klimaat- verandering

32
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt KLIMAAT- VERANDERING

Upload: duongdat

Post on 11-Jan-2017

228 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: KLIMAAT- VERANDERING

Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt

KLIMAAT-VERANDERING

Page 2: KLIMAAT- VERANDERING

COLOFON Tekst: Herman Bosman en Harry de Ridder Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Greenpeace, VN, Live Earth

II

De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN. © Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2007

Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail: [email protected] http://www.cmo.nl

De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via [email protected].

Page 3: KLIMAAT- VERANDERING

III

INHOUD Inleiding pag. 1 Weer, klimaat en klimaatverandering pag. 2 Wat maakt het weer? pag. 2 Klimaat is gemiddeld weer pag. 3 Hoe merk je het als het klimaat verandert? pag. 4 Wat bepaalt het klimaat? pag. 5 1) Invloed van de zon pag. 5 2) Luchtvervuiling pag. 6 3) Natuurrampen pag. 6 4) Albedo pag. 7 5) De aarde is een broeikas pag. 7 Positieve en negatieve terugkoppelingen pag. 8 Broeikasgassen pag. 9 De belangrijkste broeikasgassen pag. 9 Het natuurlijke broeikaseffect, niet altijd even sterk pag. 10 Het versterkte broeikaseffect pag. 11 Meer uitstoot van broeikasgassen pag. 12 Opname van CO2 neemt af pag. 13 Gevolgen van de opwarming van de aarde pag. 14 Het almaar wassende zeewater pag. 14 Planten en dieren pag. 15 De mens pag. 17 Actie pag. 19 Het naijleffect pag. 19 Van Toronto tot Kyoto… pag. 20 … en daarna pag. 21 Particuliere organisaties, VIP’s en bedrijven tegen broeikaseffect pag. 22 An Inconvenient Truth pag. 22 Live Earth pag. 23 Wat kun je zelf doen? pag. 24 Aantekeningen pag. 25 Meer op internet pag. 27

Page 4: KLIMAAT- VERANDERING

IV

Page 5: KLIMAAT- VERANDERING

1

INLEIDING De afgelopen 15 jaar sneuvelt in Neder-land het ene warmterecord na het ande-re. Zo wordt juli 2006 in Nederland de warmste maand sinds mensenheugenis. Ook de winter van 2007 wordt de warm-ste ooit. En in april van dat jaar wordt het op zeven dagen meer dan 25 graden. Dat is voor zover is na te gaan nooit eerder voorgekomen. Zo’n 35 jaar geleden beginnen weten-schappers te vermoeden dat de aarde bezig is warmer te worden. Hoe dat komt en of dat in de toekomst door zal gaan, daar zijn ze het eerst niet over eens. Maar steeds meer wetenschappers gelo-ven dat de aarde warmer wordt, omdat het broeikaseffect sterker wordt. Als je hen mag geloven, zijn alle warmterecords geen toeval. Ook denken steeds meer wetenschappers dat de mens de oorzaak is.

Nu praat iedereen over het weer en het klimaat. Vragen vliegen over tafel als: moeten we het erg vinden dat de aarde warmer wordt? Veroorzaakt dat warmer worden meer overstromingen, droogten, hittegolven en andere rampspoed? Stijgt de zeespiegel zo sterk dat Amersfoort op den duur aan zee komt te liggen? Zullen sommige eilanden in de Stille Oceaan voorgoed onder water verdwijnen omdat de zeespiegel stijgt? Zijn er ook voorde-len verbonden aan het warmere kli-

maat? Moeten we de opwarming van de aarde tegen proberen te houden? Zo ja, hoe dan wel? Wat voor antwoorden kunnen deskundigen op deze vragen geven? Wat wordt bedoeld met broeikaseffect, broeikasgassen, uitstoot en opname? Wat zijn eigenlijk weer en klimaat? Hoe kan men vaststellen of het klimaat in een bepaald gebied verandert? Dat kun je in dit informatiepakket allemaal lezen. Eerst leggen we uit wat weer en kli-maat zijn en hoe je kunt vaststellen of het klimaat aan het veranderen is (pag. 2). Daarna (pag 5) laten we zien waarom het klimaat in een bepaald gebied of wereldwijd kan veranderen. Dan vertellen we onder meer wat broeikaseffect is (pag. 9). Vervol-gens kun je lezen welke gassen het broeikaseffect doen ontstaan en waarom de hoe-veelheid broeikasgassen in de dampkring verandert. Speelt de mens daar werkelijk een rol in? Daarna laten we zien wat voor gevolgen het opwarmen van de aarde heeft voor planten en dieren én voor de mens (pag. 14).Ten slotte vertellen we hoe politici, beroemde personen en organisaties de opwarming van de aarde proberen tegen te houden en vertellen we wat je daar zelf aan kunt doen (pag. 19).

Page 6: KLIMAAT- VERANDERING

2

WEER, KLIMAAT EN KLIMAATVERANDERING

Het weer verandert telkens. Het ene moment schijnt de zon, het andere moment regent het. Weerkundigen kunnen het weer drie tot vijf dagen vooruit voorspellen, maar ze geven geen ga-rantie dat hun voorspelling zal kloppen. Achteraf blijken ze er toch vaak net naast te zitten. Wat maakt het weer? Wat voor weer het is, merk je aan allerlei dingen. Je voelt of het warm of koud is, droog of nat en hoe hard het waait. Ook kun je zien of het bewolkt is of niet. En je merkt dat het weer telkens verandert. In Nederland gaan weerkundigen van het Ko-ninklijk Nederlands Meteorologisch (= weerkundig) Instituut KNMI na wat voor weer het is. Ze doen dat om weersverwachtingen op te stellen. Ook waarschuwen ze voor storm, mist of ander gevaarlijk weer. Ze letten daarbij op de volgende zaken: Bewolking: Zullen er wolken te zien zijn? Zo ja, hoe groot is het deel van de hemel dat ermee bedekt zal zijn? Zal de bewolking toe- of afne-men? Zal er veel of weinig bewolking zijn? Neerslag: Blijft het droog of zal er neerslag val-len? Zo ja, zal het veel of weinig zijn? Zal er af en toe gedurende hooguit een uur neerslag val-len? Die korte periodes met neerslag heten buien. Of zal er minstens een uur lang neerslag vallen? Dan wordt gesproken van enige (tijd) neerslag. Wat voor neerslag wordt het? Er zijn acht soorten: regen, motregen, sneeuw, motsneeuw, ijzel, hagel, dauw, rijp en mist. Dauw en rijp worden niet in weersverwachtingen vermeld.

Wind: Uit welke richting zal het waaien? Zal de wind draaien? Hoe hard gaat het waaien? Moet er gewaarschuwd worden voor harde wind of zelfs storm of voor windstoten tijdens bui-en? Temperatuur: Hoe warm of koud wordt het? In Nederland wordt dat uitgedrukt in graden Celsius, in enkele andere lan-den zoals de Verenigde Staten in graden Fahrenheit.

Luchtdruk: Hier wordt soms in weersverwachtingen over gesproken. Een snel dalende luchtdruk kondigt meestal slecht weer aan, een snel stijgende lucht-druk een korte periode met mooi weer. Stijgt de luchtdruk langzaam, dan is er grote kans dat het mooi weer wordt en lange tijd achtereen mooi blijft.

De graden in Celsius links en

in Fahrenheit rechts

Page 7: KLIMAAT- VERANDERING

3

Klimaat is gemiddeld weer Bewolking, neerslag, wind, temperatuur en luchtdruk worden gemeten met speciale instrumenten. Weer-stations op het land hebben een thermometer (voor de temperatuur), een barometer (voor de lucht-druk), een regenmeter en apparaten die windrichting en windsnelheid meten. Op zee wordt het weer ge-meten op schepen, boorplatforms en boeien. Instru-menten worden met ballonnen of vliegtuigen de lucht in gestuurd om op verschillende hoogten me-tingen te doen. Ten slotte draaien er kunstmanen in een baan rond de aarde die het weer in de gaten houden. Hiertoe zijn ze uitgerust met camera’s en instrumenten om zaken als windsnelheid, neerslag en temperatuur te meten. Niet alleen weerkundigen van het KNMI meten het weer, maar ook weerkundi-gen die een eigen weerbureau hebben. Die maken weersverwachtingen voor omroepen en kranten. Weerkundigen krijgen vaak hulp van mensen die het weer als hobby hebben. Die plaatsen instrumenten bij hun huis en geven meetresultaten door. Soms krijgen weer-kundigen van liefhebbers foto’s en filmpjes met spectaculaire beelden, van grote ha-gelstenen bijvoorbeeld, kleurige zonsondergangen en donkere onweerswolken.

