Download - keuring eigenbouw

Transcript
  • 18 Koppel en Vermogen19 Maatregelen tegen opvoeren

    20 Brandstofreservoir

    25 Maximumsnelheid

    26 Massa's en afmetingen27 Koppel- en bevestigingsinrichting

    28 Maatregelen tegen Luchtverontreiniging

    29 Banden31 Reminrichting

    32 Lichtsignalen

    33 Verlichting Algemeen34 Geluidssignaalinrichting35 Kentekenplaat

    36 Radiostoring37 Geluidsniveau38 Achteruitkijkspiegel(s)39 Scherpe uitwendige delen40 Standaard41 Diefstalbeveiliging

    43 Handgrepen44 Veiligheidsgordels45 Snelheidsmeter46 ID bedieningsorganen47 Voorgeschreven opschriften

    INDIVIDUELE GOEDKEURING 2-3 WIELERS

    Wijze van keuren individuele goedkeuring Versie 1 juli 2010

    18

    19

    20

    25

    26

    27

    28

    31

    29

    32

    33

    34

    Algemeen:

    L1e-L6e

    18 19

    20

    47

    45

    35

    36

    46

    44

    43

    41

    40

    39

    38

    37

    25 26 27

    28

    29

    31

    32

    33

    34

    35

    36

    37

    38

    39

    40

    41

    43

    44

    45

    46

    47

  • Algemene leeswijzer individuele goedkeuring blz. 1

    Algemene leeswijzer bij de individuele goedkeuring Versienummer: 02

    Inleiding Om met een voertuig op de weg te mogen rijden, moet deze goedgekeurd zijn voor de toelating tot het verkeer op de weg. Langs twee wegen kunnen voertuigen worden goedgekeurd. Enerzijds is er een typegoedkeuring en anderzijds is er een individuele goedkeuring.

    Een typegoedkeuring is een goedkeuring van een voltooid voertuig die wordt afgegeven voor een bepaald type voertuig en komt er op neer dat voertuigen die behoren tot dat type automatisch goedgekeurd zijn voor de toelating tot het verkeer op de weg. Met andere woorden: deze voertuigen hoeven niet meer individueel goedgekeurd te worden door de RDW. Er bestaan Europese typegoedkeuringen en nationale typegoedkeuringen. Europese typegoedkeuringen zijn afgegeven op basis van Europese richtlijnen en verordeningen. Nationale typegoedkeuringen zijn typegoedkeuringen die zijn afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet 1994.

    Met individuele goedkeuring wordt bedoeld een goedkeuring voor de toelating tot het verkeer op de weg voor een individueel, enkel voertuig. Kenmerkend voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring is dat het voertuig in beginsel gekeurd moet worden door de RDW. De eisen waaraan de RDW zon voertuig toetst zijn opgenomen in de Regeling voertuigen. Bij deze eisen hoort een wijze van keuren. Deze wijze van keuren is gepubliceerd op de internetsite van de RDW.

    Deze leeswijzer heeft als doel uitleg te geven over de individuele goedkeuring, de manier waarop een voertuig door de RDW wordt gekeurd en welke aspecten daarbij van belang zijn.

    Het is raadzaam de leeswijzer goed door te lezen alvorens de tekst van de wijze van keuren wordt geraadpleegd. Indien er na het lezen van de leeswijzer en de wijze van keuren nog vragen zijn neem dan contact op met de RDW. Raadpleeg voor de mogelijkheden: http://iks.rdw.nl/nl/nederlandse_iks_site/contact/contact

    De verschillende voertuigen In het kader van de goedkeuring van voertuigen wordt gesproken over voertuigcategorien (M, N, O, L). De voertuigcategorien zijn onderverdeeld in voertuigclassificaties. De voertuigclassificaties zijn:

    M1 (personenauto) M2 (bus met een technisch toegestane maximummassa van niet meer dan 5.000 kg) M3 (bus met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg) N1 (bedrijfswagen met een technisch toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg) N2 (bedrijfswagen met een technisch toegestane maximummassa vanaf 3.500 kg tot 12.000 kg) N3 (lichte bedrijfswagen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 12.000 kg) O1 (aanhangwagen met een technisch toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg) O2 (aanhangwagen met een technisch toegestane maximummassa vanaf 750 kg tot 3.500 kg) O3 (aanhangwagen met een technisch toegestane maximummassa vanaf 3.500 kg tot 10.000 kg) O4 (aanhangwagen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 10.000 kg)

    (voor middenaanhangwagens en opleggers geldt voor de vaststelling de maximummassa onder de assen) L1e (bromfiets op 2 wielen) L2e (bromfiets op 3 wielen) L3e (motorfiets op 2 wielen) L4e (motorfiets met zijspanwagen) L5e (driewieler motorrijtuig op 3 symmetrisch geplaatse wielen) L6e (bromfiets op 4 wielen) L7e (ander motorrijtuig op 4 wielen dan L6e) Aan elke voertuigclassificatie zijn eisen gesteld in de Regeling voertuigen waaraan een voertuig van zon voertuigclassificatie moet voldoen wil het een individuele goedkeuring krijgen.

  • Algemene leeswijzer individuele goedkeuring blz. 2

    De eisen In zijn algemeenheid kan worden aangehouden dat elk voertuig moet voldoen aan toelatingseisen en permanente eisen. Daarnaast moet in sommige gevallen nog aan aanvullende eisen worden getoetst. Zo moet bijvoorbeeld een bus (M2 of M3) ook voldoen aan zogenoemde inrichtingseisen en moeten niet-seriematig geproduceerde voertuigen voldoen aan aanvullende eisen met betrekking tot deugdelijkheid en weggedrag.

    De wijze van keuren individuele goedkeuring die op de RDW website is gepubliceerd heeft uitsluitend betrekking op de toelatingseisen die zijn gesteld aan de verschillende voertuigclassificaties. De toelatingseisen hebben betrekking op onderdelen van een voertuig, op technische eenheden van een voertuig, installatievoorschriften van deze onderdelen en eenheden en op het voertuig als geheel.

    De eisen waaraan een voertuig moet voldoen zijn niet alleen afhankelijk van de voertuigclassificatie maar ook van de datum van eerste toelating (DET) van dat voertuig. Deze datum wordt door de RDW vastgesteld nadat de RDW het voertuigidentificatienummer van het voertuig heeft vastgesteld. In de Regeling voertuigen is bepaald op welke wijze het voertuigidentificatienummer en de DET door de RDW wordt vastgesteld.

    De wijze van keuren De wijze van keuren is de manier waarop de RDW toetst of een voertuig voldoet aan de toelatingseisen.

    Voor de volledigheid is bij de tekst van de wijze van keuren tevens vermeld aan welke toelatingseis het voertuig wordt getoetst. Veelal zal dit een verwijzing zijn naar Europese richtlijnen. Daar waar mogelijk is zo concreet mogelijk aangegeven waar de RDW op zal letten en welke testen worden uitgevoerd. Indien dit door de RDW noodzakelijk wordt geacht zullen soms aanvullende metingen e.d. worden uitgevoerd. In een enkel geval kan een berekening worden overgelegd waaruit blijkt dat een bepaald onderdeel voldoende sterk is om aan een eis te voldoen. Ook dit is vermeld in de wijze van keuren.

    Bij sommige toelatingseisen is het geheel of gedeeltelijk voldoende als vaststaat dat het voertuig voldoet aan gelijkwaardig geachte normen van andere landen, zoals de Verenigde Staten. Dit is dan vermeld in de tekst van de wijze van keuren. Tevens is dan vermeld, voor zover van toepassing, wat aanvullend wordt gekeurd door de RDW.

    In de wijze van keuren is er een onderscheid gemaakt in seriematig geproduceerde voertuigen en niet-seriematig geproduceerde voertuigen. Onder seriematig geproduceerde voertuigen wordt in ieder geval verstaan een voertuig dat behoort tot een type dat in serie onder een gecontroleerd productieproces geproduceerd is door n fabrikant in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf en aan welke fabrikant een WMI (=World Manufacturing Identification)- code is afgegeven. Hieruit volgt dat bijvoorbeeld als niet-seriematig geproduceerde voertuigen worden aangemerkt: kitcars, door particulieren gebouwde voertuigen, samengestelde voertuigen en het door carrosseriebedrijven voltooien van voertuigen die een typegoedkeuring hebben van een niet voltooide voertuig. Dit onderscheid leidt er toe dat de wijze van keuren bij seriematig geproduceerde voertuigen soms anders is dan bij niet-seriematig geproduceerde voertuigen.

    Niet in alle gevallen hoeft een voertuig aan (een) toelatingseis(en) getoetst te worden. Zo wordt een voertuig geacht aan (een) toelatingseis(en) te voldoen indien:

    1. voor het voertuig een kentekenbewijs is afgegeven door een lidstaat van de Europese Gemeenschap en uit dit kentekenbewijs niet volgt dat niet aan de betreffende toelatingseis(en) is getoetst, of

    2. een Certificaat Van Overeenstemming (CVO) bij het voertuig aanwezig is, waaruit blijkt dat het voertuig aan de betreffende toelatingseis(en) voldoet, of

    3. een nationale typegoedkeuring of Individueel Goedkeurings Certificaat (IGC) voor het voertuig is afgegeven, waaruit blijkt dat aan de toelatingseis(en) is voldaan, of

    4. een nationaal, EG- of VN/ECE- deelgoedkeuringscertificaat is afgegeven, waaruit blijkt dat het voertuig aan de toelatingseis(en) voldoet, of

    5. voor het voertuig een testrapport geaccordeerd door de RDW (afdeling IKS) onder vermelding van het voertuigidentificatienummer aanwezig is.

  • Algemene leeswijzer individuele goedkeuring blz. 3

    Het is mogelijk dat een nationaal-, EG- of VN/ECE- deelgoedkeuringscertificaat of een testrapport aanwezig is voor een onderdeel of technische eenheid. Dan wordt dit onderdeel of technische eenheid als zodanig niet meer gekeurd. Omdat voor dit onderdeel of technische eenheid ook installatievoorschriften gelden zal echter wel worden getoetst of aan deze voorschriften is voldaan. Dit geldt voor de volgende technische eenheden en onderdelen: - Brandstoftank/stootbalk - Geluidsignaalinrichting - Reminrichting - Stuurinrichting - Veiligheidsgordels - Verlichtingscomponenten - Spiegels - Zijdelingse afscherming - Opspatafscherming - Ruiten - Banden - Snelheidsbegrenzer - Koppeling - Beschermingsinrichting aan de voorzijde - Verwarmingsinrichting.

