déjà vu maart 2011

24
Déjà Vu ema Mysterie maart 2011 jaargang 2 | nummer 2 Een historisch blad met toekomst ‘Spoken op de Hooigracht?’ Interview Henri Lenferink: “Ik ben niet voor niets burgemeester van Leiden geworden” * Ondergronds Edinburgh * René Magritte, meester van het sur- realisme * Maak je eigen graancirkel! * Interview: Geschiedenis als tweede studie | Op onderzoek uit in het oude St. Elisabeth ziekenhuis |

Upload: deja-vu

Post on 07-Mar-2016

229 views

Category:

Documents


6 download

DESCRIPTION

Déjà Vu, het historisch blad met toekomst, geschreven door studenten Geschiedenis aan de Universiteit Leiden

TRANSCRIPT

Page 1: Déjà Vu maart 2011

Déjà VuThema

Mysterie

maart 2011 jaargang 2 | nummer 2

Een

hist

oris

ch b

lad

met

toek

omst

‘Spoken op de Hooigracht?’

Interview Henri Lenferink: “Ik ben niet voor niets burgemeester van Leiden geworden” * Ondergronds Edinburgh * René Magritte, meester van het sur-realisme * Maak je eigen graancirkel! * Interview: Geschiedenis als tweede studie

| Op onderzoek uit in het oude St. Elisabeth ziekenhuis |

Page 2: Déjà Vu maart 2011

Neem een kijkje op onze gloednieuwe blog: www.dejavuhsvl.wordpress.com

Page 3: Déjà Vu maart 2011

Voorwoord

Het schilderij dat de voorkant van deze Déjà Vu siert, geeft stof tot nadenken. Het is een werk van de Belgische schilder René Magritte –lees meer over hem op pagina 18-, getiteld ‘La Reproduction Interdite’. Het kunstwerk heeft een mys-terieuze ambiance. Wat moeten we hiermee, hoe moeten we dit interpreteren?

Als we op de details letten, helpt het schilderij een handje mee. Het boek dat voor de spiegel ligt is ‘The Narrative of Arthur Gordon Pym of Nantucket’ van de Amerikaanse schrijver Edgar Allan Poe. Het boek is een van zijn weinige lange verhalen. Het is bekend dat Magritte groot fan van Poe was: de keuze om het boek (overigens wel correct gespiegeld) af te beelden is dan ook geen toeval.

The Narrative of Arthur Gordon Pym is een avonturenroman. Toch wijkt het verhaal af van zijn avontuurlijke tijdgenoten. Poe geeft een surrealistische draai aan het verhaal door een duidelijke scheidslijn te maken tussen sight en vision. Percep-tie is in zijn boek altijd verstoord en onbetrouwbaar, er is geen directe waarneming. Aan alles wat er in het verhaal gebeurd lijkt in de verte iets niet te kloppen. Er ís wel waarneming; deze is echter indirect en daarom bedrieglijk. Dit is sight. Vision, oftewel het zien van de ware natuur van de dingen, lijkt een ongrijpbaar iets in Poe’s boek en ook in het schilderij van Magritte.

Zien we dit niet exact terug in geschiedenis? Het verleden is één groot mysterie, the past is a different country. We zullen nooit precies weten hoe dingen plaats hebben gevonden, we zullen nooit het verleden écht recht in de ogen kunnen kijken. Natuurlijk hebben wij wel veel kennis van het verleden, maar we zijn gebonden aan het heden als invalshoek, wat net als bij Magritte en Poe een seeing blindness oplevert.

Het thema van deze Déjà Vu is dan ook niet voor niets ‘myste-rie’: het is misschien wel één van de grootste karaktertrekken van onze discipline. Het blad staat wederom vol met inter-essante artikelen die ons er dikwijls aan herinneren dat het zwakke punt van de geschiedenis is dat we heel veel dingen nooit zeker zullen weten. Dit zwakke punt is echter wel wat historici drijft en motiveert. Stap voor stap pogen wij het verleden meer te ontrafelen, juist omdat zekerheid onbereik-baar is. Of zoals Albert Einstein zei: “The most beautiful thing we can experience is the mysterious. It is the source of all true art and science.” Veel leesplezier!

Namens de redactie,

Arnout le Clercq

Inhoudsopgave

V.l.n.r.: Ronja Slierendrecht, Jurriën Cremers, Femke Ver-

meer, Merel van Tol, Bjørn Gallée, Veerle Beurze, Wendy

Dallinga, Esther Viergever, Arnout le Clercq

Interview: Burgemeester Lenferink |4|

Massamoord bij Katyn |5|

Geesten onderscheiden: op zoek naar een wetenschap-pelijke methode |6|

Hot & Not |8|

Museumrecensie De Gevangenpoort |9|

Uitgelicht: Marlou Dahmen, fouding mother van Déjà Vu |10|

Van het bestuur |11|Uitgelicht: de Grote Reiscommissie |11|

Tussen hemel en aarde: spoken op de Hooigracht? |12|

Ondergronds Edinburgh |14|

Gesschiedenis buiten de singels: Rotterdam |16|

Oud-geschiedenisstudent aan het woord |17|

Woordbreuk der beelden: René Magritte en het surrealisme |18|

Het mysterie rond de Mary Celeste |19|

Het geheim achter graancirkels |20|

Geschiedenis als tweede studie |21|

Wat als? |22|Colofon |22|

Page 4: Déjà Vu maart 2011

Door: Wendy Dallinga en Bjørn Gallée

Wat is uw fascinatie met geschiedenis?“Ik woonde in Delden (vlakbij Hengelo) tegenover een dominee die met emeritaat was en tegelijk archivaris was van het gemeentearchief van Twickel. Hij vond het leuk als ik langskwam en dan vertelde hij over allerlei dingen die hij in het archief had aangetroffen. Eén van de hoogtepunten van zijn verhalen ging over een traktaat van Karel George van Wassenaar, graaf van Wassenaar, in Twickel. In het midden van de 18e eeuw schreef Karel George een traktaat waarin hij voorspelde dat er in het gebied wat wij nu kennen als het Ruhrgebied, een groot industriegebied zou ontstaan. Als de oost-west verbindingen verbeterd zouden worden, dan zouden Amsterdam en Rotterdam de grootste havens blijven. Echter, als de noord-zuid verbindingen verbeterd werden, dan zouden Hamburg en Bremen die positie overnemen. Daarom vond hij het verstandig dat er in Twente een groot oost-west kanaal gegraven werd zodat ze een graantje mee konden pikken. Het was in economisch opzicht een revolu-tionair idee om juist dáar een kanaal te graven.”

“Ik ben burgemeester van Leiden geworden, omdat ik houd van de historische omgeving”

Hoe heeft u uw studie geschiedenis in Nijmegen ervaren?“Ik moet bekennen dat ik mijn eerste jaar al schakend heb doorgebracht. Aan het eind van het eerste jaar had ik niets uitgevreten. Het eerste tentamen had ik niet gedaan en de rest was al bezig met het tweede tentamen, daar werd ik wel een beetje zenuwachtig van. Ik moest van mezelf in mei de bibliotheek maar in duiken, maar toen was die bibliotheek helemaal geplunderd. Er was vrijwel geen literatuur meer in de bibliotheek van niveau dat we moesten beheersen. De moderne literatuur was allemaal uitgeleend en wat overbleef was alleen maar gedateerde literatuur. Vanaf dat moment heb ik wel redelijk mijn best gedaan. In het derde jaar ben ik student-assistent geworden, dat was in die tijd nog een veel gebruikt medium. Maar met twee à drie dagen werken schiet je studie niet heel erg op. Ik heb er dan ook acht jaar over gedaan.”

Wat vindt u van de studieboete voor langstudeerders?“Ik vind het persoonlijk belachelijk, een heel erg foute keuze. Langstuderen vormt niet de kern van het probleem. Volgens mij maakt het in de gemiddelde kosten niet uit of je er een jaartje langer over doet of niet. Ik vind juist ook de zelfont-plooiing belangrijk. Juist die bredere inzet maakt dat je straks meer bruikbaar bent als mens.”

Waarom bent u burgemeester van Leiden geworden?“Ik ben niet voor niets burgemeester van Leiden geworden. Ik zit hier vooral omdat ik houd van de historische omgeving. Ik ben niet geïnteresseerd in steden als Almere of Lelystad omdat zij een veel mindere historische uitstraling hebben. Dat betekent dat ik daarom ook regelmatig gebruik maak van de stadsgeschiedenis. Enerzijds om te begrijpen hoe iets is ontstaan, anderzijds om in allerlei lullenpotten (speeches, red.) die je moet houden de geschiedenis al inspiratiebron te gebruiken.”

Wat is volgens u de belangrijkste mythe van Leiden?De Drie Octoberviering is belangrijk voor Leiden, maar dat de Leidenaren zo’n enorme honger hebben geleden is waarschijnlijk een mythe. Dit komt omdat we weten dat er in september een opstand is geweest toen het stadsbestu-ur besloot dat het rantsoen van een pot rundvlees per dag werd vervangen door een pot paardenvlees per persoon per dag. Het idee om het rundvlees te vervangen door paarden-vlees kwam naar aanleiding van het willen bewaren van het rundvlees voor ouderen, en met name de proteïnerijke melk voor kinderen. Een pot paardenvlees is in principe voldoende om van te leven, maar de Leidenaren waren het daar helemaal niet mee eens. Na de opstand kwam er een compromis; een rantsoen bestond voortaan uit een halve pot paardenvlees en een halve pot rundvlees. Toch zie je als je de goederenlijst van na de bevrijding bekijkt dat er weliswaar van alles besteld werd, groente, brood, etc. Maar het vlees ont-breekt op de lijst. Dit viel niet in goede aarde bij de Leidenaren.Een andere bekende Leidse mythe is dat de stad de keuze kreeg tussen een universiteit, of een belastingvrijstelling. Een prachtig verhaal, maar er klopt helemaal niets van. Het feit dat dit verhaal niet klopt, gebruik ik vaak in mijn speeches.”

Interview: Burgemeester Lenferink

4

CV Henri Lenferink

Henri Lenfernik werd ge-boren in 1957 te Delden. Na het antheneum stu-deerde hij Geschiedenis aan de Radboud Univer-siteit Nijmegen. Hij bleef werken bij diezelfde uni-versiteit en beschreef o.a. de geschiedenis van het Gelders Orkest. Daarnaast was hij ook actief in het bestuur van de PvdA. In 2009 is hij benoemd tot burgemeester van Leiden.

Page 5: Déjà Vu maart 2011

Massamoord bij KatynDoor: Merel van Tol

De massamoorden van Katyn hebben lange tijd bekend gestaan als één van de meest weerzinwekkende en tege-lijk één van de meest in mysterieuze van Stalins misdaden. In april 1990 lijkt het mysterie weliswaar te zijn opgelost, maar twintig jaar later in april 2010 blijkt dit hoofdstuk in de ge-schiedenis nog altijd springlevend en onafgesloten. Hebben we hier te maken met een déjà vu?Het is 23 augustus 1939 als het Non-Agressie Pact tussen nazi-Duitsland en de Sovjet Unie wordt gesloten. Een maand later, in september 1939, valt het Rode Leger het oosten van Polen binnen, onder druk van de nazi’s, die het westelijk deel binnen waren gevallen. Zo’n 14.500 Poolse officieren en politieagenten worden gevangen genomen en enkele maanden vastgehouden in speciale krijgsgevangenkampen van de NKVD (volkscommissariaat voor interne zaken) in Kozelsk, Ostashkov en Starobelsk. Vanaf eind novem-ber 1939 corresponderen de gevangen met hun familie en vrienden, maar vanaf maart 1940 ontbreekt ieder spoor van de Poolse gevangenen. Van de Poolse militaire en civiele au-toriteiten komen in de loop der tijd steeds meer vragen over de vermiste gevangenen. Sovjet autoriteiten verklaren ofwel dat alle gevangenen zijn vrijgelaten, ofwel dat er niets van hen bekend is. In april 1943 kondigt de Duitse overheid aan dat de overblijfselen van enkele duizenden Poolse officieren in de bossen bij Katyn zijn gevonden. Jozef Stalin verbreekt de banden met Polen, wanneer zij niet bereid zijn de Na-zi’s de schuld te geven. In de zomer van 1943 onderzoeken forensisch experts de lichamen en concluderen dat de mas-samoorden zijn uitgevoerd op bevel van de Sovjetautoritei-ten. De Sovjet Unie zou de schuld nog 47 jaar lang ontken-nen. Na deze lange stilte zouden uiteindelijk de Russische documenten met de waarheid onthuld worden: Stalin en zijn naaste medewerkers worden schuldig bevonden aan de massamoorden bij Katyn. De mysterieuze geschiedenis van Katyn lijkt door de nieuwe politiek van glasnost na decennia dan eindelijk opgelost.