Doe je gedurende lange tijd regelmatig metingen op een vaste plek (bijvoorbeeld meermalen per dag op vaste tijdstippen), dan merk je dat het weer mede af-hangt van de tijd van het jaar. In Nederland bijvoor-beeld is juli altijd warmer dan januari. In sommige maanden van het jaar valt meer neerslag dan in ande-re. Zo vergaren weerkundigen in de loop van jaren een groot aantal meetresultaten. Om een algemene indruk van het weer te krijgen, berekenen ze gemid-delden van die meetresultaten. Ze gaan bijvoorbeeld na hoe warm het in Nederland gemiddeld is in juli en in januari. De gemiddelden geven een beschrijving over een langere periode van het weer op de plek waar gemeten is. Dat gemiddelde weer heet klimaat. In Nederland worden de gemiddelden van meetgege-vens over 30 jaar gebruikt om het klimaat te beschrij-ven. Of met andere woorden: Klimaat is het gemiddelde weer gedurende 30 jaar. Nieuwe meetresultaten worden vergeleken met de ge-middelden over die periode. Anders gezegd: die perio-de wordt als ijkperiode gebruikt. Deze ijkperiode

schuift in de loop van de tijd op. In de 20e eeuw bijvoorbeeld is er een ijkperiode van 1 januari 1931 tot en met 31 december 1960. Daarna wordt dat 1 januari 1951 tot en met 31 december 1980. Ten slotte wordt dat 1 januari 1971 tot en met 31 december 2000. Ook gebruiken weerkundigen in Nederland de 18e, 19e of 20e eeuw als ijkperio-de of alle jaren bij elkaar vanaf 1706. Vanaf dat jaar wordt in Nederland zonder onder-breking het weer gemeten en steeds op dezelfde manier. Nederland heeft dus gege-vens over het weer van meer dan 300 jaar!

Een barometer

Weerkundigen gebruiken ook ballonnen om het weer te meten

Page 8: KLIMAAT- VERANDERING

4

Hoe merk je het als het klimaat verandert? Weerkundigen meten het weer niet alleen om weersverwachtingen te maken en te waarschuwen voor gevaarlijk weer. Ze meten ook om na te gaan of het klimaat verandert. Ze vergelijken nieuwe meetre-sultaten met gemiddelden van meetresul-taten van dertig jaar. Uit die metingen blijkt het weer soms af te wijken van die gemiddelden. Het is bijvoorbeeld in juli 2007 warmer en droger geweest dan het gemiddeld in juli is geweest tijdens de dertig jaar van ijkperiode 1971-2000. Soms is er zelfs sprake van een record. Zo wordt in Nederland februari 1956 de koudste maand van de 20e eeuw. Dat re-cord is tussen 1957 en 2000 niet meer gebroken. Dat het weer soms afwijkt van gemiddelden wil nog niet zeggen dat het klimaat dan ook verandert. Het weer kan buitengewoon grillig zijn. In één en hetzelfde jaar 1947 bijvoorbeeld beleeft Nederland één van de strengste winters en één van de heetste zomers sinds 1706. We spreken pas van een klimaatverandering als de meetresultaten steeds vaker afwij-ken van het gemiddelde van die dertig jaar uit de ijkperiode. Stel: als de laatste paar jaar het keer op keer warmer is dan gemiddeld of als er steeds meer neerslag valt dan gemiddeld, dan kun je pas zeggen dat het klimaat aan het veranderen is. Metingen wijzen uit dat het klimaat in Nederland en wereldwijd warmer aan het wor-den is. Dat is rond 1800 begonnen. Dat gaat eerst langzaam. Soms koelt het zelfs een aantal jaren achtereen weer af, bijvoorbeeld tussen 1900 en 1910 en tussen 1940 en 1950. Maar na 1950 komt er meer vaart in de opwarming en na 1987 gaat het nog sneller. Begin 2007 zegt het KNMI dat 2006 tot dan toe het warmste jaar is geweest sinds 1706, met gemiddeld 11,2 graden. Daarna volgen op een lijstje met warme ja-ren 1990, 1999 en 2000, elk met 10,9 graden. In de periode 1971- 2000 is de gemid-delde temperatuur 9.8 graden.

Eveneens in 2007 zegt het Amerikaanse ruimte-vaartbureau NASA dat 2005 wereldwijd het warmste jaar tot dan toe is sinds 1861. 1861 Is het eerste jaar waarin wereldwijd het weer ge-meten is. Op de plaatsen 2 t/m 5 staan in aflo-pende volgorde: 1998, 2002, 2003 en 2006. Eind 2003 maakt het KNMI bekend dat de twaalf warmste jaren sinds 1861 tot dan toe allemaal van na 1986 zijn. De meeste weerkundigen verwachten dat de op-warming in de 21e eeuw door zal gaan. Hoeveel graden warmer het in die periode zal worden, daar zijn de meningen over verdeeld.

Februari 1956: schepen vriezen vast in het ijs

Page 9: KLIMAAT- VERANDERING

5

WAT BEPAALT HET KLIMAAT? Wat voor klimaat een plek op aarde heeft, hangt af van zijn ligging. Daardoor is het klimaat op aar-de niet overal hetzelfde. Op zee en vlakbij zee bij-voorbeeld is het verschil tussen de hoogste en laagste temperatuur op een dag gemiddeld kleiner dan op plekken ver van zee.

In bergachtige gebieden valt vaak meer neerslag dan in vlakke gebieden. Dat komt omdat aanstromende lucht tegen berghellingen aanbotst, opstijgt en afkoelt. Daardoor verandert waterdamp in de lucht in wolken waar neerslag uit valt. Ten slotte daalt de temperatuur van de lucht met de hoogte. In berggebieden is het op bergtoppen kouder dan in de dalen. Het klimaat wordt ook door andere zaken beïnvloed en verandert daardoor soms. Deze invloe-den zetten we op pag. 5-7 op een rij. Een weerstation in de bergen

1) Invloed van de zon Hoe hoger de zon boven een plek aan de hemel komt en hoe langer de dagen daar duren, hoe warmer het op die plek wordt. In Nederland komt de zon in juli hoger aan de hemel dan in januari en duren de dagen langer. Daardoor is het in juli war-mer dan in januari. Ook geldt: hoe dichter bij de evenaar, hoe hoger de zon aan de hemel komt. In Oeganda waar de evenaar doorheen loopt, is het warmer dan in Nederland, dat ruim 5.000 kilome-ter van de evenaar af ligt. De zon lijkt altijd evenveel warmte af te geven, maar doet dat niet. Gemiddeld om de elf jaar ver-toont de zon veel zonnevlekken. Halverwege elke periode van elf jaar heeft de zon er géén. De zon geeft meer warmte als er veel zonnevlekken zijn en is iets koeler als er géén vlekken zijn. Maar het verschil is klein: 0,1%. Daar is op aarde vrijwel niets van te merken. Op langere termijn heeft de zon wél merkbare invloed op de temperatuur op aarde. Soms heeft de zon tientallen jaren achtereen vrijwel géén zonnevlekken en geeft zij minder warmte af. Dan wordt het op aarde merkbaar koeler. Dat gebeurt bijvoorbeeld tussen 1645 en 1715. De Theems in Engeland en de grote rivieren in Nederland vrie-zen in die tijd ’s winters vaker dicht. Daarom wordt die periode Kleine IJstijd ge-noemd. Tussen 1910 en 1940 heeft de zon veel zonnevlekken en geeft ze meer warm-te af dan daarvoor. Tussen 1940 en 1970 is het juist andersom en geeft de zon min-der warmte af. Ook dat heeft merkbaar invloed op de temperatuur op aarde: het is dan kouder dan gemiddeld.

De zon; in het wit de zonnevlekken

Page 10: KLIMAAT- VERANDERING

6

2) Luchtvervuiling Het klimaat wordt ook beïnvloed door stoffen die mensen onophoudelijk in de dampkring uitstoten. Fabrieken en voertuigen stoten rook- en roetdeeltjes uit in de lucht. Vervolgens houden die deeltjes een deel van het zonlicht tegen dat de dampkring binnenkomt. Daar-door wordt het op het aardoppervlak koeler. Ook zorgt uitstoot van rook en roet voor meer deeltjes in de lucht waar zich waterdruppeltjes op kunnen vormen. Daardoor ontstaan er

meer wolken. Daarbij gaat het niet meer regenen, zoals je misschien zou verwachten, maar minder. Regen ont-staat als waterdruppels in een wolk zwaar genoeg wor-den om te kunnen vallen. Hoe minder deeltjes er zijn in een wolk, hoe meer water uit de wolk zich rond ieder deeltje kan verzamelen. De druppels worden dan zwaar genoeg om te vallen. Hoe groter het aantal deeltjes in de wolk, hoe minder water uit de wolk er op ieder deeltje afzonderlijk kan komen te zitten. De kans is dan kleiner dat ze zwaar genoeg worden.

