de algerijnse casus binnen de arabische lente:...

68
1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling YOUCEF KAZI MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK PROMOTOR: PROF. DR. SAMI ZEMNI COMMISSARIS: BRECHT DE SMET COMMISSARIS: KOENRAAD BOGAERT ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: WAAROM HEEFT ER ZICH IN ALGERIJE GEEN REVOLUTIE AFGESPEELD? aantal woorden:19 788

Upload: others

Post on 01-Aug-2020

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

1

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

YOUCEF KAZI

MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN

afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK

PROMOTOR: PROF. DR. SAMI ZEMNI

COMMISSARIS: BRECHT DE SMET

COMMISSARIS: KOENRAAD BOGAERT

ACADEMIEJAAR 2011 - 2012

DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: WAAROM

HEEFT ER ZICH IN ALGERIJE GEEN REVOLUTIE AFGESPEELD?

aantal woorden:19 788

Page 2: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

2

Inzagerecht in de masterproef (*)

Ondergetekende, …………………………………………………….

geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, niet behorend tot de

examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.

Datum en handtekening

…………………………..

………………………….

Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te

reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal

exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet

ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft.

(**) Schrappen wat niet past

Page 3: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

3

Dankwoord

Vooraleer ik deze scriptie aanvat zou ik een kort woordje van dank willen richten aan enkele

personen. Ten eerste mijn promotor, prof. Dr. Sami Zemni, die mij geholpen heeft bij de

totstandkoming van dit werk. Hij vormde een grote hulp bij de opbouw en het structureren

van deze verhandeling. De documenten en richtlijnen die hij me gaf hebben ervoor gezorgd

dat ik voldoende gewapend was om deze taak aan te vatten.

Daarnaast wens ik ook mijn moeder te bedanken die mij de kans gaf om verder te studeren en

bij wie ik in moeilijke momenten altijd terechtkan.

Tot slot zou ik dit werk ook willen opdragen aan één van mijn beste vrienden, Ward

Vandroogenbroeck (28 juni 1990 – 3 mei 2012), die onlangs overleden is.

Youcef Kazi, 12 mei 2012.

Page 4: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

4

“Abstract”

Binnen de protestgolf die de Arabische wereld in 2011 kende vormt het Algerijnse geval een

zeer interessant onderzoeksgebied. Net als zijn buurlanden had Algerije begin 2011 te maken

met volksprotesten tegen het gevoerde beleid. Wat de Algerijnse casus echter onderscheidt is

het gegeven dat er in Algerije geen echte massamobilisatie heeft plaatsgevonden tegen het

regime van president Bouteflika. Het is de bedoeling binnen deze scriptie de oorzaak hiervan

uit te klaren. Om dit te kunnen doen zal er vooreerst dieper worden ingegaan op de aard en de

dynamieken van de protesten die zich in 2011 binnen Algerije hebben voorgedaan. Het

waarom van deze protesten zal binnen dit werk aan de hand van een historische reflex geduid

worden. De onderzoeksvraag zal uiteindelijk beantwoord worden door een beroep te doen op

3 verschillende verklarende invalshoeken. Ten eerste zal er vanuit de elitetheorie bestudeerd

worden welke invloed de strategie van de Algerijnse elite heeft op het behoud van de

bestaande autoritaire machtsstructuur. Daarnaast zal de economische invalshoek de functie

van de Algerijnse rentenierseconomie hierbij behandelen. Ter afsluiting zal de sociologische

invalshoek duidelijk maken in welke mate de maatschappelijke breuklijnen binnen Algerije een

rol gespeeld hebben. Via het combineren van deze 3 invalshoeken zal men de conclusie

kunnen trekken dat de Algerijnse samenleving, op politiek en op sociaal vlak, te

gefragmenteerd was om een brede en eensgezinde oppositiebeweging het licht te laten zien.

Ten gevolge van deze verdeeldheid is er in Algerije nooit sprake geweest van een

massamobilisatie en al helemaal niet van een revolutie.

Page 5: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

5

Inhoudsopgave

1.Inleiding en relevantie ............................................................................................................... 7

2. Revolte 2011 ........................................................................................................................... 12

2.1 Actoren .............................................................................................................................. 12

2.1.1 CNCD: Coordination Nationale pour le Changement et la Démocratie ..................... 13

2.1.2 FFS: Front des Forces Socialistes ................................................................................ 14

2.1.3 Quid islamisten? ......................................................................................................... 15

2.1.4 PT: Parti des Travailleurs ............................................................................................ 17

2.1.5 Bouteflika en de “Presidentiële Alliantie” .................................................................. 18

2.1.6 Leger, DRS en politie .................................................................................................. 19

2.2 Revendicaties .................................................................................................................... 21

2.2.1 Regimewijziging .......................................................................................................... 21

2.2.2 Opheffing van de noodtoestand ................................................................................ 21

2.2.3 Openstellen van het mediatieke en politieke domein ............................................... 22

2.2.4 Vrijlating gearresteerde protestanten ....................................................................... 23

2.3 Verloop revolte ................................................................................................................. 23

2.4 Evaluatie revolte ............................................................................................................... 28

3.Historische achtergronden revolte .......................................................................................... 29

3.1 Socio-Economische context .............................................................................................. 29

3.1.1 Koloniale periode ....................................................................................................... 29

3.1.2 Staatseconomie .......................................................................................................... 30

3.1.3 Liberalisering en structurele aanpassingsprogramma’s ............................................ 32

3.1.4 Relevantie revolte 2011 ............................................................................................. 34

3.2 Politieke context ............................................................................................................... 35

3.2.1 Koloniale periode ....................................................................................................... 35

3.2.2 Socialistische éénpartijstaat ....................................................................................... 36

Page 6: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

6

3.2.3 Democratisering en politieke radicalisering leiden tot burgeroorlog ........................ 38

3.2.4 Bouteflika-tijdperk ..................................................................................................... 39

3.2.5 Relevantie revolte 2011 ............................................................................................. 41

3.3 Socio-Culturele context ..................................................................................................... 42

3.3.1. Oorsprong Arabo/Berberse identiteit Algerije .......................................................... 42

3.3.2 Arabiseringspolitiek en marginalisering Berbers ....................................................... 43

3.3.3 Berberlente van 1980 als kantelmoment .................................................................. 44

3.3.4 De Kabylische Lente en het ontstaan van de burgerbeweging .................................. 45

3.3.5 Relevantie revolte 2011 ............................................................................................. 46

4. Revolte maar geen revolutie ................................................................................................... 48

4.1 Elite benadering ................................................................................................................ 48

4.2 Economische benadering .................................................................................................. 54

4.3 Sociologische benadering.................................................................................................. 58

5.Conclusie .................................................................................................................................. 59

Bibliografie .................................................................................................................................. 61

Page 7: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

7

1.Inleiding en relevantie

Het vuur dat, op 17 december 2010 in Sidi Bouzid, door Mohammed Bouazizi werd

aangewakkerd zette niet alleen de onfortuinlijke marktkramer zelf in brand maar tevens een

hele Arabische regio. Deze regio werd steeds meer bedwelmd door de decennialange

dominante sfeer van dictatuur en repressie. De opstanden, die hun oorsprong kenden in

Tunesië en daar tot een waarachtige politieke revolutie hebben geleid, verspreidden zich al

snel naar andere Arabische landen. Bijna overal binnen de Arabische wereld kwam het volk de

straat op en werd de Staat als een zieke instelling gediagnostiseerd. Na Tunesië volgden er nog

revoltes in onder andere Algerije, Egypte, Libië, Syrië, Jemen, Bahrein, Irak, Marokko, Jordanië,

Saoedi-Arabië en Oman. De succesfactor hiervan was niet in elk land evenredig en was/is

afhankelijk van bepaalde nationale kenmerken. De symptomen van deze zieke patiënten

kenden echter wel opmerkelijk treffende gelijkenissen en hadden betrekking op de

maatschappelijke malaise waarbinnen elk van deze regimes zich gedurende de laatste

decennia vastgereden had. Deze malaise kwam begin 2011 helemaal onder de aandacht via

een breed spectrum van protesten. De protesten omvatten een veelheid aan onderwerpen:

gaande van de hoge (jeugd)werkloosheid, de corruptie, de repressie, de stijging van

levensduurte, de uittocht van hoogopgeleide jongeren, de armoede tot een gebrek aan vrije

meningsuiting en democratie. Deze lange lijst van economische en politieke problemen

illustreert dat deze landen intern met diepe structurele problemen te kampen hebben die

onvermijdelijk tot een explosie van bevolkingswoede moesten leiden. Er was kortom een

gebrek aan toekomstperspectief voor de doorsnee burger die de buik vol had van de dagelijkse

vernederingen waardoor hij of zij getroffen werd. Het Arabische woord ‘karama’, waardigheid,

lag dan ook op de lippen van elke beweging in de Arabische wereld die ijverde voor een

radicale omwenteling in hun bestaan.

Zoals vermeld bleef ook Algerije begin 2011 niet gespaard van (weliswaar iets minder

omvangrijke) straatprotesten tegen de bewindsvoerders en het politieke systeem meer

algemeen. Dit gegeven hoeft op zich niet als iets opzienbarend beschouwd te worden

aangezien dergelijke protesten het laatste decennium schering en inslag zijn in Algerije. In het

jaar 2010 bijvoorbeeld werden er meer dan 10 000 manifestaties genoteerd (Chena, 2011,

p.111). Dit gegeven ontkracht meteen de veelgehoorde stelling die zegt dat Algerije immuun is

voor een revolutie omdat de bevolking er schrik zou hebben op straat te komen tegen zijn

Page 8: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

8

bewindsvoerders. De burgers in Algerije durven (ondanks het bloedige verleden) weldegelijk

op straat te komen om te protesteren aangezien het de enige manier is om hun mening te

laten horen. Het zou dus fout zijn de protesten, die zich in 2011 voordeden, te beschouwen als

een historische start. Wel kan men de specifieke Algerijnse protestgolf uit 2011 best situeren

binnen het bredere kader van de andere Arabische revoltes die veralgemenend als ‘Arabische

Lente’ werden betiteld.

De argumentatie voor deze stelling bevindt zich in het feit dat Algerije vele simultaniteiten

vertoonde met zijn buurlanden die de honger naar een eventuele revolutie tegen het regime

zou kunnen gespijsd hebben. Ten eerste wordt Algerije eveneens reeds gedurende een lange

periode bestuurd door één en dezelfde politico-militaire clan met aan het hoofd op dit

moment president Abdelaziz Bouteflika. In functie van deze continuïteit werd in 2008 zelfs de

Grondwet aangepast die een 3de presidentiële ambtstermijn mogelijk maakte voor het

autoritaire regime van Bouteflika (zie infra 3.2.4) (Aghrout , 2010, p.177). Net als in de

buurlanden was er dus sprake van de aanwezigheid van een regime dat reeds gedurende een

lange, ononderbroken periode de plak zwaait. Deze langdurige monopolisering van de

politieke macht draagt uiteraard bij tot het autoritaire en corrupte beeld dat men krijgt van

dergelijke regimes. Bovendien ontwikkelt de elite op die manier ook een attitude van

misprijzen ten overstaan van zijn bevolking. Dit wordt in Algerije met de term ‘hogra’

aangeduid. Een consequentie van deze ‘hogra’ is dat de kloof tussen burger en politiek zeer

groot is geworden. Een tweede simultaniteit was van socio-economische aard: Algerije deelde

net als vele andere landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in de economische malaise.

Onder andere de torenhoge jeugdwerkloosheid wordt als problematisch ervaren, zeker

wanneer je weet dat meer dan de helft van de Algerijnse populatie jonger dan 30 is (Dessi,

2011, p.8). Daarnaast vormden ook de inflatie van basisproducten, de stagnatie van de lonen

en de corruptie in alle lagen van de samenleving de aanleiding voor een zeer explosieve

economische cocktail. Een laatste gelijkenis ten slotte met de andere regimes uit de regio ligt

in de repressieve organisatie van het staatsapparaat. In Algerije neemt het leger omwille van

historische redenen, samen met de president en de veiligheidsdienst, een dominante plaats in

binnen het staatsbestel (zie infra 3.2.2). Tevens gold er gedurende 19 jaar de noodtoestand die

elk recht op manifestatie in de hoofdstad Algiers verbood. Deze gelijkenissen duiden dan ook

de relevantie aan om de Algerijnse casus te bestuderen aangezien dezelfde problematiek

aanwezig was als binnen de andere landen in de regio. Ten gevolge van de aanwezigheid van

deze verschillende simultaniteiten was het geen illusie om ervan uit te gaan dat ook de

Algerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

Page 9: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

9

democratiseringsdynamieken waaraan sommige omliggende landen in de regio onderhevig

waren.

Wanneer op 5 januari 2011 de protestgolf overgewaaid kwam uit Tunesië leek alles ook deze

richting uit te wijzen. Hoewel deze opstanden niets meer waren dan een logisch vervolg van de

eerder opgezette protesten in Algerije gaf het regionale omgevingsklimaat in de Arabische

wereld er toch een innovatieve toets aan. De belangrijkste drijfveren achter het eerste protest

begin 2011 waren de forse prijsstijgingen van basisproducten (suiker, melk, olie, brood…) en

het nijpend woningtekort. Het was de plotse stijging van de levensduurte die de druppel

vormde voor de doorsnee Algerijn om zijn/haar stem te verheffen. Al 25 jaar lang werd hen

door hun regering immers voorgespiegeld dat Algerije een welvarend land was, waar het ook

alle schijn van heeft als je de 155 miljard opgebouwde dollarreserves in acht neemt (Grim,

2011). Het probleem is echter dat deze rijkdom slechts een beperkte krans van de

maatschappij ten goede komt, die hiermee dan nog eens schaamteloos te koop loopt. Het

merendeel van deze rijkdom aan dollarreserves komt uit de olie en gasvoorraden waarover

Algerije beschikt. Corrupte bestuurspraktijken zorgen er echter voor dat deze

grondstoffenrijkdom niet vertaald wordt naar een verbetering van de koopkracht voor alle 36

miljoen Algerijnen. Naast de corruptie hebben ook de structurele aanpassingsprogramma’s,

die Algerije opgelegd heeft gekregen van het IMF en de Wereldbank, bijgedragen aan de

hedendaagse economische malaise (zie infra 3.1.3). Het resultaat van deze penibele

economische omstandigheden was een maatschappelijke vulkaan die elk moment kon

uitbarsten. De rellen die op 5 januari 2011 werden geïnitieerd, met 5 doden en meer dan 800

gewonden als resultaat, zijn hier dan ook de logische veruitwendiging van. Het sociale profiel

van de ‘Algerijnse protestant’ bij deze rellen was zeer gevarieerd: gaande van de grote groep

werkloze jongeren, daklozen, armen tot zelfs respectabele huisvaders. Al deze groepen misten

een gebrek aan toekomstvisie bij hun leiders en zagen straatprotest als het enige middel tot de

verbetering van hun leefomstandigheden.