‘In april 1943 kondigt de Duitse overheid aan dat de overblijfselen van enkele duizenden Poolse officieren in de bossen bij Katyn zijn gevonden.’

Niets blijkt echter minder waar. Ter gelegenheid van de zeventigste herdenkingsdag van de massamoorden vliegt de Poolse president Lech Kaczyński, op 10 april 2010, samen met een delegatie van andere Poolse prominenten naar de plaats Smolensk, vlakbij Katyn. Dit vliegtuig stort uiteinde-lijk neer en deze onverklaarbare gebeurtenis wordt tot op de dag van vandaag door Rusland en Polen betwist. Is er sprake van een Russisch complot? Of is er een rationele verklaring die het daglicht niet kan verdragen?

In januari 2011 wijst de internationale commissie die onder-zoek deed naar de vliegtuigramp Polen aan als schuldige. Een dronken bevelhebber zou het personeel onder druk hebben gezet om te landen wegens slechte weersomstandigheden. Een maand hiervoor werden de voorlopige conclusies nog door Polen verworpen. Volgens de Poolse premier Donald Tusk was het rapport onacceptabel en was er geen gehoor gegeven aan Poolse eisen in het onderzoek, maar hij lijkt de Poolse rol als hoofdverantwoordelijke niet te ontkennen. Tusk benadrukt wel dat Rusland zijn eigen rol in het ongeluk teveel zou wegcijferen.

‘Is er sprake van een Russisch complot? Of is er een rationele verklaring die het daglicht niet kan verdragen?’

De massamoord van Katyn is één van vele afschuwe-lijke oorlogsmisdaden, maar is tegelijkertijd een unieke gebeurtenis geweest. Katyn is een voorbeeld van ge-schiedenis die nog altijd springlevend is. De gebeur-tenissen bij Katyn, zowel in 1940 als in 2010, worden in Po-len niet gezien als een op zichzelf staande gebeurtenis, maar staan met name symbool voor een eeuwenlange geschiedenis van Russische onderdrukking en overheersing. Het mag dan ook duidelijk zijn dat voor de Polen zowel het bloedbad van 1940, als de déjà vu van 10 april 2010 nog steeds genoeg vraagtekens oproept.

5

Dr. Ferenc Orsos, lid van de Internationale Medische Commissie in Katyn, onderzoekt de overblijfselen van een Poolse krijgsgevan-gene (1943)

Page 6: Déjà Vu maart 2011

Geesten onderscheidenOp zoek naar een wetenschappelijke methode

Door: Dr. Antheun Janse

Toen Clara van Montefalco op een hete augustusdag in het jaar 1308 was gestorven, werd ze, diezelfde dag nog, door haar liefhebbende zusters opengesneden. Clara had tijdens haar leven vaak gezegd dat Jezus in haar hart woonde en dat ze dáárom over bovennatuurlijke vermogens beschikte. Nu ze dood was, zochten haar zusters naar bewijs. De devote dissectie bleek vruchtbaar. Toen de zusters het hart hadden opengemaakt, troffen zij er een crucifix-achtige substantie aan. Kennelijk had Clara de waarheid gesproken. Verder onderzoek van het lichaam was niet nodig. De darmen en billen, de veronderstelde schuilplaatsen van demonen, bleven ongeschonden.

Goed of kwaad?Je kunt je vrolijk maken over dit onderzoek. Zeker als je verklaringen die rekening houden met de werking van transcendente (bovennatuurlijke en buitenzintuigelijke) krachten per definitie afwijst. Maar als je dat niet doet – en in de geschiedenis van het Westen is dat eeuwenlang gang-baar geweest – kun je je er niet zo gemakkelijk vanaf maken, zeker niet als wetenschapper. In de tijd van Clara was het een veelbesproken probleem: als iemand over bovennatuurlijke vermogens blijkt te beschikken, door welke krachtbron doet hij of zij dat? En hoe stel je dat vast? Het waren belangrijke vragen. Men onderscheidde naast natuurlijke verschijnselen namelijk nog drie andere categorieën: 1. bovennatuurlijke uitingen van de goddelijke kracht, 2. werkingen van de dui-vel en zijn demonen, en 3. de zogenaamde virtutes occultae, de ‘occulte’ of verborgen krachten. Die laatste waren in het spel als de krachten niet verklaarbaar waren vanuit de fysi-sche structuur van objecten, maar ontleend moesten zijn aan een externe krachtbron, bijvoorbeeld de sterren of planeten, of aan de symbolische betekenis of ‘ziel’ van het object zelf. Het was een bijbelse opdracht om de geesten te onderzoeken: zijn ze uit God of uit de duivel? Dat is minder eenvoudig dan het lijkt. De duivel vermomde zich immers vaak als een engel van het licht. Iemand die de toekomst kon voorspellen, kon een goddelijk geïnspireerde profeet of profetes zijn, maar ook een waarzegger of waarzegster die zijn of haar kennis aan inblazingen van kwade geesten te danken had. In het eerste geval verdiende deze persoon veel waardering en ont-zag, misschien zelfs een heiligverklaring. In het tweede was er alle reden voor een ernstige vermaning of, als dat niet hielp, een stevige brandstapel.Het spreekt vanzelf dat gewone gelovigen het niet gemakke-lijk vonden op dit terrein goed en kwaad te onderscheiden. Als een hostie verkruimeld en uitgestrooid werd over de ak-ker waarna de gewassen beter groeiden, kwam dat dan door verborgen en verboden krachten, of was het rechtstreeks aan Christus te danken? Niet iedereen zal echt benieuwd zijn

geweest naar het antwoord op dit soort vragen. Als je ziek bent, zoek je iets dat helpt en maak je je niet druk over de werkingsgrond. En als een goede vriendin die zegt dat Jezus in haar woont, visioenen heeft en wonderen doet, wie zou daarin iets anders willen zien dan de goddelijke kracht in actie?

‘Het was een Bijbelse opdracht om de geesten te onderzoeken: zijn ze uit God of uit de duivel?’

Wetenschap als oplossingGelukkig was er de wetenschap. Voor het goed onderschei-den van de geesten was wetenschappelijke distantie nodig. Vooral toen in de veertiende eeuw het aantal visioenen toe-namen en steeds meer leken, hoofdzakelijk vrouwen, be-weerden stemmen gehoord te hebben en boodschappen gingen doorgeven, werd het belangrijk criteria te ontwikke-len die konden helpen om goddelijke en duivelse inblazingen te onderscheiden. Dissectie was niet echt een optie meer, en dat niet alleen omdat deze echte of vermeende profeten en profetessen nog leefden. Men zocht het nu meer in een lijst van criteria waaraan de bovennatuurlijke werkingen moesten voldoen om het stempel van een goddelijke oorsprong te kunnen krijgen. Tu quis, quid, quare / cui, qualiter, unde require. Je moet vragen wie, wat, waarom / voor wie, hoe en vanwaar, schreef de Parijse geleerde Jean Gerson in 1415 in zijn De probatione spirituum. Van groot belang was in-derdaad de persoonlijkheid van degene die als medium fun-geerde. Bij voorkeur was het iemand die arm en uitzonderlijk vroom was. Labiele of duidelijk gestoorde personen waren verdacht. Kuisheid daarentegen en ook nederigheid strekten zeer tot aanbeveling. Verder moest de boodschap stroken met de Heilige Schrift, nuttig zijn voor de christenheid of een

Jean Gerson (1363-1429) 6

Page 7: Déjà Vu maart 2011

belangrijk deel daarvan en niet duidelijk ten voordele van de boodschapper zijn.

‘Een meisje uit Lotharingen zei hemelse stem-men gehoord te hebben’

Dat klinkt allemaal nuchter, zakelijk, wetenschappelijk. Maar de praktijk was weerbarstig. Theologen moesten als een soort geestelijke geldwisselaars altijd bedacht zijn op geeste-lijke valsemunters. Een vergissing was maar zo gemaakt. Zelfs de voorzichtige en met wetenschappelijke scepsis opererende Gerson vergiste zich wel eens. Omstreeks 1401 werd hij gevraagd zijn oordeel te geven over de visioenen van Ermine van Reims, een kort tevoren overleden weduwe in Reims, die jarenlang eucharistische visioenen had gekregen, afgewisseld met aanvallen van demonen die haar leven tot een hel hadden gemaakt. Haar biechtvader had veel met haar gesproken en al haar visioenen opgeschreven. De Parijse theoloog onderzocht het boek systematisch. Zijn oordeel was gematigd positief: hij zag geen tegenstrijdigheid met de Schrift en vond dat de eenvoud en nederigheid van Ermine de boodschap onder-steunden. Wel adviseerde hij het boek alleen te laten lezen aan vrome en evenwichtige personen. In 1423 komt Gerson in zijn De examinatione doctrinarum op dit oordeel terug. Hij erkent vroeger bijna verleid te zijn door Ermine van Reims; gelukkig had God hem toen behoed voor al te ferme uitspraken. Waarom hij nu afstand nam van zijn eerdere visie vertelt hij niet, maar het zou heel goed kunnen dat hij inmiddels een andere kijk had ontwikkeld op de nachte-lijke vluchten die Ermine maakte. Ze werd namelijk regel-matig ontvoerd door demonen en vervolgens weer gedumpt op het kerkplein, op het dak van de kerk of in het bos. Een paar jaar na De examinatione doctrinarum diende zich een nieuwe testcase voor Jeans methode aan: een meisje uit Lotharingen zei hemelse stemmen gehoord te hebben. Ze vond gehoor bij de koning. Die stelde haar een leger ter be-schikking waarmee ze de Engelsen rond Orléans verjoeg. Een paar weken na de bevrijding van Orléans schreef Gerson een tractaat waarin de claims van het meisje methodisch werden onderzocht. Het onderzoek viel positief uit: Jeanne d’Arc – de oplettende lezers hebben haar herkend – was vroom, maakte geen gebruik van hekserij, bracht een wonder tot stand waarbij ze zichzelf in gevaar had begeven ten bate van anderen, ze inspireerde mensen tot een beter leven en gaf zelf niet om geld of goed. Haar stemmen waren dus onmisken-baar van goddelijke oorsprong. Maar daarmee was de kous niet af. Tegenstanders aan de Parijse universiteit gebruikten Gersons methode om kort daarna precies het tegenovergestelde te beweren: Jeanne liep in mannenkleren (in de bijbel verboden), ze zette aan tot geweld (tegen de evangelische norm), ze werd als godin aanbeden (riekt naar afgoderij en hekserij). De stemmen die zij gehoord had, waren dus evident van duivelse oorsprong. Hetgeen even later, toen het meisje in Engelse handen was gevallen, ook langs juridische weg werd vastgesteld, met inachtneming van de hoogste procedurele zorgvuldigheid. Hoewel dat laatste vijfentwintig jaar later plotseling niet meer kon standhouden. De veroordeling werd als gerechte-lijke dwaling nietig verklaard.

Dat Gersons wetenschappelijke methode om de geesten te onderscheiden niet feilloos was, is sindsdien nog veelvuldig en meestal op pijnlijke wijze duidelijk geworden. Kennelijk helpt een wetenschappelijke aanpak niet altijd als het gaat over vragen van goed en kwaad. Zei Paulus al niet dat het ‘onderscheiden van de geesten’ een gave is, en wel in het bijzonder een ‘gave van de Geest’? Voor zover ik weet heeft de wetenschap nog geen methode ontwikkeld om het bezit van die gave bij mensen vast te stellen.

Jeanne d’Arc: hoorde ze engelen of demonen?

Antheun Janse (1962) stu-deerde geschiedenis aan de Universiteit Leiden: nu is hij een van onze docenten mediëvistiek. Zijn speciali-saties zijn onder meer de laat-middeleeuwse adel in de Lage Landen, sociaal politieke geschiedenis van de noordelijke Nederlanden in dezelfde periode, volksgeloof en historiografie in de Late middeleeuwen. Onlangs schreef hij het boek ‘Een pion

voor een dame’ over Jacoba van Beieren dat bijzonder goed ontvangen is.