Zwaveldioxide, dat onder meer in uitlaatgassen van voertuigen zit, vormt samen met waterdamp kleine druppeltjes zwavelzuur. Die kaatsen een deel van het zonlicht terug de ruimte in waardoor het op het aardoppervlak koeler wordt. Voortdurend worden roetdeeltjes en zwavelzuurdruppeltjes ingevangen door regendruppels en naar het aardoppervlak gebracht. Maar er komen ook voortdurend nieuwe roetdeeltjes en zwa-velzuurdruppeltjes bij. Daardoor blijft het afkoelend effect van deze stoffen in stand. Condensstrepen van vliegtuigen blijven vaak urenlang bestaan. Net als gewone wolken houden ze warmtestraling tegen die het aard-oppervlak uitstraalt. Daardoor koelt het ’s nachts minder af op het aardoppervlak en vlak daarboven. Op 11 september 2001 wor-den in de Verenigde Staten aanslagen met vliegtuigen gepleegd op het World Trade Cen-ter in New York en het Pentagon in Washing-ton. Drie dagen lang mag in het hele land geen enkel passagiersvliegtuig opstijgen. Ook mogen er geen passagiersvliegtuigen uit het buitenland het land binnenkomen. Er ont-staan tijdens die drie dagen geen condensstrepen boven het land. Amerikaanse weer-kundigen hebben gemeten dat het toen ’s nachts sterker afkoelde dan in andere jaren tussen 11 en 14 september. 3) Natuurrampen Ook natuurrampen hebben soms invloed op het klimaat. Bij stof- en zandstormen ko-men veel deeltjes in de lucht terecht. Die hebben dezelfde invloed op temperatuur en bewolking als stof- en roetdeeltjes van menselijke makelij. Een stof- of zandstorm duurt hooguit enkele dagen. Daarna verdwijnen de opgewaaide deeltjes op dezelfde manier als roet- en stofdeeltjes van menselijke makelij. En er komen geen nieuwe bij. Daardoor verandert het klimaat door deze stormen niet.

Page 11: KLIMAAT- VERANDERING

7

Soms komen door een vulkaanuitbarsting as en zwavelzuurdruppeltjes in de lucht te-recht. Meestal verspreiden ze zich niet ver en zijn ze na korte tijd door regendruppels uit de lucht gehaald. Dan heeft de uitbarsting geen invloed op het klimaat. Dat is wél het geval als de uitbarsting zó hevig is dat er kolossale hoeveelheden as en zwavelzuur in de stratosfeer komen te zitten. Dat is een luchtlaag die bij de polen op 8 kilometer hoogte begint en bij de evenaar op 16 kilometer hoogte en doorloopt tot 55 kilometer hoogte. In die luchtlaag waait het vaak hard. Daardoor verspreiden as en zwavelzuur zich in korte tijd over grote gebieden, soms zelfs wereldwijd. Omdat het in de stratosfeer nooit regent, worden de asdeeltjes en zwavelzuurdruppeltjes niet inge-vangen door regendruppels en naar het aardoppervlak gebracht. Het duurt maanden of jaren voordat ze allemaal verdwenen zijn. Al die tijd laten ze de aarde afkoelen. Dat gebeurt bijvoorbeeld na een grote uitbarsting in juni 1991 van de vulkaan Pinatubo op de Filip-pijnen. Daardoor wordt het in 1992 en 1993 wereldwijd koeler dan in de jaren ervoor en erna.

Uitbarsting van de Pinatubo

Een natuurverschijnsel dat de aarde juist doet opwarmen is El Niño. Dat is een sterke warme zeestroming in de Stille Oceaan die gedurende enkele maanden van Indonesië naar Noord- en Zuid-Amerika loopt. Dat gebeurt gemiddeld eens in de zeven jaar, bij-voorbeeld in 1997. Mede daardoor wordt 1998 het warmste jaar tot dan toe sinds 1861. 4) Albedo Hoeveel warmte van de zon de aarde vasthoudt, hangt af van de kleur van het aardoppervlak. Hoe donkerder van kleur het is, hoe meer zonlicht het opneemt en hoe meer het erdoor verwarmd wordt. Hoe lichter van kleur het is, hoe meer zon-licht het terugkaatst en hoe minder het door de zon ver-warmd wordt. IJs bijvoorbeeld is wit en kaatst meer zonlicht terug dan zeewater. Ook bewolking kaatst zonlicht terug. Daardoor wordt het aardoppervlak overdag onder een bewolkte hemel minder warm dan onder een heldere hemel. Van al het zonlicht dat op aarde valt, wordt altijd een deel teruggekaatst. Dat deel heet albedo. De aarde heeft gemiddeld een albedo van 0,39. Dat betekent dat de aarde 39% van het zonlicht terugkaatst. 5) De aarde is een broeikas Naarmate het aardoppervlak warmer wordt, geeft het meer warmtestraling af. Een deel ervan wordt in de dampkring vastgehouden. De dampkring van de aarde bestaat voor 78% uit stikstof, 21% uit zuurstof en 1% uit andere gassen en waterdamp. Som-mige van die gassen en de waterdamp laten zonlicht door, maar houden een deel van de warmtestraling van het aardoppervlak tegen. Daardoor wordt de troposfeer, de on-derste laag van de dampkring warmer.

Page 12: KLIMAAT- VERANDERING

8

Dit wordt het broeikaseffect genoemd, omdat hetzelfde gebeurt in een broeikas. Zon-licht valt door de glazen wanden en dak van de kas naar binnen. Daardoor wordt de bodem van de kas verwarmd. Warmtestraling van de bodem wordt door de wanden en het dak tegengehouden. Daardoor wordt het in de kas warmer. De gassen die dit op-warmend effect op de dampkring hebben, worden broeikasgassen genoemd. Op pagi-na 9 vertellen we wat de belangrijkste broeikasgassen zijn. Hoe meer broeikasgassen de dampkring bevat, hoe sterker het broeikaseffect. Positieve en negatieve terugkoppelingen Het klimaat wordt altijd beïnvloed door alle vijf zaken tegelijk die we beschreven heb-ben. Twee of meer zaken kunnen elkaar versterken of elkaar tegenwerken. Bij ver-sterking spreken we van positieve terugkoppeling, bij tegenwerking van negatieve te-rugkoppeling. Een voorbeeld van positieve terugkoppeling: in het Noordpoolgebied smelt ’s zomers een deel van het zee-ijs. Ieder jaar smelt een groter deel, omdat het daar warmer wordt. Daardoor is ’s zomers een steeds groter deel van het zeeoppervlak niet met ijs bedekt. Omdat zee-ijs wit is, kaatst het 90% van het zonlicht terug en wordt er nau-welijks door verwarmd. Zeewater is donkerder van kleur en bovendien doorzichtig. Daardoor neemt het 90% van het zonlicht op en wordt er sterk door verwarmd. Om-dat het albedo (= het deel van het zonlicht dat wordt teruggekaatst, zie pag. 7) van de gebieden waar het zee-ijs ’s zomers smelt kleiner wordt, houden die ijsvrije gebie-den meer warmte van de zon vast. Daardoor stijgt de temperatuur in die gebieden sneller. Die temperatuurstijging veroorzaakt dan weer meer smelten van het zee-ijs, waardoor het albedo van die gebieden nog kleiner wordt. Enzovoort. Nu een voorbeeld van negatieve terugkoppeling: De aarde wordt warmer. Daardoor verdampt er meer water uit de aardbodem en uit oceanen. Er komt meer waterdamp in de dampkring. Daardoor ontstaan er in hogere, koudere luchtlagen meer wolken. Dat maakt het albedo van de aarde groter. Daardoor wordt de opwarming van de aar-de afgeremd.

Page 13: KLIMAAT- VERANDERING

9

BROEIKASGASSEN Zonder broeikasgassen in haar dampkring zou het op aarde gemiddeld niet +15 graden Celsius zijn maar -18 graden. Het hele aardoppervlak zou bedekt zijn met een dikke ijs-laag. Er zou geen leven zijn zoals we dat nu kennen. Er zijn van nature altijd broeikasgassen in de dampkring geweest. Wel verandert soms de hoeveelheid ervan. Sinds enkele eeuwen speelt de mens daar een steeds grotere rol in. De belangrijkste broeikasgassen Er zitten ongeveer dertig broeikasgassen in de dampkring. Van de vijf belangrijkste broeikasgassen komen er vier van nature in de dampkring voor. Het zijn:

Kooldioxide of CO2: Dit gas zorgt voor ruim 50% van het broeikaseffect. De afgelopen duizenden jaren, tot rond 1800, bevat de dampkring tussen de 200 en 290 delen per miljoen deeltjes. Het gas wordt opgenomen door planten en uitgeademd door dieren. Het ontstaat als af-gevallen bladeren en andere plantenresten vergaan. Het komt ook in de lucht door vulkaanuitbarstingen. Het verdwijnt uit de dampkring door verwering van ge-steenten. Regendruppels vangen CO2 op en vallen op de grond. Het CO2 in de druppels verandert in koolzuur. Dit koolzuur vormt met stoffen in de grond andere stoffen. Ten slotte neemt water aan het oppervlak van zeeën en oceanen CO2 uit de lucht op. Pure kooldioxide kan worden uitgeschonken omdat het zwaarder is dan lucht

Methaan of CH4: Dit gas draagt voor 20% bij aan het broeikaseffect. Tot voor enkele tientallen jaren zaten er tussen de 0,7 en 1,2 delen me-thaan per miljoen deeltjes in de dampkring. Het zit in scheten en ont-lasting van dieren en mensen. Het ontstaat onder meer in moerassen als resten van dieren en planten vergaan. Het lekt weg uit steenlagen diep onder het aardoppervlak en uit de zeebodem. Door reacties met an-dere stoffen ontstaat uit methaan in de dampkring CO2.