    Bovenstaande heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat een voertuig waarvoor een CVO is afgegeven en waaruit volgt dat aan alle eisen is voldaan niet gekeurd wordt. Dit geldt ook voor een voertuig waarvoor in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap een kentekenbewijs is afgegeven en waaruit blijkt dat het voertuig voldoet aan de eisen. Uiteraard zal, indien het voertuig wordt gewijzigd nadat bijvoorbeeld het kentekenbewijs is afgegeven zonder dat de lidstaat deze wijziging heeft goedgekeurd, in sommige gevallen toch gekeurd worden aan de eis. Dit is afhankelijk van de aard van de wijziging.

    De individuele goedkeuring bij de RDW Een individuele goedkeuring wordt aangevraagd bij de RDW. De RDW heeft keuringsstations verspreid over het hele land. Daarnaast is in Lelystad het RDW Testcentrum. In het volgende schema kunt u aflezen op welke locatie u met het voertuig moet zijn en welke kosten er verbonden zijn aan de keuring.

  • Algemene leeswijzer individuele goedkeuring blz. 4

    Keuring via RDW keuringsstation

    Wanneer voldoende gegevens beschikbaar zijn en voertuig komt overeen met gegevens op kentekenbewijs uit lidstaat of TGK dan kan voertuig in Nederland worden ingeschreven op basis van een identificatiekeuring. Kosten Motorfiets 53,- Personenauto < 3500 kg 53,- Personenauto >3500 kg 80,- Bedrijfsauto < 3500 kg 53,- Bedrijfsauto >3500 kg 80,- Aanhangwagen < 3500 kg 53,- Aanhangwagen > 3500 kg 80,- Bromfiets 53,-

    Bouwjaar vr 1998? Voertuig heeft een typegoedkeuring?

    Aanvraag 1e afgifte Nederlands kentekenbewijs Kosten -afgifte kentekenbewijs deel 1 A (voertuiggegevens) 38,- -afgifte kentekenbewijs deel 1 B (tenaamstelling) 9,25 Geldt ook voor wijziging naar andere voertuigcategorie met noodzakelijke wijziging van kentekennummer, bijvoorbeeld bij wijziging bedrijfsauto naar personenauto.

    Wanneer een gewijzigd voertuig al een Nederlands kentekenbewijs deel 1 A en deel 1B heeft en het kentekennummer blijft ongewijzigd, dan worden voor de afgifte van kentekenbewijs deel 1A en/of 1B geen kosten doorberekend.

    Voertuig met Kentekenbewijs uit EG lidstaat? of Nieuw en niet eerder geregistreerd Voertuig?

    Voertuig komt overeen met gegevens kentekenbewijs?

    Keuring permanente eisen.

    Kosten Afhankelijk van aantal te keuren aspecten. Minimaal 26,-,

    Maximaal 80,-

    Bouwjaar vr 1998?

    Keuring toelatingseisen.

    Eis te beoordelen op RDW keuringsstation?*

    * Op het RDW keuringsstation kunnen niet alle apecten worden getest en beoordeeld. Voor meer informatie hierover kunt u contact opnemen met de technische helpdesk van de RDW via 0900-0739

    Keuring via RDW afdeling Individueel Keuren Speciaal te Zoetermeer

    Beoordeling van toelatingsaspecten die worden geraakt door wijziging. Kosten op basis van uurtarief 121,- en/of aparte testkosten

    Keuring via RDW keuringsstation

    Beoordeling van toelatingsaspecten die worden geraakt door wijziging. Kosten afhankelijk van aantal aspecten Minimaal 26,-,

    Maximaal 80,-

    jaA

    nee

    nee

    nee

    jaA

    jaA

    jaA

    jaA

    nee

    jaA

    nee

    nee

    Keuring via RDW afdeling Individueel Keuren Speciaal te Zoetermeer Keuring toelatingseisen. Kosten Individuele Toelating wanneer voertuig direct aan eisen voldoet en geen aanvullende testen nodig zijn.

    Personenauto of lichte bedrijfsauto (

  • Algemene leeswijzer individuele goedkeuring blz. 5

    Algemene aandachtspunten tijdens de individuele goedkeuring Tijdens de keuring kan het noodzakelijk zijn dat afsluitbare onderdelen, verwijderbare motorbeplating, vloermatten, wieldoppen en andere afgeschermde delen vrijgemaakt moeten worden om een voldoende inspectie mogelijk te maken; de aanbieder van het voertuig dient deze op verzoek vrij te maken.

    Een voertuig dient in alle gebruiksposities te voldoen aan de gestelde eisen, te denken valt hierbij aan: - voertuigen op gas en benzine. Deze voertuigen worden op beide brandstoffen getest, - cabriolets die ook zijn voorzien van een dak. Deze dienen te voldoen aan scherpe delen- en verlichtingseisen

    met de kap open en gesloten, - instelbare brandstofverhoudingen. Deze dienen in de maximum en de minimum stand te voldoen aan de

    milieu-eisen.

    De RDW zal de keuring in ieder geval weigeren indien: - het voertuig niet op het afgesproken tijdstip en/of locatie aanwezig is, - de kosten niet zijn of worden voldaan, - het voertuig volgens de voertuigdefinitie niet overeenkomt met de gewenste voertuigclassificatie, - het voertuig niet gestart kan worden of de noodzakelijke hoeveelheid brandstof niet aanwezig is, - het voertuig zo vuil is dat het niet voldoende kan worden genspecteerd, - het voertuig in een ondeugdelijke staat verkeert, waarbij gevaar bestaat voor verwonding van de RDW-

    medewerker. Denk hierbij aan open aandrijfriemen en open kettingaandrijvingen, het ontbreken van spatborden en ondeugdelijk las- en montagewerk,

    - de noodzakelijke aangebrachte lading niet of ondeugdelijk bevestigd is, - bepaalde onderdelen niet toegankelijk voor inspectie zijn, - bepaalde onderdelen tijdelijk aangebracht zijn, waarbij het naar oordeel van de RDW overduidelijk is dat na

    de goedkeuring deze onderdelen worden gewijzigd of verwijderd.

    Het Individueel Goedkeuring Certificaat (IGC) Nadat het voertuig individueel is goedgekeurd ontvangt de aanvrager voor zijn voertuig een bewijs hiervan. Dit bewijs wordt een IGC genoemd. Met het IGC kan een kentekenbewijs worden aangevraagd. In beginsel kan dit bewijs ook dienen om het voertuig in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap te registreren.

    Tot slot Bij het zelf bouwen van een voertuig kan de RDW begeleiding bieden bij het proces van de goedkeuring. Hiermee kan worden voorkomen dat indien het voertuig voor de goedkeuring komt afgekeurd wordt. Neem daarom op tijd contact op met de RDW, afdeling IKS of raadpleeg www.rdw.nl Indien het een motorfiets betreft klik op de volgende link: http://www.rdw.nl/nl/voertuigeigenaar/motor/bouwen/Zelf_een_motorfiets_bouwen.htm

  • Wijziging in de constructie van een voertuig blz. 1

    Wijziging in de constructie van een voertuig Versienummer: 02 03-05-2010

    Algemeen

    Wanneer een gekentekend voertuig wordt gewijzigd is in veel gevallen een technische keuring noodzakelijk. De basis hiervoor is te vinden in de Regeling voertuigen, hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk is omschreven welke wijziging tot een keuring bij de RDW leidt.

    Algemeen geldt dat die toelatings- en permanente eisen welke geraakt worden door de uitgevoerde wijziging opnieuw beoordeeld moeten worden. Voor de beoordeling is, voor zover geen sprake is van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen, de wijze van keuren individuele goedkeuring behorende bij de datum eerste toelating van het voertuig (DET) en de voertuigclassificatie van toepassing.

    In sommige gevallen zijn naast de wijze van keuren individuele goedkeuring de eisen ten aanzien van Deugdelijkheid en weggedrag uit de Regeling voertuigen, bijlage IX, van toepassing.

    - Op de wijziging in constructie van een gekentekend voertuig, met uitzondering van de inbouw van een brandstofsysteem voor al of niet tot vloeistof verdicht gas, zijn de toelatingseisen van toepassing zoals die luidden ten tijde van de ingebruikname van het voertuig. Omdat echter niet bekend is of een voertuig misschien deel uitgemaakt heeft van een restantvoorraad van een typegoedkeuring, kunnen de eisen worden toegepast zoals die 1,5 jaar eerder dan de DET van het voertuig van toepassing waren.

    - Op de inbouw van een brandstofsysteem voor al of niet tot vloeistof verdicht gas in een gekentekend voertuig zijn de eisen van toepassing zoals die luidden op de datum van de aanvraag van de goedkeuring.

    Redenen voor een beoordeling wijziging in de constructie (bron: Regeling voertuigen, hoofdstuk 6)

    1. Indien het voertuig gaat behoren tot een andere voertuigcategorie of een andere voertuigclassificatie, dan die waarvoor het bij toelating tot het verkeer op de weg is goedgekeurd, wordt het voertuig aangemerkt als reeds tot die nieuwe voertuigcategorie of voertuigclassificatie behorend en moet het voldoen aan de voor die voertuigcategorie of voertuigclassificatie geldende eisen.

    Specifieke gevallen. a. Wijziging van voertuigclassificatie M1 naar N1

    Bij een wijziging van voertuigclassificatie M1 naar N1 zonder dat er wijzigingen aan het voertuig plaatsvinden, worden een aantal toelatings- en permanente eisen geraakt. De geraakte deelrichtlijnen zijn oorspronkelijk getoetst aan de M1 eisen en zijn van een dusdanig hoog niveau dat toetsing aan de N1 eisen niet noodzakelijk is. Hierdoor beperkt de wijziging zich tot het verzamelen van de relevante gegevens voor het kentekenregister en kentekenbewijs. Daarnaast dienen alle overige aanpassingen aan het voertuig te voldoen aan de individuele toelatingseisen en aan de permanente eisen.

    b. Wijziging van voertuigclassificatie N1 naar M1 - Indien het voertuig is omgebouwd naar een lijkwagen, ambulance of kampeerwagen en de DET is

    van voor 1 mei 2009 dan wordt het basisvoertuig geacht te voldoen aan de toelatingseisen van M1. Er vindt wel een controle plaats van de verschillen in de permanente eisen. Daarnaast dienen alle overige aanpassingen bv. het aanbrengen van extra zitplaatsen, gordelbevestigingspunten of het aanbrengen van verlichting te voldoen aan de individuele toelatingseisen en aan de permanente eisen.