7

Page 8: Déjà Vu maart 2011

8

Woordbreuk der beeldenRené Magritte en het surrealisme

Door: Arnout le Clercq

Een pijp met daaronder de woorden ‘Ceci n’est pas une pipe’: misschien wel René Magritte’s meest beroemde schilderij, ‘Le Trahison des Images’ (woordbreuk der beelden). Een ander beroemd werk siert de voorkant van deze Déjà Vu: ‘La repro-duction interdite’. Beiden schilderijen die niet zijn wat ze op het eerste gezicht lijken te zijn. Wie was deze gesloten Belg, die naast iconisch ook bijzonder vooruitstrevend was in het surrealisme?

Magritte werd op 21 november 1898 in het Belgische Schaar-beek geboren. Zijn jeugd werd getekend door een trauma-tische gebeurtenis: toen hij dertien was verdronk zijn moeder zichzelf in de rivier de Sambre. Men vond haar lijk met een doek die het gezicht bedekte: in het latere werk van Magritte zullen we ook meer dan eens een dergelijk gesluierde vrouw terugvinden, zoals bij het lichtelijk pervers en duistere schil-derij ‘Les amants’ (de geliefden). Hij studeerde aan de Aca-demie Royale des Beaux Arts in Brussel, maar vond de lessen inspiratieloos. Gedurende zijn studietijd en daarna ging hij zijn eigen weg, voortbouwend op stromingen uit zijn tijd als het futurisme en expressionisme. In 1922 trouwde hij met Georgette Berger, die meerdere malen voor zijn werken heeft geposeerd. In 1927 had hij zijn eerste atelier: hier werd zijn werk echter zo genadeloos de grond in geboord dat hij tel-eurgesteld naar Parijs vertrok.In Parijs kwam Magritte in contact met het surrealisme en ging de kunstzinnige bal rollen. Hij legde contact met onder andere André Breton, schrijver van het Manifest van het Sur-realisme (1924).

Breton poogt in zijn schrijven de stroming te definiëren: het is een soort psychisch automatisme waarmee kunstenaars proberen uitdrukking te verlenen aan de ware werking van het denken, het onderbewustzijn speelt hierbij een grote rol. Het surrealisme maakt deel uit van de grote verzamelgroep moderne kunst, een stroming die soms nogal te lijden heeft onder vooroordelen. ‘Lelijk’, ‘vaag’, ‘geen echte kunst’ of zoals in Kubrick’s film Full Metal Jacket resumerend gezegd wordt: “Private, you’re so ugly you can be a modern art mas-ter piece!”.

Niets is echter minder waar. Moderne kunststromingen zijn onstuimig en verwarrend, soms zelfs frustrerend omdat een heldere betekenis van een werk vaak ver te zoeken is. Het is van alle kunststromingen het meest vatbaar voor het voo-roordeel ‘dat het nergens over gaat’. Modernisme en surreal-isme laken echter niet de kracht en elegantie van de kunst die hen in tijd voor ging, in tegendeel: het poogt een beeld over te brengen juist zónder dat natuurgetrouw weer te geven. En dat is bepaald geen makkelijke opgave.

“Moderne kunststromingen zijn onstuimig en verwarrend”

De werken van Magritte vallen precies binnen dit straatje. Zijn werken zijn soms duister en pervers, soms bedrieglijk simplistisch en dan weer bijzonder complex, soms met een vrolijke noot en vaak alles tegelijk. Of om in modieuze an-glicismen te spreken: ‘spacend’. Je zou dan ook in eerste in-stantie denken dat René Magritte een bijzonder extravagante man was die net als veel van zijn kunstzinnige tijdgenoten onder de invloed van absinthe en andere hallucinogene mid-delen een spoor van venerische ziektes achterliet door de metropolen van zijn tijd. Maar Magritte was allesbehalve dat type kunstenaar. Hij kwam zelden in de kroeg, bleef zijn hele leven getrouwd met Georgette, liet zijn hond altijd stipt op hetzelfde tijdstip uit en als het zes uur was gingen de schil-derijen van tafel om plaats te maken voor de avondmaaltijd.

Juist deze burgerlijke gewoonheid is wat Magritte nog in-teressanter maakt. De man die wellicht een aantal van de meest invloedrijke kunstwerken van de vroege 20e eeuw heeft geschapen, was een heel gewone man, misschien wel het gewoonst van de Brusselaren. In 1967 stierf hij aan alv-leesklierkanker, in zijn eigen bed, op 68-jarige leeftijd. Tot op de dag van vandaag is Magritte een icoon voor het surreal-isme, niet alleen met zijn werk, maar ook als persoon. Altijd diezelfde bolhoed, altijd het zwarte pak en stropdas. Je zou kunnen stellen dat hij zelfs in verschijning de apotheose van het surrealisme was. Wie op straat had gedacht dat hij een kunstenaar was? Ceci n’est pas une artiste. Boven: ‘Les amants’, onder: ‘La trahison des images’

Page 9: Déjà Vu maart 2011

Museumrecensie De Gevangenpoort Door: Bjørn Gallée

Zaterdag 5 februari, met windkracht 7 in de rug richting de Hofstad. Midden in het centrum van Den Haag – naast de Hofvijfer – bevindt zich sinds 1882 ‘Museum de Gevangen-poort’. Frequente bezoekers van deze stad zullen ongetwijfeld met regelmaat onder de poort aan het Buitenhof door zijn gelopen. Tot 1428 verschafte deze poort toegang tot het kas-teel van de Graven van Holland, wat nu het Binnenhof is. Filips de Goede liet de poort in 1428 ombouwen tot een staatsgevangenis voor personen die een zwaar misdrijf had-den begaan. Karel V maakte er een echte 16e eeuwse EBI (Extra Beveiligde Inrichting, red.) door het bijbouwen van een gerechtsgebouw en een cellencomplex .

“...brandijzers waarmee veroordeelden – op het voorhoofd of de armen – werden ge-brandmerkt spreken tot de verbeelding.”

In het hele museum heerst een claustrofobische sfeer. Zelfs de kassa bevindt zich in een vrij kleine, donkere ruimte. Vrij rondbanjeren is – zoals in elke gevangenis – niet mogelijk. Elk uur vertrekt een gids vanaf de binnenplaats voor de half uur durende rondleiding. Onze gids was een man van – laten we zeggen – middelbare leeftijd die bijzonder enthousiast van start ging. Men start in de gajolen oftewel de cellen voor de common people. Ondanks de vele bekladdingen op de muren blijft het een benauwde ervaring om met 15 man in een 16e eeuwse cel te worden opgesloten waar het volgens de geruchten spookt. Na een korte uitleg over de ‘middeleeuwse praktijken’ vervolgen we onze weg naar de volgende etage. Gedurende de hele rondleiding sluit een ernstig kijkende beveiliger de groep. Volgens de gids “…ter voorkoming van bekladding en vernieling”. Op de eerste etage vinden we de ‘Ridderkamer’ oftewel de cel voor de invloedrijke heren. Eenmaal in de cel van de beroemde Cornelis de Witt – die

beschuldigd werd van een moordpoging op Prins Willem III – voel je het gewicht van de onze vaderlandse geschiedenis. “In deze kamer at Cornelis samen met zijn broer Johan. De laatste maaltijd. Enige uren later werden zij gelyncht door het Haagse gepeupel.” Voor alle duidelijkheid; achteraf is be-wezen dat deze beschuldiging onterecht is. Naast de luxe cel vinden we de cel voor de ‘dames met klasse’ die zich recht boven de poortboog bevindt. Het bezoek wordt gezien de opvallende kou kort gehouden. Op de tweede etage vinden we een expositiekamer waarin allerlei martelwerktuigen zoals zwaarden, ijzeren knuppels, hamers, tangen, klemmen, been-blokken en schandborden tentoon worden gesteld. Vooral de brandijzers waarmee veroordeelden – op het voorhoofd of de armen – werden gebrandmerkt spreken tot de verbeelding. Elk brandijzer heeft een eigen stadswapen en ook de Leidse sleutels met de inscriptie L B (Lugduno Batava) ontbreekt niet. Na deze lugubere ervaring vervolgen we onze weg naar de kelder waar de daadwerkelijke martelingen plaatsvonden. Zo werd ook Cornelis de Witt in deze ruimte gefolterd. Vol-gens de gids waren de Hollanders echter niet ‘martellustig’. “Ongeveer twee keer per jaar liet men iemand op dergelijke wijze bekennen.” Na deze rustgevende boodschap is de ron-dleiding ten einde en kan men de ‘Galerij van Prins Willem V’ bezoeken. Hier hangen schilderijen – uit het Mauritshuis – van o.a. Rubens, Steen en Van Mieris. Een indrukwek-kende collectie waar één van mijn favoriete schilderijen te bezichtigen is, Prins Frederik Hendrik van Oranje en gravin Amalia van Solms door Gerard van Honthorst.

Concluderend is ‘Museum de Gevangenpoort’ een abso-lute aanrader. Ondanks de beperkte grootte is het ‘dus-hier-gebeurde-het-gevoel’ erg sterk. De rondleiding is voor de doorgewinterde historici niet bijster interessant, maar onze gids wist er wel een humoristisch verhaal van te maken. Bov-endien blijven folterwerktuigen en krappe ruimtes spannend, ook met een strenge beveiliger.

Algemene informatie

Adres Buitenhof 3 2513 AH Den Haag Tel: 070 346 08 61 www.gevangenpoort.nl www.facebook.com/gevangenpoorthttp://twitter.com/Gevangenpoort

Openbaar vervoer Vanaf Den Haag Centraal Station is het 10 minuten lopen. Trams 1, 10, 16 en 17 en bus 22 en 24 stoppen vlak bij De Gevangenpoort. Stap uit bij halte Centrum, Buitenhof, Gra-venstraat of Kneuterdijk.

Openingstijden Dinsdag – Vrijdag 10:00 tot 17:00 uur Zaterdag en Zondag 12:00 tot 17:00 uur Elk uur start een rondleiding van 30 minuten. De eerste

rondleiding start om 10:45 uur en de laatste om 15:45 uur. Een rondleiding reserveren kan via 070 346 08 61.

Toegangsprijzen Volwassenen €7,50 Museumjaarkaart Gratis

Galerij Prins Willem V hanteert andere openingstijden en toegangsprijzen. Voor meer informatie zie de website van de Gevangenpoort.

Beoordeling Algemene indruk ***** Tijdelijke tentoonstelling n.v.t. Studiezaal n.v.t. Gids *** Restaurant * Museumshop * Eindoordeel ****

9

Page 10: Déjà Vu maart 2011

Uitgelicht: Marlou Dahmen, founding mother van Déjà Vu

Door: Veerle Beurze

Déjà Vu sprak met Marlou Dahmen, de oud- hoofdredac-teur en ‘founding mother’ van Déjà Vu over de oprichting van het blad, haar stage en de nieuwe blog.

Hoe is de Déjà Vu ontstaan? ‘Het idee voor een verenigingsblad kwam van het bestuur Hoogeveen. Er was al eens eerder een blad geweest, en dit moest er weer komen. In het bestuur kwam een nieuwe func-tie, voor iemand die zich op de website, acquisitie en het blad zou richten. Ik kreeg deze functie en kon meteen begin-nen. Er werd al snel een redactie gevormd en hierna begon het brainstormen. We bekeken andere bladen, belden andere studieverenigingen en drukkerijen voor informatie en kwa-men erachter hoeveel er bij het maken van een blad komt kijken. In deze fase is de basis gelegd voor het blad. Het lijkt weinig: één blad in het eerste jaar. Maar door de ups en downs in het eerste jaar, is de nieuwe redactie beter voor-bereid. Toen vorig jaar uiteindelijk alles was geregeld, zou het eerste blad op de ochtend van het lanceringfeest klaar zijn bij de drukker. Ik had die nacht niet geslapen, want dit moest goed gaan! We hadden er zo lang aan gewerkt. Gelukkig was het blad die ochtend klaar, en was de lancering een succes. Dat was een grote opluchting!’

‘Ik wilde betrokken blijven bij het blad, maar ook grenzen verleggen’

Waar ben je op dit moment mee bezig? ´Nadat ik mijn bachelor heb afgerond, ben ik begonnen met de master Journalistiek en Nieuwe Media aan de Universiteit Leiden. Hiervoor loop ik stage bij Aletta, een kenniscentrum en archief voor vrouwengeschiedenis. De speerpunten van Aletta zijn emancipatie, erfgoed, wetenschap en onderwijs. Er wordt veel gebruik gemaakt van oral history, bijvoorbeeld

in projecten over de Dolle Mina’s en NSB- vrouwen. Omdat het instituut een jonger publiek wil bereiken, is het aan het vernieuwen. Dit gebeurt door Facebook en Twitter te gebruiken, maar ook door te bloggen. Ik werk hieraan mee, als stagiair PR en communicatie.´

Je hebt de Déjà Vu blog opgericht. Wat wil je hiermee bereiken? ´Ik wilde betrokken blijven bij het blad, maar ook grenzen verleggen. Tussen de uitgave van twee bladen was er tot nu toe een ´radiostilte´. Met de blog kun je deze stilte verbreken en artikelen blijven plaatsen. Een voordeel is dat je inhoudelijk kunt reageren op de artikelen. Daarnaast kun je weer door-verwijzen naar andere interessante artikelen en websites, en dat maakt het actueel. Met een blog kun je een groot publiek bereiken. En door deze blog krijgen de vele goede schrijvers van de studie geschiedenis een platform.’

