jellema 2 onderbouw

Upload: jeroenterweele

Post on 12-Oct-2015

1.675 views

Category:

Documents


289 download

TRANSCRIPT

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    1/184

    JELLEMA 2

    ONDERBOUW

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    2/184

    II

    omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam

    vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam

    opmaak Van de Garde, Zaltbommel

    De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.

    Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de

    uitgever wenden.

    ThiemeMeulenhoffontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet

    Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.

    Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:

    www.thiememeulenhoff.nl

    ISBN 90 06 95041 6

    Tweede druk, tweede oplage

    ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

    geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij

    elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande

    schriftelijke toestemming van de uitgever.

    Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet

    1912 johet Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,

    Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen

    te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB

    Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezin-

    gen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever

    te wenden.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    3/184

    III

    BouwtechniekOnderbouw2B werktuigbouwkundigen gas

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    4/184

    IV

    De serieJellema Hogere Bouwkundebestaat naast

    het inleidende deel uit drie reeksen boeken:

    bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.

    Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke

    basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en

    wetenschappelijk onderwijs.

    Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit

    de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs

    enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide

    sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid

    tot het leveren van commentaar en kritiek in een

    voortdurende discussie tussen redactie, auteurs

    en het onderwijs.

    De redactie:

    ir. K. Hofkes

    Docent Bouwkunde, Hogeschool

    INHOLLAND,

    Haarlem en Alkmaar

    ir. H. Brinksma

    Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,

    Utrecht

    ir. A. van Tol

    Architect, Zwolle

    ir. M. Bonebakker

    Adviseur Bouwmanagement, Geesteren

    H.A.J. Flapper

    Bouwinnovator, Amsterdam

    ing. N. Zimmermann

    Architect, Amsterdam

    Auteurs deel 2:

    ir. H.L. Jansen

    Senior Projectleider Adviesafdeling

    Geotechniek

    Fugro Ingenieursbureau b.v., Leidschendam

    ing. G.J.M. Janssen

    Adjunct directeur

    Fugro Ingenieursbureau b.v., Leidschendam

    drs. M. Muskens

    Milieukundig consultant

    Fugro Ingenieursbureau b.v., Leidschendam

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    5/184

    V

    AME

    LLEJ

    AME

    LLEJ

    AME

    LLEJ

    1

    www.jellema-online.nl

    7 102

    Serieoverzicht

    1183

    1294

    124

    134

    5

    6

    6

    6

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    6/184

    VI

    Woord vooraf

    De aanzet tot elk gebouw, waar ook ter wereld,

    vereist een weloverwogen keuze van de onder-

    bouw.

    Dit deel 2 uit de serie Jellema Hogere Bouw-

    kunde is het eerste deel in de reeks Bouwtechniek.

    Dit boek behandelt de aspecten voor het ont-

    werpen en uitvoeren van funderingen.

    Waar nodig zijn relevante rekenvoorbeelden

    opgenomen, zoals een gewichtsberekening, het

    draagvermogen van een fundering op staal en

    van een fundering op palen.

    Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk

    over bodemverontreiniging en -sanering.

    De auteurs

    mei 2005

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    7/184

    VII

    Inhoud

    1 Funderingen algemeen 1

    Inleiding 2

    1.1 Gegevens van het gebouw 3

    1.2 Ondergrond 5

    1.3 Overzicht typen funderingen 6

    1.4 Invloeden bouwterrein, omgeving en

    organisatie 7

    1.5 Gewichtsberekening 9

    1.5.1 Belastingen op de fundering ter plaatse

    van de wand in stramien 5 11

    1.5.2 Stabiliteit van de bovenbouw 12

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 16

    2 De ondergrond 17

    Inleiding 18

    2.1 Grondsoorten 20

    2.2 Geotechnisch grondonderzoek 23

    2.2.1 Veldonderzoek 23

    2.2.2 Grondboringen 31

    2.2.3 Laboratoriumonderzoek 33

    2.3 Grondmechanica 34

    2.3.1 Verticale grond-, korrel- en

    waterspanning 34

    2.3.2 Wrijvingshoek en cohesie 35

    2.3.3 Horizontale grond-, korrel- en

    waterspanning 36

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 39

    3 Fundering op staal 41

    Inleiding 42

    3.1 Funderingsconstructies op staal 43

    3.1.1 Fundering op staal van metselwerk 43

    3.1.2 Fundering op staal van gewapend

    beton 45

    3.1.3 Doorgaande gewapendbetonplaat 47

    3.1.4 Eenzijdige fundering (belendingen) 48

    3.1.5 Fundering op poeren 50

    3.2 Fundering op grondvervanging 53

    3.2.1 Grondvervanging: methode met

    zandkoffer 53

    3.2.2 Grondvervanging: de spaarmethode 53

    3.2.3 Oppervlakteverdichting 54

    3.3 Grondverbetering door

    diepteverdichting 55

    3.4 Bestaande funderingen op staal 55

    3.4.1 Ondermetselen, onderstromen 56

    3.4.2 Grondverbetering door injectie 57

    3.4.3 Grondverbetering door jetgrouting 58

    3.4.4 Tijdelijke grondverbetering door

    bevriezing 60

    3.5 Berekening van de draagkracht 60

    3.5.1 Bezwijkdraagkracht 61

    3.5.2 Vormveranderingsdraagkracht 62

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 64

    4 Fundering op palen 65

    Inleiding 66

    4.1 Houten palen 69

    4.1.1 Houten palen met gemetselde

    fundering 69

    4.1.2 Houten palen met betonopzetter 70

    4.2 Prefab-betonpalen 73

    4.3 In de grond gevormde betonpalen 75

    4.3.1 Keuzecriteria 78

    4.4 Speciale palen 79

    4.4.1 Geheide stalen buispalen 81

    4.4.2 Geschroefde stalen buispalen 82

    4.4.3 Injectiepalen 83

    4.5 Berekening van de draagkracht 84

    4.5.1 Negatieve kleef 85

    4.5.2 Schachtweerstand 85

    4.5.3 Puntweerstand 86

    4.5.4 Toetsing van de draagkracht 87

    4.5.5 Verticale zakking van palen 87

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 90

    5 Ontwerp en uitvoering 91

    Inleiding 92

    5.1 Kruipruimte 92

    5.2 Funderingsdetails 96

    5.2.1 Dimensionering 96

    5.2.2 Prefab-funderingsbalken 99

    5.3 Rekenvoorbeeld: constructieberekening 100

    5.3.1 Gewichtsberekening 100

    5.3.2 Fundering op staal 103

    5.3.3 Alternatieve oplossing voor een fundering

    op staal 107

    5.3.4 Fundering op palen 108

    5.4 Bouwrijp maken van het bouwterrein 111

    5.5 Fundering op staal: grondwerk 112

    5.6 Fundering op palen: heiwerk 113

    5.6.1 Keuze van een heimachine 115

    5.6.2 Paalafwijkingen 117

    5.7 Keuze en uitvoering van de werkvloer 118

    5.7.1 Vloeibeton 118

    5.7.2 Schuimbeton 119

    5.7.3 Gexpandeerde kleikorrels (Argex) 120

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    8/184

    VIII

    5.8 Keuze en uitvoering van de beton-

    bekisting 121

    5.8.1 Eisen ten aanzien van een bekisting 121

    5.8.2 Uitvoeren van PS-funderingsbekisting 123

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 124

    6 Bouwputten en kelders 125

    Inleiding 126

    6.1 Grondkering 127

    6.1.1 Berliner wand 127

    6.1.2 Damwanden 127

    6.1.3 Grondankers 129

    6.1.4 Diepwand 131

    6.1.5 Grondkering door injectie en

    jetgrouten 134

    6.2 Drooghouden van de bouwput 134

    6.2.1 Open bemaling 134

    6.2.2 Horizontale bemaling 135

    6.2.3 Verticale bemaling 135

    6.2.4 Gevolgen van verlagingen 137

    6.2.5 Retourbemaling 137

    6.2.6 Afdichting door injectie van de grond 138

    6.3 Kelders 138

    6.3.1 Grond- en waterdruk 140

    6.3.2 Kelders van gewapend beton 140

    6.3.3 Kelders op staal 144

    6.3.4 Kelders op palen 145

    6.4 Meervoudig ruimtegebruik 146

    6.4.1 Redenen om ondergronds te gaan 148

    6.4.2 Wat kunnen we ondergronds? 148

    6.4.3 Kenmerken van ondergronds bouwen in

    Nederland 151

    6.4.4 Toekomst van ondergronds bouwen in

    Nederland 151

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 152

    7 Bodemverontreiniging en

    bodemsanering 153

    Inleiding 154

    7.1 Wat is bodemverontreiniging? 154

    7.1.1 Verontreinigende stoffen 154

    7.1.2 Schaal 155

    7.1.3 Stofgedrag 155

    7.1.4 Risicobeoordeling 156

    7.2 Milieukundig onderzoek 157

    7.3 Aanpak van bodemverontreinigingen 160

    7.3.1 Wettelijke regelingen bodem-

    verontreiniging 160

    7.3.2 Saneringsmethoden 160

    7.4 Bodembescherming 165

    7.4.1 Bodembeschermende voorzieningen

    (Wbb) 165

    7.4.2 Bouwstoffenbesluit (WVO) 166

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 168

    Register 169

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    9/184

    1Funderingen algemeen

    ir. H.L. Jansen, ir. J.J.M. Brouwer

    De fundering van een bouwwerk is de constructie die het gebouw-

    gewicht overbrengt naar een draagkrachtige grondlaag. In Nederland

    bestaan de draagkrachtige grondlagen hoofdzakelijk uit vast gepakt

    zand.Indien de draagkrachtige grondlaag zich vlak onder het maaiveld

    bevindt, dan kan hierop rechtstreeks worden gefundeerd. Er is dan

    sprake van een zogenaamde fundering op staal. Bevindt de draag-

    krachtige grondlaag zich op grote diepte onder het maaiveld, dan is

    meestal een fundering op palen nodig. De palen overbruggen hierbij

    de afstand tussen gebouw en draagkrachtige grondlaag.

    Beide funderingstypen komen in Nederland voor. In het westen van

    het land wordt hoofdzakelijk op palen gefundeerd, terwijl in hetoosten van het land meestal een (goedkopere) fundering op staal

    wordt toegepast.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    10/184

    2

    Inleiding

    De fundering van een bouwwerk is de construc-

    tie die de belasting van het gebouw overbrengt

    op de daaronder gelegen draagkrachtige grond-

    lagen, en wel zo, dat geen grotere zettingen

    (zakkingen) of zettingsverschillen optreden dan

    G

    draagkrachtige laag

    samendrukbare laag

    fundering

    Figuur 1.1 Fundering brengt gewicht gebouw over op

    draagkrachtige laag

    samendrukbarelaag

    fundering

    G

    draagkrachtige laag

    Figuur 1.2 Funderingsconstructie zorgt voor evenwicht/

    stabiliteit

    voor het bouwwerk toelaatbaar zijn. In Neder-

    land bestaan de draagkrachtige lagen hoofd-

    zakelijk uit vast gepakt zand. In het buitenland

    wordt ook gefundeerd op onder andere sterk

    samengedrukte kleilagen en uiteraard op rots-

    bodem.

    Bij het ontwerpen van een fundering gaat het

    om de verbinding tussen het bouwwerk en

    de draagkrachtige grondlagen, figuur 1.1 en

    1.2.

    Enerzijds zal daarom kennis nodig zijn omtrent

    deconstructie, bestemming en inrichting van

    het gebouw. Aan de hand van deze gegevens

    wordt een gewichtsberekening gemaakt die

    de verschillende belastingen en de verdeling

    daarvan over de fundering geeft. Anderzijds is

    kennis van de ondergrondnodig om te weten

    hoe belastingen hierop veilig kunnen worden

    overgebracht.