    - Indien het voertuig is omgebouwd naar een lijkwagen, ambulance of kampeerwagen en de DET is vanaf 1 mei 2009 dan moet worden voldaan aan de eisen van de Regeling voertuigen, bijlage IIID, tabel I. Tevens vindt er een controle plaats van de verschillen in de permanente eisen.

    2. Indien een kentekenplichtig voertuig gewijzigd wordt in een niet-kentekenplichtig voertuig. De volgende mogelijkheden doen zich voor:

  • Wijziging in de constructie van een voertuig blz. 2

    - Wijziging naar een motorrijtuig met beperkte snelheid Het voertuig kan worden goedgekeurd wanneer het voldoet aan: a. de definitie voor motorrijtuig met beperkte snelheid. Een meeneemheftruck en rijdend werktuig

    kunnen, mits zij voldoen aan de definitie, gezien worden als motorrijtuig met beperkte snelheid, b. de permanente eisen, afdeling 7 motorrijtuigen met beperkte snelheid van de Regeling voertuigen, en c. artikel 5.18.36.b "rode retroreflector in vorm van een afgeknotte driehoek".

    - Wijziging naar een landbouw- of bosbouwtrekker Het voertuig kan worden goedgekeurd wanneer het voldoet aan: a. de definitie voor landbouw- of bosbouwtrekker, b. de permanente eisen afdeling 8 landbouw- of bosbouwtrekker van de Regeling voertuigen, en c. artikel 5.18.36.b "rode retroreflector in vorm van een afgeknotte driehoek"

    ad b. Aanvullende informatie voor Artikel 5.*.8 maximum constructiesnelheid Artikel 5.*.8 1. ........voertuigen moeten bij voortduring blijven voldoen aan de in de goedkeuring vermelde maximumconstructiesnelheid of indien deze niet bekend is de constructiesnelheid behorend bij de classificatie van de voertuigcategorie, vermeerderd met 5 km/h. 2. ........voertuigen mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op de in het eerste lid genoemde maximumconstructiesnelheid te bemoeilijken of te benvloeden.

    - De snelheid wordt bij twijfel gecontroleerd door een rijproef uit te voeren. Dit is niet noodzakelijk bij een voertuig dat van fabriekswege is begrensd of waarvan duidelijk is dat de maximumsnelheid beneden de maximum toegestane snelheid ligt. De maximum constructiesnelheid wordt gecontroleerd m.b.v. GPS of door een meting van tijd en afgelegde weg. (10 m/s = 36 km/h).

    - De vermeerdering van 5 km/h geldt ook voor typegoedgekeurde landbouw of bosbouwtrekkers. - Er moet een definitieve aanpassing zijn aangebracht om de maximumconstructiesnelheid niet te

    overschrijden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om een los blok hout onder het gaspedaal te plaatsen om hiermee de constructiesnelheid te beperken.

    Wanneer het voertuig wordt goedgekeurd worden de kentekenplaten door de RDW ingenomen.

    3. Indien de onderstaande voertuiggegevens wijzigen en na deze wijziging niet meer overeenstemmen met het kentekenregister, moet het voertuig worden gekeurd en moet worden voldaan aan de volgende eisen: voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging: a. het aantal assen; b. het aantal wielen; c. de wielbasis van een voertuig met kettingaandrijving, met uitzondering van bromfietsen, indien deze

    meer dan 60 mm afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde en van overige voertuigen, met uitzondering van bromfietsen indien deze meer dan 2 % afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    d. een vergroting van de spoorbreedte van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg, een bus met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg en een driewielig motorrijtuig, indien deze meer dan 2% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    e. de lengte van een voertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een personenauto indien deze meer dan 1% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    f. de afstand voorzijde voertuig tot hart koppeling van een motorvoertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg indien deze meer dan 1% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    g. de afstand hart koppeling tot de achterzijde van een aanhangwagen indien deze meer dan 1% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    h. de breedte van een bedrijfsauto, bus en aanhangwagen, indien deze meer dan 50 mm afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    i. de massa in rijklare toestand indien deze meer dan 20% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

  • Wijziging in de constructie van een voertuig blz. 3

    j. de massa ledig voertuig, indien deze meer dan 20% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    k. de technisch toegestane maximummassa voertuig van een voertuig met uitzondering van, motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen;

    l. het aanbrengen van een hefbare as op een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg dan wel aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg;

    m. de technisch toegestane te trekken aanhangwagenmassas van een voertuig met uitzondering van motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen;

    n. de motorcode of het motortype van een motorvoertuig; o. het aantal cilinders van een motorvoertuig met uitzondering van bromfietsen; p. de cilinderinhoud van een motorvoertuig; q. de brandstofsoort van een motorvoertuig; r. het vermogen van een motorfiets, driewielig motorrijtuig en bromfiets alsmede het vermogen van

    overige motorvoertuigen, indien deze meer dan 20% afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde;

    s. de vering van de aangedreven as van een motorvoertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg;

    t. de inrichtingsomschrijving van een personenauto, bedrijfsauto, bus en aanhangwagen; u. het type carrosserie van een personenauto, bedrijfsauto, bus en aanhangwagen; v. het aantal zitplaatsen van een motorvoertuig in gebruik genomen na 31 mei 2004 indien het aantal

    aanwezige zitplaatsen groter is dan het in het register vermelde aantal; w. het aantal staanplaatsen van een bus; x. de maximum constructiesnelheid van een bromfiets; en y. het geluidsniveau bij stilstand en bijbehorend toerental van een motorvoertuig.

    4. In aanvulling op punt 3 moet bij voertuigen in gebruik genomen na 31 december 1997 voor de volgende wijzigingen in de constructie tevens worden voldaan aan de in de Regeling voertuigen, bijlage IX opgenomen eisen met betrekking tot deugdelijkheid en weggedrag, voor zover deze van toepassing zijn op de betreffende voertuigcategorie: a. de wielbasis, indien het een personenauto met een volledig zelfdragende carrosserie, bedrijfsauto

    met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg met een volledig zelfdragende carrosserie, bus met een toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg met een volledig zelfdragende carrosserie of motorfiets betreft;

    b. de spoorbreedte, indien het een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg of bus met een toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg betreft;

    c. de inrichtingsomschrijving, voor zover naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer inbreuk is op de sterkte van de dragende constructie, indien het een personenauto, bedrijfsauto of bus betreft met een zelfdragende carrosserie, of

    d. het type carrosserie, voor zover naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer inbreuk is op de sterkte van de dragende constructie, indien het een personenauto, bedrijfsauto of bus betreft met een zelfdragende carrosserie.

    5. Bij een wijziging van de brandstofsoort in een al of niet tot vloeistof verdicht gas moet het voertuig getoetst worden aan: a. de toelatings- en permanente eisen voor zover deze van invloed zijn op de wijziging; b. de in de Regeling voertuigen, bijlage X, hoofdstuk 1, opgenomen eisen.

    6. Bij een wijziging van de brandstofsoort van een al of niet tot vloeistof verdicht gas naar benzine of diesel moet het voertuig tevens voldoen aan de in de Regeling voertuigen, bijlage X, hoofdstuk 2, opgenomen eisen.

    7. Bij wijziging van de onderstaande voertuigonderdelen moet het voertuig voldoen aan de Wijze van keuren individuele goedkeuring, voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging: a. het remsysteem van een voertuig, voor zover deze van invloed is op de bedieningsplaats,

    bedieningsmanier en bedieningskracht;

  • Wijziging in de constructie van een voertuig blz. 4

    b. de stuurinrichting van een voertuig, met uitzondering van motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen, voor zover deze van invloed is op de bedieningsplaats, bedieningsmanier, en bedieningkracht;

    c. de bevestigingspunten van de zitplaats(en) van een voertuig dat in gebruik is genomen na 29 april 2009;

    d. de bevestigingspunten van de gordel(s) van een voertuig dat in gebruik is genomen na 29 april 2009; e. de rolstoelvastzetsystemen en veiligheidssystemen van een personenauto, bedrijfsauto en bus die in

    gebruik zijn genomen na 1 september 2008, ingericht voor het vervoer van n of meer passagiers in een rolstoel;

    f. de rolstoelvastzetsystemen en veiligheidssystemen van een taxi; en g. de ligplaatsen van een personenauto, waaronder een taxi, of bus. h. het aanbrengen van een knielsysteem.

    8. Indien een snelheidsbegrenzer wordt aangebracht in een motorvoertuig uit een van de voertuigclassificaties, vermeld in de Regeling voertuigen, artikel 5.3.15, tweede lid, respectievelijk artikel 5.3a.15, tweede lid, moet: a. het motorvoertuig voldoen aan de toelatings- en permanente eisen voor zover die eisen verband houden

    met de aangebrachte wijziging, en b. het aanbrengen, het afstellen en het verzegelen plaatsvinden door een door de RDW als gevolg van

    artikel 101 van de wet erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, op de wijze beschreven in de Regeling aanpassing voertuigen.

    Onderdeel b, is tevens van toepassing indien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in de Regeling voertuigen, artikel 5.3.15, vijfde lid, respectievelijk artikel 5.3a.15, vijfde lid.

    9. Indien voor een bus een goedkeuring als T100-bus wordt verzocht, moet deze bus voldoen aan de in de Regeling voertuigen, bijlage XI opgenomen eisen.

    10. Indien de bouw of inrichting van een bus, ten aanzien waarvan tevens keuring als T100-bus is verzocht, wordt gewijzigd, moet deze bus voldoen aan de in de Regeling voertuigen, hoofdstuk 5, afdeling 3a, opgenomen eisen en aan de in de Regeling voertuigen, bijlage XI opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging.

    11. Indien een koppeling wordt aangebracht op een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg of een bus met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, moet het motorvoertuig voldoen aan de Wijze van keuren individuele goedkeuring, voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging.

    12. Indien de vering van een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt gewijzigd moet het voertuig voldoen aan de Wijze van keuren individuele goedkeuring, voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging.

  • 18 Maximumkoppel en netto maximumvermogen

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L6e en L7e

    Bron: 95/1/EG-2006/27/EG

    Datum eerste toelating vanaf: 17-06-1999 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 95/1/EG, bijlage II.

    Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 95/1/EG, bijlage II, is voldaan indien het voertuig voldoet aan de technische eisen van richtlijn 95/1/EG, bijlage II, met inachtneming van het volgende. 1. Het netto maximumvermogen wordt bepaald volgens richtlijn 95/1/EG van

    een voertuig met de voertuigclassificatie - L1e met elektrische aandrijving, - L2e of L6e met elektrische aandrijving of met een dieselmotor, - L3e en L4e indien het opgegeven vermogen niet meer bedraagt dan

    25 kW en het de categorie B of C van richtlijn 97/24/EG betreft, of - L7e.

    Dit wordt vastgesteld door te meten aan het achterwiel waarbij geen verlies wordt doorberekend.

    2. Voor de overige voertuigen wordt het netto maximumvermogen bepaald aan de hand van fabrikantgegevens (instructieboekje) of andere bewijsstukken. Ter indicatie van het opgegeven vermogen moet een rijproef worden uitgevoerd. Indien noodzakelijk wordt het netto maximumvermogen vastgesteld overeenkomstig punt 1.

    3. Het maximumkoppel wordt niet vastgesteld. In richtlijn 97/24/EG staat: "1.3.2. voertuigen van de categorie B, te weten motorfietsen met een

    cilinderinhoud kleiner dan of gelijk aan 125 cm en een vermogen kleiner dan of gelijk aan 11 kW;

    1.3.3. voertuigen van de categorie C, te weten motorfietsen met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 25 kW en met een verhouding vermogen/massa kleiner dan of gelijk aan 0,16 kW/kg."

    Samenvatting: Voor wat betreft het netto maximumvermogen: In richtlijn 95/1/EG worden eisen gesteld aan de meting van het netto maximumvermogen van een voertuig. Deze richtlijn schrijft voor op welke wijze het voertuig moet worden getest. De meting kan op het RDW testcentrum worden uitgevoerd.

  • 18 Maximumkoppel en nettomaximumvermogen Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L5e Bron: 95/1/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Dit onderwerp is niet van toepassing voor deze voertuigclassificatie.

  • 19 Maatregelen tegen het opvoeren van bromfietsen en motorfietsen

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L3e en L4e Bron: 97/24/EG Datum eerste toelating vanaf: 17-06-1999 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 7.

    Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 7, met betrekking tot maatregelen tegen het opvoeren van bromfietsen is voldaan indien er geen tijdelijke begrenzingen ten aanzien van de maximumsnelheid zijn aangebracht. Dit wordt vastgesteld door middel van visuele controle: de gasklep moet volledig kunnen worden geopend waarbij de inlaat volledige doorstroming heeft; schakelbare toerentalbegrenzers zijn niet toegestaan. Opmerking: Indien het een motorfiets betreft wordt aan deze eis niet getoetst voor de individuele goedkeuring.

  • 19 Maatregelen tegen het opvoeren van bromfietsen en motorfietsen

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L2e, L5e, L6e en L7e Bron: 97/24/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Dit onderwerp is niet van toepassing op deze voertuigclassificaties.

  • 20 Brandstofreservoir Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L6e en L7e Bron: 97/24/EG Datum eerste toelating vanaf: 17-06-1999 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 6. Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 97/24/EG is voldaan indien het brandstofreservoir van het voertuig voldoet aan de technische voorschriften van richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 6, bijlage I en II, met uitzondering van de genoemde testen. Dit wordt vastgesteld door middel van visuele controle. In richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 6, bijlage I en II, staat, voor zover relevant: "Algemeen 1.0. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder "type brandstoftank" verstaan, brandstoftanks die door

    dezelfde fabrikant zijn geproduceerd en die wat de aspecten ontwerp, constructie en materiaal betreft onderling geen wezenlijke verschillen vertonen.

    1.1. Brandstoftanks moeten zijn vervaardigd uit materialen waarvan het thermische, mechanische en chemische gedrag aangepast blijft aan de gebruiksomstandigheden waarvoor zij bestemd zijn.

    1.2. Brandstoftanks en de aangrenzende onderdelen moeten zodanig zijn ontworpen dat geen elektrostatische lading ontstaat waardoor tussen de tank en het chassis van het voertuig vonken zouden kunnen overslaan die het brandstof/luchtmengsel kunnen ontsteken.

    1.3. Brandstoftanks moeten zodanig zijn vervaardigd dat zij bestand zijn tegen corrosie. (.....) Iedere eventuele overdruk of iedere druk groter dan de bedrijfsdruk moet automatisch worden gecompenseerd met behulp van passende inrichtingen (gaten, veiligheidskleppen en dergelijke). De beluchtingsopeningen moeten zodanig zijn dat ieder gevaar voor ontbranding wordt voorkomen. De motorbrandstof mag niet kunnen wegvloeien door de sluitdop van de vulopening of door de inrichtingen voor de compensatie van overdruk, zelfs niet als de tank volledig is gekanteld; wegdruppelen wordt getolereerd..."

    "Installatie op het voertuig 1. Brandstoftank Ieder bevestigingssysteem van brandstoftanks moet zodanig zijn ontworpen, vervaardigd en genstalleerd

    dat het onder alle rijomstandigheden zijn functie vervult. 2. Brandstoftoevoer De onderdelen van de brandstoftoevoer naar de motor moeten door een gedeelte van het frame of de

    carrosserie afdoende worden beschermd zodat zij niet door obstakels op het wegdek kunnen worden geraakt. Deze bescherming is niet vereist indien de betrokken onderdelen die zich onder het voertuig bevinden verder van het wegdek zijn verwijderd dan het gedeelte van het frame of de carrosserie dat zich onmiddellijk daarvoor bevindt.

    De brandstoftoevoer moet zodanig zijn ontworpen, vervaardigd en genstalleerd dat hij bestand is tegen de

    inwendige en uitwendige corrosie waaraan hij is blootgesteld. De draai- en buigbewegingen en de trillingen van de voertuigconstructie, de motor en de krachtoverbrenging mogen onderdelen van de brandstoftoevoer niet onderwerpen aan abnormale belastingen of wrijvingen."

  • 25 Door de constructie bepaalde maximumsnelheid van het voertuig

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e en L6e Bron: 95/1/EG-2006/27/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 95/1/EG, bijlage I.

    Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 95/1/EG, bijlage I, is voldaan indien het voertuig, met betrekking tot de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, voldoet aan de technische eisen van richtlijn 95/1/EG, bijlage I. Dit wordt vastgesteld door middel van meting.

    Samenvatting: In richtlijn 95/1/EG, bijlage I, worden eisen gesteld aan de meting van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid van een voertuig. Deze richtlijn schrijft voor op welke wijze het voertuig moet worden getest. De meting kan op het RDW testcentrum worden uitgevoerd. In bijlage I wordt samengevat de volgende test omschreven: - de maximumsnelheid wordt onder gecontroleerde omstandigheden, op

    een voorgeschreven testparcours, met een standaard bestuurder, bepaald.

    - In afwijking van het bepaalde in richtlijn 95/1/EG, bijlage I, mag de maximumsnelheid ten hoogste 10 % naar boven afwijken wanneer het betreft een bromfiets met een door de constructie bepaalde snelheid van ten hoogste 45 km/h en ten hoogste 15 % naar boven afwijken wanneer het betreft een bromfiets met een door de constructie bepaalde snelheid van ten hoogste 25 km/h.

  • 25 Door de constructie bepaalde maximumsnelheid van het voertuig

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L3e, L4e, L5e en L7e Bron: 95/1/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Dit onderwerp is niet van toepassing voor deze voertuigclassificaties.

  • 26 Massa's en afmetingen Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L5e, L6e en L7e

    Bron: 93/93/EEG-2004/86/EG

    Datum eerste toelating vanaf: 01-07-2005 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 93/93/EEG. Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 93/93/EEG is voldaan indien het voertuig, voor wat betreft massas en afmetingen, voldoet aan de technische eisen van richtlijn 93/93/EEG. 1. De massa's worden vastgesteld door middel van

    visuele controle aan de hand van fabrikantgegevens (bijvoorbeeld het identificatie- of constructieplaatje of het instructieboekje), dan wel door middel van wegen en berekenen. Indien de technisch toegestane maximummassa (i.e. de technisch toelaatbare massa) van het voertuig niet door de fabrikant van het voertuig is opgegeven, wordt onder verantwoordelijkheid van de aanvrager als technisch toegestane maximummassa van het voertuig de waarde aangehouden die optreedt bij weging van het voertuig in rijklare toestand, waarbij op elke aanwezige zitplaats een massa van 75 kg is aangebracht.

    2. De afmetingen worden vastgesteld door middel van meting.

    In de richtlijn 93/93/EEG staat: "Bijzondere voorschriften 3.1. Maximale afmetingen 3.1.1. De maximaal toelaatbare afmetingen van twee- of

    driewielige motorvoertuigen zijn de volgende: 3.1.1.1. lengte: 4,00 m; 3.1.1.2. breedte:1,00 m voor tweewielige bromfietsen, 2,00 m voor de overige voertuigen; 3.1.1.3. hoogte: 2,50 m. 3.2. Maximale massa's 3.2.1. De maximale massa van tweewielige motorvoertuigen

    is de technisch toelaatbare massa volgens fabrieksopgave.

    3.2.2. De maximale ledige massa's van drie- of vierwielige motorvoertuigen zijn de volgende:

    3.2.2.1. driewielige motorvoertuigen: 270 kg voor bromfietsen; 1.000 kg voor driewielers (de massa van

    aandrijfbatterijen van elektrische voertuigen wordt niet meegerekend);

    3.2.2.2. vierwielige motorvoertuigen: 350 kg voor lichte vierwielers; 400 kg voor andere dan lichte vierwielers voor het

    vervoer van personen; 550 kg voor andere dan lichte vierwielers voor het

    vervoer van goederen (de massa van

  • aandrijfbatterijen van elektrische voertuigen wordt niet meegerekend).

    3.2.3. De door de fabrikant opgegeven nuttige lading van drie- of vierwielige motorvoertuigen mag niet groter zijn dan:

    3.2.3.1. voor driewielige bromfietsen: 300 kg; 3.2.3.2. voor lichte vierwielers: 200 kg; 3.2.3.3. voor driewielers: 3.2.3.3.1. voor het vervoer van goederen: 1.500 kg; 3.2.3.3.2. voor het vervoer van personen: 300 kg; 3.2.3.4. voor andere dan lichte vierwielers: 3.2.3.4.1. voor het vervoer van goederen: 1.000 kg; 3.2.3.4.2. voor het vervoer van personen: 200 kg. 3.2.4. Voor twee, drie- of vierwielige motorvoertuigen mag

    het trekken van een door de fabrikant opgegeven massa van ten hoogste 50 % van de ledige massa van het voertuig worden toegestaan.

