haan ido de oratie

44
Oratie 12 maart 2004

Upload: jversier

Post on 10-Apr-2016

86 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

eee

TRANSCRIPT

Page 1: Haan Ido de Oratie

Oratie 12 maart 2004

Page 2: Haan Ido de Oratie

Politieke reconstructie

Een nieuw begin in de

politieke geschiedenis

Ido de Haan

Faculteit der Letteren

Page 3: Haan Ido de Oratie

4

Oratie

Uitgesproken op 12 maart 2004 bij de aanvaarding van hetambt van hoogleraar, met als leeropdracht Geschiedenis na deMiddeleeuwen, in het bijzonder de geschiedenis van internepolitieke verhoudingen

Page 4: Haan Ido de Oratie

5

Geachte dames en heren,

Het grootste deel van de geschiedenis gaat ongemerkt aan ons voor-bij, maar van sommige gebeurtenissen weten we van dag tot dag envan uur tot uur hoe zij zich voltrokken. Parijs in juli 1789 en in maart1848, of Berlijn in april 1945 en in november 1989 zijn tot in dekleinste details uitgetekend. Dat geldt ook voor de ineenstorting vanhet Napoleontische gezag na de Franse nederlaag bij Leipzig op 19oktober 1813. De eerste berichten die Nederland daarover bereikten,werden met scepsis ontvangen. Volgens Anton Reinhard Falck, die-naar van zowel Lodewijk Napoleon als Willem I, en in 1813 officierin de Nationale Garde in Amsterdam, waren zij ‘zo niet geheelverzonnen voorgekomen, immers toch grootelijk overdreven’. Pastoen Falck op 3 november het gerucht van Napoleons nederlaagbevestigd kreeg van de onderprefect van Rotterdam, J.A. van Zuylenvan Nyevelt, raakte hij overtuigd dat ‘voor een iegelijk die niet blindwilde zijn de volheid der tijden [was] gekomen. Van het eene ogen-blik tot het andere kon zich de crisis opdoen, en het was meer danooit plicht geworden om te zorgen dat geen weldenkende er doorverrast werd. Van mij zelven’, aldus nog steeds Falck, ‘kan ik zeggen,dat van die laatste week van October af alle bezigheid door mij werdverwaarloosd en vergeten, die niet de strekking had om die crisis énin Amsterdam én in andere steden ten beste te regulariseren.’1

Hoe gaat dat in zijn werk? Hoe ‘regulariseert’ men een poli-tieke crisis? Wat gebeurt er als een politiek bewind ineenstort en eennieuw regime gevestigd moet worden? Welke mechanismen tredener bij dergelijke regimewisselingen in werking? Is er in dergelijkeperioden van verhitte politieke gemoederen, met vloeiende gezags-verhoudingen en institutionele chaos enige orde te ontdekken? Ikmeen van wel. Niet alleen de recente regimewisselingen van Oost-Europa tot en met Irak, maar ook eerdere politieke transities naoorlogen, burgeroorlogen en revoluties maken duidelijk dat over-gangsperioden in de politieke geschiedenis een eigen karakter heb-ben. De geschiedenis van regimewisselingen en de daarop volgendereconstructie van politieke instituties en gezagsverhoudingen bevatbelangrijke inzichten voor de politieke geschiedenis als geheel. Hetvermogen om een nieuw begin te maken is een cruciaal kenmerk van

Page 5: Haan Ido de Oratie

6

de politieke geschiedenis en een historisch beginsel op basis waarvande politieke geschiedschrijving vernieuwd kan worden.2

November 1813

Wat moeten we ons voorstellen bij een nieuw begin in de politiekegeschiedenis? Neem bijvoorbeeld de gebeurtenissen die in 1813 leid-den tot het ontstaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.Al het hele jaar gistte er iets in den lande. In het voorjaar had de kei-zer manschappen geëist voor een Garde d’Honneur en voor de Gar-des Nationales, om het leger weer op volle sterkte te brengen. Hetdebacle van de Russische veldtocht, de mislukte bemiddeling vanMetternich tussen Napoleon en Rusland en Pruisen, en de aanslui-ting van Oostenrijk bij de oorlog tegen Napoleon hadden de Fransepositie overal in Europa ondermijnd.3 Net als in Duitsland, Spanje enItalië, braken er in een aantal Nederlandse steden in april 1813 oproe-ren uit, die werden neergeslagen met zware middelen, waaronder eenreeks doodvonnissen.4 Maar de neergang zette onverminderd door.Vanuit het noord-oosten rukten de geallieerde legers op. Een deelvan de Franse bestuurders ontvluchtte Noord-Duitsland via deZuiderzee. ‘De schrik voor den Kosakken werd gevolgd en verle-vendigd door den schrik voor onze opstand, dien zij uit onze oogenscheenen te lezen’, schreef Gijsbert Karel van Hogendorp later.5

Onder de notabelen, zowel binnen als buiten de keizerlijkebureaucratie, werd ondertussen gesproken over de mogelijkhedenvan ‘la perspective du rétablissement de la Hollande’.6 Op welkmoment de daad bij het woord gevoegd moest worden, was eenbelangrijk onderwerp van discussie. Na de slag bij Leipzig waren VanHogendorp en Leopold van Limburg Stirum in Den Haag het erovereens ‘dat het tijdstip op handen was, en dat wij onze kragten diendente monsteren’. De voorbereidende besprekingen die daartoe in gangwaren gezet, werden op 15 november echter doorkruist door deplotselinge verplaatsing van de Franse troepen van Amsterdam naarUtrecht. In de loop van de dag kwamen in Amsterdam Falck en eenaantal andere leiders van de Nationale Garde bijeen, die een lijst metnamen voor een voorlopige stadsregering opstelden en vervolgens

Page 6: Haan Ido de Oratie

7

besloten te wachten tot er meer zekerheid was dat de Fransen nietterugkwamen. ’s Avonds stak een groep Amsterdammers douane-huisjes in brand, daartoe aangespoord door de gepensioneerdemarine-officier Jacob May en op de achtergrond Van Hogendorp, diehoopten zo de opstand in gang te zetten. De volgende dag werd eennieuwe stadsregering ingesteld, die als voornaamste zorg had om ver-dere onrust te voorkomen. Net als op de meeste andere plaatsen waarhet Franse gezag was weggevallen, hanteerde men in Amsterdam ‘hetsystema der onzijdigheid’ en maakte men geen verdere aanstalten omin een nationale opstand voor te gaan.7

In Den Haag dacht men daar anders over. ‘Nu is het onzetijd’, verklaarde Van Limburg Stirum op de ochtend van 17 novem-ber en hij stapte met oranje kokarde getooid het huis van VanHogendorp op de Kneuterdijk uit om een sindsdien beroemdeproclamatie voor te dragen: ‘Oranje boven. Holland is vrij. [...] Dekoophandel herleeft. Alle partijschap heeft opgehouden. Al het gele-dene is vergeeten en vergeeven. Alle de Aanzienlijken komen in deRegeering. De Regeering roept den Prins uit tot Hooge Overheid.[...] Het volk krijgt een vrolijken dag op gemeene kosten, zonderplundering noch mishandeling. Elk dankt God. De oude tijdenkomen wederom. Oranje boven.’8

Zo simpel als dit klonk, zo ingewikkeld was wat er vervol-gens tot stand kwam. Om te beginnen: wie hechtte er geloof aan eengraaf met een oranje kokarde, zonder enige officiële functie?Degenen die een omwenteling wilden bewerkstelligen vormden eenuiterst kleine groep.9 De kring van activisten was beperkt tot tenhoogste een paar honderd mensen over het hele land, die elkaar ken-den uit een van de genootschappen, uit het openbaar bestuur, ofomdat ze elkaars buren waren.10 Volgens Van Hogendorp was die groep ook noodgedwongen klein, omdat maar weinigen voor staatkundige omwentelingen geschikt waren: ‘Na zo veleStaatsverwisselingen, sedert den inval der Franschen voorgevallen,zag ik nergens een vast punt om eene Regeering op te vestigen, dande oude erfelijke Regenten.’11

Dat leidt naar een tweede kwestie: wie vertegenwoordigdehet legitieme gezag op het moment dat de Fransen op de vlucht sloe-gen? Tijdens de toenemende spanningen in de loop van 1813 hadden

Page 7: Haan Ido de Oratie

8

beambten van het napoleontische gezag diverse notabelen benaderdom de openbare orde te handhaven. Zo had Falck een aanstelling inde Nationale Garde aanvaard, al hoopte hij zo ook ‘eene hand uit testeken bij de slooping van het groote rijk’ en bovendien er voor tezorgen ‘dat wij niet onder het tijdelijke beheer van andere vreemdenvervielen, geneigd om onze herstelling niet naar onze zin, maar naarde hunne te regelen’.12

Tegenover dergelijke argumenten stond de opvatting vanVan Limburg Stirum, die zitting in een noodbewind onder Fransgezag geweigerd had, want, zo stelde hij, ‘dan zou ik zoetjes aan metde Franschen moeten mededoen en mijn eigen volkje onderdruk-ken’.13 Net als Van Hogendorp, meende hij dat alleen degenen dieonbesmet waren door het Bataafse napoleontisch verleden een rol inhet nieuwe regime konden spelen. Maar deze regenten van 1795bleken niet allemaal uit het goede hout gesneden te zijn. Om tebeginnen was de groep zelf verdeeld langs lijnen van patriottisme enorangisme, al hadden de Franse gezagsdragers al door dat de oude vij-anden ‘verbonden [waren] in hunnen haat tegen al wat Franschwas’.14 Bovendien bleken maar weinigen van de oude regentenbereid een rol in een nieuw regime te spelen. Van Hogendorp kreegnul op het rekest toen hij ze voor een bijeenkomst op 18 novemberbijeenriep om ‘de Regeringsloosheid [...] en de droevigste gevolgenvan Plundering en Bloedvergieten daaruit kunnen voortvloeien’ tekeren. Enkelen antwoordden bij voorbaat niet te weten ‘welke wet-tigheid aan dit stuk te hechten’ en verklaarden zich ‘onbevoegd tothet ontzetten van eene erkende Regeering, veelmin tot het aanstel-len van eene andere, of tot het aanmatigen van eenig bestier bij onszelven.’15 Degenen die wel waren gekomen, toonden zich evenminbereid verantwoordelijkheid voor een nieuw regime te nemen. Toenop een volgende vergadering bleek dat de oude regenten zich had-den laten intimideren door een dreigbrief van de Franse prefect DeStassart, besloten Van Hogendorp en Frans Adam van der Duyn vanMaasdam zichzelf tot Provisionele regering uit te roepen, ‘tot dekomst van Zijne Hoogheid toe’.16 Bij ontstentenis van de steun vande notabelen, beriepen zij zich op ‘het geroep van alle zijden om zulkeen Bestuur tot redding van het Vaderland’ en vroegen zij ‘alle braveNederlanders om zich te vereenigen tot ondersteuning van dit ons

Page 8: Haan Ido de Oratie

9

cordaat besluit. God helpt degenen die zich zelven helpen.’17

De vraag naar de legitimiteit van het nieuwe gezag lag nogingewikkelder met de nieuwe Oranjevorst. Weliswaar spoorde VanHogendorp op 19 november de prins van Oranje aan zijn positie alssoeverein snel in te nemen met de mededeling dat ‘la nation s’estlevée, elle porte vos couleurs, elle proclame votre nom’.18 Maar zoalsde ambtenaar H. van Appeltern zich herinnerde: ‘Even gelijk bij deterugkomst van de Bourbons in Frankrijk het volk in het algemeende heugenis aan de bijzondere vorsten dier familie grootendeels ver-loren had, zoo bestond ook bij de groote menigte in Holland - ikspreek natuurlijk niet van de meer beschaafde klassen - weinigbekendheid meer met de tegenwoordige leden van het Oranjehuis’.Bovendien, zo vervolgde Van Appeltern, koesterde een deel van dehogere standen de hoop dat niet Willem VI maar nummer VII detroon zou bestijgen, aangezien de vader ‘door zijn geheul metNapoleon’ de Engelsen tegen zich in het harnas had gejaagd.19 Daarkomt bij dat onduidelijk was wat de basis was van het gezag van denieuwe koning Willem I. De prins liet weten getroffen te zijn doorde steunbetuigingen die hem ten deel vielen, maar toch even duide-lijk te willen afspreken dat, zodra hij voet aan Neerlands wal zou zet-ten, de soevereiniteit aan hem werd overgedragen, ‘pour ainsi direpar acclamation’.20 Welke vergadering die instemming per acclamatiezou moeten verlenen bleef ongenoemd. In zijn proclamatie van2 december, een dag na zijn landing in Scheveningen, betoogde prinsWillem tegenover het Nederlandse volk dat ‘Uw vertrouwen, uweliefde de Souvereiniteit in mijne handen’ had gelegd. Hij aanvaarddedie, zij het onder de conditie van de ‘waarborging eener vrije consti-tutie’, die hij op een later tijdstip aan zijn onderdanen hoopte te kun-nen aanbieden.

