeders HermanOtto, George Ernst en Willem Frederik.

Al deze beroemde mannen bebben Rcinck’8 alba mnicomru met eeninecriptie vereerd.

Page 103: Leidsch Jaarboekje

22

Ik heb ook in deze Academie dikwijls personen inde rechten en medicijnen zien promoveeren.

In mijn tijd (1605 en 1606) was het aantal studentenongeveer 700.

Jaarlijks wordt een Rector Magnificus gekozen, aanwien bij een plechtigheid een met zilver beslagenscepter door de pedellen wordt vooruitgedragen.Toen hing er ook in de gehoorzaal der Theologeneen tapijt, in welcke gewerckt is het Belech vanLeyden, seer aerdich met het ontsett daerby ; ‘t iseen stuck, hefft getost 600 gulden. Hier is een prachtigebibliotheek, waarin een geschilderde beeltenis te zienis van Willem Prins van Oranje en van Maurits,van Aristoteles ,,ad vivum” [naar ‘t leven], ook vanErasmus en van Rampsaeus. Ook een afbeeldingmet het wapen van Scaliger met een bysondere cassevan sijn testament. Hier siet men sceletons van mans,vrouwen, kinderen en van veelderley gedierten endevogelen, ja tot een muys toe.

Aen die brugge die over ‘t Vliet gaet staet eeneinscriptie, inholdende van dat ontset ende ververschingevan victualien, een memorie, daer die schepen eerstdoorcamen.

By die Anatomie is die schermschole der studenten.Daeraen is oeck een auditorium, daer men Mathesis

placht te doceeren in ‘t Nederlands. Hiervan wasMagister: Ludolphus 1) ende noch enen Professor.

Hier sijn oeck 2 fraye doelens, in welcker eenstaet een fray huys in welckers glasen of vensteren

lj Lndolphns Coloniensis.

Page 104: Leidsch Jaarboekje

23

gemalet staen ad vivum alle die Graven van Hollandt.Est et in hac urbe Aula Principis [in deze stad is

ook het Prinsenhof]. Ook een prachtig huis vanGebhard v. Truchsess r), die het vroeger bewoondheeft 2).

De wallen van deze stad zijn rondom meest meteen haegdoren bepotet. Daer en is geen statt inHollant daer meer frayer lustiger tuynen of hoven sijnals hier. Te Leyden rekent men wel 100 M Sielen.Daer sijn 17000 menschen die alleen van aalmoezenleven, behalve die Walen, Engelschen, Lutheranenende Menisten; dese onderhouden elck die synen.

Te Leyden sijn eens op een wekenmarckdag aen-gecomen 1800 schuyten.

Voir het Statthuys staet met gulden letters ge-schreven die historie van ‘t belech der statt, en hoedatter 6000 menschen van honger doot bleven.

Die statt Leyden met die laetste vergrootingenbegrijpt in sich 172 Rijnlantsche morgens, item om-trent 30 Eylanden, straten ende stegen 172, behalvedie straetgens die geen doorganc hebben, 24 waterensijn in die statt, die bevaren werden. Bruggen, soosteen als houten, 95 behalve die ront omme de stattsvestsloten leggen.

In die buyrte Pathmos is een strate genant hetMierennest; daer sijn seer veel kinders, dicunt istumlocum fecundissimum esse [men zegt dat dit een zeervruchtbare plaats is].

Leyden is gedeylt in 77 gebuyrte; over ieder is

1) Gebhard Trnchwss von Wnldbnrg, Am?sbis%?hop v8.n Kenlen(1577-X9, die het asrtsbiadom wllde secnl~~riewzm. Hij stierf in 1691.

Page 105: Leidsch Jaarboekje

24

een heer met syne raetsheeren, sorge dragende datdie buyren in vrede leven en die dooden eerlick be-graven worden.

Te Valkenborch hebbe ick verscheyden reisengesien den vermaerden peerdemarckt.

Catwijck op Rhijn is een fray dorp.Niet verre van Catwijck op Zee heefft die Rhijn

een einde, stotende aen die duynen. Daernae watverder heb ick de plaets gesien, waer vroeger deRhijn sich in die Zee ontlasste.

Daer is noch een grote wijde, tusschen die duynendoor, t’welck men heet het Mallegatt, eertijts voordese troublen gegraven om te sijn als een havenvoor die van Leyden, maar door den Oorloghe ishet niet afgemaeckt.

Hier is noch een sluyse, daerdeur men het hogewater der Zee daerdoer laet Iepen, om solt water 1)te hebben.

Te Catwijck is wonder te sien, hoe de Zee dieduynen aldaer, met geheele huysen henwech spoelt.

Op een duyne staet een toren, loco phari, noctuibi incendentur ignes pro navigantibus [als eenvuurtoren ; des nachts branden daar vuren voor dezeevarenden].

Rontom Leyden heb ick gesien eerst Leyderdorp,het schone dorp Rijnsborg, doer d’welcke voelwatercanalen lopen, sijnde haest bewoont als eenstatt. Vidi hit reliquias monasterii [ik heb daar de

1) Zout water voor de mutketen.

Page 106: Leidsch Jaarboekje

25

overblijfselen van de Abdij gezien]. Hier sijn begravengraaf Willem 1 van Hollant met sijn vrouw endeandere graven met hunne vrouwen, maer die graf-monumenten sijn vernielt.

Item gesien het huys van der Does, Poelgeest,die reliquien van dat olde Romenborch, ‘t huys teAlckemade,Warmont,Teylingen en omliggende Huysenen dorpen.

Op wech naer Amsterveen en Aemsterdam nochRhijnsaterwou, Brasemer meer, Cudelstaert en noch3 buerten : Bilderdam, Ruygenhoeck en Vrouwenacker ;gesien het Aelsmeer en het Hellemeer. Het Harlem-mer meer ben ick te water ende op sleden overgepassiert. Item vidi [heb ik gezien] het Cagher meer;oeck ben ick op het eilandt die Caghe geweest.

Op ‘t Harlemer meer heb ick gesien een schuytgenstaende boven t’ water op 4 palen, tot een gedach-tenisz dat een visscher daermede visch gestolen hadde.

Het is een quaet ongestuymich meer.

Den Haag.

M. VAN WIJHE.

Page 107: Leidsch Jaarboekje

Uit de Geschiedenis van de Gevangenisen het Tuchthuis binnen Leiden.

Leiden is een der weinige Hollandsche steden,waar de oudste plaatselijke en laat-middeleeuwschegevangenis tamelijk intact is gelaten. Ieder mijnerlezers kent hem, den eeuwenouden Gravensteen, eigen-lijk ‘s Graven steen, wijl hij aanvankelijk met het ernaast gelegen ‘s Gravenhof in een der oudste stads-wijken, - het Vleeschhuis-vierendeel, - het middel-punt van ‘t grafelijk bezit binnen Leiden uitmaakte enoorspronkelijk bestemd was tot een ,,vanghentoren”en ,,carcer” voor3 graven gevangenen. Wat al zuchtenhier geslaakt zijn, welke snerpende kreten hier tenhemel werden gezonden, nu eens met de bede omverlossing uit ,,de pijne” van de ,,ijseren banden”,dan weer overgaande in een reeks van vervloekingenen verwenschingen ,,ter hellewaert” jegens onbarm-hartige rechters en onmenschelijke ,stockers” ofcipiers, het zou in emotievolle tooneelen geschilderdkunnen worden, ware het niet, dat onze bescheidenkrachten voor zulk een moeilijke taak tekortschotenen tevens, dat ons onderwerp een strafinstituut van

Page 108: Leidsch Jaarboekje

27

hooger (?) orde en uit later dagen voor de verbeeldingdoet oprijzen.

Want een tuchthuis, - hoezeer de spraakmakendegemeente deze instelling identiek acht met het begripvan een sombere middeleeuwsche kerker, - waseen speciale gevangenis uit de periode der Republiek,waar de gedetineerden, of beter geschreven gecon-fineerden, naar des tijds benaming, het werken moestenleeren, aan geregelden arbeid moesten gewennen,door dien arbeid dienden verbeterd te worden, ineen woord waar arbeid een penologisch begrip vanheilzame strekking vertegenwoordigde. Een tuchthuiswas dus een strafinstituut zoowel als een werkin-richting, een justitieel detentie-oord als ook eencharitatieve instelling, een stichting waar over degestraften desnoods de geeselroede werd gehaald,als zij aan de paal van Vrouwe Justitia warengebonden of zich amechtig voortsleepten in ijzerenketenen en boeien van 30-50 pond zwaarte, zoomedeeen ,,tehuis”, een godshuis, een dier ,,xenodochia”,waarvan Pontanus in zijn Amsterdamsche geschied-beschrijving spreekt, waar de gevallenen, misdeeldenen ook .wittebroodskinderen” of ,kinderen van denverloren arbeid” tot ,,beternisse huns levens” werdengebracht. In een enkel opzicht gaat de vergelijkingop tusschen een middeleeuwsche gevangenis en hetlatere tuchthuis met die tusschen het huidige Huisvan Bewaring en de Strafgevangenis, maar dan nogslechts ten deele, voorzoover het de voorloopigevasthouding en de daarop eventueel gevolgde straf-uitvoering betreft.

Page 109: Leidsch Jaarboekje

28

Beter en duidelijker is het dan ook, de overeen-komst met alsmede het verschil tusschen beidestrafgestichten uit den loop der plaatselijke geschie-denis te demonstreeren. Ten aanzien van het onder-havige onderwerp is dat zelfs noodzakelijk wegenshet zuiver plaatselijk karakter onzer vaderlandschegevangenisgeschiedenis. Elke stad van eenige be-teekenis toch had sedert de eerste of tweede helftder 17e eeuw haar tucht-, spin- of werkhuis en hetparticularisme speelde naast de overbekende ijverzuchtook in deze aangelegenheid een even kostbare alsweinig vruchtdragende rol. Eerst betrekkelijk laatkwam voor Holland de idee op tot stichting eninstandhouding van een gewestelijk tuchthuis,(18e eeuw) maar ook toen ontbrak haar ten dezeeen vruchtbare aarde, om wortel te schieten. Am-sterdam had met zijn modelinrichting van een inter-nationale beroemdheid sedert het uiteinde der 16eeeuw ook in dit opzicht de leiding in handen ge-nomen en gehouden ook geheel den duur der Republiekdoor, en de andere Hollandsche zustersteden volgdende eerste koopstad des lands schroomvallig, hoewelgedwongen, op den voet. Dat Leiden hierin de eerstevolgeling was, vooral op aandrang van zijn op alleterreinen weerbaren en steeds volijverigen SecretarisJan van Hout, dus de eerste filiaalstichting van hetAmsterdamsche Tuchthuis binnen zijn muren zagverrijzen, behoeft niemand te verwonderen, die de,Geschiedenis eener Hollandsche Stad” aan de handonzer eminente leiders Fruin en Blok tot zijn geestelijkeigendom heeft gemaakt.

Page 110: Leidsch Jaarboekje

29

Alvorens dien nauwen samenhang tusschen debeide genoemde steden ten opzichte van de tuchthuis-wording in het licht te stellen, diene hier eerst noguiteengezet te worden, op welke wijze het Leidschetuchthuis als bij- en nevengebouw uit en naastGravensteen ontstond en waarom deze laatste reedsop het einde der 16’: eeuw niet meer aan de toen-maals gestelde eischen voldeed, zelfs juist door destichting der nieuwe strafinstituten van dien tijd zijnbestaan rekte tot aan onze dagen toe. Eigenlijk kaneen en ander in chronologischen zin wel het bestgelijktijdig en naast elkaar aangetoond worden.

* **

Gelijk de Dietsche dichter Maerlant eenmaal zongin zijn ,,Wapene Martijn” van de door hem bedoeldegrafelijke of heerlijke burcht met gevangenis:

,,Hierom stort men smenschen bloet;hierom sticht men metter spoetborghe ende hoghe stenemeneghen te wene”,

zoo zal het ook, laat het dan zijn minder bloedig,op een ons onbekend tijdstip in Rijnlands middelpuntLeiden zijn toegegaan. Er werd voor den graaf een,,hof” gebouwd met den daarnaast gelegen ,,steen”, d.i.gevangenis van steen in tegenstelling met de overigemeest houten gebouwen en huizen. Toen waren hetook binnen- en buitenlandsche oorlogen, die hetbestaan van ,,heerlijke” gevangenissen tot insluitingvan vijanden noodzakelijk maakten. De voortdurende

Page 111: Leidsch Jaarboekje

30

twisten tusschen de elkander bekampende heerenhebben

,,gedaenDicken menighen man verslaen,Ende ghemaect menech orlogheTusschen coninc ende hertoghe,Borgen doet so maken, ende steenen groot,

gelijk de vertaler in den roman van die Rose schrijft,de laatste om de wederzijdsche krijgsgevangenenvast te houden, ter bekoming van een hoogen losprijsof om deze rampzaligen aan onmenschelijke mar-telingen over te geven en aldus een lang gekoesterdewraak te koelen. Of ook hield de graaf er belasting-schuldigen, die niet wilden of konden betalen hetdoor hen verschuldigde offer op het altaar van denimmer overvragenden fiscus, om ze door gijzeling inde boeien of ,,kastyemente int gayoel” te dwingenaan hun verplichtingen te voldoen. Ten slotte werdener tot aan de uitvoering van de op hen toegepastedoodstraffen in de ,,gaten” of ,,diefputten” bewaardde staatsgevaarlijk en maatschappelijk schadelijkgeachte misdadigers, die ,,in een land van goedejustitie” toen als thans niet geduld werden, doch toenalleen op een meer hardhandige wijze uit de gemeen-schap werden verwijderd.

Vooral uit dit oogpunt zal ook de Steen des gravenbinnen Leiden zijn opgericht ter insluiting van Rijn-lands en Leidens gevonnisten beide. Het gebouwwas aanvankelijk door grachten omgeven en slechtsover een brug te bereiken. Het bestond uit twee

Page 112: Leidsch Jaarboekje

31

verdiepingen met keldervertrekken, een z.g. ,,vanghen-toren”, met zware muren opgetrokken, het een alsomberder en massiever dan ‘t andere. Door vleugel-bouw was er ruimte opengelaten voor een binnen-plein, waarop de executies van de uit den ,,carcer”opgetrokken gestraften plaats grepen. In de baljuws-rekeningen betreffende Rijnland vindt men meerdereposten, die ook van een ,,riddercamere” in den,,vanghentoern” gewagen, gelijk die in de HaagscheVoorpoort en de Utrechtsche Hazenberg of andereplaatselijke ,,poortprisoens” voor de meer gekwalifi-ceerde gevangenen was ingericht. Overigens kunnenwe over haar oudste geschiedenis weinig in bijzon-derheden treden, om het eigenlijke onderwerp niette veel uit het oog te verliezen.