Ga voor de nieuwe blog van Déjà Vu naar: http://hsvldejavu.wordpress.com

En om meer te lezen over Aletta: www.aletta.nu

10

Page 11: Déjà Vu maart 2011

Uitgelicht: de Grote Reiscommissie

Door: Jurriën Cremers

Déjà Vu sprak met Casper Rozenboom, praeses van de Grote Reis-commissie. Wat zijn de plannen en wie zitten er in de commissie?

Hoe zijn jullie op het idee gekomen om naar de Balkan te gaan?‘Iedereen in de commissie noemde een plaats waar hij of zij ooit nog eens heen wilde gaan en zo kwamen we uiteindelijk terecht bij Bel-grado en Sarajevo. Het is ver weg en er is veel te doen. Vooral op historisch en cultureel gebied valt er veel te ontdekken, van de vroege Oudheid tot de recente geschiedenis, alles is hier aanwezig. Kortom, het moet een prachtige reis worden met allerlei leuke en leerzame activiteiten, van het bezoeken van musea, tot uiteraard de nodige ont-spanning.’Eén tipje van de sluier: er staat ons een fantastische busreis te wachten tussen Belgrado en Sarajevo waar we niet alleen kunnen genieten van het prachtige landschap onderweg maar ook halverwege uitstappen om een bezoek te brengen aan het dorpje Srebrenica.

Zijn jullie van plan het anders aan te pakken dan vorige jaren?‘Er wordt niet veel veranderd ten opzichte van vorig jaar aangezien de reis van vorig jaar een groot succes was. Dat succes zullen we natuurlijk proberen te evenaren en te vergroten.’

Welke docent nemen jullie mee?‘Dat is nog niet helemaal zeker. De Universiteit Leiden heeft geen hoogleraar die specifiek gespecialiseerd is in de geschiedenis van de Balkan. Daarom hebben we ook contact met hoogleraren van andere universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam. Het is dus nu nog een beetje onzeker wie we uiteindelijk meenemen.

Waar houden de leden van commissie zich zoal mee bezig?‘Allereerst ben ik de praeses en houd me bezig met delegeren en taken verdelen. Sophie Kruijer is de ab-actis en vice-praeses, zij notuleert bij elke vergadering en maakt daar elke keer een verslag van. Claudia Kerkvliet is de quaestor en regelt de geldzaken. Zo is zij verantwoordelijk voor het regelen en boeken van bijvoorbeeld onze vluchten en ons verblijf. Dan zijn er de assessoren Wendy Dal-linga en Stijn Lybheert die als belangrijke ondersteuning dienen en bijspringen waar en wanneer het nodig is. En tot slot is er Harm Kern, hij is weliswaar geen officieel lid van de commissie, maar func-tioneert in dit geval als Balkan-expert. Bovendien heeft hij veel goede ideeën en biedt veel steun aan de commissie.’

(Foto: v.l.n.r. (boven) Harm Kern, Stijn Lybeert, Casper Rozenboom, (beneden) Claudia Kerkvliet, Sophie Kruijer & Wendy Dallinga.)

Met veel trots kijkt het bestuur van de HSVL terug op een fantastische periode vol met his-torische gebeurtenissen. Allereerst was de de-cembereditie van Déjà Vu een groot succes, een juweeltje voorzien van boeiende artike-len. Opnieuw heeft de redactie zich goed uit-gesloofd om wederom een prachtig nummer van ons verenigingsblad uit te brengen. Een blik op de fotopagina zegt duizend woorden. We hebben Keulen veroverd en in Münster de vrede getekend; in Edinburgh hebben wij de HSVL-vlag geplant! Reizen doen wij in stijl; met een ‘first class ticket’ voor de ‘H.S.V.L. Titanic’ waarop ons nu al legendarische gala heeft plaatsgevonden. Tijd om hier van bij te komen en na te genieten is er amper, want er staan alweer talloze mooie dingen op ons te wachten. In april zal ons territorium zich verplaatsen naar de Balkan. Daarnaast zullen we hier in het Leidsche niet stilzitten en zien wij jullie graag in grote getale verschijnen op onze activiteiten, feesten en borrels!

Namens het bestuur,

Wietse Stam Praeses der HSVL

Van het bestuur

11

Page 12: Déjà Vu maart 2011

Door: Anika van de Wijngaard en Arnout le Clercq

Hoor jij wat? Is het zacht gehuil, of gewoon het suizen van de wind? Al enkele jaren gaan er spookverhalen rond over een oud katholiek ziekenhuis aan de Hooigracht in Leiden. Is het slechts verbeelding, of waart hier iets onverklaarbaars rond?

Het is een druilerige ochtend en de regen tikt zachtjes op de ruiten van de serre. We staan in het oude Elisabethziekenhuis aan de Hooigracht. De serre is een kleine koepel opgetrok-ken uit glas. Wanneer je het gebouw binnenkomt en de strak witte hal doorloopt, kom je er vanzelf. Er is een deur naar de grote binnentuin. Buiten is het stil. In de zomer staat hier het terras van het naastgelegen biercafé Olivier, maar op de regenachtige morgen is er niemand. Het oude ziekenhuis omringt de binnentuin. Aan de over-kant van de tuin, tegenover de voorzijde van het gebouw, is een grote kapel gebouwd. Deze is niet meer toegankelijk voor bezoekers. De kapel is in de jaren dertig gebouwd. Er staan een hoofdaltaar en twee zijaltaren. Toch is er als we naar bin-nen willen kijken, maar weinig te zien. Het is donker binnen. Alleen de kleuren van het glas in lood zijn zichtbaar. De kapel is het enige gedeelte van het ziekenhuis dat nog geheel in de originele staat is gelaten. De achtergebleven al-taren, kerkbanken en het orgel zijn nu nog de enige restanten van de oude katholieke ziekenhuisdagen. Terwijl het gebouw inmiddels allang geen dienst meer doet als hospitaal, lijkt het alsof in de kapel de tijd heeft stilgestaan.

Het oude ziekenhuis werd oorspronkelijk geleid door non-nen. Tegenwoordig is het eigendom van huisvestingsbedrijf SLS. In 2005 werd het gebouw volledig verbouwd: de oude ziekenhuiskamers werden appartementen voor buitenlandse studenten. De muren zijn nu strak behangen. De gangen ruiken naar schoonmaakmiddelen, niet naar de kenmerk-ende steriele lucht die in ziekenhuizen hangt. Binnenin het pand zijn er nog maar weinig sporen die er verwijzen naar de historie van dit gebouw. Alleen in lange keldergangen onthul-len de geschiedenis nog een beetje. Het ruikt er muf en de kille ruimtes, die aan de gangen liggen, spelen in op onze verbeelding: waren dit vroeger washokken, operatieruimtes of rouwkamers?

De Zusters Franciscanessen Het verhaal van het ziekenhuis vindt zijn oorsprong in Noord-Brabant bij de zusters Franciscanessen. Enkele zusters van deze orde schaarden zichzelf aan het einde van de negen-tiende eeuw onder de bescherming van de heilige Elizabeth van Thüringen (1207-1231), de beschermster van de zieken en minderbedeelden. Hierdoor werd 1880 een nieuwe con-gregatie opgericht: de congregatie Zusters Franciscanessen van de van de heilige Elisabeth.

Niet alleen in de omgeving van Breda, maar ook in het west-en van het land verzorgen de zusters zieke patiënten. In Lei-den wordt al snel contact gelegd tussen artsen en de zusters van de congregatie. Leidse dokters voorzien namelijk dat de Franciscanessen goed kunnen dienen als assistenten bij op-eraties. Alleen is de afstand die de zusters moeten afleggen, van Breda naar Leiden, te groot. Om een einde te maken aan het reizen en omdat de Leidse katholieken pleiten voor geestelijke verzorging in ziekenhuizen (katholieken in Leiden voelden destijds in ziekenhuizen veelal een zekere discrimi-natie wat betreft geestelijke verzorging) besluit de leiding van de congregatie om een nieuw huis te stichten in Lei-den. Een pand aan de Hooigracht wordt aangekocht en gaat dienst doen als ziekenhuis. Op 9 december 1892 betrekken de eerste zusters het gebouw in Leiden.

‘Levensomstandigheden zijn sober, de werk-druk is hoog. Slechts de helft van de zusters is gediplomeerd’

In maart kunnen de eerste patiënten terecht bij de zusters voor verpleging. Het ziekenhuis heet dan nog het Elisabeth-gesticht. Artsen zijn er niet, verwarming evenmin. Er zijn slechts vier zusters en maar vijftien bedden. De zusters zetten zich dan nog met name in voor de wijkverpleging, terwijl er tegelijkertijd wordt gestart met de inrichting van het zieken-huis

Tussen hemel en aarde

12

Spoken op de Hooigracht?

Page 13: Déjà Vu maart 2011

In de beginjaren van het ziekenhuis hebben de zusters het moeilijk in de stad. Zij zijn met regelmaat slachtoffer van geweld, scheldpartijen en menig zuster wordt aan de kap getrokken. Over de katholieke zusters circuleren verschrikke-lijke verhalen onder het Leidse volk, voor wie ze een vreemde verschijning moeten zijn geweest in het straatbeeld. Er is in deze periode nog geen huiskapel en de zusters moeten voor hun gebed elders zijn. Onder beveiliging van een politie-escorte, lopen zij daarom dagelijks naar een kapel op de Pe-likaanstraat. In 1905 is het aantal patiënten opgelopen naar 300 in het jaar. Het ziekenhuis blijkt veel te klein en zieken moeten vaak wegens ruimtegebrek worden afgezegd. Aan het begin van de twintigste eeuw wordt daarom begonnen aan de uitbreiding van het ziekenhuis. Dit gebeurt onder leiding van architect L. van der Laan. Er zijn dan ongeveer twintig zusters in het hospitaal werkzaam. De levensomstandigheden van de zusters zijn sober, de werkdruk is hoog. Behalve dat de zusters veel werk moeten verzetten, zijn ook wettelijke regelingen voor de verpleging bovendien nog onbekend. Er wordt in eerste instantie weinig waarde gehecht aan enige vorm van diplomering, en alle zusters zijn bovendien voor de moeder-overste even veel waard. Toch begint men in 1924 met het opleiden van de zusters zodat zij het zogenaamde Bo-erhave-diploma kunnen halen. Deze opleiding wordt door het ziekenhuis georganiseerd en de theorie- en praktijklessen worden gegeven door de nieuwe directrice Zuster Zephyrina Geerling (10 juni 1924- 1 april 1964). Drie jaar later vindt voor het eerst een officieel examen plaats. Toch zijn er uitein-delijk van de 29 zusters met een verplegende functie slechts 15 gediplomeerd.

De Tweede WereldoorlogIn de jaren twintig van de twintigste eeuw worden er inmid-dels jaarlijks 2000 patiënten verpleegd. Hoewel de eerste uitbreiding is voltooid in 1908, groeit het ziekenhuis in de daaropvolgende jaren weer uit de voegen. In 1924 worden er dan ook nieuwe overeenkomsten gesloten voor een verdere uitbreiding van het ziekenhuis. In 1939 leidt de dreiging van de oorlog ertoe dat het zieken-huis allerlei preventieve maatregelen gaat treffen. Zo vonden er regelmatig besprekingen plaats met artsen van het Rode Kruis in Den Haag waarbij richtlijnen en schema’s werden opgesteld mocht het uiteindelijk komen tot een oorlog. Er werd onder andere gesproken over de plaatsing van gewonde militairen in het Elisabeth ziekenhuis en ook over de evacu-atie van patiënten mocht het ziekenhuis getroffen worden bij bombardementen. Er wordt ook veel tijd besteed aan EHBO-oefeningen met leken, bijvoorbeeld het oefenen van trappen op- en aflopen met brancards als de elektriciteit uitvallen en de lift niet meer werken. In het souterrain van het ziekenhuis wordt zowel een opera-tiekamer als een verloskamer ingericht omdat men er van uitging dat deze plek bestendig zou zijn tegen bombarde-menten. In mei 1940 breekt uiteindelijk de oorlog uit. De geplande verbouwingen aan het ziekenhuis worden in de oorlog uitgesteld. De oude gebouwen aan de Hooigracht zijn al gesloopt, maar er kan niet begonnen worden met de bouw. Er is een groot braakliggend terrein dat wordt afgeschermd door een ontsierende houten schutting wat zorgt voor een hoop ergernis bij zowel de stadsbewoners als bij het zieken-huispersoneel. Toch blijkt het later een geluk bij een ongeluk te zijn dat de bouw van het ziekenhuis is gestaakt.