Daarmee verschoof het probleem van de legitimiteit van hetnieuwe gezag opnieuw, ditmaal naar de geldigheid van de constitu-tie. De Grondwetscommissie die op 21 december onder Van Hogen-dorps leiding was ingesteld, was een maand later al zo ver gevorderd,dat het tijd werd te bedenken hoe dit document ‘gesanctioneerd’ konworden. Naar het eerder tevergeefs beproefde model van de regen-tenvergadering, stelde Van Hogendorp aan de commissie voor dat decommissarissen-generaal van de Departementen een lijst zouden

Page 9: Haan Ido de Oratie

10

opstellen van in totaal zeshonderd notabelen, die de Grondwet in eengezamenlijke vergadering zouden goedkeuren. In reactie op dit planvroeg commissielid H.W. van Aylva zich af ‘op welke wijze deNotabelen hunnen qualificatie en wettigheid erlangen’ zouden enstelde hij een openbare kandidaatstelling voor. Als er geen bezwaartegen de kandidaten gemaakt zou worden, zouden ze volgens hemgewettigd zijn de natie te vertegenwoordigen. A.J.C. Lampsins zag‘daarin teveel zweem van democratische denkbeelden’. W.F. Roëllerkende ‘dat er in het inroepen der Natie iets democratisch gelegenis, dog bevroedt niet, hoe de aanneming ener Grondwet zondereenigen schijn van democratie zoude kunnen geschieden’. VanHogendorps belangrijkste zorg was dat er geen al te grote tegenstandtegen de nieuwe Grondwet zou klinken. Hij meende dat eventueelprotest gesmoord kon worden door het aantal van zeshonderd te ver-dubbelen.21

Dat stuitte op praktische bezwaren, aangezien de commissa-ris-generaal van Binnenlandse Zaken, H. van Stralen, de departe-menten al bleek te hebben aangeschreven met het verzoek een lijstmet notabelen op te stellen. Van Stralen gelastte een zeker evenwichttussen oude adel en aanzienlijke mannen uit andere standen, tussenmensen uit oude en uit latere regeringen, en tussen verschillendemaatschappelijke sectoren, zoals justitie, de koophandel, het leger ende wetenschap. Verder telde ‘al wat men verder tot het notabele kanbrengen. Geboorte en gegoedheid, maar bijzondere talenten,deugden en verdiensten, houde ik voor hoofdvereischten, en zulkszonder onderscheid van godsdienstige of voormalige politique denk-wijze.’22 Uiteindelijk zouden de lijsten gedurende acht dagen terinzage liggen, waarna de daarop vermelde notabelen zouden wordenbeschouwd als ‘representerende het geheele Nederlandsche volk’.23

De notabelenvergadering, die op 29 maart 1814 geopend en tevensgesloten werd, mocht slechts stemmen, zonder te discussiëren. Vande zeshonderd aangeschrevenen hadden 106 niet de moeite genomenom te komen; slechts 26 stemden tegen. Hoe weinig betekenis denotabelenvergadering had, bleek eens te meer toen na de incorpora-tie van de zuidelijke Nederlanden een jaar later opnieuw een Grond-wet door een notabelenvergadering moest worden goedgekeurd eneen numerieke meerderheid tegen het voorstel door rekenkundig

Page 10: Haan Ido de Oratie

11

knutselen van de regering in een minderheid werd omgezet.Hoewel er dus wel degelijk pogingen werden gedaan de

legitimiteit van de nieuwe staat te funderen op de instemming vaneen representatief deel van de bevolking, berustte zij per saldo niet opeen erg sterke democratische rechtvaardiging. Meer dan aan derepresentativiteit van de notabele stemmen, ontleende de nieuwestaat zijn gezag aan een aantal met grote nadruk gepropageerde sen-timenten.

Het belangrijkste daarvan was de onpartijdigheid. Wat deproclamatie van 17 november als feit had gesteld, namelijk dat ‘allepartijschap heeft opgehouden’, was symptoom van een voortdurendaangeroepen behoefte aan eensgezindheid. Daarbij ging het nietalleen om de verdeeldheid die het napoleontisch bewind hadgecreëerd, maar in minstens even grote mate om de ‘partijschappen’van de oude Republiek. Zoals Van Hogendorp in zijn ‘Aanmer-kingen op de Grondwet’ betoogde, herstelde de nieuwe Grondweteen soeverein vorst, ‘zoo als die van ouds was’, maar ‘in plaats vandewelke een tweede geslagt de Republiek ingevoerd heeft’. Daarmeewas ‘de grondslag tot die verdeeldheid gelegd waarmede wij ver-zwakt en eindelijk te gronde gegaan zijn’.24 Om daaraan te ontko-men, ontstond er na 1813 een sterke voorkeur voor ‘het mallemidden’, zoals Bilderdijk vol afgrijzen het Nederlandse juste milieu-denken typeerde.25

De imperatief van de onpartijdigheid hield ook in dat detegenstellingen uit het verleden niet langer opgerakeld dienden teworden. Na het afschaffen van partijschappen volgde in de procla-matie van 17 november dan ook logisch het gebod al het geledene tevergeten en te vergeven. Anders dan in Frankrijk, waar na Waterloode aanhangers van Napoleon samen met de koningsmoordenaars ende Jacobijnen weggezuiverd werden, was in Nederland nauwelijkssprake van een zuivering van overheidsfunctionarissen.

In plaats daarvan lag de nadruk op het bevorderen vannationale eenheid. Een van de krachtigste instrumenten voor hetbewerkstelligen van die eenheid was de Oranjecultus, die direct innovember 1813 vorm kreeg in een stroom van hoogdravende gele-genheidsgedichten: ‘Kom, zweren we, op der Vaadren graven, /Voor eeuwig Neêrlands Dwingeland af; / Oranje is weer aan ‘t hoofd

Page 11: Haan Ido de Oratie

12

der Braven, / Oranje zal uw rechten staven: / ’t Was toch Oranjealleen, Bataven! / Die ’t Vaderland zijn grootheid gaf.’26

Behalve slechte smaak en hoge toon, kwam in deze werken ook eensterk anti-Franse sentiment naar voren: ‘Het bloed van uw ver-moorde zoonen, / Op Frankrijks bloedbevel geslacht, / Dat wraakroept aan den throon der throonen, / Dat van uw moed zijn wraakverwacht’, dichtte de Amsterdamse Maria van Zuylekom: ‘De Gaulerhadt millioenen levens / Aan zijne Zegenkar geboeidt, /Glimplagchend, met den lagch der helle, / Zag hij koelbloedigtraanen wellen, / In ’t oog der droeve Burgerij. - / Hij roofde enplonderde allerwegen; / Nooit, nergens tradt één enkle zegen, / ’tVernederd Neêrland meer op zij!’27

Tegelijkertijd was echter duidelijk, dat de Nederlandse staatonder Willem I veel aan de Franse overheersing te danken had. ZoalsKinker in 1817 memoreerde, had Lodewijk Napoleon de gave gehadom ‘het Koningschap aan de stugste republikeinen aannemelijk temaken.’28 Vandaar dat men in de jaren na 1813 nogal worstelde metde vraag hoe de overgang van Republiek, via Franse overheersingnaar Koninkrijk begrepen moest worden. Was hier sprake van eenbreuk met de Franse tijd, of juist met de Republiek? Sloot hetkoningschap van Willem aan bij een Bourgondische erfenis van devijftiende eeuw, bij het stadhouderlijk bewind, of was hij een recht-streekse opvolger van de Napoleons?29

Het antwoord op deze vragen werd gesmoord in de huiverom de partijschappen van het verleden op te rakelen. Datbeschroomde zwijgen over de politieke en historische grondslag vanhet nieuwe koninkrijk bezorgde 1813 een slechte pers. ‘Na watjuichens legde de vermoeide natie zich rustig te slapen onder de scha-duw van den Oranjeboom’, zo stelde Johan Huizinga in eenonfeestelijke rede bij het honderdste jubileumjaar van hetKoninkrijk.30 Vijftig jaar na hem betwijfelde J.C. Boogman of ereigenlijk wel wat te vieren viel. Zeker, de eenheidsstaat, de constitu-tionele monarchie, het opheffen van de ‘mateloze partijstrijd’ van deRepubliek, de nationalisering van de revolutie van 1795, dat allesmaakte 1813 tot een belangrijker historisch keerpunt dan 1945. Maarzo passief en besluiteloos als de politieke elite zich, met uitzonderingvan Gijsbert Karel van Hogendorp, tijdens de omwenteling van 1813

Page 12: Haan Ido de Oratie

13

had opgesteld, zo apathisch en lusteloos waren volgens Boogman ookde eerste decennia van het Koninkrijk.31 Hij sloot zich aan bijThorbecke, die in 1848 met de romantische metafoor van het slapenen ontwaken der naties de Grondwet van het Verenigd Koninkrijkhekelde, omdat deze ‘het staatsburgerschap, de eerste drijfveer vooronzer eeuw, zooveel zij kon, [heeft] laten slapen. Om hartstogt temijden, brak zij de ziel.’32

In de laatste jaren is het beeld van een natie in schijndodetoestand wel wat bijgesteld. Niek van Sas bespeurde in het politiekebestel onder Willem I ‘allerlei tegenkrachten’, die zich deels richttentegen de ‘Fransche ziekte’ van de bestuurlijke centralisatie, maargaandeweg het autocratische bewind van Willem I in zijn geheel terdiscussie wensten te stellen.33 Jeroen van Zanten heeft recentelijklaten zien dat deze oppositie wel degelijk wat voorstelde, maar bena-drukt tegelijkertijd dat een ‘repressief natiebesef ’ de politieke discus-sie op beslissende momenten lamlegde.34

Alles wel beschouwd, kreeg de reconstructie van het politieke bestelin Nederland na 1813 vorm temidden van afwachtende stadsgouver-nementen, door een gelukkige greep van enkele Haagse notabelen,met een koning die grotendeels onbekend was voor zijn onderdanen,een Grondwet die moeilijk gezien kon worden als uitdrukking vande natie, en een bestuurlijk apparaat, dat grotendeels was overgeno-men uit de napoleontische boedel. Hoe moest uit deze puinhoop eenstabiel staatkundig bouwwerk opgetrokken worden? Deze discussieover deze vraag werd gesmoord in een afgedwongen nationale eens-gezindheid onder de hoede van Oranje. In stilte maakt Nederland deovergang naar een nieuw regime, waarin, zoals Fruin enigszinsgechargeerd stelde, ‘al het bestaande tot in zijn grondslagen vernie-tigd en door een geheel nieuw gebouw vervangen’ werd.35

Overgangspolitiek

Het belang van voorgaande historische schets reikt verder dan degrenzen van het vaderland en leidt naar de algemene vraag of er over-gangsperioden in de geschiedenis zijn. Wie dat wil beweren, heeftwat uit te leggen aan sceptici zoals Hermann von der Dunk, die stelde

Page 13: Haan Ido de Oratie

14

dat elke tijd een overgangstijd is. We zijn volgens hem geneigd onzeeigen tijd als een periode van crisis te zien, omdat we het verledenwaarmee we het contrasteren tot geordende en hanteerbare propor-ties teruggebracht hebben.36 Dat valt nog te bezien: niet alle periodenuit het verleden zijn even ordelijk. Zo is het tamelijk gangbaar om deperiode van Franse Revolutie en het napoleontisch bewind te zien als‘een stroomversnelling in het historische verloop’ of als een‘Sattelzeit’.37 Waarschijnlijk kwam het begrip ‘overgangsperiode’ ookpas na deze periode in zwang. Zoals blijkt uit het Dictionnaire desidées reçues van Flauberts antihelden Bouvard en Pécuchet, diendemen bij het lemma ‘onze tijd’ er ‘tegen te keer [te] gaan’ of ‘hemovergangsperiode of periode van verval [te] noemen’.38

De stelling dat er specifieke historische episodes aan te dui-den zijn als overgangstijd, omdat zij een brug vormen tussen tweeafgebakende historische tijdvakken, leidt onherroepelijk naar een dis-cussie over historische periodisering. Ik wil die nu niet aangaan, maartrek mij direct terug op het terrein van mijn leerstoel, de politiekegeschiedenis. Daar is een periodisering aan de hand van regimewisse-lingen zeer gangbaar: van Ancien régime via Republiek naarRestauratie, van Republiek naar Koninkrijk, van Weimar naar Hitler,van Bonn naar Berlijn, van Sovjet-Unie naar Russische Federatie, omeen paar van de meest opvallende transities van de laatste tweehon-derd jaar te noemen.