Vooreerst zullen we in hoofdstuk 2 van dit werk dieper ingaan op de belangrijkste actoren bij

deze Algerijnse protesten en welke houding deze innamen ten overstaan van het protest. Ook

de revendicaties van de belangrijkste oppositiebeweging, het verloop en het uiteindelijke

resultaat van deze protesten zal in dit hoofdstuk behandeld worden. Vervolgens lijkt het mij

relevant om in hoofdstuk 3 de verschillende achtergronden (economisch, politiek en socio-

cultureel) te schetsen waartegen deze golf van protest is ontstaan in Algerije. Het land Algerije

kent, mede ten gevolge van zijn koloniale verleden, immers een zeer woelige geschiedenis.

Page 10: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

10

Inzake deze achtergronden zal er een onderscheid gemaakt worden tussen 3 verschillende

soorten aspecten: het socio-economische, het politieke en het socio-culturele aspect. Het

nader toelichten van de geschiedenis van deze verschillende domeinen binnen de Algerijnse

samenleving is cruciaal om de beweegredenen achter de protesten in 2011 te kunnen

verklaren. Tot slot is de kennis van deze historische contexten ook onontbeerlijk als raamwerk

bij de centrale politiek-wetenschappelijke onderzoeksvraag van deze paper nl. ‘Waarom

heeft er zich in Algerije geen revolutie afgespeeld ondanks het gunstige revolutionaire

klimaat dat voorhanden was in de rest van de Arabische wereld?’.

Voor het beantwoorden van deze vraag zal er in het 4dehoofdstuk van deze scriptie een beroep

worden gedaan op 3 verklarende invalshoeken die met elkaar verbonden zijn. Elk van deze

invalshoeken droeg bij aan de stabiliteit die het autoritaire Algerijnse regime tijdens de revolte

tentoonspreidde en verklaart waarom de revolte niet kon escaleren in een revolutie.

De belangrijkste theoretische invalshoek die binnen de context van dit werk zal gebruikt

worden rust op de elitetheorie. Traditioneel gaat deze theorie ervan uit dat de attitudes,

keuzes en strategieën van de elite determinerend zijn voor het gevoerde of niet-gevoerde

beleid binnen een staat (Werenfels, 2007, p.10). Binnen deze casus zullen we in dit opzicht

vooral het verband trachten te analyseren tussen de beleidsstrategie van de Algerijnse elite en

de afwezigheid van diepgaande democratische veranderingen in het Algerijnse politieke

systeem. De focus op dit verband zal ons immers helpen de centrale onderzoeksvraag te

beantwoorden. De elitetheorie gaat hierbij traditioneel uit van een actor-georiënteerde

benadering waarbij de focus ligt op de keuzes en strategieën die de machtigste actoren in een

land nemen. Wanneer we deze theorie echter gaan toepassen op het Algerijnse geval dienen

we naast de actor-benadering ook rekening te houden met een aantal externe structurele

factoren die een invloed hebben uitgeoefend op de strategische keuzes van die actoren.

Voorbeelden van dergelijke structurele factoren zijn de burgeroorlog, de structurele

aanpassingsprogramma’s van het IMF en daarmee gepaard gaande liberalisering, de

introductie van het meerpartijenstelsel,.. etcet. . Deze factoren en hun gevolgen voor het

elitebeleid zullen in hoofdstuk 3 aangaande de historische achtergronden behandeld worden.

Binnen deze casus zal de rol van de elite dus bestudeerd worden vanuit een combinatie van de

actor-georiënteerde benadering en de structurele benadering.

In functie van deze elitetheorie dient ook de economische invalshoek van de situatie

behandeld te worden aangezien het succes van de elitestrategie hier voor een groot deel

Page 11: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

11

afhankelijk van was. Volgens de economische benadering zou het economisch model van een

staat (nl. de rentenierseconomie) in sommige gevallen immers bijdragen aan de autoritaire

standvastigheid van de machthebbers binnen deze staat (Luciani, 1990). We zullen in dit werk

daarom testen of deze veronderstelling van toepassing was op de Algerijnse

rentenierseconomie bij de revolte in 2011. Om hierover uitsluitsel te kunnen geven zal er een

beroep worden gedaan op een oorzakelijk mechanisme dat door Michael Ross werd

ontwikkeld nl. het “rente-effect” (Ross,2001, 2008). Aan de hand van dit mechanisme zal het

mogelijk zijn te ontrafelen welke functie de Algerijnse rentenierseconomie vervulde voor de

Algerijnse elite in 2011.

Tot slot zullen de protesten ook kort vanuit een sociologisch oogpunt geanalyseerd worden.

De maatschappelijke breuklijnen die Algerije doorkruisen vormden immers, samen met het

economisch model, een belangrijk contrarevolutionair wapen voor de Algerijnse elite. De

specifieke breuklijnen en hun effecten, die de elitestrategie versterkten, zullen doorheen dit

werk worden uiteengezet in hoofdstuk 3 (socio-culturele context) en hoofdstuk 4

(sociologische benadering).

De combinatie van deze 3 benaderingen, waarbij de economische en de sociologische

benadering ten dienste staan van de elite benadering, zal ons in staat stellen de centrale

onderzoeksvraag te beantwoorden. In het laatste hoofdstuk zal het antwoord op deze vraag

bondig geformuleerd worden.

Page 12: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

12

2. Revolte 2011

Vooraleer we de socio-economische, politieke en socio-culturele achtergronden van de

Algerijnse casus zullen schetsen zal dit onderdeel van de paper handelen over de feitelijke

opstanden waarmee Algerije begin 2011, in navolging van Tunesië, te maken kreeg. In de nacht

van 4 op 5 januari 2011 ontstonden in Algiers protesten van jongeren tegen de verhoogde

voedselprijzen, de slechte leefomstandigheden (huisvesting), het gebrek aan jobs en de

oeverloze corruptie (Amel, 2011). In de eerste weken van januari leken deze protesten

aanvankelijk dus niets meer dan een zoveelste louter sociale explosie van burgerwoede tegen

het falende socio-economische beleid.

Naar het einde van de maand januari kregen de protesten echter ook een politieke dimensie

waarbij de eisen van de protestanten, gericht tegen het heersende regime, een politieke tint

kregen. We zullen hieronder dieper ingaan op de relevantste politieke actoren en hun

houding ten overstaan van de revolte van naderbij bekijken. Welke politieke hervormingen

werden er door de protestanten geëist? Hoe zijn deze protesten verlopen? En tot wat hebben

deze protesten uiteindelijk geresulteerd? Dit zijn de kernvragen die hieronder een antwoord

zullen krijgen. We beschrijven hierbij de situatie zoals die zich in 2011 voordeed aangezien er

zich ondertussen al een aantal nieuwe politieke verschuivingen hebben voorgedaan.

2.1 Actoren

Bij de belangrijkste betrokken actoren, dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen de

hervormingsgezinde actoren (oppositie) en de actoren die tot het heersende regime behoren.

In de opdeling hieronder, zullen we in functie hiervan in sommige gevallen respectievelijk de

termen ‘hervormingsgezinde actoren’ en de ‘contrarevolutionaire actoren’ hanteren om de

zaken overzichtelijk te houden. Het zal echter al snel duidelijk worden dat de

hervormingsgezinde actoren er niet in slaagden hun krachten te bundelen. De reden hiervoor

zal in hoofdstuk 4 aan bod komen.

Page 13: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

13

2.1.1 CNCD: Coordination Nationale pour le Changement et la Démocratie

Bij de hervormingsgezinde actoren kan men onmogelijk naast de centrale rol van de CNCD

(Coordination Nationale pour le Changement et la Démocratie) kijken. Deze beweging kwam

voor het eerst samen op 21 januari 2011 in Algiers met als ultieme doelstelling via vreedzame

manifestaties een democratische transitie te bewerkstelligen in Algerije. De beweging bestond

aanvankelijk uit een heterogene alliantie van politieke oppositiepartijen,

mensenrechtenorganisaties, onafhankelijke vakbonden en bewegingen uit de ‘civil society’.

Het gegeven dat deze verschillende organisaties hun krachten wouden verenigen was op zich

al een lovenswaardige verwezenlijking van de initiatiefnemers. De Algerijnse politieke scène

staat traditioneel immers symbool voor onenigheid en immobilisme. Het middel waarmee de

CNCD een democratische transitie wenste te bewerkstelligen was via het wekelijks houden van

vreedzame protestmarsen tussen het 1 Mei-plein en het Martelarenplein in Algiers (Cherfaoui,

2011).

De belangrijkste politieke partijen die aanvankelijk deel uitmaakten van de CNCD waren de

seculiere Berberpartij RCD van Saïd Sadi (zie infra 3.3.3), de sociaal-liberale MDS (Mouvement

Démocratique et Social) onder leiding van Hocine Ali en de PLJ (Parti pour la justice et la

liberté) (El Khalfioui, 2011, 19 februari 2012). Het was hierbij vooral de RCD van Sadi die de

meeste invloed vergaarde binnen de CNCD en als het politieke verlengstuk ervan beschouwd

werd (Larabi, 2011).

De LADDH (Ligue Algérienne pour la Défense des Droits de l’Homme), met als voorzitter

Mustapha Bouchachi, kwam binnen de CNCD op voor de rechten van de mens. Ali Yahia

Abdennour werd in 1985 de eerste voorzitter van deze organisatie en bezit vandaag nog

steeds de titel van erevoorzitter. Deze historische mensenrechtenactivist was, ondanks zijn 90

jaar, onvermoeibaar bij de wekelijkse protestmarsen in 2011 en wierp zich op als de

symbolische leider van het protest. Naast het verdedigen van de individuele en collectieve

vrijheden van de Algerijnen bevat haar programma ook een politieke tint. Zo wordt er onder

andere geopperd dat een rechtsstaat in Algerije wenselijk is als opstap naar een echte

democratie. Ten aanzien van politieke partijen, blijft de LADDH evenwel neutraal (Ligue

Algérienne pour la Défense des Droits de l’Homme, 2012, 5 maart 2012).

Ook de volgende onafhankelijke vakbonden maakten deel uit van de beweging: Satef

(Syndicat Autonome des Travailleurs de l’éducation et de la Formation) die het

Page 14: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

14

onderwijspersoneel vertegenwoordigde, het Snapap (Syndicat nationale autonome des

personnels de l’administration publique) ter verdediging van de publieke administratie, het

CNES (Syndicat des enseignants du supérieur) ter verdediging van de onderwijzers uit het

hoger onderwijs en ten slotte het CLA (Collectif des lycées d’Algérie) die de algemene vakbond

vormt voor de scholen in Algerije (Imès, 2011).

Deze onafhankelijke vakbonden zijn binnen Algerije evenwel niet erkend aangezien het

Algerijnse regime slechts 1 vakbond erkend nl. de ‘UGTA’ (Union Générale des Travailleurs

Algériens) met aan het hoofd Sidi Saïd. Deze organisatie was in het verleden de centrale

vakbond voor alle arbeiders binnen Algerije. Anno 2012 is de UGTA echter niets meer dan een

machtsinstrument in handen van het regime (Rabia, 2011). Ten gevolge van deze

afwezigheidspolitiek van de UGTA, kent Algerije vandaag een zeer grote hoeveelheid

autonome syndicaten die nauwelijks met elkaar samenwerken, wat in de kaart speelt van het

regime.

Een laatste onderdeel van de CNCD ten slotte betrof bewegingen uit de ‘civil society’ zoals

bijvoorbeeld de jongerenbeweging RAJ (Rassemblement Actions Jeunesse) die dienst doet als

publiek platform voor de Algerijnse jeugd. Een ander voorbeeld is de SOS Disparus die een

antwoord wil op de mysterieuze verdwijningen van personen die zich hebben voorgedaan

tijdens de burgeroorlog.

Via de start van deze historische samenwerking tussen politieke partijen,

mensenrechtenorganisaties, autonome vakbonden en ‘civil society’ bewegingen leek de

Algerijnse oppositie eindelijk de krachten ietwat te gaan bundelen. De eensgezindheid binnen

de CNCD zou echter al snel op de proef worden gesteld (zie infra 2.3).

2.1.2 FFS: Front des Forces Socialistes

Niet alle hervormingsgezinde actoren wensten echter deel uit te maken van deze CNCD die

door de RCD op poten werd gezet. Het FFS (Front des Forces Socialistes, zie ook infra 3.3.2 en

3.3.3), op dat moment met Karim Tabbou als secretaris-generaal (ondertussen is dat Ali Laskri),

weigerde haar steun te betuigen aan het initiatief en bekritiseerde het zelfs. Dit lijkt

contradictorisch aangezien zij, als oudste oppositiepartij van het land, toch altijd een

voorstander is geweest van grondige hervormingen binnen het Algerijnse politieke systeem.

Page 15: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

15

Doch bestaan er een aantal redenen die deze niet-deelname van het FFS aan de CNCD

verklaren. Ten eerste is er uiteraard het gegeven dat het FFS een rivaal is van de RCD in de

strijd om het Berberelectoraat. Deze historisch gegroeide rivaliteit maakt elke vorm van

samenwerking tussen beide partijen praktisch onmogelijk.

Een ander twistpunt dat de rivaliteit tussen beide partijen versterkte was de verschillende

houding die ze aannamen ten overstaan van de islamitische FIS-partij in de jaren ‘90. Zo

bevond het FFS zich in het kamp dat zich uitsprak voor een verzoening met het FIS (de

zogenaamde réconciliateurs), daar waar de RCD tot de partijen behoorde die pleitten voor de

radicale uitroeiing van het FIS (de zogenaamde éradicateurs).

Daarnaast verklaarde Tabbou op 24 januari 2011 in een mededeling dat het CNCD-initiatief

enkel ‘sensatie’ wou veroorzaken en verder weinig concrete resultaten inzake democratisering

zou reproduceren. Het initiatief genoot volgens hem onvoldoende steun van de bevolking en

binnen de beweging was er te weinig eensgezindheid (Algérie-Politique, 2011, 5 maart 2012).

Verderop in deze paper zal blijken dat Tabbou hier een punt had.

Verder haalde Tabbou ook het aloude argument aan dat de RCD te nauwe banden onderhoudt

met de veiligheidsdiensten van het regime. Hiermee wou hij aangeven dat de CNCD

onmogelijk als onafhankelijke motor voor democratische verandering in Algerije kan fungeren

(Algérie-Politique, 2011, 5 maart 2012).

Het feit dat het FFS geen deel wenste uit te maken van de CNCD impliceert evenwel niet dat ze

geen voorstander was van grondige hervormingen zoals bv. de opheffing van de

noodtoestand. Ze wenste deze echter niet te realiseren binnen het voorziene kader van de

CNCD maar eerder volgens de eigen weg. Hiertoe lanceerde Tabbou op 3 maart 2011 een

oproep aan alle democratische krachten die een nieuw Algerije willen opbouwen om samen te

komen in Algiers en te overleggen over de best te hanteren methode (Bouaricha, 2011).