In de 15e eeuw verkeerde de gevangenis reeds ineen vrij vervallen staat. De grachten waren op som-mige plaatsen doorwaadbaar en het gebouwencom-plex diende noodzakelijk hersteld te worden. Om destad deze kosten zelf te doen dragen, besloot deBourgondische hertog Philips de Goede haar degevangenis over te doen, onder voorwaarde, dat hijden cipier zou benoemen en de baljuw van Rijnlandevenals de schout der stad zijn gevangenen er kondoen insluiten. Overigens zou het stedelijk gerechtde volle beschikking over de nu tot stedelijk bezitgeworden ‘s Gravensteen krijgen, dus ook de gevon-nisten op het binnenplein voor de gevangenis doenexecuteeren. Maar de stad moest tegen deze overgavealle kosten voor de verbouwing of reparatie dragen.Dit accoord werd aangegaan ten jare 1463 en hier-

Page 113: Leidsch Jaarboekje

32

mede verdween de een na de andere grafelijkebezitting binnen het stedelijk gebied, daar het kasteelnaast de gevangenis in ‘ s Gravenhof omstreeks dientijd door aankoop in particuliere handen overging,nl. aan een tak van de Utrechtsche familie Lockhorst. 1)

Op welke wijze de stad voor die herstelling zorggedragen heeft is niet meer na te gaan, evenminwelke instructies de grafelijke ambtenaar, de cipier,binnen de muren der nu stedelijke gevangenis vanzijn oppersten gebieder meekreeg. Van sommigedezer officianten zijn ze nog geheel of gedeeltelijkbekend, doch helaas van dien te Leiden niet. Hijzal thans de plaats ingenomen hebben van de vroegere,,stockbewaerders” en ,,steenwachters” of ,,stienwaer-ders”, zijn knecht(s) zullen den voormaligen ,,be-slagher” vervangen hebben, die de ,,prisoeniers” inde ,,klinckers”, klinkboeien of Jjzers” sloeg, om hunevasie te beletten, terwijl Leiden toen reeds zijneigen ,,hencker” of beul had, die het werk van denHaarlemschen ,,hanghman” uit de 14e eeuw had over-genomen. Dezen waren de dienaren van den Rijn-landschen baljuw geweest, doch door den overgangvan den grafelijken Steen in handen der stad werdende werkzaamheden van het gevangenispersoneellangzamerhand tot stedelijke officiën gemaakt, waar-van de keuze en benoeming aan Magistraat en Gerechtkwamen. Hiermede liep parallel de overdracht vande rechtspraak over de stedelingen van den baljuwvan Rijnland aan den schout der stad, die met de

1) Zie Blok, Geschiedenis eener Hollandsche Stsd, 1 53, 11 6, 111 21.

Page 114: Leidsch Jaarboekje
Page 115: Leidsch Jaarboekje

‘ S - G R A V E N S T E E N T E G E N H E T E I N D E D E R 16~~ E E U W

< N A A R W E T CHAERT*OUCK VAN s . V A N DULMENHOR~T>.

Page 116: Leidsch Jaarboekje

33

schepenen bij handvest van 24 Juli 1434 het rechtkreeg om ,,recht te doen met den hoichsten van‘s heeren wegen sonder onsen baeliu van Rijnlandtdair by te roepen”. 1) Doch eerst in 1582 had ereen .reunie van tbaillijschap mit tschoutampt” ineen persoon plaats, waarbij na zorgvuldige voorbe-reiding en opstelling der desbetreffende artikelendoor burgemeesters en het gerecht dd. 16 Octobervan dat jaar den 27st”n dv. aan Foy van Brouchoven,bekend als een der moedigste leiders uit den ,,ontzet-tijd”, vergund werd, om ,tofficie van tschoutampt dervoors. stede mittet Baillijschap van Rijnlant gereuniert”te mogen bedienen. 2)

* **Intusschen was het vooral in de 16e eeuw nood-

zakelijk geworden den Leidschen ‘s Gravensteen in be-woonbaren staat te brengen, de gevangenis zelfs be-langrijk te vergrooten, zulks in verband met deheresie en woelingen van kerkelijken zoowel alsmaatschappelijken aard. Wederom tasten we in ‘tduister, hoe men destijds de cellulaire ruimten ver-meerderd en het geheel vergroot heeft, om de talrijkeketters, die voor langeren of korteren tijd op ‘s Gra-vensteen zuchtten, totdat ze of ter dood gebracht,verminkt of verbannen werden, of op vrije voetenwerden gesteld na boetedoening. Slechts een enkelstuk is hiervan bewaard gebleven ten bewijze, datde stedelijke gevangenis toen geregeld dienst heeft

1) Geciteerd bij P. J. Blok, 1, 110.2) Cf. Gerechtsdagboek A, fol. 117, Leidsch Archief.

3

Page 117: Leidsch Jaarboekje

34

moeten doen en bewoond werd. De inhoud er vanis te merkwaardiger, doordat die kettergevangenisdaarin niet /Steen” of ,,‘s Gravensteen” heet, dochvoorkomt onder den naam van Jkoemerd~iet” (15253en een drietal jaren later nog onder dien van,,Eversteyn” (1528). Het is natuurlijk mogelijk, datmet een dezer beide of ook tezamen poortge-vangenissen zijn bedoeld, gelijk in dien tijd meervoorkwam, doordat de gewone stedelijke gevangenisgeen meerdere opname toeliet, doch in het laatstegeval is uitdrukkelijk sprake van het brengen vanden gearresteerde ,,upter stede vangenisse, genaemtEversteyn”.

Misschien waren de namen ook wel tijdelijk ge-kozen ter vervanging van het thans oneigenlijke‘s Gravensteen, in de plaats waarvan die van ,,Scoen-verdriet” althans een meer sprekende en de tijds-omstandigheden weergevende benaming was.

De cipier verleende in deze gevallen hospitaliteitzoowel binnen de muren der eigenlijke gevangenisals te zijnen huize, zulks ten laste van het Hof. Terillustratie citeer ik hier slechts uit de Rekeningenvan het Hof van Holland ter zake van onderhouds-kosten der te Leiden in de gevangenis ,opgelegde”ketters het volgende :

,,Huych Pietersz., cipyer van Leyden, ter causedat eene Reym Jansdr. was heeckelerster, bydenschout der voirss. stede upte vangenisse der selverstede van Leyden, geheten Scoenverdriet, gestelt isgeweest upten elfsten Aprilis anno XVcXXV, endebleeff aldaer gevanghen elff daghen tot twee stuvers

Page 118: Leidsch Jaarboekje

35

sdaechs, facit XXiI, ende worde upten XXW derselver maendt Aprilis vergelogieert tot binnen denhuyse vanden cypier ende aldaer gebleven tottenthienden Septembris anno quo supra, datse al hierin den Haege gebracht wordt opte Voerpoerte, totdrie stuvers sdaechs, facit XXI Q.”

Wegens dezelfde oorzaken werden eveneens reke-ningen ingediend omtrent Marijtgen Thomasdr. baghijn,die 117 dagen in Scoenverdriet en 17 dagen tenhuize van den cipier verbleef; Jacob Jansz. ketelboeteren meester Dierick de Blinde, waarvoor aan dencipier Huych ,,by mijnen heeren vande Financiendes Keysers toegetaxeert ende by desen ontfangerebetaelt zijn” de somma van 63 tb’2 sc. 1).

Ten jare 1528 had een zekere Ghijsbert Aelbrechtsz.,,snyder van Delft, upgeslegen ande doere van SintePieterskercke zekere diffamoese libelle, inhoudendegroote ende zwaere ketterye ende blasphemye vantheylige eerwaerdige Sacrament” en voorts nog degodsdienstoefening tijdens den dienst verstoord door*zekere gelycke brieuen vande voirgaende materie(te werpen) inde preeckstoele”. Deswege werd ophem bij vonnis der Leidsche schepenen een cumu-latie van straffen toegepast, bestaande in geeseling,openlijke boetedoening, gevangenisstraf en een tien-jarige ballingschap, waarvan de voorlaatste inhield,dat de gevonniste na de geeseling terstond gebrachtzou worden ,,upter stede vangenisse, genaemt Euer-steyn” . . . . “ende aldaer blyuen te water ende te~-

1) 6 4 R e k e n i n g van d e n O n t v a n g e r d e r öxp!oiten, 1525 . Algem.Rijkssrch. ‘Li Rage.

Page 119: Leidsch Jaarboekje

36

brode den tyt van twie weeken lang geduerende l).”Zoo lang dan ook tusschen de jaren 1530 en 1570

op de ketters de hechtenis en kerkerstraf toegepastwerden, hetzij als preventieve maatregel, hetzij alsmiddel tot bekeering, bevatte de Leidsche gevangenisop meerdere tijden een getal van 40 gedetineerdenen daarboven. Bij wijze van strafverzwaring werdendeze ongelukkigen dan niet zelden gelegerd tusschende zwaarste misdadigers, die op de voltrekkingvan hun doodvonnis door galg, zwaard of radwachtten, een maatregel, die eveneens veelvuldigwerd toegepast op de beruchte Haagsche Voorpoort.

* **Evenwel, de tijden van vervolging om des geloofs

wille werden ook hier in het laatste kwartaal der16e eeuw vervangen door een periode ‘van betrek-kelijke rust, om zich nog geen halve eeuw laterwederom te herhalen en dan opnieuw de gevangenisin dienst te stellen van de ketterjagerij. Voorloopigzou men zich ook te Leiden ten aanzien van debestrijding der criminaliteit echter geheel kunnenwijden aan de verbetering van het strafstelsel, voor-zoover dit langs den weg van het materieele rechthervorming kon ondergaan in een doelmatiger straf-instituut. Dat werd in de negentiger jaren der 16eeeuw het eerst voor Holland gevonden te Amsterdamin de oprichting van het instituut Tuchthuis. Eenverstandiger inzicht inzake de toepassing der vrij-heidsstraffen brak baan eerst ten aanzien van kinderen

1) P. J. Blok, Leidsche rechtsbronnen uit de middeleeuwen, bl. 83-54.

Page 120: Leidsch Jaarboekje

37

wegens hun onmondigheid; volwassen veroordeelden,die anders voor lijf- en levensstraffen in aanmerkingkwamen, doch die ,,schoon bekwaam om te arbeiden,echter zeer sober van verstand” waren, in ‘t algemeenallen, wien men in rechten op te weinig grondeneen voldoende toerekeningsvatbaarheid kon toeken-nen, doch naderhand ook andere categorieën vanniet te zware misdadigers en wetsovertreders. Delichamelijke straffen hadden dikwijls een hoogst be-denkelijke uitwerking gehad of in ‘t geheel geeneffect gesorteerd en de humane denkwijze der Hol-landsche strafrechters, inzonderheid te Amsterdam,gold wel in de eerste plaats de jeugdigen van jaren,die nog voor verbetering vatbaar waren. Een anderegevangenisvorm, dan de tot nog toe bestaande, in‘t leven geroepen door de tuchthuis- en spinhuis-schepping, zou tot die correctie moeten meewerkenen de arbeid, de opvoeding naar lichaam en geesten een strenge discipline zouden de welkome middelenzijn, om dit schoone doel te bereiken!

Toen Amsterdams schepenen en eerste tuchthuis-regenten gedurende de jaren 1594 tot 1596 aan ditideaal een voorloopigen vorm en gestalte haddengegeven door de oprichting van het Rasp- of Tucht-huis op den Heiligenweg, waar thans de overdektebad- en zweminrichting is, en bovendien voor vrouwenin 1597 nog een Spinhuis hadden doen verrijzen inde nog altijd dien naam dragende Spinhuissteeg,zon men te Leiden ook reeds op middelen, om debedelaars en landloopers, diefjes en dieveggen, jeug-dige misdadigers en werkschuwen, in ‘t algemeen de

Page 121: Leidsch Jaarboekje

38

minst gevaarlijke anti-sociale elementen door ge-dwongen arbeid, het leeren van een ambacht, geregeldeflinke werkzaamheden van den slechten weg af enop den goeden te brengen. Jan van Hout, Leidenssecretaris-dichter, te bekend, om hem hier nader aanU voor te stellen, stond daarbij in ‘t eerste gelid.Hij was het dan ook, die van meet af de aanvankelijkgoed geslaagde pogingen tot dat doel leidde en wiensheerlijk idealisme en warm enthousiasme voor dezaken, het algemeen belang en dat zijn vaderstadrakende, de ontmoedigden telkens weer met nieuwenmoed bezielden.

Laat ons in geregelde volgorde eens zien, tot welkedaden zijn stuwkracht en onvermoeid streven uitlokten.

Zooals bekend is, werd Van Hout meerdere malenuitgezonden door Leidens Magistraat, om elders debelangen der stad te behartigen, een onderzoek inloco in te stellen naar de inrichting en werkwijzevan gestichten en instellingen en daarvan rapportuit te brengen aan het stedelijk bestuur. Zoo vindenwe hem in 1586 te Utrecht, om bij Leicester protestaan te teekenen tegen diens plannen om ‘s landshoogeschool naar de oude Bisschopsveste te doenverplaatsen, zoo was hij te Antwerpen in 1595 ente Rotterdam in 1596 voor ,,der stede saicke endewelvaeren” en reisde hij gedurende de jaren 1597en 1598 tot driemaal toe alleen of in gezelschap vanandere Leidsche deputaten uit den Magistraat naarAmsterdam, om aldaar de werking en de opzet vanhet tuchthuis in oogenschouw te nemen. Ook hier-van bracht hij namens zijn mede-gecommitteerden

Page 122: Leidsch Jaarboekje

39

verslag uit en het zijn deze rapporten, welke totheden de oudste gedenkstukken vertegenwoordigenvoor de kennis omtrent het oorspronkelijk vader-landsche tuchthuiswezen 1).

De van bijzondere voldoening getuigende indrukken,te Amsterdam in het Tuchthuis opgedaan, spoordenwel aan, om ook te Leiden zulk een instituut in ‘tleven te roepen. Maar er was meer, wat daartoe noopte.

In de eerste plaats kunnen we dan wijzen op denachteruitgang en armoede, welke in het Leiden van& 1570 hand over hand toenamen en dientengevolgeook de criminaliteit, inzonderheid onder de jeugdigenvan jaren onrustbarend deden stijgen. Hiertoe werktenmede de droevige tijdsomstandigheden als gevolgvan den oorlog, de insluiting der stad door de Span-jaarden, de langdurige guerilla tusschen de burgersen landsknechten en last not least de slapte in deiakennering, eens de roem der sleutelstad. Prof. Blokherinnert inzake dit pijnlijke tijdsgewricht, dat mid-deleeuwsch Leiden verbond aan het Leiden uit dentijd der Republiek, aan een bekend gezegde dierdagen, nl. dat in Leiden zooveel bedelaars huisdenals in geheel Holland samen 2). Dat moge dan aleenigszins een overdreven voorstelling geven vanhet sociale beeld der stad, gelijk spreek- en zegs-wijzen in dit genre in den regel slechts ten deelewaarheid bevatten, doch het feit der algemeene ellende

1) Over den inhoud dezer rapporten kan hier niet verder uitgeweidworden, aangezien ik ze voor den druk gereedmaakte ter opname inde Bi,jdr. en Meded. v. h. Hixt. Gmootsch. iY27.

