indirecte bewijzen voor excentrische spiercontractie tijdens isometrische spiertests bij meting met...
TRANSCRIPT
Indirecte bewijzen voor excentrische spiercontractie tijdens
isometrische spiertests bij meting met behulp van een gemodificeerde
bloeddrukmeter
L. Isherwood � L. Lew � E. Dean
Keywords meting spierkracht � spierkracht testen
Samenvatting
In dit onderzoek worden twee methoden om spierkracht
te testen vergeleken:
1. de gebruikelijke manuele-weerstandstest en
2. een methode die gebruik maakt van een band om
weerstand te geven, waarbij met behulp van een gemo-
dificeerde bloeddrukmeter de isometrische kracht van
de elleboogflexoren wordt gemeten.
Het gebruik van een gemodificeerde bloeddrukmeter
bij isometrische spierkrachttests is eerder beschreven.
Bij ons onderzoek plaatsten wij de bloeddrukmeter
tussen de onderarm van de proefpersoon en de weer-
stand, dat wil zeggen de hand van de tester bij methode
1 of de band bij methode 2. Het protocol werd zo opge-
zet, dat elk van de tien gezonde vrouwelijke proefperso-
nen die aan het onderzoek meededen, bij elke
testmethode en elk van de twee testers drie maximale
isometrische contracties uitvoerden. De uitkomsten
van de manuele-weerstandstest toonden, vergeleken met
de bandfixatiemethode, consequent een grotere kracht
(p < 0.01). Omdat de excentrische spiercontractie een
significant grotere kracht levert dan hetzij isometrische,
hetzij concentrische contracties, kan deze uitkomst
worden verklaard uit het opwekken van een rekprikkel
tijdens de manuele-weerstandstest.
De twee methoden waren beide zeer betrouwbaar. Een
tester was zeer betrouwbaar bij beide methoden, terwijl
de andere tester zeer betrouwbaar was bij de uitvoering
van methode 1 en matig betrouwbaar bij methode 2.
Noch voor de testers, noch voor de proeven werden
significante verschillen waargenomen (p>0.05). Wij con-
cludeerden dat bij het klinisch onderzoek alleen gelijk-
soortige tests mogen worden vergeleken en dat objectieve
methoden zijn te verkiezen boven semikwantitatieve
methoden als de manuele-weerstandstests. Verder onder-
zoek is nodig om de rol van spierverlenging bij de gebrui-
kelijke manuele-weerstandstest uit te diepen.
Inleiding
Het manueel testen van spieren is in de fysiotherapie vele
tientallen jaren de hoeksteen geweest van het spierkracht-
onderzoek. De spierkrachtschaal varieert van o tot 5:0 is
geen spieractiviteit, 1 is palpabele activiteit, 3 geeft aan
dat de spier een beweging kan uitvoeren als de zwaarte-
kracht is uitgeschakeld en 5 heeft betrekking op normale
spierkracht. De waarden 2 en 4 worden gebruikt om aan
te geven dat de spierkracht valt tussen 1 en 3, respectie-
velijk 3 en 5. Auteurs meldden dat deze schaal vele beper-
kingen had. Bijvoorbeeld: de schaal is een semi-
kwantitatieve ordinale schaal, waarbij de graden hoger
dan 3 alineair zijn en al meer dan dertig jaar geleden
pleitte Baesley (1956) voor meer objectieve methoden
om spieren te testen. Bij de analyse van manuele technie-
ken toonde hij aan, dat het toepassen van manuele weer-
stand om een maximale willekeurige contractie te
krijgen, in feite een submaximale reactie kan oproepen
L. Isherwood, en, (*)Indirect evidence for excentric muscle contraction duringisometric muscle testing performed with a modifiedsphygmomanometer [Physiotherapy Canada 1989;41:138–42]University of British Columbia, School of RehabilitationMedicine, Vancouver, Canada
Stimulus (1991) 10:119–124
DOI 10.1007/BF03075749
13
als de kracht van de patient die van de therapeut over-
treft. Hij opperde dan ook dat het weleens zo zou kunnen
zijn dat demanuele-weerstandstest meer de kracht van de
tester dan die van de patient weergeeft. Williams (1956)
gaf aan dat manueel testen van spieren hoogst subjectief
was, met een onderlinge betrouwbaarheid van de onder-
zoekers van slechts 60 tot 75 procent. Onderscheiden van
spierkrachtverschillen van minder dan 20 tot 25 procent
bleek niet mogelijk. Objectieve spierkrachttests, zoals de
isokinetische dynamometer, zouden een bruikbare aan-
vulling kunnen vormen op de manuele tests, vooral bij
grotere krachten.