    Zettingen

    Zettingen, maar vooral zettingsverschillen

    kunnen scheuren en zelfs verschuivingen ver-

    oorzaken. Om zettingsverschillen te kunnen

    overbruggen dient een fundering niet alleen

    sterk maar ook voldoende stijf te zijn.

    Niettegenstaande de snelle ontwikkelingen van

    toegepaste mechanica en grondmechanica in de

    laatste decennia, is er nog altijd een aantal onze-

    kerheden betreffende de funderingsconstructie.

    De invloed hiervan kunnen we sterk verminderen

    door een zekere stijfheid aan de constructie te

    geven. Daarbij zijn een constructief gevoel en

    praktisch inzicht ook van groot belang.

    Wanneer we verschuivingen in de ondergrond

    (die een enkele maal in ons land kunnen optre-

    den, bijvoorbeeld in de mijngebieden van Zuid-

    Limburg) buiten beschouwing laten, kunnen we

    drie soorten zettingenmet betrekking tot het

    gebouw, figuur 1.3, onderscheiden:

    1 het gebouw kan in zijn geheel zakken;2 het gebouw kan scheef zakken;

    3 bepaalde onderdelen kunnen meer zakken

    dan andere.

    Het eerste geval veroorzaakt in de regel weinig

    narigheid, mits de totale zetting maar gering

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    11/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 3

    Nederlandse praktijkrichtlijnen (NPRs) en de

    productnormen).

    De belastingen omvatten onder andere:

    permanente belastingen(G), zoals het eigengewicht van het gebouw;

    veranderlijke belastingen(Q), bijvoorbeelddoor meubilair en personen, of door sneeuw;

    veranderlijke windbelastingen (QW); bijzondere belastingen(FA), zoals door aan-rijdingen, explosies en brand.

    NEN 6702 (TGB-1990, Belastingen en vervor-

    mingen ) geeft voor de veranderlijke belastingen

    twee waarden:

    1 deextreme waarde van de veranderlijke belas-

    ting (Qe); dit is een hoge belasting die een enkele

    maal kan optreden gedurende de levensduur van

    de constructie. Voorbeeld: een extreem zware

    storm of een extreem aantal personen op een

    verjaardagspartijtje of als toeschouwers van een

    optocht op een dak;

    2 de momentane waarde van de veranderlijke

    belasting (Qm); dit is de belasting die gemiddeld

    altijd aanwezig is.

    In de voorschriften (normen) staat beschreven

    hoe de genoemde belastingen dienen te worden

    gecombineerd tot zogenaamde belastings-

    gevallen, figuur 1.4.

    G + Q

    + G + Quit

    Qw

    uit Qw

    fundering

    Figuur 1.4Belastingen (druk/trek)

    fundering

    draagkrachtige laag

    samendrukbarelaag

    y

    x

    GG

    Figuur 1.3 Zettingen (gelijkmatig/ongelijkmatig)

    is en niet blijft voortduren. Indien een gebouw

    blijft zakken, dan zijn zeer kostbare ingrepen

    noodzakelijk.

    Het tweede geval kan wel onaangenaam zijn,

    ook in esthetisch opzicht.

    Het laatste geval, de ongelijke zetting, levert ge-

    vaar op, omdat hierdoor scheuren kunnen ont-

    staan. Een voldoende stijfheid met bijpassende

    sterkte van de fundering kan deze ongelijke

    zetting verminderen en zelfs geheel tegengaan.

    Hierbij geniet een constructie in gewapend be-

    ton de voorkeur.

    Als aanvulling op de informatie in de hierna

    volgende paragrafen en hoofdstukken kun je

    gebruikmaken van het door de Stichting Bouw-

    research (SBR) opgestelde HandboekFunderingen.

    Dit is een losbladige uitgave die jaarlijks wordt

    geactualiseerd.

    1.1 Gegevens van het gebouw

    Voor wat betreft de belastingen die door het

    gebouw worden uitgeoefend op de fundering,

    zijn er afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in

    zogenaamde normen (we onderscheiden onder

    andere de Nederlandse normen (NENs), de

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    12/184

    4

    dilatatie

    stabiliteitswand

    draagkrachtige laag

    samendrukbarelaag

    kelder

    schaal 1 : 200

    Qw

    Qw

    Qw

    Qw

    Figuur 1.6 Heterogene bouwmassa

    De afdracht van de belastingen op de fundering

    is afhankelijk van het gekozen constructie-

    systeem. Deze keuze wordt enerzijds bepaald

    samendrukbarelaag

    fundering

    draagkrachtige laag

    Figuur 1.5 Lijnlast

    door de gebruikseisen die aan het gebouw wor-

    den gesteld, anderzijds door de wenselijkheid

    om de belastingen op een zo eenvoudig en

    doorzichtig mogelijke manier over te brengen op

    de fundering.

    In de belastingsafdrachtop de fundering kunnen

    we de volgende typen onderscheiden:

    lijnlasten(gestapelde bouw), figuur 1.5; plaatselijk hoge belastingen(liftschachten,kernen, schoorstenen, hoge vloerbelastingen,

    machines, silos, enzovoort);

    puntlasten(skelet- en spantbouw).

    Ook de vorm van het gebouw heeft grote in-

    vloed op het funderingsontwerp. Bij homogene

    bouwmassasis er sprake van een zich steeds

    repeterend funderingsysteem. Heterogene bouw-

    massas(hoog/laag, gedeeltelijke onderkelderin-

    gen, liftputten) veroorzaken een verstoring in het

    funderingspatroon. Vaak is het noodzakelijk om,

    in verband met ongelijke zettingen, de verschil-

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    13/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 5

    lende bouwdelen afzonderlijk te funderen. De

    bouwdelen worden dan gescheiden door een

    verticale voeg (dilatatie), figuur 1.6.

    Spantconstructiesoefenen op de fundering niet

    alleen verticale belastingen uit, maar leveren ook

    horizontale belastingen (spatkrachten), figuur

    1.7. Machines die sterke trillingen veroorzaken,

    worden vaak op een afzonderlijke fundering

    geplaatst. Dit zogenaamde funderingsblok(zeer

    grote massa vereist) staat dan volkomen los van

    de overige fundatie.

    De fundering bij skelet- of spantbouw bestaat

    uit een verzameling van plaatselijke funderings-

    punten, de zogenaamde poeren, figuur 1.8. Het

    begrip poeris de benaming voor een, meestal

    vierkant of rechthoekig, funderingsblok van met-

    selwerk of beton (in tegenstelling tot lijnvormige

    funderingsconstructies, zoals stroken en balken).

    trillingen

    ss

    Figuur 1.7 Spatkrachten/machinefundatie

    Figuur 1.8 Poer

    1.2 Ondergrond

    Om tot een verantwoorde en goede keuze van

    een fundering te komen is kennis van de bodem

    ter plaatse van het te bouwen project noodza-

    kelijk. De draagkrachtvan een fundering wordt

    bepaald door een aantal factoren met betrekking

    tot de ondergrond. De belangrijkste zijn:

    de plaatselijke samenstelling van de grond. Hetis van belang inzicht te krijgen in de mate waarin

    zettingen en vervormingen te verwachten zijn;

    de diepte van de draagkrachtige lagenen dedikte daarvan. Kennis van de ligging van de

    draagkrachtige lagen is noodzakelijk bij de keuze

    van het type fundering in relatie tot de daarop

    toe te laten belastingen;

    de grondwaterstand. Toekomstige verlagingenvan het grondwater, die in polders nogal eens

    voorkomen, kunnen soms aanzienlijke zettingen

    teweegbrengen. Daarnaast is het van belang de

    grondwaterstand te kennen in verband met de

    aanleg van kelders en het uitvoeren van bemalin-

    gen voor funderingsputten.

    De studie van grond als bouwmateriaal is be-

    trekkelijk laat gestart. Wel werd de wordingsge-

    schiedenis van de aardkorst, de geologie, al heel

    lang wetenschappelijk onderzocht. De grond-

    mechanica, die de grond op zijn mechanische

    eigenschappen beschrijft, is echter een relatief

    jong vak.

    Bij het grondonderzoekonderscheiden we:

    veldonderzoek; laboratoriumonderzoek.

    Een voorbeeld van een veldonderzoek is het zo-

    genaamde sonderen(= peilen). Hiermee worden

    de draagkracht en de wrijvingsweerstand van de

    grondlagen onderzocht. Dit gebeurt door het in

    de grond drukken van een stalen buis (diameter

    36 mm), voorzien van een binnenstang met aan

    de onderkant een kegelvormige punt (de conus),

    figuur 1.9. De conusweerstandenen de wrijvings-

    weerstandenworden in een grafiek (sondering)

    uitgezet ten opzichte van de diepte, figuur 1.10.

    Sonderingen bespreken we verder in hoofdstuk

    2, subparagraaf 2.2.1, waar ook de elektrische

    sondeerconus aan de orde komt.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    14/184

    6

    36

    60

    sondeerstang

    mantelbuis

    10 cm2

    conus

    Figuur 1.9 Principe mechanische sondeerconus

    qc[MN/m2]

    fs[MN/m2]

    z[m]

    1

    0

    19

    18

    17

    16

    15

    14

    13

    12

    11

    10

    9

    8

    7

    6

    5

    4

    1

    2

    3

    0

    conusweerstand

    wrijvingsweerstand

    0,50,40,2 0,30,1

    10987654321

    Figuur 1.10 Veldonderzoek (sonderingsgrafiek)

    De samenstelling van de grond moet in het labo-

    ratorium worden onderzocht. Laboratorium-

    onderzoek wordt verder behandeld in hoofd-

    stuk 2, subparagraaf 2.2.2.

    In ons land is in 1934 in Delft een laboratorium

    voor grondmechanica opgericht. Daar zijn door

    prof. ir A.S. Keverling Buisman tal van succesvolle

    onderzoekingen verricht. Er zijn tegenwoordig ook

    vele bedrijven en ingenieursbureaus die zich met

    grondonderzoek en grondmechanica bezighouden.

    Naast het grondmechanisch onderzoek kennen

    we ook het onderzoek opbodemverontreinigin-

    gen(zware metalen, minerale olin, enzovoort).

    Veelal wordt een dergelijk onderzoek door de

    verschillende overheidsinstanties verplicht ge-

    steld, zie hoofdstuk 7.

    1.3 Overzicht typen funderingen

    Globaal worden drie typen funderingen onder-

    scheiden:

    1 fundering op staal;

    2 fundering op palen;

    3 tussenvormen.

    1 Fundering op staal

    Dit is de Nederlandse benaming voor een on-

    diep aangelegde fundering waarbij de krachten

    uit de bouwconstructie via plaat- of strook-

    achtige elementen of via poeren in de bodem

    worden geleid, figuur 1.11.

    draagkrachtige laag

    Figuur 1.11 Fundering op staal (vorstvrije aanleg)

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    15/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 7

    2 Fundering op palen

    Dit is de benaming voor een diep aangelegde

    fundering waarbij de krachten uit de bouw-

    constructie via palen (hout, beton, staal) worden

    afgevoerd naar een dieper gelegen draag-

    krachtige laag, figuur 1.12.

    samendrukbarelaag

    fundering

    draagkrachtige laag

    Figuur 1.12 Fundering op palen

    3 Fundering op grondvervangingWanneer we grondsoorten met onvoldoende

    draagkracht voor een fundering op staal aantref-

    fen, kunnen deze worden afgegraven en vervan-

    gen door zuiver zand. We spreken dan van een

    draagkrachtige laag

    samendrukbare laag

    grondvervanging(zand)

    Figuur 1.13 Fundering op grondvervanging

    fundering op grondvervanging, zie figuur 1.13.