2.1.3 Quid islamisten?

Wanneer men over de islamisten in Algerije spreekt wordt cognitief automatisch de link gelegd

met het radicale FIS (Front Islamique du Salut) dat in 1991 een verpletterende

verkiezingsoverwinning behaalde bij de verkiezingen. Wanneer het FIS in 1992 echter buiten

de wet werd gesteld, werden de zogenaamde ‘radicale’ islamisten op politiek-organisatorisch

Page 16: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

16

vlak, bij wijze van spreken, onthoofd door het toenmalige militaire regime. Anno 2011, was de

geest van het FIS echter nog niet helemaal verdwenen en enkele voormalige topmannen van

de verboden partij lieten hun mening horen over de revolte van 2011.

Het merendeel van deze islamisten, waarvoor Sahnouni El Hachemi als spreekbuis optrad,

weigerde deel te nemen aan de protestmarsen van het CNCD. De reden hiervoor ligt vooral in

de etnische breuklijn (tussen Arabieren en Berbers (zie infra 3.3)) die Algerije doorkruist. Het

RCD is immers een ultraseculiere Berberpartij waarmee het merendeel van de islamisten geen

gezamenlijke oppositie wil voeren (El Khalfioui, 2011, 19 februari 2012).

Ali Benhadj, in de jaren ’90 samen met Abassi Madani de frontman van het FIS, vervoegde op

12 februari samen met enkele sympathisanten echter wel de protestmars van het CNCD maar

werd al snel weggeleid door de politie (Benfodil, 2011).

Daarenboven genieten de ‘radicale’ islamisten à la Benhadj ook geen legitimatie meer bij de

Algerijnse jongeren die deelnamen aan de CNCD-protestmarsen. Getuige daarvan zijn de anti-

islamitische slogans (bv. ‘Barbu Dégage!’) die de protestanten begonnen te scanderen

wanneer ze Benhadj en zijn kompanen opmerkten tussen de betogers. De verklaring voor deze

delegitimatie bij de (jonge) protestanten is dubbel: enerzijds, tonen de ‘radicale’ islamisten al

jarenlang geen interesse meer voor het sociale vraagstuk, en anderzijds, is er het gegeven dat

ze weigeren mea culpa te slaan voor hun verantwoordelijkheid bij de wreedheden van het

begin van de jaren ’90 (Cherfaoui, 2011).

Naast de ‘radicale’ islamisten, bestaan er ook zogenaamde ‘gematigde’ islamisten binnen

Algerije. Het verschil tussen beiden is dat deze laatste groep de legitimiteit van de Algerijnse

staat erkent en op die manier eventueel kan worden gerecupereerd door het regime (Zemni,

2006, p.141). Een voorbeeld van dit fenomeen is de gematigd-islamitische partij MSP

(Mouvement de la Société pour la Paix) die in 2011 lid was van de Presidentiële Alliantie (zie

infra 2.1.4). Door deze positie binnen de Presidentiële Alliantie nam de MSP logischerwijze niet

deel aan de activiteiten van de CNCD. Vandaag de dag is deze Presidentiële Alliantie evenwel

hertekend (zie infra 2.1.4).

Naast de MSP, kent Algerije nog 2 relevante ‘gematigd’-islamitische politieke partijen nl. El

Islah en Ennahda. Ook deze partijen bedankten vriendelijk voor de invitatie van de CNCD en

stelden dat de manifestaties op dat moment niet tot hun prioriteiten behoorden (Rafa, 2011,

Page 17: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

17

24 maart 2012). Ze benadrukten wel voorstander te zijn van democratische hervormingen

maar net als het FFS wensten ze deze niet te realiseren binnen het kader van de CNCD.

Er kan aldus besloten worden dat de islamisten, met uitzondering van de figuur van Ali

Benhadj, afwezig waren als hervormingsgezinde actor in het straatbeeld bij de revolte.

2.1.4 PT: Parti des Travailleurs

De relevantie om ook deze kleine trotskistische partij als actor te behandelen ligt in het feit dat

deze partij bij de laatste presidentiële verkiezingen in 2009 de belangrijkste tegenkandidaat

van Bouteflika herbergde nl. Louisa Hanoune. Wat was haar standpunt inzake de revolte van

2011?

Logischerwijze zou deze partij gesitueerd moeten worden binnen het clubje van

hervormingsgezinde actoren maar de reactie van Hanoune op de protesten maakt duidelijk dat

de situatie complexer ligt dan dat.

Waar geen discussie omtrent bestaat is het feit dat Hanoune, net als het FFS en de islamisten,

gekant was tegen het initiatief van de CNCD. Ze bestempelde dit als gedoemd om te mislukken

omwille van het gegeven dat de RCD er een te grote invloed binnen uitoefende. De invloed van

een rechtse partij als de RCD is tevens de reden waarom haar arbeiderspartij zelf geen deel

wenste uit maken van deze contestatiebeweging (Lyes, 2011, 15 maart 2012).

Controversiëler is haar houding inzake de democratische verzuchtingen die leefden bij een

deel van de Algerijnse bevolking. Enerzijds ijverde ze eveneens voor de opheffing van de

noodtoestand en het opheffen van het verbod op manifestaties in Algiers. Anderzijds liet

Hanoune niet na het beleid van Bouteflika en zijn regering te bewieroken. Zo loofde ze in een

reactie op de protestgolf de maatregelen die door het regime werden genomen ten gunste van

de werkgelegenheid en de investeringen in het land (Afrique Hebdo, 2011, 1 april 2012). Ze

minimaliseerde de revolte in Algerije ook door te verkondigen dat Bouteflika helemaal geen

gelijkenissen vertoont met Moebarak of Ben Ali. De Algerijnse situatie viel volgens haar dus

helemaal niet te vergelijken met die van de buurlanden (Lyes, 2011, 15 maart 2012).

Page 18: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

18

Ten gevolge van deze houding kunnen we concluderen dat de PT van Louisa Hanoune,

gedurende de revolte van 2011, een zeer ambigue positie innam tussen het Algerijns regime

en de oppositie.

2.1.5 Bouteflika en de “Presidentiële Alliantie”

Een eerste contrarevolutionaire actor in 2011 was uiteraard de Presidentiële Alliantie van

Bouteflika. Deze Alliantie beschikte over een meerderheid in het parlement waardoor ze een

grote beleidsvrijheid genoot. De Alliantie bestond uit 3 politieke partijen die het beleid van

president Bouteflika en de militaire elite onvoorwaardelijk steunden in het parlement (Dessi,

2011, p.10).

De eerste component van deze Alliantie betrof de voormalige eenheidspartij FLN (Front de

Libération Nationale)(zie infra 3.2.2). Deze partij, met Abdelaziz Belkhadem als leider, vormt

binnen de Alliantie de nationalistische vleugel ter ondersteuning van Bouteflika.

De 2de politieke partij is de RND (Rassemblement National Démocratique) van premier Ahmed

Ouyahia. De partij werd in 1997 vanuit de overheid opgezet door vertrouwelingen van

toenmalig president Zéroual (militaire elite) waardoor ze belang heeft bij het bestendigen van

de huidige politieke situatie. De bureaucratische RND kan eerder op de rechterzijde van het

politieke spectrum gesitueerd worden: zo is men binnen de partij bijvoorbeeld voorstander

van een verdere privatisering van de economie.

Tot slot behoorde sinds 2004 ook de gematigd-islamitische MSP (Mouvement de la Société

pour la Paix) van voorzitter Bouguerra Soltani tot de Presidentiële Alliantie (Dessi, 2011, p.10).

Verderop in dit werk zal blijken dat het opnemen van de MSP binnen de Alliantie een

weloverwogen strategie van de Algerijnse machthebbers was.

Een van de contrarevolutionaire tactieken die deze Presidentiële Alliantie gedurende de eerste

maanden van 2011 toepaste was die van ontkenning. Men ontkende het bestaan van een

politieke crisis en herleidde de contestatiebeweging tot een socio-economisch afkooksel van

de politieke beweging die ze in werkelijkheid was. Men liet zich voor deze tactiek van

ontkenning inspireren door Tunesië en Egypte, waar toegevingen van het regime geleid

hadden tot een verdubbeling van de intensiteit van de protesten. Het duurde dan ook tot half

april (meer dan 3 maand na het eerste protest(!)) vooraleer president Bouteflika in eigen

Page 19: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

19

persoon een eerste publieke reactie gaf op de gebeurtenissen in zijn land. De achterliggende

reden voor deze laattijdige reactie was, naast zijn slechte gezondheidstoestand, dat hij de

CNCD niet wou politiseren.

Ook de verschillende ministers binnen de regering (Ouyahia, Medelci, Ould Kablia…) deden

lustig mee met deze tactiek door in de media herhaaldelijk te verkondigen dat “Algerije

helemaal geen politieke crisis kent en niet te vergelijken valt met Tunesië of Egypte” (Makedhi,

2011).

Een andere tactiek die het regime in Algerije traditiegetrouw hanteert is het fragmenteren van

het politieke landschap via het voeren van een “verdeel-en-heers” politiek (zie infra 4.1). Op

deze manier probeert men de vorming van een brede en eensgezinde oppositiebeweging

onmogelijk te maken.

Op de koop toe, werd elke protestmars in Algiers door het regime bij wet verboden. Het

Algerijnse regime deed hierbij tevens een beroep op zogenaamde ‘Baltaguia’ om de protesten

in te dijken. Dit zijn werkloze jongeren die door het Algerijnse regime werden ingehuurd om de

protesten van de CNCD te verstoren. (Mehenni, 2011).

Er dient wel opgemerkt te worden dat de Presidentiële Alliantie anno 2012 een andere vorm

heeft aangenomen. De gematigd-islamitische MSP van Soltani heeft begin 2012 immers de

Alliantie verlaten met het oog op de parlementsverkiezingen die op 10 mei 2012 plaatsvonden.

De partij vormde bij deze verkiezingen samen met de islamisten van El Islah en Ennahda een

‘Groene Alliantie’ via een gemeenschappelijk programma en een gemeenschappelijke kieslijst.

Met deze vereniging van krachten hoopten de Algerijnse islamisten erop dat hen eenzelfde

overwinningsscenario te beurt zou vallen als hun Tunesische, Marokkaanse en Egyptische

geestesgenoten eerder (Belmadi, 2012, 20 maart 2012). De uiteindelijke uitslag van deze

verkiezingen was teleurstellend voor de ‘Groene Alliantie’. Het waren namelijk de

regeringspartijen, het FLN en de RND, die als winnaar uit de bus kwamen (De Standaard, 2012,

12 mei).

2.1.6 Leger, DRS en politie

De andere contrarevolutionaire actoren zijn in feite symptomatisch voor het repressieve

karakter van het Algerijnse regime. Ten eerste is er het leger dat een centrale plaats inneemt

Page 20: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

20

binnen het Algerijnse politieke bestel, aangezien in Algerije het leger eigenlijk de staat heeft

gecreëerd in plaats van omgekeerd (zie infra 3.2.2 en 3.2.5). Ze oefent er haar macht niet uit

op een duidelijk zichtbare manier maar probeert achter de schermen wel het beleid te

beïnvloeden. De achterliggende reden hierbij is dat men naar de buitenwereld toe een beeld

wil schetsen van Algerije als een niet-militair politiek systeem (Mediterranean Politics, 2006).

De realiteit onderschrijft dit laatste echter niet en bijgevolg had men er binnen het Algerijnse

leger alle belang bij dat de protesten in 2011 niet escaleerden.

Een belangrijk repressief instrument dat het leger hiertoe in handen heeft is de ‘DRS’

(Département du Renseignement et de la Sécurité, onder leiding van Mohamed Mediène) die

de geheime veiligheidsdienst vormt in Algerije. Deze veiligheidsdienst staat sinds de

onafhankelijkheidsoorlog onder militaire autoriteit en is verantwoordelijk voor het verzekeren

van de politieke, economische en sociale orde (Mediterranean Politics, 2006). De repressie van

de opstanden die zich in de eerste maanden van 2011 voordeden moest dus een kolfje naar de

hand van deze instelling worden, aangezien zij in 1988 en 2001 al de nodige ervaring

hieromtrent had opgedaan (zie infra 3.2.2 en 3.3.4).

Uit deze eerdere ervaringen volgde de keuze om een impressionante politiemacht in Algiers te

stationeren die de protestmarsen van de CNCD moest onderdrukken. Op de mars van 12

februari bijvoorbeeld waren maar liefst 30.000 agenten in staat van paraatheid om Algiers te

‘redden’. Dit toont ook het symbolische belang aan dat het regime hecht aan Algiers als

centrale machtsbasis. Binnen het regime beschouwde men immers het beschermen van

Algiers als cruciaal voor het behouden van de macht in de rest van het land (Ouali, 2011). Ook

bij de daaropvolgende protestmarsen was de politie in grote getale aanwezig.

De eerder beschreven ‘Baltaguia’ vormden eveneens een onderdeel van het repressie-

apparaat aangezien zij door het regime werden bevoorraad met wapens.

Het was de bedoeling van het Algerijnse regime om via dit indrukwekkend repressie-apparaat

de Algerijnse bevolking te intimideren. Men hoopte zo de bevolking te ontmoedigen om deel

te nemen aan de protesten.

Page 21: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

21

2.2 Revendicaties

Het moge duidelijk zijn dat het vooral de CNCD was die binnen de oppositie de leidersrol op

zich nam. In dit hoofdstuk zullen we nagaan via welke concrete eisen de CNCD het Algerijnse

regime onder druk trachtte te zetten. Grosso modo werd er gewag gemaakt van 4 concrete

eisen van de beweging.

2.2.1 Regimewijziging

Een eerste ambitieuze doelstelling die de CNCD met haar activiteiten wou bewerkstelligen was

een radicale verandering van het politieke systeem dat sinds 1962 de dienst uitmaakt in

Algerije. Binnen de beweging bestond er immers een grote eensgezindheid dat de oorzaak van

de politieke en sociale problemen niet lag bij afzonderlijke personen (bv. Bouteflika) maar bij

het politieke systeem in zijn geheel. Via deze eis hoopte men een einde te kunnen maken aan

de corruptie die de hele economie verziekte en waardoor een klein deel van de bevolking

overmatig veel macht vergaarde. Vooral de grote invloed van het leger en de DRS was een

doorn in het oog van de CNCD. Men eiste dat deze zich uit het politieke veld zouden

terugtrekken en terug zouden keren naar hun kazernes (Cherfaoui, 2011). De keuze van de

CNCD om deze regimewijziging op een vreedzame en graduele manier te bewerkstelligen had

evenwel als consequentie dat de machtshebbers de controle over het veranderingsproces

relatief konden bewaren. Hierdoor stond het vast dat als Algerije op dat moment grondige

hervormingen zou ondergaan dit ‘top-down’ veranderingen zouden moeten worden.