‘Het neerstortende vliegtuig vloog recht op het ziekenhuis af ’

Het mysterie van de Messerschmidt Op 24 oktober 1943 stijgt de Duitse piloot Emil Georg Lu-cas Werner op van vliegveld Valkenburg om het gevecht aan te gaan met de geallieerde vliegtuigen die op deze specifieke zondag de Hollandse kust naderen. Werner was niet zomaar een piloot: hij was Hauptmann bij de Luftwaffe, gedecoreerd met een IJzeren Kruis 1e klasse en had al meer dan honderd tegenstanders neergehaald. Helaas ging hij echter hetzelfde lot tegemoet. Boven het Groene Kerkje in Oegstgeest wordt zijn Messerschmidt neergehaald en het snel dalende vliegtuig zet koers richting het Leidse stadscentrum. In het dagboek van J.H. Kasten vinden we het volgende:“Plotseling een la-waai en daar komt uit groote hoogte met een verschrikkelijke vaart en in deze hoek een vliegtuig naar beneden.”

Het vliegtuig vloog recht op het St. Elisabeth af, schampte de dakkapel en boorde zich uiteindelijk in de grond. Wonder boven wonder niet in het ziekenhuis zelf, maar op het naast-gelegen braakliggende terrein.

13

Spookt het in het oude Elisabeth ziekenhuis? Tijdens de verbou-wing in 2005 hoorden enkele bouwvakkers gehuil in de gangen van het hospitaal. Waren het spoken of was het verbeelding? Vol-gens de paranormaal begaafde ghosthunter Joost Knop bestaan er geen twijfels over: hier zitten geesten. Vooral in de kelder, de parterre en op de eerste etage van het gebouw is het naar zijn zeggen ‘hommeles’. Overal waren nog de zielen van overleden patiënten rond. Opvallend genoeg zijn daar ook veel kinderen bij. Zouden zij misschien de oorzaak zijn van het gehuil? Knop denkt van wel. Hij vertelt bovendien ook dat de neergestorte Duitse piloot nog steeds rondwaart in het gebouw en het lijkt er op dat die nog wel een tijdje blijft spoken. Volgens Knop heeft hij het namelijk erg naar zijn zin in het oude ziekenhuis en zit hij meestal in het café Olivier aan de schnaps.

Page 14: Déjà Vu maart 2011

Behalve de Duitse piloot kwam er uiteindelijk niemand om bij de crash: de zusters in het ziekenhuis spraken van een godswonder. Van Werner zijn slechts een hand met ring en het dashboard van zijn vliegtuig teruggevonden. Zijn hand is weliswaar begraven op de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn, de rest van het lijk bevindt zich tot op de dag van vandaag nog in het vliegtuigwrak wat zijn laatste rust-plek heeft gekregen onder het huidige pand. Het wrak zelf is namelijk nooit uitgegraven: het zat zo diep in de grond dat verwoede pogingen tot bergen nooit succesvol zijn geweest. Naast de beperkte schade, het vrijwel nihil aantal slachtoffers en de unieke locatie van de crash is er nog een grote toevallig-heid. De brand die ontstond na de crash werd direct geblust door een waterleiding die het vliegtuig had geraakt.

‘Van de piloot zijn slechts een hand met ring en het dashboard van zijn vliegtuig terug-gevonden’

Al met al blijft het een mysterieus verhaal vol van toeval-ligheden. Niemand weet waarom het vliegtuig precies dáar is neergestort. Was het toeval? Een laatste heroïsche actie van een bijzonder geoefende piloot in een poging de schade van zijn crash te beperken? Of moeten we de oorzaak in iets bovennatuurlijks zoeken, een goddelijke ingreep misschien?

We zullen het nooit weten. Het volgende is wel een feit; wan-neer je op Hooigracht 21 in de hal van het oude ziekenhuis staat, sta je recht boven een vliegeniersgraf.

Spoken bestaan niet?Het St. Elisabethziekenhuis is wellicht niet een van de meest bekende ‘spooklocaties’ in Leiden –zoals voor de hand liggende plekken als begraafplaats de Zeilpoort of het Pesthu-is- maar er doen wel degelijk verhalen de ronde (zie interview Joost Knop). Zit hier een kern van waarheid in? Is het echt niet pluis in de donkere, verlaten gangen van een oud katho-liek ziekenhuis? Dit is een raadsel (en zal voorlopig ook wel zo blijven). Wat wel gezegd kan worden is dat het een gebouw is dat wel degelijk trucages met je gedachten kan uithalen: het is allemaal een kwestie van perceptie. Iets banaler geformu-leerd: ‘mindfuck’. Het gebouw is groots, leeg, kaal en stil van binnen, nog grootser, statisch, Gotisch en intimiderend van buiten. Als je ’s nachts in je eentje door de gangen loopt heb je waarschijnlijk meer last van de negatieve neveneffecten van de architectorale trends van het fin de siècle dan de dolende geesten van overleden patiënten. De geest ziet wat het wil zien en zeker in het donker is de waarneming niet betrou-wbaar. Allicht schuilen er duistere demonische dingen in de krochten van het St. Elisbeth, maar misschien ook niet. Tot dusver houdt uw immer kritische Déjà Vu-redacteur het op letterlijk en figuurlijk ‘spoken zien’.

Ondergronds EdinburghDoor: Esther Viergever

Wie een tijdje door het Schotse Edinburgh wandelt zal ge-lijk begrijpen dat deze stad een perfect decor vormt voor het ontstaan van zogenaamde ‘urban myths’. Deze verhalen, een erfenis van een grimmige stadsgeschiedenis vermengt met talloze spookverhalen, hebben er zelfs voor gezorgd dat Ed-inburgh zich tegenwoordig tot “One of the Most Haunted Cities in the World” kan noemen. Eén van de meest beruchte plekken in de stad zijn de Edin-burgh Vaults of, de South Bridge Vaults. Deze ondergrondse opslagkelders werden rond 1788 in rap tempo gebouwd voor marktkoopmannen- en handelaren die op de South Bridge zelf hun standplaats hadden.

De slechte en goedkope constructie in combinatie met het Schotse weer bleek echter al snel voor grote problemen te zorgen in de Vaults. De lekkages zorgden er dan ook voor dat de kooplui rond 1795 met hun handelswaar vertrokken om verdere schade te beperken. De Vaults bleven echter niet lang leeg, zogenaamde ‘slum-dwellers’ ( Edinburgh’s equivalent voor ‘huisjesmelkers’ ) grepen deze kans met beide handen aan om hier het allerarmste deel stadsbevolking, met name veel woningzoekende immigranten, te ‘huisvesten’. Zij waren dus gedoemd om met hele families te ‘leven’ op een plek die, ironisch genoeg, als opslagruimte was afgeschreven. In de Vaults zelf werd het er ook niet beter op: Er was geen enkele vorm van verwarming-, ventilatie of licht en het schijnt zelfs dat als je jezelf een kaars kon veroorloven, je ook welvarend genoeg was om ‘boven’ te wonen. Door het lekkende water was bovendien de luchtvochtigheid enorm hoog en van enige vorm van sanitair was uiteraard geen sprake, wat leidde tot diverse pestepidemieën.

14

Page 15: Déjà Vu maart 2011

Daarnaast werden de overbevolkte Vaults geteisterd door veel criminaliteit; verkrachting, mishandeling, en zelfs moord was hier eerder regel dan uitzondering. Kortom, als je in deze situatie de dertig haalde, dan mocht je van geluk spreken. Deze mensonterende toestanden werden uiteindelijk halver-wege de negentiende eeuw door het stadsbestuur erkent en de Vaults werden ontruimd en volgestort met puin. Waar-schijnlijk in de hoop om deze zwarte pagina in Edinburgh’s geschiedenis voor altijd te doen vergeten. Niets bleek echter minder waar. In de jaren ‘80 werd er toe-valligerwijs een tunnel ontdekt die zou leiden naar de onder-grondse straat Niddry Wind, nu ook wel liefkozend ‘Dam-nation Alley’genoemd. Na enkele opgravingen kwam het doolhof aan ondergrondse ruimtes tevoorschijn en bleek dat deze ruimtes nog niets van hun originele sfeer hadden verlor-en. Ze waren nog steeds even donker, claustrofobisch en, ze-ker na enkele flinke Schotse regenbuien, flink vochtig. Hier droop de geschiedenis nog bijna letterlijk uit elke porie van de kalkstenen muren. De Vaults spraken zo tot de verbeeld-ing dat men besloot om hier rondleidingen te gaan geven, en dit uiteindelijk met groot succes. Eén van de grootste tour-operators, Mercattours, promoot de tours door de Vaults met de slogan “History, dull and boring?”, waarmee ze de spijker op de kop slaan. Als er namelijk één ding duidelijk wordt in de Vaults, dan is het wel dat de geschiedenis op deze plek allesbehalve saai is, en misschien zelfs iets meer ‘leeft’ dan de bedoeling is. Vanaf het moment dat de Vaults voor het publiek werden opengesteld, kwamen er steeds meer meld-ingen binnen van onverklaarbare paranormale activiteiten. Je zou kunnen denken aan geestverschijningen, temperatuurd-alingen en/of klopgeluiden, maar dit is allemaal kinderspel vergeleken met wat er zich, tot vandaag de dag, in de Vaults afspeelt. Tijdens het maken van een rondleiding vallen hier bijvoorbeeld sommige mensen flauw, worden ziek of krijgen een paniekaanval. Weer anderen verlaten de Vaults met on-verklaarbare blauwe plekken-, lichte brandwonden of krassen die men al dan niet kreeg omdat íets, of iemand hen geduwd

‘Als er namelijk één ding duidelijk wordt in de Vaults, dan is het wel dat de geschiedenis op deze plek allesbehalve saai is, en misschien zelfs iets meer ‘leeft’ dan de bedoeling is.’

of aangeraakt had. De zoektocht naar de ‘boosdoeners’ lei-dde tot het ‘personifiëren’ van drie entiteiten. Allereerst zou er een klein jongetje zijn genaamd ‘Jack’, hij zou op zoek zijn naar zijn moeder en laat zijn aanwezigheid merken door regelmatig handen van mensen vast te pakken. De tweede is een geest van een jonge vrouw die waarschijnlijk haar kind verloren heeft en zich dan ook met name richt op zwangere vrouwen. Tot slot is er de minst vriendelijke van het stel, en hoofdverantwoordelijke voor de meeste incidenten; de pol-tergeist van ‘Mr. Boots’, of beter bekend, ‘The Watcher’. Deze negatieve entiteit laat zich zó sterk gelden dat hij in-middels eeuwige roem heeft verkregen door het middelpunt te zijn in diverse ghost haunting-programma’s over de hele wereld. Dankzij hem hebben de Vaults misschien niet geheel onverdiend een plek gekregen in de “Top Ten of the Most Haunted Places in the World”. De fascinatie voor het ‘onverklaarbare’ en ‘angstaanjagende’, en het gebrek aan concrete antwoorden, zal waarschijnlijk nog vele toeristen trekken die uiteindelijk met bleek vertrok-ken gezichtjes (en/of andere fysieke schade) de Vaults verlat-en. Want één ding is hier zeker, of je nu wél of niet in geesten gelooft, fijn is het hier in ieder geval niet. Je moet wel erg koelbloedig zijn om niet onder de indruk te zijn van een plek voor haar ex-bewoners met recht een ‘hel op aarde’ moet zijn geweest. Hoe dan ook zijn de Vaults, mét- of zonder geesten, een levende relikwie van de donkere kant van Edinburgh’s bewogen geschiedenis. Een ander aspect van de Schotse cul-tuur, hun grote liefde voor whisky, lijkt ook ineens niet meer dan vanzelfsprekend. Het glas single malt wat je na afloop van de rondleiding krijgt aangereikt in de bovengelegen (en uiteraard “Most Haunted”) pub, kan menig Vault-bezoeker dan ook goed gebruiken.