2) Blok IJ, 266.

Page 123: Leidsch Jaarboekje

40

binnen haar muren wordt mede gedemonstreerd dooreen groot aantal bescheiden uit de jaren 1570 tot1600. Het door Dr. J. Prinsen mede aan Jan vanHout toegeschreven zeer merkwaardige Rapport vanArmenzorgl) uit het jaar 1577 is daarvan wel eender belangrijkste.

Toen dan ook den 27sten Januari 1598, ongeveerdrie maanden nadat Van Hout zijn eerste bezoekaan het Amsterdamsche tuchthuis gebracht had, hetdesbetreffende voorloopige rapport ter tafel werdgebracht in de vergadering der Groote Vroedschap,maakte de bespreking van plannen tot oprichtingvan een tuchthuis te Leiden het eenige punt deragenda uit. Mr. Nicolaas van Zeyst, pensionaris derstad, leidde deze in met de mededeeling ,,in watvougen nu een jaer off twee geleden binnen der stadtin Amstelredamme opgerecht is geweest zeeckeretuchtnuys, waer inne duer arbeyt, soberheyt vanspys ende dranc ende andere middelen, ontsich ver-oorzaeckende, oock haers ondancx tot leetwesen endebeteringe van leven werden gebracht niet alleen diepersoenen, de welcke in handen van de Justitie ge-vallen zijnde, aen haer leven werden verschoont,maer ooc gestelt andere, diemen mit minder als lyff-straffe malcanderen opten hals placht te bannenz).Ende beneffens de zelve ooc andere moetwillege,

1) Uitgegeven door Prinsen in Bijdr. en Meded. Hist. Qen. dl. XXVI,bl. 113 vlg. Vgl. daarnaast Dr. Ligtenberg, Armenzorg te Leiden tothet einde van de 16de eeuw, bl. 3 vlg.

2) Voorwaar een alleszins duidelijk protest tegen de weinig uit-werkende bannissementsstraffeII.

Page 124: Leidsch Jaarboekje

4 1

dertele ende ongebonde goederluyden kinderen, dieuyt der straffe ende tontsich van haere ouders, vrundenende voochden zijn gewassen ende die doer haerensnooden voorgang andere haers gelycke Jonge Luydenzijn tot groote argernesse”. Ter toelichting werd hierbijgevoegd, mede om ook binnen Leiden het meeren meer. wassende peil der jeugdcriminaliteit wederte doen dalen, ,,van w a t grooter nutschap endevordernisse doprechtenge van zodanige Tuchthuysalreets aldaer was gevonden”l).

Verzocht werd nu de meening der leden te mogenvernemen ,,off men (ook) binnen deser stede tot ge-lycke ziecte van bedorven ende ontuchtige JongerLuyden, alhier (Godt betert) niet dan te veele zynde,niet en zoude mogen ende behooren te gebruyckengelycke medicijne”. De aanwezigheid van een aanbetere eischen voldoend strafinstituut werd te meerwenschelijk geacht ,,mits eenige merckelicke zwaric-heyden, die ter voorschreven vergaderinge warengeopent, daerinne hem tcollegie van Schepenen deserstede jegenwoordelyck was bevindende”. Deze zullenwel voornamelijk het gevolg zijn geweest van eenopeenhooping der werkzaamheden, die door de vier-schaar niet vlug genoeg en tijdig afgedaan kondenworden mede in verband met de snelle toename derbevolking, waardoor een neven-college van vrede-makers sedert 7 Nov. 1598 in ‘t leven werd geroepenz).

1) Ik put hier en voor het vervolg telkens uit een bundel bescheidenin Legger ,,Tuchthuis 1598”. voor een deel bestaande uit losse notitiesvan Jan van Hout (Leidsch Archief).

2) Vgl. in dit verband Blok 111, 173 vlg.

Page 125: Leidsch Jaarboekje

42

Een en ander geeft duidelijk te verstaan, dat menbij de voorstellen tot stichting van het Leidschetuchthuis voornamelijk het oog had op een snelleen betere berechting der jeugd en jongelingschap,die door haar baldadigheden en neigingen tot demisdaad den burgers dagelijks veel last en verdrieten haar rechters veel werk verschaften, zonder datmet de tot nog toe gevelde vonnissen en gevolgdemethoden van straftoepassing eenig succes viel teboeken en iets van beteekenis tot beteugeling vanhet kwaad en verbetering der veroordeelde delinquen-ten was bereikt geworden. Een enkel bewijs daarvanmede als bijdrage tot de geschiedenis van ons 16’-eeuwsch kinderstrafrecht, dat inzonderheid Oud-Leidenuit de laatste helft der 16e eeuw gold, gaf ik reedsop een andere plaats r).

Toen dan ook opnieuw in 1598 bleek, hoe moeilijk,en kostbaar tevens, Leidsche gevangenen elders b.v.in het Amsterdamsche Rasphuis tot ,,beternisse hun6levens” konden worden gedetineerd, en de stedelijkegevangenis ‘ s Gravensteen toch uitgebouwd en geheelveranderd diende te worden, daar het gebouwen-complex zoowel te klein als ondoelmatig werd be-vondenz), zou men het ook hier met veelvuldigertoepassing der vrijheidsstraffen beproeven, werd erbesloten, om ten spoedigste het Amsterdamsche voor-beeld te volgen. Reeds op de Groote Vroedschaps-

1) Ik verwijs de belangstellenden te dezer zake bescheiden naaimijn studie ,,Een geruchtmakend vonnis, in 1598 te Leidengeweren”,in het Tijdschrift voor Strafrecht, dl. XXXIV, bl. 244-270.

2) Vgl. Blok 111, bl. 22.

Page 126: Leidsch Jaarboekje

43

vergadering, bovenaangehaald, waren er voor ditplan stemmen opgegaan, nl. dat men .zoe raschmogelicken is, binnen deser stede ter plaetse, diemendaer toe bequaemst zal vinden, zal voortvaeren totmaeckinge ende timmeringe van zodanige Tuchthuys”.Een geschikt terrein zou worden uitgezocht, omdaarna ,,den gront off platte forme te doen bewerpen”,een ,raminge te maecken van de tosten, die daertoe van noode zullen zyn, waer ende hoe de zelventosten zullen werden gevonden ende off raedsaemzal zijn daer toe te versoucken eenige contributienvan tplatten Landt van Rijnlandt ende Rijnlandts-gevolch”.

De eerste burgemeester Mr. Symon Fransz. van derMerwen en Pieter Jorisz. van Cortevelt, oud-vroed-schap, werden uitgenoodigd van een en ander tenspoedigste rapport uit te brengen. Hun bemoeiingenmaakten het noodzakelijk, reeds den 12en Maart dv.weer een vergadering van de Groote Vroedschap tedoen beleggen, waarop definitief besloten werd, omhet tuchthuis te bouwen op de plaats ,geraemt aendeser stede Vangenhuys ter plaetse daer jegenwoordestaende is de vergaderinge, diemen noemt PieterSymonsz. bagynhoff, mitsgaders terff vande huysingevan za. Henricus Galleus, daer toe in effecte gecoftmit wechneminge vande straet ende overwelvingevande Graft, daer onder hen lopende”. Deze aan‘s Gravensteen grenzende terreinen waren dus ge-legen aan de Houtstraat, waarheen het genoemdebagijnhof in 1400 was verplaatst, toen het Pieters-

Page 127: Leidsch Jaarboekje

44

kerkplein als kerkhof der stad te klein werd 1). Naardeze zijde was de oude gevangenis trouwens reedsmeerdere malen gedurende de 16e eeuw vergroot,toen meest nog alle open erven aan de Houtstraats).

De meesters van het St. Katrijnengasthuis ,,susti-nerende gerechtigt te zijn tot het gebouw van Pr.Symonszoon bagynhoff”, waren met een dergelijkenaasting echter niet tevreden, omdat de door henbeheerde instelling reeds zoo zwaar belast was endaardoor aanmerkelijk schade zou lijden. Deswegewerd besloten, dat, ingeval die aanspraken gegrond enin rechten bewijsbaar waren, de eventueel te lijdenschade zou worden vergoed.

Voortaan schijnt het Leidsche gerecht zich speciaalmet den bouw en de installatie van het tuchthuisbemoeid te hebben en werden door zijn leden de,,bouvaderen” voor het op te richten gesticht aan-gewezen, om meer direct de leiding der werkzaam-heden op zich te nemen. Zij allen richtten zich innavolging van Leidens secretaris en Groote Vroed-schap naar het voorbeeld van Amsterdam. De er-varingen, die men aldaar had opgedaan, kondenLeiden winst bezorgen. Nogmaals werd er dan ookden 20*ten Maart 1598 op aangedrongen, het advieste bekomen van de ,,Vaders ende Regenten vandentuchthuse binnen der stadt Amstelredamme als degeene die gelijcke zaecke nu eenige jaren lang byder

1 ) V g l . B l o k 1 , 55, 267, 285 vlg.; Ligtenberg, I.C. 237, 241 vlg.; VanMieris, Beschrijving der stad Leyden, 1, 28, 158, zie ook mijn art. Dealimentatie der Leidsche kloosterlingen in 1600, in Bgdr.Bisd.Haarl.1925.

2) V g l . B l o k 111, 22.

Page 128: Leidsch Jaarboekje

45

handt gehadt hebbende, waerschijnlicken deur ouf-feninge de ervarentheyt hebben betomen van tgene tenopzichte van zodanigen huys nodich of onnodich is.”Men was zich dus wel terdege bewust hier tegenovereen geheel nieuwe en allen vreemde zaak te staan!

Verder werd den ,,bouvaderen” van gerechtswegeverzocht, om ,,zodanige regelen ende wetten” teontwerpen ,,als tot welstant van den voorss. huyseende goet beleyt van alles, zo opt ontfangen endeinnemen als opt onderhouden, tzij vanden arbeytende de hantwercken, aldaer te doen, ooc van spijs,dranc, havenisse, leeringe, mitsgaders van de notigevermaningen, tuchtigen, penen ende straffen mit denancleven ende gevolgen van dien, eenichsins ver-eysschen zullen, omme de zelve by de voorss. vandengerechte gesien, bevesticht, verandert, vermeerdert,vermindert ende eyntelicken gestelt, opgerecht endedoor der zelver authoriteyt in twerc gebracht endegebruyct te werden” 1).

Ook het Leidsche tuchthuis werd daardoor eigenlijkeen schepping van het stedelijk gerecht, daarinAmsterdam getrouw navolgende. De schepenen in-spireerden en instigeerden de nieuwbenoemde regententot de samenstelling van een zg. huisreglement eneventueel andere gestichtswetten en keurden tenslotte zoo hun eigen werk goed. In elk geval wassteeds de opzet der stichting geheel naar hun hand.En ook na de ingebruikneming bleef hun invloedbijna immer onmiddellijk inwerkend, praedomineerend,

1) Gerechtsdagboek, band E, fol. 25 zo, Leids& Archief.

Page 129: Leidsch Jaarboekje

46

gebiedend-voorschrijvend. Dit bleef ook zoo in de17” en 1%’ eeuw, totdat hier en daar het gewestelijkelement in de regeering des huizes meer op denvoorgrond trad. Want het is wel een der schromelijkstefouten geweest in ons vaderlandsch tuchthuisstelsel,dat de schepenbanken de nieuwe strafinrichtingen,onder de auspiciën harer leden ontstaan, zich nietvrij en onafhankelijk hebben laten ontwikkelen, zoodraze hun bestaansrecht bewezen hadden. Daardoortoch werden de spoedig ontstane gebreken nooitmet wortel en tak uitgeroeid, maar verantwoorddehet dirigeerend bestuur zich al te spoedig en te vaakmet een caveant consules!

Dit bleef zoo den geheelen duur der Republiek door.Reeds een paar vooraanstaande leden uit de Leidsche

Vroedschap noemde ik, van wie ook hier zulk eeninvloed uitging. Dan waren verder als ,,bouvaderen”aangesteld de reeds genoemde Van Merwen en VanCortevelt alsmede Jan van Hout en Jan Marcus vanYperen, die in deze kwaliteit vrijen toegang zoudenhebben tot de zittingen van het Gerecht.

Voorts werden zij gemachtigd, om personen in hundienst te nemen ,,ende tharer bescheydenheyt rede-licken en billicken doen beloonen, zulcx zy tenmeesten vordernisse van twerc ende minsten quetsevande stadt bevinden zullen te behoren”. De ,,bou-vaders” zelf werden echter niet gesalarieerd. Naverloop van een jaar mocht een van hun vieren zijnofficie neerleggen, elk volgend jaar een ander, inwiens plaats dan een nieuwe functionaris zou aan-gewezen worden onder voorwaarde echter, dat er

Page 130: Leidsch Jaarboekje

4 7

altijd drie in dienst zouden zijn, die voldoende terzake kundig waren.

Sedert zien we dit college van vier geregeld samen-komen, meestal op de Schepenkamer ten raadhuize.Van Hout belastte zich met de samenstelling vanbestek en plattegrond, ,,dewelcke by hem daervanwas beworpen ende in gescrifte gestelt,” gelijk hijvoor andere openbare gebouwen passende en toenveel in zwang zijnde opschriften maakte, o.a. vanhet Leidsche stadhuis, dat eveneens in de jaren 1597en ‘98 een grondige vernieuwing onderging ‘). Zouhij misschien ook reeds aan een inscriptie voor hetop te richten Leidsche tuchthuis gedacht hebben,toen hij in zijn kladnotities ergens zonder verbandneerschreef: In petulantiam et audaciam erumpit maledispensata libertas?” Daarom zou het goed zijn intoepassing te brengen de spreuk, in gouden lettersboven het embleem aan den voorgevel van hetAmsterdamsche Rasphuis gegrift: Virtutis est domarequae cuncti pavent.

Om dit in ‘t werk te stellen, werd de opstellingder gebouwen naar het plan-Van Hout, die alles meteigen oogen in de Amsterdamsche stichting gezienhad, in bespreking gebracht, eerst in de commissieder bouwvaderen en daarna op de Gerechtszitting,,met een verclaringe, dat hoewel zijluyden en elcvan hen vaste ende genoechsame reden van ontschult

1) Zie Blok 11X,12; Overvoorde, Uit de Qescb. v.h. Raadhuis te Leiden,28-41. Ook het Gemeenlandshuis vm Rijnland &m de Breestraat werdin de jaren 1597 en ‘98 gebonwd, hetgeen mede wijst op een krachtigeactie van het stedelijk bestuur, om het uiterlijke stadsbeeld doorimponeerende publieke gebouwen te veri’ra~ien. Vgl. Blok 111, 16.