Hoewel dus de behoefte aan objectieve, betrouwbare
en gestandaardiseerdemethoden om spierkracht te testen
al tientallen jaren wordt erkend, blijft er toch nog heel
wat werk te doen met betrekking tot het nagaan van de
validiteit en betrouwbaarheid van klinisch toepasbare,
alternatieve methoden.
Meer dan dertig jaar geleden attendeerde ook Clarke
(1954) op de noodzaak tot meer objectieve en betrouw-
bare middelen ter klinische bepaling van de spierkracht.
Daartoe behoorden de eenherhalings-maximumcontrac-
tie, het gebruik van de veermeter, de kabeltensiemeter en
de in de hand vastgehouden dynamometer. Het gebruik
van deze hulpmiddelen in de kliniek is echter beperkt,
daar de toepassing ervan omslachtig, tijdrovend en
beperkt is in de zin van onderscheiden en op de juiste
manier weerstand geven aan bepaalde spiergroepen. De
laatste jaren is er met isokinetische apparaten als de
KinCom en de Cybex 11 een stap in de goede richting
gezet om een aantal moeilijkheden die samenhangen met
dit soort benadering van het isometrische spiertesten op
te lossen, en het bleken ook valide en betrouwbare meet-
instrumenten. Het algemene klinische gebruik ervan
wordt echter belemmerd door de kosten en in sommige
gevallen ook door de ruimte die de apparaten innemen.
Er is dan ook behoefte aan een middel waarmee snel en
gemakkelijk spierkracht kan worden getest en dat draag-
baar, goedkoop en betrouwbaar is.
Enkele jaren terug toonden Helewa e.a. aan dat de
toepassing van een gemodificeerde bloeddrukmeter een
nauwkeuriger methode ter bepaling van de spierkracht
was dan losse gewichten. De gemodificeerde bloeddruk-
meter is een bloeddrukmanchet waarvan de kleefband is
afgehaald. De opblaasbare zak wordt in drie gelijke delen
gevouwen en vastgemaakt in een niet rekbare omslag.
Het geheel wordt opgepompt tot 20 mm kwikdruk en
aangebracht tussen de hand van de tester en de in een
standaardpositie geplaatste extremiteit van de patient.
(Het betreft hier de spierkrachttestuitgangshoudingen
zoals aangegeven door Daniels en Worthingham.) De
uitgeoefende druk wordt gemeten in mm Hg. Deze pro-
cedure voor het bepalen van de spierkracht werd door
Helewa e.a. valide en betrouwbaar bevonden bij de bepa-
ling van de kracht van de M. quadriceps femoris. De
correlatiecoefficient bij vergelijking van de relatie van
de kracht gemeten met gewichten ten opzichte van die
met de bloedrukmeter was 0,92. Er werden geen signifi-
cante verschillen tussen de observatoren opgemerkt (p
>0,05). Helewa e.a. stelden, dat de gemodificeerde bloed-
drukmeter waarschijnlijk ook goed kon worden gebruikt
voor het meten van andere spiergroepen.