    Algemene voorschriften Bij de keuringen moet aan de volgende voorwaarden worden

    voldaan: 2.1. bij de meting van de afmetingen is de massa van het

    voertuig de ledige massa en zijn de banden gebracht op de spanning die door de fabrikant is aanbevolen voor de ledige massa van het voertuig;

    2.2. de stand van het voertuig is verticaal en de stand van de wielen is die welke past bij rijden in rechte lijn;

    2.3. alle wielen van het voertuig rusten op het steunvlak, met uitzondering van het reservewiel, indien aanwezig.

    Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: 1.1. lengte de afstand tussen twee loodrecht op het langsvlak van

    het voertuig staande verticale vlakken die het voertuig respectievelijk aan de voor- en achterkant raken. Alle delen van het voertuig, met name alle naar voren of naar achteren uitstekende vaste onderdelen (bumper, spatbord, enz.) bevinden zich tussen deze twee vlakken;

    1.2. breedte de afstand tussen twee met het langsvlak evenwijdige

    vlakken die het voertuig aan weerszijden van dit vlak raken. Alle delen van het voertuig, met name alle opzij uitstekende vaste onderdelen, bevinden zich tussen deze twee vlakken, met uitzondering van de achteruitkijkspiegel(s);

    1.3. hoogte de afstand tussen het steunvlak van het voertuig en

    een daarmee evenwijdig vlak dat het hoogste deel van het voertuig raakt. Alle vaste delen van het voertuig, met uitzondering van de achteruitkijkspiegel(s),

  • bevinden zich tussen deze twee vlakken; 1.4. langsvlak een verticaal vlak dat evenwijdig is met de rijrichting

    van het in rechte lijn rijdende voertuig; 1.5. lege massa massa van het voertuig, gereed voor normaal gebruik,

    waaronder begrepen: de aanvullende uitrusting die enkel voor het

    beschouwde normale gebruik is vereist, de volledige elektrische installatie, met inbegrip

    van de door de fabrikant geleverde verlichtings- en lichtsignaalinrichting,

    de instrumenten en voorzieningen die vereist zijn bij de wetgeving op basis waarvan de meting van de lege massa van het voertuig geschiedt,

    de vloeistoffen die nodig zijn om de goede werking van alle delen van het voertuig te garanderen.

    1.5.1. In het geval van voertuigen van de categorien L6e en L7e die bestemd zijn voor goederenvervoer en ontworpen zijn om met vervangbare opbouwen te worden uitgerust, wordt de totale massa van deze opbouwen als deel van de lading beschouwd en voor de berekening van de lege massa niet in aanmerking genomen.

    In dat geval moet aan de volgende aanvullende voorwaarden zijn voldaan: a) het basisvoertuig (de chassiscabine) waarop de

    bovengenoemde opbouwen worden gemonteerd, moet aan alle voorwaarden voor vierwielers voor goederenvervoer van de categorien L6e en L7e voldoen (hieronder begrepen de maximale lege massa van 350 kg voor voertuigen van categorie L6e en de maximale lege massa van 550 kg voor voertuigen van categorie L7e);

    b) een opbouw wordt als vervangbaar beschouwd als hij gemakkelijk en zonder gebruik van gereedschap van de chassiscabine kan worden losgemaakt;

    c) wat de opbouw betreft, moet de voertuigfabrikant op het inlichtingenformulier (zie bijlage II bij Richtlijn 2002/24/EG) melding maken van de maximaal toegestane afmetingen, de massa en de beperkingen voor de plaats van het zwaartepunt en een tekening met de plaats van de bevestigingsinrichtingen bijvoegen.

    Opmerking:De brandstof of mengsmering wordt bij deze meting

    niet meegerekend, maar met vloeistoffen zoals het accuzuur, de vloeistof voor de hydraulische circuits, de koelvloeistof en de motorolie moet wel rekening worden gehouden.

  • 1.6. rijklare massa ledige massa vermeerderd met de massa van:

    - brandstof: de brandstoftank is gevuld tot ten minste 90 % van de door de fabrikant opgegeven inhoud,

    - aanvullende voorzieningen die gewoonlijk door de fabrikant worden geleverd ter aanvulling van de voor normaal gebruik benodigde voorzieningen (gereedschapstas, bagagedrager, windscherm, beveiligingsmiddelen, enz.).

    Opmerking: bij voertuigen die op mengsmering rijden:

    a) wordt de mengsmering als brandstof beschouwd indien de brandstof en olie voorgemengd zijn,

    b) wordt uitsluitend de benzine als brandstof beschouwd indien de brandstof en olie afzonderlijk worden toegevoegd. De olie is in dit geval reeds in de ledige massa begrepen;

    1.7. massa van de bestuurder een vaste waarde die op 75 kg wordt gesteld; 1.8. technisch toelaatbare maximummassa massa die door de fabrikant berekend is voor

    bepaalde bedrijfsomstandigheden, waarbij rekening is gehouden met aspecten zoals de sterkte van de materialen, het draagvermogen van de banden enzovoort;

    1.9. door de fabrikant opgegeven nuttige lading laadvermogen dat wordt verkregen door de in punt 1.6

    gedefinieerde massa vermeerderd met de massa van de bestuurder (gedefinieerd in punt 1.7) af te trekken van de in punt 1.8 gedefinieerde massa."

  • 27 Koppel- en bevestigingsinrichtingen

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L5e, L6e en L7e

    Bron: 97/24/EG

    Datum eerste toelating vanaf: 17-06-1999 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 10.

    Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 97/24/EG is voor wat betreft de inrichting en de bevestiging van de koppeling ten behoeve van het voertuig, voorzien van een mechanische koppelinrichting voor het koppelen van een aanhangwagen, voldaan indien:. 1. de mechanische koppelinrichting voldoet aan de technische voorschriften

    van de richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 10, en 2. de koppeling is voorzien van een typeplaatje met EG-goedkeuringsnummer

    en technische gegevens. Dit wordt vastgesteld door middel van visuele controle aan de hand van het voertuig alsmede aan de hand van een berekening (geaccordeerd door de RDW, afdeling IKS) waaruit blijkt dat de mechanische koppelinrichting voldoende sterk is.

  • 28 Maatregelen tegen luchtverontreiniging (niet van toepassing)

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L6e Bron: 97/24/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Opmerking: Aan deze eis wordt niet getoetst voor de individuele goedkeuring.

  • 28 Maatregelen tegen luchtverontreiniging

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L3e, L4e, L5e en L7e Bron: 97/24/EG-2006/72/EG Datum eerste toelating vanaf: 17-06-1999 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5 Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5, is voldaan indien het voertuig dat bedrijfsmatig in Nederland wordt vervaardigd dan wel bedrijfsmatig wordt gemporteerd moet voor wat betreft maatregelen tegen luchtverontreiniging voldoen aan de technische eisen van richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5, met in achtneming van het volgende:

    1.1 De proef, bedoeld in bijlage I, onder punt 2.2.1.1.2, wordt eenmaal uitgevoerd indien de voorgeschreven grenswaarden, genoemd in de tabel niet wordt overschreden.

    1.2 Indien bij de proef, bedoeld onder 1.1, de voorgeschreven grenswaarden worden overschreden, wordt de procedure, bedoeld in bijlage I, onder punt 3 gevolgd, waarbij de beschreven grenswaarde niet mag worden overschreden.

    1.3 De proef, bedoeld onder 1.1, wordt niet uitgevoerd indien blijkt dat de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem overeenkomen met de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem van een motorvoertuig dat overeenkomt met een goedgekeurde "motorconfiguratie" die voldoet aan de toelatingseisen. De overeenkomstigheid van de motoren met toebehoren wordt geverifieerd aan de hand van de documentatie van de fabrikant of de typegoedkeuringsinstantie.

    1.4 Het voertuig met een verbrandingsmotor dat voldoet aan vergelijkbare EPA-eisen voor het betreffende modeljaar wordt geacht te voldoen aan de technische eisen van richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5. Dit wordt vastgesteld door middel van visuele controle aan de hand van de aangebrachte sticker.

    Als bedrijfsmatige import of bedrijfsmatige vervaardiging wordt aangemerkt een voertuig waarvoor door een bedrijf een aanvraag voor een goedkeuring wordt ingediend. Voor een voertuig dat niet bedrijfsmatig in Nederland wordt vervaardigd dan wel niet bedrijfsmatig wordt gemporteerd is richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5, met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging, niet van toepassing. Samenvatting t.b.v. een bedrijfsmatig voertuig dat moet worden getest volgens de punten 1.1 en 1.2: In richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5, worden eisen gesteld aan de emissies van een voertuig. Deze richtlijn schrijft voor op welke wijze het voertuig moet worden getest. Door het ontbreken van de vereiste testfaciliteiten kunnen de technische eisen van richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 5, niet bij de RDW worden getoetst. Samengevat beschrijft de richtlijn een aantal emissietesten. Tijdens deze testen worden bedrijfscyclussen gesimuleerd m.b.v. een rijcyclus op een testbank. De daarbij geproduceerde uitlaatgassen worden opgevangen en vergeleken met de grenzen die de richtlijn stelt. De specifieke testvoorwaarden zijn te vinden in de richtlijn.

  • 29 Banden Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L6e Bron: 97/24/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Opmerking: Aan deze eis wordt niet getoetst voor de individuele goedkeuring.

  • 29 Banden Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L3e, L4e, L5e en L7e

    Bron: 97/24/EG-2006/27/EG

    Datum eerste toelating vanaf: 16-06-1999 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 1. Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 97/24/EG is voldaan indien de banden van het voertuig voldoen aan en zijn gemonteerd overeenkomstig het volgende: 1. Banden moeten voorzien van een e- of E- keurmerk. 2. De banden moeten geschikt zijn voor de door de constructie bepaalde

    maximumsnelheid van het voertuig en zijn voorzien van een snelheidssymbool. Winterbanden met te laag snelheidssymbool mogen zijn gemonteerd, mits door een sticker op het dashboard aan de bestuurder kenbaar wordt gemaakt welke maximumsnelheid bij die banden hoort.

    3. Het draagvermogen moet voldoende zijn voor de technische maximumaslast van het voertuig rekening houdend met de tabel "Snelheidsafhankelijke variatie in draagvermogen", uit richtlijn 97/24/EG, bijlage II, aanhangsel 7.