    Economisch gezien is deze methode vaak alleen

    aantrekkelijk als de slecht draagkrachtige laag

    niet dikker is dan 1,0 of hooguit 2,0 m en geen

    dure aanvullende maatregelen nodig zijn zoals

    een kunstmatige verlaging van de grondwater-

    stand (bemaling)en/of een tijdelijke grondkering

    (damwand).

    De draagkracht van een los gepakte bovenlaag

    van zand is ook te verbeteren door middel van

    verdichtingdoortrillenof door injecterenvan het

    zand met cement of met chemische stoffen.

    1.4 Invloeden bouwterrein,omgeving en organisatie

    De keuze van de fundering wordt niet alleen be-

    paald door de geschiktheid van de ondergrond

    en de ligging van draagkrachtige lagen. Ook het

    gebouwontwerp en het bouwterrein zijn bepa-

    lend voor de keuze van het funderingssysteem.

    Om tot een optimale funderingskeuze te komen,

    gaat dus een analyse van de bouwkundige en

    constructieve criteria vanuit het gebouwontwerp

    vooraf aan het funderingsontwerp. Bij deze ana-

    lyse dienen de volgende punten in beschouwing

    te worden genomen:

    1 bereikbaarheid van het bouwterrein;

    2 werkruimte op het bouwterrein;

    3 aanwezigheid van obstakelsin de bodem;

    4 beschikbare tijd en organisatie.

    1 Bereikbaarheid

    De bereikbaarheid van het bouwterrein is vaak

    van invloed op de keuze van een paalsysteem.

    Het kan bijvoorbeeld onmogelijk zijn om lange

    prefab-betonpalen aan te voeren. Een systeem

    waarbij de palen in segmenten in de grond

    worden aangebracht, kan dan de oplossing zijn,

    figuur 1.14. Dezelfde overwegingen gelden voor

    het toepassen van een prefab-funderingsysteem.

    Soms is echter alleen een in het werk te storten

    betonfundering mogelijk.

    2 Werkruimte

    De beschikbare werkruimte op een bouw-

    terrein stelt ook beperkingen aan de te ont-

    werpen fundering. Hierbij kunnen vooral de

    belendende gebouweneen hinderende factor zijn.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    16/184

    8

    Figuur 1.15 Belendingen (fundering op staal)

    Een aanlegniveau van een nieuwe fundering

    beneden het aanlegniveau van een bestaand

    gebouw is wel mogelijk, maar is zeer kostbaar,

    omdat speciale voorzieningen moeten worden

    getroffen:

    indien de belending op staal is gefundeerd, iseen ontgraving beneden het bestaande funde-

    ringsniveau zeer gevaarlijk in verband met

    afw

    erking(invullenwanden)

    samen-drukbare

    laag

    draagkrachtige laag

    snelleopbo

    uw

    Een relatief dure oplossing, zoals een staal-

    skeletbouw waarbij later de wandvlakken wor-

    den ingevuld met dragend metselwerk, kan in

    verband met de snellere bouwtijd toch tot een

    goedkopere oplossing leiden. Het voordeel van

    een dergelijk systeem is dat bij de afwerking op

    de bovenste bouwlaag kan worden begonnen:

    er kan schoon naar het maaiveld worden af-

    gezakt. Er moet echter, bij het ontwerp van de

    fundering, rekening worden gehouden met de

    verschillende montagestadia: er is een periode

    tijdens de uitvoering, waarbij er sprake is van

    skeletbouw, terwijl in een latere periode de con-

    structie over gaat in zogenaamde stapelbouw.

    Figuur 1.16 Bouwstroom

    paal

    hijskraan

    segmenten

    samendrukbarelaag

    draagkrachtige laag

    Figuur 1.14 Bereikbaarheid van het bouwterrein

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    17/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 9

    gelijk niveau

    draagkrachtige laag

    afstand tot bestaandepalen

    samendrukbare laag

    Figuur 1.17 Belendingen (fundering op palen)

    verschuivingen; er kan onder het bestaande ge-

    bouw een zogenaamd glijvlakin de grond ont-

    staan, figuur 1.15;

    is de belending op palengefundeerd, danmoet voorkomen worden dat de draagkracht

    van de bestaande palen wordt verstoord door

    het inbrengen van de nieuwe palen. Dit stelt

    eisen aan het paaltype en de diepte. Bij een

    kleine tussenafstand verdient het daarom veelal

    aanbeveling geen langere palen te gebruiken

    dan de bestaande palen, figuur 1.17.

    3 Obstakels in de bodem

    Obstakels in de bodem (leidingen, kabels, oude

    funderingsresten) stellen speciale eisen aan het

    funderingsontwerp. Nog in gebruik zijnde leidin-

    gen en kabels dienen, in verband met hun be-

    reikbaarheid, te worden omgelegd. Oude funde-

    ringsresten moeten eerst verwijderd worden. Het

    is echter ook mogelijk om een fundering zodanig

    te ontwerpen, dat een overbrugging wordt ge-

    maakt over de bestaande funderingsresten heen,

    figuur 1.18.

    samendrukbare laag

    draagkrachtige laag

    funderings-

    resten

    Figuur 1.18 Overbruggingsconstructie

    4Beschikbare bouwtijd

    De beschikbare bouwtijd en de daarmee samen-

    hangende organisatie van de bouwstromen

    hebben grote invloed op het te kiezen bouw-

    systeem. De levertijd en de inbrengsnelheid van

    paalsystemen dienen te worden afgewogen ten

    opzichte van de kosten.

    1.5 Gewichtsberekening

    Bij de berekening van bouwconstructies dienen

    we uit te gaan van de eisen die zijn gesteld in de

    Technische Grondslagen voor Bouwconstructies, de

    zogenaamde TGBs. De belastingen die moeten

    worden aangehouden voor de berekening van

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    18/184

    10

    gebouwen, kunnen worden ontleend aan de

    TGB-1990, Belastingen en vervormingen(NEN

    6702).

    Aan de hand van de in figuur 1.19 getoonde

    beton-gietbouw, bestaande uit vijf traveen en

    drie bouwlagen, wordt een globale indruk gege-

    ven van de belastingen die in rekening moeten

    worden gebracht en de afdracht van deze belas-

    tingen naar de fundering. Het gebouw heeft een

    zogenaamde woonfunctie.

    Figuur 1.19 Bouwwerk in beton-gietbouw

    Verdere gegevens zijn:

    de vloeren en het dak zijn 180 mm dik; de galerijvloeren zijn 120 mm dik; de vloeren en galerijen hebben een afwerk-laag van 30 mm zand-cementspecie;

    de dakvloer heeft een afschotlaag van gemid-deld 60 mm zand-cementspecie;

    alle betonwanden zijn 200 mm dik.

    Figuur 1.20 tot en met 1.22 geven respectievelijk

    een horizontale en twee verticale doorsneden

    door het gebouw.

    De in rekening te brengen belastingen zijn:

    de permanente belasting(G); de veranderlijke verticale belasting(Q); de veranderlijke windbelasting (QW).

    Deze belastingen dienen te worden gecombi-

    neerd overeenkomstig de TBG-1990, Belastingen

    en vervormingen(NEN 6702).

    Vrij vertaald luiden de zogenaamde fundamen-

    tele belastingcombinaties voor het toetsen of de

    uiterste grenstoestand(bezwijken) wordt over-

    schreden:

    I 1,2 G+ 1,5 Qm; p

    + 1,5 Qe; w

    II 1,35 G

    1 2

    4800

    3

    4800

    4

    4800

    5

    4800 4800

    6

    A

    1200

    B

    4800

    1200

    C

    4800

    schaal 1 : 200

    Figuur 1.20 Verdiepingsvloer

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    19/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 11

    waarin:

    G = som van de representatieve waarden

    van de permanente belastingen

    Qm; p

    = som van de representatieve waarden

    van de momentane (veranderlijke)

    belastingen door personen, meubilair

    en aankleding

    Qe; w

    = som van de representatieve waarden

    van de extreme windbelastingen.

    Uit de berekening blijkt dat voor deze relatief

    zware beton-gietbouw de tweede combinatie

    (1,35 G) maatgevend is voor de toetsing van de

    fundering met betrekking tot de uiterste grens-

    toestand. Voor de bruikbaarheidsgrenstoestand

    (zettingen, vervormingen) dienen andere

    belastingscombinaties te worden beschouwd (zie

    hiervoor NEN 6702).

    Figuur 1.23 toont de berekening van de vier-

    kantemeterbelastingen voor de verschillende

    bouwelementen, zoals dak, vloeren, wanden en

    gevels De belastingen dienen te worden gesplitst

    in:

    permanente belastingen; veranderlijke belastingen.

    De splitsing is noodzakelijk omdat deze belas-

    tingen dienen te worden vermenigvuldigd met

    afwijkende belastingsfactoren. Voor de verander-

    lijke belasting door personen, meubilair en aan-

    kleding zijn de momentane waarden berekend,

    terwijl voor de windbelasting de extreme waarde

    is bepaald. Redenen hiervoor zijn:

    extreme windbelasting hoeft niet te wordengecombineerd met een extreme belasting door

    personen;

    een combinatie van momentane windbelas-

    ting met extreme belasting door personen is niet

    maatgevend. Dit komt omdat voor de wind-

    belasting een momentane waarde van nul mag

    worden aangehouden (zie NEN 6702).

    1.5.1 Belastingen op de fundering

    ter plaatse van de wand in stramien 5

    Figuur 1.24 toont de gewichtsberekening van de

    permanente belasting voor de wand in stramien

    5.

    Figuur 1.25 toont de gewichtsberekening van de

    momentaan veranderlijke belasting door perso-

    nen, meubilair en aankleding voor de wand in

    stramien 5.

    Figuur 1.26 toont de gewichtsberekening van

    de extreem veranderlijke windbelasting voor de

    wand in stramien 5.

    Figuur 1.27 toont de gewichtsberekening van de

    belastingscombinaties, permanent en verander-

    lijk, voor de wand in stramien 5.

    De totale belasting wordt verkregen door de per-

    manente en veranderlijke belasting te vermenig-

    vuldigen met een belastingsfactor.

    Figuur 1.21 Wand in stramien 5 Figuur 1.22 Wand in stramien 6

    2200

    2700

    500

    600

    2700

    1200 1200

    8400

    9600

    600

    A C

    schaal 1 : 200

    2200

    2700

    1200

    2700

    9600

    12000

    1200

    A C

    schaal 1 : 200

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    20/184

    12

    1.5.2 Stabiliteit van de bovenbouw

    De kantelzekerheidvan het gebouw moet in twee

    richtingen worden aangetoond (dwars- en langs-

    stabiliteit). De dwarsstabiliteitwordt verzekerd

    door de bouwmuren in de stramienen 1 tot en

    met 6. De langsstabiliteitwordt verzekerd door

    de wand in stramien B, meestal gesitueerd ter

    plaatse van een trappenhuis, figuur 1.28.

    De berekeningen laten zien, dat in het geval van

    dit relatief lage flatgebouw, er geen problemen

    optreden: de verticale belasting ten gevolge van

    het eigen gewicht is vele malen groter dan de

    opwaartse belasting door de wind.

    Wel dient bij de toetsing van de stabiliteit, de

    representatieve waarde van het eigen gewicht

    met een belastingsfactorvan 0,9 te worden

    vermenigvuldigd (gunstig werkend), terwijl de

    representatieve waarde van de veranderlijke

    belasting door personen, meubilair en aankle-

    ding op nul dient te worden gesteld. Immers,

    alle neerkomende belastingen werken gunstig

    voor wat betreft de kantelzekerheid. Ook moet

    worden nagegaan of de volledige belasting van

    de dwarswanden als tegenwicht in rekening mag

    worden gebracht. In het geval van deze beton-

    gietbouw lijkt dit juist in verband met de sterkte

    en stijfheid van de wanden. In het geval van

    gemetselde wanden of van wanden met door-

    gangen mag slechts een klein gedeelte van het

    wandgewicht worden meegeteld (meewerkende

    breedte).