De afgelopen jaren is er veel geschreven over politieketransities. In de nasleep van de val van de Muur hebben vele onder-zoekers zich gestort op de Oost-Europese landen die een overgangs-periode doormaakten na de val van de communistische regimes.39

Bovendien trokken toen opnieuw de studies de aandacht die sinds dejaren zeventig verschenen over regimewisselingen in Zuid-Europa,Latijns-Amerika en in een groot aantal voormalige koloniën.40 Hetbelang van deze studies is er alleen maar groter op geworden, sindsde wereldorde beheerst wordt door een grootmacht die wel naarbelieven regimes omverwerpt, maar minder doortastend optreedt bijhet reconstrueren van politieke instituties en het herstellen van poli-tiek gezag.41 Tegelijk beperkt dat grote actuele belang het historischeblikveld, omdat alle aandacht nu uitgaat naar pogingen om overal terwereld de democratie op te bouwen. Dat doet je wel eens vergeten

Page 14: Haan Ido de Oratie

15

dat niet alle overgangsperioden naar onze parlementaire democratieleiden, en dat bovendien regimewisselingen moeilijk begrepen kun-nen worden als een proces van rationeel ontwerp en doelgerichte uit-voering.

Zoals naar voren komt in het onderzoek naar overgangspo-litiek dat ik samen met Nele Beyens, Matthijs Lok en Freya Sierhuisuitvoer, zijn er in uiteenlopende overgangsperioden, in verschillendelanden en met diverse uitkomsten, toch steeds terugkerende thema’sen mechanismen te bespeuren. Onze bevindingen op basis vanonderzoek naar overgangsperioden in Nederland en Frankrijk rond1600, 1814 en 1945 sluiten aan bij een groeiend aantal studies, waarinverschillende perioden van politieke reconstructie met elkaar wordenvergeleken: de Verenigde Staten na de Burgeroorlog, Frankrijk na1871, West-Europa na 1918 en 1945, Oost-Europa na 1989.42

Onderscheidende en tevens complicerende factor in ons onderzoeks-project is, dat wij ook kijken naar vroegmoderne voorbeelden vanreconstructie na perioden van religieuze en dynastieke twist, te wetende vorming van de Nederlandse republiek na de Unie van Utrechten de gelijktijdige reconstructie van de Franse monarchie aan heteinde van de zestiende eeuw. In al deze perioden treffen we over-eenkomstige mechanismen van politieke reconstructie aan, die onssterken in de veronderstelling, dat overgangsperioden een specifiekkarakter hebben.

Wat zijn dan die gemeenschappelijke kenmerken van der-gelijke perioden van politieke reconstructie? Het antwoord op dievraag begint met de afbakening van begin en einde van overgangspe-rioden.43 Het vaststellen van het begin van een overgangsperiode isingewikkeld. Pas achteraf kan worden vastgesteld wat het beslissendemoment was. Soms wordt dat al heel snel duidelijk: de bestormingvan de Bastille was al op de zestiende juli in de Assemblée Nationaleuitgeroepen als het begin van een nieuwe politieke orde.44 Het ver-trek van de Franse troepen uit Amsterdam was door Van Hogendorpal twee dagen later herkend als een staatkundige misstap, die kordaatoptreden mogelijk maakte. Opvallend in al deze gevallen is een sterkbewustzijn van de potentiële hoofdrolspelers in een regimewisseling,dat het momentum niet verloren moet gaan. Het is ‘nu of nooit’,zoals Hendrik Brugmans in 1945 het geschrift noemde waarin hij

Page 15: Haan Ido de Oratie

16

opriep tot politieke vernieuwing.45 Het begin van een overgangspe-riode wordt derhalve gemarkeerd door de ervaring van de betrokke-nen, dat de wereld en de instituties waarin ze leven vloeibaar, kneed-baar en maakbaar zijn geworden, en dat het ijzer gesmeed moetworden als het heet is, om nog maar een andere beeldspraak tegebruiken die in deze perioden veel gehanteerd wordt.

De metafoor van het verhitten, vervloeien en kneden vanmaatschappelijke verhoudingen geeft ook aan hoe overgangsperiodeneindigen. Het einde van een overgangsperiode wordt steeds weeraangeduid als consolidatie, kristallisatie, stabilisering. In plaats vanverhitte gemoederen komen koele betrekkingen. Openlijke strijdmaakt plaats voor Koude Oorlog.46

Dit streven naar consolidatie en stabilisering komt met nametot uitdrukking in de enorme productie van grondwetten. VanHogendorp had zijn schets al enkele jaren in de lade liggen. Ook aanhet einde van de Tweede Wereldoorlog kwam er een stroom vanblauwdrukken voor de herboren staten op gang. De politieke transi-ties aan het einde van de twintigste eeuw vielen in sommige gevallenzelfs samen met het beraad in grondwetscommissies.47 Men moet ech-ter wel in de gaten houden dat deze vorm pas na de Franse Revolutiein zwang raakt. Het staatsrecht in de vroegmoderne tijd bestond uitgewoonterecht, privileges en vorstelijke vrijheden, die zich moeilijklaten verenigen met de moderne ambitie om de politieke orde opbasis van een rationeel constitutioneel ontwerp in te richten.48 Zoalsuit de gang van zaken rond de notabelenvergaderingen van deRestauratie blijkt, bleef het ook in de moderne tijd bij een ambitie.Het aanvaarden van een grondwet was eerder een symptoom dan eenoorzaak van een herwonnen politieke stabiliteit. Derhalve blijft devraag staan wat onder de stabiliteit of stabilisering van een regimeverstaan moet worden.49

Ik denk dat er drie belangrijke vormen van stabilisering teonderscheiden zijn, kortweg aan te duiden als machtsevenwicht,modus vivendi en verzoening. In zijn meest rudimentaire vormberust de stabiliteit van een regime op een evenwicht tussen maat-schappelijke groepen. Zo beschrijft Charles Maier de stabilisering vanpolitieke regimes na de Eerste Wereldoorlog als een herstel van demacht van de bourgeoisie tegenover een met welvaart, beperkte

Page 16: Haan Ido de Oratie

17

zeggenschap en politieke repressie bedwongen arbeidersklasse.50

Kenmerkend voor politieke transities is evenwel dat de groepenwaartussen het evenwicht gezocht moet worden voor een deel pasontstaan in en door de destabilisering van maatschappelijke verhou-dingen.51 Zo mislukte de stabilisering van Duitsland en Italië na deEerste Wereldoorlog niet alleen door de kracht van de arbeidersklasseof de angst van de kleine middenstand, maar ook omdat de oorlogeen geharde frontgeneratie had gecreëerd, die zich fel tegen hetnieuwe democratische bestel richtte. Ook lokale verschillen kunnendoor het wegvallen van een centraal gezag tijdens overgangsperiodeneen grotere invloed uitoefenen. Zoals de discrepantie tussen DenHaag en de meeste andere steden in 1813, of tussen het Noorden enhet Zuiden van Nederland in 1945 laat zien, moet politieke recon-structie van plaats tot plaats steeds opnieuw vorm worden gegeven enook nog eens op nationale schaal worden gecoördineerd.52

Het belangrijkste voorbeeld van de wijze waarop tijdensovergangsperioden een nieuw machtsevenwicht tot stand komt, zijnde zuiveringen van het openbaar bestuur en van maatschappelijkeinstellingen. Het doel is veelal om de aanhangers van het oude regimete elimineren en zo de oorzaak van de bestaande instabiliteit weg tenemen.53 Maar het middel is vaak erger dan de kwaal. Een zuiveringelimineert deskundige bestuurders en hun tacit knowledge vanbestuursroutines. Alleen als die routines verregaand geformaliseerdzijn, kunnen zonder al te veel gevaar individuele bestuurders wegge-zuiverd worden, zoals met name na 1945 op relatief grote schaal isgebeurd.54 Zuiveringen zijn minder gangbaar in vroegmodernebestuursvormen, waarin publieke ambten meer beschouwd werdenals persoonlijk eigendom van bestuurders. Bovendien lijkt in vroeg-moderne beschouwingen de overtuiging te overheersen dat zuiverin-gen schadelijk zijn, omdat zij het verleden weer oprakelen.55 Dezeopvatting kan een pragmatisch gevolg zijn van de beperktere moge-lijkheden van vroegmoderne staten om opvattingen en uitingendwingend aan de bevolking op te leggen.

Hieruit blijkt al dat een machtsevenwicht zonder meer nietstabiel is. Een nieuw regime moet in ieder geval een minimum aaninstemming weten te genereren. Dit leidt naar een tweede opvattingvan stabiliteit, nu opgevat als een modus vivendi tussen elkaar in

Page 17: Haan Ido de Oratie

18

beginsel vijandig gezinde groepen, die bereid zijn onder bepaaldevoorwaarden af te zien van een voortgaande strijd en geschillen viavreedzame procedures op te lossen.56 Dat is bijvoorbeeld de strekkingvan de pacificatie-edicten die een belangrijke rol speelden in de poli-tieke reconstructie na de godsdiensttwisten van de tweede helft vande zestiende eeuw. Daarin wordt als eerste vereiste genoemd dat allepartijen het verleden dienen te laten rusten en de herinnering eraanniet langer mogen oprakelen.57 Dergelijke oproepen vinden we ookterug in de afkeer van partijschappen rond 1813 en in de sterkenadruk op nationale eenheid in de Wederopbouw na de TweedeWereldoorlog.58

De grote nadruk die in overgangsperioden wordt gelegd ophet belang van stabiliteit, de ideologie van de wederopbouw, isderhalve zelf een van de belangrijkste voorwaarden voor stabilisering.Zo werden godsdiensttwisten voor een deel onschadelijk gemaaktdoor de opkomst van neo-stoïcijnse denkbeelden over het belang vanrust en orde. De Restauratie kreeg zijn beslag in het juste milieu-den-ken, dat de constitutionalisering van de Revolutie op het oog had.Tijdens de wederopbouw van Europa na 1945 werden ‘het einde vande ideologie’ en de ontnuchterende werking van technocratischewelvaartspolitiek zelf weer op hoogst ideologische wijze gepropa-geerd.