    4. Alle op dezelfde as gemonteerde banden moeten van hetzelfde type zijn waarbij de banden onderling geen verschillen vertonen voor wat betreft: a. het fabrieks- of handelsmerk; b. de aanduiding van de bandenmaat; c. de gebruikscategorie (normaal: banden voor normaal gebruik op de

    weg; speciaal: banden voor speciaal gebruik, b.v. banden die zowel op de weg als in het terrein worden gebruikt; winterbanden; bromfietsbanden);

    d. de structuur (diagonaal, diagonaal-gordel, radiaal); e. het symbool van de snelheidscategorie; f. de belastingsindex; g. de afmetingen van het profiel van de dwarsdoorsnede, wanneer de

    band is gemonteerd op een gespecificeerde velg.

    Speciale gevallen 1. Banden die zijn goedgekeurd overeenkomstig richtlijn 92/23/EEG

    mogen ook op de motorfietsen met zijspan, bromfietsen op drie wielen, en drie- en vierwielen worden gemonteerd.

    2. Motorfietsbanden mogen tevens op bromfietsen worden gemonteerd.

  • 31 Reminrichting Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L5e, L6e en L7e

    Bron: 93/14/EEG-2006/27/EG

    Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Eis volgens Regeling voertuigen: Het voertuig moet voldoen aan richtlijn 93/14/EEG.

    Wijze van keuren individuele goedkeuring: Aan richtlijn 93/14/EEG is voldaan indien het voertuig, voor wat betreft de reminrichting, voldoet aan de technische eisen van richtlijn 93/14/EEG. 1. De controle van de remwerking vindt plaats door middel van een rijproef,

    waarbij alleen de type 0-testen en indien aanwezig de parkeerrem worden beproefd. Indien de RDW het noodzakelijk acht moet het voertuig worden beladen..

    2. Indien het voertuig beschikt over een ABS-remsysteem moet een functietest worden uitgevoerd waarbij wordt gecontroleerd dat tijdens het remmen automatisch de mate van slip in de draairichting van de wielen wordt geregeld.

    Samenvatting: In richtlijn 93/14/EEG worden eisen gesteld aan de reminrichting van een voertuig. Deze richtlijn schrijft voor op welke wijze het voertuig moet worden getest. De test kan op het RDW testcentrum worden uitgevoerd. Er hoeft niet getest te worden wanneer het voertuig voorzien is van een reminrichting die voldoet aan FMVSS 122 of CMVSS 122, en niet is voorzien van ABS. Samengevat beschrijft de richtlijn de volgende testen: Rijproef, waarbij alleen de type 0-testen en de parkeerrem worden

    beproefd. Bij type 0-testen wordt het voertuig beladen en onbeladen, met gekoppelde en ontkoppelde motor, op een vastgesteld percentage van de maximum snelheid, geremd. De parkeerrem wordt getest op een helling met bepaalde hellingshoek.

    Indien het voertuig beschikt over ABS, wordt het systeem getest op een (gedeeltelijk) glad wegdek.

    De specifieke testvoorwaarden zijn te vinden in de richtlijn.

  • 32 Algemene voorschriften verlichtings en lichtsignaalinrichting

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L5e, L6e en L7e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Uitwerking: De algemene voorschriften van richtlijn 93/92/EEG waaraan voldaan moet worden luiden: "ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1. De verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen moeten zo zijn aangebracht dat zij onder normale gebruiksomstandigheden en

    ondanks de trillingen waaraan zij kunnen zijn blootgesteld de voorgeschreven kenmerken behouden, en dat het voertuig blijft voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn. In het bijzonder moet een onopzettelijk veroorzaakte ontregeling van de lichten uitgesloten zijn.

    2. De lichten moeten zo zijn aangebracht dat een juiste instelling van de stand gemakkelijk uitvoerbaar is. 3. Voor alle lichtsignaalinrichtingen moet de referentieas van het op het voertuig aangebrachte licht loodrecht staan op het

    middenlangsvlak van het voertuig bij zijretroreflectoren en evenwijdig zijn aan dit vlak voor alle andere signaalinrichtingen. Voor alle richtingen is een tolerantie van 3 toegestaan.

    Indien door de fabrikant bijzondere aanwijzingen voor de installatie zijn gegeven, moeten ook deze in acht worden genomen. 4. Behoudens bijzondere voorschriften worden de hoogte en de instelling van de lichten gecontroleerd bij een onbelast voertuig dat

    op een plat horizontaal vlak rust met het middenlangsvlak verticaal en zijn stuurstang of stuurwiel in de stand van recht vooruitrijden, De bandenspanning moet de spanning zijn die door de fabrikant is voorgeschreven voor de voorgeschreven bijzondere belastingsomstandigheden.

    5. Behoudens bijzondere voorschriften moeten de lichten die een stel vormen en dezelfde functie hebben: 5.1. symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak zijn aangebracht; 5.2. symmetrisch ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het middenlangsvlak zijn; 5.3. aan dezelfde colorimetrische voorschriften voldoen; 5.4. dezelfde nominale fotometrische kenmerken bezitten. 6. Behoudens bijzondere voorschriften mogen lichten met verschillende functies afzonderlijk of gegroepeerd, gecombineerd of

    samengebouwd in een zelfde inrichting voorkomen, mits al deze lichten voldoen aan de desbetreffende voorschriften. 7. De maximumhoogte boven het wegdek wordt gemeten vanaf het hoogste punt van het lichtdoorlatende gedeelte en de

    minimumhoogte vanaf het laagste punt. Bij de dimlichten wordt de minimumhoogte boven het wegdek gemeten vanaf de onderrand van de lens of van de reflector, indien deze hoger is.

    8. Behoudens bijzondere voorschriften mag geen enkel licht knipperen, behalve de richtingaanwijzers en het waarschuwingsknipperlicht.

    9. Geen enkel rood licht mag vanaf de voorzijde zichtbaar zijn en geen enkel wit licht vanaf de achterzijde, met uitzondering van het achteruitrijlicht, indien het voertuig daarvan aan de achterzijde is voorzien. Dit wordt als volgt gecontroleerd (zie de tekeningen naar gelang van het type twee- of driewielig voertuig in de aanhangsels 1 van de bijlagen II tot en met VI):

    9.1. voor de zichtbaarheid van een rood licht vanaf de voorzijde: een rood licht mag niet rechtstreeks zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich verplaatst in zone 1 van een dwarsvlak dat zich op 25 meter voor de totale lengte bevindt;

    9.2. voor de zichtbaarheid van een wit licht vanaf de achterzijde: een wit licht mag niet rechtstreeks zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich verplaatst in zone 2 van een dwarsvlak dat zich op 25 meter achter de totale lengte bevindt;

    9.3. in hun respectieve vlakken worden de door het oog van de waarnemer bestreken zones 1 en 2 begrensd: 9.3.1. in de hoogte door twee horizontale vlakken respectievelijk op 1 m en op 2,20 m boven de grond; 9.3.2. in de breedte door twee verticale vlakken die respectievelijk naar voren en naar achteren een hoek van 15 naar buiten vormen

    met het middenlangsvlak van het voertuig. In deze vlakken liggen respectievelijk de verticale snijlijnen van de verticale vlakken die evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig lopen en de totale breedte begrenzen met de dwarsvlakken die de totale lengte van het voertuig begrenzen.

    10. De schakelingen van de elektrische installatie moeten zodanig zijn dat de breedtelichten of, indien er geen breedtelichten aanwezig zijn, de dimlichten, de achterlichten en de achterkentekenplaatverlichting slechts tegelijkertijd kunnen worden ontstoken en gedoofd.

    11. Behoudens bijzondere voorschriften moeten de schakelingen van de elektrische installatie zodanig zijn dat het groot licht, het dimlicht en het mistlicht slechts kunnen worden ontstoken als de in punt 10 vermelde lichten eveneens branden. Deze voorwaarde geldt echter niet voor groot licht of dimlicht wanneer dit wordt gebruikt voor lichtsignalen die worden gegeven door het met korte tussenpozen ontsteken en doven van het dimlicht of door het met korte tussenpozen ontsteken van het groot licht, dan wel door het met korte tussenpozen afwisselend ontsteken van dimlicht en groot licht.

    12. Verklikkerlichten 12.1. Alle verklikkerlichten moeten voor een bestuurder in de normale bestuurderspositie gemakkelijk te zien zijn. 12.2. Wanneer voorzien is in een inschakelverklikkerlicht, mag dit worden vervangen door een verklikkersignaal voor de werking. 13. Door de lichten uitgestraalde lichkleur De door de lichten uitgestraalde lichtkleur moet als volgt zijn: groot licht: wit, niet-driehoekige voorretroreflector: wit, dimlicht: wit,

  • richtingaanwijzer: ambergeel, stoplicht: rood, breedtelicht: wit, achterlicht: rood, mistvoorlicht: wit/geel, mistachterlicht: rood, achteruitrijlicht: wit, Waarschuwingsknipperlicht: ambergeel, Achterkentekenplaatverlichting: wit, niet-driehoekige zijretroreflector: ambergeel, niet-driehoekige achterretroreflector: rood, Pedaalretroreflector: ambergeel. De definitie van de kleuren van de lichten moet overeenkomen met die van aanhangsel 2. 14. Elke verlichtings- en lichtsignaalinrichting moet worden goedgekeurd. In afwachting van de harmonisatie van de bepalingen

    betreffende de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van bromfietsen met een motorvermogen van ten hoogste 0,5 kW en een maximumsnelheid van ten hoogste 25 km/h, mogen die bromfietsen zijn voorzien van niet goedgekeurde dimlichten en/of achterlichten. In dat geval moet de constructeur verklaren dat deze inrichtingen beantwoorden aan ISO-norm nr. 6742/1. Volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG zullen er nadere specifieke voorschriften worden vastgesteld."

    terug

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften achterkentekenplaatverlichting

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e, L2e, L3e, L4e, L5e, L6e en L7e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met:

    Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.11 ACHTERKENTEKENPLAATVERLICHTING 6.11.1. Aantal: n. De inrichting kan bestaan uit verschillende optische elementen die ertoe bestemd zijn de plaats van de plaat te verlichten. 13 Kleur Wit 6.11.3 Plaats In de breedterichting: Zodanig dat de inrichting de voor de kentekenplaat bestemde plaats verlicht In de hoogterichting: Zodanig dat de inrichting de voor de kentekenplaat bestemde plaats verlicht In de lengterichting: Zodanig dat de inrichting de voor de kentekenplaat bestemde plaats verlicht Richting 6.11.6. Mag met een of meer lichten aan de achterzijde zijn gegroepeerd. 6.11.7. Mag gecombineerd zijn met het achterlicht. 6.11.8. Mag niet zijn samengebouwd met een ander licht. 6.11.9. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.11.10. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. Voor deze functie moet hetzelfde licht worden gebruikt als voor het verklikkerlicht van het breedtelicht en het

    achterlicht. 6.11.11. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften achterlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.6 ACHTERLICHT 6.6.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur Rood 6.6.3. Plaats 6.6.3.1. In de breedterichting: indien er n enkel achterlicht is, moet het referentiepunt zich in het

    middenlangsvlak van het voertuig bevinden; indien er twee achterlichten zijn, moeten de referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn.

