jaargang 10 (2013) nummer 2

36
METAAL JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2 TIJDSCHRIFT VOOR LEIDSE NEERLANDICI Met onder meer: Afscheid: Helma van Lierop, Eep Francken, Ludo Jongen, Peter van Zonneveld, Ton Harmsen. Einde van een tijdperk ... u Siegenbeek Scriptieprijs 2012 u Interview met Gijsbert Rutten u De ple- zieren van Pjotr

Upload: phamque

Post on 11-Jan-2017

239 views

Category:

Documents


2 download

TRANSCRIPT

Page 1: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

ME

TAA

L

JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

TIJD SCHRIFT

VOOR LEIDSE

NEERLANDICI

Met onder meer:

Afscheid: Helma van Lierop, Eep Francken, Ludo Jongen, Peter van Zonneveld, Ton Harmsen. Einde van een tijdperk ... u Siegenbeek Scriptieprijs 2012 u Interview met Gijsbert Rutten u De ple-zieren van Pjotr

Page 2: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

Vijf docenten

Redactioneel en nieuwsbeRichten

Vijf docenten

Colofon

Jaargang 10 Nummer 2

oktober 2013

Vijf docenten ........................................................ 3

Het einde van een tijdperk............................. 4Hendrik-Jan de Wit

Afscheid Eep Francken .................................... 8Diverse auteurs

Afscheid Ton Harmsen .................................... 11Diverse auteurs

Voorbij, voorbij, maar wel nog wat te lezen... ..................................................................... 15Liesbet Winkelmolen

Afscheid van Peter van Zonneveld ............. 18Diverse auteurs

Afscheid van Helma van Lierop ................... 22Diverse auteurs

Afscheid van Ludo Jongen ............................. 25Diverse auteurs

Alumni-studentenmiddag Siegenbeek ...... 28Michelle van Dijk

Siegenbeek Scriptieprijs 2012 ...................... 30Redactie Metaal

Veni, VIDI, vici! ..................................................... 32Carli van Winsen & Tim Vergeer

De plezieren van Pjotr ..................................... 34Carli van Winsen

MetaalTijdschrift voor Leidse neerlandiciISSN 1573-6210

Metaal verschijnt twee keer per jaar. Het blad wordt verspreid onder studenten en do cen ten van de Leidse opleiding Ne der landse taal en cultuur en onder de leden van Siegenbeek, Alumnivereniging voor Leidse Neer-landici. Voor andere belangstellenden is een jaarabonnement (EUR 12,50) be schik baar.

PostadresOpleiding Nederlandse taal en cultuurPostbus 95152300 RA Leiden

E-mail en [email protected]/siegenbeek

[email protected]

Sanderien de Jong, Annemieke Sterren-burg, Tim Vergeer, Liesbet Winkelmo-len, Carli van Winsen

Aan dit nummer werkten meeCisly Burcksen, Michelle van Dijk, Edwin Fagel, Suzanne Fagel, Nels Fahner, Ton Harmsen, Rick Honings, Pjotr van Lenteren, Helma van Lierop, Vilan van de Loo, Linda Munõz Chandia, Arie Pos, Gijsbert Rutten, Sander Sauvé, Christine Smittenaar, Sofie Sun, Paul Smit, Dick van Teylingen, Christiaan Weijts, Hendrik Jan de Wit

Opmaak401 Publications, Alex van Egmond

Druk en oplageLabor Vincit, Leiden350 exemplaren

BeeldmateriaalFoto’s: Berry Dongelmans, Carli van Winsen, Annemieke Sterrenburg Tekeningen: Ardi Warnar

inhoud

Recensies

Vijf docenten

VeRslag

Vijf docenten

Vijf docenten

VeRslag

lauReaten

lauReaten

uit ‘t Veld

Page 3: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

3Metaal 10 (2013) nummer 2

Redactioneel en nieuwsbeRichten

Redactioneel

Ongelofelijk maar waar: met ingang van dit collegejaar namen maar liefst vijf docenten afscheid van de opleiding Nederlands: Eep Francken, Ton Harmsen, Ludo Jongen, Helma van Lierop en Peter van Zonneveld. Het is een groep docenten waar een hele generatie studenten Nederlands colleges bij volgde en ook bijzondere herinneringen aan heeft. Dit nummer van Metaal staat vooral in het teken van dit afscheid en die herinneringen. De nostalgie stroomt van de pagina’s!

De nieuwe redactie van Metaal begint zo langzamerhand haar draai te vinden. Inzendingen van onze lezers zijn nog altijd zeer welkom. Dus heeft u een baan die leuk is om te beschrijven in de rubriek ‘Uit ’t veld’, heeft u een taalergernis die een ingezonden brief waard is of heeft u iets heel anders te melden… neemt u dan vooral contact op met de redactie via [email protected]. Alvast bedankt.

Sinds enige tijd is er een LinkedIn-groep voor Leidse neerlandici. Daarnaast is er onlangs een Face-bookgroep opgestart. In deze groepen (naam: Leidse Neerlandici / Alumnivereniging Siegenbeek) kunt u nieuws dat relevant is voor Leidse neerlandici lezen en plaatsen. Leuk als u zich bij deze groepen aansluit!

Vijf docenten

Korrie Korevaart benoemd tot

erelid van Siegenbeek

Tijdens de borrel na afloop van de Alumni-Stu-

dentenmiddag op 15 mei is Korrie Korevaart (tot

haar grote verrassing) benoemd tot erelid van

Siegenbeek. Korrie heeft zich jarenlang ingezet

voor de alumnivereniging. Zij was al betrokken

bij de oprichting, nu tien jaar geleden. Korrie,

bedankt voor al je inzet en gefeliciteerd met je

erelidmaatschap!

Bestuur Siegenbeek vastgesteld

Op 15 mei werd tijdens de jaarlijkse ALV afscheid genomen van Jan Bos (penningmeester). Mary

Zijlstra-Kröner (voorzitter) en Susanne Onel (secretaris) traden terug uit hun functie, maar blijven wel

graag actief binnen het bestuur. Nogmaals hartelijk bedankt voor al jullie inzet.

Het bestuur bestaat nu uit: Michelle van Dijk, Ton Harmsen, Sanderien de Jong (secretaris), Maaike

Melsen (penningmeester), Susanne Onel, Annemieke Sterrenburg (voorzitter) en Mary Zijlstra.

Siegenbeeklezing

De Siegenbeeklezing 2013 zal op dinsdag 19 november om 20.00 uur worden gehouden door Kim

Jautze, onder de titel: Whodunit? De waardering voor de literaire thriller. Locatie: LUF, Rapenburg 61,

2311 GJ te Leiden (houd ook www.hum.leidenuniv.nl/siegenbeek in de gaten voor meer informatie

over de lezing).

Page 4: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

4 Metaal 10 (2013) nummer 2

VeRslag

Op vrijdag 6 september 2013 namen drie promi-nente docenten van de opleiding Nederlands aan de Universiteit Leiden afscheid. Eep Francken, Ton Harmsen en Peter van Zonneveld floreerden nog één keer in vol ornaat voor de sectie Letter-kunde. Onder de veelzeggende dichtregel van J.C. Bloem ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’ hielden ze hun afscheidscolleges in de grote zaal 011 van het Lipsius-gebouw.

Ze gaven hun afscheidscollege precies op de terrei-nen waarmee de drie elk hun specialiteit hadden verworven. De Afrikaanse letterkunde (Eep Fran-cken), zeventiende-eeuwse poëzie en toneel (Ton Harmsen), en de negentiende eeuw in combinatie met de Nederlands-Indische letterkunde (Peter van Zonneveld).

Hendrik-Jan de Wit

Sinds 1976Peter van Zonneveld is al sinds 1976 aan de opleiding verbonden. Hij geldt als degene die het langste werkt in Leiden, gevolgd door Eep Francken die een jaar later in 1977 een aanstelling kreeg. Ton Harmsen ten slotte volgde weer een jaar later in 1978.

Ze hebben alle drie op hun eigen terrein veel studen-ten opgeleid en promovendi begeleid. Het afscheid van de drie docenten is een flinke aderlating in het aantal medewerkers aan de opleiding, vertelde Wim van Anrooij in zijn openingstoespraak als voorzitter van de opleiding Nederlands aan de Universiteit Lei-den. Gelukkig zijn er nieuwe mensen aangetrokken. Daarnaast bleek gedurende de rest van de middag dat de drie nog op één of andere manier betrokken zullen blijven bij de opleiding Nederlands in Leiden.

Laten liggenEep Francken beet het spits af met het eerste af-scheidscollege. Hij vertelde inspirerend over wat Ton Anbeek had laten liggen. De Leidse emeritus hoogleraar Ton Anbeek schreef in 1990 een litera-tuurgeschiedenis met als rode draad de normveran-dering. Daarmee liet hij veel interessante literatuur

Het einde van een tijdperkDrie prominente docenten aan de Universiteit Leiden nemen afscheid

liggen, zoals de koloniale en post-koloniale literatuur. Dat moet in de colleges aan de orde komen, stelde de emeritus hoogleraar. ‘Hij liet dit liggen en bood ons zo de kans hier college over te geven’, aldus Eep Francken.

Dat Ton Anbeek veel interessante dingen liet liggen, demonstreerde de docent moderne letterkunde ver-volgens in zijn inspirerende betoog. Hij verhandelde

aan de hand van een gedicht van Ronelda S. Kamfer (geb. 1981) over de komst van Jan van Riebeeck in de Kaap de Goede Hoop. Het gedicht is het welkomst-woord van Jan van Riebeeck aan Autshumao. Omdat zijn naam te moeilijk is om uit te spreken voor de Nederlanders noemen zij hem Herrie.

Kapitein Rob in Zuid-AfrikaHet bracht Eep Francken bij zijn jeugdheld Kapi-tein Rob, waarvan het vierentwintigste deel wel het hoogtepunt was: Jan van Riebeeck in Zuid-Afrika.

Page 5: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

5Metaal 10 (2013) nummer 2

Francken toonde een afbeelding uit het boek waarbij de Khoikhoi als Zulu’s staan afgebeeld. Een vergis-sing van de tekenaar. De visie van het boekje was overwegend positief over het koloniale verleden van Nederland, stelde Eep Francken. De Khoikhoi wor-den bijvoorbeeld met een ‘overdreven vaderlijkheid’ beschreven.

Eep Francken ging verder met zijn onderzoek naar de komst van Jan van Riebeeck in Zuid-Afrika. De visie van Jan van Riebeeck is eveneens bewaard gebleven in zijn journaals voor de VOC. ‘Het waren ambtelijke stukken, bedoeld voor het bestuur van de VOC. Dat zijn ook grote delen, maar Van Riebeeck stapt soms heel overtuigd over de drieënhalve eeuw heen.

Het is dan zelfs heel spannend.’ Eep Francken nam zijn publiek mee naar de tijd rond 1652, waarin de Nederlanders contact legden met de bewoners van Zuid-Afrika.

SuperafhankelijkDaarbij tekende hij aan dat Van Riebeeck ook superafhankelijk was van de Khoikhoi. ‘Je leest in het dagboek dat hij voortdurend aanpapt met de Khoikhoi.’ Van Riebeeck is zich er wel degelijk bewust van dat hij met zijn tachtig soldaten weinig

kan uitrichten tegen duizenden Khoikhoi. ‘Al hadden ze vuurwapens, ze zouden in zee worden gedreven’, aldus Eep Francken.

Bij het lezen van de journaals moest de Leidse docent moderne letterkunde regelmatig aan de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur denken. ‘Die Herrie is gewoon een figuur uit Elsschot, een Boorman die alleen maar uit is op zijn eigenbelang.’ Daarbij maakt Eep Francken gelijk de kanttekening dat dit natuurlijk ook voor Jan van Riebeeck gold. In het verslag van Van Riebeeck spreekt Herrie: ‘Jullie pikken steeds de beste grond in.’ En daar heeft hij natuurlijk niet helemaal ongelijk in.

RenaissancetoneelDe kenner van de renaissanceliteratuur en in het bijzonder het toneel, Ton Harmsen, gaf als tweede vertrekkend docent zijn afscheidscollege. Hij deed dat traditiegetrouw met een mooie anekdote voordat hij begon. ‘Ik stak vanmorgen in Rotterdam de straat over en ik keek voor mijn doen uit, maar werd bijna van de sokken gereden. De jongen die mij bijna aan-reed riep me na: ‘levensmoe opa?’’ Om de anekdote nog mooier af te sluiten. ‘Het is mij een genoegen bij mijn eigen uitvaart te mogen spreken.’

De literatuur van de renaissance is alleen goed te begrijpen met een goede kennis van de klassieke retorica. In een zorgvuldig opgebouwd betoog de-monstreerde Ton Harmsen dat deze opvatting van zijn leermeester Sonja Witstein enorm veel hout snijdt. Sonja Witstein kreeg in de colleges van Ton Harmsen bijzonder veel aandacht. Terecht ook, zo liet Ton Harmsen opnieuw zien aan de hand van funeraire poëzie van Vondel en Huygens.

Creatief toepassen regelsDaarna vertelde Harmsen hoe hij vanuit de opvatting van zijn leermeester het toneel onderzocht. Hier vond hij soortgelijke constateringen, maar hij ontdekte ook dat juist het creatief toepassen van de ‘regels’ zorgde voor het mooie toneel. Hij liet zien dat de Franse voorbeelden in Nederland vaak veel te strak zijn doorgevoerd. Het toneelstuk De listige vryster is een vertaling vanuit het Frans, maar de humor en zinspelingen vallen weg door het veel te nauwkeurig volgen van de regels. Volgens Harmsen is dit geen uitzondering.

De passie voortkomend uit liefde voor het toneel

Page 6: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

6 Metaal 10 (2013) nummer 2

waarop Ton Harmsen zich de laatste 15 jaar heeft toegelegd, is het project Ceneton. Dit is een indruk-wekkende database met de gegevens van bijna 12.000 toneelstukken tot 1803. Daarnaast is een gedeelte van deze toneelstukken ook uitgegeven als tekst en als facsimile. Met deze enorme verzameling maakt Ton Harmsen toneelstukken toegankelijk voor onderzoek in Nederland maar ook daarbuiten.

Negentiende eeuw én Nederlands-Indische literatuurDe laatste spreker Peter van Zonneveld heeft de negentiende-eeuwse én de Nederlands-Indische literatuur op de kaart gezet in Leiden. Hij opende met een parodie op wat Kneppelhout in de Camera Obscura beweert: ‘Onbegrijpelijk veel menschen hebben familiebetrekkingen, vrienden of kennissen te Amsterdam.’ Voor Van Zonneveld is dat: ‘Onbe-grijpelijk veel menschen hebben familiebetrekkingen, vrienden of kennissen te Indië.’

Volgens de vertrekkende docent moderne letterkunde van de negentiende eeuw komt dit door de eeuwen-lange relatie met Indië. Daarnaast heeft ook iedereen een andere relatie met Indië, waardoor ‘iedereen het van harte met elkaar oneens is over Indië.’ Zo kwam Van Zonneveld ook tot een college over de zonen van bekende schrijvers, die in Indië hebben gewoond. Naast een zoon van Vondel, woonde ook een onecht kind van de Duitse filosoof Hegel in Indië.

Schrijverszonen naar IndiëIn veel gevallen stuurt de familie het zwarte schaap

of probleemgeval van de familie naar Indië. Maar dat is niet altijd het geval, zo bewees Van Zonneveld in zijn boeiende college.