Page 131: Leidsch Jaarboekje

48

ende weygeringe hadden voor te wenden, te wetende voorn. Van Cortevelt om zyn overjaricheyt, alsdie genouch zynde over zyn LXX jaren”, terwijl VanMerwen toen schepen was en volgens de keuren derstad met geen andere diensten bezwaard mochtworden en de voorn. Van Ypre, dat hij ,,zijnde ge-stelt tot den lastigen dienst van gasthuismeester mitgeen 11 roeden zoomen zeyt en behoorde te werdengeslagen”. Wat Jan van Hout ten slotte betrof, iedervan de heeren, inzonderheid die van ‘t Gerecht, konweten, dat de bediening van het secretariaat zijngeheele persoon wel vereischte en dat hij evenminvolgens de keuren bij zijn aanneming tot anderen arbeidin stedelijken overheidsdienst kon verplicht worden.

Toch hadden ze allen gaarne den zwaren last opde schouders genomen ter wille van de zoo ,eerlicken,nodigen, profitelecken en godtvruchtigen zaecke”.Reeds aanstonds werd besloten het bagijnhof tenspoedigste te doen ontruimen, een kwakelbrugje tebouwen in verbinding met de stedelijke gevangenis,,om daer mede te gaen opt gevangenhuus tot beterversekeringe ende bewaeringe”. De werklieden, dieaan den opbouw van het tuchthuis arbeidden, kondentijdelijk gehuisvest worden in de gevangenis, omdaarmee kosten te besparen en het werk vlugger tedoen geschieden. De herbergiers, ,,taverniers endetappers”, die men op deze wijze in hun bedrijf schadeberokkende, ook in verband met de omstandigheid,dat aan bovenbedoelde werklieden het gebruik vanspiritualia verboden was, zoolang ze op ‘t karweiwaren, kregen een vergoeding: de Rijnsche wijntappers

Page 132: Leidsch Jaarboekje

49

elk 20 st., de Fransche dito 15 st. en de bierslijters10 st. Ten slotte werd nog aangedrongen op eenprivilege voor het nieuwe godshuis, hierin bestaande,dat het ,,vrijdom” kreeg van een lepel te mogenscheppen uit elken zak koorn, die ter markt werd ge-bracht. Ook zou men nogmaals naar Amsterdam gaan,om daar den tuchthuisregenten het plan van het Leidschegesticht te laten zien en beoordeelen, zoo mogelijkeenige deskundige vaklieden te huren en materi-alen te koopen. Ook wou men gaarne eens hunoordeel vernemen over de cellulaire plaatsing van degeconfineerden en die in gemeenschap, de wijze vaneten, slapen, wasschen, mogelijke uniformiteit inkleeding, haardracht en benaming der verpleegden,alle toen geheel nieuwe zaken in het gevangeniswezen.

Van de Amsterdamsche collega’s leerden ze, dateen driedeelig klassenstelsel wel aanbeveling ver-diende, doch alsdan moest de scheiding ook vol-komen zijn. Deze classificatie stond in ‘t nauwsteverband met het gedrag der verpleegden in ‘t gesticht,hun meer of minderen werkwil, de strafreden enz. Ookten aanzien van het privatenstelsel, gangeninrichtingvoor surveillance en andere technische kwesties, debouworde betreffende, kregen ze welkome adviezenmee naar huis. Vooral de buitenmuren moesten zwaargenoeg zijn, om het uitbreken te beletten; voor descheidingsmuren kon men het met minder doen. Depaedagogische taktiek, die thans zelfs openluchtge-vangenissen mogelijk maakt, bepaalde zich toen nogalleen tot de enge opsluiting achter hoog opgetrok-ken stomme muren, ,,dat het comen opte pleynen

4

Page 133: Leidsch Jaarboekje

50

hem een weldaet ende manieren van spelen gaen zij”.In elk geval was men dus met z’n inzichten tochwel zoo ver gevorderd, dat ook de gevangenen inhet nieuwe tuchthuissysteem althans recht haddenom enkele minuten van den dag van Gods vrijenatuur en de frissche lucht te mogen genieten. Dithumaner inzicht was alweer een schrede voorwaartsop den langen weg van gevangenishervorming.

De vergaderingen der bouwvaderen hielden in-tusschen gelijken tred met den opbouw van hettuchthuis en hun periodieke aanwezigheid op deterreinen van den aanbouw. Aan de noordoost- ennoordwestkant werden dubbele afschuttingen gemaaktvan rechtopstaande delen, de muren werden hechtgefondeerd en de lichtinval werd verkregen door.poytglas” aan de straatzijde op flinke hoogte endoor ijzeren stijlen verzekerd, aan te brengen.Tusschenden achtergevel van ‘t aangrenzende huis, den noord-Westhoek van ‘s Gravensteen en den noordoosthoekvan Galleus’ huis, werd een poort of uitgang beslotenen door hooge palen achter het huis langs het ,zincken”verhinderd ,,ende dat evenwel twater zijn loop be-hout”. Verder werd er een uitgang gemaakt in dezuidergalerij van de gevangenis, correspondeerendemet het ,,uyt ende neder vallende quaeckeltgen, omdaer mede het tuchthuys te begaen”; de zuidergangwerd verbonden door een corridor met het vertrek,,boven het zolderken onder de lichten vandegaten”,waaronder te verstaan zijn de middeleeuwsche kelder-verdiepingen der oude gevangenis. Voor ingang vangevangen- en tuchthuis beide zou men gebruiken de

Page 134: Leidsch Jaarboekje

51

bestaande voorpoort ,,vant gevangenhuys ende zullenalle de doeren, te weten de noortdoer ende zuytdoervande gang mitsgaders de oest- en westdoer vandezuydergalerij gemaect werden mit ijsere traliekens,om van binnen te mogen sien, wie daer aen is”.Uit het tuchthuis komende, zou men moeten ,,clincken”d.w.z. kloppen of bellen op het einde van ‘t valbrugje,waarop de noord- of zuiddeuren van de gang altijdzouden opengedaan kunnen worden.

Het belendende perceeltje in de Houtstraat, waarde 73-jarige Agnietje Claesdr. toen nog in woonde,zou veranderd moeten worden in een regentenkamer,waarmede reeds in den aanvang van 1599 een beginwerd gemaakt. Het Gerecht der stad kocht er haaruit tegen een jaarlijksche uitkeering van 60 gulden,zoolang zij leefde, waarvoor zij afstand deed van,,het gebruijc ende de bewoninge van een der drienieu geboude huysinge in de houtstraet tot stadtsbehouff” (18 Jan. 1599). De bedsteden werden eruit genomen en een tafel met banken er in geplaatst,alsmede een ,,casse ofte kiste, om de papieren endestucken daer inne op te sluyten en te bewaeren”.

De meeste materialen werden te Leiden aangekochtzooals hout, kalk, steen, ijzerwerk enz. Eikenhoutkwam ook van Amsterdam en duifsteen uit de provincieUtrecht. De reeds eerder genoemde ,,riddercamere”in de oude gevangenis werd eveneens geheel hersteld,omdat dit vertrek voortaan zou dienen tot receptieder tuchtelingen voordat ze ingedeeld werden. Ge-regeld werd ook correspondentie gevoerd met ,,dievan Amstelredam”, nu eens om hun advies te mogen

Page 135: Leidsch Jaarboekje

52

weten inzake den voortgang van het nieuwe werk,dan weer over allerlei inkoopen, die nog gedaanmoesten worden voor de installatie. Enkele brievenheeft Van Hout ons nog in klad bewaard. Zooschreven de Leidenaars den 4en Juli aan de Amster-damsche tuchthuisregenten, of men het advies zoumogen inwinnen van de Mrs. timmerman en met-selaar, die indertijd de werken bij den bouw vanhet gesticht aldaar leidden, alsmede ten aanzienvande ,,ordre ende geregeltheyt van den huyse”, welkevaklieden zich kort daarop naar de sleutelstad spoed-den. Een andermaal kreeg Leidens secretaris vanYsbrant Ben, een der Amsterdamsche tuchthuisregen-ten, een briefje van dezen inhoud:

Laus Deo Semper.Eersame, wijse, discrete heer ende

vrunt Jan van Houten (sic!)

W.E. missive met het mandeken ontfangen endesende U.E. bij desen een bedde ongevult, diewij met stroo vollen. Ende indien U.E. iet andersvan ons begeert, sult ons bereijt vinden, omsullicken goeden wensch te helpen vorderen.Niet meer op desen, dan U.E. is bevolen in scutsdes Almachtigen ende die spare U.E. ende onstsamen gesont ter salicheijt.

Actum, den 17 Julij AO. (15)98.U.E. goetgunstigen vrunt ende dienaer,

tuwen dienste bereijt,w.g. Ysbrant ben.

(Met een kleijn packien denbode sijn loon).

Page 136: Leidsch Jaarboekje

53

Blijkens de aanteekeningen van Van Hout zelfhadden de gezonden bedmodellen de volgende af-metingen: het eigenlijke bed 3 el lang en 2 el breed,de peluw 2 el lang en 1 el breed. Voortaan werdendeze stroozakken of ,,bulten” de gewone uitrustings-stukken ten behoeve der gevangenen.

Maar ook andere voorwerpen kwamen later noguit Amsterdam: raspzagen, om de geconfineerdenaan ‘t raspen te zetten, beukblokken, om hennep tebeuken of bonken, zelfs ,,joffers” tot geeselpalen en,,boyens” of boeien ,,van 111 deylen”, verzwaard metketenen van 50, 40, 30 en 20 pond, van de laatstetwee. Tot dit materiaal hoorden ook de ,,dieffijsers”,waarvan 4 stuks 49 pond wogen, en de boeiketens,respectievelijk van 50 pond (die 5 gulden kostten),36i12 pond, 26r/e pond, 26 pond, 23112 pond en 23pond. Het witlaken ongebleekt en roodgestreept,waarvan reeds 36 el als proef gekocht was voorkleeding der tuchtelingen, kwam natuurlijk uit destad zelf en werd ook gebruikt voor dekens. Manu-facturen, linnen, canefas, wol, een paar toffels voorJan Pieters, een paar schoenen, 3 slaeplaeckens, 2dubbelde craechgens en andere kleeren voor eenjongen, zijn alle posten, die er op wijzen, dat erreeds tuchtelingen opgenomen werden, voordat noghet ,,gebou des tuchthuyses voleyndt” was.

Er waren toen in de drie gereedgekomen ver-trekken voor slaapgelegenheden ingetimmerd in elk,,camerkens tot VI toe”. De meeste hadden slechtseen bed, doch er waren er ook, waarin drie of vierbedden stonden of geplaatst konden worden. In ver-

Page 137: Leidsch Jaarboekje

54

band met de posten en bedragen welke in Van Hout?.kladnotities vermeld zijn, ook in aanmerking genomenhet voorloopig door de vroedschap toegezegde totaalbedrag ad f 3000.-, schat ik de capaciteit van hetnieuw aangebouwde gedeelte op i 40 plaatsen l).Vooral kunnen de posten voor sleutels, grendels,slootwerk, deuren e.d. hierbij aanwijzing geven, terwijlomtrent de bovenvermelde 18 vertrekjes nog mee-gedeeld werd, dat ,,elcke camerken zijn sleutel heeft”,gelijk zulks ook het geval was in de Amsterdamschemoederstichting.

Einde 1599 of begin 1600 was men zoo ver klaarmet den bouw, inrichting en installatie van het eigen-lijke tuchthuis, dat er de laatste hand aan gelegd konworden door den ,scrienwercker” Aert Cornelis, die17 gld. kreeg voor zijn ,,scrienwerc” (Dec. 1599),den metselaar, die 8851 ,,glaesde” en 450 ,roodeestrycken” in het huis bevloerde, terwijl de ,,clercter secretarije van het scrijven ende registreren vanLX1 ordonnanties, het tuchthuys aengaende”, tot aanden 23sten December 1599 toe, eveneens zijn loonuitbetaald kreeg. Toen werden ook de 2 appel- en2 pereboomen op de Noorderplaats alsmede een 9 talooftboomen van de Zuiderplaats verkocht, om dezepleinen geheel ++choon” te maken voor luchtplaatsenten behoeve der geconfineerden. Krijn Pieters van

1) Dit, getal beschikbare plaatsen wa8 wel niet zoo groot als in hetAmsterdamsche tuchthuis (eerst 150, later 200). terwijl ook anderespoedig daarna opgerichte tuchthuizen grooter capaciteit bezaten(Utrecht + 100 pers., Gouda + 80 pers., enz.), doch menbedenke,dat naast het Leidsche IuchthuisÜog de oude ‘8 Gravensteen ruimtcbevatte voor eeu minstens even groot aantal bedden.

Page 138: Leidsch Jaarboekje

55

Hazerswoude bracht reeds de turf in het tuchthuis,terwijl mede voor de loozing en reiniging der privatenwaterbakken werden gegraven, vier a vijf voet diep,,daer twater vande daecken zal werden bewaert”en die met de aanliggende Papengracht in verbindingstonden ,,om te doen spoelen en schuyns schoon temaecken 1)“.

Toen nu het gebouw tot opname en bewoning dertuchtelingen in gereedheid was gebracht, kondenverpleegden het betrekken. Hoe jammer echter,dat hier de aanteekeningen van Van Hout onsin den steek laten. Hij meldt van de ingebruiknemingvan het nieuwe strafinstituut niets meer, evenmin alsvan de werkwijze en straftoepassing daar binnen.

Slechts enkele afschriften in de Gerechtsdagboekenvan Leiden kunnen die leemte eenigermate aanvullenof voor dat gemis schadeloosstellen, doch ook daaris het in veel gevallen een zoeken en tasten naarwat er in het Leidsche tuchthuis bereikt werd. Degrootste ramp is echter, dat ook hier het geheeletuchthuisarchief totaal verdwenen is, zoodat de oogstin elk geval heel gering moet zijn.

Van de regeering des huizes, het aldaar werkzaamgestelde personeel en last not least van de gecon-fineerden, ten behoeve waarvan de nieuwe stichtingverrezen was, weten we uit de officieele stukkendan ook zoo goed als niets. Hier geen registers vangedetineerden, geen notulen van regenten, geen aan-

1) 1%. Papengracht werd echter ill 16R3 gedempt, evenals reeds metde Pieterskerkgrucht jn 1604 geschied was en in 16611 plus.ts !md metde grachten om ‘s(iravan~teen. Vgl. Hlok 111. 11.