Fernando (1982) en Robertson (1982) toonden aan
dat er bij het testen van de grijpkracht minder dan 2
procent verschil was tussen de door verschillende testers
uitgevoerde metingen met behulp van de bloeddrukme-
ter. Bij vergelijking van de door de bloeddrukmeter aan-
gegeven waarden met die van de druk van een
waterkolom vonden zij een afwijking van 2 procent. De
gemodificeerde bloeddrukmeter heeft zich dus bewezen
als een valide en betrouwbaar meetmiddel voor de spier-
kracht. Bijkomend voordeel is dat het in een fysiothera-
pie-afdeling doorgaans niet zo moeilijk is om aan een
bloeddrukmeter te komen. Met een simpele aanpassing
daarvan wordt dan de aanschaf van duurdere uitrus-
tingsstukken voor het meten van spierkracht overbodig.
Er bestaan recente rapporten die onderscheid maken
tussen twee soorten manuele spierkrachttests, namelijk
‘break tests’ en ‘make tests’. Bij de break-test overwint de
onderzoeker de door de patient uitgeoefende maximale
kracht. Bij een make-test geeft de onderzoeker met een
stilgehouden hand weerstand terwijl de patient daarop
maximale kracht uitoefent. Bohannon (1970) heeft aan-
getoond dat de kracht van de elleboogflexoren bij een
break-test significant groter is dan bij een make-test. Er
werd echter niet aangegeven op welke manier de elleboog
precies werd gefixeerd tijdens de make-test om ervoor te
zorgen dat er geen verlenging van de spier optrad.
Het eerste doel van het onderhavige onderzoek was
daarom een vergelijking van de gemeten waarden voor de
isometrische armflexorkracht bij geven van weerstand
met de hand en geven van weerstand met de band. Daar-
mee was vergelijking mogelijk van het effect van actieve
tegenover passieve weerstand bij het testen van isometri-
sche spierkracht. De door Helewa e.a. beschreven bloed-
drukmetertechniek werd gebruikt om een krachtindex
voor de elleboogflexoren te formuleren. Toepassing van
bandweerstand is vooral klinisch belangrijk omdat daar-
mee meetfouten die worden veroorzaakt door de tester
worden teruggedrongen. De methode biedt ook moge-
lijkheden bij grote spiergroepen (bijvoorbeeld de heup-
flexoren) waaraanmoeilijk met de hand weerstand valt te
geven, waardoor grotere meetfouten kunnen optreden.
De nulhypothese luidde dus dat er bij gezonde mensen
geen verschil is in de isometrische kracht van de armfle-
xoren bij toepassing van manuele weerstand of
120 Stimulus (1991) 10:119–124
13
weerstand met een band, als gebruik wordt gemaakt van
een gemodificeerde bloeddrukmeter (p <0,05).
Daarnaast waren wij geınteresseerd in de inter- en
intratestersbetrouwbaarheid van twee onafhankelijke
testers bij toepassing van de twee methoden ter bepaling
van de isometrische kracht van de armflexoren.
Methoden
Opzet van het onderzoek
Wij gebruikten een ‘within subject factorial’-opzet om de
isometrische kracht van de armflexoren te vergelijken,
waarbij twee methoden, twee testers en drie herhaalde
metingen voor elke tester werden gebruikt.
Proefpersonen
Aan het onderzoek namen tien gezonde vrouwelijke stu-
denten deel, die in leeftijd varieerden van 21 tot 34 jaar.
Alle deelneemsters verklaarden zich tevoren schriftelijk
akkoord. Proefpersonen met een onderkende aandoe-
ning van houdings- en bewegingsapparaat of spier-
zenuweenheid werden van het onderzoek uitgesloten.