Vervolgens schetste hij de verhalen van de vele schrij-verszonen die naar Indië vertrokken. Niet allemaal even vrij van onbesproken gedrag, maar ze leverden vrijwel allemaal een mooi verhaal op, boordevol anekdotes. Zo vertrokken de volgende schrijverszo-nen naar Indië: Daniël François van Alphen (zoon van Hieronymus van Alphen), Koos en Louis Tollens (zonen van Hendrik Tollens), Christiaan en Willem van Lennep (zonen van Jacob van Lennep), Dirk Beets (zoon van Nicolaas Beets) en Julius Willem Bilderdijk (zoon van Willem Bilderdijk).

Het zwarte schaap Koos Tollens verbraste al het geld dat hij meekreeg in zes weken tijd op de rede van Batavia. Hij moest uiteindelijk uit de gevangenis wor-den gehaald door zijn broer Louis. Berooid keerde hij terug naar Nederland om op 38-jarige leeftijd in een krankzinnigengesticht te sterven.

Julius Willem BilderdijkHet meest ontroerende verhaal dat Peter van Zon-neveld vertelde, was het verhaal van de zoon van Willem Bilderdijk, kind uit het tweede huwelijk van de dichter. Julius Willem vertrekt op een marineschip naar de oost en overlijdt onderweg. De ouders zijn ontroostbaar. Peter van Zonneveld las de ontroerende passages voor uit brieven van Willem Bilderdijk. Eerst over de doodstijding, gevolgd door de aankomst van de kist met goederen van Willem. Veel dingen zijn

Page 7: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

7Metaal 10 (2013) nummer 2

kapot of bedorven. De kakkerlakken hebben de rest opgevreten. Slechts enkele dingen zijn over.

Al dit leed verwerkten Willem Bilderdijk en zijn vrouw Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweick-hardt in een prachtige bundel met funeraire poëzie. Peter van Zonneveld kon het niet nalaten de mooie beeldspraak vol met vergelijkingen van Katharina Wilhelmina Bilderdijk te citeren. Ook verklapte hij dat hij samen met Rick Honings zojuist de biografie van Bilderdijk, De gefnuikte arend, heeft voltooid. Daarmee ligt een levenswerk bij de drukker, waarvan de titel zo’n dertig jaar rondzingt bij de opleiding Nederlands in Leiden.

LofredesHet toetje na al deze rijke afscheidscolleges waren de lofredes die oud-studenten en promovendi hielden op de drie pensioengerechtigde docenten. Het begon met Rick Honings die Peter van Zonneveld voor het eerst meemaakte in 2002 waarbij de docent diepe indruk maakte met zijn inleiding in de negentiende eeuw. De literaire wandelingen voor eerstejaars zijn een fenomeen, met het verhaal over Karel van het Reve die op een winterdag het Rapenburg inglijdt met zijn auto en door een Leidenaar wordt toegeroe-pen: ‘Kom uit dat water lul’.

De cadeaus die de collega’s van de opleiding Neder-lands aan Peter van Zonneveld aanboden, logen er niet om. Een hand van Bilderdijk, prenten van de Leidse maskerade en Verhuell. Bij de laatste versprak lofredenaar Rick Honings zich erg vermakelijk, want hij zei dat Bilderdijk (in plaats van Peter van Zonne-veld) zich in deze prent herkende. Een verspreking die wijst op de grote belezenheid en passie van Peter van Zonneveld voor Willem Bilderdijk. Ten slotte werd een prachtige feestbundel overhandigd met bijdragen van veel Leidse neerlandici. Ze schreven allemaal een biografische schets over de ellendige levens van negentiende-eeuwse schrijvers.

Verscheurde boekenOlga van Marion prees haar leermeester Ton Harm-sen en presenteerde mooie cadeaus. Ze verontschul-digde zich vooraf voor de prenten die ze aan hem gaf. ‘Ze zijn uit boeken gescheurd.’ Een doodszonde volgens de vertrekkende docent, maar ze maakte het goed met de overhandiging van een Liber Ami-corum met bijdragen van leden van de opleiding en anderen. Het resultaat was een prachtig boek ver-

luchtigd met prenten en fraaie gedichten. Allemaal ter ere van Ton Harmsen.

Olf Praamstra sprak zijn collega Eep Francken toe. Hij vertelde over de voorliefde van Eep Francken voor de Afrikaanse letterkunde. Ze delen die liefde en hebben samen veel boeken uitgegeven over de letterkunde uit Zuid-Afrika. Olf Praamstra liet een prachtige bundel Zo ver & Zo dichtbij met bijdragen zien, waaraan niet alleen Leidse en andere Neder-landse letterkundigen een bijdrage hebben geleverd, maar ook Zuid-Afrikaanse collega’s als Etienne van Heerden, Chris van der Merwe en Wium van Zyl.

Uit de cadeaus die de collega’s van de vakgroep aan Eep Francken gaven, viel de prent van de Hottentot-bruiloft wel het meest in het oog. In het dankwoord citeerde Eep Francken nog uit een gedicht van Harry Scholten en bedankte iedereen die aan deze mooie afscheidsbundel heeft bijgedragen. Hij was er diep van onder de indruk.

Wat de toekomst van de opleiding Nederlands in Leiden betreft sprak hij de wens uit: ‘Op naar het jubeljaar in 2097. Dat het weer een mooi jubeljaar mag worden.’ Dat zou betekenen dat de opleiding Nederlands in Leiden 300 jaar bestaat. Een optimis-tischere wens bestaat niet.

‘Ik heb de band lek’De organisatoren Olga van Marion en Rick Honings gaven ten slotte de studenten het laatste woord. In een origineel hoorspel, boordevol kwinkslagen en melige grappen, staken ze letterlijk de draak met de drie docenten en de hele opleiding. Gevleugelde uit-drukkingen zoals ‘Ik heb de band lek’, die onderdeel zijn gaan uitmaken van het corpus neerlandicorum in Leiden, passeerden de revue.

De hoofdfiguren van het hoorspel Tjung Harmsen, Eep Franco en Pienter Peter de Tibet-weter zorgden voor een luchtig uiteinde van een middag colleges zoals het scheidende drietal meer dan dertig jaar in Leiden gaf. Dat is: Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij...

Met toestemming van de auteur overgenomen van http://www.litnet.co.za/Article/het-einde-van-een-tijdperk--drie-prominente-docenten-aan-de-univer-siteit-leiden-nemen

Page 8: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

8 Metaal 10 (2013) nummer 2

Afscheid Eep Francken

5 De Pietje Bell van de vakgroep: over Eep Francken

Waar de bijnaam vandaan kwam herinner ik me niet meer, maar hij viel al kort nadat ik voor het eerst de koffiekamer van de vakgroep Nederlands op het Levendaal be-trad. Dat moet najaar 1978 zijn geweest. Ik kende Eep nog niet, maar zodra hij op een maandagmorgen zijn hoofd om de koffie-kamerdeur stak en met een olijk gezicht op ironisch plechtige toon ‘goedemorgen’ zei, begreep ik dat dat Pietje Bell was. Hij had een licht zomerjack aan en droeg een impo-sante leren schooltas onder zijn arm.

Hij was meteen weer verdwenen en keerde korte tijd later zonder jack en tas terug om bij mevrouw Filemon een kop koffie te bestellen. Hij ging zitten bij een vriendelijk ogende meneer die, wist ik sinds kort, Harry Scholten heette. Waarover praatten zij? Tot onze kersverse-eerstejaarsverbazing niet over Nederlandse literatuur maar over wiel-rennen of voetbal.

Tijdens een IVN-congres in Leuven, op een zonnig terrasje achter een niet te koud biertje, beweerde Eep na een imponerende kennis van opstellingen en scores uit een ver voetbalverleden te hebben gedemon-streerd, ‘Ach, dat is eigenlijk het enige waar ik een beetje verstand van heb.’ Dat plaatste een van zijn vele sportanekdotes in een helder perspectief. ‘Aan namen heb ik niets, rugnummers moet ik hebben,’ zou radioverslaggever Barend Barendse tijdens een live-verslag van een wielerwedstrijd heb-ben gezegd toen hem vanuit de studio werd gevraagd te melden dat Pierre Pflimlin was gevallen – geen wielrenner maar de toenma-lige premier van Frankrijk. Dat was in 1958.

Naast een goed anekdotenverteller met een gietijzeren sportgeheugen bleek Pietje Bell ook een stevig literatuurgeheugen te heb-ben en een uitstekend en inspirerend docent te zijn. Ik heb veel van hem geleerd en veel met hem gelachen en hoop dat ook na zijn pensioen te blijven doen.

Arie Pos

docenten

5 Over Eep Francken

Het zal in mijn tweede jaar geweest zijn, ergens in de jaren ’80, college poëzie-analy-se van meneer Francken. Huiswerk: scandeer dit gedicht van Slauerhoff. Welk gedicht het was, weet ik niet meer. Tijdens het college bleek dat bijna niemand van de groep enig idee had van het metrum van dit gedicht. Middelbare-schoolgedrag: huiswerk niet ge-maakt. Meneer Francken ontstak in woede, gaf ons een uur en sloeg de deur achter zich dicht.

Een paar jaar later, mondeling tentamen boekenlijst. Ik mocht inmiddels Eep zeggen, maar dat hielp me niet toen bleek dat ik De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon niet had gelezen. Zonder pardon werd ik wegge-stuurd met de mededeling dat ik een week later terug kon komen. “Heb je het nu wel gelezen?” “Ja, natuurlijk.” “Mooi, dan hoeven we het daar niet over te hebben.”

Toen ik weer een paar jaar later bij Dutch Studies kwam werken, heeft het wel een tijdje geduurd voordat ik zonder gevoel van schaamte met Eep durfde te praten. Dat is gelukkig overgegaan, maar Eep, het spijt me nog altijd!

Liesbet Winkelmolen

docenten

Vijf docenten

Page 9: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

9Metaal 10 (2013) nummer 2

5 De gedachtenversneller: over Eep Francken

Hebben docenten nog steeds hun eigen stijlfi-guren? Vroeger wel. Toen ik kwam studeren bij de Vakgroep Nederlands in Leiden waren Harry Scholten en Eep Francken, de docenten moderne letterkunde met wie ik het meest te maken had, duidelijk te onderscheiden door hun stijlfiguren: de Janus en de gedachtenversneller.

Harry Scholten was een goedgemutste spreker die het graag iedereen naar de zin maakte. Dankzij briljant gebruik van de Janus sprak hij voor- en tegenstanders tegelijk aan en hield hij zijn eigen mening in het midden. Bijvoorbeeld toen hij het woord voerde bij de uitreiking van een Jan Campertprijs, ik weet niet meer aan wie. Performancekunstenares Moniek Toebosch was uitgenodigd ter opluistering van de feeste-lijkheden. Bij haar verkenningen van de mo-gelijkheden en liever nog de onmogelijkheden van de menselijke stem lukte het de hoofden van sommige oudere genodigden niet om hun fronsen en onbegrip te verbergen. Voor het idee: stel je J.C. Bloem bij een concert van Little Richard voor. Ceremoniemeester Harry Scholten bleef moeiteloos in de plooi en kondigde het optreden monter af met een sterke Janus: “Har-telijk dank, mevrouw Toebosch. Horen en zien verging ons uitstekend.” Diplomatie is mooi en waardevol, maar niet het enige wat een jonge student nodig heeft. Eep zorgde daarom voor aanvullende vorming. Hij zette gesprekken graag op scherp met de ge-

dachtenversneller. Als je je ideeën niet op orde had en naar woorden zocht, hielp Eep je door je zin af te maken tot een uitspraak waarmee hij het oneens kon zijn.

“Toch zie je dat W.F. Hermans en Theun de Vries door hun visie op de oorlog... eh ... “...eigenlijk op één lijn zaten? Nou, dat lijkt me niet.”

Het is een verzonnen voorbeeld. Als ik er een trauma aan had overgehouden, had ik wel een echte gedachtenversneller onthouden.

Het is verleidelijk om de verschillen tussen de docenten en hun stijlfiguren te verklaren uit het onderscheid katholiek-protestant. Of katho-liek-socialistisch, wat in dit verband weinig uitmaakt. En uit de soorten literatuur die Schol-ten en Francken bestudeerden. In de ene hoek Harry Scholten, de auteur van de eigentijdse katholiek (“ ’s avonds voor ik slapen ga/ kijken mij twee engeltjes na // service van de dealer”) en gepromoveerd op De gemeenschap (what’s in a name). In de andere Eep Francken, die zich decennialang verdiepte in burgerschrik, schop-pende polemist en majesteitbevlekker Eduard Douwes Dekker. Tijdens de lunch schilden zij in vrede en harmonie hun appeltjes. Om daar-na hun studenten verder voor te bereiden op een leven als neerlandicus, waarin diplomatie, kritische zin en snel en precies formuleren van groot belang zijn.

Dick van Teylingen

docenten

5 Koffie met Eep

Mijn eerste kennismaking met de opleiding Ne-derlandse taal en cultuur was tegelijkertijd een kennismaking met Eep Francken. Samen met mijn vader reisde ik vanuit Limburg naar Leiden om de open dag bij te wonen. Daar stond onder meer een college van Eep over de Zuid-Afrikaan-se taal en letteren op het programma. Ik was meteen voor Leiden gewonnen, mede door de meesterlijke ironie van de docent. Nog altijd me-moreren mijn vader en ik de ‘moltrein’ (metro) waarover Eep ons die dag onderhield. Daarna heb ik, met uitzondering van enkele gastcolle-ges (zoals het fameuze aspectencollege over de vaststelling van de tekst van de Max Havelaar), in de bachelor geen cursussen meer bij hem gevolgd. In het collegejaar 2005-2006 woonde ik een MA-werkgroep over de schrijversbiografie van hem bij. Een absoluut hoogtepunt was toen ik dat semester, op 15 april 2006, samen met

Eep en Jasper de Roos naar Machelen-aan-de-Leie reisde voor de begrafenis van Gerard Reve. In de auto declameerden we gedichten van de volksschrijver. Toen ik korte tijd nadien een aio-baan kreeg, werd Eep een belangrijk klankbord. Elke maandag om half elf dronken we koffie om tal van onderwerpen te bespreken: onderzoek, geschreven artikelen, literaire werken, familieza-ken, academische roddels en zelfs voetbal. Wat weinigen weten, is dat Eep een groot voetbal-liefhebber en zelfs aandeelhouder van Ajax is. Ook de voortgang van mijn dissertatie was een terugkerend onderwerp. Behalve Eeps voorliefde voor koffie, viel me vooral zijn hartelijkheid en collegialiteit op. Ik vond het erg leuk dat Eep plaats wilde nemen in mijn promotiecommissie. Sindsdien is er weinig veranderd. Elke maandag-ochtend drinken we koffie, en ik hoop dat we dat nog lang blijven doen.