Het afzweren van radicalisme als voorwaarde voor eenmodus vivendi, gaat in veel gevallen gepaard met een opgelegdenationale eensgezindheid. Belangrijkste middel daarbij is het aanwij-zen van buitenlandse vijanden: achtereenvolgens Spanjaarden,Fransen en Duitsers in het geval van de Nederlandse overgangsperio-den. Bovendien bestaat de nieuwe eensgezindheid vaak bij de gratievan het excommuniceren van extreme groeperingen. Voorbeeldenzijn de marginalisering van nationaal-socialisten in de tweeDuitslanden, van de aanhangers van Vichy in Frankrijk, de excom-municatie van NSB-ers in Nederland, maar ook de repressie vancommunisten na 1945 in geheel West-Europa. In sommige gevallengaat dit zelfs zo ver, dat aanhangers van het vorige regime zichgedwongen zien te emigreren.59 Zo kan de reconstructie van eenpolitiek regime gepaard gaan met een radicale herschikking van dedemos, beginnend met de beperking van de politieke rechten van

Page 18: Haan Ido de Oratie

19

voormalige tegenstanders, tot en met gedwongen volksverhuizingenen etnische zuiveringen, zoals in 1945 de Volksduitsers in Oost-Europa is overkomen.60

Een dergelijke uitkomst staat haaks op een derde conceptvan stabilisering. Dat is het idee dat stabiliteit alleen vorm kan krijgenvia een daadwerkelijke verzoening tussen strijdende partijen. Dezeopvatting ligt ten grondslag aan de commissies voor waarheid en ver-zoening die sinds de jaren zeventig in een aantal landen zijn ingesteldom de voorwaarden voor een oprecht herstel van het politieke levente scheppen.61 Vergelijkbare fenomenen in eerdere perioden zijn deparlementaire onderzoekscommissies na de Tweede Wereldoorlog,of, in de vroegmoderne tijd, de bi-confessionele delegaties die metfeestelijke rituelen en plechtige beloften in de Franse steden de paci-ficatie-edicten kwamen uit- en opleggen.62 Al deze voorbeelden sug-gereren dat maatschappelijke verhoudingen instabiel blijven als hetvoorgaande conflict niet openlijk erkend en bijgelegd wordt.Overigens blijkt het in veel gevallen om meer te gaan dan de ver-deeldheid in het meest recente verleden. Zo stond in de historischeterugblikken in Frankrijk en Nederland aan het eind van de TweedeWereldoorlog veeleer de politieke en economische crisis van de jarendertig centraal, dan de gebeurtenissen tijdens de Duitse bezetting. InVan Hogendorps analyse van de partijschappen die na 1813 tot hetverleden dienden te behoren, bekommerde hij zich meer om dezwaktes van de Republiek dan om de problemen van de napoleonti-sche erfenis.63

Stabilisering door verzoening speelt wellicht geen erg groterol in de geschiedenis. Het vergt namelijk een explicitering van hetconflict, die zelf weer een nieuwe destabilisering in de hand kan wer-ken. Bovendien wordt met verzoening gesuggereerd dat politieketransities met wil en bewustzijn volbracht kunnen worden. Inovergangsperioden overheersen echter de misvattingen, onbedoeldegevolgen en toevallige samenloop van omstandigheden. Doordatbestuurlijke routines en institutionele zekerheden wegvallen, moetende betrokkenen in een overgangsperiode met behulp van improvisa-tie hun weg in nieuwe politieke omstandigheden vinden: de Bastillebestormen; met een oranje kokarde de straat op stappen; zoalsDe Gaulle een redevoering houden op de trappen van het Parijse

Page 19: Haan Ido de Oratie

20

stadhuis, en suggereren dat de Fransen zich onder zijn leiding zelfbevrijd hebben; het instellen van een voorlopige regering, bestaandeuit mensen die jaren uit beeld waren geweest en die niemand op basisvan eerdere ervaring zal kunnen vertrouwen - het zijn allemaal voor-beelden van, afhankelijk van de uitkomst, roekeloze of gedurfdeimprovisatie.64

In veel gevallen wordt het herstel van rust en orde gepre-senteerd als een werkelijke restauratie van een eerder bewind. Zoalshet heet in de proclamatie van 17 november 1813: ‘De oude tijdenkomen wederom’. Van een werkelijke terugkeer kan echter nooitsprake zijn: de pijl van de tijd wijst immers maar één kant op.Daarmee is niet gezegd dat er sprake kan zijn van een sterke conti-nuïteit in instituties, personeel en rechtsbeginselen. Maar zelfs als ach-teraf zo’n sterke continuïteit kan worden vastgesteld, vereist een tij-delijke onderbreking van al deze politieke vormen dat er een nieuwbegin moet worden gemaakt.65 Precies op dit punt onderscheidenovergangsperioden zich van geregelde regeringswisselingen en her-zieningen van de grondwet.66 In het laatste geval vinden politiekeveranderingen plaats door toepassing van de regels van het spel; inovergangsperioden gaat het om herformulering van de regels van depolitiek - om het beginnen van een geheel nieuw spel.67

Een nieuw begin

Het vermogen om opnieuw te beginnen is kenmerkend voor depolitieke geschiedenis en alleen al om die reden interessant om tebestuderen. Maar ik zou nog een stap verder willen zetten: dit inzichtmaakt het ook mogelijk een nieuw begin in de politieke geschied-schrijving te maken.

Het is sinds enkele decennia gebruikelijk te jeremiëren overde ondergang van de politieke geschiedenis. De opkomst van struc-turele benaderingen, de aandacht voor de lange duur, voor de tragetijdstroom van economie en cultuur, zou de politieke geschiedenisgereduceerd hebben tot een reeks betekenisloze gebeurtenissen. Nogsteeds lijdt de politiek historicus onder het verwijt van Braudel dat hijzich bezig houdt met ‘la plus capricieuse, la plus trompeuse desdurées’. Geschikt voor journalisten en kroniekschrijvers, maar niet

Page 20: Haan Ido de Oratie

21

voor serieuze wetenschap.68 Het is niet nodig hier lang bij stil te staan.Al vijftien jaar geleden heeft Hans Righart op deze plaats de stand vanzaken in dit debat op een rijtje gezet en bovendien aangegeven waarvolgens hem de uitgang uit deze benarde situatie gevonden moestworden: in de politieke cultuur.69

Inderdaad heeft de politieke geschiedenis via de politiekecultuur de weg teruggevonden naar het centrum van de historischebelangstelling. De politieke geschiedenis moest niet meer gaan overpolitieke leiders, die binnen de gevestigde instituties van partij enparlement naar uitbreiding van hun macht en van die van hun achter-ban streefden. In plaats daarvan moest er gekeken worden naarideeën, zoals Furet benadrukte in zijn kritiek op de marxistische his-toriografie van de Franse Revolutie.70 Hij kreeg bijval van collega’s alsKeith Michael Baker, die de aandacht vestigde op het belang vanpolitieke talen en zo een brug wist te slaan met de intellectuelegeschiedenis van de Cambridge School en de Duitse Begriffs-geschichte.71 Mona Ozouf vulde dit aan door te wijzen op het belangvan rituelen, feesten en manifestaties, repertoires en scripts, waar eer-der alleen antropologen en sociologen als Clifford Geertz, JamesScott en Charles Tilly naar keken.72 In navolging van de nieuwegeschiedschrijving over de Franse Revolutie heeft in Nederland debelangstelling voor politieke cultuur vorm gekregen in het onder-zoek naar de Patriottentijd.73 Daarnaast is de aandacht uitgegaan naarhet generatieconflict van de jaren zestig en de jeugd-, muziek-, sub-en tegencultuur.74 In de laatste jaren is de politiek-culturele benade-ring verrijkt door bijdragen van de Groningse collega’s, die deaandacht vestigden op het belang van stijlen in de politiek.75 Tenslotte heeft het idee dat de politieke geschiedenis beschreven kanworden als een opeenvolging van vormen van politiek ten grondslaggelegen aan het NWO-onderzoeksprogramma De Natiestaat, dat depolitieke geschiedenis in Nederland tot een van de meest productievesecties in de historische discipline heeft gemaakt.

De wending naar de politieke cultuur heeft duidelijk ge-maakt dat de politieke geschiedenis in belangrijke mate een strijd isom de vraag waar ‘de politiek’ zich mee zou moeten of mogen be-moeien.76 Doordat politiek in beginsel overal kan zijn, is het onder-zoeksterrein van de politiek-historicus ook veel groter geworden dan

Page 21: Haan Ido de Oratie

22

de wederwaardigheden van koning, keizer, admiraal, of, voor latertijden: politici, partijen en het parlement. Die verbreding van hetblikveld sluit aan bij de daadwerkelijke uitbreiding van politiekebemoeienis sinds het begin van de twintigste eeuw. De politiekomvatte in de twintigste eeuw gaandeweg het totale leven en werdin sommige gevallen nadrukkelijk totalitair.77 Ook in de aandachtvoor politieke stijl is de politieke geschiedenis opmerkelijk zeit-gemäß, want geheel toegesneden op een door de media beheerstetoeschouwersdemocratie.78 Ten slotte hebben de politiek-historici zode Braudeliaanse erfvijand op eigen terrein verslagen. De geschiede-nis van de politieke cultuur is, in de woorden van Righart, ‘een his-toire quasi immobile, gekenmerkt door een hoge mate van continuï-teit. Onder de beweeglijke bovenlaag van de politieke evenementenbevindt zich de trage onderstroom van de politieke cultuur, de lon-gue durée van de politieke geschiedenis. [...] Bestudering van de poli-tieke cultuur [...] relativeert tegelijkertijd de rol van politieke elites.Deze elites blijken immers in hoge mate afhankelijk van de heersendepolitieke cultuur.’79 Kortom, zoals Jeffrey Herf onlangs vaststelde, isde politieke geschiedenis ‘not so boring after all’. De politiek-historische somberheid van vroeger heeft plaats gemaakt voor inge-houden triomfalisme.80

Ik ben bang dat er te vroeg is gejuicht. Naast alle winst diemet de politieke cultuur-benadering is geboekt, staan een paar zwareverliesposten. Ik noem er drie. Ten eerste verdwijnt in de geschied-schrijving van de politieke cultuur te vaak het machtsaspect uit beeld.Het mag zo zijn dat elites gedwongen zijn de dominante politiekecultuur te volgen, maar zij hebben daar over het algemeen minderlast van onderliggende groepen. De vraag wie politiek-culturele con-venties en stijlen naar zijn hand weet te zetten en zo groepen die nietover voldoende stijl beschikken kan buitensluiten, verdwijnt achtereen beschrijving van ogenschijnlijk door iedereen gedeelde talen, stij-len, of culturen.

Ten tweede is er onvoldoende aandacht voor de rol en ver-andering van politieke instituties. Er is een verschil tussen de liberalepolitieke habitus en het censuskiesrecht, tussen racisme als politiekeideologie en institutionele apartheid; en tussen een cultuur van schik-ken en plooien en neocorporatieve overlegstructruren. Soms

Page 22: Haan Ido de Oratie

23

verharden politieke stijlen en conventie zich wel tot wetten en insti-tuties, maar in veel gevallen ook niet. In het politiek-culturele onder-zoek wordt de vraag, waarom de ene politieke habitus wel geïnstitu-tionaliseerd raakt en andere niet, zelden gesteld, laat staan beantwoord.Ten derde legt de politieke cultuur-benadering zich ten onrechte neerbij de veroordeling van de evenementiële geschiedschrijving. Toevalen misverstand, improvisatie en het momentum zijn cruciale aspectenvan het historische proces. In de politieke geschiedenis ligt maar wei-nig vast en proberen mensen tastend en zoekend aan vloeiende ver-houdingen steeds opnieuw vaste vorm te geven.81

Om elites, instituties en het momentum in de politiekegeschiedenis de plaats te geven die ze toekomt, is een reconstructievan de politieke geschiedenis nodig. Een nieuwe begin in de poli-tieke geschiedenis zou moeten aanvangen met het veranderen van demetaforen die wij gebruiken om over geschiedenis te spreken. Onderinvloed van de Annales-school hebben we ons aangewend om geo-logische metaforen te gebruiken en over de geschiedenis te sprekenin termen van lagen. Het gevolg is dat de geschiedenis diepte enoppervlakte krijgt, en dat we dan natuurlijk liever diepzinnig danoppervlakkig zijn.

