jellema 8 woningbouw

246
 JELLEMA 8 WONINGBOUW

Upload: jeroenterweele

Post on 02-Mar-2016

2.525 views

Category:

Documents


372 download

TRANSCRIPT

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 1/246

 JELLEMA 8

WONINGBOUW

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 2/246

II

omslagontwerp  Marjan Gerritse, Amsterdam

vormgeving binnenwerk   Peter van Dongen, Amsterdam

opmaak  Van de Garde, Zaltbommel

tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v. Woerden

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.

Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de

uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff  ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-

wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.

 Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95051 3

Tweede druk, eerste oplage  

© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005

 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij

elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van de uitgever.

 Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet

1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,

Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen

te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van

gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16

 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 3/246

III

BouwprocesWoningbouw 8

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 4/246

IV

De serie Jellema Hogere Bouwkunde  bestaat naast

het inleidende deel uit drie reeksen boeken:

bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.

Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke

basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en

wetenschappelijk onderwijs.

Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit

de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs

enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide

sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid

tot het leveren van commentaar en kritiek in een

voortdurende discussie tussen redactie, auteurs

en het onderwijs.

De redactie :

ir. K. Hofkes

Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND,

Haarlem en Alkmaar 

ir. H. Brinksma

Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,

Utrecht

ing. N. Zimmermann

 Architect, Amsterdam

ir. A. van Tol

 Architect, Zwolle

H.A.J. Flapper 

Bouwinnovator, Amsterdam

ir. M. Bonebakker 

 Adviseur Bouwmanagement, Geesteren

Auteurs deel 8:

ir. P. van Boom

Directeur Bartels Ingenieursbureau, Zwijndrecht

ir. W.H. Maessen

Kennismanager Nibag huisvestingsadvies,

Uden – Oldenzaal – De Bilt

ir. D.J. Noy

Directeur Nibag huisvestingsadvies,

Uden – Oldenzaal – De Bilt

ir. J.G.M. Raadschelders c.i.

Directeur Raadschelders Bouwadvies b.v.,

Spaarndam

Universitair docent TU-Delft, faculteit Civiele

Techniek en Geodesie, vakgroep Staal- en

Houtconstructies

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 5/246

V

     A     M     E     L     L

     E     J  

     A     M     E     L     L

     E     J  

     A     M     E     L     L

     E     J  

1

www.jellema-online.nl

 7    102

Serieoverzicht

1183

1294

124

134

5

6

6

6

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 6/246

VI

Woord vooraf 

Dit deel behandelt de woningbouw in ons land

en met name het samenstellen van de casco’s

van de seriematige woningbouw.

De woningbouwmarkt kenmerkt zich meer en

meer door de vraaggerichtheid. Dat wil zeggen

dat de toekomstige bewoner/eigenaar sterk

bepaalt wat gebouwd gaat worden en dat de

ontwerper en bouwer de gevraagde prestatie in

de best mogelijke kwaliteit-prijsverhouding moet

realiseren.

Na een inleiding over het belang van de woning-

bouw in Nederland wordt een overzicht gegeven

van de ontwikkelingen in de woningbouw in ons

land. Vervolgens komen aan de orde de bouw-

technische regelgeving en de functionele en

prestatie-eisen die voor elk type woningcasco

gelden.

De verscheidenheid waarin de draagstructuur of

het casco van woningen kan worden gebouwd

is groot.

De wijze waarop de productiemiddelen (mate-

riaal, materieel en arbeid) worden ingezet, is

bepalend voor de naamgeving van de productie-

methode.

In dit deel worden achtereenvolgens besproken:

•  stapelbouw;

•  gietbouw;

•  montagebouw prefab beton;

•  montagebouw houtskeletbouw.

In deze hoofdstukken komen de constructieve

opbouw en de vervaardiging aan de orde en

wordt aangegeven hoe deze casco’s aan de

gestelde prestatie-eisen kunnen voldoen.

 Voor de huidige bouw en vooral voor de wo-

ningbouw zijn de zorgaspecten zoals kwaliteits-

zorg, milieuzorg en Arbozorg van het grootste

belang. Voor iedere bouwmethode worden de

specifieke zorgaspecten besproken.

De auteurs

januari 2005

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 7/246

VIIINHOUD

Inhoud

1 Het belang van woningbouw

in Nederland  1

Inleiding   2

1.1 Bevolkingsontwikkelingen 2

1.2 Eigendomssituatie 3

1.2.1 Huren 4

1.2.2 Eigen-woningbezit 5

1.3 Woningkwaliteit 6

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   8

2 Ontwikkelingen in de woningbouw 9

inleiding   10

2.1 Sociale woningbouw begin twintigste eeuw

(1901-1940) 10

2.1.1 Invloed van de Woningwet 14

2.2 Industrieel bouwen (1940-1972) 15

2.3 De herbergzame stad (1972-1990) 21

2.3.1 Groeikernen en satellietsteden 21

2.3.2 Leegloop van steden 22

2.3.3 Innovatie 23

2.4 Van Vinex naar inbreiding en

herstructurering (1990-heden) 25

2.4.1 Technische eisen aan bouwen 27 

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   28

3 Bouwtechnische regelgeving en

informatieverwerking  29

Inleiding   30

3.1 Bouwbesluit 2003 31

3.2 Gemeentelijke Bouwverordening 32

3.3 Normbladen 33

3.4 Kwaliteitsverklaringen voor de bouw 34

3.5 Informatieverwerkingssystemen 35

3.5.1 STABU-systeem 37 

3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU 38

3.5.3 Prestatieconcept 39

3.6 Invloed van de Europese Unie 39

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   40

4 Functionele eisen en prestatie-eisen  41

Inleiding   42

4.1 Hoofdonderdelen ontwerp 42

4.1.1 Draagconstructie 42

4.1.2 Fundering 43

4.1.3 Begane-grondvloer 43

4.1.4 Verdiepingsvloer 44

4.2 Veiligheid 45

4.2.1 Constructies 45

4.2.2 Brand 51

4.2.3 Inbraakwerendheid 54

4.3 Gezondheid 54

4.3.1 Geluid 54

4.3.2 Vochtwering 56

4.3.3 Ventilatie 58

4.3.4 Daglichttoetreding 59

4.4 Bruikbaarheid 60

4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit 60

4.5 Energiezuinigheid 64

4.6 Zorgaspecten 66

4.6.1 Kwaliteitszorg 66

4.6.2 Arbo-zorg 67 

4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen 71

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   72

5 Keuzeaspecten bouwmethoden

en processen bij het bouwen  73

Inleiding   74

5.1 Keuzeproces 74

5.2 Processen bij het bouwen 74

5.2.1 Processtappen van een

bouwonderneming 76

5.2.2 Proceskwaliteit 76

5.2.3 Procesanalyse 76

6 Stapelbouw  79

6.1 Typering stapelbouw 80

6.1.1 Kenmerken stapelbouw 80

6.1.2 Materialen stapelbouw 80

6.2 Samenstelling van een woningcasco in

stapelbouw 82

6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen 82

6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco 84

6.3 Constructieve veiligheid

stapelbouwcasco 84

6.3.1 Sterkte 84

6.3.2 Stabiliteit 85

6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco 85

6.4 Productie van een stapelbouwcasco 87 

6.4.1 Werkvoorbereiding 87 

6.4.2 Werkvolgorde 88

6.4.3 Transport 88

6.4.4 Productie wanden 89

6.4.5 Productie vloeren 92

6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco 93

6.5 Detaillering afbouw stapelbouwcasco’s 97 

6.6 Zorgaspecten stapelbouw 98

6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw 98

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 8/246

VIII

6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw 100

6.6.3 Milieuzorg stapelbouw 100

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   102

7 Gietbouw  103

7.1 Typering gietbouw 104

7.1.1 Kenmerken gietbouw 104

7.1.2 Materialen gietbouw 104

7.1.3 Materieel gietbouw 105

7.2 Bekistingssystemen voor woningbouw 110

7.2.1 Wandbekisting 110

7.2.2 Holle betonnen wandbekisting 114

7.2.3 Vloerbekisting 115

7.2.4 Tunnelbekisting 118

7.3 Ontwerpen van een woningcasco in

gietbouw 121

7.3.1 Standaardmaten 122

7.3.2 Constructieve samenstelling

gietbouwcasco’s 123

7.4 Constructieve veiligheid gietbouw 125

7.4.1 Stabiliteit 125

7.4.2 Dilataties in gietbouw 126

7.5 Productie gietbouwcasco 126

7.5.1 Productieproces van een casco in

tunnelgietbouw 127 

7.5.2 Inzet van tunnelbekisting 137 

7.5.3  Transport van tunnelbekisting 137 

7.5.4 Verharding van het beton 139

7.5.5 Nabehandeling van het beton 140

7.5.6 Tijdstip van ontkisten 141

7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco 143

7.6. Geluidwering 145

7.7 Detaillering afbouw gietbouwcasco 149

7.8 Zorgaspecten gietbouw 151

7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw 151

7.8.2 Arbo-zorg gietbouw 156

7.8.3 Milieuzorg gietbouw 159

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   160

8 Montagebouw prefab-beton  163

Inleiding   164

8.1 Componenten in prefab-beton 167 

8.1.1 Funderingen 167 

8.1.2 Kelders 168

8.1.3 Vloersystemen 169

8.1.4 Wanden 172

8.1.5 Gevels 175

8.2 Bouwsystemen in prefab-beton 177 

8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal

beton 178

8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht

beton 180

8.2.3 Cascosysteem met complete gevels 182

8.2.4 Cascosysteem in gasbeton 184

8.3 Zorgaspecten montagebouw in

prefab-beton 184

8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw 184

8.3.2 Arbeidsomstandigheden 184

8.3.3 Milieuzorg 185

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   186

9 Montagebouw houtskeletbouw  187 

9.1 Typering montagebouw

houtskeletbouw 188

9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw 188

9.1.2 Materialen houtskeletbouw 189

9.2 Samenstelling van het hsb-casco 191

9.2.1 Algemeen 191

9.2.2 Fundering 192

9.2.3 Vloeren 192

9.2.4 Wanden 197 

9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw 201

9.2.6 Gevelbekleding 204

9.3 Constructieve veiligheid

houtskeletbouw 206

9.3.1 Stabiliteit 206

9.3.2 Krimp 208

9.4 Productie van een

houtskeletbouw-casco 209

9.4.1 Prefabricage elementen 209

9.4.2 Transport 210

9.4.3 Werkvolgorde 210

9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco 212

9.5 Prestaties houtskeletbouw 215

9.5.1 Brandwerendheid 215

9.5.2 Geluidwering 219

9.5.3 Vochtwering 224

9.5.4 Warmte-isolatie 226

9.6 Afbouwdetails 227 

9.7 Zorgaspecten 228

9.7.1 Kwaliteitszorg 228

9.7.2 Arbo-zorg 228

9.7.3 Milieuzorg 229

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur   230

Register   232

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 9/246

  1Het belang van woningbouw

in Nederland

ir. D.J. Noy 

 Wonen is een primaire levensbehoefte. Bij de keuze voor een woning

laten huishoudens zich leiden door allerlei aspecten zoals de plaats,

het woningtype, de betaalbaarheid en de uitstraling. Helaas is er lang

niet altijd sprake van een ‘vrije’ keuze, vraag en aanbod zijn onvol-doende op elkaar afgestemd.

De overheid tracht via haar volkshuisvestingsbeleid tot afstemming

van de woningbehoefte op het woningaanbod te komen. Daartoe

beschikken Rijk, provincie en gemeenten over een uitgebreid instru-

mentarium op het gebied van planning, ruimtelijke ordening, kwali-

teitsbepaling en kosten.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 10/246

  2

Inleiding

Rond de Tweede Wereldoorlog telde Neder-

land ongeveer 2 miljoen woningen voor haar

9 miljoen inwoners. Sindsdien werden ieder

jaar gemiddeld bijna 100.000 woningen aan

de voorraad toegevoegd. Aan het begin van de

eenentwintigste eeuw bezat Nederland ongeveer

6,5 miljoen woningen voor haar ruim 16 miljoen

inwoners.

Deze uitbreiding van de woningvoorraad

was een belangrijk thema vanaf de Tweede

 Wereldoorlog. Destijds was er een fors tekort aan

woningen, niet alleen vanwege de vernielingen

door oorlogshandelingen, maar ook doordat

vele paren het einde van de oorlog hadden afge-

wacht om een gezin te stichten. Tot begin jaren

zestig van de twintigste eeuw woonden vele

jonge gezinnen de eerste huwelijksjaren in bij de

ouders van een van beiden.

 Aan het einde van de jaren zeventig van bestond

de algemene verwachting dat het einde van de

woningnood  nabij was, maar deze verwachting is

niet uitgekomen.

De bevolkingsomvang van ons land groeit nog

steeds. De verwachting is nu dat Nederland

rond 2030 bijna 18 miljoen inwoners heeft: een

jaarlijkse toename van ongeveer 60.000, figuur

1.1. Daarnaast neemt de gemiddelde huishoud-

grootte af door bijvoorbeeld gezinsverdunning,

echtscheidingen en het langer zelfstandig wonen

van ouderen. De gemiddelde woningbezetting

bedroeg rond de Tweede Wereldoorlog nog 4,5;

deze is inmiddels gedaald tot 2,3.

1.1 Bevolkingsontwikkelingen

De woningvoorraad moet afgestemd zijn op de

omvang en de behoeften van de bevolking. Je

kunt dus wel over genoeg woningen beschikken,

maar als deze op de verkeerde plaats staan, niet

aansluiten bij de vraag van de woonconsument

of niet stroken met de financiële middelen, is er

nog steeds sprake van woningnood.

Enerzijds is nog steeds een permanente groei

van de Nederlandse bevolking waarneembaar.

De verwachting is dat deze de komende dertig

jaar enigszins afvlakt, maar groei blijft er.

 Anderzijds is de gemiddelde huishoudgrootte

de laatste zestig jaar gedaald van 4,5 tot 2,3. De

verwachting is dat deze daling nog iets doorzet,

                    

                                                          

                �      � 

                     � 

                     � 

                      � 

                     � 

                      � 

                      � 

                     � 

                      � 

                      � 

          �      �      � 

          �           � 

          �           � 

          �            � 

��

��

��

��

��

��

��

��

��

��

Figuur 1.1 Bevolkingsomvang Nederland in de twintigste en begin eenentwintigste eeuw

 Jaar Aantal

1900 5.104.000

1910 5.858.000

1920 6.831.000

1930 7.832.000

1940 8.834.000

1950 10.026.000

1960 11.416.000

1970 12.958.000

1980 14.091.000

1990 14.893.000

2000 15.844.000

2010 16.667.000

2020 17.212.000

2030 17.607.000

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 11/246

  1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 3

 Aannemers/projectontwikkelaars verkopen de

woningen bij oplevering weer aan een van de

drie andere groepen.

 Anno 2000 namen de sociale verhuurders en

particulieren ieder ongeveer eenvijfde van de

productie op zich, terwijl beleggers en aan-

nemers/projectontwikkelaars het overgrote deel

realiseerden.

 Van alle woningen in Nederland is ongeveer

35% eigendom van een sociale verhuurder. Dit

aandeel loopt geleidelijk terug, omdat in de

nieuwbouw het aandeel sociale huurwoningen

steeds kleiner wordt. Ongeveer 13% van de

Nederlandse woningen wordt verhuurd door

particuliere verhuurders, vaak pensioenfondsen.

De overige 52% van de Nederlandse woningen

is eigendom van de bewoner.

De afgelopen tien jaar werden steeds minder

goedkope en middeldure huurwoningen ge-

bouwd, figuur 1.4. Verhoudingsgewijs telt

Nederland te veel huurwoningen in lagere

prijsklassen. Hierop wordt ingespeeld door ver-

maar dat het laagste punt (2,2) genaderd is. De

behoefte aan nieuwe woningen is onverminderd

groot. Wel zijn de huishoudens kleiner. Daarnaast

vraagt de vergrijzing, figuur 1.2, om het aanpas-

sen van grote delen van de bestaande woning-

voorraad. Nieuwe woningen moeten in principe

‘levensloopbestendig ’ gebouwd worden: geschikt

voor huishoudens met en zonder kinderen, maar

ook voor ouderen met een lichamelijk ongemak.

Een andere levensfase ingaan hoeft niet meer au-

tomatisch tot een verhuizing leiden, figuur 1.3.

1.2 Eigendomssituatie

Opdrachtgevers voor de bouw van woningen

kunnen zijn:

•  sociale verhuurders;

•  particulieren;

•  beleggers;

•  aannemers/projectontwikkelaars.

Figuur 1.2 Ontgroening en vergrijzing van de Nederlandse bevolking

                                 � 

                                  � 

                                � 

                                  � 

                                  � 

                �         �         � 

                �                 � 

                �                 � 

                �                  � 

 Jaar 0–19 jaar 20–64 jaar 65 jaar en ouder Totaal

1950 3.742.000 5.513.000 1.771.000 10.026.000

1960 4.331.000 6.067.000 1.018.000 11.416.000

1970 4.658.000 6.989.000 1.311.000 12.958.000

1980 4.432.000 8.044.000 1.615.000 14.091.000

1990 3.822.000 9.165.000 1.906.000 14.893.000

2000 3.873.000 9.839.000 2.152.000 15.864.000

2010 4.009.000 10.171.000 2.487.000 16.667.000

2020 3.896.000 10.127.000 3.190.000 17.212.000

2030 3.890.000 9.894.000 3.823.000 17.607.000

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 12/246

  4

houdingsgewijs minder sociale huurwoningen

te bouwen en door bestaande huurwoningen te

verkopen.

1.2.1 Huren

 Voor huurders vormen de huurlasten een steeds

groter deel van het netto-huishoudinkomen,

 figuur 1.5-1. In 1982 was men gemiddeld nog

zo’n 16% van het netto-inkomen kwijt aan de

huur. In 1990 was dit 20% en in 2000 was dit al

opgelopen tot 24%.

Huurders met een relatief laag inkomen kunnen

huursubsidie  aanvragen. Aan het begin van de

eenentwintigste eeuw ging bijna de helft van

de begroting van het ministerie van Volkshuis-

vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

(VROM) op aan huursubsidies. Een van de

redenen daarvoor is dat veel huishoudens met

behoorlijke inkomens al tien jaar of langer in

goedkope huurwoningen wonen. Zij stromen

niet door naar een andere woning als hun woon-

lasten daarbij omhoog gaan. Huishoudens met

lagere inkomens komen dan terecht in relatief

duurdere woningen, zodat VROM meer huur-

subsidie moet toekennen.

De overheid wil deze zogenaamde scheefgroei

op twee manieren bestrijden. Enerzijds door de

huur van de bestaande woning van huishoudens

met behoorlijke inkomens versneld te verhogen

en door verhuizing te stimuleren met een goed

aanbod van alternatieven.

 Anderzijds wil de overheid de sociale verhuurders

een rol geven in het terugdringen van de huur-

subsidies. Zij kunnen goedkopere woningen juist

aan huishoudens met lagere inkomens toewijzen,

waardoor minder huursubsidie toegekend hoeft

te worden. Ook beschikken de sociale verhuurders

over reserves, die van de overheid alleen in die

sociale sector zelf geïnvesteerd mogen worden.

Maar hier liggen meteen forse valkuilen om

de hoek. In een ‘vrije’ woningmarkt zouden er

keuzemogelijkheden moeten zijn voor woon-

consumenten. Goedkopere woningen zijn helaas

vaak ook kwalitatief minder goede woningen.

Hierdoor stijgt de kans dat lagere inkomens aan-

gewezen zijn op slechte buurten en woningen.

Figuur 1.3 Door de vergrijzing moet een groot deel van de woningvoorraad ‘levensloopbestendig’ worden gemaakt

Bron: De grote Verbouwing; foto’s: Rob ‘t Hart 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 13/246

  1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 5

Tegelijk hebben de sociale verhuurders hun

‘stille’ reserves hard nodig om ook in de chique

 VINEX-wijken betaalbare huurwoningen te bou-

wen, om de wijken en woningen uit de jaren

vijftig, zestig en begin jaren zeventig te herstruc-

tureren en om hun woningbezit aan te passen

aan de behoeften van ouderen.

1.2.2 Eigen-woningbezit

De meeste bezitters van eigen woningen hebben

met hun huis als onderpand een lening afgeslo-

ten om de aankoop te betalen. Ook hier zie je

een stijging van het aandeel van het inkomen

dat naar het huis gaat, figuur 1.5-2. In 1990 was

men 12% van het inkomen kwijt aan de woning.

Dit liep op naar 18% in 2000.

Zoals er voor huurders met lage inkomens huur-

subsidie is, bestaat er hypotheekrenteaftrek  voor

alle eigen-huisbezitters. Van de betaling aan de

bank krijgt de eigenaar-bewoner gemiddeld

bijna een kwart terug van de belastingdienst.

 Al jaren staat de hypotheekrenteaftrek ter discus-

sie. Binnen de Europese Unie, waar men steeds

meer regels op elkaar afstemt, is dit een uitzon-

derlijke constructie. Het kost de Nederlandse

schatkist veel geld en diverse economen wijzen

erop dat de hypotheekrenteaftrek een onnodig

prijsverhogend effect heeft. Immers, aspirant-

kopers berekenen hun woonlasten uitgaande van

het aftrekeffect, waardoor ze kunnen leven met

de hogere koopprijzen.

                                  

                                  

                                   

                                 

                                   

                                   

                                  � 

                                  

                                  

                                   

                                  

                                  

                                   

                                 

                                   

                                   

                �         �         � 

                �         �         

Figuur 1.4 Productie van nieuwe woningen in Nederland

 Jaar Huurwoningen Koopwoningen Totaal

  Goedkoop Middelduur Duur 

1984 24.000 29.700 21.400 36.200 111.200

1985 27.600 29.400 12.900 42.600 112.500

1986 24.500 20.400 9.300 43.300 97.500

1987 24.500 19.900 10.200 48.700 103.300

1988 17.100 23.900 10.700 58.400 110.100

1989 14.000 27.000 10.600 66.900 118.400

1990 11.200 26.300 8.200 65.500 111.200

1991 7.700 20.400 9.400 60.000 97.400

1992 5.800 16.000 7.200 53.900 82.900

1993 6.000 17.400 8.200 54.600 86.200

1994 5.000 16.200 7.100 55.400 83.700

1995 4.000 17.600 6.700 59.100 87.400

1996 4.600 18.000 6.500 64.700 93.800

1997 4.700 18.700 7.700 57.800 88.900

1998 4.700 14.600 6.600 66.400 92.300

1999 4.500 11.700 5.300 69.100 90.500

2000 3.900 10.300 3.400 61.000 78.600

2001 3.300 8.600 3.300 55.400 70.600

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 14/246

  6

1.3 Woningkwaliteit

De woningkwaliteit kan worden vastgesteld met

een aantal meetinstrumenten. Enkele invalshoe-

ken zijn:

◆  woningtype en -grootte;

◆  uitrusting van de woning;

◆ technische kwaliteit.

◆  Woningtype en -grootte 

 Van de woningvoorraad in Nederland is 71% een

grondgebonden eengezinswoning, terwijl de

overige 29% woningen in meergezinsgebouwen

betreft, figuur 1.6. Ongeveer 80% van de wonin-

gen beschikt over drie, vier of vijf kamers. Slechts

10% beschikt over maar één of twee kamers,

terwijl de overige 10% over zes of meer kamers

beschikt.

 Woningen in Nederland worden in rap tempo

steeds groter. In het laatste decennium van de

twintigste eeuw nam de gemiddelde inhoud van

 

 

 

Figuur 1.5  Woonuitgaven huurders versus eigenaar-bewoners

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 15/246

  1 HET BELANG VAN WONINGBOUW IN NEDERLAND 7

een huurwoning met 30% toe tot 378 m3 en van

een koopwoning met 18% tot 539 m3. Onder

goedkopere eengezinswoningen ligt gemiddeld

zo’n 150 m2 grond, onder de duurdere wonin-

gen gemiddeld bijna 400 m2 grond.

◆  Uitrusting van de woning 

De kwaliteit van het woningbezit neemt nog

altijd toe. Enerzijds komt dit doordat de eisen

bij nieuwbouw steeds strenger worden. Een in

2000 opgeleverde sociale huurwoning heeft

beduidend meer kwaliteit dan een sociale huur-

woning die in 1980 is opgeleverd. En deze laatst-

genoemde woning is absoluut niet te vergelijken

met een sociale huurwoning uit 1960.

In 1960 werden een lavet als wasvoorziening,

een keukenblok en enkele stookplaatsen voor

kolenkachels nog als een comfortabel gegeven

beschouwd. De woonkamer was 18 m2 groot,

er waren drie slaapkamers voor zes bewoners en

het huis was ongeïsoleerd.

In 1980 was heel Nederland van gas voorzien.

De woning kreeg de eerste zojuist ontwikkelde

combiketel voor ruimteverwarming en warmtap-

water. De woonkamer met open keuken was in-

middels 30 m2 groot en de kinderen hadden ie-

der hun eigen slaapkamer. Er was een badkamer

met douche, wastafel en wasmachineaansluiting.

Gevels en daken waren redelijk geïsoleerd.

 Anno 2000 is de woonkamer zo’n 35 m2 groot,

daarnaast is er een hobby- c.q. studeerkamer

en heeft iedere bewoner bovendien een eigen

(slaap)kamer. Het hele omhulsel is goed geïso-

leerd. De badkamer beschikt over een douche,

ligbad, wastafel en tweede toilet. De woning be-

zit een hoogrendementsketel en een uitgekiend

ventilatiesysteem.

◆  Technische kwaliteit 

Zowel sociale verhuurders als particulieren heb-

ben de afgelopen decennia met de toegenomen

 financiële middelen flink geïnvesteerd in de

technische kwaliteit van hun woningen. Tegelijk

wordt ook bij nieuwbouw hieraan steeds meer

zorg toegekend.

De gevolgen zijn meetbaar. Woningen van so-

ciale verhuurders staan er gemiddeld het beste

voor, gevolgd door de woningen van eigenhuis-

bezitters. De oudere woningen van particuliere

verhuurders beschikken gemiddeld over de

minste kwaliteit. De sociale verhuurders hebben

door zorgvuldig planmatig onderhoud en door

grotere ingrepen zoals renovatie en groot onder-

� �

Figuur 1.6 Kenmerken van de woningvoorraad

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 16/246

  8

houd hun woningen op peil gebracht. Daken,

gevels en kozijnen zijn daarbij gerenoveerd of

vervangen. Ook de binnenkant van veel wonin-

gen is aangepakt: nieuwe keukens en badkamers,

het sanitair is vervangen, elektra is vernieuwd

en de verwarmingsinstallatie is gemoderniseerd.

Ook de bezitters van eigen woningen hebben

niet stil gezeten. De toename van inkomsten en

ook vrije tijd hebben dit vergemakkelijkt. Veel

doe-het-zelfzaken zijn hier handig op ingespron-

gen en hebben forse omzetstijgingen gereali-

seerd.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1  Cijfers over Wonen 2003 en 2004, feiten over

mensen, wensen, wonen. Ministerie van VROM.

2 Tellinga, J., De grote verbouwing, Verandering

van naoorlogse woonwijken. Uitgeverij 010,

Rotterdam, 2004.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 17/246

  2Ontwikkelingen in de woningbouw

ir. D.J. Noy 

In de twintigste eeuw is de woningbouwgeschiedenis enerzijds sterk

beïnvloed door allerlei demografische en maatschappelijke ontwik-

kelingen. Anderzijds heeft de politiek zich, vanuit haar betrokkenheid

met de kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen en vanuit haarbelang met de ruimtelijke ordening, intensief ingelaten met de

woningbouw. In het begin van de twintigste eeuw kwam de Woning-

wet tot stand.

De Tweede Wereldoorlog had in Nederland grote gevolgen voor de

naoorlogse woningbouw. Daarbij ontstonden nieuwe visies op steden-

bouw, volkshuisvesting en bouwmethoden.

De laatste decennia zorgen maatschappelijke ontwikkelingen zoals

vergrijzing, milieu en economie ervoor dat er andere eisen aan dewoningbouw worden gesteld.

In dit hoofdstuk worden via vijf tijdsbeelden de ontwikkelingen

geschetst op het gebied van stedenbouw, woningplattegrond en

-typologie en bouwtechniek.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 18/246

  10

Inleiding

In vergelijking met andere West-Europese landen

kwam in Nedeland de industriële revolutie laat

op gang. Pas in het midden van de negentiende

eeuw zette de industrialisatie door. De bevol-

kingsgroei was enorm. De steden groeiden daar-

door in hoog tempo. De woonomstandigheden

waren triest: te veel mensen in te kleine ruimtes.

Het ontbrak aan daglicht, verse luchttoetreding

en sanitaire voorzieningen: geen schoon drink-

water of enige vorm van riolering. Door de over-

heid werd huisvuilafvoer niet als kerntaak gezien.

Kortom, het wonen was onveilig en ongezond.

Ziekten en epidemieën lagen permanent op de

loer.

 Al in het midden van de negentiende eeuw werd

in de Tweede Kamer een aanzet gedaan om via

wettelijke regelingen overheidstoezicht op de

ontoelaatbare woontoestanden af te dwingen.

Gepleit werd voor actief overheidsbeleid tegen

de excessen van de snelle verstedelijking en de

armoede op het platteland. De voorstellen haal-

den het niet.

Door de snelle bevolkingsgroei ontstond een

woningtekort. Zonder overheidssturing werden

slechte woningen gebouwd aan smalle straatjes

in buurten zonder groen of andere voorzie-

ningen: de zogenaamde revolutiebouw . Lokale

overheden waren niet toegerust om leiding en

richting aan de stadsuitbreidingen te geven. Zo

ontstonden er willekeurige verkavelingspatro-

nen langs de toevallige lijnen van aangekochte

kavels, vaak met slechte aansluitingen op het be-

staande stedelijke weefsel, met een willekeurige

oriëntatie op de zon en met een schrale kwaliteit

van de openbare ruimte.

 Aan het einde van de negentiende eeuw kwam

er steeds meer steun voor wettelijke regelingen

omtrent woonomstandigheden. Met name

artsen wezen op de samenhang tussen trieste

woonomstandigheden en de steeds terug-

kerende tyfus- en cholera-epidemieën. Hygiëne

kwam op de agenda.

Woningwet

Uiteindelijk kwam de regering in 1901 met de

Woningwet . Deze eerste versie telde 54 artike-

len. De Woningwet legde bij de gemeenten de

verantwoordelijkheid neer om kwaliteitseisen te

stellen aan bestaande, te renoveren en nieuwe

woningen. Gemeentebesturen dienden plan-

nen op te stellen voor stadsuitbreidingen. Wel-

standscommissies deden hun intrede. Daarnaast

werd de basis gelegd voor de sociale huursector.

Diverse artikelen legden vast hoe via een uitge-

breid stelsel van financiële bijdragen en financie-

ringsfaciliteiten goede en betaalbare huurwonin-

gen gerealiseerd konden worden.

De Woningwet vormde de basis voor de sociale

verhuurders. Deze zogenaamde ‘toegelaten in-

stellingen’ moesten woningen bouwen en

beheren voor de sociaal zwakkeren en kregen

daarvoor financiële steun van de overheid.

De overzichtelijke Woningwet van 1901, met

tien paragrafen en 54 artikelen, is ruim honderd

jaar later getransformeerd tot een juridische

bibliotheek van duizenden pagina’s uitwerkingen

in beschikkingen en besluiten. Toch staat het

uitgangspunt van de oorspronkelijke wet nog

steeds overeind, namelijk dat toezien op de kwa-

liteit en betaalbaarheid van de woningbouw een

taak is van de overheid.

2.1 Sociale woningbouw begintwintigste eeuw (1901-1940)

Op het gebied van de ruimtelijke ordening

schreef de Woningwet van 1901 niet veel méér

voor dan dat gemeenten straten en grachten

moesten vastleggen bij uitleggebieden. Het vak

‘stedenbouw’ bestond nog niet in ons land. Wel

groeide de interesse snel bij met name bestuur-

ders, maar ook bij vakmensen zoals ingenieurs

en architecten.

Het stedenbouwkundige vak ontwikkelde zich

snel aan het begin van de twintigste eeuw. Een

drietal visies kwam steeds terug:

1  de harmonische stad;

2 de tuinstad;

3  de functionele stad.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 19/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 11

vooral Engeland dienden daarbij als voorbeeld.

Ebenezer Howard presenteerde in het geïndustri-

aliseerde Engeland aan het einde van de negen-

tiende eeuw de tuinstad als gezond alternatief

1 De harmonische stad 

 Als reactie op de ‘lelijke’ staduitbreidingen uit de

negentiende eeuw werd een esthetische benade-

ring aangehangen. De stad werd gezien als een

visueel ‘gebouw’, met een harmonisch samen-

spel van straten en pleinen. De charme van oude

stadjes en dorpjes werd geïmiteerd. De openbare

ruimte moest beschutting bieden, maar ook

schoonheid. Berlage introduceerde deze ideeën

als eerste in ons land. Zijn meest bekende steden-

bouwkundige plan was dat voor Amsterdam-

Zuid, figuur 2.1.

De ingrediënten van de harmonische stad waren:

•  stedenbouw als ruimtekunst;

•  parkachtige hoofdstraten versus rustige

woonstraten;

•  pleinen en plantsoentjes;

•  fraaie hoekoplossingen, poorten en details;

•  symmetrie;

•  zichtlijnen, diagonalen en knikken.

Tot op heden is Amsterdam-Zuid een juweeltje

van ‘ruimtekunst’. De architecten van de bouw-

blokken versterkten de stedenbouwkundige visie

met hun baksteen- c.q. gevelarchitectuur, ma-

teriaalkeuzen en detailleringen: de zogenaamde

‘Amsterdamse school’, figuur 2.2.

2 De tuinstad 

Een van de belangrijkste denkbeelden in de ste-

denbouw in het begin van de twintigste eeuw

was de ‘tuinstadgedachte’. De uitgevoerde tuin-

steden, tuindorpen en tuinwijken in Duitsland en

Figuur 2.1 Uitbreidingsplan Amsterdam-Zuid, 1915. Architect H.P. Berlage Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

Figuur 2.2  Woningbouw Spaarndammerbuurt, Amster-

dam. Architect Michel de Klerk

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 20/246

  12

voor de mensonterende leefomstandigheden van

de industriesteden. Nederland volgde zijn voor-

beeld met dorpsachtige woonwijken, die vooral

door sociale verhuurders voor de arbeiders

werden gebouwd. De nog steeds relatief kleine

eengezinswoningen bezaten diepe achtertuinen

en meestal ook een voortuin. Er werden enkele

hoofdassen met brede profielen geprojecteerd

met hetzij alleen een weg, hetzij een singel met

aan weerszijden wegen.

Gemeenschapszin werd gestimuleerd met wed-

strijden wie ‘de mooiste tuin’ had. De bekendste

representant van de tuinstadgedachte in ons

land was Granpré Molière. Vreewijk in Rotterdam

is het fraaist bewaard gebleven voorbeeld van

stedenbouw gebaseerd op de tuinstadgedachte,

 figuur 2.3 en 2.4. Midden in de drukke stad tref

je een idyllisch en rustiek dorp aan. Veel van de

ideeën van de harmonische stad zijn terug te

vinden in de tuinstad: hoekoplossingen, poorten,

symmetrie, richtlijnen, diagonalen en knikken.

Het wonen in de tuinsteden is nog steeds geliefd.

 Voor veel tegenwoordige bewoners wegen de

nadelen van de krappe woning en gebrekkige

parkeervoorzieningen niet op tegen de voordelen

van de rust, het groen en de romantische sfeer.

3 De functionele stad 

Tegenover de stromingen van harmonie en

tuinstad ontstond in het begin van de twintigste

Figuur 2.3 Tuindorp Vreewijk, Rotterdam (ongeveer 1920)

 Architecten: M.J. Granpré Molière, in samenwerking met

P. Verhagen, J.H. de Roos, W.S. Overeijnden

Bron: Nederlandse stedenbouw van de twintigste eeuw 

Figuur 2.4 Plattegrond tuindorp Vreewijk, Rotterdam Bron:Tuinsteden tussen utopie en realiteit 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 21/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 13

eeuw een richting die de functionaliteit centraal

stelde. Sleutelbegrippen waren zakelijkheid,

vooruitgang, rationalisme, gezondheid en gelijk-

waardigheid. Moderne architecten en ingenieurs

werkten hand in hand. Hun benadering richtte

zich op rationele aspecten, zoals:

•  functiescheiding. Woonwijken werden op

afstand van bedrijvigheid en groothandel gepro-

jecteerd. Ook werden locaties aangewezen voor

scholen, buurtwinkels, speeltuinen en andere

voorzieningen;

•  verkeersafwikkeling. De hoeveelheid verkeer

groeide snel door de industrialisatie en functie-

scheiding. Woonwijken kwamen op steeds gro-

tere afstand van de fabrieken. Er ontstond steeds

meer transport en dus behoefte aan hoofd- en

woonstraten, radialen en ringwegen;

•  gezondheid. Straten moesten ruim genoeg

zijn. Oriëntatie op de zon kreeg prioriteit. Voor-

zieningen als badhuizen, toiletten en riolering-

stelsels werden in het ontwerp opgenomen;

•  groen. Hoe groter de stad, des te meer groen

er nodig werd geacht in de vorm van voor- en

achtertuinen, bomenrijen, parkstroken, plantsoe-

nen en singels.

Op zeer rationele wijze werden ontwerpen

gepresenteerd. Gezondheid en leefbaarheid

stonden centraal.

Het vraagstuk van verantwoorde stadsuitbrei-

dingen en dito woningbouw was zeker geen

specifiek Nederlands probleem. Er waren veel

contacten tussen vooruitstrevende ontwerpers

uit landen als Nederland, Duitsland en het jonge

socialistische ‘ideaal’, de Sovjet-Unie. Voor het

eerst werden plannen gepresenteerd met wo-

ningen in hoogbouw, ontsloten via galerijen,

 figuur 2.5 en 2.6. Door uit te gaan van stroken-

verkaveling werden hoekwoningen vermeden en

konden alle woningen optimaal ten opzichte van

zon en daglicht gesitueerd worden.

De architecten en ingenieurs bezaten ook een

uitgesproken visie hoe ze via hun stedenbouw

en woningconcepten arbeidersgezinnen kon-

den begeleiden naar een ‘beter’ leven. Sanitaire

voorzieningen, rationele keukenontwerpen en

bibliotheken in de wijken moesten hieraan bij-

dragen. Lezingen moesten de arbeiders wijzen

op hygiëne, verantwoorde woninginrichting en

goede omgangsvormen.

                                  � 

                         �         � 

 

                         �         � 

Figuur 2.5 Bergpolderflat in Rotterdam (1934)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

Figuur 2.6 Plattegrond functionalistische galerij-flatwoning

in Rotterdam (1934)

Bron: 6,5 miljoen woningen,

100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 22/246

  14

 Anders dan de aanhangers van de tuinstadge-

dachte kregen de functionalisten in Nederland

vóór de Tweede Wereldoorlog amper voet aan

de grond. Velen vertrokken naar de Sovjet-Unie

om daar mee te werken aan de opbouw van de

in hun ogen ideale socialistische staat. In het

conservatieve Nederland bleef het bij veel papier

en prijsvragen, zoals in de gemeente Amsterdam

in 1933, figuur 2.7. De 93 inzendingen geven

een prima tijdsbeeld. De inzenders hadden

uitgesproken ideeën over de gewenste leefstijl

van arbeidersgezinnen en vertaalden dit in een

strakke en functionele stedenbouwkundige op-

zet, uitgekiende plattegronden, figuur 2.8, en

rationele bouwtechnieken die betaalbare huren

moesten garanderen.

2.1.1 Invloed van de Woningwet

De woningplattegronden ondergingen onder

invloed van de Woningwet een aanzienlijke ver-

betering ten opzichte van de slechte woningen

van de zogenoemde revolutiebouw in de negen-

tiende eeuw. Bedsteden en alkoven verdwenen.

Het woonoppervlak steeg. Gestapelde woningen

kregen een eigen voordeur. Iedere woning had

een eigen toilet en wasgelegenheid.

 Aparte slaapkamers voor ouders, jongens en

meisjes verhoogden de levensstandaard. De

woningen werden – vooral vanwege de hygiëne

– voorzien van stromend water, riolering en

elektriciteit. In de grote steden werd gas geïn-

troduceerd. Gasfornuizen en elektrische stof-

zuigers deden voor het eerst hun intrede in de

huishoudens, figuur 2.9, vaak mogelijk gemaakt

Figuur 2.8 Functionalistisch plan voor een woonwijk in

 Amsterdam (1932).

 Architecten B. Merkelbach, J.F. Karsten en Willem van Tijen

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

Figuur 2.7 Prijsvraagontwerp ‘Goedkope arbeiderswoningen’ uit 1933. Architect J.H. van den Broek

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

Figuur 2.9 Gasfornuizen deden hun intrede (1933)

Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur

in Nederland 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 23/246

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 24/246

  16

Figuur 2.10 Noodwoningen geïmporteerd uit Engeland (1946)

Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland 

 Voor noodwoningen werden standaardplat-

tegronden ontwikkeld van ongeveer 20 m2 

voor een gezin met vier kinderen en 47 m2 

voor een gezin met maximaal acht kinderen.

Deze Maycrete-noodwoning uit Engeland uit

1946 was de meest riante in zijn soort, maar

liefst 70 m2 met drie slaapkamers.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 25/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 17

in drie of vier woonlagen. Dit waren dan por-

tiek-etagewoningen zonder lift met zes tot acht

woningen aan één trappenhuis met bergingen

op de begane grond. Ook werden meer en meer

etagewoningen gebouwd, ontsloten via gale-

rijen. De drie of vier galerijen boven elkaar wer-

den bereikt via een trappenhuis zonder lift. Voor

het eerst kwam in ons land ook hoogbouw  in de

woningbouw voor. Hoge flatgebouwen met ga-

lerijen, die met een lift bereikt werden.

Wijkgedachte

Samen met rijen grondgebonden eengezinswo-

ningen werden buurten geprojecteerd langs een

centrale zone met openbare voorzieningen zoals

winkels, kerken en scholen. De ‘wijkgedachte’

was tot ontwikkeling gekomen: de woning als

bouwsteen van de wijk. Elke wijk beschikte over

voorzieningen voor de eerste levensbehoeften.

De functionalistische architecten en stedenbou-

wers kregen, in tegenstelling tot de vooroor-

logse periode, nu wel voet aan de grond. De

bouwblokken situeerde men meestal in rechte

hoeken ten opzichte van elkaar en in de hele

wijk kwamen veel overzichtelijke groene plant-

soenen en bomen voor. In principe leefden alle

bevolkingsgroepen samen in één wijk door de

aanwezigheid van voorzieningen en de diversiteit

van woningtypen zoals gestapelde woningen,

eengezinswoningen en zelfs, in beperkte aantal-

len, bejaardenwoningen.

De woningplattegronden waren praktisch alle

identiek. De naoorlogse grondgebonden een-

gezinswoningen, figuur 2.12, bezaten een grote

woonkamer van voor- tot achtergevel met in de

naastgelegen beuk de hal met toilet, meterkast

en trap en de keuken aan de achterzijde. Op de

verdieping lagen drie of vier slaapkamers plus

een kleine badruimte met een lavet. De zolder-

ruimte was over het algemeen alleen met een

vlizotrap te bereiken. In het schuurtje in de ach-

tertuin kwam je via een (achter)pad.

Gestapelde woningen

Ook de gestapelde woningen hadden qua in-

deling veel overeenkomsten. Zo bevonden zich

per verdieping aan het portiek twee voordeu-

ren, figuur 2.11. De woning kende een centrale

hal, waaraan de woonkamer en twee of drie

slaapkamers lagen. Toilet, keuken en badruimte

projecteerde men meestal in elkaars directe na-

bijheid vanwege het eenvoudigere verloop van

de ontluchtingskanalen en de riolering. Nadeel

was in veel plattegronden dat de badruimte niet

rechtstreeks vanaf de centrale hal, maar alleen

via de keuken te bereiken was.

            �       �      

      � 

                              

                              �

Figuur 2.11 Plattegrond traditionele portiek-etagewoning

De traditionele naoorlogse bouwmethoden,

 figuur 2.13, vertoonden veel overeenkomsten.

De gevels bestonden uit een ongeïsoleerde

spouwmuur van gemetselde baksteen, kalk-

zandsteen of hardgrauw, of een steensmuur met

klamp of een gietbetonelement als binnenspouw

en een gemetselde buitenmuur. Vurenhouten

kozijnen waren als zelfstandig element in de ge-

vel opgenomen of vormden onderdeel van een

verdiepinghoge prefab houten pui. Dragende

binnenwanden waren eveneens steenachtig: tot

1960 drijfsteen, daarna sintelsteen, gipsbeton-

blokken of gasbetonblokken.

Bij de eengezinswoningen lag onder de door-

zon-woonkamer een houten vloer en onder de

naastgelegen beuk met keuken en hal een steen-

achtige vloer. Op zandgronden werd de vloer op

staal gefundeerd; overigens was het meestal een

vrijdragende ‘balkenbroodjes’vloer van beton of

baksteen. De kap van de eengezinswoningen be-

stond uit een constructie van houten gordingen

of sporen, beschoten met houten delen of ce-

mentgebonden strovezelplaten. Asbesthoudende

plaatmaterialen deden na de oorlog hun intrede

als dakbeschot. Keramische pannen en zinken

goten zorgden voor de regenafvoer. De platte

daken op de gestapelde woningen werden afge-

werkt met strovezelplaten en een teerhoudende

dakbedekking.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 26/246

  18

                         �         � 

                        �         �         � 

Figuur 2.12 Traditionele plattegronden voor grondgebonden eengezinswoningen

Bron: 6,5 miljoen woningen, 100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 27/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 19

Systeembouw

 Als alternatief voor de traditionele bouwmetho-

den werd systeembouw zwaar gepromoot om

het productietempo omhoog te krijgen. Op

hoofdlijnen waren er twee typen te onderschei-

den:

1  stapelbouw . Hierbij werden bouwmaterialen

op het werk aangeleverd, die zowel nat (metsel-

werk, beton, tegelwerk) als droog (hout, metaal,

dakpannen) werden verwerkt. Natte stapelbouw

was natuurlijk meer vorstgevoelig (bevriezing

van beton, metselspecie, enzovoort), terwijl

montagebouw (schroeven, bouten) weers-

onafhankelijk was en er dus ook tijdens de winter

kon worden doorwerkt. Bouwelementen werden

geprefabriceerd op het werk aangevoerd, zoals

woningscheidende wanden, vloeren en dak-

elementen;

2  gietbouw . Hierbij werden bouwstoffen op

het werk aangevoerd die nat werden verwerkt.

Dit was daarmee ook een weersafhankelijke

methode. Met deze methode konden grotere

overspanningen gerealiseerd worden en konden

 flatgebouwen van meer dan tien woonlagen

gerealiseerd worden, figuur 2.14 en 2.15.

Figuur 2.14 Bijlmermeer Amsterdam (1962-1973)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

Figuur 2.15 Gietbouw. Via een kraanbaan worden de

tunnelkisten geplaatst

Bron: 6,5 miljoen woningen,

100 jaar Woningwet en wooncultuur in Nederland 

Systeembouw verhoogde het bouwtempo

enorm en het aantal bouwvakkers op locatie

nam fors af. Op de bouwplaats was grofweg nog

maar eenderde van de tijd nodig ten opzichte

van een halve eeuw daarvoor. Zeker bij gietbouw

kon hoger gebouwd worden en ontstonden

ruime plattegronden. De verharding van beton

werd versneld met een ingebouwde volauto-

matische oliestookverwarming. Muren kwamen

strak en glad uit de kist en hoefden niet meer te

worden gestuct of geschilderd.

Figuur 2.13  Woningbouw Delft (1950)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 28/246

  20

 

 

 

 

 

Figuur 2.16 Details van een stapelbouwsysteem met koudebruggen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 29/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 21

In de loop van de jaren zestig stegen de mini-

mumeisen voor woningen. Het woonoppervlak

nam met ongeveer 15% toe. Na de ontdekking

van het gas in Slochteren, begin jaren zestig,

werd heel Nederland in razend tempo voorzien

van een gasnet. De woningen kregen centrale

verwarming met radiatoren in alle leefruimten.

Ook de ventilatiehuishouding verbeterde.

Kritiek op de naoorlogse woningbouw

Rond 1970 echter barstte de kritiek los op de tot

dan toe gerealiseerde naoorlogse woningbouw.

De schaal van de woonwijken was te fors, het

individu kon zich in die massaliteit niet meer her-

kennen en ontplooien.

De naoorlogse gemeenschapszin verdween.

Mensen liepen niet meer mee aan de leiband

van de machtige zuilen, die via politiek, vereni-

gingsleven, omroepen en vakbonden hun leden

het keurslijf van de naoorlogse wijkgedachte op-

legden. Individuele ontplooiingen en vrijheid van

meningsuiting waren toverwoorden.

Herwaardering van de ‘oude’ stad kreeg de

overhand ten gunste van de tot dan toe gerea-

liseerde saaie, monotone en grootschalige

naoorlogse wijken. Ook op technisch vlak ont-

stond kritiek. De in hoog tempo gerealiseerde

woningen waren gehorig, tochtig en slecht ge-

isoleerd. Vochtproblemen ontstonden als gevolg

van koudebruggen. Van een koudebrug  is sprake

als bij een knooppunt de ontmoeting van een

binnen- en buitenconstructie onvoldoende ther-

misch is ontkoppeld, figuur 2.16. Hierdoor ont-

staan in de winterperiode aan de binnenzijde van

de constructies te lage oppervlaktetemperaturen

waarop condensatie kan plaatsvinden. Bij een

permanente hoge relatieve vochtigheid kunnen

schimmels goed gedijen, wat een ongunstige

invloed heeft op de gezondheid van het wonen.

Dit verschijnsel treedt op bij aangestorte balkons,

galerijen, lateien, randbalken en dakranden.

2.3 De herbergzame stad

(1972-1990)

Dat er nog steeds veel gebouwd moest worden

werd niet betwijfeld. Wel werd het bouwen van

de grootschalige en monotone woonwijken

zonder werkgelegenheid rond de grote steden

ter discussie gesteld. Gebundelde decentralisatie

werd uitgangspunt van het nieuwe beleid.

2.3.1 Groeikernen en satellietsteden

Nieuwe woningbouwlocaties zocht men door

de aanleg van nieuwe stedelijke structuren rond

bestaande kernen, met groene woonmilieus: de

zogenoemde groeikernen. Om te voorzien in de

woningbehoefte werden compleet nieuwe ste-

den als satellietsteden gekoppeld aan bestaande.

 Voorbeelden waren Zoetermeer voor Den Haag,

 Almere voor Amsterdam, Nieuwegein voor

Utrecht, figuur 2.17, en Spijkenisse voor Rotter-

dam. Het dorpse wonen stond hier centraal.

Figuur 2.17 Nieuwegein als satellietstad van Utrecht

(1976-1980) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

Door de enorme groei van het autobezit konden

de voormalige stadsbewoners in deze satelliet-

steden het zich permitteren hun baan te behou-

den en op grotere afstand in een (nieuw) dorp

in het groen te gaan wonen. In de nieuwe ge-

bieden gaf men prioriteit aan verkeersveiligheid

en groenvoorzieningen. Als reactie op de hoog-

bouw en strakke verkavelingspatronen van de

decennia daarvoor leefden stedenbouwkundigen

zich uit in geforceerde kleinschaligheid, spron-

gen in gevels en dakvlakken en allerlei, helaas

vaak onduidelijke, overgangsgebieden tussen

openbaar en privé. Openbaar vervoer en de fiets

kregen voorrang boven de auto. Zo werd bij het

ontwerp van Almere, gebouwd na de droogleg-

ging van Zuidelijk Flevoland in 1968, gezocht

naar een nieuwe vorm van verstedelijking. Het

resultaat werd geen centrum met daaromheen

woon- en werkgebieden, maar een stad die be-

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 30/246

  22

staat uit meerdere los van elkaar gelegen kernen

met een eigen karakter en een eigen centrum.

Het voordeel was dat ieder deel afzonderlijk

gebouwd en afgerond kon worden zonder dat

de eerste bewoners eindeloos in een bouwput

bleven wonen, figuur 2.18. Ook kon een grote

diversiteit ontstaan en kon iedere kern aangepast

worden aan de laatste inzichten.

Figuur 2.18  Almere in aanbouw, begin jaren tachtig

Foto: F.M. Jacobs 

De woningen in de satellietsteden lagen alle op

een paar minuten lopen van een bushalte en de

parken. Via vrijliggende fietspaden en busbanen

bereikte de nieuwe forens in een mum van tijd

centrum en station.

2.3.2 Leegloop van steden

Door de toegenomen mobiliteit zagen veel be-

woners uit vooroorlogse wijken in de stad hun

droom werkelijkheid worden: een eigen huis

met tuin in een rustige woonbuurt in een satel-

lietstad. Het gevolg was wel dat de meer draag-

krachtigen de stad verlieten. De oude steden

kregen het door die leegloop steeds moeilijker.

De verpaupering ging onverminderd door. De

meer draagkrachtige en werkende bevolking ver-

trok, terwijl ouderen en allochtonen achterble-

ven. Hiermee viel gelijktijdig het draagvlak onder

de voorzieningen weg. Het niveau van winkels,

scholen en culturele voorzieningen verschraalde.

De kwalitatieve afstand tussen de kleine voor-

oorlogse woningen zonder voorzieningen en de

nieuwe ruimer bemeten en geïsoleerde wonin-

gen in de groene satellietsteden werd onover-

brugbaar.

Er was sprake van sociale segregatie: draagkrach-

tigen vertrokken en sociaal zwakkeren bleven

achter in de oude wijken. Daarom werd een

grootschalige aanpak van de oude vooroorlogse

wijken opgezet. Met subsidies werden sociale ver-

huurders aangespoord om hun vooroorlogse bezit

te renoveren. Behoud en herstel hadden duidelijk

de politieke voorkeur en werden financieel onder-

steund. In sommige grote steden werd het wo-

ningbezit van particuliere verhuurders aangekocht

om dit na renovatie onder te brengen bij sociale

verhuurders. Particulieren werden via subsidies

tot onderhoud en renovatie gemaand: gesubsidi-

eerde particuliere woningverbetering.

De vooroorlogse wijken werden op grote schaal

opgeknapt, figuur 2.19. De onderhoudsstaat

voldeed na die ingreep heel behoorlijk en de

woningindeling verbeterde. Gevels, kozijnen en

daken werden nageïsoleerd. De meeste wonin-

gen beschikten na de renovatie over centrale

verwarming. Toch bleef de leefbaarheid in de

vooroorlogse wijken nog steeds onder druk

staan. Draagkrachtigen woonden er immers niet

meer. In tegenstelling tot de woningen konden

de woonomgeving en voorzieningen niet op peil

gebracht worden.

Figuur 2.19 Stadsherstel in Zwolle (1975)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 31/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 23

2.3.3 Innovatie

In de jaren zeventig kregen allerlei experimenten

een kans om tot nieuwe inzichten op het wo-

nen te komen. Als reactie op het keurslijf van de

doorzonwoning en het standaardappartement

werden nieuwe plattegronden ontwikkeld, figuur

2.20. Thema’s daarbij waren vrije indeelbaarheid

en de diversiteit aan privé en gemeenschappe-

lijke ruimtes. Architecten ontwikkelden alterna-

tieven voor de tochtige en onpersoonlijke galerij.

Zo werd de galerij bijvoorbeeld vriendelijker

door het op te vatten als een semi-openbare

woonstad waar kinderen konden spelen. Dat

resulteerde in een brede en overdekte galerij die

door de toepassing van maisonnettewoningen

of split-levelwoningen twee of drie woonlagen

tegelijk bediende.

Er kwam ruimte voor meer diversiteit aan wo-

ningtypes: gezinswoningen, een- en tweekamer-

woningen voor alleenstaanden en zelfs groeps-

woningen. Onder invloed van voorschriften

namen de afmetingen van nieuwe woningen in

deze periode wederom toe.

Figuur 2.20 De kasbah als woningbouwexperiment in

Hengelo (1969-1973) Bron: Geschiedenis van de Bouwkunst 

Energiezuinig bouwen

De energiecrisis van 1973 had grote gevolgen.

 Vanaf dit jaar werden eisen ten aanzien van ener-

giezuinig bouwen tot aan het begin van de een-

entwintigste eeuw stapsgewijs opgevoerd. Ter-

wijl de eengezinswoning van 1970 nog volledig

ongeïsoleerd was behoudens beperkte isolatie

van het dak, werd hetzelfde woningtype in 1990

Figuur 2.21 Eengezinswoning vóór renovatie (boven) en

na renovatie: buitengevelisolatie toegepast (onder)

rondom volledig geïsoleerd, figuur 2.21. Ook de

luchtdichtheid van de woning verbeterde aan-

zienlijk door kier- en naaddichting.

Het rendement van verwarmingsketels onder-

ging gelijktijdig een flinke verbetering. Het gas-

verbruik voor dezelfde woning halveerde tussen

1972 en 1990. Daar stond helaas een forse stij-

ging van het elektraverbruik tegenover. In deze

twee decennia steeg door de toegenomen wel-

vaart de penetratiegraad van allerlei elektrische

apparatuur enorm: ventilatoren, pompen van

ketels, wasmachines, tv-toestellen, enzovoort.

Gezond wonen kreeg meer aandacht. Het hele

huis kon inmiddels op een comfortabele tempe-

ratuur verwarmd worden, kier- en naaddichting

vermeed tocht, de geluidsisolatie tussen buren

en met de omgeving verbeterde en ongezonde

kruipruimtelucht kon niet meer de woning in.

Koudebruggen, die vocht- en schimmelklachten

veroorzaakten, behoorden tot het verleden.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 32/246

  24

Renovatie

Renoveren van oude woningen was een volle-

dig nieuwe uitdaging, figuur 2.22. Bij de zoge-

noemde hoogniveau-renovaties verhuisden de

bewoners naar wisselwoningen. Alles werd ge-

sloopt behalve het casco, de gevels, de vloeren

en de dragende wanden. Vervolgens werd een

compleet nieuwe en ruimere woningplattegrond

gerealiseerd. Ook moest er ruimte gevonden

worden voor de voorheen ontbrekende bergin-

gen, badkamers en balkons. De nieuwe indeling

leverde daarom bij gestapelde woningen meestal

minder nieuwe woningen op. Met niet-dragende

binnenwanden (gipskartonplaat op hout of

metaal) werd de nieuwe indeling gerealiseerd,

werden woningscheidende wanden van geluids-

isolatie voorzien en gevels aan de binnenzijde

geïsoleerd. Bij grondgebonden eengezinswo-

ningen realiseerden de sociale verhuurders de

ontbrekende ruimte door uitbouwen achter de

woning, door dakkapellen, of door verhoging

van het dakvlak.

De aandacht voor energiezuinigheid en het ver-

minderen van de onderhoudsgevoeligheid van

woningen leverde in deze periode nieuwe tech-

nieken en producten op. Isolatieglas met een

steeds gunstigere warmte-isolatiewaarde kwam

op, evenals glassoorten met perfecte geluidwe-

ring voor toepassing in woningen nabij wegen,

sporen en vliegvelden. Kunststof en aluminium

kozijnen, figuur 2.23, werden een veel gebruikt

product bij renovatie en nieuwbouw: eenvou-

dig te monteren, dubbele kierdichting en geen

schilderwerk. Allerlei plaatmaterialen op kunst-

stofbasis kwamen op de markt voor toepassing

in gevels. Het spul kon niet rotten en de schilder

kon thuisblijven.

Isolatiematerialen op basis van polystyreen,

glas- en steenwol kregen zowel bij nieuwbouw

als na-isolatie van gevels, vloeren en daken van

bestaande woningen hun toepassing.

Figuur 2.23 Toepassing van kunststof kozijnen en deuren

in de gevel

Er waren ook missers door te snelle toepassing

zonder goede testprotocollen vooraf. Rond

1990 wist iedereen wel van de gevaren van

asbestdeeltjes in veelvuldig toegepaste bouw-

materialen zoals dakbeschot, gevelbekleding en

rioleringsbuizen. Maar ook het formaldehydegas

dat vrijkwam uit spaanplaat zorgde voor veel

onrust. UF-schuim als na-isolatie van spouwmu-

ren gaf ook gezondheidsproblemen. Bovendien

verpulverde het materiaal na verloop van tijd. En

de vroegste serie aluminium kozijnen uit de jaren

Figuur 2.22 Betondorp. In Amsterdam (boven) vóór

(1972) en (onder) na de renovatie (1983)

Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 33/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 25

zeventig veroorzaakte voor bewoners veel onge-

mak door de tocht- en inbraakgevoeligheid. De

innovatie kende dus ook tegenslagen.

Kentering

Rond 1990 kwam de volgende kentering. De

behoefte om de woningvoorraad uit te breiden

bleef onverminderd groot. Locaties voor nieuw-

bouw zocht de overheid vooral op omvangrijke

uitbreidingslocaties vlak bij de grote steden. De

mobiliteit moest niet alleen afnemen om het mi-

lieu te ontzien, maar ook om de verkeersproble-

matiek op structurele wijze aan te pakken. Daar-

naast moest er meer in de steden zelf gebouwd

worden om de leefbaarheid te vergroten. De re-

novatie van de vooroorlogse wijken was groten-

deels afgerond en de aandacht verschoof naar

de naoorlogse gebieden. De overheid knipte

negentig jaar na de invoering van de Woningwet

de strakke banden met de sociale verhuurders

door. In een mega-operatie werden de leningen

weggestreept tegen de subsidies. De sociale

verhuurders kregen de boodschap mee om hun

bedrijfsreserves als maatschappelijk kapitaal in

te zetten bij het opknappen van verouderde na-

oorlogse wijken en het betaalbaar houden van

nieuwe sociale huurwoningen.

2.4 Van Vinex naar inbreiding enherstructurering (1990-heden)

 Aan het begin van de eenentwintigste eeuw

lagen er op woningbouwgebied drie hoofd-

thema’s:

1  nieuwbouwbehoefte en Vinex;

2  de herstructureringsopgave;

3  vergrijzing.

1 Nieuwbouwbehoefte en Vinex 

De Vierde Nota Extra (Vinex) als aanvulling op de

 Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening schetste

een bouwopgave van ongeveer 600.000 nieuwe

woningen in of nabij de grote steden. Leidsche

Rijn bij Utrecht en KAN bij Arnhem en Nijmegen

zijn hiervan voorbeelden. Veel gedetailleerder

dan tot dan toe gebruikelijk legden de steden-

bouwkundigen aan architecten en uiteindelijk

ook aan consumenten hun randvoorwaarden op.

Tot op detailniveau werd van bovenaf vastgelegd

hoe bebouwing, erfafscheidingen, straatmeu-

bilair, bestrating en beplanting eruit kwamen

te zien. Het achterliggende idee was dat op

deze manier elke wijk en elke buurt een eigen

herkenbare identiteit kon krijgen. Voorheen had-

den gemeenten en sociale verhuurders de regie

bij de uitbreidingswijken; nu was de markt aan

zet.

De Vinex-wijken, figuur 2.24 en 2.25, kregen

veel kritiek. Het bouwtempo was te laag door

stroperige procedures en door de voor de woon-

consumenten vaak te hoge koopprijzen. On-

danks de met zorg ontworpen plannen kregen

de Vinex-wijken het imago van saaie, eenzijdige

Figuur 2.24  Vinex-locatie Kattenbroek in Amersfoort

(rond 1990) Architecten: Kuiper Compagnons, A. Bhalotra

Bron: Nederlandse stedenbouw van de twintigste eeuw 

Figuur 2.25  Vinex-locatie Kattenbroek in Amersfoort (rond

1990) Bron: Geschiedenis van de bouwkunst 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 34/246

  26

en eenvormige woongebieden met het gemid-

delde als uitgangspunt. De roep om particulier

opdrachtgeverschap werd veroorzaakt door de

woonconsument in de Vinex-wijken niet centraal

te stellen.

2 De herstructureringsopgave 

Een andere grote opgave was de aanpassing van

de grootschalige en eenvormige wijken die in de

jaren vijftig, zestig en begin jaren zeventig van

de twintigste eeuw gerealiseerd waren. Bij het

ontwerp en de realisatie was het uitgangspunt

dat mensen van verschillende sociale klassen,

 financiële draagkracht en gezinstypen bij elkaar

zouden wonen. De woonwijk zou op deze manier

de maatschappij weerspiegelen: voor elke laag

van de bevolking was er een geschikte woning. In

de decennia daarna zijn echter de draagkrachtige

vertrokken naar grotere en betere woningen in

nieuwere wijken. De kansarmen bleven achter.

Omdat de welvaart steeg en de nieuwe woningen

uit de jaren tachtig en negentig van de vorige

eeuw steeds groter werden en meer comfort

boden, werd het verschil onoverbrugbaar.

De (vroeg) naoorlogse voorraad werd geken-

merkt door krappe plattegronden, het ontbreken

van een lift bij etagewoningen en het geringe

wooncomfort. Ook de omgeving oogde geda-

teerd en verpauperd: vandalisme en vervuiling,

onvoldoende parkeervoorzieningen, verlopen

winkelcentra en slecht onderhouden groenvoor-

zieningen. Deze (vroeg) naoorlogse gebieden

werden ‘de putjes van de woningmarkt’. Ieder-

een die het kon betalen vertrok en de verpaupe-

ring zette in sneltreinvaart door.

Forse ingrepen waren nodig. Denk aan het bou-

wen voor de laagste inkomensgroepen in de

 Vinex-wijken en gelijktijdig realiseren van dure

koopwoningen in de (vroeg) naoorlogse gebie-

den. Maar ook de ingrijpende verbetering van

de verouderde woningen, het opknappen en

veilig maken van de woonomgeving, het realise-

ren van meerdere woningtypen in verschillende

prijsklassen, enzovoort, figuur 2.26 en 2.27. Een

gigantische opgave voor de gemeenten en

sociale verhuurders in hun rol van respectievelijk

eigenaar van het openbaar gebied en eigenaar

van veel van deze slechte woningen.

Figuur 2.26 Sloop woningen uit de jaren zestig (2003)

Bron: De grote verbouwing 

3  Vergrijzing 

De vergrijzing heeft zeer grote gevolgen voor het

woningbezit. Naar verwachting blijft tot 2030

het aantal mensen in Nederland in de leeftijds-

categorie tot 65 jaar globaal gelijk. Het aantal

65-plussers zal verdubbelen: van ruim twee

miljoen tot bijna vier miljoen mensen, ofwel

bijna de totale verwachte bevolkingsgroei van

de komende drie decennia. Ook de zogenaamde

dubbele vergrijzing, het aantal 75-plussers, zal

doorzetten.

De gevolgen voor de Nederlandse woningvoor-

raad zijn aanzienlijk. Veel bestaande bejaarden-

en aanleunwoningen voldoen niet. De huidige

bewoners hebben een gemiddeld erg hoge

leeftijd. Gangen en liften zijn te smal voor ‘bed-

denverkeer’, de woningen zijn ongeschikt voor

de verzorgende activiteiten van het personeel

en de uitstraling is oubollig en betuttelend. Vaak

willen jongere ouderen hun bestaande woning

aangepast hebben aan hun levensfase: minimaal

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 35/246

  2 ONTWIKKELINGEN IN DE WONINGBOUW 27

extern toegankelijk voor mensen met een fysiek

ongemak en bij voorkeur ook intern toegankelijk.

Maar ook kiezen relatief veel huishoudens op het

moment dat de ‘kinderen de deur uit zijn’ voor

een appartement van alle gemakken voorzien in

een levendige centrumomgeving, figuur 2.28.

2.4.1 Technische eisen aan bouwen

 Aan bouwen worden ook op het technische vlak

steeds hogere eisen gesteld. Energiezuinigheid

blijft cruciaal. Nederland heeft op basis van het

verdrag van Kyoto uit de jaren negentig een

 forse doelstelling om het energieverbruik terug

te dringen, dus ook dat van woningen. Bij

nieuwbouw is dit relatief eenvoudig realiseerbaar

Figuur 2.28 Portiek-etagewoningen in Pendrecht, Rotterdam uit 1953, gerenoveerd en aangepast voor senioren (2000)

Bron: De grote verbouwing 

Figuur 2.27 Herstructureringsplan voor Holtenbroek in Zwolle: renovatie plus sloop en nieuwbouw (2000)

Bron: De grote verbouwing 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 36/246

  28

door de eisen stap voor stap te verhogen. De

grenzen van het opvoeren van de isolatiedikte

van gevels, vloeren en daken zijn echter bena-

derd. Veel valt er nog te winnen door verbete-

ring van de isolatiewaarde van de beglazing,

slimme installaties, inzet van duurzame ener-

giebronnen en verbetering van energiebewust

woongedrag. Optimalisatie van de energiezui-

nigheid van bestaande woningen is complexer.

De gebouwschil is vaak niet geschikt voor toe-

voeging van isolatiematerialen, in de woning

ontbreekt ruimte voor geavanceerde installaties

en eigenaren en huurders hebben andere prio-

riteiten. Hier kan de overheid niet echt ingrijpen,

omdat het ontbreekt aan sanctiemogelijkheden

bij energieverslindende bestaande woningen en

omdat substantiële prikkels met subsidies er

gewoon niet zijn.

Duurzaam bouwen

Het begrip duurzaam bouwen heeft ook in de

woningbouw zijn intrede gedaan. Dit wordt

langs een drietal sporen ingevuld:

1  integraal ketenbeheer. Denk aan minimalise-

ring van bouwafval en hergebruik hiervan, inzet

van afvalproducten in bouwmaterialen en het

zodanig detailleren bij renovatie en nieuwbouw

dat bij onderhoud of sloop de toegepaste mate-

rialen hergebruikt kunnen worden;

2  energie-extensivering. Het terugdringen van de

energiebehoefte, het opwekken van energie met

een zo hoog mogelijk rendement plus het op-

timaal inzetten van duurzame, dus niet-fossiele

energie;

3  kwaliteitsbenadering . Aandacht voor verlen-

ging van de levensduur van het ‘product’ in de

meest brede zin van het woord. Dit kan ingevuld

worden door flexibel te bouwen, demontabel en

met veel aandacht voor kwaliteitsaspecten bin-

nen en buiten de woning.

Duurzaam bouwen is in de jaren negentig ge-

meengoed geworden en vastgelegd in voor-

schriften en convenanten.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1 Ibelings, H., Nederlandse stedenbouw van de

20ste eeuw. Nai Uitgevers, Rotterdam, 1999.

2 Korthals Altes, H.J., Tuinsteden tussen utopie en

realiteit. Uitgeverij Thoth, Bussum, 2004.

3 Ottenhof, F. (redactie), Goedkope arbeiders-

woningen (1936). Uitgeverij Van Gennep,

 Amsterdam, 1981.

4 Tellinga, J., De Grote Verbouwing, Verandering

van naoorlogse woonwijken. Uitgeverij 010,

Rotterdam, 2004.

5 Verbrugge, ir. B.J., Geschiedenis van de bouw-

kunst. ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen,

2005.

6 Vreeze, Noud de (redactie), 6,5 miljoen

woningen, 100 jaar woningwet en wooncultuur in

Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam, 2001.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 37/246

  3Bouwtechnische regelgeving en

informatieverwerking

ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen

De overheid heeft een zorgplicht in het kader van veiligheid en

gezondheid van de burger en een ordeningsplicht in zaken van

algemeen belang. De taak van de overheid is geregeld in de grond-

wet. Nadere wetgevingen zijn afgeleiden van de grondwet. Wettendie de taakverdeling tussen de overheidsniveaus (Rijk, provincie en

gemeente) en de verhouding tussen overheid en burger regelen,

worden publiekrecht genoemd.

 Wetten die de verhouding tussen burgers onderling regelen,

vallen onder privaatrecht.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 38/246

  30

Inleiding

 Vanaf de Middeleeuwen komen vormen van

incidentele plaatselijke bepalingen voor. Hierbij

was de aandacht in beginsel gericht op twee

onderwerpen: bebouwingsordening en brand-

veiligheid. In de tweede helft van de negen-

tiende eeuw leidde de slechte woontoestand

van met name de arbeidersklasse tot incidentele

plaatselijke aanwijzingen betreffende de inde-

ling en deugdelijkheid van woningen. De eerste

 Woningwet van 1901 verplichtte elke gemeente

om een plaatselijke verordening  vast te stellen.

Bouwen zonder voorafgaande vergunning van

burgemeester en wethouders werd niet meer

mogelijk. Tevens kreeg het college van b. en w.

de bevoegdheid om verbeteringen en/of repa-

raties af te dwingen door middel van aanschrij-

vingen aan eigenaren van in slechte toestand

verkerende gebouwen.

Na de Tweede Wereldoorlog was het woning-

tekort groot. Middelen om de achterstand in te

halen waren beperkt. Dit was een stimulans om

de efficiency te verhogen, zie ook hoofdstuk 2

Ontwikkelingen in de woningbouw, paragraaf 2.2.

De grote verscheidenheid aan gemeentelijke ver-

ordeningen was een belemmering voor het over

de gemeentegrenzen heen seriematig ontwer-

pen. In 1956 werden gemeenten verplicht om

de plaatselijke bouwverordening af te stemmen

op het ‘Besluit Uniforme Bouwvoorschriften’. Door

middel van de Woningwet 1962 is dit uniforme

besluit vervangen door de Model Bouwverorde-

ning (MBV). Plaatselijke bouwverordeningen

moesten gebaseerd zijn op de MBV. Overigens

hadden de Colleges van B&W de bevoegdheid

om af te wijken van de MBV en/of nadere eisen

te stellen. Van deze mogelijkheden maakten ge-

meentelijke diensten vaak gebruik, waardoor zich

alsnog weer veel en grote plaatselijke verschillen

voordeden.

Op 25 maart 1957 is in Rome de Europese Eco-

nomische Gemeenschap (thans Europese Unie)

opgericht. Uit de noodzakelijk geachte harmoni-

sche ontwikkeling van economische activiteiten

ontstond de behoefte aan regelgeving over de

landsgrenzen heen. Mede onder invloed van

Europese richtlijnen is de Woningwet gewijzigd

(1991) en in aansluiting daarop is de bouwregel-

geving gesplitst in Bouwbesluit en Bouwverorde-

ning.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit, dat uit oktober 1992 stamt,

omvat landelijk geldende technische voorschrif-

ten waarop gemeenten geen invloed meer

hebben. De technische voorschriften zijn mede

gebaseerd op geharmoniseerde normen en

kwaliteitsverklaringen binnen Europa, zie ook

paragraaf 3.6.

Op 1 januari 2003 is een nieuwe versie van het

Bouwbesluit in werking getreden. Ten opzichte

van het Bouwbesluit van 1992 zijn er drie grote

veranderingen op te merken:

1  uit een evaluatie in 1996 bleek dat de bouw-

wereld in de praktijk moeite had met de toegan-

kelijkheid van het Bouwbesluit. In het nieuwe

Bouwbesluit hoeft de gebruiker niet langer

per type bouwwerk de eisen voor alle beoor-

delingsaspecten op te zoeken. Hij kan nu per

beoordelingsaspect (bijvoorbeeld elektriciteit,

geluidwering of ventilatie) de eisen voor alle

gebruiksfuncties voor een gebouw in één tabel

bij elkaar vinden. Deze wijziging in systematiek

wordt de conversie  van het Bouwbesluit ge-

noemd;

2  het nieuwe Bouwbesluit geeft ook prestatie-

eisen voor andere bouwwerken dan woningen,

zoals restaurants en winkels;

3  er is een aantal inhoudelijke wijzigingen door-

gevoerd. De belangrijkste daarvan zijn:

•  de minimale vrije verdiepingshoogte in een

woning is 2,6 m;

•  de minimale vrije deurhoogte in een woning

is 2,3 m;

•  de minimale luchtgeluidsisolatie-index tussen

twee woningen bedraagt 0 dB en de minimale

contactgeluidsisolatie-index tussen twee wonin-

gen bedraagt 5 dB.

De MBV (1992) bevat in hoofdzaak procedurele

regelingen die verband houden met het verle-

nen van de bouwvergunning.

De samenhang van Woningwet, Bouwbesluit en

Bouwverordening is weergegeven in figuur 3.1.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 39/246

  3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 31

Criteria voorschriften Bouwbesluit

Criteria voor het opstellen van de voorschrif-

ten waren:

•  het voorschrift moet zoveel mogelijk

(rechts)zekerheid en (rechts)gelijkheid bieden;

•  het voorschrift moet ondubbelzinnig zijn;

•  het voorschrift moet meetbaar en contro-

leerbaar zijn;

•  het voorschrift moet zo weinig mogelijk

vrijheidbeperkend en innovatiebelemmerend

zijn.

Op basis van deze criteria zijn de voorschriften

geformuleerd als prestatie-eisen die zijn

gebaseerd op functionele omschrijvingen.

 Afgeleid van een NEN-norm kan een Neder-

landse Praktijkrichtlijn (NPR) zijn uitgewerkt.

Hierin zijn gangbare oplossingen vastgelegd en

getoetst binnen het kader van het Bouwbesluit.

Dit houdt in dat betrokken participanten ervan

uit mogen gaan dat een oplossing volgens een

NPR voldoet aan het Bouwbesluit (mits goed en

zorgvuldig uitgevoerd).

Bouwproducten die een rol spelen binnen het

kader van het Bouwbesluit, moeten aan de gege-

ven prestatie-eisen voldoen.

Door middel van kwaliteitsverklaringen (vermeld

in de lijst van kwaliteitsverklaringen van de Stich-

ting Bouwkwaliteit) wordt aangegeven of het

product, of in welke situaties het product (of het

proces) aan de eisen van het Bouwbesluit vol-

doet (mits goed en zorgvuldig uitgevoerd).

De relatie tussen Woningwet, Bouwbesluit, nor-

men en kwaliteitsverklaringen is weergegeven in

 figuur 3.2.

Het komt voor, bij bijvoorbeeld toepassing van

innovatieve materialen of constructies, dat toet-

sing volgens het Bouwbesluit niet mogelijk is. In

dat geval moet de aanvrager van het bouwplan,

ten genoegen van b. en w., op basis van de

gelijkwaardigheidsbepalingen in het Bouwbesluit

aantonen, dat het bouwplan voldoet aan de

doelstellingen en het niveau van de prestatie-eis

waarvan wordt afgeweken. Bij dergelijke gevallen

is het overigens verstandig om vooraf in overleg

te treden met het gemeentelijk bouwtoezicht.

Figuur 3.1 Bouwregelgeving

Zoals reeds eerder is aangegeven, staan ontwik-

kelingen op het gebied van de regelgeving niet

op zichzelf. Marktstrategische ontwikkelingen zo-

als industrialisatie, normalisatie, gecontroleerde

kwaliteit, universeel toepasbare informatiever-

werkingssystemen, enzovoort lopen in gelijke pas

met de regelgeving of lopen voor.

3.1 Bouwbesluit 2003

Het Bouwbesluit bevat technische minimum-

voorschriften waaraan een bouwplan publiek-

rechtelijk moet voldoen voor het verlenen van de

gemeentelijke bouwvergunning. De technische

voorschriften hebben betrekking op veiligheid,

gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. De indeling van de technische voorschriften is

gebaseerd op artikel 2.1 van de Woningwet,

 figuur 3.1.