Rick Honings

docenten

Page 10: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

10 Metaal 10 (2013) nummer 2

5 Over Eep Francken

Het is prachtig als docenten je laten zien dat Zuid-Afrikaanse letterkunde misschien wel veel interessanter is dan de Nederlandse. Of hoe ver-schillende soorten ironie werken in een literaire tekst. Maar het is natuurlijk nog veel mooier als iemand tussen de regels door zijn eigen optre-den voortdurend ironiseert. Als student zat ik in de sectieraad Letterkunde, wat betekende dat je af en toe aanschoof om te genieten van de inter-actie tussen de verschillende docenten. Vooral Eep Francken had de gewoonte voortdurend opgewekt cynische opmerkingen te plaatsen, zijpaadjes te bewandelen, de discussie het bos in te sturen of gewoonweg te doden door een ultiem relativerende opmerking of een absurd gedachte-experiment. Francken maakte van zo’n vergadering een literaire event, hij ging er echt voor zitten om de vorm van een vergadering an sich ter discussie te stellen. Alles tegen de doelgerichtheid. Het laat denk ik iets moois zien van de opleiding Nederlands als biotoop, een tikje wereldvreemd, maar zeer plezierig om in te

verkeren. Schitterend was ook de opmerking tij-dens een officiële bijeenkomst onlangs, waarbij één van Franckens collega’s, ook niet de eer-ste de beste, het bedienen van de powerpoint aan Eep overliet. Toen dat –voorspelbaar- niet helemaal op rolletjes liep, en die jongere collega op commandotoon een paar instructies riep, antwoordde Eep: wil je een draai om je oren? Het probleem met anekdotes is dat ze apocrief kunnen zijn, dus of het precies zo is gebeurd weet ik niet. Wel zat er naast mij één of andere wetenschapper van een andere faculteit, die zijn oren niet kon geloven, natuurlijk. Zoiets kan alleen in Leiden. Francken kon trouwens ook serieus zijn. Toen een medestudent en ik samen een halfjaar een bibliotheek beschreven in het Zuid-Afrikahuis, sprak hij me aan op het feit dat ik ‘u’ zei tegen één van de medewerkers daar. Veel te formeel, zei hij. Onmiddellijk mee op-houden. Dat tekent misschien ook wel Francken, die met alle humor ook gewoon serieus kan zijn.

Nels Fahner, oud-student Moderne Nederlandse Letterkunde

docenten

Page 11: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

11Metaal 10 (2013) nummer 2

Afscheid Ton HarmsenVijf docenten

5 Over Ton Harmsen

Geen televisie in huis, maar wel de nieuwste iPhone, wat vonden we Ton Harmsen toch allemaal intrigerend. Ik kan me het moment dat ik hem ontmoette nog goed herinneren. We liepen het werkcollege vroegmoderne letterkunde binnen en daar zat een oudere man met zijn iPhone op 10 centimeter af-stand van zijn gezicht. Hij zei helemaal niets en bleef rustig bezig met zijn telefoon tot de hele groep gearriveerd was.

En toen begon hij te praten. Tussen de levendige en kleurrijke Olga van Marion van wie wij het eerste college gevolgd hadden en Ton Harmsen was een enorm contrast. Als arrogante eerstejaars waren we natuur-lijk veel te vlug met oordelen, want toen we eenmaal begonnen te luisteren, hoorden we pas echt wat hij zei.

Meerdere malen zijn we vreselijk afgedwaald van het onderwerp door alle prachtige ver-halen die Ton Harmsen vertelde. Verhalen over de helden van de VOC, het persoonlijke leven van Hooft of gewoon grappige en inte-ressante weetjes van de vroegmoderne tijd. Het verbaasde me keer op keer weer dat hij altijd het antwoord wist op welke vraag dan ook. Steeds meer begon het me te dagen hoeveel deze man nou eigenlijk weet.

Ton, ik heb helaas mijn televisie nog staan, maar als ik op een dag de helft van de ken-nis die u bezit mag bezitten, zou ik mij al ontzettend gelukkig prijzen.

Carli van Winsen

docenten

Page 12: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

12 Metaal 10 (2013) nummer 2

Ton Harmsen spreekt onder meer Frans, Italiaans, Chinees en neo-Latijn, zweert bij zijn Macintosh, verzamelt toneelstukken en maakt die voor iedereen toegankelijk en vindt Vondel en Reve de grootste Nederlandse schrijvers. 35 jaar lang heeft hij enthousiasmerend lesgegeven en op verzoek van Metaal schreef hij nog eens op waar hij allemaal van houdt.

Ton Harmsen

Ik ben dol op het vergelijken van appels en met perenIk heb hier ruim 35 jaar gewerkt. De aangenaamste jaren waren 1983 en 2006 toen ik mocht buitenspe-len: in Napels en in China. Daar heb ik veel van ge-leerd, niet alleen wat Italiaans en Chinees, maar ook dat onze letterkunde een heel eigen karakter heeft. In Italië is nog altijd de erfenis van het oude Rome van kracht, in China nog meer de poëzie uit de kei-zertijd. Oude culturen; daarnaast is de Nederlandse nog erg jong, maar omdat wij goed aansloten bij de klassieke Oudheid is ook in Nederland een krachtige ontwikkeling te zien. Mijn zeventiende-eeuwse lieve-lingsdichter is wel Caspar Barlaeus, die aan de rijke maar wel zware retorica van Claudianus een vleugje relativerende humor weet toe te voegen waardoor zijn panegyrieken en epithalamia nog levendiger zijn dan de klassieke Latijnse poëzie. In Leiden heb ik prachtige werkgroepen gehad - over Bontius’ toneelstuk over het beleg van Leiden, dat meer dan honderd keer gedrukt is, en over discussietechnieken in drama en epos, over Homerus en over Horatius. En zeventig andere onderwerpen.

Ik ben dol op het aanleggen van lijstjesDaarom ben ik steeds weer blij als ik een nieuwe record kan toevoegen aan mijn Ceneton-database, of als ik een nieuwe heldinnenbrief ontdek. Als ik een nieuwe auteur aan mijn Heinsius-site heb toe-gevoegd, of als er nieuwe foto’s voor Ursicula zijn. Ik vind wel dat er vanuit de rest van het vak nog te weinig wordt meegedacht. Ik was boos toen iemand in voetnoten (een neerlandicus dus) in het jaarboek voor boekgeschiedenis aanvullingen op Ceneton gaf. Op iedere pagina staat mijn mail-adres. Ik vind dat geleerden hun gegevens moeten delen.

Dol op van alles en nog wat

Ik ben dol op groeiLees mijn groeipagina! Ceneton is een echt groei-project, dat nooit voltooid zal zijn, maar waar ie-dereen een bijdrage aan kan leveren. Ieder uitgetypt toneelstuk is er weer een: we hebben er nu een paar honderd, maar dat moeten er duizend worden. Of tenminste 666. Er zijn veel vrijwilligers, die de to-neelstukken van een bepaalde auteur uittypen, ik hoef daar alleen nog de internetcodes in te zetten. Publice-ren is zo gemakkelijk geworden: vijf minuten zoeken en vervangen en je hebt een tekst in html. Daar kan geen drukkerij tegenop. De 12.000 records van mijn toneeldatabase maak ik in 20 seconden (jawel) tot een geupdate internetpublicatie van ruim tien mb. Dankzij AppleScript - in de tijd van HyperCard deed ik daar nog een dag over.

Ik ben dol op talentNet zoals vandaag de dag is er in de zeventiende eeuw een enorm kwaliteitsverschil tussen de auteurs. Von-del steekt er voor mij met kop en schouders boven uit: hij is authentieker dan Huygens, muzikaler dan Cats, volwassener dan Bredero, helderder dan Hooft en inhoudsrijker dan de auteur van De juffer in de kleerben. Ik heb Vondels ‘Altaergeheimnissen’, een episch leerdicht van vierduizend verzen, met Chris Joby en Dick van der Mark in het Engels vertaald. In het Koreaans had ik ook goed gevonden, en aan Frans had ik meer plezier gehad, maar het gaat mij niet zozeer om het resultaat van onze vertaling als wel

Page 13: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

13Metaal 10 (2013) nummer 2

5 Over Ton Harmsen

Ton leerde ik pas echt kennen toen ik me in mijn derde jaar voor werkgroepen Oudere letterkunde ging inschrijven. Uiteraard gingen ze over toneel. Thomas Asselijns Op- en onder-gang van Mas Anjello, of Napelse beroerte. En ook Torquato Tasso’s Jerusalem bevrijd kwam voorbij. Daar heb ik nog eens goeie sier mee ge-maakt op een feestje, toen iemand de naam Tas-so liet vallen. ‘Oh, van Gerusalemme Liberata?’ vroeg ik, quasi achteloos, mijn gesprekspartner in stomme verbazing achterlatend.

Ik herinner me nog goed het mondeling tenta-men bij Ton op zijn kamer. Of beter gezegd, ik herinner me vooral de metershoge stapels boeken en paperassen op zijn bureau. Maar in wat een onoverzichtelijke wanorde leek, kon hij alles feilloos vinden.

Hoewel mijn afstuderen al bijna twee decennia achter me ligt, ben ik Ton gelukkig nooit uit het oog verloren, dankzij mijn echtgenoot Frans die bij Ton promoveerde, en dankzij het feit dat ik sinds 2005 bij de faculteit (toen nog Letteren geheten, nu Geesteswetenschappen) werk. We hebben samen heel wat mooie momenten be-leefd. Frans en ik hebben nog eens een college van Ton opgeluisterd door daar teksten uit een

17e-eeuws toneelstuk te declameren (ik ben helaas vergeten welk, maar Ton weet het vast nog wel!). Ik herinner me een zomerse avond met veel wijn en lekker eten bij Ton en Paula op hun volkstuin, een prachtige groene oase aan de rand van Rotterdam. En een schitterende week in Avila (Spanje) tijdens het Neo-Latinisten-congres. Ton was met vrouw en kinderen met de auto naar Avila afgereisd (ze plakten er een vakantie in Spanje aan vast), Frans en ik kwamen met onze rugzak per trein. Frans moest voor zijn lezing een colbert meenemen, maar zie dat maar eens netjes te houden in je rugzak…dus het jasje mocht mee in de auto van de familie Harmsen-Koning. En zoon Frits zong de hele reis, op de wijs van ‘De zak van Sinterklaas’, ‘Het jasje van Frans Blom, van Frans Blom, van Frans Blom…’. De vergaderingen van Alumnivereniging Siegenbeek, waarbij alle bestuursleden met pen en blocnote aan tafel zitten, en Ton als enige - en wat mij betreft hipste - alle vergaderstukken vanaf zijn iPhone leest (uiteraard pal voor zijn neus gehouden).

En zo zijn er nog veel meer mooie herinneringen aan een bijzondere docent, die ik tot mijn vreug-de ook een vriend mag noemen.

Sanderien de Jong

docenten

om het inzicht in Vondels stijl en compositie dat het ons opleverde. Het gedicht bevat tal van aanvankelijk duistere passages, die wij alleen met kennis van theo-logie en denktrant van de zeventiende eeuw konden begrijpen. Wij hebben de tekst net zolang tegen het licht gehouden tot hij voor ons een betekenis had. En wat je dan ziet: structuren, klankkleur, virtuoos taalgebruik. Alleen Gerard Reve komt daar wat mij betreft overheen.

Ik ben dol op studentenStudenten zijn volgens mij niet veranderd. Hun vooropleiding wel, helaas. Toen ik hier aankwam, in 1968, waren er 26 eerstejaars waarvan zes goede en twintig die beter wat anders konden gaan doen. Later hadden we 126 studenten, waarvan zes goede en honderdtwintig die hier niet gelukkig waren. Er zijn er maar weinig die gegrepen worden door iets moois uit het verleden, en dat kunnen de meest ver-schillende dingen zijn: de kathedraal van Chartres, een madrigaal van Monteverdi, de wijsheid in een

versregel uit Ovidius of de klank van een woordspe-ling bij Huygens. Je hoeft daarvoor niet gestudeerd te hebben, en je kan studeren zonder het ooit te zien. Studeren is niet meer wat het geweest is. In 1968 nam Gomperts nog een mondeling tentamen af over 70 boeken van Couperus, Ter Braak, Hermans en 67 an-deren. Wij deden daaruit een grote woordenschat op, en ook de techniek die nodig is om tekst te begrijpen en te waarderen. In het francatreurproza dat vandaag de dag geproduceerd wordt, zonder bijzinnen en met maximaal 1200 verschillende woorden, is dat alle-maal niet nodig, en men begint nu zelfs te roepen dat Couperus hertaald moet worden. Ga dan Buwalda lezen. Wat een opleiding tot lezer moet aanreiken is het gevoel dat een andere taal dan de onze spannend is, en het begrijpen ervan een lange maar dankbare weg. Een grote auteur als Corneille werkte ook met een zeer beperkte woordenschat, vanuit de idee dat clarté een basisprincipe is in de literatuur, maar hij gaf nooit toe aan de domheid van het publiek. Het gaat al mis op de middelbare school: op het gymna-

Page 14: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

14 Metaal 10 (2013) nummer 2

sium wordt niet meer uitgelegd wat de kracht van een woord is. Dan wordt het heel moeilijk om van literatuur te houden.

Ik ben dol op cultuurIn de zeventiende eeuw twijfelde niemand aan het nut van de filologie. Scaliger, Heinsius en Vossius werden nooit bedreigd met bezuinigingen. Hun interpretatietechnieken werden belangrijk gevonden voor het opbouwen van een nationale staat, de wer-ken van Grotius werden gebruikt om de politiek van de Zeven Provinciën te rechtvaardigen. Nog altijd is het zo dat mensen die kunnen lezen en schrijven enorm nuttig zijn. Zonder cultuur is een land een woestijn. Het is dus droevig dat dat niet overal gezien wordt. In Nederland wordt gedaan alsof cultuur voor 1980 niet bestond. Voor de Beatles was alles woest en ledig. Maar ik klaag niet: kijk eens hoe groot de letterenfaculteit is, en wat daar allemaal geëxperimen-teerd en geproduceerd wordt. Prachtig toch?

Ik ben dol op mijn MacintoshVandaag was ik in de UB-Amsterdam, bij de oude drukken, en daar zaten in de loop van de dag tien mensen met een laptop voor zich. Allemaal Apples. Voor filologisch handwerk kan je niet zonder - je moet toch in bestanden kunnen zoeken, teksten au-tomatisch kunnen aanpassen, bestanden organiseren en verbinden. Op een dosbak kan dat ook, maar veel gecompliceerder en trager. Dat onze afdeling automatisering ons opscheept met windows vind ik een schandaal. Je moet juist voor een letterenfaculteit een systeem hebben dat de gebruikers uitdaagt om te experimenteren, uit te wisselen en verbeteringen te zoeken. Bovendien is windows veel duurder dan Apple: het vergt veel meer instructie, het slijt veel sneller en je krijgt er spierpijn van. Wie eenmaal het toetsenbord van een Apple heeft gevoeld wil alleen daarom niets anders meer. En programmeren op een Apple is zo eenvoudig, dat het je werkelijk zeeën van tijd uit handen neemt.

Ik ben dol op toneelWaar ik graag aan werk is mijn internetpagina met het gedicht van de dag. Gedichten willen gelezen worden, en ze willen gereciteerd worden. Ik ben heel blij dat Olga van Marion daar ook van overtuigd is. Zij laat studenten gedichten voordragen tijdens col-leges. Daar leer je echt het meest van. Ik geef college aan Aziatische historici, die in het Nationaal Archief

onderzoek doen naar koloniale geschiedenis. In de loop van de jaren zijn meer dan honderd onder-zoekers uit alle landen van Azië bij mij geweest om dagregisters, expeditieverslagen en instructiebrieven te lezen. Handschriften die zij transcriberen en die we vervolgens van een Engelse vertaling voorzien. Allemaal goed geselecteerde en opgeleide mensen, dus het tempo ligt er hoog. Maar een keer werd er in de hele groep een grote sprong voorwaarts ge-maakt: toen we bij het afscheid van de leider van het project, Leonard Blussé, een tragedie met hilarisch einde opvoerden. In achttiende-eeuws Nederlands, uitgesproken met Indiase en Chinese accenten, maar erg duidelijk. Je kan het zien op Youtube, het heet Pirate, preacher and professor. Het herkennen van grammaticale constructies werd voor de spelers ineens een stuk gemakkelijker: als je een aantal voorwaarde-lijke bijzinnen en tangconstructies uit je hoofd kent, kan je ze ook veel beter doorzien bij de lectuur. Dat was nog eens nut en vermaak!