Ik denk dat we beter in andere metaforen over de geschie-denis kunnen nadenken. Ten eerste stel ik voor dat we in plaats vanduur en verschillende durées over tempo’s en tempowisselingen spre-ken: versnelling en vertraging zijn de termen waarmee we kunnenaangeven dat de geschiedenis zelf in sommige perioden vluchtiger of‘evenementiëler’ is, op andere momenten trager en ‘structureler’. Hettweede type metaforen is die van natuurkundige faseveranderingen:bevriezen, ontdooien, verdampen. De vertraging van de politiekegeschiedenis komt tot stand doordat vloeiende verhoudingen eeninstitutionele vorm vinden; versnelling vindt plaats doordat institutiesin de hitte van de strijd hun consistentie verliezen en soms zelfsgeheel kunnen verdampen. Zo bezien, is politieke geschiedenis geenhistoriografische benadering, die zich richt op de bovenste laag vande historische ontwikkeling, maar een vormaspect van de geschiede-nis zelf: soms is de geschiedenis vloeibaarder en ‘politieker’, op an-dere momenten voltrekt de geschiedenis zich volgens vaste patronen,binnen de vaste kaders van wetten, instellingen en maatschappelijke

Page 23: Haan Ido de Oratie

24

conventies.82 Overigens is de ervaring van betrokkenen vaak preciesandersom: wij ervaren gestolde politiek als perioden van zwakkedeterminatie, terwijl wij ons in overgangsperioden vaak meegesleeptvoelen door de stroom van de gebeurtenissen. Het verschil is subjec-tief in de zin dat het veroorzaakt wordt door ons vermogen om teanticiperen op toekomstige gebeurtenissen. Dat vermogen is groterin gestolde verhoudingen, waarin de toekomst in hoge mate voor-spelbaar is, dan in overgangsperioden, waar de gebeurtenissen gro-tendeels onvoorspelbaar zijn.83

Een derde metafoor voor de geschiedenis komt uit desociale wetenschappen. Het gaat dan om de veel misbruikte termpad-afhankelijk. Met die term wordt niet de geschiedtheoretischeplatitude bedoeld dat latere gebeurtenissen verklaard kunnen wordenuit eerdere gebeurtenissen. Er kan pas van een pad gesproken wor-den, voorzover dat terugleidt naar een ‘kruispunt’, waarop dit ene, inplaats van tal van andere mogelijke paden werd ingeslagen. De keu-zen en gebeurtenissen op dergelijke kruispunten, of ‘critical junctu-res’, zijn het resultaat van toeval, geluk, de samenloop van omstan-digheden en van onbedoelde gevolgen. De ‘transformative events’die ertoe leiden dat een bepaald pad wordt ingeslagen, vallen niet teverklaren vanuit diepliggende sociale structuren.84 Het zijn momen-ten waarop de opvattingen, toekomstvisies en keuzes van individueneen doorslaggevende rol kunnen spelen.85 Tijdens dergelijke over-gangsperioden verdwijnt de ijzeren regelmaat van institutionele ofsociale ontwikkelingen en moeten de mensen die daarin betrokkenzijn op eigen kracht en initiatief zich een nieuw pad banen.86

Dat wil niet zeggen dat de politieke geschiedenis uitsluitendbetrekking heeft op regimewisselingen op het kruispunt van historischepaden, tijdens fase-overgangen in het historisch proces, in tijden van eenversnelling van de geschiedenis. Cruciaal is juist de afwisseling van insta-biele en stabiele perioden, en de wijze waarop de ene in de andere over-gaat. Een politieke geschiedschrijving vanuit dit gezichtspunt gaat ervanuit dat instituties en conventies nooit een vanzelfsprekend gegeven zijn,maar voortdurend onderhoud, reparatie of complete reconstructie ver-gen. Politieke geschiedenis is in die zin de geschiedenis van permanentereconstructie-arbeid, die meestal vanzelfsprekend en stilzwijgend wordtverricht, maar in overgangsperioden expliciet wordt gemaakt.

Page 24: Haan Ido de Oratie

25

Een open einde

Het is op basis van deze overwegingen dat ik de politieke geschiede-nis van Europa vanaf de vroegmoderne tijd wil benaderen. Hetonderzoek naar de overgangsperioden rond 1600, 1814 en 1945 zalde komende jaren worden voortgezet. Daarbij zullen we ten eerstekijken naar de wijze waarop politieke instituties opnieuw wordenvormgegeven: op welke manier krijgt het koningschap opnieuwvorm onder Hendrik IV en Lodewijk XVIII, Willem I en Wilhel-mina? Op welke wijze komen nieuwe vormen van consultatie envertegenwoordiging tot stand? Wat is de functie van verkiezingen envolksstemmingen? Op welke basis, met welke middelen, kon eennieuw regime zijn gezag vestigen?

Een tweede reeks vragen betreft de ideeën en opvattingendie in perioden van politieke reconstructie zo’n belangrijke rol spe-len. Welke oorzaken werden aangewezen voor de twist en nederlaag,de onrust en het geweld uit het recente verleden? Welke ideeën leef-den er over institutionele en maatschappelijke vernieuwing? Watvoor theorieën en opvattingen deden er de ronde over de mogelijk-heden en problemen van vrede en verzoening, het herstel van gezag,orde, rust en voorspoed?

Ten derde gaat het om de individuen en groepen die tijdensovergangsperioden actief zijn: wat gebeurt er met de leden van hetoude regime, vinden er zuiveringen plaats, wordt er amnestie ver-leend? Hoe gedragen politieke overlevers zich, de Van Maanens enTalleyrands van deze wereld, die elke regimewisseling weten te over-leven? Op welke manier verhouden de leden van het nieuwe regimezich tot het vorige bewind? Zijn er oorlogsgeneraties of hominesnovi, die zich door leeftijd, ervaring of visie van hun voorgangersonderscheiden?

Zoals al aangegeven, zijn dergelijke vragen van belang vooreen zeer groot aantal episoden in de politieke geschiedenis vanEuropa en overigens ook van andere continenten. Een temporele engeografische uitbreiding van het onderzoeksterrein is derhalve zeergoed denkbaar. Maar meer nog dan de precieze perioden of gebiedenwaarop dit type vragen kan worden losgelaten, gaat het mij om degedachte die erachter zit. De politieke geschiedenis zou moeten

Page 25: Haan Ido de Oratie

26

uitgaan van de veranderlijkheid, de maakbaarheid maar ook dekwetsbaarheid van politieke instituties, conventies en vormen.

Dat is om te beginnen natuurlijk een historiografisch uit-gangspunt, vanwaaruit men zicht krijgt op de inzet en moeite dienodig is om politieke instituties in stand te houden, of opnieuw opte bouwen wanneer ze uiteengevallen zijn. Maar het is ook een prak-tisch en moreel uitgangspunt. De laatste jaren zijn we getuigegeweest van opvallende regimewisselingen en politieke aardverschui-vingen. De meeste daarvan speelden zich ver van ons bed af en kon-den per saldo slechts de media-deskundigen tot enige opwindingbrengen. De politieke schokgolf die in 2002 door Nederland trok,raakte evenwel veel meer mensen. Het moge duidelijk zijn dat wehier niet met een regimewisseling te maken hadden. Maar het bleektoen wel hoezeer we ervan uitgaan dat de liberale en democratischesamenleving die we nu hebben, tot het einde der dagen zal voortbe-staan. Wat moeten we ervan denken, dat de regimewisselingen diealle landen voorbij onze oostgrens de afgelopen vijftien hebbenondergaan, hier zo weinig indruk hebben achtergelaten? Is het geenonbezonnen gedachte dat het einde van de Koude Oorlog alleen ietsmet de tegenpartij zou doen?

De politieke geschiedenis zou op dit punt enig praktisch nutkunnen hebben. Niet in de vorm van een handboek voor institutio-neel ontwerpen. Overgangsperioden zijn immers doortrokken vantoeval en misverstand. Dat neemt niet weg dat er mechanismen zijnaan te wijzen die in overgangsperioden steeds weer terugkeren bij hetstabiliseren van een nieuw politiek regime: een vergelijk tussen sterkepartijen; het opleggen van een modus vivendi op basis van wederzijdsaanvaarding van verschil; het afdwingen van nationale eenheid doorhet creëren van buiten- en binnenlandse vijanden; het verschuivenvan de aandacht naar minder brisante thema’s, om er een paar te noe-men. De geschiedschrijving biedt op dit punt geen zekere kennis,maar wel een hoop ervaring.

Een van die ervaringen is de verzuchting van Roëll in deGrondwetscommissie van 1813, dat hij niet zag ‘hoe de aannemingener Grondwet zonder eenigen schijn van democratie zoude kunnengeschieden’.87 Politieke reconstructies vinden plaats in een situatiewaarin de legitimiteit van ieder gezag omstreden is. Hoe ondemo-

Page 26: Haan Ido de Oratie

27

cratisch het nieuwe regime uiteindelijk ook is, tijdens de gangdaarnaartoe moet gespeculeerd worden op de instemming van alleburgers. De geschiedenis van overgangsperioden maakt eens te meerduidelijk dat we op beslissende momenten ons lot in eigen handenhebben. De studie van politieke reconstructie is derhalve niet alleeneen oefening in geschiedkunde, maar tevens bedoeld als bijdrage aande democratische gezindheid van vakgenoten, studenten enandere burgers.

Page 27: Haan Ido de Oratie

28

Dames en heren,

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ik als hoogleraar poli-tieke geschiedenis ook een nieuw begin moet maken. De ziekte enhet overlijden van mijn voorganger Hans Righart lieten het InstituutGeschiedenis en met name de Afdeling Politieke Geschiedenis ver-slagen achter. Zijn dood brak een carrière en een leven af, waarin nogheel veel had moeten gebeuren. Dat kan ik niet voortzetten. Tochheb ik niet het gevoel helemaal opnieuw te moeten beginnen. Uitmijn voorgaande beschouwing heeft u kunnen opmaken dat ik inmijn benadering van de politieke geschiedenis andere wegen insladan Hans had bewandeld. Maar ik deel met hem de onbekommerdeomgang met de grenzen tussen geschiedschrijving, sociale weten-schappen, filosofie en andere disciplines. Bovendien hoop ik iets tekunnen overnemen van de houding die hij tegenover collega’s enstudenten aannam. Ik was steeds geraakt door de ironische maar altijdbemoedigende blik, waarmee hij destijds mijn soms wat hoogdra-vende optreden als AIO bezag.

Een andere reden dat ik niet opnieuw hoef te beginnen, isdat de Afdeling Geschiedenis zich in de afgelopen periode staandeheeft weten te houden door de grote inzet van Floribert Baudet,Guido de Bruin, Frans Willem Lantink en Niek Pas. Zij hebben mijvanaf het begin het gevoel gegeven dat ik zeer welkom was. Ik bener van overtuigd dat we, samen met de naast mij gearriveerde mede-werkers Jeroen Duindam en Yvette Nelen, een goede tijd tegemoetgaan.

Mijn vertrouwen in de toekomst aan het InstituutGeschiedenis is ook gesterkt door de buitengewoon vriendelijke ontvangst die ik van mijn collega-hoogleraren en van onze dekaanHans Bertens heb gekregen. Ik was vooral zeer geholpen door alleadvies en goede raad van Duco Hellema, en zou onthand zijn zonder de hulp van Louise van der Kaaden en Matty Kleine en hetantwoord op bijna al mijn vragen van Annelies van der Hurk, RenateLinnenbank en Marte Zwierstra.

De grootste rijkdom die mij hier is toegevallen zijn de stu-denten. Het doet mij genoegen dat u blijk heeft gegeven van eengrote belangstelling voor de politieke geschiedenis en ik zal mijn

Page 28: Haan Ido de Oratie

29

uiterste best doen om aan uw verwachtingen te voldoen. Ik leersteeds weer van wat u moet leren. Zonder u zou ik een stuk dom-mer zijn.

De weg die mij hier in Utrecht heeft gebracht, heb ik nietalleen en op eigen kracht afgelegd. Mijn eerste gedachten over depolitieke geschiedenis en een nog steeds navolgenswaardig voorbeeldvan intellectualiteit zijn mij aangereikt door Siep Stuurman, bij wieik destijds ben afgestudeerd. Daarna heeft hij mij, samen met KeesSchuyt, begeleid bij mijn dissertatie. Aan Kees dank ik een lang envruchtbaar verblijf aan de Amsterdamse School voor Sociaalweten-schappelijk Onderzoek, waar ik goede vrienden en stimulerende col-lega’s heb gevonden. Onder hen is Jan Willem Duyvendak, met wieik ook in de komende jaren weer mooie boeken hoop te maken. Alsinds het begin van mijn studie heb ik mij bovendien verzekerdgeweten van het filosofisch inzicht en de goede vriendschap vanTsjalling Swierstra en Pieter Pekelharing, en van alle andere mensenvan het tijdschrift Krisis, de Keplerkreis en de Hedonauten.