Lachgas of N2O: Er zit een kleine hoeveelheid lachgas in de dampkring (minder dan 1%). Wat erin komt, blijft daar meer dan een eeuw actief. Ozon of O3: Van dit gas zit 90% in de ozonlaag, een luchtlaag tussen 15 en 40 kilometer hoogte. Daar ontstaat het uit zuurstof onder invloed van ultraviolette straling van de zon. Ozon houdt een deel van die schadelijke straling tegen. Daardoor worden levende wezens op aarde niet teveel aan die straling blootge-steld. In de troposfeer ontstaat soms onder invloed van zonlicht ozon uit afvalstoffen in de lucht.

Rond de aarde is er een dampkring, bestaande uit

verschillende gassen

Lachgas wordt ook gebruikt als verdovingsmiddel

Page 14: KLIMAAT- VERANDERING

10

Chloorfluorkoolwaterstoffen of CFK’s: Die komen van nature niet in de dampkring voor. Ze worden vanaf ongeveer 1930 gebruikt en uitgestoten, vooral als drijfgas in spuitbussen en koelstof in koelkasten en diepvriezers. In 1985 wordt ontdekt dat ze ozon afbreken in de ozonlaag. Dat gebeurt vooral boven het Zuid-poolgebied als het daar lente is. Daarom worden CFK’s steeds meer vervangen door stoffen die ozon minder of helemaal niet afbreken.

Het natuurlijke broeikaseffect, niet altijd even sterk Van nature zitten er broeikasgassen in de dampkring, maar niet altijd evenveel. Als het op het noordelijk halfrond lente of zomer is, nemen bomen en planten daar veel CO2 op. Tegelijk ontstaat er op het zuidelijk halfrond CO2 uit afgevallen bladeren en andere plantenresten. Als het op het zuidelijk halfrond lente of zomer is, gebeurt het omgekeerde. Maar er groeien méér bomen en planten op het noordelijk half-rond dan op het zuidelijk, want daar is meer land waar ze op kunnen groeien. Als het op het noor-delijk halfrond lente of zomer is, halen bomen en planten daar méér CO2 uit de lucht dan er bij komt uit rottende plantenresten op het zuidelijk halfrond. Daardoor neemt de hoeveelheid CO2 af. Als het op het Noordelijk Halfrond herfst of winter is, komt daar uit rottende planten-resten méér CO2 vrij dan bomen en planten op het Zuidelijk Halfrond opnemen. Daar-door neemt de hoeveelheid CO2 toe. Zo schommelt de hoeveelheid CO2 elk jaar heen en weer. Ook op langere termijn verandert de hoeveelheid broeikasgassen in de dampkring. Kort na het ontstaan van de aarde, ongeveer 4,5 miljard jaar geleden, bevat de damp-kring meer CO2 dan nu. Daarna nemen algen en andere plantaardige levende wezens in zee steeds meer CO2 uit de lucht op. Afgestorven levende wezens en planten vormen lagen op de zeebodem. Die raken ver-volgens bedekt door steenlagen. Zo verdwijnt een deel van de CO2 definitief uit de lucht. Later groeien er planten op het land. Die nemen CO2 op, sterven af en vormen soms veenlagen. Vervolgens raken de veenlagen bedekt door steenlagen. Het veen verandert in bruinkool en daarna soms in steenkool en methaan. Soms ontsnapt dat methaan in de dampkring, maar het grootste deel blijft onder de grond zitten.

Met de vermindering van de hoeveelheid CO2 wordt het niet almaar kouder op aarde. Af en toe wordt het juist warmer en neemt de hoe-veelheid CO2 in de dampkring weer toe. Tus-sen 250 en 65 miljoen jaar geleden is het op aarde enkele graden warmer dan nu, tot 22 graden aan toe (nu ligt het wereldgemiddelde rond de 10 graden). Vanaf ongeveer 3 mil-joen jaar geleden zijn er meerdere IJstijden.

Dan zit er minder CO2 in de dampkring en is het enkele graden kouder.

IJstijd

Page 15: KLIMAAT- VERANDERING

11

Ook zit er niet altijd evenveel methaan in de dampkring. In de zeebodem maken bacteriën methaan. In diepe zeeën en ocea-nen is het in de bodem rond het vriespunt. Daar ontstaat uit water en methaan in de bodem een suikerachtige stof die bur-ning ice (brandend ijs) heet. Dat valt weer uiteen in water en methaan als het verwarmd wordt. Als het op aarde (veel) warmer wordt, stijgt ook de temperatuur van het zeewater vlak boven de zeebodem. Dan valt op veel plaatsen in de zee-bodem in korte tijd veel burning ice uiteen. Het methaan dat vrijkomt, borrelt omhoog naar het zeeoppervlak en komt in de dampkring terecht. Daardoor wordt het broeikaseffect sterker zodat de aarde nóg sneller opwarmt. Dat gebeurde bijvoor-beeld ongeveer 55 miljoen jaar geleden.

Het versterkte broeikaseffect Tussen 1800 en 2007 neemt de hoeveelheid CO2 in de dampkring toe van 280 tot 383 deeltjes per miljoen delen. Die toename gaat in de laatste ja-ren steeds sneller. Op Groenland en in het Zuid-poolgebied halen geleerden monsters op van grote diepte uit de ijskappen. Van hoe dieper het ijs komt, hoe ouder dat ijs is. Het opgehaalde ijs laat zien hoeveel CO2 er in de dampkring heeft gezeten toen het ijs gevormd werd. IJsmonsters van ver-schillende ouderdom laten zien dat het CO2–gehalte enige honderdduizenden jaren lang niet zo hoog is geweest als nu. Zelfs niet tussen twee IJs-tijden in als het op aarde net zo warm is als nu of zelfs warmer. Het nemen van een ijsmonster

Ook de hoeveelheid methaan in de dampkring neemt toe, tot 1,79 per miljoen delen in 2003. Daardoor wordt het broeikaseffect op aarde sterker. In dezelfde periode wordt het op aarde warmer (zie pag. 4). Komt dat door het toenemende broeikaseffect? Daar zijn weerkundigen het eerst niet over eens. Ze weten dat het ook van andere zaken afhangt hoe warm of koud het op aarde wordt. Welke zaken doen de aarde war-mer worden? Welke zaken remmen die opwarming juist af? Sommige weerkundigen geloven dat de aarde vooral warmer wordt omdat ze meer warmte van de zon krijgt. Ook denken niet alle weerkundigen dat de aarde blijft opwarmen. Tussen 1940 en 1970 bijvoorbeeld, als de zon iets minder warmte af-geeft dan tevoren, wordt zelfs een nieuwe IJstijd voorspeld. Toch zijn er steeds meer aanwijzingen dat vooral het toenemen-de broeikaseffect de aarde opwarmt, met name vanaf 1950. Ook denken steeds meer weerkundigen dat de opwarming door zal gaan. Bovendien geloven ze dat de mens zelf het broeikaseffect versterkt. Hoe zorgt de mens volgens hen voor dit versterkte broeikaseffect?

Page 16: KLIMAAT- VERANDERING

12

Meer uitstoot van broeikasgassen De mens is volgens de meeste weerkundigen verantwoordelijk voor het versterkte broeikaseffect. Dat doen we op twee manieren. De eerste manier is dat we steeds meer CO2 en andere broeikasgassen in de dampkring uit stoten. Rond 1800 begint in Engeland de Industriële Revolutie, daarna in steeds meer andere landen. Daardoor stijgt de welvaart. Mensen verdie-nen meer geld en kunnen daar meer goederen mee kopen, zoals voedsel, kleding en meubels. Om die goederen te ma-ken en te vervoeren is er energie nodig. Bovendien heb je energie nodig om enkele goederen te gebruiken, wasmachi-nes bijvoorbeeld en auto’s. Mensen kunnen ook meer geld uitgeven aan reizen. Ook voor reizen is energie nodig. Naarmate de welvaart in een land toeneemt, neemt dus het verbruik van energie toe. Het energieverbruik van een land neemt ook toe naarmate de bevolking groeit. Er ko-men meer mensen bij die goederen kopen en reizen maken.