Het project Ceneton is te vinden op www.let.leiden-univ.nl/Dutch/Ceneton

Page 15: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

15Metaal 10 (2013) nummer 2

Bij een afscheid horen bundels, zo gaat dat, en zo ging dat ook deze keer. Voor Ton Harmsen stelde Olga van Marion een persoonlijk Album amicorum samen. Een mooi, klein, in rood leer gebonden boekje met persoonlijke bijdragen van collega’s, studenten en vrienden. Eep Francken kreeg een bundel over literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika aangeboden en Peter van Zonneveld een boek vol ellendige levens.

Liesbet Winkelmolen

“Geografisch zijn Zuid-Afrika en Nederland ver van elkaar verwijderd […] maar in de literatuur lijken het buurlanden” vandaar de titel Zo ver en zo dichtbij van de bundel ter gelegenheid van het afscheid van Eep Franken. De bundel geeft het rijke palet te zien van de literaire betrekkingen tussen beide landen: er zijn bijdragen in het Nederlands en in het Afrikaans, wetenschappelijke stukken en literaire fragmenten. We leren Nederlanders kennen die naar Zuid-Afrika reizen, een mythische reus met een enorme piemel en de Zuid-Afrikaanse Marilyn Monroe.

De Nederlandse Auguste Uitenhage de Mist was pas 19 jaar toen zij in 1802 met haar vader en broer naar Zuid-Afrika reisde. Jaren later publiceerde zij haar herinneringen aan die reis en haar ontmoetingen met Bosjesmannen, Hottentotten, Kaffers en Europese kolonisten. Auguste is niet erg positief over mensen die ver van haar af staan. De Bosjesmannen noemt zij lelijk, dom, wreedaardig en dierlijk en over de Hot-tentotten schrijft zij: “Verregaande luiheid maakt de hoofdtrek van hun karakter uit”. Kaffers zijn minder erg. Zij zijn weliswaar ook niet mooi, maar aardig zijn zij wel en “Liefde en vriendschap, deze zachte ban-den, door de natuur tot geluk van het menschdom gevlochten, verbinden bij de Kaffers al de leden van eene zelfde familie.” Hoe eigener, hoe beter en over de Europese kolonisten oordeelt Auguste dan ook onverdeeld positief. Overal wordt zij hartelijk en gastvrij ontvangen in schone (in beide betekenissen van het woord) huizen door hardwerkende mannen met een mooie vrouw en lieve kindertjes.

Voorbij, voorbij, maar wel nog wat te lezen

Recensies

Auguste was een kind van haar tijd, zegt Peter van Zonneveld in zijn bijdrage aan de bundel, en haar beschrijvingen passen in de traditie van de roman-tische achttiende-eeuwse reisliteratuur. Hoe is dat bijna 200 jaar later? Ena Jansen vraagt zich in haar bijdage af “wat die houding van wit Nederlandse kor-respondente jeens swart huisbediendes in Suid-Afrika is sedert Nelson Mandela in 1990 vrygelaat is en die ANC-regering in 1994 aan bewind gekom het.” Jansen onderzoekt hoe journalisten als Adriaan van Dis, Joris Luirink en Bram Vermeulen hun houding ten opzichte van (zwart) personeel bepalen, hoe zij proberen zich van een schuldgevoel te ontdoen en te integreren in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Al deze journalisten hebben openhartig geschreven (Jan-sen noemt het “hun byna neo-koloniale obsessiewe geskrijf oor tuinmanne en huiswerksters”) over hun goede bedoelingen, hun oprechte pogingen en hun uiteindelijk niet-slagen. De Zuid-Afrikaanse samen-leving, maar ook hun eigen ruimdenkendheid blijkt toch veel complexer te zijn dan zij in hun optimisme vooraf hadden gedacht. Daarin staan zij misschien dichter bij de reizigster uit het begin van de 19e eeuw dan zij zelf zouden willen, hoewel een belangrijk ver-schil natuurlijk is dat de moderne schrijvers zichzelf en hun houding ter discussie stellen.

In de Leidse Stevenshof zijn twee muurgedichten van grote Zuid-Afrikaanse dichteressen te vinden: Elisabeth Eybers (1915-2007) en Ingrid Jonker (1933-1965). Eybers, die vanaf 1961 in Nederland woonde en werkte, is veelvuldig bekroond en gelau-werd. Jonker, die slechts kort in Nederland verbleef, was lange tijd vergeten. Pas in 1994 kwam er weer aandacht en waardering voor haar kleine oeuvre. Bei-de schrijfsters komen aan bod in Zo ver en zo dichtbij.

Rick Honings verkent in zijn bijdrage de receptie van Jonkers leven en werk in Nederland. Vooral Gerrit Komrij speelde een belangrijke rol in de verspreiding van haar werk, onder meer door haar met het maxi-mum van tien gedichten op te nemen in zijn verza-melbundel van Afrikaanse poëzie. In de documentai-re Korreltjie niks is my dood die Saskia van Schaik voor

Page 16: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

16 Metaal 10 (2013) nummer 2

de VPRO maakte over Jonkers verscheurde leven, dat zo tragisch eindigde met een zelfverkozen dood in zee, noemt Breyten Breitenbach haar “kwesbaar soos Marilyn Monroe”. Dat Carice van Houten Jonker vertolkt in de film Black Butterflies uit 2011 legt nog eens extra de nadruk op Jonkers schoonheid. Door die beklemtoning van het leven en uiterlijk van de dichteres krijgt volgens Honings de literaire kwaliteit van haar werk wel wat weinig aandacht, maar tegelijker-tijd zegt hij dat haar poëzie meer leeft dan ooit, tot op servetten en frankeerzegels aan toe. En dus in de Leidse Stevenshof.

Het werk van Elisabeth Eybers is waarschijnlijk bij een groter publiek bekend. Hoewel Ey-bers altijd in het Afrikaans bleef schrijven, zijn haar gedichten in de loop der jaren Nederlandser geworden, met veel invloeden van de Nederlandse taal en het dagelijks le-ven in Amsterdam. Ook de Nederlandse poëzie heeft zijn sporen in haar werk nagelaten. Hein Viljoen vergelijkt een aantal gedichten van Eybers met die van Gerrit Achterberg. Eerlijk gezegd vind ik zijn bijdrage teleurstellend: wat hij vindt is zó mager, op die manier kun je altijd wel overeen-komsten tussen dichters vinden. Jammer, want het werk van Ey-bers had een mooie bijdrage in deze bundel verdiend.

U wilt nog iets weten over die piemel. Hij behoort toe aan een Afrikaanse reus die door zijn grote geslacht niet in staat is de liefde te bedrijven. Zuid-Afrika is een smeltkroes van bevolkingsgroe-pen en Arie Pos laat zien hoe deze mythische figuur in verhalen van diverse culturen voorkomt en hoe die elkaar beïnvloeden. Pos geeft op die manier een mooi voorbeeld van interculturele intertekstualiteit.

Ondanks de wisselende kwaliteit van de bijdragen is

Zo ver en zo dichtbij een mooie bundel. Ik heb hier-boven maar enkele bijdragen genoemd, maar dat is niet omdat de andere niet de moeite waard zijn. Er

is gewoon te veel om op te noe-men. Iedereen die geïnteresseerd is in de literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika vindt in deze bundel wel iets.

De bundel die Peter van Zonne-veld kreeg aangeboden bij zijn afscheid is veel minder divers. De titel maakt duidelijk wat je krijgt: Ellendige levens. Het boek is een vervolg op een reeks biografische schetsen van negentiende-eeuwse schrijvers die Van Zonneveld zelf in 1983 begon in De Gids. Van Zonnevelds kwaliteiten als verteller zijn bekend (zeker na het lezen van dit nummer van Metaal) en in deze stukken zien we hem van zijn sterkste kant. De

30 jaar oude portretten van de geniale hypochonder Bilderdijk (1756-1831) die zijn leven lang reikhalsde naar het graf en het jonggestorven wonderkind Elias Annes Borger (1784-1820) zijn scherp en vlot ge-

schreven en het was jammer dat het ooit bij deze twee portretten bleef. Het is een prachtig idee om die serie nu met 25 schrijverspor-tretten uit te breiden tot dit rijk geïllustreerde boek.

Bij het lezen van al die treurige levensverhalen zou je bijna weer gaan geloven in het romanti-sche beeld van de negentien-de-eeuwse schrijver die floreert bij droefenis en ongeluk; zoveel verlaten vrienden en vergeefse liefdes, zoveel dode kinderen en vrouwen die het kraambed niet overleven staan er in dit boek. Het drukt ons met de neus op de feiten van de 19e eeuw: de sterftecijfers onder kinderen en

kraamvrouwen waren dramatisch veel hoger dan wij nu gewend zijn en elke ziekte kon fataal zijn. In de tweede helft van de eeuw groeiden de steden zó snel dat de schoonmaakploegen het niet bij konden

Page 17: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

17Metaal 10 (2013) nummer 2

houden. Het inwonertal van Den Haag bijvoorbeeld steeg tussen 1870 en 1880 van 77.000 tot 100.000 en de stad stond bekend als uitgesproken smerig. De meeste van de hier besproken schrijvers mochten nog niet eens klagen: bijna allemaal behoorden zij tot de bevoorrechte klasse die het een stuk beter had dan de gemiddelde Nederlander.

Rick Honings neemt in deze bundel François Ha-verSchmidt (Piet Paaltjens 1853-1894) voor zijn rekening, die een eind aan zijn leven maakte door zich op te hangen aan het gordijnkoord van zijn bedstede. Honings schetst het studentenleven in Leiden waar HaverSchmidt zeer actief was als quaestor en praeses van het corps en als redacteur van de Studenten-Al-manak en waar hij vooral ook actief deelnam aan de gezelligheid die de sleutelstad te bieden had. Wat een contrast met het kleine afgelegen boerendorp Foudgum in Friesland, waar hij moest preken voor de honderdvijftig inwoners die hij nauwelijks kon verstaan. Gelukkig kwamen er later andere plaatsen en beter gezelschap, maar de sombere buien namen toe en HaverSchmidt bleef altijd heimwee houden naar zijn studentenjaren. Het is typerend dat een reis met oude academievrienden naar Zwitserland een hoogtepunt in zijn leven vormde waar hij nog lang over vertelde.

Het moet een lastige klus geweest zijn om een ellen-dig leven te beschrijven in een pagina of zes, als dat al eerder veel uitgebreider gedaan is in een biografie. Zeker als die zo goed zijn als die van Dik van der Meulen over Multatuli en Olf Praamstra over Busken Huet. Toch konden deze twee schrijvers natuurlijk niet ontbreken en Jaap Grave en Arnold Heumakers hebben zich goed van hun ondankbare taak gekwe-ten. Ton Anbeek had het wat dat betreft misschien makkelijker: hij veegt de vloer aan met Bart Slijpers biografie van Willem Kloos (1859-1938). Anbeeks voornaamste kritiek is dat Slijper de dichter geen recht doet door slechts een deel van zijn leven te beschrijven. Alleen het deel dat voldoet aan het romantische beeld: de dronken, de waanzinnige, de wanhopig verliefde Kloos, maar niet de afgekickte, braaf getrouwde eredoctor. En ook Kloos’ ongeluk-kige kindertijd komt te weinig aan bod, terwijl daar, volgens Anbeek alle excessen binnen het gedrag van Kloos toe zijn te herleiden. Vervolgens krijgen we een wel zeer ongelukkige jeugd te lezen. Een moeizame geboorte, een moeder die sterft in een volgend kraam-bed, nauwelijks overleefde tyfus, een stiefmoeder en

–broer van wie de kleine Willem niet mag praten en een vader die vooral slaag uitdeelt. Geen wonder dat de jongen gaat stotteren en een pantser om zich heen bouwt waarbinnen hij zich een God in ’t diepst van zijn gedachten voelt. Het is jammer dat de tweede helft van het leven van Kloos niet zo ellendig was, want nu is die noch door Slijper, noch door Anbeek beschreven. Tijd voor een vervolg op deze prachtige bundel onder de titel Rustige levens.

Zo ver & Zo dichtbij, Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Onder redactie van Pe-ter Liebregts, Olf Praamstra en Wium van Zyl. 13e deel in de SAI-reeks. Uitgave van het Zuid-Afrika Huis te Amsterdam. ISBN: 9789074112000 Prijs: € 24,50. Te bestellen via Suid-Afrikaanse Instituut, Amsterdam, mail:[email protected]. De prijs is exclusief verzendkosten en administratiekosten.

Ellendige levens, Nederlandse schrijvers in de negentien-de eeuw. Onder redactie van Rick Honings en Olf Praamstra. Hilversum: Uitgeverij Verloren. ISBN: 9789087043742. Prijs: € 25,-.

Page 18: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

18 Metaal 10 (2013) nummer 2

Vijf docenten

Afscheid Peter van Zonneveld

5 Naar Indië, altijd naar Indië!

Dag in, dag uit zat ik op de Dousa-kamer om de oude travestieromans te lezen. Dáár zou ik op afstuderen en promoveren en de rest van mijn leven aan wijden. Ademloos las ik boeken als De Vrouwelyke Lakei, of het Leven van Clorimena en De Bagyn in Mans klederen, alletwee uit de achttiende eeuw. Daarin zag ik allerlei kansen voor nieuwe levens. Een wereld opende zich voor mij en die wereld sloot met donderend geweld toen ik colleges volgde bij Peter van Zonneveld.

Daar hoorde ik over schrijfsters die over Indië vertelden, over het leven in de kolonie, door vrouwen beleefd. Vervlogen tijden en toch ook weer niet. Indië bestond nog steeds, zij het op een andere manier. Datzelfde jaar belandde ik in het collectief geheugen van Tong Tong Fair (destijds Pasar Malam Besar) en toen was er geen redden meer aan. Peters enthousiasme had me ernstig besmet.

Ik studeerde af in de Indische letteren. De jaren erna schreef ik biografieën van Indische schrijf-sters, digitaliseerde ik hun romans (“Dit moet iedereen kunnen lezen”) en gaf ik lezingen over de Indische damesletteren. Dit alles onder de noemer van het Damescompartiment Online, de website die een groots idee omvatte. Kijkt u maar op Damescompartiment.nl/ Dit jaar hoop ik te promoveren, natuurlijk ook op de Indische damesletteren. En daarna? Er komt nog veel meer aan.

Soms denk ik nog even aan de travestieromans, waar ik zoveel mogelijkheden in zag. En aan mijn droom als meisje loos te gaan varen als schippersmatroos. Maar ik weet waarheen dat schip me zal leiden: naar Indië, altijd naar Indië. En aan het roer staat Peter van Zonneveld, die de route naar den Oost kent.