Mijn weg in de geschiedenis heeft definitief vorm gekregenbij de Afdeling Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam ensamen met de collega’s in het NWO-onderzoeksprogramma DeNatiestaat. Daarbij kreeg ik steun en nimmer aflatende bemoedigingvan Hans Blom, met wie ik bovendien goed kon doorpraten over eenvan mijn andere interesses, de geschiedenis van de jodenvervolging.

Piet de Rooy heeft mij het vak zo goed geleerd, dat ik destap naar deze positie durfde te maken. Het tekent zijn grootmoedig-heid dat hij dat niet heeft willen voorkomen. Ik ben ervan overtuigddat er gelegenheid zal blijven om onze conversatie voort te zetten,aangezien de band met de Universiteit van Amsterdam niet geheel isdoorgesneden. Nele Beyens, Freya Sierhuis en Matthijs Lok, promo-vendi in mijn nog enkele jaren lopende onderzoeksproject naar over-gangspolitiek, houden daar kantoor. Zo zal ik ook de vruchtbaresamenwerking kunnen voortzetten met hun mede-promotoren,Peter Romijn, Henk van Nierop en Niek van Sas.

Ik eindig door terug te keren waar alles begint, mijn eigenhuis en familie. Ik beloof Mireille, Eva en Mischa dat ik een normaalmens zal blijven en professorale neigingen voor het Instituut bewaar.Van Frans de Haan heb ik de liefde voor boeken, Frankrijk, de

Page 29: Haan Ido de Oratie

30

geschiedenis en nog veel meer meegekregen. Trudi Grannetia hadhier moeten zijn, maar ze wist wel dat het nog eens goed met mij zoukomen. Aan haar is deze oratie opgedragen. Ik heb gezegd.

Page 30: Haan Ido de Oratie

31

Noten

Ik dank de leden van de afdeling Politieke Geschiedenis en de Hedonauten voor

hun reactie op een eerdere versie en Floribert Baudet, Mireille Berman, Jeroen

Duindam, Frans Willem Lantink, Nele Beyens, Matthijs Lok en Freya Sierhuis

voor hun gedetailleerde commentaar.

1 Gedenkschriften van Anton Reinhard Falck. Uitgegeven door H.T. Colenbrander

(RGP Kleine serie XIII) (’s-Gravenhage 1913) 80.

2 N.C.F. van Sas, Onze Natuurlijkste Bondgenoot Nederland, Engeland en Europa,

1813-1831 (Groningen 1985) 41.

3 Paul W. Schroeder, The transformation of European politics 1763-1848 (Oxford

1994) 445-476.

4 Michael Rowe, From reich to state. The Rhineland in the revolutionary age,

1780-1830 (Cambridge [etc] 2003) 220; Johan Joor, De adelaar en het lam. Onrust,

opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en

de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam, 2000) 335-339,

666-674.

5 G.K. van Hogendorp, ‘November 1813’, in: Brieven en Gedenkschriften van

Gijsbert Karel van Hogendorp. Uitgegeven door Mr. H. Graaf van Hogendorp.

Vierde deel (’s-Gravenhage 1887) 179-422, aldaar 196.

6 Brief Falck aan Hugo van Zuylen, adjoint du maire te Rotterdam 25 maart 1813,

geciteerd in D. van der Horst, Van Republiek tot Koninkrijk. De vormende jaren

van Anton Reinhard Falck 1777-1813 (Amsterdam / Dieren 1985) 155.

7 Johanna W.A. Naber, Overheersching en Vrijwording. Geschiedenis van

Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk juli 1810-november 1813 ( Haarlem,

1913, derde herziene druk) 262-270; zie voor Haarlem: Frans Willem Lantink,

‘Een leven lang burger. Johannes III Enschedé (1785-1866)’, Haerlem Jaarboek

(2002) 60-104, aldaar 73-78.

8 Van Hogendorp, ‘November 1813’, 236.

9 Wellicht uit behoefte aan een nationale held, is Van Hogendorp vaak voorgesteld

als de man die in zijn eentje het Verenigd Koninkrijk van de grond heeft getild.

Zijn status als ‘le véritable auteur de la délivrance de sa patrie’, zoals zijn medestan-

der A.F.J.A. van der Maas van Duyndam hem had genoemd, was alleen al gezien

de rol van Van Limburg Stirum onterecht. In de jaren 1860 was deze kwestie de

inzet van een hevige polemiek tussen de Amsterdamse hoogleraar Th. Jorissen en

zijn Leidse collega R. Fruin. Zie Th. Jorissen, De omwenteling van 1813.

Bijdragen tot de geschiedenis der revolutie met inleiding en aanteekeningen.

Page 31: Haan Ido de Oratie

32

Twee delen (Groningen, 1867); R. Fruin, ‘Gijsbert Karel van Hogendorp in

november 1813’, De Gids 32 (1868) 1, 1-22; Th. Jorissen, Gijsbert Karel van

Hogendorp en Leopold van Limburg Stirum in de dagen van 17-21 november

1813. Wederlegging van dr. R. Fruin, hoogleraar te Leiden (Groningen, 1869); R.

Fruin, ‘Bibliographisch album’, De Gids 33 (1869) 5, 147-173.

10 Chad spreekt van ongeveer 400 mensen die bij voorbereiding betrokken zijn.

G.W. Chad, A Narrative of the late revolution in Holland (Londen, 1814) 43-52.

11 Van Hogendorp, ‘November 1813’, 187.

12 Gedenkschriften van Anton Reinhard Falck, 74 en 76.

13 Geciteerd naar Van Hogendorp, ‘November 1813’, 197.

14 Naber, Overheersching en Vrijwording, 187.

15 Van Hogendorp, ‘November 1813’, 237 en 422.

16 Van Hogendorp, ‘November 1813’, 258.

17 Geciteerd naar Naber, Overheersching en Vrijwording, 288.

18 Ontstaan der Grondwet. Bronnenverzameling uitgegeven door H.T.

Colenbrander. Eerste deel 1814 (’s-Gravenhage, 1908) 15-16.

19 [H. van Appeltern], Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch

beambte over de tweede helft der achttiende en het begin der negentiende eeuw

(Rotterdam, 1977 [1882]) 266.

20 Ook op dit punt blijkt het belang van het momentum: ‘Cela rendra la marche du

Prince beaucoup plus simple, et coupera court mille difficultés dans la suite, et le

moment une fois échappé pourroit ne plus se retrouver.’ In: Ontstaan der

Grondwet, 16.

21 Ontstaan der Grondwet, 368-370.

22 Ontstaan der Grondwet, 280.

23 Ontstaan der Grondwet, 475.

24 Ontstaan der Grondwet, 57.

25 Frank Ankersmit, ‘“Het een is het beeld van het ander”. Bilderdijks conceptie van

de historische tijd’, in: De spiegel van het verleden. Exploraties I: geschiedtheorie

(Kampen / Kapellen, 1996) 180-221, aldaar 188

26 Adrianus Cornelis Schenk, Bij het opsteken der Hollandsche vlag in november

1813. Lierzang (Rotterdam, 1813) 11; zie verder E.J. Krol, ‘“Verdienste blinkt op

Neêrlands troon”. Gelegenheidsgedichten rond de komst van koning Willem I’,

De Negentiende Eeuw 23 (1999) 1, 23-35.

27 Maria van Zuylekom, Lierzang aan mijne landgenooten in slachtmaand 1813

(Amsterdam, 1813).

28 J. Kinker, De Herkaauwer (1814-1817), ‘Kort overzigt van onze negentienjarige

Page 32: Haan Ido de Oratie

33

Babylonische ballingschap’, geciteerd in Gedenkschriften van Anton Reinhard

Falck, 329-332, aldaar 332.

29 Zie voor het radicale antwoord dat de Nederlandse eenheidsstaat opgescheept zat

met een verkeerd, want Frans verleden: Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, 1800.

Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag, 2001) 556-562; daartegenover

N.C.F. van Sas, ‘IJkpunt 1800. De burger als eunuch’, Bijdragen en mededelingen

betreffende de geschiedenis der Nederlanden 118 (2002), 495-506.

30 Johan Huizinga, ‘De beteekenis van 1813 voor Nederland’s geestelijke bescha-

ving’, in: Verzamelde Werken II. Nederland (Haarlem, 1948 [1913]) 528-542,

aldaar 537.

31 J.C. Boogman, ‘De bevrijding van 1813 in historisch perspectief’, in: Van spel en

spelers (’s-Gravenhage, 1982 [1963]) 92-104, aldaar 97-98; J.C. Boogman, Die

Suche nach der nationalen Identität. Die Niederlande 1813-1848 (Wiesbaden,

1968).

32 Handelingen van de Regering en de Staten-Generaal over de herziening der

Grondwet 1847-1848, drie delen (’s-Gravenhage, 1849), deel I 198; E.H.

Kossmann, ‘Is het Nederlandse volk door de scheiding van 1830 “wakker

geschud”?’, in: Politieke theorie en geschiedenis. Verspreide opstellen en voor-

drachten (Amsterdam, 1987 [1981]) 364-372, aldaar 365; zie ook E.H. Kossmann,

‘Hollandse middelmaat: De Gids 1837-1987’, in: Vergankelijkheid en continuïteit.

Opstellen over geschiedenis (Amsterdam, 1995) 47-59.

33 N.C.F. van Sas, ‘Het politiek bestel onder Willem I’, Documentatieblad

Werkgroep 18e eeuw 49/50 (1981) 110-134, aldaar 120; zie evenwel zijn oordeel

dat het patriotse en Bataafse verleden ‘niet zozeer verdrongen als wel met stilte

omgeven’ werd in ‘Politiek als passie’, in: René Appel e.a., Hartstocht in contra-

punt (Amsterdam, 2002) 52-63, aldaar 59.

34 Jeroen van Zanten, ‘Schielijk, Zwaarhoofd, Winzucht en Bedaard’. Politieke dis-

cussie en oppositievorming in Noord-Nederland 1813-1840 (Dissertatie,

Universiteit Leiden, 2004). Zie ook J. Haak, ‘Het nationaal besef bij G.K. van

Hogendorp’, Tijdschrift voor geschiedenis 79 (1966) 407-417.

35 Robert Fruin, ‘De drie tijdvakken der Nederlandsche geschiedenis’, in:

Verspreide geschriften I (’s-Gravenhage, 1900 [1865]) 22-48, aldaar 25.

36 H.W. von der Dunk ‘Elke tijd is overgangstijd. Over gelijk en ongelijk van cul-

tuurpessimisme’, in: Elke tijd is overgangstijd. Opstellen over onze omgang met

de geschiedenis (Amsterdam, 1996 [1987]) 13-28.

37 J. Kamerbeek Jr. ‘Het begrip “historische overgangsperiode” kritisch bekeken’,

Forum der Letteren 9 (1968), 203-224, aldaar 205; zie ook Jan Romein, ‘Duur en

Page 33: Haan Ido de Oratie

34

verandering in de geschiedenis. Het probleem van de “omslag”’, in: Historische

lijnen en patronen. Een keuze uit de essays (Amsterdam, 1971) 586-599; Reinhart

Koselleck, Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten (Frankfurt

a.M., 1979); voor een fundamentele omslag pleiten ook Maarten Prak,

Republikeinse veelheid, democratisch enkelvoud. Sociale verandering in het

Revolutietijdvak ‘s-Hertogenbosch 1770-1820 (Nijmegen, 1999); en J.L. van

Zanden en A. van Riel, Nederland 1780-1914. Staat, instituties en economische

ontwikkeling (Amsterdam, 2000).

38 Gustave Flaubert, Bouvard en Pécuchet. Vertaald door Edu Borger (Amsterdam,

1988 [1880]) 520.