Energie wordt onder meer gehaald uit hout, bruinkool en steenkool. Later ook uit aardolie en aardgas. Deze brandstoffen worden fossiele brandstoffen genoemd. Bij het verstoken van fossiele brandstoffen komt er koolstof in de vorm van CO2 in de dampkring. Die uitstoot neemt toe met de toename van het energieverbruik. Wereld-wijd neemt de uitstoot van CO2 steeds sneller toe. Men verwacht dat dit nog jaren door zal gaan. In steeds meer ontwikke-lingslanden stijgt de welvaart. Daarmee stijgen daar ook energieverbruik en uit-

stoot van CO2. Daar zijn de twee volkrijkste landen ter wereld bij, China en India. In beide landen woont meer dan een miljard mensen. Stijgt daar de uitstoot van CO2 per inwoner een klein beetje, dan stijgt die van het hele land enorm. Eerst stoten de VS van alle landen ter wereld de meeste CO2 uit. In 2007 wordt China het land met de hoogste uitstoot. Toch is de uitstoot per Chinees dan maar een kwart van die per inwoner van de VS. Ook de uitstoot door de mens van methaan neemt toe. Naarmate de wereldbevolking groeit, zijn er meer monden te voeden. Steeds meer land wordt gebruikt voor landbouw. Bij de verbouw van rijst komt er veel methaan in de dampkring. Ook bij de veeteelt is dat het geval. Het gas zit in scheten en mest van koeien en andere boerderijdieren. Bij de winning van steenkool, aardolie en aardgas komt vaak aardgas vrij. Dat bestaat eveneens voor het grootste deel uit methaan. Ten slotte stoot de mens andere broeikasgassen uit, met name CFK’s en lachgas. Lachgas ontstaat bij het verbranden van hout en fossiele brandstoffen. Het zit onder meer in uitlaatgassen van auto’s.

Bij de verbouw van rijst komt methaan vrij

Page 17: KLIMAAT- VERANDERING

13

Opname van CO2 neemt af De tweede manier is door er voor te zorgen dat er minder CO2 uit de dampkring wordt gehaald. Vooral na het begin van de Industriële Revolutie worden steeds meer bossen gerooid. Mensen kappen bomen om aan brandhout te komen, om hout te winnen voor meubels en andere arti-kelen of om van bosgebieden akker-land te maken. Er verdwijnen meer bomen dan er nieuwe ontkiemen of worden aangeplant. Daardoor blijven er minder bomen over die CO2 uit de lucht halen en het koolstof hieruit op-slaan. Dat gebeurt op grote schaal in de regenwouden van het Amazonege-bied, maar ook op andere plekken verdwijnen er bossen, bijvoorbeeld op Sumatra in Indonesië. Niet alleen komt er mede door de mens steeds meer CO2 in de dampkring te zitten, maar ook in het zeewater. Daar verandert CO2 in koolzuur. Op den duur kan er nau-welijks koolzuur meer bij en lost steeds minder CO2 in het zeewater op. Dat is al te zien in de zeeën rond het Zuidpoolgebied. Bovendien is al dat extra koolzuur schade-lijk voor het zeeleven (meer hierover op pag. 16).

Een ander groot probleem is de permafrost (= eeuwig bevroren grond). In Siberië, Alaska en het Noorden van Canada bestaat een deel van de bodem uit per-mafrost. In permafrost zit me-thaan. Omdat het daar net als elders warmer wordt, ontdooit ‘s zomers steeds meer permafrost. Daar waar het ontdooit, ont-snapt er methaan uit de bodem. Dat versterkt het broeikaseffect en daarmee ook de opwarming van de aarde.

Aanvankelijk gelooft men niet dat de mens merkbare invloed op het wereldwijde kli-maat kan hebben. De aarde is groot; haar oppervlak is ongeveer 550 miljoen km2. De dampkring bedekt niet alleen het hele aardoppervlak, maar is ook vele tientallen kilo-meters dik. Alle gassen, stof en roet die mensen uitstoten, zouden spoorloos verdwij-nen in die eindeloze luchtzee. Ook zou het klimaat alleen merkbaar beïnvloed kunnen worden door natuurkrachten die zo groot zijn dat mensen er geen invloed op kunnen hebben; de warmte van de zon bijvoorbeeld of het geweld van een vulkaanuitbarsting. Als we de weerkundigen nu mogen geloven, laat het versterkte broeikaseffect zien dat de mens wel degelijk merkbare invloed op het klimaat kan hebben. Maar kan de mens de opwarming van de aarde ook afremmen of zelfs terugdraaien? In het laatste hoofdstuk laten we zien of dat kan.

Permafrost

Page 18: KLIMAAT- VERANDERING

14

GEVOLGEN VAN DE OPWARMING VAN DE AARDE

De opwarming van de aarde door het versterkte broeikaseffect heeft gevolgen voor de zeespiegel, voor planten, dieren en mensen op aarde. Die gevolgen zijn vaak negatief, maar soms ook positief. Het almaar wassende zeewater Ongeveer 20.000 jaar geleden, tijdens de laatste IJstijd, is de zeespiegel wereldwijd 120 meter lager dan nu. Dan verdwijnt er landijs in Scandinavië, waar dan een ijskap op ligt, in het Noordpoolgebied, op Groenland, in het Zuidpoolgebied en in gletsjers in gebergten. Dat gebeurt omdat het ijs sneller afsmelt dan dat het door neerslag (sneeuw) aangroeit. Vlak na de IJstijd gaat dat zó snel dat de zeespiegel jaarlijks en-kele centimeters stijgt. Daarna gaat het langzamer. Tussen 1900 en 1993 stijgt de zeespiegel nog 1,4 tot 2 millimeter per jaar.

Vanaf de jaren ’90 van de 20e eeuw verdwijnt het landijs in een sneller tempo. In berggebieden krimpen glet-sjers in of verdwijnen ze zelfs hele-maal. Dat is te zien op foto’s van die gebieden die met tussenpozen van ja-ren zijn gemaakt, zoals op de foto’s hiernaast. Twee foto’s vanaf hetzelfde punt genomen van de Blomstrandbreen-gletsjer in Spits-bergen (Noorwegen) in 1928 en 2002. Deskundigen vrezen dat de zeespiegel opnieuw sneller gaat stijgen, zelfs met meer centimeters per jaar. Vanaf 1993 stijgt de zeespiegel inderdaad sneller, namelijk 3 millimeter per jaar. Wat er gebeurt met de ijskap die Groenland bedekt, baart deskundigen de meeste zorgen. In de vorige eeuw is daar al een klein deel van verdwenen. Vooral na 2002 raakt Groenland het landijs in een hoger tempo kwijt. Ook komt er steeds meer landijs in zee terecht. Ook in het westelijks deel van het Zuidpoolgebied verdwijnt het landijs in een hoger tempo.

De zeespiegel stijgt ook omdat zeewater uitzet als het warmer wordt. Volgens de In-tergovernmental Panel on Climatic Change (IPCC, een werkgroep van 2500 deskundi-gen) van de VN zal de zeespiegel in de 21e eeuw met 18 tot 59 centimeter stijgen. In Nederland daalt de bodem tegelijkertijd, vooral in het westen. Daarom verwacht het KNMI dat de zeespiegel aan de Nederlandse kust iets meer zal stijgen tot 2100, name-lijk met 35 tot 85 centimeter. Andere deskundigen denken dat de zeespiegel tot 2100 een volle meter tot zelfs enkele meters stijgt.

Page 19: KLIMAAT- VERANDERING

15

Planten en dieren Planten en bomen groeien beter of sneller naarmate er meer CO2 in de lucht zit. Ook maakt het warmere klimaat in Nederland en in andere gematigde streken het groeisei-zoen voor planten langer. Het wordt steeds eerder in het voorjaar warm genoeg voor planten om te groeien. De opwarming van de aarde is ook een bedreiging voor sommige planten- en diersoor-ten op het land. Hun leefgebied wordt kleiner of verplaatst zich. Ze kunnen hierdoor uitsterven. In het Noordpoolgebied leven ijsberen. In het voorjaar gaan ze de zee op om op zee-honden te jagen. Dan drijven er veel ijsschotsen en uitgestrekte ijsvelden in zee. Zee-honden komen het ijs op om hun jongen te werpen en te zogen. Ook daarna klimmen zeehonden af en toe op stukken zee-ijs om uit te rusten. IJsberen kweken onder hun vacht een dikke vetlaag aan door zeehonden te eten. Dat vet hebben ze nodig om de volgende winter door te komen. Dan rusten ze, eten helemaal niets en teren op hun vet. Als ze weer op jacht gaan, zijn ze sterk vermagerd. Jaarlijks smelt er meer zee-ijs af en begint dat afsmelten vroeger. Daardoor blijft er minder ijs over waar zeehonden op kunnen zitten. IJsberen moeten vaker lange zwemtochten maken voor ze een zeehond kunnen vangen en eten. Dat kost energie. Ook vinden ze minder vaak een zeehond. Hier-door krijgen sommige ijsberen niet genoeg vet onder hun vacht om de volgende winter door te komen. Zij sterven van de honger.