In het Bouwbesluit kan worden verwezen naar

normen of delen van normen en naar kwaliteits-

verklaringen. In of krachtens het Bouwbesluit

genoemde (delen van) normen en kwaliteits-

verklaringen hebben naast hun oorspronkelijk

privaatrechtelijk karakter daarmee nu ook een

publiekrechtelijk karakter, zie ook paragraaf 3.3

en 3.4. Door middel van (delen van) normen

wordt verwezen naar de daarin genoemde

prestatie-eisen.

          

          

             

        �

              

          �                     

��

 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 40/246

  32

▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek  wordt in hoofdstuk

2 Bouwregelgeving  een compleet overzicht

gegeven

3.2 GemeentelijkeBouwverordening

De gemeenteraad stelt een Bouwverordening  vast

die uitsluitend de voorschriften bevat als bedoeld

in het tweede tot en met het zesde lid van art. 8

 Woningwet:

1  het gebruik van gebouw, terrein, bodem;

2  veiligheid bij bouwen en/of slopen;

3  voorschriften betreffende de aanvraag om

bouwvergunning;

4 bebouwingsvoorschriften;

5  welstandscriteria;

6  voorschriften omtrent andere onderwerpen.

Deze bepalingen van de Woningwet (1991) zijn

door de Vereniging Nederlandse Gemeenten

(VNG) uitgewerkt in de Model Bouwverordening  

(MBV 1992).

 Volgens art. 40 Woningwet is het verboden te

bouwen zonder of in afwijking van een schrifte-

lijke vergunning van burgemeester en wethou-

ders. Voor bouwen is dus in principe altijd een

vergunning nodig. Om het vergunningsstelsel

met bijbehorende administratieve rompslomp

beperkt te houden maakt de Woningwet onder-

scheid tussen:

1  bouwvergunningsvrije bouwwerken;

2  licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken;

3  reguliere bouwvergunning.

Binnen het kader van woningbouw bespreken

we alleen de reguliere bouwvergunning. Een

aanvraag voor een reguliere bouwvergunning

moet voldoen aan het Besluit Indieningsvereisten

 Aanvraag Bouwvergunning. Het Gemeentelijk

Bouwtoezicht toetst de aanvraag aan de Wo-

ningwet, het Bouwbesluit, de Bouwverordening,

het bestemmingsplan en de welstandscriteria.

Toetsing vindt zowel vooraf (bij de bouwaan-

vraag) als achteraf (tijdens of na de uitvoering)

plaats. Hiermede beschikt de overheid over een

goed instrument om richting te geven aan het

door haar vereiste minimumniveau van prestatie-

eisen en de kwaliteit van een bouwwerk.

Hierna worden twee zaken uitgewerkt uit het

Besluit Indieningsvereisten die van belang zijn

voor de reguliere vergunningaanvraag:

1  bodemonderzoek;

2  bouwveiligheidsplan.

1 Bodemonderzoek 

Er mag niet worden gebouwd op verontreinigde

bodem. Voor vergunningplichtige bouwwerken

is een bodemonderzoek verplicht gesteld. Het

Besluit Indieningsvereisten geeft aan dat een

verkennend bodemonderzoek moet worden uit-

gevoerd volgens NEN 5740 (1999). Voordat een

verkennend onderzoek wordt uitgevoerd, moet

eerst een vooronderzoek volgens NVN 5725

(1999) worden uitgevoerd. Als uit het vooron-

derzoek blijkt dat de locatie onverdacht is, wordt

vrijstelling verleend voor het uitvoeren van het

verkennend bodemonderzoek. Het onderzoeks-

rapport maakt deel uit van de bouwaanvraag. Als

de bodem dusdanig is verontreinigd dat gevaar

aanwezig is voor het milieu dan wel voor de

burger, mag daarop niet worden gebouwd. De

aangevraagde bouwvergunning wordt gewei-

gerd of wordt verleend onder voorwaarde van

bodemsanering .

Figuur 3.2 Relatie tussen Woningwet, Bouwbesluit, normen

en kwaliteitsverklaringen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 41/246

  3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 33

▶▶ Bodemonderzoek en -saneringsmethoden

worden behandeld in deel 2 Onderbouw ,

hoofdstuk 7 Bodemverontreiniging en

bodemsanering 

2 Bouwveiligheidsplan

Het Besluit Indieningsvereisten geeft aan dat bij

indiening van een reguliere bouwvergunning

een bouwveiligheidsplan moet worden aange-

leverd. Het bouwveiligheidsplan heeft alleen

betrekking op de veiligheid van de weg, de in

de weg gelegen werken, de weggebruikers, de

naburige bouwwerken, open erven en terreinen

en hun gebruikers. Zie figuur 3.3 voor de in te

dienen gegevens.

Het bouwveiligheidsplan moet overigens niet

worden verward met het Veiligheids- en Gezond-

heidsplan volgens de Arbowet ten behoeve van

het bouwplaatspersoneel.

Bijlage 0, artikel 3.2.6

Toelichting gegevens en bescheiden

Een bouwveiligheidsplan moet de volgende

onderdelen bevatten:

1  één of meerdere tekeningen waaruit de

bouwplaatsinrichting blijkt:

•  ligging van het te bebouwen perceel en de

omliggende wegen, bouwwerken e.d.;

•  situering van het bouwwerk;

•  aan- en afvoerwegen;

•  laad-, los- en hijszones;

•  plaats van de bouwketen;

•  grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle

bouwactiviteiten, inclusief het laden en lossen,

plaatsvinden;

•  in of op de bodem van het perceel aanwezige

leidingen;

•  plaats van ander hulpmaterieel en opslag van

materialen;

2  gegevens en bescheiden over de toe te passen

bouwmethodiek en de toe te passen materialen,

materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de

bouwwerkzaamheden.

Figuur 3.3 Bouwveiligheidsplan

▶▶ Het V. en G.-plan wordt uitgebreid

behandeld in deel 12b Uitvoeren – organisatie ,

hoofdstuk 6 Arbeidsfunctie van de bouwplaats 

Hierna worden twee zaken uit de Model Bouw-

verordening (MBV) uitgewerkt die van belang

zijn voor de vergunningaanvraag:

1  bouwafval;

2  toegankelijkheid.

1 Bouwafval 

In de MBV zijn in artikel 4.11 voorschriften op-

genomen over het scheiden van bouwafval en

de afvoer daarvan. Scheiding van afval leidt tot

een betere en schonere verwerking van afval en

tot intensievere mogelijkheden van hergebruik

van materialen. De wijze van scheiding en afvoer

kan plaatselijk verschillend zijn. De gemeente

kan ontheffing verlenen als de logistieke situatie

daartoe aanleiding geeft of als de verwachte

hoeveelheid afval erg gering is.

2 Toegankelijkheid 

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de toegankelijk-

heid van openbare ruimten en wooneenheden

binnen de omtreklijn van het gebouw. De bouw-

verordening regelt de toegankelijkheid vanaf de

openbare weg tot aan het gebouw, alsmede de

toestand van het terrein. Als voorbeeld is één der

betreffende figuren overgenomen uit de MBV,

 figuur 3.4.

��

Figuur 3.4  Voor verkeer vrij te houden hoogten

3.3 Normbladen

Het NEN (voorheen Nederlands Normalisatie-

instituut) is opgericht in 1916. Oorspronkelijk

waren normen bedoeld voor het opstellen van

technische regels om daarmee orde en eenheid

te scheppen op gebieden waar deze ordening

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 42/246

  34

noodzakelijk werd geacht. Het belang van nor-

malisatie strekt zich inmiddels veel verder uit dan

het ordenen van technische regels voor produc-

ten. Aan normalisatie worden ook marktstrate-

gische waarden toegekend, bijvoorbeeld:

•  als efficiency-instrument (typebeperking);

•  het koppelbaar maken van systemen;

•  vaste oplossingen voor terugkerende proble-

men;

•  minder voorraad/transport;

•  als instrument voor vergroting van het afzet-

gebied.

Normen kunnen dienen als maatstaf voor kwali-

teit of voor het opzetten van kwaliteitssystemen. Normen kunnen ook worden ingezet als instru-

ment bij beheersing van veiligheid, gezondheid

en milieu (zoals ergonomische eisen en het

meten van verontreinigingen).

 Als een norm in een overeenkomst van levering

van toepassing is, is er sprake van een privaat-

rechtelijk karakter. Indien normen of gedeelten

van normen zijn opgenomen in de regelgeving,

is er sprake van een publiekrechtelijk karakter .Het NEN is de centrale instantie in Nederland die

tot taak heeft de normalisatie  te bevorderen en

normen tot stand te brengen. Het normalisatie-

werk heeft thans plaats op Europees en op we-

reldniveau. De harmonisatie van normen binnen

Europa is in een vergevorderd stadium.

▶▶ Een overzicht van de voor de bouw meest

belangrijke normen wordt gegeven in deel 7

Bouwmethodiek  hoofdstuk 2 Bouwregelgeving 

3.4 Kwaliteitsverklaringen voor debouw

Tot na de Tweede Wereldoorlog was het gebrui-

kelijk dat producten op de bouwplaats werden

gekeurd. De keuring vond veelal plaats op basis

van visuele kenmerken. De betrouwbaarheid van

keuringen in de zin van rechtszekerheid liet te

wensen over. In toenmalige bestekken kwam

101 maal de zinsnede voor dat het product of

het werk ten genoegen van de directie moest

zijn. Door toenemende industrialisatie en

standaardisatie zijn fysische, mechanische en

chemische specificaties ontstaan waaraan mate-

rialen/producten moeten voldoen. Deze

specificaties kunnen worden gecontroleerd door

middel van eveneens genormeerde onderzoek-

methoden en keuringstechnieken. Thans zijn

bouwplaatskeuringen grotendeels vervangen

door een stelsel van externe controle (attesten)

door erkende onafhankelijke certificatie-instel-

lingen.

Certificatie-instelling

Een certificatie-instelling geeft een verklaring af

over de eigenschappen van een product, partij of

samenstelling van producten. In bestekken wordt

overeengekomen dat bouwstoffen waarvoor een

verklaring is afgegeven, na een visuele inspectie

geacht worden te zijn goedgekeurd in de zin van

paragraaf 18 van de UAV. Deze vormen van over-

eenkomsten zijn privaatrechtelijk.

Certificatie-instellingen

Het initiatief voor attestering voor bouwpro-

ducten lag in eerste instantie bij het Bouwcen-

trum. Daarna heeft de Stichting KOMO (een

initiatief van directeuren van gemeentewerken

via de Vereniging van Nederlandse Gemeen-

ten) gedurende 25 jaar een monopoliepositie

bekleed als certificatie-instelling. Sinds de op-

richting van de Raad voor Certificatie in 1988

zijn inmiddels negen certificatie-instellingen

werkzaam die weer verenigd zijn onder de

naam VECIBIN. Om inhoudelijke en techni-

sche verschillen tussen de verscheidene instel-

lingen te voorkomen is de coördinatie voor

de certificatie opgedragen aan de Stichting

Bouwkwaliteit (SBK).

Kwaliteitsverklaringen kunnen ook door de mi-

nister van VROM worden aangewezen als vol-

doende bewijs dat aan bepaalde eisen van het

Bouwbesluit is voldaan. Deze aangewezen kwali-

teitsverklaringen zijn tevens publiekrechtelijk van

aard.

De volgende kwaliteitsverklaringen kunnen voor-

komen:

•  attest;

•  productcertificaat;

•  attest met productcertificaat;

•  procescertificaat;

•  kwaliteitscertificaat.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 43/246

  3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 35

De grondslag voor de beoordeling is vastgelegd

in een beoordelingsrichtlijn (BRL). De BRL is een

verzameling kwaliteitseisen en eisen te stellen

aan het kwaliteitssysteem van de producent. De

eisen zijn bij voorkeur gebaseerd op nationale

c.q. internationale normen en worden geformu-

leerd door een zogenoemd college van deskun-

digen. Dit college is samengesteld uit vertegen-

woordigingen van partijen.

In figuur 3.5 is een voorbeeld van een BRL weer-

gegeven.

▶▶ De verschillende soorten kwaliteits-

verklaringen worden toegelicht in deel 7

Bouwmethodiek , hoofdstuk 2 Bouwregelgeving 

▶▶ De keuzemogelijkheid van het vastleggen

van de verschillende kwaliteitsverklaringen

in contracten (bestekken, privaatrechtelijke

overeenkomsten) wordt besproken in deel

11 Contracteren 1, hoofdstuk 4 Normalisatie en

certificatie 

3.5 Informatieverwerkings-systemen

Tijdens het bouwproces worden voortdurend

besluiten genomen. Er worden schetsen, te-

keningen, berekeningen, omschrijvingen en

planningen opgesteld. De eindkwaliteit van het

1 Bouwbesluitingang

Afdeling Bouwbesluit Grenswaarde/ Prestaties volgens Opmerkingen i.v.m.

Nr. en titel Bepalingsmethode kwaliteitsverklaring toepassing 

Hoofdstuk 2 – Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid

2.1 Algemene sterkte van Uiterste grenstoestand

de bouwconstructie bepaald volgens NEN

6720 of NVN 6725.

2.2 Sterkte bij brand Tijdsduur van brand-

  werendheid m.b.t.

bezwijken volgens

artikel 2.9 van het

Bouwbesluit, bepaald

volgens NEN 6069,

NEN 6071, NEN 6072,

NEN 6073 of NEN 6720.

2.11 Beperking van het Onbrandbaar bepaald Vloerelementen van Vloerelementen die aan de

  ontstaan van een volgens NEN 6064. uitsluitend steenachtige onderzijde zijn voorzien van

brandgevaarlijke materialen zijn onbrand- brandbare materialen mogen

situatie baar. uitsluitend toegepast worden

als beganegrondvloer boven

kruipruimten of ruimten van

geringere hoogte.

2.12 Beperking van ont- Vloerelementen vol- Vloerelementen van Vloerelementen die aan de

wikkeling van brand doen aan klasse T1 uitsluitend steenach- onderzijde zijn voorzien van

dan wel C fl

 en klasse tige materialen voldoen brandbare materialen mogen

2 dan wel B, bepaald aan klasse T1 dan wel uitsluitend toegepast worden

volgens NEN 1775 en C fl en klasse 2 dan  als beganegrondvloer boven

NEN 6075, dan wel wel B. kruipruimten of ruimten van

NEN-EN 13501-1. geringere hoogte.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 44/246

  36

bouwproduct is een optelsom van de afzonder-

lijke kwaliteit van ontwerp, fabricage en uitvoe-

ring. De kwaliteit van de informatieoverdracht

neemt hierbij een centrale plaats in. Onjuist over-

gedragen c.q. overgenomen informatie is een

bron van ergernis en conflicten.

Bouwinformatie heeft twee primaire functies:

1  informatiedrager: formulering doelstelling,

kennisname, toetsing, enzovoort;

2  contractstuk: het bestek (plan van uitvoering)

realiseren tegen een overeengekomen prijs (aan-

nemingssom).

▶▶ De UAV komt uitgebreid aan de orde in deel

11 Contracteren

In de UAV is het bestek  als volgt gedefinieerd:

•  de beschrijving van het werk;

•  de daarbij behorende tekeningen;

•  de voor het werk geldende voorwaarden;

•  de nota van inlichtingen;

•  het proces-verbaal van aanwijzingen.

In het dagelijkse taalgebruik wordt met het

bestek in het algemeen de niet-getekende bou-

winformatie aangeduid. Het zal echter duidelijk

1 Bouwbesluitingang

Afdeling Bouwbesluit Grenswaarde/ Prestaties volgens Opmerkingen i.v.m.

Nr. en titel Bepalingsmethode kwaliteitsverklaring toepassing 

2.13 Beperking van uit- WBDBO volgens artikel Kleinste waarde volgens Vloerelementen die aan de

breiding van brand 2.106 van het Bouw- tabel 3 van dit attest- onderzijde zijn voorzien van

besluit, bepaald vol- met-productcertificaat brandbare materialen mogen

gens NEN 6068 of of 120 minuten. uitsluitend toegepast worden

NEN 6071. als beganegrondvloer boven

kruipruimten of ruimten van

geringere hoogte.

2.14 Verdere beperking van WBDBO volgens artikel Kleinste waarde volgens Vloerelementen die aan de

uitbreiding van brand 2.118 van het Bouw- tabel 3 van dit attest- onderzijde zijn voorzien van

besluit, bepaald vol- met-productcertificaat brandbare materialen mogen

gens NEN 6068 of of 120 minuten. uitsluitend toegepast worden

NEN 6071. als beganegrondvloer boven

kruipruimten of ruimten van

geringere hoogte.

2.15 Beperking van het Rookdichtheid volgens Rookdichtheid vloerele- Vloerelementen die aan de

ontstaan van rook artikel 2.126 van het menten van uitsluitend onderzijde zijn voorzien van

Bouwbesluit, bepaald steenachtige materialen brandbare materialen mogen

volgens NEN 6066 is aan beide zijden kleiner uitsluitend toegepast worden

dan wel NEN-EN dan 10 m–1, dan wel als beganegrondvloer boven

13501-1. behoort tot klasse S2. kruipruimten of ruimten van

geringere hoogte.

2.16 Beperking van Weerstand tegen rook Weerstand tegen rook- Vloerelementen die aan de

verspreiding van doorgang niet lager doorgang van vloerele- onderzijde zijn voorzien van

rook dan 30 minuten, menten van uitsluitend brandbare materialen mogen

bepaald volgens steenachtige materialen uitsluitend toegepast worden

NEN 6075. is hoger dan 30 minuten. als beganegrondvloer boven

kruipruimten of ruimten van

geringere hoogte.

Figuur 3.5  Voorbeeld BRL Bron: Overzicht van publiekrechtelijke erkende Kwaliteitsverklaringen, uitgever Stichting Bouwkwaliteit (SBK)

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 45/246

  3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 37

zijn dat de werkomschrijving innige relaties heeft

met andere aan de omschrijving parallellopende

informatiestromen zoals de bestektekeningen,

normalisatie, certificatie, hoeveelhedenstaten,

begrotingen, werkplanning en kostenbewaking.

Oorspronkelijk had elke bestekschrijver zijn eigen

systeem. Met de toename van de bouwproductie

en de verdergaande industrialisatie kwamen

ordeningsproblemen aan het licht zoals:

•  toewijzing naar kostensoorten;

•  toewijzing naar deelprojecten;

•  onderaannemers, leveranciers, werkploegen.

Tegelijkertijd ontstond een streven naar integra-

tie van ontwerp en uitvoering.

Algemene voorschriften

In 1876 heeft de eerste uitgave van de ‘Algemene

Voorschriften’ plaatsgevonden, een vorm van

standaardvoorwaarden van de uitvoering van

(overheids)werken. In 1968 zijn de AV totaal

herzien en uitgegeven als de UAV 1968, thans de

UAV 1989.

Ontwerpbestek

In 1945 gaf de Centrale Directie voor de Volks-

huisvesting een Ontwerpbestek  uit. Dit bestek

was bedoeld als een voorbeeld voor hoofdstuk-

en paragraafindeling en had geen verplichtend

karakter. Nadien hebben vele instanties zich

beziggehouden met uniforme grondslagen voor

bouwinformatieverwerking. In feite is een lande-

lijk aanvaard classificatiesysteem (elementen-

indeling) nooit tot stand gebracht.

Oorspronkelijk zijn wel drie landelijk aanvaarde

besteksystemen ontwikkeld. In 1978 kwam

het SRW  uit (Standaard Referentiebestek voor de

Woningbouw ), later aangevuld met het SROW

(Standaard Referentiebestek voor Onderhoud en

Woningverbetering ). Het SRW was niet direct

ontworpen uit het oogpunt van automatisering.

In de gesubsidieerde woningbouw had toepas-

sing van het SRW een verplichtend karakter. Het

aan het SRW opgehangen kostenbeoordelings-

systeem van de overheid was overigens wel ge-

automatiseerd.

STABU

In 1986 is STABU  uitgekomen (bestekssystematiek

voor de burger- en utiliteitsbouw ). Automatisering

is hierbij voorwaarde geweest. Het bestek kan

worden samengesteld volgens verwerkingsspeci-

 ficaties of volgens functionele c.q. prestatieom-

schrijvingen. Het is mogelijk om de specificaties

te sorteren naar werk- of verdiepingsvolgorde of

naar elementen. Door de specificaties te voor-

zien van hoeveelheden en eenheden zijn directe

koppelingen met andere informatiestromen mo-

gelijk. Door scherpe afbakening van verantwoor-

delijkheden en specificaties is iedere gewenste

ordening mogelijk. Indien het bestek op diskette

wordt gebruikt, worden niet alleen tijd en kosten

gespaard, maar worden vooral ook afstem- en

overdrachtsverstoringen voorkomen.

In 1990 zijn de SRW-bestanden verwerkt in de

relationele datastructuur van het STABU-systeem

en herkenbaar gemaakt door middel van een

W-markering . Het verplichte karakter van SRW is

na de integratie van SRW en STABU (thans

besteksysteem voor de woning- en utiliteits-

bouw) door de overheid ingetrokken.

▶▶ De STABU-besteksystematiek wordt

besproken in deel 11 Contracteren, hoofdstuk 3

STABU-besteksystematiek 

Behoudens STABU kent Nederland nog een

standaardbestek, te weten het RAW . RAW is ont-

leend aan de toenmalige stichting Rationalisatie

en Automatisering Wegenbouw en het betreft

een besteksystematiek voor de grond-, weg- en

waterbouw. De toenmalige stichting RAW is met

enkele andere instellingen thans opgegaan in de

stichting CROW. De naam van de systematiek is

echter nog steeds RAW.

3.5.1 STABU-systeem

Het STABU-systeem bestaat uit een vast deel en

een variabel deel. Het vaste deel (de standaard)

bevat voorwaarden voor de uitvoering, admini-

stratieve bepalingen en technische bepalingen

die op elk werk van toepassing zijn. Het variabele

deel bevat catalogi met projectgebonden keuze-

bepalingen en catalogi met gestandaardiseerde

specificaties die projectgericht moeten worden

ingevuld.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 46/246

  38

Een besteksystematiek is geen bestek. Het is een

hulpmiddel, een specificatie-lay-out om de voor

een specifiek werk bedoelde teksten op de juiste

plaats te brengen. De STABU-systematiek bevat

in de variabele catalogi de mogelijkheid om

meer dan tien miljoen keuzemogelijkheden te

omschrijven, waarvan men zou kunnen zeggen

dat projectgericht drie- tot vijfduizend beslissin-

gen moeten worden genomen.

Men kan aan de besteksystematiek de omschrij-

ving van een eenvoudige loods ontlenen, een

complex systeembouwwoningen, kantoorge-

bouwen, maar ook een academisch ziekenhuis.

 Afgeleid van de besteksystematiek worden veelal

zogeheten bureaubestekken vervaardigd die afge-

stemd zijn op de opdrachtenportefeuille van het

betreffende bureau en op de eigen maatschap-

pelijke en technische visie die het bureau heeft

bij het vervullen van de opdrachten.

3.5.2 Bureaubestek vanuit STABU

Hier volgt een voorbeeld voor woningbouw, na-

melijk met het aantal keuzemogelijkheden voor

metselbaksteen. NEN 2489 (1976) Metselbak-

steen geeft stenen aan in vijftien gebruiksklassen,

elk in vier vormmethoden, elk in vier formaat-

aanduidingen in drie maatklassen, in vijf ken-

merken van oppervlaktegeaardheid, in n kleuren

en in een aantal metselverbanden die niet in de

norm zijn vermeld. Bovendien kunnen de stenen

worden vermetseld in genormeerde (en gecer-

tificeerde) mortels volgens NEN 3835 (1991) in

zeven mortelkwaliteiten, in vijf morteltypen in n 

mogelijke grondstofsamenstellingen.

Ten slotte wordt het metselwerk nog afgevoegd

in een aantal voegtypen met mortelsamenstellin-

gen volgens NEN 3835 (1991).

 Voor de nadere bureaukeuze  worden enkele over-

wegingen toegelicht:

◆  keuze metselwerk;

◆  keuze buitendeuren.

◆  Keuze metselwerk 

De eerste keuze wordt uiteraard bepaald door de

plaats en de functie van het te metselen deel en

de daarmee samenhangende gebruiksklasse . Als

er voor de bureaukeuze is aangenomen dat wo-

ningbouw altijd gerealiseerd zal worden volgens

een bouwsysteem waaraan geen binnenmet-

selwerk te pas komt, behoeven een aantal ge-

bruiksklassen niet in het bureaubestek te worden

opgenomen. De eerste selectie bestaat dus uit

specificaties die niet nodig zijn.

De tweede selectie kan bestaan uit specificaties

die niet zijn gewenst.

Metselbaksteen klasse B1 is een buiten toepas-

bare steen. Vanwege het hoogst toegestane ge-

halte aan verontreinigingen is B1 gevoelig voor

zoutuitbloeiingen (een vorm van witte uitslag

op het metselwerk) en is daardoor in feite niet

gewenst voor regenbelaste bouwdelen. Voor

geborsteld voegwerk is per definitie een droge,

rulle, bindmiddelarme mortel nodig, anders ver-

krijgt men het gewenste effect niet en wordt het

metselwerk gesmet door een te natte mortel. Dit

voegwerk is zeer poreus, de hydraulische bind-

middelen kunnen niet volledig uitharden en de

meest gevaarlijke plaats van het voegwerk (de

ontmoeting van lintvoeg en staande voeg) wordt

door het borstelen oppervlakkig dichtgepoetst

en is dus niet meer controleerbaar.

De theoretische levensduur van geborsteld voeg-

werk is circa 8 jaar. Platvol voegen (lekker vol en

zat inzetten en goed nastrijken) heeft een theo-

retische levensduur van 40 jaar. De combinatie

van baksteen gebruiksklasse B1 en geborsteld

voegwerk is vragen om problemen. Zo is ook

het toepassen van roosterbuitendeuren niet pro-

bleemloos.

◆  Keuze buitendeuren

Roosterbuitendeuren bestaan uit een sandwich-

constructie die vergelijkbaar is met dubbele begla-

zing. Glas is echter dampdicht, terwijl de beplating

van een roosterdeur dampdoorlatend is. Dubbel-

glas is afgewerkt met een sterk dampremmende

omranding die gevuld is met een chemische

droogstof. De omranding van een roosterdeur

heeft deze voorzieningen niet. Door de onvol-

doende dampremmende opbouw van de sand-

wich-achtige structuren van een roosterbuitendeur

treedt aan de binnenkant van de buitenbeplating

condensvorming op. In de winterperiode komt

er water op de binnenkant van de beplating te

staan, dat vervolgens naar beneden loopt tot op

de houten randafsluiting. In de deurholte loopt

de relatieve vochtigheid op tot meer dan 95%,

hetgeen weer leidt tot een hoge hygroscopische

vochtaantrekking in alle omrandingen.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 47/246

  3 BOUWTECHNISCHE REGELGEVING EN INFORMATIEVERWERKING 39

Deze verschijnselen treden al vrij snel na levering

op, in ieder geval na een winterperiode. Bij een

langduriger aanwezigheid van 21% houtvocht

begint het rottingsproces.

De theoretische levensduur van een roosterbui-

tendeur bedraagt circa 8 jaar. De theoretische

levensduur van een massieve fabrieksbuitendeur

bedraagt circa 40 jaar.

Op deze wijze kunnen meer constructies ten be-

hoeve van het bureaubestek worden doorgelicht.

Bij het eindoordeel over het al of niet opnemen

van een omschrijving spelen uiteraard niet alleen

technische overwegingen mee. Ook bijvoorbeeld

de stichtingskosten, de garantietermijn en de

tijdsduur van de beheersperiode zijn van belang.

Naarmate de beheersperiode langer is, worden

hogere eisen gesteld aan de technische levens-

duur. Een en ander kan worden berekend. Als

voor een oplossing verschillende varianten mo-

gelijk zijn, kan de netto contante waarde over de

economische levensduur worden bepaald.

3.5.3 Prestatieconcept

 Vanaf ongeveer de jaren tachtig komt het zoge-

heten prestatiebeginsel  , ook wel prestatieconcept  

genoemd, nogal eens ter sprake. Hierbij wordt

de vraag, het programma van eisen, bijna uit-

sluitend geformuleerd in de vorm van meetbare

 functionele c.q. prestatie-eisen. De aanbieder

(aannemer) antwoordt hierop met aanbodspeci-

 ficaties. Na overeenstemming over het aanbod,

keuze uit de aangeboden specificaties, volgt con-

tractering, zie onder andere SBR-publicatie 348

(1995). Ook binnen STABU wordt aan deze ont-

wikkeling gewerkt. Het schrijven van prestatie-

gerichte bestekken wordt steeds meer gebruike-

lijk.

3.6 Invloed van de Europese Unie

Het verdrag tot oprichting van de Europese

Economische Gemeenschap streeft naar het

totstandkomen van één gemeenschappelijke

markt tussen de lidstaten. Als grondslag van de

Gemeenschap wordt met name het vrije verkeer

van personen en diensten genoemd. Om dat

doel te bereiken dienen allerlei belemmeringen

op het vrije verkeer van goederen, diensten en

kapitaal te worden opgeheven. In 1985 is een

begin gemaakt met het ontwikkelen van circa

300 maatregelen die tot doel hebben om de in-

terne Europese markt te bewerkstelligen. Van de

destijds aangekondigde maatregelen is het me-

rendeel door de Europese Commissie in concrete

voorstellen vertaald. Meer dan de helft is na

raadpleging van het Europese parlement door de

Europese ministerraad vastgesteld. We zijn verder

Europees geïntegreerd dan wij ons als gewoon

burger bewust zijn.

De voor de bouw van belang geachte Europese

regelgeving is gerangschikt in enkele aandachts-

gebieden:

•  garanties en aansprakelijkheid (product-

aansprakelijkheid);

•  sociale samenhang (arbeidsplaatsen en

arbeidsvoorzieningen);

•  milieu (beperking milieuverontreiniging,

gevaarlijke stoffen/afvalstoffen);

•  overheidsopdrachten (liberalisatie en coördi-

natie);

•  technische harmonisatie (normen, construc-

ties, bouwproducten);

•  modernisering (beroepsopleidingen).

Richtlijn Bouwproducten

Het voert te ver om alle reeds geldende Europese

richtlijnen te bespreken. In het kort wordt de

richtlijn Bouwproducten toegelicht. De beteke-

nis van deze richtlijn is dat in principe alleen

bouwproducten met een CE-markering  vrij in de

handel mogen worden gebracht in de lidstaten

van de Europese Unie (alsmede de zogeheten

EVA-landen, met uitzondering van Zwitserland).

De CE-markering geeft aan dat met dergelijke

producten bouwwerken kunnen worden gereali-

seerd die voldoen aan de Europese fundamentele

voorschriften voor bouwwerken.

Deze fundamentele voorschriften zijn vastgelegd

in zes basisdocumenten:

1  mechanische sterkte en stabiliteit;

2  brandveiligheid;

3  hygiëne, gezondheid en milieu;

4  gebruiksveiligheid;

5 geluidwering (geluidhinder);

6  energiebesparing en warmtebehoud.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 48/246

  40

CE-markering

Europese technische specificaties geven (waar

mogelijk) in de vorm van prestatie-eisen criteria

waaraan producten moeten voldoen. Technische

specificaties kunnen zijn Europees geharmoni-

seerde normen.

 Verder worden procedures vastgesteld waarmee

kan worden aangetoond dat een product aan de

betreffende technische specificaties voldoet. Vol-

doet een product, dan mag dat product de CE-

markering dragen, figuur 3.6. Er zijn in principe

twee soorten procedures, te weten:

1  een zogeheten conformiteitsverklaring , ook wel

de fabrikanten eigen verklaring genoemd;

2  een conformiteitscertificaat , opgesteld door

een onafhankelijke derde partij.

Fabrikanten mogen artikelen die onder de

richtlijn Bouwproducten vallen, pas op de

markt brengen na keuring binnen het eigen

bedrijf, of door een onafhankelijke keurings-

instantie.

Door middel van deze keuring moet wor-

den aangetoond en gegarandeerd dat hun

producten voldoen aan de zes basisdocu-

menten. Op een goedgekeurd product moet

de CE-markering worden aangebracht. De

CE-markering geeft aan dat het product vrij

verhandeld mag worden binnen de landen

van de EU.

Zonder een CR-markering mag het product

ook in eigen land niet ten verkoop worden

aangeboden.

Figuur 3.6 CE-markering

Op grond van artikel 2 van de Woningwet is de

Europese richtlijn door het Bouwbesluit in de

Nederlandse regelgeving geïmplementeerd.

De onderwerpen van het Bouwbesluit komen

in sterke mate overeen met de fundamentele

voorschriften van de richtlijn; ook qua structuur

vertonen het Bouwbesluit en de richtlijn Bouw-

producten sterke analogie.

In het Bouwbesluit 2003 zijn in de artikelen 1.6 tot

en met 1.10 eisen opgenomen ten aanzien van

kwaliteitsverklaringen voor een bouwmateriaal of

bouwdeel. De CE-markering is hier onderdeel van.

In de richtlijn Tijdelijke en Mobiele Werkplaatsen 

worden de arbeidsomstandigheden in de bouw

geregeld. In de discussies over hoe bouwen vei-

liger kan worden gemaakt speelde mee dat het

ene uitvoerend bedrijf betere en uitgebreidere

voorzieningen trof dan het andere. Dit verschil

in zorg leidde onverbiddelijk tot verschil in prijs-

aanbieding. Eén der argumenten was dat de

arbeidsomstandigheden uit het concurrentie-

beding moesten worden gehaald. Hieruit is het

Bouwprocesbesluit  voortgekomen. In 1997 is het

Bouwprocesbesluit vervangen door het Arbeids-

omstandighedenbesluit . In het Arbeidsomstan-

dighedenbesluit zijn minder detailvoorschriften

opgenomen dan in het Bouwprocesbesluit en

is bijzonder aandacht besteed aan een heldere,

systematische indeling en een goede onderlinge

afstemming van de voorschriften.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1 Arbobesluit voor de Bouw . SDU, 1999.

2  Standaardregelingen in de bouw, VNG.

3 Uniforme Administratieve Voorwaarden. SDU,

1995.

4 Vademecum voor architecten. Samsom.

5 Woningbouw, Inspiratie & Ambities. NWR.

Normen

NEN 2489 Metselbaksteen

NEN 3835 Mortels voor metselwerk van stenen,

blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen,

beton en gasbeton

NEN 5740 Bodem – Onderzoeksstrategie bij

verkennend onderzoek – Onderzoek naar de

milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 49/246

  4Functionele eisen en prestatie-eisen

ir. W.H. Maessen, J. Nieuwenhuizen

 Wonen als primaire levensbehoefte betekent meer dan alleen een dak

boven het hoofd. De gewenste basisfuncties van een woning zijn

allereerst het bieden van een vaste verblijfplaats en een veilige be-

scherming tegen het buitenmilieu. Daarnaast geeft een woning ookde mogelijkheid voor de persoonlijke identificatie en manifestatie van

de bewoners.

Deze woning ligt het liefst in een ideale woonomgeving die stimuleert

tot creativiteit en ontplooiing.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 50/246

  42

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven

van de algemene functionele eisen en prestatie-

eisen waaraan een nieuwbouwwoning moet vol-

doen. In het Bouwbesluit staan bouwtechnische

voorschriften uit het oogpunt van veiligheid,

gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid

en milieu in de vorm van functionele eisen. Waar

mogelijk zijn deze eisen uitgewerkt in concrete

prestatievoorschriften.

 Voorbeeld van een functionele eis: ‘Een te bou-

wen bouwwerk heeft één of meer toiletruimten.’

Een bijbehorende prestatie-eis luidt: ‘Een ge-

bruiksfunctie heeft voor elke 125 m2 gebruiksop-

pervlakte of een gedeelte daarvan ten minste

één toiletruimte.’

4.1 Hoofdonderdelen ontwerp

De eis van vrije indeelbaarheid  van een gebouw

is één van de belangrijkste doelstellingen in het

Bouwbesluit. Daarnaast stelt ook de bewoner zelf

steeds meer eisen aan de aanpasbaarheid  van zijn

woning. Het is daarom logisch dat reeds in het

ontwerp een duidelijk onderscheid wordt gemaakt

tussen de drie hoofdonderdelen: de draagconstruc-

tie, de in- en afbouwdelen en de installaties.

De draagconstructie  heeft een lange levensduur

(volgens de TGB 1990 moet worden gerekend

met een referentieperiode van minimaal 50 jaar)

en is meestal moeilijk aanpasbaar. De in- en af-

bouwdelen en de installaties  kunnen eventueel

eerder worden vervangen om te kunnen blijven

voldoen aan de steeds groeiende kwaliteitseisen

van de bewoners.

Bij het ontwerpen van de woning kan men al

rekening houden met het onderscheid tussen

deze hoofdonderdelen. Dan is het mogelijk om

indien gewenst, bijvoorbeeld bij wijziging van de

gezinssamenstelling, een tussentijdse aanpassing

te maken zonder al te grote ingrepen en kosten.

Een eengezinswoning bestaat uit de volgende

drie hoofdonderdelen:

1  draagconstructie: fundering met de begane-

grondvloer en daarboven de dragende wanden

met de eerste- en tweedeverdiepingsvloeren;

2  in- en afbouwdelen: niet-dragende binnen-

wanden en overige niet-dragende delen, zoals

de trap en het dak en de gevel;

3  installaties: woontoestellen (badkamer, keuken

en toilet) en de leidingsystemen (gas, water

en elektra), de meterkast, centrale verwarming

en de eventueel aanwezige mechanische ven-

tilatie.

4.1.1 Draagconstructie

De draagconstructie boven de begane-grond-

vloer (boven het peil) wordt in het algemeen het

casco genoemd. Deze bestaat uit de dragende

bouwmuren (in de langsrichting van de woning,

dus meestal ook de woningscheidende wanden)

waarop de verdiepingsvloeren worden gelegd

Figuur 4.1 Principedetails doorsnede zijgevel voorbeeld-

woning

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 51/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 43

bedrijf en met het bijbehorende funderings-

advies moet worden aangetoond dat de te ver-

wachten zettingen van een dergelijke vloer aan-

vaardbaar klein zullen zijn.

Meestal leidt een te slappe ondergrond (bij-

voorbeeld bij een veenlaag onder de bovenste

zandlaag) tot ongewenste zakkingen en dus tot

problemen voor de aansluitingen en voor de

bruikbaarheid van de woning. Dan wordt de

begane-grondvloer vrijdragend op de betonnen

 funderingsbalken uitgevoerd. Meestal bestaat

deze vloer uit lichte prefab-betonelementen die

meteen aan de onderzijde zijn voorzien van een

laag PS-isolatie.

Uiteraard moet de begane-grondvloer voldoen

aan de eisen van het Bouwbesluit. Voor de

warmte-isolatie bedraagt de eis minimaal

Rc = 2,5 m2 ∙ K/W. Om te voldoen aan de Energie

Prestatie Coëfficient moet over het algemeen een

hogere warmte-isolatie worden toegepast.

De eisen voor geluidsisolatie tussen twee tegen

elkaar gelegen woningen worden steeds stren-

ger. In de praktijk betekent dit dat begane-

grondvloeren losgekoppeld worden van woning-

scheidende wanden en voldoende massa moeten

bezitten.

Kruipruimte

De vrije ruimte onder de vrijdragende begane-

grondvloer wordt de kruipruimte  genoemd. De

hier aanwezige leidingen kunnen in een bescher-

mende mantelbuis onder aan de vloer worden

opgehangen. Als de hoogte van de kruipruimte

minimaal 0,700 m is en blijvend droog door een

waterdichte bodemafsluiting, kunnen deze lei-

dingen goed worden onderhouden en eventueel

worden vervangen. Om in dit geval deze ruimte

toegankelijk te maken, moet een kruipluik  wor-

den aangebracht met afmetingen van minimaal

0,500 × 0,800 m met dezelfde bouwfysische

eigenschappen als de vloer. Het luik moet, even-

als de vloer, voldoen aan de strenge luchtdoor-

latendheidseis in het Bouwbesluit.

Een begane-grondvloer (gemiddeld circa

50 m2) mag in de praktijk niet meer dan 7 cm2 

luchtopening hebben met de kruipruimte.

(in de dwarsrichting, dit is de kortste overspan-

ningslengte), figuur 4.1. Het casco verzorgt de

noodzakelijke stabiliteit en vormvastheid.

In hoofdstuk 6 tot en met 9 komt aan de orde

hoe een casco volgens een bepaalde bouwme-

thode kan worden samengesteld. Als we het pro-

ductieproces voor elke bouwmethode bekijken,

valt op dat de dragende wanden kenmerkend

zijn voor de toegepaste methode. De fundering,

de begane-grondvloer en zelfs de verdiepings-

vloer worden ook vaak in een afwijkende bouw-

methode uitgevoerd.

▶▶  De verschillende bouwdelen worden in

dit hoofdstuk kort behandeld; uitgebreidere

informatie is te vinden in de reeks Bouwtechniek

4.1.2 Fundering

De fundering is de tussenconstructie die alle

belastingen uit de begane-grondvloer en het

casco van de woning moet overbrengen naar de

draagkrachtige grondlaag.

Hierbij mag geen ontoelaatbare zakking of ro-

tatie ten opzichte van het maaiveld optreden.

Dat kan namelijk problemen opleveren voor de

toegang van buiten naar binnen en ook voor de

aansluitingen met de leidingen van de openbare

nutsvoorzieningen. Natuurlijk moet het gebouw

ook blijven voldoen aan de esthetische eisen.

Het gedrag van de fundering is sterk afhankelijk

van de plaatselijke bodemgesteldheid.

▶▶  De relevante voorschriften voor de funde-

ringsconstructie worden behandeld in deel 2

Onderbouw 

4.1.3 Begane-grondvloer 

 Als de bovenste zandlaag van de ondergrond

voldoende draagkrachtig is (en nadat deze

zorgvuldig is verdicht), kan ten behoeve van de

begane-grondvloer hierop een laag isolatie met

PE-folie en een in het werk gestorte gewapend-

betonvloer worden aangebracht. De folie moet

ook rondom voldoende omhoog worden gezet

om een ongewenste aanhechting van het beton

aan de wanden te voorkomen. Zodoende draagt

deze vloer zijn belastingen rechtstreeks af aan

het zandbed. Door middel van een bodem-

onderzoek ter plaatse door een gespecialiseerd

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 52/246

  44

De redenen hiervoor zijn:

•  aanwezigheid van het schadelijke radongas;

•  voorkomen van stankoverlast door grondlucht

of door lekkage van de rioleringen (en zelfs van

explosiegevaar bij een eventuele lekkage van de

gasleidingen);

•  het vaak hoge vochtgehalte in de kruip-

ruimte.

Om damptransport  vanuit de kruipruimte te

voorkomen, moeten de kieren van de opleg-

gingen zorgvuldig worden gedicht tegen on-

gewenste vochtige lucht, bijvoorbeeld met een

speciale rubberband met 0-profiel. Het luik moet

bestaan uit zwaar en vochtbestendig materiaal

dat niet kromtrekt en het scharnierende hijsoog

(dus geen vingergaten) moet zijn verzonken in

de bovenzijde van het luik.

De kruipruimte kan wel (maar dit is geen ver-

plichting van het Bouwbesluit) in verbinding

staan met de buitenlucht via ventilatiekokers met

een doorlaat van ongeveer 500 mm2. De aanslui-

ting van de kokers met de gevelspouw moet dan

rondom volledig zijn afgedicht met een daartoe

geschikt dichtingsmiddel. Er mag vooral geen

open verbinding zijn tussen de kruipruimte en de

spouw (en dus ook niet tussen de spouw en de

binnenruimte van de woning).

Woningen zonder kruipruimte

 Als, zoals in paragraaf 4.1.3 is besproken, de

begane-grondvloer direct op het zand wordt

gestort, is er dus geen kruipruimte en verval-

len de hier genoemde problemen. Wel vraagt

de leidingaanleg de nodige aandacht.

Bij het inklinken kunnen rioleringsleidingen en

invoerleidingen beschadigen. Aan te raden is

de meterkast direct aan de gevel te situeren

en grondleidingen van de riolering in een ver-

dikte strook van de vloer in te storten.

4.1.4 Verdiepingsvloer 

Er wordt gebruikgemaakt van in het werk ge-

storte massieve betonvloeren of prefab-betonnen

systeemvloeren, figuur 4.2. De onderzijde van

de verdiepingsvloer is meestal direct in het zicht.

Hierop wordt dan als afwerking een spuitpleister

aangebracht. In de woningbouw heeft deze vloer

daarom bij voorkeur een vlakke onderzijde. Bij een

Figuur 4.2  Verdiepingsvloeren van prefab-beton

Vloer Samenstelling Leverbare breedten (mm) Dikte (mm)

Massieve plaatvloer Prefab beton met wapeningsnet

  Voegen vullen met krimpvrije mortel 600, 700 150 tot 300

Kanaalplaatvloer Prefab beton, gewapend: 600, 1200 150 tot 320

  B25 tot B45 of: prefab beton,

  voorgespannen; B45 tot B65.

  Voegen vullen met krimpvrije mortel.

Bekistingsplaatvloer In het werk gestorte betonlaag 600, 2700, 3000 Betonlaag:

  op prefab betonschil, gewapend; 100 tot 270;

  B25 tot B35 of: prefab betonschil, Schil: 50 tot 80;

  voorgespannen: B45. Totaal 150 tot 350

  Na storten de platen circa

  20 dagen onderstempelen

� �

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 53/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 45

ongelijke ondergrond moet een stuclaag worden

toegepast.

Een houten vloerconstructie wordt aan de on-

derzijde voorzien van een vlakke bekleding van

gipskartonplaten (zie onder andere hoofdstuk 9

Montagebouw houtskeletbouw .

De verdiepingsvloer moet een goede aansluiting

krijgen op de dragende wand. Dit is namelijk

van groot belang voor de scheidingsfunctie van

de beide bouwdelen. De samenstelling van het

aansluitdetail is rechtstreeks afhankelijk van de

gestelde scheidingseisen. In principe zijn er pas-

sende details nodig voor elke aansluiting van

verschillende materialen of bouwdelen.

4.2 Veiligheid

4.2.1 Constructies

De eisen van de constructieve veiligheid  uit het

Bouwbesluit gelden voor de stabiliteit en de

sterkte. Dit zijn de functionele eisen, samen met

de stijfheid. De draagconstructie moet duurzaam

weerstand bieden tegen vastgestelde krachten

en vervormingen.

In het Bouwbesluit wordt verwezen naar diverse

normen voor de beoordeling van de betrouw-

baarheid van bouwconstructies. Vooral van be-

lang zijn:

• NEN 6700 Algemene basiseisen (1991;

 A1 1997);

• NEN 6702 Belastingen en vervormingen (2001).

Beide normen worden, in combinatie met de

NEN 6710 (1991, A2 2001), NEN 6720 (1995,

 A2 2001) en NEN 6760 (2001, C1 2002), ook

wel de TGB 1990 genoemd.

In de normen staat dat een woning moet blijven

voldoen aan de eisen van veiligheid en bruik-

baarheid gedurende een referentieperiode van

minimaal 50 jaar, met een vastgestelde mate van

betrouwbaarheid.

Deze betrouwbaarheid wordt gemeten aan de

hand van de kans dat een ‘grenstoestand’ wordt

overschreden. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het

bezwijken van de draagconstructie. De grootte

van de betrouwbaarheid is voor drie verschil-

lende veiligheidsklassen in de NEN 6700 (1991,

 A1 1997) vastgelegd met behulp van de be-

trouwbaarheidsindexβ. Er wordt rekening ge-

houden met de volgende mogelijkheden:

1  de in de praktijk optredende belastingen zijn

soms onverwacht hoger dan de belastingen

waarmee, volgens de normale omstandigheden,

rekening is gehouden;

2  het rekenmodel is een (zo goed mogelijke) be-

nadering van de werkelijke toestand door de on-

vermijdelijke schematisering van de constructie;

3  ten gevolge van het onverhoopt bezwijken

van de constructie ontstaat levensgevaar of kans

op economische schade.

Het dragende bouwmateriaal moet, volgens

de TGB 1990, voldoende duurzaam zijn, ofwel

blijvend bestand tegen een agressief milieu (on-

der andere zure regen), weersinvloeden (vocht,

warmte en koude), veroudering (verandering

van de materiaaleigenschappen gedurende een

bepaalde tijd) en de daarop werkende belastin-

gen. De vereiste duurzaamheid kan ook worden

bereikt door een goede preventieve bescherming

van de draagconstructie (bijvoorbeeld met

behulp van een afwerklaag).

Het Bouwstoffenbesluit  stelt tevens eisen aan de

bouwmaterialen. Elk materiaal moet worden ge-

leverd met een KOMO-kwaliteitsverklaring  waarin

ook de prestaties en de toegestane toepassingen

zijn vastgelegd. Voor de te gebruiken materialen

en producten gelden vanzelfsprekend ook de

overige rekenwaarden die zijn opgenomen in de

materiaalgebonden TGB-normen (beton, staal en

hout).

4.2.1.a  Stabiliteit

De draagconstructie als geheel en alle bouw-

delen waaruit deze is samengesteld, moeten de

vastgestelde belastingen overdragen via de fun-

dering naar de ondergrond. De stabiliteit van de

woning is zijn standzekerheid  en vormvastheid .

De standzekerheid van de bouwdelen en zelfs

van hele gebouwen worden beïnvloed door de

uitwendige belastingen, figuur 4.3. Als gevolg

hiervan kan een bouwdeel:

•  kantelen. Dit is mogelijk indien het horizontale

kantelmoment groter is dan het verticale terug-

werkende moment ten gevolge van het eigen

gewicht (afhankelijk van de bouwdeelbreedte);

•  knikken. Slanke wanden kunnen zijdelings

uitknikken als ze in hun langsrichting op druk

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 54/246

  46

worden belast. De knikveiligheid  is afhankelijk van

de hoogte en de slankheid (verhouding hoogte/

dikte) en de kleinste breedte. Daarnaast zijn ook

de aansluitingen met de vloeren onder en boven

(scharnierend en/of ingeklemd) van groot belang;

•  buigen. Een wand die aan beide zijden is

opgelegd, buigt door als hij wordt belast in zijn

dwarsrichting;

•  schuiven. Een bouwdeel kan zijdelings weg-

schuiven. De aanhechting tussen de wand en de

vloer moet worden verzorgd door de inwendige

wrijving tussen deze vlakken of door middel van

speciale constructieve verbindingsmiddelen.

De vormvaste wanden, vloeren en dakplaten

hebben een grote invloed op de standzekerheid

van de gehele draagconstructie, figuur 4.4.

Ten behoeve van de belastingsafdracht, afhan-

kelijk van de krachtswerking, bestaat er verschil

tussen:

1  platen: de belasting werkt loodrecht op het

vlak;

2  schijven: de belasting werkt evenwijdig aan

het vlak.

▶▶  Stabiliteit wordt besproken in deel 7

Bouwmethodiek , hoofdstuk 3 Dragen

�  

 

Figuur 4.3  Vervormingen door uitwendige belastingen

Figuur 4.4 Krachtswerking

�� � �

 

 

 

 

 

 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 55/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 47

4.2.1.b  Sterkte

De betrouwbaarheid van een bouwconstructie

moet worden getoetst aan de hand van de eisen

in de NEN-normen van de TGB 1990. Voor de

sterkte-eis geldt dat een draagconstructie niet

mag bezwijken onder de vastgestelde belastin-

gen volgens de NEN 6702 (2001).

De toetsingsregels zijn vastgelegd in de materi-

aalgebonden NEN-bladen.

Bezwijken betekent hier dat een uiterste gren-

stoestand is overschreden zodat bijvoorbeeld

breuk optreedt in een onderdeel of in een ver-

binding tussen twee onderdelen.

De krachten die op de woning aangrijpen, be-

staan uit een bepaalde combinatie van verschil-

lende belastingen:

•  permanent (G): eigen gewicht casco en onder

andere het gewicht van de gevel, het dak en de

binnenwanden;

•  veranderlijk (Q): nuttige belasting die niet

altijd aanwezig is, zoals personen en meubilair,

wind, sneeuw en regenwater;

•  bijzonder (A): brand, gasexplosie, botsingen

door voertuigen, zeer extreme grondwaterstan-

den en aardbevingen.

 Van de veranderlijke belastingen bestaan twee

varianten, zie figuur 4.5:

1  extreme veranderlijke belastingen Q (treedt

meestal op bij uiterste grenstoestand);

2  momentane veranderlijke belastingen (de

‘dagelijkse’ nuttige belasting): ψ × Q 

(ψ = momentaanfactor).

 Volgens de TGB kan de extreme waarde van

de Q op één verdieping van een woongebouw

aanwezig zijn, met tegelijkertijd de momentane

waarde ψ × Q op alle andere verdiepingen.

Hiertoe behoort ook de montagebelasting  tijdens

de bouwfase, bijvoorbeeld door tijdelijke onder-

stempeling van de hoger gelegen (beton)vloeren

of tijdelijke opslag van materialen op vloeren of

daken.

De windbelasting  volgens de NEN 6702 (2001) is

afhankelijk van:

•  de afmetingen (hoogte, breedte, lengte);

•  vorm (loodrecht of schuin dak);

•  windgebied binnen Nederland (verdeeld in

drie gebieden);

•  onbebouwd of bebouwd gebied.

▶▶  Meer informatie over windbelasting wordt

gegeven in deel 4a Omhulling – Prestatie-eisen/ 

Daken en deel 4c Gevelopeningen

Bij het in rekening brengen van de bijzondere  belastingen in de bijzondere belastingscombi-

natie van NEN 6702 (2001) is het vooral van

belang dat de draagconstructie blijft staan, zelfs

Categorie P rep

 in kN/m2   

 Vlieringen, zolders, geen vaste trap, of hoogte 2,200 m 0,7 0,7

 Woningen en woonruimten in woongebouwen, logiesverblijven 1,75 0,4

Kantoren, onderwijs- en gezondheidszorggebouwen, overige ruimten in

woon- en logiesgebouwen 2,5 0,5

Balkons, galerijen, (dak-)terrassen en begaanbare daken 2,5 0,5

Daken, dakhelling:

10° < α < 15° 1,0 0

15° < α < 20° (4 – 0,2 α) 0

α ≥ 20° 0 0

Figuur 4.5  Veranderlijke belastingen volgens NEN 6702

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 56/246

  48

als er plaatselijk een onderdeel bezwijkt door een

calamiteit, zodat de kans op levensgevaar voor

de bewoners altijd klein is.

Indien de standzekerheid van een gebouw alleen

samen met andere gebouwen kan worden ver-

zorgd, zoals bij een rij eengezinswoningen, moet

de sterkte van dit ene gebouw ook zonder deze

steunen (of andere stutten of schoren) worden

getoetst.

▶▶  De verschillende belastingen en de in

rekening te brengen belastingcombinaties

worden besproken in deel 7 Bouwmethodiek ,

hoofdstuk 3 Dragen

4.2.1.c  Verplaatsing en vervormingen

Om bruikbaar te zijn moet de woning in zijn ge-

heel vormvast zijn. Daarom zijn er eisen gesteld

in de TGB-normen aan de eventuele verplaatsin-

gen door zakking en rotatie van de fundering.

De vervorming, ofwel de stijfheid van de con-

structie onder invloed van de belastingen vor-

men (samen met de sterkte en stabiliteit) de

functionele eisen. De stijfheid en de sterkte zijn

afhankelijk van het gekozen materiaal.

De rekenregels voor de toetsing zijn vastge-

legd in de materiaalgebonden TGB-normen.

De verplaatsing en vervormingen die door de

constructeur moeten worden berekend, kunnen

ook werkelijk optreden (want de veiligheidscoëf-

 ficiënt γ  = 1).

De belastingen die bij een normaal gebruik op

de draagconstructie van de woning of het woon-

gebouw kunnen werken zijn behandeld in para-

graaf 4.2.1.b.

Het bezwijken door een te grote vervorming is

hier dus het overschrijden van de bruikbaarheids-

toestand .

De doorbuiging  is de vervorming van een dra-

gend element door de verticale belasting. De

TGB 1990 onderscheidt in de NEN 6702 Belas-

tingen en vervormingen (2001) de volgende door-

buigingen (gedurende de tijd van de referentie-

periode, dit is voor een nieuwbouwwoning dus

50 jaar), figuur 4.6:

• totale doorbuiging u tot

;

• bijkomende doorbuiging u bij

 = u tot

 – u on

;

•  doorbuiging in de eindtoestand

u eind

 = u tot

 – u zeeg

.

                       

     �

� 

� 

     �             

     �       �                 

 

Figuur 4.6 Schema doorbuigingen uit NEN 6702

De TGB onderscheidt de volgende doorbui-

gingen:

Totale doorbuiging u tot 

Dit is de som van de tijdsonafhankelijke door-

buiging en de tijdsafhankelijke doorbuiging:

  u tot

 = u cl + u 

kr 

waarin:

u c  = onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk

optredende doorbuiging

u kr   = doorbuiging die het gevolg is van kruip

en die dus tijdsafhankelijk is, uitgaande

van een referentieperiode van 50 jaar.

Kruip

Dit is de toename van de vervorming van een

materiaal in de tijd bij gelijkblijvende belasting.

Bijkomende doorbuiging u bij 

Dit is het deel van de totale doorbuiging die de

bouwconstructie (of het dragend bouwconstruc-

tieonderdeel) ondergaat na een bepaalde fase

tijdens de bouw:

  u bij  = u tot ∙ u on

waarin:

u tot

 = totale doorbuiging

u on

 = onmiddellijke, dus tijdsonafhankelijk

optredende doorbuiging ten gevolge van

de permanente belasting

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 57/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 49

De totale  doorbuiging  u tot

 treedt op bij een volbe-

laste vloer. Bij u tot

 wordt ook de doorbuiging als

gevolg van kruip meegerekend.

De bijkomende doorbuiging  geldt alleen voor de

veranderlijke belastingen (u on

 = onmiddellijke

doorbuiging door de permanente belasting).

De doorbuiging in de eindtoestand  houdt ook reke-

ning met een eventuele opwaartse bolling in de

vloer ( u zeeg

) en wordt bepaald ten opzichte van

een rechte lijn door de opleggingen. De zwaar-

dere eis voor de einddoorbuiging u eind

 geldt voor

de bovenzijde of voor het zichtbare gedeelte van

de onderzijde van de vloer. Dit is onder meer van

belang voor de niet-dragende binnenwanden en

voor (beglaasde) gevelelementen.

Bij daken geldt deze eis alleen als de doorbui-

ging schadelijk is voor de bruikbaarheid van het

bouwwerk of een constructie-element. Zo moet

er altijd voor voldoende (1,6%) afschot  ten be-

hoeve van de afvoer van het regenwater worden

gezorgd, zelfs bij een dikke laag sneeuw op het

platte dak, zie de tabel van figuur 4.7.

4.2.1.d  Vervorming en stabiliteit

De ideale bouwconstructie heeft kaarsrechte

bouwmuren en de vloeren blijven altijd even

vlak. Maar onder invloed van de wind en de

zwaartekracht zal elk materiaal min of meer ver-

vormen.

 Als gevolg van de windbelasting aan de linker-

zijde bijvoorbeeld zal het gebouw een zijdelingse

verplaatsing ondergaan die van beneden naar

boven per verdieping toeneemt. Omdat de

bouwmuren niet meer precies loodrecht boven

elkaar staan, draagt waarschijnlijk de belasting

uit de bovenste wand nu alleen nog op de rech-

tervloer, figuur 4.8.

 Voor de onderste wand is het vooral belangrijk

dat de verdiepingsvloeren voldoende stijfheid

hebben. Bij de (ideale) stijve vloer grijpt de belas-

ting uit de bovenste wand via de rechtervloer in

het hart van de onderste wand aan.

De slappe vloer daarentegen gaat op de rand

van de onderste wand ‘hangen’. Door de excen-

triciteit van de normaalkrachten ontstaat hier een

extra moment in de oplegging en deze schuin-

staande bouwmuur wil zich dan nog meer naar

rechts verplaatsen.

Bij de eenzijdige oplegging van de vloeren op

de eindwanden is dit effect nog groter. Dan ont-

breekt immers de gunstige tegengesteld gerichte

belasting uit de linkervloer.

Ook een voldoende grote opleglengte van de

vloer is van belang.

De vormvastheid van het casco is dus afhankelijk

van de stabiliteitswanden en ook van de stijfheid

van de vloerschijven.

4.2.1.e Kruip, krimp en

temperatuurwisselingen

Hierna wordt de vervorming door kruip, krimp

en temperatuurwisselingen besproken.

Vervorming door kruip

Kruip is een tijdsafhankelijk materiaalgedrag. Bij

vloeren van hout en beton neemt de doorbui-

ging geleidelijk nog iets toe gedurende de vast-

gestelde referentieperiode van 50 jaar.

De grootte van de maximale vervorming door

kruip, ten gevolge van de momentane verander-

lijke vloerbelasting Q × ψ, moet worden bepaald

volgens de rekenregels in de materiaalgebonden

NEN-normen.

 Vooral te slanke vloeren gaan op den duur een

ontoelaatbaar grote doorbuiging vertonen, fi-

guur 4.9. De lichte (gemetselde) scheidingswand

die door een dergelijk slappe vloer moet worden

gedragen, kan scheuren gaan vertonen en deu-

ren gaan klemmen.

Figuur 4.7 Eisen met betrekking tot de doorbuiging

volgens NEN 6702

Constructietype Eis U bijkomende

Eis U eind

 Vloer 0,003 ℓ   0,004 ℓ 

 Vloer waarop 0,002 ℓ 

  steenachtige aanbevolen:

  scheidingswanden maximaal 15 mm

Dak 0,004 ℓ   0,004 ℓ 

ℓ  = de lengte van de overspanning of tweemaal de

lengte van de uitkraging

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 58/246

  50

Figuur 4.9 Doorbuiging van de dragende vloer door kruip

Vervorming door krimp

Krimp is een vermindering van het volume van

een materiaal ten gevolge van uitdroging. Elk

materiaal heeft een voorkeur voor het eigen

evenwichtsvochtgehalte  bij een bepaalde relatieve

vochtigheid (RV) van de omringende lucht.

 Als de vochtigheid van de omgevingslucht (van

bijvoorbeeld een wand) lager wordt, kan dat tot

scheurvorming leiden (krimpscheuren) als de

vervorming wordt verhinderd. Door toepassing

van voldoende vervormingsmogelijkheden door

dilataties  wordt de plaats van deze ‘scheuren’ in

de wand vooraf vastgelegd. Uiteraard kan het

vocht ook weer vanuit de aangrenzende lucht in

de wand dringen.

De grootste krimp treedt op bij een RV kleiner

dan 30%. Deze lage RV komt vooral ’s winters

voor als de koude droge buitenlucht binnenshuis

wordt verwarmd.

 Vooral bij de aansluitingen van verschillende

materialen moet rekening gehouden worden

met een ongelijke krimp. In dergelijke gevallen is

het dus raadzaam om dilataties toe te passen.

Vervorming door temperatuurwisselingen

Onder invloed van de jaaramplitude (–10 °C

’s winters en +35 °C ‘s zomers) zal het materiaal

van een gevel of dak uitzetten en inkrimpen.

Ook hier geldt dat een verhindering van deze

vervormingen leidt tot scheurvorming. In de de-

taillering kunnen hiervoor verschillende oplossin-

gen worden gekozen. In figuur 4.10 wordt een

overzicht gegeven van de eisen uit het Bouwbe-

sluit ten aanzien van de constructieve veiligheid.

 

 

     

� 

� � 

     

� 

 

� 

�� 

 

Figuur 4.8 Schematisering stijve en slappe vloer tussen de dragende wanden

Gevolgen van doorbuiging van de vloer

voor de stabiliteit

 Als de vloer een grote doorbuiging ondergaat,

heeft dat ook gevolgen voor de oplegging

op de dragende bouwmuur. De belasting uit

de linkervloer grijpt in beide gevallen geheel

links, excentrisch aan op de bouwmuur als

gevolg van de geschetste verplaatsingen. Als

alle bouwmuren recht boven elkaar zouden

staan, ontstaat een gelijke belasting naar

beide vloeren; dit is echter de ideale situatie die

praktisch niet voorkomt.

Bij figuur 4.8-1, stijve vloer, grijpt de bovenbe-

lasting en de belasting uit de rechtervloer onge-

veer in het midden van de bouwmuur aan.

Bij figuur 4.8-2, slappe vloer, grijpt de bovenbe-

lasting en de belasting uit de rechtervloer excen-

trisch aan als gevolg van de hoekdraaiing van de

vloer (die ontstaat door de belasting op de vloer

en de belasting uit de bouwmuur).

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 59/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 51

4.2.2 Brand

In dit deel wordt de algemene brandveiligheid

toegespitst op de woningbouw.

▶▶ Het verschijnsel brand en de ontwikkeling

van een brand worden uitgebreid besproken

in deel 7 Bouwmethodiek , hoofdstuk 2. Daarin

worden ook de diverse gehanteerde begrippen

behandeld en wordt een overzicht gegeven van

de brandwerendheid van diverse materialen en

constructies

4.2.2.a Eisen brandveiligheid

Met betrekking tot de brandveiligheid van (on-

derdelen van) woningen zijn er in het Bouw-

besluit verschillende artikelen geformuleerd die

hiermee een directe of indirecte relatie hebben.

Deze thema’s hebben betrekking op:

•  sterkte van de bouwconstructie;

•  beperking van het ontstaan van brandgevaar-

lijke situaties;

•  beperking van de ontwikkeling van brand;

•  beperking van de uitbreiding van brand;

•  beperking van het ontstaan van rook;

•  beperking van verspreiding van rook;

•  vluchtmogelijkheden;

•  voorkomen en beperken van ongevallen door

brand;

•  bestrijding van brand.

In figuur 4.11 is een overzicht gegeven van de in

het Bouwbesluit gegeven voorschriften ten aan-

zien van brandveiligheid.

Brandveiligheid in gebouwen heeft als uitgangs-

punt dat de veiligheid van mensen moet zijn

gewaarborgd. Brand moet zodanig in bedwang

kunnen worden gehouden dat in het gebouw

verblijvende personen tijdig en veilig het ge-

bouw kunnen verlaten. Ook schade aan het

gebouw en eventueel naastliggende gebouwen

moet zo veel mogelijk beperkt blijven.

Met betrekking tot de materiaalkeuze en con-

structiewijze brengt dat met zich mee dat:

•  materialen moeten worden toegepast die niet

ongewenst bijdragen aan brandvoortplanting;

•  materialen moeten worden toegepast die niet

ongewenst bijdragen aan het ontwikkelen van

schadelijke rook en/of gassen;

•  voldoende brandwerende afscheidingen moe-

ten worden aangebracht;

•  de draagconstructie niet te snel mag instorten.

Door middel van het Bouwbesluit worden door

de overheid de nodige grenswaarden vastge-

steld.

4.2.2.b Brandwerendheid wanden

De brandwerendheid is de maximale tijd gedu-

rende welke een bouwdeel zijn functie bij verhit-

ting blijft vervullen. Voor het temperatuurverloop

wordt de standaardbrandkromme  aangehouden.

De eisen die aan constructies worden gesteld

zijn afhankelijk van de toepassing: 60, 90 en 120

minuten brandwerendheid voor respectievelijk

eengezinswoningen, lage woongebouwen en

hoogbouw.

Afdeling Onderwerp Eis NEN

2.1 Sterkte van de Duurzaam bestand tegen daarop werkende 6702

  bouwconstructie krachten 6710

  6770

  6720

  6790

  6760

  2608

  6707

  6700

  3859

Figuur 4.10 Bouwbesluit en sterkte van de bouwconstructie

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 60/246

  52

Afdeling Onderwerp Eis NEN

2.2 Sterkte bij brand Bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het 6060

  onbruikbaar worden van een vluchtmogelijkheid: 30 min. 6071

  In NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een 6072

  woongebouw waarin geen vloer van een verblijfsgebied 6073

  hoger is gelegen dan 13 m boven het aansluitende terrein,

gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw:

90 min.

  In NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een

woongebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied is

gelegen op een hoogte van meer dan 13 m boven het

aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang

tot het woongebouw: 120 min.

  Reductie van 30 min. met betrekking tot de hoofddraag- 6090

  constructie indien de permanente vuurbelasting niet hoger

is dan 500 MJ/m2 en geen vloer van een verblijfsgebied

hoger ligt dan 7 m boven meetniveau.

2.11 Beperking van het ont- 1 Stookplaats 6061

  staan van een brand- •  onbrandbaar 6064

  gevaarlijke situatie •  intensiteit > 2 kW/m2 en temperatuur > 363 K 6062

  2 Rookafvoer 6063

  •  brandveilig en 363 K

  •  > 15 m en niet-brandgevaarlijk

  3 Dak 

  •  niet-brandgevaarlijk

2.12 Beperking van de Binnenoppervlak klasse 2 of 4 6065

  ontwikkeling van Buitenoppervlak klasse 2 of 4

  brand Beloopbaar oppervlak klasse T1, T3 of T4 1775

2.14 Beperking van de WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

uitbreiding van brand resp. ≥ 30 – 60 min. 6068

  WBDBO ≥ 30 min., indien vuurbelasting ≤ 500 MJ/m2  6090

2.15 Beperking van Rookdichtheid ≤ 10 m-1 ; constructie grenzend aan 6066

  ontstaan van rook binnenlucht 6065

  Klasse 1: rookdichtheid ≤ 5,4 m-1

  Klasse 2: rookdichtheid ≤ 2,2 m-1

2.16 Beperking van ver- Weerstand tegen rookdoorgang van rookcompartiment 6075

  spreiding van rook naar een besloten ruimte ≥ 30 min.

Figuur 4.11 Bouwbesluit en brandveiligheid nieuwbouw

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 61/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 53

Steenachtige constructies voldoen over het alge-

meen vanzelf aan de eisen van brandwerendheid.

De wanden zijn om constructieve redenen en van-

wege eisen in verband met geluidwering meestal

dikker. Een brandwerendheid van 120 minuten

wordt al bereikt bij een enkelvoudige steenachtige

wand met een dikte van circa 120 mm.

4.2.2.c Brandwerendheid vloeren

 Vloeren van beton en van cellenbeton en kerami-

sche vloeren voldoen over het algemeen zonder

het treffen van extra voorzieningen aan de basis-

eisen volgens het Bouwbesluit met betrekking tot:

1  brandwerendheid;

2  brandbaarheid;

3  brandvoortplanting;

4  rookontwikkeling.

1 Brandwerendheid 

De brandwerendheid van een vloer wordt be-

paald volgens NEN 6069 (1991, A2 2001). In het

Bouwbesluit 1992 wordt in de paragraaf Construc-

tieve veiligheid  de tijdsduur van de brandwerend-

heid met betrekking tot bezwijken (van de con-

structie) gehanteerd. Een standaardeis voor een

vloer is dat deze te allen tijde 20 minuten brand-

werend moet zijn. Alle betonvloeren voldoen aan

deze minimumeis. Voor woongebouwen of voor

een niet in een woongebouw gelegen woning

gelden hogere eisen, mede afhankelijk van de

hoogte van het gebouw, figuur 4.12.

In figuur 4.12 wordt tevens onderscheid ge-

maakt tussen gebouwen met een vuurbelasting  

hoger respectievelijk lager dan 100 MJ/m2 be-

paald volgens NEN 6090 (1997, A1 2001). Over

het algemeen kunnen alle betonvloeren aan de

hogere brandwerendheidseisen voor woonge-

bouwen en utiliteitsbouw voldoen. De brand-

werendheid dient dan wel met behulp van NEN

6071 (2001) te worden berekend (betondek-

king/hoeveelheid wapening).

2 Brandbaarheid 

Over het algemeen zijn alle niet-geïsoleerde steen-

achtige vloeren onbrandbaar volgens NEN 6064

(1991, A2 2001), waardoor het ontstaan van

brandgevaarlijke situaties volgens het Bouwbesluit

wordt ingeperkt. Met kunststofschuim geïsoleerde

elementen zijn wel brandbaar, maar deze elemen-

ten worden toegepast bij begane-grondvloeren

met de isolatie aan de kruipruimtezijde, waardoor

de eis ten aanzien van het ontstaan van brandge-

vaarlijke situaties niet relevant is.

3 Brandvoortplanting 

De bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren

moet, in samenhang met de toegepaste vloeraf-

werking, volgens NEN 1775 (1991, A1 1997)

worden bepaald. Volgens deze norm moet een

vloer waarover geen vluchtweg voert, ten minste

Figuur 4.12 Brandwerendheidseisen bezwijken (hoofddraagconstructie woningbouw)

Bouwconstructie Brandwerendheid

  m.b.t. bezwijken

 

 Vloer of een trap binnen een woning 20 minuten

  Bouwconstructie grenzend aan een vluchtmogelijkheid 30 minuten

  Hoofddraagconstructie van woning die niet in een 60 minuten

  woongebouw is gelegen 30 minuten1

  Hoofddraagconstructie van een woongebouw met 90 minuten

  verblijfsgebieden alle lager dan 13 meter 60 minuten1

  Hoofddraagconstructie van een woongebouw met 120 minuten

  verblijfsruimten boven de 13 meter 90 minuten1

1 Indien de permanente vuurbelasting lager is dan 100 MJ/m2

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 62/246

  54

aan klasse T3 voldoen, en een vloer waarover wel

een vluchtweg voert aan klasse T1.

4 Rookontwikkeling 

De rookontwikkeling die bij een brand bij vloe-

ren kan plaatsvinden moet in samenhang met de

toegepaste vloerafwerking worden beoordeeld

en volgens NEN 6066 (1991, A1 1997) worden

bepaald. In het Bouwbesluit worden eisen ten

aanzien van de rookproductie van constructie-

delen gesteld. De rookdichtheid van een vloer

mag maximaal 10 m-1 bedragen.

De rookdichtheid van niet-geïsoleerde betonvloe-

ren is aan beide zijden minder dan 10 m-1.

Dat is ook het geval bij de bovenzijde van geïso-

leerde begane-grondvloeren. Omdat het isolatie-

materiaal aan de kruipruimtezijde van de vloer

wordt aangebracht, is de eis met betrekking tot

de rookdichtheid aan de onderzijde van de vloer

niet relevant.

 Voor verdiepingsvloeren is overigens de weer-

stand tegen rookdoorgang  ook van belang. Deze

weerstand wordt bepaald overeenkomstig NEN

6075 (1991, A1 1997) en bedraagt voor vloeren

minimaal 30 minuten.

4.2.3 Inbraakwerendheid

In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen

over de inbraakwerendheid van woningen. Daar-

bij wordt verwezen naar de NEN 5087 (1998,

 A1 2001) ‘Inbraakveiligheid van woningen’.

Gevelelementen die volgens die norm bereikbaar

zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096

(1998, A1 2002) ‘Inbraakwerendheid’ bepaalde

inbraakwerendheid die voldoet aan de in die

norm aangegeven weerstandsklasse 2.

4.3 Gezondheid

De eisen met betrekking tot de gezondheid van

bewoners kennen veel aspecten. In het Bouw-

besluit is daarvoor uitgebreid aandacht. In dit

hoofdstuk geven we de belangrijkste eisen met

betrekking tot gezondheid aan.

4.3.1 Geluid

Geluidhinder  is het ervaren van overlast door

geluid, wat een ongunstige invloed heeft op de

gezondheid. De aandacht voor geluid en geluid-

wering is de laatste jaren sterk toegenomen.

Zowel binnen als buiten de woning wordt steeds

meer geluid geproduceerd. Geluidwering  is het

zodanig beïnvloeden van geluidstrillingen dat

zich in de woning voor de gezondheid aanvaard-

bare omstandigheden voordoen.

In het Bouwbesluit worden hiertoe prestatie-

eisen gesteld:

1  wering van geluid dat van buiten de woning

komt (hoofdzakelijk verkeers- en luchtvaart-

lawaai);

2  wering van geluid tussen de woningen onder-

ling en ook van geluid dat binnen de woning

wordt geproduceerd. Hierbij wordt onderscheid

gemaakt tussen luchtgeluid en contactgeluid.

4.3.1.a Geluidwering tussen woningen

Het Bouwbesluit 2003 eist ter beperking van

de geluidhinder in hoofdstuk 3 Voorschriften uit

een oogpunt van gezondheid  in artikel 3.17 voor

woningscheidende constructies  een karakteristieke

isolatie-index voor luchtgeluid  I lu;k

 ≥ = 0 dB

(verblijfsgebied) respectievelijk  I lu;k

 ≥ –5 dB

(overige besloten ruimten). De isolatie-index

voor contactgeluid  I co

 dient in genoemde ge-

vallen 5 respectievelijk 0 dB te bedragen. De

bepalingsmethoden voor de grootheden voor

luchtgeluids- en contactgeluidsisolatie van schei-

dingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt

door installaties vinden plaats volgens NEN 5077

(2001, A1 2003).

Geluidwering in de woningbouw kan op verschil-

lende manieren plaatsvinden:

•  door toepassing van zware, stijve constructies

die trillingen tegenhouden (stapelbouw, giet-

bouw, montagebouw prefab-beton);

•  door toepassing van buigslappe constructies

die geluidstrillingen absorberen (montagebouw

houtskeletbouw).

De geluidsisolatie tussen twee ruimten is echter

niet alleen afhankelijk van de aard van de wo-

ningscheidende constructies, maar ook van de

daarop aangesloten flankerende constructies

(aard, afmetingen en de wijze van verbinding)

en de afmetingen van de ruimten. Voor de toet-

sing aan de eisen van het Bouwbesluit is een be-

oordeling van de totale constructie vereist.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 63/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 55

 Voorbeelden van toegestane combinaties van

woningscheidende constructies en flankerende

aansluitingen zijn uitgewerkt in NPR 5070

(2004). Ook in attesten met productcertificaat

zijn over het algemeen toepassingsvoorbeelden

van voeg- en aansluitdetails opgenomen die aan

de prestatie-eisen van het Bouwbesluit voldoen.

4.3.1.b  Bescherming tegen geluid van

buiten

De geluidwering van de gevel is zowel afhan-

kelijk van de geluidsisolerende eigenschappen

van de gevel als van de afmetingen van de ge-

luidsgevoelige ruimten achter deze gevel. De

geluidwering van de gevel wordt berekend met

de formule:

  G A = R

 A + 10 log ∙ V    – 3 + C 

g dB(A) (1)

  3S u

waarin:

G A = geluidwering van de gevel in dB(A)

R A  = geluidsisolatie van de gevelconstructie van

de beoordeelde ontvangruimte in dB(A)

V   = volume van de ontvangruimte in m3

S U  = totale geveloppervlak van de ontvang-

  ruimte in m2

C G = correctiefactor gevelstructuur in dB(A)

Niet alleen voor de verblijfsgebieden, maar ook

voor de verblijfsruimten worden eisen gesteld

aan de geluidwering. De wetgever is ervan

uitgegaan dat het beschermingsniveau bij de

invoering van het Bouwbesluit gelijk zou zijn aan

de situatie volgens het vroeger geldende Besluit

Geluidwering Gebouwen.