2.2.2 Opheffing van de noodtoestand

Het bestaan van de noodtoestand (zie infra 3.2.3) werd door de democratische krachten in

Algerije als het grootste obstakel aangeduid om het publieke leven in Algerije te kunnen

democratiseren. Zolang de noodtoestand zou blijven gelden was het volgens hen onmogelijk

om in Algerije van een rechtsstaat te kunnen spreken. De noodtoestand gaf het Algerijnse

regime sinds 1992 immers de mogelijkheid om de basisvrijheden van zijn bevolking sterk in te

perken (bv. verbod op demonstraties). Dit alles met als argument de bestrijding van het

terroristisch gevaar.

De protestanten stelden bovendien dat het behoud van deze wet irrelevant geworden was,

aangezien de veiligheidssituatie in Algerije er drastisch op verbeterd is ten opzichte van de

Page 22: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

22

jaren ’90. Ook de juridische legaliteit van de noodtoestand werd betwist: de Grondwet stelt

immers dat alvorens een wet goedgekeurd kan worden het parlement geconsulteerd moet

worden wat in 1992 niet gebeurde door het Hoge Staatscomité. Deze elementen versterkten

het gevoel bij de oppositie dat deze eis essentieel en gerechtvaardigd was. Men wou daarom

in functie van deze eis een wetsvoorstel indienen in het parlement om de noodtoestand op te

heffen.

Dit laatste was echter een overschatting van de eigen macht aangezien alle beslissingsmacht

voor het opheffen van deze noodtoestand toekomt aan de president van de republiek

(Nesrouche, 2011).

2.2.3 Openstellen van het mediatieke en politieke domein

Naar de mening van vele waarnemers kent Algerije een relatief grote persvrijheid. Zo worden

er dagelijks maar liefst 45 verschillende kranten gepubliceerd, deels in het Frans en deels in

het Arabisch. Dit leidt tot een verspreiding van niet-minder dan 1,5 miljoen exemplaren onder

de Algerijnse bevolking. De geschreven pers in Algerije wordt dan ook gecatalogeerd als één

van de meest vrije uit de Arabische regio.

De audiovisuele media (radio en televisie) in Algerije vormt echter een ander verhaal: deze zijn

eigendom van de overheid en hun uitzendingen zijn dan ook geenszins neutraal

(GlobalSecurity.org, 2011, 30 maart 2012). Zo trachtte de Algerijnse staatstelevisie, ENTV, de

mobilisatie voor de protesten in de kiem te smoren door middel van een foute berichtgeving

erover: de protestanten werden er onder andere afgeschilderd als ordinaire herrieschoppers

zonder enige politieke motivatie (Lamriben, 2011).

Het is vanzelfsprekend dat dergelijke partijdige media alleen maar nadelen inhouden voor de

oppositie. Hierdoor wordt hen immers elke toegang tot de publieke radio of televisie ontzegd,

waardoor er geen kritisch debat kan plaatsvinden. Enkel wanneer er verkiezingen plaatsvinden

wordt een deel van de uitzendtijd aan hen besteed (GlobalSecurity.org, 2011, 30 maart 2012).

Het is deze marginalisering van de oppositie op audiovisueel vlak die de CNCD ertoe aanzette

de hervorming van dit domein op te nemen als één van haar centrale eisen.

Naast het openstellen van de media eiste de CNCD ook dat het politieke domein zou

geliberaliseerd worden. Oppositiepartijen hadden immers te maken met beperkingen die hen

Page 23: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

23

verhinderden hun politieke activiteiten ten volle uit te oefenen. Zo hadden oppositiepartijen te

maken met beperkingen op samenkomst en vereniging waardoor het voor hen moeilijker was

vergaderingen te organiseren en toegang te krijgen tot goede vergaderzalen. Ook de electorale

wet aangaande partijen zorgde voor controverse bij de oppositie: indien een politieke partij

wenste deel te nemen aan de nationale verkiezingen moest zij bij één van de laatste drie

parlementaire verkiezingen ten minste 2.000 stemmen halen in 25 verschillende provincies

(GlobalSecurity.org, 2011, 30 maart 2012). Deze beperkingen op politiek vlak wou de CNCD

herzien.

2.2.4 Vrijlating gearresteerde protestanten

Tot slot werd ook de vrijlating geëist van de jongeren die bij de eerste rellen op 5 januari 2011

gearresteerd werden door de politie. Ongeveer 1100 manifestanten zouden tussen 5 en 10

januari door de politie gearresteerd zijn: het merendeel van deze manifestanten riskeerde

bovendien een celstraf van 1 à 2 jaar. De Algerijnse minister van Binnenlandse Zaken Daho

Ould Kablia rechtvaardigde deze actie van de veiligheidsdiensten door te stellen dat de daden

van deze jongeren “crimineel” zijn en niet representatief voor de rest van de Algerijnse jeugd

(Hafid, 2011).

2.3 Verloop revolte

Met de belangrijkste actoren van de revolte en de eisen van de grootste protestbeweging in

het achterhoofd, zal het volgende deel belichten wat er zich in die woelige eerste maanden

van 2011 daadwerkelijk heeft afgespeeld. Dit overzicht heeft de bedoeling de belangrijkste

gebeurtenissen van de revolte te overlopen en te duiden. Het startpunt ervan betreft de

eerste opstanden begin januari, het eindpunt de hervormingen die Bouteflika eind april

afkondigde. Aan de hand van deze gebeurtenissen zou het ook duidelijk moeten worden

waarom we bij de Algerijnse casus spreken van een revolte en niet van een revolutie. Waarom

deze revolte zich niet kon doorzetten tot een revolutie wordt op het einde van deze paper

uiteengezet.

Het begin van het protest situeert zich in de nacht van 4 op 5 januari met het uitbreken van

rellen in de volkswijk Bab El Oued in Algiers waar 100 000 mensen op een zeer dichtbevolkte

ruimte samenleven. Van daaruit verspreidden de rellen zich al gauw naar de rest van het land

Page 24: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

24

en 4 dagen van voortdurende onrust zouden het land teisteren. Gefrustreerde jongeren

bekoelden er hun woede op de politie, overheidsgebouwen en winkels waarmee ze zorgden

voor scènes die deden terugdenken aan de gewelddadige protesten van 1988. De schreeuw

om meer vrijheid en meer socio-economische rechten stond centraal bij de jongeren: betere

huisvesting, subsidies voor de gestegen voedselprijzen, hogere lonen en meer jobs waren de

steeds weerkerende eisen. Het is belangrijk om hierbij aan te stippen dat dit eerste protest

aanvankelijk van louter socio-economische aard was en geen politiek gecoördineerde aanval

op het regime vormde.

Tegen de 10de januari slaagde de overheid er uiteindelijk in om de explosieve toestand te

kalmeren door het nemen van een aantal kortetermijnmaatregelen: loonsverhogingen in

bepaalde sectoren, subsidies voor voedsel, kredietverlening voor huizen, etcet. (Benchiba,

2011, 30 maart 2012). Deze maatregelen werden gefinancierd via de monetaire reserves die

de Algerijnse overheid had opgebouwd uit de export van olie en gas. De uiteindelijke tol van

deze eerste protestgolf bedroeg 5 doden, 800 gewonden en meer dan 1100 gearresteerden.

Vanaf het einde van de maand januari kreeg het protest echter een politiek karakter met de

creatie van de CNCD op 21 januari 2011. Deze beweging bezat weldegelijk politieke

revendicaties (zie supra 2.2) en besloot in functie hiervan wekelijks een protestmars in Algiers

te houden. Dit laatste was een opmerkelijke beslissing aangezien de regering had

bekendgemaakt dat elke manifestatie in Algiers bij wet verboden was. Het was de bedoeling te

blijven protesteren tot het regime aan hun eisen zou tegemoetkomen. Zoals hierboven (zie

supra 2.1) reeds werd uiteengezet slaagde de CNCD er, om diverse redenen, echter niet in alle

oppositiekrachten binnen Algerije te verenigen. Diegenen die zich wel verenigden rond de

CNCD-vlag raakten het al snel eens over de datum van de eerste mars in Algiers nl. 12 februari

2011.

In een uiterste poging om deze eerste mars te verhinderen gaf het Algerijnse regime begin

februari nog een verklaring vrij waarin president Bouteflika beloofde de noodtoestand “in de

nabije toekomst” op te heffen (Semmar, 2011). Er zou wel een wet blijven bestaan die

publieke manifestaties in de hoofdstad moest verbieden. De protestanten lieten zich hierdoor

evenwel niet van de wijs brengen en noemden deze toegeving van Bouteflika een

schijnmanoeuvre met als enige bedoeling het rekken van tijd voor zijn regime (Aït-Iflis, 2011).

Page 25: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

25

Dit alles leidde ertoe dat op de dag van het geplande protest, 12 februari, het Algerijnse

regime zich in de hoogste staat van paraatheid bevond. De overheid nam in dit opzicht een

aantal opzienbarende voorzorgsmaatregelen: men blokkeerde de wegen in de richting van het

stadscentrum, het openbaar vervoer werd lamgelegd en men stelde in het centrum van de

stad een politiemacht op van liefst 30.000 agenten. Toch slaagden ongeveer 2000

protestanten erin de veiligheidscordons te doorbreken en samen te komen in het centrum van

de stad (Chena, 2011, p.106).

Deze eerste protestmars voor verandering werd door de organisatoren als succesvol

bestempeld, zowel op politiek als op mediatiek vlak. Het was immers zeer lang geleden dat de

democratische krachten in Algerije zich bereid hadden getoond tot een politieke

samenwerking van deze orde. Ook de internationale media toonden interesse in het gebeuren

waardoor de Algerijnse situatie bekend raakte onder het grote publiek. Er werd binnen de

beweging dan ook al reikhalzend uitgekeken naar de volgende mars op 19 februari.

Op die zaterdag, 19 februari 2011, was Algiers opnieuw de bühne van eenzelfde schouwspel:

opnieuw werd een protestmars onmogelijk gemaakt door de aanwezigheid van een

impressionante politiemacht. De betogers die er wel in geslaagd waren het 1Mei-plein te

bereiken lieten zich niet onbetuigd en scandeerden slogans met een duidelijke boodschap voor

het regime (nl. ‘Pouvoir assasin’ en ‘Système dégage’) (Ouali, 2011).

Niemand kon toen voorspellen dat er zich 3 dagen later een gebeurtenis zou afspelen die

verstrekkende gevolgen zou hebben voor het verdere verloop van de revolte. Op 22 februari

2011 zou de CNCD immers al intern uit elkaar vallen in 2 aparte entiteiten. Het ene deel van

de CNCD bestond voortaan uit de politieke partijen plus de historische mensenrechtenactivist

Abdennour. Het andere deel van de CNCD betrof de organisaties uit de ‘civil society’ onder

leiding van de LADDH en de autonome syndicaten. Als reden voor deze breuk haalden de ‘civil

society’-organisaties het argument aan “dat de politieke partijen de beweging te veel

dirigeerden terwijl het oorspronkelijk de bedoeling was dat de politieke partijen enkel ter

ondersteuning van de ‘civil society’ zouden fungeren” (Makedhi, 2011). Beide entiteiten

zouden voortaan een afzonderlijke strategie hanteren om hun onvrede te uiten met het

Algerijnse politieke systeem. De politieke partijen kozen voor het verderzetten van de

wekelijkse protestmarsen om het regime onder druk te zetten. Het maatschappelijk

middenveld daarentegen opteerde voor een sensibilisering van haar basis via de organisatie

van lokale bijeenkomsten over het hele land.

Page 26: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

26

Een belangrijke consequentie van deze verdeeldheid binnen de CNCD was dat het positieve

elan, waarop de revolte zich begaf afgebroken werd. Deze negatieve trend uitte zich vooral in

de dalende opkomst van de burgers bij de protestmarsen van de CNCD-politieke partijen. Na

19 februari werden er immers nog 7 protestmarsen georganiseerd maar geen enkele daarvan

zou het aantal protestanten evenaren van de eerste marsen. Zo waren er op de mars van 5

maart nog slechts een 10-tal demonstranten present die gehoor gaven aan de oproep van de

CNCD. Door deze dalende mobilisatie kon de beweging steeds minder gewicht in de schaal

leggen en doofden haar activiteiten langzaam maar zeker uit.

Deze zwakke mobilisatie was uiteraard niet alleen te wijten aan de interne verdeeldheid

binnen de CNCD. Op het einde van dit werk zal er dieper worden ingegaan op de oorzaken van

deze zwakke mobilisatie (zie infra hoofdstuk 4).

Ook in de daaropvolgende maanden maart, april, mei en juni van 2011 zou Algerije blijven te

maken krijgen met sporadische periodes van onrust. Bijna dagelijks werden er in het land

stakingen en demonstraties georganiseerd uitgaande van verschillende sociale sectoren:

studenten, dokters, journalisten, zelfs leden van de ordediensten,… kwamen de straat op om

te protesteren tegen het beleid dat de regering binnen hun domein voerde. Zo vond er op 12

april in Algiers een studentenbetoging plaats waaraan maar liefst 5.000 studenten deelnamen

(Chena, 2011, p.114). Het grote probleem was echter dat deze sociale protesten geen politieke

vertaling kregen. Het bestaan van dergelijke louter sociale protesten speelde bovendien in de

kaart van de ‘divide et impera’-tactiek die de Algerijnse machthebbers reeds lange tijd

hanteren (zie infra 4.1). Het is voor de stabiliteit van hun regime immers gunstiger om te

maken te krijgen met sectorale eisen van louter socio-economische aard dan met een

eengemaakte beweging als de CNCD die politieke eisen naar voor schuift. Dergelijke politieke

beweging heeft zich in de loop van 2011 echter niet meer ontwikkeld.

De hervormingen die het regime ten gevolge van deze kortstondige revolte uiteindelijk moest

toestaan bleven al bij al beperkt. Op 24 februari 2011 besliste president Bouteflika officieel de

noodtoestand, die gedurende 19 jaar gold in het land, op te heffen. Maar in feite bleek deze

beslissing niets meer dan een nuloperatie te zijn aangezien het verbod op manifestaties in

Algiers gehandhaafd bleef. Ook andere civiele vrijheden werden nog steeds ingeperkt (Rabia,

2011). De beslissing bleek dus vooral een schijnmanoeuvre van het regime om de

(internationale) publieke opinie voor zich te winnen.