Vilan van de Loo

docenten

5 Over Peter van Zonneveld

Op de boot tijdens de introductiedag voor eer-stejaarsstudenten Nederlands. Breeduit zittend, op de boeg, Peter van Zonneveld. Een rondje langs de literaire Leidse plekken, waarover Van Zonneveld meer verhalen wist dan hij in twee uur kon vertellen.

In mijn eerste jaar had ik het geluk om Peter van Zonneveld als mentor te hebben. Mijn eerste gesprek met hem was niet bijzonder geslaagd. Ik besefte nog niet voldoende dat ik extra luid moest praten. Natuurlijk ontstond een misver-stand. Het gesprek ging over het feit dat de universitaire administratie mijn achternaam verkeerd had ingevoerd: Sauvú in plaats van Sauvé. Daarover deed ik mijn beklag, maar dus te zacht. Reactie van Van Zonneveld:

‘Interessante achternaam. Hongaars?’ (Hij had kennelijk begrepen dat Sauvú mijn correcte achternaam was.)

Ik was even stil. Toen zei ik: ‘Eh, Frans.’

Toen was Peter van Zonneveld even stil. Ver-volgens knikte hij vriendelijk. Later –in mijn herinnering nog dezelfde dag – hebben we het misverstand uit de wereld geholpen; Van Zonne-veld moest hier karakteristiek om grijnzen.

Na dit gesprek heb ik nog veel anekdotes mo-gen horen – wij allemaal. Als ik schrijf: ‘Kom eruit, klootzak!’ weet iedereen over welke anek-dote ik het heb.

‘Op dat moment was ik mij er niet van bewust.’ Uit dezelfde anekdote.

‘Maar hij had helemaal geen hond!’ Mijn favorie-te anekdotische volta, omdat die totaal willekeu-rig voor alle situaties toepasbaar is.Iemand die zulke anekdotes keer op keer met zoveel plezier en genoegen vertelt, moet wel een meesterverteller zijn.

Sander Sauvé

docenten

Page 19: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

19Metaal 10 (2013) nummer 2

5 Storytelling avant la lettre: over Peter van Zonneveld

Daar stond ik dan. De dag die ik wist dat zou komen was eindelijk daar. Was ik er klaar voor? Kun je dat ooit echt zijn? Het is maandag 28 februari 2005 en ik sta voor de deur van Peter van Zonnevelds kamer aan het P.N. van Eyckhof. Zou mijn zorgvuldig uitgedokterde strategie werken of zou ik roemloos ten onder gaan in wat de meesterproef voor iedere student letter-kunde was: het tentamen secundaire literatuur? Dat tentamen en het schrijven van mijn scriptie scheidden mij slechts van afstuderen later dat jaar.

Mijn strategie is om zo min mogelijk zelf aan het woord te zijn. Daarbij word ik geholpen door de kwaliteit van het gehoor van mijn gesprekspartner en door zijn neiging om zelf graag aan het woord te zijn. Het was dus zaak om zo snel en onverstaanbaar mogelijk iets te zeggen dat intelligent over komt om vervolgens de bal zo snel mogelijk terug te kaatsen. Van mijn moeder heb ik geleerd dat wedervragen stellen niet netjes is, maar nood breekt wet. Uiteindelijk blijken de spanning vooraf en de uitgedachte strategie helemaal niet nodig. Ik ben beter voorbereid dan gedacht. Het gevrees-de verhoor wordt een prettig gesprek waarin we verschillende artikelen en biografieën bediscus-siëren en vooruit: tussendoor is heus nog wel een mooi verhaal verteld.

Tegenwoordig doet overal in het bedrijfsleven

het begrip ‘storytelling’ opgeld. Peter van Zon-neveld is een meester in de storytelling avant la lettre. Ieder gezelschap hing binnen de kortste keren aan zijn lippen. Omlijst door veel ge-eh-mehmehm en gekuch volgden tijdens ieder college wel een paar mooie anekdotes. Over ko-nijnen van Olland, over de Turkse wrongel, over Lisette Lewin treffen in de supermarkt, over met Boudewijn Büch wildplassen in Engeland, over de tandarts van Harry Mulisch, over Karel van het Reve in het Rapenburg, over het in bescher-ming nemen van Boudewijn Büch die zijn reke-ningen niet betaalde, over de wandeling van Van Lennep door Nederland, over Gerard Goudriaan die de Leidse tramrails volgend, met zijn wan-delstok bij de tramremise aankwam in plaats van thuis en het overgevende zoontje van Büch in Artis. Collegezalen hingen aan zijn lippen en de oude meester genoot er zichtbaar van.

Als iemand net gearriveerde studenten het gevoel wist te geven dat in Leiden dicht bij het knetterende letterenvuur zat, dan was het Peter van Zonneveld wel. Ieder eerstejaarscollege Negentiende Eeuw verliet ik met rode wangetjes en klapperende oren.

Tegelijkertijd wist hij ook dat achttien jaar zijn een fulltime baan op zich is. Van Zonneveld gaf ons in september 2001 als huiswerk om vooral op 2 oktober 3 oktober te gaan vieren en vooral niet te nuchter thuis te komen. Kom daar nog maar eens om tegenwoordig.

Paul Smit

docenten

Page 20: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

20 Metaal 10 (2013) nummer 2

5 Een geslaagde dubbelganger: een persiflage op Peter van Zonneveld

Binnen het NNP bestaat een lange traditie om docenten te persifleren. Een uitgelezen kans daarvoor was altijd al het Open Podium ge-weest. In het bijzonder was Peter van Zonneveld een geliefd persoon om te persifleren. Zulke persiflages waren echter al lang niet meer uit-gevoerd. Coen en Nick hebben voor het Open Podium van 2012 besloten dat er weer een sketch moest komen. Ze liepen al langer met dit idee en tradities zijn er om voortgezet te wor-den. In lijn met de traditie namen ze Peter van Zonneveld en Rick Honings als slachtoffers van hun variétéfilm die ze tijdens het Open Podium hebben vertoond.

Nick zou Rick uitbeelden als het troetelkind en Coen Peter als vaderfiguur, vertellen ze me. Dat is ze goed gelukt ook. Peter is een mooi type om te persifleren. ‘Je grijpt hem’, zegt Coen. Doel van de persiflage was om de relatie tussen Rick en Peter uit te beelden: Rick als de nieuwe Peter.

Het belangrijkste was dat Coen en Nick juist die karakteristieken zouden uitbeelden die zo typisch zijn voor Peter van Zonneveld. Het sleu-telwoord daarbij is amplificeren. Coen nam dat wat Peter kenmerkt: het kuchje, de stem, het gladstrijken van zijn haar, enorme bloezen. Dat vergrootte hij uit: ‘Als je het maar vaak genoeg doet, dan gaat het publiek ook werkelijk denken dat Peter zo is.’ Een typisch voorbeeld daarvan is dat Coen een kammetje gebruikte om zijn haar om de haverklap glad te strijken. Peter

heeft bijvoorbeeld ook een gehoorapparaat. Dit gehoorapparaat piept wel eens. Peters reactie is dan altijd dat hij erop gaat slaan. Ook hier vergrootte hij die piep die het gehoorapparaat wel eens veroorzaakt, uit. Coen ging veel vaker op zijn oor slaan: ‘Alsof er een piepje in zijn oor zit dat hij niet kwijtraakt.’

Ook hebben Coen en Nick dankbaar gebruik gemaakt van allerlei anekdotes die bestaan over Peter van Zonneveld. Alle studenten kennen de uitspraak van Peter: ‘Iedereen is aangeraakt door Indië.’ Iedereen die Peter vaak ziet langs lopen, weet dat hij zijn schoudertas met zijn arm vasthoudt, alsof hij een baby draagt. Iedere student heeft wel eens zijn rondvaarten of rond-leidingen over en langs het Rapenburg meege-maakt. Dit alles hebben Coen en Nick verwerkt in hun persiflage.

Van te voren hebben Coen en Nick niet één keer geoefend. Coen trok de kleding aan en werd Peter: ‘Ik dacht toen ook dat ik Peter was!’ Op de vraag hoe hij Peters bewegingen zo over-tuigend heeft weten neer te zetten, zegt Nick dat Coen deed alsof hij een Sawa (een rijstveld) doorploegde; alsof hij met tegenwind liep.

Natuurlijk is vertellen over de persiflage van Peter leuk, maar het zelf zien is leuk, leuker, leukst! Bekijk dus vooral de variétéfilm op you-tube: http://www.youtube.com/watch?v=mJ5rZ-geMW94

Tim Vergeer

docenten

Page 21: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

21Metaal 10 (2013) nummer 2

5 De leerling en zijn meester: over Peter van Zonneveld

Peter van Zonneveld leerde ik kennen toen ik in 2002 aan mijn studie Nederlands in Leiden begon. Zijn college ‘Inleiding 19e eeuw’ maakte diepe indruk op me. Met zijn enthousiasmeren-de manier van lesgeven – de afwisseling van theorie, historische context en pakkende anek-doten – wist hij me al snel voor de negentiende eeuw te winnen. Voor de studenten van mijn jaar waren de colleges telkens weer hoogtepun-ten. Namen als Kaat Mossel, Goejanverwellesluis en Jetje Dondermond bleven in ons collectieve geheugen hangen. Tijdens open podia en op feestjes van neerlandici wordt hij nog altijd gepersifleerd. Wie ooit een literaire rondvaart of wandeling van Peter heeft meegemaakt, zal zinnen als ‘Kom eruit, klootzak!’ en ‘Zei u iets, Te Water?’ nooit meer vergeten. Ik herinner me ook nog goed hoe ontroerd Peter was na het overlijden van Boudewijn Büch op 23 november 2002. Tijdens het college stond hij daarbij stil en vertelde hij over hun vriendschap.

Toen ik in 2005 mijn bachelorscriptie moest gaan schrijven, wist ik meteen dat ik dit bij Peter wilde doen. Hij adviseerde me om eens naar de onuitgegeven reisverhalen van François HaverSchmidt te kijken. Het resultaat was dat de scriptie als boekje werd uitgegeven. Toen ik een jaar later voor mijn masterscriptie bij hem aanklopte, bracht hij me op Bilderdijk. Daar had ik aanvankelijk niet zoveel zin in, maar Peter raadde me aan de biografie van Kollewijn (1891) maar eens te lezen, dan zou ik zelf wel ontdek-ken hoe leuk het onderwerp is. Dat bleek een juiste inschatting. Sindsdien behoor ik, samen met Peter, tot de grootste Bilderdijk-fans van Nederland.

Mijn band met Peter werd verder versterkt toen ik in 2007 promovendus werd. Hoewel Jaap Goe-degebuure mijn promotor was, lag de dagelijkse begeleiding in handen van de copromotor. Dat was, gezien het onderwerp (het literaire leven in Leiden in de achttiende en negentiende eeuw) ook niet zo vreemd. Die taak heeft Peter heel serieus genomen; met zijn betrokkenheid en enthousiasme heeft hij het traject van vier jaar voor mij tot een feest weten te maken. Elk arti-kel, elk hoofdstuk in wording namen we samen kritisch onder de loep. Een paar keer per week

wan-delden we door de Hortus Botanicus, zoals geleerden in vroegere eeuwen plachten te doen. Zo ontdekten we dat we veel passies delen: niet alleen de negentiende eeuw, Bilderdijk en Goethe, maar ook de Tweede Wereldoorlog, de Duitse keuken en zelfs televisieseries als Foyle’s War en Downton Abbey. We raken nooit uitgepraat. Bij mijn promotie op 5 oktober 2011 sprak Peter hartelijke en warme woorden. Bij zijn laudatio na afloop van de verdediging kon ik het maar met moeite drooghouden.

Peter en ik hadden al langer het plan om samen de biografie van Bilderdijk te gaan schrijven, waaraan hij al in 1976 (acht jaar voor mijn geboorte!) met Boudewijn Büch was begonnen. Dankzij mijn verblijf in Berlijn in 2012, waar ik een jaar werkte aan de Freie Universität en waar Peter me ook kwam opzoeken, kon ik hier echt werk van maken. In oktober 2013 zal De gef-nuikte arend. Het leven van Willem Bilderdijk bij Bert Bakker verschijnen. Het was fantastisch om er met Peter aan te werken, in Leiden, Amster-dam en Berlijn. Mooi was toen we in de zomer van 2012 samen Weimar bezochten. ’s Avonds bespraken we op de Marktplatz, terwijl de sche-mer daalde, een hoofdstuk van ons boek.

Behalve mijn liefde voor Bilderdijk en de negen-tiende eeuw heb ik veel meer aan Peter te dan-ken. Hij leerde me te relativeren, liet me zien dat je niet kwaad moet worden als iets tegenzit en dat het onverstandig is met allerlei winden mee te waaien. Tussen 1852 en 1858 studeerde François HaverSchmidt in Leiden. Regelmatig at hij met zijn vrienden bij Muller op de Breestraat. De naam die hij voor de restauranthouder gebruikte, is wat mij betreft ook op Peter van toepassing: Zweite Vater.

Rick Honings

docenten

Page 22: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

22 Metaal 10 (2013) nummer 2

Afscheid Helma van Lierop

Vijf docenten 5 Nieuwe favorieten dankzij colleges jeugdliteratuur: over Helma van Lierop

Met het afscheid van Helma van Lierop komt er een einde aan de Leidse leerstoel voor kinder- en jeugdliteratuur. Tijdens haar col-leges heeft Helma ons genoeg doordrongen van het belang van de academische bestude-ring van de jeugdliteratuur, om mij te doen beseffen dat dit bijzonder jammer is.

Want wat zijn nu normen voor een goed kinderboek? Een aansporing voor de jonge lezertjes om braaf te zijn, een maatschap-pelijk probleem aankaarten, het stimuleren van hun fantasie… of toch een middenweg daartussen? In het college onderzochten we dit, en ontdekten dat de visie op jeugd-literatuur sterk afhangt van de tijdgeest en de daarmee samenhangende pedagogische visie van het moment. En dan zijn er ook nog mensen zoals Annie M.G. Schmidt, die weliswaar vinden dat kinderboeken opvoe-dend moeten zijn, maar zelf ondertussen rebelse verhalen schrijven over kinderen die de volwassenen te slim af zijn.

Een ander belangrijk thema was bijvoor-beeld het grensverkeerdebat. Was het feit dat Paul Biegel de Woutertje Pieterseprijs (een prijs voor kinderliteratuur) won met een boek voor volwassenen, nu een door-braak of juist een aanwijzing dat hij niet serieus werd genomen? Ook al schrijf je een boek voor volwassenen, je wint er toch een jeugdboekenprijs mee.

Voor mij persoonlijk betekenden Helma’s colleges een kennismaking met uiteenlo-pende boeken die ik in mijn eigen jeugd niet had gelezen. Omdat ze er nog niet waren, of destijds al te gedateerd. Bijna tot tranen geroerd was ik door Schoolidyllen van Top Naeff: een bakvissenboek in de taal van mijn oma. Was het dan toch meer dan een tuttig schoolmeidenverhaaltje? En ontroerde het me misschien júist zo omdat ik uitdrukkingen van mijn oma herkende? Ook liet Helma ons kennismaken met eigen-tijdse klassiekers, bijvoorbeeld de prachtig geïllustreerde poëzie van Ted van Lieshout en zijn aangrijpende, ingenieus geconstru-eerde jeugdroman Gebr. Wat een voorrecht om op die manier in je studententijd nog nieuwe favorieten onder de kinderboeken te krijgen.