Figuur 4.13 Bouwbesluit en geluidwering nieuwbouw

Afdeling Onderwerp Eis NEN

3.1 Bescherming tegen Verblijfsgebied – grenswaarde geluidsniveau 35 dB(A) 5077

  geluid van buiten Karakteristieke geluidwering met een minimum van

20 dB(A)

  Verblijfsgebied – grenswaarde geluidsniveau 37 dB(A)

  Karakteristieke geluidwering met een minimum van 18 dB(A)

In geval van luchtvaartlawaai gelden andere eisen.

3.2 Bescherming tegen Verblijfsgebied – grenswaarde geluid van installaties van 5077

  geluid van installaties ander perceel: 30 dB(A)

3.3 en 3.5 Geluidwering tussen Verblijfsgebied: 5077

  ruimten  I 

luk

 ≥ 0 dB

   I co

 ≥ 5 dB

  Geen verblijfsgebied:

   I luk

 ≥ –5 dB

   I co

 ≥ 0 dB

  Verblijfsruimte (in dezelfde woning):

   I luk

 ≥ –20 dB

   I co

 ≥ –20 dB

3.4 Beperking van galm A ≥ 1/8 V (m2) in gemeenschappelijke verkeersruimte 5078

  woongebouw

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 64/246

  56

4.3.1.c Geluidwering tussen ruimten

Om overlast van geluid bij buren, in besloten

gemeenschappelijke verkeersruimten, in ruimten

waar installaties zijn opgesteld of binnen de ei-

gen woning te beperken, worden aan woningen

eisen gesteld.

De eisen uit het Bouwbesluit zijn minimale eisen.

 Aan deze eisen wordt voldaan door constructies

met voldoende massa of door spouwconstructies

die consequent zijn ontkoppeld en in de spou-

wen eventueel zijn voorzien van geluidsabsorbe-

rend materiaal.

Met betrekking tot de geluidwering van binnen

worden er eisen gesteld aan de isolatie van lucht-

geluid en aan die van contactgeluid.

In figuur 4.13 zijn de eisen ten aanzien van ge-

luidwering uit het Bouwbesluit aangegeven.

4.3.1.d Geluidwering van

woningscheidende wanden (prestaties)

In de Nederlandse woningbouw worden de

volgende woningscheidende wandconstructies

toegepast, waarmee voldaan kan worden aan de

eisen van  I lu;k

 ≥ 0 dB, figuur 4.14 en 4.15.

 Als overwogen wordt een andere constructie te

kiezen, moet deze zoveel mogelijk aansluiten bij

de oplossing die er qua massa en opbouw het

dichtst bij in de buurt komt.

In figuur 4.16 is aangegeven op welke wijze

woningscheidende wanden kunnen worden ge-

maakt.

4.3.2 Vochtwering

In het Bouwbesluit worden vanwege gezond-

heidsoverwegingen eisen gesteld aan de wering

van vocht van buiten en binnen.

Figuur 4.14 Geluidsisolatie enkelvoudige wand

Figuur 4.15 Geluidsisolatie spouwwand

Bouwmethode Dikte Massa  I lu;lab

 (in mm) (in kg/m2) (in dB)

Beton 90–20–90 mm 200 430 +16

Kalkzandsteen 120–50–120 290 425 +13

  150–50–150 350 530 +16

  214–50–214 +19

Houtskeletbouw 12,5/12,5–220–12,5/12,5 270 70 +17

Bouwmethode Dikte Massa  I lu;lab

 (in mm) (in kg/m2) (in dB)

Beton 200 460 +4

  230 530 +4

Baksteen1  220 440 +3

Kalkzandsteen 2652  470 +6

  300 525 +71  In bestaande woningen treffen we nog geankerde spouwmuren en steenwanden aan. In het kader

van woningverbetering is een steenwand opgenomen met extra voorzieningen ter verbetering van de

geluidwering.2  Voorzien van afwerklaag.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 65/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 57

4.3.2.a  Vochtwering van binnen

 Volgens het Bouwbesluit moet vochtophoping

als gevolg van condensatie worden vermeden.

Condensatie  ontstaat als de temperatuur van de

binnenoppervlakte van een scheidingsconstructie

tussen binnen- en buitenklimaat lager is of wordt

dan het dauwpunt in het binnenvertrek. Onge-

wenst lage binnenoppervlaktetemperaturen kun-

nen worden beheerst door middel van isolatie.

Het Bouwbesluit stelt hieraan prestatie-eisen.

Om ongewenste condensatie in woningen te

voorkomen dienen koudebrugberekeningen (com-

puterprogramma) volgens NEN 2778 (1991,

 A2 2001) te worden uitgevoerd. Het al dan niet

optreden van koudebruggen is met name afhan-

kelijk van de detaillering, figuur 4.17 en 4.18.

Met een koudebrugberekening kan worden

gecontroleerd of bouwkundige details (vloerop-

Bouwmethode Massieve wand Ankerloze spouwwand

Gietbouw 210–270 mm 120–80–120 mm

Betonelementen 210–270 mm 90–20– 90 mm

  120–20–120 mm

Houtskeletbouw 105–50–105 mm

  115–50–115 mm

Cellenbetonbouw 150–50–150 mm

  200–50–200 mm

Kalkzandsteen 240–300 mm 120–50–120 mm

  150–50–150 mm

Figuur 4.16  Woningscheidende wanden

� 

Figuur 4.17 Grafische aanduidingen van temperatuurverlopen in funderingsdetail

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 66/246

  58

leggingen op fundering, gevelbanden, lateicon-

structies, aansluitingen van balkons en galerijen

inclusief consoles aan verdiepingsvloeren en der-

gelijke) aan de eis voldoen van de zogenoemde

f -factor.

Ten aanzien van standaardhandelsproducten

zijn over het algemeen in attesten met product-

certificaat verschillende details en hun f -factor

aangegeven.

Indien vloeren direct op de funderingsbalk wor-

den gelegd, voldoen betonvloeren over het al-

gemeen aan de eis f  ≥ 0,5. Door toepassing van

geïsoleerde plaat-, ribben- of combinatievloeren

met tevens geïsoleerde kop- en zijopleggingen

kan voor woningbouw voldaan worden aan de

eis f  ≥ 0,65.

4.3.2.b  Vochtwering van buiten

De wering van vocht van buiten (uitwendige

scheidingsconstructies) en van binnen (inwen-

dige scheidingsconstructies van een verblijfs-

gebied, toiletruimte of badruimte, voor zover

deze constructies niet de scheiding vormen met

een ander verblijfsgebied, toilet- en badruimte)

behelst de toetsing van de waterdichtheid en de

luchtdoorlatendheid van de begane-grondvloer.

Begane-grondvloeren dienen de kruipruimte zeer

goed af te schermen van de bovenliggende ver-

blijfsruimte. In de praktijk betekent dat concreet

een goed afsluitend kruipluik en het goed dich-

ten van sparingen (meterkast en standleidingen)

en aansluitingen met uitwendige scheidingscon-

structies.

De oorzaak van veel vochtklachten en van een

ongezond binnenklimaat (onder andere ten ge-

volge van achtergrondstraling) is een convectief

waterdamptransport  vanuit de kruipruimte. Om

die reden is in het Bouwbesluit een eis gesteld

aan de luchtdoorlatendheid  van begane-grond-

vloeren.

Concreet betekent dit dat sparingen zorgvuldig

moeten zijn afgedicht met CFK-vrij PUR-schuim,

kit of compressiebanden en dat kruipluiken

moeten zijn gemaakt van een materiaal dat niet

kromtrekt en voorzien zijn van een tochtdichting

en natuurlijk niet voorzien zijn van een duimgat.

Een goede luchtdichte begane-grondvloer is ook

van belang om het transport van radondeeltjes  

tegen te gaan.

Ook de sparingen in meterkasten en -putten

moeten luchtdicht afgesloten zijn. In de NPR

2652 (1991 A1 1997) zijn aanbevelingen voor

de praktijk gegeven, zie de tabel van figuur 4.19.

4.3.3 Ventilatie

In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen

over de aanwezigheid van ventilatievoorzieningen 

en hun capaciteit. Ventilatievoorzieningen zijn

noodzakelijk om zeker te stellen dat zuurstof kan

worden aangevoerd en kooldioxide, waterdamp,

onaangename geurstoffen en stofdeeltjes kunnen

worden afgevoerd. Verder is luchtverversing no-

dig om de in de lucht aanwezige schadelijke stof-

 fen als gevolg van bijvoorbeeld formaldehyde-

emissie en radonstraling te kunnen afvoeren.

In afdeling 3.10 van het Bouwbesluit zijn eisen

opgenomen over de luchtverversing van een

verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en

� 

Figuur 4.18 Grafische aanduidingen van temperatuur-

verlopen in galerij/balkonaansluiting

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 67/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 59

badruimte. Afdeling 3.12 geeft eisen over de

luchtverversing van overige ruimten.

 Voor nieuwbouwwoningen geeft het Bouw-

besluit voorschriften in relatie tot de volgende

onderwerpen:

•  capaciteit van de voorziening voor luchtver-

versing;

•  luchtsnelheid veroorzaakt door toevoer van

lucht in de leefzone van een verblijfsgebied

(tocht);

•  regelbaarheid van luchttoevoervoorzieningen;

•  richting van de luchtstroming voor toevoer

van ventilatielucht;

•  instroomopening van toevoervoorziening van

ventilatielucht;

•  luchtkwaliteit.

4.3.4 Daglichttoetreding

In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan

de daglichttoetreding . De equivalente daglicht-

oppervlakte wordt bepaald volgens de in NEN

2057 (2001, C1 2003) opgenomen verkorte be-

palingsmethode. Hierin is de volgende formule

opgenomen:

  Ae = A

d × C 

b × C 

u(2)

waarin:

Ae  = equivalent daglichtoppervlak

Ad  = oppervlak van de doorlaat van een

daglichtopening in m2

C b

 = belemmeringsfactor 

C u = uitwendige reductiefactor 

Deze methode houdt echter alleen rekening met:

•  uitwendige belemmeringen (overstekken en

belemmeringen);

•  hellingshoek van de daglichtoppervlakte;

•  lichttoetredingsfactor.

 Alleen belemmeringen op het eigen terrein wor-

den meegenomen in de berekeningen. Deze

kunnen aanleiding zijn voor een correctie van de

glasoppervlakte, zie figuur 4.20.

Afdeling Onderwerp Eis NEN

3.6 Wering van vocht Artikel 3.23, lid 1 – lid 3: waterdicht 2778

  van buiten q vi ≤ 20 × 10-6 m3/(m2s)1  2690

307 Wering van vocht f  ≥ 0,65 2778

  van binnen Scheidingsconstructie toilet- of badruimte:

  •  wateropname: gemiddeld over het totaal

oppervlak ≤ 0,01 kg (m2/s1/2)

  •  maximale hoeveelheid op een situatie:

≤ 0,2 kg (m2/s1/2)

1  q vi = luchtvolumestroom bij 1 pascal drukverschil over de vloer.

Figuur 4.19 Bouwbesluit en vocht nieuwbouw

Figuur 4.20 Bouwbesluit en daglichttoetreding nieuwbouw

Afdeling Onderwerp Eis NEN

3.20 Daglicht en uitzicht Verblijfsgebied: 2057

  daglichtoppervlak 10% van het vloeroppervlak

  Verblijfsruimte:

  daglichtoppervlak ≥ 0,5 m2

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 68/246

  60

4.4 Bruikbaarheid

De voorschriften die in het Bouwbesluit voor

de bruikbaarheid zijn opgenomen, zijn bedoeld

voor de toegankelijkheid, verdeling en grootte

van bijvoorbeeld verblijfsgebieden, verblijfs-, toi-

let-, bad- en meterruimte.

4.4.1 Indeling woning volgens Bouwbesluit

Eén van de doelstellingen van het Bouwbesluit

is dat een woning vrij indeelbaar wordt ontwor-

pen. Hierbij komen de begrippen woonkamer,

slaapkamer en keuken niet meer voor. In plaats

daarvan worden de verblijfsruimten en het

verblijfsgebied aangegeven. In het hoofdstuk

Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid  

van het Bouwbesluit zijn alle ruimten genoemd

die in de woning moeten voorkomen. Bouw- en

woningtoezicht van de betrokken gemeente

zal dit bij de aanvraag van de bouwvergun-

ning controleren. Vervolgens wordt nagegaan

of deze ruimten en de daarbij vermelde functie

overeenkomen met de eisen die het Bouwbesluit

aan deze ruimten en hun scheidingsconstructies

stelt. In figuur 4.21 zijn de voor een nieuwbouw-

woning van toepassing zijnde artikelen uit het

Bouwbesluit opgenomen.

Afdeling Onderwerp Eis NEN

4.2 Toegankelijkheidssector Woning > 500 m2:

  toegankelijkheidssector aanwezig

4.5 Verblijfsgebied 55% van het gebruiksoppervlak met een

minimum van 24 m2

  Minimumafmetingen 5 m2;

breedte ≥ 1,800 m, hoogte 2,600 m

4.6 Verblijfsruimte Verblijfsruimte minimale afmeting oppervlak 5 m2;

breedte ≥ 1.800 m, hoogte 2,600 m

  Eén verblijfsruimte minimaal 3,300 × 3,300 m

4.7 Toiletruimte Woning < 50 m2:

  Minimaal 1 toilet /1 m2;

  breedte ≥ 0,800 m, hoogte ≥ 2,300 m

  Woning > 50 m2:

  Minimaal 1 toilet/125 m2 ;

  oppervlak ≥ 0,9 × 1,2 m2

  hoogte ≥ 2,300 m

4.8 Badruimte Eén badruimte per woning; woningen groter

dan 500 m2: voor elke 250 m2 één badruimte

  Minimale afmetingen oppervlak ≥ 1,6 m2;

breedte ≥ 0,800 m, hoogte ≥2,300 m

4.12 Meterruimte Regenwerend 2768

  2778

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 69/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 61

Figuur 4.21 Bouwbesluit en woningindeling nieuwbouw

Afdeling Onderwerp Eis NEN

4.13 Lichtschacht Waterdicht 2778

4.14 Liftmachineruimte Regenwerend 2788

4.15 Aanrecht en opstelplaats Minimale afmetingen aanrecht: 1,5 × 0,6 m

  voor een kooktoestel Minimale afmetingen opstelplaats kooktoestel:

0,6 × 0,6 m

4.16 Opstelplaats voor Minimaal aanwezig: 1 st.

  een stooktoestel Afzonderlijk besloten stookruimte bij een stooktoestel

met nominale belasting ≥ 130 kW

4.17 Opstelplaats voor een Minimaal aanwezig: 1 st., behalve indien

warmwatertoestel gecombineerd met stooktoestel

4.5 Gemeenschappelijk Maximaal 35% van het vloeroppervlak van de

verblijfsgebied verblijfsgebieden van de woning, mits

  •  in afzonderlijke woningen 18 m2 vloeroppervlak

verblijfsgebied aanwezig is. (minimale afmeting

gemeenschappelijke verblijfsgebieden 18 m2) of er

•  ten minste 24 m2 niet-gemeenschappelijk

verblijfsgebied is

4.7 Gemeenschappelijke Eén per 125 m2.

  toiletruimte Gemeenschappelijke toiletruimte is alleen toegestaan

bij gebruiksoppervlakte < 50 m2 in woongebouw

4.8 Gemeenschappelijke Eén per 250 m2.

  badruimte Gemeenschappelijke badruimte is alleen toegestaan

bij gebruiksoppervlakte < 50 m2 in woongebouw

4.12 Gemeenschappelijke Regenwerend 2768

  meterruimte 2778

4.15 Gemeenschappelijk Minimale afmetingen aanrecht 2,1 × 0,6 m

  aanrecht en opstelplaats Minimale oppervlakte voor kooktoestel 0,6 × 0,6 m

  voor een gemeenschap-

  pelijk kooktoestel

4.16 Opstelplaats voor een Opstelplaats voor een gemeenschappelijk

gemeenschappelijk stooktoestel in een stookruimte

  stooktoestel

4.17 Opstelplaats voor een Opstelplaats voor een gemeenschappelijk

gemeenschappelijk warmwatertoestel in een stookruimte

  warmwatertoetsel

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 70/246

  62

In de NEN 2580 (1997, A1 2001) Oppervlakten

en inhouden van gebouwen zijn de termen, defini-

ties en bepalingsmethoden vastgelegd.

Op de volgende begrippen zullen we wat dieper

ingaan:

◆ gebruiksoppervlakte;

◆  verblijfsgebied;

◆  verblijfsruimte;

◆  verkeersruimte;

◆  buitengebied;

◆  onbenoemde ruimte.

In figuur 4.22 is een aantal begrippen in beeld

gebracht.

◆  Gebruiksoppervlakte

Hiermee bedoelt men de gehele vloeropper-

vlakte die tussen de omsluitende wanden is ge-

legen.

Uitgesloten hierbij is de oppervlakte van de

dragende, dus vaststaande, binnenwanden of

vrijstaande bouwconstructies. Deze vloeropper-

vlakte geldt voor de ruimte met een minimale

vrije hoogte van 1,500 m (de vloer onder een

trap of hellingbaan meetellen). De buiten de wo-

ning in een woongebouw gelegen bergruimte,

stookruimte of trappenhuis hoort hier niet bij.

Het is een eis van het Bouwbesluit 2003 dat het

verblijfsgebied ten minste 55% van de gebruiks-

oppervlakte omvat (met een minimum verblijfs-

gebied van 3,30 × 3,30 m2).

▶▶ In deel 13 Beheren, hoofdstuk 8 Ruimtebeheer  

en deel 10 Ontwerpen, hoofdstuk 2 Programmeren,

wordt uitgebreider ingegaan op de opppervlakte-

begrippen

◆  Verblijfsgebied

Het verblijfsgebied  is een gedeelte van een ge-

bruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte,

bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag

gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders

dan een toiletruimte, badruimte, technische

ruimte of verkeersruimte. De oppervlakte van de

niet-dragende scheidingswanden wordt meege-

rekend bij de oppervlakte van het verblijfsgebied.

De indiener van een bouwaanvraag mag zelf be-

palen welke zone van de woning behoort tot het

verblijfsgebied.

Trappen vallen onder het verblijfsgebied als de

vrije hoogte boven de trap minimaal 2,60 m is.

In de praktijk telt dus alleen de oppervlakte van

de bovenste trap mee (als op het zolderniveau

de vrije hoogte minimaal 2,400 m is).

 Voor het verblijfsgebied gelden de volgende

eisen:

•  vloeroppervlakte minimaal 5 m2 op één ver-

dieping, breedte minstens 1,800 m, hoogte

minimaal 2,60 m;

•  het verblijfsgebied is rechtstreeks bereikbaar

via de toegang van de woning;

•  de minimale oppervlakte is afhankelijk van het

gebruiksoppervlakte.

◆  Verblijfsruimte

De verblijfsruimte van een woning is een beslo-

ten ruimte die is bestemd voor het verblijf van

mensen. Dit is onder meer de woonkamer, eet-

kamer of slaapkamer en de keuken.

Een verblijfsruimte moet voldoen aan de vol-

gende eisen:

•  vloeroppervlak van minimaal 5 m2, breedte

ten minste 1,800 m, hoogte minstens 2,60 m.

•  in één verblijfsruimte moet een denkbeeldig

vloerkleed kunnen worden gelegd van 3,30 × 

3,30 m2;

•  de prestatie-eisen voor bijvoorbeeld geluid,

daglichttoetreding en warmte van het Bouwbe-

sluit. Vanwege de veiligheid mag bijvoorbeeld

de meterkast niet direct in verbinding staan met

een verblijfsruimte, een toiletruimte of een bad-

ruimte;

•  een verblijfsruimte moet altijd gelegen zijn in

een verblijfsgebied. Zodoende blijft de leefbaar-

heid altijd behouden, zelfs bij een toekomstige

wijziging in de verdeling van de gebruiksfuncties

tussen de verblijfsruimten.

◆  Verkeersruimte 

Een verkeersruimte is een ruimte anders dan een

ruimte in een verblijfsgebied, toiletruimte, bad-

ruimte of technische ruimte, bestemd voor het

bereiken van een andere ruimte.

◆  Buitengebied 

Tot de gebouwgebonden buitenruimte behoren

de delen die niet bij het besloten toegankelijke

deel van de woning behoren. Dit zijn de, al dan

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 71/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 63

Figuur 4.22  Woning met ruimtefuncties volgens het Bouwbesluit

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 72/246

  64

niet-gemeenschappelijke, buiten de woning

gelegen ruimten in de buitenlucht (terras en bal-

kon) en het water en de grond die grenzen aan

het besloten toegankelijke deel van de woning.

De kruipruimte onder de begane-grondvloer is

ook een buitenruimte, maar deze is niet echt

toegankelijk. Daarom gelden voor deze schei-

dingsconstructie boven een kruipruimte soms

speciale eisen.

◆  Onbenoemde ruimte

Een onbenoemde ruimte is een ruimte die niet

binnen een verblijfsgebied ligt. Een voorbeeld

van een onbenoemde ruimte is een bergzolder.

4.5 Energiezuinigheid

Ter beperking van het warmteverlies door de omhul-

ling stelt het Bouwbesluit eisen aan de warmteweer-

stand.

 Vanuit het energiebesparingsbeleid heeft de over-

heid een instrument ontwikkeld waarmee in de

ontwerpfase een oordeel kan worden gevormd

over de energieprestatie van een gebouw. Daarbij

wordt rekening gehouden met zowel bouwkun-

dige als installatietechnische maatregelen.

Hiervoor heeft het NEN twee normen vervaar-

digd:

•  NEN 5128 (2004) Energieprestatie van wonin-

gen en woongebouwen;

•  NEN 2916 (2001) Energieprestatie van utiliteits-

gebouwen.

Hiermee kan de energieprestatie van een ge-

bouw (EP) worden berekend. Het Bouwbesluit

stelt eisen aan de EP-waarden, afhankelijk van de

gebouwfunctie. Per 1 januari 2000 is de eis voor

de EP van woningen ≤ 1,0.

Daarnaast zijn er voor de woningbouw rekenpro-

gramma’s gemaakt, voorzien van voorbeelden,

waaronder NPR 5129 (2002) Energieprestatie

van woonfuncties en woongebouwen – rekenpro-

gramma (EPW) met handboek.

Ook voor utiliteitsgebouwen zijn dergelijke pro-

gramma’s gemaakt.

Energieprestatiecoëfficiënt

De energieprestatiecoëfficiënt  (EPC) is de maat

voor de energetische eigenschappen van een

gebouw of een gedeelte daarvan, inclusief ge-

bouwinstallaties. De EPC wordt berekend door

het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen

voor verwarming, ventilatie, warm water, verlich-

ting en koeling te delen door een genormeerd

verbruik.

Dit betekent dat een bouwwerk waarvan het

verliesoppervlak in relatie tot gebruiksoppervlak

gering is, een lage EP haalt, terwijl een woning

met veel verliesoppervlak een hoge EP heeft.

Compact bouwen wordt daarmee zinvol.

De EP-formule uit NEN 5128 luidt:

  Qpres;tot  EP

woon =

 330 × Ag; verw

 + 65 × Averl

 (3)

waarin:

EPwoon

  = energieprestatie van een woning of

woongebouw

Qpres;tot

= getalswaarde van het karakteristieke

energieverbruik in MJ

Ag;verw

  = getalswaarde van de totale verwarmde

gebruiksoppervlakte

Averl

  = getalswaarde van de totale verlies-

  oppervlakte

 Voor de bepaling van de EP zijn veel factoren van

belang. Voor de exacte berekening wordt verwe-

zen naar de desbetreffende normbladen.

Effecten op energieverbruik

Het voorgaande betekent dat de ontwerper bij

het ontwerpen van een nieuwe woning aandacht

moet besteden aan de volgende zaken om de

energieprestatie van het gebouw zo gunstig mo-

gelijk te maken:

•  indeling van de woning;

•  verliesoppervlak van de gevel in relatie tot het

gebruiksoppervlak;

•  situering van de woning ten opzichte van de

zon;

•  zonintreding;

• beschaduwing door belemmeringen of over-

stekken;

•  pakket warmte-isolatie;

•  luchtdoorlatendheid;

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 73/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 65

•  toepassing van energieverbruikende instal-

laties;

•  gebruik van zonnecollectoren;

•  toepassing van warmteterugwinning.

In de SBR Referentiedetails Woningbouw (uit-

gave 1999) zijn hiervoor voorbeeldberekeningen

opgenomen. Woningen die voldoen aan de EP-

eisen zijn over het algemeen voorzien van een

HR-ketel, HR++-glas en goed luchtdichte details.

Maatregelen om EP omlaag te brengen

Om een relatief lage energieprestatie te bewerk-

stelligen, kan de ontwerper een aantal maatrege-

len nemen. In de publicatie ‘Epc = 1,0 en lager in

de woningbouw’ (Novem) worden maatregelen

behandeld die in concrete woningbouwpro-

jecten zijn toegepast. Hierna worden deze kort

besproken:

1  zonering;

2  zonneboiler;

3  zonneboilercombi;

4 thermische isolatie;

5  serre;

6  zonne-energie;

7  warmtepomp;

8 warmteterugwinning;

9  energiezuinige ventilator;

10  korte warmwaterleidingen.

1 Zonering 

 Woningen waarvan de belangrijkste verblijfsge-

bieden op het zuiden zijn gericht, gebruiken in

het stookseizoen de invallende zonne-energie

voor verwarming. Het effect hiervan op de EPC-

waarde is aanzienlijk. Bij een glaspercentage van

30% van het gebruiksoppervlak en HR+-glas is

dat effect voor een tussenwoning 10%.

2 Zonneboiler 

Een standaardzonneboiler bestaat uit een collec-

tor van ongeveer 2,8 m2, een opslagvat van 100

liter, een circulatiepomp, een regeling en een

naverwarming door de cv-ketel. De besparing op

het energieverbruik leidt tot een verlaging van

de EPC van zo’n 0,07 tot 0,14. De collectoren

zijn toepasbaar bij een hellingshoek van 15° tot

70° en bij een oriëntatie vanaf het zuiden tot 60°

naar het oosten of het westen.

▶▶ Zonneboilers worden besproken in deel 6a

Installaties – Elektrotechnisch en sanitair ,

hoofdstuk 10

3 Zonneboilercombi 

Een zonneboilercombi voorziet niet alleen in een

deel van de warmtapwaterproductie, maar redu-

ceert ook het energieverbruik voor ruimteverwar-

ming. Hiervoor is een groter collectoroppervlak

gewenst (zo’n 5,6 m2). Een zonneboilercombi

kan de EPC verlagen met zo’n 0,25, afhankelijk

van het woningtype.

4 Thermische isolatie 

 Verbeteren van de thermische isolatie van vloer,

gevel en dak leidt tot vermindering van het ener-

gieverbruik voor ruimteverwarming. Nog meer

effect op de EPC heeft het toepassen van minder

warmtedoorlatende beglazing, zoals HR-, HR+-

en HR++-glas. Het EPC-effect van beter isolerend

glas is groter naarmate er meer glas aanwezig is.

5 Serre 

Een serre, mits gebruikt als onverwarmde buiten-

ruimte, kan de 4–EPC-vermindering geven van

0,2. Dit komt doordat een serre het warmtever-

lies door transmissie en wind vermindert. Om

oververhitting in de zomer te voorkomen moe-

ten zonwering en goede ventilatiemogelijkheden

aanwezig zijn.

6 Zonne-energie 

Zonnecellen, figuur 4.23, zetten zonne-energie

om in elektriciteit; deze kan direct in de woning

worden gebruikt of aan het openbare net wor-

den geleverd. De ontwerpvrijheden voor oriënta-

tie en hellingshoek zijn groter dan voor passieve

zonne-energie; op het zuidwesten of zuidoosten

geven zonnecellen nog 95% van de maximale

energieopbrengst. Een paneel met een opper-

vlakte van 3,2 m2 reduceert de EPC met gemid-

deld 0,07.

7 Warmtepomp

In plaats van een cv-ketel kan ook een warmte-

pomp worden toegepast. Voor de EPC-bereke-

ning is het rendement van individuele warmte-

pompen bepaald door gebruik te maken van de

gelijkwaardigheidsbepaling  (Bouwbesluit). Een

voorwaarde voor de plaatsing van een warmte-

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 74/246

  66

pomp is de aanwezigheid van een lagetempera-

tuurverwarmingssysteem. Bij de berekeningen

(zie Aanbevolen en geraadpleegde literatuur) is

uitgegaan van een systeem met een aanvoertem-

peratuur van maximaal 45 °C en een retourtem-

peratuur van 35 °C.

8 Warmteterugwinning 

Het EPC-effect van gebalanceerde ventilatie met

warmteterugwinning (wtw) en een traditionele

warmtewisselaar blijft in vele berekeningen ste-

ken op een verlaging van 0,10, ondanks de com-

binatie met een sterk verbeterde kierdichting.

Recent is er een nieuwe generatie warmteterug-

winapparatuur op de markt gebracht. Naast een

hoger terugwinrendement (90% in plaats van

65%) reduceren gelijkstroomventilatoren het

elektraverbruik tot ongeveer de helft. Per saldo is

het effect op de EPC spectaculair. Toepassing van

de traditionele wtw doet de EPC dalen van 1,18

naar 1,08. Toepassing van de nieuwe generatie

wtw doet de EPC dalen tot 0,95.

▶▶ Warmtepompen en warmteterugwinning

wordt besproken in deel 6b Installaties –

Werktuigbouwkundig en gas , hoofdstuk 12

9 Energiezuinige ventilator 

Om het elektriciteitsverbruik voor de mechanische

afzuiging van ventilatielucht te beperken, kan een

energiezuinige ventilator worden toegepast.

Uitgaande van een rendementsverbetering van

50% ten opzichte van de gangbare ventilatoren

levert dit een EPC-vermindering op van 0,02 tot

0,04.

10 Korte warmwaterleidingen

Installaties voor verwarming en tapwater staan

vaak op zolder. Hierdoor zijn de warmwaterlei-

dingen naar de keuken nogal lang, met als ge-

volg energieverlies en waterverspilling. Door de

installatie dichter bij de tappunten te plaatsen,

kunnen de leidingen (en dus de verliezen) aan-

zienlijk korter worden.

4.6 Zorgaspecten

Zorgaspecten spelen een toenemende rol in het

ontwerp, de voorbereiding en de uitvoering van

woningbouwprojecten.

Spreken we over ‘zorgaspecten’, dan bedoelen

we daarmee steeds een drietal begrippen:

1  zorg voor kwaliteit;

2  zorg voor arbeidsomstandigheden;

3  Zorg voor het milieu en duurzaam bouwen.

Elk van deze zorgaspecten kent zijn eisen, nor-

men en documenten. Per bouwmethode bestaan

er verschillen in de specifieke uitwerking van de

verschillende zorgaspecten. In de hoofdstukken

waarin de bouwmethoden worden behandeld,

komt elk van deze aspecten integraal aan de

orde. Dat wil zeggen: per bouwmethode wordt

aangegeven op welke wijze de verschillende

zorgaspecten een rol spelen in ontwerp, voorbe-

reiding en uitvoering. Zie daarvoor hoofdstuk 6

Stapelbouw , 7 Gietbouw , 8 Montagebouw prefab-

beton en 9 Montagebouw houtskeletbouw in dit

boek.

4.6.1 Kwaliteitszorg

Er zijn legio definities van het begrip kwaliteit.

Eén van de kortere definities luidt als volgt:

‘Kwaliteit leveren is datgene leveren wat is overeen-

gekomen’ .

Het uiteindelijke doel van kwaliteitszorg in de

bouw is dat de opdrachtgever van het bouwpro-

ject kwaliteit krijgt geleverd. Het project voldoet

dan aan de (geformuleerde) behoeften en de

daaruit voortvloeiende eisen en verwachtingen.

Figuur 4.23 Zonnecellen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 75/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 67

Het eindproduct, het bouwwerk, komt tot stand

door de inbreng van meerdere participanten.

Men zou kunnen zeggen dat de eindkwaliteit

gelijk is aan de som van de kwaliteit der delen.

Iedere participant moet zijn eigen bedrijfsproces

goed beheersen.

Om kwaliteit te kunnen leveren moeten de be-

trokken participanten vertrouwen hebben in hun

wederkerige prestaties, doelmatig samenwerken

en de verlangde prijs/prestatie deugdelijk over-

eenkomen. Zie ook hoofdstuk 3 in dit boek.

4.6.2 Arbo-zorg

De eerste veiligheids- en arbeidswetgevingen

stammen van rond de jaren 1900:

•  1874: de kinderarbeidswetgeving;

•  1889: arbeidswetgeving voor jeugdigen;

•  1895: de eerste Veiligheidswet.

Daarna zijn er veel wetten op het gebied van

veiligheid tot stand gekomen. De Arbeidsomstan-

dighedenwet 1994 geeft regels voor veiligheid,

gezondheid en welzijn bij de arbeid. Hoofdregel

van de wet is dat het werk aangepast moet zijn

aan de mens en niet de mens aan het werk.

Bij de genoemde wetgevingen lag de verant-

woordelijkheid voor arbeidsomstandigheden in

hoofdzaak bij de werkgever. Nu is de werknemer

een actief participerende partij bij het bereiken

van goede arbeidsomstandigheden. Beide par-

tijen, zowel de werkgever als de werknemer, zijn

nu verplicht tot samenwerking en tot overleg

voeren.

Naast de Arbeidsomstandighedenwet gelden

voor de bouw nog extra bepalingen. Een bouw-

vakker heeft een lichamelijk zwaar beroep en

staat doorgaans onder een hoge werkdruk.

Bovendien is de bouwnijverheid een bedrijfstak

waar werknemers worden blootgesteld aan rela-

tief grote risico’s. Fysieke belasting en arbeidson-

gevallen veroorzaken een hoog ziekteverzuim en

veel arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet alleen

voor Nederland, maar voor geheel Europa en

eigenlijk wereldwijd.

Enkele Europese gegevens (eind jaren negentig):

•  circa 8% van de werknemers in de Europese

Unie werkt in de bouw;

•  de kans op een ongeval met niet-dodelijke

afloop is voor werknemers in de bouw tweemaal

zo groot als voor de gemiddelde werknemer in

andere sectoren;

•  in de bouw vinden jaarlijks tweemaal zo veel

dodelijke bedrijfsongevallen plaats als in andere

sectoren;

•  in 1999 waren circa 7% van de werknemers in

de bouw betrokken bij een ongeval dat tot mini-

maal drie dagen arbeidsverzuim heeft geleid.

Op Europees niveau is gestreefd naar een drasti-

sche verbetering van de arbeidsomstandigheden.

 Aangenomen Europese richtlijnen moeten binnen

een gegeven termijn in de nationale wetgevingen

worden geïmplementeerd. De Kader-richtlijn Vei-

ligheid en Gezondheid op het werk  heeft geleid tot

wijziging van de Arbowet. De Richtlijn Tijdelijke en

Mobiele Bouwplaatsen heeft geleid tot het Bouw-

procesbesluit Arbeidsomstandighedenwet . In 1997

is het Bouwprocesbesluit vervangen door het

Arbeidsomstandighedenbesluit.

In het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn minder

detailvoorschriften opgenomen dan in het Bouw-

procesbesluit en is bijzondere aandacht besteed

aan een heldere, systematische indeling en een

goede onderlinge afstemming van de voorschrif-

ten.

4.6.2.a Arbeidsomstandighedenbesluit

Ieder bouwwerk begint met het initiatief van

een opdrachtgever tot bouwen. Keuzen in de

ontwerpfase hebben consequenties voor de

arbeidsomstandigheden in de uitvoeringsfase.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht alle

partijen die bij een bouwproject betrokken zijn

(opdrachtgever, ontwerpende partij, uitvoerende

partij en zelfstandig werkende) in alle fasen van

het bouwproces rekening te houden met de

arbeidsomstandigheden op de bouwplaats.

Hierdoor ontstaat een keten van verantwoorde-

lijkheden en verplichtingen die een preventieve

aanpak van de Arbo-zorg op de bouwplaats

moeten waarborgen.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt voor

alle bouwwerken. Afhankelijk van de aard en

omvang van het project zijn één of meerdere

verplichtingen van toepassing:

•  het aantal werkgevers op de bouwplaats

(1 aannemer; 2 of meer aannemers);

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 76/246

  68

•  de omvang van het werk (< 500 mandagen;

> 500 mandagen);

•  werken met bijzondere risico’s. Gevaren van

bijzondere risico’s zijn onder andere: bedelving,

beklemming, vallen (van grotere hoogten),

blootstelling aan bepaalde chemische en bio-

logische stoffen, verplaatsen van zware elemen-

ten.

Verplichtingen Arbeidsomstandig-

hedenbesluit

 Verplichtingen die van toepassing kunnen zijn,

zijn:

•  de opdrachtgever moet voor de aanvang van

de werkzaamheden het werk melden aan de

 Arbeidsinspectie van de regio waarbinnen het

werk wordt gerealiseerd;

•  de opdrachtgever moet een coördinator aan-

stellen, zowel voor de ontwerpfase als voor de

uitvoeringsfase. In de praktijk kunnen dit ook

twee afzonderlijke coördinatoren zijn;

•  de coördinator (voor de ontwerpfase) moet

een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V- en

G-plan) opstellen. Het V- en G-plan maakt deel

uit van het bestek;

•  de coördinator (voor de ontwerpfase) moet

een V- en G-dossier opstellen. Indien twee

coördinatoren worden aangesteld, moet de

coördinator van de ontwerpfase het V- en G-

dossier overdragen aan de coördinator van de

uitvoeringsfase;

•  de coördinator (in de uitvoeringsfase) coör-

dineert het overleg tussen werkgevers en werk-

nemers en zelfstandig werkenden zodanig

dat Arbo-voorzieningen en -maatregelen op een

samenhangende wijze worden toegepast.

De relatie tussen aard en omvang van het

werk en de verplichtingen volgens het Arbeids-

omstandighedenbesluit zijn aangegeven in

 figuur 4.24.

▶▶ Het V- en G-plan met de doelstellingen,

Arbo-risico’s, Arbo-maatregelen en Arbo-

instanties worden uitgebreid behandeld in

deel 12b Uitvoering – Organisatie ’, hoofdstuk 6

Arbeidsfunctie van de bouwplaats 

Voorlichtingspublicaties

Op het gebied van veilig en gezond werken is

een groot aantal publicaties uitgebracht. Door

de Europese Unie zijn nadere richtlijnen vastge-

steld. Bij de Stichting ARBOUW zijn op verzoek

voorlichtingspublicaties verkrijgbaar.

Figuur 4.24 Relatie tussen enerzijds aard en omvang van het werken en anderzijds de verplichtingen volgens het Arbeidsom-

standighedenbesluit

Aard en omvang Melden Coördinator V- en G-plan V- en G-dossier 

1 werkgever 

< 500 mandagen nee nee nee nee

> 500 mandagen ja ja nee nee

Bijzondere risico’s

< 500 mandagen nee ja nee nee

Bijzondere risico’s

> 500 mandagen ja ja nee nee

2 of meer werkgevers

< 500 mandagen nee ja ja ja

> 500 mandagen ja ja ja ja

Bijzondere risico’s

< 500 mandagen nee ja ja ja

Bijzondere risico’s

> 500 mandagen ja ja ja ja

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 77/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 69

Veilig en gezond werken in de bouw

Er zijn tientallen aandachtspunten die werken

in de bouw veiliger en gezonder moeten ma-

ken. We noemen hier de volgende aandachts-

punten:

1  met betrekking tot persoonlijke bescher-

mingsmiddelen;

2  met betrekking tot collectieve (bescher-

mende) voorzieningen.

1 Persoonlijke beschermingsmiddelen

Voetbescherming 

 Veiligheidsschoenen en laarzen hebben een

stalen binnenzool en neus die de voeten be-

schermen tegen beknellingen, zware vallende

voorwerpen en tegen het trappen in scherpe

voorwerpen.

Hoofdbescherming 

Om ongelukken door vallende voorwerpen en

stoten te voorkomen, moet op de bouwplaats

een helm worden gedragen.

Valbescherming 

 Als een collectieve valbescherming niet tot

de mogelijkheden behoort, is een verankerde

persoonlijke valbescherming noodzakelijk.

Gehoorbescherming 

Beschadiging van het gehoor is onherstelbaar.

‘Wennen aan lawaai’ houdt in dat men steeds

dover wordt. Er zijn wettelijke bepalingen die

moeten voorkomen dat werknemers aan een

te hoog geluidsniveau worden blootgesteld.

Adembescherming 

 Adembescherming is noodzakelijk bij bloot-

stelling aan schadelijke stoffen als vezels, dam-

pen of gassen. Er zijn verschillende soorten

maskers waarin diverse filters kunnen worden

geplaatst.

Oogbescherming 

Een veiligheidsbril dient ter bescherming

tegen stof, wegvliegende splinters, vonken

en bijtende stoffen.

Handbescherming 

Handletsel is het grootste euvel bij werknemers

in de bouw. Goede werkhandschoenen geven

bescherming tegen huidaandoeningen, schaaf-

wonden, steek- en snijwonden. Naar gelang

de werkzaamheden zijn er verschillende typen

werkhandschoenen: handschoenen met snij-

weerstand, vloeistofdichte handschoenen en

onder andere isolerende handschoenen.

Beschermende kleding 

Er is beschermende kleding voor verschillende

situaties: tegen weersinvloeden, voor het werken

met gevaarlijke stoffen en onder andere nauwer

sluitende kleding indien gewerkt wordt met

gereedschap met bewegende delen, zoals een

motorkettingzaag.

2 Collectieve (beschermende) voorzieningen

Orde op de bouwplaats 

Orde op de bouwplaats en de werkplek voor-

komt struikelen, in scherpe voorwerpen stappen

en dergelijke. Houd de werkplek netjes, sla ma-

terialen ordelijk op, ruim afval op, houd door-

en toegangen vrij.

Beveiliging wand- en vloeropeningen

 Waar op vloeren wordt gewerkt, moeten wand-

en vloeropeningen worden beveiligd.

Ladders 

Ladders moeten in goede staat zijn, in de

juiste helling staan, verankerd zijn tegen weg-

glijden of omvallen.

Steigers 

Steigers moeten stevig zijn en stabiel, steiger-

vloeren moeten geheel zijn dichtgelegd en

voorzien zijn van een kantplank. Een en ander

dient gecontroleerd te worden, figuur 4.25.

Bouwliften

Bouwliften mogen niet worden gebruikt voor

personenvervoer of als klimvoorziening, niet

vanaf het platform bedienbaar zijn en niet wor-

den bediend door personen onder de 18 jaar.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 78/246

  70

Opdrachtgever ........................................................ Project nr. .................................................................

Locatie .................................................................... Geplaatst bij / nr. ......................................................

Montagedatum ....................................................... Monteur ...................................................................

 Afmetingen ............................... Type ○ 0,75 kN/m2  ○ 2,00 kN/m2 ○ 2,50 kN/m2  ○ Speciaal

Constructie  ja nee n.v.t.

1 Voetplaten en/of spindels juist onderstopt ○ ○ ○

2 Schoren voldoende en juist geplaatst ○ ○ ○

3 Werkvloeren volledig afgewerkt en dichtgelegd ○ ○ ○

4 Dubbele leuningen en kantplanken juist aangebracht ○ ○ ○

5 Schrikvloeren geplaatst op max. 2,5 m onder de werkvloer ○ ○ ○

6 Verankering juist aangebracht ○ ○ ○

7 Is de aardig aangebracht ○ ○ ○

8 Netten op de juiste manier aangebracht ○ ○ ○

Toegang

1 Ladders juist aangebracht en voorzien van borging ○ ○ ○

2 Steekt de ladder 1 m boven de overstapplaats ○ ○ ○

3 Tussenbordessen aangebracht ○ ○ ○

4 Scaff-tag aangebracht en juist afgetekend ○ ○ ○

Technisch Dagelijks door voorman

Naam Datum Paraaf Datum Paraaf Datum Paraaf 

Functioneel

Naam Datum Paraaf 

Gebruiker 

Naam Datum Paraaf 

Steiger tijdelijk buiten bedrijf gesteld

1 Reden ....................................................................................................................... Datum ....................

  Datum in gebruik ..................................................... Naam .................................... Paraaf .....................

2 Reden ....................................................................................................................... Datum ....................

  Datum in gebruik .................................................... Naam .................................... Paraaf .....................

  Datum demontage .......................................................

Figuur 4.25 Steigerinspectieformulier Bron: Dutch Steigers bv 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 79/246

  4 FUNCTIONELE EISEN EN PRESTATIE-EISEN 71

Hijskranen

Ten aanzien van hijskranen zijn wettelijke

voorschriften vastgesteld. Hijskranen moeten

onderzocht en beproefd worden door een

door de overheid erkend instituut. Bij elke

kraan moet een aantal gewaarmerkte docu-

menten aanwezig zijn. Daarnaast worden

nadere eisen gesteld aan de kraanbaan van

torenkranen of aan de opstelling van mobiele

kranen. Personen die een kraan bedienen

moeten 18 jaar of ouder zijn en moeten in het

algemeen beschikken over een geldig hijs-

bewijs.

 Wind kan invloed hebben op de stabiliteit

van de kraan. De kraan mag doorwerken tot

de windsnelheid die in de sterkte- en stabi-

liteitsberekening is aangegeven (meestal is

dat windkracht 6 of 7). Deze windsnelheid is

aangegeven op de hijstabel die bij de kraan

aanwezig behoort te zijn.

4.6.3 Milieuzorg en duurzaam bouwen

Milieuwetgeving vindt zijn oorsprong in de Hin-

derwet  die dateert uit de vorige eeuw. De bedoe-

ling van deze wet was het beperken van gevaar,

schade en hinder van een inrichting op haar

omgeving. In de afgelopen decennia is de

milieuwetgeving sterk aan verandering onder-

hevig geweest en belangrijk in omvang toege-

nomen. De belangrijkste milieuwetten zijn thans:

• Wet milieubeheer;

•  Wet inzake de luchtverontreiniging;

• Wet geluidhinder;

• Wet bodembescherming;

•  Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Deze ‘sectoraal opgebouwde’ wetgeving gaat in

het algemeen uit van een verbod op milieu-

bedreigende handelingen, waarvan door middel

van een vergunning, vrijstelling of ontheffing kan

worden afgeweken. Indien een afwijking wordt

toegestaan, kunnen door de overheid daaraan

nadere voorwaarden worden gesteld bijvoor-

beeld met betrekking tot kwaliteitsnormen, emis-

sienormen en/of grenswaarden voor bepaalde

verontreinigende handelingen.

 Aan de hand van het Bouwbesluit worden aan

gebouwen prestatie-eisen gesteld uit een oog-

punt van gezondheid en energiezuinigheid. Deze

eisen kunnen ook tot de milieuwetgeving wor-

den gerekend. Met betrekking tot samenstelling

of eigenschappen van materialen en/of produc-

ten voert de overheid een stimuleringsbeleid.

Nationaal Pakket Woningbouw

Sinds 1990 overleggen de overheid en de be-

drijfstak Bouw in het Milieuberaad Bouw  (MBB )

over de uitvoering van de acties uit het Nationaal

Milieubeleidsplan. De ‘Beleidsverklaring Milieutaak-

stellingen Bouw 1995’  omvat een aantal concrete

taakstellingen. Desondanks is het niet eenvou-

dig om taakstellingen om te zetten in concrete

maatregelen. Er waren vanuit verschillende

achtergronden reeds een aantal handboeken en

lijstwerken inzake milieuzorg en duurzaam bou-

wen uitgekomen. Om daar een breder draagvlak

aan te geven is op initiatief van de bouwbranche

door SBR het Nationaal Pakket Woningbouw 1996 

(NPW) uitgebracht. De uitwerking voor andere

bouwsectoren volgt nog. Het NPW bevat circa

150 voorkeursaanwijzingen die gericht zijn op

duurzaam bouwen. Er wordt onderscheid ge-

maakt tussen twee categorieën:

1  vaste maatregelen: deze kunnen, ongeacht

de specifieke context van het project, standaard

worden toegepast;

2  variabele maatregelen: dit zijn maatregelen

waarvan toepassing niet altijd mogelijk is, bij-

voorbeeld in verband met hoge kosten, locatie-

afhankelijkheid, logistieke problematiek enzo-

voort.

De omschreven maatregelen zijn telkens in een

vijftal thema’s ondergebracht:

1  classificatie;

2  milieuwinst;

3  aandachtspunten bij toepassing;

4  kosteneffect;

5  literatuur.

Maatregelen die reeds wettelijk zijn voorgeschre-

ven, zijn niet in het pakket opgenomen, behalve

die aanwijzingen waarin een hoger niveau wordt

aanbevolen dan oorspronkelijk is voorgeschre-

ven.

De gegevens van het NPW zijn vooralsnog zeer

indicatief. Er kan geenszins van een ‘milieupres-

tatienorm’ worden gesproken. Het is dan ook

niet mogelijk om de verschillende bouwmetho-

den op deze zaken goed te vergelijken.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 80/246

  72

Het NPW heeft een stimulerend karakter; als zo-

danig is het een belangrijk communicatiemiddel,

maar het is geen meetinstrument.

Met dit als achtergrond zijn de relevante milieu-

aspecten per bouwmethode in de verdere hoofd-

stukken in dit boek behandeld.

▶▶ Het Nationaal Pakket Woningbouw en de

toepassing daarvan wordt behandeld in deel 7

Bouwmethodiek , hoofdstuk 5 Duurzaam Bouwen

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1 Arbobesluit voor de Bouw. SDU, 1999.

2 Epc = 1 en lager in de woningbouw . Novem,

Sittard, 1997.

3 Glas en thermische isolatie. Nederlandse Glas-

bond, Gouda, 1997.

4  Nationaal Pakket duurzaam bouwen Woning-

bouw, nieuwbouw, Stichting Bouwresearch,

Rotterdam, 2003.

5 Referentiedetails Woningbouw . SBR, Rotterdam,

2003.

6 Standaardregelingen in de bouw. VNG, Den

Haag.

Normen

NEN 1775 Bepaling van de bijdrage tot brand-

voortplanting van vloeren

NEN 2057 Daglichtopeningen van gebouwen –

Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte

van een ruimte 

NEN 2580 Oppervlakten en inhouden van gebou-

wen – Termen, definities en bepalingsmethoden

NEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalings-

methoden

NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen

– Bepalingsmethode 

NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalings-

methoden voor de grootheden voor luchtgeluid-

isolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van

scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt

door installaties 

NEN 5087I nbraakveiligheid van woningen –

Bereikbaarheid van gevelelementen: deuren, ramen

en kozijnen

NEN 5096 Inbraakwerendheid – Gevelelementen

met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen –

Eisen, classificatie en beproevingsmethoden

NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en

woongebouwen – Bepalingsmethode 

NEN 6069 Experimentele bepaling van de brand-

werendheid van bouwdelen

NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van

bouwmaterialen

NEN 6066 Bepaling van de rookproduktie bij

brand van bouwmateriaal (combinaties)

NEN 6071 Rekenkundige bepaling van de brand-

werendheid van bouwdelen – Betonconstructies 

NEN 6075 Bepaling van de weerstand tegen rook-

doorgang tussen ruimten

NEN 6090 Bepaling van de vuurbelasting 

NEN 6700 Technische grondslagen voor  bouwcon-

structies – TGB 1990 – Algemene basiseisen

NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwcon-

structies – TGB 1990 – Belastingen en vervormin-

gen

NEN 6710 T echnische grondslagen voor bouw-

constructies – TGB 1990 – Aluminiumconstructies

– Basiseisen en eenvoudige basisrekenregels voor

overwegend statisch belaste constructies 

NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 – Con-

structieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)

NEN 6760 T echnische grondslagen voor bouw-

constructies – TGB 1990 – Houtconstructies –

Basiseisen – Eisen en bepalingsmethoden

NPR 2652 Vochtwering in gebouwen – Wering van

vocht van buiten – Wering van vocht van binnen

– Voorbeelden van bouwkundige details 

NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen – Voor-

beelden van wanden en vloeren in steenachtige

draagconstructies 

NPR 5129 Energieprestatie van woonfuncties en

woongebouwen – Rekenprogramma (EPW) met

handboek 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 81/246

  5Keuzeaspecten bouwmethoden

en processen bij het bouwen

ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar 

De bouwsector is fors in beweging. Sterker dan vroeger staat klant-

gericht denken en werken centraal. Innovatie en automatisering

moeten ertoe leiden dat de kosten flink omlaag gaan.

De vele keuzemogelijkheden en de diverse belanghebbenden makeneen keuze voor een bouwmethode niet eenvoudig. Een verkeerde

keuze doet de kostenbesparing teniet. Een goede keuze steunt op een

samenspel van betrokken partijen. Vervolgens moet een professionele

interne bedrijfsvoering garant staan voor een kwalitatief hoogstaande

uitvoering.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 82/246

  74

Inleiding

 Van de vier bouwmethoden voor het (seriematig)

bouwen van woningen: stapelbouw, gietbouw,

montagebouw prefab beton en montagebouw

houtskeletbouw, is het dikwijls niet duidelijk

waarom voor één van deze vier wordt gekozen.

De keuze voor een methode is onder meer af-

hankelijk van de wensen van de opdrachtgever,

de eisen van het ontwerp en de financiële mo-

gelijkheden. Voor de opdrachtgever is vooral

het rendement van zijn investering belangrijk.

Projectontwikkelaars gebruiken vaak aannemers

die zich via standaard bouwmethoden gespeci-

aliseerd hebben in woningbouw en zo de vaart

in de productie kunnen houden. Gemeenten

kennen soms voorschriften die sturend zijn

voor een bepaalde bouwmethode. De fysieke

omgeving waarin wordt gebouwd legt dikwijls

beperkingen op, net zoals aan- en afvoerwegen

en overige infrastructuur. Dat alles gevoegd bij

het feit dat bouwen nog steeds een toenemende

industrialisatie kent en dat het aanscherpen van

de milieuvoorschriften bouwers dwingt tot in-

novatief bouwen en aanbesteden, maakt dat het

keuzeproces ingewikkeld is en zorgvuldig moet

worden bekeken.

5.1 Keuzeproces

Bouwen begint met ontwerpen. De ontwerper

moet inzicht hebben in de mogelijkheden en de

beperkingen van bepaalde bouwmethoden. Zijn

ontwerp moet hij daarop aanpassen. Als de stabi-

liteitsvoorziening in een woningplattegrond bij-

voorbeeld als een dwarswand op de bouwmuur

is ontworpen, vraagt dat om een bouwmethode

die dat mogelijk maakt. Montagebouw ligt dan

eerder voor de hand dan gietbouw. Gietbouw

vraagt veel ruimte op de bouwplaats om met

tunnels te manoeuvreren en bij montagebouw

moet er veel ruimte zijn voor de aanvoer van

prefab-elementen en de bouwkraan die deze ele-

menten verplaatst. Zo kunnen de specifieke eisen

van het ontwerp op het gebied van stabiliteit in

combinatie met omgevingsfactoren de keuze

voor een bouwmethode sturen.

 Voor het uiteindelijke beeld van de woningen

maakt het niet zo veel verschil welke bouw-

methode wordt toegepast. Het jaarlijkse onder-

houd dat voor rekening van de opdrachtgever

komt is een belangrijker factor in het afwegings-

proces dan de kosten voor het casco. De aan- en

omkleding van het casco maakt het verschil in

prijs uit, met daarnaast natuurlijk de hoeveel-

heid te bouwen woningen. De kosten per casco

dalen naarmate het aantal te bouwen casco’s

toeneemt. Elk van de in dit boek beschreven

bouwmethoden is geschikt voor het bouwen

van 1 tot en met 200 woningen. Vooral giet- en

montagebouw lenen zich door de verbeterde

technieken steeds beter voor projecten van een

kleinere omvang (25 tot 30 woningen). Met het

oog op een optimale keuze voor een bouwme-

thode verdient het aanbeveling om van meet af

aan in bouwteamverband op te treden.

Het belang van een goede keuze en van milieu-

technisch verantwoord en duurzaam bouwen

vraagt om innovatieve aanbestedingsvormen.

Daarbij is ook de aannemer al bij het ontwerp-

proces betrokken en kan daar zijn specifieke des-

kundigheid inbrengen.

In figuur 5.1 staan de keuzeaspecten voor bouw-

methoden, gezien vanuit het productieproces,

samengevat.

5.2 Processen bij het bouwen

Zodra een bepaalde bouwmethode is geko-

zen, moet de bouwondernemer hiermee op de

bouwplaats efficiënt omgaan. Bouwen is bij uit-

stek een proces waarbij deelhandelingen naad-

loos op elkaar moeten aansluiten en samenwer-

king tussen disciplines een strakke afstemming

vergt. Het is een proces dat moet worden geleid,

een proces van het beheersen van goederen-

stromen en informatiestromen die noodzakelijk

zijn voor een gunstig bedrijfsresultaat en een

optimale kwaliteit van product en proces. Deze

inspanningen moeten gericht zijn op het beheer-

sen van de complete bedrijfsvoering door het

beheersen van bedrijfsprocessen. Het bestrijden

van faalkosten is niet voor niets een belangrijk

thema voor de bouwwereld.

De aandacht moet zich niet beperken tot het

product, tot de uitvoeringsprocessen, geken-

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 83/246

  5 KEUZEASPECTEN BOUWMETHODEN EN PROCESSEN BIJ HET BOUWEN 75

Projectmanagement  = sturen op het resultaat

van het proces 

Procesmanagement  = sturen op de activiteiten

van het proces 

Figuur 5.2 Projectmanagement versus procesmanagement

merkt door projectmanagement . Er moet aan-

dacht zijn voor zowel product als proces. Het

accent moet liggen op procesmanagement , op de

relevante processtappen, waarbij het resultaat,

de uitvoering, impliciet meegaat, figuur 5.2.

Keuzeaspecten Stapelbouw Gietbouw Montagebouw Montagebouw

  prefab beton houtskeletbouw

Manuren op de Veel Meer dan Weinig Weinig

bouwplaats stapelbouw

 Voorbereidingstijd Kort Langer dan bij Lang Lang

voor productie stapelbouw

Uitvoeringstijd Lang Korter dan Erg kort Erg kort

op de bouwplaats stapelbouw

 Weersgevoelige Lijmen van blokken Transport bekisting Transport elementen Transport elementen

activiteit en elementen door bouwkraan door bouwkraan door bouwkraan

  (wind) (wind) (wind)

Materieelinzet Elementensteller, Zware bouwkraan Zware bouwkraan Lichtere bouwkraan

  bouwkraan (bekisting) (elementen van (hsb-elementen)

  prefab beton)

 Accenten Steigerwerk, Steigerwerk, Zware Lichtere

 Arbo-zorg tilgewichten werktempo transporten transporten

 Accenten Afval van blokken, afval door stort-

milieuzorg: afval stenen en overschotten

  elementen

Logistieke Veelsoortig, maar Inzet tunnel- Fabricage, afroep, Fabricage, afroep

aspecten eenvoudig bekisting levering en levering en

  is maatgevend transport zijn transport zijn

  maatgevend maatgevend

Cascogebonden Naderhand en Instorten tijdens Instorten tijdens Ter plaatse op

voorzieningen ter plaatse productie op productie in bouwplaats

  de bouwplaats de fabriek en/of in fabriek

Figuur 5.1 Keuzeaspecten bouwmethoden, gezien vanuit het productieproces

Manuren in de Weinig

 fabriek

Geen Veel Veel

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 84/246

  76

5.2.1 Processtappen van een bouwonder-

neming

Het beoordelen van de projectresultaten naar

de verschillende processen wordt in uitgewerkt

in figuur 5.3. De dominante indicatoren voor de

processen zijn:

•  planning (tijdigheid van de afloop van het

proces conform opgestelde projectplanning);

•  uren ( besteding van de uren op het project);

•  inkoopwinst (aankoop/uitbesteding onder het

geplande budget).

Projectsturing

De projectleider stuurt horizontaal per project en

door alle processen heen, want daarvoor is hij

immers verantwoordelijk. In samenwerking met

de afdelingsmanagers managet hij het project

op basis van planning en doorlooptijd, geboekte

uren, kosten, inkoopwinst en opleverpunten.

De directie/kwaliteitsmanagers en afdelingshoof-

den dienen meer verticaal te kijken naar de pres-

tatie van de verschillende bedrijfsprocessen over

de verschillende projecten. De procesresultaten

dienen te worden geanalyseerd op mogelijke

verbeteringen in (de schakels) van de processen.

5.2.2 Proceskwaliteit

Bij proceskwaliteit gaat het om het gehele

voortbrengingsproces dat tot de producten (en

diensten) leidt. Door daar per kritische schakel in

het proces normen voor te stellen én deze vast

te leggen in procedures en instructies evenals te

controleren in welke mate ieder zich aan deze

normen/afspraken houdt, kan men het procesre-

sultaat van te voren sturen! De aandacht dient te

gaan naar de kritische aspecten van het proces:

•  planning/voortgang;

•  beschikbare uren ten opzichte van gebruikte

uren;

•  gebruikte calculatienormen;

•  validatie van markteisen en wensen;

•  contractbeoordeling/risicobeheersing;

•  beoordeling van bouwvergunning(en);

•  uitvoeringsbeoordeling van het ontwerp en

de calculatie;

•  informatiebehoefteschema’s;

•  bouwvolgorde/leverantievolgorde;

•  capaciteitsplanning van leveranciers;

•  capaciteitsbezetting uitvoering.

Bij het verbeteren is het belangrijk om enerzijds

de processen te beheersen, maar anderzijds uit-

voeringsproblemen te herleiden naar de feitelijke

oorzaak. Fouten van voorgaande processen

komen pas tot uitdrukking tijdens het uitvoe-

ringsproces. Dáár ligt dus de informatie voor

het oprapen om de processen te verbeteren,

 figuur 5.4.

5.2.3 Procesanalyse

Bij het maken van een procesanalyse op verbete-

ringen is het zaak om de procesresultaten op de

juiste wijze en in de juiste volgorde te analyseren.

De aanbevolen analyseervolgorde is:

1  Is het proces gevolgd conform de proces-

beschrijving (procedure)? (Werken we volgens

afspraak?)

2  Is de betreffende procesbeschrijving wel actu-

eel? (Kloppen de afspraken nog wel?)

3  Zijn er voldoende mensen beschikbaar?

(Hebben we genoeg mensen beschikbaar?)

Figuur 5.3 Beoordeling projectresultaten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 85/246

  5 KEUZEASPECTEN BOUWMETHODEN EN PROCESSEN BIJ HET BOUWEN 77

4  Is de vereiste infrastructuur beschikbaar?

(Hebben we de juiste spullen?)

5  Is de competentie van de medewerkers

voldoende? (Is er voldoende kennis en ervaring

beschikbaar bij de medewerkers?)

6  Is de motivatie van de medewerkers vol-

doende? (Willen de medewerkers het ook goed

doen?)

In figuur 5.5 (op de volgende bladzijde) is een

aantal voorbeelden gegeven van indicatoren

gericht op de input en output van de individuele

processen van het bouwbedrijf.

Figuur 5.5 is niet compleet. Deze geeft alleen

een aantal aandachtspunten op basis waarvan

een bedrijf daadwerkelijk de processen kan gaan

meten en verbeteren. Wat een bouwbedrijf pre-

cies gaat meten is afhankelijk van de situatie van

het bedrijf, de kritische processen en de mate

van excellentie die al aanwezig is. Sommige

bouwbedrijven moeten helemaal bij het begin

beginnen, andere hoeven slechts een aantal

accenten te verleggen. Bij de aansturing van

deze processen is een geautomatiseerd informa-

tiecircuit onontbeerlijk.

Figuur 5.4 Fouten in voorgaande processen komen pas tot uitdrukking in het uitvoeringsproces

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 86/246

  78

  Input Proces Output

1 • Validatie marktgegevens Projectontwikkeling  •  Time to market

  • Tijdigheid (planning)

  • Gebruikte manuren

  •  Kosten

2 • Aantal aanvragen Opstellen calculatie • Tijdigheid (planning)

  •  Totale omzet aanvragen • % gescoorde omzet

  • Actuele calculatienormen • Compleetheid calculatie

  • Kwaliteit aanvragen/bestekken • Beoordeelde bouwmethode

  • Gebruikte manuren

3 •  Inschrijfstaat Opstellen contract • % korting

  •  Wijzigingen in opdracht • Contractrisico’s

4 • Compleetheid projectinformatie Opstellen projectplanning  • Tijdigheid (planning)

  •  Verificatie door uitvoering

5 •  Tekeningen leveranciers Uitvoeren werkvoorbereiding  • Tijdigheid (planning)

  • Gebruikte manuren

  • Tijdigheid aanvragen

naar inkoop

  • Tijdigheid beoordeling

tekeningen

  • Inhoudelijke beoordeling

tekeningen (fouten)

6 •  Inkoopschema Inkopen en uitbesteden • Realisatie inkoopschema

  • Gekwalificeerde onderaannemers • % inkoopwinst

  • Gekwalificeerde leveranciers • Gebruikte manuren

7 • Uitvoeringsplanning Uitvoeren bouwproject • Planning (tijdigheid)

  • Capaciteitsplanning • Gebruikte manuren

  •  Projectplan •  Kosten

  • Aantal afwijkingen

  • Aantal verbetervoorstellen

  • Actualiteit prognose

8 •  Vooropleveringspunten Opleveren bouwproject  • Aantal opleveringspunten

9 •  Aantal meldingen nazorg  Afhandelen nazorg  • Kosten nazorg

  •  Afhandelingstijd

Figuur 5.5  Voorbeelden van procesmetingen in het bouwproces

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 87/246

  6Stapelbouw

ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar 

Men zou kunnen zeggen dat de benaming van een bouwmethode

voortkomt uit de verwerkingsvorm van de bouwmaterialen en pro-

ducten die worden gebruikt voor de hoofddraagstructuur (casco) en

vooral daarvan het opgaande werk. Met andere woorden: de wijzewaarop de productiemiddelen (materiaal, materieel en arbeid) wor-

den ingezet, bepaalt de naamgeving van een bouwmethode.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 88/246

  80

6.1 Typering stapelbouw

Een stapelbouwcasco bestaat uit op elkaar gesta-

pelde stenen, blokken of (niet-verdiepingshoge)

elementen die aan elkaar worden gemetseld

of gelijmd. Tussen het eigenlijke casco en de

 fundering (onderbouw) komt in het algemeen

een overgangsconstructie voor – de begane-

grondvloer – die dient als basis voor de opbouw

van het casco. De scheiding tussen binnen- en

buitenklimaat is de schil (omhulling) van het ge-

bouw, bestaande uit gevels en dak. Onderbouw ,

gevels en dak kunnen in principe onafhankelijk

van de bouwmethode van het casco op iedere

noodzakelijk geachte of gewenste wijze worden

uitgevoerd. Bij de keuze voor stapelbouw als

bouwmethode dient men rekening te houden

met voldoende ruimte voor de woningblokken.

Een zware bouwkraan moet er goed kunnen ma-

noeuvreren en de aanvoer van (prefab-)elemen-

ten vraagt om voldoende aanvoerruimte.

De nadere knooppuntdetaillering van stapel-

bouw is uitgewerkt in paragraaf 6.5 Detaillering

afbouw stapelbouwcasco’s .

6.1.1 Kenmerken stapelbouw

De belangrijkste kenmerken van stapelbouw zijn:

•  enkelvoudige woningscheidende wanden of

ankerloze woningscheidende spouwwanden met

zware spouwbladen;

•  uitvoering in stenen, blokken of elementen ; 

stenen en blokken worden over het algemeen

gemetseld, elementen worden gelijmd;

•  veel naden in wandvlak en ter plaatse van

aansluitingen;

•  verdiepingsvloeren: over het algemeen sys-

teemvloeren van het type bekistingsplaatvloer

(breedplaatvloer) of kanaalplaatvloer, soms in

het werk gestorte betonvloeren;

•  door kleinere bouwdelen is een grotere vari-

atie in maatvoering gemakkelijker op te vangen.

6.1.2 Materialen stapelbouw

Stapelbouw wordt voornamelijk toegepast bij

laagbouw eengezinswoningen en middelhoge

meergezinswoningen. In principe is voor het

opgaande werk van het casco een ruime materi-

aalkeuze voorhanden. Voor de meest toegepaste

materialen wordt hierna een kort overzicht ge-

geven met betrekking tot productie, materiaalei-

genschappen en verwerking.

▶▶ Zie ook deel 3 Draagstructuur  en deel 7

Bouwmethodiek  

Naar de gebruikte grondstoffen wordt kunst-

steen in twee groepen verdeeld, figuur 6.1:

1  steen vervaardigd uit gebakken klei (bak-

steen), de zogenoemde keramische producten;

2  steen vervaardigd uit toeslagstoffen met een

bindmiddel (zoals kalk, cement en kunstharsen).

6.1.2.a  Baksteen

Het fabricageproces van baksteen, figuur 6.2, is

hoofdzakelijk te onderscheiden in:

•  voorbewerking van de klei;

•  in vorm brengen van het materiaal, ofwel het

vormen van de steen;

•  drogen van de gevormde steen;

•  bakken van de steen.

  �

Figuur 6.1 Steensoorten voor metselwerk

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 89/246

  6 STAPELBOUW 81

Metselmortel is een mengsel van zand en

cement of van zand, cement en kalk, eventueel

aangevuld met andere vul- en/of hulpstoffen.

Ten behoeve van de verharding en de verwerk-

baarheid wordt water toegevoegd. In elk meng-

sel komt (vaak ongewild) lucht voor.

In NEN 3835 is het luchtgehalte van mortels

gelimiteerd.

Toevoeging van kalk  aan de mortel bevordert

onder andere:

•  verwerkbaarheid;

•  watervasthoudend vermogen tijdens de ver-

werking en afbinding;

•  elasticiteit van het metselwerk als geheel.

In koudere jaargetijden verdient vanwege een

snellere afbinding portlandcement  (natuur-

cement) enige voorkeur ten opzichte van

hoogovencement.

Ook het verlijmen van baksteen is mogelijk.

Daarvoor zijn speciale lijmen en verwerkings-

hulpmiddelen ontwikkeld.

6.1.2.b Steen vervaardigd uit

toeslagstoffen met een bindmiddel

In deze categorie zijn drie soorten steen te

onderscheiden:

1  cellenbeton;

2  betonsteen;

3  kalkzandsteen.

1  Cellenbeton

De toegepaste grondstoffen zijn zand, kalk,

water en aluminiumpoeder. Blokken van cellen-

beton kunnen worden gemetseld tot dragende

wanden.

Figuur 6.2 Productiemethoden baksteen

De gebruiksklasse, kwaliteitseisen, maatklasse,

keuringseisen en beproevingen zijn vastgelegd in

de norm NEN 2489 Metselbaksteen. In figuur 6.3

zijn enige eigenschappen van baksteen opgeno-

men.

De morteltypen, kwaliteitseisen, keuringseisen en

beproevingen zijn vastgelegd in de norm NEN

3835 Metselmortels.

In de norm worden op basis van de minimaal

vereiste druksterkte zeven mortelkwaliteiten on-

derscheiden: M 2,5; M 5; M 7,5; M 10; M 12,5;

M 15 en M 17,5.

 

 Dragende eigenschappen Scheidende eigenschappen

Druksterke σ in N/mm2  3 Thermische geleiding λ in W/m ∙ K 0,5–1,00

Treksterke σ in N/mm2  0 Soortelijke warmte c in J/kg ∙ K 840

 Volumieke massa in kg/m3  1800 Dampdiffusieweerstand µ  10–30

Thermische uitzetting

  α in 10–5 m/m ∙ K 0,5

Figuur 6.3 Eigenschappen baksteen

� � 

� �

  �

 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 90/246

  82

Cellenbeton wordt ook geleverd in verdieping-

hoge elementen. Verdiepingsvloeren kunnen ook

worden uitgevoerd als systeemvloeren van cel-

lenbeton.

2 Betonsteen

De toegepaste grondstoffen zijn zand, grind en

eventueel andere toeslagstoffen, hoogoven-

cement en water. De grondstoffen worden op

een trilpers gevormd tot stenen of blokken en

verder verhard in een stoomkamer.

3 Kalkzandsteen

De toegepaste grondstoffen zijn zand, kalk en

water. Door het branden van kalksteen (win-

ningsgebieden België en Duitsland) ontstaat de

vereiste ongebluste kalk. Zand wordt op diverse

plaatsen in verschillende soorten gewonnen. In

automatische doseerinstallaties worden onge-

bluste kalk en zand met water gemengd. Het

mengsel gaat daarna in een reactor waarin de

ongebluste kalk wordt geblust. De specie wordt

nagemengd en onder eventuele toevoeging van

water getransporteerd naar de vormpersen. Hier

wordt de specie tot stenen, blokken en elemen-

ten geperst.

De kwaliteitskenmerken, kwaliteitseisen, afme-

tingen, keuringseisen en beproevingen van kalk-

zandstenen en kalkzandsteenblokken zijn vast-

gelegd in NEN 3836 en van kalkzandsteen-

elementen in NEN 3837.

In kalkzandsteen komen vier kwaliteiten voor:

1  normaal : gemiddelde druksterkte 15 N/mm2;

2  klinker : gemiddelde druksterkte 25 N/mm2;

3  gevel : gemiddelde druksterkte 30 N/mm2;

4  hogedruk : gemiddelde druksterkte 35 N/mm2.

Kalkzandsteenproducten hebben een hoge

maatvastheid.

Lijmmortels voor elementen en blokken

De verbinding tussen de elementen (en blokken)

komt tot stand door middel van een lijmlaag.

Net als de metselmortels moeten de lijmmortels

voldoen aan NEN 3835.

▶▶  Eigenschappen en formaten van steen en

het vervaardigen van dragende wanden van

steen worden besproken in deel 3 Draagstructuur  

hoofdstuk 3

6.2 Samenstelling van eenwoningcasco in stapelbouw

Bij de stapelbouwmethode worden in toene-

mende mate kalkzandsteenelementen toegepast.

De ontwerpprincipes zoals het maken van wand-

uitslagen en het afstemmen op standaardmaten

van blokken en of elementen gelden uiteraard

ook voor stapelbouwcasco’s in andere materia-

len.

 We bespreken hier de casco’s van kalkzand-

steenelementen.

6.2.1 Wanden van kalkzandsteenelementen

Tot de invloedsfactoren van kosten behoren een

meer of minder stringente toepassing van stan-

daardelementen en de doelmatigheid van de

stelploeg. Het is dus aan te bevelen om de maat-

voering van de wanden inclusief de plaats en

vorm van sparingen af te stemmen op de stan-

daardafmetingen van de elementen en blokken.

Door de leverancier worden vooraf uitslagen

gemaakt voor elke te vervaardigen wand. Op de

uitslag is elk element apart aangegeven. Omdat

bij lateien boven sparingen extra passtukken

ontstaan, is het aan te bevelen om raam- en

deuropeningen tot aan de onderzijde van de

bovenliggende vloer door te zetten.

Eventuele sprongen in gevels worden bij voor-

keur zodanig geplaatst dat de binnenspouw-

bladen van hele elementen kunnen worden

gemaakt.

De stabiliteit van de woningen wordt gereali-

seerd met behulp van dwarswanden en/of

penanten in de gevel.

De wanden zijn samengesteld uit standaard-

elementen hoog 650 mm, figuur 6.4. De kimlaag  

bestaat uit kimblokken (standaardhoogte 80,

100, 115 en 130 mm). De kimblokken fungeren

als pasblok voor de elementen en dienen tevens

als een vlakke basis op een ruwe ondergrond.

Mede door een geautomatiseerd productie- en

transportproces kunnen wanden of delen daar-

van in volgorde van stellen op een pallet op het

werk worden aangeleverd.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 91/246

  6 STAPELBOUW 83

 

 

      

         �   �   �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �               �

      �   �

      �   �

      �   �

      �

      �

      �      �

      �   �

      �

      �   �

             �

             �

 

� �

    �

    �

  �  

 

  �

      �

      �

      �

Figuur 6.4  Wanduitslagen voor kalkzandsteenelementen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 92/246

  84

6.2.2 Vloeren in een stapelbouwcasco

Er bestaan verschillende typen vloerelementen

die in combinatie met stapelbouwwanden kun-

nen worden gebruikt:

•  balkenvloeren;

•  combinatievloeren;

•  kanaalplaatvloeren;

•  bekistingsplaatvloeren (ook wel breedplaat-

vloeren genoemd);

•  rib(cassette)vloeren.

 Afhankelijk van het vloertype doen zich uitvoe-

ringsverschillen voor. De (voorgespannen) bekis-

tingplaatvloer dient tevens als bekisting waarop

in het werk nog de druklaag van de construc-

tieve vloer moet worden gestort. In de dunne

(50 à 70 mm) betonplaat is onderwapening

opgenomen, terwijl ook tralieliggers zijn aange-

bracht. De dunne bekistingplaten worden op de

dragende wanden opgelegd en moeten tijdelijk

worden ondersteund door montagejukken. De

montagejukken worden iets getoogd gesteld,

zodanig dat de toog in het midden circa 1/600

van de elementlengte bedraagt. Koppellatten en

schoren zorgen in alle richtingen voor de stabili-

teit van de montagejukken.

De overige vloertypen kunnen over het alge-

meen direct op de dragende wanden worden

opgelegd; er hoeft geen druklaag te worden

opgestort en ze hebben dan ook geen tijdelijke

ondersteuning nodig.

Bij de combinatievloer  (voorgespannen liggertjes

waartussen vulelementen) is over het algemeen

een (dunne) constructieve deklaag nodig.

▶▶ Halfgeprefabriceerde betonvloeren en

prefab-betonnen vloeren worden besproken

in deel 3 Draagstructuur , hoofdstuk 4 Dragende

elementen in beton

6.3 Constructieve veiligheidstapelbouwcasco

6.3.1 Sterkte

Steenachtige materialen hebben als belangrijke

kenmerken een relatief grote druksterkte en een

geringe, sterk variërende treksterkte . Daarom

staat meestal in de bouwvoorschriften dat niet

mag worden gerekend op de treksterkte van ge-

integreerde constructieonderdelen bestaande uit

steenachtige materialen. Deze beperking geldt

ook voor de dragende wanden van stapelbouw.

 Van baksteen kan de druksterkte oplopen tot

60 N/mm2. De veel geringere druksterkte van

de mortel (maximaal 17,5 N/mm2) bepaalt ech-

ter de sterkte van de gemetselde muur. Als een

bakstenen muur onder de drukbelasting splijt,

gebeurt dat in de meeste gevallen omdat de

mortel bezwijkt en niet omdat de baksteen de

drukbelasting niet kan opnemen.

Uiteraard is de hechtsterkte van de mortel aan de

baksteen van groot belang voor de druksterkte

van de muur.

Gestapelde bouwmuren van grote, gelijmde

kalkzandsteenelementen gedragen zich vrijwel

isotroop vanwege het betrekkelijk geringe aantal

dunne en sterke voegen. De dikke lintvoegen

en stootvoegen in metselwerk van bijvoorbeeld

waalformaat vormen een relatief groot deel van

het oppervlak van een bouwmuur en geven aan-

leiding tot orthotroop gedrag van de muur.

Bij het bezwijken van traditioneel metselwerk ten

gevolge van druk ontstaan verticale scheuren,

 figuur 6.5. Deze scheuren, die bij ongeveer de

halve bezwijkbelasting zichtbaar worden, zijn het

gevolg van horizontale trekspanningen. Deze

kunnen ontstaan doordat de mortel minder stijf

is dan de steen.