Procedures
Elke proefpersoon werd in ruglig op een behandeltafel
geplaatst met de benen volledig gestrekt en de onderarm
van de niet-dominante arm gesupineerd en de elleboog 90˚
gebogen. De bovenarm werd aan die kant in 0˚ abductie,
flexie en rotatie gezet en de proefpersoon werd geınstru-
eerd de pols in de neutrale positie te houden. Deze arm-
houding werd gestabiliseerd met zandzakken rondom de
elleboog. De voeten van de proefpersoon werden ter
stabilisatie tegen de muur gezet. Een heupgordel zorgde
voor rompstabiliteit.
De isometrische kracht van de armspieren werd met
een gemodificeerde bloeddrukmeter op twee manieren
gemeten: maximale isometrische contractie van de arm-
flexoren tegen manuele weerstand (methode 1) en tegen
een band (methode 2). Het prepareren van de bloeddruk-
meter behelsde het oppompen van de zak tot 100 mmHg
om de kreukels eruit te krijgen en hem vervolgens laten
leeglopen tot een basisdruk van 20mmHg, waardoor een
meetbereik van 20 tot 300 mm Hg mogelijk werd. Het
ventiel werd stevig gesloten om luchtlekkage te voorko-
men. Het manchet werd daarna in de lengte tegen de
onderzijde van de niet-dominante arm gelegd en er
werd weerstand gegeven volgens methode 1 of 2. Ver-
volgens werden de drukwaarden afgelezen. Bij methode
1, de manuele, legde de tester het vlakke deel van zijn
hand net proximaal van de lijn van het polsgewricht op
de volaire zijde van de onderarm (fig. 1).
De testers controleerden hun handpositie, waarbij zij
ervoor zorgden de zak niet met hun vingers beet te pak-
ken. Vervolgens werd een make-test uitgevoerd. Dat
hield in dat de proefpersoon uitdrukkelijk werd verzocht
om in het tijdsverloop van 5 seconden de armbuigers
geleidelijk aan te spannen en de contractie enkele secon-
den aan te houden, gedurende welke tijd de tester de
stand van de bloeddrukmeter aflas. De maximum isome-
trische kracht werd gelijkgesteld aan de maximale pres-
tatie waartoe de proefpersoon in staat was. Bij methode 2
werd de band op dezelfde plaats aangelegd als de hand bij
methode 1. De bloeddrukmeetzak werd tussen de band
en de voorarm vastgelegd (fig. 2).
De maximale isometrische kracht werd op dezelfde
manier bepaald aan de hand van de maximumprestatie
waartoe de proefpersoon in staat was. Bij beide metho-
den werd de op de bloeddrukmeterschaal afgelezen piek-
waarde gebruikt om de maximale isometrische kracht
aan te geven.
Elke proefpersoon werd op twee tijdstippen gemeten:
methode 1 werd de eerste week getest en methode 2 de
tweede week. Behalve dat de testmethoden per proefper-
soon werden gewijzigd, werd ook de volgorde van de
testers veranderd bij de opeenvolgende proefpersonen.
De proefpersonen kregen twee submaximale oefentests
en drie maximale tests. Elke tester mat drie maximale
isometrische contracties bij elke proefpersoon bij elke
Figuur 1 Manuele methode voor het isometrisch testen van dearmbuigers met een gemodificeerde bloeddrukmeter.
Figuur 2 De bandmethode voor het isometrisch testen van dearmbuigers met een gemodificeerde bloeddrukmeter.
Stimulus (1991) 10:119–124 121
13
gelegenheid (d.w.z. met elke methode). In verband met
mogelijke vermoeidheid werden tussen de diverse maxi-
male contracties steeds twee minuten rust in acht
genomen.
Gegevensanalyse
De gegevens werden geanalyseerd met behulp van een 2 ×2 × 3-‘repeated measures’-ANOVA met een significantie-
niveau van p <0,05. Testers en proeven werden behan-
deld als willekeurige effecten en de methoden als vast
effect. In verband met het in de experimentele opzet
gebruikte gemengde model waren correcties nodig bij
de berekening van de F-waarden. Er werden intra-class-
correlatiecoefficienten berekend om de betrouwbaarheid
van de metingen bij de twee methoden en de twee testers
te bepalen en de betrouwbaarheid van elke tester bij de
uitvoering van elk van de twee methoden. De kwaliteit
van de betrouwbaarheid werd bepaald aan de hand van
de criteria van Blesh.