15

Page 16: Déjà Vu maart 2011

Geschiedenis buiten de singels: RotterdamLam en links?Door: Renée Konings

In het collectieve geheugen van de HSVL worden de Rot-terdamse geschiedenisstudenten vooral herinnerd als die groep die op de Panhistorische Verbanddag van 2008 volle-dig lam aan kwam zetten. Tijdens de lange treinreis van Rot-terdam naar Nijmegen hadden deze gasten ’s morgens vroeg al de jenever aan de mond gezet, waardoor iedereen hen wat vreemd vond. Daarnaast staan ze bekend als een nogal linkse club. In de studie schijnt de nadruk immers te liggen op de ‘maatschappij’ en bovendien droeg het bestuur tot voor kort bewust geen pak omdat ‘dat niet bij de vereniging paste’. Klopt dat beeld? Wie zijn die Rotterdamse studiegenoten van de Erasmus Universiteit? Tijd voor een belletje met Eline, de penningmeester van de studievereniging Histartes.

Statistiek voor iedereenInderdaad doen onze studiegenoten in Rotterdam niet ge-woon aan geschiedenis zoals wij dat kennen, maar aan maatschappijgeschiedenis. De Oudheid, de middeleeuwen en de ‘grote mannen-geschiedenis’ worden overgeslagen. Waar het namelijk echt om draait in de Maasstad is de so-ciaal-economische geschiedenis vanaf 1750. “Alles wat daar-voor is gebeurd dient vooral als basis. Het komt wel een beetje aan bod in het thematische vakkenaanbod, maar wij verdiepen ons er niet in,” vertelt Eline doodkalm. Niet we-tend dat ze hiermee wellicht een aantal Leidse historici nogal tegen het ehm..zere been trapt. “De moderne samenleving en de groepen daarbinnen zijn ons belangrijkste studieobject. Zo bestuderen we bijvoorbeeld ook het leven van een bakker uit 1750.”De pakweg 120 studenten die zich elk jaar inschrijven voor deze postmoderne geschiedenisopleiding krijgen in het eerste jaar net als in Leiden alle algemene vakken voorgeschoteld. Daarna kunnen zich specialiseren in één van de drie majors: Internationale betrekkingen, Media en cultuur en Wereldge-schiedenis. Daarnaast zijn er ook een aantal methodologische vakken verplicht en, jawel, moet iedereen statistiek volgen. Een beetje naar hartelust vakken shoppen zoals dat in Leiden kan, is er voor de gestructureerde Rotterdammers dus helaas niet bij. Bovendien hebben ze niet de luxe om na een per ongeluk uit de hand gelopen avond ‘s morgens vroeg even snel naar col-lege te rollen. Alle lessen worden gegeven op het Woudestijn-complex, dat op een kwartier fietsen buiten het centrum ligt. Alle opleidingen - op geneeskunde na - zijn ondergebracht op deze enorme campus. Dat heeft natuurlijk ook voordelen.

Ten eerste heb je lekker veel interactie met studenten van alle studies. Ten tweede is de Rotterdamse ‘binnenstad’ ex-clusief voor ontspanningsmogelijkheden bestemd. Sinds de heropening van De Beurs is het studentenleven in Rotterdam immers weer helemaal ‘lauw’.*

H’tje op je handErgens aan het einde van de gang op de derde verdieping van een van de gebouwen van het Woudestijn-complex zit het hok van Histartes. Dit is de overkoepelende studievereniging van Geschiedenis, Algemene Cultuurwetenschappen en In-ternational Bachelor of Communication of Media. Met een geschatte vloeroppervlakte van 18m2, soggende studenten en maar één betrouwbare computer, vertoont dit hok opval-lende gelijkenissen met ons bekende HSVL-hok… Omdat Histartes drie studies behelst, is de structuur ervan nogal ingewikkeld. “We hebben drie activiteitencommissies, één voor elke studie. Daarnaast zijn er ‘studieverbredende commissies’, die voor alle leden feesten, borrels en reizen organiseren.” Geborreld wordt er elke week in het stamcafé Pardoen in de Oude Haven. “De leden krijgen dan een H’tje op hun hand waarmee ze met korting kunnen drinken: 1,50 voor een biertje”, legt Eline uit. Verder houden de Histar-tesleden van citytrips. Op het moment van lezen bevinden ze zich in Praag, in het voorjaar staat Brussel op de agenda en in de zomer pakken de Rotterdammers het vliegtuig naar Marrakech.

“Kom maar snel een keertje langs!”

ImagoveranderingDat klinkt allemaal niet extreem links eigenlijk. Eline? ”Links? Eh - nee. Hoe kom je daar bij? Maar we waren in het verleden inderdaad wel altijd een beetje sukkelig. We zijn sinds vorig jaar bezig met een imagoverandering. We willen meegaan met de grote verenigingen, dus inclusief pak, rokje, jasje: alles erop en eraan. En ik geloof dat deze profession-alisering aardig gelukt is. Echter, voor verenigingsdassen kre-gen we vanuit de leden nog te veel commentaar. Dit werd ‘te corporaal’ en bladiebla bevonden… Ik denk dat jullie wat dat betreft in Leiden inderdaad wat rechtser, wat corporaler, en wat minder geitenwollensokken zijn dan in Rotterdam!” Ook met betrekking tot het alcoholische imago kan Eline zich niet vinden. “Wat? Misschien dat ik toen nog niet stu-deerde, maar dronken aankomen op de PHV-dag is niet ken-merkend voor onze vereniging. In principe zijn we juist vrij netjes!”

16

Page 17: Déjà Vu maart 2011

Het ‘lamme en linkse’ image van de Rotterdamse geschiede-nisstudenten lijkt dus een gigantisch misverstand te zijn, een schaduw uit het verre, sukkelige verleden. De vereniging is juist in een flink tempo aan het professionaliseren en lijkt Leiden daarin zelfs voorbij de streven... “Kom maar snel een keertje langs, leuk voor de communicatie! Want volgens mij hebben jullie niet zo’n positief beeld van ons haha”, conclu-deert Eline.

* ‘Lauw’ is Rotterdams voor ‘leuk’. Als je overigens van het stu-dentenleven in Rotterdam wil genieten, moet je op woensdag of donderdag uitgaan. Op vrijdag en zaterdag zijn veel minder studenten in de Oude Haven, Oostplein of in Café de Beurs te vinden.

Door: Wendy Dallinga

Na drie jaar geschiedenis bedacht Bart Ladrak (27) dat hij toch maar eens over zijn toekomst moest nadenken. Studiekeuzes werden gemaakt en inmiddels werkt hij als rijksdiensttrainee voor de overheid.

In 2009 is Bart begonnen als trainee bij de overheid en hij heeft op verschillende departementen gewerkt, waaronder Economische Zaken Landbouw en Innovatie, Financiën en nu bij Binnenlandse Zaken. “Daar moet ik de bezuinigingen doorvoeren die de overheid nu invoert”. Hij schrijft dan ad-viesrapporten naar de minister over hoe deze bezuinigingen het beste doorgevoerd kunnen worden.“Daarnaast heb ik mijn eigen project. Ik probeer studenten aan te trekken die hun scriptieonderzoek kunnen doen bij een ministerie. Ze worden dan bijvoorbeeld gekoppeld aan een ambtenaar.” Zelf vond hij dat er tijdens zijn studie niet genoeg stagemogelijkheden waren en dat probeert hij nu mogelijk te maken.

“Met de grijze mensen valt het ook wel mee.”

Om aangenomen te worden als rijksdiensttrainee moet je wel laten zien dat je iets extra’s heb gedaan. Alleen een studie ge-schiedenis is niet altijd voldoende. “Laat je maatschappe-lijke betrokkenheid zien, zoals ontwikkelingshulp in Afrika, schri-jven voor een studieblad of commissies.” Bart besloot om na zijn bachelor en master geschiedenis een pre-master be-stuurskunde te doen waarop een master bestuurskunde te doen, “want daar kan je meer mee.”De leukste docent tijdens geschiedenisstudie vond hij De Vries. “Ik had veel vakken in de Wereld Geschiedenis en schreef mijn scriptie over de vergelijking tussen China en Europa. De Vries was een goede kritische docent.” Bart vindt geschiedenis een goede studie omdat je grote hoeveelheden stof leert verwerken en je leert patronen herkennen. “Ge-schiedenis is even nuttig als bestuurskunde, maar bestuur-skunde is meer waard.”Tijdens zijn studie kwam hij ook regelmatig langs op HSVL borrels, want hij zat ook bij een vroegere HSVL dispuut. “Het was echter alleen ‘actief langskomen’, want ik was ook nog lid bij de SIB, AEGEE en SSR.”Om het leventje als student nog drukker te maken, had hij

bijbaantjes als research assistent en als ober bij Van Der Valk Hotel.

Hij kan nu zijn studies meer relativeren dan nu en hij kijkt nu meer naar de maatschappelijke relevantie. “Er wordt weinig gedaan met stages, daar zou meer begeleiding moe-ten plaatsvinden. Ik vind de praktijkstudies een erg goede ontwikkeling. Zelf deed ik de minor Europese Unie Studies, maar ik kon toen geen geschikte stage vinden.”Wanneer ik hem wil vragen naar zijn huidige werkzaam-heden bij Binnenlandse Zaken en met welke bezuinigingen hij bezig is, reageert hij terughoudend. “Je legt een eed af voor het werk dat je doet en dus kan je niet alles zeggen. Daarnaast zijn bezuinigingen altijd vervelend, maar het zijn politieke keuzes en het is de wil van het volk.” Wel zegt hij dat hij beleidsstukken moet schrijven aan Donner en Jan-Kees de Jager.“Het is wel lastig om bij Binnenlandse Zaken binnen te komen. Maar het zijn leuke mensen, er heerst een leuke cul-tuur en met de grijze mensen valt het ook wel mee.”

Oud-geschiedenisstudent aan het woord

17

Page 18: Déjà Vu maart 2011

18

NOT - De mat: wacht niet met knippen tot je eerste sollicitatiegesprek

In deze lente-editie van de Déjà Vu durft uw reporter de handen te branden aan een wel heel gevoelig modevraagstuk: de mat. Niemand durft het hardop te zeggen, maar na jaren-lang een onbetwiste topper te zijn geweest in studentenland, is de mat –auw- op zijn retour. Studeren, dat kan je voortaan maar zo kort mogelijk doen. Hetzelfde geldt voor je haar.

Niet dat er een scherpe trendbreuk valt waar te nemen. Vrees niet, een kleine, verzorgde mat kan in deze transitiefase nog best. Maar dit nonchalante kapsel is wel duidelijk bezig aan een trage, maar hartverscheurende neergang. Deze heeft zich subtiel ingezet bij het aantreden van het kabinet-Rutte en is exemplar-isch voor een verontrustende maatschappelijke ontwikkeling.

Studeren is niet coolHet punt is dat ‘student zijn’ langzaam not wordt. Onze levensstijl verliest het aan ‘air’ en zal op de langere ter-mijn plaats maken voor een schaamtecultuur, constateert uw trendwatcher. Dit begon met de bezuinigingen in het onderwijs en de tragikomedische demonstraties daar tegen in Den Haag. Daarnaast werden De Lullo’s vervangen door Feuten, de v-hals deed zijn intrede en verschenen de afgelopen jaren allerlei waardeloze studies zoals Commu-nicatiewetenschappen en Vrijetijdskunde. Tsja, de tijd dat men in pak naar afstudeerborrels kwam, is allang voor-bij. Het kabinet en de media maken bovendien pijnlijk duidelijk dat studeren niet meer is dan een pure noodzaak waar je maar het beste zo snel mogelijk vanaf kan zijn.

We zijn ongewenst en onbemind en daar zullen we ons steeds meer naar gedragen. De verkoop van het ‘Ich bin ein Lang-studierder’ t-shirt bleef niet voor niets ver achter bij de ver-wachtingen (oké, de 628 leden van de gerelateerde Facebook-group daargelaten).

Help, wat nu Dit sluimerende image-probleem ligt tevens ten grondslag aan het einde van de mat, hét symbool voor de prominente-doch-nonchalante student. Dat wil je gewoon niet meer. Het advies luidt daarom nadrukkelijk: spaar wat geld voor een afspraak bij de kapper en kies een modern kort stekeltjes-kapsel. Met wat gel zet je de piekjes eventueel rechtop voor een vlotte doch Romeinse look. Er is wel een uitzondering: woeste krullen hoeven sinds de verschijning van boer Gijs-bert in Boer zoekt vrouw niet getemd te worden: absoluut hot. Zolang je maar uit de buurt blijft van de ‘keep the mat alive’-initiatieven die als stuiptrekkingen van een verd-wijnend modebeeld (en levensstijl) ongetwijfeld de kop zul-len steken. Dat is net zoiets als dat je anno 2011 nog zoiets als het marxisme propageert; een lang vergane ideologie.

