gedragsproblemen in de klas: de rol van de leerkracht

3
Cliëntenvoorlichting PSYCHOPRAKTIJK | jaargang 5 | nummer 3 Q\UP 'Veel gedragsproblemen verdwijnen als het leerkrachtgedrag verandert.' Misschien is deze uitspraak iets overdreven, maar het is echt ver- bazingwekkend hoeveel invloed het leerkrachtgedrag hierop heeft. Eigenlijk weet elke leerkracht dat. Waarom doet Ton wel verve- lend bij mij, maar niet bij de meester of juf van vorig jaar? Het is dezelfde Ton en als er niets geks gebeurd is, zou het toch wel eens met mijn eigen gedrag te maken kunnen hebben. Waarom hebben sommige leerkrachten minder problemen dan anderen met 'moei- lijke' kinderen? Vaak heeft dat te maken met hoe zij kijken naar het kind en naar zijn gedrag. Deze twee componenten benoem ik niet voor niets afzonderlijk. Het kind is niet hetzelfde als zijn gedrag. Vaak hebben leerkrachten die minder problemen ervaren met de kinderen waar ik het over heb, geleerd om kind en gedrag goed te scheiden. Een voorbeeldje om dit te verduidelijken: een kind dat door de klas roept en anderen slaat, vertoont ongewenst gedrag. In het algemeen noemen we dit vervelend gedrag. Wat er vaak na een tijdje gebeurt, is dat we dit kind een vervelend kind gaan noemen. Juist vanwege zijn gedrag. Als leerkracht moet je de vaardigheid ontwikkelen om het verkeerde gedrag te blijven zien als verkeerd gedrag en het niet te vereenzelvigen met het kind. Dat is lastig, maar absoluut een must. Daarnaast is er nog een argument waarom de leerkracht soms zijn gedrag moet veranderen: Stel dat het kind probleemgedrag ver- toont. Dat ligt niet aan jou, niet aan thuis, het ligt echt aan het kind. Wat je ook probeert, het gedrag verandert niet. Bedenk dan eens of je jouw gedrag tóch niet moet veranderen, omdat jij wèl in staat bent dat te doen en het kind niet. Je zou nog wel eens verbaasd kunnen staan van het effect. Deze denkwijze kan op weerstand stuiten. Het kind moet gewoon normaal doen. Ik ben de leerkracht en hij heeft maar gewoon te luisteren. Dat klopt wel, maar vaak blijkt dat het kind niet zomaar gewoon gaat doen. Ook al ben jij de leerkracht. Je doel is, het kind weer aan het werk te krijgen, zonder al teveel probleemgedrag. Als je daarvoor een paar keer moet slikken, maar uiteindelijk wel resultaat ziet, kan het toch het overwegen waard zijn. Handig is dan wel om in een echt gesprek met het kind uit te zoeken waarom het kind dwarsligt. En in dat gesprek praat vooral het kind en niet jij. De leerkracht vraagt, luistert en laat zoveel mogelijk het kind verwoorden wat er aan de hand is. Zelfs in lagere groepen kunnen kinderen dat op hun eigen manier goed vertellen 1 . De kunst is dan, om niet meteen te (ver)oordelen of tegenwerpin- gen te maken, maar echt uit te gaan van de visie op het probleem zoals het kind dat ziet. Leerkrachten kunnen wat het kind zegt voor zichzelf relativeren, een kind kan dat (nog) niet (zo goed). Ook de methodiek 'oplossingsgericht werken' 2 bevat waardevolle handrei- kingen voor dit soort gesprekken. Bekijk daarnaast eens of de gedragsproblemen voortkomen uit het niet goed op orde hebben van je klassenmanagement. Goed klas- senmanagement wordt gezien als de belangrijkste sleutel tot goede resultaten van de leerlingen 3 . Klassenmanagement wil zeggen: het scheppen van voorwaarden voor effectief onderwijs 4 . Naar mijn mening wil dat zeggen, dat je de zaken organisatorisch goed op een rij hebt, maar ook dat je werkt aan bijvoorbeeld groepsvorming, sociaal-emotioneel leren en de speciale behoeften van sommige leerlingen. Wat kun je nog meer doen? Zet in op de relatie met kinderen 5 . Om tot leren te kunnen komen moeten kinderen zich veilig voelen en moeten ze het naar hun zin hebben bij jou. Dat betekent dat je met kinderen moet praten. Het gaat dan vooral om gesprekjes die eigenlijk niets met school te maken hebben. Uit onderzoek in de bovenbouw bleek, dat kinderen het erg waarderen als de meester of de juf met ze praat over het weekend, de voetbalwedstrijd of de nieuwe jurk. Kinderen voelen zich daardoor gezien, erkend en gewaardeerd. Juist de kinderen met potentieel probleemgedrag hebben dit nodig. Erken goed gedrag. Mensen zijn geneigd om dingen die goed lukken vaker te doen. Als volwassene kun je aardig inschatten wat je goed kunt. Kinderen moeten dat nog leren. Ze kunnen dus vaak niet in- schatten of ze goed bezig zijn, hoe vanzelfsprekend het er voor ons Het is goed om na te gaan wat leerkrachtgedrag bijdraagt aan gedragsproble- men in de klas. Veel problemen blijken te verminderen door een veranderde houding van leerkrachten. In dit artikel ga ik hier nader op in. door Anton Horeweg Gedragsproblemen in de klas: De rol van de leerkracht 0U KLaL Y\IYPLR ]PUK[ \ IPQKYHNLU V]LY LLU WYVISLLT Z[VVYUPZ VM ILOHUKLSPUN ILKVLSK ]VVY JSPwU[LU LU KPYLJ[ IL[YVRRLULU ( /VYL^LN PZ IPQUH QHHY SLLYRYHJO[ PU OL[ IHZPZVUKLY^PQZ LU 4HZ[LY :,5 NLKYHNZZWLJPHSPZ[ [YHPULYJVHJO LU H\[L\Y ]HU KL ^LIZP[L ^^^ NLKYHNZWYVISLTLUPUKLRSHZUS