Een andere oorzaak voor het ontstaan van trek-

spanningen is de wijze waarop de drukspannin-

gen in stenen en voegen zelf worden overgedra-

gen. Als de zandkorrels in de mortel worden

opgebouwd (denkend aan een matrix van bol-

�   

Figuur 6.5 Dwarscontractie

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 93/246

  6 STAPELBOUW 85

�� 

�� 

Figuur 6.6 Matrix van zandkorrels in de mortel

len), figuur 6.6, ontstaan ten gevolge van een

drukbelasting ook altijd trekspanningen lood-

recht op de drukrichting, die de steen op trek

belasten. De aanhechting tussen de zandkorrels

wordt verzorgd door de cement/kalksteen.

6.3.1.a Dwarscontractie in lijmvoegen

De elasticiteitsmodulus van lijm voor kalkzand-

steenblokken bedraagt 15.000 N/mm2. De elas-

ticiteitsmodulus van kalkzandsteen bedraagt glo-

baal 12.000 N/mm2. Als wordt verondersteld dat

de dwarscontractiecoëfficiënten van de voeg en

de steen niet veel verschillen, houden de voegen

het materiaal eerder bij elkaar dan dat zij het ma-

teriaal uit elkaar trekken. De zone waarover deze

invloed zich uitstrekt, is echter beperkt. Hierdoor

zal de druksterkte van een kalkzandsteenmuur

die is opgebouwd uit elementen, de druksterkte

van het kalkzandsteen meer benaderen dan bij

traditioneel metselwerk het geval is.

6.3.1.b Normen

 Voor steenconstructies zijn de volgende normen

van belang:

• NEN 6700 Algemene basiseisen. Hierin zijn ei-

sen opgenomen waaraan alle bouwconstructies

moeten voldoen;

• NEN 6702 Belastingen en vervormingen. Aan-

gegeven is op welke belastingen en belastings-

combinaties bouwconstructies moeten worden

berekend;

•  NEN 6790 – TGB 1990 Steenconstructies . De

berekening van het draagvermogen van steen-

constructies moet plaats hebben volgens de

norm. Aangegeven zijn de aan te houden mate-

riaalsterkten, de materiaalfactor en de te gebrui-

ken rekenmethode;

•  NPR 6791 – Eenvoudige rekenregels gebaseerd

op NEN 6790. In de NPR zijn onder andere ge-

bruikstabellen opgenomen voor bepaling van de

wanddikten van gangbare steenconstructies. Een

ontwerp volgens NPR 6791 wordt geacht te vol-

doen aan NEN 6790.

▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek  wordt in hoofdstuk

3 Dragen de rekenwaarde voor de druksterkte

van verschillende soorten metselwerk gegeven

6.3.2 Stabiliteit

Bij laagbouw, waar (in verband met een vrije

indeelbaarheid) stabiliteitswanden mogelijk in

de weg staan, wordt de stabiliteit in hoofdzaak

verkregen door gebruik te maken van stijve ge-

deelten binnenspouwblad of door verstijvings-

constructies op zolder of in de kap. Over het

algemeen worden stabiliteitswanden in stapel-

bouw ook gestapeld.

6.3.3 Dilataties in een stapelbouwcasco

In een woningcasco ontstaan verschillende ver-

vormingen van de constructie, zie paragraaf 6.3

Constructieve veiligheid . Die kunnen bijvoorbeeld

ontstaan doordat gedeelten van een casco ver-

zakken als gevolg van een ongelijkmatige belas-

tingsafdracht of als gevolg van kruip en krimp.

Deze categorie vervormingen vraagt vooral de

aandacht bij het ontwerpen van het casco.

Een andere categorie vervormingen betreft ther-

mische vervormingen; deze komen voort uit tem-

peratuurwisselingen van constructieonderdelen.

Elk materiaal kent een eigen (thermische) uitzet-

tingscoëfficiënt.

 Voor de rekenwaarde van de lineaire uitzet-

tingscoëfficiënt α van metselwerk moeten de

waarden van tabel 5 NEN 6790 worden aange-

houden, figuur 6.7. Daarnaast treedt krimp of

uitzetting op door het wisselende vochtgehalte

van de materialen.

Voor metselwerk van   in m/m ∙ K

Baksteen 6 × 10–6

Kalkzandsteen 8 × 10–6

Gasbeton 8 × 10–6

Betonsteen 10 × 10–6

Overige steensoorten 10 × 10–6

Figuur 6.7 Lineaire uitzetting metselwerk

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 94/246

  86

Deze voorspelbare vervormingen worden over

het algemeen opgevangen door in het casco di-

lataties aan te brengen. Vervormingen als gevolg

van belastingen worden hier buiten beschou-

wing gelaten, zie ook paragraaf 6.3 Constructieve

veiligheid  in dit deel. In figuur 6.8 staan enkele

voorbeelden van plaatsing van dilataties.

6.3.3.a Uitvoering van dilatatievoegen

De op de wanduitslagen van figuur 6.4 aangege-

ven dilatatievoeg heeft betrekking op de vervor-

ming van kalkzandsteen door droging (verkor-

ting door uitdrogingskrimp). Gezien de geringe

wandlengten wordt de wand slechts enige

tienden van een millimeter korter. Bij wanden op

doorbuigende ondergronden is de doorbuiging

van de vloer mede van invloed op de beweging

in de dilatatievoeg.

Om deze reden wordt onderscheid gemaakt

tussen twee soorten dilatatievoegen:

1  koude dilatatievoegen, figuur 6.8-1a en

6.8-2a;

2  open dilatatievoegen, figuur 6.8-1b en 6.8-2b.

Het effect van de aanwezigheid van dilataties in

een casco op de constructieve veiligheid dient

door de verantwoordelijke constructeur te wor-

den getoetst.

Dilataties bij sparingen

 Wanden die voorzien zijn van sparingen voor

ramen en deuren dienen vaker te worden gedi-

lateerd. Over het algemeen houdt dit in dat de

sparing aan één zijde wordt gedilateerd, figuur

6.9.

 Wandgedeelten onder sparingen langer dan 1,6

× h (h is hoogte borstwering) worden aan beide

zijden van de sparing gedilateerd.

Dilataties bij verandering van wanddikte

Bij verandering van wanddikte moet ter plaatse

altijd een dilatatie worden aangehouden.

prefab-betonlatei

dilatatievoeg

folie

folie

dilatatievoeg

prefab-

betonlatei

> 900a a

> 900a a

1  onderzijde prefab-betonlatei niet op lagenmaat

2  onderzijde prefab-betonlatei op lagenmaat

Figuur 6.9 Dilataties bij wandsparingen

�  

 

�    � 

   

Figuur 6.8  Voorbeelden van dilataties

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 95/246

  6 STAPELBOUW 87

Dilataties in niet-dragende wanden

Bij doorbuigende ondergronden boven de steun-

punten moet altijd worden gedilateerd op deze

steunpunten of op maximaal 1 m afstand vanaf

deze steunpunten.

Dilataties bij paalfunderingen

Indien dilatatievoegen in dragende wanden

voorkomen, kan het om constructieve redenen

noodzakelijk zijn om de voegen midden boven

heipalen te plaatsen.

6.3.3.b Overige flexibele aansluitingen

Behoudens voor het opvangen van vervormin-

gen kunnen flexibele aansluitingen ook om

akoestische redenen nodig zijn. Ter beperking

van geluidsoverdracht worden lichte scheidings-

wanden akoestisch ontkoppeld aangesloten op

woningscheidende constructies. Hetzelfde geldt

onder andere voor de aansluiting van binnen-

spouwbladen op massieve woningscheidende

wanden, figuur 6.10. Geluidwering wordt be-

handeld in paragraaf 6.5 Gezondheid .

Figuur 6.10  Aansluiting binnenspouwblad op een massieve

woningscheidende wand

6.4 Productie van eenstapelbouwcasco

6.4.1 Werkvoorbereiding

Stapelbouw bestaat uit veel afzonderlijke onder-

delen die op de bouwplaats moeten worden sa-

mengevoegd tot het casco. De wanden bestaan

uit op elkaar gestapelde blokken en/of elemen-

ten die aan elkaar zijn gemetseld of gelijmd. Voor

zowel beganegrond- als verdiepingsvloeren wor-

den systeemvloeren toegepast. Gevels en daken

kunnen onafhankelijk van de draagstructuur wor-

den uitgevoerd. In het V- en G-plan moeten de

risico’s en de preventieve maatregelen worden

opgenomen die zich bij stapelbouw (aanbrengen

vloeren en stapelen wanden) voordoen.

Bij de voorbereiding van een project worden

de werktekeningen gebruikt om offertes aan te

vragen. Nadat door de aannemer opdracht voor

levering is verstrekt, maken de fabrikanten/leve-

ranciers wand- en vloeruitslagen. Na één of meer

controleronden worden de tekeningen goedge-

keurd voor productie. Nu kan de uitvoeringsorga-

nisatie worden bepaald.

Tot de uitvoeringsorganisatie behoort het maken

van een terreinplan (situering) van het bouwter-

rein, verharde baan voor mobiele kraan of plaats

van bouwkraan, aan- en afvoerwegen, laad-, los-

en hijszones, opslagruimten, plaats van keten,

hoofdleidingen en verdeelkasten voor energie-

voorzieningen, enzovoort.

▶▶ Het terreinplan wordt besproken in deel 12a

Uitvoeren – Techniek  in hoofdstuk 2 Inrichten van

de bouwplaats 

Een groot assortiment geprefabriceerde vloer-

typen biedt voor elke plaats en iedere overspan-

ning de geschikte oplossing. De fabrikant/leve-

rancier maakt de volgende tekeningen:

• een voorlopig legplan. Hierop worden door de

afnemer de eventueel gewenste sparingen en in

te storten onderdelen aangegeven;

•  een productietekening  van elk element apart,

ten behoeve van de fabricage. Op deze tekening

staat de vorm van het element, de maatvoering,

alle sparingen en in te storten onderdelen, als-

mede de in het element te verwerken wapening;

•  een legplattegrond  waarop de elementen ge-

nummerd of anderszins gemerkt staan aangege-

ven. De legplattegrond wordt gehanteerd voor

het op de juiste plaats stellen van de elementen

in het werk;

•  een tekening  van de zogenoemde bijleg-

wapening . Dit is alleen van toepassing als het

noodzakelijk is om op het werk aanvullende bo-

venwapening aan te brengen. Op deze tekening

staan dan de plaats en de afmetingen van de

wapening aangegeven.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 96/246

  88

Op basis van de uitvoeringsorganisatie kunnen

nu de inzet van de transportmiddelen worden

bepaald en daarop afgestemd de afroepschema’s  

van kalkzandsteenelementen en vloerelementen.

6.4.2 Werkvolgorde

Bij stapelbouw in kalkzandsteenelementen wordt

na het vervaardigen van de fundering over het

algemeen onderstaande volgorde aangehouden:

1  opstellen van de bouwkraan;

2  leggen en op hoogte stellen van de eerste

prefab-ondervloer (begane-grondvloer);

3  stellen van de benodigde profielen voor de

juiste plaatsbepaling van de wanden;

4  maken van de kimconstructie;

5  vooropperen van de wandelementen, passtuk-

ken en lijmmortel;

6  opstellen van de elementenstelmachine;

7  aanmaken van de lijmmortel;

8  verwerking van de elementen in twee slagen.

De eerste slag vanaf de ondervloer, de tweede

slag vanaf een schraagsteiger;

9  afsteken lijmresten, eventuele reparatie van

beschadigingen;

10  afschoren van de wanden;

11  leggen en op hoogte stellen van de volgende

prefab-vloer;

12  aanbrengen leuningen boven een hoogte

van 2 m;

13  het maken van de kimlaag en vooropperen

van de volgende serie wandelementen;

14  stellen van profielen. Profielen worden ge-

steld als bij te metselen wanden, enzovoort.

6.4.3 Transport

Een gemiddelde woning weegt circa 170 ton,

waarvan ongeveer 75 tot 80 ton voor rekening

komt van de draagconstructie. We laten het

transport van de leverancier naar de bouwplaats

hier buiten beschouwing.

▶▶ Het belang van een goede organisatie

van het transport naar de bouwplaats wordt

uitvoering besproken in deel 12b Uitvoering

 – Organisatie , hoofdstuk 3 De distributiefunctie van

de bouwplaats 

Op de bouwplaats zelf is het transport van de

losplaats (eventueel via een tussenopslag) naar

de verwerkingsplaats en de verwerkingstijd van

de elementen van grote invloed op de bouwkos-

ten en de bouwtijd.

Het transporteren van de stapelbouwelementen

is op drie verschillende manieren mogelijk:

1  handmatig transport (tot 18 à 25 kg);

2  mechanisch transport (tot 750 kg);

3  kraantransport (gemiddeld 3000 kg).

1 Handmatig transport 

 Als materialen (van de draagconstructie) met de

hand worden opgepakt en in de draagconstruc-

tie worden gebracht, is er sprake van handmatig

transport, figuur 6.11-1. De capaciteit van het

productieproces wordt in dit geval bepaald door

het aantal vakmensen dat beschikbaar is. Hand-

matig transport vindt plaats bij het metselen van

de buitenspouwbladen van de gevels.

2 Mechanisch transport 

 Als materialen met een mechanisch hulpmiddel

worden opgepakt en in de draagconstructie wor-

den gebracht, is er sprake van mechanisch trans-

port, figuur 6.11-2. Dit geeft een aanzienlijke

verbetering van de arbeidsomstandigheden van

de werknemers. De stelploeg (van de kalkzand-

steenelementen) bedient zelf het mechanische

hulpmiddel. Elke stelploeg (bestaande uit twee

personen) beschikt over een eigen elementenstel-

machine. De capaciteit van het productieproces

wordt bepaald door het aantal stelploegen en de

beschikbare stelmachines.

 

     

Figuur 6.11 Handtransport en mechanisch transport

3  Kraantransport 

 Als voor het transport van onderdelen van de

draagconstructie een bouwkraan met machinist

wordt ingezet, is er sprake van kraantransport,

6.12. Bouwkraan en stelploegen zijn organisato-

risch gescheiden.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 97/246

  6 STAPELBOUW 89

Figuur 6.12 Kraantransport

De bouwkraan werkt voor verschillende stelploe-

gen van verschillende vakdisciplines:

•  kraantransport voor het oppakken en in de

constructie aanbrengen van de prefab-vloerele-

menten;

•  kraantransport voor het vooropperen van de

pakketten kalkzandsteenelementen.

De capaciteit van het productieproces wordt in

eerste instantie bepaald door de capaciteit van

de bouwkraan en vervolgens door het aantal

stelploegen voor wanden en vloeren.

6.4.3.a  Hulpstukken

Bij de bouwkraan is over het algemeen een aan-

tal hulpstukken beschikbaar, zoals bijvoorbeeld

de elementengrijper of opperklem en voor aan-

voer op pallets de pallethaak.

Ook bij de elementenstelmachine  zijn verschil-

lende hulpstukken beschikbaar, zoals:

•  een klemtang voor het stellen van de stan-

daardelementen;

•  een universeelklemtang voor het stellen van

passtukken;

•  een dubbele klemtang voor het gelijktijdig

stellen van twee elementen bij ankerloze spouw-

muren, figuur 6.13.

6.4.3.b  Afstemming

Bij het vaststellen van de uitvoeringsorganisatie

let men op afstemming tussen kraancapaciteit en

Figuur 6.13 Plaatsen elementen ankerloze spouwmuur met

dubbele klemtang

capaciteit van de stelploegen:

•  geen of althans zo weinig mogelijk stilstand

van de kraan (praktisch gesproken is een bezet-

tingsgraad van 80% maximaal haalbaar);

•  geen of althans zo weinig mogelijk wacht-

tijden voor de stelploegen.

Bij het leveringsschema van zowel de wand- als

de vloerelementen let men op:

•  uitsluitend of althans zo veel mogelijk volle

vrachten;

•  de volgende vracht wandelementen moet op

het bouwwerk gearriveerd zijn als de voorgaande

vracht vloerelementen is verwerkt.

Op deze wijze kan een efficiënte goederen-

stroom op het bouwwerk plaatsvinden, waarbij

tevens een minimum aan opslag op het bouw-

terrein nodig is.

6.4.4 Productie wanden

De productie van de stapelbouwwanden begint

meestal zodra de kimlaag op de vloer is gesteld.

De kimblokken moeten zuiver vlak, waterpas en

op hoogte aan de draad worden gesteld, figuur

6.14. Zorgvuldige plaatsing van de kimlaag is

belangrijk, omdat de maatvoering van alle ele-

menten en passtukken erop is gebaseerd. De

kimconstructie moet voldoende zijn uitgehard

voordat met het stellen van de wandelementen

kan worden begonnen.

Een stelploeg bestaat uit twee personen. Eén

persoon bedient de elementenstelmachine. De

tweede persoon brengt de lijmmortel aan en

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 98/246

  90

zorgt voor het zuiver plaatsen van de elementen,

 figuur 6.13.

 Wanden kunnen in één verdiepingshoogte

worden opgetrokken. Vers gemetselde wanden

dienen bij wind of bij lichte vorst tijdens het

metselen te worden afgeschoord, figuur 6.15.

De elementen moeten voor het vermetselen

voldoende (5 tot 8 gewichtsprocenten) vochtig

zijn.

Figuur 6.15 Cascowand van stapelbouwelementen met

schoren

Figuur 6.16 Opperplan

De wandelementen worden voorgeopperd aan

de hand van een van tevoren gemaakt opper-

plan, figuur 6.16.

In verband met de draagkracht van de onder-

vloer moeten de elementen zo dicht mogelijk

naast de oplegging op de draagconstructie (op

latten) worden geopperd, met inachtneming van

eventuele nadere aanbevelingen van de vloeren-

leverancier. Er moet op worden gelet dat stand-

leidingen zo weinig mogelijk (maximaal

100 mm) boven de ondervloer uitsteken.

6.4.4.a Opstellen elementenstelmachine

Ten behoeve van de elementenstelmachine is

een krachtstroomaansluiting nodig. De stel-

machine heeft een eigen gewicht variërend van

circa 450 kg voor de eenvoudigste uitvoering tot

meer dan 1000 kg voor een hydraulische stel-

machine.

De opstelling van de stelmachine moet zodanig

worden gekozen dat verplaatsen tijdens het stel-

len van een bouwmuur niet nodig is.

6.4.4.b Verwerking van

kalkzandsteenelementen

Het stellen van de elementen gebeurt door één

of meer stelploegen. Een stelploeg van twee vak-

mensen plaatst ongeveer 80 m2 wand per dag

(3 à 4 cascowanden van een bouwlaag).

Het CVK adviseert uitsluitend door de fabriek

meegeleverde lijmmortel  te gebruiken volgens

voorschrift op de verpakking. De maximale

verwerkingsduur bedraagt circa 4 uur. Er is een

speciale winterlijmmortel voor toepassing tussen

Figuur 6.14 Stellen van de kimlaag

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 99/246

  6 STAPELBOUW 91

circa +8 °C en –3 °C, waarbij overigens ook gelet

moet worden op andere te treffen wintervoorzie-

ningen. Het benodigde hulpmateriaal is aange-

geven in figuur 6.17.

Hulpgereedschap

•  Staaf- of kuipmixer (mengen lijmmortel)

•  Lijmmortelbakken en lijmmortelschepjes

•  Spackmes (afsteken lijmbaarden)

•  Schraagsteiger (stellen in twee slagen of 

  ’tochten‘)

Verankering stapelbouwwanden

• Lijmkoppelstrips (stootvoegverbindingen

  een stripanker per element)

•  Wandankers (voor starre en voor dilaterende

  aansluitingen)

•  Lijmspouwankers (4 ankers per m2 tot 10 m

  hoogte)

•  Eventueel boor- of slagspouwankers toepassen

Figuur 6.17 Hulpmaterieel en verankeringen

Wintermaatregelen

•  Bescherming van materiaal en materieel

door afdekken, verwarmen en opslag in

vorstvrije loodsen (geen bevroren materialen

verwerken).

•  Vrijwaren tegen vorst van vers gemetselde

kimlagen of vers gelijmde wanden door mid-

del van afdekken of verwarmen.

•  Algemene beschutting van de bouwplaats

en werkplekken.

6.4.4.c Verankering wanden

 Voor de verankering van kalkzandsteenwanden

is in verband met de dunne lijmvoegen (2 mm)

een groot assortiment ankers verkrijgbaar:

•  lijmkoppelstrippen voor het koppelen van

loodvoegverbindingen van op elkaar aanslui-

tende wanden. Per elementhoogte wordt een

stripanker toegepast figuur 6.18-3;

•  lijmkozijnankers , de naam spreekt voor zich;

zijn in linkse en rechtse uitvoering verkrijgbaar;

•  wandankers zijn verkrijgbaar voor starre en

dilaterende aansluitingen van gelijmde schei-

 

 

 

Figuur 6.18  Verankering kalkzandsteenwanden

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 100/246

  92

dingswanden aan gelijmde dragende wanden,

 figuur 6.18-1 en 2;

•  lijmspouwankers. Tot 10 m bouwhoogte wor-

den vier ankers per vierkante meter aangebracht.

 Als de lagenmaat van isolatieplaten niet corres-

pondeert met de lintvoegen, kunnen achteraf

boor- of slagspouwankers worden aangebracht,

 figuur 6.19-2;

•  gordingschoenen. Gordingen worden tussen

de wanden van gelijmde elementen opgelegd in

zogenoemde gordingschoenen, figuur 6.20.

6.4.4.d  Schoren

De wanden van gelijmde elementen kunnen in

één keer tot de volle verdiepingshoogte worden

opgetrokken. Afhankelijk van (te verwachten)

weersomstandigheden, lengte en dikte van de

wanden kan het noodzakelijk zijn om de wanden

af te schoren. Hierbij dienen de voorschriften van

de Arbeidsinspectie en adviezen van de Stichting

 Arbouw te worden gevolgd. Als vuistregel geldt

dat een wand om de circa 5 m moet worden ge-

steund door dwarswanden of door schoren.

6.4.5 Productie vloeren

De vloerelementen worden meestal in de afge-

sproken montagevolgorde op het werk aange-

voerd en met behulp van de bouwkraan direct

vanaf de auto in het werk gemonteerd, figuur

6.21.

▶▶ Zwaar kraantransport voor vloerelementen

wordt besproken in deel 12a Uitvoeren – Techniek ,

hoofdstuk 4 Uitvoeren van het casco bij woningbouw 

Figuur 6.19 Lijmspouwankers

�  ��     �� ��

Figuur 6.20 Gordingschoen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 101/246

  6 STAPELBOUW 93

Figuur 6.21 Zwaar kraantransport voor wand- en vloerele-

menten

Nadat van het eerste blok de dragende wanden

zijn gesteld, kunnen de vloerelementen van de

eerste en volgende verdiepingsvloer worden ge-

legd.

Prefab-betonvloeren kunnen over het algemeen

direct (koud) op de dragende wanden worden

opgelegd. Ten behoeve van eventueel gewenste

tussenlagen (glijfolie, drukverdelend vilt en der-

gelijke) wordt over het algemeen geen extra

ruimte aangehouden. Om constructieve aan-

hechting te voorkomen wordt aanbevolen om

tussen de vloeren, zowel prefab- als in het werk

gestorte vloeren, en de dragende wanden altijd

een kunststof folie aan te brengen.

Bij dragende wanden met gezaagde passtukken

moet ten behoeve van de oplegging rekening

worden gehouden met een uitvlaklaag van spe-

cie.

In het V- en G-plan dienen de valbeveiligingsvoor-

zieningen te zijn vermeld voor het aanbrengen

van en het werken op geprefabriceerde vloeren.

 Aandachtspunten voor een goede uitvoering zijn

nog:

•  bij niet-dragende wanden moet bij de aanslui-

ting op vloeren een speling worden aangehou-

den van 20 mm. Deze ruimte wordt opgevuld

met een elastische voegvulling;

•  bij platte betondaken , zowel bij prefab- als in

het werk gestorte dakvloeren, dient bij voorkeur

de oplegging op dragende wanden, mits con-

structief verantwoord, plaats te vinden op een

glijfolie. Het toepassen van glijfolie is een advies

om scheurvorming in de onderliggende wanden

te voorkomen. Het effect van het gebruik van

glijfolie op de constructieve veiligheid dient door

de verantwoordelijke constructeur te worden

getoetst.

Dekvloeren

Bijna zonder uitzondering worden vloeren van

bewoonbare ruimten voorzien van een dekvloer . 

Monoliet afgewerkte betonvloeren komen nau-

welijks of niet in de woningbouw voor. Het aan-

brengen van de dekvloer is bijna altijd de eerste

 fase van het afbouwproces. De dekvloer kan pas

worden aangebracht als het gebouw wind- en

waterdicht is. Het verdere afbouwproces kan pas

starten als de dekvloer aanwezig is. Het aanbren-

gen van afzonderlijke dekvloeren heeft grote

invloed op de bouwtijd. Bij de planning krijgt

dit onderdeel meestal extra aandacht, omdat uit

economisch oogpunt bij voorkeur grote dagpro-

ducties gemaakt moeten worden. Dit is wel eens

strijdig met een vlotte voortgang in het produc-

tieproces van de woningen.

Behoudens mogelijke sier- en afwerklagen

komen er twee typen dekvloer voor:

1  Cementgebonden dekvloer (strijkvloer)

Deze dekvloer wordt gemaakt met een aard-

vochtige mortel. De mortel wordt in hopen op

de constructievloer gestort en met een schop

verder handmatig verspreid. Het afreien en in-

schuren van de vloer kan uitsluitend plaatsvinden

door op de knieën te werken. Het aanbrengen

van een cementgebonden dekvloer brengt dan

ook een zware lichamelijke belasting met zich

mee.

2  Calciumsulfaatgebonden dekvloer (vloeivloer)

Deze dekvloer daarentegen is een zelf-egalise-

rende gietmortel. Het oppervlak wordt glad ge-

trokken met een drijvende rei en heeft daardoor

grote voordelen voor de werknemers.

▶▶ Cementgebonden dekvloeren en

Calciumsulfaatgebonden dekvloeren worden

uitgebreid besproken in deel 5 Afbouw ,

hoofdstuk 5 Dekvloeren en afwerkvloeren

6.4.6 Voorzieningen voor invulling casco

6.4.6.a Wandsparingen

In verband met beperking van het aantal pas-

stukken voor de wanden verdient het de voor-

keur om zowel de binnen- als de buitenkozijnen

door te laten lopen tot de onderzijde van de bo-

venliggende vloer. Als dat met name bij buiten-

kozijnen niet mogelijk of niet wenselijk is, kan ter

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 102/246

  94

plaatse van het gelijmde binnenspouwblad het

kozijn tot onderkant van de bovenliggende vloer

worden uitgevuld met een houten paneel of een

apart opzetstuk.

Het binnenspouwblad van de hogere verdiepin-

gen kan per verdiepingsvloer worden gedragen

(eventueel met hulpdraagconstructie). Het bui-

tenblad dient dan zelfdragend te zijn.

Gevels

Bij gevels wordt overigens om meerdere rede-

nen voorkeur gegeven aan scheiding van bin-

nen- en buitenwand:

• betere warmte-isolatie;

•  vermijding van koudebruggen;

•  verminderde kans op scheurvorming als

gevolg van temperatuurverschillen, vocht-

inwerking, kruip en krimp.

6.4.6.b  Lateiconstructies

 Als de overdekking van wandopeningen niet

vrij is van bovenbelasting, moet de constructie

worden gedragen. Dit kan gebeuren door mid-

del van een boogconstructie of van een lateicon-

structie. Boogconstructies worden tegenwoordig

in de woningbouw nauwelijks meer toegepast.

Lateiconstructies worden onderscheiden in:

1  samenwerkende lateien (in metselwerk);

2 zelfdragende lateien.

1 Samenwerkende lateien

Bij samenwerkende lateien neemt de voorge-

spannen latei de trekkracht op en het metselwerk

in een aantal lagen hoogte de drukkracht. De

voorgespannen lateien worden geheel van beton

vervaardigd of van holle baksteen gevuld met

beton, figuur 6.22.

Samenwerkende lateien fungeren als ‘hoge lig-

gers’ met een relatief laag wapeningspercentage.

De hoogte van de voorgespannen latei bedraagt

circa 60 mm; dat is gelijk aan de hoogte van een

laag metselwerk in baksteen of kalkzandsteen.

2 Zelfdragende lateien

De latei draagt zelf de belasting als balk op twee

steunpunten. Door de latei worden trek- en

drukspanningen opgenomen, alsmede inwen-

dige schuifspanningen. De zelfdragende latei

komt in verschillende uitvoeringen voor:

•  in het werk gestorte betonnen lateien;

•  geprefabriceerd, van beton, figuur 6.9-1 en

6.9-2;

•  van staal: warmgewalste profielen of koud-

gevormde profielen van plaatstaal.

Bij gelijmde kalkzandsteenblokken of -elementen

gaat de voorkeur al snel uit naar koudgevormde

stalen profielen, omdat deze in de geringe voeg-

dikte passen waardoor minder passtukken nodig

zijn.

 Als profiel wordt vaak hoekstaal  gebruikt. Een

hoekstaal heeft als nadeel dat dit profiel torsie-

slap is en dat het dwarskrachtencentrum niet

samenvalt met het zwaartepunt. Tevens wordt

over het algemeen het zwaartepunt van het pro-

 fiel niet in het hart (zwaartepunt) van de muur

geplaatst; de opstaande poot valt juist buiten de

binnenkant van het spouwblad. Zodoende wordt

het profiel ongunstig (op buiging en torsie) be-

last.

Bij het gebruik van koudgevormde profielen

wordt ervan uitgegaan dat deze zelfdragend zijn.

De wand wordt als een gelijkmatig verdeelde

belasting op de latei geplaatst. Vaak wordt de

latei tijdens het stellen of metselen plaatselijk

ondersteund en na voldoende verharding van

het voegwerk heeft de wand zelfdragende capa-

citeiten.

                 � 

��

 � �

 

 

Figuur 6.22 Lateiconstructie

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 103/246

  6 STAPELBOUW 95

6.4.6.c  Vloersparingen

Sparingen in een vloer zijn nodig op plaatsen

waar een trapgat voorkomt of waar leidingen

(aan- en afvoer) of kokers doorgevoerd moe-

ten worden. Grote sparingen worden over het

algemeen opgenomen in het legpatroon van

de vloerelementen. Zo wordt een trapgat uitge-

spaard door gebruik te maken van raveelijzers ;

de afmetingen van de vloerelementen worden

daarop afgestemd, figuur 6.23.

De kleinere sparingen voor kokers en leidingen

worden meestal uitgespaard in de vloerelemen-

ten zelf. Deze sparingen kunnen al in de fabriek

zijn voorbereid door op de desbetreffende plaats

een ‘zwakke plek’ in het vloerelement op te

nemen (PS-schuim, lichtbetonnen elementje en

dergelijke); in andere gevallen moeten ze ter

plaatse worden geboord.

Benodigde sparingen kunnen in geprefabri-

ceerde vloerelementen op betrekkelijk eenvou-

dige wijze worden ingebracht. In de elementen

worden de sparingen volgens opgave van de

afnemer (voorlopig legplan) in de fabriek aan-

gebracht. De afmeting, plaats en de wijze van

aanbrengen van de sparing is afhankelijk van het

type vloer.

Niet alleen relatief grote sparingen in vloeren

hebben invloed op het constructieve gedrag van

een vloer; kleine sparingen en doorvoeren kun-

nen dat ook hebben.

Speciale aandacht is vereist voor de plaats van

deze doorvoeren ten opzichte van de wapening

in de vloer. De vloerwapening mag nooit on-

derbroken worden door een doorvoer of kleine

sparing. Dit geldt met name in voorgespannen

vloeren (voorgespannen bekistingsplaatvloeren,

kanaalplaatvloeren en liggers van combinatie-

vloeren). De fabrikanten geven hiervoor in het

algemeen duidelijke richtlijnen voor het ontwerp.

Een aantal fabrikaten vloerelementen (bijvoor-

beeld kanaalplaten) kent een duidelijke modu-

laire zonering in de elementen (zoals met een

stramien van 300 en 100 mm). De constructieve

zones mogen nooit worden doorboord; de an-

dere wel. Op deze wijze moet al in de ontwerp-

 fase rekening worden gehouden met de plaats

en afmetingen van leidingen en doorvoeren.

De leidingen zelf en de installaties in een stapel-

bouwcasco worden in het werk aangebracht.

Hiervoor is het nodig om sleuven te frezen en

sparingen te boren of te hakken. Uit een oog-

punt van geluidwering kunnen aan plaatsing

en afwerking nadere eisen worden gesteld. Zie

hoofdstuk 4 Functionele eisen en prestatie-eisen.

 ��

 

 

� 

Figuur 6.23 Trapgatsparing in een verdiepingsvloer 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 104/246

  96

Figuur 6.24  Verticale doorsneden langsgevels laagbouw

                         � 

                � 

� 

                         � 

                � 

 

                         � 

                � 

                         � 

        

        � 

 

 

 

 

� 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 105/246

  6 STAPELBOUW 97

6.5 Detaillering afbouwstapelbouwcasco’s

Bepalend voor het aanzicht van woningblok-

ken zijn meestal de langsgevels . Deze kunnen als

volgt zijn opgebouwd, zie figuur 6.24 en 6.25:

•  een houten binnenspouwblad en een gemet-

seld buitenspouwblad, figuur 6.24-1 en 6.25-1;

•  een gemetseld of gelijmd binnenspouwblad

en een gemetseld buitenspouwblad met spouw-

isolatie, figuur 6.24-2 en 6.25-2.

De kopgevels (eindgevels ) worden meestal voor-

zien van een gemetseld buitenspouwblad met

spouwisolatie. Bij toepassing van stucwerk kun-

nen de eindgevels op dezelfde manier worden

afgewerkt als de langsgevels.

Ventilatie kruipruimte

In het Bouwbesluit worden geen eisen gesteld

aan het ventileren van de kruipruimte onder

steenachtige vloeren. Het onnauwkeurig aan-

brengen van ventilatiekokers kan problemen

geven. Gelet moet worden op:

•  een goede aansluiting op de waterkerende

laag;

•  een goede aansluiting van de isolatie, om-

dat anders een koudelek ontstaat;

•  een goede aansluiting van het metselwerk

aan de koker, omdat bij een open verbinding

de kruipruimte in verbinding komt te staan

met de spouw in de buitengevel.

De ventilatiekokers verminderen de relatieve

vochtigheid in de kruipruimte niet of nauwe-

lijks. De ventilatie wordt vaak nog verminderd

door begroeiing en vervuiling. Wel moet wor-

den opgemerkt dat onderhouds- en repara-

tiewerkzaamheden aan installaties e.d. alleen

mogen worden uitgevoerd als de (kruip)ruimte

voldoende wordt geventileerd.

De Stichting Bouwresearch (SBR) heeft details

voor de woningbouw ontwikkeld volgens de

nieuwste inzichten op het gebied van regel-

geving enerzijds en op de praktijkervaringen met

de bouwtechniek anderzijds. In de SBR-referen-

tiedetails woningbouw staan de basisdetails voor

gietbouw, stapelbouw en houtskeletbouw. Een

aantal daarvan is uitgewerkt tot comfortdetails,

details met een hogere thermische en geluids-

isolatie. De bouwfysische kenmerken van de

  �

  �

                          

                

  �          

                         

                

  �          

                          

                 

                          

                          

                         

               

                         

                          

Figuur 6.25 Horizontale doorsneden langsgevels laagbouw

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 106/246

  98

details zijn toegevoegd en er worden aanbevelin-

gen gegeven voor het ontwerp en de uitvoering

op de bouwplaats. De details voldoen aan het

Bouwbesluit.

6.6 Zorgaspecten stapelbouw

6.6.1 Kwaliteitszorg stapelbouw

De eisen (uiterlijke kenmerken, mechanische en

 fysische eigenschappen en de keuring daarvan)

van baksteen, betonsteen en kalkzandsteen zijn

genormeerd, evenals de eisen van mortels. Zo-

wel stenen, blokken, elementen en mortels kun-

nen onder certificaat worden geleverd. De eisen

die worden gehanteerd bij de behandeling van

een aanvraag voor een certificaat zijn vastgesteld

in een beoordelingsrichtlijn. In een beoordelings-

richtlijn (BRL) worden de kenmerken, eisen en

verwerkingsvoorschriften van een normblad in

het algemeen onverkort overgenomen.

IKB-schema

Om een externe kwaliteitsverklaring  te verkrijgen

is het nodig dat het betreffende bedrijf beschikt

over een intern kwaliteitszorgsysteem. Hierbij is

bepaald dat voor de interne kwaliteitsbewaking

de producent dient te beschikken over gekwalifi-

ceerd personeel dat aantoonbaar over voldoende

kennis en ervaring beschikt om de volgens het

normblad vereiste controles effectief te kunnen

uitvoeren. De vereiste controles zijn vastgelegd

in een zogenoemd IKB-schema , (Interne Kwali-

teits Bewakingsschema, figuur 6.26.

Het IKB-schema is onderverdeeld in hoofdgroe-

pen, zoals:

•  controle van de meetapparatuur;

•  controle van de grondstoffen;

•  controle van de productie;

•  eindcontrole van de producten.

▶▶ De verschillende soorten kwaliteits-

verklaringen worden besproken in deel 7

Bouwmethodiek , hoofdstuk 2 Bouwregelgeving 

Bij iedere hoofdgroep worden de nodige

controleactiviteiten vastgelegd:

1  Wat wordt gecontroleerd?

2  Waarop wordt gecontroleerd?

3  Hoe wordt gecontroleerd?

4  Hoe vaak wordt gecontroleerd?

5  De wijze van registratie van de controle.

 Als zich een afwijking voordoet, moet deze ook

worden geregistreerd, onder vermelding van de

oorzaak en de genomen maatregelen om herha-

ling te voorkomen. Het interne kwaliteitssysteem

wordt gecontroleerd door de certificatie-instel-

ling. Omdat de kwaliteitsverklaringen gebaseerd

op de interne kwaliteitsbewaking in de pres-

tatie-eisen een steeds belangrijker plaats gaan

innemen, geven we hier een voorbeeld voor de

levering van kalkzandsteenelementen. De op-

drachtgever en aannemer zijn overeengekomen

om de woningscheidende wanden als ankerloze

spouwmuren van kalkzandsteenelementen uit te

voeren. Volgens de bestekomschrijving betreft

het elementen van standaardformaat, dik

120 mm, kwaliteit ‘gewoon’, hetgeen een druk-

sterkte inhoudt van 15 N/mm².

De kwaliteit van grondstoffen, productie en pro-

duct wordt in de fabriek bewaakt volgens het

interne IKB-schema, figuur 6.26. Volgen we nu

een traditioneel bouwproces, waarop in feite ook

de UAV is gebaseerd, komen de bouwstoffen,

in dit geval de kalkzandsteenelementen, op het

werk aan. Paragraaf 3.5 van de UAV stelt: ‘De

directie oefent het toezicht uit op de uitvoering

van het werk en op de naleving van de overeen-

komst.’ Verder zegt paragraaf 17.2 van UAV: ‘De

aannemer mag geen bouwstoffen verwerken die

niet zijn goedgekeurd.’

De leverancier van een product moet ervoor zor-

gen dat er tijdig een certificaat van dat product

op het werk aanwezig is. De directie of namens

haar de opzichter controleert de geleverde partij

Voetnoot bij figuur 6.26

1  Facultatief 2  De eigenschappen B mogen door een extern

keuringslaboratorium (ter goedkeuring van het

keuringsinstituut) worden uitgevoerd.3  De eigenschappen A en B dienen te worden

bepaald overeenkomstig ontwerp NEN 2871

Beproevingsmethoden voor vormvaste steenachtige

bouwmaterialen.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 107/246

  6 STAPELBOUW 99

Hoofdgroep

Watmoetworden

Waaropmoet

Hoemoetworden

Hoevaakmoet

Regi-

gecontroleerd

wordengecontroleerd?

gecontroleerd?

wordengecontroleerd?

stratie

Laboratorium

laboratoriumruimte

doelmatigheid

internebeoordeling

eenmaalperjaar

ja

meetappa

ratuurbeproevingspers

nauwkeurigheid

ontwerpNEN2871,externeijkin

g

eenmaalpertweejaar

ja

schuifmaat

meetnauwkeurigheid

internecontrole

eenmaalperjaar

ja

zevenschudmachine

juistewerking

internecontrole

eenmaalperjaar

ja

controlezeven

NEN2560

visueel

regelmatig

nee

balans

nauwkeurigheid

externeijking

eenmaalperjaardoorleverancier

ja

thermometer

juistewerking

visueel

regelmatig

nee

droogstof        1

nauwkeurigheid

internecontrole

eenmaalperjaar

ja

temperatuur-

juistewerking

internecontrole

eenmaalperjaar

ja

registratie-apparatuur

Controle

kalk

totaalkalkgehalte

titratie

eenmaalperweekper

ja

grondstof

fen

werkzaamkalkgehalte

titratie

                          ∙        

productie-unitvan

ja

reactiviteit

bluscurve

85miljoenbWfperjaar

ja

fijnheid

zeefrest

ofgedeeltedaarvan

ja

zand

verontreiniging

humusloogproef

eenmaalperdag

ja

korrelverdeling

zeefanalyse

eenmaalperdag

ja

kalkgehalte

titratie

eenmaalperdag

ja

(indienaanwezig)

Productie

specie

kalkgehalte

titratie

eenmaalper8uur

ja

vochtgehalte

doormiddelvandrogen

eenmaalper4uur

ja

enwegen

Verharding

verhardingsproces

verhardingstijd

aflezenvandegrafische

continualle

ja

verhardingsdruk

                          ∙        

voorstellingvandecurve

                          ∙        

verhardingsketels

ja

Gereedproduct

uiterlijk

beschadiging

visueel

tweemaalperweekvoor

ja

verontreiniging

                          ∙        

gewonekwaliteit,eenmaal

ja

eigenschappenA

        2

afmetingen

metingmetschuifmaat

perdagoverigekwaliteiten

ja

druksterkte

5stenenenblokken,1element,

       ∙  

voorelementen:

NEN3836resp.3837

druksterkte+restkalk

ja

restkalk

phenolphtaleïnereactie

eenmaalperweek

ja

eigenschappenB

        3 

splijtsterkte

ja

capillairestijghoogte

       ∙  

ja

wateropneming

NEN3836,resp.3837

eenmaalperdrieweken

ja

hygrischelengte-

verandering

ja

Figuur 6.26 IKB-schema Bron: BRL 1004/01

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 108/246

 100

kalkzandsteenelementen visueel. Daarbij wordt

gekeken naar de maten, de kwaliteitskenmerken

op de elementen en/of de verpakking en of het

certificaatslogo aanwezig is.

Op deze wijze geschiedt de kwaliteitsbewaking

en de keuring voor veel bouwdelen. In het kader

van stapelbouw gaat het hier onder andere om

geprefabriceerde vloerelementen, dakelementen,

binnenspouwbladen, enzovoort. Dit is niet al-

leen efficiënt voor de rechtsverhouding tussen

opdrachtgever en aannemer, maar ook voor de

rechtsverhoudingen tussen aannemer, onder-

aannemers en toeleveranciers. Men zou kunnen

zeggen dat hiermee verantwoordelijkheden

worden verlegd. De opdrachtgever zegt als het

ware tegen de aannemer: ‘De keuring van dit

product doe ik niet zelf, maar laat ik aan u over,

maar dan moet u wel aantonen dat de keuring

is geschied.’ Zo verlegt de aannemer de verant-

woordelijkheid voor de ingangscontrole naar de

betreffende toeleverancier. Hiermee is nog niet

het gehele stapelbouwsysteem gecertificeerd.

Bedrijfscertificeringen zijn in opkomst, maar zijn

nog geen gemeengoed geworden. Daarmee

wordt de kwaliteit van de verwerking ook gecer-

tificeerd.

6.6.2 Arbo-zorg stapelbouw

Stapelbouw kan men wat betreft de dragende

wanden ook karakteriseren als een vorm van

kleine elementenbouw waarbij geen ‘zwaarwich-

tige’ extra maatregelen of voorzieningen nodig

zijn. Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en

basisvoorzieningen in het algemeen zie paragraaf

6.7.2 Arbo-zorg .

Blokken zwaarder dan 14 kg worden verwerkt

met behulp van een elementenstelmachine. De

eisen en tips die staan vermeld op de veiligheids-

sticker aangebracht op de stelmachine, moeten

nauwkeurig worden opgevolgd.

De elementen zijn ongewapend ; een gebroken

element of blok mag dus nooit worden gehesen.

Het opperen van de elementen en het leggen

van de vloeren gebeurt met een bouwkraan. De

kraan moet zijn goedgekeurd en de kraanmachi-

nist moet beschikken over een geldig hijsbewijs.

Bij de bouwkranen worden verschillende hulp-

stukken gebruikt. Een van deze gereedschappen

is de schaarklem. Hiermee worden ook wel los

gestapelde pakketten kalkzandsteen verplaatst.

Door de knelkracht van de schaarklem worden

de stenen bij elkaar gehouden. Door de grote

kracht die hiervoor nodig is, kunnen los gesta-

pelde stenen kapot knellen. Het pakket stenen

kan daardoor uit de schaarklem vallen. De schaar-

klem voldoet op dit punt niet aan de criteria die

de Arbeidsinspectie aan hijsgereedschap stelt.

Een alternatief is de hydraulische combinatieklem. 

Dit is een klem die over de stenen heen geplaatst

wordt. Door de klem om te draaien, fungeert

deze als bak waarin de stenen zitten ingeklemd.

Kalkzandsteenelementen worden meestal gehe-

sen op het pallet, verpakt in voldoende sterke

 folie. Gelet moet worden op voldoende borging

van de last op de palletvork. De verpakking van

de elementen moet zodanig zijn dat op de werk-

plek geen hersorteringen of aanpassingen (pas-

blokken maken) meer nodig zijn.

 Aandachtspunten voor de Arbo-zorg zijn aange-

geven in figuur 6.27.

In de stapelbouw zijn de installaties niet in het

systeem geïntegreerd.

Leidingen die in de wanden zijn opgenomen,

worden ter plaatse ingefreesd. Bij deze mecha-

nische bewerking komt kristallijn kwarts vrij.

Bij intensieve inademing bestaat het risico van

longaandoeningen (silicose, longkanker). Bij het

 frezen is ademhalingsbescherming  P3 voorge-

schreven.

De code geeft de filterklasse aan:

P1: hinderlijke stof;

P2: schadelijke stof;

P3: gevaarlijke (giftige) stof.

Het type masker waarin het filter wordt ge-

plaatst, is niet voorgeschreven.

6.6.3 Milieuzorg stapelbouw

Kalkzandsteen wordt gemaakt van kalk, zand en

water; circa 7% bestaat uit kalk. Kalk wordt be-

reid door het branden van kalksteen en wordt in

hoofdzaak geïmporteerd uit België en Duitsland.

Uitgeputte kalksteengroeven kunnen worden

heringericht.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 109/246

  6 STAPELBOUW 101

 Aan het zand  worden qua korrelopbouw geen

hoge eisen gesteld. Sommige fabrieken winnen

hun zand uit waterwegen, andere fabrieken ha-

len hun grondstof uit zandputten. Na winning

wordt het zand gewassen. Afgesloten zandput-

ten kunnen eveneens worden heringericht.

 Water, voor het mengen van het zand, voor de

productie van stoom in de autoclaaf en als koel-

water bij het zagen van de elementen, wordt

meestal onttrokken aan het grondwater.

Energiegebruik en emissies van schadelijke  stof-

 fen bij het productieproces zijn ‘gematigd’.

Restenergie en restwater worden waar mogelijk

hergebruikt. Spuiwater uit de stoomketel en de

autoclaven dient voor de voorverwarming van

het ketelvoedingswater en wordt in een aantal

gevallen gebruikt voor gebouwverwarming. Bij

het koelwater worden na het bezinken zowel het

water als het zaagslib weer hergebruikt.

 Automatisering van de stoomregulatie van de

autoclaven heeft geleid tot aanmerkelijke bespa-

ringen van energie. Volgens opgave van CVK is

het energieverbruik tussen 1981 en 1992 ge-

daald met 30%. Er is een voorgenomen beper-

king van energieverbruik tussen 1992 en 2000

van nog eens 20%.

Productie-uitval  (afgekeurde stenen, blokken,

elementen, zaagverlies) wordt grotendeels her-

gebruikt door het materiaal te breken en terug te

voeren in het productieproces.

Werksituatie begane grond

a  Kruipluik afdekken

b  Elementenstelmachine stabiliteit/staat van

onderhoud

c  Blokkenklemmen doelmatigheid/

staat van onder-

houd

d  Stabiliteit wanden schoren

e  Jukkensteiger stabiliteit/werk-

vloer/toegang

door middel van

ladder 

Werksituatie 1e en 2e verdieping

a  Toegang deugdelijke ladder 

b  Trapsparing afdekken (rekening

houden met belas-

ting)

c  Vloerrandbeveiliging zie tekeningen

d  Jukkensteiger stabiliteit/werkvloer/

toegang door

middel van ladder

en randbeveiliging

ter plaatse van

vloerrand

e  Elementenstelmachine zoals begane grond

f   Blokkenklemmen zoals begane grond

g  Stabiliteit wanden schoren

 

�  

Figuur 6.27 Aandachtspunten Arbo-zorg

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 110/246

 102

Massa is een belangrijke eigenschap van mate-

rialen in verband met geluidwering  en warmte-

accumulerend vermogen. In die zin bezit kalk-

zandsteen gemiddelde eigenschappen. Echter,

afhankelijk van de gekozen constructie kunnen

bepaalde eigenschappen belangrijker of minder

belangrijk worden.

Een mogelijkheid om de geluidwerende ei-

genschappen te verbeteren is het uitvoeren

van de woningscheidende wand als ankerloze

spouwmuur. Deze wand is opgebouwd uit twee

niet-gekoppelde spouwbladen met daartussen

een luchtspouw. Overigens gelden voor alle

steenachtige constructies overeenkomstige op-

merkingen. Voor houtskeletbouw gelden in het

algemeen andere overwegingen, zie hiervoor

hoofdstuk 9 Montagebouw – Houtskeletbouw .

Technische voorkeursaanwijzingen NPW

De belangrijkste technische voorkeursaanwijzin-

gen uit het NPW waaraan stapelbouw voldoet,

zijn:

•  specificatieblad S013: pas een gevel toe

met Rc ≥ 3 m2 ∙ K/W. Er is ervaring opgedaan

met isolatiepakketten met waarden van

Rc

 = 4,2 m2 ∙ K/W;

•  pas dakisolatie toe met Rc  ≥ 3 m2 ∙ K/W.

Er is ervaring opgedaan met isolatiepakketten tot

Rc = 4,9 m2 ∙ K/W;

•  specificatieblad S051: pas geprefabriceerde

producten toe. Dit geeft een milieuwinst, dus:

materiaalbesparing, verlenging levensduur, ver-

eenvoudiging hergebruik;

•  specificatiebladen S073 t/m S076: gebruik

portlandvliegascement en hoogovencement

waar dit functioneel en productietechnisch

mogelijk is;

•  specificatieblad S353: stem maatvoering af op

handelsmaten. Milieuwinst: beperking van zaag-

en snijverliezen;

•  specificatieblad S407: pas een woningschei-

dende constructie met verhoogde geluidsisolatie

toe.

Ten slotte vermelden we nog enkele vorm-

gevings- en indelingsmaatregelen:

1  Maak het woningontwerp geschikt voor actief

gebruik van zonne-energie.

2  Pas geen open trap toe in de woonkamer.

3  Breng geen standaardvoorzieningen aan voor

het plaatsen van een open haard.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

Normen

NEN 2489 Metselbaksteen

NEN 3835 Mortels voor metselwerk van steen,

blokken of elementen van baksteen, kalkzandsteen,

beton en gasbeton

NEN 3836 Kalkzandsteen en kalkzandsteenblok-

ken

NEN 3837 Kalkzandsteenelementen

NEN 6700 Technische grondslagen voor bouw-

constructies TGB 1990 – Algemene basiseisen

NEN 6702 TGB 1990 – Belastingen en vervormin-

gen

NEN 6790 TGB 1990 – Steenconstructies – Basis-

eisen en bepalingen

NPR 6791 Steenconstructies – Eenvoudig ontwerp-

regels gebaseerd op NEN 6790

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 111/246

  7Gietbouw

ir. M.M.J. Vissers, met medewerking van drs. G.P. Vlaar 

Gietbouw is een bouwmethode waarbij op de bouwplaats beton-

specie in een bekisting wordt gestort. De bekisting is van tevoren voor-

zien van wapeningsstaal en verschillende in te storten voorzieningen.

Bij het ontwerpen van een woning is het verstandig rekening te hou-den met de standaardafmetingen die in de bekistingssystemen voor

gietbouw gebruikelijk zijn.

Behalve voor grote series woningen is de gietbouw in de toenemende

mate ook geschikt voor de wat kleinere series woningen.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 112/246

 104

7.1 Typering gietbouw

7.1.1 Kenmerken gietbouw

Gietbouw is de methode waarbij op de bouw-

plaats, fabrieksmatig vervaardigde betonspecie

wordt gestort in houten, aluminium of stalen

bekistingen. Het woningcasco bestaat bij giet-

bouw meestal uit ter plaatse gestorte woning-

scheidende wanden en verdiepings- en zolder-

vloeren. In een aantal gevallen hoort daar ook de

plattedakvloer bij.

Door het aan elkaar vaststorten van vloeren en

wanden ontstaat een zogenoemde monoliete

constructie. Naast een volledig gestort beton-

casco zijn ook andere uitvoeringsvormen moge-

lijk, figuur 7.1. Zo wordt de gietbouwwand in

toenemende mate gecombineerd met geprefa-

briceerde betonnen breedplaatvloeren.

Gietbouwcasco’s worden voor alle categorieën

woningen toegepast. Belangrijke kenmerken van

woningcasco’s in gietbouw zijn:

•  de woningscheidende wanden komen voor

in enkelvoudige (massieve) uitvoering en in de

vorm van een ankerloze spouwmuur;

•  massieve (woningscheidende) vloeren;

•  nauwelijks naden, vooral bij gebruik van tun-

nelbekisting, omdat wanden en vloeren monoliet

met elkaar zijn verbonden.

Het is bij gietbouw zeer goed mogelijk om de

stabiliteit van het casco te halen uit de verbin-

ding tussen gestorte wanden en vloeren (knoop-

punten).

7.1.2 Materialen gietbouw

In deze paragraaf worden de meest voorko-

mende materialen in de gietbouw besproken.

7.1.2.a  Beton

Betonspecie bestaat uit een mengsel van cement

(het bindmiddel), grind, zand en water. Voor het

mengsel kunnen andere toeslagmaterialen (zoals

steenslag) worden gebruikt en kunnen hulpstof-

 fen of vulstoffen worden toegevoegd. Voor het

opnemen van de trekspanningen die in beton-

constructies kunnen optreden is wapening in de

vorm van betonstaal nodig.

Behalve de primaire grondstoffen cement, water,

zand en grind of steenslag, wordt ook gebruik-

gemaakt van secundaire grondstoffen zoals

Lytag (korrels van gesinterde vliegas), beton- en

metselwerkgranulaat en vliegas.

Naast traditioneel beton wordt steeds meer zelf-

verdichtend beton toegepast. Bij de uitvoering

van betonconstructies met deze nieuwe beton-

soort bespaart men vooral op de arbeidstijd.

Daarnaast biedt het voordelen op het terrein van

   

� �

  �

 

  �

Figuur 7.1 Overzicht van gietbouwmethoden

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 113/246

7 GIETBOUW 105

Boven openingen in de bouwmuur, bij aan te

storten consoles en dergelijke wordt ook wape-

ningsstaal aangebracht.

 Vloeren worden meestal voorzien van (gepunt-

laste) wapeningsnetten, bij trapgaten en derge-

lijke aangevuld met bijlegstaven.

De hoeveelheid en afmeting van de benodigde

wapening wordt door de constructeur berekend.

7.1.3 Materieel gietbouw

Het belangrijkste materieel voor de uitvoering

van gietbouwwoningen is:

•  bekisting: het formaat en de opbouw zijn

per fabrikaat verschillend. Meestal is bekisting

opgebouwd uit 4 mm dikke staalplaat met ver-

stijvingsprofielen (bijvoorbeeld 80 × 80 mm).

Daarbij behoren de nodige hulpstukken zoals

kopschotten, eindwandbekistingen, sparingsmal-

len en randbekistingen;

•  kimbekisting, om een goede aansluiting te

krijgen tussen vloer en bovenliggende wand;

•  bouwkraan, al dan niet mobiel, voorzien

van de nodige hijshulpmiddelen (triangel, vier-

sprong, compensatiecilinder);

•  betonpomp of kubel, voor het transport van

de betonspecie van betontruckmixer naar de

bekisting;

•  lier, voor het uitrijden van de bekistings-

elementen;

•  verwarmingsinstallatie, om het vers gestorte

beton te verwarmen, waardoor een versnelde

verharding plaatsvindt. Daarmee wordt de beno-

digde aanvangssterkte (voor het kunnen ontkis-

ten) sneller bereikt.

7.1.3.a  Bekistingen

Het belangrijkste materieel bij de bouwmethode

gietbouw wordt gevormd door de bekistingen:

houten of metalen panelen waartussen of

waarop plastische betonspecie wordt gestort.

de arbeidsomstandigheden: er zijn geen trilnaal-

den nodig, waardoor er minder geluids- en tril-

lingsoverlast optreedt. Bij complexe constructies

wordt veel tijd bespaard op de nazorg aan de

constructie.

Cementsoorten

Cementsoorten komen tot stand door het

combineren van verschillende grondstoffen in

bepaalde verhoudingen. De grondstoffen zijn:

klinker, vliegas, kalkmeel, hoogovenslak en gips.

In figuur 7.2 zijn de verschillende soorten aange-

geven.

Toeslagstoffen

Zand en grind (toeslagstoffen, minerale aggrega-

ten) worden in Nederland gewonnen in rivieren

en meren, en met binnenvaartschepen naar

betonmortelcentrales getransporteerd. Een deel

wordt geïmporteerd uit Duitsland en België. De

korrelopbouw en de verhouding van het zand,

grind en water (en uiteraard de hoeveelheid toe-

gepaste cement) bepalen in belangrijke mate de

eigenschappen van beton.

Onder bepaalde voorwaarden is het gebruik van

beton- en metselwerkgranulaat ook toegestaan.

7.1.2.b  Wapening

De hoeveelheid wapeningsstaal schommelt in

de gietbouw – afhankelijk van de belastingen en

de afmetingen van de constructie – tussen 25

en 100 kg/m3 beton. Vaak wordt de wapening

geprefabriceerd in de vorm van een gepuntlast

net of korf.

 Voor de woningcasco wordt over het algemeen

gewerkt met ongewapende wanden; alleen bij

hoogbouw worden de onderste wanden gewa-

pend. Bij laagbouw worden soms de eindwan-

den gewapend (wanneer spouwmuren tussen de

woningen voorkomen).

Cementsoorten Grondstoffen Klasse

  klinker vliegas kalkmeel hoogovenslak gips 

Portlandcement 95% 5% A1B

1C

Portlandvliegascement 70% 25% 5%

Metselcement 50% 47% 3%

Hoogovencement 25% 70% 5% A1B

Figuur 7.2 Grondstoffen voor cement

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 114/246

 106

De bekisting dient om de ontworpen betoncon-

structie de gewenste vorm te kunnen geven.

 Veel voorkomende afmetingen voor de woning-

bouw zijn bijvoorbeeld een hoogte van 2400 of

2500 mm en overspanningen van 3000 tot

7500 mm. De massa van een stalen bekisting

bedraagt ongeveer 100 tot 120 kg/m2.

Gedurende een groot deel van de verhardings-

tijd moet de bekisting de krachten opnemen die

de betonspecie erop uitoefent. De vorm en de

stand van het te storten onderdeel bepalen de

richting van de speciedruk die door de bekisting

moet worden opgenomen.

Bij het toepassen van zelfverdichtend beton

moet men rekenen op een hogere bekistingsdruk

dan met traditioneel beton. Ook de keuze van

de bekisting in relatie met de bekistingsolie moet

zorgvuldig worden getoetst, omdat sommige

combinaties tot luchtbelvorming in het opper-

vlak kunnen leiden.

Bij een nadere beschouwing van de bekisting zijn

de volgende onderdelen te onderscheiden:

1  contactbekisting;

2  steunconstructie;

3  centerpennen;

4  voorzieningen.

1 Contactbekisting 

De contactbekisting is het onderdeel dat de spe-

ciedruk opvangt. Dit gedeelte wordt aangeduid

als de contactbekisting of ook wel vormbekisting .

Dit is de met de specie in contact komende zijde,

die daarmee tevens het uiterlijk (vorm) van het

betonoppervlak bepaalt, figuur 7.3.

Contactbekisting kan bestaan uit:

•  hout, ruwe delen met of zonder triplex,

geschaafde delen;

•  multiplex met oppervlaktebehandeling;

• stalen plaat.

De eigenschappen en mogelijkheden van deze

materialen zijn aangegeven in figuur 7.4.

2 Steunconstructie 

De steunconstructie is het onderdeel dat zorgt

dat de contactbekisting voldoende sterkte en

stijfheid verkrijgt om aan de speciedruk weer-

stand te bieden. De steunconstructie concen-

treert de lasten op bepaalde plaatsen, zodat deze

kunnen worden afgevoerd.

 We kennen verticale steunconstructies voor bij-

voorbeeld wanden en horizontale steunconstruc-

ties voor bijvoorbeeld vloeren.

De verticale steunconstructie kan een volle

wandligger of een vakwerkligger zijn, van hout

of staal. De toepassing van houten steuncon-

structies vraagt om een houten contactbekisting.

Bij stalen steunconstructies wordt hout of staal

toegepast.

Bij een stalen beplating van de bekisting kan

door toepassing van een roosterwerk van ribben

de afstand tussen de dragers worden vergroot.

Op het stalen rooster kan hout of staalplaat wor-

den aangebracht.

De steunconstructie moet – rekening houdende

met de stijfheid van de bekisting – zo worden

berekend en gemaakt, dat de bij het storten

optredende krachten kunnen worden opgeno-

men zonder dat vervormingen, plooien of torsie

optreden.

 Als onderdeel van de gehele ondersteunende

constructie zorgen enkele hulpconstructies voor

het afvoeren of opnemen van de geconcen-

treerde lasten:

•  verbindingsmiddelen van de steunconstructie

via het beton;

•  ondersteuningsconstructies (bij vloeren);

•  schoorconstructies (bij wanden);

•  hulponderdelen en stelmiddelen.

��

��

Figuur 7.3 Contactbekisting

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 115/246

7 GIETBOUW   107

Type

OppervlaktemateriaalM

oeilijkheidsgraadFactorarbeid

       1

Benodigd

Transp

ort

Opmerking

Toepassing/

bekisting

enmanuren/m

       2

materieel

opslag

       2

bekisting

klasse

       3 

Traditioneel

Houtophoutenregels

C

omplex

      ■      ■      ■      ■

Licht/zwaar

Groottransport-

Centerpennenop

Inzetopkleine

Gordingen,profielstalen

volume

/geringe

regelmatige

aantallen/

balkenofaluminium

voorraad

afstanden,

klasseB

gordingen

pasmateriaal

0,8m

        2

per

centering

Grootwand

Houtofkunststofop

E

envoudig

      ■      ■

Zwaar

Beperk

ttransport-

1,5m

        2

per

Meerderetot

wandbekistin

g,

houtenofaluminium

volume

/

centering

groteinzet/

verticaal

regels,gesteunddoor

geeno

pslag

klasseB

gesteunddoor

stalen,houtenof

horizontale

aluminium

gordingen

gordingen

Stalen

Stalenhuidplaatmet

E

envoudig

      ■

Zwaar

Bijvast

espanten

Centeringop

Meerderetot

wandbekistin

g

stalenliggersenspanten

groott

ransport-

100mm

vanaf

groteinzet/

volume

,bijlosse

deonderzijde.

klasseB

ofscha

rnierende

Aandeboven-

spantenbeperkt

zijdezomogelijk

volume

/

bovendete

geeno

pslag

stortenwand

Grootpaneelbe-

Houtofkunststofin

T

amelijkeenvoudig

      ■      ■

Zwaar

Bijvast

espanten

Bijtoepassingvan

Kleinetotgrote

kisting,eventueelstalenofaluminium

groott

ransport

vakwerk:alshier-

inzet/

gekoppeldto

t

frame,gesteunddoor

volume

,bijlosse

boven.Anders

klasseA

eenvolledige

stalenofaluminium

ofscha

rnierende

1,0tot1,5m

        2

wandbekistin

g

gordingen

spantenbeperkt

percentering

volume

/

geeno

pslag

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 116/246

 108

Type

OppervlaktemateriaalM

oeilijkheidsgraadFactorarbeid

       1

Benodigd

Transp

ort

Opmerking

Toepassing/

bekisting

enmanur

en/m

       2

materieel

opslag

       2

bekisting

klasse

       3 

Kleinpaneel-

Houtofkunststofin

R

edelijkcomplex

      ■      ■      ■

Licht

Tamelijkgroot

0,5tot0,7m

        2

Beperkteinzet/

bekisting

stalenofaluminium

frame

transpo

rtvolume/

percentering

klasseA

beperk

teopslag

voorpasmateriaal

Hollewanden

Beton

C

omplexinvoor-

      ■

Zwaar

Tamelijkgrooten

Geencenterpen-

Beperkteinzet/

b

ereiding,tamelijk

zwaartransport-

gaten

klasseB

e

envoudigbij

volume

/beperkte

u

itvoering

opslag,plaatsing

zomog

elijkbij

aanvoe

r

EPSholle

EPS

c

omplex

      ■      ■      ■      ■

Licht

Groottransport-

EPSisblijvende

Eénofenkele

blokken

enopslagvolume

bekisting,wand-

woningen/

afwerking

klasseC

noodzakelijk

        1

Factorarbeid:

      ■

=laag,

      ■      ■      ■      ■

=erghoog.

        2

Uitgaandev

angangbareinzet.

         3 

Beoordeling

betonoppervlakvolgensNEN6722(VBU2002)

Figuur

7.4

Bekistings(contact)materialen:enigeeig

enschappenenrepetitiemogelijkheden

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 117/246

7 GIETBOUW 109

3 Centerpennen

De geconcentreerde lasten door de speciedruk

worden in de wandbekistingen opgenomen

door zogenoemde centerpennen. Dit zijn stalen

staven met aan de einden schroefdraad die de

steunconstructies aan beide zijden van de be-

tonspecie met elkaar verbinden.

De centerpennen moeten de bekistingsdruk op-

nemen. De constructie van een systeembekisting

moet zodanig ontworpen zijn dat er zo weinig

mogelijk centerpennen hoeven te worden ge-

bruikt.

Ook bij grotere wandvlakken moet de plaatsing

liefst buiten de wandbekisting en liefst buiten het

betonoppervlak, dus boven de betonwand en

geheel beneden aan de kim van de wand zijn.

Gezien de grotere afstanden van de centerpen-

nen is in dergelijke gevallen een grotere diameter

van de centerpennen noodzakelijk. Voor normale

wandhoogten tot 3 meter zijn dan bijvoorbeeld

twee centerpennen voldoende, figuur 7.5.

4 Voorzieningen aan de bekisting 

Om de verticale stand van de wandbekisting te

verzekeren en de optredende krachten naar een

vaste ondergrond af te leiden, dienen aan de

bekisting voorzieningen te worden getroffen.

Hiervoor bestaan (afhankelijk van het systeem)

de volgende mogelijkheden:

•  consoles  aan de bekisting die zijn voorzien van

een verstelbare stempel;

•  de steunconstructie zelf kan zijn voorzien van

een verstelbare stempel;

•  schoren die aan de bekisting en aan de vloer

kunnen worden bevestigd (deze moeten trek- en

drukvast zijn verankerd aan de vloer). De schoren

zijn met behulp van schroefdraad in lengte ver-

stelbaar.

Elke systeemwandbekisting is voorzien van een

stortsteiger  die nodig is bij het storten van de

betonspecie. Deze is aangepast aan het systeem

en is ook eenvoudig aan te brengen en te ver-

plaatsen.

7.1.3.b Kosten van bekistingen

De kosten van het bekisten bestaan uit loon-

kosten (monteren, demonteren, stellen) en ma-

terieelkosten (koop, huur, onderhoud). Om de

loonkosten zo laag mogelijk te krijgen, is het aan

 

 

  �

 

� �

Figuur 7.5 Centerpennen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 118/246

 110

te raden het bekistingsmateriaal en de uitvoering

van de bekisting zo te kiezen dat er voor het be-

kisten weinig handelingen nodig zijn.

Om de materieelkosten zo laag mogelijk te hou-

den, moet de bekisting zo vaak mogelijk worden

ingezet. Hiertoe zijn voor de woningbouw de

in paragraaf 7.2 besproken bekistingssystemen

ontwikkeld.

7.1.3.c Transportmaterieel

Bij gietbouw wordt het volgende transportmate-

rieel gebruikt:

•  betontruckmixers voor de aanvoer van be-

tonspecie vanuit de betoncentrale;

•  overige transportmaterieel zoals kubels, be-

tonpompen en dergelijke;

•  één of meer bouwkranen.

Betontransport naar de bouwplaats

In Nederland zijn ongeveer 200 betonmortelcen-

trales. Het transport van de betonmortel naar de

bouwplaats gebeurt met behulp van truckmixers

met een laadcapaciteit van 6 tot circa 15 m3.

 Veel moderne truckmixers hebben een hydrau-

lische betonpomp waarmee de specie op de

bouwplaats in de bekisting kan worden gepompt.

In andere gevallen wordt de mortel vanuit de

truckmixer in een kubel ‘gedraaid’ die met be-

hulp van een bouwkraan boven de stortplek

wordt gemanoeuvreerd en daar de inhoud in de

bekisting stort.

Bouwkranen

 Vooral de bouwkraan is voor het betontransport

op de bouwplaats een belangrijk stuk materieel,

omdat deze:

•  een hoge investering met zich meebrengt, al

dan niet tot uitdrukking gebracht in een huurprijs;

•  een belangrijke kostenpost is tijdens het werk

(tijdgebonden kosten);

•  bepalend is voor het productietempo op de

bouwplaats.

Daarom moet worden gestreefd naar een opti-

male bezettingsgraad van de kraan.

▶▶ De inzet van kranen en kraancapaciteit

worden uitgebreid behandeld in deel 12b

Uitvoering – Organisatie , hoofdstuk 4 De

transportfunctie van de bouwplaats 

7.2 Bekistingssystemen voorwoningbouw

 Voor woningbouw worden, afhankelijk van de pro-

jectgrootte, de volgende bekistingen toegepast:

•  een systeembekisting  die bestaat uit een aantal

verschillende, aan elkaar passende, universeel

toepasbare elementen die in gestandaardiseerde

afmetingen fabrieksmatig in serie worden ver-

vaardigd. Deze elementen kunnen voor elk pro-

ject – ook voor projecten met slechts een enkele

bekistingsinzet – in de juiste samenstelling tot

een complete bekistingsconstructie worden sa-

mengevoegd;

•  een projectbekisting  die speciaal wordt ontwor-

pen en op maat geprefabriceerd voor herhaalde

toepassing op een bepaald project. Meestal

worden hiervoor ook onderdelen van bekistings-

systemen toegepast. Vandaar de vroegere naam:

half-systeembekisting . Om het aantal handelingen

op de bouwplaats zo veel mogelijk te beperken

bestaan deze projectbekistingen meestal uit rela-

tief grote elementen.

Met projectbekistingen kunnen ook meer inge-

wikkelde betonvormen economisch worden be-

kist. Deze projectbekistingen komen voor in twee

verschijningsvormen:

1  wand- en tafelsysteem;

2  tunnelsysteem.

Met het wand- en tafelsysteem worden wanden

en vloeren ná elkaar gestort. Met de tunnel-

bekisting gebeurt dit in één arbeidsgang. De

keuze van de bekisting bepaalt dus in grote mate

de werkvolgorde en het productietempo.

7.2.1 Wandbekisting

Systeemwandbekistingen voor de woningbouw

bestaan uit schotten ter hoogte van een verdie-

ping. De wandbekisting kan over de hele wo-

ningdiepte bestaan uit één schot of zijn samen-

gesteld uit enkele schotten, meestal niet meer

dan twee, figuur 7.6.

Systeemwandbekistingen voor de woningbouw

zijn er in principe in twee uitvoeringen:

1  met een contactbekisting van bekistingsplaat

(hout of kunststof);

2  met een contactbekisting van staalplaat.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 119/246

7 GIETBOUW 111

De steunconstructie achter de contactbekisting

bestaat uit stalen spanten, aangevuld met hou-

ten of stalen liggers.

Bestaat een wandbekisting uit meer schotten,

dan koppelt men deze bijvoorbeeld door middel

van verbindingsbalken en bouten, figuur 7.7.

 Van de twee bekistingsschotten van een wand

wordt er één direct op zijn plaats gezet en ge-

steld als uitgangspunt voor de maatvoering van

wapening, sparingen en in te storten delen.

Deze eerste wandbekisting wordt de stelwand  

genoemd. Als alles is aangebracht, wordt de

sluitwand  geplaatst, figuur 7.8.

De wandschotten worden gekoppeld door mid-

del van centerpennen die door conische afstand-

houders worden gestoken, figuur 7.5. Na het

ontkisten worden deze conussen vervangen door

���

Figuur 7.6 Systeemwandbekisting

Figuur 7.7 Naad tussen twee bekistingsschotten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 120/246

 112

(ingelijmde) betonnen proppen, zodat geluidlek-

ken worden voorkomen.

De wanddikte wordt bepaald door de breed-

temaat van de toegepaste kopschotten en de

lengte van de centerpenconussen. In figuur 7.9

zijn twee uitvoeringsvormen van kopschotten te

zien.

Consoles

Betonnen consoles voor de oplegging van pre-

 fab-balkon- en galerijplaten zijn dikwijls ook ge-

prefabriceerd en daarbij voorzien van de

nodige stekwapening. Zij kunnen door middel

Figuur 7.10 Ophanging van een console

van ophangbeugels worden opgehangen aan de

wandbekisting en gesteld, figuur 7.10, maar ze

moeten vóór het ontkisten worden ondersteund

door stempels. Deze moeten minimaal een week

blijven staan.

Eindwanden

Eindwanden worden met een stel normale

wandkisten gestort. De buitenste wandbekisting

wordt op een uitkragende werksteiger geplaatst,

 figuur 7.11.

7.2.1.a Ankerloze spouwmuren

Om een maximum aan contactgeluidsisolatie

te bewerkstelligen, kunnen woningscheidende

wanden worden uitgevoerd als ankerloze spouw-

muur. Deze muren bestaan uit twee wanden met

Figuur 7.11  Werksteiger ten behoeve van eindwand en van

sprongen

     

Figuur 7.8 Stelwand en sluitwand

 

Figuur 7.9 Kopschotten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 121/246

7 GIETBOUW 113

een luchtspouw van 50 mm tot 70 mm. De vloe-

ren lopen daarbij niet in de spouw door.

De spouwwand kan in één productiedag worden

gemaakt met behulp van een stalen spouwbekis-

ting, waarvan de spouwbreedte mechanisch of

pneumatisch kan worden vergroot of verkleind,

 figuur 7.12.

De werkwijze bij het maken van een ankerloze

spouwmuur in de gietbouw is als volgt:

1  plaatsen en stellen van de stelwand en aan-

brengen van de in te storten voorzieningen en

de centerpenconussen voor de eerste wanddikte;

2  plaatsen van de spouwbekisting die tot zijn

grootste dikte is uitgezet;

3  plaatsen van de sluitwand na het doorschui-

ven van de centerpennen en het aanbrengen van

de in te storten voorzieningen voor de tweede

wanddikte;

4  in één stortgang storten van beide spouw-

wanden;

5  bij het ontkisten eerst de twee wandschotten

op de gebruikelijke wijze lossen; de dikte van

de spouwbekisting mechanisch of pneumatisch

verkleinen, waarna deze verticaal kan worden

verwijderd.

7.2.1.b  Dilataties

In lange woningblokken komen dilataties voor,

zeker wanneer de woningscheidende wanden

niet als spouwwanden zijn uitgevoerd. Een di-

latatie bestaat uit twee betonnen wanden, ge-

scheiden door een laag polystyreenschuim van

een paar centimeter dikte.

Dit lijkt op een gevulde spouw, maar is toch prin-

cipieel anders in uitvoering:

•  er zijn twee productiedagen nodig. Op de

eerste dag wordt de ene wand op de gebrui-

kelijke wijze geproduceerd. Op de tweede dag

blijft het eerste wandschot staan. Nadat men

het andere wandschot heeft weggenomen, plakt

men een laag polystyreenschuim (platen) met

een dikte van een paar centimeter op de nu vrij-

gekomen wand;

•  de centerpennen en de kopschotten worden

vervangen door langere die geschikt zijn voor de

totale wanddikte;

•  na te zijn schoongemaakt en voorzien van

de in te storten voorzieningen, kan het tweede

wandschot weer worden geplaatst, waarna de

tweede wand wordt gestort.

7.2.1.c  Topwanden

Bij woningen met een hellend dak worden de

bovenste wanden met een helling beëindigd.

Dit zijn de zogenoemde topwanden. Deze wor-

den soms geprefabriceerd, maar kunnen ook

ter plaatse worden gemaakt in de gietbouw-

methode.

Een probleem is de grote hoogte van de top-

wand, afhankelijk van de woningdiepte en de

�  

 

Figuur 7.12 Spouwbekisting

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 122/246

 114

dakhelling. De nok kan soms belangrijk boven de

gewone stalen wandbekisting uitsteken.

De volgende oplossingen zijn dan beschikbaar,

 figuur 7.13:

•  inzet van een aantal hogere deelschotten;

•  inzet van hogere volledige schotten;

•  inzet van een speciale topwandbekisting.

De productie van topwanden in gietbouw is ge-

lijk aan die van de rechte wanden. De plastische

tot zeer plastische betonspecie maakt echter een

aparte ‘bovenbekisting’ op de schuine vlakken

noodzakelijk.

Om de betonspecie goed te kunnen verdich-

ten, mag men de topwanden slechts vullen in

lagen van maximaal 1 m hoogte. Naarmate het

stortniveau stijgt, moet de bovenbekisting dus

in gedeelten van ongeveer 1,30 m worden aan-

gebracht.

De stelwand en de sluitwand moeten langs de

schuine randen zijn voorzien van U-profielen. Tel-

kens als er een laag is gestort en getrild, schuift

men een volgende lengte bovenschot over de

U-profielen, waarna het storten en trillen wordt

voortgezet.

Horizontale sprongen zetten zich ook door in

topwanden, figuur 7.13, en worden met een

vulbekisting (aan één zijde) uitgevoerd. Het

buitenspouwblad bestaat dan meestal uit met-

selwerk, hoewel ook betimmering met schroten

voorkomt.