HOT - De nerdbril: geek, chique & retro

Door: Renée Konings

De fashionscène staat op zijn kop met de wereldwijde op-mars van de nerdbril. Van Hollywood tot Bollywood, van het USC tot in de UB: old skool is in. Waar de hippe ge-schiedenisstudent in de zomer nog massaal een pilotenbril droeg, schafte men bij het aanbreken van de winter een nerd-bril aan, die onder architecten al jarenlang een must-have is.

Waarom dan?Marking out the obvious. Voorop staat dat het een verwijzing is naar ons studieonderwerp, te weten het verleden. Op een speelse en tevens artistieke manier neemt de bril je mee naar de jaren tachtig. Dat dit bovendien echt super ‘in’ is, blijkt ook uit de meest recente H&M-catalogus die barst van de bloemetjesjurkjes, hoge tailles en voor de man-nen: lekkere strepen. Daarnaast is de bril robuust, waardoor hij alle historisch mooie feesten, borrels en bloedstollende lezingen over de pacificatie van Nederlands-Indië overleeft. Met name de moderne brillen van het klassieke merk Ray-Ban zijn licht en sterk, want ze zijn gemaakt van zeven laa-gjes koolstofvezel gemengd met hars. Tot slot zijn wij nu eenmaal nerds, hoe hard sommigen dat ook ontkennen.

Aanschaffen die handel dus. Volgens Internet kan je ‘voor de leuk’ al voor enkel 4,95 een plastic exemplaar zonder sterkte kopen bij Piet Kerkhof. Mocht je vinden dat deze winkel te not voor woorden is, kijk dan op www.nerdbril.nl. Daar zijn ze in alle kleuren te koop, ook in zonnebriluitvoering. Like!

Bij de opticien Mocht je glazen op sterkte nodig hebben, kan je terecht bij elke opticien. “Alle merken die er toe doen, hebben al wel een model op de markt gebracht,” vertelt Sjaan van de Leidse ves-tiging van Pearl Opticiens op de Haarlemmer. “De bril is in-middels gewoon geworden. Vooral jongeren, zowel mannen als vrouwen, kopen hem,” vertelt ze. Maar hoewel Sjaan zelf bijna vijftig is, draagt ze zelf ook een exemplaar een op haar neus. “Goudkleurige brillen kan je immers ook nog dragen als je negentig bent. Ouderen dragen over het algemeen liever neu-trale glasbrillen zonder rand.” Daar blijkt maar weer eens uit dat de docenten van onze faculteit niet erg modebewust zijn. Hopelijk nemen ze dit advies van de Déjà Vu dan ook ter harte.

Alternatieven?Als de nerdbril je om de een of andere manier niet staat, kan je ook nog gaan voor de metalen bril. Die is volgens Sjaan ook hip en dan ben je in elk geval origineel. Het enige minpunt van nerd glasses is namelijk dat iedereen ‘m al heeft, waardoor dit item hetzelfde lot als de All Stars te wachten staat. De voorspelling is dan ook dat de bril in de volgende editie van de Déjà Vu tot not wordt verklaard.

Page 19: Déjà Vu maart 2011

Het mysterie rond de Mary Celeste Door: Bjørn Gallée

Het is 4 december 1872 en het Canadese schip de Dei Gratia beukt door de Atlantische golven. Plots ziet John Johnson – de ervaren roerganger van deze tweemaster – in de verte een schip opdoemen. Naarmate de Dei Gratia het onbekende schip nadert wordt duidelijk dat er iets niet klopt. Licht ge-scheurde zeilen en een schip dat langzaam om haar eigen as draait. John Wright – de navigator – herkent het schip als de Mary Celeste. Ook John komt na het zien van het do-lende schip tot de conclusie dat er iets goed mis moet zijn aan boord van de Amerikaanse tweemaster en roept Kapitein Morehouse aan dek. Voor Morehouse is de Mary Celeste geen onbekende, deze Amerikaanse tweemaster is een aan-tal dagen voor de Dei Gratia uit Staten Island vertrokken en had ook Genua als eindbestemming. Bovendien is haar kapitein – Benjamin Brigss – een bekende van Morehouse. Morehouse weet vrijwel onmiddellijk dat dit deinende schip niet meer bestuurd wordt door de ervaren Briggs. Vanaf de zijkant gezien is goed te zien dat er iets mis is, het roer be-weegt langzaam van links naar rechts, de zeilen klapperen in de wind en er is niemand aan dek. Oliver Deveau – de eerste officier – stapt in de sloep en roeit richting het een-zame schip. Eenmaal aan boord komt hij tot de conclusie dat het schip verlaten is. Zowel de hut van de kapitein als de vertrekken van de overige bemanning zijn leeg en op het achterdek vindt men een kapot kompas en een openstaand luik. De sextant en de chronometer zijn verdwenen. Aan de achtersteven is een touw vastgeknoopt waarvan het rafelige uiteinde in het water drijft. Van de enige reddingssloep aan boord van de Mary Celeste ontbreekt ieder spoor. Tussen de dekken staat het water bijna een meter hoog maar toch is het schip niet zinkende. Twee matrozen – Charles Lund en Charles Anderson – controleren de lading en de 1701 vaten pure alcohol blijken nog intact te zijn. Dit geldt ook voor de voedselvoorraden, de bezittingen van de bemanning en het logboek van kapitein Briggs. Morehouse besluit de Mary Ce-leste naar Genua te slepen waar, eenmaal gearriveerd, blijkt dat 9 van de 1701 vaten leeg zijn. Het mysterie is geboren.

“Uiteraard zijn er ook de wat minder weten-schappelijk correcte verklaringen zoals UFO’s, mens-etende-zeedieren, de duivel en spookschepen.”

Wat is er gebeurd aan boord van de Mary Celeste? Pira-terij? Dit kon niet het geval zijn want alle bezittingen waren nog aan boord. In de rechtszaak die volgde vermoedde de aanklager verzekeringsfraude. Kapitein Briggs was echter niet de eigenaar en bovendien was de uitbetaalde verzekeringspre-mie vrij laag. Ook muiterij lijkt onwaarschijnlijk aangezien de bemanning van de Mary Celeste uiterst ervaren was en een uitstekende staat van dienst had. Bovendien zijn alle

bezittingen van de bemanningsleden door Oliver Deveau aangetroffen. Naast bovengenoemde verklaringen wordt er op internetfora druk gespeculeerd. Explosies, tsunami’s, zee-bevingen en waterhozen (soort zee-tornado) worden allemaal genoemd als potentiële boosdoeners. Uiteraard zijn er ook de wat minder wetenschappelijk correcte verklaringen zoals UFO’s, mens-etende-zeedieren, de duivel en spookschepen.

Brian Hicks brengt in zijn boek Ghost Ship: The Mysterious True Story of the Mary Celeste and Her Missing Crew (New York, 2004) een meer plausibele verklaring naar voren. Aan-gevuld met enkele argumenten van de druk speculerende fora-bezoekers lijkt de volgende verklaring het meest waar-schijnlijk: doordat negen alcoholvaten lekten verspreidde zich gedurende de reis een giftige damp door de vracht-ruimte. Nadat één van de bemanningsleden de sterke geur ruikt waarschuwt hij in paniek de rest van de bemanning. Kapitein Briggs zou vanaf het begin van de reis sceptisch zijn geweest over het vervoeren van de giftige vloeistof en dat blijkt dus niet geheel onterecht. In alle haast worden enkele luiken opengegooid om de giftige damp te laten ontsnap-pen. De overige bemanning laat de reddingssloep te wa-ter. De sextant en het kompas worden meegenomen door Eerste officier Albert Richardson maar terwijl hij over het dek richting de achtersteven sprint valt het kompas. Nadat hij het touw van de sloep aan de achtersteven heeft bevestigd keert hij zich om richting de sloep om te kijken of de bemanning in veiligheid was gebracht. Terwijl de sloep zich laat slepen door het stuurloze schip wacht men uiteindelijk tot de giftige dampen uit het scheepsruim zijn verdwenen. Plotseling slaat het weer om. Hoge golven en snijdende wind maken van de tweemaster een ware speelbal. Het touw houdt de sloep niet meer en knapt. Het schip raakt al snel buiten het bereik van de sloep die uiteindelijk met bemanning en al vergaat in de razende storm. De Mary Celeste wordt de volgende dag stuurloos aangetroffen door de Dei Gratia. De echte waarheid valt in het geval van de tragische on-dergang van de Marie Celeste (waarschijnlijk) nooit meer te achterhalen. Misschien is dat maar goed ook, want er niets is leuker dan speculeren over mysterieuze scheepsrampen.

19

Page 20: Déjà Vu maart 2011

Het geheim achter graancirkelsDoor: Jurriën Cremers

In september 1991 legden de twee Engelsen, Doug Bower en Dave Chorley, een verklaring af aan de wereld dat zij verantwoordelijk waren voor alle graancirkels in Engeland sinds 1979. Ze lieten zelfs zien hoe ze graancirkels maakten met behulp van een houten plank en wat touw. In de jaren ’80 waren graancirkels enorm populair geworden. Mensen van de hele wereld kwamen naar het zuiden van Engeland om de graancirkels te aanschouwen en wetenschappers probeerden een verklaring te vinden voor het fenomeen. Toen Bower en Chorley hun daden opbiechtten, geloofde de meerderheid dat alle graancirkels door mensen gemaakt waren. De graancirkels buiten Engeland werden verklaard als het werk van na-apers.

Desondanks zijn er nog steeds sceptici. Hun eerste punt van kritiek is dat er voorbeelden zijn van graancirkels die vóór 1979 dateren. Egyptische hiërogliefen spreken over graange-wassen die gezegend waren door de ‘cirkel van Ra’, de Egyp-tische zonnegod. De meeste wetenschappers interpreteren dit als een referentie naar zonlicht. Maar de hiëroglief voor de zonnecirkel kan volgens andere wetenschappers ook geïnter-preteerd worden als ‘cirkel op de grond’. Deze interpretatie werd al gauw in verband gebracht met graancirkels. Een an-der voorbeeld is een pamflet uit 1678 over de zogenaamde ‘Mowing Devil’ uit Hertfordshire in Engeland. Een boer be-schreef hoe zijn graanveld op een avond vlam leek te vatten. De volgende ochtend was zijn graanveld zo perfect gemaaid “that no Mortal Man was able to do the like”. Ook dit pam-flet wordt geïnterpreteerd als een voorbeeld van een graan-cirkel. Het laatste voorbeeld dateert uit 1880. In dat jaar publiceerde het prestigieuze Nature tijdschrift het verhaal van J. Rand Capron over lokale stormen rond Surrey in Engeland die vreemde gevolgen hadden. Rand Capron schrijft: “We found a field of standing wheat considerably knocked about, not as an entirety, but in patches forming, as viewed from a distance, circular spots.”

Daarnaast zijn er verhalen van ooggetuigen die duiden op bovennatuurlijke verklaringen. Ooggetuigen over de hele wereld, waaronder Nederland, vertellen hoe ze lichtbollen zagen en dat er ongeveer 20 seconden later cirkels waren ge-vormd in het graangewas. Andere ooggetuigen vertellen over lichtstralen die uit de wolken komen en graancirkels vormen. Deze verhalen hebben enige overeenkomsten met de ‘cirkel van Ra’ en de ‘Mowing Devil’, waarbij ook licht in de vorm van de zon of vlammen voorafging aan de vorming van cir-kels. Vooralsnog is er niet één theorie die alle graancirkels kan verklaren.

Onderhand zijn er meer dan 10.000 graancirkels gemeld, waarvan ongeveer 90% in het zuiden van Engeland. Graan-cirkels zijn nog steeds populair en worden beschouwd als een vorm van kunst. Zo worden er wedstrijden gehouden wie de beste graancirkel kan maken en zijn er op verscheidene plaatsen tradities ontstaan waarbij elk jaar steeds complexere graancirkels worden gemaakt. Dit soort gelegenheden trek-ken bezoekers uit alle uithoeken van de wereld.