Page 27: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

27

Op 15 april, gaf president Bouteflika, via de nationale televisie, zijn eerste publieke reactie op

de protesten. In zijn speech beklemtoonde hij dat Algerije na de zwarte jaren van de

burgeroorlog vooral nood heeft aan politieke stabiliteit en dat de protesten omwille van die

reden niet echt welgekomen waren. Toch beloofde hij in zijn speech tegemoet te komen aan

de wensen van de bevolking. Bouteflika kondigde aan dat hij, naast het doorvoeren van een

aantal politieke hervormingen, ook de grondwet ging wijzigen (Salem, 2011). In functie van

deze grondwetsherziening werd er een constitutionele commissie opgericht onder leiding van

senaatsvoorzitter Abdelkader Bensalah. De oppositie uitte onmiddellijk sterke kritiek op de

neutraliteit van deze commissie omwille van de nauwe banden die Bensalah onderhoudt met

Bouteflika. Desondanks deze kritiek zette deze commissie zijn werkzaamheden verder en hield

ze tussen 20 mei en 21 juni vergaderingen over de inhoud van de grondwetswijziging en

politieke hervormingen die tot stand moesten komen (Algérie-Politique, 2011, 5 april 2012).

Enkele belangrijke elementen die als consensus uit de bus kwamen waren de volgende (Fethi,

2011, 5 april 2012 ; Townhall, 2011, 5 april 2012):

Grondwetswijzigingen

1) Een herinvoering van de beperking op het maximum aantal presidentiële

ambtstermijnen nl. 2 termijnen van 5 jaar (zie infra 3.2.4).

2) Een machtsverschuiving van de uitvoerende naar de wetgevende macht. Dit houdt

onder andere in dat bijvoorbeeld de premier voortaan zal worden aangeduid door het

parlement en niet langer door de president.

Politieke hervormingen

1) Versoepeling van de wetten aangaande de audiovisuele media en de verkiezingen. Het

opleggen van quota om meer vrouwen in het parlement te krijgen is hier een

voorbeeld van. Een ander voorbeeld is het toelaten van nieuwe politieke partijen.

2) Anti-corruptiemaatregelen.

3) Stijging van de overheidsuitgaven.

4) Goedkeuring van grootschalige huisvestingsprojecten.

Het was de bedoeling dat deze maatregelen begin 2012 zouden geïmplementeerd worden. Het

wijzigen van de grondwet wordt de taak van het nieuw verkozen parlement dat op 10 mei

2012 werd verkozen.

Page 28: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

28

2.4 Evaluatie revolte

Wanneer men de oorspronkelijke revendicaties, waarmee de CNCD op 22 januari 2011 ten

strijde trok, in acht neemt mag men besluiten dat het finale resultaat van de revolte eerder

teleurstellend was. De stationering van een indrukwekkend repressief apparaat en de interne

verdeeldheid binnen de oppositie werkten daarenboven niet echt bevorderend om de grote

massa te mobiliseren. Van een regimewijziging en daarbij horende politieke revolutie, zoals in

buurland Tunesië, was helemaal geen sprake. In het 4de hoofdstuk van dit werk zal deze

stabiliteit van het Algerijnse politieke systeem verklaard worden door het combineren van

verschillende theoretische invalshoeken.

Ondanks de niet-realisatie van al hun oorspronkelijke doelstellingen weigerden de leiders van

de CNCD te spreken van een mislukking. De opheffing van de noodtoestand en de politieke

hervormingen die het regime moest toestaan waren hier volgens hen het beste bewijs van. Er

werd tevens beklemtoond dat ze er met hun initiatief in geslaagd waren “de muur van angst in

Algerije te doorbreken” en zo de sectorale protesten (van dokters, studenten, journalisten,…)

nog meer gestimuleerd hadden (Cherfaoui, 2011). De grote lacune die hierbij evenwel dient te

worden opgemerkt, is het gegeven dat deze sociale bewegingen er niet in geslaagd zijn hun

krachten verder te bundelen op politiek vlak. Een brede oppositiebeweging die de regering

Bouteflika ten val kan brengen is bijgevolg nooit ontstaan.

Wanneer men deze hele revolte in de historische context van Algerije plaatst valt deze

positieve reactie van de CNCD-oppositieleiders enigszins te legitimeren. Door de zeer bewogen

geschiedenis van het land (zie infra hoofdstuk 3) verlopen veranderingen in Algerije vandaag

de dag immers zeer gradueel. Bovendien worden de veranderingen meestal gedirigeerd van

bovenaf (top-down besluitvorming). In dit opzicht hoeven de hervormingen die de commissie-

Bensalah voorstelt dus niet onmiddellijk neergesabeld te worden. Indien het nieuw verkozen

parlement er in mei 2012 effectief in slaagt deze wijzigingen te implementeren in de grondwet

zou dit zeker een stap in de goede richting zijn voor de democratisering van Algerije. Men

hoopt op deze manier het zwaar aangetaste vertrouwen tussen de Algerijnse bevolking en

haar politieke instellingen geleidelijk aan te herstellen.

Page 29: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

29

3.Historische achtergronden revolte

Vooraleer we vanuit de 3 verklarende invalshoeken een antwoord formuleren op de

onderzoeksvraag is het van belang de historische context te schetsen aangezien de

gebeurtenissen van 2011 hier rechtstreeks en onrechtstreeks aan gerelateerd waren. De

opstanden en de revendicaties die de bevolking uitte zijn er immers in de eerste plaats

gekomen door een doorheen de jaren opgebouwd (voornamelijk economisch) wanbeleid. Een

terugkeer naar de bron van deze economische instabiliteit is daarom onontbeerlijk om over

een heldere kijk te beschikken aangaande de huidige problematiek. De focus mag echter niet

alleen liggen op het economische; ook binnen het politieke domein kent het land een rijke

geschiedenis die verbonden is met de hedendaagse schreeuw om meer democratie. Tot slot

zijn er ook een aantal socio-culturele breuklijnen die al lange tijd het Algerijnse

maatschappelijke landschap doorkruisen en op die manier gezorgd hebben voor segmentatie

binnen de Algerijnse populatie. Elk van deze 3 onderdelen van de Algerijnse

samenlevingsstructuur heeft een impact gehad op de gebeurtenissen van begin 2011. De

kennis van deze historische achtergronden zal daarnaast ook een beter inzicht verlenen bij het

verklaren van de vraag waarom Algerije geen revolutie heeft gekend in 2011.

3.1 Socio-Economische context

3.1.1 Koloniale periode

Beginnen doen we dus met de economische component: het is mogelijk om hierin

verschillende periodes van economisch beleid te onderscheiden. Als eerste fase bespreken we

kort de periode tussen 1830 en 1962 waarin Algerije nog een Franse kolonie was. Gedurende

deze hele periode was de Algerijnse economie volledig afgestemd op die van het moederland

(Dala & De Neuter, 1995, p.20). De klemtoon werd hierbij gelegd op de landbouwsector, mede

door het belang dat Frankrijk hier traditioneel aan hecht. Concreet was dit economisch beleid

er op gericht een zo groot mogelijke hoeveelheid landbouwproducten en grondstoffen uit te

voeren. Een belangrijke connotatie hierbij is dat de beste landbouwgronden in handen waren

van Franse kolonisatoren (Beke, 1994, p.25). Maar liefst 65% van de landbouwproductie in het

koloniale Algerije was in handen van de Franse boeren. Wanneer men in acht neemt dat de

Algerijnse populatie op dat moment voor 90% uit boeren en landarbeiders bestond kan men

Page 30: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

30

stellen dat het economische beleid van de kolonisator verwoestende gevolgen had voor de

Algerijnen (Dala & De Neuter, 1995, p.79). Deze ongelijke verdeling van de koek in het

koloniale Algerije leidde ertoe dat een minderheid Franse boeren (ongeveer 120 000) een

buitensporige rijkdom verwierf ten opzichte van de meerderheid Algerijnse boeren (aantal van

6 miljoen). Deze groep diende met de kruimels genoegen te nemen. De combinatie van een

dalende voedselproductie en een demografische explosie leidde er op die manier toe dat de

Algerijnen zich op de vooravond van de onafhankelijkheidsoorlog in een existentiële crisis

bevonden. Er was een stijging van de werkloosheid en de plattelandsbevolking vluchtte

massaal naar de steden in de hoop op een beter leven. Volgens Amin (1996) was de

afhankelijkheidstheorie verantwoordelijk voor deze precaire situatie: de ontwikkeling van

bepaalde landen leidde tot de onderontwikkeling van andere landen.

3.1.2 Staatseconomie

Na de onafhankelijkheid in 1962 trad er een tweede fase van economische ontwikkeling in

werking die een radicale breuk vormde met de vorige episode. Dit was ook logisch aangezien

de Algerijnen voor het eerst zelf de bestuurstouwtjes in handen konden nemen. In de eerste

jaren na de politieke onafhankelijkheid was de hoofdbekommernis van de Algerijnse politieke

verantwoordelijken om op zoek te gaan naar de meest efficiënte methode om zo snel mogelijk

ook economische onafhankelijkheid te verwerven. Men kwam hierbij uit op een socialistisch

model dat geïnspireerd was op het Sovjetmodel waarbij de staat zich alle productiemiddelen

toe-eigende en een bevoorrechte plaats innam in het ontwikkelingsproces (Catusse, 2006,

p.219). De steeds dominanter wordende rol van de staat in de economie werd ook in de verf

gezet door de geprefereerde beleidsopties: planificatie van de economie, nationalisaties van

bedrijven, grote openbare werken en hervormingen in de landbouw. Wanneer in 1965 kolonel

Boumedienne een staatsgreep pleegt wordt de industrialisering van het hele land het vitale

leidmotief van de Algerijnse ontwikkelingsstaat. De bedoeling van Boumedienne was om

binnen die ontwikkelingsstaat een welvaartsstaat te creëren die niet alleen werkgelegenheid

verzekerde voor de bevolking maar ook huisvesting, medische zorgen, opvoeding,.. . De

financiële middelen hiervoor haalde de Algerijnse staat uit de inkomsten van zijn energie-

export (olie en gas) die een hausse kenden gedurende de jaren ’70 en het begin van de jaren

’80 (Luciani, 2001, p.137). Deze inkomstenbron zou een permanente en fundamentele rol

blijven vervullen in de ontwikkelingsstrategie van het land Algerije doorheen zijn hele

geschiedenis, tot op de dag van vandaag (Dala & De Neuter, 1995, p.85). Onder het bewind

van Boumedienne, dat uiteindelijk tot 1978 zou duren, waren deze investeringen in de zware

Page 31: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

31

industrie prioriteit nummer 1, geheel naar analogie met de Sovjetervaringen uit de jaren 1930.

De openlijke liefdesverklaring voor het socialisme als ‘enige ontwikkelingsmodel’ moet ook

geplaatst worden binnen de toenmalige context van de dekolonisatie. Gedurende dit tijdperk

meenden de machtshebbers in de ontwikkelingslanden dat het kapitalisme in vrije val was.

Bovendien werd het kapitalisme met zijn vrijemarktmechanismen verantwoordelijk geacht

voor de eigen onderontwikkeling (Yachir, 1996, p.91). De resultaten van Boumediennes’

ontwikkelingsbeleid waren echter contradictorisch: er werden weliswaar indrukwekkend veel

jobs gecreëerd, doch er bleef ook een massale werkloosheid bestaan ten gevolge van de

constante bevolkingsgroei die Algerije kende. Tussen 1967 en 1980 kwamen er maar liefst 5,8

miljoen inwoners bij (Dala & De Neuter, 1995, p.90). De gevolgen van de industrialisatie op de

landbouwsector, die tot de onafhankelijkheid een dominante rol speelde in het economische

leven, waren dan weer duidelijk negatief. Het verschuiven van de investeringsfocus van

landbouw naar industrie had vooral nefaste gevolgen voor de productiviteit in de

landbouwsector waardoor Algerije steeds meer een beroep diende uit te oefenen op import

uit het buitenland. Dit importfenomeen verklaart ook waarom men in Algerije anno 2011 de

wereldwijde stijging van de voedselprijzen nog meer voelde dan in andere landen. Deze

afhankelijkheid van het buitenland voor voedsel is in de periode van president Boumedienne

ontstaan en was aanvankelijk nog leefbaar dankzij de olie- en gasopbrengsten.

Het is binnen dit economische kader van buitenlandse afhankelijkheid dat Chadli Bendjedid in

1979, na het overlijden van Boumedienne, president werd en het economisch beleid

onderworpen werd aan een nieuwe aanpak of fase. Onder Bendjedid zou de staat geleidelijk

aan een minder belangrijke rol gaan spelen in de economie. Tegen het einde van zijn

regeerperiode (1992) zou de term ‘socialisme’ zelfs helemaal verdwijnen uit de Algerijnse

annalen. In zijn eerste ambtsperiode spreidde hij, gesteund door de hoge olie- en

gasopbrengsten, een zeer ambitieus beleid ten toon, dat al snel ernstige mankementen

vertoonde. Zo investeerde hij vooral in dure, kapitaalintensieve industriële projecten (matige

jobcreatie) en zorgde hij ervoor dat ’s lands belangrijkste fossiele brandstof (nl. aardgas) buiten

de markt werd geprijsd (en daardoor veel duurder was dan in andere OPEC-landen). Dit beleid

was houdbaar zolang de energieopbrengsten hoog genoeg waren. Wanneer in 1985 echter de

olie- en gasbubbel, waarop de hele rentenierseconomie in Algerije rust (zie infra 4.2),

openbarstte botste dit beleid van Bendjedid op zijn natuurlijke grenzen. Algerije bleef achter

met verschillende grote economische problemen: een torenhoge buitenlandse schuld, een

nutteloze industriële capaciteit, wijdverspreide werkloosheid en onvoldoende kapitaal om in

de essentiële voedselimporten te voorzien (Luciani, 2001, p.145).

Page 32: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

32

3.1.3 Liberalisering en structurele aanpassingsprogramma’s

Door deze abominabele toestand anno 1985 werd de Algerijnse politieke elite wel verplicht

om een alternatieve economische weg te gaan bewandelen die ook vandaag nog wordt

gebruikt nl. economische liberalisering. Hierbij domineert de rol van de vrije markt op de rol

van de staat. Omwille van de excessief opgebouwde buitenlandse schuld (ongeveer 26 miljard

dollar) was men wel genoodzaakt onderhandelingen op te starten met de hiervoor bevoegde

internationale instellingen, het IMF en de Wereldbank. In ruil voor hun noodleningen moest

Algerije zich onderschikken aan structurele aanpassingsprogramma’s, economische stabilisatie

en aan een heronderhandeling van hun positie op de internationale markt. Men kan stellen

dat Algerije, en de Arabische wereld in het algemeen, in 1986 het tijdperk van de ‘structurele

aanpassing’ binnentrad door het ondertekenen van deze akkoorden. De welvaartsstaat,

destijds geïntroduceerd door Boumedienne, wankelde hierdoor op zijn laatste benen. De

Algerijnse staat werd verplicht zijn uitgaven te beperken en kon niet langer instaan voor werk,

huisvesting, gezondheidszorg, subsidies, etcet. . Het stopzetten van de toelages voor

basisproducten zorgde in 1988 zelfs voor grootschalige straatprotesten in de grote steden (de

zgn. broodrellen). Andere remedies die door het IMF in de loop van de jaren ’90 werden

opgelegd waren de liberalisatie van de buitenlandse handel, de prijzen van producten en een

devaluatie van de Algerijnse dinar in functie van het verhogen van de energieopbrengsten

(Catusse, 2006, p.227).