Het produceren van een topwand vergt onge-

veer evenveel arbeidsuren als bij een normale

wand, maar het effectieve oppervlak is ongeveer

half zo groot. De productiviteit in netto vierkante

meter betonwand per manuur is dus ook onge-

veer de helft van de normale.

7.2.2 Holle betonnen wandbekisting

In vervolg op de bekistingsplaatvloeren, is een

holle betonnen wandbekisting ontwikkeld. Daar-

mee worden in de woningbouw onder andere

de volgende bouwdelen geproduceerd:

•  kelderwanden;

• woningscheidende wanden;

•  wanden tegen belendingen en dilataties;

•  stabiliteitswanden.

Deze wand bestaat uit twee geprefabriceerde

betonnen ‘schillen’ met daarin tralieliggers

(FeB500; h.o.h. ≤ 600 mm) met een dikte van

minimaal 50 mm en maximaal 150 mm, die

door middel van wapening en/of supportliggers

op de juiste afstand worden gehouden. Daarmee

kan een wand worden gemaakt van minimaal

200 mm en maximaal 600 mm dik. Zij worden

op de bouwplaats gesteld en volgestort, zodat

een monoliete constructie ontstaat.

De betonschillen bevatten én transportwapening

én eventueel benodigde constructieve wapening;

op de bouwplaats worden tijdens de montage

de voeg- en hoekwapening aangebracht.

�� � � �

          �  

        

��

          �  

               

� �

� �

��

          �  

                  

          �  

               

��

           �  

               

           �  

               

Figuur 7.13 Samenstelling topwandbekistingen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 123/246

7 GIETBOUW 115

Het stellen van dergelijke wanden gebeurt op

blokjes of tegels, zodat een stelvoeg van mini-

maal 30 mm ontstaat. De wanden worden door

middel van ten minste twee schoorstempels per

element verticaal gesteld en in positie gehouden,

 figuur 7.14.

De maximale afmetingen bedragen 2500 ×

11.500 mm tot 2800 × 9000 mm. De elementen

wegen tot ongeveer 60 kN (zonder vulbeton) en

zijn voorzien van hijspunten. De zichtzijde is glad

en behangklaar, leidingen en dozen kunnen wor-

den ingestort, openingen uitgespaard.

Dergelijke elementen zijn niet gebonden aan een

maatsysteem en worden op bestelling in nader

overleg ontworpen en vervaardigd. Sprongen,

pilasters en dergelijke worden met behulp van

gangbare bekistingen ter plaatse vervaardigd.

Belangrijke voordelen van holle betonnen wand-

bekisting zijn:

•  grote ontwerpflexibiliteit;

•  geen bekisting en vlechtwerk nodig;

• gladde afwerking;

•  economisch bij kleinere aantallen;

•  geschikt voor bouwplaatsen met weinig

ruimte.

Een nadeel is de langere doorstempelperiode,

waardoor opvolgende werkzaamheden later star-

ten (langere intervallen).

7.2.3 Vloerbekisting

7.2.3.a Tafelbekisting

Dit type bekisting in de vorm van een tafel hoort

bij de systeembekisting voor vloeren en wordt

toegepast met de materialen van een systeem-

wandbekisting. Voor sommige projecten kan de

kostenbesparing belangrijk zijn.

De voorwaarde voor toepassing van een tafelbe-

kisting is een voldoende aantal keren gebruik op

dezelfde wijze, een eenvoudig bekistingspatroon

en een goed onderhoud van de bekisting. Een

nadeel is de aansluiting van wand aan plafond

die speciale aandacht vereist.

Er zijn in principe twee typen tafelbekisting:

1  tafelbekisting op onderstel;

2  tafelbekisting op rollen.

1 Tafelbekisting op onderstel 

Hierbij is de vloerbekisting voorzien van een on-

derstel (poten) dat circa 50 mm indraaibaar is,

waardoor de tafels kunnen worden gelost, figuur

7.15. Door middel van aan de staanders beves-

tigde wielen kunnen de tafels worden uitgereden

op een werksteiger en met de kraan worden

verplaatst.

Een nadeel van deze tafelbekisting is de grote

belasting die via het onderstel op de onderlig-

gende vloer wordt overgebracht. Deze vloer zal

meestal moeten worden doorgestempeld.

Figuur 7.14 Holle betonnen wandbekisting Bron: Alvon Bouwsystemen BV 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 124/246

 116

2 Tafelbekisting op rollen

Hierbij worden aan de gestorte betonwand

consoles bevestigd waarop de vloerbekisting via

vijzels komt te steunen.

Bij grotere overspanningen wordt de vloerbekis-

ting in het midden ondersteund door schuine

schoren die de krachten naar de voet van de be-

treffende wanden overbrengen, figuur 7.16. Met

de vijzels is de vloerbekisting exact op hoogte te

stellen. Door het indraaien van de vijzels kan de

vloerbekisting worden gelost en komt dan te rus-

ten op aan de consoles bevestigde rollen, figuur

7.17. Dan kan de vloerbekisting worden uitge-

reden op uitrijconsoles en met de kraan naar de

volgende opstelplaats worden vervoerd.

7.2.3.b  Combinatie van tafel- en

wandensysteem

Hierbij worden de bekistingen voor de wanden

en vloeren afzonderlijk met houten of stalen

wandbekistingen en met houten of stalen tafel-

bekistingen gesteld. Afhankelijk van de bouw-

snelheid worden per dag de benodigde wanden

gestort met inzet van evenveel wandbekistingen.

Figuur 7.15 Tafelbekisting op onderstel

Figuur 7.16 Tafelbekisting op rollen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 125/246

7 GIETBOUW 117

De bekistingscyclus van de wanden bedraagt

24 uur, dat wil zeggen elke dag wordt een wand-

bekisting ontcenterd, gesteld en de wand

gestort.

Indien voor de vloeren stalen tafelbekistingen

worden toegepast, is verwarming mogelijk,

waardoor de verhardingstijd van het beton tot

circa 12 uur wordt teruggebracht. De complete

cyclus bedraagt dan eveneens 24 uur. Bij gebruik

van houten tafels vindt het verhardingsproces

van het beton op natuurlijke wijze plaats.

In het eerste geval kan een vloerbekisting per

dag worden ingezet; in het tweede geval blijft

deze minimaal vijf werkdagen overstaan om de

zesde dag weer te kunnen worden gebruikt.

Bij een tempo van één beuk per dag zijn in het

tweede geval daarom zesmaal zoveel bekistingen

nodig.

7.2.3.c  Combinaties van prefab- en in situ

beton bij verdiepingsvloeren

Bij de begane-grondvloeren is de traditionele

bekisting vrijwel overal vervangen door prefab-

betonvloeren. Ook bij verdiepingsvloeren is de

bekisting steeds meer verdrongen door prefab-

beton. Dit zijn de zogenoemde bekistingsplaat-

vloeren die het storten op tafelbekistingen voor

een belangrijk deel hebben verdrongen, en een

grote toepassing hebben gevonden voor verdie-

pingsvloeren in de woningbouw.

Een bekistingsplaatvloer, waarvoor de merknaam

‘Breedplaatvloer ’ vrij algemeen is ingeburgerd,

bestaat uit een dunne gewapende of voorge-

spannen betonnen plaat met een dikte van

50 mm tot 60 mm, figuur 7.18, waarop de con-

structieve druklaag wordt gestort. De platen zijn

voorzien van (uítstekende) wapening in de vorm

van tralieliggers die dient als transportwapening

en als vloerwapening. De platen doen dus dienst

als ‘verloren’ vloerbekisting en zij maken nader-

hand tevens constructief deel uit van de vloer.

De bekistingsplaatvloeren moeten worden on-

dersteund door onderslagbalken en stempels, op

afstanden van dezelfde orde van grootte als on-

der een traditionele bekisting, maar kinderbalken

en bekistingsplaten kunnen achterwege blijven,

 figuur 7.18.

De platen worden koud tegen elkaar gelegd,

waarbij aan de onderzijde de naad als een

 V-groef zichtbaar blijft.

De platen zijn leverbaar in grote afmetingen, ook

op maat (pasplaten) en in afwijkende vormen.

Figuur 7.17 Detail rolconstructie

   �   

 

   �   

  

Figuur 7.18 Bekistingsplaatvloer 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 126/246

 118

7.2.4 Tunnelbekisting

De bekisting voor de tunnelgietbouwmethode

bestaat uit een combinatie van vloer- en wand-

bekistingen in de vorm van een tunnel, vandaar

de naam: tunnelbekisting. Door standaardisatie

van ontwerpbreedte en -hoogtematen zijn in de

loop van de tijd courante maten van tunnelbekis-

tingen ontstaan.

Figuur 7.19 toont een moderne tunnelbekisting

met zijn onderdelen.

Knikschoren maken het mogelijk de wanden snel

te ontkisten en de bekisting weer snel te stellen.

De bekiste breedtemaat blijft dan altijd gelijk en

hoeft niet telkens opnieuw te worden ingesteld.

Om boven in de hoeken de benodigde ruimte

voor het ontkisten te verkrijgen, heeft bijna ie-

dere fabrikant zijn eigen oplossing bedacht. Een

tunnelbekisting kan ook worden samengesteld

uit standaardsysteembekistingsschotten, met

toevoeging van speciale accessoires, figuur 7.20.

Bij het op hoogte stellen wordt de tunnelbekis-

ting op spindels , figuur 7.19, tot de juiste hoogte

afgelaten en blijft daarbij noodzakelijkerwijze vrij

van de vloer; dit is ook nodig voor het ontkisten.

Figuur 7.19 Tunnelbekisting

Figuur 7.20  Accessoires bij tunnelbekistingen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 127/246

7 GIETBOUW 119

Er is ter plaatse van de wanden dus altijd een

opstorting (kim) nodig. De merken voor de juiste

hoogte worden gewoonlijk afgeschreven op de

kim.

Een tunnelbekistingssysteem wordt gecomple-

teerd met randbekistingen voor de vloeren en

kopschotten voor de wanden en met de nodige

werksteigers, veiligheidsleuningen en de verwar-

mingsinstallatie.

Na het ontkisten moet de tunnelbekisting wor-

den uitgereden om door de bouwkraan te kun-

nen worden opgepakt en verplaatst. Voor het

uitrijden heeft bijna elke fabrikant zijn eigen spe-

ciale mechanismen ontwikkeld.

Typen tunnelbekisting

Er zijn drie typen tunnelbekisting:

1 hele tunnelbekisting;

2  tunnelmoten;

3  halftunnelbekisting.

1 Hele tunnelbekisting 

Een hele tunnelbekisting, ook wel voltunnelbekis-

ting  genoemd, is per cyclus het minst arbeidsin-

tensief en wordt dan ook het meest toegepast.

 Vanwege het grote gewicht zijn echter relatief

zware bouwkranen nodig.

Het aantal handelingen per dagcyclus is terug-

gebracht tot een minimum, waardoor een kleine

ploegbezetting mogelijk wordt, figuur 7.21.

 Voor een tussenwand aan het eind van een dag-

cyclus is er in principe een volledige tunnelbekis-

ting extra nodig.

Uit kostenoverwegingen vervangt men de extra

tunnel ook wel door een eindwandbekisting die

dan de volgende dag moet worden vervangen

door een tunnelbekisting. Dit kan echter proble-

men veroorzaken met de maatvoering en het

vergt ook extra arbeid en kraantijd.

 Voor een eindwand of een dilatatiewand is altijd

een extra enkelzijdige wandbekisting nodig.

 

 

��

 

Figuur 7.21 Ploegbezetting binnen een dagcyclus

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 128/246

 120

2 Tunnelmoten

Op zoek naar arbeidsbesparing en productiever-

hoging werd tunnelbekisting ontwikkeld door

een voltunnelbekisting in tunnelmoten te verde-

len, figuur 7.22.

Een aantal tunnelmoten dat achter elkaar wordt

geplaatst, vormt een volledige tunnelbekisting.

Door bijplaatsen of weglaten van moten kan de

lengte worden aangepast aan grotere verschillen

in woningdiepte.

Er zijn verschillende oplossingen bedacht voor

het snel en eenvoudig koppelen van de tun-

nelmoten. Het belangrijkste voordeel van de

tunnelmoten ligt echter in de beperking van het

transportgewicht per eenheid, waardoor met

een lichtere bouwkraan kan worden volstaan.

Het aantal kraanbewegingen per dag, en dus de

kraanbezetting, is echter groter.

3 Halftunnelbekisting 

De halftunnelbekisting bestaat uit twee halve

tunnels die elk weer bestaan uit een wandbekis-

ting en een gedeelte vloerbekisting, figuur 7.23.

De halftunnelbekisting is in zekere mate geschikt

voor variaties in de breedte van de woningbeuk.

Met twee paar halve tunnels van verschillende

breedte kunnen door combinatie al drie verschil-

lende tunnelbreedten worden samengesteld.

Met tapse inzetstukken kunnen ook wigvormige

beuken worden gerealiseerd, zoals deze voorko-

men in gebogen bouwblokken. Het geringere

gewicht per eenheid maakt een lichtere bouw-

kraan mogelijk, het aantal kraanbewegingen

daarentegen wordt verdubbeld.

Door een halftunnelsysteem toe te passen in

plaats van een hele tunnel, kan een groot aantal

van de woningontwerpen eenvoudig worden

gerealiseerd.

Door tussenpanelen te gebruiken kunnen er ook

verschillende traveematen (beukmaten) worden

gemaakt; door schuine tussenpanelen toe te pas-

sen is een schegvorm in de plattegrond mogelijk.

In gevallen dat de bovenwapening in de vloer

doorloopt, hoeft slechts een halve in plaats van

een hele tunnel te worden bijgeplaatst.

Door halve tunnels doosvormig te laden kunnen

de transportkosten omlaag worden gebracht.

Figuur 7.22 Tunnelmoten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 129/246

7 GIETBOUW 121

7.3 Ontwerpen van eenwoningcasco in gietbouw

Een stedenbouwkundige opzet bestaat in de

meeste gevallen uit een aantal woningblokken,

 figuur 7.24. De vorm daarvan kan zeer divers

zijn. In vrijwel alle gevallen hebben we te maken

met speciale blokbeëindigingen, sprongen in

horizontale of verticale zin en dilataties. De giet-

bouw biedt hierbij veel mogelijkheden.

Bij gietbouwprojecten moet er goed op worden

gelet dat de locatie voldoende ruimte biedt voor

het manoeuvreren van de (relatief grote) be-

kistingselementen; met name de hele en halve

Figuur 7.23 Halve tunnel

Figuur 7.24 Situatie woningbouwproject

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 130/246

 122

tunnelelementen hebben veel ruimte nodig. In

smalle straten met direct er tegenover weer be-

bouwing kan gietbouw moeilijk zijn. Wanneer er

haakse hoekomgangen in het plan voorkomen,

moet goed worden gekeken op welke wijze de

bekistingsonderdelen kunnen worden gelost.

Bij woningen met een inwendig hoogteverschil

(split level ) moet de bekisting worden opgedeeld

en ook tweezijdig worden getrokken en gelost.

Het gietbouwsysteem is in principe samengesteld

uit ter plaatse gestorte platen en schijven. Bal-

ken zijn in het tunnelgietbouwsysteem over het

algemeen niet mogelijk, omdat de daarachter

liggende tunnelbekisting dan niet meer naar één

zijde zou kunnen lossen. De standaardtunnelbe-

kisting kan slechts een paar centimeter zakken bij

het ontkisten. Bij een tafelbekisting is die speling

weer iets groter; met een speciale tafelhaak lukt

het nog wel om deze bekisting onder een niet al

te hoge balk vandaan te krijgen.

7.3.1 Standaardmaten

Het is aan te bevelen om bij het ontwerpen van

woningen in gietbouw rekening te houden met

de standaardmaten van bekistingsmateriaal.

De breedte van de woning bepaalt de vrije over-

spanning van de vloerconstructie en de afmeting

van de bekisting. De dikte van vloeren en wan-

den wordt voor een belangrijk deel bepaald door

de eisen met betrekking tot de geluidwering.

De woningen kunnen ofwel bestaan uit één beuk

van de volle breedte, waarbij de binnenmuren

later in licht metselwerk of anderszins worden

uitgevoerd, ofwel uit meerdere, meestal twee,

kleinere ‘beuken’ die verschillend van breedte

kunnen zijn. In het laatstgenoemde geval is de

tussenwand tevens draagmuur en voorzien van

deuropeningen.

Met het oog op grote repetitie van de bekisting

is het van essentieel belang dat de breedte-

variaties in één project – als ze al niet te vermij-

den zijn – zoveel mogelijk tot deze twee beperkt

blijven.

Belangrijk is dat het ontwerp zo wordt gemaakt,

dat tijdens de uitvoering geen of zo weinig

mogelijk bekistingen behoeven te worden om-

gebouwd. Dit heeft consequenties voor de maat-

voering en plaats van leidingen. Beukmaten wor-

den bij voorkeur vanuit de modulaire standaard

gehanteerd (eenheden van 300 mm).

Bij kleine overspanningen wordt de construc-

tie niet volledig benut. Bij gelijkblijvende dikte

van de bouwdelen kan door het aanpassen van

de wapening of de betonkwaliteit economisch

worden geconstrueerd. Met plaatselijke extra

wapening kan de treksterkte van een construc-

tieonderdeel worden vergroot. De betonkwaliteit

die door de constructeur wordt gekozen is in de

woningbouw minimaal B25.

De stabiliteit van woningen wordt bij woning-

blokken meestal verkregen door de verbinding

van wanden en vloeren. Aan bouwmuren kan

indien gewenst een (eventueel geprefabriceerde)

console worden aangebracht voor het dragen

van balkon of galerij.

7.3.1.a Blokbeëindigingen

Bij blokbeëindigingen in een woningblok wordt

de eindwand (om economische redenen) dunner

gemaakt dan de tussenwanden. Tegelijkertijd is

deze wand (in verband met de stabiliteit) zwaar-

der gewapend dan de rest. Gaan we uit van een

gelijkblijvende binnenruimte, dan wordt deze

eindwand (vaak 160 mm dik) dus excentrisch

geplaatst.

7.3.1.b  Sprongen tussen woningen

De praktische spronggrootte in de plattegrond

en de hart-op-hartafstand van de centerpennen

van de tunnelbekisting zijn van elkaar afhankelijk,

 figuur 7.25. Alleen wanneer de spronggrootte

een geheel veelvoud is van deze afstand, kunnen

de centerpengaten van de onderling verschoven

Figuur 7.25 Sprongen tussen woningen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 131/246

7 GIETBOUW 123

Figuur 7.26 Sprong door het verschuiven van de bekisting

tunnelbekistingen toch tegenover elkaar komen,

 figuur 7.26.

De eenvoudigste oplossing is dan om de twee

wandbekistingen ten opzichte van elkaar te ver-

schuiven, figuur 7.26, en de twee wandvlakken

die buiten de woningen vallen te bekisten met

een houten bekisting van bekistingsplaat en bad-

dinghout (de zogenoemde sprongbekisting ). Dit

verstoort de dagcyclus van het gietbouwproces

namelijk niet.

Omdat deze wandvlakken toch binnen de spouw

van het te metselen buitenspouwblad vallen, is

dit geen schoon beton en hoeft de bekisting niet

te voldoen aan hoge kwaliteitseisen. Dit geldt zo-

wel voor wanden met, als voor wanden zonder

spouw of dilatatie tussen de woningen.

Om de houten schotten te kunnen stellen, zal

meestal een hulpsteiger nodig zijn.

 Voor tunnelgietbouw geldt dat door gebruik te

maken van halftunnelsystemen en speciale hulp-

stukken daarbij, bijna alle vormen mogelijk zijn.

7.3.1.c Andere variaties

Gespiegelde woningplattegronden kunnen zon-

der probleem in de gietbouw worden gemaakt.

In veel gevallen zijn immers de beuken volledig

open zonder dwarswanden en dergelijke.

Gebogen blokvormen waarbij taps toelopende

woningplattegronden en gerende gevels ont-

staan, figuur 7.27, zijn zoals besproken goed te

maken met halve tunnels.

 Verder kunnen in gietbouw worden gemaakt:

•  splitlevelwoningen, waarbij in de woningplat-

tegrond een hoogteverschil wordt gemaakt dat

met kleine steektrappen wordt overbrugd;

•  drive-in-woningen: de garage wordt in de on-

derste bouwlaag opgenomen en de woonkamer

op de eerste verdieping;

•  overkragende gedeelten van een woning, waar-

bij de bovenverdieping (de verdiepingsvloer)

uitsteekt boven de onderliggende verdieping.

Hiervoor is extra wapening in de overkragende

vloer nodig;

•  dilataties tussen woningen moeten ongeveer

om de 40 tot 50 meter worden gemaakt om

de spanningen op te vangen die ontstaan door

temperatuurwisselingen. Hiervoor wordt meestal

een constructie gemaakt van twee afzonderlijke

wanden, al dan niet ankerloos uitgevoerd;

•  in een aantal gevallen is het nodig dat de

overspanningsrichting van de vloeren in een

woningblok wordt gewijzigd. In de gietbouw ligt

het dan voor de hand om bekistingsplaatvloeren

te gaan toepassen. Een nadeel hiervan is echter

wel dat deze vloeren gedurende de verhardings-

tijd onderstempeld moeten blijven en de vloer

later kan worden belast;

•  bij wisselende traveematen moet de bekisting

worden aangepast; daarbij is het handig om re-

kening te houden met de standaardafmetingen

van de bekistingspanelen. In de tunnelgietbouw

vindt aanpassing plaats door middel van bekis-

tingstussenstukken in de bekisting.

Figuur 7.28 geeft twee voorbeelden van uitge-

voerde projecten in verschillende plattegronden.

7.3.2 Constructieve samenstelling giet-

bouwcasco’s

7.3.2.a  Wanden

De woningscheidende wand wordt vaak als mas-

sieve wand uitgevoerd (dikte 210 of 230 mm).

Steeds vaker wordt voor het verkrijgen van een

betere geluidwering een ankerloze spouwmuur

(120–80–120 mm) toegepast. Hiervoor zijn spe-

ciale bekistingsystemen ontwikkeld, zie paragraaf

7.2.1.a.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 132/246

 124

 

� �

Figuur 7.27 Gebogen blokvormen Bron: Gadon BV 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 133/246

7 GIETBOUW 125

Meestal kunnen in het werk gestorte betonwan-

den in de woningbouw ongewapend blijven.

Plaatselijk kan het nodig zijn om de woningschei-

dende wand als dubbele wand uit te voeren in

verband met een gewenste dilatatievoeg in het

woningblok.

Binnenspouwblad

Het is mogelijk om een in het werk gestort bin-

nenspouwblad te maken. Tijdens de uitvoering is

dan extra aandacht nodig bij de raam- en deur-

openingen. Dit ter voorkoming van grindnesten.

Scheidingswand

Niet-dragende scheidingswanden binnen de wo-

ning worden slechts bij zeer hoge uitzondering

in het werk gestort. Dragende scheidingswanden

worden bij gietbouw meestal gestort vanwege

de continuïteit van het uitvoeringsproces.

7.3.2.b Verdiepingsvloeren

Gestorte vloeren zijn massief en kunnen (door

de gewapende verbinding met de wanden) een

bijdrage leveren aan de stabiliteit van woningen.

Er worden ook bekistingsplaatvloeren toegepast.

Deze bestaan uit (standaard) 2,40 m brede ge-

wapende elementen van 50 mm dik, waarop in

het werk nog een laag beton (van 100 tot

150 mm) wordt gestort. Dit type vloer past qua

karakter goed bij de gietbouwmethode en wordt

daarom veel toegepast.

Het eigen gewicht van betonnen vloeren is

relatief hoog en is daardoor bepalend voor een

groot deel van de benodigde wapening in deze

constructies.

7.3.2.c  Combinatie wanden en vloeren

(tunnelbekisting)

Het grote voordeel van het combineren van de

productie van wanden en vloeren door middel

van zogenoemde tunnelbekistingen is te vinden

in het hoge productietempo:

•  snelle en economisch aantrekkelijke uitvoe-

ringsmethode, indien een seriematig effect al in

het ontwerpstadium kan worden bereikt;

•  relatief korte aanlooptijd in de voorbereiding

en een kort interval tijdens de uitvoering.

7.4 Constructieve veiligheidgietbouw

7.4.1 Stabiliteit

De gangbare eengezinswoning in gietbouw,

 figuur 7.29, met betonkwaliteit B25 of hoger

heeft geen afzonderlijke stabiliteitswanden no-

dig, figuur 7.30-1. Dat betekent dat er tijdens

����

 

Figuur 7.28 Diverse mogelijkheden voor woningvormen Bron: Gadon BV 

Figuur 7.29  Voorbeeld gietbouwcasco

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 134/246

 126

het productieproces van het casco volledig open

beuken worden gemaakt zonder dwarswanden

in de plattegrond.

 Woningblokken met massieve bouwmuren ont-

lenen hun stabiliteit aan de rotatiestijfheid van

de knooppunten; de relatief dunne eindwanden

hebben voor de stabiliteit geen functie, figuur

7.30-2.

De eindwanden worden niet gewapend, be-

halve bij raam- en deuropeningen. In de meeste

gevallen kunnen ook de bouwmuren ongewa-

pend blijven, zoals bijvoorbeeld in het blok van

twee woningen van figuur 7.30-2, waar het dus

slechts om één bouwmuur gaat.

Bij woningen met een spouwmuur, figuur

7.30-1, leveren de eindwanden de stabiliteit

voor het hele blok. De eindwanden hebben daar-

voor een bepaalde dikte nodig en ze moeten

gewapend zijn. De bladen van de bouwmuur

hoeven niet gewapend te zijn.

Om langere blokken ten aanzien van de stabili-

teit als geheel te kunnen bekijken, moeten en-

kele koppelankers  in de spouwen worden aange-

bracht. Deze stabiliteitsankers worden ter hoogte

van de verdiepingsvloeren bij de gevels aange-

bracht. Ze worden zodanig gedimensioneerd dat

ze de optredende windbelasting in de lengte-

richting van het blok kunnen overbrengen en dat

ze toch een nauwelijks meetbare invloed hebben

op de geluidsisolatie van de spouw.

7.4.2 Dilataties in gietbouw

 Voor het bepalen van de noodzakelijke dilataties

in de betonconstructie (maximaal om de 40 me-

ter) is het van belang te weten hoeveel tunnels

er worden ingezet en hoe de stortvoegen wor-

den aangebracht.

Dilataties worden in de gietbouw gemaakt door

plaatselijk een wand te verdubbelen. Dat kan in

principe op twee manieren gebeuren:

1  door een tunnel te laten overstaan; dan hoeft

de pas gestorte dilatatiewand niet zo sterk te zijn

dat die de speciedruk kan opnemen van de te

storten tweede dilatatiewand;

2  als de pas gestorte dilatatiewand wel als steun

dient, moet die de speciedruk van de tweede te

storten wand kunnen opnemen. Daartoe moet

deze wand voldoende zijn gewapend en mag die

pas ontkist worden als hij voldoende verhard is.

De eerste wand kan ook worden gesteund door

een spouwwandbekisting toe te passen.

7.5 Productie gietbouwcasco

Op de bouwplaats moet rekening worden ge-

houden met de relatief zware truckmixers van de

betonmortelcentrales. Bij het transport van be-

tonmortel op het bouwwerk kunnen betonpom-

pen een goede dienst bewijzen en een positieve

bijdrage leveren aan de arbeidsomstandigheden

op de bouwplaats.

Figuur 7.30  Woningcasco met spouwmuren en massieve bouwmuren Bron: Gietbouw Nieuwsbrief 3, 1997 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 135/246

7 GIETBOUW 127

Na het stellen van de bekisting met de bouw-

kraan en het aanbrengen van sparingen kan de

wapening worden geplaatst en kunnen leidingen

worden aangebracht. Daarna wordt het beton

gestort. Afhankelijk van de organisatie is een

stortploeg van twee tot vier personen nodig.

Tijdens het storten moet worden vermeden dat

beton van een te grote hoogte valt. Dit is om

ontmenging te voorkomen. Het verdichten van

het beton is noodzakelijk en gebeurt met trilnaal-

den. Hiermee verdwijnt een groot deel van de

aanwezige lucht uit het beton. Ook dient erop te

worden gelet dat de vereiste dekking op de wa-

pening gedurende het storten behouden blijft.

Onregelmatigheden in het betonoppervlak kun-

nen eenvoudig worden bijgewerkt.

Bekistingen worden tegenwoordig steeds vaker

door het uitvoerend bouwbedrijf gehuurd. Door

een goede organisatie van de uitvoering kan het

tijdelijk opslaan van bekistingen worden verme-

den.

Na gemiddeld dertien werkweken kan het casco

van een serie woningen worden opgeleverd.

Kraaninzet vindt steeds meer plaats op basis van

huurovereenkomsten. Hierdoor hoeft de aan-

nemer bij gietbouw geen hoge investeringen te

doen.

Ter vergelijking van het benodigde bekistings-

materieel geven we in figuur 7.31-1 en 7.31-2

de bouwsnelheid  van één respectievelijk twee wo-

ningen per dag, met inzet van wandbekistingen

en breedplaatvloeren. Figuur 7.31-3 en 7.31-4

geven de bouwsnelheid van één respectievelijk

twee woningen met inzet van tunnelbekisting.

7.5.1 Productieproces van een casco in

tunnelgietbouw

In zijn algemeenheid is de werkvolgorde in het

productieproces van de tunnelgietbouw zoals in

 figuur 7.32 is aangegeven.

Daarbij maken we onderscheid in zeven deel-

processen, figuur 7.31 tot en met 7.40. Per deel-

proces staat aangegeven welke hulpmiddelen bij

dat deelproces nodig zijn en welk materieel of

gereedschap wordt gebruikt.

Per bekistingssysteem kan er in deze productie-

processen variatie te zien zijn; de strakke cyclus

van 24 uur zien we echter vrijwel overal als prin-

cipe terug: in de ochtend ontkisten, de volgende

beuken klaarmaken en aan het einde van de

werkdag storten.

 We beginnen de bespreking met de demontage

en het ontkisten.

Demontage /ontkisten omvat, figuur 7.33, 7.34 en

7.36:

1 isolatiekappen verwijderen;

2 kimbekistingen lossen;

3 sparingsbekistingen lossen;

4 randbekistingen lossen;

5 veiligheidsleuningen verwijderen;

6 steigers verwijderen;

7  tunnelhelften ontkoppelen (indien van toepas-

sing);

8  uitrijden tunnelbekisting (lossen);

9 kopschotten lossen.

A1 Demontage/ontkisten op de vloer, figuur 7.33

De voorbereiding voor het ontkisten begint

vroeg in de ochtend met het afkoppelen van de

verwarmingsleidingen en het verwijderen van

de afdekkappen die het verse beton hebben be-

schermd tegen afkoeling.

Boven op de tunnels begint het ontkisten met

het losmaken van de kim- en randbekistingen,

de eventuele trapgatsparingen en andere aange-

brachte voorzieningen. De trapgatsparingen die-

nen te zijn beveiligd voordat de tunnelbekisting

wordt uitgereden.

 Aan de ‘achterzijde’ worden de randbekistingen

weggenomen en de veiligheidsleuning neerge-

klapt, zodat de tunnelbekisting straks onder de

vloer door kan worden uitgereden.

A2 Demontage in de tunnel, figuur 7.34

Binnen in de tunnelbekisting worden de center-

pennen en de bevestigingen van ingestorte voor-

zieningen losgemaakt.

Eerst worden alle bouten verwijderd waarmee de

verschillende voorzieningen zoals schroefhuizen,

ankerrails en sparingen voor raam- en deurkozij-

nen zijn bevestigd; daarna volgen de centerpen-

nen en de verbindingen van de kopschotten. De

kopschotten aan de achterzijde worden ontkist

en omgeklapt of verwijderd. Zware kopschotten

dienen uit het oogpunt van zo gunstig mogelijke

arbeidsomstandigheden met de bouwkraan te

worden verplaatst.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 136/246

 128

Figuur 7.31 Bouwsnelheid: één woning en twee woningen per dag

Werkmethoden bij gebruik van

spouwwandbekistingen

Omdat bij toepassing van het mechanische type spouw-

wandbekisting de beide betonwanddelen tegelijk worden

gestort, is wandbekisting het meest voor de hand liggende

systeem om samen met dit type spouwwandbekisting te

gebruiken. Een set van twee standaardwandbekistingen

en één spouwwandbekisting blijft bij elkaar. Een minimale

inzet aan bekisting is dan het gevolg. Bij tunnelbekisting

is echter een extra tunnel nodig om de laatste wand af

te storten. Dit kan worden voorkomen door als tweede

spouwwandbekleding het type ‘vast’ te nemen.

N.B. Het maken van sprongen vraagt bij dit systeem extra

voorzieningen aan de bekisting, omdat de centerpennen

door beide betonwanden gaan.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 137/246

7 GIETBOUW 129

 

 

 

 

Figuur 7.32 Processchema voor het produceren van een betonnen woningcasco met tunnelbekisting

 

 

Figuur 7.33 Demontage/ontkisten op de vloer 

� �

Figuur 7.34 Demontage in de tunnel

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 138/246

 130

 Voordat verder kan worden ontkist, moet wor-

den vastgesteld dat het beton voldoende is

verhard. Hiertoe kan bijvoorbeeld de rijpheidsme-

thode  dienen, figuur 7.35.

Met een mechanische registratie of met behulp

van een rijpheidscomputer wordt de ‘rijpheid’

van het beton vastgesteld. Bij het behalen van

een bepaalde (van tevoren vastgestelde) rijpheid

mag de constructie worden ontkist.

A3 Lossen tunnelbekisting, figuur 7.36

Zodra de rijpheid van het beton voldoende is,

worden de hoogtespindels gelost en wordt de

tunnel mechanisch in doorsnede verkleind. Daar-

door worden de wanden naar binnen getrokken

en zakt de hele tunnelbekisting op zijn wielen. Er

is nu rondom ruimte tussen het beton en de tun-

nelbekisting.

Bij het ontkisten wordt de belasting die tot dus-

verre op de bekisting rustte, overgedragen op de

betrokken betonconstructie. Dit moet geleidelijk,

evenwichtig en zonder schokken gebeuren.

Ontkisten moet met overleg worden gedaan.

Gebruik van grof geweld met koevoeten, dom-

mekrachten of andere mechanische hulpmid-

delen, waarmee grote plaatselijke krachten

kunnen worden uitgeoefend, wordt ontraden.

De reparatie van de beschadigingen aan het be-

tonoppervlak kost meer dan men aan tijd denkt

te winnen. Bij moeilijkheden kan men beter

gebruikmaken van brede houten wiggen om de

bekisting van het betonoppervlak te scheiden.

De goede keuze en het juiste gebruik van een

doelmatig ontkistingsmiddel bevordert een

vlotte ontkisting.

Het is van belang dat door een goede behande-

ling niet alleen het beton wordt beschermd,

maar ook de bekisting zo veel mogelijk wordt

gespaard. Bekistingspanelen moeten hun oor-

spronkelijke vorm en afmetingen blijven behou-

den en de randen moeten in goede staat blijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 7.36 Lossen tunnelbekisting

      � 

Figuur 7.35 Relatie tussen betontemperatuur en tijd (rijp-

heidsmethode)

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 139/246

7 GIETBOUW 131

Om schade te voorkomen moeten de mensen

van de bekistingsploeg de panelen, stempels en

andere onderdelen niet laten vallen, maar neerla-

ten met hulp van mankracht of met behulp van

touwen, takels of andere hulpmiddelen.

Constructies die reeds bij het ontkisten een groot

deel van hun uiteindelijke belasting te dragen

krijgen, zoals daken en bogen, moeten extra

zorgvuldig worden ontkist. Door kruip van het

jonge beton kunnen bij vroegtijdig ontkisten van

deze constructies relatief grote vervormingen

optreden.

 Verplaatsbare steigers in allerlei vormen kunnen

worden toegepast om de veiligheid en de snel-

heid van het ontkisten te bevorderen.

De tunnelbekisting moet hierna met de hand of

mechanisch naar buiten worden gereden voor

het transport met de bouwkraan. De vloerrand

moet tijdens dit uitrijden blijvend zijn beveiligd.

De centerpenconussen kunnen nu worden ver-

wijderd en de conusgaten worden afgedicht met

in te lijmen betonnen proppen onder andere ter

voorkoming van geluidlekken tussen de wonin-

gen. De betonwand wordt nagelopen op grove

gebreken en zonodig bijgewerkt. Blijkt bijvoor-

beeld een elektriciteitsleidingbuis te zijn volge-

lopen met betonspecie, dan wordt deze meteen

in het nog jonge beton vrijgehakt en vervangen,

waarna de reparatie glad wordt afgewerkt.

A4 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op

nieuwe werkplek, figuur 7.37 

De tunnelbekisting wordt met uitgedraaide

hoogtespindels tijdelijk op een geschikte plaats

op het bouwterrein geparkeerd voor het ont-

doen van specieresten, het inoliën met ontkis-

tingsolie  en het programmeren met de eerste in

te storten voorzieningen zoals zakeinden met

inbouwdozen voor de elektrische installatie. Hier-

bij is voorzichtigheid geboden vanwege de aan-

wezigheid van stoffen die schadelijk kunnen zijn

voor de gezondheid (met name ontkistingsolie)

en de bodem.

Het behandelen van de bekisting omvat:

1 kimbekistingen schoonmaken;

2  sparingsbekistingen schoonmaken;

  � �

 

 

 

 

Figuur 7.37 Behandelen tunnelbekisting en plaatsen op nieuwe werkplek

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 140/246

 132

3 bekisting schoonmaken;

4 kopschotten schoonmaken;

5  beuken uitvegen;

6 stelplaats schoonvegen;

7 tunnelbekisting inoliën.

A5 Montage tunnelbekisting, figuur 7.38

De montage van de tunnelbekisting omvat,

 figuur 7.38:

1 veiligheidsleuningen plaatsen;

2  sparingsbekistingen aanbrengen;

3  instortkokers aanbrengen;

4  randbekistingen aanbrengen;

5 wapening aanbrengen;

6 kimbekistingen plaatsen;

7 steigers plaatsen;

8 tunnelbekisting afstellen;

9  centerpennen en conussen aanbrengen;

10  tunnelhelften koppelen (indien van toepas-

sing);

11  kopschotten aanbrengen;

12 eindwanden sluiten.

Het bekisten begint weer met het – met nog

steeds uitgedraaide hoogtespindels – neerzetten

van de tunnelbekisting op de juiste plaats en het

op de oorspronkelijke doorsnede brengen ervan

door het uitklappen van de knikschoren.

Daarna laat de bekistingsploeg de tunnelbekis-

ting zakken door het indraaien van de hoogte-

spindels tot aan de merken die op de kimmen

van de opstortingen zijn aangegeven. Dit in-

draaien van de hoogtespindels gaat vrij gemak-

kelijk en vereist minder lichamelijke inspanning

dan het omhoog brengen van de tunnelbekis-

ting door uitdraaien van de spindels; bovendien

zijn de hoogtemerken beter zichtbaar.

De voorzieningen in de wand zoals de cen-

terpennen met lange conussen en eventuele

deurkozijnen, moeten nu worden aangebracht

voordat de naastliggende tunnelbekisting wordt

geplaatst.

Eventuele sparingsbekistingen voor raam- en

deurkozijnen worden opgehaald bij een eerder

gestorte wand, schoongemaakt, opnieuw inge-

olied en gemonteerd op de tunnelbekisting.

De benodigde wapening in de wand wordt

aangebracht door de vlechter en de onderdelen

voor de elektrische installatie door de elektricien

– in het bijzonder bij onderaanneming – of ook

wel door de bekistingsmonteur. Al deze zaken

kunnen per wand anders zijn.

 

Figuur 7.38 Montage tunnelbekisting

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 141/246

7 GIETBOUW 133

Het is een goede gewoonte om alle in te storten

onderdelen per afzonderlijke wand uit te tekenen

en dagelijks de tekeningen voor die dag uit te

reiken aan de bekistingmonteurs. Dit voorkomt

vergissingen.

 Wanneer de tunnelbekistingen zijn geplaatst

worden de kruisblokken aangebracht en worden

de centerpennen doorgestoken en aangetrok-

ken. Bij ‘tussentunnels’ kan de bovenste rij cen-

terpennen worden weggelaten, bij eindtunnels

niet.

Bovenop de tunnelbekisting worden nu eerst de

trapgatsparingen en andere grote in te storten

onderdelen geplaatst; daarna kan de vlechter

beginnen met het uitleggen van de wapenings-

netten en het uitknippen van de sparingen in de

wapening. De vloerwapening wordt voorzien

van de benodigde bijlegstaven en afstandhou-

ders. Voor het op afstand houden van boven- en

ondernet worden supportliggers  toegepast. De

elektricien plaatst de centraaldozen en de kegels

en verbindt deze met leidingbuizen die met

binddraad worden vastgezet aan het wapenings-

net.

Omdat de leidingen tussen de wapeningsnetten

liggen, is een goed samenspel tussen vlechter en

elektramonteur van belang. Op veel bouwplaat-

sen zijn de betonstaalvlechters opgenomen in de

tunnelploeg, en soms ook de elektriciens, hoewel

er ook veel wordt gewerkt in onderaanneming.

De bekisting wordt compleet gemaakt met de

randbekistingen, de kimbekisting en de veilig-

heidsleuningen. Deze laatste dienen blijvend te

 functioneren in alle fasen van het productie-

proces.

A6 Storten, figuur 7.39

Het storten van beton omvat, figuur 7.39:

1  storten beton voor wanden en vloeren;

2 afwerken vloer;

3 afwerken kimmen.

Het betonstorten begint als er een ‘dagpro-

ductie’ gereed staat van vier of vijf tunnel-

bekistingen; bij verdiepingbouw twee of drie

per bouwlaag. Eerst worden alle wanden gestort

en daarna in hoog tempo de vloeren.

 Afhankelijk van de buitentemperatuur en de

gewenste verhardingssnelheid wordt de verwar-

ming ontstoken vóór, tijdens of na het storten.

Verdichten van beton

De betonspecie wordt verdicht met verdichtings-

apparatuur, meestal trilnaalden. Het verdichten

van de betonspecie tussen en op de stalen bekis-

tingen veroorzaakt veel lawaai. Binnen de tunnel-

doorsnede is in een dergelijk geval een geluids-

niveau gemeten van 82 dB(A) tot 100 dB(A). Het

dragen van effectieve gehoorbescherming is dan

ook verplicht.

De inwendige wrijving van de betonspecie loopt

terug tijdens gebruik van trilapparatuur, (tril-

naald, bekistingstriller, triltafel). De schuifspan-

ningen die ontstaan door de wrijving tussen de

grote korrels onderling en door de samenhang

tussen de kleine deeltjes, worden overwonnen.

Bij de samenhang tussen de kleine deeltjes speelt

het water een grote rol. Bij een bepaalde hoe-

veelheid water kleven de korreltjes als het ware

aan elkaar. Bij verhoging van het watergehalte

wordt dit tenietgedaan. Het watergehalte moet

daarom aan het betreffende trilprocédé worden

Figuur 7.39 Storten beton

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 142/246

 134

aangepast. Te veel water doet de specie bij trillen

ontmengen. Specie met een betrekkelijk lage wa-

tercementfactor  biedt de mogelijkheid beton te

vervaardigen met een hoge sterkte en dichtheid.

Bij het trillen in lagen is het noodzakelijk de tril-

naald iets in de voorgaande laag te steken om

een juist contact tussen de lagen tot stand te

brengen, met inachtneming van de bindtijd van

het cement. Bij trillen komen de fijne delen in

de buurt van de trilnaald en bij juiste toepassing

van de apparatuur ook goed op de wapening,

wat een reële bescherming biedt. Te lang trillen

is dus onjuist. Verder biedt een goede korrelver-

deling – vereist zowel weinig energie als minder

water – de- mogelijkheid goede trilbeton te ver-

vaardigen, zie ook NEN 3051.

 Vlak na het trillen moet worden opgepast voor

de zogenoemde bleeding : het water scheidt zich

af in de bovenste lagen en er kunnen scheurtjes

ontstaan. Onder de wapening en onder grote

grindkorrels kan zich lucht ophopen waar eerst

water aanwezig was. Natrillen helpt dan wel. Bin-

nen de juiste tijd (drie à vier uur na storten) kun-

nen de scheurtjes daardoor weer dichtvloeien.

Door het gebruik van zelfverdichtend beton wor-

den deze problemen goeddeels voorkomen.

Toepassing van zelfverdichtend beton voorkomt

ook de grote geluidbelasting die het trillen met

zich meebrengt.

 Voor het op hoogte afwerken van de vloer wordt

steeds minder een afreiconstructie gebruikt; de

onderkanten van de kimbekistingen geven vol-

doende hoogtemaat om de betonvloer op het

oog te kunnen afwerken.

Het betonstorten eindigt met het schoonmaken

van de kubels en de trilnaalden en ander ge-

bruikt gereedschap.

A7 Conditioneren, figuur 7.40

Conditioneren omvat, figuur 7.40:

1 verwarming ontsteken;

2 zeilen sluiten;

3  wanden en dek schoonspuiten;

4 isolatiekappen aanbrengen.

De gestorte betonspecie wordt afgedekt met

warmte-isolerende afdekkappen die rechtstreeks

op de kimbekistingen worden geplaatst, figuur

7.41. De randen van het zeildoek van de afdek-

kappen moeten goed op de vloeren aansluiten.

De einden van de tunnelbekistingen worden

afgesloten met zeildoek om de toegevoerde

warmte zoveel mogelijk binnen te houden en ten

goede te laten komen aan versnelde verharding

van de betonspecie.

De bouwplaats wordt opgeruimd.

Zo nodig wordt de productie van de volgende

dag al voorbereid, onder andere door het klaar-

Figuur 7.40 Conditioneren gestorte betonspecie

Figuur 7.41  Warmte-isolerende afdekkappen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 143/246

7 GIETBOUW 135

leggen van de benodigde wapeningsnetten.

Deze werkdag van maximaal acht uur wordt

gevolgd door een verhardingstijd van ongeveer

zestien uur, waarmee weer een 24-uurscyclus is

voltooid en de volgende kan beginnen.

Ter illustratie van het voorgaande toont figuur

7.42 de productie van één woningcasco (twee

beuken) per dag. Er kan dan worden gewerkt

 

 

   

 

   

Figuur 7.42 Productie van één woning per dag

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 144/246

 136

               

 

   

Figuur 7.43 Productie van twee woningen per dag

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 145/246

7 GIETBOUW 137

met zowel op de begane grond als op de verdie-

ping een tunnelbekisting, figuur 7.42-2. Ook is

het mogelijk met twee tunnelbekistingen naast

elkaar te werken die eerst de begane grond af-

maken en daarna op de verdiepingsvloer worden

opgesteld, figuur 7.42-3. In dit geval kan er met

één sluitwand worden gewerkt. Het betreffende

kraan- en ploegbezettingsschema is aangegeven

in figuur 7.42-4.

In figuur 7.43 wordt ditzelfde getoond voor

een productie van twee casco’s (tweemaal twee

beuken) per dag met inzet van totaal vier tun-

nelbekistingen. Figuur 7.43-4 geeft daarvoor de

kraan- en ploeginzet.

7.5.2 Inzet van tunnelbekisting

Het dagelijks te maken aantal woningen is ener-

zijds afhankelijk van de aard en de organisatie

van het project, anderzijds van het aantal be-

schikbare tunnel- en eindwandbekistingen. Om

een indruk te krijgen van de totale bouwtijd van

woningen met een gietbouwcasco geeft figuur

7.44 de planning van de verschillende bouw-

 fasen en de totale bouwtijd in werkbare dagen.

7.5.3  Transport van tunnelbekisting

 Voor het transport van hele tunnelbekistingen

kan men overwegen als hulpmiddel bij het hijsen

de tafelhaak  te gebruiken zoals vaak toegepast

voor tafelbekistingen. De toepassingsmogelijk-

heden worden echter beperkt door het grote

gewicht van de haak, hetgeen met de toch al

zware tunnelbekisting kan leiden tot te grote

kraanlasten. Bovendien is de haak nogal slap in

 

 

                         �      

                                                  

    

                          

 

 

 

 

 � � 

Figuur 7.44 Schematische weergave van de bouwfasen bij gietbouw en een voorbeeld van de benodigde werkbare dagen

Bron: Betonbank, Kenmerken

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 146/246

 138

zijdelingse richting en is de ontkiste tunnelbekis-

ting maar weinig manoeuvreerbaar in de beton-

doorsnede.

Een ander hijsmiddel is de zogenoemde triangel  

die het mogelijk maakt de tunnelbekisting met

de bouwkraan op te pikken terwijl het zwaarte-

punt nog binnen het gebouw is, zodat er nog

geen gevaar bestaat voor ‘dompen’, figuur

7.45-2. De triangel wordt niet veel toegepast.

Hij is tamelijk zwaar en stelt speciale eisen aan

de constructie van de tunnelbekisting.

Een andere mogelijkheid is met behulp van de

compensatiecilinder  en een viersprong . De tunnel-

bekisting wordt eerst met twee stroppen aange-

pikt en vervolgens naar buiten gereden voor het

transport met de bouwkraan.

Dan worden de derde en vierde strop achter het

zwaartepunt vastgemaakt en wordt de compen-

satiecilinder gevierd. Hierbij komt het zwaarte-

punt onder de kraanhaak buiten het gebouw te

liggen. Hiermee kan de tunnelbekisting zonder

gebruikmaking van zware transporthulpmiddelen

toch uit de beperkte ruimte van de betondoor-

snede worden gehaald, figuur 7.45-3. Ook wordt

het uitrijden van de tunnelbekisting wel gedaan

met behulp van een uitrijlier , figuur 7.45-1.

Halve tunnelbekistingen, maar vooral tunnel-

moten, kunnen voor het transport worden uit-

gereden met behulp van een uitrijsteiger . Deze

uitrijsteiger steunt op een lagergelegen vloer.

Door de driehoekige constructie klemt hij zich bij

belasten vast in de betondoorsnede, figuur 7.46.

De leuning kan zonodig tijdelijk worden weg-

geklapt.

 

Figuur 7.45 Gebruik van een triangel en van een compensatiecilinder 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 147/246

7 GIETBOUW 139

Dit is een methode met duidelijk minder risico

dan de hiervóór genoemde.

 Vooral bij hoogbouwprojecten is het toepassen

van uitrijsteigers sterk aan te bevelen.

Uitrijsteigers (verdiepingen)

Op de verdiepingen wordt voor het naar bui-

ten rijden van de tunnelelementen gebruikge-

maakt van een uitrijsteiger. Deze steiger staat

‘op domp’ in de laag onder de tunnelbekis-

ting, zie figuur 7.46. De uitrijsteiger bestaat

uit twee of drie stalen jukken, die met het oog

op de stabiliteit onderling gekoppeld dienen

te worden door steigerbuizen, zie figuur 7.46.

Op deze jukken zijn baddings vastgebout

waarop een vloer van steigerdelen komt te

rusten. Onder de baddings wordt diagonaal

een steigerdeel bevestigd om schranken te

voorkomen.

Bij het ontkisten van grote elementen is het

vaak noodzakelijk om de leuning van de stei-

ger neer te klappen. In dat geval moeten

nylon vangnetten aanwezig zijn om ongeluk-

ken te voorkomen.

De eerste en laatste uitrijsteiger dienen aan de

zijkant van een leuning te worden voorzien.

7.5.4 Verharding van het beton

Zodra het beton is gestort en het oppervlak is af-

gewerkt, is voor de bouwplaatsmedewerkers het

werk gedaan. Het onderdeel is tot zover gereed;

de natuur moet daarna haar werk doen.

Om echter binnen de gestelde tijd de betonkwa-

liteit te verkrijgen zoals die in het bestek en de

voorschriften wordt omschreven, moet de natuur

een handje worden geholpen. Anders gezegd:

het chemisch proces dat het verharden van het

beton eigenlijk is, moet men laten verlopen

onder geconditioneerde omstandigheden. Het

beton moet worden nabehandeld: mechanisch

en thermisch.

7.5.4.a  Maatregelen bij lage temperaturen

Bij lage temperaturen moeten de volgende

maatregelen worden genomen:

1  vóór het betonstorten moeten de bekisting,

de wapening en de aansluitvlakken met het eer-

der gemaakte beton sneeuw- en ijsvrij worden

gemaakt;

2  bij zeer lage temperaturen verdient het aan-

beveling de wapening en de bekisting vóór te

verwarmen door stoom of hete lucht onder de

afgedekte bekisting te blazen;

3  het verse beton moet tegen afkoeling worden

beschermd door een afdekking met bijvoorbeeld

Figuur 7.46 Toepassing van een uitrijsteiger 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 148/246

 140

isolatiedekens. Met isolatiezeilen (twee lagen

‘noppenfolie’ die aan onder- en bovenzijde zijn

beschermd door een stevig zeil) op latten of

balken gelegd, geeft dit een luchtspouw die

de isolatie nog verbetert, mits de lucht eronder

stilstaat, figuur 7.41. Daarom moeten de randen

goed worden afgedicht.

Bovendien kan men stoom invoeren om de af-

koeling nog meer te verminderen. Een bezwaar

kan zijn dat de neervallende druppels conden-

saat zich aftekenen in het nog zachte betonop-

pervlak. Als dit ongewenst is, moet men niet te

vroeg beginnen met het stomen.

7.5.4.b  Isoleren van de bekisting

 Wanneer er kans is op vorst, is het – vooral bij

metalen bekistingen – nodig om de bekisting

zodanig te isoleren dat de temperatuur van de

betonspecie niet daalt beneden 8 °C.

Het vrije betonoppervlak kan worden geïsoleerd

met isolatiedekens, noppenfolie, kunststof-

schuimplaten en dergelijke. Daarbij moeten de

randen goed aansluiten zodat geen tocht ont-

staat die het effect weer grotendeels teniet zou

doen.

Er mogen geen materialen worden gebruikt die

gevoelig zijn voor vocht, zoals dekens van mine-

rale wol.

7.5.4.c  Verwarmen van het beton

In bepaalde omstandigheden is de combinatie

van vrijkomende bindingswarmte, het toepassen

van verwarmd aanmaakwater en/of toeslag-

stoffen en/of het isoleren van de bekisting en

het betonoppervlak niet meer toereikend om

tijdig de benodigde kubusdruksterkte te

bereiken. Enerzijds is een kubusdruksterkte

nodig van minimaal 6 N/mm2, waarbij beton

vorstbestendig is; anderzijds moet het beton

voldoende aanvangssterkte hebben verkregen

om ontkisten toe te laten. Om dit te bereiken

moet onder zulke omstandigheden in het werk

tijdens het verharden extra energie worden

toegevoerd in de vorm van warme lucht of in-

 fraroodstraling. Om plaatselijke ‘verbranding’

te voorkomen mag de stoom- of luchtstraal

nergens direct op het betonoppervlak of op de

bekisting gericht zijn.

Warme lucht

 Warme lucht als verwarming is ‘schoon’, maar

kan de betonspecie sterk doen uitdrogen. Van-

wege de geringere warmte-inhoud van het

medium is de benodigde volumestroom groot

en moet worden gezorgd voor grote spaties en

ruime doortochten.

Stralingsverwarming

Stralingsverwarming door gasverbranding in in-

fraroodstralers  kan onder andere gebeuren in de

afgesloten ruimten tussen wanden en vloeren in

de tunnels. De stralingswarmte wordt direct door

het staal van de bekisting en het beton geabsor-

beerd waardoor een snelle opname – en dus

temperatuurstijging van het beton – mogelijk is.

Door de brandveiligheidseisen wordt toepassen

van gas als warmtebron binnen stedelijke gebie-

den steeds moeilijker.

7.5.5 Nabehandeling van het beton

 Voor de nabehandeling van beton geldt dat voor

alle betonconstructies, behoudens toepassingen

in milieuklasse 1, de eis dat beton moet worden

nabehandeld totdat de druksterkte aan het op-

pervlak ten minste 50% van de vereiste voor-

geschreven sterkte heeft bereikt (NEN 6722).

In de uitvoering zijn de volgende maatregelen

belangrijk:

•  het verse beton moet worden beschermd

tegen van buiten komende nadelige invloeden.

Zo moet, zoals besproken in paragraaf 7.5.4, het

verse beton, afhankelijk van de weersomstan-

digheden, worden beschermd tegen afkoeling,

zodat vorstinvloeden geen nadelig effect hebben

op het verhardende beton. Dit moet worden

gedaan totdat het beton een gemiddelde kubus-

druksterkte heeft bereikt van ten minste

6 N/mm2, waarbij het vorstbestendig wordt ge-

acht;

•  wanneer het regent moet het verse beton

worden afgedekt, om te voorkomen dat het op-

pervlak wordt uitgespoeld;

•  het verse beton moet worden beschermd

tegen uitdroging. Dit is zeer belangrijk voor de

kwaliteit van het beton. Het verdampen van het

water uit de verse betonspecie veroorzaakt het

ontstaan van minuscule kanaaltjes in het beton,

waardoor het poreus wordt en de beschermende

werking die de betondekking heeft voor de wa-

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 149/246

7 GIETBOUW 141

pening, kan worden verstoord. Uitdroging vindt

niet alleen plaats bij zonbestraling, maar ook

bij ‘open weer ’ en vorst, omdat dan de relatieve

luchtvochtigheid laag is, en bij wind, waardoor

de ontwikkelde waterdamp direct wordt afge-

voerd. Uitdroging kan worden voorkomen door

afdekken met zeilen of kunststof folie, door nat-

houden of door behandeling met een ‘curing

compound ’, een afsluitende chemische vloeistof

die geleidelijk verdampt zonder resten achter te

laten. Afhankelijk van de omstandigheden en de

vereiste betonkwaliteit moet dit soort nabehan-

deling tegen uitdroging twee tot zeven of zelfs

veel meer dagen worden volgehouden. Voor

opgaand werk kan dit betekenen dat onderdelen

langer in de bekisting moeten blijven staan.

De eisen voor de nabehandeling staan vermeld

in NEN 6722 Voorschriften Beton-Uitvoering  (VBU

2002) en in de normatieve bijlage B.

7.5.6 Tijdstip van ontkisten

De bekisting is ‘slechts’ een hulpmiddel dat geen

deel uitmaakt van de uiteindelijke betonconstruc-

tie en moet dus te zijner tijd worden verwijderd.

Er kan pas worden ontkist wanneer het beton

voldoende sterkte heeft ontwikkeld en als er ook

geen gevaar bestaat voor evenwichtsverlies (bij-

voorbeeld door wind) of vormverlies.

Bij lage luchttemperatuur moet het beton vol-

doende zijn afgekoeld om scheurvorming ten

gevolge van grote plotselinge temperatuurver-

schillen (het zogenoemde schrikeffect ) te voorko-

men.

Het tijdstip van ontkisten kan volgens de VBU

1988 worden bepaald met behulp van:

1  De kubusdruksterkte van het beton.

2  De verhardingstijd van het beton.

3 De rijpheidsmethode.

1 Kubusdruksterkte 

Bij deze methode wordt de aanwezige beton-

druksterkte, figuur 7.47, vastgesteld met behulp

van één van de volgende proeven:

•  verhardingsproef volgens NEN 5988 of NEN

5989;

•  terugslagproef  volgens NEN EN 206-1 (het

gemiddelde van ten minste 30 waarden, met

reductiefactor 2/3);

•  ultrasone metingen volgens NEN 8005 (uit

ten minste 30 waarnemingen met reductiefactor

3/4);

•  combinatie van de terugslagproef en ultrasone

metingen (uit ten minste 30 gecombineerde

waarnemingen, met reductiefactor 4/5).

Verhardingsproef 

 Voor de verhardingsproef worden ten minste

drie (plus drie reserve) proefkubussen gestort

met dezelfde specie, en behandeld op dezelfde

wijze als het constructiedeel. De behaalde druk-

sterkte wordt bepaald uit het gemiddelde van de

resultaten van drie kubusdrukproeven.

De overige methoden spreken voor zich, maar

vereisen wel ervaring met betrekking tot de rela-

tie tussen de gevonden waarden en de werkelijke

sterkte van het beton in het werk.

Niet-dragende bekistingen zoals wand- en

kolombekistingen, mogen worden ontkist zodra

de gemiddelde kubusdruksterkte ten minste

3,5 N/mm2 bedraagt en als er ook geen gevaar

bestaat voor evenwichtsverlies (bijvoorbeeld

door wind) of vormverlies.

Ongewapende wanden die niet worden gekop-

peld door vloeren, dienen direct na het ontkisten

te worden geschoord. In overleg met de con-

structeur kan de wand worden uitgevoerd met

zogenoemde omwaaiwapening , meestal in de

vorm van stekeinden.

Dragende bekistingen mogen pas worden ver-

wijderd indien het beton voldoende is verhard,

dat wil zeggen de door de constructeur voorge-

schreven kubusdruksterkte  heeft bereikt, met een

minimum van 14 N/mm2; bovendien moet de

veiligheidsfactor voor de belastingstoestand na

het ontkisten ten minste 1,4 bedragen.

De voor het ontkisten vereiste minimum kubus-

druksterkte kan worden bepaald door een bere-

        �              

               

                     

                       

Figuur 7.47 Kubusdruksterkte

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 150/246

 142

kening. Wanneer echter bij dragende bekistingen

de vereiste minimum kubusdruksterkte niet door

berekening is bepaald, gelden de volgens VBU

1988 art. 8.5.4.3 bepaalde waarden, zie de tabel

van figuur 7.48.

Sterkte- Vereiste minimale gemiddelde

klasse kubusdruksterkte f’ cn

 

C12/15 18 N/mm2

C20/25 25 N/mm2

C28/351  33 N/mm2

C35/45 40 N/mm2

C45/55 47 N/mm2

C53/651  54 N/mm2

1 Volgens NEN 8005

Figuur 7.48  Vereiste minimale gemiddelde kubusdruk-

sterkte bij het ontkisten (in N/mm2)

Bron: NEN 6722 (VBU 2002) tabel 6 (op basis van NEN EN 206-1)

2 Verhardingstijd 

 Wanneer de aanwezige betondruksterkte niet als

maatstaf wordt gebruikt, moeten voor gangbare

grindbetonmengsels volgens de VBU 1988 artikel

8.5.5 de verhardingstijden worden aangehou-

den, zie de tabel van figuur 7.49.

De aangegeven verhardingstijd moet worden

verlengd met het aantal dagen dat de gemid-

delde etmaaltemperatuur lager is dan + 4 °C.

Deze methode geldt alleen bij verharding onder

natuurlijke omstandigheden; wanneer de verhar-

ding kunstmatig wordt versneld door toepassing

van verwarmde betonspecie en/of verwarmde

bekistingen, kan deze methode voor het bepalen

van het ontkistingstijdstip niet worden gebruikt.

3 Rijpheid 

Het verloop van het verhardingsproces van be-

ton is onderworpen aan zekere wetmatigheden.

Onderzoek heeft aangetoond dat in jong beton

de ontwikkelde druksterkte op een zeker tijdstip

niet alleen afhangt van de cementklasse en de

mengselsamenstelling, maar tevens van het tem-

peratuurverloop tot dat tijdstip. Uit dit verloop

is dan de op dat tijdstip bereikte of bij een gere-

geld temperatuurverloop op een later tijdstip te

bereiken betondruksterkte te berekenen, waar-

voor formules zijn opgesteld. Dit is de methode

van de ‘Gewogen Rijpheid ’.

Er is apparatuur in de handel waarmee uit dit

temperatuurverloop dat door een thermokoppel

binnenin het beton wordt gemeten, de rijpheid

rechtstreeks wordt berekend en geprint.

In CUR-aanbeveling 9 wordt uitgebreid op deze

materie ingegaan.

Kwaliteitscontrole door rijpheidsmeting

In de kwaliteitscontrole van verhardend beton

is het meten van de rijpheid een geaccep-

teerde methode. Door voortdurende tempe-

ratuurmeting, gekoppeld aan een computer,

wordt een nauwkeurige indruk verkregen van

de rijpheid of sterkteontwikkeling van het

beton. De computer stuurt het verwarmings-

systeem aan, zodat de noodzakelijke ontkis-

tingssterkte absoluut zeker en op tijd wordt

gehaald. In het algemeen kan worden gesteld

dat de werking van de rijpheidscomputer zo

is dat elke tien minuten berekend wordt of de

tot dan toe opgebouwde rijpheid en de nog

op te bouwen rijpheid tot het moment van

einde verhardingstijd (indien de verwarming

op dat moment uit zou gaan) gelijk aan of

meer is dan de aangegeven benodigde rijp-

Cementklasse Zijkanten van balken Onderkanten van vloeren

  wanden en kolommen en balken met overspanning

  ≤ 3 m > 3 m

Klasse A 3 dagen 8 dagen 20 dagen

Klasse B 2 dagen 5 dagen 10 dagen

Klasse C 1 dag 3 dagen 6 dagen

Figuur 7.49 Minimum verhardingstijd volgens VBU 1988 art. 8.5.5

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 151/246

7 GIETBOUW 143

heid. Is dit het geval, dan wordt de verwar-

ming uitgeschakeld.

 Voor het gebruik van deze methode is het

een vereiste dat de betonsamenstelling niet

wordt veranderd. De samenstelling heeft de

volgende kenmerken: sterkteklasse B25, mi-

lieuklasse 1 met 320 kg/m3 hoogovencement

klasse A, water/cementfactor ongeveer 0,53

en toepassing van grindkorrelgroep 4–32 mm.

7.5.7 Voorzieningen voor invulling casco

In deze paragraaf worden de volgende voorzie-

ningen voor invulling van het casco besproken:

1  sparingen;

2  leidingwerk;

3  trapgatsparingen;

4  kleine sparingen en doorvoeren;

5  kabeldoorvoeren;

6  kim;

7  stortovergangen.

1 Sparingen

De meest voorkomende sparingen in de woning-

wanden zijn deur- en raamsparingen.

Deursparingenkomen voor bij woningen met

twee of meer beuken en bij eindgevelwanden en

sprongen, wanneer daar een deur in de zijgevel

is opgenomen; raamsparingenkomen vaak voor

in de eindgevels van woningblokken.

 Afhankelijk van de mate van repetitie kunnen de

sparingsbekistingen worden uitgevoerd in hout

of staal.

Figuur 7.50 toont de dwarsdoorsnede van een

sparing die men eenvoudig zelf op de bouw-

plaats kan samenstellen uit baddinghout en

multiplex.

In de praktijk blijkt dat de stijlen en dorpels van

de sparingen in deze uitvoering zonder andere

bevestiging over een aan de stelwand bevestigd

U-profiel geschoven kunnen worden en dat aan

de sluitwand het U-profiel niet nodig is. Hierdoor

wordt het stellen uiteraard zeer vergemakkelijkt.

Deze sparingsconstructie kan ook worden ge-

bruikt voor het kopschot . In dit geval moeten

de stelwand en de sluitwand wel beide van het

U-profiel worden voorzien. Men laat dan ná het

sluiten van de bekisting, maar vóór het aantrek-

ken van de centerpennen, deze kopschotcon-

structie vanaf de stortsteiger over de U-profielen

op zijn plaats glijden.

        �     

                                     

Figuur 7.50 Sparingsconstructie van baddinghout en

multiplex

Bij het ontkisten wordt het kopschot vastgehou-

den, zodat het niet naar beneden valt. Na het

verwijderen van het eerste bekistingsschot trekt

men het kopschot weer de stortsteiger op, waar

het wordt schoongemaakt en geolied voor een

volgend gebruik.

De bovenbekisting voor het hellende vlak bij

topwandbekisting kan op overeenkomstige wijze

worden uitgevoerd.

Met het oog op de arbeidsomstandigheden

dient men de gewichten van al deze, meestal

handmatig te verplaatsen bekistingsonderdelen

beperkt te houden.

2 Leidingwerk 

Door de betrekkelijke eenvoud van aanbrengen

is men gewend om tijdens het gietbouwproces

veel leidingbuizen in te storten.

Bij wandbekistingen kunnen dit zijn:

•  buizen voor elektriciteitsleidingen;

•  buizen voor telefoonleidingen;

•  buizen voor de centrale-antenne-installaties of

datacommunicatie.

Contactdozen zijn voorzien van twee schroefgaat-

jes, waardoorheen twee boutjes in de bekisting

worden gestoken. De open zijde van de con-

tactdoos wordt zo tegen de bekisting geklemd;

de leidingen worden met een draadje tegen de

bekisting aan getrokken.

De techniek van het aanbrengen van wandcon-

tactdozen en leidingen komt overeen met het

aanbrengen van de hiervoor genoemde contact-

dozen.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 152/246

 144

Leidingen voor drinkwater en voor de afvoer van

vuil water worden niet ingestort, maar volgens

voorschrift (in verband met mogelijke verstop-

ping en/of bevriezing) vóór de wanden aange-

bracht en eventueel omkast.

Er zijn systemen ontwikkeld waarmee leidingen

en dozen eenvoudig zijn aan te brengen. Zadels

en inbouwdozen zijn dan voorzien van breekpen-

nen die bij het ontkisten afbreken. Deze techniek

wordt ook wel toegepast voor het aanbrengen

van schroefhulzen.

3 Trapgatsparingen

Bij eengezinswoningen zal vaak een trapgatspa-

ring moeten worden opgenomen. Die is meestal

van staal gemaakt en wordt door de bekistings-

leverancier geleverd. In verband met het ont-

kisten zijn trapgatsparingen vaak uit meerdere

delen opgebouwd.

4 Kleine sparingen en doorvoeren

De kleine sparingen en doorvoeren van leidingen

in een betoncasco kunnen als openingen door

de vloer of wand heen lopen of als nissen tot een

deel van de (wand)dikte gaan. Voor het maken

van dergelijke sparingen worden op de juiste

plaatsen vullichamen (sparingkastjes of -blokken)

van de gewenste afmetingen zorgvuldig op het

contactoppervlak van de bekisting bevestigd,

zodat tijdens het betonstorten het vullichaam

niet van plaats of stand verandert. Ook dient het

materiaal voor het vullichaam met zorg te wor-

den gekozen, zodat het tijdens het betonstorten

niet vervormt.

Bij het ontkisten zijn er voor wat betreft het

vullichaam twee mogelijkheden. Ofwel het vul-

lichaam gaat met de bekisting mee van het

beton af, waartoe uiteraard het vullichaam goed

lossend moet zijn, ofwel het vullichaam wordt

losgemaakt van de bekisting en blijft nog in het

beton, om later – na het ontkisten – te worden

verwijderd, eventueel voor hergebruik. In bepaal-

de gevallen laat men kokerlichamen van duurzaam

materiaal (mantelbuizen) in het beton achter.

 Voor vierkante of rechthoekige kleine sparingen

wordt vaak kunststofschuim (bijvoorbeeld

polystyreenschuim) gebruikt, dat eenvoudig

tot de gewenste afmetingen wordt gezaagd

en op de bekisting wordt genageld; na het ont-

kisten wordt het verwijderd.

 Vanwege het vrijkomen van schadelijke dampen

dient men het uitbranden van schuim zoveel

mogelijk te vermijden.

 Voor ronde kleine sparingen (doorvoeren) kan

gebruik worden gemaakt van kartonnen kokers

of van buizen (metaal of pvc). De warmtebesten-

digheid en vlamdovende eigenschappen kunnen

 factoren zijn bij de keuze van het materiaal.

 Voor de gasdichte doorvoering van leidingen en

kabels wordt een aantal voorbeelden gegeven in

NEN 3028 Veiligheidseisen voor centrale verwar-

mingsinstallaties .

5 Kabeldoorvoeren

 Voor het water- en gasdicht en vuurbestendig

doorvoeren van kabels zijn speciale kabeldoor-

voeringen in de handel, bestaande uit in het

beton in te storten doorvoerramen die met een

tijdelijke vulling van polystyreenschuim in de

bekisting worden opgenomen. Na het ontkis-

ten wordt de hardschuimvulling verwijderd en

naderhand worden de ramen gevuld met om

de kabels klemmende passtukken. Zodra het

mate-riaal in contact komt met vuur, zet het

materiaal van de passtukken uit en dicht het zo

de opening die ontstaat door het verbranden

van de kabelmantels, af.

6 Kim

Meestal worden bij het storten van de vloer ook

de voorzieningen voor de kim van de bovenlig-

gende verdieping meegenomen in het stort-

proces. Deze zijn nodig voor het stellen van de

bekisting op de vloer, figuur 7.51.

7 Stortovergangen

Bij het plannen van de materieelinzet voor een

project waar met tunnelbekisting wordt gewerkt,

Figuur 7.51 Prefab-betonnen kimblok in tunnelbekisting

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 153/246

7 GIETBOUW 145

moet in een vroeg stadium een principekeuze

worden gemaakt over de plaats en de wijze van

uitvoeren van de stortovergangen.

De eerste keuze betreft het aantal in te zetten

tunnelbekistingen in relatie tot het aantal dat per

cyclus volgestort gaat worden.

Hierbij bestaan drie mogelijkheden:

1  het aantal tunnelbekistingen bedraagt één

meer dan het aantal dat per dag gestort gaat

worden, bijvoorbeeld inzet van vier tunnelbe-

kistingen waarvan er drie worden gestort. Dit

noemt men ook wel het werken met een ‘over-

staande tunnel’;

2  het aantal tunnelbekistingen is gelijk aan het

per dag te storten aantal;

3  een mengvorm van beide voorgaande moge-

lijkheden.

7a Werken met overstaande tunnel 

De voordelen van deze werkwijze zijn:

•  bij het uitwerken van de prefab-wapenings-

netten hoeft geen rekening te worden gehouden

met de plaats van de stortovergangen. Het aan-

tal merken netten wordt hierdoor beperkt;

•  de niet te storten tunnelbekisting kan al voor

een deel worden voorbereid voor de stort van de

volgende dag.

Het grote nadeel van deze werkwijze is het feit

dat de bekistingskosten door de inzet van de

extra tunnelbekisting belangrijk hoger liggen. De

plaats van de stortnaad dient bij voorkeur boven

de laatste te storten wand te worden gekozen,

zodat geen nabehandeling van de stortnaad aan

de onderzijde van de vloer nodig is. De uitvoe-

ring van de stortnaad dient te geschieden met

gebruikmaking van staand haringgraatstaal, om

een goede verdichting van het aangrenzende

beton te kunnen bereiken.

7b Werken zonder overstaande tunnel 

Bij het werken zonder overstaande tunnel dient

vanzelfsprekend met twee eindwandbekistingen

te worden gewerkt. In principe zijn twee uitvoe-

ringswijzen van de stortnaad mogelijk:

1  de vloerovergang ter plaatse van de stortnaad

als scharnier beschouwen;

2  in de detaillering van de wapening uitgaan

van een doorgaande plaat.

 Wanneer dat binnen de voorwaarden van het

project constructief mogelijk is, zou men er aan

kunnen denken de vloeren af te breken zoals

is aangegeven in figuur 7.52. Bij een dergelijk

afbreken past men dan in plaats van een dure

tunnelbekisting een goedkopere wandbekisting

toe. De volgende dag moet de tunnelbekisting

dan wel goed aansluiten tegen een wand die is

gemaakt met een wandbekisting.

Figuur 7.52  Vloerafbreking

7.6 Geluidwering

Om geluidhinder tussen aan elkaar grenzende

woningen zoveel mogelijk te voorkomen, dient

de directe en indirecte geluidsoverdracht af-

doende te worden beperkt. In het Bouwbesluit

zijn minimumprestatie-eisen opgenomen, waar-

aan de geluidsisolatie van woningscheidende

constructies moet voldoen.

De prestatie-eisen voor geluidsisolatie van wo-

ningscheidende constructies tussen verblijfsge-

bieden van aan elkaar grenzende woningen zijn

als volgt:

•  karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid 

 I lu;k

: ten minste 0 dB;

•  isolatie-index voor contactgeluid  I co

: ten min-

ste 5 dB.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 154/246

 146

Figuur 7.53 Bouwsysteem Wanden Breedplaat

Bouwsysteem Wanden Breedplaat

Het werken met een overstaande tunnel is

kostbaar als gevolg van de hoge huurkosten.

De kostenfactor is ook de reden waarom het

systeem van in het werk gestorte wanden

gecombineerd met bekistingsplaatvloeren en

een in het werk gestorte druklaag de voorkeur

krijgt boven tunnelbouw.

Dit geïndustrialiseerde productiesysteem van

woningcasco’s wordt gerealiseerd in een vaste

dagcyclus. Het keuzeproces en de uitwerking

van de voorbereiding verlopen in een aantal

vaste stappen: van grof naar fijn en weer te-

rug naar grof. Als eerste een quick scan om

te bepalen of gietbouw tot de te beoordelen

bouwsystemen behoort. Dan een projectana-

lyse waarbij op projectniveau wordt bekeken

of gietbouw toepasbaar en rendabel is. Een

nog gedetailleerder beoordeling volgt in de

procesanalyse, waarbij optimalisatie van de

uitvoering wordt bekeken: inzet van bekisting,

ploegsamenstelling, afstemming externe be-

langhebbenden. Dit leidt tot de opzet van een

dagschema waarin de drie bepalende elementen

voor dit bouwsysteem zijn uitgewerkt:

1  vaste dagcyclus;

2  vaste ploeg;

3  vaste kraanactiviteiten.

 Vanuit dit dagschema kan de ruwbouwplanning

worden opgesteld en vervolgens kan een over-

all -schema voor het beoordeelde project worden

uitgewerkt. Daarmee zijn we weer op

het (grove) projectniveau.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 155/246

7 GIETBOUW 147

Met enkelvoudige massieve wanden van ten

minste 250 mm kan ruimschoots aan de eis van

het Bouwbesluit worden voldaan.

In de NPR 5070 – de praktijkrichtlijn waarin voor-

beelden van wand- en vloerconstructies zijn op-

genomen – is gesteld dat voor massieve woning-

scheidende wanden een minimale massa nodig

is van 500 kg/m2. Onderzoek heeft aangetoond

dat wanden met een dikte van 250 mm zelfs bij

vervanging van 100% grind door menggranu-

laat voldoen aan deze eis.

Indien speciale aandacht wordt besteed aan de

uitvoering van de aansluitdetails, kunnen ook

massief gegoten wanden met 230 mm dikte

voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, zie de

tabel van figuur 7.57.

Figuur 7.54, 7.55 en 7.56 geven details van de

woningscheidende wand die voldoen aan de eis

van 0/+5 dB.

In het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen (NPD,

maatregel S407) wordt aanbevolen om de ge-

luidsisolatie van woningscheidende wanden met

5 dB te verzwaren tot:

•  karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid 

 I lu;k

: ten minste + 5 dB;

•  isolatie-index voor contactgeluid  I co

: ten min-

ste + 10 dB.

In 2003 zijn de eisen van het Bouwbesluit voor

de contactgeluidsisolatie met 5 dB aangescherpt.

Dit heeft vooral voor de vloeren in woongebou-

wen consequenties, zie de tabel van figuur 7.58.