In het Alpengebied groeit op hooggelegen weiden de edelweiss. Deze bloem kan alleen groeien in een koel klimaat. Naarmate het Alpengebied warmer wordt, verhuist de edelweiss naar plekken op steeds grotere hoogte om te overleven. Tenslotte kunnen ze niet hoger. Ze hebben de top bereikt van de berg waar ze op groeien. Dan sterven ze op die berg uit.

Sparren groeien in gebieden die een kouder klimaat hebben dan Ne-derland. In sommige van die gebieden, in Polen en Zuid- en Midden-Zweden bijvoorbeeld, wordt het voor hen te warm. Daardoor verdwij-nen ze daar op den duur. In het uiterste noorden van Rusland, waar het nu voor sparren juist te koud is, kunnen dan wél sparren groeien. Een andere boomsoort, de eik, krijgt er leefgebied bij in delen van Scandinavië en Finland. Daar kunnen nu nog geen eiken groeien. Ook Nederland krijgt er nieuwe soorten planten en dieren bij, zoals de eikenprocessierups. De haren van deze rups veroorzaken een on-dragelijke jeuk. De rups komt eerst alleen voor in Zuid- en Midden-Europa. In 1996 is hij in groten getale te vinden in het zuiden van het land. In 2004 steekt hij de Rijn over en verspreidt zich over het hele land.

‘Waar is het ijs gebleven?’

Edelweiss

Eiken-processierups

Page 20: KLIMAAT- VERANDERING

16

Ook in zee worden er soorten bedreigd. Zee-water bevat meer koolzuur, wordt dus zuur-der naarmate er meer CO2 in oplost. Hierdoor kunnen plankton, koralen en andere zeewe-zens moeilijker hun skelet maken. Skeletten bestaan voor een groot deel uit kalk. Hoe zuurder water is, hoe makkelijker kalk daarin oplost. Koraalriffen verbleken zodra het zee-water waar ze in staan warmer wordt. Dat verbleken komt omdat er steeds minder en ten slotte helemaal geen algen meer op groeien. Komen de algen niet snel terug, dan zijn de riffen ten dode opgeschreven. Gevolgen voor de landbouw In gebieden op hoge breedte is het nu nog te koud voor akkerbouw, in noordelijk Si-berië en het noorden van Canada bijvoorbeeld. Door de opwarming van de aarde wordt akkerbouw daar steeds meer mogelijk. Daar kunnen gewassen als graan wor-den verbouwd die nu in gematigde streken op akkers te vinden zijn. Dit kun je een positief gevolg van de opwarming noemen.

In gebieden waar nu al akkerbouw voor-komt, moet die zich zien aan te passen, bijvoorbeeld omdat het minder vaak re-gent. Dan moeten gewassen worden ge-teeld die beter bestand zijn tegen het nieuwe klimaat dan de gewassen die tot dusver zijn geteeld. De toename van CO2 heeft voor sommige landbouwgewassen ook positieve gevolgen. Sommige gewas-sen groeien namelijk beter als er meer CO2 in de lucht zit. Dan nemen de oog-sten toe. Ook wordt de teelt van perziken mogelijk in Nederland. Paprika en toma-ten hoeven als het warmer is niet meer in kassen te worden gekweekt.

In gematigde streken worden gewassen meer bedreigd door ongedierte en ziekten. De laatste jaren is er vaker een winter die (veel) zachter is dan gemiddeld. Daardoor overleven meer insecten en andere dieren die gewassen aanvreten of ziek ma-ken de winter. Ook ontstaat meer gevaar van langdurige droog-te of periodes met zware regenval. Het oosten van Australië wordt tijdens de eerste helft van 2007 getroffen door een grote droogte. Dat is juist het deel van het land waar veel landbouw bedreven wordt. Ook in Nederland is het in 2003 buitengewoon droog. Gewassen als aardappelen groeien minder goed dan in andere jaren en de oogst is kleiner. Het najaar van 1998 in Nederland is juist buitengewoon nat. Ook dan ontstaat er grote schade aan de oogst. or de opwarming van de aarde krijgt de landbouw vaker met droogte of buitengewoon zware regenval te maken.

Perzik

Droogte in Australië

Verblekend koraal

Page 21: KLIMAAT- VERANDERING

17

Verdere verspreiding van ziektekiemen Dieren en andere levende wezens kunnen zich in gebieden vestigen waar het klimaat eerst niet geschikt voor hen is. Daar horen ook ziektekiemen bij en dieren die ziekte-kiemen overbrengen. In augustus 2006 raken boerderijdieren in Kerkrade besmet met het blauwtongvirus. Dit virus wordt overgebracht door knutten, een soort mug. Herkauwers kunnen het virus krijgen, mensen niet. Knut en blauw-tongvirus zijn niet eerder in Nederland voorgekomen. Ze leven alleen in gebieden met een warm klimaat, zoals rond de Mid-dellandse Zee en in Afrika. Ten noorden van Spanje is het voor hen al te koud. Maar in Nederland wordt het tijdens de zo-mer van 2006 zó heet dat ze ook hier een tijd lang kunnen leven. Naarmate het klimaat in Nederland warmer wordt, zal er vaker een hete zomer als in 2006 voorkomen. Dus kan het blauwtongvirus vaker opduiken in Nederland. De mens De opwarming van de aarde levert gevaren op voor de mens. We bespreken er vier:.

Malaria Een minder onschuldig voorbeeld is de malariamug en de parasiet die malaria veroorzaakt. Malariamug-gen brengen de parasiet van mens tot mens over. Mug en parasiet komen alleen in tropische gebieden voor, vooral in Afrika. Daarbuiten is het voor hen enkele maanden per jaar of het hele jaar door te koud. In de tropen is het voor hen boven 1500 me-ter hoogte ook te koud. In Kenia bijvoorbeeld ko-men ze voor, maar niet in de hoofdstad Nairobi. Die ligt 1661 meter boven de zeespiegel. Naarmate de aarde warmer wordt, kunnen mug en parasiet ook op grotere hoogte leven en in gebieden buiten de tropen waar het nu nog te koud voor ze is.

Extreem weer We spreken van extreem weer als het in een gebied buiten-gewoon heet is of buitengewoon nat of als het daar onge-woon vaak in korte tijd stormt. Extreem weer kan tot rampen leiden. In Frankrijk bijvoorbeeld wordt het in augustus 2003 buitengewoon heet met temperaturen rond 40 graden. Dan sterven vele duizenden mensen door hitte en uitdroging. Vooral ouderen en zieken worden hiervan het slachtoffer. Door de opwarming van de aarde is er vaker sprake van ex-treem weer. Daardoor vinden er meer overstromingen, lang-durige droogten en andere natuurrampen plaats.

De hitte in Frankrijk noopte tot meer drinken

Een schaap met het blauwtongvirus

Page 22: KLIMAAT- VERANDERING

18

De rijzende zeespiegel Door de rijzende zeespiegel kunnen rivieren in laaggelegen kustgebieden moeilijker hun water naar zee afvoe-ren. Als er in korte tijd veel regen valt, treden ze sneller buiten hun oevers. Ook kan tijdens een storm of orkaan door de wind opgezweept zeewater makkelijker het land op komen. Daar-door ontstaat groter gevaar voor stormvloeden. De laagst gelegen gebie-den verdwijnen op den duur voorgoed onder water. Dat zal ook gebeuren met eilanden die hooguit een paar meter boven zee uitsteken, bijvoorbeeld en-kele eilanden van Kiribati en Tuvalu. In de laaggelegen kustgebieden woont ruim een half miljard mensen. Ook liggen daar grote steden als Sjanghai, Kolkata (de nieuwe naam voor Calcutta), New York en … de Randstad. Rijke landen kunnen het gevaar verkleinen door dijken en zeeweringen te bouwen. Nederland wordt al door dijken en zeeweringen beschermd. Vooral als de zeespiegel niet sneller stijgt dan het KNMI en de IPCC verwachten, kunnen die dijken en zeewe-ringen Nederland nog lange tijd droog houden. Amersfoort zal dan niet binnen afzien-bare tijd aan zee komen te liggen. Ook hoeven de Randstedelingen nog niet te verhui-zen. Anders ligt het met landen die te arm zijn om dijken en zeeweringen te bouwen. Dat zijn bijvoorbeeld Bangladesh, Tuvalu en Kiribati. Tenzij daar alsnog dijken en zeewe-ringen worden gebouwd, zullen herhaalde overstromingen en het voorgoed onderlopen van land mensen op de vlucht drijven. Alleen al in Bangladesh en in het kustgebied van India dat daaraan grenst gaat het om tientallen miljoenen mensen.