Helma, namens alle (oud-)studenten, bedankt voor je inspirerende en leerzame colleges!

Cisley Burcksen

docenten

5 Over Helma van Lierop

Drie jaar geleden heb ik mijn masterstudie Nederlandse Letterkunde bij Dutch Studies afgerond en sinds maart 2011 werk ik als Nederlands-Chinees literair vertaler met de specialisatie kinder- en jeugdliteratuur. Tot nu toe zijn er in China meer dan 30 door mij vertaalde boeken verschenen. Mijn belang-stelling voor Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur komt oorspronkelijk van een college dat ik tijdens het derde jaar van mijn BA-studie bij Dutch Studies heb gevolgd. Het college heette ‘Kinder- en jeugdliteratuur’ en werd door prof. dr. W.L.H. van Lierop-De-brauwer gegeven. Anders dan gewone colleges van Dutch Studies moest ik dat college samen met Nederlandse studenten volgen, wat natuur-lijk een uitdaging was voor een buitenlandse studente. Voordat de eerste les begon, zat ik zenuwachtig in de collegezaal met allerlei Nederlandse studenten. Zodra de docent mevrouw Van Lierop-Debrauwer binnenkwam en les begon te geven, waren mijn zenuwen weg. Zij was zo aardig en praatte op een rus-tige manier. De eerste indruk van haar werd zo gevormd. Zonder zenuwen kon ik me beter op de inhoud van de les concentreren. De geschiedenis en ontwikkeling van Ne-derlandse kinder- en jeugdliteratuur werden door haar in kleuren en geuren verteld. Als opdracht na de les moesten er kinder- en jeugdboeken gelezen worden waardoor ik met een andere kant van de Nederlandse literatuur kennis heb kunnen maken. Deze voor mij nieuwe en frisse wereld leidde direct tot mijn BA-scriptie ‘Is Uit het leven van Dik Trom een tijdloze klassieker of een product van zijn eigen tijd?’ waar zij als tweede lezer aan had gewerkt. De kennis die ik tijdens de lessen heb opge-daan, de boeken die ik voor de lessen heb gelezen en de tips die zij over mijn scriptie heeft gegeven zijn van groot belang voor mij geweest en zullen zeker in mijn toekomstige carrière doorwerken.

Sofie Sun

docenten

Page 23: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

23Metaal 10 (2013) nummer 2

5 docentenHerinneringen aan de colleges van Helma van Lierop

Voor je studie stapels kinderboeken mogen lezen… fantastisch! Dit gevoel voerde de boven-toon toen ik de colleges van Helma van Lierop volgde. Als ik naar mijn ouders belde om te vertellen hoe het in Leiden ging (‘Ja, ik eet heel goed’ ‘Ik weet nu hoe de wasmachine werkt’ ‘Nee, 10 vierkante meter is prima hoor!’) dan verbaasde ik me er hardop over dat ik zulke leuke vakken volgde. Gek genoeg voelde ik me bij de colleges jeugdliteratuur ook wel verplicht om uit te leggen dat het heus heel wetenschap-pelijk was allemaal. Zou Helma van Lierop zich ook veel hebben moeten verantwoorden, vroeg ik me later af.

Als kind las ik – zoals zoveel neerlandici in de dop – alles wat los en vast zat. Ik hield ook heus van buitenspelen, maar ik moest daartoe soms wel een beetje aangespoord worden. Want ik had nog een boek. Dat teleurgestelde gevoel als ik een boek uit had (niet vanwege het slot, maar omdat het ‘nu al’ uit was) probeerde ik uit te stellen door in de bibliotheek de dikste boeken uit te kiezen. Daardoor las ik bijvoorbeeld alles van Evert Hartman en van Cynthia Voigt.

Een bijzondere manier van selecteren, die niet door Helma van Lierop werd toegepast bij het vaststellen van de leeslijst voor haar vakken ‘Inleiding in de (geschiedenis van de) jeugdli-teratuur’ en ‘Capita selecta van de jeugdlitera-tuur’. Zo kwam ik ook met veel voor mij nieuwe boeken in aanraking. De luxe om als student nog meer kinderboeken te lezen – ik kan er nog niet over uit.

Inmiddels weet ik dat ik om kinderboeken te le-zen niet het excuus van een universitaire studie nodig heb – ik doe het regelmatig. Met studie-genoten van toen struin ik rommelmarkten af,

op zoek naar dat ene kinderboek uit de serie die ik bijna compleet heb. Om vervolgens thuis te komen met 10 tot 20 andere kinderboeken. Regelmatig blader ik door de overzichtswerken van Helma van Lierop en haar vakgenoten en mijmer ik stiekem (oh jee, nu ga ik het toch typen!) over het schrijven van artikelen over de kinderboeken die zij nog lieten liggen.

Helma gaf college op een manier die mij kramp in mijn vingers gaf: we moesten tijdens haar hoorcolleges schrijven, schrijven en nog eens schrijven, want over elke auteur die behandeld werd, kwam eerst de volledige biografie voorbij. Ze wist die verhalen boeiend te vertellen, zodat het meeste direct al wel bleef hangen.

Nu tien jaar later lees ik mijn aantekeningen van toen door. Ze zijn veel te opsommend om een goed beeld te geven van de colleges. Misschien was ik te netjes en durfde ik de zijsporen en dis-cussie-elementen niet te ‘notuleren’. Mijn aante-keningen zijn er een beetje saai door geworden. Gelukkig kan ik mij de colleges nog goed voor de geest halen.

Ze waren ook drukbezocht, die colleges, en dat maakt het extra jammer dat de leerstoel nu niet gecontinueerd kan worden. Natuurlijk, 15 jaar is al veel langer dan oorspronkelijk door het LUF (waar ik nu werk, dus vergeef me mijn nuancerende toon) bedoeld was. Maar áls toch de faculteit of opleiding geld had gehad om de leerstoel over te nemen…

Wie weet welke mooie initiatieven hier nog uit voort zullen komen. Laten we dat eerst maar eens afwachten. Helma, bedankt voor de boeiende en inspireren-de colleges!

Annemieke Sterrenburg

Page 24: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

24 Metaal 10 (2013) nummer 2

Bij haar afscheid legden we Helma van Lierop enkele vragen voor over haar Leidse periode.

Redactie Metaal

Helma van Lierops aanstelling als bijzonder hoogle-raar begon op 1 juli 1998 en eindigde op 1 juli 2013. ‘Het was aanvankelijk een bijzonder hoogleraarschap dat na evaluatie met vijf jaar verlengd kon worden. Dat is gebeurd. In 2008 is het hoogleraarschap, en dat is niet heel gebruikelijk bij een bijzondere leerstoel van het LUF, met nog eens vijf jaar verlengd.’ Op de vraag wat de meest opvallende verandering in die ja-ren was, antwoordt Helma van Lierop dat de grootste veranderingen waarschijnlijk nog staan te gebeuren. ‘Natuurlijk zijn er de afgelopen vijftien jaren dingen veranderd in het curriculum en de organisatie van de opleiding, maar met de nieuwe hoogleraar en het vertrek van collega’s zal er binnen de sectie Moderne Letterkunde veel veranderen denk ik.’

De studenten zijn naar haar idee veel minder veran-derd dan je misschien zou verwachten. ‘Studenten zijn over het geheel genomen geïnteresseerd en actief. Ik heb het al die jaren heel plezierig gevonden om onderwijs te geven, zowel in Leiden als in Tilburg, waar ik nog steeds fulltime werk.’ Op de vragen of zij zelf veranderd is in die periode, en of haar kijk op het vak is veranderd, geeft zij aan dat het misschien een beetje saai is, maar zelf is ze niet zo heel erg veranderd. ‘Ik ben nog steeds enthousiast over het vakgebied van de jeugdliteratuur. Het is een ongelofelijk boeiende vorm van literatuur, vanwege de interactie tussen de jonge lezer en de volwassen bemiddelaar. Misschien ben ik iets minder optimistisch dan pakweg tien, vijftien jaar geleden. Ik zie dat er op het gebied van de studie van jeugdliteratuur stappen voorwaarts zijn gemaakt, met als hoogtepunt de master Jeugdlitera-tuur aan de Universiteit van Tilburg.’ Maar naast die stappen voorwaarts moeten er helaas maar al te vaak stappen terug worden gedaan, constateert ze. ‘Met het overlijden van Gerard de Vriend, het pensioen van Harry Bekkering en mijn vertrek uit Leiden is het aandeel jeugdliteratuur op drie universiteiten weer (nagenoeg) verdwenen.’

Trots is er ook. ‘Ik ben heel erg blij met het mas-

Interview Helma van Lierop

terprogramma Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. We zijn zojuist het derde jaar gestart. Ieder jaar beginnen er zo’n 20 à 25 studenten aan de opleiding. Vorig week hadden we twaalf masterexa-mens en die waren zonder uitzondering bijzonder: goede, levendige presentaties van de scripties, goede antwoorden op de vragen van de examencommissie en veel belangstelling van familie, vrienden en me-de-studenten. Dat waren echte feestjes.’

Ook in een tijd van globalisering vindt Van Lierop de neerlandistiek van groot belang: ‘Het is goed dat er neerlandici zijn die de waarde van de Nederland-se taal- en letterkunde op een inspirerende manier onder de aandacht brengen van leerlingen in het voortgezet onderwijs en van vele andere mensen.’ Ze blijft dan ook hard doorwerken aan de Universiteit van Tilburg: het masterprogramma, het onderzoek en diverse bestuurlijke activiteiten (onder andere als redactielid van Literatuur zonder leeftijd, en als voorzitter van de Nederlandse afdeling van de Inter-national Board on Books for Young People).

Vele herinneringen aan de Leidse periode, maar welke nu speciale vermelding verdient? ‘Misschien toch deze: ik bewaar buitengewoon goede herinneringen aan de excursies van de sectie Letterkunde die altijd voortreffelijk georganiseerd werden door Peter van Zonneveld, al dan niet bijgestaan door een van de andere collega’s. Ze waren altijd leerzaam en gezellig.’

Tot slot vroegen we haar wat ze, als ze over haar graf heen mocht regeren, de vakgroep, of misschien zelfs de universiteit mee zou willen geven. ‘Ik zou de verantwoordelijken dan nog eens willen vragen om het besluit om jeugdliteratuur niet meer in het curriculum op te nemen, te heroverwegen. Van veel studenten heb ik de afgelopen jaren mogen horen dat ze jeugdliteratuur een waardevolle aanvulling vinden. Ik vind ook dat iedereen die zich bezighoudt met volwassenenliteratuur, kennis zou moeten hebben van jeugdliteratuur. En dan meer dan op basis van ervaringen in de jeugd.’

Page 25: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

25Metaal 10 (2013) nummer 2

Afscheid Ludo JongenVijf docenten

5 De vrolijke zeikerd: over Ludo Jongen

‘Hebben jullie het Boekenweekgeschenk ge-lezen? Nou, ik dacht altijd dat Maarten ’t Hart het pispaaltje was, maar vanaf nu is het Arnon Grunberg. Jongens jongens, wat een slecht boek!’

Zo kon een redactievergadering van Meta in de jaren negentig van de vorige eeuw openen. En sluiten. En daartussenin ging het op dezelfde toon door. ‘Ik ben nu een database aan het aanleggen, met de raarste antwoorden van studenten bij dat eerstejaarscollege over Bijbel-kennis en vaderlandse geschiedenis. Onbevlekte ontvangenis. Dat is dat Eva nog maagd was toen ze van de appel at.’

Er zijn twee soorten zeikerds. Larmoyante zei-kerds – die niet zijn uit te staan – en vrolijke zei-kerds – waar je nooit genoeg van kunt krijgen. Omdat Ludo Jongen onmiskenbaar tot de twee-de categorie behoort, verheugde ik me altijd op de Meta-vergaderingen onder zijn leiding.

Een database met grappige miskleunen aanleg-gen: dat is de vrolijke zeikerd ten voeten uit, die bovendien een wetenschappelijke studie maakt van het object van zijn spot.

Die humor is geen stijlmiddel, maar een levens-houding, zelfs tegenover het meest tragische. ‘Kan ik je straks nog wel gewoon begraven?’ vroeg hij na een zware chemokuur aan z’n vrouw. ‘Of moet ik je met de chemokar mee-geven? Ja, dat soort grappen maak je op een gegeven moment.’

Later, toen ik afgestudeerd was en Meta verruild had voor een baan als Mare-redacteur, kwam ik Ludo geregeld tegen rond de Witte Singel. ‘Weet je wáár je eens over moet schrijven…’ begon hij dan. Dat leverde vaak wat op. Zoals de klacht tegen de van hogerhand ingevoerde ‘resultaat- en ontwikkelingsgesprekken’. Ludo Jongen: ‘De universiteit is geen zeepfabriek, waarbij je zegt: we maakten vorig jaar duizend zeepjes, en moeten er volgend jaar elfhonderd maken.’ Uit de stroom van gemopper tekende ik op: ‘Je ziet dat er aan de universiteit steeds meer geregeld, geregeld en geregeld gaat worden. Daar maak ik me soms kwaad over.’

Kwaad, maar vooral ook vrolijk. Een van de laat-ste Meta-vergaderingen waar ik bij was, moet in 1999 zijn geweest. Het internet was net uitge-vonden. Ludo sloot af met de opmerking dat we hem anders maar moesten mailen. ‘Ha, mailen!’ Hij keek alsof hij een goede grap had gemaakt. ‘Ik krijg steeds meer klachten van mensen dat ik nog geen e-mail heb. Maar ik begin er niet aan.’ En terwijl we op de drempel stonden, volgde een verhandeling over de nadelen van e-mail, en hoe de problematiek in de wereld hier onlosmakend mee verbonden was.

In 2007 citeer ik hem in Mare. Ik was hem op het bruggetje over de Witte Singel tegengeko-men, en de Letterenfaculteit werd overwoekerd door spamberichten in e-mails. ‘Ik gebruik nu mijn privé-mail voor mijn werk, en laat op het universitaire account al die rommel binnenko-men. Het is echt bij de wilde beesten af.’

Christiaan Weijts

docenten

Page 26: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

26 Metaal 10 (2013) nummer 2

5 Ook professoren zijn jong geweest

Naast het volgen van college en het studeren in de UB, hoort ook een feestje hier en daar bij het studentenleven. Zo ook bij het mijne. Mijn studentenleven dat begon in september 2005 met het verhuizen naar Leiden om Nederlands te gaan studeren.

Ik kan me nog goed herinneren dat ik in oktober van dat jaar tijdens een constitutieborrel iets te diep in het glaasje had gekeken. De volgende ochtend werd ik, na nog geen 3 uurtjes slaap, wakker van de wekker met het idee dat er ’s nachts een rat in mijn mond was gekropen om daar te sterven en het gevoel dat iemand mijn hoofd had bewerkt met een moker.

God wat was ik brak, maar opgevoed met de Brabantse wijsheid ’s avonds een meid, ’s och-tends een meid, sleepte ik mijn karkas naar de douche omdat er toch echt om 9:15 een werk-groep Middeleeuwen van Ludo op het program stond.

Na me aangekleed te hebben en de halve kraan leeggedronken te hebben om van die dooie rat en hoofdpijn af te komen, stapte ik op mijn fiets naar de uni voor mijn werkgroep.