Figuur 7.54 Fundering massieve woningscheidende wand

met ribcassette-begane-grondvloer Bron: Betonbank 

Figuur 7.55 Fundering massieve woningscheidende wand

met combinatievloer Bron: Betonbank 

� 

 

 

Figuur 7.56  Aansluiting massieve woningscheidende wand

op hellend dak  Bron: Betonbank 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 156/246

 148

Klasse

Om

schrijving

Niveau-eis

Massa

Minimalevloerdiktebe

tonvloer

Inhetwerkgestort

          1

Prefab(kanaa

lplaat)

I

Comfortklasseplus

         I  u 

    ;        k 

>+8dB/

         I  c 

    o +

15dB

II

Comfortklasse

         I  l    u 

    ;        k 

>+5dB/

         I  c 

    o 

>+10dB

210mm

      C 

+Zdv

21

0mm

      C 

+Zdv

III

Bouwbesluit

         I  l    u 

    ;        k 

>+0dB/

         I  c 

    o 

>+5dB

>750

      A

/800kg/m

      2

280+50mm

      B

19

0mm

      C 

+Zdv

300+50mm

      B

190mm

      C 

+Zdv

A

=inhe

twerkgestorteverbindingtussenvloerenwand(gietbouw)

C

=mitsconstru

ctiefvoldoende

B

=ceme

ntgebondendekvloer

Zdv=zwevended

ekvloer

      1

ZieookNPR

5070Geluidweringinwoongeb

ouwen.Hierinstaanookdegenoemdemassa’svoorwandenenvloeren.

Figuur7.58G

eluidweringsklassenvloeren(woonge

bouwen)volgensNEN

1070

Klasse

Omschrijving

Niveau-eis

M

assa

Minimalew

anddikte(woningscheidend

)

Beton

Kalkzandsteen

standaard

2200kg/m

       3 

I

Comfortklasseplus

         I   l    u     ;        k 

>+8dB/

         I  c 

    o 

+15dB

II

Comfortklasse

         I   l    u     ;        k 

>+5dB/

         I  c 

    o 

>+10dB

>650

280mm

2×214mm

2×175mm

III

Bouwbesluit

         I   l    u     ;        k 

>+0dB/

         I  c 

    o 

>+5dB

>525kg/m

      2

250mm

300mm

250mm

(o

fankerloos)

Klasse

Indicatiepercentagegehinderden

I

zeergoed

m

inderdan5%

II

goed

5–

10%

III

niveauBouwbesluit

10

–25%

IV

matig

25

–50%

V

slecht

m

eerdan50%

Figuur7.57G

eluidweringsklassenwandenvolgens

NEN

1070

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 157/246

7 GIETBOUW 149

Figuur 7.59, 7.60 en 7.61 geven details van de

woningscheidende wand die voldoen aan de ver-

hoogde eis van + 5 dB. In gietbouwcasco’s is het

goed mogelijk om te voorzien in een hoge ge-

luidwering tussen de woningen. Een hoge geluid-

wering wordt verkregen bij de combinatie van:

•  zeer zware constructies (massa ten minste

500 kg/m2);

•  zware aansluitende vloeren, voorzien van

zwevende dekvloer;

•  niet-star gekoppelde gevels en binnenwanden.

7.7 Detaillering afbouwgietbouwcasco

Zoals in paragraaf 7.5 voor de stapelbouwcasco’s

is getoond, kunnen ook de langsgevels van de

gietbouwcasco’s op verschillende manieren wor-

den samengesteld:

•  een houten binnenspouwblad en een gemet-

seld buitenspouwblad, figuur 7.62-1 en 7.63-1;

•  een gemetseld of gelijmd binnenspouwblad

en een gemetseld buitenspouwblad met spouw-

isolatie, figuur 7.62-2 en 7.63-2;

•  een betonnen binnenspouwblad en een ge-

metseld buitenspouwblad met spouwisolatie,

 figuur 7.62-3 en 7.63-3.

� 

Figuur 7.59  Ankerloze spouwmuur als woningscheidende

wand met ribcassettevloeren Bron: Betonbank 

Figuur 7.60  Ankerloze spouwmuur als woningscheidende

wand met combinatievloer Bron: Betonbank 

� 

Figuur 7.61  Aansluiting ankerloze woningscheidende wand

op hellend dak Bron: Betonbank 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 158/246

 150

 

                         � 

                � 

 

                         � 

        

        � 

 

 

 

                         � 

                � 

� 

                         � 

                � 

Figuur 7.62  Verticale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 159/246

7 GIETBOUW 151

De kopgevels (eindgevels) worden ook hier

meestal voorzien van een gemetseld buiten-

spouwblad met spouwisolatie. Bij toepassing van

stucwerk kunnen de eindgevels op dezelfde ma-

nier worden afgewerkt als de langsgevels, figuur

7.62 en figuur 7.63.

7.8 Zorgaspecten gietbouw

De gietbouw kent de volgende zorgaspecten:

1  kwaliteitszorg;

2  arbo-zorg;

3  milieuzorg.

7.8.1 Kwaliteitszorg gietbouw

Met betrekking tot kwaliteit wordt beoordeeld:

• de oppervlakte;

•  betonmortel.

7.8.1.a Beoordeling oppervlaktekwaliteit

De bepalingen van het STABU Standaardbestek

Burger- en Utiliteitsbouw  onderscheiden vier groe-

pen betonoppervlakken:

•  groep 1: vooraf in de betonfabriek vervaardigd

beton waaraan hoge visuele eisen worden ge-

steld;

•  groep 2: vooraf in de betonfabriek en/of op het

werk vervaardigd beton waaraan normale visuele

eisen worden gesteld. In het werk gestort beton

waaraan hoge visuele eisen worden gesteld;

•  groep 3: vooraf op het werk vervaardigd be-

ton waaraan minder hoge visuele eisen worden

gesteld. In het werk gestort beton waaraan nor-

male visuele eisen worden gesteld;

•  groep 4: in het werk gestort beton waaraan

geen visuele eisen worden gesteld.

Door middel van de tabel van figuur 7.64 wordt

van de aannemer een bepaald resultaat verlangd

en wordt een bepaalde prestatie gevraagd. Op

welke manier de aannemer denkt deze te ver-

richten, wordt aan hemzelf overgelaten.

Er zijn wel keuzeteksten opgenomen om in bij-

zondere gevallen aan te geven of de aannemer

gebruik moet maken van:

•  bekistingen met houten delen;

•  bekistingen met bekistingsvlak van ruwhouten

delen;

•  bekistingen met bekistingsvlak van geschaafde

houten delen;

 

                         � 

        

        � 

 

                         � 

                � 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 160/246

 152

•  bekistingen met glad plaatmateriaal;

•  bekistingen met een profilering;

• bijzondere bekistingen.

In het projectbestek wordt desgewenst een

keuze gemaakt uit deze keuzeteksten en wordt

één van de oppervlakgroepen van toepassing

verklaard. Wanneer de beoordelingstabel niet

is opgenomen in projectbestekken volgens het

STABU-standaardbestek, is de VBU-tabel van toe-

passing.

In de hiërarchie van de aanbestedingsstukken

komen de voorschriften uit de norm na bestek

en tekeningen.

Geadviseerd wordt betonmortel af te nemen

bij goedgekeurde (gecertificeerde) betonmortel-

centrales . Deze gecertificeerde centrales staan

namelijk voortdurend onder toezicht van certifi-

catie-instelling BMC  te Gouda, een onafhankelijk

instituut, erkend door de Raad voor de Certifica-

tie.

 

  �

                          

                 

                          

                          

                         

                          

                         

                

  �          

 

       

        

                         

 

                          

                

  �          

                          

                 

                  

                          

 

                         

                  

  �

Figuur 7.63 Horizontale doorsneden langsgevel laagbouw (gietbouw casco)

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 161/246

7 GIETBOUW 153

Onderwerp

Klasse

AvolgensNEN6722

Klasse

B1volgens

KlasseB2volgens

(VBU2

002)

CUR-A

anbeveling100

CUR-Aanbeveling100

Bekisting

Paneel/plaatpatroon

Geenbijzondereeisen

Conform

projectspecificatieschoonbeto

n

Conform

projectspecific

atieschoonbeton

Plaatnaden

≤2mm

≤1mm

≤1mm

Elementnaden

≤3mm

≤2mm

≤1mm

Minimum

afm

eting

Nietop

genomen

Geene

isen(bijniet-opgelegdpatroon)

Conform

projectspecific

atie

bekistingselem

ent

Afwerkingcen

terpensparingen

Nietop

genomen

Conform

projectspecificatie

Conform

projectspecific

atie

Bramenbijna

den

≤3mm

≤2mm

≤1mm

Plaatselijkedo

orbuiging,

≤1mm

≤1mm

≤1mm

gemetenmet

reivan400mm

Plaatselijkeafw

ijking,

≤2mm

≤2mm

≤1mm

gemetenmet

reivan400mm

Vlakheidgroo

toppervlak,

≤7mm

≤5mm

≤2mm

gemetenmet

reivan2000mm

Hoeken,profilering,afwerking

Vellingk

antentoepassen

Conform

projectspecificatie

Conform

projectspecific

atie

Betonoppervlak

Kleur

Geenbijzondereeisen

Vallenbinnenovereengekomentolerant

ie

Vallenbinnenovereengekomentolerantie

Variatieinkleu

r/grijstint

Nietop

genomen

Tenhoogste2schaaldelenverschil

Tenhoogste1schaaldeelverschil

Vlekvorming

Nietop

genomen

Nietac

ceptabel

Nietacceptabel

Luchtbellenplaatselijk

≤50mm

      2/dm

      2

Nietzic

htbaarop5m

en≤50mm

      2/dm

      2

Nietzichtbaarop5me

n≤50mm

      2/dm

      2

Luchtbellento

taal

≤1500

mm

      2/dm

      2

Nietzic

htbaarop5m

en≤1000mm

      2 /dm

      2

Nietzichtbaarop5me

n≤300mm

      2/dm

      2

Grindnesten

Nietop

genomen

≤50m

m      2/dm

      2

Nietacceptabel

Zandstrepen

Geenbijzondereeisen

Tenhoogste1per10m

      2

Nietacceptabel

Kalkstrepen

Geenbijzondereeisen

Nietac

ceptabel

Nietacceptabel

Aftekenensch

roef-enspijkergaatjes

Nietop

genomen

Conform

projectspecificatie

Conform

projectspecific

atie

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 162/246

 154

Onderwerp

Klasse

AvolgensNEN6722

Klasse

B1volgens

KlasseB2volgens

(VBU2002)

CUR-A

anbeveling100

CUR-Aanbeveling100

Betonverwe

rking

Vullingaanslu

itingen,naden

Nietop

genomen

Tenminste95%

100%

enhoeken

Aftekeningsto

rtnadenen

Geenb

ijzondereeisen

Nietac

ceptabel

Nietacceptabel

stortonderbre

kingen

Onvolkomen

heden

Aftekeningwapeningofroeststrepen

Geene

sthetischeeisen

Nietac

ceptabel

Nietacceptabel

Aftekeningsto

phout

Geene

sthetischeeisen

Nietac

ceptabel

Nietacceptabel

Aftekeningafstandhouders

Geene

sthetischeeisen

Nietac

ceptabel

Nietacceptabel

Aftekeningreparaties

Geene

sthetischeeisen

Acceptabelindiendeafwijkinginlokale

Acceptabelindiendeafwijkinginlokale

grijstintenvlekkerigheidnietmeerdan

grijstintenvlekkerigheidnietmeerdan

1schaaldeelbedraagttenopzichtevan

het

1schaaldeelbedraagttenopzichtevanhet

omring

endebetonenhetoppervlaknetzovlakomringendebetonenh

etopervlaknetzo

isalshetomringendeniet-gerepareerde

beton

vlakisalshetomringendeniet-gerepareerde

beton

Scheuren

Nietop

genomen

Tenhoogste0,1mm

Tenhoogste0,1mm

Voegen

Voegwijdtevariatieloodrechtopvlak

Nietop

genomen

Toleran

tietenhoogste25%

Tolerantietenhoogste25%

Voegwijdtevariatieevenwijdig

Nietop

genomen

Toleran

tietenhoogste30%

aanvlak

Figuur

7.64B

eoordelingsklassenAvolgensNEN67

22enB1enB1volgensCUR-Aanbev

eling100

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 163/246

7 GIETBOUW 155

21  Betonwerk

21.00  Algemeen

21.00.60 BOUWSTOFFEN ALGEMEEN

  01 KEURINGSGEGEVENS BETONSPECIE

 Van betonspecie waarvan de sterkteklasse is voorgeschreven moeten voor elk te storten

onderdeel de volgende gegevens worden verstrekt:

– het consistentiegebied

– soort en klasse van de cement

– aard van de toeslagmaterialen

02 BETONMORTEL (BRL 1801-95)

Nationale Beoordelingsrichtlijn.

Betonmortel.

(stationaire en mobiele betoncentrales)

21.50  IN HET WERK GESTORT BETON

 

2150.10-a IN HET WERK GESTORT BETON, BETONMORTEL

0. IN HET WERK GESTORT BETON

Niet-bekiste oppervlakken vlak onder de rei afgewerkt.

 Vlakheidstolerantie niet-bekiste oppervlakken:

1. BETONMORTEL (NEN 5950+C92)

Mortelcentrale: 2.

Betonsterkteklasse: B 25.

Milieuklasse: 2.

 Aard van de constructie: gewapend.

 Volumieke massa (kg/m3):

Consistentiegebied 1.

Maximale watercementfactor 

Cement: portlandvliegascement (NEN 3550+C95).

CEM II

Licht toeslagmateriaal (BRL 250/02):

Grof toeslagmateriaal na overeenkomst (NEN 5905-88):

Gebruik 20% beton- of menggranulaat als grindvervanger:

 Vulstof 

Hulpstof 

Grootste korrelafmeting (mm):

Minimaal cementgehalte: overeenkomstig tabel 3.

Karakteristieke splijttreksterkte

4. STORTPLAN

Stortplan, door de aannemer te verstrekken

het stortplan moet de volgende gegevens bevatten:

– de plaats van de stortvoegen

aantal te verstrekken exemplaren:

– ter goedkeuring

– goedkeuring

.01 SKELET

Figuur 7.65 STABU-specificatie betonmortel

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 164/246

 156

Het samenstellen van betonmortel bij gietbouw

betekent voornamelijk het in de juiste mengver-

houding doseren van de samenstellende mate-

rialen. Ook het transport naar het bouwwerk (in

betonmixers) is een integraal onderdeel van het

product van de betonmortelbedrijven.

7.8.1.b Kwaliteitszorg betonmortel

 We volgen nu de kwaliteitszorg bij de productie,

het transport en de aflevering van betonmortel.

Het bestek (de overeenkomst van aanneming)

geeft de omschrijving van een betonmortel voor

een bepaalde constructie, zie de STABU-specifi-

catie, figuur 7.65.

Drukvastheid, milieuklasse, consistentiegebied en

dergelijke zijn omschreven en overeenkomstig

het NPW is rekening gehouden met duurzaam

bouwen (portlandvliegas-cement en 20% meng-

granulaat).

De bestelling wordt geplaatst bij een gecertifi-

ceerd betonmortelbedrijf. Het betonmortelbedrijf

beschikt dus over een intern kwaliteitsbewakings-

systeem. Dit houdt in dat het betonmortelbedrijf

moet beschikken over een bepaalde laborato-

riumuitrusting en dat gekwalificeerd personeel

aanwezig moet zijn, zodanig dat de keuring en

controle volgens NEN 5950 Voorschriften beton

- Technologie  kan plaatsvinden.

Het transport  van de betonmortel kan op ver-

schillende manieren plaatsvinden, zie NEN 3502

Levering van beton door betonmortelbedrijven.

Truckmixers dienen binnen twee uur na het

mengen of vullen geheel te zijn gelost. Elke

aflevering dient vergezeld te gaan van een ge-

nummerde afleveringsbon (in duplo). Op de af-

leveringsbon dient vermeld te zijn: het leverende

bedrijf, het adres van aflevering, de afnemer, de

mortelspecificatie en het tijdstip van laden van

de truckmixer op het betonmortelbedrijf. Bij

elke aflevering wordt de afleveringsbon door de

afnemer, en met name ook door of namens de

directie, gecontroleerd op herkomst, de bestelde

soort en de transporttijd. Als de controle in orde

is bevonden wordt de mortel geacht te zijn

goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 17.2 van

de UAV. Van de levering en keuring wordt overi-

gens ook door de directie aantekening gemaakt

in het dagboek of weekrapport.

Met betrekking tot de regelgeving in het Bouw-

besluit geeft het productcertificaat met de afle-

veringsbon aan dat de geleverde betonmortel

(door middel van een verwijzing naar 5.11 en

6.11 van NEN 6720) voldoet aan het Bouw-

besluit. Hiermee is de ‘kwaliteitscirkel’ voor wat

betreft de betonmortel rond.

Zie voor een volledig overzicht van producten en

leveranciers de gids van nationale kwaliteitsver-

klaringen SBK.

7.8.2 Arbo-zorg gietbouw

Uiteraard moeten de nodige basismaatregelen

en voorzieningen worden getroffen, zoals onder

andere:

• sparingen dichtleggen;

•  kantbeveiligingen aanbrengen;

•  voldoende borging en stutten;

•  orde op werkvloer en steigers;

•  gebruik van persoonlijke beschermings-

middelen.

Gietbouw vergt veel bijzondere aandacht. Het

is een snelle bouwmethode waarvoor vakman-

schap en goed op elkaar ingespeelde mensen

nodig zijn. Het bouwtempo ligt hoog: dragende

wanden en vloeren worden in het algemeen in

één dag gestort (tunnelgietbouw); ‘s morgens

ontkisten, vervolgens de bekisting verplaatsen

naar de volgende plaats; wapening aanbren-

gen en de bekisting afstellen; in de loop van de

middag weer storten, zie paragraaf 7.5. Om de

gewenste snelle ontkisting in de volgende och-

tend mogelijk te maken worden de vers gestorte

delen meestal ‘s nachts verwarmd.

Er wordt gewerkt met grote elementen waarbij

veel transport in korte tijd plaatsvindt. Bij elke

systeembekisting behoren de nodige hulp- en

omloopsteigers.

Bij deze bouwmethode lopen de bouwplaats-

medewerkers dan ook een aantal risico’s. Als we

kijken naar de ongevallen op de bouwplaats, ko-

men nogal eens voor:

•  vallen van grotere hoogte (ernstige gevolgen);

•  ongevallen bij het hijsen;

•  kantelende bekisting bij montage, demontage

en tijdelijke opslag tussen twee storts (parkeren);

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 165/246

7 GIETBOUW 157

•  bezwijken van de bekistings- of hulpconstruc-

tie;

•  ongelukken als struikelen, bekneld raken, sto-

ten, van hoogte vallend gereedschap, enzovoort.

Het is overeenkomstig het Bouwprocesbesluit

noodzakelijk om een Veiligheids- en Gezondheids-

plan (V- en G-plan) op te stellen. Werkoverleg

met betrokkenen op de bouwplaats is bij uitstek

het instrument om een goede afstemming te

krijgen op het gebied van veiligheid en gezond-

heid op de bouwplaats.

 Veilig bekisten en ondersteunen begint op de

tekentafel. Er moet niet alleen rekening worden

gehouden met de sterkte van de bekisting, maar

ook met het transport naar en op het werk.

Ook de stabiliteit door middel van koppel- en

schoorverbanden is belangrijk. Voetplaten moe-

ten een zo groot mogelijk draagvlak hebben.

Stempels moeten tegen wegschuiven of stoten

deugdelijk worden vastgezet. Bekistingen wor-

den met behulp van een bouwkraan getrans-

porteerd. Uiteraard moet de bouwkraan aan de

wettelijke voorschriften voldoen.

7.8.2.a  Voorzieningen ten behoeve van de

veiligheid

 Achtereenvolgens nemen we enkele te treffen

voorzieningen door, ontleend aan documentatie

van de firma Gadon beton- en bekistingstechniek

te Waddinxveen:

◆  beveiliging op het tunneldek;

◆  uitrijvlonders begane grond;

◆ uitrijsteigers verdiepingen.

◆  Beveiliging op het tunneldek 

Het is noodzakelijk om aan de voor- en achter-

zijde van het tunneldek direct na het stellen van

de tunnelbekisting een leuning aan te brengen.

 Vooral tijdens het leggen van de vloerwapening,

het stortklaar maken en het storten zelf is er

gevaar dat men van een tunneldek valt. Aan de

zijkant van de tunnel is dat gevaar minder groot,

omdat er immers naast de tunnel waaraan wordt

gewerkt, vaak een ander tunnelelement staat

waarvan alleen de wand wordt gestort.

In verband met ontkisten en verplaatsen moet de

leuning simpel en veilig aangebracht en verwij-

derd kunnen worden, figuur 7.66-2 en 7.66-3.

◆  Uitrijvlonders begane grond 

Bij het ontkisten op de begane grond worden de

tunnelelementen op een uitrijvlonder gereden

die zich vóór de bouw bevindt. Bij de gevelaan-

sluiting kan de vlonder op de fundering worden

onderstopt. Aan de andere zijde moet onderstop-

ping  op het maaiveld plaatsvinden. Hierbij moet

voor een voldoende stijve en sterke constructie

worden gezorgd. De vlonder moet zodanig

stabiel en horizontaal liggen dat kantelen is uit-

gesloten.

◆  Uitrijsteigers verdiepingen

Op de verdiepingen wordt voor het naar buiten

rijden van de tunnelelementen gebruikgemaakt

van een uitrijsteiger. Deze steiger staat ‘op

domp’ in de bouwlaag onder de tunnelbekisting,

 figuur 7.66-3.

De volgende veiligheidsvoorschriften moeten in

acht worden genomen:

•  de jukken van een travee moeten onderling

zijn gekoppeld;

•  de jukken naast de betonwand moeten met

kettingen tegen uitwaaien zijn gezekerd. De on-

der- en bovenliggende vloer moet de belasting

van de steiger op kunnen nemen, eventueel kan

het grondvlak worden vergroot;

•  tijdens het plaatsen en verplaatsen kunnen

schoren van jukken of bevestigingen worden

beschadigd. De schoren worden zwaar belast en

moeten daarom dus in orde te zijn. Schoren en

bevestigingspunten moeten regelmatig worden

gecontroleerd;

•  hardhouten klossen moeten goed vastgebout

zijn;

•  bij het ontkisten van grote elementen is het

vaak noodzakelijk om de leuning van de steiger

neer te klappen. In dat geval moeten, om onge-

vallen te voorkomen, nylon vangnetten aanwe-

zig zijn, figuur 7.66-2 en 7.66-3;

•  de eerste en laatste uitrijsteiger dienen aan de

zijkant van een dubbele leuning en kantplank te

zijn voorzien. Uitrijsteigers dienen uitsluitend met

behulp van een viersprong  te worden verplaatst.

7.8.2.b  Parkeren en hijsen

Ook bij het parkeren en bij het hijsen van bekis-

tingselementen speelt de veiligheid een belang-

rijke rol.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 166/246

 158

Tijdens het ontkisten en stellen kan de wandbe-

kisting het eenvoudigste worden verankerd met

een ketting aan een in de vloer gestorte haar-

speld (trekkracht min 25 kN).

 Wanneer de wanden gedurende langere tijd of

tijdens storm geparkeerd zijn, is een koppeling

door middel van steigerbuis  het meest stabiel,

 figuur 7.67.

Om kantelen en dus ongevallen en schade te

voorkomen zijn dergelijke voorzieningen nood-

zakelijk.

Elementen tot een lengte van 3125 mm

Zowel bij halve als bij complete tunnelelementen

worden om de eindprofielen van het tunneldek

hijsogen geschoven die bevestigd zijn aan een

tweesprong  of viersprong . De bouwkraan mag

het element pas transporteren wanneer door de

   

Figuur 7.66 Steigerplan voor een hoogbouw

Figuur 7.67 Koppeling met behulp van steigerbuis

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 167/246

7 GIETBOUW 159

gaten van de hijsbalken en de corresponderende

gaten in de eindprofielen van het element

de borgpennen zijn aangebracht. Behoudens

wat kleinere gedeelten worden alle tunnel-

elementen getransporteerd met een viersprong,

 figuur 7.68.

Elementen met een lengte groter dan

3125 mm

Bij het ontkisten worden de gekoppelde elemen-

ten voor de helft op de uitrijsteiger gereden tot

het zwaartepunt onder de gestorte vloer uit-

komt. Voor het hijsen wordt de bout van de hijs-

driehoek door het bovenblad gestoken en aan

de onderzijde geborgd met een vloerpen met

een vleugelmoer, figuur 7.69. Ook de steigers

worden getransporteerd met een viersprong. Op

de steigerjukken zijn hijsogen aangebracht die

alleen bij het hijsen boven de vloer uitsteken.

Figuur 7.69 Borging

Bij veel wind moet het werk worden gestopt.

Niet alleen de situering (open terrein in het bin-

nenland of langs de kuststrook, luwte van andere

bebouwing) maar ook de hoogte waarop wordt

gewerkt is van invloed op de wind. Het is onder

alle omstandigheden onverantwoord om de

werkzaamheden voort te zetten als windkracht 7

is bereikt (er rekening mee houdend dat per elke

10 m hoogte de windkracht met 1 toeneemt).

7.8.3 Milieuzorg gietbouw

De milieuzorg bij gietbouw omvat:

1  energieverbruik;

2  duurzaam bouwen.

7.8.3.a Energieverbruik gietbouw

Energie wordt voornamelijk gebruikt bij de pro-

ductie van het wapeningsstaal en het cement,

voor het mengen van de specie, het transport

(grondstoffen, specie, wapening en bekisting) en

het verdichten met trilnaalden.

De voorkeursaanwijzingen van het Nationaal

Pakket Woningbouw – Duurzaam Bouwen (NPW)

voor gietbouw stemmen overeen met die van

stapelbouw. Verschil tussen het lijmen van kalk-

zandsteenelementen en het ter plaatse storten

van beton zou men kunnen uitdrukken in de

hoeveelheid energie benodigd voor de productie

van één m2 woningscheidende wand. Voor kalk-

zandsteenelementen is dat 333 MJ/m2 en voor

gietbouw 343 MJ/m2. De gebruikte hoeveelheid

energie is niet alleen van belang vanwege de

benodigde energiewinning, maar ook in verband

Figuur 7.68  Viersprong

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 168/246

 160

met de bijbehorende uitstoot van schadelijke

rookgassen (bron NOVEM).

Evenals bij stapelbouw kunnen productieuitval

en sloopafval worden hergebruikt. Gesloten

zand- en grindputten kunnen worden heringe-

richt. Op betonmortelcentrales en voor truck-

mixers wordt spoelwater gebruikt. Daarnaast

zijn er specieresten na het storten. Steeds meer

betoncentrales zijn in staat om spoelwater en

specieresten opnieuw in het productieproces op

te nemen.

7.8.3.b Duurzaam bouwen

Het Nationaal Pakket Woningbouw – Duurzaam

Bouwen doet de aanbeveling om in het kader van

duurzaam bouwen zoveel mogelijk te werken

met mergelarme cementen zoals hoogoven-

cement of portlandvliegas-cement en grind te

vervangen door minimaal 20% granulaten uit

beton- en metselwerkpuin. In de gietbouw kan

dit zonder meer worden uitgevoerd.

 Voor bepaalde toepassingen kan het grind zelfs

volledig worden vervangen door menggranula-

ten: granulaatbeton. Dit kan bijvoorbeeld voor

constructies die voornamelijk op druk worden

belast en die zich in milde expositieomstandig-

heden bevinden.

De betonvoorschriften voorzien nog niet in de

aangepaste regels voor granulaatbeton. Daarom

is eind 1997 CUR-aanbeveling 58 Menggranu-

laten in betonwanden voor bouwwerken in veilig-

heidsklasse 1 en 2 gepubliceerd. Hiermee wordt

toepassing van granulaatbeton in dragende wan-

den van eengezinswoningen mogelijk.

Het gebruik van granulaatbeton dient tijdig met

de betoncentrale te worden overlegd; het kan

voorkomen dat er niet altijd voldoende granulaat

van voldoende kwaliteit op voorraad is.

▶▶ Duurzaam bouwen met inbegrip van het

Nationaal Pakket Woningbouw wordt besproken

in deel 7 Bouwmethodiek , hoofdstuk 5 Duurzaam

bouwen

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1 Bekistingswijzer . VOBN.

2 Beton en Milieu; antwoord op de meest gestelde

vragen. Vereniging Nederlandse Cementindu-

strie, 1996.

3 CUR-aanbeveling 9 Bepaling van de sterkteont-

wikkeling van jong beton op basis van de gewogen

rijpheid .

4 CUR-aanbeveling 58 Menggranulaten in beton-

wanden voor bouwwerken in veiligheidsklasse

1 en 2.

5 CUR-aanbeveling 100 Schoon beton. Criteria

voor de specificatie en beoordeling van beton-

oppervlakken.

6 CUR-rapport 2 Het verwerken van beton bij

lage temperaturen.

7 CUR-rapport 7 Versnelde verharding van beton

door verwarming.

8 Geluid en wonen; met gietbouw naar verhoogde

geluidisolatie . Betonbank, 1998.

9 Gietbouwdetails geluidwering voor gietbouw in

de woningbouw . VOBN.

10 Gietbouwgids 1998. Betonbank.

11 Gietbouwviewer , versie 2.0 (geautomatiseerd

tekeningenbestand op cd-rom). Betonbank,

1998.

12 Holthuis, ing. J.H., Betonkwaliteit... hoe krijg

 je dat? 

13 Handboek Bekistingen. STUBECO.

14 Woningbouwprojecten in betoncasco’s , deel

Bouwsystemen. Betonbank, 1998.

15 Woningtypologie . Betonbank, 1998.

Normen

NEN 3028 Veiligheidseisen voor centrale verwar-

mingsinstallaties 

NEN 3502 Levering van beton door betonmortel-

bedrijven

NEN 5950 Voorschriften Beton – Technologie  (VBT

1986)

NEN 5988 Beton – Bepaling van de kubusdruk-

sterkte – Verhardingsproef 

NEN 5989 Beton – Bepaling van de kubusdruk-

sterkte – Verhardingsproef met temperatuur-

regeling 

NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 – Con-

structieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995).

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 169/246

7 GIETBOUW 161

NEN 6722 Voorschriften Beton – Uitvoering  (VBU

1988)

NEN EN 206-15978 Beton – Deel 1: Specificatie,

eigenschappen, vervaardiging en conformiteit 

NEN 8005 Nederlandse invulling van NEN-EN

206-1

NPR 5070 Geluidwering in woongebouwen – Voor-

beelden van wanden en vloeren in steenachtige

draagconstructies 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 170/246

 162

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 171/246

  8Montagebouw prefab-beton

ir. P. van Boom, ir. A. van Tol 

Prefab-beton wordt in verschillende verschijningsvormen gebruikt op

de bouwplaats. In de woningbouw is er vaak sprake van het gebruik

van prefab-beton in losse onderdelen, als aanvulling op stapel- en

gietbouw.Bij woningbouw is voor de uitvoeringswijze steeds de afweging tussen

gietbouw, tunnelen, stapelbouw of prefab-casco aan de orde.

De vloeren zijn vrijwel altijd van prefab-beton, tenzij er getunneld

wordt. De begane-grondvloer bestaat uit geïsoleerde kanaalplaten,

PS-broodjesvloeren of (rib)cassettevloeren. De verdiepingsvloeren zijn

van breedplaten of kanaalplaten.

In de traditionele bouw worden de dragende wanden vaak gebouwd

in kalkzandsteen, baksteen of in het werk gestort beton. Prefab-betonwordt in de traditionele bouw toegepast voor de elementen die in

aanraking komen met de buitenlucht en extra duurzaam moeten zijn.

Hierbij kan men denken aan balkons, galerijplaten, trappen en

bordessen, lateien en banden voor metselwerk en lateien. Ook komt

het voor dat de wanden als losse prefab-betonnen onderdelen

worden geleverd.

Sinds de jaren zestig zijn er ook prefab-bouwsystemen voor de

woningbouw ontwikkeld. Hierbij wordt met prefab-betonnen elemen-

ten een groot deel van of zelfs een compleet casco samengesteld.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 172/246

 164

Inleiding

Prefab-betonnen constructies kennen een eigen

detaillering. Dat geldt met name voor de toepas-

singen in de woningbouw. Het is noodzakelijk

om deze detaillering vanaf het ontwerp te res-

pecteren voor een efficiënte en betrouwbare

constructie.

De woningbouw is de laatste jaren aan een sterk

toenemende regelgeving onderhevig. Soms is

het moeilijk om bestaande systemen aan deze

wijzigingen te laten voldoen. Door innovatie van

de toeleverende industrie ontstaan echter ook

weer nieuwe producten en systemen met vol-

doende mogelijkheden.

Overwegingen bij de keuze voor

prefab-beton

Bij de keuze voor materiaal en bouwwijze spelen

uitvoeringstechnische zaken een grote rol. Toe-

passing van prefab-beton in de woningbouw kan

worden overwogen op basis van de volgende

aspecten:

1  verhogen van de bouwsnelheid c.q. vervroe-

gen van het tijdstip van (deel)oplevering. De uit-

voering (montage) op de bouwplaats gaat snel-

ler dan een traditionele uitvoering. Bij grotere

series woningbouw is een snelle afronding van

de ruwbouw echter niet altijd wenselijk vanwege

de relatief lange termijn van de afbouwfase. Men

zoekt dan naar bouwsystemen of bouwcompo-

nenten waarmee de afbouw op de ruwbouw kan

volgen als een treinstel van activiteiten. Om deze

redenen ziet men overigens ook steeds vaker

dat, vooral in de woningbouw, ruwbouw en af-

bouw worden geïntegreerd;

2  vereenvoudigen van de uitvoeringsmethode,

of gedeelten van de productie buiten het kritieke

pad van de uitvoering van een project houden.

Een voorbeeld hiervan zijn de prefab-betonnen

onderdelen die gebruikt worden bij een uit-

voering met tunnelbekistingen: kimblokken en

topgevels;

3  beperken van de activiteiten op de bouw-

plaats vanwege risico’s. Het voorspannen van

vloeren gebeurt daarom zeer weinig in het werk

en vrij vaak in prefab-beton. Zo kiest men er ook

vaak voor om schoon beton als prefab-beton uit

te voeren. Hierdoor voorkomt men het risico van

afkeur op de bouw, waardoor het gehele bouw-

proces nadelig beïnvloed kan worden;

4  bijzondere eisen aan vormgeving, beton-

oppervlak, dichtheid of kwaliteit van uitvoering.

Door het bouwen onder geconditioneerde

omstandigheden kan de kwaliteit van prefab-

beton veel groter zijn. De toepasbare beton-

soorten in prefab-beton zijn ook veel ruimer

voorhanden. Hierdoor zijn hogere sterkteklassen

mogelijk, maar ook gekleurd beton en diverse

toeslagstoffen. Door verschillende afwerkingen

en bewerkingen is sierbeton in alle vormen mo-

gelijk, maar ook door:

•  toepassing van zelfverdichtend beton;

•  de hogere kwaliteit van de bekistingen;

� � �

Figuur 8.1 Toepassing prefab-beton in woningen Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 173/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 165

Prestatie-eisen voor de woningbouw

 Woningbouw heeft een grote maatschappelijke

 functie. Aan gebouwen met een woonfunctie

stelt het Bouwbesluit dan ook veel eisen ten aan-

zien van:

1  constructie;

2  geluid;

3  vochtwering;

4 warmte-isolatie.

1 Constructie-eisen

Een gebouw dient te voldoen aan de construc-

tieve eisen. Hierbij verwijst het Bouwbesluit naar

diverse Nederlandse Constructieve Normen. De

belangrijkste zijn NEN 6700, NEN 6702, NEN

6720 en NEN 6071. Uit controleberekeningen

van de (deel)constructeur dient te volgen dat

voldaan wordt aan deze eisen.

Daarnaast zijn er aanvullende eisen ten behoeve

van de bijkomende doorbuiging, brandwerend-

heid, minimale koppelwapening ten behoeve

van het voorkomen van voortschrijdende instor-

ting, schijfwerking en de stabiliteit van prefab-

betonnen onderdelen.

▶▶ Constructie-eisen worden behandeld in deel

7 Bouwmethodiek , hoofdstuk 3 Dragen en in deel

3 Draagstructuur, hoofdstuk 4 Dragende elementen

in beton

2 Geluidseisen

De uitwendige scheidingsconstructie (gevel)

dient te voldoen aan een geluidbelasting van

–35 dB(A) met een minimum van 20 dB(A). Een

betonnen gevelsysteem voldoet daar altijd aan.

Bij grotere geluidbelasting (bijvoorbeeld ten ge-

volge van verkeer) is soms een zwaardere gevel

nodig en aangepaste detaillering in de glascon-

structie, ventilatieroosters en andere doorvoeren.

De eisen ten aanzien van geluidwering tussen

twee ruimten hebben vooral invloed op de

massa en uitvoering van de woningscheidende

wanden en vloeren. Er is sprake van minimale

eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit (luchtge-

luid minimaal  I u;k

 > 0 en contactgeluid  I co

 > 5

dB). Daarnaast is er sprake van een predikaat ‘com-

fortklasse’  wanneer de woningen voldoen aan

zwaardere eisen zoals  I lu;k

 > 5 dB en  I co

 > 10 dB.

De akoestische prestatie wordt gevormd door

•  de constructieonderdelen op een andere

zijde te storten dan de uiteindelijke situatie. Een

voorbeeld hiervan is een balkonelement of een

betonnen trap;

5  benutten repetitiemogelijkheden door serie-

effect. Hierbij kan men denken aan de standaard-

elementen die op voorraad geproduceerd kun-

nen worden, zoals lateien, randen en banden.

6  beperken faalkosten. De voorbereiding voor

prefab-beton is veel intensiever. Dit kan lastig

zijn, maar een goed geregelde voorbereiding

beperkt de faalkosten op de bouwplaats zelf;

7  economische overwegingen. Er is niet alleen

sprake van een afname van de directe kosten.

Een ander voordeel is dat de hoofdaannemer

zich door het uitbesteden van de werkzaam-

heden meer kan concentreren op het coördi-

natieproces in plaats op van het bouwen. Er is

minder bouwplaatspersoneel nodig en de bouw

duurt minder lang. Al deze aspecten hebben een

positief effect op de bouwplaatskosten en finan-

cieringskosten.

Prefab-beton heeft echter ook beperkingen en nadelen:

1  er is meer coördinatie vereist. Doordat de pro-

ductie veelal buiten het primaire proces plaats-

vindt, kunnen misverstanden ontstaan bij afspra-

ken over aflevering, inpassing, toleranties en

andere uitvoeringsaspecten. Een goede informa-

tie-uitwisseling en communicatie zijn essentieel.

Doordat er meer partijen betrokken zijn bij het

bouwproces, zijn goede afspraken en controles

erg belangrijk, vooral in het engineeringsproces;

2  de montagetijd is kort, maar de voorberei-

dingsperiode is meestal langer. Hierdoor is veel

aandacht nodig voor de planning. In het bijzon-

der het tijdstip van accepteren van de laatste

wijzigingen of aanvullingen, bijvoorbeeld de

kopersopties, is svan belang;

3  prefab-betonnen elementen zijn beperkt van

afmetingen. Er is dus altijd sprake van voegen en

naden tussen de elementen. Soms is het moge-

lijk de elementen zodanig te kiezen dat de naden

deels wegvallen achter scheidingswanden en

dergelijke. De keuze van de plaats van deze voe-

gen en naden is dus van belang.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 174/246

 166

Figuur 8.2  Minimaal benodigde dikte voor wanden en vloeren voor woongebouwen in mm Bron: Ingenieursbureau Bartels BV 

Type vloer/ overspanning (in mm) 4200 5400 6000 7500

Voorgespannen met kanalen

Appartementenvloer , kanaalplaatvloer met dikke onderflens   260 260 260 260

+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer)

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 260 260 260 260

  260 260 260 260

Gewapend massieve vloer met leidingen in fabriek aangebracht

(tussen haakjes: doorgaand over meerdere steunpunten)

Massieve vloer (breedplaat of geprefabriceerde leidingvloer )  340  (B25)

+ 40 mm droge dekvloer fermacell 2 E 32 210 210 240 290 (B35)

  (210) (210) (210) (250)

 

+ 50 mm dekvloer 340 (B25)

  280 280 280 290 (B35)

  (280) (280) (280) (280)

+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer) 340 (B25)

  210 210 240 290 (B35)

  (210) (210) (210) (250)

 

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 340 (B25)

  210 210 240 290 (B35)

  (210) (210) (210) (250)

  220 220 240 340  (B25)

  290  (B35)

Voorgespannen massieve vloer met in fabriek ingestorte leidingen

Massieve vloer  

+ 40 mm droge dekvloer fermacell 2 E 32 210 210 210 210

Massieve vloer (breedplaat of geprefabriceerde leidingvloer ) 280 280 280 280

+ 50 mm dekvloer 

+ zwevende dekvloer (10 mm foam + 50 mm dekvloer) 210 210 210 210

+ zwevende dekvloer (20 mm minerale wol + 50 mm dekvloer) 210 210 210 210

  220 220 240 240

Woningscheidend   250 280

Eindwand of spouwmuur   160 180

Uitgangspunten: variabele belasting 1,75 kN/m2; lichte scheidingswanden 1,0 kN/m2.

 Vetgedrukte waarden gelden voor Comfortklasse.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 175/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 167

de samenhang van de constructieonderdelen,

afwerkingsmethode en nauwkeurigheid van uit-

voering. De tabel van figuur 8.2 geeft de nood-

zakelijke massa voor wanden en vloeren in de

diverse situaties.

3 Vochtweringseisen

In het Bouwbesluit worden vanwege gezond-

heidsredenen eisen aan de vochtwering gesteld.

De gehele gevel, inclusief doorvoeren en ventila-

tieopeningen, dient wind- en waterdicht te zijn.

Dit heeft vooral invloed op de detaillering van de

buitengevel en aansluitingen daarop (kozijnen,

balkons, enzovoort). Ook condensatie op de

binnenconstructie dient vermeden te worden.

Hierbij moeten vooral uitkragende constructies

(balkons) en de aansluiting funderingsbalk met

de begane-grondvloer worden beschouwd.

In het Bouwbesluit worden waarden voor de

zogenoemde f-factor  voorgeschreven ter voor-

koming van condensatie. Deze factor geeft de

verhouding tussen twee temperatuurverschillen,

namelijk binnenoppervlaktetemperatuur minus

buitentemperatuur, en binnentemperatuur mi-

nus buitentemperatuur. Voor woningen geldt dat

f groter moet zijn dan 0,65.

Speciaal voor de woningbouw worden ook

eisen gesteld aan de luchtdoorlatendheid van

de begane-grondvloer, vanwege problemen

ten gevolge van watertransport vanuit de kruip-

ruimte.

▶▶ Bepaling van de f -factor komt aan de orde in

deel 4a Omhulling , hoofdstuk 1 Prestatie-eisen

4 Warmte-isolatie-eisen

Met de Energieprestatienorm (EPN) kan door mid-

del van berekeningen de energiezuinigheid van

de gehele woning worden vastgesteld. Daarnaast

geldt een minimale eis voor de Rc-waarde van

2,5 m2 ∙ K/W, uitgezonderd ramen, deuren en

dergelijke die een warmtedoorgangscoëfficiënt

mogen bezitten van ten hoogste 4,2 W/m2 ∙ K.

Behalve het toepassen van een meer geïsoleerde

constructie kunnen ook maatregelen in de instal-

latie bijdragen tot een betere prestatie op het

gebied van energiezuinigheid.

8.1 Componenten in prefab-beton

Prefab-beton wordt in veel onderdelen van de

woningbouw toegepast. Hiervan wordt een kort

overzicht gegeven met relevante informatie ge-

richt op toepassing in de woningbouw.

8.1.1 Funderingen

Nederland kent een sterk wisselende bodem en

daardoor sterk wisselende funderingscondities.

Zowel bij funderen op staal als op palen heeft

men toepassingen in prefab-beton ontwikkeld.

Ook voor ondergronds bouwen (kelders, tun-

nels) zijn verschillende prefab-oplossingen voor-

handen.

Palen

In Nederland wordt circa 550.000 m3 beton per

jaar gebruikt voor prefab-betonnen palen. Het

grootste deel hiervan is voorzien van voorspan-

ning. De voorspanning is nuttig in verband met

de grote trekspanningen die ontstaan bij het

heien, vooral bij een wisseling van weerstand van

de grond.

Er zijn diverse typen palen ontwikkeld. Voor de

woningbouw is het meest voorkomende type

de gladde paal met vierkante of rechthoekige

doorsnede. Deze is verkrijgbaar in afmetingen

van 180 × 180 mm tot 500 × 500 mm, met een

maximale lengte van circa 80 maal de diame-

ter. De paal wordt door middel van heien in de

grond gebracht als een grondverdringend paal-

systeem. Rechthoekige palen, die vrij kostbaar

zijn, worden in specifieke gevallen gebruikt, bij-

voorbeeld bij een grote horizontale gronddruk.

Recente ontwikkelingen in paaltypen

Paal met warmtewisselaar 

Dit type paal is voorzien van een warmte-

wisselaar. Hiermee kan met behulp van een

pompinstallatie vloeistof worden verpompt

naar de paalpunt. De temperatuur op dit

niveau is redelijk continu (circa 10 °C in Ne-

derland). Hiermee kan energie worden ge-

wonnen voor verwarming of voor koeling;

Arbo-paal 

Hierbij kan de stekverbinding tussen de paal

en de fundering met ingestorte ankers worden

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 176/246

 168

uitgevoerd. Het voordeel is dat de koppen niet

meer gesneld hoeven te worden en de paal

precies op hoogte aangebracht kan worden.

De paalkop van deze heipaal is voorzien van

sparingbuizen. De sparingbuizen worden

na het heien volgegoten met een speciale

gietmortel op basis van hoogovencement.

 Vóór het uitharden worden in deze mortel de

stekeinden gestoken. Bijkomend voordeel van

het later ingieten van de stekken is, dat ook

‘wandelstokken’ als bijlegwapening kunnen

worden toegepast zonder dat deze in het

werk moeten worden gebogen.

▶▶ In deel 2 Onderbouw , hoofdstuk 4 Fundering

op palen komen palen uitgebreid aan de orde

Balken

In Nederland worden de funderingsbalken

vooral voor de woningbouw in toenemende

mate in prefab-beton uitgevoerd. Vaak worden

deze balken geleverd door de producent van de

prefab-palen. Mede hierdoor kan de leverancier

vaak een optimaal ontwerp van het palenplan

uitvoeren.

Door de fundering op deze wijze in prefab uit

te voeren kan de begane-grondvloer in een zeer

korte bouwtijd gereed zijn.

De balken hebben meestal door de leverancier

gestandaardiseerde afmetingen. Hierbij is reke-

ning gehouden met de minimale hoogte ten

behoeve van de vorstdiepte, aansluitdetails van

wanden en vloeren en andere eisen volgens het

Bouwbesluit.

De balken worden op de palen gemonteerd

nadat deze op hoogte zijn gesneld en exact op

niveau zijn aangestort. De balken worden door

middel van een in de paal ingeboorde en ge-

lijmde stek verbonden met de palen. Hiertoe zijn

de balken voorzien van verticale sparingen. De

aansluitingen tussen de balken onderling bestaat

meestal uit een tandoplegging (halfhoutse verbin-

ding ).

Paalmisstanden worden gecorrigeerd door de

koppeling met de vloer of door plaatselijke

betonkopjes (poertjes/balkjes) op de palen te

storten. In een uiterst geval kunnen ook extra

koppelbalken gebruikt worden.

 Voordat de balken geproduceerd kunnen wor-

den, dienen de gewenste sparingen ten behoeve

van nutsvoorzieningen, riolering en aansluitingen

met wanden en dergelijke al bekend te zijn (dus

ook de kopersopties). Dit vereist een langere en

betere voorbereiding dan bij een uitvoering ter

plaatse.

▶▶ Funderingsbalken worden uitgebreid

behandeld in deel 2 Onderbouw , hoofdstuk 5

Ontwerp en uitvoering 

8.1.2 Kelders

Prefab-beton is door de productiemogelijk-

heden beter waterdicht te maken dan in het

werk gestort beton. De betonkwaliteit is veelal

hoger en de krimp van het beton heeft groten-

deels plaatsgevonden voordat het element

gemonteerd werd. De aansluiting tussen de

onderlinge delen is echter weer moeilijker water-

dicht uit te voeren.

Er bestaan diverse oplossingen om kelderwanden

in prefab-beton uit te voeren. Het meest toege-

past is wellicht het hollewand-element , figuur 8.3.

Hierbij wordt door de leverancier feitelijk een

halffabrikaat geleverd. De wand bestaat uit twee

met elkaar verbonden, verticaal gewapende be-

tonschillen die de zijkant van de wand vormen.

Na het stellen van de wanden wordt de ruimte

tussen de schillen voorzien van additionele wa-

pening en vervolgens volgestort. Bij een goede

detaillering en wapening van vooral de voegen

kan hiermee een waterdichte kelderwand wor-

den gemaakt, vergelijkbaar met in het werk ge-

stort beton.

Er zijn ook keldersystemen beschikbaar die uit

volle wanden bestaan, waarbij de aansluiting

met de vloer en de onderlinge verticale voegen

door middel van grote in het werk gestorte stro-

ken en vaak verdikkingen wordt uitgevoerd. De

waterdichting wordt verzorgd door de stortstro-

ken af te plakken met een strook EPDM-folie.

Met name voor de woningbouw zijn er een aan-

tal leveranciers die volledige prefab-kelders aan-

bieden, figuur 8.4. Deze worden in zijn geheel

geproduceerd en gemonteerd. De snelheid van

bouwen ten opzichte van de traditionele werk-

wijze is een groot voordeel van deze systemen.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 177/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 169

▶▶ Kelders worden besproken in deel 2

Onderbouw, hoofdstuk 6 Bouwputten en kelders 

8.1.3 Vloersystemen

In de woningbouw worden de volgende prefab-

vloersystemen toegepast, figuur 8.5:

1 breedplaatvloeren;

2  kanaalplaatvloeren;

3  ribcassettevloeren;

4  combinatievloeren;

5  leidingvloersystemen.

1 Breedplaatvloeren

Breedplaten zijn zogenaamde ‘schilvloeren’,

waarbij alleen de onderste schil van 5 tot 10 cm

als prefab-beton wordt geleverd. De rest van

de vloerdikte moet in het werk worden aange-

bracht. De bovenwapening evenals de wapening

direct op de plaat dient door de aannemer aan-

gebracht te worden op het werk.

In Nederland is het gebruikelijk dat de gehele

vloer, inclusief de bijlegwapening, door de leve-

rancier wordt berekend en getekend.

De platen moeten in het werk gestempeld wor-

den. Hiertoe moeten de voorschriften van de

leverancier goed opgevolgd worden.

In het werk kunnen (bijna) alle benodigde lei-

dingen en voorzieningen in de druklaag worden

aangebracht.

Breedplaten worden niet voorzien van isolatie.

De toepassing blijft daarom beperkt tot de ver-

diepingsvloeren. Ze zijn wel voorzien van wape-

ning of voorspanning. In het laatste geval zijn

grotere overspanningen mogelijk. Ook de stem-

pelafstand kan dan groter zijn.

De breedte van de platen varieert per leveran-

cier, maar is maximaal 3 meter. De maximale

lengte is gewoonlijk 6 m (gewapend) tot 11 m

(voorgespannen). De langsvoegen zijn voorzien

van een vellingkant.

De breedplaatvloer kenmerkt zich door een grote

mate van flexibiliteit: elke vloerindeling is mo-

gelijk. Door de zeer grote breedte van 3 meter

is het aantal naden in het plafond minimaal. De

vloer presteert uitstekend op het gebied van de

vereiste massa ten behoeve van geluidwering, zie

de tabel van figuur 8.2.

De platen kunnen geleverd worden met voorzie-

ningen zoals elektradozen. Ook is het mogelijk

allerlei leidingwerk voor de installaties, inclusief

riolering en mechanische ventilatie, in het ge-

deelte van de vloer boven de breedplaat aan te

brengen.

De wijze van bouwen (storten van de vloer) kan

de bouwtijd verlengen ten opzichte van andere

vloersystemen. De inzet van meer materieel

(betonaanvoer, stempels) en materiaal (beton,

wapening, leidingen en voorzieningen) is iets dat

bij de keuze voor dit type vloerplaat hoort.

2 Kanaalplaatvloeren

Kanaalplaten zijn het meest gebruikte prefab-

betonnen vloertype. De platen hebben een

werkende breedte van 1,20 meter en een lengte

variërend van 0,5 m tot 16 meter. De hoogte

Figuur 8.3 Dubbele wand toegepast als kelderwand

Bron: Alvon

Figuur 8.4 Plaatsen prefab-kelder 

  Bron: Simon Bouwmaterialen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 178/246

 170

van de plaat wordt bepaald aan de hand van de

overspanning en de belasting, en varieert van

120 mm tot 400 mm.

De platen zijn steeds voorgespannen en voorzien

van kanalen, waardoor op gewicht en materiaal

wordt bespaard. Dit voordeel is echter in de

appartementenbouw minder van toepassing

in verband met de daar geldende massa-eisen.

Inmiddels zijn er voor gebruik in appartementen

diverse typen kanaalplaten ontwikkeld die vol-

doen aan de massa-eisen.

Ook kanaalplaten zijn voorzien van vellingkanten.

Door de beperkte breedte van 1,2 meter neemt

het aantal voegen in het plafond echter toe.

De kanaalplaat kan worden voorzien van PS-iso-

latie aan de onderzijde voor de begane-grond-

vloeren. Voor deze vloeren zijn er speciale ronde

kruipluiksparingen ontwikkeld die een damp-

dichtere oplossing mogelijk maken.

Sparingen en voorzieningen, bijvoorbeeld cen-

traaldozen, kunnen op beperkte plaatsen in de

doorsnede worden opgenomen.

 

   

   

 

Figuur 8.5  Vloertypen in de woningbouw

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 179/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 171

De montage gebeurt meestal zonder te stempe-

len.

De kanaalplaat kenmerkt zich door efficiënt

materiaalgebruik en snel bouwen met grote

overspanningen. Nadeel zijn de wat grotere be-

perkingen op constructief gebied en ten aanzien

van de toepassing van voorzieningen in de vloer.

3 Ribcassettevloeren

De ribbenvloer is een vrijdragende systeemvloer

die in de lengterichting van voorgespannen rib-

ben is voorzien. Elementen met ribben in de

lengte- én in de breedterichting, worden ribcas-

settevloeren genoemd.

De dwarsribben en de dwarsribbe op het einde

van de vloerplaat zijn bedoeld om bouwmuur-

belastingen dwars op de plaatoverspanning op

te nemen.

De vloeren worden alleen toegepast als begane-

grondvloer voor de woningbouw. De onderzijde

is voorzien van voorgevormd PS-isolatie waarbij

ook de ribben voorzien zijn van isolatie. De kop-

pen zijn ook voorzien van isolatie.

De platen hebben een vaste breedte van 1,20

meter. Een aantal pasplaten zijn beschikbaar.

 Afwijkende breedten dienen in het werk gestort

te worden. Hiervoor worden veelal PS-passtuk-

ken geleverd als bekisting/isolatie.

Meestal krijgt de vloer alleen een afwerklaag.

Soms is een druklaag voorgeschreven.

4 Combinatievloeren

Deze vloer wordt ook wel PS-isolatievloer  

genoemd. De begane-grondvloer voor de

woningbouw bestaat uit voorgespannen kleine

betonnen liggers in een omgekeerde T-vorm.

De balkjes worden 60 of 80 cm uit elkaar gelegd.

Tussen deze liggers worden polystyreen (PS)

vulelementen gelegd. De druklaag (voorzien van

wapening) wordt daarna hierop aangebracht.

Het resultaat is een homogene vloerconstruc-

tie met goede thermische eigenschappen. De

vloer is erg flexibel en kan zonder specialistisch

gereedschap, kranen, enzovoort aan worden ge-

legd. De gebruikte hoeveelheid beton is gering.

5 Leidingvloersystemen

De breedplaat is van oorsprong een vloersysteem

waar leidingen eenvoudig in toegepast kunnen

worden. De kanaalplaatfabrikanten hebben een

vloer ontwikkeld waarbij op bepaalde plaatsen

sleuven loodrecht op de kanalen aangebracht

kunnen worden. De leidingen kunnen dan hierin

worden aangebracht.

Er zijn ook vloeren ontwikkeld die breedplaat en

kanaalplaat combineren. Hierdoor zijn grotere

overspanningen mogelijk met de flexibiliteit van

de breedplaat.

Het meest ver zijn de producenten van mas-

sieve leidingvloeren gegaan. Een voorbeeld is de

‘kant&klaarvloer’ , figuur 8.6, en de Bestcon60-

vloer. Hierbij zijn in de fabriek alle gewenste

leidingen al in de plaat aangebracht. Tussen de

vloeren onderling worden de leidingen gekop-

peld. Het voordeel is de snellere uitvoering. Bij

deze vloeren is de engineeringsfase langdurig en

lastig, omdat informatie betreffende deze leidin-

gen al in een zeer vroeg stadium vereist is (voor

productie van de prefab-elementen moeten alle

leidingen bekend zijn, terwijl bij opname van de

leidingen in de in het werk gestorte druklagen

dit pas bekend moet zijn vlak voor het storten op

de bouw).

▶▶ In deel 3 Draagstructuur, hoofdstuk 4

Dragende elementen in beton worden prefab-

vloersystemen behandeld; in deel 5 Afbouw  

komen in hoofdstuk 5 Dekvloeren de verschillende

vloersystemen ook aan de orde

Figuur 8.6 Inbrengen van de leidingen in een kant-en-klaar

vloersysteem voor de woningbouw

Bron: Bartels Ingenieursbureau 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 180/246

 172

8.1.4 Wanden

 Wanden spelen een belangrijke rol in het stabili-

seren van de constructie. De stabiliteit kan wor-

den verzorgd door:

•  volledige betonnen gevelelementen of penan-

ten in de gevel. Hierbij moet er een verbinding

bestaan tussen de gevel en de vloer of tussen de

gevel en de bouwmuur om de krachten uit de

vloer over te brengen op de gevelwanden;

•  binnenwanden haaks op de bouwmuur. Vaak

kan hiervoor een wand bij het trapgat worden

gebruikt. De wand dient weer gekoppeld te zijn

aan de vloer om de optredende schuifkrachten

over te brengen;

•  momentstijve wand-vloerverbindingen. Hier-

bij loopt de vloer constructief over de wanden

heen, zodat de knoop tussen wand en vloer als

momentstijf kan worden uitgevoerd. Dit wordt

veel toegepast bij in het werk gestorte wanden

en vloeren, door middel van een tunnel of tafel-

kist. Ook met breedplaten in combinatie met in

het werk gestorte wanden is dit principe haal-

baar. Ook de variant hierop, waarbij de stabiliteit

wordt verzorgd door de kantelweerstand van de

bouwmuren, is op dit principe gebaseerd. Hierbij

wordt de vloer niet momentvast bevestigd met

de wanden, maar moet de wand een weerstand

overwinnen om als het ware ‘los te kantelen’ van

de vloer. Deze variant wordt vooral gebruikt bij

rijen woningen zonder dwarswanden. De vloe-

ren moeten hierbij voldoende oplegging op de

bouwmuur hebben. De fundering van de bouw-

muur wordt hierbij op torsie belast;

•  stijve kern in een gebouw. Dit principe wordt

veelal toegepast bij hoge woongebouwen waar-

bij de liftschachten, trappenhuizen en kopge-

velwanden de stabiliteit verzorgen. De wanden

dienen zeer goed gekoppeld te worden met de

vloeren en de vloeren moeten worden ontwor-

pen op schijfwerking. Soms is hiervoor een con-

structieve druklaag nodig.

▶▶ Stabiliteit wordt besproken in deel 7

Bouwmethodiek , hoofdstuk 3 Dragen

De wanden worden ongewapend, gewapend

of voorgespannen uitgevoerd. Door middel van

berekening kan de wapening worden bepaald.

Ongewapende wanden moeten overigens steeds

voorzien worden van een wapening rondom,

aan de randen van het element. Ook is vaak wa-

pening ten behoeve van ontkisten en transport

noodzakelijk.

Ter plaatse van de vloer dient in dragende wan-

den steeds een doorgaande horizontale wape-

ning aanwezig te zijn, de zogenaamde koppelwa-

pening  die dient om het incasseringsvermogen

van de constructie op een minimumniveau te

handhaven.

 Achtereenvolgens worden besproken:

1 woningscheidende wanden;

2  gevelwanden;

3  topgevelwanden.

1 Woningscheidende wanden

De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de uitvoe-

ring van de wanden dienen gecombineerd te

worden met de eisen aan de vloeren, zie de tabel

van figuur 8.2. In principe kan daarbij gekozen

worden voor een massieve uitvoering of een uit-

voering met een ankerloze spouw. De dikte van

de wand is ook afhankelijk van de constructieve

eisen. Vooral de stabiliteit en de bovenbelasting

bij hogere gebouwen kan leiden tot grotere

diktes. De keuze van de wand (massief of met

spouw) leidt tot verschillende oplegdetails van

de vloeren op de wanden, zie figuur 8.7.

2 Gevelwanden

De gevelwanden worden veelal in houtskelet-

bouw of in prefab-beton uitgevoerd. Een uitvoe-

ring in geprefabiceerd beton past zeer goed bij

een metselwerkgevel met luchtspouw. Bij deze

bouwwijze worden wanden gebruikt waarin de

raamsparingen zijn aangebracht. De wanden wor-

den vlak gestort. Om verbouwingen van het mo-

del (de bekisting) te voorkomen worden de raam-

kaders op de bodem van het model bevestigd.

Om deze reden heeft de raamsparing steeds een

afschuining ten behoeve van het ontkisten van

circa 10%. De raamkaders hoeven dan niet elke

keer gedemonteerd te worden bij het ontkisten.

De vloeren worden veelal opgelegd op de wand,

of worden langs de wand gestopt. Ze worden

dan door middel van ankers of een strip gekop-

peld aan de wanden. De detaillering tussen

wand en vloer dient te worden aangepast aan

het mogelijke vervormingsgedrag van de vloer

ten opzichte van de wand. In figuur 8.8 wordt

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 181/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 173

 

 

 

 

Figuur 8.7 Details aansluiting bouwmuur met vloer Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

Figuur 8.8  Verbinding vloer naast binnenspouwblad Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 182/246

 174

een detail gegeven waarbij de verticale vervor-

ming van de vloer ten opzichte van de wand

mogelijk is. In figuur 8.9 is dat niet meer moge-

lijk en wordt de vloer in dwarsrichting belast. Een

kanaalplaatvloer bezit geen dwarswapening en is

dus minder geschikt om zo toe te passen.

De dikte van de wanden varieert van 70 (niet-

dragend, voorgespannen) tot 100 mm (dragend,

gewapend) bij eengezinsbouw tot circa 200 mm

bij hogere appartementenbouw.

De binnenspouwbladen kunnen worden voorzien

van diverse voorzieningen, figuur 8.10 en 8.11,

zoals:

•  kunststof klemprofielen om de waterkering-

slabbe te bevestigen;

•  ankerrails om de buitengevel aan te bevestigen;

•  houten stelkozijnen om de kozijnen aan te

bevestigen;

•  spouwankers voor het metselwerk (aanbren-

gen door ze gewoon in de nog niet verharde

beton te steken);

•  inkassingen voor een leidinggoot, elektralei-

dingen en -dozen.

Met deze voorzieningen kan na de montage ook

de afbouwfase snel en efficiënt plaatsvinden.

De binnenspouwbladen worden woningbreed

uitgevoerd. De verbinding met de bouwmuren

kan door middel van een strip of een lasver-

binding geschieden. Hierdoor is de gevel ook

toepasbaar als stabiliserend onderdeel van de

woning.

De wanden worden vastgezet aan de onderlig-

gende elementen door middel van stekken en

gaines, lasplaten of strippen. De horizontale

voeg wordt gevuld met gietmortel of stelmortel

volgens voorschriften van de constructeur.

De horizontale voeg wordt meestal weggewerkt

door de afwerklaag en hoeft alleen nog maar

aan de buitenkant te worden afgeplakt met een

strook EPDM-folie.

De buitenzijde wordt als stortzijde gekozen. Aan

de afwerking hiervan worden veelal geen additi-

onele eisen gesteld. Wanneer er sprake is van een

gevelafwerking met bijvoorbeeld een hard isola-

tiemateriaal en een stuclaag, dan is de gladheid,

maar ook de exacte dikte van het element van

belang. In dat geval moet het stortvlak worden

gespaand tot de vereiste vlakheid.

Figuur 8.9  Verbinding vloer op binnenspouwblad

Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

Figuur 8.10  Opvang metselwerk door middel van hoekstaal  Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 183/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 175

3 Topgevelwanden

Topwanden, figuur 8.12, worden veel toegepast

als een prefab-onderdeel. Ook bij een uitvoering

door middel van tunnelen wordt toch de top-

wand geprefabriceerd. De enige andere moge-

lijke productiewijze is immers met kalkzandsteen.

Dit is echter een bewerkelijke uitvoering.

De topwand wordt ook met ankerloze spouw of

als massieve wand uitgevoerd.

De wand wordt verbonden met de onderlig-

gende wand door middel van een paar stekken

met gaines. Voor de verbindingen met de hou-

ten dakliggers zijn veelal al ankers of draadein-

den opgenomen.

8.1.5 Gevels

Toepassing van prefab-gevels komt voort uit

esthetische overwegingen of vanuit de systema-

tiek van de uitvoering. Het laatste geldt vooral

voor appartementenbouw in de binnenstedelijke

omgeving. Hier is vaak weinig ruimte op de

bouwplaats. Het gebouw is snel wind- en water-

dicht te maken, waardoor de afwerkfase eerder

kan starten. Steigers zijn niet of veel minder

nodig.

 Andere redenen om voor beton te kiezen zijn de

hogere belastingen op de gevel en de stabiliteit

van het gebouw.

De mogelijkheden van toepassing van prefab-

beton in gevels zijn zeer uitgebreid.

Figuur 8.11 Kozijnaansluitingen Bron: BFBN – Bouwen in prefab beton

  �

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 184/246

 176

▶▶ Prefab-beton in gevels wordt besproken

in deel 4b Omhulling – Gevels , hoofdstuk 10

Geprefabriceerde betonnen gevels 

Sierbeton

Beton kan tegenwoordig in diverse vormen en

met fraai materiaalgebruik en -afwerking wor-

den toegepast. Het oppervlak kan op vele ma-

nieren worden gekleurd, bewerkt of bekleed.

De oppervlaktestructuur kan variëren van zeer

glad tot zeer geprofileerd (gecannuleerd).

Bewerkingen van beton zijn bijvoorbeeld: zuren,

slijpen, polijsten, uitwassen, stralen, glad uit

de kist, toepassen van rubberen matten in de

kist, toepassen van profileringen in de kist,

opnemen van keramische tegels, sparingen of

glazenbouwstenen.

De keuze van de toeslagstoffen, cementsoort

en kleurstoffen zijn van belang voor de kleur

en het uiterlijk van het beton. De kleinste

details, zoals de wijze van opslag van de ma-

terialen of de elementen die gereed zijn of de

keuze van de bekistingsolie, kunnen grote in-

vloed hebben op het uiterlijk of de duurzaam-

heid van het uiterlijk van het beton. Vooral

met kalkuittreding dient rekening gehouden

te worden. De ervaring en het vakmanschap

van de leverancier spelen hierbij een belang-

rijke rol. Ook bij het ontwerp van dergelijke

constructies dient men rekening te houden

met veel kwaliteitsbepalende en vooral

kostenbepalende detailkeuzes. Ook voor deze

ontwerpzaken en de engineering is ervaring

en vakmanschap vereist.

Sandwich-elementen met metselwerk

Gevels kunnen worden opgebouwd uit enkel- en

dubbelschalige elementen. In de woningbouw

worden meestal sandwich-elementen toegepast.

In de woningbouw komen als buitenblad

meestal metselwerk of sierbeton voor. Bij sand-

wich-elementen is het mogelijk de elementen

met en zonder luchtspouw uit te voeren. De

uitvoering zonder luchtspouw is meestal goed-

koper. Een nadeel hiervan is echter de beperkte

mogelijkheid voor vochttransport in het buiten-

blad. Poreuze metselstenen kunnen hierdoor

meer vorstgevoelig zijn en schade oplopen. Bij

uitvoering met luchtspouw wordt deze spouw

meestal gevormd door een kunststof beluch-

tingsfolie met grote noppen. Deze folie wordt

tussen de isolatie en het buitenblad aangebracht.

      �

Figuur 8.12 Topgevelwand Bron: Van Oudenallen Beton BV 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 185/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 177

Het buitenblad kan daardoor goed geventileerd

worden.

Sandwich-elementen met metselwerk worden

in Nederland veel toegepast in de woningbouw.

De buitenzijde van metselwerk kan worden uit-

gevoerd in steenstrips ingestort in een betonnen

buitenblad. Bij deze methode ziet de gevel er

zeer strak en regelmatig uit. Tenzij er in het ont-

werp rekening mee gehouden is, wordt dit vaak

als kunstmatig ervaren. Een fraaiere uitvoering

is wanneer het buitenblad uit hele of gezaagde

stenen bestaat. Hierbij worden de stenen in de

kist gelegd op een rubberen mat of tussen een

houten regelwerk. De ruimte tussen de stenen

kan worden volgegoten met een giet/lijmmortel.

Eventueel kan ook een laagje zand worden ge-

strooid in de voegen om later ruimte te hebben

voor het traditioneel aanbrengen van de voegen,

eventueel op de fabriek. Ook op de stenen wordt

een dun laagje mortel aangebracht om een vlak

oppervlak te verkrijgen voor de luchtspouwfolie

of de isolatie. Bij gezaagde stenen is dit meestal

een dikkere laag beton.

In de voegen tussen de stenen worden op re-

gelmatige afstanden spouwankers aangebracht.

Door het gebruik van zelfverdichtend beton is

het vasthouden van de metselstenen in de mal

niet meer noodzakelijk. Hierdoor is het ook

mogelijk allerlei handvormstenen te gebruiken.

Er zijn producenten die het arbeidsintensieve leg-

gen van de stenen in de mal hebben geautoma-

tiseerd. Hierdoor ontstaat een industrieel product

dat kan concurreren met traditioneel metselwerk,

 figuur 8.13.

 Andere producenten hebben de sandwich-

bladen geïntegreerd met hun totale casco-

oplossing, waardoor de voordelen in de uit-

voering volledig benut worden.

Hoekoplossing Bij hoekoplossingen is de fraaiste oplossing als

het metselwerk doorloopt langs de zijkant. De

voeg moet dan aan de binnenzijde van het bin-

nenblad worden gepositioneerd. Dit is in ver-

band met de thermische werking van de gevel

ook de beste plaats. De voegen worden meestal

aan de buitenzijde gekit. De keuze van de kit

verdient veel aandacht in verband met de duur-

zaamheid en de dichting.

 Als men aan de buitenzijde van de gevel geen

voegdichting wil aanbrengen, is het mogelijk

een aan de buitenzijde open voeg te ontwerpen

of een compressiedichting toe te passen.

Eventueel kunnen de kozijnen en zelfs het glas

worden aangebracht tijdens het productie-

proces. In de gevels kunnen ook voorzieningen

ten behoeve van elektriciteit, zonwering, kabel-

goten en dergelijke worden aangebracht.

▶▶ Sandwich-elementen worden besproken

in deel 4b Omhulling – Gevels , hoofdstuk 10

Geprefabriceerde betonnen gevels 

8.2 Bouwsystemen in prefab-beton

 Verschillende leveranciers hebben complete

bouwsystemen in prefab-beton voor de wo-

ningbouw ontwikkeld. Hiermee geven zij een

antwoord op de vraag van vooral kleine en mid-

delgrote aannemers voor een totaallevering.

 Alle systemen bestaan in principe uit losse in de

 fabriek vervaardigde betonnen wandelementen

(gevel- en bouwmuurelementen) en vloerele-

menten, figuur 8.14 en 8.15. Het verschil tussen

de systemen zit in het gebruikte materiaal (nor-

maal beton, licht beton, gasbeton), de levering

van de buitengevel, de toepassingsmogelijk-

heden in appartementenbouw, de mogelijkheid

van opname van leidingen, ventilatie in de ele-

menten, de gebruikte detaillering en het type

vloer.Figuur 8.13 Sandwichelement van IGG

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 186/246

 178

Het voordeel van een volledig systeem is de on-

derlinge afstemming van de verschillende onder-

delen. Er is sprake van een goede constructieve

en bouwkundige samenhang. De ontwerper en

bouwer kunnen hiermee risico en maninzet uit-

besteden.

De meeste systemen zijn gesloten: vanwege de

eigen detaillering van het systeem moeten alle

componenten ontworpen en geleverd worden

door dezelfde leverancier. Slechts een paar syste-

men hebben mogelijkheden voor toepassing van

bijvoorbeeld verschillende vloersystemen.

8.2.1 Eengezinsbouw-cascosysteem in

normaal beton

Een voorbeeld van een dergelijk systeem is dat

van de firma Heembeton, figuur 8.16. Dit sys-

teem is vooral financieel aantrekkelijk bij grotere

series in middelgrote projecten.

De begane-grondvloer bestaat uit geïsoleerde

ribcassettevloeren of geïsoleerde kanaalplaat-

vloeren. De verdiepingsvloeren bestaan uit

voorgespannen kanaalplaatvloeren, dik 200 mm,

breedplaten en speciale trapgatelementen. In

de vloeren kunnen alleen centraaldozen, door-

voersparingen, leidingsleuven en luiksparingen

worden opgenomen.

 Woningscheidende wanden van eengezins-

woningen worden als dubbele wand uitgevoerd

(90/40/90 mm: ankerloze spouwmuur). Gesta-

pelde woningbouw komt in dit systeem niet vaak

meer voor, maar is wel mogelijk.

Figuur 8.16 Eengezinsbouw-cascosysteem in normaal beton

� 

 

 

Figuur 8.15 Montage prefab-betoncasco

Figuur 8.14 Prefab-betonelementen voor montagebouw

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 187/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 179

De langsgevels worden voorzien van prefab-

betonnen binnenspouwbladen. Gekoppeld aan

de draagwanden verzorgen deze de stabiliteit in

de langsrichting.

Bijzonder voor het systeem van Heembeton is de

toepassing van voorgespannen binnenspouw-

bladen, figuur 8.17.

De langsgevels kunnen ook worden dichtgezet

met houtskeletbouw-elementen. In de langs-

stabiliteit moet dan worden voorzien door in de

plattegrond op te nemen stabiliteitswandjes.

De maximale lengte van de binnenspouwbladen

is 6,900 m, de maximale hoogte is circa 3,400

m (indien nodig inclusief een vorstscherm).

Raam- en deuropeningen kunnen afhankelijk van

het betreffende ontwerp worden aangebracht.

Hierbij moet rekening worden gehouden met de

benodigde afmetingen van de muurdammen en

de muurvlakken boven en onder de gevelopenin-

gen in verband met de productie, de sterkte en

stabiliteitsfuncties alsmede het transport en de

hijspunten. Vroegtijdig contact hierover met de

producent is aan te bevelen.

De wanden worden onderling en met de vloeren

gekoppeld door aangestorte stalen verbindings-

middelen in het werk aan elkaar te lassen, zodat

een stabiel geheel ontstaat. Ook bij laagbouw is

dat tegenwoordig de gangbare wijze van kop-

pelen, figuur 8.18.

De overige constructies en de afbouw behoren

niet tot het prefab-betoncasco en moeten door

de aannemer worden verzorgd. Dit zijn de fun-

dering, de begane-grondvloer, de buitenbekle-

ding van de gevels, de eventuele galerijplaten,

de kapconstructie met de dakhuid en de dak-

bedekking, de afwerkvloeren alsmede de instal-

laties.

 Voor de afbouw komen alle gebruikelijke mate-

rialen en technieken in aanmerking. Hellende

daken worden voorzien van een gordingenkap of

van sporendakelementen.

Figuur 8.17 Binnenspouwbladen Bron: Heembeton

��

Figuur 8.18 Koppelen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 188/246

 180

De gevels kunnen worden voorzien van isolatie

en verder worden afgewerkt met een gemetseld

buitenspouwblad, plaatmateriaal of stukadoors-

werk.

Het systeem stelt specifieke eisen aan de funde-

ring voor wat betreft paalplaatsing  ter plaatse

van sparingen in wanden en koppelingen van

 funderingsbalken, figuur 8.19, ten behoeve van

de stabiliteit. Ook de om productietechnische

redenen aan te brengen naden tussen de wand-

elementen hebben invloed op de paalplaatsing.

In dit verband is het goed om op te merken dat

deze naden vanwege de geluidsisolatie het best

aan te brengen zijn bij een dwars hierop aanslui-

tende lichte scheidingswand.

Iedere woning is op zichzelf gestabiliseerd. De

koppeling van de vloervelden met de verticale

wanden gebeurt door een driehoekige plaat op

de hoekpunten van de vloervelden die de hori-

zontale krachten kunnen overdragen.

Ter plaatse van de verdiepingsvloer komt de

‘knip’ meestal ter hoogte van de bovenkant van

        �         � 

� 

Figuur 8.20 ‘Knip’ tussen betonnen binnenspouwbladen

ter plaatse van verdiepingsvloer 

de constructievloer en worden de binnenspouw-

bladen verankerd met zelfzoekende ankerstrip-

pen, figuur 8.20.

8.2.2 Eengezinsbouw-cascosysteem in licht

beton

Een voorbeeld van een dergelijk systeem wordt

onder meer geleverd door de firma Spaansen.

Het systeem van Spaansen is vooral financieel

aantrekkelijk bij kleinere series in kleinschalige en

middelgrote projecten.

Het bouwen met licht beton is oorspronkelijk uit

Denemarken afkomstig. De voordelen van licht

beton zijn: geringer gewicht, spijkerbaar, zeer

eenvoudig te frezen en boren, minder milieube-

lastend, iets meer isolerend en vochtregulerend.

De nadelen zijn: geringe sterkte, weinig aan-

hechtingsterkte betonstaal, meer dikte nodig bij

woningscheidende wanden in verband met de

massa.

 Voor de lichtbetonmengsels worden geëxpan-

deerde gebroken kleikorrels met een korrel-

grootte van 0-4 mm gebruikt. Verder worden

zand, cement en water toegevoegd. De water/

cementfactor bedraagt 0,35. Dit levert een aard-

vochtige specie op die niet meer met normale

trilmotoren te verdichten is. Men gebruikt hier-

voor een trilwals.

Na opbouw van de zijlijsten (de bekisting van de

zijkant van de wand) en de inbouw van de voor-

zieningen wordt de eerste laag gestort. Hierop

wordt een wapeningsnet gelegd ten behoeve

Figuur 8.21 Op juiste hoogte gewalst en tegelijkertijd

verdicht

Figuur 8.19 Plaatsing paal bij wandopening

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 189/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 181

van transport en montage. Eventueel wordt

extra, constructief noodzakelijke wapening bijge-

legd. Daarna wordt de specie met een berekende

overhoogte gestort. Hierna wordt het element

door de ronde wals op de juiste hoogte gewalst

en tegelijkertijd verdicht. Hierdoor ontstaat direct

ook een zeer vlakke ‘stortzijde’, figuur 8.21.