Page 139: Leidsch Jaarboekje

56

stellingsbrieven voor of acten van overeenkomst metsuppoosten, binnenvaders en werkmeesters, gelijk dienog bewaard zijn gebleven van de voormalige tucht-huizen te Haarlem, Gouda, Utrecht, Rotterdam enAntwerpen. Het is eigenlijk niet denkbaar, dat bijv.Jan van Hout na 1600 als regent van het Leidschetuchthuis zitting heeft genomen, want, indien zulkswel het geval zou geweest zijn, dan waren ongetwijfeldvan dezen enthousiasten menschenvriend en bravenbevorderaar van het maatschappelijk en geestelijkwelvaren zijner medeburgers aanteekeningen omtrentzijn ervaringen op dit terrein overgebleven. Ookandere vooraanstaande en vroede Leidenaars dierdagen zouden dit gedaan hebben gelijk binnen Utrechteen Mr. A. van Buchell en nog in meerdere stedenandere tuchthuisregenten zulks voor het nageslachtverrichtten. Voor Leiden zoekt men hun namen echtertevergeefs.

Ook ten aanzien van de suppoosten, die er diensthebben gedaan, leidende en dienende werkzaamhedenten behoeve der tuchtelingen hadden te verrichten,zijn we slecht ingelicht, maar van hen weten we tochiets meer. Zoo kwam reeds in April 1598, toen menpas met den tuchthuisbouw bezig was, Pieter Gerrit%scheepmaker, wonende te Zevenhuizen, zich uit eigenbeweging aanbieden per request aan het stedelijkgerecht, ,,daer by hy versocht, gestelt te werden totvader van het te bouwen tuchthuys ofte met eenichander offitie”. De beschikking op dit verzoek luidde,dat het Gerecht de zaak in overweging zou nemen,,ende de toonder mits desen gehouden wert voor

Page 140: Leidsch Jaarboekje

57

gerecommandeert tot zoodanigen dienst daer toe zijnpersoon habyl ende gequalificeert zal werden be-vonden”1). Of Pieter Gerritsz. naderhand ook zijnaanstelling als binnenvader, tuchthuismeester, paterfamilias of oeconomus in het Leidsche tuchthuis heeftontvangen, meldt de geschiedenis niet.

Wel is bekend, dat dit officie gescheiden bleefvan het cipierschap in ‘s Gravensteen, waarvan in dientijd Gerrit Dircksz. en na 1600 diens zoon DirckGerritszn., bijgenaamd Van Claveren, de bedieninghad. Eerstgenoemde diende o.m. in 1586 (13 Febr.)verzoek in bij ‘t Gerecht, om een ,,vergenougen tevercrijgen van eenen Engelschen gevangen”, die be-waakt werd door twee hellebaardiers en een jongen,die wel hun bewaarloon gekregen haddenz). In denstrengen winter, die daarop volgde, vroeg hij opnieuw,,tot gerijf vande arme gevangens en van hem zelvenmeerder turfs boven CL tonnen”, die hem telkenjare van stadswege werden beschikt (7 Maart 1587).Doch hij mocht met de gevangenen in de kou zitten,want er werd besloten: ,,de toonder zal hebbenpacientie” 3).

Een sinecure was het trouwens allerminst, datcipiersbaantje in ‘~Gravensteen. Zijn zoon en op-volger, de reeds genoemde Dirck Gerritsz. vanClaveren, beoefende er echter een vak bij alsnevenbetrekking of bijbaantje, bestaande in het thansfabriekmatig uitgevoerde messenmaken, hoe weinig

1) Qerechtsdagboek D. fol. 337~0.2) Gerechtsdagboek A, fol. 399ro.3) Qerechtsdagboek A, fol. 528~0.

Page 141: Leidsch Jaarboekje

58

vereenigbaar beide werkzaamheden ons mogen toe-lijken. Doch het scheen toen te kunnen en te mogentevens, hetgeen blijkt uit een zeer interessanten brief,waarmee hij zich richtte tot het stedelijk bestuurvan Leiden, merkwaardig genoeg om dien hier inz’n geheel te doen afdrukken en gevangenistoestandenvan enkele eeuwen terug eens duidelijk aan de kaakte kunnen stellen.

,,Aen mijne E. heren Burgemienende Gerechte der stadt Leyden.

Geeft reverentelicken te kennen U.E. onder-danige dienaer Dirck Gerritsz. van Claveren,Chipier vanden Gevangenhuyse binnen deserStede, hoe dat hij supplt. mits zijne Impotentheytende ongesontheyt, daermede hem Godt almach-tich heeft gevisiteert, t’ eenenmael heeft moetenverlaten zijn ambacht van messemaken, waerdoorjegenwoordich is ledich staende zijns supplts.werckhuys, wesende zeer ruym ende groot, vantwelck zeer bequamelicken mits deselve ruymteende goede gelegentheijt zoude cunnen werdengemaect een ordinaris gQ’seZcamer r), waer vanden ingang zeer bequaemelicken zoude cunnengebracht werden binnen de eerste principaledeur van tzelve gevangenhuys, ende de lichtenresponderen opt pleijn van sgravensteijn. Endetwelck zeer commodieus zoude wesen voor eenen

1) In of onder het stadhuis was ook een z.g. gijzelkamer voor ver-dachten van misdfaftd; zie Blok 111, 13. Hier zal echter meer gedachtmoeten worden aan een plaats voor gijzeling wegens schulden.

Page 142: Leidsch Jaarboekje

59

ijegelicken, die met de zelve gijselaers te doenhebben ende dezelve dagelicx zijn bezouckende,alzoo de jegenwoordige plaetse vande gijselaerszeer hooch is staende ende ook door tmenich-fuldich bezoucken vande zelve, zeer moeyelickis vallende. Behaluen dat door de zelve zeer onvrijgemaect worden des heren officiers gevangenen,die vande voorss. gijselaers ende oock van de gene,die haer comen besoucken, tot allen tijden mogenangeropen ende angesproocken werden.

Kerende derhalven hy supplt. hem gedienstichaen U.E., ootmoedelick versouckende ende bid-dende, dat U.E. gelieve, insicht nemende opttgene voorss. is, te ordonneren, dat van tvs.ledige werckhuys een ordinaris gijselcamer machwerden gemaect” 1).

De heeren van het Gerecht hadden wel oorennaar dit verzoek en besloten de aangeboden gelegen-heid collegialiter te gaan inspecteeren, hetgeen tengevolge had, dat een maand later aan den tresorier-extraordinaris, Gerrit Lenaerts gelast werd, ,,degyselcamer in desen geroert te doen gereet makenende accomoderen”.

Deze Dirck Gerritsz. van Claveren wist echternog meer gedaan te krijgen van het Gerecht. Ookhij was nl. verplicht de gevangenen van ‘s Graven-steen in zijn kost te nemen tegen vergoeding van5 st. per dag en per persoon. Op last van het Gerechtmochten de van stadswege gedetineerden ,,niet hoger

1) Gerechtsdagboek G, fol. 24600 vlg.

Page 143: Leidsch Jaarboekje

60

getracteert en werden”. Doch de tijden waren duur,zoo klaagde de cipier, en dies was het hem nietmogelijk voor zulk een kostprijs de gevangenenvoldoende te voeden en te verzorgen ,,de wijlesijluijden jongeluijden zijnde, hoeren arbeijt endehantwerck moeten doen”. Hieruit zou men echterweer mogen afleiden, dat onder die ,jongeluijden”ook de geconfineerden uit het aangrenzende tuchthuiswerden begrepen, die immers door ,,des arbeytsheylige slaghen tot beternisse huns levens” moestengebracht worden. Hij vroeg daarom voortaan, omop 6 stuivers in stede van vijf te mogen rekenen,,gelyck hem supplt. by de Graeffelickheyt van Hol-lant van alle vagabonden ende gevangenen toege-voucht ende betaelt wert.” Weer stonden de Leidscheschepenen zijn verzoek tot wederopzeggens toe(28 Juni 1612) 1).

Werd dus deze cipier nogal begunstigd en bleefeveneens de door hem beheerde inrichting, ‘s Graven-steen, wat ze was, niet alzoo de nieuwe instelling,het Tuchthuis, hoe grootsch dan ook opgezet, enevenmin het daar werkzame personeel. Jan Pietersz.Coedijck was er in 1612 nog ,,opziender”, doch kreegin datzelfde jaar reeds zijn congé. Was het ook hierchronisch geldgebrek, dat het nieuwe strafinstituuteen langzaam uitkwijnende ziekte bezorgde, hoevoorspoedig het dan ook opgewassen mocht zijn?In dat geval zou de Leidsche stichting van dienaard niet de eenige zijn, welke in de eerste helft

1) Ibid. fol. 321ro.

Page 144: Leidsch Jaarboekje

6 1

der 17e eeuw reeds met een vroegtijdigen ondergangbedreigd werd. Men beschouwde een tuchthuis engevangenis te veel als een werkhuis, een fabriek,waar volwaardige krachten om ‘t hardst en op demeest economische wijze produceerden, in plaatsvan te bedenken, dr? er veel meer sprake moest zijnvan een ambacF:s- en werkschool, waar de meestenhet werken zoowel als een vak nog moesten leeren.Reeds daardoor was het onmogelijk, dat een tuchthuisfinantieel zich zelf kon bedruipen. En dan haperdeer zooveel aan de bedrijfsexploitatie daar binnen.

Maar er was te Leiden nog iets anders, dat totzulk een spoedige opheffing van het tuchthuis deedbesluiten. Dat worden we nl. gewaar uit den ont-slagbrief van genoemden opzichter Coedijck 1). HetGerecht deed hem weten dd. 2 Nov. 1612, dat zijnleden bevonden hadden d’ ozzgelegentheyd van deplaetse, daer de tuchtelingen tot dese tijt toe onder-houden zijn geweest ende de ciisor&e en ongeregelt-heyden daer uyt gevolcht boven de weijnich werdien-sten derzelver in tregard vande oncosten daer tegensgedaen ende gevallen”, hetgeen hen genoopt had,een vierde deel der tuchtelingen te ontslaan, de,,opziender der zelver Jan Pietersz. Coedyck” eervolontslag te verleenen met toekenning van een week-salaris plus een gratificatie van 12 gulden, terwijlverondersteld mag worden, dat de rest der verpleeg-den hun straftijd verder hebben moeten doorbrengenin de stedelijke gevangenis ‘ s Gravensteen onder

1) Gerechtsdagboek G, 1. c.

Page 145: Leidsch Jaarboekje

6 2

directie van den cipier Dirck Gerritsz. van Claveren.Duidelijker blijkt echter uit het voorgaande, dat

een copulatie tuchthuis-gevangenis hier geen goedevruchten had afgeworpen, veel geld had gekost,waarvoor weinig gewonnen was. Dit zal dan ookeen der voornaamste redenen zijn geweest, waaromeen jaar te voren, in januari 1611 de stadsmetselaarHendrik Jorisz. van Bilderbeecq en de stadstimmer-man Jan Ottensz. van Seyst door het Gerecht weder-om naar Amsterdam werden gezonden, ,aldaerte inspecteren de plaetse ende gelegentheyt vanttuchthuys, daer van volcomen affteyckeninge endecaerteeringe te doen, so vande ledige plaetsen als ye-timmerte, mitsgaders waer toe al tselve dient, omdaer van pertinente vertoninge ende rapport te tonnendoen; teneynde al tselve gehoort, opt maecken vaneen tuchthuys alhier sodanige resolutie mach werdengenomen als ten meesten dienste van de stadt oirboirsal werden gevonden” 1).

Thans waren het vaklieden en geen mannen vande registratuur en magistratuur, die technisch dezaak moesten onderzoeken. Misschien zou Leidendan ook nog eens een apart tuchthuis, afgescheidenvan de gevangenis op een daartoe geschikt en ruimterrein, verkrijgen. Het is echter nooit zoo ver ge-komen, destijds niet en ook niet & 1660. Ook toenzijn de oude plannen weer onder de oogen gezien,nieuwe beraamd, doch ‘t zijn weer plannen gebleven,totdat we op het jaar 1662 vrij onverwacht weer

1) Qarechtadagboek U, fol. 196~0.

Page 146: Leidsch Jaarboekje

6 3

vinden gemeld van een werk- of tuchthuis te Leiden.Hoe de totstandkoming daarvan precies in haar werkis gegaan, kunnen we bij algeheel gebrek aan bronnenniet ophelderen. Eenige conclusies, die in verband hier-mede uit enkele verspreide stukken van de tusschen-gelegen periode zijn te trekken, verdienen echtervastgelegd te worden, ten einde den aangeduidenhiaat althans eenigermate aan te vullen.

De metselaar en timmerman bovenbedoeld mochtenin 1612 dan al het Amsterdamsche tuchthuis in kaarthebben gebracht en een meer of minder uitvoerigtechnisch verslag hunner bevindingen aan hun com-mittenten hebben uitgebracht, van bouwen aan eennieuw Leidsch tuchthuis kwam voorloopig niets.Kon men het nog steeds niet eens worden over dekosten? Daarop wijst wel een uitwisseling van be-scheiden tusschen Leiden en Dordrecht ten jare 1615,aan welke laatste stad toen juist van overheidsweger)was toegestaan, .dat de onroerende goederen, die inde loterije vant werck en tuchthuys by yemandesullenwerden ingeieyt, voor deerste reyse ende omme daervan bij de inleggers aenden werck en tuchthuysede overdracht te doen”, vrij zouden zijn van den 40stenpennings). Of men te Leiden voor de wederoprichtingvan zulk een gesticht ook zijn toevlucht wilde nementot het houden van een loterij, die ook het Goudschetuchthuis in 1613 welkome fondsen had bezorgd?a)

1) Nl. door de Staten van Holland.2) No. 768 der stukken in Legger ,,Tuchthuis 1698”, Leidsch Archief.3) Zie vooral fol. 50~0 to t 1441~ 111 ,,Keeckeninge voor de Stadt

Tuchthuys A0 1611 ende 1612”; dossier 2, Portef. 111 1 1, Archief Gouda.

Page 147: Leidsch Jaarboekje

64

Indien wel, dan heeft een dergelijke onderneminghier weinig of geen succes gehad, want in anderenog gedeeltelijk bewaard gebleven tuchthuisarchievenvan Hollandsche steden kan men hier en daar hetbewijs vinden, dat vanuit Leiden, af en toe, ter tuch-tiging bestemde en voor verbetering vatbare indivi-duen werden gezonden naar die plaatsen, welketusschen 1612 en 1660 wel een tucht-, spin- of werk-huis bezaten. De wenschen bleven echter sluimerenom ook zulke zaken binnen eigen muren te bered-deren en zoo zien we ze dan in 1659 weder ont-waken in de pogingen van een Frans Meerman r),die te Amsterdam en te Alkmaar confereerde overtuchthuisordonnanties, huisreglementen en werkwijzen.Daarvan stelde hij een memorie op, welke, voorzienvan marginale aanteekeningen, die betrekking hebbenop eventueel te Leiden in te voeren bedrijfsmethodenof toe te passen maatregelen, van buitengewoonbelang geacht mag worden ook voor de algemeenetuchthuisgeschiedenis der beide genoemde steden,aangezien Meerman haar inhoud opteekende uit denmond van Regenten en Binnenvader te Amsterdam.