    Berekeningsblad

    Permanente belastingen: Veranderlijke verticale (momentane) belastingen

    Dak: Dak: 0,00 kN/m2

    beton 0,18 24 = 4,3 kN/m2 Vloeren: 0,70 kN/m2

    afschotlaag 0,06 20 = 1,2 kN/m2 Galerij: 1,25 kN/m2

    dakbedekking 0,1 kN/m2 Trappenhuis: 1,00 kN/m2

    5,6 kN/m2 Veranderlijke extreme windbelasting:

    Voor de fundering behoeft alleen gerekend te

    Galerijvloeren: worden op winddruk, windzuiging en windwrijving.

    beton 0,12 24 = 2,9 kN/m2 De belastingen worden verkregen door de stuw-

    druk- waarde volgens de TGB te vermenigvuldigen met

    afwerklaag 0,03 20 = 0,6 kN/m2 windvormfactoren.

    3,5 kN/m2 Stuwdrukwaarde:

    Overige vloeren: Pw= 0,46 kN/m2

    beton 0,18 24 = 4,3 kN/m2 (gebied III, bebouwde omgeving)

    afwerklaag 0,03 20 = 0,6 kN/m2

    lichte scheidingswanden = 0,5 kN/m2 Windvormfactoren:

    Cd = 0,8 (druk)

    5,4 kN/m2 Cz = 0,4 (zuiging)

    Cw= 0,04 (wrijving)

    Gevels per bouwlaag:

    1 m metselwerk 1/1 st. = 4,0 kN/m1 De extreme windbelasting (druk + zuiging, met

    glaspui = 1,0 kN/m1 verwaarlozing van de windwrijving) bedraagt:

    Pw= (0,8 + 0,4) 0,46 = 0,55 kN/m2

    5,0 kN/m1 te rekenen loodrecht op de gevels

    Figuur 1.23Aangehouden belastingen

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    21/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 13

    Berekeningsblad

    Belastingsschema fundering

    G = dak 12,0 4,8 5,6 = 322 kN

    vloer 2e verd. 9,6 4,8 5,4 = 249 kN

    galerij 2e verd. 2,4 4,8 3,5 = 40 kN

    vloer 1e verd. = 249 kN

    galerij 1e verd = 40 kN

    betonwand

    (3 2,52 9,6- 2,2 8,4) 0,2 24 = 260 kN

    gevels 2 3 4,8 5,0 = 144 kN

    1304 kN

    F= 0,5 G= 0,5 1304 = 652 kN

    q= beganegrondvloer 4,8 5,4 = 26 kN/m1

    De aangegeven belastingen zijn representatieve

    waarden.

    In dit voorbeeld is slechts n belastinggeval

    beschouwd. In werkelijkheid moeten we meer belas-

    tinggevallen beschouwen, aangezien vooraf niet

    bekend is welk geval maatgevend is.

    Figuur 1.24 Permanente belasting, wand in stramien 5

    Belastingsschema fundering

    Q = dak = 0 kN

    vloer 2e verd. 9,6 4,6 0,70 = 31 kN

    galerij 2e verd. 2,4 4,8 1,25 = 14 kN

    vloer 1e verd. = 31 kN

    galerij 1e verd. = 14 kN

    90 kN

    F= 0,5 Q = 0,5 90 = = 45 kN

    q= beganegrondvloer 4,8 0,70 = 3 kN/m1

    De aangegeven belastingen zijn representatieve

    waarden.

    Berekeningsblad

    q= 3 kN/m1

    F= 45 kNF= 45 kN

    Q

    96001200 1200

    A C

    Figuur 1.25 Veranderlijke belasting, wand in stramien 5

    q= 26 kN/m1

    F= 652 kNF= 652 kN

    G

    96001200 1200

    A C

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    22/184

    14

    Belastingsschema fundering

    I F = 1,2 652 + 1,5 45 + 1,5 10 = 865 kN

    q = 1,2 26 + 1,5 3 = 36 kN/m1

    II F = 1,35 652 = 880 kN

    q = 1,35 26 = 35 kN/m1

    Combinatie II(1,35 G) is maatgevend.

    De aangegeven belastingen zijn representatieve

    waarden.

    Berekeningsblad

    q= 36 kN/m1

    F= 865 kNF= 865 kN

    96001200 1200

    A C

    q= 36 kN/m1

    F= 865 kNF= 865 kN

    Figuur 1.27 Belastingscombinaties (uiterste grenstoestand), wand in stramien 5

    Belastingsschema fundering

    Qw = 8,1 4,8 0,55 = 22 kN

    Mw= 0,5 8,1 22 = 89 kNm

    Fw =

    89 = 10 kN

    9

    De aangegeven belastingen zijn representatieve

    waarden.

    Berekeningsblad

    Fw= 10 kN

    Qw

    Qw

    Fw= 10 kN

    9600

    9000

    1200 1200

    A C

    4050

    Figuur 1.26 Windbelasting, wand in stramien 5

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    23/184

    1 FUNDERINGEN ALGEMEEN 15

    Belastingsschema fundering

    Representatieve waarden voor de windbelastingen:

    Qw1

    = windwrijving dakvlak: 12 24 0,04 0,46 = 5 kN

    Qw2

    = winddruk + windzuiging: 8,1 9,6 (0,8 + 0,4) 0,46 = 43 kN

    windwrijving op gevels: 2 8,1 24 0,04 0,46 = 7 kN

    windwrijving op galerijen: 2 5 1,2 24 0,04 0,46 = 5 kN

    55 kN

    De aangegeven belastingen zijn rekenwaarden.

    Berekeningsblad

    neerwaartse belasting op kern

    6

    9600

    24000

    1

    wand

    Qw1

    R1

    R2

    R3

    R4

    R5

    R6

    Qw2

    Rw

    Rw

    405

    0

    4050

    schaal 1 : 200

    Figuur 1.28 Langsdoorsnede (stabiliteit)

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    24/184

    16

    Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

    Handboek Funderingen. SBR, Ten Hagen Stam,

    losbladige uitgave met jaarlijkse aanvullingen.

    Normen

    NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwcon-

    structies- TGB 1990 - Belastingen en vervormingen

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    25/184

    2De ondergrond

    ir. H.L. Jansen, ir. J.J.M. Brouwer

    De methode van funderen wordt hoofdzakelijk bepaald door de

    samenstelling van de ondergrond. Onder samenstelling verstaan we

    de grondsoorten die plaatselijk aanwezig zijn, de opbouw van de

    lagen en de mechanische eigenschappen van de grondsoorten.Kennis van de geologie ofwel de geschiedenis van het ontstaan van

    de aardkorst is belangrijk: aan de hand van geologische kaarten weten

    we de globale opbouw van de grondlagen.

    Door veldonderzoek, zoals sonderen en het nemen van grond-

    monsters, kunnen we meer gedetailleerde gegevens verkrijgen.

    In het laboratorium kunnen we door middel van proeven de mecha-

    nische eigenschappen van de grond, zoals de samendrukbaarheid,

    bepalen.Hierna wordt beslist welk funderingstype het beste kan worden toe-

    gepast.

    Met behulp van grondmechanische berekeningen wordt dan de defi-

    nitieve fundering ontworpen.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    26/184

    18

    Inleiding

    Om een beter begrip te krijgen van het ont-

    staan en de eigenschappen van de verschillende

    grondsoorten, is het noodzakelijk om ons te

    verdiepen in de kennis van de aarde, de geologie.

    Een onderdeel hiervan is de historische geolo-

    gie,de geschiedenis van de aardkorst, ofwel de

    geschiedenis van de verschillende grondlagen.

    We onderscheiden daarbij hoofdtijdperken, tijd-

    perken, enzovoort. De ouderdom van de aarde

    wordt geschat op vier vijf miljard jaar, figuur

    2.1.

    primair

    secundair

    precambrium

    kwartair

    tertiair

    pleistoceen

    holoceen

    5000 miljoen jaar

    10000 jaar

    2 miljoen jaar

    Figuur 2.1 Tijdperken

    Door de beweging van de aarde in het planeten-

    stelsel en de ronddraaiende beweging om haar

    eigen as werd de aarde ongeveer bolvormig

    met afplattingen aan de polen. De vaste korst is

    ongeveer 50 km dik, figuur 2.2. Hieronder be-

    vinden zich nog steeds vloeibare gesteenten, die

    zo nu en dan door vulkanische uitbarstingen of

    erupties naar buiten komen. Hierdoor ontstaan

    de uitvloeiingsgesteenten, zoals basalt en lava. De

    gesteenten die op deze wijze zijn ontstaan en

    zich bevinden aan de oppervlakte, zijn bloot-

    gesteld aan de invloed van de vrije atmosfeer,

    de luchtlaag die de aarde omgeeft. Wind, regen

    en zon hebben vrij spel. De verweerde gesteen-

    ten worden eerst meegevoerd door rivieren,

    de zee of de wind en daarna vindt afzetting of

    sedimentatie plaats. We spreken dan van resp.

    fluviatiele afzetting,mariene afzettingen eolische

    afzetting.

    kern

    aardkorst, 50 km

    6.300km

    Figuur 2.2 Aarde/aardkorst

    Voor het funderen van gebouwen zijn alleen de

    grondlagen die zijn gevormd in het kwartair, van

    belang.

    De bovenkant van de in het pleistoceenge-

    vormde aardlagen ligt in het westen van Neder-

    land op ongeveer 30 meter beneden het maai-

    veld, oplopend tot vlak onder het maaiveld in

    het zuiden en in het oosten. In het pleistoceen

    werden gedurende vier ijstijden en de daartussen

    gelegen perioden met hogere temperaturen, de

    pleistocene aardlagen gevormd. Deze aardlagen

    bestaan uit afzettingen van fijn en grof zand,

    met hier en daar wat leem en grind. Tijdens de

    zeer koude perioden was een groot deel van

    Europa en Noord-Amerika bedekt met ijs. Aan

    de voet van de gletsjers, aan de randen van de

    ijsvelden, bevonden zich morenen, dat wil zeg-

    gen opeenhopingen van gebroken gesteente en

    gruis (glaciale afzetting).

    Vaak worden gebouwen gefundeerd op pleisto-

    cene aardlagen. We spreken dan over een fun-

    dering op het diepe zand of pleistocene zand.

    De ijsmassas hebben plaatselijk diepe geulen

    uitgesleten in het pleistocene zand; op relatief

    korte afstand kan de diepte van de bovenkant

    sterk verschillen.

    Op de pleistocene aardlagen werden in het

    holoceenzand- en kleilagen afgezet en veenlagen

    gevormd. In het westen van het land worden de

    kleinere bouwwerken ook wel op de holocene

    aardlagen gefundeerd.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    27/184

    2 DE ONDERGROND 19

    jonge duinen

    zeeafzettingen

    holocene rivierafzettingen

    en veen

    pleistocene afzettingen

    dicht onder het maaiveld

    oude duinen

    Figuur 2.3 Geologische kaart van Nederland, in grote lijnen

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    28/184

    20

    De grondsoorten die worden aangetroffen, wor-

    den met hun geologische herkomst aangegeven

    op geologische kaarten. Op de kaart van figuur

    2.3 zijn de verschillende afzettingen in Neder-

    land vereenvoudigd weergegeven: met name

    holocene en pleistocene afzettingen.