 Voor afwerking met behang is er geen extra laag

nodig, slechts afwerken met een vlak mes is vol-

doende. Spuitwerk en sierpleister kunnen direct

worden aangebracht nadat de wanden stofvrij

zijn gemaakt. De elementen worden afgedekt

met folie en verwarmd. Na circa twaalf uur kun-

nen ze ontkist worden. Hiervoor zijn kanteltafels

noodzakelijk.

Het op deze wijze geproduceerde beton heeft

een sterkte van B8 en B10 met een soortelijke

massa van 1650 tot 1725 kg/m3, maar voldoet

niet aan de uitgangspunten van NEN 6720 

(VBC). Er zijn daarom aparte rekenregels voor

ontwikkeld op basis van de voorschriften voor

steenconstructies.

In het algemeen geldt dat de treksterkte niet

groot is. De aanhechting van dit beton met be-

tonstaal is daarom ook niet erg groot. Dit meng-

sel kan dus slechts gebruikt worden voor situaties

vergelijkbaar met kalkzandsteen of ongewapend

grindbeton.

 Voor de meer constructief aangesproken ele-

menten is een sterker mengsel van B25 vereist.

Hierbij is de hoeveelheid cement en water een

stuk groter. Dit mengsel kan normaal gestort

en verdicht worden. Het soortelijke gewicht

 

 

 �

 

Figuur 8.22  Wandverbindingen Bron: Spaansen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 190/246

 182

van dit mengsel is 1925 kg/m3. Toepassing van

constructieve wapening in dit mengsel is niet

gebruikelijk.

De woningscheidende wanden (eengezinswo-

ningen) worden uitgevoerd als een ankerloze

spouwmuur met wanden van 120 mm dik

(120/60/120).

De gevelwanden kunnen in licht beton of in

houtskeletbouw worden uitgevoerd.

De elementlengte is maximaal 10 meter. De ele-

menthoogte is maximaal 3,1 meter. De dikte van

de wanden is variabel van 70 mm tot 300 mm.

Topelementen zijn meestal hoger dan 3,1 meter

en worden daarom opgedeeld in twee stukken.

De stabiliteit wordt verzorgd door dragende ge-

vels of dwarswanden naast de trap. In de stabili-

teit wordt voorzien door de kantelveiligheid van

de stabiliteitswanden of penanten. Er worden

geen stekverbindingen toegepast. Onderlinge

wandverbindingen worden gerealiseerd door mid-

del van een lijmvoeg met ankers, figuur 8.22.

Hiervoor is een speciale spanverankering  ontwik-

keld, figuur 8.23.

Figuur 8.23 Spanverankering

De wanden worden met een stelruimte van

30 mm geplaatst op stelblokjes en een speciebed.

Lateiconstructies kunnen bestaan uit losse lateien

of in het beton opgenomen wapeningskorven of

ingestorte stalen balken.

De begane-grondvloer bestaat uit geïsoleerde

ribcassettevloeren of kanaalplaten.

De verdiepingsvloeren bestaan uit kanaalplaten

of eventueel breedplaten.

In de wanden kunnen alle gewenste voorzienin-

gen, inclusief leidingen ten behoeve van beton-

kernactivering opgenomen. Betonkernactivering  

is warmteopslag in de massa van de betonvloer,

waarmee een dempend effect op de wisselingen

van de energiebehoefte van de woning wordt

bereikt, hetgeen weer een energiebesparing

geeft. In de vloeren gelden dezelfde beperkin-

gen als bij kanaalplaatvloeren. Eventueel worden

breedplaatvloeren toegepast als er veel voorzie-

ningen opgenomen moeten worden.

8.2.3 Cascosysteem met complete gevels

Een aantal leveranciers levert complete systemen

voor de woningbouw, waarbij ook de gevels,

inclusief de buitenschil, in prefab-beton worden

uitgevoerd. Dit systeem, zoals door Heijmans

Bestcon geleverd, het Bestcon60-systeem, bestaat

uit massieve voorgespannen vloeren, sandwich-

gevels met metselwerk en kolommen en binnen-

wanden indien nodig.

Het systeem is vooral geschikt voor apparte-

mentenbouw. De vloeren kunnen daarbij alle

gewenste voorzieningen en leidingen bevatten,

ook waterafvoer van badkamers en toiletten en

mechanische ventilatie. Omdat de wanden ook

geleverd worden in hetzelfde systeem is een op-

timale afstemming van de vloer-wandverbinding,

zowel constructief als wat betreft de voorzienin-

gen, inbegrepen.

Figuur 8.24 Elektra-doorvoer ter plaatse van vloerplaten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 191/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 183

De elektra- en cv-leidingen worden in de dek-

vloer opgenomen. Centraaldozen en doorvoeren

worden wel in de vloerelementen opgenomen,

 figuur 8.24.

De vloerplaten kunnen maximaal 3,60 m breed

worden uitgevoerd. De overspanningen gaan

gewoonlijk tot maximaal 11 m.

De vloerelementen worden in langsrichting

voorgespannen. Doordat de vloeren breder dan

1,20 m worden uitgevoerd, moet er wapening in

dwarsrichting in de fabriek worden opgenomen.

Hierdoor is het vrij eenvoudig om trapgaten,

schuine of ronde beëindigingen van de vloer of

uitkragingen op te lossen in het vloerelement

zelf. Dit maakt dat het systeem gewoonlijk als

geheel ‘droog’ kan worden gemonteerd. In het

werk gestorte vloerdelen zijn niet meer nodig,

ook niet bij zeer lastige vloerindelingen. Lasver-

bindingen zijn meestal ook niet nodig.

Door de breedte van de vloerelementen is er

minder vaak een koppeling tussen de leidingen

nodig. Vaak kan men het gehele leidingsysteem

in één vloerplaat van 3,60 m breedte op laten

nemen.

De wanden, zowel de gevelwanden als de an-

kerloze spouwwanden, worden in 160 mm dikte

uitgevoerd. Indien er geen gevelwanden worden

toegepast moeten er ook bij dit systeem in stabi-

liteitswanden bij de trapgaten voorzien worden.

In hogere appartementenbouw is er meestal

sprake van trappenhuizen en liftschachten die de

stabiliteit kunnen verzorgen. Indien de gevel in

sandwich-elementen worden uitgevoerd, kunnen

deze, indien dragend, ook de stabiliteit verzor-

gen.

De vloeren liggen volledig op de wanden, over

de volledige dikte. Hierdoor ontstaat een centri-

sche belasting in de wanden, waardoor het mo-

gelijk is relatief hoog te bouwen met slechts een

minimale wanddikte.

De vloeren worden gekoppeld aan de wanden

door middel van gaines in de vloeren en in de

bovenliggende wanden. In de onderliggende

wanden worden doken in ingestorte ankers ge-

draaid. De vloeren en bovenliggende wanden

worden met de gaines over de doken gemon-

teerd. Deze stekverbinding wordt aangegoten

met krimparme mortel. De ondersabelingsmortel

wordt op de vloer aangebracht voordat het wan-

delement wordt gesteld.

De kelkvoegen worden aangegoten met een

zandcementmortel. Hiermee is in principe

voldoende schijfwerking mogelijk. Bij hogere

gebouwen zoals in de appartementenbouw zijn

soms aanvullende maatregelen nodig in de vorm

van een ringbandwapening. Bij het systeem

Bestcon 60 wordt dit via de koppeling van de

vloeren en de wanden verzorgd. De vloeren wor-

den steeds over de verticale voeg van de wanden

heen gemonteerd. Door de vloeren goed te kop-

pelen met de wanden is er steeds sprake van een

doorgaande horizontale koppeling in het vloer-

veld, via de vloeren en de wanden. De krachten

in de trekband mogen hierbij niet te hoog oplo-

pen, in verband met de benodigde stijfheid van

de trekband.

Per project dienen constructieve zaken als bij-

voorbeeld de brandwerendheid en het voorko-

men van voortschrijdende instorting beoordeeld

en opgelost te worden. Deze onderwerpen spe-

len bij appartementenbouw een veel grotere rol

dan bij eengezinswoningbouw.

De gevels in het Bestcon60-systeem kunnen

worden uitgevoerd als metselwerk sandwich-

elementen, figuur 8.25. Hierbij worden volle

stenen gebruikt waarbij de voegen tussen de

stenen worden gevuld met een gietmortel.

Elk element wordt aan de onderzijde voorzien

Figuur 8.25 Prefab-gevel (appartementenbouw) uitge-

voerd als metselwerk sandwich-element inclusief kozijnen

Bron: Bartels Ingenieursbureau

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 192/246

 184

van een stalen hoeklijn waarop het metselwerk

steunt. De hoeklijn wordt door middel van stalen

platen bevestigd aan de binnenschil. Door een

speciale vorm van de onderste laag stenen is de

hoeklijn niet zichtbaar van de buitenzijde van het

gebouw.

De overige verbindingen tussen metselwerk en

binnenblad worden verzorgd door thermisch

verzinkte spouwankers. Boven raamkaders wordt

het metselwerk wederom ondersteund door een

stalen hoeklijn. Indien de sparing niet te groot

is, is het ook mogelijk deze hoeklijn op de met-

selwerkpenanten af te laten dragen in plaats van

aan de binnenschil te bevestigen.

De sandwich-elementen zijn voorzien van een

luchtspouw. De 80 mm polystyreenisolatie vult

de ruimte tussen binnenblad en metselwerk

geheel. Het binnenblad is minimaal 100 mm bij

een breedte kleiner dan circa 7 meter, indien

niet-dragend. Bij grotere breedtes is een grotere

dikte nodig in verband met ontkisten en trans-

port.

De stenen kunnen in overleg met de fabrikant

vrijelijk gekozen worden. Hierbij is de vorstge-

voeligheid in verband met het ontbreken van de

luchtspouw wel een aspect om rekening mee te

houden.

Eventueel worden de elementen voorzien van

kozijnen en glaswerk. Het voegwerk wordt ge-

woonlijk in de fabriek aangebracht. Het gebouw

is dus snel weer- en winddicht na montage.

8.2.4 Cascosysteem in gasbeton

Behalve grindbeton en licht beton wordt in

Nederland ook prefab-gasbeton vaak gebruikt

in casco’s, figuur 8.26. In een opsomming van

bouwsystemen mag dit dan ook niet onge-

noemd blijven.

▶▶ 3,3 In deel 3 Draagstructuur , hoofdstuk 3

Dragende elementen in steen gasbeton besproken

8.3 Zorgaspecten montagebouw inprefab-beton

8.3.1 Kwaliteitszorg montagebouw

De kwaliteitsprocedure is overeenkomstig de

beschreven procedures bij hoofdstuk 6 Stapel-

bouw  en 7 Gietbouw . Ten behoeve van de beton-

kwaliteit beschikt de producent over een intern

kwaliteitsbewakingssysteem inclusief een labora-

toriumuitrusting zoals overeengekomen met en

onder controle van de certificatie-instelling. Op

de bouwplaats dienen de betreffende kwaliteits-

verklaringen aanwezig te zijn.

8.3.2 Arbeidsomstandigheden

 Voor de algemene opmerkingen en regels voor

 Arbo-zorg wordt verwezen naar paragraaf 4.6.2

Arbo-zorg . Belangrijke aandachtspunten zijn ook

bij montagebouw:

•  dichtleggen van sparingen;

•  aanbrengen van kantbeveiligingen;

•  voldoende borgen en stutten;

•  orde op werkvloeren;

•  gebruik van persoonlijke beschermingsmid-

delen;

•  bescherming tegen uitstekende stekwapening.

Het transport op de bouwplaats gebeurt met

een zware kraan. Deze kraan moet voldoen aan

de normen NEN 2017  tot en met 2028 en voor

ingebruikname door de bevoegde instanties zijn

gekeurd. De kraandocumenten moeten aanwe-

zig zijn. Alle hulpstukken en hijsgereedschap die-

nen onder certificaat te zijn geleverd en moeten

regelmatig worden geïnspecteerd op slijtage,

scheuren, vervormingen en dergelijke. In hetFiguur 8.26  Cascosysteem in gasbeton  Bron: Ytong/Xella 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 193/246

  8 MONTAGEBOUW PREFAB-BETON 185

algemeen bestaat de stelploeg op de werkvloer

uit drie tot vijf vakmensen.

De wanden moeten bij het stellen worden ge-

schoord en/of onderling worden doorgekoppeld.

De schoorstempels moeten door middel van

een sneldraaibout in een zogenoemde schoor-

punthuls worden bevestigd. De indraaidiepte

dient minstens 60 mm te zijn. De hijsmiddelen

mogen pas worden ontkoppeld als de wanden

voldoende zijn geschoord.

Reeds bij het ontwerpen moet rekening worden

gehouden met de condities waaronder de zware

prefab-elementen moeten worden getranspor-

teerd en geplaatst. Vooraf kan een risicoanalyse

worden opgezet waaruit een pakket van risicobe-

perkende maatregelen is op te stellen.

Pakket van risicobeperkende maatregelen

Het pakket van risicobeperkende maatregelen

omvat drie stadia:

1  vooroverleg;

2  transport;

3  montage.

 Voor elk stadium worden de aandachtpunten

besproken.

1 Vooroverleg 

•  vaststellen wijze van hijsen en te gebruiken

hulpmiddelen;

•  rekening houden met mogelijke kanteling van

elementen tijdens transport;

•  vaststellen transport- en opslagcondities.

Op elk element met een massa van meer dan

1000 kg wordt door de producent het gewicht

aangegeven;

•  aangeven van de voorzieningen voor trek- en

drukschoren;

•  de te gebruiken hijs- en schroefogen moeten

bestand zijn tegen koudevervorming. Dat wil

zeggen: bij vorst mag het staal niet koudbros

worden en dient daarvoor de voorgeschreven

minimum kerfslagwaarde (27 J bij –20 °C) te

bezitten. De hijsogen moeten zodanig zijn ge-

plaatst dat het aanpikken en lossen van hijshaken

veilig kan gebeuren;

•  het regelen van de aanvoervolgorde en het

aanvoertempo moet zodanig zijn dat geen tus-

senopslag nodig is.

2 Transport 

•  aanvoerwegen moeten zodanig zijn dat kan-

telen wordt voorkomen;

•  controle van hijsmiddelen en hijsogen, inge-

vuld kraanboek, gewaarmerkte hijstabel en juiste

hijsmiddelen;

•  controle op constructieve beschadigingen

zoals afgebroken stukken beton op de aangrijp-

punten.

3 Montage 

•  afzetten montageplaats onder kraanbereik

met duidelijk zichtbare markeringen. Binnen dat

gebied mogen alleen personen aanwezig zijn

die zijn belast met de montagewerkzaamheden.

 Vastmaken, aanpikken en lossen van elementen

moet gebeuren vanaf veilige standplaatsen;

•  hijsstroppen mogen pas worden losgemaakt

als het element voldoende is geschoord of ver-

ankerd;

•  controle van bevestigingsmiddelen en veran-

keringsmiddelen op juiste plaatsing;

•  werkzaamheden moeten worden onderbro-

ken bij slechte weersomstandigheden (harde

wind, dichte mist, zware regenval, sneeuwval,

gladheid).

8.3.3 Milieuzorg

Bij prefab-betonelementen worden dezelfde

grondstoffen gebruikt als bij gietbouw. Het

milieu kan worden ontlast door toepassing van

reststoffen zoals vliegas, hoogovenslak en sloop-

granulaat. Sommige producenten passen harde

kalksteen toe als toeslagmateriaal in plaats van

grind. Ook de toepassing van betongranulaat of

van menggranulaat (dat ten minste 50% gerecy-

cled betongranulaat en maximaal 50% metsel-

werkgranulaat bevat), is mogelijk.

Het prefab-betoncasco kan vooraf worden voor-

zien van kozijnen. Ook doorvoeringen, spa-

ringen, elektriciteitsleidingen en sleuven voor

waterleidingen kunnen vooraf worden aange-

bracht. Dit voorkomt het frezen van sleuven en

veroorzaakt minder lawaai, stof en bouwafval.

Op de bouwplaats is nauwelijks sprake van rest-

materiaal.

Tot slot kan worden vermeld dat casco’s prefab-

betonnen onderdelen vaak relatief eenvoudig

zijn te demonteren en dus verplaatsbaar zijn.

Daardoor zijn gehele bouwdelen herbestembaar.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 194/246

 186

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1 Achtergronden van ZVB en de rekenregels .

CUR-rapport 2002-4. CUR, Gouda.

2 Bennenk, prof. ir. H.W., De kracht van

dragende wanden. Belton Magazine.

3 Beton en Brandveiligheid 2002. Stufib-rapport.

Stufib, Nieuwegein.

4 Bruggeling, prof. dr. ir.  A.S.G., Berekenen en

detailleren van constructie-onderdelen.5 Construeren met Alvon holle wandsysteem.

 Alvon, Veenoord.

6 Geluid en wonen, Gietbouw in de woningbouw .

 VOBN, Veenendaal.

7 Ondergieten van constructieve voegen. SBR-Rapport B7-4. SBR,Rotterdam.

8 Prefab Beton, deel 1 en 2, BFBN, Woerden,

2003.

9 Prefab Beton in Detail . Belton, Woerden.

10 Schoon Beton Verschijningsvormen en Keurings-

criteria . VNC, ‘s-Hertogenbosch.

Normen

NEN 2017 Hijskranen – Algemene bepalingen

NEN 2018 Hijskranen – Belastingen en belastings-

combinaties 

NEN 2019 Hijskranen – Het metalen geraamte 

NEN 2020 Hijskranen – De mechanische uitrusting 

NEN 2021 Hijskranen – De elektrische uitrusting 

NEN 2022 Hijskranen – Stabiliteit (veiligheid tegen

kantelen)

NEN 2023 Hijskranen – Constructieve eisen in

verband met de veiligheid 

NEN 2024 Hijskranen – Documenten, inbedrijfstel-

ling, bedrijfsvoering en onderhoud 

NEN 2025 Hand- en armseinen bij het werken met

hijs- en hefwerktuigen

NEN 2026 Mobiele kranen – Algemene bepalingen

– Documenten, inbedrijfstelling, bedrijfsvoering en

onderhoud 

NEN 2028 Hijskranen – Automatische begren-

zingsinrichtingen

NEN 2888 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen

voor het stellen van draagconstructies van gebou-

wen

NEN 2889 Betonelementen. Maximaal toelaatbare

maatafwijkingen.

NEN 5950  Voorschriften Beton; Technologie, VBT

1995

NEN 6702 Belastingen en vervormingen

NEN 6720 Voorschriften Beton v TGB 1990 –

Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)

NPR 2652 Vochtwering in gebouwen

NPR 7050 Geluidwering in woongebouwen –

voorbeelden van wand- en vloerconstructies 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 195/246

  9Montagebouw houtskeletbouw

ir. J.G.M. Raadschelders, ir. A. van Tol 

Ter stimulering van de export van hout en triplex stelde de Canadese

regering in 1965 een aantal Nederlandse deskundigen in de gelegen-

heid de in Canada veel toegepaste houtskeletbouwmethode te bestu-

deren. Ook in Scandinavische landen heeft men zich toen diepgaandgeoriënteerd.

Deze onderzoeken hebben in 1968 geleid tot de uitgave van het

SBR-rapport Houtskeletbouw  en de introductie van deze bouw-

methode in Nederland. Sinds die tijd is een groot aantal woning-

bouwprojecten in houtskeletbouw gerealiseerd en zijn ook invloeden

van deze bouwmethode op de ontwikkeling van de Nederlandse

woningbouw merkbaar.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 196/246

 188

9.1 Typering montagebouwhoutskeletbouw

9.1.1 Kenmerken houtskeletbouw

Bij de houtskeletbouwmethode worden alle

dragende en niet-dragende elementen boven

de fundering met behulp van gestandaardiseerd

bouwhout en plaatmateriaal geconstrueerd. Het

principe dat daarbij in Nederland meestal wordt

toegepast, is de platformbouwmethode, figuur

9.1, waarbij verdiepingshoge wandelementen

worden onderbroken door vloeren.

De wandelementen worden samengesteld uit

stijl- en regelwerk en plaatmateriaal; vloer-

elementen bestaan uit een balklaag die aan de

bovenzijde is voorzien van een houtachtig plaat-

materiaal zoals triplex, OSB (‘Oriented Strand

Board’) of spaanplaat. De stabiliteit van de con-

structie wordt ontleend aan de combinatie van

gesloten wanden en stijve vloervelden.

 Woningscheidende wanden worden uitgevoerd

als zogenoemde ankerloze spouwmuren. De beide

spouwmuren zijn gevuld met isolatiemateriaal en

gescheiden door een luchtspouw. De binnen-

spouwbladen van de gevels worden aan de bui-

tenzijde in de meeste gevallen beschoten met een

plaatmateriaal en afhankelijk van het soort plaat-

materiaal al dan niet afgedekt met een waterke-

rende, dampdoorlatende folie. De ruimte tussen

de stijlen is geheel gevuld met isolatiemateriaal.

Figuur 9.1 Platformmethode

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 197/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 189

•  de materieelinzet is gering. Dit maakt het

mogelijk om op bouwplaatsen met weinig

ruimte te bouwen, bijvoorbeeld bij kleine projec-

ten en in stadsvernieuwingsgebieden;

•  de bouwmethode heeft uitstekende prefabri-

cagemogelijkheden. De bouwelementen kunnen

volledig in de fabriek, vrij van weersinvloeden en

onder voortdurende kwaliteitscontrole, worden

geproduceerd. Het is een droge bouwmethode.

De op de bouwplaats aangevoerde elementen

kunnen in snel tempo worden gemonteerd. Een

woning wordt in één, uiterlijk anderhalve dag

geheel wind- en waterdicht opgericht. Verhar-

dingstijden komen niet voor en de bouw onder-

vindt weinig last van regen en vorst. Bovendien

bevat de woning vrijwel geen bouwvocht en

langdurig droogstoken is dus niet nodig;

•  de woning kan ook in een snel tempo worden

afgebouwd, omdat het aantal bewerkingen en

daarmee de onderlinge afstemverliezen gering

zijn. Een korte bouwtijd betekent ook besparing

van tijdgebonden bouwplaatskosten en minder

rente over grond- en bouwkosten;

•  vrijwel alle eigenschappen van houtskelet-

bouw worden gebruikt bij het bouwen in stads-

vernieuwingsgebieden. Het reconstrueren van

oude stadswijken is steeds meer een keuze tus-

sen slopen of renoveren. Soms gaat het om een

heel blok, maar in veel gevallen is er sprake van

een paar huizen in een blok die gesloopt moeten

worden, terwijl de rest te renoveren is. Zo is in

een aantal stadsgebieden met gebruik van de

hsb-methode de oude sfeer behouden en heeft

men niet omwille van één of twee panden hele

blokken moeten slopen.

De ervaring die is opgedaan met het bouwen

van houtskeletbouw van meerlaagse woonge-

bouwen is inmiddels ook met succes toegepast

bij de bouw van woongebouwen van maximaal

vijf bouwlagen in houtskeletbouw in uitbrei-

dingsplannen.

9.1.2 Materialen houtskeletbouw

Het is bij houtskeletbouw van groot belang om

het juiste materiaal te kiezen. Bij deze bouw-

methode is er namelijk sprake van een optimale

afstemming van de diverse materialen op elkaar.

 Veranderingen in de dikte of lengte van het ene

materiaal kunnen daarbij belangrijke gevolgen

 Voor de kap komen eigenlijk alle gebruikelijke

constructies in aanmerking. Meestal worden ge-

prefabriceerde dakelementen toegepast.

 Alle in de woning in het zicht komende vlakken

van wanden en plafonds worden bekleed met

gipsplaten die de basis vormen voor de afwer-

king van de woning. Voor deze afwerking kun-

nen vrijwel alle in Nederland gebruikelijke ma-

terialen worden toegepast. Hetzelfde geldt voor

de buitenbekleding van de gevel. Naar keuze

kunnen hiervoor baksteen, hout, pleisterwerk en

diverse plaatmaterialen of combinaties daarvan

worden gebruikt. De schuine dakvlakken worden

met dakpannen gedekt, maar toepassing van

leien of shingles is ook mogelijk.

Houtskeletbouw wordt niet alleen maar toege-

past voor het bouwen van eengezinswoningen,

maar ook voor woon- en bedrijfsgebouwen.

Daarnaast is er een toenemend gebruik van

houtskeletbouwonderdelen in gebouwen van

steen en beton.

Hier volgen enkele belangrijke eigenschappen

van houtskeletbouw:

•  het principe van de draagconstructie is een-

voudig. De constructie wordt opgebouwd met

standaardbalkhout in twee of hoogstens drie ver-

schillende houtmaten en afgewerkt met een aan-

tal materialen die elk eigen specifieke eigenschap-

pen hebben. Het voordeel hiervan is dat wanneer

andere eisen aan de constructie worden gesteld,

het principe van de opbouw gehandhaafd blijft

en kan worden volstaan met alleen de dikte of de

kwaliteit van die onderdelen aan te passen;

•  houtskeletbouw is flexibel. Als rekening wordt

gehouden met het principe van de constructie is

het minder kostbaar om te variëren dan bij veel

andere bouwmethoden. Dit geldt voornamelijk

voor de indeling van de woning en de uitwen-

dige vormgeving;

•  houtskeletbouw heeft een laag eigengewicht.

Een hsb-woning weegt slechts 15 à 25% van een

steenachtige woning. Dit kan in een aantal geval-

len een voordeel zijn bij het ontwerpen van de

 fundering en het is gunstig bij het transport van

de bouwdelen. Deze lichte bouwmethode geeft

ook nieuwe mogelijkheden, zoals het aanbrengen

van extra woonlagen op bestaande gebouwen.

Ook worden bij woningen soms alleen de boven-

verdiepingen uitgevoerd in houtskeletbouw;

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 198/246

 190

hebben voor de toepassing van het andere

materiaal. Een optimaal en dus efficiënt materi-

aalgebruik wordt verkregen door een uitgebalan-

ceerde materiaalkeuze qua handelsafmetingen.

Het gebruik van afwijkende maten is mogelijk,

maar vereist meer herzagen, inkorten en derge-

lijke en is daardoor relatief duur en geeft meer

afval.

In de SBR-uitgave Handboek Houtskeletbouw en

Houtskeletbouw, Handleiding voor de praktijk  van

het Centrum Hout worden de voor de hsb-me-

thoden belangrijkste materialen uitvoerig behan-

deld. We geven hier een kort overzicht:

1  houtachtige plaatmaterialen;

2  gipskartonplaten;

3  isolatiematerialen;

4  verbindingsmiddelen;

5  voegdichtingen.

1 Houtachtige plaatmaterialen

In de houtskeletbouw wordt een groot aantal

verschillende houtachtige plaatmaterialen toege-

past. Het is van groot belang dat nagegaan kan

worden in hoeverre de geleverde partij voldoet

aan de eisen die gelden voor de beoogde toe-

passing. Het is dan ook het beste om platen voor

te schrijven en te gebruiken waarvan bekend is

dat er op betrouwbare wijze controle op de pro-

ductie plaatsvindt. Indien dat het geval is, heeft

de fabrikant veelal een bepaald certificaat of  at-

test. Dit certificaat of attest is in dat geval vrijwel

altijd terug te vinden op de stickers of stempels,

hetzij op elke plaat, hetzij op elk pak.

 Voor een constructieve toepassing zijn betrouw-

bare reproduceerbare rekenwaarden nodig ten

aanzien van sterkte en stijfheid. In het houtdo-

cumentatieblad Index plaatmateriaal  van het

Centrum Hout wordt uitgebreid ingegaan op de

grote verscheidenheid aan plaattypen met daar-

bij een indeling naar toepassingsgebieden.

 Van deze plaattypen worden de volgende hout-

achtige plaatmaterialen gebruikt in de hout-

skeletbouw:

•  triplex;

•  spaanplaat, type V, enigszins vochtbestendig;

•  hardboard, type medium board;

•  zachtboard, type gebitumineerd zachtboard;

•  OSB, een groep onderling nauw verwante pla-

ten die zijn aangeduid als ‘Oriented Strand Board ’.

2 Gipskartonplaten

In de hsb worden veel gipskartonplaten voor de

binnenbekleding gebruikt. Dit zijn mineraalge-

bonden platen; zij onderscheiden zich sterk van

de houtachtige plaatmaterialen. In het bijzonder

wordt in dit verband gewezen op:

•  ongevoeligheid voor  schimmelaantasting;

•  (zeer) grote vochtbestendigheid;

•  (zeer) beperkte uitzetting;

•  grote mate van brandwerendheid.

De belangrijkste grondstoffen die voor gipskar-

tonplaten worden gebruikt, zijn:

•  natuurgips (calciumsulfaat-dihydraat

CaSO2.2HO) of rookgasontzwavelingsgips

(kolencentrales);

•  karton; en eventueel:

•  glasvezels (brandwerendheid); of 

• siliconen (vochtbestendigheid).

De kern van gipskartonplaten bestaat uit gips.

 Aan de buitenzijde worden lagen karton opge-

bracht. De gipskartonplaten kunnen ook worden

voorzien van aluminiumfolie, isolatiemateriaal of

een afwerking.

 Voor zwaardere eisen worden vezelversterkte

gipsplaten toegepast.

3 Isolatiematerialen

Het isolatiemateriaal dat in de houtskeletbouw-

constructie wordt toegepast, moet aan een aan-

tal algemene criteria voldoen:

•  niet capillair of hygroscopisch;

• waterafstotend;

•  niet gevoelig voor biologische aantasting;

•  vormvast;

•  geen voedingsbodem voor ongedierte en der-

gelijke;

•  niet-corrosief;

•  gunstige brandvertragende eigenschappen;

• warmte-isolerend.

Minerale wol  (steenwol of glaswol) voldoet aan al

deze criteria en is daarom het gebruikelijke isola-

tiemateriaal in de houtskeletbouw.

Een van de kenmerken van houtskeletbouw is de

uitstekende thermische isolatie. Om dit te kun-

nen realiseren, wordt behalve hout en houtach-

tig plaatmateriaal (beide goede isolatoren) veel

isolatiemateriaal toegepast.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 199/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 191

Minerale wol levert een gunstige bijdrage aan de

brandwerendheid van het bouwdeel waarin het

is toegepast. Wel moet dan worden voldaan aan

de minimumeis voor de volumieke massa (steen-

wol ≥ 31 kg/m3, glaswol ≥ 16 kg/m3).

Hoewel er voor steenwol en glaswol slechts

enkele producenten zijn, is er geen duidelijke

standaardisatie in de maatvoering. Wel is in ver-

band met de maatvoering een speciaal type voor

de houtskeletbouw ontwikkeld.

Uit ecologische overwegingen wordt soms scha-

penwol toegepast.

4 Verbindingsmiddelen

De meest voorkomende verbindingsmiddelen

met hun toepassingen bij houtskeletbouw zijn:

•  draadnagels (glad, geribd of getordeerd);

•  spaanplaatschroeven;

•  nieten: bevestiging van bijvoorbeeld damp-

remmende folie en waterkerende dampdoor-

latende folie. Gipsplaten mogen, gezien de

grote kans op beschadiging van de kartonlaag

niet worden geniet;

•  houtdraadbouten: onder meer bij extra ver-

ankeringen en bij het onderling verbinden van

gesloten elementen;

•  gipsplaatschroeven en gipsnagels; gipskarton-

platen worden met speciale gipsplaatschroeven

bevestigd;

•  spouwankers (rondstaal doorsnede 4 mm,

voorzien van een schroefdraad): bevestiging bui-

tenbekleding van metselwerk aan het houtskelet-

bouw-binnenspouwblad;

•  stalen ankers: verankering stelregel of onder-

regel aan de fundering of begane-grondvloer en

extra verankering stabiliteitswand aan de funde-

ring;

•  plaatstalen schoenen en griphoekankers:

verbinding liggers (vloerbalken) aan kopbalken,

onderslagen en dergelijke;

•  hechtplaten: verbindingen in sporenspanten;

•  knoopplaten (staal of hout): verbindingen in

spanten;

•  stalen strips: gebruikt voor aanvullende voor-

zieningen en opgenagelde schoren.

 Verbindings- en bevestigingsmiddelen zoals

draadnagels, nieten, schroeven, stiften en kram-

men moeten zijn vervaardigd van verzinkt staal,

aluminium of roestvast staal. In houtsoorten met

weinig agressieve inhoudstoffen kunnen elektro-

lytisch verzinkte of gesherardiseerde verbindings-

middelen worden toegepast. In houtsoorten die

veel agressieve inhoudstoffen bevatten, zoals

western red cedar en oregon pine, dienen de

bevestigingsmiddelen van roestvaststaal of alu-

minium te zijn.

Metalen verbindingsmiddelen en verankerings-

bandstaal die worden blootgesteld aan buiten-

lucht of spouwlucht, dienen bij thermisch ver-

zinken een laagdikte te hebben die overeenkomt

met de normgegevens. Verbindingsmiddelen

van thermisch verzinkt staal, koper en koperle-

geringen die in aanraking komen met beton of

metselwerk, uitgezonderd spouwankers, moeten

zijn voorzien van twee aaneengesloten lagen

epoxyteer of bitumen.

Zij mogen niet worden toegepast in een agres-

sieve atmosfeer (SO2-concentratie gemiddeld

groter dan 200 microgram per m3).

5 Voegdichtingen

Om naden en openingen te kunnen afdichten,

wordt gebruikgemaakt van verschillende voeg-

dichtingsmaterialen. Deze materialen zijn te

onderscheiden in:

•  afdichtingsbanden (elastomeren, thermoplas-

ten), synthetische rubbers;

•  comprimerend schuimband (polyurethaan,

geplastificeerd pvc);

•  minerale wol afdichtingsband (glaswol, steen-

wol);

•  kitten (blijvend elastisch);

• schuimen (PUR).

9.2 Samenstelling van hethsb-casco

9.2.1 Algemeen

Houtskeletbouw leent zich goed voor vormva-

riaties. Sprongen in gevel en dak zijn relatief

eenvoudig uitvoerbaar. Afmetingen van stijl- en

regelwerk worden mede bepaald in relatie met

de dikte van het isolatiemateriaal. Voor het

aanbrengen van plaatselijke versterkingen (bij-

voorbeeld een extra stijl) is voldoende ruimte in

de elementen aanwezig. Afwijkingen als gevolg

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 200/246

 192

van variaties kunnen met paselementen worden

opgelost.

De stabiliteit van de constructie wordt ontleend

aan de combinatie van de met behulp van plaat-

materiaal gesloten wanden en stijve vloervelden.

Gelamineerde liggers worden daar toegepast

waar de indeling van de woning een moerbalk

noodzakelijk maakt. Door de hogere toegelaten

spanning krijgt men een kleinere balk voor gro-

tere belastingen en/of overspanningen.

9.2.1.a Moerbalken

 Vaak worden als moerbalk HE-A- of HE-B-profie-

len toegepast, figuur 9.2. Deze balken worden

opgenomen in het vloerpakket, zodat een vlak

plafond wordt verkregen. Boven deze balken

wordt een vrije ruimte gehouden van minimaal

20 mm, opdat er bij krimp van het houten vloer-

pakket geen verhoging in de vloer ontstaat.

 � 

���

Figuur 9.2 Detail stalen balk

9.2.1.b Opbouw

In beginsel wordt één woning tegelijk verticaal

opgetrokken (verticale bouwwijze). In de praktijk

kan een blok van twee à drie woningen in zijn

geheel worden opgetrokken indien de montage-

capaciteit zodanig is dat de woningen toch snel

wind- en waterdicht zijn.

 Voordat met de montage van het houten casco

wordt begonnen, wordt eerst rondom de steiger

geplaatst. Vanaf de steiger kunnen dan de

nodige verbindingen worden gemaakt.

De kenmerkende volgorde bij de opbouw is

wand-vloer-wand-vloer-dak. De opbouw uit

schijfvormige elementen betekent bij de plat-

 formbouwmethode dat belastingsafdracht

hoofdzakelijk via lijnlasten gebeurt. Bij openin-

gen in dragende wanden moeten de krachten

worden ‘omgeleid’ door middel van lateien.

 Vloeropeningen worden gerealiseerd met behulp

van raveelconstructies.

Praktisch alle houtverbindingen kunnen worden

genageld en geschroefd. Schroeven heeft als

voordeel dat verbindingen kunnen worden aan-

getrokken en eventueel worden gedemonteerd.

Bovendien zijn schroeven sterker. Sterkte- en/of

stabiliteitsberekeningen kunnen echter uitwij-

zen dat een zwaardere vernageling of andere

verbindingsmiddelen zoals griphoekankers,

oplegschoenen, koppelstrips vereist zijn. De on-

derlinge aansluiting van gesloten wandelemen-

ten vraagt, afhankelijk van de detaillering, vaak

andere verbindingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld

houtdraadbouten.

9.2.2 Fundering

Door het lage eigen gewicht van een hout-

skeletbouwwoning is in veel gevallen een iets

lichtere fundering mogelijk dan bij steenachtige

woningen. Door de aard van de constructie is

een houtskeletbouwwoning bovendien minder

gevoelig voor zettingsverschillen. Hierdoor kan

eerder voor een fundering op staal worden geko-

zen. Daar staat tegenover dat er (in verband met

de beperkte maximale overspanning van de hou-

ten vloeren) ook vaker dragende binnenwanden

nodig zijn en dus ook tussenstroken of -balken in

de fundering.

Bij een fundering op staal (uitgevoerd in metsel-

werk of gewapend beton) zijn aanlegbreedte en

strookdikte (in een vergelijkbaar geval) geringer

dan bij steenachtige bouw. Bij houtskeletbouw

kan het zelfs mogelijk zijn dat een woning, waar-

voor bij een steenachtige bouwwijze heiwerk

noodzakelijk is, op staal kan worden gefundeerd.

Indien toch een paalfundering noodzakelijk is,

kan vaak worden volstaan met kortere, slankere

of minder palen.

9.2.3 Vloeren

De vloer is bij houtskeletbouw steeds het plat-

 form voor de verdere opbouw van de woning.

De vloer bestaat uit vloerbalken, randbalken,

kopbalken, vloerbeplating (zoals triplex of OSB),

plafond (verdiepingsvloer) en in veel situaties

ook isolatiemateriaal. De vloerbalken zijn op-

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 201/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 193

gelegd op een stelregel, een koppelregel, een

bovenregel of een onderslag. De balkafstand

wordt mede beïnvloed door de afmetingen

van de vloerplaten. De meest voorkomende

plaatafmeting is 1220 × 2440 mm2. De platen

overspannen in de lengterichting, de richting

van het topfineer. De vloerplaten worden in

halfsteensverband gelegd. De mogelijke balk-

afstanden worden dan 1220/3 = 405 mm,

1220/4 = 305 mm respectievelijk 1220/5 = 244

mm. Balkafstanden groter dan circa 400 mm

worden niet gekozen, in verband met de stijfheid

van de gebruikelijke vloerbeplating.

De lange zijden van die platen hebben meestal

een messing en een groef. De korte zijden hebben

dit veelal niet en worden op de balken gelegd. De

vloerplaten worden bevestigd met gegroefde of

getordeerde nagels of schroeven om trillingen en

kraken tegen te gaan. Een alternatief daarvoor is

de bevestiging met gladde nagels in combinatie

met lijm tussen de vloerplaten en de balken.

 Voor de spreiding van geconcentreerde lasten

en voor verhoging van de stijfheid van de vloer

worden bij grotere overspanningen (> 3,0 m)

klossen tussen de balken aangebracht, figuur

9.3. Tussen de randbalk in de gevel en de eerste

vloerbalk (strijkbalk) worden extra klossen aange-

bracht om een gelijkmatiger overgang te verkrij-

gen tussen de doorbuiging van de vloerbalken

en de gevel. Tevens voorkomen deze klossen het

kantelen van de randbalk in de gevel.

9.2.3.a Begane-grondvloeren

In de houtskeletbouw worden, net als bij andere

bouwmethoden, in het algemeen steenachtige

vloeren toegepast. Bij enkele woningen komen

geïsoleerde combinatievloeren in aanmerking.

Bij seriematige woningbouw worden veelal

geprefabriceerde geïsoleerde ribcassette- of ka-

naalplaatvloeren toegepast. Bij de aansluiting

van buitenwanden aan een steenachtige begane-

grondvloer en aan de fundering vereist het ver-

mijden van koudebruggen de nodige zorg.

Bij de aansluiting van hsb-wanden aan begane-

grondvloeren van steenachtig materiaal wordt

vaak een stelregel  toegepast, figuur 9.4-1 en

9.4-2. Deze stelregel is tegen optrekkend vocht

beschermd door een folie of door impregneren.

 Van tevoren aangebrachte stelregels vergemak-

kelijken het op hoogte en op maat stellen van de

wanden. Aangezien het hele systeem van vloe-

ren, wanden en dak na elkaar wordt opgericht

met de stelregel als basis, is het voor snel en pas-

send monteren een eerste vereiste dat de stelre-

gel precies op hoogte en op maat wordt gesteld.

Bij een vooraf vlak afgewerkte begane-grond-

vloer kunnen de stelregels worden weggelaten.

In dat geval wordt de onderregel van de wand

rechtstreeks verankerd aan de vloer of fundering.

De stelregel dient na het stellen ‘vol en zat’ te

worden onderkouwd. Om dit goed uit te kunnen

voeren, is voldoende speling tussen stelregel en

vloer nodig. Indien de vloer vooraf vlak wordt

afgewerkt, is onderkouwen van de stelregel, of

van de onderregel indien geen stelregel wordt

                      �        � 

                             

       

��

Figuur 9.3  Plattegrond verdiepingsvloer (dwarsversteviging)

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 202/246

 194

toegepast, niet nodig. Behalve toepassing van

een vochtkerende folie dient dan wel een strook

samendrukbaar materaal tegen de onderzijde

van de stelregel of onderregel te worden aan-

gebracht als luchtdichting. Tussen onderregel

en stelregel is altijd een luchtdichte verbinding

vereist.

Ook kunnen houten begane-grondvloeren wor-

den toegepast. Hierbij worden de funderingsbal-

ken ook voorzien van een stelregel waarop de

geprefabriceerde houten vloerelementen worden

bevestigd.

9.2.3.b  Aansluiting fundering – begane-

grondvloer – begane-grondwand

De figuren 9.4 en 9.5 geven voorbeelden van

de aansluiting op de fundering en de begane-

grondvloer. De stelregel of onderregel van bui-

tenwanden en woningscheidende wanden op

begane-grondniveau in direct contact met een

steenachtige vloer of fundering, dient daar volle-

dig te worden gescheiden door een waterdichte

laag. Deze laag, bijvoorbeeld een sterke kunst-

stoffolie, dient om optrekken van vocht te voor-

komen. De stelregel, of onderregel in het geval

dat geen stelregel wordt gebruikt, niet zijnde van

duurzaamheidsklasse I of II, moet worden ver-

duurzaamd tot minimaal duurzaamheidsklasse II.

Bij de aansluiting ‘fundering – begane-grond-

vloer – woningscheidende wand’ is het van

essentieel belang dat wordt voorkomen dat lucht

vanuit de kruipruimte in de spouwruimte van

de woningscheidende wand kan doordringen.

 Als dit niet goed is, kunnen de gevolgen zijn:

stank in de woning en een onverantwoord

� 

Figuur 9.4  Aansluiting op fundering

Figuur 9.5 In het werk gestorte gevelbalk

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 203/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 195

hoog vochtgehalte in de houtconstructie. De

meest eenvoudige en doeltreffende manier is

de spouw afsluiten met een dampremmende

 folie. Bij toepassing van een steenachtige be-

gane-grondvloer, al of niet voorzien van een

afwerking, dient deze folie ter plaatse van de

bovenkant van de vloer te worden aangebracht,

 figuur 9.4-2.

9.2.3.c Verdiepingsvloeren

 Verdiepingsvloeren in houtskeletbouw bestaan

uit een houten balklaag met daarop een hout-

achtig plaatmateriaal en daartussen eventueel

minerale wol (isolatie), figuur 9.6. Vloeren

worden aan de onderkant afgewerkt met gips-

kartonplaten op houten of stalen rachels. De

economisch maximale overspanningslengte

van standaard hsb-vloeren is circa 5,40 m. Dit

betekent dat bij een grotere overspanning een

tussensteunpunt nodig is. Daarnaast is de beno-

digde dikte van de houten vloerconstructie (240

tot 340 mm).

Ter beperking van de trillingsgevoeligheid (door-

buiging in eigen frequentie) van houten vloeren

bij belopen, worden, afhankelijk van de balkover-

spanningen, balklaagverstijvingen toegepast. De

tabel van figuur 9.7 geeft de maximale theore-

tische overspanning waarbij geen verstijvingen

(andreaskruizen of klossen, figuur 9.3) nodig

zijn. Indien balkverstijvingen (klossen) worden

toegepast, hetgeen veelal het geval is bij grotere

overspanningen, dan is de theoretische over-

Figuur 9.6 Geprefabriceerde houten verdiepingsvloer 

Houtmaat H.o.h.-afstand (m)

b × h zonder lijm met lijm

  0,40 0,40

Europees naaldhout 

40 × 146 2,00 2,25

40 × 171 2,35 2,65

40 × 196 2,70 3,05

46 × 146 2,10 2,35

46 × 171 2,45 2,75

46 × 196 2,80 3,15

46 × 221 3,20 3,60

59 × 171 2,65 2,95

59 × 196 3,05 3,40

59 × 221 3,45 3,85

71 × 196 3,25 3,65

71 × 221 3,65 4,10

71 × 246 4,10 4,60

71 × 271 4,50 5,05

Noord-Amerikaans naaldhout 

38 × 140 1,90 2,05

38 × 184 2,50 2,80

38 × 235 3,15 3,50

38 × 286 3,85 4,30

Naaldhout van de sterkteklasse c18 volgens NEN 6760.

De tabel is ontleend aan SBR-rapport 89. De

tabelwaarden ‘met lijm’ zijn van toepassing indien

het vloerdek verlijmd is aan de vloerbalken.

Figuur 9.7  Maximale theoretische overspanning van vloer-

balken, waarbij geen andreaskruizen of klossen nodig zijn

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 204/246

 196

spanning groter dan de waarde die in de tabel

vermeld staat.

De tabel van figuur 9.7, die is ontleend aan SBR-

rapport nr. 89, geeft geen eisen aan, doch wordt

in verband met wooncomfort aanbevolen.

Conform de voorschriften wordt rekening

gehouden met het gewicht van niet-dragende

hsb-binnenwanden op de vloer. Indien echter

een niet-dragende hsb-binnenwand evenwijdig

aan de vloerbalken loopt, kan er zonder nadere

berekening van worden uitgegaan dat één

�     

Figuur 9.8 Opbouw verdiepingsvloer 

Figuur 9.9 Uitkragende verdiepingsvloer 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 205/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 197

extra balk onder deze wand nodig en voldoende

is met een gewicht dat niet groter is dan

1,25 kN per m1.

In verband met geluidlekken en brandoverslag

moeten in de verdiepingsvloer alle doorgaande

ruimten ter plaatse van de binnenwanden wor-

den dichtgemaakt met klossen van minimaal

40 mm dik en met dezelfde hoogte als de

vloerbalken ter plekke, figuur 9.9. Mits goed

aangebracht vormen stroken minerale wol een

alternatief voor deze klossen, echter niet als het

binnenwanden met een stabiliteitsfunctie betreft.

In dat geval zijn de klossen ook nodig om schuif-

krachten over te brengen.

Gebruikelijk is dat de vloeren worden samenge-

steld met geprefabriceerde vloerelementen die

bestaan uit één frame van vloerbalken, klossen,

ravelingen, enzovoort dat voorzien is van het

vloerdek.

Soms wordt in de fabriek ook de eventuele vloe-

risolatie al aangebracht en ook de rachels voor

het plafond, figuur 9.8.

Bij houtskeletbouwvloeren is het goed mogelijk

om een verdiepingsvloer te laten overkragen.

De manier waarop dat gebeurt, hangt af van

de overspanningsrichting van de balken. Bij

een overkraging in het verlengde van de balken

kunnen de balken als uitkraging over de on-

derliggende wand uitsteken, figuur 9.9. Bij een

overkraging loodrecht op de richting van de

vloerbalken moeten ‘gedraaide’ balken bevestigd

aan dubbele vloerbalken worden toegepast. De

toelaatbare uitkraging, alsmede de afstand tus-

sen de ondersteunende wand en de dubbele

balk, moet worden bepaald door berekening.

9.2.4 Wanden

De wanden worden opgebouwd uit stijl- en re-

gelwerk. Voor de stijfheid van hsb-wanden wordt

gebruikgemaakt van plaatmaterialen, figuur 9.10-

1. Wanneer gipsplaat onvoldoende stijfheid geeft,

worden houtachtige plaatmaterialen zoals triplex

en OSB toegepast. Een enkele maal moeten aan-

vullende voorzieningen worden toegepast, figuur

9.10-2. Afhankelijk van het systeem wordt het

constructieve plaatmateriaal aan de buitenzijde of

de binnenzijde aangebracht. Dit is afhankelijk van

de leverancier/producent van het casco.

De afzonderlijke geprefabriceerde wandelemen-

ten worden vaak onderling gekoppeld door mid-

del van koppelregels  die over de bovenregels van

de elementen worden aangebracht, figuur 9.11.

Ook is het mogelijk de koppelregels te vervan-

gen door een extra bovenregel en de onderlinge

koppeling van de elementen te realiseren met

bijvoorbeeld koppelstrips of -platen of de vloer

boven de wand te laten fungeren als koppeling.

 Vooral bij gesloten wandelementen wordt dik-

wijls voor deze alternatieven gekozen. Door de

aanwezigheid van bovenregel en koppelregel, of

van een dubbele bovenregel, is het niet nood-

zakelijk dat vloerbalken en sporen respectievelijk

sporenspanten direct boven stijlen worden op-

gelegd. Wel moeten de buigspanningen in de

bovenregel en koppelregel, respectievelijk de

dubbele bovenregel, ten gevolge van de opleg-

ging van vloerbalken en dergelijke worden ge-

� 

  �

 

 

 

                            

               � 

                           

   

Figuur 9.10  Vormvastheid van wandelementen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 206/246

 198

Figuur 9.11 Koppeling door middel van koppelregel

��

��

��

                 �         � 

                 �         � 

                 �         � 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 207/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 199

controleerd door middel van een berekening. Dit

is zeker een vereiste als er een enkele bovenregel

en geen koppelregel wordt toegepast.

De onderregel van de wanden of wandelemen-

ten wordt op de houten vloer genageld.

Figuur 9.12 geeft een voorbeeld van een niet-

dragende binnenwand die evenwijdig aan de

vloerbalken loopt. Bij dragende binnenwanden

in die situatie zal het aantal benodigde extra

vloerbalken door berekening bepaald moeten

worden en veelal meer dan één bedragen.

9.2.4.a Woningscheidende wanden

In verband met de geluidweringseisen worden

woningscheidende wanden uitgevoerd als an-

kerloze spouwmuren. Beide spouwbladen zijn

volledig gescheiden vanaf de onderkant van de

begane-grondvloer tot aan het dak, door een

spouw van 50 mm.

Tussen het stijl- en regelwerk is elk spouwblad

gevuld met minerale wol, figuur 9.13.

Het stijl- en regelwerk van elk spouwblad wordt

aan de woningzijde bekleed met gipskarton-

platen.

 Afhankelijk van de gewenste brandwerendheid

gebeurt dit in één of twee lagen (enkele of dub-

bele gipskartonplaat). Figuur 9.14-1 geeft de

aansluiting van de woningscheidende wand op

de verdiepingsvloeren waarvan de balkrichting

loodrecht op deze wand is. Figuur 9.14-2 geeft

dit aansluitdetail met vloerbalken evenwijdig aan

de wand.

In de spouw tussen de woningscheidende

wanden worden fire-stops aangebracht. Deze

 fire-stops bestaan uit een in folie verpakte strook

steenwol, die door middel van een spijkerflens

��

  �   � 

Figuur 9.12 Binnenwand op verdiepingsvloer 

Figuur 9.14  Aansluiting woningscheidende wand op verdiepingsvloer 

Figuur 9.13  Woningscheidende wand

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 208/246

 200

worden vastgezet aan het casco. De fire-stops

worden verticaal over de volle hoogte aange-

bracht bij de voor- en achtergevel en horizontaal

ter hoogte van iedere vloer en het dak. Op deze

wijze wordt de spouw gecompartimenteerd en

wordt voorkomen dat door luchtstroming in de

spouw het vuur verder wordt overgedragen.

9.2.4.b Binnenspouwblad

Het hsb-binnenspouwblad bestaat uit een stijl-

en regelwerk dat wordt gevuld met isolatiemate-

riaal en aan de binnenzijde wordt afgewerkt met

een dampremmende folie en gipskartonplaat,

 figuur 9.15. Het stijl- en regelwerk wordt aan de

spouwzijde beschoten met een (veelal houtach-

tig) plaatmateriaal en/of afgedekt met een

waterkerende, dampdoorlatende folie.

Geeft de gipsplaat voldoende stijfheid, dan

kunnen bij buitenwanden ook andere plaat-

materialen zoals gebitumineerde vezelplaat of

cementgebonden platen als beschieting aan

de spouwzijde worden toegepast. Afhankelijk

van het toegepaste plaatmateriaal wordt die

beschieting al of niet afgedekt met een water-

kerende dampdoorlatende folie. In situaties

waarbij er voor gekozen wordt om direct achter

de gipskartonbeplating van de buitenwanden

een houtachtig plaatmateriaal aan te brengen,

is het mogelijk de beschieting aan de spouwzijde

te laten vervallen en op die plaats alleen een

(gewapende) waterkerende dampdoorlatende

 folie aan te brengen.

9.2.4.c  Scheidingswand

De wandelementen zijn verdiepinghoog en

worden samengesteld uit stijl- en regelwerk met

daarop aangebracht een (gipskarton) plaatma-

teriaal, figuur 9.16. Het stijl- en regelwerk van

scheidingswanden wordt in de regel niet gevuld

met isolatiemateriaal.

Tegenwoordig worden niet-dragende scheidings-

wanden uitgevoerd in metal-stud (MS). Deze

separatiewanden worden pas geplaatst nadat de

gipsplaten van de wanden en plafonds zijn aan-

gebracht. Het voordeel is dat met grotere plaat-

afmetingen kan worden gewerkt en dat vlakkere

wanden en plafonds worden verkregen.

9.2.4.d Openingen in wanden

 Voor openingen in wanden wordt gebruikge-

maakt van lateien. Deze worden veelal samenge-

steld uit balken die worden opgelegd op één of

meer aangespijkerde wandstijlen, figuur 9.17-2

en figuur 9.18-2 en -3. In niet-dragende wanden

���

���

���

���

���

Figuur 9.15 Binnenspouwblad

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 209/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 201

kan boven een deuropening worden volstaan

met een regel van dezelfde houtzwaarte als de

stijlen, figuur 9.17-1. Bij grotere openingen kun-

nen lateien van balken met regels, figuur 9.17-3

of gelamineerde liggers, figuur 9.17-4, worden

toegepast.

Ter beperking van de lateihoogte kan men bij

gevelkozijnen in plaats van een brede opening

meerdere kleine openingen maken. Tussen de

kozijnen kunnen dan stijlen worden geplaatst die

de belasting opnemen.

In verband met windbelasting op de buitenwand

zijn er dikwijls meerdere doorgaande stijlen naast

de wandopening nodig.

 Als praktische regel kan hierbij worden gehan-

teerd:

•  breedte wandopening ≤ 2,00 m: één door-

gaande stijl;

•  breedte wandopening > 2,00 m en ≤ 4,00 m:

twee doorgaande stijlen;

•  breedte wandopening > 4,00 m: drie door-

gaande stijlen.

Deze praktische regel geldt met name voor de

stijlafmetingen 38 × 89 mm en 40 × 96 mm.

 Voor de zwaardere stijlafmetingen wordt het no-

dig het aantal stijlen door middel van berekening

vast te stellen. Deze doorgaande stijlen en de

hulpstijlen onder de latei dienen onderling vol-

doende vernageld te worden.

9.2.5 Kapconstructies in houtskeletbouw

In principe zijn er in hsb-woningen drie soorten

kapconstructies mogelijk:

1  gordingenkap;

2  doos- of sporenkap;

3  kap van sporenspanten.

1 Gordingenkap

De gordingenkap is beperkt in de overspanningen

en is bij grote woningbreedten alleen uitvoerbaar

met een dragende binnenwand of met een tus-

senspant, figuur 9.19. De dakbelasting wordt via

Figuur 9.17 Lateiconstructies

Figuur 9.16 Binnenwanden

     

     

�     

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 210/246

 202

dakpanelen afgedragen aan de gordingen die de

belasting op hun beurt afdragen aan de wanden

en/of spanten.

Een gordingenkap brengt puntlasten met zich

mee en dit kan betekenen dat er voorzieningen

in de gordingondersteunende wanden moeten

worden aangebracht zoals extra stijlen of regels.

 Als de gordingafstand klein genoeg wordt geko-

zen, kan in plaats van het dakpaneel (sandwich-

of ribpaneel) een dakbeschieting van triplex,

OSB en dergelijke direct op de gordingen wor-

den toegepast. In dat geval ligt het voor de hand

geprefabriceerde dakelementen toe te passen

waarin de gordingen zijn opgenomen.

2 Sporenkap

De doos- of sporenkap heeft als voorwaarde dat

deze alleen dan kan worden toegepast als de

spoor aan de voet op de vloer kan eindigen om

de spatkracht op te vangen, figuur 9.20. Als er

borstweringen in het ontwerp zijn opgenomen,

� 

 

 

Figuur 9.18 Openingen in wanden

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 211/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 203

valt de mogelijkheid van deze kapconstructie af,

tenzij onder de nok een dragende wand of on-

derslag wordt aangebracht.

De belasting wordt bij sporenkappen recht-

streeks aan de ondergelegen constructie afgedra-

gen. Aan de voet wordt de spatkracht overge-

bracht naar de vloerconstructie. Daarvoor wordt

gebruikgemaakt van een directe verbinding tus-

sen de sporen en de vloerbalken, figuur 9.20, of

van een stelregel die de belasting via het vloer-

dek (bijvoorbeeld van triplex of OSB) overdraagt

aan de vloerbalken.

Meestal wordt bij sporenkappen gewerkt met

geprefabriceerde dakelementen, waarbij de spo-

ren in het element zijn opgenomen, figuur 9.21.

De h.o.h.-afstand van de sporen is in veel geval-

len 610 mm.

Figuur 9.19 Gordingenkap

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 212/246

 204

3 Sporenspanten

Bij flauw hellende daken, met een niet-begaan-

bare zolder, kunnen sporenspanten worden

gebruikt, figuur 9.22. Dat zijn vakwerkspanten

opgebouwd uit relatief lichte houten balken.

 Als verbindingsmiddelen worden veelal hecht-

platen gebruikt. De sporenspanten worden op

een afstand van 600 mm of 1200 mm geplaatst

met hierop een dakbeschieting (plaatmateriaal)

of folie en een zwaardere panlat. Met spanten,

maar zeker ook met vloeren, is eenvoudig een

dakoverstek te maken. Dat heeft als voordelen

dat de gevel droger blijft en dat er in de zomer

bij hoge zonnestand minder zonbelasting op-

treedt, figuur 9.19.

9.2.6 Gevelbekleding

 Voor de gevelbekleding komt in principe een

groot aantal oplossingen in aanmerking. De

keuze uit deze mogelijkheden wordt nauwelijks

Figuur 9.20 Sporenkap

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 213/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 205

Figuur 9.21 Sporenkap (prefab)

Figuur 9.22 Sporenkap

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 214/246

 206

bepaald door de houtskeletbouwmethode als zo-

danig. Er kan voor hout worden gekozen, maar

ook alle materialen, bekend uit de traditionele

bouw, kunnen worden gebruikt.

 Voor gevelbekleding zijn er veel keuzemogelijk-

heden, bijvoorbeeld:

•  metselwerk;

•  vurenhout of grenenhout (rabatdelen of

schroten minimaal 19 mm dik);

•  pleisterwerk;

•  plaatmateriaal.

Hout voor gevelbekleding

Hoewel een groot aantal houtsoorten ge-

schikt is voor buitenkleding, worden in de

houtskeletbouw van die soorten in de praktijk

in hoofdzaak western red cedar en Europees

vuren toegepast. Voor de toepassing van hout

als buitenbekledingsmateriaal wordt verwezen

naar de betreffende houtdocumentatie van

het Centrum Hout en de KVT ’95.

Zoals in paragraaf 9.3.2 is aangegeven, dient

bij detaillering van de aansluiting van de

gevel en de verdiepingsvloer rekening te wor-

den gehouden met de krimp van de houten

draagconstructie. Die krimp treedt voorna-

melijk in het vloerpakket op. In geval van een

buitenbekleding van metselwerk moet met dit

krimpverschijnsel rekening worden gehouden

aan de onderzijde van raamopeningen en aan

de bovenzijde van metselwerk dat tot aan de

goot of dakconstructie of vloeroverkraging

doorloopt. Dat wil zeggen dat tussen het met-

selwerk buitenblad en de daarboven gelegen

constructie voldoende ruimte aanwezig dient

te zijn, zodat die constructie kan zakken ten

gevolge van krimp zonder dat deze gaat dra-

gen op het metselwerk buitenblad. Bij toepas-

sing van verticale houten bekleding of plaat-

materialen zal ter hoogte van de vloeren ook

rekening moeten worden gehouden met deze

krimp. Meestal wordt dit opgelost door

gebruik te maken van een waterslagprofiel,

 figuur 9.23, of door de bekleding van de

hoger gelegen verdieping iets voor die van de

ondergelegen verdieping te laten oversteken,

 figuur 9.24.

9.3 Constructieve veiligheidhoutskeletbouw

9.3.1 Stabiliteit

De horizontale windbelasting op de hsb-con-

structie wordt in het algemeen per verdieping

opgenomen door de gevels, de dak- en vloer-

schijven en zonodig door speciale stabiliteits-

wanden. Indien woningen in een rij niet onder-

ling gekoppeld zijn, moet iedere woning als

zelfstandige eenheid de windbelasting kunnen

opnemen.

Bij rijtjeswoningen worden veelal groepen van

twee of drie woningen gekoppeld om de hori-

zontale belasting door wind over een aantal wo-

ningen te verdelen. In de voor- en achtergevel

van rijtjeswoningen zijn de aanwezige penanten

vaak smal. Daarom zijn extra stijlen en beplating

noodzakelijk en een verankering naar de funde-

ring. Bij doorkoppeling van de woningen kan

dit worden voorkomen. De doorkoppeling vindt

plaats door middel van genagelde staalplaten.

Deze platen worden aangebracht in de voor- en

achtergevel ter hoogte van alle vloeren.

Figuur 9.23  Aansluiting gevelbekleding verdieping op

gevelbekleding begane grond met waterslag

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 215/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 207

De schijfwerking van vloeren en daken komt

tot uitdrukking in de schuifkrachten die ter

plaatse van de oplegging op de stabiliteits-

wanden moeten worden overgedragen. De

stabiliteitswanden moeten weerstand bieden

tegen verschuiven, kantelen en schranken. Bij

het kantelen zijn daarbij van belang de grootte

van de rustende verticale belasting en de veran-

kering van de randstijlen aan de ondergelegen

constructie. Voor het opnemen van horizontale

belastingen moeten er ten minste drie vol-

doende vormvaste wanden als stabiliteitswand

kunnen fungeren. Deze stabiliteitswanden

dienen zodanig te worden gesitueerd dat één

wand niet evenwijdig loopt met de twee andere

wanden, figuur 9.25. De stabiliteitswanden van

de verschillende verdiepingen plaatst men bij

voorkeur recht boven elkaar.

De verankering van de stelregel aan de fundering

of vloer wordt vrijwel uitsluitend op afschuiving

belast. Meestal is daarbij een verankering door

middel van ingestorte of ingemetselde ankers

 

� �

Figuur 9.24  Aansluiting gevelbekleding verdieping op gevelbekleding begane grond met uitkraging van verdiepingsvloer 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 216/246

 208

∅ 12 mm h.o.h. 1,2 m (minimaal twee ankers

per stelregelonderdeel) voldoende.

Ook is er een verankering met boorankers  en

dergelijke mogelijk. Het voordeel hiervan is dat

de hiervoor benodigde gaten achteraf kunnen

worden geboord, zodat voor een betere maat-

voering kan worden gezorgd.

Indien uit de stabiliteitsberekening blijkt dat

trekkrachten van de stabiliteitswanden naar de

 fundering moeten worden overgebracht, dienen

de randstijlen van de betreffende wanden direct

verankerd te worden aan de fundering. Indien

geen stelregel wordt toegepast, wordt de onder-

regel van de wand rechtstreeks verankerd aan de

vloer of fundering. Bij half-open wandelementen

kan dat op dezelfde wijze als bij de stelregel. Bij

gesloten wandelementen komen veel uiteenlo-

pende verankeringsmethoden voor.

9.3.2 Krimp

Het vochtgehalte van het hout in de draagcon-

structie daalt van circa 20% tijdens de bouw tot

zo’n 14% als de woning geruime tijd in gebruik

is. Deze afname van het vochtgehalte veroor-

zaakt krimp en wel voornamelijk in richtingen

loodrecht op de vezel, dat wil zeggen in breedte-

en dikterichting van de balken en regels; in de

lengte treedt nauwelijks krimp op. Voor de vorm-

veranderingen ten gevolge van verandering van

het houtvochtgehalte moeten volgens NPR 6761

de volgende rekenwaarden in rekening worden

gebracht:

1  Voor naaldhout toegepast in klimaatklasse I, II

of III een relatieve lengteverandering:

•  evenwijdig aan de vezelrichting per procent

verandering in houtvochtgehalte:

αψ;0

 = 0,1 ∙ 10-3

•  loodrecht op de vezelrichting per procent ver-

andering in houtvochtgehalte:

αψ;90

 = 3,0 ∙ 10-3.

2  Voor loofhout geeft deze norm geen waarden

voor de vormveranderingen, omdat deze sterk

uiteenlopen per houtsoort.

Bij de platformbouwmethode worden de wan-

den op elke verdieping volledig onderbroken

door de vloeren. Een voordeel hiervan is dat de

gevolgen van de krimp (in de balklaag van de

vloeren en de regels van de wanden) niet zicht-

baar worden in de binnenafwerking. De krimp

van het vloerpakket bedraagt onder ongunstige

omstandigheden maximaal 5 à 10 mm per

bouwlaag.

Bij de detaillering van de aansluiting van wand-

en vloerconstructie, zowel binnen als buiten,

zal met deze krimp rekening moeten worden

gehouden. Krimp kan grotendeels worden voor-

Figuur 9.25 Stabiliteit in houtskeletbouw

 

�           

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 217/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 209

komen door bij het bouwen en het prefabriceren

van de elementen hout te gebruiken met een

vochtgehalte dat dicht bij het eindvochtgehalte

van circa 14% ligt.

9.4 Productie van eenhoutskeletbouw-casco

In Nederland worden over het algemeen geslo-

ten elementen toegepast met een hoge graad

van prefabricage.

 Als belangrijke uitvoeringskenmerken van de

houtskeletbouw kunnen we noemen:

•  het eigengewicht van de constructie is be-

langrijk lager dan bij constructies van steenachtig

materiaal;

•  er bestaan verschillende mogelijkheden met

betrekking tot prefabricage, mede afhankelijk

van de bouwplaatsomstandigheden;

•  er is meestal geen groot en zwaar materieel

nodig, waardoor de bouwplaatskosten relatief

laag kunnen blijven; de in de hsb-fabriek ge-

maakte elementen worden op de bouwplaats ge-

monteerd met behulp van een lichte bouwkraan

en twee à drie mensen;

•  korte bouwtijd op de bouwplaats (daar tegen-

over staat een langere voorbereidingstijd dan bij

bijvoorbeeld gietbouw of stapelbouw);

•  het is een droge bouwmethode;

•  de montagewerkzaamheden op de bouw-

plaats zijn weinig verletgevoelig (regen en vorst);

•  installaties moeten in een vroeg stadium,

vrijwel geheel in één arbeidsgang worden aan-

gebracht;

•  het afwerken van de naden (‘afmessen’) tus-

sen de gipskartonplaten en de schroef- en nagel-

gaten is de enige afwerking die voor wanden en

plafonds nodig is.

9.4.1 Prefabricage elementen

Bij het realiseren van hsb-bouwprojecten kan al

of niet gebruik worden gemaakt van geprefabri-

ceerde elementen.

Ook de mate van prefabricage is in principe vrij.

Ten aanzien van de plaats waar de fabricage

plaatsvindt, worden de volgende mogelijkheden

onderscheiden:

1  op de bouwplaats in de open lucht op de

voltooide vloeren: deze zogenoemde stick-built -

methode is vrij ambachtelijk en wordt in Neder-

land nauwelijks toegepast;

2  op de bouwplaats in een overdekte ruimte

(veldfabriek) al of niet op speciale montagetafels,

afhankelijk van de omvang van het werk; deze

mogelijkheid is in feite een tussenvorm van pre-

 fabricage die in ons land ook bijna niet wordt

toegepast;

3  in een timmerfabriek: dit is voor Nederland de

meest gebruikte productiemethode.

9.4.1.a Wandelementen

Met betrekking tot de samenstelling van de wan-

delementen op het moment van monteren zijn

drie typen te onderscheiden:

1  open elementen (alleen stijl- en regelwerk);

2  halfopen elementen (open elementen, waar

nodig aan één zijde bekleed met plaatmateria-

len, aangevuld met reeds beglaasde kozijnen en

soms voorzien van gevelbekleding); deze kunnen

op de bouwplaats worden voorzien van isolatie-

materiaal;

3  gesloten elementen (halfopen elementen aan-

gevuld met elektravoorzieningen, isolatie, damp-

remmende folie en gipskarton beplating).

Halfopen en gesloten elementen zullen alleen

in een timmerfabriek worden gefabriceerd. Een

element is pas vormvast als het frame is bekleed

met een beplating.

Naarmate de prefabricage-graad toeneemt,

neemt het aantal te maken aansluitingen af; de

moeilijkheidsgraad van de verbindingen neemt

echter meestal toe. Indien wanden worden ge-

prefabriceerd als open of halfopen wandelemen-

ten, kunnen aansluitingen volledig door middel

van nagels, zonodig aangevuld met verankering

van stabiliteitswanden door middel van strippen

en dergelijke worden gerealiseerd. Bij toepassing

van gesloten elementen zal het nodig zijn een

aantal aansluitingen aan te passen.

9.4.1.b  Vloerelementen

Bij vloerelementen kan de vloerbeplating niet

verspringend worden aangebracht, waardoor

een minder goede schijfwerking kan ontstaan.

Dit kan worden ondervangen door koppeling

van de balken door middel van nagels.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 218/246

 210

9.4.1.c Productie elementen

Bij het produceren van de hsb-elementen in een

timmerfabriek zijn de volgende zaken van belang:

•  er moet een goed geoutilleerde werkplaats

met montagetafels beschikbaar zijn;

•  de productie is niet gevoelig voor weers-

omstandigheden;

•  er is een zeer nauwkeurige maatvoering

mogelijk;

•  er is een goede controle op het productie-

proces;

•  de werkwijze is gestandaardiseerd.

Echter:

•  de gevolgen van maatfouten en onnauwkeu-

righeden zijn bij prefab ingrijpender;

•  er zijn meer tekeningen nodig;

•  de transportkosten van fabriek naar bouw-

plaats kunnen aanzienlijk zijn;

•  er is veel aandacht nodig voor bescherming

van de elementen tegen beschadigingen tijdens

transport en montage;

•  er moet bescherming zijn tegen indringend

vocht;

•  delen van de installatie kunnen al in de tim-

merfabriek worden aangebracht.

9.4.2 Transport

Tijdens transport en montage van prefab-hsb-

elementen kunnen beschadigingen optreden

door bijvoorbeeld stoten of slechte weers-

omstandigheden. Dit is vooral van belang bij

kwetsbare materialen zoals gipskartonplaten,

uitkragende folies ten behoeve van overlap-

pingen, beglazing en dergelijke.

Ook verfwerk van bijvoorbeeld een houten bui-

tenbekleding loopt kans op beschadiging. De

reparatie van beschadigingen kan vertraging van

de bouw geven.

Om de kans op beschadigingen te verminderen,

is een aantal maatregelen mogelijk zoals het met

tengels vastzetten van folies en het inpakken of

afdekken van vochtgevoelige materialen.

9.4.3 Werkvolgorde

Meer dan bij de bouw in steenachtige materialen

wordt de bouwvolgorde bij de houtskeletbouw

in hoofdzaak bepaald door de voorwaarde dat

een woning zo snel mogelijk water- en winddicht

moet worden gemaakt.

Behalve voor de funderingen en de eventuele

steenachtige begane-grondvloeren dient de

bouwstroom in de ruwbouw daartoe zoveel

mogelijk verticaal gericht te zijn, dat wil zeggen

dat wand- en vloerelementen per woning zo snel

mogelijk worden gemonteerd. De mate waarin

dit in de praktijk te verwezenlijken is, hangt af

van de graad van prefabricage.

De graad van prefabricage is voor elk bedrijf en

per project in principe anders. De maximale af-

metingen van de prefab-elementen worden door

de vervoersmogelijkheden (hoogte en breedte)

bepaald.

In hoofdlijnen wordt in het productieproces op

de bouwplaats onderstaande werkvolgorde aan-

gehouden.

1  onderbouw: fundering en (indien nodig)

steenachtige begane-grondvloeren;

2  ruwbouw: houten draagconstructie van vloe-

ren, wanden en dak;

3  buitenafwerking: dakbedekking, kozijnen, bui-

tenbekleding voorzover (prefab) nog niet in de

ruwbouwfase aanwezig;

4  afbouw binnen: (leidingen, isolatie, damprem-

mende folie, gipskartonplaten, binnendeurkozij-

nen, afwerking) voorzover (prefab) nog niet in

de ruwbouwfase aanwezig. Voor een deel kan de

afbouw onafhankelijk van de buitenafwerking ter

hand worden genomen.

Meer dan bij de bouw in steenachtige materia-

len is een voorwaarde dat direct na of tijdens de

ruwbouw de volledige buitenafwerking wordt

aangebracht, bij voorkeur te beginnen bij de

dakbedekking.

 Voor opslag van vochtgevoelige materialen kan

een overdekte ruimte nodig zijn. Bij gebruikma-

king van prefab-elementen die een water- en

winddichte woning opleveren, is geen speciale

opslagruimte nodig.

Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de

elementen spoedig na aanvoer worden gemon-

teerd, liefst direct vanaf een vrachtwagen. Het

aanleveren van de elementen dient daarbij vol-

gens een strak schema te verlopen, wat uiteraard

risico’s met zich meebrengt (pech, oponthoud

door files, vastlopen op toevoerwegen en derge-

lijke). Dit risico kan worden vermeden door het

aanleggen van een buffervoorraad door middel

van wisseltrucks of containers.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 219/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 211

Materialen ten behoeve van de binnenafwerking

zoals isolatiemateriaal en gipskartonplaten kun-

nen in de woning zelf worden opgeslagen; wel

dient men van tevoren na te gaan of transport

in de woning mogelijk is. Denk hierbij aan afme-

tingen van portalen, trap-opgangen, raamkozij-

nen en dergelijke. Deze beperking kan worden

ondervangen door al tijdens de montage van

de elementen bijvoorbeeld de pakketten gips-

kartonplaten op de vloer van de desbetreffende

ruimte te zetten. Hierbij dient dan wel in het oog

te worden gehouden dat de vloerbelasting niet

te hoog wordt (zonodig op die plaats tijdelijk

onderstempelen).

Door het geringe gewicht van hout ten opzichte

van steen en beton zijn de elementen zowel met

een mechanisch transportmiddel als (soms) met

de hand te monteren. De houten elementen

hebben een massa van 300 tot 700 kg en zijn

eigenlijk voor handtransport te zwaar. Bij een

houten gevel kan de gevelbekleding prefab op

de gevelelementen worden bevestigd. Dan is

een gevelelement een complete gevel waarna

buiten geen werkzaamheden en steigers meer

nodig zijn.

De bouwkraan moet voor vier verschillende

bouwdelen elementen monteren:

1  bouwmuren;

2  gevels;

3  vloeren;

4  dak.

In het productieproces van een hsb-woning

moet er over het algemeen verder worden gelet

op de volgende punten:

1  indien in buitenwanden leidingen noodzakelijk

zijn, dienen deze (met name de leidingen van

metaal) tussen dampremmende laag en isolatie

te worden aangebracht ter voorkoming van kou-

debruggen;

2  leidingen en dozen dienen, in verband met

brandwerendheid en geluidsisolatie, niet in

woningscheidende wanden te worden toege-

past. Indien dit erg bezwaarlijk is, mag voor de

elektriciteitsinstallaties een uitzondering worden

gemaakt, mits de wandisolatie zorgvuldig achter

dozen en leidingen wordt langsgevoerd;

3  leidingen waarop condensatie kan ontstaan

(koudwaterleidingen) isoleren door middel van

omhulling met een mantelbuis;

4  sommige houten constructiedelen hebben een

brandwerende functie die intact moet blijven

(onder andere brandkeringen);

5  het aanbrengen van de isolatie vindt plaats na

het aanbrengen van de installaties. Achter wand-

contactdozen, bevestigingen van leidingen en

dergelijke, in ruimten die na het aanbrengen van

de installaties onbereikbaar zijn, dient men tijdig

isolatiemateriaal aan te brengen (voorkomen van

warmtelekken);

6  spleten en naden bij leidingen en dozen goed

afdichten ter voorkoming van geluidlekken,

damplekken en warmtelekken;

7  bij houtskeletbouw is een snelle, systematische

en eenvoudige aanleg van leidingen mogelijk. Is

de binnenafwerking eenmaal gereed, dan

zijn echter verdere veranderingen ingrijpend.

 Wanneer het verloop van de leidingen vooraf

voldoende is vastgelegd, kunnen veel gaten al

voor de montage van de elementen in balken en

stijlen worden aangebracht. Planning voor aan-

leg van het leidingensysteem in de ontwerpfase

is daardoor nodig;

8  de leidingen moeten voldoende zijn onder-

steund om vervormingen en daaruit eventueel

voortvloeiend lekkages te voorkomen. Aangezien

het krimpen en werken van een hsb-constructie

zich vrijwel volledig concentreert in de balklaag

van de vloeren, dient daar ter plaatse met een

vervorming van de leidingen rekening te worden

gehouden (bevestiging en verloop van de leidin-

gen daaraan aanpassen: ruime bochten, flexibele

bevestiging, expansiestukken, schuifstukken,

ruimte doorvoeropeningen);

9  gaten en kepen niet groter maken dan strikt

noodzakelijk (geen onnodige verzwakking van

balken en stijlen) met als maxima zoals aange-

geven is in figuur 9.26. Per (verdiepings)vloer

wordt dezelfde balkhoogte toegepast, hetgeen

betekent dat de balken met kleinere dan de

maatgevende overspanning zijn overgedimensi-

oneerd: bij voorkeur de leidingen die loodrecht

op de balkrichting lopen in de kleinere overspan-

ningsgebieden leggen. Grotere leidingen vragen

een op de richting van de balklaag afgestemd

leidingverloop. Bij doorvoering bij damprem-

mende folie en/of isolatie moeten de beschadi-

gingen worden gerepareerd.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 220/246

 212

9.4.4 Voorzieningen voor invulling casco

9.4.4.a  Sparingen in wand en vloer 

Het is niet altijd mogelijk om een ruimte met

de beschikbare balkafmetingen in één keer vrij

te overspannen. Dan moet er gebruik worden

gemaakt van onderslagbalken of moerbalken.