39 Stephen White, Graeme Gill & Darrell Snider, The Politics of Transition. Shaping

a post-Soviet future (Cambridge, 1993); Claus Offe, Varieties of Transition. The

East European and East German Experience (Cambridge, 1996); Klaus von

Beyme, Transition to Democracy in Eastern Europe (Houndsmill / Londen,

1996); Jon Elster (red.), The Round Table Talks and the Breakdown of

Communism (Chicago / Londen, 1996); Charles S. Maier, Dissolution. The Crisis

and Breakdown of Communism and the End of East Germany (Princeton, 1997);

Richard Rose, William Mishler en Christian Haerpfer, Democracy and Its

Alternatives. Understanding Post-Communist Societies (Cambridge / Oxford,

1998); Jon Elster, Claus Offe en Ulrich Preuss, Institutional Design in Post-com-

munist Societies. Rebuilding the Ship at Sea (Cambridge, 1998) Valerie Bunce,

Subversive Institutions. The Design and the Destruction of Socialism and the State

(Cambridge, 1999).

40 Juan J. Linz en Alfred Stepan (red.), The Breakdown of Democratic Regimes

(Baltimore, 1978); Guillermo O’Donnell, Philippe Schmitter en Lawrence

Whitehead, (red.), Transitions from Authoritarian Rule, 4 delen (Baltimore,

1986);Giuseppe di Palma, To Craft Democracies. An Essay on Democratic

Transitions (Berkeley, 1990); Yoshi Shain en Juan Linz, Between States. Interim

Governments and Democratic Transitions (Cambridge, 1995); Juan J. Linz en

Alfred Stepan, Problems of Democratic Transition and Consolidation. Southern

Europe, South America, and Post-Communist Europe (Baltimore / Londen,

1996); Michael Bratton en Nicolas van de Walle, Democratic Experiments in

Africa. Regime Transitions in Comparative Perspective (Cambridge, 1997); John

D. Nagle en Alison Mahr, Democracy and Democratization (Londen [etc.], 1999).

41 Zie hierover bijvoorbeeld de bijdragen in de Boston Review, December

2003/January 2004, Rebuilding after violence.

42 Norbert Finzsch en Jürgen Martschukat (red.), Different restorations.

Page 34: Haan Ido de Oratie

35

Reconstruction and ‘Wiederafbau’ in the United States and Germany 1865-1945-

1989 (Providence / Oxford, 1996); Eelco Runia, Waterloo, Verdun, Auschwitz.

De liquidatie van het verleden (Amsterdam, 1999); Wolfgang Schivelbusch, Die

Kultur der Niederlage. Der amerikanische Süden 1865, Frankreich 1871,

Deutschland 1918 (Berlin, 2001); Carl Levy en Mark Roseman (red.), Three

postwar eras in comparison. Western Europe 1918-1945-1989 (Houndmills /

New York, 2002).

43 Zie hierover Andrew Abbott, ‘On the concept of turning point’, in: Time mat-

ters. On theory and method (Chicago /Londen, 2001) 240-260.

44 William H. Sewell, ‘Historical events as transformations of structures: inventing

revolution at the Bastille’, Theory and Society 25 (1996) 841-881, aldaar 855.

45 H. Brugmans, Nu of nooit (Amsterdam, 1945); zie verder Nele Beyens, ‘Anders

en beter’. Hervormers aan het einde van de Tweede Wereldoorlog

(Ongepubliceerd paper, NWO-project Transitional Politics, [2003]) 5.

46 Zie voor dergelijke glaciale metaforen Tony Judt, ‘Preface’, in: Istvàn Deàk, Jan

T. Gross & Tony Judt (red.), The politics of retribution. World War II and its

aftermath (Princeton, 2000), vii-xii, aldaar x-xi; Dan Diner, ‘Editorial’, in: Tel

Aviver Jahrbuch für deutsche Geschichte 28 (1999), themanummer Neue politi-

sche Geschichte, 1-3, aldaar 1; Jaap den Hollander, ‘Over koude en warme poli-

tiek. Distantie bij Plessner en Luhmann’, in: Dick Pels en Henk te Velde (red.),

Politieke stijl. Over representatie en optreden in de politiek (Amsterdam, 2000)

107-127.

47 Zie Ido de Haan, Het beginsel van leven en wasdom. De constitutie van de

Nederlandse politiek in de negentiende eeuw (Amsterdam, 2003); Cass R.

Sunstein, Designing democracy. What constitutions do (Oxford [etc], 2001);

Robert E. Goodin (red.), The theory of institutional design (Cambridge, 1996).

48 Michael Foley, The silence of the constitution. Gaps, ‘abeyances’ and political

temperament in the maintenance of government (Londen / New York, 1989);

Jonathan Scott, Englands troubles. Seventeenth century English political instabi-

lity in European context (Cambridge, 2000); H.G. Koenigsberger, Monarchies,

states generals and parliaments. The Netherlands in the fifteenth and sixteenth

century (Cambridge, 2001) 324-330.

49 Het begrip stabiliteit heeft in de politieke geschiedschrijving weinig systematische

aandacht gekregen. Een uitzondering is Charles Maier, Recasting bourgeois

Europe. Stabilization in France, German, and Italy in the decade after World War

I (Princeton, 1988 [1975]); Charles Maier, ‘The two postwar eras and the condi-

tions or stability in twentieth-century Western Europe’, in: In search of stability.

Page 35: Haan Ido de Oratie

36

Explorations in historical political economy (Cambridge [etc.], 1987) 153-184; zie

ook Carl Levy, ‘1918-1945-1989: the making and unmaking of stable societies in

Western Europe’, in: Levy en Roseman (red.), Three postwar eras in comparison,

1-38. Een inspiratiebron voor mijn overwegingen vormt het werk van Rawls,

waarin stabiliteit wel een belangrijke rol speelt, zonder dat dit overigens in de bij-

kans onbegrensde Rawls-receptie veel aandacht heeft gekregen. Zie John Rawls,

A theory of justice (Oxford [etc.], 1972); John Rawls, Political Liberalism (New

York, 1993), 141-144; Edward McClennen, ‘Justice and the problem of stability’,

Philosophy and Public Affairs 18 (1989) 1, 1-30, aldaar 9; Ed Wingenbach, ‘Unjust

context: the priority of stability in Rawls’s contextualized theory of justice’,

American Journal of Political Science 43 (1999) 1, 213-232.

50 Maier, Recasting bourgeois Europe, 482-3; Maier, ‘The two postwar eras’, 161.

51 Linz en Stepan, Problems of Democratic Transition, 61 en 65.

52 J.L.G. van Oudheusden en J.A.M. Verboom, Herstel en vernieuwingsbeweging in

het bevrijde zuiden. Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Waalwijk 1944-1945.

Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland 38 (Tilburg, 1977);

Herman de Liagre Böhl en Guus Meershoek, De bevrijding van Amsterdam. Een

strijd om macht en moraal (Zwolle, 1989); Conny Kristel (red.), Polderschouw.

Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Regionale verschillen

(Amsterdam, 2002). Een vroegmodern voorbeeld van dit mechanisme geeft S.

Annette Finley-Croswhite, Henry IV and the towns. The pursuit of legitimacy in

French urban society, 1589-1610 (Cambridge, 1999).

53 De literatuur over zuiveringen en andere juridische maatregelen tegen een voor-

gaand regime is zeer uitgebreid. Theoretische en contemporaine beschouwingen

zijn Otto Kirchheimer, Political justice. The use of legal procedure for political

ends (Princeton, 1961); Judith Shklar, Legalism. Law, morals, and political trials

(Cambridge (Ma.), 1964); Neil J. Kritz (red.), Transitional justice. How emerging

democracies reckon with former regimes, 3 delen (Washington, 1995); Mark

Osiel, Mass atrocity, collective memory, and the law (New Brunswick / Londen,

1997); Ruti G. Teitel, Transitional justice (Oxford, 2000).

54 Zie voor Duitsland b.v. Norbert Frei, Vergangenheitspolitik. Die Anfänge der

Bundesrepublik und die NS-Vergangenheit (München, 1996); Thimoty R. Vogt,

Denazification in Soviet-occupied Germany. Brandenburg 1945-1948

(Cambridge (Ma.) / Londen, 2000); voor België L. Huyse en S. Dhondt,

Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952 (Kritak,

1991); Luc Huyse en Kris Hoflack (red.), De democratie heruitgevonden. Oud en

nieuw in politiek België 1944-1950 (Leuven, 1995); voor Frankrijk Peter Novick,

Page 36: Haan Ido de Oratie

37

The resistance versus Vichy: the purge of collaborators in liberated France

(London, 1968); Henry Rousso, Le syndrome de Vichy: (1944-198...) (Paris,

1987); François Rouquet, L’épuration dans l’administration française: agents de

l’état et collaboration ordinaire (Paris, 1993); voor Nederland A.D. Belinfante, In

plaats van bijltjesdag. De geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de

Tweede Wereldoorlog (Assen, 1978); Peter Romijn, Snel, streng en rechtvaardig:

politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders,

1945-1955 (Houten, 1989); Sjoerd Faber & Gretha Donker, Bijzonder gewoon:

het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (1944-2000) en de ‘lichte gevallen’

(Haarlem, 2000); een overzicht van zuivering in Europa na 1945 is te vinden in

K.-D. Henke und H. Woller (red..), Politische Säuberung in Europa. Die

Abrechnung mit Faschismus und Kollaboration nach dem Zweiten Weltkrieg

(München, 1991); Istvàn Deàk, Jan T. Gross & Tony Judt (eds.), The politics of

retribution. World War II and its aftermath (Princeton, 2000).

55 Zie Roman Schnur, Die französischen Juristen im konfessionellen Bürgerkrieg des

16. Jahrhundert. Ein Beitrag zur Entstehungsgeschichte des modernen Staates

(Berlin, 1962).

56 Zie bijv. Mark Greengrass, France in the age of Henri IV. The struggle for stabi-

lity (tweede editie, Londen / New York, 1995).

57 Zie bijv. de eerste twee artikelen van het Edict van Nantes. Dergelijke bepalingen

komen voor in alle edicten sinds het Edict van Saint-Germain van 1562; zie

Olivier Christin, La paix de religion. L’autonomisation de la raison politique au

XVIe siécle (Paris, 1997).

58 Zie voor de vroegmoderne tijd Myriam Yardeni, La conscience nationale en

France pendant les guerres de religion (1559-1598) (Parijs / Leuven, 1971);

Willem Frijhoff en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag, 1999)

137; zie voor de periode na 1945 Ido de Haan, Na de ondergang. De herinnering

aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Den Haag, 1997); Pieter

Lagrou, The legacy of the Nazi past. Patriotic memory and national recovery in

Western Europe, 1945-1965 (Cambridge, 2000); Martin Bossenbroek, De meel-

streep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam, 2001).

59 Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795

(z.p., 2003).

60 Eva Hahn en Hans Henning Hahn, ‘Flucht und Vertreibung’, in: Etienne François

en Hagen Schulze (red.), Deutsche Erinnerungsorte, drie delen (München, 2001)

deel I, 335-351.

61 Priscilla B. Hayner, Unspeakable truths. Confronting state terror and atrocity

Page 37: Haan Ido de Oratie

38

(New York / Londen, 2001); Daan Bronkhorst, Truth and reconciliation.

Obstacles and opportunities for human rights (Amsterdam, 1995) 69-89; Kritz,

Transitional justice I, 223-331; Ifi Amadiume & Abdullahi An-Na’im (eds.), The

Politics of memory. Truth, healing and social justice (Londen / New York, 2000);

Robert I. Rotberg & Dennis Thompson (eds.), Truth v. justice. The morality of

truth commissions (Princeton, 2000); zie voor een kritiek op dergelijke benade-

ringen: Ido de Haan, ‘Paths of Normalization after the Persecution of the Jews.

The Netherlands, France, and West-Germany in the 1950s’, in: Richard J. Bessel

& Dirk Schumann (red.), Life after death. Approaches to a cultural and social his-

tory of Europe during the 1940s and 1950s (Cambridge, 2003) 65-92.