Upload: anton-horeweg

Post on 19-Mar-2017

218 views

Category:

Documents


2 download

TRANSCRIPT

Page 1: Gedragsproblemen in de klas: De rol van de leerkracht

Cliëntenvoorlichting

PSYCHOPRAKTIJK | jaargang 5 | nummer 3

'Veel gedragsproblemen verdwijnen als het leerkrachtgedrag verandert.'Misschien is deze uitspraak iets overdreven, maar het is echt ver-

bazingwekkend hoeveel invloed het leerkrachtgedrag hierop heeft.

Eigenlijk weet elke leerkracht dat. Waarom doet Ton wel verve-

lend bij mij, maar niet bij de meester of juf van vorig jaar? Het is

dezelfde Ton en als er niets geks gebeurd is, zou het toch wel eens

met mijn eigen gedrag te maken kunnen hebben. Waarom hebben

sommige leerkrachten minder problemen dan anderen met 'moei-

lijke' kinderen? Vaak heeft dat te maken met hoe zij kijken naar het

kind en naar zijn gedrag. Deze twee componenten benoem ik niet

voor niets afzonderlijk. Het kind is niet hetzelfde als zijn gedrag.

Vaak hebben leerkrachten die minder problemen ervaren met de

kinderen waar ik het over heb, geleerd om kind en gedrag goed te

scheiden. Een voorbeeldje om dit te verduidelijken: een kind dat

door de klas roept en anderen slaat, vertoont ongewenst gedrag. In

het algemeen noemen we dit vervelend gedrag. Wat er vaak na een

tijdje gebeurt, is dat we dit kind een vervelend kind gaan noemen.

Juist vanwege zijn gedrag. Als leerkracht moet je de vaardigheid

ontwikkelen om het verkeerde gedrag te blijven zien als verkeerd

gedrag en het niet te vereenzelvigen met het kind. Dat is lastig,

maar absoluut een must.

Daarnaast is er nog een argument waarom de leerkracht soms zijn

gedrag moet veranderen: Stel dat het kind probleemgedrag ver-

toont. Dat ligt niet aan jou, niet aan thuis, het ligt echt aan het kind.

Wat je ook probeert, het gedrag verandert niet. Bedenk dan eens

of je jouw gedrag tóch niet moet veranderen, omdat jij wèl in staat

bent dat te doen en het kind niet. Je zou nog wel eens verbaasd

kunnen staan van het effect.

Deze denkwijze kan op weerstand stuiten. Het kind moet gewoon

normaal doen. Ik ben de leerkracht en hij heeft maar gewoon te

luisteren. Dat klopt wel, maar vaak blijkt dat het kind niet zomaar

gewoon gaat doen. Ook al ben jij de leerkracht. Je doel is, het kind

weer aan het werk te krijgen, zonder al teveel probleemgedrag.

Als je daarvoor een paar keer moet slikken, maar uiteindelijk wel

resultaat ziet, kan het toch het overwegen waard zijn.