Zoo gaf hij zijn stadgenooten o.a. in overweging,om zich ten aanzien van den gevangenisarbeid aante passen bij de Leidsche toestanden en de aldaarbestaande industrieën : ,,Nota te communiceeren, welck

1) Hij teekende zich in het bewuste stuk, een memorie F. Meerman,waarin we niemand anders meenen te kunnen herkennen dan boven-vermelden Frans Meerman, die blijkens het Doopboek van de Hoog-landsche Kerk toen “griffier en secretarius” der stad Leiden was(Leidsch Archief). Zie ook aldaar portef. ,,Tuchthuis 1598” nr. 767.

Page 148: Leidsch Jaarboekje

65

van beyde (handtwercken) het huys meer vordeelsouden geven, ofte het raspen ofte de wol- endeeckenneringe; werdende echter geoordeelt, dat dedeeckenneringe niet bequamentlijck soude kunnenwerden geoeff ent, maer de wolneringe seer bequament-lijck, als bestaende deselfde neringe ut twee oftedrie soorten van wollen, als fijne, middelbare engrove wollen, sijnde bij provisie vastgestelt, dat voorals nu het gemeene wollen garen soo tot heden alsden inslach zal werden gesponnen”. Ook achtte hijhet voor de exploitatie voordeelig, indien er opde hoogte waren van het spinnen van ,saeygaren,voor denselfden een vertreck” in te richten, ,,apartvan andere in den huyse synde, dewelcke echtersoude kunnen werden in de selfde kamer bijgevouchtvlas, saey” en ,,setten geen spinsters als mede anderediergelijcke hantwercken”.

Meerman verklaarde zich dus hier tegen het be-ruchte raspen van Braziliënhout en andere hardehoutsoorten en vóór de invoering van textiel-industriein het op te richten tuchthuis. Het blijkt echter, datmen zijn advies ter zijde gelegd heeft, want in eenminuut, die hoewel ongedateerd hoogstwaarschijnlijkvan het jaar 1662 of althans kort daarvoor is, ver-zochten de Leidsche magistraten aan Hollands Staten,om evenals Amsterdam in ‘t genot te mogen wordengesteld van een octrooi, waarbij vastgesteld was,dat niemand elders in Holland brasilien of anderhout zou mogen laten raspen, tenzij die steden,welke tuchthuizen wilden oprichten, om in dezegestichten zulke bedrijfsmethoden toe te passen en

5

Page 149: Leidsch Jaarboekje

6 6

dit werk te laten uitvoeren. Tot dusverre had hetAmsterdamsche huis alleen een windmolen, om hetafval en de grove stukken te vermalen en van ditprivilege (11 Mei 1602) wenscht Leiden nu ook dee!-genoot te worden, ,,bij gebreke van welcke molende raspinge van tselve hout niet soo voordelichbinnen tselve huys kan geschieden als tbehoort;ende gemerckt nochtans voor den dienst van hetpublijc nodich is, dat het voorn. iaspen werdenaengehouden, om door affschrick vandien vele luye,lichtveerdige ende ondeugende menschen tot harenschuldigen plicht te brengen ende te houden” 1).

Ook verlangden de Regenten voor zich en hunsuppoosten een acte van sauvegarde, die den Amster-dammers reeds in 1597 en die van Utrecht in 1625was verleend, indien zij bij het uitoefenen van hunfuncties tuchtelingen mochten kwetsen of dooden.

Een en ander zou bij request namens Burgemeestersen Regeerders der stad Leiden aan de Heeren Hoog-mogenden worden verzocht, waarbij o.a. ter kenniswerd gebracht, dat hier was gebouwd en opgerichteen ,werck ofte tuchthuys, in het welcke opgeslotenwerden bedelende en andere personen binnen devoorn. stadt, van quaedt leven sijnde ofte dan geenebehoorlijcke sorge voor haere huyshoudingh dragendeen specialick mede diegene, bevonden werdendeaelmissen buyten noot te genieten ofte deselve temisbruycken, om binnen het selve huy tot een beterleven gebracht, ofte door het leeren van een goet

1) Kr. ‘/CS. portef. ,,Tuchthuis 15PS”.

Page 150: Leidsch Jaarboekje

67

ambacht bequaem gemaeckt te wede%, om buytenlasten vande Aelmoesseniers haer kost met haer handenarbeyt te konnen verdienen, uyt wekke persooneneenige die meest misiluen en kloukste van leden stjnwerden gehouden, om brasilie ofte ander vervwerchout te raspel% en te breken”.

Hoe noodig het dus ook voor den arbeid derlaatsten mocht zijn, een Leidsche tuchthuis-houtmolenkwam er niet. Daar zorgden de Amsterdamschecollega’s wel voor, die zich ook in deze zaak ont-popten als verwoede concurrenten, gelijk het evenlater de Rotterdammers verging, die ook een tuchthuishadden gesticht en daarvoor een windmolen wildenlaten draaien. Merkwaardig is de te dezen aanziengevoerde correspondentie tusschen de regeeringender drie genoemde steden 1). Doch de regentenmochten dan al voortvaren ,,met het doen opstellenvan een molen om brasilien en diergelijck hout tebreken”, zij die de oudste brieven hadden, wistendie voor zich zelf alleen te behouden en de eenena de andere partij ten langen leste te dwingen omhen ,,het gemelte octroy onverhindert te laten ge-bruycken”. Voorwaar een kras staaltje van enghartigparticularisme.

Vraagt men ten slotte naar den uitslag van destraftoepassing in het eerste en tweede Leidschetuchthuis, dan herinner ik bescheiden aan de on-mogelijkheid, dit over bepaalde jaren of perioden te

1) Zie over deze kwestie nader mijn binnenkort te verschijnenstudio: De arbeidsprestaties en de waarde van den arbeid in onzetucht-, tipin- en werkhuizen ten tijde der Republiek.

Page 151: Leidsch Jaarboekje

68

kunnen vaststellen tengevolge van het gemis aanbronnen, hetgeen hiervoor al meermalen door feitenwerd gesignaleerd. Men leest ook in het voorgaandewel dikwijls van de goede voornemens, de plannen,de voorbereiding tot het eigenlijke werk, doch dekennis omtrent de vruchten daarvan is ons verborgengebleven. Toch niet geheel. Een enkel stuk getuigtdaarvan nog ; een zeldzaam bewaard gebleven ver-zoekschrift bewijst onweersprekelijk, dat ook hier instilte, in bekrompen omstandigheden, met onvoldoendemiddelen, met te weinig en ongeschoold personeelgoed werk, verheffend en veredelend werk zelfs zalverricht zijn, waarvan iets verwacht werd door debuitenwereld ! En het bestaan van zulke verwachtingenteekent de vruchtbaarheid - laat het dan zijn eenmatige - van dit loffelijk streven, om zielen te redden,het zedelijk bewustzijn wakker te schudden, liefdetot goede en afkeer jegens het kwade in te planten.

Laat ons met zulk een bewijs in originali dezeverhandeling besluiten, meenende dat het een waardigslot is, waaruit de behoefte van alle tijden spreekt,om het kwade in den mensch te bestrijden, in hetLeiden van 1612 door harden dwang, strenge dis-cipline, zwaren arbeid en afschrik, thans meer langspaedagogische en ethische banen door sociaal-nuttigemiddelen, zonder daardoor de maatschappelijke veilig-heid een oogenblik uit het oog te verliezen. Wantwe hebben in dit merkwaardig slotstuk te doen metde bede van een moeder aan de Rechterlijke Machtvan Leiden tot redding van haar zoon, die reedsver op het hellend vlak des levens was afgegleden.

Page 152: Leidsch Jaarboekje

69

,,Aende Eerzame, Wijse Voorzienigeheren, mijn heren vande Gerechtedeser stadt Leyden.

Geeft met alle eerbiedinge te kennen Paschijn-tgen van Broeckercke jegenwoordige huysvrouwevan Samuel Bostijn, fusteynwercker, ende datmet voorweten ende consent vande vs. harenman, hoe dat zij supplte. in dese uwe E.G. stedenu inde 30 achtereenvolgende jaren heeft gewoontende haer eerlick geneert hebbende, in eerstenhouwelijcke tot eenen man gehadt Anthonis vanCleven, fusteynwercker ende vande zelve ge-houden 5 weeskinderen, de welcke zij met hulpein zonderheijt van haren tegenwoordigen mangezocht heeft in de vrese des Heeren op tevoeden, dit specialick voor ogen hebbende, datsein toecomstiger tijt zouden mogen haer eygenbroot eeten, haer met haerder handen arbeytonderhoudende, gelijck zij oock met tzamen harentegenwoordigen man de kinderen, die Godt haerte zamen heeft verleent, alsnoch zoucken te doen.Twelcke haer, hoewel in grote armoede levende,tot noch toe (Gode loff) tamelick is geluckt,uytgenomen, dat een van hare voorkindereneenige maenden harwaerts eerst beginnende teverslappen op zijn werck, daer nae allenckskensmeer ende meer verwilderende, nu zoo verregecomen is, datse zorcht, dat hij zich mette dievenende lantlopers wel zoude mogen verzellen endeal zoo tenemael comen opten wech des verderffs.Nadijen nu zoo wel zij als haren man haer uyt-

Page 153: Leidsch Jaarboekje

70

terste beste gedaen hebben, om hem ten rechtenwege te brengen, gebruyckende daer toe middelenvan zoeticheyt, strengicheyt ende watse voorthebben connen bedencken ende dat alles te ver-geeffs is geweest, jae, alle dagen arger, ende dathet hem niet aen macht noch wetenschap (ge-merct hij wel 16 jaren out, daer toe oock ge-forst is ende zijn ambacht van fusteijnwerckenwel can), ende de supplte. verstaet, dat UwerE.G. zeeckere plaetse, opt gevangen huys tot be-ginsel vun een tuchthu& hebben geordonneert,ulwaer zulcke gasten, die niet willen deugen, nochhare ouders gehoorzaam z@, werden in disciplynegehouden ende gedwongen te wercken.

Zoo keert zij zich tot Uwer E.G. ootmoedelick,om Christi wille verzouckende, dat het den zelvengelieve den voorss. haren zone, eer h2j comt tot hetuytterste verderff, daer mede te brengen, opdat hijin tucht gehouden werde, zelffs sijns ondancx endegedwongen werde te wercken, twelck hij ander-sins gewillich bij zijne ouders behoorde te doen”.

(In margine stond:),,Die vande Gerechte der stadt Leyden hebben

de thoondersse haer verzouck geaccordeert endedienvolgende toegelaten, dat haer zoon op hetgevangenhuys gebracht ende aldaer mit werckengetuchtet werde ende dat by provisie ende totwederzeggens toe.

Actum in hare vergaderinge opten XVW Meyea(nn)o XVIc twaelff” r).

1) Gerrchtsdegboek Q, foi. 212 ~‘7213 YO

Page 154: Leidsch Jaarboekje

7 1

Trouwens ook de Leidsche Magistraten haddeneigener beweging een open oog voor de zedelijkebelangen der aan hun regeeringszorgen toevertrouwdeminderjarige poorterskinderen, gelijk o.m. blijkt uithet verzoek, dat ze in 1624 aan de Goudsche tucht-huisregenten deden, toen het Leidsche gesticht tijdelijkbuiten werking gesteld of opgeheven was. Zij schrevennamelijk aan deze gevangenisregenten, hun ,,goedevrunden ende nagebuyren”: ,Theeft U.E. gelieft ophet versouck van onsen Gecommitteerden vuyt onsenname in UE. Spinhuijse te doen logeren het dochter-ken van Boudewijn de Grave, die over het incestueuxmisdaet, met het voorsz. dochterken begaen, alhiermetter doot is gestraft, ruym drije jaren geleden,zijnde aisdoen onse intentie, dat het VOOYSZ. dochterkenvoor een tÿt uzjt de ooge ende conversatie vas mensche?zsoude werden onthouden, ten eijde het VOOPSZ. scttn-daleux misdaet nijet telckens d e n lu@em. i n verscherl?zeinorie gebracht zoude werden”. En aangezien ditongetwijfeld misdeelde kind zich in het Goudschespinhuis gedurende de verloopen drie jaren uitstekendhad gedragen en haar naaste verwanten ze gaarne invrijheid zagen gesteld, verzocht men uit Leiden, haar tewillen ontslaan onder voorwaarde, ,,dat sij tot genigentijden binnen onse stadt nochte de vrijdomme van dijenen come oft conversere” 1). Voorwaar een eigenaardige,tijd en plaats typeerende opvatting van kinderzorgen maatschappelijk hulpbetoon, toch in geenen deeleva’n humaniteit ontbloot! A. HALLEMA.

1) Origine& brief in Dossier No. 9, Portef. 111 11; Oud-Archief derGemeente Gouda.

Page 155: Leidsch Jaarboekje

De korenmolen ,,de Valk” en deandere Leidsche walmolens.

Kort na de vierde uitlegging der stad in 1611verrees op het Valken(burger) bolwerk een houtenstandaardmolen, gebouwd 1) voor Huych Lyclaesz. enJeroen Aelbrechtsz. (van Heemskerck), mr. molenaars.

Naar dit bolwerk verkreeg de molen omstreeks1650 den naam van ,de Valck”. In de oude bon-boeken en in het waardevolle Molenboek ,,vervattendede Molens op der Wallen” a), op het Leidsche Ge-meente-archief, wordt gesproken over den molen,liggende op den Vestwal tusschen de Haarlemmer-of Rijnsburgsche- 3) en Marepoorten in de wijk NieuweMare aan het eind van het - in 1905 afgebroken -Wijkstraatje, en aan de 2de Binnenvestgracht. ClaesJansz. van Tol verzocht in 1667 om zijn ouden molente mogen afbreken, die door ‘t ophoogen van ‘t bol-

1) Niet uitgesloten is, dat dit de verplaatste molen wa, die volgenseen kaart van 1578 ten N. van de oude Rijnsburgsche poort stond.

2) Bestaande uit 2 registers; met onvolledige aanteekeningen overde jaren & 15906& 1655 en k X90-& 1800.

3) D.W.Z. de nieuwe Rijusburgsche poort.

Page 156: Leidsch Jaarboekje

-

D E V A L K I N 1 6 4 8 .