    Profielen

    De gegevens uit grondboringen en sonderin-

    gen kunnen we grafisch verwerken in dwars-

    profielen en lengteprofielen. Een profiel geeft

    het verloop van de lagen in verticale en hori-

    zontale richting weer. Het is een tekening van

    de doorsnede van een aardlaag. Een dergelijke

    doorsnede is slechts representatief voor een

    smalle strook. Toepassing vindt plaats voor

    dijken, wegen en kanalen.

    Grondprofielenen sondeerprofielengeven inzicht

    in het verloop van de lagen, figuur 2.4 en 2.5.

    Geotechnische kaartengeven inzicht in het ver-

    loop van de lagen over een bredere locatie,

    figuur 2.6.

    2.1 Grondsoorten

    Onder grond verstaan we die bestanddelen van

    onze aardkorst, die van een min of meer korrelige

    of vezelachtige samenstelling zijn. Bestaat de

    bodem uit een vast, samenhangend geheel, dan

    noemen we dit gesteente rots of semi-rots.

    Voor het grootste gedeelte bestaat ons land

    aan de oppervlakte uit losse gronden: grind,

    zand, leem, klei, lss en veen.In Zuid-Limburg

    en het oostelijk deel van Gelderland komt vast

    gesteente voor. Dit is meestal kalkzandsteen die

    vaak wordt aangeduid met de term mergel.

    De grond in Nederland onderscheiden we in de

    volgende drie typen:

    1 niet-samenhangende, anorganische grond-

    soorten, zoals zand en grind;

    2 samenhangende, anorganische grondsoorten,

    zoals klei en leem;

    3 samenhangende, organische grondsoorten,

    zoals veen.

    pleistoceen

    ho

    loceen 4.00 oppervlakteveen

    oude zeekleiveen op groterediepte

    zand

    NAP

    8.00

    12.00

    16.00

    20.00

    0 - 150 kN/m2

    93

    94

    95

    96

    97

    98

    99

    100

    101

    102

    103

    104

    105

    106

    107

    108

    109

    110

    111

    112

    113

    114

    115

    116

    117

    118

    150 - 300 kN/m2

    300 - 800 kN/m2

    800 - 1000 kN/m2

    > 1600 kN/m2

    NAP

    Figuur 2.4 Voorbeeld van een grondprofiel

    Figuur 2.5 Voorbeeld van een sondeerprofiel

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    29/184

    2 DE ONDERGROND 21

    1 Niet-samenhangende, anorganischegrondsoorten

    Niet-samenhangende, anorganische grond-

    soorten zoals zand en grind zijn meestal goed

    waterdoorlatend en nauwelijks samendruk-

    baar.

    Zandis gruis van gesteente en is fijner dan grind.

    De korrelgrootte van zand ligt tussen 0,02 en

    2 mm. Daarbij onderscheiden we fijn zand

    (korrelgrootte 0,02 tot 0,2 mm) en grof zand

    (0,2 tot 2 mm). Afhankelijk van vindplaats, kleur

    en eventuele bijmengsels onderscheiden we de

    volgende soorten zand:

    zeezand: in zee afgezet en zeer fijn en rond-korrelig;

    rivierzand: in rivierbeddingen afgezet. Het

    is grover en scherper gekant dan zeezand. Het

    voelt daardoor scherper aan. We noemen dit

    zand dan ook dikwijls scherp zand;

    bergzand(ook wel heidezand genoemd): komtvoor op onze tegenwoordige en voormalige

    heidevelden;

    duinzand: van oorsprong zeezand; door ver-stuiving zijn de fijnere korrels afgezet;

    klapzand: fijn, rondkorrelig, enigszins kleihou-

    dend, waardoor het toch wat water vasthoudt.

    Grindis een verzameling losse afgeronde brok-

    stukjes van gesteente, waarvan de korrelgrootte

    varieert van 2 tot 64 mm. De bovengrens van

    64 mm komt overeen met de diameter van ope-

    ningen in een van de zeven voorkomend in het

    normblad NEN 2560. De benedengrens van

    2 mm valt samen met de bovenste grens van de

    korrelgrootte van zand. Zand en grind lopen dus

    in elkaar over. De grens is willekeurig vastgelegd.

    De aaneengesloten grindbanken in onze bodem

    12.50

    12.50

    12

    .50

    13.00

    11.00

    11.00

    11

    .00

    11

    .00

    14.

    00

    14.00

    11.001

    2.001

    3.00

    11.0010.75

    10.75

    15.00

    12.50

    12.50

    12.25

    17.75

    12.25

    11.25

    11.25

    11.25 9.75

    Figuur 2.6 Geotechnische kaart; lijnen met paalpuntniveaus

    Indien er behoefte is aan een onderzoek over

    een bredere locatie, waarbij de ligging en het

    verloop van de grondlagen op verschillende

    plaatsen bekend moet zijn, dan worden geo-

    technische kaarten samengesteld. Deze kaar-

    ten worden gebruikt bij uitbreidingsplannen

    van dorpen en steden, haven- en fabrieks-

    complexen.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    30/184

    22

    bevatten nagenoeg geen stenen die groter zijn

    dan de bovengrens.

    We onderscheiden de volgende soorten grind:

    zeegrind:komt voor op of in de zeebodem; riviergrind:is in de huidige beddingen enuiterwaarden van de grote rivieren aanwezig;

    berggrind:komt voor in voormalige rivier-beddingen en op de heide.

    2 Samenhangende, anorganische grondsoortenSamenhangende, anorganische grondsoorten,

    zoals klei en leem zijn meestal slecht water-

    doorlatend en wel samendrukbaar. Ook deze

    grondsoorten bezitten een korrelstructuur. Het

    geven van een juiste definitie voor kleien leem

    is moeilijk. In het algemeen kunnen we zeggen,

    dat klei en leem beide een mengsel zijn van de

    fijnste deeltjes van de verweringsproducten van

    rotsgesteenten.

    Een veel toegepaste manier om klei en leem te

    onderscheiden is het uitrollen van een hoeveel-

    heid grond. Vochtige klei kan tot betrekkelijk

    dunne draden uitgerold worden zonder dat de

    klei zijn samenhang verliest. Met vochtig leem

    gaat dat niet, doordat leem bij het uitrollen in

    brokken uiteenvalt.

    Naar gelang er in klei en leem veen- of zand-

    delen aanwezig zijn, krijgen ze een andere naam.

    De voornaamste klei en leemsoorten volgen hier:

    teelaarde:een mengsel van klei of leem enzand. Met in ontbinding zijnde stoffen van plant-

    aardige oorsprong wordt teelaarde humusof ook

    wel bovengrond of zwarte grond genoemd;

    zeeklei:in zee bezonken klei. Ze bevat eentamelijk hoog kalkgehalte (mariene afzetting);

    rivierklei:door rivieren aangevoerde klei dieop de uiterwaarden is bezonken gedurende de

    perioden dat de rivier buiten het zomerbed is

    getreden (fluviatiele afzetting);

    potklei:een zeer taaie kleisoort met een hogewrijvingsweerstand. Deze kleisoort is een product

    van de grondmorenen uit de ijstijd en komt in

    ons land voor in Groningen (glaciale afzetting);

    keileem:mengsel van leem en zand met gruisvan gesteente. Het bevat dus zowel zeer fijne als

    grove bestanddelen. In verse vochtige toestand

    is het veelal zeer vast en stug; de korrels voelen

    hoekig en scherp aan. Evenals potklei is keileem

    een product van de grondmorenen uit de ijstijd

    (glaciale afzetting);

    lss:wordt in Limburg aangetroffen. De kleuris grijs, vuilgeel of bruinrood. De structuur is los,

    wat verklaard kan worden uit de eolische vor-

    ming.

    3 Samenhangende, organische grondsoortenVeenis een voorbeeld van een samenhangende,

    organische grondsoort. Het is een verzameling

    van dode plantenresten die door het onvol-

    doende toetreden van zuurstof onvolledig zijn

    vergaan.

    We kennen laagveenen hoogveen.Het eerste

    wordt gevormd in stilstaand water waar de zuur-

    stof niet kan toetreden. Het hoogveen ontstaat

    veen

    leem

    slib

    klei

    grind

    teelaarde

    keileem

    plantenresten

    hout

    koolas

    puin

    schelpen

    zand

    Figuur 2.7 Aanduiding van grondsoorten in een boorprofiel

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    31/184

    2 DE ONDERGROND 23

    op moerassige, waterrijke bodem, waar de lucht-

    toevoer wordt afgesloten door planten (veen-

    mossen).

    Evenals klei en leem is veen slecht waterdoor-

    latend, hoewel de horizontale doorlatendheid

    beduidend groter kan zijn dan de verticale. In

    tegenstelling tot klei en leem heeft veen geen

    korrelstructuur, maar een vezelachtige struc-

    tuur.

    In figuur 2.7 is weergegeven hoe grondsoorten

    in een boorprofiel worden aangegeven. In figuur

    2.8 is aangegeven hoe bijmengsels in een bodem-

    profiel worden weergegeven.

    hoofdbestanddeel

    weinig bijmengsel

    minste bijmengsel

    meeste bijmengsel

    hoofdbestanddeel

    veel bijmengsel

    hoofdbestanddeel

    hoofdbestanddeel

    matig bijmengsel

    28

    5 3 2

    4

    37

    6

    Figuur 2.8 Aanduiding van een bodemprofiel, in geval van

    bijmengsels

    2.2 Geotechnisch grondonderzoek

    Om de geschiktheid van de ondergrond te leren

    kennen en daaruit de draagkracht van een fun-

    dering te kunnen bepalen, wordt geotechnisch

    grondonderzoek uitgevoerd. Voor een gebouw

    bestaat dit onderzoek ten minste uit:

    bepaling van de bodemopbouw; bepaling van de grondwaterstand; bepaling van de diepte van de draagkrachtigezandlaag bij een fundering op palen;

    bepaling van de samendrukbaarheid van degrondlagen bij een fundering op staal.

    Naast geotechnisch grondonderzoek kunnen we

    ook milieukundig grondonderzoek uitvoeren, zie

    hoofdstuk 7.

    De manier waarop en op welke schaal geotech-

    nisch grondonderzoek plaatsvindt, is afhankelijk

    van de grootte van het gebouw en de wijze van

    uitvoering. Zo kunnen we voor lichte gebouwen,

    bijvoorbeeld garages, kleine sportgebouwen en

    tramhuisjes, met een eenvoudig onderzoek vol-

    staan, terwijl we bij grotere bouwwerken, al dan

    niet met diepe kelders, een uitgebreid onderzoek

    laten instellen om ook de uitvoeringstechnische

    zaken beter te kunnen bezien.

    Grondonderzoek wordt in het algemeen uit-

    gevoerd door gespecialiseerde bedrijven. Des-

    gewenst geven deze ook een deskundig funde-

    ringsadvies.

    Het grondonderzoek kunnen we globaal indelen

    in veldonderzoek en laboratoriumonderzoek.Bij

    het veldonderzoek gaat het erom het niveau van

    de grondwaterspiegel te peilen (peilbuis) en de

    bodemopbouw en de diepte van de draagkrach-

    tige laag vast te stellen (sonderen).

    Bij het laboratoriumonderzoek willen we, aan de

    hand van zogenaamde ongeroerde grondmonsters

    (grondboring), de sterkte (triaxiaalproef) en de stijf-

    heid (samendrukkingsproef) van de grond bepalen.