Resultaten
Tabel 1
toont de gemiddelde en standaardfouten bij meting
van de isometrische kracht met de twee methoden door
de twee testers bij drie herhaalde proeven en tabel 2
geeft een overzicht van de betrouwbaarheidscoeffi-
cienten. Beide manieren van testen van spierkracht
waren bij de proeven zeer betrouwbaar (criterium 0.80
tot 1,00).Met betrekking tot de intratestersbetrouwbaar-
heid was tester 2 zeer betrouwbaar bij uitvoering van
beide methoden, terwijl tester 1 zeer betrouwbaar bij
methode 1 was en slechts matig betrouwbaar (criterium
0,60 tot 0,79) bij methode 2.
Beschouwing en conclusies
De uitkomsten van dit onderzoek vormden geen onder-
steuning voor onze nulhypothese. Deze werd dus verwor-
pen ten gunste van de alternatieve hypothese, namelijk:
er is bij gezonde proefpersonen een verschil in isometri-
sche kracht van de armflexoren bij de manuele-weer-
standstest en de bandweerstandstest, bij meting met
behulp van een gemodificeerde bloeddrukmeter.
Voor deze bevinding bestaan verschillende mogelijke
verklaringen. Wij vermoeden dat, hoewel de make-test
op de als juist beschouwde manier werd uitgevoerd, de
inwerking van de kracht bij beide methoden verschilde.
Bij methode 1 (de manuele methode) was de inwerking
van de kracht zo, dat enige verlenging van de spier of
excentrische spiercontractie werd bewerkstelligd. Dat wil
zeggen: de proefpersoon moest verlenging van de spier
door de tester tegengaan. Bij methode 2 (de band-weer-
standsmethode) daarentegen benaderde de inwerking
van de kracht meer een werkelijke isometrische
contractie.
Het is afdoende bewezen dat bij een gegeven spier-
groep de excentrische spierkracht significant groter is
dan die bij hetzij concentrische, hetzij isometrische con-
tracties en dat de absolute kracht die bij deze drie soorten
spiercontractie wordt bereikt kwalitatief verschilt. Men
zou echter kunnen aanvoeren dat, waar het om de make-
test gaat, een verandering van de hoek waarin getrokken
wordt niet zichtbaar zou zijn (d.w.z. slechts een paar
graden). Het absolute aantal graden van de hoekveran-
dering kan echter minder significant zijn dan het feit dat
de spier tijdens haar contractie wordt blootgesteld aan
een rek-prikkel. Singh (1966> en Karpovich (1966)
Tabel 1 Descriptieve statistische gegevens (gemiddelden (mm Hg)± standaardfouten) van de spierkracht, gemeten met een gemodi-ficeerde bloeddrukmeter.
Methode
Proef Hand Band
Tester 1 1 246,1 ± 5,43 215,6 ± 4,99
2 245,3 ± 5,31 211,0 ± 4,46
3 242,5 ± 5,71 214,2 ± 4,11
X±sd 244,6 ± 3,07 213,6 ± 2,55
Tester 2 1 256,6 ± 6,04 211,9 ± 5,78
2 256,1 ± 5,71 206,3 ± 7,84
3 251,1 ± 4,52 206,8 ± 4,40
X±sd 254,6 ± 3,08 208,3 ± 3,47
Tabel 2 Overzicht van de betrouwbaarheidscoefficienten.