    6.6.3.2. In de hoogterichting: minimaal 250 mm, maximaal 1 500 mm boven het wegdek. 6.6.3.3. In de lengterichting: aan de achterzijde van het voertuig. 6.6.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 links en 80 rechts, indien er n enkel

    achterlicht is; 80 naar buiten en 45 naar binnen, indien er twee achterlichten zijn.

    Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek onder het horizontale vlak mag echter tot 5 zijn

    verkleind, indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt. 6.6.5. Richting: naar achteren. 6.6.6. Mag gegroepeerd zijn met ieder ander licht aan de achterzijde. 6.6.7. Mag samengebouwd zijn met het stoplicht of de niet-driehoekige

    achterretroreflector of met beide. 6.6.8. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.6.9. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. De functie van dit verklikkerlicht moet worden vervuld door

    die voor het breedtelicht, indien aanwezig. 6.6.10. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften achterlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L2e, L5e en L6e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.6 ACHTERLICHT 6.6.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur rood 6.6.3. Plaats 6.6.3.1. In de breedterichting: indien er n enkel achterlicht is, moet het referentiepunt zich in het

    middenlangsvlak van het voertuig bevinden; indien er twee achterlichten zijn, moeten de symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn. Bij voertuigen met twee achterwielen moet de afstand tussen beide lichten minstens 600 mm bedragen. Deze afstand mag tot 400 mm zijn verkleind, indien het voertuig nergens breder is dan 1 300 mm.

    6.6.3.2. In de hoogterichting: minimaal 250 mm, maximaal 1 500 mm boven het wegdek. 6.6.3.3. In de lengterichting: aan de achterzijde van het voertuig. 6.6.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 links en 80 rechts, indien er n enkel achterlicht is; 80 naar buiten en 45 naar binnen, indien er twee achterlichten zijn. Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek onder het horizontale vlak mag echter tot 5 zijn verkleind,

    indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt. 6.6.5. Richting: naar achteren. 6.6.6. Mag gegroepeerd zijn met ieder ander licht aan de achterzijde. 6.6.7. Mag samengebouwd zijn met het stoplicht of de niet-driehoekige

    achterretroreflector of met beide. 6.6.9. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. De functie van dit verklikkerlicht moet worden vervuld door die voor

    het breedtelicht, indien aanwezig."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften achterlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L3e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.6 ACHTERLICHT 6.6.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur rood 6.6.3. Plaats 6.6.3.1. In de breedterichting: indien er n enkel achterlicht is moet het referentiepunt zich in het

    middenlangsvlak van het voertuig bevinden; indien er twee achterlichten zijn, moeten de referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn.

    6.6.3.2. In de hoogterichting: minimaal 250 mm, maximaal 1 500 mm boven het wegdek. 6.6.3.3. In de lengterichting: aan de achterzijde van het voertuig. 6.6.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 links en 80 rechts, indien er n enkel achterlicht is;

    80 naar buiten en 45 naar binnen, indien er twee achterlichten zijn. Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek

    onder het horizontale vlak mag echter tot 5 zijn verkleind, indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt.

    6.6.5. Richting: naar achteren. 6.6.6. Mag gegroepeerd zijn met ieder ander licht aan de achterzijde. 6.6.7. Mag gecombineerd zijn met de achterkentekenplaatverlichting. 6.6.8. Mag samengebouwd zijn met het stoplicht of de niet-driehoekige

    achterretroreflector of met beide, dan wel met het mistachterlicht. 6.6.9. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.6.10. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. De functie van dit verklikkerlicht, indien aanwezig, moet worden

    vervuld door de inrichting voor het breedtelicht. 6.6.11. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften achterlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L4e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.6 ACHTERLICHT 6.6.1. Aantal: twee of drie (n op het zijspan). 13 Kleur rood 6.6.3. Plaats 6.6.3.1. In de breedterichting: de zijdelingse afstand tussen de buitenste rand van de lichtdoorlatende

    gedeelten van de buitenste achterlichten en het punt van de grootste breedte mag niet meer bedragen dan 400 mm. Indien er een derde achterlicht is moet dit ten opzichte van het middenlangsvlak van de motorfiets symmetrisch zijn met het achterlicht dat niet op het zijspan is genstalleerd.

    6.6.3.2. In de hoogterichting: minimaal 250 mm, maximaal 1500 mm boven het wegdek. 6.6.3.3. In de lengterichting: aan de achterzijde van het voertuig. 6.6.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 naar buiten en 45 naar binnen. Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek

    onder het horizontale vlak mag echter tot 5 zijn verkleind, indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt.

    6.6.5. Richting: naar achteren. 6.6.6. Mag gegroepeerd zijn met ieder ander licht aan de achterzijde. 6.6.7. Mag gegroepeerd zijn met de achterkentekenplaatverlichting. 6.6.8. Mag samengebouwd zijn met het stoplicht of de niet-driehoekige

    achterretroreflector of met beide, dan wel met het mistachterlicht. 6.6.9. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.6.10. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. De functie van dit verklikkerlicht, indien aanwezig, moet worden

    vervuld door de inrichting voor het breedtelicht. 6.6.11. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften achteruitrijlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L2e, L5e, L6e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.9 ACHTERUITRIJLICHT 6.9.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur wit. 6.9.3. Plaats 6.9.3.1. In de breedterichting: geen bijzondere bepalingen. 6.9.3.2. In de hoogterichting: minimaal 250 mm, maximaal 1 200 mm boven het wegdek. 6.9.3.3. In de lengterichting: aan de achterzijde van het voertuig. 6.9.4. Geometrische zichtbaarheid Deze wordt bepaald door de hoeken a en b zoals aangegeven in in de

    algemene bepalingen onder 10: a = 15 naar boven en 5 naar beneden; b = 45 links en 45 rechts, indien er n enkel licht is; b= 45 naar buiten en 30 naar binnen, indien er twee lichten zijn. 6.9.5. Richting: naar achteren. 6.9.6. Mag gegroepeerd zijn met ieder ander licht aan die achterzijde. 6.9.7. Mag niet gecombineerd zijn met een ander licht. 6.9.8. Mag niet samengebouwd zijn met een achterlicht. 6.9.9. Elektrische schakeling Het licht mag uitsluitend branden, als de versnellingshefboom in achteruit

    staat en als de inrichting met behulp waarvan de motor wordt in- of uitgeschakeld zich in de stand bevindt dat de motor kan draaien. Het licht mag niet kunnen aangaan of aanblijven, indien aan een van bovengenoemde voorwaarden niet is voldaan.

    6.9.10. Inschakelverklikkerlicht: facultatief."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften breedtelicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.5 BREEDTELICHT 6.5.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur Wit 6.5.3. Plaats 6.5.3.1. In de breedterichting: - een afzonderlijk breedtelicht mag boven, onder of naast een ander

    voorlicht zijn genstalleerd; indien het ene licht zich boven het andere bevindt, moet het referentiepunt van het breedtelicht zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevinden; indien de lichten naast elkaar geplaatst zijn, moeten de referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - een met een ander voorlicht samengebouwd breedtelicht moet zo zijn genstalleerd dat zijn referentiepunt zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

    - indien er twee breedtelichten zijn, waarvan een of beide samengebouwd is (zijn) met een ander voorlicht, moeten deze zo zijn genstalleerd dat hun referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn.

    6.5.3.2. In de hoogterichting: minimaal 350 mm, maximaal 1 200 mm boven het wegdek. 6.5.3.3. In de lengterichting: aan de voorzijde van het voertuig. 6.5.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 links en 80 rechts, indien er n enkel

    breedtelicht is;80 naar buiten en 45 naar binnen, indien er twee breedtelichten zijn.

    Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek onder het horizontale vlak mag zijn verkleind tot 5,

    indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt. 6.5.5. Richting: naar voren. Mag draaien naar gelang van de draaing van de

    stuurinrichting. 6.5.6. Mag gegroepeerd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.7. Mag samengebouwd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.8. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.5.9. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. Niet-knipperend groen signaleringslampje. 6.5.10. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften breedtelicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L2e, L5e, L6e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.5 BREEDTELICHT 6.5.1. Aantal: n of twee. Voor driewielige bromfietsen met een grootste breedte van meer

    dan 1 300 mm zijn twee breedtelichten vereist. 13 Kleur wit 6.5.3. Plaats 6.5.3.1. In de breedterichting: - een afzonderlijk breedtelicht mag boven, onder of naast een ander voorlicht

    zijn genstalleerd; indien het ene licht zich boven het andere bevindt, moet het referentiepunt van het breedtelicht zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevinden; indien de lichten naast elkaar geplaatst zijn, moeten de referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - een met een ander voorlicht samengebouwd breedtelicht moet zo zijn genstalleerd dat zijn referentiepunt zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

    - indien er twee breedtelichten zijn, waarvan een of beide samengebouwd is (zijn) met een ander voorlicht, moeten deze zo zijn genstalleerd dat hun referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn.

    Bij een voertuig met twee breedtelichten: - mogen de randen van de lichtdoorlatende gedeelten die het verst verwijderd

    zijn van het middenlangsvlak van het voertuig zich niet verder dan 400 mm bevinden van het punt van de grootste breedte van het voertuig;

    - moeten de binnenranden van de lichtdoorlatende gedeelten zich op minstens 500 mm afstand bevinden. Deze afstand mag tot 400 mm zijn verkleind, indien het voertuig nergens breder is dan 1 300 mm.