Onderweg pikte ik het vriendinnetje op waarmee ik me de avond daarvoor een stuk in de kraag had gezopen. Zij zag er minstens zo beroerd uit als ik, dus ik had in ieder geval een lotgenoot. Zuchtend, steunend en groen en geel gingen we naast elkaar zitten. Vlak voor Ludo binnenkwam

voegde zich nog een lotgenootje bij ons sneue duo. Een ander vriendinnetje dat zelfs haar stap-kleren nog aanhad. Het sneue, brakke duo werd een zielig trio en ondanks het feit dat we de staat waarin we verkeerden volledig aan onszelf te wijten hadden, waren we toch wel trots op onszelf dat we er zaten.

9:15 uur, Ludo kwam binnen en daarmee zou onze werkgroep beginnen. Ik kon alleen maar denken: “Rustig doorademen, Muñoz. Probeer goed mee te doen, dan kom je er misschien nog mee weg dat je het stuk niet gelezen hebt.”Misschien kwam het door de zielige vertoning van drie brakke, witte snuitjes op een rij of door het feit dat we alle drie bijna hardop hoopten met rust gelaten te worden. Ludo keek onze kant op. Ik verwachtte een preek, maar hij keek nog eens goed, grijnsde begripvol en schudde zachtjes zijn hoofd. Daarna begon hij zijn werk-groep en heeft hij ons twee uur lang met rust gelaten.

Ik kon het heel erg waarderen en acht jaar later is dit toch nog steeds een van de meest ge-denkwaardige momenten uit mijn studententijd. Ludo, bedankt!

Na die twee uur ben ik mijn bed weer ingedo-ken om er een paar uur later als herboren uit te komen. Dat was maar goed ook, want er stond nog een afspraak met moeders op de planning en iets zegt mij dat zij een stuk minder begrip-vol zou zijn geweest…

Linda Muñoz Chandia

docenten

Page 27: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

27Metaal 10 (2013) nummer 2

5 Kijk eens, die lijnen: over Ludo Jongen

Altijd als Ludo ter sprake komt, komt vroeg of laat ook de anekdote naar boven die we met hem meemaakten, tijdens een uitje met de redactie van Meta in 1999. Ludo nam ons mee naar het Kröller-Muller museum en we zouden aansluitend gaan eten bij hem thuis in Amersfoort.

In het museum stonden we op een gegeven moment met Ludo voor een Mondriaan. Dat klinkt een stuk rustiger dan het was, want als altijd was Ludo een en al energie. Wat het precies was dat hij ons wilde zeg-gen, kunnen we ons niet meer herinneren. Het was iets over de lijnen van Mondriaan, want Ludo zei ‘Kijk eens, die lijnen’ en hij wees ze ook aan, die lijnen. Iets te precies, want op het moment dat zijn vinger de lijn op het schilderij volgde, begon ergens anders een bel te rinkelen en sprongen uit verschillende hoeken suppoosten tevoor-schijn: ‘Meneer wilt u van het schilderij áfblijven!’

Zijn reactie zouden we niet als veront-schuldigend willen omschrijven. Ook niet als verontwaardigd. Zijn ‘Maar ik raakte het schilderij helemaal niet aan, hoor!’ was eerder geamuseerd. De reactie van de suppoosten hebben we niet meer gehoord, want we gedroegen ons eventjes als toeval-lige voorbijgangers die heel erg nodig naar een Van Gogh verderop wilden gaan kijken.

Nu we er zo over nadenken, is het ‘incident in Kröller-Muller’ exemplarisch voor Ludo’s houding tegenover instituties. Of het nu suppoosten betreft, of bureaucratische regeltjes op universiteiten – denk bijvoor-beeld aan het gesputter over het jaarlijkse ‘Recreatie- en OntspanningsGesprek’, over de invoering van de ‘sleutelkaart’, of het jaarlijks verplicht uploaden van geschreven artikelen en boeken in de Leidse publica-tiemeter Metis – Ludo’s vrolijke spot zet alles al snel in het juiste perspectief.

Ludo’s geliefde en vaak gedragen T-shirt met I love KUL erop is dan ook, meer dan een reclame-uiting van de Katholieke Uni-versiteit Leuven, de uitdrukking van een levenshouding. Eigenlijk zouden we mini-maal één dag per maand een T-shirt met I love LUDO moeten dragen. Om onszelf eraan te herinneren dat het allemaal maar spel is, en dat geamuseerdheid de beste houding is om daarmee om te gaan.

Edwin en Suzanne Fagel

docenten

5 Storytelling: over Peter van Zonneveld en Ludo Jongen

Je maakt er als communicatieadviseur tegenwoordig goede sier mee: Storytelling. Gebruik deze term in een lijvig advies, lardeer de adviestekst verder met woorden als: corporate communicatie, visie, strate-gie, reputatie, transparantie, draagvlak en marketing en bewonderende blikken vallen je ten deel. Ludo Jongen en Peter van Zon-neveld wisten als geen ander wat Storytel-ling was. Toen heette dat overigens gewoon heel goed college geven, zodat de inhoud blijft hangen. Beide heren wisten, ieder op hun eigen manier, de verhalen uit respec-tievelijk de Indische tijd en de Middeleeu-wen tot leven te wekken. Ik, en vele studen-ten met mij, hing aan de lippen van deze fantastische verhalenvertellers. Ik heb zelfs een keer twee pubernichtjes meegenomen naar een hoorcollege van Ludo Jongen, als een soort uitje.

Twintig jaar geleden mocht ik mijn bul in ontvangst nemen. Nog steeds denk ik regelmatig terug aan de mooie staaltjes van top-edutainment. Maar zoals ik al zei, dat heette toen nog gewoon heel goed colle-ge geven, zodat de inhoud blijft hangen.Heren Zonneveld en Jongen, dank voor deze prachtige ervaringen!

Christine Smittenaar

docenten

Page 28: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

28 Metaal 10 (2013) nummer 2

VeRslag

Ineens heb je ‘t! Je wordt… tja, wat eigenlijk? Die vraag kennen we allemaal wel. Als we zelf al niet worstelen met die vraag, dan komt ‘ie wel uit de mond van vrienden en familie: ‘Wat ga je doen na je studie?’ Gelukkig zijn er vele moge-lijkheden en zijn er ook al vele neerlandici die ooit de sprong in het diepe hebben gewaagd. Het bestuur van Siegenbeek organiseerde daarom een alumni-studentenmiddag waarin alumni vertelden over hun loopbaan. Een korte impressie van deze middag op 15 mei.

Michelle van Dijk

Vera Spaans werkt als eindredacteur bij Het Pa-rool. Ze deed na haar studie in Leiden een korte opleiding dagbladjournalistiek om in deze rich-ting werk te vinden. In haar verhaal werd al snel duidelijk wat er zo leuk is aan het werken op een krantenredactie: de ‘stress’ van de deadline. De drukte die er nodig is om op één moment het belangrijkste en meest actuele nieuws correct in één krant te krijgen, kun je als een nadeel zien; maar het is ook heerlijk dat je werk klaar is als je naar huis gaat, dat er dan een krant ligt. Vera gaf nog enkele praktische voorbeelden van haar werk als eindredacteur. Een belangrijke klus die bij haar werk hoort, is het bedenken of nakijken van de koppen in de krant. En: staan sommige berichten niet heel erg vreemd bij elkaar op de pagina?

Pjotr van Lenteren schrijft recensies van jeugd-boeken voor de Volkskrant. Het lijkt ons allemaal een droombaan en zijn verhaal bevestigde dat beeld. Uit de stapels boeken die hij toegestuurd krijgt, kiest hij zelf de te recenseren exemplaren. Niet iedereen is blij met zijn soms kritische re-censies, maar zo gaat het nu eenmaal. Een van de toehoorders vroeg wat een geslaagd kinderboek is, bij welke boeken kun je het succes voorspellen? ‘Als ik daar antwoord op kon geven, was ik nu wel rijk geweest.’

In de pauze sprak ik een van de studenten die de middag bezocht. Ze vertelde dat ze wel dacht aan

Alumni-studentenmiddag Siegenbeek

het onderwijs, maar daar nog geen erg positief beeld van had. Aan het begin van de middag lieten Berry Dongelmans (studiecoördinator Ne-derlands) en Loes Nordlohne (Loopbaanadviseur bij de Studenten Loopbaanservice Geestesweten-schappen) al zien dat toch de meeste neerlandici in het onderwijs terecht komen – ook al zijn velen dat misschien nog niet van plan tijdens hun studie.

Het belangrijkste advies van Berry was dan ook: haal direct na je studie je eerstegraads bevoegd-heid; de kosten zijn dan beperkt en je hebt er altijd nog iets aan. Barbara Snel vertelde na de pauze hoe het werken als docent Nederlands nu echt is. Ze is niet alleen docent, maar ook mentor en onderzoeker. Dat maakt het werk al een stuk interessanter. Maar ze vertelde vooral met aanste-kelijke passie over haar werk in de klas, de omgang met de leerlingen, het contact met collega’s.

Maar ook in het bedrijfsleven is werk voor neer-

Vera

Spa

ans

Page 29: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

29Metaal 10 (2013) nummer 2

landici. Zo is Nicolette Klaassen na haar studie Nederlands in Leiden loopbaancoach geworden. Ze begeleidt mensen die een overgang maken in

hun carrière, soms gedwongen, soms omdat ze dat zelf willen. Nicolette gaf ons deze middag diverse voorbeelden van beroepskeuze en de over-wegingen die daarbij horen, met een duidelijke boodschap erbij: denk goed na over je studie- en loopbaankeuzes, maar vergeet niet dat je ook weer een andere richting kunt inslaan.

Maaike Melsen, een van de Siegenbeek-bestuurs-leden, was onze laatste spreker. Ze vertelde dat ze aanvankelijk misschien ook wel droomde van zo’n baan als die van Pjotr, kinderboekenrecensent. Ze werkte een paar jaar in een boekwinkel en ging daarna werken bij Price Waterhouse Coopers. Al snel raakte ze gewend aan de bedrijfscultuur: hard werken, maar daar staat tegenover dat er goed gekeken wordt naar je ontwikkeling, zei ze. Ze beschreef de dynamiek van haar werk als logistiek planner: complex werk, maar dat maakte het ook juist leuk. Verveling bestaat niet in zo’n bedrijf – en fijn is, dat er goed voor het personeel gezorgd wordt (een mooi salaris, goede secundaire

arbeidsvoorwaarden, flexibiliteit), zolang je je maar blijft ontwikkelen in je werk.

Wil je meer weten over arbeidsperspectieven? Ga eens praten met Berry Dongelmans bij de opleiding Nederlands of met Loes Nordlohne van de Studenten Loopbaanservice Geesteswe-tenschappen.

Maa

ike M

elsen

Page 30: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

30 Metaal 10 (2013) nummer 2

lauReaten

Coen van Beelen wint Siegenbeek Scriptieprijs 2012

De vijfde Siegenbeek Scriptieprijs is op woens-dag 15 mei 2013 uitgereikt aan Coen van Bee-len voor zijn scriptie Schrijven met de hamer; het Europese nihilisme van Friedrich Nietzsche in het oeuvre van Michel Houellebecq.

Uit het juryrapport:

De Siegenbeek Scriptieprijs is een prijs die door de alumnivereniging ‘Siegenbeek’ is ingesteld. Niet alleen om een scriptie van uitzonderlijke kwaliteit te bekronen en te belonen, maar ook om alumni op de hoogte te stellen van recente ontwikkelingen in ons vak. Dit jaar bestond de jury uit Jan Bos, Christine Swankhuizen en Jos Paardekooper. De oorkonde die de prijswinnaar in ontvangst mag nemen, is wederom ontworpen en gedrukt door ‘De Uitvreter’ te Woold. Behalve uit deze prachtige oorkonde bestaat de Siegenbeek Scriptieprijs uit levenslange roem en een eenmalig geldbedrag ter grootte van 500 euro.

Wat zijn de criteria bij het toekennen van de prijs? Die zijn, afgezien natuurlijk van zaken als wetenschappelijkheid en betrouwbaarheid, waaraan alle inzendingen per definitie al voldoen, overtuigingskracht, een verrassende benadering, een leesbare stijl en daarnaast ook persoonlijkheid en originaliteit in vorm en inhoud. Ook dit jaar was het weer verheugend om te zien wat voor een verschillende onderwerpen er binnenkwamen. Wat je allemaal niet kunt bestuderen, en waarop je allemaal niet kunt afstuderen als je Nederlands hebt gestudeerd! Aan de andere kant: in één opzicht kreeg de jury dit keer juist minder diversiteit onder ogen, want geheel anders dan in voorgaande jaren betroffen dit maal alle inzendingen onderwerpen van letterkundige aard, hoezeer ze ook daarbinnen weer van elkaar verschilden.

Voor de jury stond het al vrij snel vast dat de eindstrijd tussen twee scripties zou gaan. Om te voorkomen dat de net-niet-winnende scriptie zeer ten onrechte in vergetelheid zou geraken; om te stimuleren dat de auteur haar aanstekelijke verslag

ook nog eens in boekvorm zal uitgeven, willen we deze scriptie hier apart vermelden. Ida Huussen: je koopt er niks voor, want het is een vermelding waar geen prijskaartje aan hangt. Maar toch, in je zeer lezenswaardige en originele scriptie, getiteld De reis naar Insulinde, heb je een groot aantal tek-sten uit de negentiende eeuw onderzocht, waarin de reis naar het verre Indië tussen 1800 en 1900 is vastgelegd: aanvankelijk nog met zeilschepen, later met het stoomschip, eerst deels over land en daarna door het Suezkanaal. Beste Ida: maak er een mooi boek van, de eerste drie kopers heb je al!

En dan nu de winnende scriptie van Coen Beelen. Die gaat over het Europese nihilisme van Friedrich Nietzsche in het oeuvre van Michel Houellebecq. Ook wij moesten bij allereerste kennismaking even slikken: een scriptie Neerlandistiek over een Duitse filosoof en een Franse romancier – waarom geen studie over de invloed van bijvoorbeeld Spi-noza op Arnon Grunberg? Maar Coen heeft toch

Page 31: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

31Metaal 10 (2013) nummer 2

aannemelijk kunnen maken dat er op het punt van het nihilisme werkelijk geen betere vertegen-woordigers, in de filosofie en in de West-Europese letteren, te vinden zijn dan juist deze twee. Niet-zsche voorspelde dat het nihilisme de komende twee eeuwen – gerekend vanaf eind negentiende eeuw – de allesoverheersende geestesgesteldheid zou zijn, in ieder geval in Europa, en intussen ook in Noord-Amerika. Welnu, tot op heden heeft hij daar meer dan gelijk in gekregen, en heeft hij in Houellebecq een naadloos passende literaire evenknie gekregen.

De jury was verrast door de gedegen kennis van Beelen op het lastig toegankelijke gebied van Nietz-sches filosofie, en ook door de helderheid waarmee dat voor niet-ingewijden toegankelijk is gemaakt. Daarbij konden we genieten van goede raadgevin-gen als: ‘Til het lot boven zijn eigen afschrikwek-kendheid uit en maak het onderdeel van jezelf ’, of zinsneden als: ‘Je kunt onmogelijk van roofvogels verwachten dat ze zich als lammeren gedragen.’ We geven toe: geen makkelijk verteerbare kost, en je moet er, om met wijlen Gerard Reve te spreken, een sterke maag en een goede spijsvertering voor hebben, maar gelukkig bestond de jury uit drie kerngezonde neerlandici.