Handig is dan wel om in een echt gesprek met het kind uit te

zoeken waarom het kind dwarsligt. En in dat gesprek praat vooral

het kind en niet jij. De leerkracht vraagt, luistert en laat zoveel

mogelijk het kind verwoorden wat er aan de hand is. Zelfs in lagere

groepen kunnen kinderen dat op hun eigen manier goed vertellen1.

De kunst is dan, om niet meteen te (ver)oordelen of tegenwerpin-

gen te maken, maar echt uit te gaan van de visie op het probleem

zoals het kind dat ziet. Leerkrachten kunnen wat het kind zegt voor

zichzelf relativeren, een kind kan dat (nog) niet (zo goed). Ook de

methodiek 'oplossingsgericht werken'2 bevat waardevolle handrei-

kingen voor dit soort gesprekken.

Bekijk daarnaast eens of de gedragsproblemen voortkomen uit het

niet goed op orde hebben van je klassenmanagement. Goed klas-

senmanagement wordt gezien als de belangrijkste sleutel tot goede

resultaten van de leerlingen3. Klassenmanagement wil zeggen: het

scheppen van voorwaarden voor effectief onderwijs4. Naar mijn

mening wil dat zeggen, dat je de zaken organisatorisch goed op een

rij hebt, maar ook dat je werkt aan bijvoorbeeld groepsvorming,

sociaal-emotioneel leren en de speciale behoeften van sommige

leerlingen.

Wat kun je nog meer doen?Zet in op de relatie met kinderen5. Om tot leren te kunnen komen

moeten kinderen zich veilig voelen en moeten ze het naar hun zin

hebben bij jou. Dat betekent dat je met kinderen moet praten. Het

gaat dan vooral om gesprekjes die eigenlijk niets met school te

maken hebben. Uit onderzoek in de bovenbouw bleek, dat kinderen

het erg waarderen als de meester of de juf met ze praat over het

weekend, de voetbalwedstrijd of de nieuwe jurk. Kinderen voelen

zich daardoor gezien, erkend en gewaardeerd. Juist de kinderen

met potentieel probleemgedrag hebben dit nodig.

Erken goed gedrag. Mensen zijn geneigd om dingen die goed lukken

vaker te doen. Als volwassene kun je aardig inschatten wat je goed

kunt. Kinderen moeten dat nog leren. Ze kunnen dus vaak niet in-

schatten of ze goed bezig zijn, hoe vanzelfsprekend het er voor ons

Het is goed om na te gaan wat leerkrachtgedrag bijdraagt aan gedragsproble-

men in de klas. Veel problemen blijken te verminderen door een veranderde

houding van leerkrachten. In dit artikel ga ik hier nader op in. door Anton Horeweg

Gedragsproblemen in de klas: De rol van de leerkracht

Page 2: Gedragsproblemen in de klas: De rol van de leerkracht

PSYCHOPRAKTIJK

ook uitziet. Als je goed gedrag erkent, door

kinderen te prijzen, zal het bovendien vaker

gaan voorkomen.

Een andere vaardigheid die leerkrachten moeten

beheersen, is het relativeren van het ongewenste

gedrag. Het is 'verkeerd gedrag' en niet meer dan dat. De

taak van de leerkracht is het kind betere alternatieven te leren. Dat

betekent in de praktijk dat een kind elke dag met een schone lei

moet kunnen beginnen. Eigenlijk zou het kind na afhandeling van

een misstap alweer met die schone lei moeten kunnen beginnen;

dus dezelfde dag nog.

Als volwassene kun je geneigd zijn goed gedrag vanzelfsprekend te

vinden. Een volwassene kan immers weten hoe het hoort. Kinde-

ren moeten dat voor ons vanzelfsprekende gedrag leren, net zoals

ze de tafels moeten leren. Bij het ene kind verloopt dat vlotjes, bij

het andere kind lijkt het alsof de stof nooit zal blijven hangen. Met

dezelfde volharding als het aanleren van tafels, moet je ook probe-

ren goed gedrag aan te leren. Dat betekent in de praktijk uitleggen,

voordoen, na laten doen, zelf laten proberen, correcties aanbrengen

en misschien weer voordoen. Houd daarbij in gedachten, dat som-

mige kinderen sociaal gedrag niet als vanzelf oppikken. Denk daar-

bij bijvoorbeeld aan kinderen met autisme, kinderen met AD(H)D

of kinderen met een Oppositioneel Opstandige Gedragsstoornis.