    6.5.3.2. In de hoogterichting: minimaal 350 mm, maximaal 1 200 mm boven het wegdek. 6.5.3.3. In de lengterichting: aan de voorzijde van het voertuig. 6.5.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 links en 80 rechts, indien er n enkel breedtelicht

    is;80 naar buiten en 45 naar binnen, indien er twee breedtelichten zijn. Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek onder het horizontale vlak mag zijn verkleind tot 5, indien

    de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt. 6.5.5. Richting: naar voren. Mag draaien naar gelang van de draaing van de stuurinrichting. 6.5.6. Mag gegroepeerd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.7. Mag samengebouwd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.8. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.5.9. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. Niet-knipperend groen signaleringslampje."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften breedtelicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L3e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.5 BREEDTELICHT 6.5.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur wit 6.5.3. Plaats 6.5.3.1. In de breedterichting: - een breedtelicht mag boven, onder of naast een ander voorlicht worden

    genstalleerd; indien het ene licht zich boven het andere bevindt, moet het referentiepunt van het breedtelicht zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevinden; indien de lichten naast elkaar geplaatst zijn, moeten de referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - een met een ander voorlicht samengebouwd breedtelicht moet zo zijn genstalleerd dat zijn referentiepunt zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

    - indien er twee breedtelichten zijn, waarvan een of beide samengebouwd is (zijn) met een ander voorlicht, moeten deze zo zijn genstalleerd dat hun referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn.

    6.5.3.2. In de hoogterichting: minimaal 350 mm, maximaal 1 200 mm boven het wegdek. 6.5.3.3. In de lengterichting: aan de voorzijde van het voertuig. 6.5.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 links en 80 rechts, indien er n enkel breedtelicht is;

    80 naar buiten en 45 naar binnen, indien er twee breedtelichten zijn. Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek

    onder het horizontale vlak mag zijn verkleind tot 5, indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt.

    6.5.5. Richting: naar voren. Mag draaien naar gelang van de draaiing van de stuurinrichting. 6.5.6. Mag gegroepeerd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.7. Mag samengebouwd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.8. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.5.9. Inschakelverklikkerlicht: verplicht. Niet-knipperend groen signaleringslampje; dit verklikkerlicht is niet

    vereist, als de dashboardverlichting slechts tegelijk met het breedtelicht kan worden in- of uitgeschakeld.

    6.5.10. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften breedtelicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L4e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.5 BREEDTELICHT 6.5.1. Aantal: twee of drie (n op het zijspan). 13 Kleur wit 6.5.3. Plaats 6.5.3.1. In de breedterichting: de zijdelingse afstand tussen de buitenste rand van de lichtdoorlatende

    gedeelten van de buitenste breedtelichten en het punt van de grootste breedte mag niet meer bedragen dan 400 mm. Indien er een derde breedtelicht is moet dit ten opzichte van het middenlangsvlak van de motorfiets symmetrisch zijn met het breedtelicht dat niet op het zijspan is genstalleerd.

    6.5.3.2. In de hoogterichting: minimaal 350 mm, maximaal 1 200 mm boven het wegdek. 6.5.3.3. In de lengterichting: aan de voorzijde van het voertuig. 6.5.4. Geometrische zichtbaarheid Horizontale hoek: 80 naar buiten en 45 naar binnen. Verticale hoek: 15 boven en onder het horizontale vlak. De verticale hoek

    onder het horizontale vlak mag evenwel zijn verkleind tot 5, indien de hoogte van het licht minder dan 750 mm bedraagt.

    6.5.5. Richting: naar voren. Mag draaien naar gelang van de draaiing van de stuurinrichting. 6.5.6. Mag gegroepeerd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.7. Mag samengebouwd zijn met elk ander voorlicht. 6.5.8. Elektrische schakeling: geen bijzondere bepalingen. 6.5.9. Inschakelverklikkerlicht: verplicht. Niet-knipperend groen signaleringslampje; dit verklikkerlicht is niet

    vereist, als de dashboardverlichting slechts tegelijk met het breedtelicht kan worden in- of uitgeschakeld.

    6.5.10. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften dimlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L1e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.2 DIMLICHT 6.2.1. Aantal: een of twee. 13 Kleur. Wit 6.2.2. Plaats 6.2.3.1. In de breedterichting: - een afzonderlijk dimlicht mag boven, onder of naast een ander

    voorlicht worden genstalleerd; indien het ene licht zich boven het andere bevindt, moet het referentiepunt van het dimlicht zich bevinden in het middenlangsvlak van het voertuig; indien de lichten naast elkaar geplaatst zijn, moeten de referentiepunten daarvan symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - een met een ander voorlicht samengebouwd dimlicht moet zo zijn genstalleerd dat het referentiepunt zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevindt; indien het voertuig echter tevens is voorzien van een afzonderlijk groot licht dat naast het dimlicht is genstalleerd, moeten hun referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - twee dimlichten, waarvan n of beide samengebouwd is (zijn) met een ander voorlicht, moeten zo zijn genstalleerd dat de referentiepunten symmetrisch zijn ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig.

    6.2.3.2. In de hoogterichting: minimaal 500 mm, maximaal 1200 mm boven het wegdek. 6.2.3.3. In de lengterichting: aan de voorzijde van het voertuig. Aan deze eis wordt geacht te zijn

    voldaan, indien de bestuurder noch rechtstreeks noch indirect via achteruitkijkspiegels en/of andere lichtweerkaatsende oppervlakken van het voertuig hinder ondervindt van het uitgestraalde licht.

    6.2.3.4. Indien er twee dimlichten zijn mag de afstand tussen de lichtdoorlatende gedeelten niet meer dan 200 mm bedragen.

    6.2.4. Geometrische zichtbaarheid Deze wordt bepaald door de hoeken a en b aangegeven in de

    definities in de algemene bepalingen, onder 10 a = 15 naar boven en 10 naar beneden; b = 45 links en 45 rechts, indien er n enkel dimlicht is; 45 naar buiten en 10 naar binnen, indien er twee dimlichten

    zijn. Plaatdelen of andere uitrustingsstukken in de buurt van het koplicht

    mogen geen nevenwerkingen veroorzaken die hinder opleveren voor andere weggebruikers.

    6.2.5. Richting: naar voren. Mag draaien naar gelang van de draaiing van de

    stuurinrichting. 6.2.6. Mag gegroepeerd zijn met het groot licht en het breedtelicht. 6.2.7. Mag niet gecombineerd zijn met een ander licht. 6.2.8. Mag samengebouwd zijn met het groot licht en het breedtelicht. 6.2.9. Elektrische schakeling Met het bedieningsorgaan voor de overschakeling op dimlicht moet

    tegelijkertijd het groot licht kunnen worden gedoofd, terwijl het dimlicht tegelijk met het groot licht mag aanblijven.

  • 6.2.10. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. Niet-knipperend groen signaleringslampje. 6.2.11. Overige voorschriften: geen.

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften dimlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L2e, L5e, L6e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.2 DIMLICHT 6.2.1. Aantal: n of twee. Voor driewielige bromfietsen, waarvan de grootste breedte meer dan 1 300

    mm bedraagt, zijn echter twee dimlichten verplicht. 13 Kleur wit 6.2.2. Plaats 6.2.3.1. In de breedterichting: - een afzonderlijk dimlicht mag boven, onder of naast een ander voorlicht

    worden genstalleerd; indien het ene licht zich boven het andere bevindt, moet het referentiepunt van het dimlicht zich bevinden in het middenlangsvlak van het voertuig; indien de lichten naast elkaar geplaatst zijn, moeten de referentiepunten daarvan symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - een met een ander voorlicht samengebouwd dimlicht moet zo zijn genstalleerd dat het referentiepunt zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevindt; indien het voertuig echter tevens is voorzien van een afzonderlijk groot licht dat naast het dimlicht is genstalleerd, moeten hun referentiepunten symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig zijn;

    - twee dimlichten, waarvan n of beide samengebouwd is (zijn) met een ander voorlicht, moeten zo zijn genstalleerd dat de referentiepunten symmetrisch zijn ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig.

    Indien een voertuig twee dimlichten heeft: - mogen de randen van de lichtdoorlatende gedeelten die het verst van het

    middenlangsvlak van het voertuig zijn verwijderd, zich op niet meer dan 400 mm van het punt van de grootste breedte van het voertuig bevinden;

    - moeten de binnenranden van de lichtdoorlatende gedeelten zich op een afstand van minstens 500 mm bevinden. Deze afstand mag worden verminderd tot 400 mm indien de grootste breedte van het voertuig minder dan 1 300 mm bedraagt.

    6.2.3.2. In de hoogterichting: minimaal 500 mm, maximaal 1 200 mm boven het wegdek. 6.2.3.3. In de lengterichting: aan de voorzijde van het voertuig. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan,

    indien de bestuurder noch rechtstreeks noch indirect via achteruitkijkspiegels en/of andere lichtweerkaatsende oppervlakken van het voertuig hinder ondervindt van het uitgestraalde licht.

    6.2.3.4. Indien er twee dimlichten zijn mag de afstand tussen de lichtdoorlatende gedeelten niet meer dan 200 mm bedragen.

    6.2.4. Geometrische zichtbaarheid Deze wordt bepaald door de hoeken a en b aangegeven in de algemene

    bepalingen onder 10: a = 15 naar boven en 10 naar beneden; b = 45 links en 45 rechts, indien er n enkel dimlicht is; 45 naar buiten

    en 10 naar binnen, indien er twee dimlichten zijn. 6.2.5. Richting: naar voren. Mag draaien naar gelang van de draaiing van de

    stuurinrichting. 6.2.6. Mag gegroepeerd zijn met het groot licht en het breedtelicht. 6.2.7. Mag niet gecombineerd zijn met een ander licht. 6.2.8. Mag samengebouwd zijn met het groot licht en het breedtelicht. 6.2.9. Elektrische schakeling Met het bedieningsorgaan voor de overschakeling op dimlicht moet

    tegelijkertijd het groot licht kunnen worden gedoofd, terwijl het dimlicht tegelijk met het groot licht mag aanblijven.

    6.2.10. Inschakelverklikkerlicht: facultatief. Niet-knipperend groen signaleringslampje.

    6.2.11. Overige voorschriften: geen."

  • 32 Bijzondere installatievoorschriften dimlicht

    Versienummer: 02

    Voertuigclassificatie: L3e, L4e Bron: 93/92/EEG-2000/73/EG Datum eerste toelating vanaf: 01-01-1998 Datum eerste toelating tot en met: Uitwerking: De bijzondere installatievoorschriften van 93/92/EEG luiden: "6.2 DIMLICHT 6.2.1. Aantal: n of twee. 13 Kleur wit 6.2.3. Plaats 6.


Top Related