Een onderslagbalk kan, afhankelijk van de over-

spanning, bestaan uit meerdere vloerbalken, een

stalen balk of een gelamineerde houten balk.

In het laatste geval steekt de gelamineerde balk

onder het plafond uit, figuur 9.27. Stalen balken

kunnen meestal in het vloerpakket worden opge-

nomen. Tussen die stalen balken en het vloerdek

dient dan wel enige ruimte (minimaal 15 mm)

gehouden te worden met het oog op de krimp

van de houten vloerbalken, figuur 9.28.

Bij spanten, raveelbalken en dergelijke kan

de oplegkracht aanmerkelijk groter zijn, waar-

door oplegging direct boven de stijlen, ook

bij toepassing van bovenregel en koppelregel

of dubbele bovenregel, noodzakelijk is. Een

alternatief daarvoor bij een raveelbalk is om

deze met griphoekankers aan de kopbalk te

bevestigen waardoor deze oplegkracht hoofd-

zakelijk door deze kopbalk naar de stijlen

wordt geleid, figuur 9.29. Bij grote puntlasten

(onderslagbalken) worden extra stijlen aange-

bracht.

9.4.4.b Doorvoersparingen

De installaties voor sanitair, elektra en verwar-

ming hebben een systeem nodig van leidingen

en aansluitpunten. Houtskeletbouw onderscheidt

zich daarbij van de traditionele installatiebouw

door het volgende:

•  in veel gevallen kunnen de elektraleidingen in

de holle constructieruimten van wanden, vloeren

en plafonds worden aangebracht, figuur 9.30, en

wel bij voorkeur evenwijdig aan stijlen en balken;

•  leidingen kunnen op eenvoudige wijze door

stijlen en balken worden gevoerd (boor, zaag en

beitel);

•  alle bevestigingen van leidingen, aansluitpun-

ten en installaties zijn gemakkelijk en overal te

realiseren (overal kan men nagelen, schroeven of

klossen aanbrengen);

•  de plaats van de installaties is, voorzover

deze plaats afhangt van leidingverloop, niet of

in geringe mate aan de constructie gebonden

(respectievelijk bij leidingen van geringe omvang

zoals kabels, elektriciteitsleidingen, gas- en

waterleidingen en leidingen van grotere omvang

zoals rioolleidingen). Door kanalen van lucht-

verwarming kan de constructie wel sterk worden

beïnvloed.

In de onderkant van balken mag men geen in-

keping maken in verband met het gevaar voor

splijten van het hout. Soms moet er een hogere

of bredere balk komen om een groot gat of in-

keping op een constructief belangrijke plaats te

kunnen accepteren.

 � � 

       �        �

        �        �

       �        �

      �        �

     �

     �

     �

       �        �

       �        �

       �        �

      �        �

  �  � 

  �  � 

  �  � 

Figuur 9.26 Gaten naast elkaar in balk

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 221/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 213

� �

��

���

��

Figuur 9.29 Kleine raveling

Figuur 9.28 Stalen balk als onderslag in het vloerpakket

Figuur 9.27 Gelamineerde ligger als onderslag

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 222/246

 214

Uit praktische overwegingen moeten deze leidin-

gen zoveel mogelijk worden geconcentreerd.

Het doorvoeren van leidingen door balken

hoort in het hart van het hout te gebeuren ter

voorkoming van verlies aan effectieve construc-

tiehoogte. Bij houtskeletbouw legt men soms

leidingen aan in een draagconstructie die tevens

een gevoelig bouwfysisch systeem vormt. Speci-

ale aandacht is dan nodig wanneer men de con-

structie raakt of het bouwfysisch systeem dreigt

te verstoren.

��

Figuur 9.30 Leidingloop in houtskeletbouw

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 223/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 215

 

 

 

 

�   � 

Figuur 9.31  Wandopbouw met een brandwerendheid van

ten minste 30, respectievelijk 60 en 90 minuten met betrek-

king tot bezwijken

9.5 Prestaties houtskeletbouw

9.5.1 Brandwerendheid

In de houtskeletbouw vraagt de brandwerend-

heid van bouwdelen, constructies en aanslui-

tingen, een eigen aanpak. Hierbij worden de

eisen ten aanzien van de brandwerendheid met

betrekking tot bezwijken gekoppeld aan de

bestaande brandproeven die ook als basis heb-

ben gediend voor publicaties zoals SBR-uitgave

Handboek Houtskeletbouw, Ontwerp, techniek,

uitvoering  en de SBR-uitgave Referentiedetails

houtskeletbouw.

 Vloeren en dragende en/of stabiliserende wan-

den van hsb-woningen behoren tot de bouw-

constructie. Indien bezwijken van een dergelijke

vloer of wand niet alleen leidt tot het bezwijken

van de direct erop rustende constructieonder-

delen, maar ook tot het bezwijken van andere

constructieonderdelen, wordt die vloer of wand

geacht tevens een deel te zijn van de hoofd-

draagconstructie.

Hoofddraagconstructie

Een praktische vertaling voor houtskeletbouw,

van de definitie van hoofddraagconstructie

volgens NEN 6702, is daarom:

‘De hoofddraagconstructie wordt gevormd

door alle dragende en/of stabiliserende wan-

den en vloeren inclusief hun onderlinge ver-

bindingen, exclusief wanden en vloeren die

uitsluitend direct krachten afkomstig uit de

dakconstructie afvoeren.’

9.5.1.a Brandwerende wanden

 Voor de buitenwanden geldt dat een brand-

werendheid (ook op bezwijken) van 30 of 60

minuten en een brandwerendheid op bezwijken

van 90 minuten kan worden bereikt met een

volledige vulling met minerale wol en enkele of

dubbele al dan niet met glasvezels gewapende

gipskartonplaten aan de binnenzijde overeen-

komstig figuur 9.31.

Bij de woningscheidende wanden leveren de vul-

ling met minerale wol en de beplating een aan-

deel in de brandwerendheid, figuur 9.32.

De vulling van de wand dient daarbij aan een

aantal voorwaarden te voldoen. Om te voorko-

men dat branddoorslag optreedt direct na het

doorbranden van de bekleding, mogen er geen

naden voorkomen tussen vulling en stijlen en

mag de vulling niet uit de wand vallen. Dit kan

worden bereikt door:

•  platen van minerale wol met enige overmaat

klemmend tussen de stijlen aan te brengen;

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 224/246

 216

•  de vulling zorgvuldig tegen de zijkanten van

stijlen en regels aan te brengen, zodanig dat

ze tegen vroegtijdige inbranding worden be-

schermd;

•  zo weinig mogelijk naden in de minerale wol

aan te brengen;

•  bij voorkeur geen wandcontactdozen en der-

gelijke in de woningscheidende wanden op te

nemen. Indien dit niet voorkomen kan worden,

dan de minerale wol zorgvuldig rondom en achter

elektriciteitsdozen en -leidingen aanbrengen en het

spouwblad achter de doos door middel van een

strook gipskartonplaat afsluiten en op die plaats de

spouw met een strook minerale wol vullen;

•  gipsplaten verspringend aanbrengen.

 Voorzover aan de spouwzijde geen beplating

aanwezig is, verdient het aanbeveling een ‘rug-

dekking’ in de vorm van rachels, gaas, ijzerdraad,

band of dergelijke aan de spouwzijde tegen de

wand aan te brengen.

9.5.1.b Brandwerende vloeren

Een vloerconstructie met een vloerdek van een

houtachtig plaatmateriaal (triplex, OSB) en een

plafond van gipskartonplaten (dikte 9,5 mm of

meer; de naden ter plaatse van rachels leggen of

 

 

�   � 

Figuur 9.33  Vloer met een brandwerendheid met betrek-

king tot bezwijken van ten minste 60 minuten

Figuur 9.32  Wandopbouw met een brandwerendheid van

ten minste 60, respectievelijk 90 minuten met betrekking tot

bezwijken

 

 

 

�   � 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 225/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 217

de naden afwerken) heeft een brandwerendheid

van 30 minuten.

In figuur 9.33 is een vloerconstructie aangegeven

met een brandwerendheid met betrekking tot

bezwijken van ten minste 60 minuten. Het es-

sentiële verschil tussen beide oplossingen wordt

bepaald door de dikte van de vloerbalken.

In figuur 9.34 is een woningscheidende vloer-

constructie aangegeven met een brandwerend-

heid met betrekking tot bezwijken van ten

minste 90 minuten. Daarbij is de keuze van het

soort zwevende dekvloer niet relevant voor die

brandwerendheid.

9.5.1.c  Brandkeringen

In het algemeen dienen brandkeringen te zorgen

voor het zoveel mogelijk tegengaan of voorkomen

van brandvoortplanting via holle ruimten in bouw-

delen. Daarnaast zijn zij bij een aantal onderlinge

aansluitingen van bouwdelen noodzakelijk om te

voorkomen dat die aansluitingen de brandwerend-

heid van die delen negatief beïnvloeden.

Brandkeringen kunnen bestaan uit houten regels

of klossen, stroken minerale wol of brand-isola-

tieplaten. Plaatsen waar brandkeringen moeten

worden aangebracht, zijn:

1 aansluiting binnenwandenvloer;

2  aansluiting woningscheidende wandbuitenwand

3 aansluiting buitenwandvloer;

4  aansluiting woningscheidende wanddak;

5  aansluiting woningscheidende wand-verdie-

pingsvloer;

6  schoorstenen en stookplaatsen.

1 Aansluiting binnenwandenvloer 

Boven binnenwanden moeten doorgaande ruim-

ten in de verdiepingsvloer worden dichtgezet

met houten klossen of zorgvuldig aangebrachte

stroken minerale wol, figuur 9.35.

2  Aansluiting woningscheidende wandbuitenwand 

De spouw achter de gevelbekleding en de spouw

van de woningscheidende wand moeten ter

plaatse van de aansluiting tussen woningschei-

dende wand en buitenwand worden dichtgezet

met een plaatmateriaal of een strook minerale

wol. In figuur 9.36 is een mogelijke oplossing

aangegeven.

3 Aansluiting buitenwandvloer 

Een spouw achter de houten gevelbekleding

moet van brandkeringen worden voorzien ter

hoogte van elke vloer en het plafond bij niet-

begaanbare zoldervloer, figuur 9.37 (horizontale

spijkerregel als brandkering).

4  Aansluiting woningscheidende wanddak 

De dakspouw en de spouw van de woning-

scheidende wand dienen ter plaatse van de aan-

sluiting woningscheidende wand en dak dicht-

gezet te worden met brandkeringen, figuur

9.38.

Figuur 9.34  Woningscheidende vloer met een brand-

werendheid met betrekking tot bezwijken van ten minste

90 minuten

�   � 

Figuur 9.35 Brandkering ter plaatse van aansluiting bin-

nenwand-vloer 

 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 226/246

 218

5 Aansluiting woningscheidende wand-

verdiepingsvloer 

De spouw van de woningscheidende wand moet

ter hoogte van de aansluiting woningscheidende

wand-verdiepingsvloer worden dichtgezet met

een brandkering. Op die plaats is het meest ge-

schikt daarvoor een strook minerale wol zoals in

 figuur 9.39 is aangegeven. Alternatieven voor die

strook minerale wol in de spouw zoals bijvoor-

beeld een strook brandwerend plaatmateriaal of

een metalen strook, zijn minder gewenst uit het

oogpunt van geluidsisolatie. Achter de rand- of

kopbalk is een houten klos of extra balk of een

strook minerale wol nodig ter vergroting van de

brandwerendheid van de vloerrand.

Belangrijk bij de aansluiting woningscheidende

wand-verdiepingsvloer is de wijze waarop de

brandwerendheid op bezwijken is opgelost. In

veel gevallen zal de verdiepingsvloer deel uitma-

ken van de hoofddraagconstructie en een brand-

werendheid met betrekking tot bezwijken van 60

minuten hebben. In dat geval wordt de brand-

werendheid van de woningscheidende wand

niet nadelig beïnvloed door de verdiepingsvloer.

6 Schoorstenen en stookplaatsen

Schoorstenen voor open haarden (inbouw of

voorzet) en zogenoemde allesbranders mogen

niet in houten kasten of kokers of achter houten

wanden worden weggewerkt. Bij een doorgang

van de schoorsteen door een houten vloer die-

nen houten onderdelen ten minste 50 mm vrij

gehouden te worden van de buitenzijde van de

wand van het rookkanaal. Deze ruimte dient met

onbrandbaar materiaal te worden opgevuld.

 Voorkomen dient te worden dat de wand achter

een open haard of allesbrander zoveel warm-

testraling opvangt dat zelfontbranding van de

houtconstructie achter de gipskartonbeplating

kan optreden. Bij een inbouw-openhaard dient

Figuur 9.38 Sporenkap op woningscheidende wand

Figuur 9.37  Aansluiting gevel-verdiepingsvloer-gevel, op

begane grond en verdieping gevel met afwerking van hou-

ten delen of plaatmateriaal, geen vloeruitkraging

Figuur 9.36  Aansluiting gevel-woningscheidende wand,

gevel met afwerking van baksteen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 227/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 219

daartoe tussen de gemetselde achterwand van

de haard en de houtskeletbouwwand een ge-

ventileerde luchtspouw van ten minste 50 mm

te worden aangebracht.

Bij allesbranders en voorzet-openhaarden kan

worden gedacht aan het op enige afstand van de

houtskeletbouwwand plaatsen van een metalen

scherm, terwijl de gipskartonbeplating daarach-

ter met een reflecterende aluminiumfolie kan

worden beplakt.

Open haarden e.d.

Het woord ‘alles’ in allesbrander moet met

enige reserve worden bekeken. Sloophout dat

is geschilderd of gecreosoteerd moet daarin

niet  worden verbrand. Open haarden worden

meestal zodanig gestookt dat er geen vol-

ledige verbranding plaatsvindt. Bij vochtig of

regenachtig weer slaat de rook in de omge-

ving neer hetgeen uitermate hinderlijk is voor

cara-patiënten.

Sommige gemeenten overwegen daarom het

plaatsen van open haarden in bepaalde buur-

ten bij verordening te verbieden.

9.5.2 Geluidwering

Ook geluidwering in houtskeletbouw onder-

scheidt zich van de steenachtige bouwmetho-

den. Bij de steenachtige bouwmethoden vindt

geluidwering plaats door de massa van de

woningscheidende constructies. Zware, stijve

constructies worden niet in trilling gebracht.

Houtskeletbouw is circa 75% lichter dan de

steenachtige bouwmethoden.

Hierbij vindt de geluidwering plaats door middel

van buigslappe akoestisch dempende construc-

ties die geluidstrillingen herleiden tot lagere

geluidswaarnemingen. Hiermede kan niet alleen

worden voldaan aan de prestatie-eisen van het

Bouwbesluit maar ook aan de verhoogde voor-

keursmaatregel van het NPW.

De uitvoering van geluidwering in houtskelet-

bouw is echter gevoeliger dan bij de steenach-

tige constructies.

Belangrijke kenmerken van de hsb-woningen ten

aanzien van geluidsisolatie zijn:

•  woningscheidende spouwwanden opge-

bouwd uit een enkele laag (15 mm) plaatmateri-

�   � 

Figuur 9.39  Aansluiting woningscheidende wand aan een verdiepingsvloer met brandwerendheid met betrekking tot bezwij-

ken van 60 minuten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 228/246

 220

aal op gescheiden stijl- en regelwerk van hout;

•  zeer grote spouwbreedten; > 200 (2 × 100

mm) (afstand van ‘gipsplaat tot gipsplaat’);

•  spouw niet opgedeeld in meerdere smalle

spouwen;

• speciale detaillering;

•  spouwvulling bestaat uit onverpakte minerale

wol;

•  naden zijn afgeplakt of afgekit;

• zeer uitvoeringsgevoelig;

• vakkennis vereist.

9.5.2.a Aandachtspunten voor

geluidwering bij de details

In deze subparagraaf wordt in hoofdzaak vol-

staan met het aangeven van een aantal vloer-

en wandconstructies die voldoen aan de eisen

die aan de betreffende scheidingsconstructies

worden gesteld. Aansluitingen, mogelijke ge-

luidlekken, situering van ruimten onderling en

dergelijke hebben echter een grote invloed op

de geluidsisolatie. Er is daarom steeds de nodige

voorzichtigheid geboden bij het hanteren van

de in dit hoofdstuk gegeven oplossingen voor de

verschillende scheidingsconstructies. Dit geldt

met name voor de woningscheidende wanden

aansluitend aan hellende daken, en de woning-

scheidende vloeren. Indien die situaties zich in

een project voordoen, is het raadzaam tijdig des-

kundig advies in te winnen.

De prestaties met betrekking tot geluidsisolatie

zijn zoals genoemd bij houtskeletbouw, niet

gebaseerd op massa zoals bij steenachtige con-

structies, maar op buigslappe constructie en

ontkoppeling.

Er zijn veel factoren die de mate van geluidsisola-

tie bepalen. Voor hsb-wanden en -vloeren zijn de

belangrijkste:

•  de mate van koppeling tussen beide bekle-

dingen (dat wil zeggen tussen de bekleding aan

weerszijden van de wand respectievelijk tussen

vloerdek en plafond): belangrijk is om zo weinig

mogelijk strakke koppeling aan te brengen. Even-

tueel kan een veerkrachtige koppeling worden

toegepast;

•  aansluitingen: streven naar zo min mogelijk

koppeling aan omringende constructies (beper-

king flankerende geluidsoverdracht) en voorko-

men van geluidlekken;

•  installaties: zorgvuldig uitvoeren van leiding-

doorvoeren ter voorkoming van geluidlekken,

elektravoorzieningen in opbouwuitvoering;

•  aansluitdetails afwerken met kit, dicht cellen-

band, minerale wol of speciale rubberprofielen;

•  stijl- of balkafstand: streven naar een zo groot

mogelijke hart-op-hartafstand tussen stijlen, bal-

ken en dergelijke met als gevolg een zo min mo-

gelijke verstijving van de buigslappe bekleding;

•  de afstand tussen de bekledingen: streven

naar een zo groot mogelijke afstand (spouw-

wijdte);

•  de massa van de bekledingen: vergroting van

de massa heeft een gunstig effect;

•  de demping van de bekleding: een bekleding

samenstellen uit meerdere lagen verhoogt de

demping;

•  de buigstijfheid van de bekleding: akoestisch

buigslappe materialen toepassen;

•  vulling van de constructie: geluidsabsorberend

materiaal (onverpakte minerale wol) verhoogt de

demping.

9.5.2.b Geluidsisolatie vloeren

binnenwoningen

 Voor verdiepingsvloeren binnen de woning stelt

het Bouwbesluit als eis dat zowel de in NEN

5077 bedoelde karakteristieke isolatie-index voor

luchtgeluid  ( I lu:k

) als de in die norm bedoelde

isolatie-index voor contactgeluid  ( I co

) ten minste

gelijk zijn aan –20 dB.

 Vloerconstructies met een star bevestigd plafond

(houten rachels) zonder minerale wol voldoen

echter veelal niet aan de eisen.

Een verbetering van de contactgeluidsisolatie kan

nog worden verkregen door het toevoegen van

een ‘droge’ zwevende dekvloer van bijvoorbeeld

een zachtboard-hardboard combinatieplaat of

van bijvoorbeeld een triplexplaat op minerale

wol. Een dekvloer van zand-cement-estrich op

een harde persing minerale wol geeft een nog

sterkere verbetering. Let er wel op dat de vloer

rondom (bij de wanden) 10 mm wordt losge-

houden (voorkomen van contactgeluid).

 We kunnen het volgende stellen:

•  de vloerconstructie zonder rachels voldoet

niet aan de eisen en is daarom ontoelaatbaar;

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 229/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 221

•  er kan niet zonder meer van worden uitge-

gaan dat een vloerconstructie met houten ra-

chels aan gestelde eisen voldoet;

•  het aanbrengen van een laag (niet-verpakte)

minerale wol van circa 80 mm dik in de vloer-

constructie levert met name een positief resultaat

in combinatie met andere maatregelen;

•  aan alle eisen wordt voldaan bij toepassing

van een verend bevestigd plafond, figuur 9.40.

9.5.2.c Geluidsisolatie binnenwanden

 Voor binnenwanden als scheiding tussen ver-

blijfsruimten binnen de woning eist het Bouwbe-

sluit voor zowel de karakteristieke isolatie-index

voor luchtgeluid  I lu:k

 als voor de isolatie-index

voor contactgeluid  I co

 een waarde van ten minste

–20 dB. Deze eis geldt echter niet indien de be-

treffende verblijfsruimten in dezelfde bouwlaag

zijn gelegen en in open verbindingen met elkaar

staan of door een wand met een deur van elkaar

zijn gescheiden.

 We kunnen het volgende stellen:

•  aan de eis  I lu:k

 ≥ –20 dB en  I co

 ≥ –20 dB wordt

bij een wand met enkele beplating en zonder

vulling van minerale wol, figuur 9.16-1, in prin-

cipe alleen voldaan bij een stijlafstand van 600

mm;

•  een vulling van minerale wol, figuur 9.16-2,

geeft een verbetering, waardoor ook bij een

stijlafstand van 400 mm veelal aan de eis van

–20 dB voor zowel de  I lu:k

 als de  I co

 wordt vol-

daan;

•  de opbouw met een dubbele beplating zon-

der vulling van minerale wol levert ongeveer

dezelfde geluidsisolatie op als de opbouw met

enkele beplating en vulling met minerale wol;

•  een vulling van minerale wol bij de opbouw

met dubbele beplating, figuur 9.41, geeft over

de gehele linie een resultaat dat enkele dB’s

beter is dan oplossingen volgens figuur 9.16-1

en 2;

•  een stijlafstand van 600 mm is in alle situaties

aan te bevelen. Als in verband met de grootte

van de verticale wandbelasting bij dragende bin-

nenwanden bij een bepaalde stijlafmeting meer

stijlen nodig zijn, is het raadzaam om dubbele

stijlen h.o.h. 600 mm toe te passen of zwaardere

stijlen h.o.h. 600 mm;

•  de holle ruimte in de vloeren onder en boven

de binnenwand dient afgesloten te worden ter

plaatse van die binnenwand met klossen of stro-

 

 

� 

 

Figuur 9.40  Verende ophanging plafondplaten

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 230/246

 222

  � 

Figuur 9.41 Binnenwand met dubbele beplating en vulling

van minerale wol

��

  ��

  ��

�  

Figuur 9.42  Woningscheidende vloer 

 

ken minerale wol ter voorkoming van omloop-

geluid.

9.5.2.d Geluidsisolatie woningscheidende

vloeren

 Voor woningscheidende vloeren (tussen besloten

ruimten en verblijfsgebieden) wordt zowel voor

de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid

 I lu:k

 als voor de isolatie-index voor contactgeluid

 I co

 door het Bouwbesluit ten minste de waarde

0 dB geëist. Voor niet-geluidsgevoelige ruimten

zoals toilet-, bad-, berg- en verkeersruimten,

geldt de minder strenge eis –5 dB.

Figuur 9.42-2 geeft de gebruikelijke oplossing

voor een woningscheidende vloer die aan de

eis  I lu:k

≥ 0 dB en  I co

 ≥ 0 dB voldoet. Belangrijk is

dat de zwevende dekvloer (van een zachtboard-

hardboard combinatieplaat of van een triplex- of

OSB-plaat op minerale wol) wordt vrijgehouden

van de omringende wanden, leidingen en derge-

lijke. Ook de plint dient te worden vrijgehouden

van de dekvloer. De minerale wol moet onver-

pakt zijn. De dubbele gipskartonplaten van het

plafond zijn bevestigd op metalen veerregels of

anderszins verend opgehangen aan de vloerbal-

ken, figuur 9.40. Indien een dekvloer van zand-

cement-estrich op minerale wol wordt toegepast

in plaats van de ‘droge’ zwevende dekvloer,

 figuur 9.42-1, wordt ‘een klasse beter (+5 dB)’

haalbaar. Als het handhaven van de droge bouw-

methode van belang is, zal de ‘droge’ zwevende

dekvloer vaak de voorkeur verdienen.

9.5.2.e Geluidsisolatie woningscheidende

wanden

Het Bouwbesluit eist voor woningscheidende

wanden tussen besloten ruimten en verblijfs-

gebieden zowel voor de karakteristieke isolatie-

index voor luchtgeluid  I lu:k

 als voor de isolatie-

index voor contactgeluid dat ten minste de

waarde 0 dB wordt gehaald. Voor niet-gevoelige

ruimten (toilet-, bad-, berg- en verkeersruimten

en dergelijke) geldt de minder strenge eis –5 dB.

Bij de opbouw van woningscheidende wanden

is akoestisch gezien onderscheid te maken in de

volgende vier principe-oplossingen:

1  open spouwbladen, figuur 9.32;

2  akoestisch open spouwbladen, figuur 9.43-1;

3  gesloten spouwbladen, figuur 9.43-2;

4  halfopen spouwbladen (verspringende spouw-

beplating).

Plafondhangers

In het verleden werd in de houtskeletbouw

voor woningscheidende vloeren op grond

van akoestische overwegingen vaak gekozen

voor een vloerconstructie met vrijdragende

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 231/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 223

plafondhangers. Uit onderzoek is gebleken

dat met deze tamelijk ingrijpende oplossing

niet het resultaat wordt bereikt dat men er

destijds van verwachtte. Weliswaar wordt de

koppeling tussen vloerdek en plafond erdoor

verminderd, maar de invloed van de flanke-

rende geluidsoverdracht staat een duidelijke

verbetering van de geluidsisolatie in de weg.

De oplossingen van figuur 9.43-1 en 9.43-2

zijn daarentegen relatief eenvoudig, doordat

ze volledig aansluiten op het principe van de

platformmethode, en genieten daarom duide-

lijk de voorkeur.

 Als de spouw is beplaat met bepaalde soorten

dun hardboard (in halfharde persing), gebitumi-

neerde vezelplaat, kunststoffolies en dergelijke,

spreken we van een akoestisch open spouwblad.

Met de opbouw met open spouwbladen, figuur

9.32, wordt op de begane grond, de verdieping

en onder een plat dak voldaan aan de eis

 I lu:k

 ≥ 0 dB en  I co

 ≥ 0 dB. Zelfs een  I lu:k

 van +5 dB

en een  I co

 van +10 dB zijn regelmatig haalbaar.

Onder het platte dak is wel een plafond noodza-

kelijk om aan de eis  I lu:k

≥ 0 dB te voldoen. Onder

een hellend dak met enkelschalige dakelementen,

 figuur 9.44, is een plafond noodzakelijk. Zonder

dat plafond kan alleen aan de minder strenge eis

van –5 dB te worden voldaan, waardoor die op-

lossing dan niet is geschikt voor verblijfsgebieden.

Onder een hellend dak met sporen(elementen)

met alleen aan de onderzijde een plaatmateriaal

is de waarde  I lu:k

 = 0 dB niet altijd haalbaar.

Een oplossing waarbij de dakelementen zich tus-

sen de woningscheidende wanden bevinden,

 figuur 9.45, geeft echter een beter resultaat. Ook

een sporenelement met onder- en bovenplaat

geeft een beter resultaat. In alle situaties is het

zorgvuldig dichten van alle naden van het groot-

ste belang.

De opbouw met gesloten spouwbladen, figuur

9.43-2, is niet geschikt om de eis  I lu:k

 ≥ 0 dB en

 I co

 ≥ 0 dB te halen. Toepassing kan slechts plaats-

vinden in situaties waarvoor de lichtere eis

 

  � �

  ��

Figuur 9.43  Woningscheidende wand

�   � 

Figuur 9.44  Aansluiting woningscheidende wand aan hel-

lend dak met enkelschalig dakelement en plafond

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 232/246

 224

≥ –5 dB geldt. De opbouw met halfopen spouw-

bladen is qua resultaten op het gebied van

geluidsisolatie vergelijkbaar met de oplossing

akoestisch open spouwbladen, figuur 9.43-1.

Samenvatting Samenvattend kan met betrekking tot de ge-

luidsisolatie van hsb-woningen worden gesteld:

•  de opbouw met gesloten spouwbladen is in

de meeste situaties niet toepasbaar in de

woningbouw;

•  een dubbele beplating aan de kamerzijde geeft

een beter resultaat dan een enkele beplating;

•  de h.o.h.-afstand tussen de stijlen dient bij

voorkeur 600 mm te bedragen. Kleinere afstan-

den verslechteren het resultaat, hetgeen met

name kritisch kan zijn onder een hellend dak;

•  op de begane grond, de verdieping en onder

een plat dak met plafond op verende regels is

aan de eis  I lu:k

 ≥ 0 dB en  I co

 ≥ 0 dB ruimschoots

te voldoen. Onder een hellend dak is dit echter

sterk afhankelijk van de toegepaste dakconstruc-

tie en -aansluiting. De flankerende geluidsover-

dracht van de dakconstructie is daarbij mede

afhankelijk van het dakoppervlak dat in de ont-

vangruimte geluid kan afstralen;

•  de begane-grondvloeren dienen ter plaatse

van de woningscheiding onderbroken te wor-

den. In het algemeen kan zelfs worden gesteld

dat constructies die over de woningscheiding

doorlopen ontoelaatbaar zijn in verband met

geluidsisolatie, bijvoorbeeld doorgaande vloer-

balken, gordingen, dakpanelen en panlatten.

Dit geldt ook voor gevelbekledingen van hout,

plaatmateriaal en dergelijke (beplatingen onder-

breken);

•  ook de spouwbreedte is voor geluidsisolatie

van belang. Tussen open, akoestisch open en

halfopen spouwbladen is een luchtspouw van

minstens 50 mm, aan weerszijden geflankeerd

door circa 90 mm minerale wol, aan te bevelen.

9.5.3 Vochtwering

9.5.3.a  Vochtwering van buiten

Na het monteren van wanden, vloeren en dak is

de draagconstructie voltooid. Door het aanbren-

gen van een buitenbekleding wordt de construc-

tie beschermd tegen invloeden van buitenaf. Re-

gen, sneeuw en wind mogen niet in of door de

wanden en het dak dringen. Een bekleding moet

echter wel damp doorlaten. Waterdamp die van

binnenuit in de constructie is doorgedrongen,

moet kunnen ontsnappen aan de koude zijde.

In de wanden en het dak moeten doorgangen

mogelijk zijn zoals ramen, deuren, ventilatieroos-

ters, dakkapellen en schoorstenen. Inwateren bij

overgangen in de buitenafwerking dient te wor-

den voorkomen met bijvoorbeeld een lood- of

vinylslabbe of een waterslagprofiel.

Een buitenafwerking moet vervormingen van

de draagconstructie of eigen vervormingen ten

gevolge van krimpen, zwellen of kruipen kunnen

volgen (vocht, temperatuur, belasting). De bui-

tenafwerking is bovendien van groot esthetisch

belang.

9.5.3.b Waterkerende dampdoorlatende

laag

 Afhankelijk van het soort buitenbekleding en het

toegepaste plaatmateriaal voor de beschieting

aan de spouwzijde van de buitenwanden, wordt

de beschieting afgedekt met een waterkerende

dampdoorlatende folie en wel aan de ‘koude’

zijde. Dit is vooral van toepassing bij een bekle-

ding met houtachtige plaatmaterialen. Plaat-

Figuur 9.45  Aansluiting woningscheidende wand tussen

sporenelementen van dakconstructie

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 233/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 225

materialen zoals gebitumineerde vezelplaat en

cementgebonden platen, worden normaliter niet

afgedekt met folie.

 Voor de waterkerende dampdoorlatende laag

kan gebruik worden gemaakt van gewapende

kunststof folies, kruislaminaten en non-woven

materialen.

 Voor deze materialen is de beoordelingsrichtlijn

BRL 4708 Waterkerende, dampdoorlatende mem-

branen voor daken en gevels beschikbaar.

De laag wordt – meestal reeds in de fabriek – in

horizontale of verticale banen aangebracht,

waarbij men van onder naar boven werkt, en ze

wordt bevestigd met nieten, nagels of tengels.

De overlappen dienen afwaterend te worden

uitgevoerd en bedragen minimaal 100 mm.

 Waar lood- of vinylslabben nodig zijn, worden

deze eerst aangebracht en vervolgens de water-

kerende en dampdoorlatende folie die deze slab-

ben overlapt. Tussen kozijn en wandconstructie

wordt de folie naar binnen gevouwen en aan de

zijkanten van stijlen en regels geniet of genageld.

Geperforeerde kunststof folies die direct op een

harde ondergrond worden aangebracht, verlie-

zen een groot deel van hun waterkerendheid. Dit

kan vooral in de bouwfase bij het ontbreken van

de buitenbekleding een te grote waterdoorslag

geven. Het verdient daarom aanbeveling in dat

geval deze folie niet direct op de beschieting aan

te brengen, maar op tengels die op de beschie-

ting worden bevestigd. Daardoor blijft de folie

vrij van de beschieting.

9.5.3.c  Dampremmende laag: vochtwering

van binnen

De dampremmende laag (aan de warme zijde)

dient om te voorkomen dat er inwendige con-

densatie optreedt als gevolg van damptransport

door de constructie. Deze laag dient te worden

aangebracht bij:

•  buitenwanden (direct achter de gipskarton-

platen);

•  platte daken (onder de isolatie): bij een koud

dak altijd, bij een warm dak in sommige geval-

len;

•  geïsoleerde zoldervloeren (onder de isolatie);

•  geïsoleerde hellende daken (onder de isolatie).

 Aan de binnenzijde van de warmte-isolatie wordt

een dampremmende laag aangebracht. Het

meest geschikte materiaal voor deze damprem-

mende laag is een polyetheenfolie met een dikte

van minimaal 0,15 mm. Een alternatief voor deze

 folie dient vergelijkbare eigenschappen te bezit-

ten. Voor op het werk aangebracht polyetheen-

 folie of voor op het werk gedurende enige tijd

onbeschermde folie wordt een dikte van

0,20 mm aanbevolen.

Er zijn echter ook ontwikkelingen gaande met

een bouwfysisch andere samenstelling van

wand- en dakconstructies, waarbij de folie min-

der belangrijk wordt voor de dampremmingen

en voornamelijk een functie in de luchtdichting

gaat vervullen. In die situaties komen alternatie-

ven voor de PE-folie in beeld zoals ‘bouwpapier’.

De diffusieweerstand mag niet te groot zijn:

μ d ≤ 1,0 m. Ook kan aluminiumfolie worden

gebruikt, waarmee een grotere dampdichtheid

wordt verkregen.

De folie wordt op stijlen, regels, balken, sporen

en dergelijke geniet en aangebracht in banen

met overlappen van ten minste 50 mm ter

plaatse van die constructieonderdelen.

Indien na het aanbrengen van de damprem-

mende laag nog onbedekte constructiedelen

overblijven, moeten deze met flinke overlappen

apart dampremmend worden afgedekt. Alle

doorvoeringen van leidingen, aansluitingen en

bevestigingen voor installaties door de damp-

remmende laag moeten goed dampremmend

worden afgedicht.

Hout is gevoelig voor vocht; een langdurig

vochtgehalte van meer dan 21% kan schade

opleveren. Een zorgvuldige detaillering en uit-

voering zijn daarom van groot belang voor een

lange levensduur.

Het aanbrengen van een dampremmende folie

tegen de isolatie achter vloerranden ter plaatse

van de buitenwanden stuit op een aantal prakti-

sche bezwaren, waardoor de kans op damplek-

ken groot is. Toch dient ook op die plaats veilig-

heidshalve een dampremmende voorziening te

worden aangebracht. Daarbij kan worden ge-

dacht aan de volgende oplossingen:

1  de dampremmende folie op de wand door-

trekken in de vloerranden;

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 234/246

 226

2  tegen de binnenzijde van rand- of kopbalken

isolatie aanbrengen met dampremmende cache-

ring;

3  aanbrengen van thermisch isolerende en

dampremmende platen zoals geëxtrudeerde PS-

schuimplaten;

4  rand-of kopbalk naar binnen verplaatsen, de

dampremmende folie op de binnenzijde van de

wanden langs de buitenzijde ervan aanbrengen;

5  toepassing van een dubbele randbalk of kop-

balk met klossen, waarbij het isolatiemateriaal bij

de vloerrand vervalt.

Deze vijf oplossingen zijn geen van alle ideaal.

De eerste drie oplossingen zijn met name uit-

voeringsgevoelig, vooral met het oog op de

benodigde kierloze aansluitingen. De laatstge-

noemde oplossing is het eenvoudigste. Hoewel

de dampremming bij deze oplossing beperkt is,

wordt dit toch verantwoord geacht omdat door

het weglaten van de isolatie de kans op inwen-

dige condensatie voldoende klein is. Voorwaarde

is dan wel dat er geen kieren mogen optreden

(aanwezige kieren moeten dus zorgvuldig wor-

den gedicht).

Een dampremmende folie dient te worden aan-

gebracht tegen constructiedelen die de schei-

ding vormen tussen ruimten waarin gedurende

kortere of langere tijd betrekkelijk grote tempera-

tuurverschillen optreden.

Doordat de woning ‘dichter’ wordt gemaakt

door kier-en tochtdichting wordt de dampdruk

binnen groter. Hierbij kan men dus niet zorg-

vuldig genoeg zijn met het aanbrengen van

dampremmende folie. Voor dampafvoer zal men

gebruik moeten maken van een mechanische

ventilatie.

9.5.4 Warmte-isolatie

Bij houtskeletbouw is energiebesparing, in tech-

nische zin, ingebouwd en die besparing kan

dan ook op de juiste manier worden verkregen.

Energiebesparing is echter meer dan het aan-

brengen van voldoende isolatie. Het betekent

een integrale aanpak van isolatie, verwarming,

ventilatie en het dichten van voegen en kieren.

Het grote voordeel van houtskeletbouw is dat

de opbouw van de constructie en de detaillering

zich zeer goed lenen voor een optimale uitvoe-

ring van dit pakket. Goede isolatie en een goede

tochtdichting zijn geen probleem. De ruimte in

de constructie van wanden, vloeren en daken

kan gemakkelijk en relatief goedkoop worden

opgevuld met isolatiemateriaal en door naadloze

aansluiting van de bouwdelen onderling zijn er

geen kieren.

Een zorgvuldig afgestemd verwarmingssysteem

en een goede ventilatie, eventueel aangevuld

met warmteterugwinning, maken het geheel

compleet.

 Als vuistregels voor een goede warmte-isolatie in

de houtskeletbouw kunnen gelden:

•  buitenwanden minstens 120-140 mm dik;

•  dak: minstens 150 mm dik;

•  isolatie in vloeren binnen een woning: 80 mm

minerale wol (mede in verband met de geluids-

isolatie en brandwerendheid van de hoofddraag-

constructie).

9.5.4.a  Warmte-isolatie van vloeren

 Vloeren boven buitenlucht, overkragende vloe-

ren, boven niet-verwarmde of vaak openstaande

ruimten en boven kruipruimten en kelders moe-

ten worden geïsoleerd. De wijze van ondersteu-

nen van het isolatiemateriaal is afhankelijk van de

stijfheid van dat isolatiemateriaal. De voorkeur

gaat uit naar isolatie bovenin de vloer. Indien

men van deze voorkeur afwijkt, kan men gaas-

dekens met speciale bevestigingsmiddelen tegen

de onderzijde van de vloerbalken bevestigen, of

het isolatiemateriaal laten rusten op loodrecht op

de balkrichting lopende en tegen de onderzijde

van de balken genagelde rachels.

9.5.4.b  Warmte-isolatie van wanden

De vereiste warmte-isolatie van de (buiten)wan-

den wordt verkregen door het aanbrengen van

isolatiemateriaal tussen de stijlen. Gebruikelijk

is om voor deze isolatie minerale wol (steen-

wol of glaswol) toe te passen. De persing dient

bij steenwol minstens 31 kg/m3 en bij glaswol

minstens 16 kg/m3 te bedragen. De minerale

wol wordt met enige overmaat tussen de stijlen

geplaatst. Ten aanzien van de bijdrage die de

mineraalwol levert in de brandwerendheid van

de constructie wordt verwezen naar de paragraaf

over brandwerend (par. 9.5.1).

Er wordt naar gestreefd om overal waar de mine-

rale wol een warmte-isolerende functie heeft, het

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 235/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 227

zo ver mogelijk ‘naar binnen’ aan te brengen.

Op plaatsen die na de montage of na het aan-

leggen van de leidingen niet meer te bereiken

zijn zoals de holle ruimte tussen de dubbele stijl

bij de aansluiting met binnenwanden, dient men

voor de montage en installatie het isolatiemate-

riaal aan te brengen. Hierbij mag de ruimte in de

vloer achter de randbalk niet worden vergeten.

9.5.4.c Binnenoppervlaktetemperatuur 

De Vereniging van Houtskeletbouwers (VHSB)

heeft van een aantal aansluitingsprincipes de

nodige berekeningen van de binnenoppervlak-

tetemperatuurfactor laten maken. Uit dit onder-

zoek is gebleken dat zich bij een hsb-constructie

met betrekking tot de huidige eisen voor de

binnenoppervlaktetemperatuurfactor weinig of

geen problemen voordoen. Moeilijker ligt het bij

de aansluiting van de hsb-constructie aan een

 fundering met een steenachtige begane-grond-

vloer en aan de gevelkozijnen. Echter in vrijwel

alle gevallen zijn met aanvullende maatregelen

aanvaardbare oplossingen gevonden.

De voornaamste aandachtspunten ten aanzien

van dit thema zijn:

•  de aansluiting aan een steenachtige begane-

grondvloer. Deze aansluiting is, ongeacht het

type van de vloerconstructie, kritisch. Het pro-

bleem zit daarbij in de vloer en niet in de hsb-

constructie en dan nog voornamelijk ter plaatse

in de hoek tussen langs- en kopgevel. Houtske-

letbouw is hier in het nadeel omdat bij steen-

achtige constructies veel meer warmte van de

wand naar de vloer wordt getransporteerd. De

isolerende voorzieningen dienen dan ook aan de

vloer te worden toegevoegd en niet aan de hsb-

constructie, figuur 9.4;

•  de buitenhoekaansluiting van langs- en kop-

gevel. Hier blijkt dat de afwerking met houten

delen of plaatmateriaal kritischer is dan afwer-

king met metselwerk. In het bijzonder wanneer

er in de hoekoplossing veel hout wordt toe-

gepast, wat zich soms voordoet bij toepassing

van gesloten elementen. De afmeting 40 ×

120 mm voor het stijl- en regelwerk blijkt dan

niet te voldoen. De oplossing is òf zoeken naar

een aansluiting met minder hout òf overgaan

op een zwaardere houtafmeting, bijvoorbeeld

38 × 140 mm;

•  de aansluiting verdiepingsvloer-hellend dak.

 Wanneer een overkragende verdiepingsvloer

zonder knieschot wordt toegepast, dient op de

verdieping extra aandacht besteed te worden

aan de hoek tussen langs- en kopgevel (een stuk

isolatiemateriaal aanbrengen aan de binnenzijde

in die hoek);

•  de plaats en vorm van de buitenkozijnen. Be-

palend voor de aansluiting gevel-kozijn blijkt de

breedte van het kozijnhout en de plaats van het

kozijn ten opzichte van het binnenspouwblad.

Bij kozijnen met een geringe breedte en die ge-

plaatst zijn tegen de buitenzijde van het binnen-

spouwblad wordt de vereiste waarde echter bij

lange na niet gehaald. Indien men die kozijnen

met die plaatsing toch wenst toe te passen, zal

men dagstukken en vensterbanken met een glad

en dicht oppervlak dienen te gebruiken. Deze

zijn dan te beschouwen als ‘deeluitmakend’ van

het kozijn.

9.6 Afbouwdetails

In feite kan bij houtskeletbouw nauwelijks wor-

den gesproken over afbouw. De binnenspouw-

bladen maken een wezenlijk onderdeel uit van

het casco (stabiliteitsfunctie) en ook de dakcon-

structie (dakelementen) worden door de leve-

ranciers van het casco geleverd en gemonteerd.

De gevels, ook de kopgevels, ter plaatse van de

verdieping worden bekleed met een beschieting

van hout of plaatmateriaal. Deze buitenbekle-

ding wordt al in de fabriek op de betreffende

wandelementen aangebracht. In verband met

beschadiging en begroeiing worden de gevels

op de begane grond voorzien van een gemetseld

buitenspouwblad.

 Aansluitdetails hiervan zijn gegeven in:

•  figuur 9.4-1, funderingsaansluiting;

•  figuur 9.23, aansluiting gevel verdieping op

gevel begane grond;

•  figuur 9.24, aansluiting gevel verdieping op

gevel begane grond door middel van uitge-

kraagde verdiepingsvloer;

•  figuur 9.36, aansluiting gevel op woningschei-

dende wand.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 236/246

 228

9.7 Zorgaspecten

9.7.1 Kwaliteitszorg

Ten aanzien van de kwaliteitsborging is het van

belang te weten dat de Stichting Keuringsbureau

Hout (SHK) als certificerend instituut optreedt

voor hout en houtachtige producten. Dit houdt

in dat de SHK (gecontroleerd door de Raad voor

 Accreditatie) kwaliteitsverklaringen mag afgeven.

Dit zijn het KOMO-certificaat  en het KOMO-

attest met certificaat . Verder is het mogelijk dat

de SHK partijkeuringen volgens bepaalde nor-

men uitvoert.

Kwaliteitsverklaringen

 Voor nadere informatie wordt verwezen naar

de Stichting Keuringsbureau Hout. Voor de

steenachtige materialen zoals bijvoorbeeld

gipskartonplaten, maar ook voor dakele-

menten fungeert onder andere het Bureau

Kwaliteitsverklaringen Bouw (BKB) als certi-

 ficeringsorgaan. Het BKB geeft twee soorten

kwaliteitsverklaringen af, te weten het KOMO-

attest en het KOMO-attest met certificaat.

 Voor nadere informatie wordt verwezen naar

het BKB. Ten slotte geeft KIWA kwaliteitsver-

klaringen (KOMO-certificaten) af voor onder

andere isolatiematerialen en cementgebonden

spaanplaat.

Bij houtskeletbouw is het industrialisatieproces

ver doorgevoerd. Alle dragende en niet-dra-

gende wanden worden in houten stijl- en

regelwerk geconstrueerd. Indien gewenst kun-

nen de hsb-elementen compleet afgewerkt vanaf

de fabriek worden geleverd.

 Afhankelijk van mogelijke mengvormen van

bouwmethoden kunnen er drie productietech-

nieken worden onderscheiden:

1  open elementen (alleen stijl- en regelwerk);

2  halfopen elementen (gedeeltelijke afwerking,

rekening houdend met op de bouwplaats aan te

brengen voorzieningen);

3  gesloten elementen (compleet afgewerkte

elementen met geïntegreerde installatie- en iso-

latievoorzieningen). Voor afzonderlijk te leveren

bouwdelen zoals houten binnenwanden, hou-

ten binnenspouwbladsegmenten en gevel- en

dakelementen, komen afzonderlijke BRL’s voor

op basis waarvan de betreffende leverancier een

afzonderlijk attest-met-productcertificaat kan

verkrijgen.

 Voor complete houtskeletbouw uitgevoerd in

gesloten elementen, kan de producent een attest

verkrijgen op basis van BRL 0904. In deze BRL

worden alle relevante eisen vanuit het Bouwbe-

sluit beschouwd. De kwaliteitsprocedure inzake

een attest of attest-met-certificaat is besproken:

de producent beschikt over een intern kwaliteits-

bewakingssysteem onder controle van de cer-

tificatie-instelling. Op de bouwplaats moet een

exemplaar van de kwaliteitsverklaring aanwezig

zijn. Bij levering op de bouwplaats vindt een

visuele inspectie plaats overeenkomstig de in de

kwaliteitsverklaring omschreven wenken voor de

afnemer.

9.7.2 Arbo-zorg

Een hsb-woning is ongeveer 75% lichter dan

een vergelijkbare steenachtige woning. Het is

niet alleen mogelijk maar ook gebruikelijk om

bijvoorbeeld een eengezinswoning binnen één

werkdag wind- en waterdicht te plaatsen. Dit

wordt verticale montage genoemd. Echter ook

bij horizontale montage (bijvoorbeeld bij een

blok of complex meergezinswoningen) is het

gebouw zeer snel wind- en waterdicht.

De op de bouwplaats aangevoerde elementen

worden door een ploeg van twee of drie vak-

mensen met behulp van een lichte bouwkraan

gemonteerd. Ook een lichte kraan moet goedge-

keurd zijn, voorzien van de nodige documenten,

en worden bediend door gekwalificeerd perso-

neel.

Door de hoge mate van prefabricage vergt de

afstemming van leveranties en werkzaamheden in

de fabriek een nauwkeurige planning: in korte tijd

moeten veel disciplines worden ingeschakeld.

Zowel bij het assembleren in de fabriek als het

monteren op de bouwplaats worden hoge eisen

aan de maatvoering gesteld.

Op de bouwplaats vinden in verhouding minder

werkzaamheden plaats. Het is een droge bouw-

methode met een korte bouwtijd. Steigerwerk

komt nauwelijks of niet voor; eigenlijk alleen als

buitenbekledingen van metselwerk worden toe-

gepast.

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 237/246

  9 MONTAGEBOUW HOUTSKELETBOUW 229

Behalve de vereiste basisvoorzieningen vergt

houtskeletbouw minder ‘zwaarwichtige’ voorzie-

ningen dan de andere bouwmethoden.

9.7.3 Milieuzorg

Hout kan worden verduurzaamd (in een dikke

schil hout aan de buitenzijde), waardoor levende

organismen zoals schimmels en insecten, geen

kans krijgen om het binnenste hout aan te tas-

ten. De stelregel op de betonnen begane-grond-

vloer wordt gemaakt van verduurzaamd hout.

Er worden twee soorten middelen toegepast:

zouten en creosoot-olie en wel door middel van

de vacuümmethode en drukmethode. Met zout

geïmpregneerd hout heeft een lichtgroene kleur.

De nabehandeling bij het creosoteren dient om

het hout een schoon oppervlak te geven, waar-

uit geen afgifte van creosoot-olie plaatsvindt.

Gecreosoteerd hout mag niet binnenshuis of in

dierenverblijven worden toegepast. Indien dit

hout na de eerste toepassing niet opnieuw wordt

gebruikt, moet het naar de stortplaats, omdat

verbranden niet is aan te bevelen.

▶▶ Conservering van hout wordt besproken in

deel 5 Afbouw , hoofdstuk 7

Beperking tegen schadelijke stoffen en onge-

dierte (ratten, muizen) kan worden bereikt door

een goede kierdichting en detaillering volgens

het Bouwbesluit; geen openingen in gevel groter

dan 5 mm, leidingen rondom afdichten.

Er worden in Nederland steeds meer projecten

gebouwd waarbij met verschillende bouwmetho-

den milieuvriendelijke woningen worden gerea-

liseerd. Hierbij blijkt steeds dat houtskeletbouw

één van de best scorende bouwmethoden is.

Hsb maakt voor een groot gedeelte gebruik van

vernieuwbare grondstoffen en bovendien is er

weinig energie nodig voor de productie van de

bouwmaterialen en voor het bouwproces zelf.

Dit maakt houtskeletbouw van huis uit milieu-

vriendelijk.

De fabrieksintensieve – dus bouwplaatsexten-

sieve – werkwijze leidt tot een minimum van

productieafval. Dit is in overeenstemming met

specificatieblad S051 NPW Pas geprefabriceerde

producten toe.

Een aantal vaste voorkeursaanwijzingen uit het

NPW is voor alle bouwmethoden universeel

zoals:

•  S002 en S003 Verlaging energieprestatienorm;

•  S012 t/m S014 Verhoging Rc -waarden;

•  S407 verhoging Geluidsisolatiewaarden.

Bij de steenachtige bouwmethoden ligt een

accent van de voorkeursmaatregelen op toepas-

sing van grondstoffen als zand, grind en cement

en dergelijke. Bij houtskeletbouw hebben de

volgende voorkeursmaatregelen een zwaarder

accent:

1  S063 Gebruik uitsluitend duurzaam geprodu-

ceerd hout  (hout afkomstig uit landen/regio’s met

bosbeleid en beheer gericht op bescherming en

duurzame productie – minimaal net zoveel aan-

planten als wordt gekapt);

2  S066 Gebruik voor gipstoepassingen binnen de

woning Rogips of natuurgips  (Rogips is een indus-

triële reststof met een laag gehalte aan radio-

actieve stoffen. Dit in tegenstelling tot nitrogips,

 fosfogips en fosforzuurzuiveringsgips die even-

eens reststoffen van industriële processen zijn);

3  er is nog een aantal specificatiebladen op het

gebied van hout, onder andere S064, S170,

S183 en S211 die eveneens duurzaam geprodu-

ceerd hout als achtergrond hebben. De insteek

daarbij is: ‘Gebruik geen hogere duurzaam-

heidsklasse hout dan strikt noodzakelijk is.’ Hout

wordt onderscheiden in vijf duurzaamheidsklas-

sen waarbij hardhout over het algemeen duur-

zamer is dan naaldhout. De achtergrond van

deze maatregelen is om geen hardhout (uit de

moeilijk duurzaam beheersbare tropische regen-

wouden) te gebruiken als er met naaldhout kan

worden volstaan.

De begrote hoeveelheid energie, benodigd voor

de productie van één m2 woningscheidende

wand bedraagt 200 MJ, hetgeen circa 40% min-

der is dan voor kalkzandsteenelementen en circa

70% minder dan voor grotere prefab-betonele-

menten. We wijzen erop dat dit type gegevens

met de nodige reserves moeten worden gehan-

teerd. De cijfers betreffen uitsluitend de woning-

scheidende wand en zijn zeker geen milieumaat

voor de gehele woning. Bovendien verouderen

ze snel. Als in een bepaalde sector kans wordt

gezien om meer reststoffen in het productiepro-

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 238/246

 230

ces toe te passen eventueel in combinatie met

een energiebesparende maatregel bij de produc-

tie, is het mogelijk dat zich enige verschuivingen

voordoen in deze vergelijking.

Bij de productie van minerale wol wordt ge-

bruikgemaakt van cokes en aardgas. Hierbij is

sprake van uitstoot van rookgassen. Verder is er

elektriciteit nodig voor persen en transporteren.

De productie van gipskarton vereist elektrische

en thermische energie voor het drogen en

calcineren. Dikke smalle platen vergen meer

energie dan dunne brede platen.

Reststoffen houtskeletbouw

Bij houtskeletbouw hebben we te maken met

hout-, minerale wol-, gipskarton-, en folie-

resten. Bij houtskeletbouw worden ook reststof-

 fen toegepast. Toepassing van rookgas-ontzwa-

velingsgips dat ontstaat door het reduceren van

de uitstoot van zwavel bij kolengestookte elektri-

citeitscentrales, voor gipskartonplaten, voorkomt

het storten van gips.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur 

1 Handboek Houtskeletbouw; Ontwerp, techniek,

uitvoering . Stichting Bouwresearch en Centrum

Hout, Rotterdam, 2002.

2 Houtinformatie; Publicatieoverzicht . Centrum

Hout, Almere, 2004.

3 Houtskeletbouw; Handleiding voor de praktijk .

Ten Hagen Stam en Centrum Hout, Almere,

2002.

4 SBR-referentiedetails Woningbouw, 2003

Normen

NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalings-

methoden voor de grootheden voor luchtgeluid-

isolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van

scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt

door installaties 

NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-

constructies  – TGB 1990 – Belastingen en

vervormingen

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 239/246

231REGISTER

Register 

A

aanpasbaarheid van een

gebouw 42

adembescherming 69

ademhalingsbescherming 100

afbouwdetails

houtskeletbouw 227 

afroepschema’s 88

afschot 49

 Amsterdamse school 11

ankerloze spouwmuur 112

ankers, wand- 91

arbeidsomstandigheden 40

 Arbeidsomstandig-

hedenbesluit 40, 67 

 Arbeidsomstandighedenwet

1994 67 

arbeidsomstandigheden

montagebouw 184

 Arbo-paal 167 

 Arbo-zorg 67, 228

 Arbo-zorg gietbouw 156

 Arbo-zorg stapelbouw 100

B

baksteen 80

balklaagverstijvingen 195

bedrijfscertificeringen 100

begane-grondvloer 43

begane grond,

uitrijvlonders 157 

bekisting, contact- 106

bekisting, half-systeem- 110

bekisting, project- 110

bekisting, sprong- 123

bekisting, systeem- 110

bekisting, tafel- 115

bekisting, tunnel- 118

bekisting, vloer- 115

bekisting, vorm- 106

bekisting, wand- 110

bekistingen, kosten 109

bekistingen gietbouw 105

bekistingselementen,

hijsen 157 

bekistingselementen,

parkeren 157 

bekistingsisolatie 140

bekistingsmateriaal,

standaardmaten 122

bekistingsplaatvloer 117 

bekistingssystemen voor

woningbouw 110

bekistingstussenstukken 123

belasting, montage- 47 

belasting, wind- 47 

belastingen 47 

belastingen, bijzondere 47 

belastingen, veranderlijke 47 

beoordelingsrichtlijn 35

Berlage 11

beschermende kleding 69

beschermingsmiddelen,

persoonlijke 69

Besluit Uniforme Bouwvoor-

schriften 30

Bestcon60-systeem 182

bestek 36

bestekssystematiek voor de

burger en utiliteitsbouw 37 

beton, bewerkingen 176

beton, grondstoffen voor 104

beton, kubusdrukproeven 141

beton, kubusdruksterkte 141

beton, nabehandeling 140

beton, natrillen van 134

beton, rijpheid 142

beton, rijpheidsmethode 130

beton, schrikeffect 141

beton, sier- 176

beton, toeslagstoffen 105

beton, zelfverdichtend 134

betondruksterkte,

terugslagproef 141

betondruksterkte,

verhardingsproef 141

betonkernactivering 182

betonmortel,

kwaliteitszorg 156

betonmortelcentrales 152

betonmorteltransport 156

betonoppervlakken,

groepen 151

betonspecie

conditioneren 134

betonsteen 82

betonstorten 133

betontransport naar de

bouwplaats 110

betonverharding 139

betonverhardingstijd 142

betonverharding bij lage

temperaturen 139

betonvloeren, prefab- 93

beton verdichten 133

beton verwarmen 140

betonwapening 105

beveiliging op het

tunneldek 157 

bevolkingsontwikkelingen 2

bezwijken 47 

bijkomende doorbuiging 49

bijlegstaven 105

bijzondere belastingen 47 

binnenoppervlakte-

temperatuur 227 

binnenspouwbladen,

voorgespannen 179

binnenspouwbladen,

voorzieningen aan 174

binnenspouwblad

gietbouwcasco 125

bleeding (van beton) 134

blokbeëindigingen

woningblok 122

blokvormen, gebogen 123

BMC, certificatie-instelling 152

bodemonderzoek 32

bodemsanering 32

boorankers 208

bouwafval 33

Bouwbesluit 30, 31, 60

Bouwbesluit, conversie van

het 30

bouwen, industrieel 15

bouwen,

levensloopbestendig 3

bouwinformatie, functies

van 36

bouwkraan 100, 110

bouwkraan, hulpstukken 89

bouwmethoden,

keuzeaspecten 73

Bouwprocesbesluit 40

bouwprocessen 74

bouwprocessen,

keuzeaspecten 73

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 240/246

 232

bouwproducten 31

Bouwproducten, richtlijn 40

bouwregelgeving 31, 36

bouwsnelheid

gietbouwwoningen 127 

Bouwstoffenbesluit 45

bouwsysteem

 Wanden Breedplaat 146

bouwsystemen in

prefab-beton 177 

bouwveiligheidsplan 33

bouwvergunningplichtige

bouwwerken, licht- 32

Bouwverordening 32

bouwwerken,

bouwvergunningsvrije 32

bouwwerken, licht-bouwver-

gunningplichtige 32

bouwwerken,

vergunningplichtige 32

brand 51

brandbaarheid vloeren 53

brandkeringen 217 

brandveiligheid 51

brandvoortplanting vloeren 53

brandwerendheid

houtskeletbouw 215

breedplaatvloer 117, 169

breekpennen 144

BRL 35

bruikbaarheidstoestand 48

buigen 46

buitengebied 62

bureaubestekken 38

bureaubestek vanuit STABU 38

bureaukeuze 38

C

calciumsulfaatgebonden

dekvloer 93

casco 42

cascosysteem in gasbeton 184

cascosysteem met complete

gevels 182

CE-markering 39, 40

cementgebonden dekvloer 93

Cementsoorten 105

centerpennen 109

certificatie-instelling 34, 98

certificeringen, bedrijfs- 100

collectieve voorzieningen 69

combinatieklem,

hydraulische 100

combinatievloer 84, 171, 193

comfortklasse

(geluidwering) 165

compensatiecilinder 138

condensatie 57 

conditioneren

betonspecie 134

conformiteitscertificaat 40

conformiteitsverklaring 40

consoles 109

consoles, betonnen 112

constructie-eisen

woningbouw 165

constructieve veiligheid 45

constructieve veiligheid

houtskeletbouw 206

contactbekisting 106

contactdozen 143

contactgeluid,

isolatie-index 220

contactgeluid, isolatie-index

voor 145

convectief

waterdamptransport 58

conversie van het

Bouwbesluit 30

curing compound 141

D

daglichttoetreding 59

damptransport 44

dekvloer 93

dekvloer, calciumsulfaat-

gebonden 93

dekvloer, cementgebonden 93

demontage

tunnelbekisting 127 

demontage tunnelbekisting in

de tunnel 127 

demontage tunnelbekisting op

de vloer 127 

detaillering afbouw

gietbouwcasco 149

deursparingen 143

dilataties 50, 86, 113

dilataties in gietbouw 126

dilatatievoegen 86

dompen 138

doorbuiging 48

doorbuiging, bijkomende 49

doorbuiging, totale 49

doorbuiging in de

eindtoestand 49

doorvoersparingen 212

dooskap 202

draagconstructie 42

drive-in-woningen 123

druksterkte 84

duplexwoningen 15

duurzaam bouwen 28, 71,

160

dwarscontractie 84

E

eengezinsbouw-cascosysteem

in licht beton 180

eengezinsbouw-cascosysteem

in normaal beton 178

eengezinswoningen,

grondgebonden 17 

eigen-woningbezit 5

eigendomssituatie 3

eindgevels 97 

eindwand 112

elementenstelmachine 88, 90,

100

elementenstelmachine,

hulpstukken 89

energie-extensivering 28

energiegebruik 101

energieprestatiecoëfficiënt 64

Energieprestatienorm

(EPN) 167 

energieverbruik gietbouw 159

energiezuinige ventilator 66

energiezuinigheid 64

EPC 64

Europese technische

specificaties 40

Europese Unie 39

evenwichtsvochtgehalte 50

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 241/246

233REGISTER

F

f -factor 167 

 functionele eisen 48

 functionele stad 12

 fundering 43

 funderingen van

prefab-beton 167 

 funderingsbalken van

prefab-beton 168

 fundering op staal 192

G

gasbeton, cascosysteem 184

gebruiksklasse 38

gebruiksoppervlakte 62

gehoorbescherming 69

gelijkwaardigheids-

bepalingen 31

geluidhinder 54

geluidseisen woningbouw 165

geluidwering 54, 102, 145

geluidwering,

comfortklasse 165

geluidwering in houtskelet-

bouw 219

geluidwering tussen

ruimten 56

geluidwering tussen

woningen 54

geluid van buiten 55

Gemeentelijke

Bouwverordening 32

gevelbekleding 206

gevels, prefab- 175

gezondheid 54

gietbouw 19, 103, 104

gietbouw, Arbo-zorg 156

gietbouw, bekistingen 105

gietbouw, constructieve

veiligheid 125

gietbouw, dilataties 126

gietbouw, energieverbruik 159

gietbouw, kwaliteitszorg 151

gietbouw, leidingwerk 143

gietbouw, materialen 104

gietbouw, materieel 105

gietbouw, milieuzorg 159

gietbouw, ontwerpen van

woningcasco 121

gietbouw, stabiliteit 125

gietbouw,

transportmaterieel 110

gietbouw, veiligheids-

voorzieningen 157 

gietbouw, zorgaspecten 151

gietbouwcasco, constructieve

samenstelling 123

gietbouwcasco, detaillering

afbouw 149

gietbouwcasco, productie 126

gietbouwcasco,

verdiepingsvloeren 125

gietbouwcasco, wanden 123

gietbouwmethoden 104

gietbouwwoningen,

bouwsnelheid 127 

gipskartonplaten 190

glijfolie 93

gordingenkap 201

Granpré Molière 12

granulaatbeton 160

groeikernen 21

H

half-systeembekisting 110

halfhoutse verbinding 168

halftunnelbekisting 120

handbescherming 69

harmonische stad 11

hechtsterkte mortel 84

herbergzame stad 21

herstructureringsopgave 26

hijsen

bekistingselementen 157 

Hinderwet 71

hoekoplossing 177 

hoekstaal 94

hollebaksteenlateien 94

hollewand-element 168

hoofdbescherming 69

hoofddraagconstructie 215

hoogbouw 17 

houtskeletbouw 187 

houtskeletbouw,

afbouwdetails 227 

houtskeletbouw,

brandwerendheid 215

houtskeletbouw, casco 191

houtskeletbouw, constructieve

veiligheid 206

houtskeletbouw,

eigenschappen 189

houtskeletbouw,

 fundering 192

houtskeletbouw,

geluidwering 219

houtskeletbouw,

gevelbekleding 204

houtskeletbouw,

materialen 189

houtskeletbouw,

sparingen 212

houtskeletbouw, stabiliteit 206

houtskeletbouw, transport 210

houtskeletbouw, vloeren 192

houtskeletbouw,

vochtwering 224

houtskeletbouw, wanden 197 

houtskeletbouw,

warmte-isolatie 226

houtskeletbouw,

werkvolgorde 210

houtskeletbouw,

zorgaspecten 228

Howard, Ebenezer 11

huren 4

huursubsidie 4

hypotheekrenteaftrek 5

I

IKB-schema 98, 99

in- en afbouwdelen 42

Industrieel bouwen 15

informatieverwerkings-

systemen 35

infraroodstralers 140

installaties 42

integraal ketenbeheer 28

Interne Kwaliteits

Bewakings-schema 98

isolatie, thermische 65

isolatie-index voor

contactgeluid 145, 220

isolatie-index voor

luchtgeluid 220

isolatie-index voor luchtgeluid,

karakteristieke 145

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 242/246

 234

isolatiematerialen 190

isoleren bekisting 140

K

kabeldoorvoeren 144

kalk 100

kalk, ongebluste 82

kalktoevoeging aan mortel 81

kalkzandsteen 82, 100

kalkzandsteenwanden,

verankering 91

kanaalplaatvloeren 169

kant&klaarvloer 171

kantelen 45

kelders van prefab-beton 168

keuzeaspecten

bouwmethoden 73

keuzeaspecten

bouwprocessen 73

kim 119, 144

kimblokken 82

kimlaag 82, 89

kleding, beschermende 69

knik 45

knikschoren 118

knikveiligheid 46

kokerlichamen 144

KOMO-attest met

certificaat 228

KOMO-certificaat 228

KOMO-kwaliteitsverklaring 45

kopgevels 97 

koppelankers 126

koppelregels 197 

koppelwapening 172

kopschot 143

kopschotten 112

koudebrug 21

koudebrugberekeningen 57 

krimp 50, 208

kruip 49

kruipluik 43

kruipruimte 43

kruipruimte, ventilatie 97 

kubusdrukproeven beton 141

kubusdruksterkte 141

kubusdruksterkte van

beton 141

kwaliteitsverklaring 31, 34, 98,

228

kwaliteitsverklaring voor de

bouw 34

kwaliteitszorg 66

kwaliteitszorg

betonmortel 156

L

langsgevels, opbouw 97 

lateiconstructies 94

lateien, samenwerkende 94

lateien, zelfdragende 94

legplan 87 

legplattegrond 87 

leidingvloersystemen 171

leidingwerk gietbouw 143

levensloopbestendig

bouwen 3

leveringsschema elementen 89

licht-bouwvergunningplichtige

bouwwerken 32

lijmmortel 90

lijmvoegen,

dwarscontractie 85

lossen tunnelbekisting 130

luchtdoorlatendheid 58

luchtgeluid, isolatie-index 220

luchtgeluid, karakteristieke

isolatie-index voor 145

M

MBB 71

MBV (Model Bouwverorde-

ning) 30

metselmortel 81

metselwerk, uitzetting 85

Milieuberaad Bouw 71

milieuzorg 71, 229

milieuzorg gietbouw 159

milieuzorg prefab-betonele-

menten 185

milieuzorg stapelbouw 100

minerale wol 190

Model Bouwverordening 32

Model Bouwverordening

(MBV) 30

montage 185

montagebelasting 47 

montagebouw,

arbeidsomstandigheden 184

montagebouw 187 

montagebouw in prefab-

beton, zorgaspecten 184

montagebouw

prefab-beton 163

mortel, hechtsterkte 84

N

nabehandeling beton 140

Nationaal Pakket Duurzaam

Bouwen 147 

Nationaal Pakket

 Woningbouw 71

natrillen van beton 134

Nederlandse Praktijkrichtlijn

(NPR) 31

Nederlands Normalisatie

Instituut 33

NEN 33

NEN 2489 81

NEN 3502 156

NEN 3835 81

NEN 3836 82

NEN 3837 82

NEN 5077 220

NEN 5740 32

NEN 5950 156

NEN 6700 45, 85

NEN 6702 45, 48, 85

NEN 6720 156, 181

NEN 6790 85

normalisatie 34

normbladen 33

normen 31, 34

normen steenconstructies 85

NPD 147 

NPR 5070 147 

NPR 6791 85

NPW 71

O

omwaaiwapening 141

onderstopping 157 

ontkisten 141

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 243/246

235REGISTER

ontkisten, tunnelbekisting op

de vloer 127 

ontkisten tunnelbekisting 127 

ontkistingsolie 131

ontwerpbestek 37 

oogbescherming 69

opperplan 90

oppervlakgroepen, beton- 152

overkragende

woningdelen 123

overstaande tunnel, werken

met 145

overstaande tunnel, werken

zonder 145

P

paal, Arbo- 167 

paalplaatsing 180

paaltypen, recente

ontwikkelingen in 167 

paal met warmtewisselaar 167 

palen van prefab-beton 167 

parkeren

bekistingselementen 157 

persoonlijke beschermings-

middelen 69

plaatmaterialen,

houtachtige 190

plaatselijke verordening 30

plafondhanger 223

platformbouwmethode 188

portiek-etagewoningen 17 

portlandcement 81

prefab-beton, funderingen

van 167 

prefab-beton,

montagebouw 163

prefab-betonkelders 168

prefab-betonpalen 167 

prefab-betonvloeren 93

prefab-betonwanden 172

prefab-beton

 funderingsbalken 168

prefab-gevels 175

prefab-vloersystemen 169

prestatie-eisen 31

prestatiebeginsel 39

prestatieconcept 39

procesanalyse 76

proceskwaliteit 76

procesmanagement 75

procesmetingen in het

bouwproces 78

processtappen

bouwonderneming 76

productie-uitval 101

productietekening 87 

projectbekisting 110

projectmanagement 75

projectsturing 76

PS-isolatievloer 171

R

raamsparingen 143

radongas 44

raveelijzers 95

RAW 37 

revolutiebouw 10

ribcassettevloeren 171

richtlijn Bouwproducten 40

richtlijn Tijdelijke en mobiele

werkplaatsen 40

Rijpheid, Gewogen 142

rijpheidsmethode beton 130

rijpheid beton 142

rookdichtheid 54

rookdoorgang 54

rookontwikkeling vloeren 54

ruimte, onbenoemde 64

S

sandwich-elementen met

metselwerk 176

satellietsteden 21

schaarklem 100

schadelijke stoffen,

emissies 101

scheidingswand

gietbouwcasco 125

schoorstenen 218

schoren 92, 109

schoren, knik- 118

schrikeffect beton 141

schuiven 46

serre 65

sierbeton 176

sluitwand 111

sociale huursector 10

sociale segregatie 22

spanverankering 182

sparing, trapgat- 95

sparingen 143

sparingen, vloer- 95

spindels 118

splitlevelwoningen 123

sporenkap 202

sporenkap (prefab) 204

sporenspanten 204

spouwmuren, ankerloze 112,

188

spouwwandbekistingen,

werkmethoden 128

sprongbekisting 123

sprongen tussen

woningen 122

SROW 37 

SRW 37 

stabiliteit 45, 49, 85

stabiliteit, gietbouw 125

stabiliteitswanden 206

stabiliteit houtskeletbouw 206

STABU 37 

STABU-systeem 37 

Standaardbestek Burger- en

Utiliteitsbouw 151

standaardbrandkromme 51

Standaard Referentiebestek

voor de Woningbouw 37 

Standaard Referentiebestek

voor Onderhoud en

 Woningverbetering 37 

standzekerheid 45

stapelbouw 19, 79

stapelbouw, Arbo-zorg 100

stapelbouw, milieuzorg 100

stapelbouw, werkvolgorde 88

stapelbouw, zorgaspecten 98

stapelbouwcasco 80

stapelbouwcasco,

constructieve veiligheid 84

stapelbouwcasco, detaillering

afbouw 97 

stapelbouwcasco, dilataties

in 85

stapelbouwcasco,

productie 87 

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 244/246

 236

stapelbouwwanden,

productie 89

steensoorten voor

metselwerk 80

stelploeg 89

stelregel 193

stelwand 111

sterkte 47 

steunconstructies 106

stick-built-methode 209

stookplaatsen 218

storten van beton 133

stortovergangen 144

stortsteiger 109

strijkvloer 93

supportliggers 133

systeembekisting 110

systeembouw 19

systeemwandbekistingen 110

T

tafelbekisting 115

tafelhaak 137 

technische specificaties,

Europese 40

temperatuurwisselingen 50

terreinplan 87 

terugslagproef

betondruksterkte 141

TGB 1990 45

thermische isolatie 65

thermische vervormingen 85

toegankelijkheid 33

toeslagstoffen beton 105

topgevelwanden 175

topwanden 113

totale doorbuiging 49

transport 185

transportmaterieel bij

gietbouw 110

transportmiddelen, inzet 88

transport betonmortel 156

transport op de bouwplaats 88

trapgatsparing 95

trapgatsparingen 144

treksterkte 84

triangel 138

tuinstad 11

tunnel, werken met

overstaande 145

tunnel, werken zonder

overstaande 145

tunnelbekisting 118, 119

tunnelbekisting, demontage in

de tunnel 127 

tunnelbekisting, demontage op

de vloer 127 

tunnelbekisting, hele 119

tunnelbekisting, inzet van 137 

tunnelbekisting, montage 132

tunnelbekisting, ontkisten op

de vloer 127 

tunnelbekisting, transport 137 

tunnelbekisting, typen 119

tunnelbekisting

behandelen 131

tunnelbekisting lossen 130

tunneldek, beveiliging op

het 157 

tunnelgietbouw,

productie 127 

tunnelgietbouwmethode 118

tunnelmoten 120

tweesprong 158

U

uitrijlier 138

uitrijsteiger 138, 139

uitrijsteigers verdiepingen 157 

uitrijvlonders begane

grond 157 

uitvoeringsorganisatie 87 

V

valbescherming 69

valbeveiligings-

voorzieningen 93

veiligheid, constructieve 45

 Veiligheids- en

Gezondheidsplan 157 

veiligheidsvoorzieningen

gietbouw 157 

ventilatiekokers 97 

ventilatievoorzieningen 58

ventilatie kruipruimte 97 

veranderlijke belastingen 47 

verbindingsmiddelen 191

verblijfsgebied 62

verblijfsruimte 62

verdichten van beton 133

verdiepingen, uitrijsteigers 157 

verdiepingsvloer 44

verdiepingsvloeren

gietbouwcasco 125

vergrijzing 26

vergunningplichtige

bouwwerken 32

verhardingsproef

betondruksterkte 141

verhardingstijd beton 142

verharding van beton 139

verkeersruimte 62

verordening, plaatselijke 30

verplaatsing 48

verplichtingvrije

bouwwerken 32

vervorming 49

vervormingen 48

vervormingen, thermische 85

verwarmen van beton 140

viersprong 138, 157, 158, 159

 Vinex 25

vloeivloer 93

vloer, combinatie- 84

vloerbekisting 115

vloeren, brandbaarheid 53

vloeren,

brandvoortplanting 53

vloeren, breedplaat- 169

vloeren, combinatie- 171

vloeren, dek- 93

vloeren, kanaalplaat- 169

vloeren, productie 92

vloeren, ribcassette- 171

vloeren, rookontwikkeling 54

vloersparingen 95

vloersystemen, prefab- 169

vloertypen in

stapelbouwcasco 84

vochtweringseisen

woningbouw 167 

vochtwering bij

houtskeletbouw 224

vochtwering van binnen 57 

vochtwering van buiten 58

voegdichtingen 191

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 245/246

237REGISTER

voegdichtingsmaterialen 191

voetbescherming 69

voltunnelbekisting 119

vooroverleg 185

vormbekisting 106

vormvastheid 45

vormveranderingen 208

vrije indeelbaarheid van een

gebouw 42

vullichamen 144

vuurbelasting 53

W

 W-markering 37 

walsen licht beton 181

wandbekisting 110

wandbekisting,

holle betonnen 114

wandbekistingen,

systeem- 110

wanden, gevel- 172

wanden, prefab-beton- 172

wanden, topgevel- 175

wanden, verankering 91

wanden,

woningscheidende 172

wanden gietbouwcasco 123

wandsparingen 93

wanduitslagen 82

wandverbindingen 182

wapeningsnetten 105

wapening van beton 105

warmte-isolatie-eisen

woningbouw 167 

warmte-isolatie bij

houtskeletbouw 226

warmtepomp 65

warmteterugwinning 66

warmwaterleidingen 66

watercementfactor 134

waterdamptransport,

convectief 58

wijkgedachte 17 

windbelasting 47 

woning, functionele eisen 41

woning, prestatie-eisen 41

woning, technische kwaliteit 7 

woningbouw 1

woningbouw,

bekistingssystemen 110

woningbouw,

constructie-eisen 165

woningbouw, geluidseisen 165

woningbouw,

ontwikkelingen 9

woningbouw,

prestatie-eisen 165

woningbouw,

vochtweringseisen 167 

woningbouw,

warmte-isolatie-eisen 167 

woningcasco in gietbouw 121

woningdelen,

overkragende 123

woningen, drive-in- 123

woningen, gestapelde 17 

woningen, splitlevel- 123

woningen, sprongen

tussen 122

woninggrootte 6

woningkwaliteit 6

woningnood 2, 15

woningtype 6

woninguitrusting 7 

 Woningwet (1901) 10, 14

Z

zand 101

zelfverdichtend beton 134

zonering 65

zonne-energie 65

zonneboiler 65

zonneboilercombi 65

zorgaspecten 66

zorgaspecten gietbouw 151

7/18/2019 Jellema 8 Woningbouw

http://slidepdf.com/reader/full/jellema-8-woningbouw 246/246

 238