Soortbetrouwbaarheid
Betrouwbaarheidscoefficient Graad vanbetrouwbaarheid:criteria van Blesh
Interbeoordelaars-betrouwbaarheid
methode 1 0,95 zeerbetrouwbaar
methode 2 0,87 zeerbetrouwbaar
Intrabeoordelaars-betrouwbaarheid
Tester 1 bijmethode 1
0,84 zeerbetrouwbaar
Tester 1 bijmethode 2
0,68 middelmatigbetrouwbaar
Tester 2 bijmethode 1
0,89 zeerbetrouwbaar
Tester 2 bijmethode 2
0,85 zeerbetrouwbaar
122 Stimulus (1991) 10:119–124
13
toonden bijvoorbeeld aan dat er, indien de spier tijdens
haar contractie werd verlengd, zelfs bij gelijkblijvende
hoek significante toenamen in spierkracht konden optre-
den. Wij stellen dan ook dat onze gegevens, die bij het
geven van actieve weerstandmet de hand, vergelekenmet
passieve weerstand door een band, een toename in kracht
toonden, consistent zijn met verlenging van de spier tij-
dens haar contractie.
Hoewel het niet in de bedoeling lag een break-test uit
te voeren ’ in feite deden wij ons best dit te voorkomen ’
doen onze uitkomsten vermoeden dat gebruik van de
traditionele make-test voor het isometrisch testen van
spierkracht kan resulteren in significante metingsartefac-
ten. De bij dit onderzoek gebruikte testers waren geoe-
fend in het uitvoeren van beidemethoden en dit kwam tot
uiting in de betrouwbaarheid van hun metingen. Tester 1
was wat minder betrouwbaar bij de uitvoering van
methode 2, ondanks pogingen tot standaardisering van
de procedures bij dit onderzoek. Het is dan ook waar-
schijnlijk dat de intertherapeutvariabiliteit in de praktijk
nog duidelijker is.
Het verschil in gebruik van de hand van de tester en
van de band voor het geven van weerstand pleit er sterk
voor om bij het meten van isometrische spierkracht iets te
gebruiken dat de extremiteit fixeert, zonder daarbij mee
te geven aan de door de patient uitgeoefende kracht,
noch deze actief tegen te gaan. Omdat therapeuten, met
een naar aan te nemen normale spierkracht, doorgaans
patienten onderzoeken met subnormale spierkracht,
treedt daarbij een veel groter risico op voor onbedoelde
spierverlenging van de patient door de therapeut tijdens
het testen, dan bij gezonde proefpersonen. Dit is een
essentiele voorwaarde voor een objectief meetmecha-
nisme als er valide en betrouwbare vergelijkingen moeten
worden gemaakt tussen verschillende methoden en tus-
sen verschillende therapeuten.
Er zijn ook andere verklaringen voor onze bevindin-
gen mogelijk. De waarden voor de kracht verkregen bij
methode I zijn misschien een neerslag van de door de
tester op de gemodificeerde bloeddrukmeter uitgeoe-
fende weerstandskracht. De meetwaarden kunnen dan
zowel representatief zijn voor de kracht van de tester als
voor die van de proefpersoon. Gegeven de hogere waar-
den behaald met de hand-weerstandsmethode ten
opzichte van die bij band-weerstand, is deze verklaring
niet waarschijnlijk, daar de kracht die wordt uitgeoefend
door de aan een onwrikbare muur vastgemaakte band
groter mag worden verondersteld dan iemands indivi-
duele kracht. Daar de testers erop attent waren het man-
chet niet vast te pakken, maar de kracht met het vlakke
deel van de handpalm uit te oefenen, mocht voorts het
krachtuitoefenende deel van de hand en de band gelijk-
waardig worden geacht.
De methode met tester-interactie was statistisch signi-
ficant en kan deels worden verklaard door individuele
verschillen tussen de testers. Of dit verschil een weerslag
was van testerkarakteristieken als lengte, handgrootte en
lichaamspositie tijdens het geven van de weerstand, komt
uit dit onderzoek niet naar voren.