Taalgebruik: 'Dat lukt je toch niet' veranderen in 'dat lukt je nog niet' Let als leerkracht op je taalgebruik. Hiermee bedoel ik, dat je de

woorden altijd, nooit, iedereen en niemand uit je vocabulaire moet

schrappen als je praat over gedrag. Niet één

kind is altijd vervelend. Er is geen enkel kind

dat nooit luistert. Zo zijn er zelfs geen kinderen

die het nooit leren. Gebruik in plaats van deze

woorden de woorden: nog (niet) en al6. 'Het lukt je nu

al een stuk beter om je te concentreren zie ik.' 'Ik zie dat

het je nog niet lukt om stil te zitten, maar...' 'Het lukte je nog niet

om niet zo boos te worden, maar je werd al snel rustig op de gang.

Goed zo.' De kracht van deze woorden zit in het feit dat ze verwij-

zen naar nog betere resultaten en naar het succes van de poging

van het kind om iets goed te doen.

Zorg ervoor, dat je als leerkracht voorspelbaar bent. Vertel dus wat

je gaat doen en doe dit dan ook. Dat lijkt een open deur, maar dat

is het niet. Reageer en handel zo consequent mogelijk. Afspraak is

afspraak en als iemand zich daar niet aan houdt, is het jouw taak

daar wat aan te doen. Bovendien is het voor kinderen die struc-

tuurzwak zijn (denk bijvoorbeeld aan kinderen met ADHD) fijn als

ze van te voren weten welke consequenties een misstap heeft. Dat

schept veiligheid. Voor jou als leerkracht heeft het van te voren

noemen van de consequentie ook een voordeel. Je straft minder

snel uit emotie. Als je kwaad of geërgerd bent, kan er wel eens een

straf uitrollen die buiten proporties is. Van te voren vertellen wat

de consequenties zijn, is niet hetzelfde als dreigen. Vertel wat de

gevolgen zijn en leg uit waarom dat zo is.

Over consequenties gesproken: als leerkracht moet je consequent

zijn in het hanteren van de gestelde regels. Vooral bij beginnende

leerkrachten is dit een van de lastigste dingen. Er moeten echter

regels zijn, waarbij er een consequentie staat op het niet opvolgen

Sommige kinderen pikken sociaal

gedrag niet vanzelf op.

Page 3: Gedragsproblemen in de klas: De rol van de leerkracht

PSYCHOPRAKTIJK | jaargang 5 | nummer 3

ervan. Als je echter niet consequent optreedt, werkt dit probleem-

gedrag in de hand7.

Sommige kinderen hebben meer moeite dan anderen om zich aan

afspraken te houden. Het kan best zijn dat je daar andere afspra-

ken mee maakt. Dat geeft niets, kinderen kunnen best met deze

ongelijkheid omgaan. Als een afspraak niet voor iedereen geldt,

kun je dat gewoon uitleggen. In kader 1 vind je een voorbeeld van

een dergelijke uitleg.

Probeer positieve controle uit te oefenen in plaats van negatieve. In

het algemeen benoemen leerkrachten wat verkeerd gaat. Dit heet

negatieve controle. Veel moeilijker is het om juist te benoemen

wat goed gaat (positieve controle). Toch hoort iedereen liever wat

hij goed doet. Natuurlijk ontkom je niet aan het benoemen van

wat fout gaat, maar gebruik daarbij dan de bekende ik-boodschap.

Een ik-boodschap is minder aanvallend, omdat hij niet zegt wat jij

verkeerd doet, maar wat ik er van vind. De meeste mensen vinden

het niet erg als iemand iets anders vindt dan zij. 'Ik vind het verve-

lend dat je in je schrift krast, want ik wil dat het er mooi uitziet. Ik

wil dat je dit stuk netjes opnieuw doet.' klinkt minder aanvallend

dan: 'Je krast alweer in je schrift (dat doe je altijd), doe het maar

opnieuw.' Natuurlijk baalt het kind dat het werk opnieuw moet,

maar het voelt zich niet afgekeurd als persoon. C'est le ton qui fait

la musique. Daarnaast is het goed als je de verhouding compli-

menten en correctie in de gaten houdt. De 4:1 ratio is daarbij een

handig hulpmiddel. Tegenover één keer kritiek/correctie moeten

vier complimenten staan. Zo wordt of blijft de relatie positief.