62 Elisabeth Rabut, Le roi, l’église et le temple. L’exécution de l’Édit de Nantes en

Dauphiné (z.p., 1987); Pierre Bolle (red.), L’Édit de Nantes: un compromis réussi?

Une paix des réligions en Dauphiné-Vivarais et en Europe (Grenoble, 1999).

63 N.C.F. van Sas, ‘Sister republics: the enlightened impulse, the constitutional

moment, the national reflex’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te

Rome LVII (1998) 9-20, aldaar 11.

64 Zie Saguiv A. Hadari, ‘Unintended consequences in periods of transition:

Tocqueville’s “Recollections” revisited’, American Journal of Political Science 33

(1989) 1, 136-149.

65 Het ontbreken van dit inzicht vertroebelt het betoog van Robert A. Kann, The

problem of restoration. A study in comparative history (Berkeley / Los Angeles,

1968).

66 Zie voor de overgang van revolutionaire naar reguliere machtswisselingen: André

Cabanis en Michel Louis Martin, La dissolution parlementaire à la française (Parijs,

2001).

67 Zie Ido de Haan, Het beginsel van leven en wasdom. De constitutie van de

Nederlandse politiek in de negentiende eeuw (Amsterdam, 2003) 212-214.

68 Fernand Braudel, ‘La longue durée’, in: Les ambitions de l’histoire. Uitgegeven

voor Roselyne de Ayala en Paule Braudel (Parijs, 1997 [1958]), 149-178, aldaar

153. De kritiek is samengevat door Jacques Juilliard, ‘La politique’, in: Jacques le

Goff en Pierre Nora (red.), Faire de l’histoire. II Nouvelles approches (Parijs,

1974) 229-250, aldaar 229; en door René Rémond, ‘Une histoire présente’, in:

René Rémond (red.), Pour une histoire politique (Parijs, 1988), 11-32. Overigens

stelt Pomian vast dat ‘l’opposition entre récit des événements et “histoire vraie”

n’est pas apparue récemment; constamment présente dans l’historiographie depuis

le XVIe siécle jusqu’à nos jours, elle constitue un fait de longue durée’. Krzysztof

Pomian, L’ordre du temps (Parijs, 1984) 15.

Page 38: Haan Ido de Oratie

39

69 Hans Righart, ‘Politieke geschiedenis en politieke cultuur’, in: Hans Righart

(red.), De zachte kant van de politiek. Opstellen over politieke cultuur (’s-

Gravenhage, 1990) 11-26.

70 François Furet, Penser la Révolution (Parijs, 1985); François Furet, La

Révolution. I 1770-1814, II 1814-1880 (Paris, 1988); François Furet, La

Révolution en débat. Uitgegeven door Mona Ozouf (Paris, 1999); François Furet

en Mona Ozouf, Dictionnaire critique de la Révolution française, 4 delen (Paris,

1992 [1988]).

71 Keith Michael Baker, Inventing the French Revolution. Essays on French politi-

cal culture in the eighteenth century (Cambridge, 1990), zie m.n. noot 8 bij de

‘Introduction’ voor zijn band met de Cambridge School.

72 Mona Ozouf, La fête révolutionnaire 1789-1799 (Paris, 1976). Zie verder Keith

Michael Baker e.a. (red.), The French Revolution and the creation of modern

political culture, 4 delen (Oxford, 1989-1994); W.R.E. Velema, ‘Post-revisionis-

tische perspectieven. De Franse revolutie als transformatie van de politieke cul-

tuur’, Theoretische Geschiedenis 16 (1989) 1, 75-97.

73 S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787)

(Amsterdam, 1995); H. Bots en W.W. Mijnhardt (red.), De droom van de revo-

lutie. Nieuwe benaderingen van het patriottisme (Amsterdam, 1988).

74 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict

(Amsterdam, 1995); P. Luyckx en P. Slot, Een stille revolutie? Cultuur en menta-

liteit in de lange jaren vijftig (Hilversum, 1997); Niek Pas, Imaazje. De verbeel-

ding van Provo 1965-1967 (Amsterdam, 2003).

75 Zie het themanummer over politieke cultuur van Groniek Historisch Tijdschrift

137 (1997); Pels en Te Velde (red.), Politieke stijl; Henk te Velde, Het theater van

de politiek (Amsterdam, 2003); Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en

politiek van Thorbecke tot Den Uyl (Amsterdam, 2002); Remieg Aerts, De let-

terheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids

(Amsterdam, 1997).

76 Zie Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de

openbaarheid in Nederland 1848-1900’, Bijdragen en mededelingen betreffende

de geschiedenis der Nederlanden 111 (1996) 2, 167-200; De Haan, Het beginsel

van leven en wasdom.

77 Jacques Juilliard, ‘Political history in the 1980s. Reflections on its present and

future’, Journal of interdisciplinary history 12 (1981) 1, 29-44, aldaar 43.

78 Zie Dick Pels, De geest van Pim. Het gedachtegoed van een politieke dandy

(Amsterdam, 2003)

Page 39: Haan Ido de Oratie

40

79 Righart, ‘Politieke geschiedenis en politieke cultuur’, 16 en 19. Een voorbeeld

van deze afhankelijk is te vinden in James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw.

Nederland in de jaren zestig (Amsterdam, 1995).

80 Jeffrey Herf, ‘Not so boring after all - recent trends in political history of twen-

tieth century Germany, Tel Aviver Jahrbuch für deutsche Geschichte 28 (1999),

13-31. Dit is een themanummer over Neue politische Geschichte onder redactie

van Dan Diner.

81 Zie Bernard Guenée en Jean-François Sirinelli, ‘L’histoire politique’, in: François

Bédarida (red.), L’histoire et le métier d’historien en France 1945-1995 (Parijs,

1995) 301-312, aldaar 304-305.

82 Huizinga stelt ook dat er dergelijke objectieve vormveranderingen in de geschie-

denis plaatsvinden, maar hij meende dat een geschiedenis van ‘politieke wendin-

gen’ waarin ‘de volle mensch in het licht te staan’ komt, permanent plaats moest

maken voor een ‘economisch proces’ dat zich voltrekt ‘in de vorm van reeksen

van collectieve gebeurtenissen’. Johan Huizinga, ‘Over vormverandering der

geschiedenis’, Mededeelingen der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen

Nieuwe Reeks 4 Afdeeling Letterkunde (Amsterdam, 1941) 79-97, aldaar 95. Ik

ga uit van een afwisseling van vormen, niet van een permanente vormverande-

ring, en richt mij op politieke regimes, en niet op hele beschavingen.

83 Abbott, ‘On the concept of turning point’, 248.

84 James Mahoney, ‘Path dependence in historical sociology’, Theory and society 29

(2000) 507-548; zie ook Doug McAdam en William Sewell Jr., ‘It’s about time:

temporality in the study of social movements and revolutions’, in: Ron Aminzade

e.a., Silence and voice in the study of contentious politics (Cambridge, 2001) 89-

125, aldaar 101-112.

85 Ira Katznelson, ‘Periodization and preferences. Reflections on purposive actions

in comparative historical social science’, in: James Mahoney en Dietrich

Rueschemeyer (red.), Comparative historical analysis in the social sciences

(Cambridge [etc.], 2003) 270-301, aldaar 274.

86 ‘“Normal social science methodology” does not apply to regime crises and regime

transitions in general. Structural explanations for behavior and performance

become, as it were, suspended.’ Giuseppe di Palma, To Craft Democracies. An

Essay on Democratic Transitions (Berkeley, 1990) 34. Zie verder bijdragen in

Sven Steinmo, Kathleen Thelen & Frank Longstreth (eds.), Structuring Politics.

Historical Institutionalism in Comparative Perspective. (Cambridge 1992).

87 Ontstaan der Grondwet, 368.

Page 40: Haan Ido de Oratie

41

Curriculum Vitae

Ido de Haan (1963) studeerde politicologie en filosofie aan deUniversiteit van Amsterdam. In 1993 promoveerde hij aan dezelfdeuniversiteit op de dissertatie Zelfbestuur en staatsbeheer. Het poli-tieke debat over burgerschap en rechtsstaat in de twintigste eeuw(Amsterdam 1993). Hij was werkzaam bij de Amsterdamse Schoolvoor Sociaalwetenschappelijk Onderzoek en de AfdelingGeschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerdeonder andere Na de ondergang. De herinnering aan deJodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Den Haag 1997) en Hetbeginsel van leven en wasdom. De constitutie van de Nederlandsepolitiek in de negentiende eeuw (Amsterdam 2003). Hij houdt zichbezig met de politieke geschiedenis van Nederland en West-Europain de negentiende en twintigste eeuw, de historiografie van deJodenvervolging en de geschiedenis van de politieke theorie. Dekomende jaren leidt hij een onderzoek naar regimewisselingen enpolitieke reconstructie vanaf de vroegmoderne tijd.

Page 41: Haan Ido de Oratie

42

Page 42: Haan Ido de Oratie

43

De meest recente uitgaven in deze reeks zijn:

Dick Schram, Kracht van lezen (1999)Maarten van Buuren, Vincent van Gogh’s navolging van Christus (2000)W.P. Gerritsen, Wat doen de buren? (2000)Peter Coopmans, Het projectieprobleem in de praktijk (2000)Anna Everett, The Revolution will be Digitized: Afrocentricity and the Digital PublicSphere (2001)John Groenewegen, Het economische stelsel van Frankrijk en Nederland; leven alsGod in de polder? (2001)Wijnand Mijnhardt, Over de moderniteit van de Nederlandse Republiek (2001)Gert Rijlaarsdam, Vreemd talenonderwijs. Over vernieuwing en samenhang, didactieken onderzoek (2001)Emile Wennekes, ‘Frisia non cantat’, en meer van dat soort malligheden (2001)Doris Edel, Off the mainstream. A literature in search of its criteria (2001)Norbert Corver, Taal in zicht (2002)Gloria Wekker, Nesten bouwen op een winderige plek. Denken over gender en etni-citeit in Nederland (2002)Paul Wackers, Terug naar de bron (2002)Paolo de Medeiros, Uit de Tijd: Saramago, Literatuur en Maatschappij (2002)Josine Blok, Oude en nieuwe burgers (2002)Paul van den Hoven, De mythe van het recht. Over een betekenis van het rechterlijkdiscours (2002)Riet Schenkeveld-van der Dussen, Vondel en ’t vrouwelijk dier. Vondels visie opvrouwen en enkele aspecten van de receptie daarvan (2002)Frank Kessler, Het idee van vooruitgang in de mediageschiedschrijving (2002)Harald Hendrix, Veelzijdigheid. Een Italiaans verhaal (2002)Leen Dorsman, Een hippopotamus in toga en andere hooggeleerden Utrechtse pro-fessoren 1815-1940 (2003)

Ton Naaijkens, De wegen van de vertaling (2003)Jan Odijk, Herbruikbare woorden en regels (2003)Renger de Bruin, Ingelijste regenten. Een museale collectie als onderzoeksterrein voorbestuursgeschiedenis (2003)Frits van Oostrom, Academische kwesties. Van middeleeuwse literatuur naar univer-siteit en maatschappij (2003)Henk Verkuyl, Woorden, woorden, woorden (2003)Wiljan van den Akker & Gillis Dorleijn, De Muze: een vrouw met den blik van eenman. Opvattingen over ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ in de Nederlandse poëzietussen 1880 en 1940 (2003)Sonja de Leeuw, Hoe komen wij in beeld? Cultuurhistorische aspecten van deNederlandse televisie (2003)Johannes J.G. Jansen, De radicaal-islamitische ideologie: van Ibn Taymiyya tot Osamaben Laden (2004)Hermina Joldersma, The International Dimension of Middle-Netherlandic Song(2004)

Page 43: Haan Ido de Oratie

44

Page 44: Haan Ido de Oratie

45

Colofon

Copyright: Ido de HaanVormgeving en druk: Labor Grafimedia BV, UtrechtDeze oplage is gedrukt in een oplage van 300genummerde exemplaren, waarvan dit nummer is.Gezet in de PBembo en gedrukt op 90 grams papier Biotop.ISBN-90-76912-48-3Uitgave: Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht, 2004.Het ontwerp van de reeks waarin deze uitgave verschijnt is beschermd.