-

Page 157: Leidsch Jaarboekje
Page 158: Leidsch Jaarboekje
Page 159: Leidsch Jaarboekje

D E V A L K I N 1 6 7 0 .

D E G E V E L S T E E N V A N 1 7 4 3 .

Page 160: Leidsch Jaarboekje

73

werk verhoogd had moeten worden, waarom hij be-sloten had een nieuwen achtkanten molen met eenwoonhuisje daaronder te doen timmeren.

Deze molen hield stand tot 1743 1); alsdan werd- blijkbaar op verzoek van hoogerhand - de oudemolen gesloopt en deden de toenmalige eigenaarseen nieuwen IJsselsteenen molen, hoog 27 Meter, metaangebouwden stal, put etc., drie roeden voorwaartsnaar de stad bouwen.

Aan den romp van dezen thans nog in goedenstaat zijnden majestueusen molen, zoo fier heerschendover het voor hem liggend plantsoen (aangelegd in1867), werd blijkens den gevelsteen 21ia maand gewerkt.

Deze steen, waarop een valk met een bel aan eenkoord om den hals, vermeldt dit aldus:

,,DE VALKIs gestigt door Adrianis van Deventer en Maartevan Royen de eerste steen geleyt door Pieter vanDeventer den 20 Yuli, de laaste door Maarten van

Royen den 7 October Anno 1743”.

Het molenwerk werd geleverd door Foyt vanLeeuwen, mr. molenmaker te Warmond, reden waaromer kwestie ontstond tusschen het timmermansgildete Leiden en de stedelijke regeering.

Aangezien echter van Leeuwen in 1735 het poor-terschap n bij dispensatie” van Leiden verkregen had,en daarenboven in 1740 vergunning tot het bouwenvan molens of molenhuizen, besloot de stad dezeuitstedelijke levering niet te verhinderen.

1) Geregtadagboek CCCC, fol. 49 en fol. 61 v“.

Page 161: Leidsch Jaarboekje

74

Waarschijnlijk werden oude materialen voor hetmolenwerk gebruikt, want op het thans nog aan-wezige eiken spoorwiel staat een huismerk en hetjaartal 1697.

Op den maalzolder bevindt zich ook nog de oudebalans, gemerkt aan de eene zijde MVR (aaneen;Maarten van Royen) 1718, aan de andere PD RD 1718.

In het benedengedeelte werden (vermoedelijk ná1743) 1) twee symmetrische woningen ingericht, in1869 verbouwd tot ééne flinke, die nog heden doorde eigenares wordt bewoond.

Voor dien tijd woonden de eigenaars aan hetWijkstraatje.

De zeven verdiepingen van den molen dragen devolgende benamingen : gelijkvloers en lste verdiepingwoning, 2tle en 3”e verdieping graanzolders, 4”e maal-zolder (ter hoogte van de balie), gde steenzolder metvier maalsteenen (had er vroeger zelfs zes), 6ae lui-zolder (luien = hijschen), 7re kapzolder. Over dezenlaatsten zolder verspreidt zich vrijelijk de rook uitde twee tot hiertoe opgemetselde schoorsteenen, diezich op de 3”e verdieping gesplitst hebben vanuitéén grooten schoorsteen, en zoekt een uitweg doorde roostergaten.

Wij geven afbeeldingen van ,,de Valk” in de ver-schillende gedaanten waarin hij zich achtereenvolgensheeft vertoond. V >oreerst als standaardmolen, naarde fraaie teekening uit 1648 van J. Gerstecoren (Catal.prentverzameling, Gemeentearchief, no. 550).

1) In 1742 verzoekt M. van Royen om bij de Valk aan de Oostzijdevan ziju woning een zomerhuisje te mogen bouwen.

Page 162: Leidsch Jaarboekje

D E V A L K O M S T R E E K S 1 8 9 5 .

Page 163: Leidsch Jaarboekje
Page 164: Leidsch Jaarboekje

75

20. De in 1667 gebouwde achtkante molen volgensden grooten plattegrond van Leiden door C. Hagen,ao. 1670.

30. De Valk (naar een photographie) omstreeks1895, voór de verlegging van de oprij of klucht in1905. Het aangebouwde varkenshok is thans ver-dwenen, terwijl de raamverdeeling van het aan-bouwsel gewijzigd is wegens het aanbrengen vaneen electrischen dubbelen maalstoel ; oorspronkelijkbevatte dit gebouwtje de twee keukens en denpaardenstal.

40. De gevelsteen van 1743, in zijn tegenwoordigentoestand.

Vele eigenaars heeft de molen in den loop vandrie eeuwen gehad. Bijna zonder uitzondering, endan voor zeér korten tijd, waren tot op het middender 19de eeuw twee molenaars, ieder voor de helft(annex gereedschappen, schuit, wagen en paard),eigenaar.

Het langst - ongeveer een eeuw - was de helftvan den molen in het bezit van de familie vanDeventer; de familie van Rhijn bewoont hem reeds57 jaar.

Hier volgt de lijst van de eigenaars. Eigenaars vanden standaardmolen waren :

parten jaren

Huygh Lyclaesz. . . . . . r/aJeroen Aelbrechtsz. (van Heems- i

ff 1615 -1627

kerck) . . . . . . rie

Jeroen Aelbrechtsz. (van Heems-kerck) . . . . . . . . 1 1627-1639

Page 165: Leidsch Jaarboekje

76

parten

Cornelis Jeroensz. van Heems-kerck . . . . . . . . . 1

Cornelis Jeroensz. van Heems-kerck . . . . . . . . r/s !

François Verlet *) . . . . . 11s f

Herbouw van den molen Anno 1667:

Claes Jansz. van Tol . . . . 1

Willem Claesz. van Tol. . . )Ary van Hoorn . . . . . . (

Gerrit Jacobsz. . . . . . . r/sAry van Hoorn . . . . . . r/s 1Jacob van Dalen X Cornelia

v. Starrenburgh, zij hertr.Aelbert v. Rosenburgh

Ary van Hoorn . . . . .

Jan Ariensz. van Deventer .Ary van Hoorn . . . .

Jan Ariensz. van Deventer .Joris Ariensz. van Deventer

Jan Adriaansz. van DeventerAdrianus Kuyckhoven/Arnoldus

Barnevelt X Maria de Bruyn

jaren

1639-1646

1646-1651

1651-16..

16. .-1696

1696-- 1697

1697-1705

1705-170s

1708-1723

1723-17251725- 1732

1) Verkocht zijn part 17-5-1651 &&II Clement Lenaertsz. (van der)Ruys - bezitter van den halven molen van Rembrandt van 1636 tot1647, zie Vosmaer .Rembrandt ses précurseurs etc.” blz. 148 - die ditdeel reeds na 3 maanden, 10-8-1651, verkocht aan C. J. van Tol.

Page 166: Leidsch Jaarboekje

77

partenJan Adriaansz. van Deventer . riz 1Maarten van Royen . r/.z )

Herbouw van den molen Anno 1743:

Adrianus van Deventer . . . ‘12 \Maarten van Royen . . . 11s (

Daniel van Royen . . . . . rhAdrianus van Deventer en

Neeltje Lamens, zijn weduwe

Johannes van Deventer Azn.en Geertruida Maria van Rom-

burg, zijn weduwe . . . .

Geertruida Maria v. Romburg,hertr. Adrianus Fauel . rh i

Jan Smit . . . . . . . lis IGeertruida Maria v. Romburg . ri2Jacob van der Horn Pzn. . . r/e

Helenus Burgersdijk . . . 1

Pieter Braat . . . . . . . 1

Abram Jacobus Koole Gzn. . 1(was ook eigenaar van ,,de

Oranjeboom”)

Michiel van Leeuwen. . . . 1Molenaar: zijn schoonzoonvan Riebeek.

jaren

1732-1735

1735-1751

1751-1755

1755-1778

1778-1781

1781-1792

1792-1804

1804-1844

1844-1851

1851-1853

1853-1863

1863- 1869

Page 167: Leidsch Jaarboekje

78

par ten j a renPieter van Rhijn . . . 1 1869 ~-- 1880Jacobina Aleyda Schippers, zijn

weduwe. . . . . 1 1880 -hedenMolenaar: Willem van Rhijn sedert 1911.

Kort na het beleg, in 1578, stonden blijkens eenoude kaart rondom Leiden 11 molens; een eeuwlater, in 1675, trof men er 8 meer aan. Het waren,gaande van den Rijn N.O.waarts den vestingwal langs:

1. De Put, korenmolen, genoemd naar den eigenaarvan omstreeks 1615 Jan Jansz. Put, later (18d” eeuw)de Korenbloem genaamd, in 1813 wegens bouw-valligheid gesloopt, stond op den vestwal aan denRijn bij het Watergat ten Z. van de Morschpoort.

2. De Rintvnolen, runmolen, door het schoenmakers-gilde in 1616 gekocht van J. J. Verhaijck, verbrandin den nacht van 12 Jan. 1775, herbouwd als koren-molen ,de BUI”, gesloopt omstreeks 1862, stond ophet bastion ten N. van de Morschpoort.

In 1807 wordt melding gemaakt van den verfmolenstaande op den vestwal ten N. van de Morschpoort.

3. De Jufer, moutmolen, staande op hetzelfdebolwerk als 2, kort nadat hij grondig hersteld wasaangestoken 1) door voorgaanden molen en eveneens

1 ) I n h e t Leidsch a r c h i e f i a a a n w e z i g : ,,Klagend H e r d e n k e n muhet afbranden vau de moutmolen genaamt de Juffer op den 12denvon Louwmaand 1775”. De wandbeschildering uit het bierbrouwers-gildehuis in de Lakenhal (Catal. der Schilderijen 1925, n0 305) steltd e z e n moutmolen v o o r . Daar d e nieuwe mout.molen ,,de Bostelkuip”(15) von 1770 dagteekent, is het waarschijnlijk dat de afbeelding van,,de Juffer” v6ór dat jnar geschilderd werd.

Page 168: Leidsch Jaarboekje

79

in 1775 verbrand, herbouwd als korenmolen de Een-dracht, gesloopt omstreeks 1865.

4. De Valk, korenmolen op het bolwerk beoostende (nieuwe) Rijnsburgsche poort.

5. Ue Papegay, ook wel bij verkorting de Gay ge-noemd, korenmolen op het bolwerk aan de Oostzijdevan de Marepoort, gesloopt in 1726.

6. ‘t Fortuyn r), korenmolen, herbouwd in steen in1741, later (na 1790) ‘t Lam genaamd, afgebroken in1850, stond op den wal achter de Zandstraat.

7. I)e Vroegop, korenmolen op het bolwerk be-westen de Heerenpoort, afgebroken in 1730.

8. De Stier, korenmolen op den hoek van Vestwalen Oude Heerengracht bij de Heerenpoort. De bouw-vallige molen werd in 1687 door de eigenaars JanClaesz. Soeteman en Jan Jansz. van Heusden in roodenbaksteen herbouwd in den thans nog bestaanden vorm.

9. ‘t Lam, korenmolen aan het bolwerk aan deNoordzijde van de (nieuwe) 2) Zijlpoort, gesloopt in1788, daarna Stijfsel- en Poedermakerij.

10. Grutmolen bij de oude Hoogewoerdsche poort(ter hoogte van de Heerengracht), na 1659 verplaatstbij de nieuwe 3) Hoogewoerdsche poort, komt op eenkaart van 1742 niet meer voor.

1) Hoewel niet voorkomend bij Biaen stond blijkens ‘t molenboekreeds in 1645 een molen achter de Zandstraat.

2) 5de uitlegging van 1644.3) Wie vergrooting van 1659.

Page 169: Leidsch Jaarboekje

80

11. De Hollandsche Tuyn, moutmolen, later Keekin de Pot, boekweitmolen, stond op het kort na 1659aangelegde bolwerk bezuiden de nieuwe Hooge-woerdsche poort, afgebroken in 1780.

12. Verfmolen, bezuiden 11, op het bolwerk achter‘t Levendaal.

13. ‘2 Kalf, korenmolen, getimmerd in 1575 op devest aan de Zijdgracht, vernieuwd in 1649, in 1733vervangen door een steenen molen en verdoopt inde Oranjeboom, ,geofferd” in 1904.

14a. Molen bij den wal aan de St. Jacobsgracht,,,getimmerd” omstreeks 1592, omstreeks 1650 af-gebroken.

14b. De Koe, korenmolen, werd ook een enkelemaal in de 18de eeuw de Loots 1) genoemd, stondbewesten de Koepoort achter den wal, afgebrokenin 1726.

15. De Kaaskorf, korenmolen, veranderd in 1770in den moutmolen de Bostelkuip, stond bij den vest-wal aan het eind van de Cellebroersgracht (thansKaiserstraat), gesloopt in 1778.

16. De Vechter, korenmolen op het Blauwe bolwerkbewesten 17, afgebroken in 1726. Eerst in 1766 werdhet recht van opstal overgedragen.

17. D’li’ngtl of de S’inder, korenmolen op hetBlauwe bolwerk (thans staat daar de Sterrenwacht),afgebroken in 1750.

1) Is mogelijk de oude naam vsn 14a en is op 14b overgedragen, ofomgekeerd.

*

Page 170: Leidsch Jaarboekje

81

18. Be Moutmolen alias de R@a,gebouwd in Augustus1575 benoorden de Witte poort, was eigendom vanRembrandt% familie; in 1645 verplaatst op bevel vanden Gerechte naar de Zuidzijde van de poort, stondin 1729 stil, afgebroken in het daaropvolgende jaar.De nieuwe eigenaar herbouwde dezen molen vansteen als korenmolen en veranderde den naam indien van de Lely. Gesloopt omstreeks 1864 (zie Vos-maer blz. 13).

14. De Romeyn, korenmolen, gebouwd in 1574 opde plaats van het bastion de Pelicaen nabij de Wedde-steeg door Lijsbeth Harmensdr., Rembrandt% groot-moeder (zie Vosmaer blz. 146), werd reeds in 1606gebruikt door Daniel Dircksz. Romeyn, ,,gedemolieerd”kort na 1675. In 1700 werd aan het molenaarsgildevergund op de plaats waar de Romeyn gestaan hadeen tuintje aan te leggen, om van dit terrein, waar-voor aan de stad recognitie betaald moest worden,nog eenig voordeel te trekken.

Toevallig vond ik in het archief nog melding ge-maakt van twee lakenvolmolens, voor ‘t bouwenwaarvan in 1646 door de stad vergunning gegevenwerd. Te weten: een achtkante volmolen aan de Vlietbuiten de Koepoort en een dito op een stuk warmoes-land in de Slaagsloot tegenover den Broekpolder.Verder wijs ik nog op een volmolen de Fortuin aanden Haagweg, die afgebeeld is op een schilderij uithet begin der 19de eeuw (zie Catal. der Schilderijen in,,de Lakenhal”, 1925, no 282) en waarschijnlijk in 1700gebouwd werd, daar een gevelsteen dit jaartal draagt.