Al snel bleek dat deze liberalisatiemaatregelen niet aan de hele Algerijnse samenleving ten

goede kwamen. De introductie van het kapitalistisch model zorgde er immers voor dat de

ongelijkheid binnen Algerije sterk toenam. Ondanks de sterk stijgende economische groei van

het land, plukte slechts een kleine elite fractie in het land de vruchten van dit model. De

midden- en lagere klassen binnen de Algerijnse samenleving zagen zichzelf, ten gevolge van de

liberaliseringen, alleen maar armer worden. Zij konden immers niet langer een beroep doen op

de welvaartsstaat en werden het slachtoffer van de harde wetten van het kapitalisme. Het

gevolg van het liberaal kapitalistisch model was dat het merendeel van de Algerijnse bevolking

in de jaren ’90 een economische malaise beleefde. Vele werkloze Algerijnen stortten zich in die

periode dan maar op de zwarte economie, beter gekend als ‘trabendo’, die op dat moment

hoogtij vierde. Deze ‘trabendo’ leidde er op de koop toe nog eens toe dat de Algerijnse staat

miljarden inkomsten door de vingers zag glippen.

Page 33: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

33

Toen Abdelaziz Bouteflika in 1999 de nieuwe president werd was zijn belangrijkste opdracht

om een einde te maken aan de burgeroorlog en terug stabiliteit te brengen in het door geweld

geteisterde land (zie infra 3.2.3). Op economisch vlak ging hij echter gewoon door met de

liberaliseringspolitiek die zijn ineffectiviteit nochtans al bewezen had. Het lag in de bedoeling

van de ploeg-Bouteflika om Algerije zo snel mogelijk te laten opgaan in de geglobaliseerde

neoliberale wereldeconomie. Van de sinds 1962 strak gecentraliseerde en staatsgeleide

economie mocht niets overblijven. Het ‘alles is te koop’ -motto dat Bouteflika hierbij gebruikte

is veelzeggend: niet minder dan 1200 belangrijke staatsbedrijven werden onder zijn bewind

vrij te koop aangeboden. De enige uitzondering op deze privatiseringsgolf is het staatsbedrijf

Sonatrach, dat de Algerijnse monopoliespeler blijft inzake de exploitatie van olie- en gas. De

Algerijnse elite is niet geneigd dit bedrijf aan privatisering te onderwerpen aangezien het

garant staat voor maar liefst 98% van de Algerijnse export en 52% van de budgettaire reserves

van de staat (De Neuter, 2005, 20 januari 2012).

Bij het begin van zijn 3de ambtstermijn in 2009 bleef Bouteflika dit neoliberale beleid

voortzetten en beloofde hij daarenboven 112 miljard euro (!) te investeren in de economie om

alzo 3 miljoen nieuwe banen te creëren. De huidige economische realiteit, deels ten gevolge

van de ineenstortende olieprijzen in 2008, verhult echter dat die belofte nog niet werd

gerealiseerd. In 2010 was volgens officieuze cijfers 10 % van de bevolking werkloos, wat

aanvaardbaar lijkt; verontrustend is echter dat het land kreunt onder een immense

jeugdwerkloosheid van om en bij de 20%. Wanneer men in acht neemt dat maar liefst 70% van

de 36 miljoen Algerijnen jonger dan 30 is, kan men niets anders dan concluderen dat de

situatie op de arbeidsmarkt penibel is (Dessi, 2011, p.8). Daarnaast zorgen zoals eerder

aangehaald ook de woningcrisis, de corruptie, de importafhankelijkheid en de eenzijdige

economie-basis (concentratie op export van olie en gas) ervoor dat de liberale ideologie steeds

meer aan legitimiteit begint te verliezen binnen de Algerijnse samenleving (Grim, 2011). Het

protest dat in 2011 plaatsvond vormt de logische veruitwendiging van de ontevredenheid over

dit neoliberaal kapitalistisch model.

Page 34: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

34

3.1.4 Relevantie revolte 2011

De relevantie om deze socio-economische context uit de doeken te doen is het feit dat hierin

de kiem ligt van de opstanden die begin 2011 aan de oppervlakte kwamen. Dat de mondiale

prijsstijging van basisgoederen bijvoorbeeld één van de hoofdredenen was voor het ontstaan

van het protest heeft het deels te danken aan het ondoordachte industrialiseringsbeleid dat

onder Boumedienne werd ingezet. Hierbij werd de landbouwsector immers verwaarloosd,

waardoor Algerije niet langer zelfvoorzienend kon zijn en een beroep moest doen op grote

importhoeveelheden uit het buitenland. Deze importuitgaven vormen zo een extra last op het

budget van de Algerijnse overheid. Dit gegeven in combinatie met de heersende neoliberale

ideologie heeft er voor gezorgd dat de mondiale prijsstijging van basisproducten in 2011 in

Algerije nog zwaarder doorwoog dan in andere landen.

Daarnaast dreef de buitenlandse schuld, die midden jaren ’80 zijn hoogtepunt had bereikt, de

Algerijnse economie in de armen van de liberale aanpassingsprogramma’s van het IMF en de

Wereldbank. De naweeën (werkloosheid, inflatie,..) van deze programma’s zijn nog steeds

duidelijk voelbaar en vormden eveneens een grondslag voor de ontevredenheid bij een deel

van de Algerijnse bevolking anno 2011. Omdat Algerije de voorschriften van deze

aanpassingsprogramma’s nauwgezet volgde werd het land door het IMF regelmatig

omschreven als een voorbeeldleerling. Deze lofzang aan het Algerijnse adres verbergt evenwel

de miserie van het overgrote deel van de bevolking die door deze liberaliseringen steeds meer

in moeilijkheden is gekomen. De liberalisering van de economie leidde er immers toe dat er

een nieuwe elite kon ontstaan die een buitensporige invloed vergaarde binnen de

administratie van het kapitalistische autoritaire systeem. Deze nieuwe bourgeoisie verrijkte

zich via het bestaande kapitalistische systeem en genoot tal van voordelen terwijl het

merendeel van de bevolking zichtbaar verarmde (Luciani, 2001, p.135).

De Algerijnse economie is tevens te weinig gediversifieerd en vooral afhankelijk van zijn

grondstoffenexport (olie en gas). Elke schok in de olieprijzen leidt hierdoor tot

begrotingsproblemen voor de Algerijnse overheid. De buitenlandse schuld die midden jaren

’80 ontstond was en het land in de armen dreef van het IMF is hier een passend voorbeeld van.

Deze extreme afhankelijkheid van grondstoffen is ook vandaag nog een potentiële bron van

instabiliteit voor de overheidsfinanciën. Een andere consequentie van deze

grondstoffenrijkdom is dat Algerije als een rentenierseconomie bestempeld mag worden. Ten

gevolge van deze economische structuur, heeft de Algerijnse elite een belangrijk

Page 35: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

35

machtsinstrument in handen heeft: de olie-en gasopbrengsten stellen hen immers in de

mogelijkheid om op een dwangmatige manier te regeren. Hun privébelang zal hierbij uiteraard

prevaleren boven de verlangens die onder de bevolking leven.

Een laatste problematische factor ten slotte is er één die een constante is gebleken doorheen

de Algerijnse economische geschiedenis en ook vandaag nog een probleem vormt nl. de

corruptie. Al bijna 50 jaar lang (sinds de onafhankelijkheid in 1962) kent Algerije politieke en

zakenelites die gemeenschapsgeld verduisteren voor andere (privé)doeleinden. Binnen zo’n

klimaat is het uiteraard niet evident om een gezond en geloofwaardig economisch model op te

bouwen.

Men kan aldus concluderen dat de hedendaagse socio-economische problemen van Algerije

niet losgekoppeld kunnen worden van de verschillende economische beleidsopties die sinds

1962 werden gevolgd. Vooral de (gedwongen) keuze om midden jaren ‘80 de liberale toer op

te gaan heeft verstrekkende gevolgen gehad.

3.2 Politieke context

3.2.1 Koloniale periode

Ook op politiek vlak werd de Algerijnse bevolking tussen 1830 en 1962 gemarginaliseerd: de

Fransen bouwden immers een systeem op waarbij de Franse koloniale minderheid over de

absolute politieke meerderheid beschikte. Het overgrote deel van het Algerijnse volk was

uitgesloten van elke deelname aan de politieke besluitvorming (Dala & De Neuter, 1995,

pp.24-25). Voor de Algerijnse boeren was deze bijkomende vernedering het sein om de leiding

te nemen bij de oprichting van een populistische, nationalistische beweging die als

belangrijkste politieke eis de onafhankelijkheid van hun land had. In haar beginjaren zou deze

beweging echter te kampen hebben met interne tweespalt. Enerzijds, waren er de ‘radicalen’,

onder leiding van Messali Hadj, met als belangrijkste politieke eisen: het verwerven van de

nationale onafhankelijkheid en politieke rechten voor alle Algerijnen. Anderzijds, bestond er

ook een ‘gematigde’ stroming, onder leiding van Ferhat Abbas, die vrede nam met een

autonome Algerijnse staat binnen een Franse federatie. Op 1 november 1954 verscheen er ten

gevolge van deze interne spanningen een nieuwe speler op het toneel binnen het radicale

kamp van Messali nl. het FLN of Nationaal Bevrijdingsfront. Dit bevrijdingsfront zou voortaan

de leiding nemen in de onafhankelijkheidsstrijd en deinsde er niet voor terug om hierbij

Page 36: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

36

geweld te gebruiken. Men kan in feite stellen dat met de oprichting van het FLN het startschot

werd gegeven van één van de bloedigste conflicten uit de koloniale geschiedenis. Algerije

kwam terecht in een spiraal van geweld waarbij 1 miljoen Algerijnen het leven zouden laten.

Bij de onafhankelijkheid zou Algerije dan ook als ‘het land van de 1 miljoen martelaren’

worden betiteld (Dala & De Neuter, 1995, p.34).

Na een militaire uitputtingsslag van 8 jaar werd er onder impuls van het FLN in Evian een

akkoord onderhandeld dat uiteindelijk op 3 juli 1962 de Algerijnse onafhankelijkheid inluidde.

De belangrijke connotatie die hierbij op politiek vlak moet gemaakt worden is dat het FLN

gedurende deze 8 jaar durende strijd een aantal politieke tendensen ontwikkelde die ook

vandaag nog de Algerijnse politieke context beroeren. Zo werd de periode 1954-1962 onder

andere gekenmerkt door het ontstaan van de machtige bureaucratie binnen de Algerijnse

elite (FLN). Kenmerkend voor deze bestuurswijze is dat binnen het politieke bedrijf

manipulatie, corruptie en fraude primeren. Het duidt ook aan dat vanaf het prille

ontstaansbegin politieke rechten in Algerije maar een secundaire plaats kregen toebedeeld. De

keuze binnen het FLN voor de autoritaire weg vindt haar oorsprong in de interne onenigheid

die leefde bij de Algerijnse oppositie. Door te kiezen voor de autoritaire weg wou men een

signaal geven aan de strekking ‘gematigden’ dat enkel via geweld de onafhankelijkheid bereikt

kon worden. Het contesteren van de macht van het FLN had immers de revolutionaire

tendensen stokken in de wielen kunnen steken. De monopolisering van de macht was voor het

FLN als het ware een conditio sine qua non voor een geslaagde revolutie tegen de Franse

bezetter.

3.2.2 Socialistische éénpartijstaat

Bij de onafhankelijkheid in 1962, was het FLN aldus de enige overgebleven politiek relevante

actor. Het FLN legitimeerde deze monopoliepositie door een beroep te doen op

nationalistische slogans en een grenzeloze corruptie van de nieuwe nomenclatura (Dala & De

Neuter, 1995, p.37). Ahmed Ben Bella werd de uitverkorene van het FLN-apparaat om in 1962

als eerste de rol van president op zich te nemen binnen de nieuwe ‘Algerijnse Democratische

Volksrepubliek’. Alle mogelijke politieke en bestuursfuncties waren geconcentreerd bij Ben

Bella die zich op die manier voordeed als een verlicht despoot. Een belangrijke uitzondering

op dit monopolie vormde het leger: dit orgaan, met Houari Boumedienne als stafchef, kon Ben

Bella niet onder zijn controle krijgen. Het leger neemt in Algerije immers een uitzonderlijke

plaats in binnen het staatsbestel dankzij de historische legitimiteit die het verworven heeft

Page 37: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

37

gedurende de bevrijdingsoorlog. Ten gevolge van deze oorlog, waren heel wat Algerijnse

politieke leiders gevangen genomen of gedood, wat leidde tot een machtsvacuüm op politiek

vlak. Het leger was zowat de enige institutie die op organisatorisch vlak overeind bleef in deze

oorlogsstorm en dus in de toekomst in staat zou zijn om dit vacuüm op te vullen. Wanneer Ben

Bella in 1963 te maken kreeg met binnenlandspolitieke problemen (capitulatie ‘Sable-oorlog’

tegen Marokko o.a.), zag kolonel Boumedienne de opportuniteit om gebruik te maken van dit

uitgebreide potentieel van deze instelling. Op 19 juni 1965 pleegde Boumedienne een militaire

coup en werd Ben Bella gedwongen de aftocht te blazen. Voortaan zou het land geregeerd

worden door een hoge revolutieraad onder leiding van Boumedienne die daarbij ook nog de

functies van staatshoofd, regeringsleider en minister van defensie cumuleerde (Daguzan, 1999,

pp.26-38).

Deze gebeurtenis kan beschouwd worden als een scharniermoment in de Algerijnse politieke

geschiedenis: het betekende immers het startschot voor de significante invloed van het

Algerijnse leger op de politiek. Vanaf dat moment zou het FLN geen enkele belangrijke

politieke beslissing meer kunnen nemen zonder de instemming van deze instelling. Twee zaken

zijn doorheen deze militaire coup een constante gebleven: ten eerste, de heerschappij van het

FLN als enige politieke partij en, ten tweede, de preferentie voor de socialistische doctrine.

Alleen zou het FLN voortaan, bij de uitvoering van dit beleid, rekening dienen te houden met

een nieuwe belangrijke actor achter de schermen.

Uit de Boumedienne-periode dient men ook de eerste stapjes richting democratisering te

onthouden. In 1976 werd er immers een nieuwe grondwet ingevoerd. Ook het Nationaal

Charter van het FLN (partijprogramma) kwam in dat jaar tot stand. Concreet leidde de nieuwe

grondwet van 1976 tot een bescheiden vorm van democratisering aangezien Algerije terug

over een wetgevende vergadering (parlement) zou beschikken. Een aantal elementen dwingen

ons echter de euforie rond deze grondwetswijziging te temperen. Ten eerste was er het

gegeven dat met de grondwetswijziging ook een versterking van de presidentiële macht

gepaard ging: zo had de president vetorecht inzake de werking van het parlement. Daarnaast

was er het structurele gegeven dat men leefde in een eenpartijstaat waardoor er enkel FLN-

vertegenwoordigers waren in dit parlement (Beke, 1994, pp.30-31). Dit toont aan hoe relatief

deze eerste vorm van democratisering wel was.