Hoewel bovenstaande voor alle kinderen geldt, gaat het nog ster-

ker op voor kinderen met een stoornis of probleemgedrag. Deze

kinderen horen eigenlijk voortdurend wat ze niet goed doen. Ze

lijken hier immuun voor. Als je naar hun gedrag kijkt na een cor-

rectie, zie je vaak dat ze onverschillig of boos reageren. Als je echt

met deze kinderen gaat praten, dan vinden ze het heel erg dat ze

niet kunnen voldoen aan iets wat alle andere kinderen blijkbaar

moeiteloos kunnen. Onderschat het effect van negatieve bejege-

ning in de ruimste zin van het woord niet. Als je voortdurend hoort

dat je iets verkeerd doet, zowel met leren als met je gedrag, is dat

heel slecht voor je zelfbeeld. Het is voor veel kinderen een reden

om zich dan maar op een andere manier te manifesteren, namelijk

met probleemgedrag. Om dezelfde reden moet je kinderen met

moeilijk gedrag niet voortdurend sarcastisch of cynisch benaderen.

Het enige dat dit oplevert is vijandigheid.

Geef kinderen (gedeeltelijk) autonomie8. Het blijkt dat kinderen

aardig weten wat bevorderlijk is voor hun leerproces. Hier maken

weinig leerkrachten gebruik van9. Toch werkt die autonomie en

daarmee het geven van verantwoording over het eigen leerproces

in het tegengaan van gedragsproblemen.

De leerkracht is rolmodelOf je nu wilt of niet, je moet als leerkracht rolmodel voor de kinde-

ren zijn10. Dat betekent dat er verwacht mag worden dat je ieder-

een respectvol behandelt, vriendelijk en beleefd bent, eerlijk bent,

relativeringsvermogen hebt, kunt laten zien hoe je omgaat met

eigen fouten en die ook erkent, rechtvaardig bent en op tijd bent.

Je zult positiviteit moeten laten zien in verbaal en non-verbaal

gedrag: in woord en daad zul je moeten voordoen hoe het hoort.

Klagen dat kinderen een puinhoop van hun kastje maken, terwijl

jouw eigen kasten een rommeltje zijn, kan dus niet. Vertellen dat

kinderen niet mogen schreeuwen tegen elkaar en zelf wel tegen

kinderen schreeuwen, kan evenmin. Natuurlijk kun je wel eens uit

je slof schieten, maar kom er dan op terug en vertel dat je dit niet

goed deed. Kinderen zullen dit begrijpen en waarderen.

Gedragsproblemen

in de klas: Een praktisch handboek

Noten

1 Delfos MF (2006) Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: SWP

2 De Shazer S (1985) Keys to solution in brief therapy. New York, NY: WW Norton & Company

3 Overveld K van (2012) Groepsplan gedrag. Planmatig werken aan passend onderwijs. Huizen: Pica

4 Klamer-Hoogma M (2012) Klassenmanagement. Groningen/Houten: Noordhoff uitgevers

5 Stevens L (2002) Zin in leren. Leuven/Apeldoorn: Garant6 Noordzij M (2010) Echt wel! De aanpak van gedragsproblemen. Handboek voor

ouders, docenten en hulpverleners. Warmond: Uitgeverij de Merel. Noordzij spreekt in zijn boek van groeitaal, waarmee hij aangeeft dat het kind bezig is met het oefenen van goed gedrag.

7 Wolf K van der & Beukering T van (2009) Gedragsproblemen in scholen. Het denken en handelen van leraren. Leuven: Acco

8 Stevens L (1997) Over denken en doen. Den Haag: Procesmanagement Primair Onderwijs

9 Stevens (2002), zie noot 510 Wolf van der & Beukering van (2009), zie noot 7

Gewoon uitleggen'Jongens, ik heb jullie verteld dat ik één keer waarschuwen

wel voldoende vind voor simpele regels als onnodig door de

klas roepen. Maar daar moet ik nog iets meer bij vertellen.

Sommige kinderen hebben bijvoorbeeld moeite met rekenen.

Ze hebben dan wat vaker uitleg nodig. Dat geeft niets, want

daarna doen ze hun werk erg goed. In de klas vindt ook een

paar kinderen het moeilijk om niet door de klas te roepen.

Ze doen dat niet expres, dat floept er gewoon uit. Met die

kinderen heb ik een andere afspraak gemaakt. Ik waarschuw

hen meer dan één keer, omdat ik weet dat ze dit erg moeilijk

vinden. Later praat ik dan met ze, hoe ze kunnen proberen

toch wat rustiger te worden.'

Niet één kind is altijd vervelend.