    2.2.1 Veldonderzoek

    2.2.1.a Peilen grondwaterstand

    Het veldonderzoek wordt meestal gestart met

    het meten van de grondwaterstand. Deze

    hoogte kunnen we vinden door in het terrein

    een put te graven. Willen we deze stand regel-

    matig controleren, dan kunnen we beter een

    peilbuisin de grond brengen, figuur 2.9. Indien

    de grondwaterspiegel vrij ver onder het maaiveld

    ligt, is het aanbrengen van een peilbuis zonder

    meer noodzakelijk. In NEN 5120 staan richtlijnen

    voor het plaatsen van peilbuizen.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    32/184

    24

    peilklokje

    korrels, alleporin gevuld

    korrels, veelverzadigde porin

    verzadigde porin

    korrels, zakwateren lucht

    funiculair

    filter

    capillair

    pendulair

    freatisch vlak

    dop met gaatje

    Figuur 2.9 Peilbuis met soorten grondwater

    Een peilbuis kan ook dienen om de spanning te

    meten van het onder niet-waterdoorlatende klei-

    of leemlagen aanwezige grondwater. Dit grond-

    water of spanningswaterstijgt dan in de buis tot

    een niveau dat overeenkomt met de waterdruk.

    Dit kan dus zelfs hoger zijn dan het waterniveau

    in de peilbuis die boven de niet-waterdoor-

    latende laag staat.

    In slecht waterdoorlatende lagen is de stijg-

    hoogte van het grondwater met een peilbuis

    moeilijk te bepalen. Er is een zogenaamde

    insteltijd nodig, die afhankelijk van de doorlaat-

    baarheid van de betreffende grond, varieert van

    enkele dagen tot enkele weken.

    De hoogte van de grondwaterspiegel is af-

    hankelijk van het jaargetijde (dus of er veel of

    weinig neerslag is geweest) en de mate van

    ondergrondse aanvoer van hoger gelegen

    gronden,bijvoorbeeld in droogmakerijen, nabij

    duinen en heuvellandschappen en nabij rivieren.

    Het grondwater tussen de korrels of vezels (bij

    veen) onderscheiden we in, zie figuur 2.9:

    freatisch water; capillair water; funiculair water;

    pendulair water.

    Het freatische vlak is niet de bovengrens van

    het grondwater. In de nauwe porin tussen de

    grondkorrels wordt het water opgezogen boven

    het freatisch vlak. Hoe nauwer de porin, des te

    groter is de capillaire stijghoogte. Tot aan deze

    capillaire grondwaterspiegel zijn dus alle porin

    gevuld met water. Maar de grond hierboven

    zuigt nog water op in de naden tussen de grond-

    korrels. Het is vergelijkbaar met hoe water zich

    gedraagt tussen bijvoorbeeld twee glasplaten die

    een kleine hoek met elkaar maken. In deze hoek

    ontstaat dan een driehoekige waterdraad met

    een hol zijvlak. Dit zogenaamde funiculaire water

    (funiculus = draad) heeft een veel grotere stijg-

    hoogte dan het capillaire water. In dit gebied zijn

    de porin niet geheel gevuld met water.

    Ten slotte is er in de bovenste grondlaag nog

    water aanwezig dat blijft hangen bij het door-

    zakken van het hemelwater en eventueel, wat

    lager, door het zakken van de grondwater-

    spiegel. Dit is het zogenaamde pendulaire

    grondwater. Tussen deze zones kan dus een laag

    geheel droge grond aanwezig zijn.

    Bij het graven in grond kan in de drie zones bo-

    ven het freatische vlak het water niet uittreden,

    omdat de atmosferische druk groter is dan de

    druk die in dit water heerst. De snelheid waar-

    mee het water in een gat onder het freatisch vlak

    uittreedt, is sterk afhankelijk van de doorlaatbaar-

    heidvan de omringende grond.

    2.2.1.bSonderingen

    Het meest toegepaste veldonderzoek is het

    zogenaamde sonderen. Bij mechanische son-

    deringen wordt, door het in de grond drukken

    van een stalen buis (diameter 36 mm) voorzien

    van een binnenstang met aan de onderkant een

    kegelvormige punt (de conus), de puntweer-

    standen de wrijvingsweerstandvan de grond

    conuspunt

    conusmantel (taps)

    mantelbuis

    sondeerstang

    a

    a

    a= hoogte van 1 waarneming

    Figuur 2.10 Mechanische mantelconus

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    33/184

    2 DE ONDERGROND 25

    gemeten, figuur 2.10. De mantelbuis bestaat

    uit geschroefde segmenten van 1 m lengte. De

    binnenstangen, eveneens 1 m lang, worden ge-

    woon opeengestapeld.

    De in figuur 2.11 afgebeelde sondeerwagen, die

    voldoende gewicht moet hebben om de buizen

    de grond in te kunnen drukken, levert een zo-

    genaamde mechanische/discontinue sondering.

    Mechanisch, omdat de conus door middel van

    de binnenstangen wordt bewogen, en discon-

    tinu, omdat er wordt gemeten in stappen van

    200 mm.

    We hebben hier gekozen voor een discontinue

    sondering, omdat de werking hiervan een-

    voudig is weer te geven. In de praktijk wordt

    echter bijna alleen nog maar continu gemeten

    (mechanisch of elektrisch).

    Bij een elektrische sonderingwordt in plaats van

    de binnenstangen een kabel aangebracht, die

    verbonden is met een meetlichaam in de conus.

    De vervorming van het meetlichaam door de

    tegendruk van de grond wordt door middel van

    rekstrookjes gemeten, figuur 2.12.

    In NEN 3680 staan richtlijnen voor de uitvoering

    van sonderingen. Deze norm is alleen nog maar

    van toepassing voor sonderingen met de me-

    flexibele ring

    conuspunt

    rekstrookje

    meetlichaam

    flexibele ring

    kabel naar registratie-apparatuur

    Figuur 2.12 Elektrische conus

    chanische conus, aangezien voor sonderingen

    met de elektrische conus inmiddels NEN 5140 is

    verschenen. In deze laatste norm is ook een

    klassenindeling opgenomen, zie de tabel van

    figuur 2.13. In klasse 1 is de vereiste nauwkeurig-

    heid van de metingen het grootst, in klasse 4 het

    laagst. Klasse 1, die relatief hoge kosten met zich

    meebrengt, komt alleen in aanmerking voor spe-

    cifiek onderzoek. Voor het geotechnisch ontwerp

    van funderingen voldoen vaak de klassen 3 en 4.

    70

    mantelbuis 36 x 10

    conus (10 cm2)

    binnenstang15

    taps toelopende

    beschermkap

    (geen wrijving)

    130200

    F1

    : conusdruk

    F2

    : conusdruk +

    mantelwrijving

    F1

    F2

    F2

    F1

    F2

    F2

    F1

    F2

    F2

    Figuur 2.11 Sondeerwagen met mechanische conus (100200 kN)

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    34/184

    26

    Voor grondconstructies waar zetting en stabiliteit

    een rol spelen, is behoefte aan sonderingen vol-

    gens klasse 2.

    Naast de conusweerstandkunnen bij gebruik

    van andere conustypen ook andere gegevens

    worden gemeten. De meest toegepaste conus is

    de elektrische kleefmantelconus. Daarmee wordt

    zowel de conusweerstand als de plaatselijke

    wrijving gelijktijdig geregistreerd. Hiertoe is een

    mantel met een oppervlak van 15.000 mm2

    boven de punt aangebracht.

    De plaatselijke wrijving wordt op dezelfde wijze

    als de conusweerstand gemeten en geregi-

    streerd, figuur 2.14.

    flexibele ring

    conuspunt

    kleefmantel

    flexibele ring

    Figuur 2.14 Elektrische kleefmantelconus

    We geven een overzicht van de typen sonderin-

    gen die worden toegepast, zie figuur 2.15.

    Meting van zowel conusweerstand als plaatselijke

    wrijving maakt het mogelijk het wrijvingsgetalte

    berekenen. Het wrijvingsgetal definiren we als:

    het quotint van plaatselijke wrijving en de op

    gelijke diepte gemeten conusweerstand,

    vermenigvuldigd met een factor 100. Hierbij

    wordt rekeninggehouden met scheidingen van

    de laag ter hoogte van de mantel.

    Discontinue(in stappen)

    Indicatiegrondsoort

    Continue(20 mm/sec)

    Conusdruk

    Wrijvings-getal

    veen klei zand?

    +

    Plaatselijkewrijving(wel/niet)

    Mechanische(stangen)

    Elektrische

    (rekstroken)

    Type

    sondering

    Uitvoering Metingen

    Figuur 2.15 Typen sonderingen

    Klasse Specifieke toepassingen

    3,4 Classificatie/schematisering van zand en klei/veen (onderscheid tussen klei en veen vaak niet

    goed mogelijk)

    Ontwerp van fundering op drukpalen en trekpalen

    2 De toepassingen van klassen 3 en 4 en daarnaast:

    Classificatie/schematisering van zand, stijve klei en veen

    Ontwerp van funderingen op kleefpalen

    Correlaties voor de bepaling van geotechnische parameters van (stijve) klei en zand

    1 De toepassingen van klasse 2, 3 en 4 en daarnaast:

    Classificatie/schematisering van slappe klei en veen

    Correlaties voor de bepaling van geotechnische parameters van slappe klei en veen

    Figuur 2.13 Specifieke toepassingen voor de sondeerklassen in NEN 5140

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    35/184

    2 DE ONDERGROND 27

    elektrode

    flexibele ring

    conuspunt

    flexibele ring

    kleefmantel

    elektrode

    Figuur 2.18 Elektrische geleidbaarheidsconus

    flexibele ring

    conuspunttemperatuursensor

    flexibele ring

    Figuur 2.19 Temperatuurconus

    elektrische geleidbaarheid:voor onderzoek naarde verspreiding van verontreiniging, figuur 2.18;

    temperatuur:voor warmteoverdracht in debodem en het bepalen van de temperatuur-

    gradint, figuur 2.19.

    Sonderingen onderscheiden we in:

    handsonderingen:alleen geschikt voor con-troleonderzoek bij bijvoorbeeld grondvervan-

    ging, figuur 2.20;

    Figuur 2.16 En e e waar en van et wrijvingsgeta

    Het wrijvingsgetal geeft samen met de conus-

    weerstan over et a gemeen een goe ee

    van de opbouw van de bodem onder de grond-

    waterstan . In e ta e van guur 2.16 z n en ge

    enmer en e waar en van et wr v ngsgeta

    gegeven. Met na ru ste en we at eze waar-

    en s ec ts n cat e z n en getoetst enen te

    worden aan boringen, dan wel aan lokale erva-

    r ng. Ze ge en u ts u ten voor e c n r sc e

    elektrische kleefmantelconus. Boven de grond-

    waterstan en n geroer e gron unnen grote

    afwijkingen ten opzichte van genoemde waar-

    en voor omen.

    Naast het meten van de conusweerstand en de

    p aatse e wr v ng s et moge extra met n-

    gen uit te voeren, zoals meting van:

    waterspann ng:voor et reg streren van agendie het water remmen en het bepalen van de

    st g oogte van et gron water, guur 2.17;

    poreuze s een

    conuspunt

    .17 aterspann ngsconus

    Grondsoort Wrijvingsgetal

    Grind, grof zand 0,2 0,6

    Zand 0,6 1,2

    Silt, leem, lss 1,2 4,0

    Klei 3,0 5,0

    Potklei 5,0 7,0

    Veen 5,0 10,0

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    36/184

    28

    conus

    sondeerstang

    cilinder

    plunjer

    handvat

    manometer

    Figuur 2.20 Principe handsondeerapparaat

    middelzware sonderingen:alleen geschikt omde slappere lagen boven het diepe zand te ver-

    kennen. Maximaal kan een conusweerstand van

    10 MN/m2worden gehaald. Dit type sondering

    gebruiken we bij een fundering op staal en bij de

    aanleg van wegen en dijken, waarbij we vooral

    genteresseerd zijn in de zettingen van de slap-

    pere lagen;

    diepsonderingen:hierbij worden de dieperedraagkrachtige lagen verkend. Dit type

    sondering heeft pas zin als we de weerstand

    van het diepe zand moeten weten in verband

    met paalfunderingen van gebouwen en kunst-

    werken.