Toen Boumedienne in 1978 overleed koos het FLN-partijcongres ervoor om met kolonel Chadli

Bendjedid opnieuw iemand met legerervaring aan te duiden als opvolger. Onder zijn bewind

Page 38: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

38

kende Algerije een gestage achteruitgang op alle vlakken (zie supra 2.1.2). Het gevolg van deze

achteruitgang was een volkswoede, die in oktober 1988 leidde tot de ‘broodrellen’, waarbij

tussen de 500 en 600 doden vielen onder de Algerijnse bevolking. Een andere politieke

implicatie van de achteruitgang was de opkomst van het islamitische FIS (Front Islamique du

Salut). Deze partij maakte duchtig gebruik van de onkunde van het FLN om de bevolking een

religieus geïnspireerd alternatief aan te bieden.

3.2.3 Democratisering en politieke radicalisering leiden tot burgeroorlog

De opstand van de bevolking in 1988, die door het leger bloedig werd gefnuikt, ijverde voor

betere socio-economische leefomstandigheden en meer democratie. President Bendjedid zag

de ernst van de situatie in en besloot enkele baanbrekende politieke hervormingen door te

voeren:

1) Instelling in 1988 van een regering met bijhorende eerste minister die

verantwoordelijk werden gesteld t.o.v. het parlement.

2) Instelling van een nieuwe grondwet in 1989.

Deze nieuwe grondwet bevatte 2 belangrijke hervormingen:

1) Het woord “socialisme” verdween uit de grondwetteksten.

2) Er vond een versterking van de persvrijheid en de vrijheid van vereniging plaats: dit

laatste betekende dat men voortaan vrij was om “politieke verenigingen” op te richten

(Beke, 1994, pp.34-35).

Ten gevolge van deze politieke opening ontstonden er tal van nieuwe politieke partijen,

grotendeels gebaseerd op de “identiteitskwestie”, wat leidde tot een toegenomen

fragmentering en rivaliteit onder de verschillende oppositiekrachten (Dessi, 2011, p.9). Dit

gegeven zal een belangrijke verklaringsfactor blijken bij het beantwoorden van de

onderzoeksvraag van deze paper.

De electorale gevolgen van de democratische koerswijziging werden al snel duidelijk bij de

eerstvolgende lokale verkiezing in 1990. Hieraan nam voor het eerst een brede waaier van

politieke partijen deel. Het resultaat van deze overschakeling naar een meerpartijenstelsel was

een overwinning voor de islamisten van het FIS die, een islamitische republiek wouden

vestigen. Het had er alle schijn van dat de Algerijnse bevolking het catastrofale beleid van het

FLN wou afstraffen want ook bij de eerste ronde van de nationale verkiezingen in 1991 volgde

Page 39: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

39

een overwinning voor het FIS. Dit deed bij de militaire elite evenwel de alarmbel luidden: zij

vreesden hun privileges, die ze al 30 jaar bezaten, kwijt te spelen onder een eventuele FIS-

hegemonie. Prompt werd onder het voorwendsel van de redding van de democratie de

tweede ronde van deze verkiezing geannuleerd. President Bendjedid werd tot ontslag

gedwongen en vervangen door een hoge staatsraad die het land gedurende 2 jaar zou moeten

besturen (Vanden Bavière, 2002, 22 februari 2012). De islamisten voelden zich verongelijkt en

kozen voor een gewapende strijd. Het gevoel van onrecht binnen de FIS-rangen nam nog toe

wanneer het FIS niet veel later buiten de wet gesteld werd.

Binnen het kader van deze paper namen de militaire bewindsvoerders in die periode nog een

belangrijke beslissing. Ze kozen er, na het bruusk stopzetten van het electoraal proces, immers

voor om op 9 februari 1992 de noodtoestand in het land uit te roepen: ter bestrijding van het

terrorisme van de islamisten zou de Algerijnse bevolking voortaan zo veel mogelijk in zijn

vrijheid beperkt worden bv. verbod op publieke manifestaties. Naar verloop van tijd zou deze

wet echter niets meer worden dan een instrument in handen van het regime om de bevolking

te muilkorven. Deze noodtoestand en meer bepaald de opheffing ervan bleek bij de revolte

van 2011 één van de centrale revendicaties te zijn van de protestanten.

Het opnemen van de wapens resulteerde in een 10 jaar durende burgeroorlog tussen

islamitische groeperingen en het militaire bewind. Deze donkere bladzijde uit de Algerijnse

geschiedenis kostte het leven aan ongeveer 200.000 mensen. Bovenal zou deze gebeurtenis

ook een blijvend litteken vormen voor elke Algerijn die deze periode meemaakte.

3.2.4 Bouteflika-tijdperk

De toenmalige president Zéroual, in 1994 aangeduid door het leger, was niet bij machte om

een einde te maken aan het geweld en kondigde daarom in 1999 vervroegde presidentiële

verkiezingen aan. De campagne werd gedomineerd door 2 thema’s: ten eerste was er

uiteraard het verlangen om een eind te maken aan het geweld en over te gaan naar een

toestand van nationale verzoening. Tweede gespreksonderwerp, op dat moment weliswaar

iets minder belangrijk, bleef de penibele toestand op socio-economisch vlak: alle kandidaten

beloofden jobs en een verbetering van de leefomstandigheden. De vraag hoe ze dit concreet

zouden realiseren bleef echter onbeantwoord. Eén van die kandidaten betrof Abdelaziz

Bouteflika (officieel een onafhankelijke kandidaat), die algemeen genomen beschouwd werd

als de kandidaat die de voorkeur genoot van het leger en het FLN (Bouandel, 2001, p.159).

Page 40: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

40

Op de verkiezingsdag besloten de tegenstanders van Bouteflika zich echter terug te trekken uit

de presidentiële race en de verkiezingsuitslag niet te erkennen omdat deze volgens hen bol

zou staan van de fraude. Binnen deze controversiële omstandigheden werd Bouteflika op 15

april 1999, met de steun van het leger, verkozen tot de 7de president van Algerije. Bouteflika

kon hierbij pronken met 73% van de stemmen in een verkiezing waaraan 60%van de

stemgerechtigde Algerijnen deelnam (Bouandel, 2001, p.162). Gedurende zijn eerste

ambtstermijn was vooral een einde aan de burgeroorlog maken van primordiaal belang voor

hem. In dit opzicht lanceerde hij in 1999 een amnestiewet (‘concorde civile’) met het oog op

een nationale verzoening. Het had er alle schijn van dat Bouteflika er ook in geslaagd was om

naar het einde van zijn eerste ambtstermijn (2004) de politieke situatie te stabiliseren. Doch

bleef de situatie weldegelijk ontvlambaar; zo bewees onder andere de Berberse Lente in 2001

(zie infra 3.3.4).

Toen hij in april 2004, met 83% van de stemmen, een 2de ambtstermijn toebedeeld kreeg lag

de opkomst nog lager met slechts 44 % van de stemgerechtigde Algerijnen wat de legitimiteit

van Bouteflika aantastte. Wat zijn beleidsaanpak betrof besloot Bouteflika in deze 2de

ambtstermijn de ingeslagen weg verder te zetten. Zo lanceerde hij zijn amnestiepolitiek via

een ‘Nationale Commissie voor een Algemene Amnestie’ met als doel amnestie aan te bieden

aan al wie zich in het Zwarte Decennium (1992-2002) schuldig had gemaakt aan

oorlogsmisdaden (De Neuter, 2005, 22 februari 2012). In combinatie met zijn falend

neoliberaal beleid op economisch vlak (zie supra 3.1.3) leidde dit tot een vorm van verdoken

frustratie bij de bevolking. Het staat evenwel buiten kijf dat Bouteflika zijn beleid er uiteindelijk

toe heeft geleid dat de stabiliteit en veiligheid binnen Algerije relatief is wedergekeerd. Een

groot deel van de Algerijnse populatie waardeert deze realisatie en bedankte hem daarvoor

dan ook op electoraal vlak.

Gedurende Bouteflika’s 2de ambtstermijn heeft er zich ook een gebeurtenis plaatsgevonden

die in het licht van dit onderzoek een belangrijke betekenis heeft. In 2008 is hij er namelijk in

geslaagd een opmerkelijke grondwetswijziging door te voeren. De belangrijkste wijziging

hierbij handelde over de limiet op het aantal presidentiële ambtstermijnen: aanvankelijk

mocht, volgens de grondwet, een president maximaal 2 termijnen van 5 jaar aan het

beleidsroer staan. Door de grondwetswijziging, werd deze limiet van de kaart geveegd en kon

Bouteflika zich opnieuw kandidaat stellen bij de volgende verkiezingen in 2009 (Aghrout, 2009,

p.177). Bouteflika boekte op die manier in 2009 een verpletterende overwinning met maar

Page 41: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

41

liefst 90,2 % van de stemmen en kon zo aan zijn 3de termijn beginnen. De oppositie

contesteerde deze overwinning en appelleerde opnieuw massale fraude.

Het feit dat de president er echter in geslaagd was een einde te maken aan de limiet op het

aantal presidentiële termijnen is een gegeven dat veel zegt over de politieke situatie in

Algerije. Het duidt immers aan dat Bouteflika er niet voor terugdeinst de wet te wijzigen in

functie van zijn eigen doeleinden. Hiermee bevestigde hij ook het autoritaire karakter van zijn

regime.

3.2.5 Relevantie revolte 2011

Elk van de hierboven besproken politieke fases uit de Algerijnse geschiedenis draagt bij tot het

beter begrijpen van de reden waarom er in Algerije democratische verzuchtingen bestaan bij

bepaalde lagen van de samenleving. Zo zorgde de koloniale periode en de daarmee gepaard

gaande onafhankelijkheidsstrijd ervoor dat er zich een politiek klimaat ontwikkelde waarin

corruptie, autoritarisme en belangenvermenging legio waren. Het ontstaan van deze

bestuurspraktijken is ook anno 2012 nog actueel aangezien het staatscliëntelisme binnen de

Algerijnse elite weelderig blijft tieren. Voor het merendeel van de Algerijnen is deze praktijk

één van de bronnen van ergernis die hen stimuleerde om te protesteren.

De periode na de onafhankelijkheid is van belang omdat er, bij gebrek aan andere goed

gestructureerde organisaties, een nieuwe actor op het politieke toneel verscheen nl. het leger.

Het is deze actor die ook vandaag nog de politieke touwtjes in handen heeft en achter de

schermen betrokken is bij alle belangrijke beslissingen. Zolang het leger deze geprivilegieerde

positie blijft bezitten kan er van een echte democratie geen sprake zijn. Er dient wel vermeld

te worden dat sinds het aantreden van Bouteflika in 1999 er een gestage machtsverschuiving

aan het plaatsvinden is van het leger richting de president (Tlemçani, 2008). Toch blijft de

macht van het leger achter de schermen aanzienlijk waardoor het Algerijnse regime een

repressief trekje blijft bezitten. Dit repressieve element kwam bij de opstanden in 2011 tot

uiting via het gewelddadig neerslaan van de protesten door de politie en de indrukwekkende

politiemacht die hieraan gekoppeld was (zie supra 2.1.6).

Binnen het kader van de revolte van 2011 is de democratisering na de oktoberrellen van 1988

eveneens relevant. De gewapende strijd tussen het leger en islamitische groeperingen die

Page 42: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

42

hieruit voortvloeide leidde immers tot het uitroepen van de noodtoestand in 1992. De

opheffing ervan zou bijna 20 jaar later een belangrijke eis blijken te zijn van de oppositie.

Bovendien werd deze democratisering in 2011 als alibi gebruikt door de Algerijnse politieke

elite. Zo stelde minister van Buitenlandse Zaken Medelci dat ‘Algerije geen nood had aan

politieke hervormingen aangezien het zijn revolutie reeds gekend had in 1988’ (Ammar, 2011).

Een ander belangrijk gevolg van deze democratisering was dat er meer politieke actoren

konden toetreden tot de zogenaamde “Politiek Relevante Elite” (zie infra 4.1).

Ook de daaropvolgende 10 jaar durende burgeroorlog veroorzaakte diepe wonden bij de

bevolking en veranderde hun hedendaagse kijk op het politieke leven. Er ontstond als het ware

een muur van angst bij de bevolking waardoor het associatieve leven in Algerije helemaal

ineenstortte en er een vervreemding van de politiek plaatsvond.

Ten slotte oefent ook de laatste fase zijn invloed uit aangezien deze de hedendaagse realiteit

vertegenwoordigt. Bouteflika had aan de vooravond van 2011 dan wel de verdienste dat hij

met zijn verzoeningspolitiek een relatieve rust over het land heeft doen neerdalen, op vele

andere vlakken voerde hij een autoritaire politiek die de bevolking tegen de borst stuitte (bv.

mediacensuur, zwakke wetgevende macht, onderdrukking burgerlijke vrijheden,…). De manier

waarop hij in 2008 de weg plaveide om zichzelf een 3de ambtstermijn te gunnen staat hiervoor

symbool. Het vertrouwen van de bevolking in de Algerijnse politiek en zijn instellingen daalde

hierdoor naar een dieptepunt. In combinatie met het mislukte neoliberaal economisch beleid,

zorgde dit ervoor dat het uiteindelijke bilan voor Bouteflika negatief was en aanleiding vormde

voor een protestbeweging in 2011.

3.3 Socio-Culturele context

3.3.1. Oorsprong Arabo/Berberse identiteit Algerije

Anders dan in sommige kringen wordt aangenomen, kan de bevolking van Algerije niet als

uniek Arabisch worden bestempeld en is het dus geen monoliet. Een derde van de Algerijnse

bevolking wordt immers bestempeld als Berbers die het Tamazight als taal hebben en een

eigen cultuur bezitten. Deze bevolkingsgroep leeft vooral in gebergtes (bv. Kabylië: ten oosten

van Algiers) en verlaten gebieden (bv. Touareg-gebied: Zuidelijke Sahara) en vormen de

oorspronkelijke bewoners van Algerije. De mythe van de unieke, eenvormige Algerijns-

Page 43: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

43

Arabische etniciteit binnen de Algerijnse staat wordt hierdoor ontkracht. Een verklaring voor

dit gegeven kan gegeven worden door een duik te nemen in het verre verleden van het land.