De regels om mee te dingen voor de scriptieprijs van 2013 kunnen op de website van Siegenbeek gevon-den worden. De deadline is 31 januari 2014.

Page 32: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

32 Metaal 10 (2013) nummer 2

Studenten kennen Gijsbert Rutten als de docent van de historische taalkunde. Ze kennen hem als expert op het gebied van de fonologie en velen hebben van hem als eerste over de swja geleerd. Maar Gijsbert Rutten is niet alleen docent, hij is ook wetenschapper. En zelfs daar houdt het niet op, want dit jaar is de Vidi-beurs aan Gijsbert Rutten toegekend.

Carli van Winsen & Tim Vergeer

Deze beurs is één van de subsidies die de Neder-landse Organisatie voor Wetenschappelijk On-derzoek (NWO) uitdeelt aan onderzoekers. “De Vidi-beurs is wat uitgebreider dan zijn voorganger: de Veni-beurs. Wanneer je die beurs ontvangt, krijg je genoeg financiering voor alleen jezelf. Die beurs heb ik overigens nooit gehad. De Vidi-beurs is ook groot genoeg voor jezelf, maar ook voor twee promovendi, waarmee ik mijn onderzoek uit zal voeren. Ik doe het dus niet allemaal alleen!” Deze subsidie wordt echter niet zomaar wegge-geven. Wetenschappers die mee willen dingen, hebben voor oktober hun onderzoeksvoorstel in moeten leveren. “Uit die selectie werden er veertig ontvankelijk verklaard. Die veertig werden uit-genodigd voor een gesprek, waaronder ik. Zo’n gesprek duurt ongeveer twintig minuten. De eerste vijf minuten heb ik mijn voorstel gepresenteerd,

Veni, VIDI, vici!

de overige minuten heb ik vragen beantwoord.” De commissie die alle voorstellen beoordeeld, is multidisciplinair. De leden worden na de inleve-ringsdatum bekend gemaakt. “Ik hoopte natuurlijk wel op een taalkundige in de commissie. Je vraagt je namelijk af of onderzoekers uit een andere vakgroep mijn voorstel wel interessant genoeg vin-den. Uiteindelijk bleek er geen taalkundige in de commissie te zitten en toch ben ik het geworden. Zo zie je maar.”

Maar wat wil Rutten hier nou eigenlijk mee doen? Een hoop, dat kunnen we alvast stellen. Het onderzoek gaat kort beschreven over de taal als grondlegger van de Nederlandse identiteit in de periode 1750-1850. Rutten wil ontdekken wat voor invloed de taal had op de natie, hoe de stan-daardtaal nou precies is opgelegd aan het volk en hoe het besef van de noodzaak van een standaard-taal meer en meer bij de Nederlanders doordrong. En natuurlijk nog veel meer. Zelf verwoordt hij het als volgt: “Ik vind het belangrijk voor neerlandici (en eigenlijk voor alle mensen, maar je moet ergens beginnen) dat ze weten dat “Standaardnederlands” een historische constructie is, die nauw verbonden is met nationalisme en natievorming. Natievor-ming is al heel lang een belangrijk thema voor historici, maar minder voor historisch taalkundi-gen. Het belang van taal voor de vorming van de

lauReaten

Page 33: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

33Metaal 10 (2013) nummer 2

Nederlandse natie en de Nederlandse identiteit moet dus nodig onderzocht worden. Niet in de laatste plaats omdat politici nu al zeker een decen-nium lang verkondigen dat er weinig zo belangrijk is voor ‘integratie’ in de Nederlandse samenleving als het leren van de Nederlandse taal. Waar ik het zelf overigens niet mee eens ben. Het succes van integratie hangt niet af van alleen taal. In Amerika hebben de politici dezelfde gedachte en daar is toen een onderzoek geweest naar Duitse immigranten. Die begonnen hun eigen winkels en waren zeer succesvol in de Verenigde Staten zonder ooit een woord Engels te leren! Hetzelfde geldt hier; een schoonmaakster hoeft geen Nederlands te leren om hier te kunnen werken en leven. Al vind ik het persoonlijk wel verstandig om de Nederlandse taal te leren als immigrant, al is het alleen maar om bijvoorbeeld het nieuws te kunnen volgen.” Een bedreiging van de Nederlandse identiteit vindt Rutten de talen die de immigranten mee-nemen in ieder geval niet. “Ik had niet gedacht ooit Koningin Maxima te citeren, maar zoiets als dé Nederlandse identiteit bestaat niet. Ie-ders identiteit zal nooit verloren gaan, ook niet wanneer de Nederlandse taal terrein verliest.” Rutten deelt het onderzoek op in drieën. Heden-daags zouden wij de standaardtaal niet meer weg kunnen denken. Hoe vreemd zou het zijn als we polissen of contracten plotseling in een dialect onder ons neus geschoven krijgen? Of als een werk-gever bij een sollicitatiegesprek in onverstaanbaar Limburgs zou proberen te communiceren? Wij kennen gelukkig die ene gemeenschappelijke taal waarmee we allemaal met elkaar kunnen praten, maar ooit was deze taal er nog niet. In het eerste deel wil Gijsbert onderzoeken hoe dat idee van een standaardtaal is ontstaan in de context van het nationalisme. “De historische context is hier bij van belang en dan denk ik vooral aan het idee van Koning Willem I: één natie, één taal. Wat voor Nederlands dit werd, maakte hem niet uit, maar de behoefte naar een standaardtaal was aanwezig.”

Het tweede deel gaat weer een stap verder, want hoe werd ervoor gezorgd dat het volk deze stan-daardtaal oppikte? “De officiële regelingen die in 1804/1805 werden opgezet, waren geen verplich-ting. Het opvolgen werd echter wel sterk geadvi-seerd in het onderwijs en bij administratieve zaken.” Het onderzoek zal zich hier voornamelijk richten

op het onderwijs; hoe werd dit nieuwe taalbeleid opgelegd? Kinderen moesten waarschijnlijk zo standaard mogelijk praten, maar hoe groot werd het onderscheid met thuis? Hoe was de situatie op de scholen? Om achter antwoorden te komen, gaat Rutten oude schoolboekjes, tijdschriften en notulen doorspitten. “De standaardtaal had erg veel raakvlakken met de taal die in Holland werd gesproken. Ik kan alvast zeggen dat dit ervoor zorgde dat de afstand tussen gesproken en geschreven taal buiten Holland groeide.” Maar onze wetenschapper komt zelf ook niet uit het Hollandse gewest. “Ja, ik had misschien zelf een mooi voorbeeld kunnen zijn voor mijn onderzoek. Ik ben echter wel in Limburg opgegroeid, maar wij praatten thuis altijd al volgens de standaardtaal. Toen ik op school kwam, was ik een buitenbeen-tje. Ik was namelijk één van de weinige kinderen die geen Limburgs sprak. Volgens hen was ik een Hollander!” In 2009 is Rutten daadwerkelijk naar Holland gekomen. “De Randstad is multicultureel, dus eigenlijk keek niemand hier op van mijn ac-cent. Al zijn sommige wijken in Leiden daar wel een uitzondering op. Zoals een bakker waar ik ooit ben geweest. Die zag dag in, dag uit alleen maar Leidenaren komen tot ik binnen kwam lopen. Ja, dan wordt er wel even vreemd tegen je aangekeken. Maar dat was het dan ook.”

Uiteindelijk wil Rutten dan ook nog de effectiviteit van het taalbeleid onderzoeken. Daarom gaat hij als laatste nog een blik werpen op de achttiende en negentiende eeuw en het succes van de taalpolitiek in deze periode. Werden de ‘regels’ wel echt in acht genomen? En hoe ging dit proces dan in zijn werk? “Om dit te onderzoeken, zullen we brieven uit de zeventiende eeuw en brieven uit de jaren twintig en dertig van de achttiende eeuw vergelijken. Op die manier hopen we ook antwoord te kunnen geven op de vraag of bepaalde bevolkingsgroepen de standaardtaal sneller oppikten en waarom dat dan zo is. Ik vermoed echter dat de reden hiervoor eerder te vinden zal zijn in het regionale aspect dan bijvoorbeeld het onderscheid in sociale klassen.”

Gijsbert Rutten gaat een groot onderzoek aan, maar duidelijk is in ieder geval dat het de Vi-di-beurs meer dan waard is! En dan zijn we stie-kem ook nog wel erg trots op onze eigen Leidse (Limburgse) wetenschapper! Gijsbert, gefeliciteerd!

Page 34: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

34 Metaal 10 (2013) nummer 2

uit ‘t Veld

Heeft u enig idee wat de boeken van J.K. Rowling teweeg hebben gebracht? Of dat het kinderboek dreigt te verdwijnen? Dat er tegenwoordig sprake is van literaire obesitas in plaats van literaire anor-exia? Kinderboekenrecensent Pjotr van Lenteren schrijft onder andere over deze onderwerpen in zijn blog; de gelukkige lezer. Maar Van Lenteren doet nog veel meer, dus vandaag gaan wij het niet hebben over de puinhopen van Potter, maar over de plezieren van Pjotr.

Carli van Winsen

StudieZoals bij zoveel neerlandici was de keuze voor de studie Nederlands voor Van Lenteren niet ineens gemaakt. Hij heeft eerst nog even geschiedenis en filosofie gestudeerd voordat hij erachter kwam dat de Nederlandse literatuur hem meer trok. ‘Docent worden, dat kon het wel eens zijn voor mij. Daarom heb ik een lerarenstage gevolgd waar ik meegemaakt heb hoe het is om les te geven aan al die kinderen op de middelbare school. De ‘geslagen honden’-sfeer hielp me snel te beslissen dat dit niets voor mij was.’ Dus alsnog moeilijke keuzes te maken, want wat was wel wat voor Pjotr? ‘Ik heb lang getwijfeld over de richting. Het was al vrij snel duidelijk dat taalkunde het niet voor mij werd, maar ver-der was ik in veel onderwerpen geïnteresseerd.’ Van Lenteren heeft dan ook zoveel mogelijk aangepakt tijdens zijn stu-die en was altijd wel met iets bezig. Om geld te verdienen werkte hij het liefst buiten de universiteit. ‘Ik hou van alle verschillende werelden, ik vind het niet prettig om continu onder dezelfde soort mensen te zijn. Daarom beviel mijn bijbaan als patatbakker ook zo goed. Even weg van de colleges en de studenten.’ Ergens vond hij ook nog de tijd om lid te zijn van Catena, één van de Leidse studentenverenigingen. ‘Haha ja, de leden van Catena werden toch wel gezien als de alternatie-velingen die altijd tegen het systeem in wilden gaan. Wat we niet waren. Alhoewel…’

Uiteindelijk heeft hij voor de moderne letterkunde gekozen en een jaar extra gestudeerd om nog Book & Publishing te kunnen volgen. ‘Ja, de uitgeverij leek me wel wat, maar het is toch iets anders gelopen.’

BedrijfsjournalistiekVan Lenteren is niet gelijk in de kinderboekenwereld

terecht gekomen, maar hij had wel vrij snel een baan. Bij Maters & Hermsen om precies te zijn, waar hij nu nog werkt. Maters & Hermsen is gespeci-aliseerd in bedrijfsjournalistiek en Van Lenteren werkt daar met plezier. ‘Hier heb ik geleerd dat ik prima met dead-lines om kan gaan, als het maar om een kort tijdbestek gaat. Die scripties die je pas over tien maanden moet inleveren en daarna in een la dreigen te verdwij-nen, daar hield ik helemaal niet van.’

Toch is het wel een verschil in omgeving; de literatuur of de bedrijfsjournalistiek. ‘Dat zijn de werelden weer. Ik vind het heerlijk dat mijn collega’s veelal vanuit een andere hoek komen. Ik doe inderdaad wel het meest met mijn opleiding bij mijn andere baan als

De plezieren van Pjotr

De ‘geslagen

honden’-sfeer

hielp me snel

te beslissen

dat dit niets

voor mij was

Page 35: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

35Metaal 10 (2013) nummer 2

recensent, maar ook bij deze heb ik er veel aan gehad. Ik heb bijvoorbeeld niet alleen geleerd mijn mening te geven, maar deze ook goed te onderbouwen en ik heb geleerd te analyseren. Dat komt allemaal goed van pas bij Maters & Hermsen.’ De VolkskrantVoordat van Lenteren bij de Volkskrant als kinder-boekenrecensent aan de slag ging, heeft hij hetzelfde ook nog twee jaar gedaan bij het Algemeen Dagblad. ‘Mijn mening werd niet direct door iedereen ge-waardeerd. De kinderboekenwereld was namelijk erg lief en vriendelijk en ik vond niet alles briljant en leuk.’ Dat viel op en alle auteurs die normaal zo positief waren, werden nu gedwongen om ook met een kritische blik naar elkaars en eigen werk te kijken. De wereld waar van Lenteren in terecht kwam, was ook nog eens behoorlijk klein. ‘Ieder-een kende elkaar, wat het moeilijk maakte om een objectieve jury voor de Griffelprijs neer te zetten. Zo kon het wel eens voorkomen dat een jurylid een collega van dezelfde uitgeverij een prijs toe wilde stoppen.’ Van Lenteren houdt hier niet van, hij blijft graag compleet onafhankelijk. ‘Hetzelfde heb ik bij de bedrijfsjournalistiek. Ik word dan wel ingehuurd door een bedrijf, maar vertel van tevoren dat er een eerlijke mening van mij wordt verwacht en dat ik die dan dus ook ga geven. Mij zul je dus ook niet gauw meer in de jury van de Griffel zitten, al word ik ook niet meer gevraagd, haha.’

Toch zijn de auteurs zo langzamerhand wel gewend aan hem en zijn sterke mening geraakt. ‘Dat vind ik soms wel jammer. Vroeger schokten mijn recensies wat meer, nu wordt er vaak gedacht “ach, dat is Pjotr”. Al raak ik er langzaam wel aan gewend!’

ToekomstZoals te merken is, heeft van Lenteren uiteenlopende werkzaamheden. ‘De kinderboeken trekken me nog

altijd, maar in de eerste plaats ben ik toch een lezer en een schrijver. Zonder recenseren zou ik nog wel kunnen leven, maar zonder lezen en schrijven niet. Maar ik zou altijd wel verschillende dingen willen blijven doen. Vanwege de verschillende soorten mensen.’ Zo te horen doet Pjotr dus eigenlijk precies wat hij wil doen. ‘Misschien zou ik nog wel willen promoveren en binnen de universiteit werken. Misschien.’ Uiteraard was ik nog wel even benieuwd naar het favoriete kinder-boek van deze kinderboekenrecen-

sent. ‘Ja, dat zijn er erg veel natuurlijk. Op één zou ik dan toch wel zeggen dat De brief voor de koning staat, van Tonke Dragt. Een klassieker.’

Van Lenteren leek mij echt zo’n persoon met duizend-en-één interesses en na dit interview lijkt mijn mening hier niet ver naast te zitten. Zijn uiteenlopende werk-zaamheden doen mijn hoofd tollen, maar ja… De titel was dan ook niet het plezier van Pjotr.

Page 36: JAARGANG 10 (2013) NUMMER 2

Ark van Noach

Daar gaan de dieren, twee aan twee. Het wordt hier veel te nat. Dat liever niet dus. Ga je mee? Ik heb al kaartjes, lieve schat.

Peter van Zonneveld