Schaarste aan drinkwater Naarmate de zeespiegel stijgt, dringt in kustgebieden meer zout water van-uit zee door in de bodem. Dan wordt het grondwater brak en is het niet meer als drinkwater te gebruiken. Daardoor kunnen bewoners moeilijker aan drinkwater komen. In gletsjers in berggebieden zitten grote hoeveelheden zoet water. Dat is bruikbaar als drinkwater. Voortdurend smelt er ijs van de gletsjers af. Het smeltwater wordt door rivieren afge-

voerd. Mensen die bij deze rivieren wonen, kunnen altijd aan zoet water komen, zelfs als het maanden achtereen niet regent. Dat is bijvoorbeeld het geval in Peru, in Bolivia en het stroomgebied van de Ganges in India. De Ganges voert smeltwater van glet-sjers in de Himalaya aan. Dit gebied kent jaarlijks een droge tijd. Maar ook dan kun-nen hun bewoners zoet water uit rivieren halen. Naarmate gletsjers krimpen of zelfs verdwijnen, wordt de aanvoer van bruikbaar water minder. Op den duur ontstaat er tijdens langdurige droogte een tekort aan drinkwater. Vooral in het stroomgebied van de Ganges wordt dat een probleem voor miljoenen mensen.

Sommige eilanden van Kiribati steken maar één meter boven de zeespiegel uit.

Ganges

Page 23: KLIMAAT- VERANDERING

19

ACTIE De VN en landsregeringen nemen zich voor het versterkte broeikaseffect aan te pak-ken. Daartoe nemen ze maatregelen. Particuliere organisaties én beroemde personen roepen op tot actie en helpen het versterkte broeikaseffect te bestrijden. Ten slotte laten we zien wat je er zelf aan kunt doen. Het naijleffect Snelle resultaten mogen echter niet worden verwacht. Het klimaat op aarde wordt ook door andere zaken beïnvloed. Daardoor kan de aarde blijven opwarmen ook als de mens minder broeikasgassen in de dampkring uitstoot. De aarde zou bijvoorbeeld meer warmte van de zon kunnen krijgen dan nu. Belangrijk in verband met het tegen-gaan van de opwarming van de aarde is het verschijnsel dat naijleffect heet: je stopt met iets, maar de gevolgen gaan ook na het stoppen nog lang door. Wat betekent dit voor de bestrijding van het versterkte broeikaseffect? Stel: we krij-gen het in het jaar waarin je deze tekst leest voor elkaar dat de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen niet verder toeneemt. Dan blijft het broeikaseffect toch nog geruime tijd sterker worden. De natuur heeft namelijk veel tijd nodig om de nog aan-wezige broeikasgassen uit de dampkring te halen. Als we de uitstoot van CO2 stoppen, neemt de hoeveelheid in de dampkring toch nog toe, temeer omdat de oceanen minder van dit gas kunnen opnemen (zie pag. 13). Ook de hoeveelheid methaan zou geruime tijd blijven toenemen, namelijk nog 50 jaar lang. Daarna zou die gelijk blijven. De hoeveelheid lachgas zou zelfs nog 200 jaar lang blijven toenemen en dan pas op hetzelfde peil blijven! Wil men de hoeveelheid lachgas op het peil van dit jaar houden, dan zou de uitstoot ervan de helft minder moeten worden. Mensen kunnen dus het broeikaseffect doen verminderen. Maar het is een zaak van lange adem.

Page 24: KLIMAAT- VERANDERING

20

Van Toronto tot Kyoto … In 1988 houden de VN in Toronto de Internationale Broeikasconferentie en richten ze het IPCC op. Deze organisatie moet nagaan wat er met het klimaat gebeurt, wat men weet van wat daarin verandert en wat die veranderingen voor gevolgen hebben voor mens en natuur. Om de zes jaar brengt IPCC daar rapport over uit. In 1989 vindt in Noordwijk de eerste interna-tionale klimaatconferentie plaats. In 1992 houden de VN in Rio de Janeiro (Brazilië) de Conferentie voor Milieu en Ontwikkeling. De deelnemers hiervan stellen het Klimaatver-drag op. In 2000 hebben bijna alle landen van de wereld dit verdrag getekend. Het verdrag zegt dat de uitstoot van broeikasgassen zoda-nig moet verminderen dat een al te grote kli-maatverandering afgewend wordt. Hoe dat moet gebeuren, zegt dit verdrag niet. Ook stellen de deelnemers Agenda 21 op. Dat is een wereldwijd actieplan voor een beter mili-eu in de 21e eeuw. In dat actieplan staat ook hoe het versterkte broeikaseffect kan worden aangepakt. Ten slotte komt er een Bossenverklaring. Hierin beloven de deelnemers het rooien van bossen een halt toe te roepen. Vanaf 1995 houden de landen die aan de conferentie in Rio hebben meegedaan jaar-lijks een Conferentie van Partijen. Daar laten ze zien in hoeverre ze de afspraken zijn nagekomen die ze in Rio hebben gemaakt. In de aanloop naar de derde Conferentie van Partijen wordt duidelijk dat daar weinig van terecht komt. Nog steeds stijgt in de meeste landen de uitstoot van broeikasgassen. Deze conferentie vindt in december 1997 in Kyoto (Japan) plaats. Daar doen 160 landen aan mee. Ze maken nieuwe af-

spraken om een eind aan te maken aan de almaar toenemende uit-stoot. Hiertoe stellen ze het Kyoto-protocol op. Dat zegt dat de uit-stoot van broeikasgassen in 2012 5,8% lager moet zijn dan in 1990. Ook spreekt ieder land af hoever het de uitstoot zal beperken. Zo belooft Nederland in 2012 6% min-der uit te stoten, België 7,5% en de VS 8%.

Hiervoor zijn krachtige maatregelen nodig. Die durven politici vaak niet te nemen om-dat lang niet iedereen bereid is daaraan mee te werken. Als ze bijvoorbeeld een wet invoeren die het autorijden beperkt zouden hun kiezers daartegen in verzet komen. Daardoor wordt het voor landen moeilijker om zich aan de afspraken te houden. Tij-dens de conferentie wordt hier het volgende op bedacht: een land mag andere landen helpen om hun uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De resultaten hiervan mag het land optellen bij wat het zelf bereikt. Bijvoorbeeld: land A geeft land B geld om diens kolencentrales te vervangen door met aardgas gestookte centrales. Daar-door zou de uitstoot van CO2 in land B minder worden want bij de verbranding van aardgas (methaan) komt minder CO2 vrij dan bij de verbranding van kolen. Deze afna-me in land B mag land A optellen bij de verminderen van de eigen uitstoot.

In Kyoto

Page 25: KLIMAAT- VERANDERING

21

… en daarna Sommige landen ondertekenen dit protocol, maar enkele landen die veel broeikasgas-sen uitstoten doen dat niet, de VS bijvoorbeeld. De meeste landen wachten met on-dertekenen tot ze zeker weten dat andere landen dat ook doen. Ze willen wel iets doen aan hun uitstoot van broeikasgassen. Maar dan alleen als hun economie daar-door blijft groeien. Ontwikkelingslanden twijfelen eraan of ze het protocol gaan tekenen. Ze zeggen dat de rijkste landen de grootste uitstoot hebben. Die moeten dan maar het goede voor-beeld geven. Ook vinden ze dat ze meer recht hebben op economische groei (met een toename van de welvaart) dan rijke landen. De VS willen niet dat fabrieken in ontwik-kelingslanden kunnen concurreren met die in de VS zelf, omdat ze zich niet aan stren-ge en dus dure milieueisen hoeven te houden. Dat vinden de VS oneerlijk. Nadat hij in januari 2001 president van de VS is geworden, laat George W. Bush weten dat hij er niet over denkt om het protocol te tekenen. In 2007 brengt IPCC zijn zesjaarlijkse rapport uit. Hierin zegt de organisatie er vrijwel zeker van te zijn dat de mens verant-woordelijk is voor de opwarming van de aarde. Ook zegt IPCC dat er een goede kans is dat de aarde niet meer dan 2 graden opwarmt als we nu drastische maatregelen gaan nemen. IPCC beveelt onder meer aan dat mensen minder vaak gaan reizen.