De uitkomsten van ons onderzoek kunnen verder zijn
vertroebeld door experimentele fouten als: variaties in de
nauwkeurigheid en accuraatheid van het aflezen van de
bloeddrukmeterschaal, onvermogen de elleboog bij beide
methoden in 90 flexie te houden en problemen met het
gesupineerd houden van de onderarm tijdens het testen.
Deze problemenmet de testhouding kunnen verantwoor-
delijk zijn voor variaties in het inschakelen van de ver-
schillende elleboogflexoren (dus deM. biceps brachii, M.
brachioradialis enM. brachialis). We hebben echter geen
reden om aan te nemen dat deze factoren bij de ene
methode een meer significante rol speelden dan bij de
andere.
In combinatie met onze huidige inzichten in spierfy-
siologie komen uit dit onderzoek verschillende belang-
rijke implicaties met betrekking tot spierkrachttests naar
voren.
1. De fysiotherapeut moet zich afvragen welke soort(en)
spiercontractie onderzocht moeten worden, gegeven
de specifieke behoeften van de patient (d.w.z. isome-
trische, concentrische en/of excentrische).
2. Objectieve methoden zijn beter dan semi-kwantita-
tieve methoden zoals het manueel testen van spieren,
en zij beperken de verschillen tussen therapeuten.
3. De therapeut moet beslissen welke van de beschikbare
methoden het meest valide en betrouwbaar is voor de
bepaling van het specifieke soort spiercontractie; en de
gekozen methode moet bij de resultaten worden
vermeld.
4. Welke methode om spierkracht te testen men ook
gebruikt, vergelijking bij en tussen patienten zal meer
betekenis hebben als daaraan dezelfde testmethode en
dezelfde tester te pas zijn gekomen.
5. Het gebruik van een gemodificeerde bloeddrukmeter
kan een bruikbare index vormen voor de spierkracht
van de armbuigers, terwijl een en ander nog kan wor-
den verbeterd door adequate stabilisatie van het
gewricht.
6. De testinstrumenten moeten voorafgaande aan elke
test nauwkeurig worden geijkt.
7. De pretest condities (inclusief het oefenen van de con-
tracties) en de testprocedures dienen strikt te worden
gestandaardiseerd, met inbegrip van de instructies aan
de patient.
8. Drie herhaalde metingen moeten worden uitgevoerd,
waarbij men rekening dient te houden met de snelheid
waarmee de patient vermoeid raakt.
Stimulus (1991) 10:119–124 123
13
9. De pickwaarde van de kracht vormt een betere maat-
staf voor de maximale kracht dan een gemiddelde van
de herhaalde pogingen.
Verder onderzoek naar de toepassing van de gemodifi-
ceerde bloeddrukmeter en methoden voor het geven van
weerstand aan de contraherende spier is nodig teneinde de
betrouwbaarheid van metingen van isometrische spier-
kracht te verbeteren. Er is verder onderzoek nodig om
het hier gepresenteerde werk uit te diepen, te meer daar
ons onderzoek beperkt bleef tot een gering aantal vrouwe-
lijke en gezonde proefpersonen. De mogelijkheid van een
verlengingsartefact bij de contractie tijdens een gestan-
daardiseerde make-test kan leiden tot een significant te
hoge inschaling van de ‘klaarblijkelijke’ isometrische
kracht, als daarbij een minieme beweging is opgetreden.
Wij bevelen aan verder onderzoek te doen naar het
gebruik van een band in combinatie met de gemodifi-
ceerde bloeddrukmeter en andere vormen om vaste weer-
stand te geven, teneinde artefacten als boven beschreven
te voorkomen. Voorts moeten fysiotherapeuten rekening
houden met de mogelijkheid van ongewilde excentrische
of concentrische spiercontractie tijdens het isometrisch
testen van spieren.
[89277 ’ vert. L. Eenkhoorn]
124 Stimulus (1991) 10:119–124
13