    In figuur 2.21 tot en met 2.25 zijn diepsonderin-

    gen, verspreid over Nederland, respectievelijk in

    Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Zwolle en

    Eindhoven, afgebeeld.

    De naast de sonderingen geplaatste bodem-

    profielen zijn schattingen op grond van de wrij-

    vingsgetallen.

    0

    -1

    -2

    -3

    -4

    -5

    -6

    -7

    -8

    -9

    -10

    -11

    -12

    -13

    -14

    -15

    -16

    -17

    -18

    -19

    -20

    -21

    -22

    -23

    -24

    wrijvingsweerstand in MN/m2

    conusweerstand in MN/m2

    toplaag zand

    veen

    veenlagen

    klei

    klei

    klei

    zandhoudende klei

    zand

    zand

    zand

    zand, zeer vast

    zand, kleilagen

    klei, plaatselijk zand

    wrijvingsgetal W/C 100

    die

    pteinmeterst.o.v.NAP

    0 01 02 03 04 05

    0 2 4 6 8 10 20

    sondering volgens NEN 5140

    conustype: cylindrisch elektrisch

    6 5 4 3 2 1Amsterdam

    MV = 0.90 m + NAP1.80 m voorgeboord

    38.537.736.034.831.832.0

    Altijd funderen op palen. Tot

    een maximale paalbelasting

    van 300 kN is een paalpunt-

    niveau van NAP 13 13,5 m.

    mogelijk. Voor hogere belastin-

    gen moet worden gefundeerd

    op circa NAP 19 m.

    In verband met de hier aan-

    wezige ophoging (bestrating

    op zandpakket) en de onder-

    liggende slappe lagen (veen,

    klei), moeten we rekenen op

    een extra paalbelasting ten-

    gevolge van het zetten van

    de grond (negatieve kleef, zie

    hoofdstuk 4).

    Figuur 2.21 Sondering met plaatselijke kleefmetingen te Amsterdam

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    37/184

    2 DE ONDERGROND 29

    0

    -1

    -2

    -3

    -4

    -5

    -6

    -7

    -8

    -9

    -10

    -11

    -12

    -13

    -14

    -15

    -16

    -17

    -18

    -19

    -20

    -21

    -22

    2

    1

    wrijvingsweerstand in MN/m2

    conusweerstand in MN/m2

    zand, klei

    zand

    kleilaag

    veen

    veenlaag

    klei

    slib(oude ophoging)

    wrijvingsgetal W/C 100

    diepteinmeterst.o.v.NAP

    0 01 02 03 04 05

    0 2 4 6 8 10 20

    sondering volgens NEN 5140

    conustype: cylindrisch elektrisch

    6 5 4 3 2 1Rotterdam

    MV = 1.37 m + NAPFunderen op palen met een

    paalpuntniveau van NAP 17

    of 21 m.

    Gezien de aanwezige opho-

    ging en de daaronder gelegen

    slappe lagen, moeten we reke-

    nen op een aanzienlijke nega-

    tieve kleef.

    Figuur 2.22 Sondering met plaatselijke kleefmeting te Rotterdam

    0

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    -1

    -2

    -3

    -4

    -5

    -6

    -7

    -8

    -9

    -10

    -11

    -12

    -13

    -14

    -15

    -16

    -17

    wrijvingsweerstand in MN/m2

    conusweerstand in MN/m2

    zand

    zand, zeer vast

    zand, minder vast

    oplaag,wisselend zand / klei

    potklei

    klei

    wrijvingsgetal W/C 100

    diepteinmeterst.o.v.NAP

    0 01 02 03 04 05

    0 2 4 6 8 10 20

    sondering volgens NEN 5140

    conustype: cylindrisch elektrisch

    6 5 4 3 2 1Groningen

    MV = 6.85 m + NAP

    40.6

    40.3

    Funderen op palen met een

    paalpuntniveau van circa NAP

    +3 m.

    Denk om de zettingsgevoelig-

    heid van de kleilagen tussen

    NAP 1 en 10 m.

    Figuur 2.23 Sondering met plaatselijke kleefmeting te Groningen

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    38/184

    30

    0

    1

    2

    -1

    -2

    -3

    -4

    -5

    -6

    -7

    -8

    -9

    -10

    -11

    -12

    -13

    -14

    -15

    -16

    -17

    -18

    -19

    -20

    -21

    -22

    wrijvingsweerstand in MN/m2

    conusweerstand in MN/m2

    zand

    zand,

    matig vast

    zand, kleihoudend

    zand, vast

    klei / leem

    wrijvingsgetal W/C 100

    diepteinmeterst.o.v.NAP

    0 01 02 03 04 05

    0 2 4 6 8 10 20

    sondering volgens NEN 5140

    conustype: cylindrisch elektrisch

    6 5 4 3 2 1Zwolle

    MV = 1.80 m + NAPFunderen op staal of op korte

    palen.

    Figuur 2.24 Sondering met plaatselijke kleefmeting te Zwolle

    Figuur 2.25 Sondering met plaatselijke kleefmeting te Eindhoven

    0

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    9

    10

    11

    12

    13

    14

    15

    16

    17

    18

    19

    -1

    -2

    -3

    -4

    -5

    wrijvingsweerstand in MN/m2

    conusweerstand in MN/m2

    zand

    zand

    leem

    leem,zandlagen

    zand, leemlagen

    zand

    zand

    zand

    leem

    leem

    zand, wisselendevastheid

    veenlaag

    veenlaag

    wrijvingsgetal W/C 100

    diepteinmeterst.o.v.NAP

    0 01 02 03 04 05

    0 2 4 6 8 10 20

    sondering volgens NEN 5140

    conustype: cylindrisch elektrisch

    6 5 4 3 2 1Eindhoven

    MV = 16.40 m + NAPEen fundering op staal is voor

    lage belastingen mogelijk. Bij

    hoge belastingen moet wor-

    den gefundeerd op palen met

    een paalpuntniveau van circa

    NAP +7 m.

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    39/184

    2 DE ONDERGROND 31

    2.2.2 Grondboringen

    Vaak zijn grondboringen nodig om de met son-

    deringen vastgestelde bodemopbouw te verifi-

    ren en om grondmonsters te steken voor nader

    onderzoek in het laboratorium. We onderschei-

    den de volgende typen boringen:

    spoel-, spuit- wasboringen; avegaarboringen; pulsboringen; steekboringen.

    Pulsboring en spoelboring

    Een veel toegepaste boormethode is de puls-

    boring. Hierbij wordt de grond binnen de

    boorbuis (steunbuis) met een puls omhoog

    gehaald, zie figuur 2.26. Een puls hangt aan

    een draad en bestaat uit een stukje stalen pijp

    met onderin een klep die automatisch sluit als

    de puls omhoog wordt gehaald. De grond in

    de puls is geroerd en veelal vermengd.

    Met een spoelboring wordt de grond nog

    meer geroerd en vermengd. Hierbij wordt on-

    derin de boorbuis water gepompt dat vervol-

    gens door de boorbuis omhoog stroomt en de

    losgewoelde grond meevoert. Door het water

    over een zeef te leiden kan de boorbaas de

    samenstelling van de grond vaststellen.

    Voor een uitgebreide beschrijving van de ver-

    schillende typen boringen verwijzen we naar

    NEN 5119 en de vele handboeken.

    Om fysische grondeigenschappen, zoals sterkte

    en stijfheid, te kunnen bepalen, moeten de mon-

    sters zoveel mogelijk ongeroerd boven worden

    gehaald. Gaat het alleen om een nadere beschrij-

    ving van de bodemlagen, dan kunnen we soms

    volstaan met geroerde monsters. Voor het steken

    van ongeroerde monsters gebruiken we in

    Nederland vaak Begemann- en Ackermann-

    monstersteekapparaten.

    Begemann-steekapparaat

    Dit door het Laboratorium voor Grondmecha-

    nica Delft ontwikkelde systeem gaat ervan uit

    dat er in n operatie een heel lang monster van

    bijvoorbeeld 20 m lengte wordt gestoken. We

    spreken dan van een Begemann-boring.

    Er zijn twee typen ontwikkeld, namelijk voor

    monsters met een diameter van 29 mm en van

    66 mm.

    De boor- en steekbuis worden met een sondeer-

    apparaat in de grond gebracht.

    binnenbuis

    nauwe opening voorpassage nylonvlies

    nylonvlies

    plunjer (gefixeerd)

    monster

    nylonvlies20mm/s

    steunvloeistof

    vast punt

    boorbuis

    29of 66

    Figuur 2.27 Begemann-steekaparaat

    puls

    steunbuis

    Figuur 2.26 Pulsboring Bron: NEN 5119

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    40/184

    32

    Begemann-boring

    Kenmerken van de Begemann-boring, zie

    figuur 2.27, zijn:

    de boorbuis heeft een grotere diameter dande steekbuis en is gevuld met een vloeistof om

    steun te verlenen aan het grondmonster;

    de vloeistof heeft een volumegewicht van16 kN/m3, om voldoende steundruk te geven

    aan het continue grondmonster teneinde in

    elkaar zakken te voorkomen;

    de plunjer wordt vastgezet ten opzichte vanhet maaiveld, terwijl de boorbuis in de grond

    wordt gedrukt met een snelheid van 20 mm/s;

    het grondmonster wordt direct na hetbinnenkomen van de steekbuis omhuld met

    een continue nylon kous;

    het voornaamste verschil tussen de Bege-mann-boring van 29 mm en die van 66 mm is,

    buiten het verschil in diameter, de aanwezig-

    heid van een extra streng plastic buizen die

    betrekkelijk nauw het door de nylon kous om-

    hulde monster omsluiten, zie figuur 2.28;

    na luchtdichte afsluiting aan boven- enonderzijde worden de tot 1 m lengte afgesne-

    den monsters in deze plastic buizen naar

    het laboratorium gestuurd.

    d= 66,7 mm

    buitenkant kous

    monsterd= 66 mm

    toevoer smeer-

    vloeistof

    kous

    smeervloeistof

    verlengbuis

    plastic buis

    plastic buis d= 67,3 mm

    Figuur 2.28 Dwarsdoorsnede Begemann-steekapparaat,

    diameter 66 mm

    Ackermann-steekaparaat

    Het Ackermann-steekapparaat kunnen we ge-

    bruiken om bij de uitvoering van een pulsboring

    monsters te steken van bepaalde grondlagen, die

    we nader in het laboratorium willen onderzoe-

    ken. Na het steken van het monster vervolgen

    we de boring door met een puls de grond te

    verwijderen. Zijn we in de volgende grondlaag

    aangekomen die we nader willen onderzoeken,

    dan nemen we daarvan weer een monster met

    het Ackermann-steekapparaat. Op deze wijze ge-

    bruiken we het steekapparaat discontinu: alleen

    op bepaalde diepten worden monsters gestoken.

    Met dit steekapparaat kunnen we echter ook een

    continu bodemprofiel maken, namelijk door over

    de gehele boordiepte monsters te steken.

    dunwandigestalen buis (1 mm)

    valgewicht40 100 kg

    schoon gepulst

    ongeroerd monster

    stilstaande boorbuis

    67

    Figuur 2.29 Ackermann-steekapparaat

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    41/184

    2 DE ONDERGROND 33

    2.2.3 Laboratoriumonderzoek

    Om de samenstelling en de eigenschappen van

    grond nader vast te stellen, worden de uit de

    boring verkregen grondmonsters in een labora-

    torium beproefd. Het doel hiervan is parameters

    vast te stellen over:

    samenstelling; mechanische eigenschappen;fysische eigenschappen; chemische eigenschappen.