1. Maak een schets van hoe je wil dat je graancirkel eruit gaat zien. 2. Neem de volgende materialen mee: a. Een houten plank (1.5 meter) met touw (2 x 2 meter) geknoopt aan elk uiteinde. b. Een meetlint (20+ meter) om de straal van je cirkel op te meten. c. Touw of houten palen om de rand van je graancirkel te markeren. 3. Zorg ervoor dat je geen sporen achterlaat als je het graanveld betreedt of verlaat. Loop bijvoorbeeld in de tractorsporen. 4. Met de houten plank op de grond, houdt het touw aan de ene kant van de plank vast terwijl je metgezel het touw aan de andere kant vast houdt. Terwijl je loopt, houdt constant één voet op de plank (linkervoet als je aan de rechterkant loopt, of andersom) en druk hard genoeg zodat het graangewas gebogen blijft. 5. Pleeg een anoniem telefoontje, bijvoorbeeld in een telefooncel, naar de lokale media. 6. Zorg ervoor dat je niet ontdekt wordt of dat je toestemming hebt om een graancirkel te maken. Anders krijg je een fikse boete voor het vernielen van andermans eigendom.

Maak je eigen graancirkel (min. 2 personen)

20

Page 21: Déjà Vu maart 2011

Door: Esther Viergever

Voor ons is het vanzelfsprekend dat geschiedenis onze primaire studie is, maar hoe gaat het mensen af die bijvoorbeeld geschiedenis kiezen als secundaire studie naast hun hoofdopleiding? We bespreken de voors en tegens met Vera Oosterom, masterstudent Engels en eerstejaars Geschiedenis.

Waarom ben je naast Engels een studie geschiedenis gaan doen? “Eigenlijk om zeer academisch verantwoorde redenen, werk-en vond ik nog geen optie dus ik wilde graag verder studeren. Aangezien ik altijd al twijfelde tussen Engels en geschiedenis ben ik toen maar geschiedenis erbij gaan doen. Vooral omdat ik tijdens mijn bijvak Amerikanistiek erg geïnteresseerd was geraakt in de Amerikaanse geschiedenis, en in het algemeen als ‘leek’ veel meer historische kennis op wilde doen. Ver-der wil ik misschien ooit nog les gaan geven, en geschiedenis geven is leuker dan Engels geven, weet ik uit ervaring.”

Wat was je eerste indruk? “Het was vooral VEEL. Het is moeilijk voor mijn hersenen om weer in de ‘tentamen-stamp-modus’ te komen. Je moet sowieso veel meer feitenkennis hebben dan bij Engels, ze-ker in vergelijking met de masterfase. Ik was gewend om literatuur en film te analyseren, daar kun je eindeloos over praten zonder daarvoor jaartallen of begrippen uit je hoofd te leren. Ik merkte ook dat ik teksten op een totaal ver-keerde manier las, al kan ik niet precies uitleggen waarom; misschien meer als fictie dan iets realistisch, terwijl het juist niet gaat om fictie bij geschiedenis. Misschien denken post-modernisten misschien anders over, dan moet ik maar post-modernistisch historica worden. Ook was ik soms erg trots op mezelf dat ik allerlei verbanden zag waar dan uiteindelijk helemaal niet naar werd gevraagd, bijvoorbeeld een verband tussen hoplietenlegers en de opkomende democratie, en dan werd er gevraagd in welk jaar welke keizer dat had veroverd.”

Wanneer kwam jij terecht in een ‘clash of the disciplines’ ?“Dat was toen film- en fotografiemateriaal werd besproken bij het vak Inleiding Historische Wetenschappen. Het ging over het intro van Triumph des Willens en hoe je deze beelden van Hitler kon interpreteren. Iemand zei toen dat het misschien betekende dat Hitler als een soort godheid gezien werd. Dat leek me erg logisch, aangezien de film vol lijkt te zitten met dit soort beeldtaal. Dit werd toen afgedaan als teveel “hineininterpreteren” en daar schrok ik wel een beetje van want dat veegt in één woord mijn hele (eerste) studie van tafel. Je moest heel erg voorzichtig zijn met beeldma-teriaal om ze pretenderen dat ze de werkelijkheid weer-geven maar dat ze dat eigenlijk niet doen. Ik vind zelf dat beeldmateriaal sowieso in de éerste plaats kunst is, maar daarnaast lijken me bijvoorbeeld geënsceneerde foto’s als Putin met ontbloot bovenlijf, of van Mussolini als bewust middelpunt, júist heel veel zeggen over deze personen.”

Kan je geschiedenis volgens jou dan wel plaatsen onder de ‘echte’ letterenstudies als Engels? “Ja, daar heb ik de laatste tijd ook vaak over nagedacht. Met taalwetenschappen bestudeer je de letterlijke inhoud van teksten, ook van fictie, bij geschiedenisliteratuur vooral non-fictie, en lees je ze interpretatief. Ik vind het jammer dat het artistieke of creatieve aspect van teksten zélf zo ondermijnt wordt,volgens mij hoeft fictie helemaal geen belemmering te zijn voor het onderzoeken van bronnen. Teksten worden geschreven door mensen, en mensen liegen en maken dingen mooier dan ze zijn, ook in non-fictie, daar verandert het verleden toch niet door?”

Hoe was het om als masterstudent weer tussen de sjaarsen te zitten? “Ik voel me in ieder geval niet beter dan de ‘echte’ eerste-jaars, ik moest tenslotte qua denkniveau ook weer helemaal opnieuw beginnen. Daar loop ik eigenlijk nog steeds wel tegenaan. Bij Economische en Sociale Geschiedenis dacht ik vooraf, hoera, analyseren, theorieën en verbanden leggen, maar het is tot nu toe best wel moeilijk! Ik hoop wel dat ik in het tweede en derde jaar misschien iets meer van mijn creativiteit kwijt kan, en dat het iets minder schools wordt misschien.”

Hoe wil je dit (uiteindelijk) combineren met je hoofds-tudie? “Ik weet al dat mijn masterscriptie bij Engels over film zal gaan, en naar mijn idee kan film dus ook een goede his-torische bron zijn dus wil ik zowel het creatieve als het his-torische aspect met elkaar combineren. Ik denk dat ze elkaar wel kunnen aanvullen.”

Als mensen nu nog de kans zouden krijgen om een tweede studie te volgen, kan je het aanraden? “Weet ik niet, dat ligt er denk ik heel erg aan hoe hardcore je met je eigen studie bent. Als je passie Victoriaanse Engelse literatuur uitpluizen is, dan kan je er maar beter niet aan te beginnen. Maar mijn interesses gingen altijd wel wat verder dan alleen Engels. Het grappige is dat ik tijdens mijn master helemaal zat was om teksten dood te analyseren en met zijn twintigen in een stoffige powerpointpresentatie bepalen wat de bedoeling was van de auteur. Nu mis ik het wel een beetje en zit ik het toch een beetje te verdedigen.”

Geschiedenis als tweede studie

21

Page 22: Déjà Vu maart 2011

Déjà VuPeriodiek van de studievereniging

HSVL

Hoofdredactie:Arnout le Clercq

Eindredactie:Esther Viergever

Redactie:Veerle Beurze

Jurriën CremersWendy Dallinga

Bjørn GalléeMerel van Tol

Esther Viergever

Acquisitie:Bjørn Gallée

Femke Vermeer

Vormgeving:Merel van Tol

Jurriën Cremers

Met speciale dank aan:Anika van de Wijngaard

Renée KoningsStefan Kock

Antheun JanseMarlou Dahmen

Casper RozenboomDeborah StamManon HeineBestuur Stam

Alle HSVL commissiesBurgemeester Henri Lenferink

Museum Boijmans van Beuningen

Drukkerij:Grafico Delft

Oplage:800

Website:www.hsvldejavu.wordpress.com

[email protected]

ColofonWat als?Door: Jurriën Cremers

The suspension of disbelief is een fenomeen waarbij iemand gelooft dat ongeloofwaar-dige gebeurtenissen waar kunnen zijn. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij het lezen van een boek of het kijken van een film. Om echt te kunnen ge-nieten neemt het publiek de gebeurtenissen aan voor waar. Dit kan ook toegepast worden op mysterieuze verhalen in de echte wereld, zoals UFO’s. Men gelooft dan dat de on-geloofwaardige gebeurtenissen van het verhaal, in dit geval dat aliens de aarde heb-ben bezocht, waar kunnen zijn. Wat als the suspension of disbelief niet bestaat?

Alle mysterie in de wereld en elke ongeloofwaardige gebeurtenis wordt dan bestem-peld als fictie of heeft een simpele en rationele verklaring. Niets is waar of kan waar zijn tenzij er onomstotelijk bewijs wordt geleverd. Zelfs het gevoel van twijfel in je achterhoofd dat er toch een mogelijkheid bestaat dat het waar kan zijn is verdwenen. Buitenaardse wezens bestaan niet, het paranormale is onzin, Bigfoot en Nessie zijn een grap, en niets is voorbestemd. Er zijn zelfs geen ‘gekken’ die er toch in geloven.

Omdat alles een logische verklaring heeft of anders als fic-tief wordt beschouwd bestaat er geen onenigheid meer over de mysteries van de wereld. Niemand verspreidt geruchten over vreemde wezens. Nie-mand vormt complottheorieën over regeringen en hun rookgordijnen. Niemand gelooft meer in mythen en goden. Iedereen is het er over eens wat waar of niet waar is. Een ideale situatie om als mensheid een wereldwijde eenheid te vormen. Maar is het daadwerkelijk beter en leuker om in een dergelijke wereld te leven?

Meer weten over the suspension of disbe-lief? In Museum Boij-mans Van Beuningen in Rotterdam is er tot 8 mei 2011 een ten-toonstelling te zien over the suspension of disbelief van Gabriel Lester. Lester gebruikt de term Suspension of Disbelief in de betekenis van ‘het willen geloven in’, en ‘het toelaten van’ de verbeelding. Kijk voor meer informatie op www.boijmans.nl.

Museum Boijmans Van BeuningenMuseumpark 18-203015 CX Rotterdam

Openingstijden: dinsdag t/m zondag van 11.00 tot 17.00 uurToegangsprijzen: € 10: Voltarief / € 5: Studenten / € 7, 50: CJP-houdersOp woensdag is het museum voor iedereen gratis toegankelijk!

22

Page 23: Déjà Vu maart 2011

HSVL-gala: TitanicEen gala organiseren betekent perfectie nastreven. Geef je het de naam Titanic mee dan weet je dat het een bumpy ride gaat worden. Mijn eerste kennismaking met de boot was dan ook treffend. In het walgelijke Huigsloot, een ge-hucht aan de Kaag, ver beneden zeeniveau zouden wij het schip in al haar glorie mogen aanschouwen. De heenweg hadden wij ondanks slecht zicht, algehele brakheid en de Fiat Panda van Martine uit anno kruik overleefd en daar troffen wij Boot2. Maar een auto parkeren in Huigsloot was blijkbaar not done. De plaatselijke Rottweiler en zijn hond waren niet van onze aanwezigheid gediend, blijkende uit het feit dat de minst intelligente van de twee ons toeblafte de auto snel van zijn erf te verwijderen. Met Boot2 was het gelukkig wél liefde op het eerste gezicht. Maar ja, aan liefde moet gewerkt worden en als je elkaar een tijdje uit het oog bent verloren. En aangezien de Feestco nog een rits scharrels aan kroegen her en der verspreid in het land heeft liggen en de grote dag steeds dichterbij komt blijft er van perfectie maar weinig over, oftewel, stress. De onhaalbare utopie die “Make-auto” heette was gelukkig van de baan maar er moest iets anders gimmick komen namelijk; De Boeg! Dus aldoende ging de feestco de laatste dag voor het gala nog even creatief aan de gang met verf. En daar zit je dan, uitgeput van het harde werk en stress van de afgelopen drie dagen, met La Praeses (Martine voor uitgewijden) tegen de muur van de koffiekamer in het Huizinga, een gejatte fles rode wijn van de faculteit tussen ons, naar de meest onromantische voorstelling van een bootaanzicht sinds de casting van de Schippers van de Kameleon te kijken. Zelfs de Berenboot straalt nog meer klasse uit. Lang leve Titanic. Lang leve perfectie. We schieten in de lach. De slappe lach. En we weten dat wat er ook komen gaat, samen gaat de Feestco ten onder. Een hele geruststellende gedachte.

Stefan Kock

Meeschrijven aan de Déjà Vu? Dat kan!

Heb je een leuk stukje, prikkelende column of een kritische scheld-

kannonade? Mail je verhaal naar [email protected] en allicht vindt jouw tekst een

plaatsje in het blad of op de blog!

*

Vergeet ook niet een kijkje te nemen op onze gloednieuwe digitale expeditie: www.dejavuhsvl.wordpress.com

Artist impression van het gala

Page 24: Déjà Vu maart 2011