6

Page 171: Leidsch Jaarboekje

82

De in het artikeltje over ,,Leidsche Windmolens”in ,,Buiten” van 22 Dec. 1923 vermelde ,,Roode Leeuw”dient te vervallen; evenzoo ,,het Kalf”, immers identiekmet ,,de Oranjeboom”.

In de 18de eeuw was langzamerhand het aantalkorenmolens te groot voor de behoefte geworden.Noodzakelijk dus, dat eenige verdwenen, wilden deandere molenaars kunnen blijven bestaan.

Vandaar, dat in 1724 het molenaarsgilde aan denGerechte van Leiden verzocht 4 van de 12 koren-molens te mogen uitkoopen r).

Blijkbaar werd dit ten deele goedgekeurd en werdende Papegay, de Koe en de Vechter in 1726, deVroegop in 1730 gedemoliëerd. Uit een aanteekeningvan 1729 blijkt, dat toen 4 korenmolens geslooptwaren en 2 stilstonden. In 1768 werd ook de Kaas-korf door ‘t korenmolenaarsgilde gekocht, en omgezetin een moutmolen. Zoo trachtte men de concurrentieden kop in te drukken. Opmerkelijk is nog hoedikwijls de molens onderling van eigenaar verwis-selden en hypothecair belast waren.

In de 2*e helft der 19de eeuw werden op de om-walling nog slechts 6 molens aangetroffen en wel: deValk, de Stier, de Oranjeboom, de Lely, de Bul en deEendracht; de twee laatste (staande op de plaats vanhet oude Academisch Ziekenhuis) en de Lely vielenin de zestiger jaren, de Oranjeboom bij het Plantsoen

1) Te Dordrecht was goedgevonden oxn 3 van de 8, in Rotterdamom 7 YUI de 15 molens af te breken.

Page 172: Leidsch Jaarboekje

83

in 1904. Zoo bleven slechts gespaard de Valk en deStier. De laatste, hoewel thans ontdaan van zijnverteerd kruiwerk; de Valk met gebroken langespruit, sieren nog tot op heden de singels van Leiden.

Mogen deze twee eenige historische monumentenvoor Leiden gespaard blijven, gerestaureerd 1) wordenen nog jaren hun kruisende armen in de lucht rond-wentelen.

G. C. HELBERS.

Leiden, Molen ,,de Valk”.

1) De onkosten van het dubbel bedrijf , onderhoud van grootenwindmolen en electriciteit, vallen het molensnrsbedrijf te kostbaar.Zou het niet mogelijk zijn gelden tot herstel in te zamelen? Mogetevens eenmaal het ontsierende kantoorgebouwtje van den markt-meester, hetwelk het vrije uitzicht vanaf de markt op ,,de Valk”belemmert, ja zelfs bederft, verplaatst worden of verdwijnen.

Page 173: Leidsch Jaarboekje

HET SCHOONE RAPENBURG.

Es ist auch nicht leicht jemand in Leyden gewesen,welcher nicht von der Rapenburg zu sagen weisz.Solche ist eine lange Gasse; in der Mitte ist einaufgemauerter Graben, auf dessen beyden Seiten hoheLinden stehen. Das Pflaster ist etwas niedriger nachdem Graben, als an den Häusern, dahero die Gassereinlich kan gehalten werden. Hat also PolyanderProfessor Theologie, welcher ein Hausz allhie gehabt,nicht ohne Grund rtihmen können, dasz er in derschönesten Strasse der gantzen Welt wohne: wei1Europa das schönste unter allen vier Theilen derWelt, Niederland in Europa, Holland unter den XVII.Provintzen, in Holland aber Leyden die schönsteStadt und in solcher Rapenburg die schönste Gasse sey.

H. L. Benthems Holländischer Kirch-und Schulen-Staat (ao 1698), 1, blz. 114.

Van deze opmerking van Polyanderà Kerckhove is ook gebruik gemaakt inLes Delices de Leide chez Pierre vander Aa (a” 1712); zie Leidsch Jaarboekje1912, blz. 92.

Page 174: Leidsch Jaarboekje

Fabrikeurs en kooplieden teLeiden in 1782.

Toen tegen het einde van den AmerikaanschenVrijheidsoorlog de Hollandsche kooplieden de handels-betrekkingen met de nieuwe republiek wenschten tebevestigen, richtte men in verschillende steden ver-zoekschriften tot de Overheid om dit te bevorderen.

Zoo wendden zich ook den 18den Maart 1782 eenaantal Leidsche firma’s tot de Groote Vroedschapder Stad Leiden met de bede ,omme te obtineerenhet aangaan van Commercieele Verbintenissen methet Vereenigd-Noord-America”. Dit rekwest vondeen gunstig onthaal, ,.in gevoige van ‘t welk de StadLeyden een der eerste Steden deezer Provincie isgeweest, uit welker eenpaarige medewerking deResolutie van Hun Ed. Groot-Mog. in dato 28 Maartgeboren is, ,,omme de zaak van wegen Hun Ed.Groot-Mog. ter Generaliteit daar heen te dirigeeren,en daarop ten sterksten te insteeren, dat de HeerAdams als Gezant van de Vereenigde-Staaten vanAmerica ten spoedigsten by Hun Hoog-Mog. mogteworden geädmitteerd en erkend.“”

Page 175: Leidsch Jaarboekje

86

Op 15 April 1782 werd een nieuw rekwest aanHeeren Burgemeesteren overgegeven, tot dankzeggingvoor het gunstig besluit omtrent het vorige genomenen met een nader verzoek, ,,om aan den Handeldeezer Republycq de vrugten der Commercieele Ver-bintenissen met het Vereenigd-Noord-America dadelykte doen plukken”, door te willen bewerken dat de,,Commerceerende Ingezetenen, van een aan te gaanCommercie-Tractaat met gem. Republycq het dadelijkgenot erlangen, zo door de activiteit van ‘s LandsMarine en de bescherming van den koophandel enZeevaert, als door alle verdere maatregelen, die . . .de Leden van ‘s Lands Souvereyne Regeering, tenalgemeenen nutte dienstig zullen vinden.”

Deze verzoekschriften, die nog gevolgd werdendoor een gezamenlijk adres van de handeldrijvendenvan Haarlem, Leiden en Amsterdam, zijn te vindenin: A. Loosjes Pzn., Gedenkzuil ter gelegenheid dervryverklaaring van Noord-America (Amsterdam, 1782),blz. 40 vlg., 51 vlg. en 78 vlg. Daar worden echterde namen der onderteekenaars niet afgedrukt. Aan-gezien deze echter voor de kennis der toen te Leidenbestaande firma’s van belang zijn, deelen wij hierde namen der onderteekenaars mede, volgens eenexemplaar van het rekwest van 15 April 1782 in hetarchief van de firma J. & A. Le Poole.

Aan de Edele Groot-AchtbaareHeeren, die van de Groote-Vroedschap der Stad Leyden,

Geeven met schuldigen eerbied te kennen de

Page 176: Leidsch Jaarboekje

87

Ondergetekenden Fabriqueurs, Kooplieden, en verdereTrafiquanten, geïnteresseerd in de Manufacturen enFabriquen deezer Stad :

Dat, enz. (Was geteekend)Jan van Heukelom en Zoon.De Wed. Nic. van Peene

en Zoon.Abraham Musketier en

Zoonen.De Wed. Hend. Wilh.

Clignet en Zoon.Simon Prins.Jan Sandra en Zoon.De Wed. Iz. van der

Meulen en Seye.De Wed. Christiaan van

der Meulen en Zoon.Johfi de Soeten.Pieter Verleus.Paulus Clos en

Leembruggen.Pieter Lamberts.Jacobus Bronkhuyzen.NB Lemonnier en Comp.Abrahm Kroeff.Joannes de Poorter.Henricus Douw.Jan Dermout Junior.F. A. van Oijen.Carol* van Langen.Stepha Jacobsvan Langen.

Tilburg Bucaille en Comp.Rutger van Putten.Jacob Meerburg.Gysbt Soumain.Karel de La Leyne.S. v. d. Noorda.J. Kleynenberg Gz.De Wed. J. Theodoor

Willer en Zoon.Adrianus Meerburg.N. S. van der Steen.Pieter Brouwer.Jan Dermout.J. J. Boom.Joh@ Lisman Hubs Zoon.Jan de Kruyff.Pieter en Joost van Poot.Vreede en van Marle.François Kloppenburg.C. van Staveren en Zoon.Jacob en Abm Le Poole.D’Erve Jeronims van

Beurden de Jonge.Dirk Keun.Albs Vlasvelt.Johi la Lau.Jacob la Lau Jacobsz.

Page 177: Leidsch Jaarboekje

8 8

Johannes Prins en Comp.Jac. Smazen en Zoon.Hendrik de Graaf.Nicolaas Stekhoven.Jan de La Leyne.Matthys van Heukelom.Johannes Jacobus Boom.Jonas Stangerop.Jan Provoo.Adriaen de Poorter.Hendk Wareman en Zoon.Hubertus Boom.Adrianus Snarenberg.Karel Lebrecht Weyer, uit

uaaam van desxebfs Hwis-VYOUW L. Holswilders.

Lucas van Arxhoek.Corno van Bommel.Hendrik Weyland en Zoon.F. van Lelyveld.Pieter van Velthooven.Martinus van den Bergh.Pieter Cornabé en Zoon

en Co.J. Lisman Hermz.J. Vermey en A. Hemerik.Hend. en Joh. Wareman.

Michiel van Bommel enZoon.

Adam de Leeuw en Zoonpro Jacob Felix en Zoon.

Isaac de Schregel.Jacobus van Alkemade.J. M. Petiet, per order van

myn Vader J. Petiet.J. P. van Bemmel.Jacob Byleveld.De Wed. Pieter van Peene.M. Lasoubs, Wed. A. de

Witte.Chr. Fr. Ruppe.Pieter Meijer en Zoon.Adam de Leeuw en Zoon.Paulus du Rieu en Zoon.Nicolaas du Rieu.Per orcier cie Wed. Pieter

de Vriend.Jobs la Lau en Comp.Aarnout Parmentier.De Wed. Jan Brouwer en

Zoon.Per order Willem Jonker.Isaac Renaud.Jaq” Pre la Pierre.

Medegedeeld door L. P.

Page 178: Leidsch Jaarboekje

LEIDEN IN 1834.

Binnen Leiden gekomen, gingen zij over het Rapen-burg, waar, in 1807, door het springen van eenkruidschip, eene zoo groote verwoesting was aan-gerigt, bezagen aldaar de nieuwe Roomsche kerk,en gingen toen op het stadhuis, de schoone schilde-rijen van Van Bree, de aan de pest stervende vrouwvan Rembrandr), het laatste oordeel van Lucas vanLeiden, de onthoofding der zonen van Brutus enandere schilderstukken bewonderen.

Des namiddags werd de burgt en eenige der nogoverige fabrijken bezocht, waarbij zij tevens de grootearmoede, een gevolg van het verval der eertijds zoobloeijende lakenfabrijken, vooral bij dezen zoo bij-zonder harden winter opmerkten, en hartelijk wensch-ten dat even als de Hooge-school, die toen zulkeen aantal professoren en studenten telde, ook defabrijken eens weder bloeijen mogten.

J. van Wijk Rz., Merkwaardighedenuit elke provincie van ons Vaderland,blz. 43 en 46.

1) Bedoeld is het schilderij van Tb. ‘;m der Schuw: De pest in 1682

Page 179: Leidsch Jaarboekje

STUDENTENGRAPPEN.

Te Egmond op Zee sal men den 29 deser verkopen20 haring netten, seer bequaem om by donker opde straet te spreien, en de Stoepjes (stadssoldaten)door ‘t middel van 2 Catrollen daer mee in de luchtte wippen, gelijk by mijn tijd te Leyden in de Heere-steeg by de Pieters-Kerk met veel succes geprobeerdis. Men vong’er ook Oester-luy, Meisjes met oli-koeken, en diergelyken volkje me?, tot sparing deronkosten; dewijl een eerlijk Student altijd geld tekort komt.

H. Doedyns, Haegse Mercurius van26 April 1698, blz. 4.

Page 180: Leidsch Jaarboekje

INHOUD.

Een woord vooraf . . . . . . . . .Vereeniging ,,Oud-Leiden”. Verslag over

Bk

. . V

de jaren 1924 en 1925 . . . . . .Statuten, bestuur en ledenlijst. . . . .Korte Kroniek van Leiden en Rijnland. .

. . Vl1

. . 1X. . XVII

IN MEMORIAM :

J. P. J. Driessen, door H. J. J. M. DamenDr. J. J. Hartman, door Dr. P. H. DamstéMr. J. C. van der Lip, door Jhr. Mr. Dr.

. XXXII. XXXIII

N. C. de Gijselaar . . . . . . . . . XXXVIF. Gordon, door Mr. Dr. J. C. Overvoorde . . XLW. Pera, door R. Zuidema. . . . . . . XLIVC. H. Nijkamp, door Dr. J. E. Kroon . . . XLVIIP. J. van Hoeken, door J. P. Mulder . . . . LIG. Japikse, door W. A. Kriest. . . . . . . LIVJ. F. Teunis, door P. H. van Thiel . . . . . LVIIIJ. E. Kikkert, door A. W. J. van Driesten . . LIXW. Haanstra, door Dr. W. van Everdingen . . LX11W. A. Leembruggen, door J. C. A. Binnendijk . .LXVIDr. K. H. Roessingh, door Dr. L. Knappert . . LXXJ. Idzerda, door Dr. H. J. M. Boonacker . . LXXIVC. H. KOUW, door K. Sijtsma . . . . . . LXXVII

Page 181: Leidsch Jaarboekje

92

Blz.Rede bij het 50-jarig doctoraat van Prof. Dr.

H. A. Lorentz, door Dr. H. Kamerlingh OnnesLeiden in het begin der 17e eeuw, door M. van

Wijhe . . . . . . . . . . . . . . .Uit de Geschiedenis van de Gevangenis en het

Tuchthuis binnen Leiden, door A. Hallema (met1 afbeelding) . . e . . . . . . . . .

De korenmolen ,,de Valk” en de andere Leidschewalmolens, door G. C. Helbers (met 4 afbeel-dingen) . . . _ . . . . . . . . .

Het schoone Rapenburg (bladvulling) . . . .Fabrikeurs en kooplieden te Leiden in 1782, door

S. J. Le Poole L.Gzn. . . . . . . . .Leiden in 1834 (bladvulling). . . . . . . .Studentengrappen (bladvulling). . . . . . .Inhoud . . . . . . . . . . . . . . .

1

1 7

26

7284

8589909 1