    De bekendste proeven zijn de samendrukkings-

    proef en de triaxiaalproef, die hierna nader zijn

    beschreven.De met de methode-Ackermann en

    -Begemann verkregen grondmonsters kunnen

    als zijnde ongeroerd worden aangemerkt. Voor

    laboratoriumproeven, zoals de samendrukkings-

    proef, is de Begemann-steekboring met de kleine

    diameter (29 mm) minder geschikt.

    2.2.3.a Triaxiaalproef

    Vervormingseigenschappen van de grond kun-

    nen we bepalen met een zogenaamde triaxiaal-

    proef, figuur 2.30.

    Bij deze proef wordt een ongeroerd grond-

    monster, omhuld door een rubber vlies en ge-

    steund door water, in een glazen cilinder (cel)

    geplaatst. Bij een constante horizontale

    drainage grondmonster

    p

    steundruk binnenmonster d.m.v.waterdruk

    rubber vlies

    water

    monster

    rubber plaat

    glazen cilinder

    Figuur 2.30 Triaxiaalproef

    Figuur 2.31 Triaxiaalmonster in cel

    steundruk wordt de verticale belasting opge-

    voerd tot het monster bezwijkt, figuur 2.31.

    Tijdens de gehele proef wordt de verkorting van

    het monster gemeten, gelijktijdig met de op-

    tredende verticale kracht. Daaruit kan het span-

    ningsvervormingsgedrag worden afgeleid. De

    spanningstoestand is drie-assig (triaxiaal).

    Met de triaxiaalproef kunnen we de cohesie en

    de hoek van inwendige wrijving van het grond-

    monster bepalen.

    2.2.3.b SamendrukkingsproefHet principe van de samendrukkingsproef is vrij

    eenvoudig, figuur 2.32.

    Uit een ongeroerd grondmonster wordt een

    schijfje met een dikte van 20 mm gesneden en

    geplaatst in een stalen of koperen ring. De ring

    voorkomt dat zijdelingse vervormingen optre-

    den. Het uitpersen van water uit de porin van

    de grond wordt gesimuleerd door, aan onder- en

    bovenzijde, het grondmonster op te sluiten tus-

    sen poreuze stenen die het water opnemen. In

    de proef gebeurt dit uitpersen uiteraard in een

    belangrijk kortere tijd dan in werkelijkheid. De

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    42/184

    34

    tijd die nodig is om het water uit de porin te

    laten afstromen (consolidatie), blijkt evenredig

    aan het kwadraat van de laagdikte te zijn (het

    zogenaamde laagdikte-effect).

    Door het trapsgewijs aanbrengen van een

    verticale belasting op het monster, wordt de

    samendrukking gemeten over een bepaald

    tijdsverloop. Met behulp van de samendruk-

    kingsproef kunnen we de samendrukkings-

    constante(C) bepalen.

    2.3 Grondmechanica

    De grondmechanica is de leer van het evenwicht

    en de vervorming van de grond onder invloed

    van de erop uitgeoefende krachten.

    In de volgende subparagrafen bespreken we een

    aantal hoofdzaken betreffende de grondmecha-

    nica.

    2.3.1 Verticale grond-, korrel- en water-

    spanning

    Grond kan bestaan uit korrels, water en lucht, zie

    figuur 2.33. Belastingen die op de grond wor-

    den uitgeoefend, kunnen door het water en de

    korrels worden overgedragen. Beide materialen

    reageren echter verschillend:

    water kan wel drukspanningen, maar geenschuifspanningen overbrengen; bovendien is de

    waterdruk in alle richtingen gelijk;

    korrels kunnen zowel druk- als schuif-spanningen overbrengen; de korrelspanning in

    korrels

    water

    lucht

    Figuur 2.33 De drie bestanddelen van grond: lucht, water

    en vaste stof

    horizontale richting kan zowel kleiner als groter

    zijn dan die in verticale richting.

    Daarom maken we onderscheid tussen grond-,

    korrel- en waterspanningen. De grondspanning

    is de som van de korrel- en de waterspanning.

    In figuur 2.34 zijn de verticale grond-, korrel- en

    waterspanningen weergegeven.

    Trekspanningen kunnen door grond alleen wor-

    den overgedragen als deze samenhangend is

    (cohesief), en dan nog alleen in beperkte mate.

    Figuur 2.34 laat een verticale doorsnede van een

    aantal grondlagen zien. De grond wordt belast

    met een bovenbelasting p; het grondwaterpeil

    bevindt zich beneden het maaiveld. Tevens is het

    verloop van de grondspanning in de ondergrond

    aangegeven, waarbij de korrelspanning wordt

    verkregen door de gronddruk te verminderen

    met de hydrostatische waterspanning.

    Voorbeeld

    h1

    = 1 m; h2

    = 2 m; h3

    = 3 m.

    p = 10 kN/m2(bovenbelasting)

    De volumieke gewichten van de grond zijn:

    veen: = 13 kN/m3

    zand: = 20 kN/m3

    water: = 10 kN/m3

    v = 10 + 13 3,0 + 20 3,0 = 109 kN/m2

    u = 10 5,0 = 50 kN/m2

    De maximale korrelspanning vis

    v u=

    59 kN/m2

    meethorloge voor

    zakkingsmeting

    van het monster

    poreuze stenen

    gevat in

    koperen ringen

    belasting

    messingbelastingplaatje

    water

    grondmonster

    Figuur 2.32 Samendrukkingsproef

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    43/184

    2 DE ONDERGROND 35

    Uit het voorgaande blijkt dat de schuifweerstand

    van grondmassas sterk afhankelijk is van de

    grondwaterstand.Immers: waterdruk vermindert

    de korrelspanning en dus de schuifweerstand.

    schuifweerstand

    R

    korrelspanning '

    '

    c'

    c' + ' tg '

    [kN/m2 ]

    [kN/m2

    ]

    Figuur 2.35 Schuifweerstand Rals functie van de

    cohesie c, de korrelspanning en de hoek van inwendige

    wrijving

    2.3.2 Wrijvingshoek en cohesie

    Het verband tussen normaalspanningen schuif-

    weerstand, dat rechtlijnig blijkt te zijn, is in 1776

    door de Fransman Coulomb in een formule vast-

    gelegd, zie ook figuur 2.35:

    R = c + tan (wet van Coulomb)

    waarin:

    R = schuifweerstand van de grond

    c = cohesie of haakweerstand van de grond;

    ook zonder bovenbelasting (korrel-

    spanning) biedt de grond weerstand tegen

    verschuiven

    = korrelspanning

    = hoek van inwendige wrijving; bij droge

    grond zonder cohesie komt deze hoek

    overeen met de hoek van het natuurlijke

    talud

    grondwaterspiegel

    h1

    p

    p

    h

    u

    h2

    h3

    veen

    veen

    bovenbelasting

    waterdruk

    verloop van deverticale korreldruk

    zand

    G

    v'

    v

    v

    v

    v=

    v+ u

    waarin:

    v= verticale grondspanning;

    v= verticale korrelspanning;

    u = waterspanning.

    Figuur 2.34 Verloop van de verticale grond-, korrel- en waterdruk

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    44/184

    36

    2.3.3 Horizontale grond-, korrel- en water-

    spanning

    De horizontale gronddruk(bijvoorbeeld op een

    grondkerende wand) bestaat uit de volledige

    waterdruk en een deel van de verticale korrelspan-

    ning. Hiertoe vermenigvuldigen we de verticale

    korrelspanningen met een cofficint K. Deze is

    afhankelijk van de grootte van de hoek van in-

    wendige wrijving en de wrijving tussen de grond

    en de grondkerende constructie (wandwrijving).

    We onderscheiden hierbij:

    Ka= de actieve horizontale gronddrukcoffi-cint; deze cofficint geldt, indien de gronddruk

    een verschuiving of vervorming van een grond-

    kerende constructie veroorzaakt. De constructie

    beweegt zich van de grond af, figuur 2.36;

    Ko= de neutrale horizontale gronddrukcof-ficint; deze cofficint geldt, indien de grond-

    druk geen verschuiving of vervorming van de

    grondkerende constructie veroorzaakt;

    Kp= de passieve horizontale gronddrukcof-ficint; deze cofficint geldt, indien een grond-

    kerende constructie tegendruk (weerstand)

    ontleent aan een grondmassa. De grondkerende

    constructie beweegt zich naar de grond toe, fi-

    guur 2.37.

    Om een indruk te krijgen van de orde van

    grootte van de horizontale gronddrukcofficin-

    ten, geven we een paar voorbeelden (vereenvou-

    digde formule):

    klei met = 20: Ka= 0,49; K

    o= 0,66;

    Kp= 2,04;

    zand met = 30: Ka= 0,33; K

    o= 0,50;

    Kp= 3,00.

    De grootte van Kaen K

    pis afhankelijk van vele

    factoren, zoals de hoek van inwendige wrijving

    van de grond, de helling van de wand, de helling

    van het maaiveld, de vorm van het schuifvlak en

    de ruwheid van de wand. Voor de algemene for-

    mules verwijzen we naar bijvoorbeeld NEN 6740

    en de diverse handboeken. Voorgaande waarden

    gelden voor een gladde, verticale wand en een

    horizontaal maaiveld. De grootte van K0is alleen

    afhankelijk van de -waarde.

    (c' = 0)

    bewegingsrichtingkeerwand

    schuifvlakken

    horizontale korreldrukop keerwand

    45 + '12

    Ka

    v'

    (c' = 0)

    bewegingsrichtingkeerwand

    schuifvlakken

    horizontale korreldrukop keerwand

    45 - '12

    Kp

    v'

    Figuur 2.36 Verloop van de schuifvlakken en de horizontale korreldruk in de actieve situatie

    Figuur 2.37 Verloop van de schuifvlakken en de horizontale korreldruk in de passieve situatie

  • 5/22/2018 Jellema 2 Onderbouw

    45/184

    2 DE ONDERGROND 37

    Gronddrukcofficinten bij veen zijn niet zomaar

    aan te geven. Indien de grondslag uitsluitend uit

    veen is samengesteld, wordt de horizontale druk

    van de grond op de verticale wand vrijwel alleen

    bepaald door de waterdruk.

    Qp

    Qa

    RH

    RV

    G

    In figuur 2.38 zijn de krachten getekend die

    werken op een keerwand. Rechts werkt de

    actieve horizontale gronddruk en links de pas-

    sieve druk (weerstand) op de keerwand. Het

    eigen gewicht (G) van de keerwand voorkomt

    dat de constructie kantelt.

    Figuur 2.38 Krachten, werkend op een keerwand

    2.3.4 Logaritmische samendrukkingswet

    van Terzaghi

    In de grondmechanica speelt de samendrukking

    van de grondeen belangrijke rol. Bij het aanbren-

    gen van een aardebaan voor de aanleg van een

    weg wordt de ondergrond samengedrukt.

    Het is van belang om te weten hoeveel de te

    verwachten zetting bedraagt om de aardebaan

    de benodigde overhoogte te kunnen geven. Ook

    voor het inschatten van zettingen bij funderin-

    gen op staal zijn berekeningen nodig.

    Bij laboratoriumproeven (samendrukkingsproef)

    blijkt het verloop van de zetting in de tijd een

    gebogen lijn te zijn, figuur 2.41.

    0 verplaatsing w

    actieve gronddruk

    deformatie naar actieve zijde

    verplaatsing w

    deformatie naar passieve zijde

    (neutrale gronddruk)

    passieve gronddruk

    (horizontale korreldrukspanning)

    Kp

    v'

    h'