Twee scenario’s van IPCC voor de verwachte temperatuurstijging in 2070 als we niets zouden doen. Links een extreem schema, rechts een gematigd schema. De Europese Unie wil zijn uitstoot van CO2 terugbrengen. In 2007 spreken de leden van de unie met elkaar af dat ze in 2020 20% minder uitstoten dan in 1990. Ze willen energie besparen. Ze willen meer windkracht, zonne-energie en andere schone ener-giebronnen gebruiken en minder fossiele brandstoffen. Ze willen meer biobrandstoffen (= brandstoffen gemaakt van biomassa (plantenresten, mest e.d.)) aan benzine en diesel toevoegen. Ook de G8, de zeven rijkste industrielanden en Rusland, willen hun uitstoot van broeikasgassen beperken. Hun uitstoot van broeikasgassen is in 2007 goed voor 40% van de wereldwijde uitstoot.

Page 26: KLIMAAT- VERANDERING

22

Particuliere organisaties, VIP’s en bedrijven tegen broeikaseffect Verschillende particuliere organisaties voeren actie tegen het versterkte broeikasef-fect. Milieudefensie en andere milieuorganisaties doen dat door mensen bewust te ma-ken van de gevolgen ervan. Andere organisaties helpen mensen het broeikaseffect te bestrijden. Zo helpt de Interkerkelijke Organisatie voor Ontwikkelingssamenwerking (ICCO) bewoners van bosgebieden in Guatemala hun bossen te bewaken. Ze willen bosbranden snel kunnen opsporen en blussen voordat ze veel schade aanrichten. De bewoners kappen ook bomen, maar niet zoveel dat de bossen daaronder te lijden heb-ben. Niet alleen kunnen de bewoners blijven verdienen aan het hout uit hun bossen, ook blijven hun bossen in staat om veel CO2 uit de lucht te halen. Ook VIP’s, beroemde personen, voeren actie tegen het versterkte broeikaseffect, Al-bert Gore bijvoorbeeld. In 1993 wordt hij vice-president van de VS onder Bill Clinton. In 2000 doet hij als kandidaat van de Democratische partij mee aan de presidents-verkiezingen, maar hij verliest op het nippertje van zijn Republikeinse tegenstander George W. Bush. Hierna reist hij stad en land af om lezingen te geven. Die gaan voor-al over de wijze waarop de mens met natuur en milieu omgaat. Hij is vooral bezorgd over het versterkte broeikaseffect.

Ten slotte helpen bedrijven bij de bestrijding van het versterkte broeikaseffect. De vliegtuigbouwer Boeing presenteert in juli 2007 een nieuw passagiersvliegtuig, de Boeing-787. Dat is lichter van ge-wicht dan andere vliegtuigen om-dat het voor een groot deel van kunststoffen is gemaakt. Die zijn lichter dan metalen. Daardoor ver-bruikt het toestel minder brand-stof en stoot het minder CO2 uit.

An Inconvenient Truth In 2006 brengt Al Gore de documentaire An In-convenient Truth (= ‘Een ongemakkelijke waar-heid’) uit. In de documentaire roept hij politici, bedrijven en burgers op actie tegen het broei-kaseffect te ondernemen. De film trekt volle bioscoopzalen en krijgt veel bijval. In 2007 wint de film in Hollywood de Oscar voor beste docu-mentaire van 2006. Maar er is ook kritiek op de film. Op 8 maart 2007 zendt de Britse zender Channel Four de documentaire The Great Global Warming Swindle (’De grote mondiale opwar-mings-zwendel’) uit. Hierin proberen deskundi-gen aan te tonen dat de zon en niet de mens voor de opwarming van de aarde zorgt. Ook op Gore zelf komt kritiek. Hij zou boter op het hoofd hebben omdat hij in de tuin van zijn huis een zwembad heeft met verwarmd water. Dat kost veel energie en draagt bij tot uitstoot van CO2. Ook reist hij vaak per vliegtuig om zijn verhaal over het klimaat aan de man te bren-gen. Ook dat kost energie en draagt bij tot uitstoot van CO2.

Boeing-787

Page 27: KLIMAAT- VERANDERING

23

Live Earth Op 7 juli 2007 vindt een aantal concerten van popartiesten plaats, Live Earth. Die worden voorbereid en staan onder leiding van Gore. Er treden artiesten op in Noord- en Zuid-Amerika, Europa, Afrika, Azië en Australië. In het Zuid-poolgebied geven wetenschappers die daar werken een concert voor Live Earth. Met Live Earth probeert Gore aan burgers en bedrijven dezelfde boodschap over te brengen als met An Inconvenient Truth. Hij wil mensen duidelijk maken dat iedereen kan en moet meehelpen om de rampspoed af te wenden die hij ziet aan-komen. Met Live Earth begint een voorlichtings-campagne van drie jaar over klimaat, broeikas-effect en de aanpak daarvan. Die wordt betaald uit de opbrengsten van Live Earth. De televisie-uitzendingen van Live Earth trekken meer dan een miljard kijkers. In Nederland is het op tv de hele dag door te volgen. Maar niet iedereen vindt het een goed idee om op die manier aan-dacht voor het klimaat te vragen. Sommigen voeren aan dat bij popconcerten veel CO2 vrij komt. Popartiesten gebruiken tij-dens hun optredens apparaten die veel stroom gebruiken: versterkers, geluidsboxen en ver-lichting. De stroom wordt opgewekt met gene-ratoren die diesel of een andere motorbrandstof verbruiken, en daar komt (veel) CO2 bij vrij. Een ander bezwaar is dat liefhebbers (soms verre) vliegreizen maken om een optreden van hun idolen te zien, en vliegtuigen stoten ook CO2 uit. Dat is ook het geval bij Live Earth. De popgroep Bon Jovi (op de foto rechts)bijvoorbeeld is één van de groepen die optre-den in New York. Fans van deze groep uit Euro-pa reizen per vliegtuig naar deze Amerikaanse stad om hun idolen te zien. Ten slotte verwach-ten sommige mensen meer resultaat van harde maatregelen door de overheid tégen klimaat-verandering dan van voorlichtingscampagnes óver klimaatverandering. Op dezelfde dag vindt in Amsterdam een speci-aal concert plaats genaamd Live Earth Alert! Daar treedt onder andere Ali B op. Onder de toeschouwers zijn ook (toenmalig) minister Koenders van Ontwikkelingssamenwerking en (voormalig) minister Cramer van Volksgezond-heid, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

Page 28: KLIMAAT- VERANDERING

24

Wat kun je zelf doen? Je kunt zoeken naar informatie over het versterkte broeikaseffect en over wat je daar zelf tegen kunt doen. Die informatie is er te kust en te keur. Het KNMI bijvoorbeeld geeft op internet en via Teletekst informatie over weer, klimaat en broeikaseffect. Mili-eugroepen doen dat ook en geven ook tips om iets te doen aan je eigen uitstoot van broeikasgassen, vooral van CO2. Dat kun je op drie manieren doen. Energie besparen Mensen doen dat door hun woningen beter te isoleren, onder meer met dubbele ra-men. Daardoor verdwijnt er minder warm-te uit hun woning en hoeven ze minder te stoken om hun woning warm te houden. Je kunt bijvoorbeeld ook alleen je tv of com-puter aanzetten als je die echt wil gebrui-ken. Wil je muziek op de achtergrond, dan is het energievriendelijker om daarvoor je radio aan te zetten en niet je tv.

Duurzame energie gebruiken Energie is duurzaam als het uit schone bronnen wordt opge-wekt zoals zonkracht en niet uit fossiele brandstoffen. Je kunt bijvoorbeeld groene stroom gaan gebruiken. Dat is stroom op-gewekt uit schone energiebronnen. Nederlandse energiebedrij-ven bieden naast gewone ook groene stroom aan. Ook is het mogelijk benzine of diesel te tanken waar biobrandstof aan toe is gevoegd.

Bewust kopen Je kunt bijvoorbeeld een energiezuinige auto kopen in plaats van een grote auto die veel benzine of diesel verbruikt. Je kunt ook spaarlampen kopen in plaats van gloeilam-pen. Je kunt bij het kopen van artikelen waar hout in zit letten op hoe dat hout is gewon-nen. Soms worden in een bos voor het win-nen van hout zóveel bomen gekapt dat het bos daardoor verdwijnt. Dan blijven er min-der bomen over die CO2 uit de lucht halen. In andere bossen worden wel bomen gekapt, maar blijven de meeste bomen staan en worden nieuwe geplant. Dan blijft het bos in stand. Hout dat op die manier is verkregen, krijgt een keurmerk van de Forest Stewards-hip Council. Dat is een internationale vereni-ging van bosbeheerders, houthandelaren, milieugroepen en mensen die in gebieden wonen waar hout gewonnen wordt. Spaarlampen

Page 29: KLIMAAT- VERANDERING

25

AANTEKENINGEN

Page 30: KLIMAAT- VERANDERING

26

Page 31: KLIMAAT- VERANDERING

MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.

27

Page 32: KLIMAAT- VERANDERING

SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/werkstuk.

De versie op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail: [email protected] http://www.cmo.nl