Wanneer we dit verleden onder de loep nemen constateren we dat voor de inval van de

Arabieren (in de 7de eeuw) het Algerijnse grondgebied bewoond werd door bevolkingsgroepen

met een gemeenschappelijke Berberse taal en cultuur (Beke, 1993, p.127). Voor 650 was er

dus helemaal geen sprake van Arabieren of islamisten in wat nu het huidige Algerije vormt:

men sprak er Berbers en op religieus vlak beleefde men ofwel het christendom ofwel het

jodendom. Na 650 trad er in Algerije echter een islamisering en arabisering van de bevolking

op. Het is belangrijk om deze 2 concepten niet door elkaar te halen. De islamisering van een

bevolking berust op een religieuze basis en houdt in dat mensen gaan leven volgens de

gebruiken en regels die in de Koran vermeld worden. De arabisering van een bevolking slaat

meer op een identitaire basis: het hebben van een gemeenschappelijke taal, cultuur nl. in dit

geval het Arabisch (Beke, 1993, p.128). Wanneer we de intrede van deze 2 concepten op de

Algerijnse samenleving toepassen zien we dat de islamisering van Algerije zich veel sneller

heeft voltrokken dan de Arabisering die pas vanaf de 12de eeuw tot uiting kwam. Vanaf dat

moment is het echter snel gegaan en verspreidde het Arabisch zich over heel Algerije. Vanaf de

19de eeuw, verscheen er omwille van de Franse kolonisatie, naast de Berberse taal en het

Arabisch, nog een 3de speler op het Algerijnse taaltoneel, nl. het Frans.

3.3.2 Arabiseringspolitiek en marginalisering Berbers

Gedurende de Franse kolonisatie, was het openbare leven in Algerije helemaal verfranst:

zowel in het bestuur, de handel als het onderwijs werd Frans de voertaal. Op de meeste

Algerijnse scholen werd het Arabisch zelfs gemarginaliseerd tot keuzevak. Ook poogde de

Franse kolonisator het belang van de islam in de samenleving te reduceren. Deze koloniale

politiek betreffende het Arabisch en de islam zorgde ervoor dat de Algerijnen gedurende hun

onafhankelijkheidsstrijd een sterk identificatie- en samenhorigheidsgevoel kweekten.

Kenmerkend voor dit gevoel was de veel gebruikte slogan van de Algerijnse nationalisten:

“L’Algérie est ma patrie, l’arabe ma langue et l’islam ma religion!” (Beke, 1994, p.25). Het is

deze slogan en houding ten opzichte van de koloniale bezetter die de voedingsbodem vormde

voor de marginalisering van de Berberse taal en cultuur in de eerste 18 jaar na de

onafhankelijkheid. Na de onafhankelijkheid kreeg de Berberse cultuur immers geen enkele

plaats binnen de Algerijnse staat ten gevolge van de arabiseringspolitiek die werd ingesteld.

Men hoopte op die manier de Franse invloed terug te dringen. In het nationaal charter van het

Page 44: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

44

FLN werd zelfs op geen enkele manier verwezen naar het Berberse element binnen Algerije

(Beke, 1994, p.35). Dit viel moeilijk te accepteren voor de Berbergemeenschap aangezien zij

een groot aandeel hadden in het verdrijven van de Franse kolonisator. Het FLN schatte deze

Berberse inspanningen echter niet naar waarde. Ahmed Ben Bella, de 1ste Algerijnse president

in 1962, beschouwde een doorgedreven Arabisering in alle geledingen van de maatschappij

als enige oplossing voor de jarenlange verfransing. Het promoten van het Arabisch werd voor

het FLN als het ware een cultureel instrument om de natie te verenigen. Van de beloofde

rechten voor Berbers inzake taal en cultuur kwam niets in huis na de onafhankelijkheid (Dala &

De Neuter, 1996, p.99). Dit was het sein voor Hocine Aït Ahmed, van Kabylische afkomst en

samen met Ben Bella één van de 9 historische leiders van het FLN gedurende de

onafhankelijkheidsstrijd, om zich tegen dit beleid van president Ben Bella te verzetten. Aït

Ahmed scheurde zich in 1963 af van het FLN en stichtte zijn eigen politieke partij het FFS

(Front des Forces Socialistes) dat in opstand kwam tegen de machtsconcentratie van Ben

Bella. Aanvankelijk lag de klemtoon binnen deze beweging echter vooral op het herstellen van

de democratie in het Algerijnse politieke systeem (lees: een einde maken aan de

eenpartijstaat). Dit gewapend verzet werd in 1965 echter al gefnuikt door het FLN-regime

(Beke, 1993). Aït Ahmed werd gearresteerd en zou tot 1989 in ballingschap verblijven; het FFS

werd door het bestaan van het eenpartijstelsel een illegale beweging. Het arabiseringsbeleid

en de ontkenning van de Berberidentiteit en cultuur, door Ben Bella en later Boumedienne,

kregen hierdoor vrij spel.

3.3.3 Berberlente van 1980 als kantelmoment

Wanneer in mei 1980 aan de universiteit van Tizi Ouzo (Kabylië) echter een culturele avond

over Kabylische poëzie werd verboden ontstond er een heropleving van het Berbers

bewustzijn die bestempeld werd als “de Berberse Lente” (Beke, 1994, p.35). De opstanden

tegen het FLN-regime die hieruit voortvloeiden ijverden vooral voor de erkenning van de

Berberse taal en cultuur binnen Algerije. Dit leidde uiteindelijk tot een vermenigvuldiging van

Berberse culturele verenigingen, radio-uitzendingen in het Kabylisch,..etcet. . Het moge

duidelijk zijn dat het verbod van een banale poëzie-avond de Berber eisen terug tot leven had

gebracht.

De volksopstanden in oktober 1988 zorgden voor een politieke hervorming die het Berber

verzet nog sterker zou maken nl. de invoering van het meerpartijenstelsel in 1989. Hierdoor

kon het FFS zich eindelijk losweken uit de illegaliteit om te trachten een duurzame en legale

Page 45: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

45

basis op te bouwen bij de bevolking. Naast het sociaal-democratische FFS ontstond er in dat

jaar nog een 2de grote partij ter verdediging van de Berbercultuur nl. de rechtse RCD

(Rassemblement pour la Culture et la Démocratie). Deze partij van Saïd Sadi had zich in feite

afgescheurd van het FFS van Aït Ahmed. Naast de Berberse cultuureisen kwam ze ook op voor

laïcisme, democratie en tegen het fundamentalisme. Voortaan bestonden er dus 2 politieke

partijen die opkwamen voor de Berberse eisen daar waar alle andere politieke partijen die

eisen miskenden. Het FFS en de RCD profileerden zich op die manier als nationale Algerijnse

politieke partijen met een sociale verankering in de Berbergemeenschap. Sindsdien zijn deze 2

partijen in een harde strijd verwikkeld om het Berbers electoraat en verschillen ze van mening

op tal van vlakken (zie supra 2.1.2).

3.3.4 De Kabylische Lente en het ontstaan van de burgerbeweging

In april 2001 was Kabylië opnieuw het epicentrum van contestatie tegen de Algerijnse

bewindsvoerders. De Berbers van Kabylië kwamen de straat op tegen het corrupte politie-

apparaat waarvan zij het slachtoffer waren bv. onterechte arrestaties. Ten gevolge van de

slechte economische toestand, werden er ook socio-economische hervormingen

geproclameerd door de protestanten.

Het duurde niet lang vooraleer een modern-democratische en efficiënte burgerbeweging (cfr.

de Aarch-beweging) het leiderschap over deze protesten overnam. Uniek aan deze beweging is

de bottom-up structuur ervan: de macht wordt van onderuit gedelegeerd via een

democratisch representatiesysteem van (dorps)raden (cfr. Aarch) die hun besluiten bij

consensus nemen (Lurk, 2005, 1 maart 2012).

Via een modern programma dat de traditionele culturele eisen van de Berbers combineerde

met socio-economische eisen, kende deze beweging aanvankelijk een gigantisch succes. In Tizi

Ouzou en in Algiers werden betogingen gehouden waaraan respectievelijk niet minder dan

500.000 en 1.000.000 mensen deelnamen (Lurk, 2005, 1 maart 2012).

Deze mars op Algiers zette het Algerijnse regime ertoe aan om een beproefde tactiek toe te

passen die de expansie van deze burgerbeweging moest indammen. Men beeldde de

beweging af als Kabylisch, etnisch en identitair om zo de verspreiding ervan over het nationale

grondgebied te beletten (El Khalfioui, 2009, 20 februari 2012). Hierdoor zou de Aarch-

Page 46: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

46

beweging een regionale organisatie lijken terwijl ze in feite weldegelijk over een nationaal

programma beschikte. Het gebruik van deze tactiek bleek zeer effectief en zorgde ervoor dat

de protesten uiteindelijk niet verder geraakten dan Kabylië.

Kabylië bleef verweesd achter met 127 doden en deze periode zou voortaan als ‘Zwarte Lente’

worden betiteld. De enige realisatie betrof dat het Berbers eindelijk erkend werd als nationale

taal in Algerije. Ook anno 2012 blijft de Berberse kwestie brandend actueel en blijven de

Berbers in Algerije ijveren voor een grotere culturele ontvoogding.

3.3.5 Relevantie revolte 2011

Deze historische context is belangrijk omdat ze, aan de hand van de breuklijn tussen Arabieren

en Berbers, verduidelijkt waarom men de Algerijnse samenleving niet als een monoliet mag

beschouwen. Zoals uit de geschiedenis blijkt vormen de Berbers immers een aparte groep

binnen de Algerijnse gemeenschap die er niet voor terugdeinst om via protest haar

doelstellingen te bereiken. Omwille van de 2 Lentes (1980 en 2001) die de regio al heeft

beleefd worden de Berbers dan ook beschouwd als de motor voor verandering in Algerije.

Deze motorfunctie is ook relevant in het licht van de protesten van 2011: hierbij zien we

immers dat binnen de belangrijkste georganiseerde oppositiebeweging (cfr. CNCD zie supra

2.1.1) de Berbers een belangrijke rol innamen. Zo was het RCD van Saïd Sadi de belangrijkste

politieke partij die in deze structuur vertegenwoordigd was.

Er bestaat echter ook een mogelijke keerzijde van deze breuklijnmedaille voor wat betreft het

bewerkstelligen van verandering. Op deze breuklijn kunnen er zich immers ook mogelijke

conflicten enten. In verband met sommige beleidsaspecten, botst de Berberse gemeenschap

frontaal met de Arabisch sprekende meerderheid. Dit is één van de redenen die de vorming

van een gecoördineerde en eensgezinde oppositiebeweging in Algerije bemoeilijkt.

Naast de breuklijn tussen Arabieren en Berbers, bestaan er in Algerije nog tal van potentiële

socio-culturele conflictlijnen: zo is er bijvoorbeeld de elite die voornamelijk het Frans gebruikt

terwijl de meerderheid van de bevolking Arabisch spreekt. Daarnaast komen ook gelovigen en

seculieren regelmatig recht tegenover elkaar te staan. Ook op geografisch vlak, kan er een

opdeling gemaakt worden tussen het rijke Noorden en het arme plattelandse Zuiden. Algiers

wordt in de rest van het land bovendien beschouwd als een brutale stad, die bekend staat om

Page 47: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

47

opstanden en manifestaties, waarmee de rest van het land zich niet wenst te identificeren

(Martinez, 2011).

Gedurende de revolte van 2011, kon men met deze socio-culturele context aldus 2 kanten op:

ofwel zou dit leiden tot een vereniging van de oppositiekrachten, ofwel zou er een

verspreiding van deze krachten plaatsvinden ten gevolge van onoverkomelijke

meningsverschillen.

In hoofdstuk 2 werd reeds duidelijk dat in Algerije de divergerende tendensen de bovenhand

haalden.

Page 48: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

48

4. Revolte maar geen revolutie

Met de historische achtergronden in het achterhoofd, zijn we nu voldoende gewapend om een

antwoord te formuleren op de centrale onderzoeksvraag. Het is de bedoeling hierbij te

doorgronden waarom het autoritaire Algerijnse systeem zo standvastig blijkt ondanks de

aanwezigheid van een aantal destabiliserende dynamieken. In dit geval betrof de

destabiliserende dynamiek de Algerijnse protesten binnen het kader van de Arabische Lente.

Deze protesten vormden immers de ideale preconditie voor een politieke transitie in de

richting van meer democratie. Voor de verklaring van deze autoritaire standvastigheid zullen

we een beroep doen op 3 theoretische invalshoeken die onderling met elkaar verbonden zijn.

Zowel de elitebenadering, de economische benadering als de politiek-sociologische benadering

van de Algerijnse casus zullen ons de nodige inzichten opleveren over de stabiliteit van het

Algerijnse regime. De succesvolle combinatie van deze 3 aspecten bezorgde de Algerijnse

politieke klasse in 2011 immers een krachtige buffer tegen mogelijke drastische democratische

omwentelingen en verklaart waarom Algerije weliswaar een revolte kende maar geen

revolutie.

4.1 Elite benadering

Volgens deze benadering, zijn de dynamieken en strategieën die uitgaan van de Algerijnse

politieke elite determinerend voor het gebrek aan diepgaande politieke hervormingen in

Algerije. Vooraleer we deze dynamieken en strategieën van naderbij kunnen bekijken, dienen

we eerst te definiëren wie of wat de politieke elite in Algerije vertegenwoordigt. Dit vormt

een complexe uitdaging aangezien het bij de Algerijnse situatie niet volstaat zich enkel te

baseren op de functie of positie die een actor inneemt binnen het politieke bestel. In Algerije

vormt de positie, die een persoon inneemt binnen een formele politieke institutie of het

lidmaatschap van dergelijke institutie, immers geen betrouwbare indicator van de macht van

een politieke actor. Zo bezitten bepaalde Algerijnse zakenelites op sommige momenten in het

politieke besluitvormingsproces over meer invloed dan de politieke actoren zelf (Werenfels,

2007, p.22).

Omwille van deze complexiteit, zullen we in dit werk een beroep doen op het theoretisch

concept “Politiek Relevante Elite” (PRE) dat in 2007 door Isabelle Werenfels werd gehanteerd

Page 49: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

49

in haar boek ‘Managing instability in Algeria: Elites and Political Change’. Volgens haar is het

hoofdcriterium om in Algerije tot de PRE te kunnen behoren het bezitten van invloed op

besluitvormingsprocessen die handelen over het nationale belang. Voorbeelden van zulke

processen van nationaal belang zijn de uitbreiding van de politieke participatie

(democratisering), de hervorming van het onderwijs en de privatisering van de economie. De

invloed die men heeft op deze thema’s kan direct zijn via adviezen en vetorecht of indirect via

het nodige lobbywerk (Werenfels, 2007, pp.22-23). Het voordeel van dit soort

conceptualisering van elites (met de klemtoon op de factor invloed) is dat men een dynamisch

beeld van de elite verkrijgt. Hierdoor wordt er meer rekening gehouden met de structurele

beperkingen waarmee de elite te kampen heeft: de graad van invloed die een politiek relevant

individu kan uitoefenen is immers afhankelijk van voortdurend wijzigende nationale en

internationale politieke, sociale en economische omstandigheden.

De samenstelling van deze PRE in Algerije is zeer heterogeen: zowel leden van de regering,

leden van de oppositie als zakenelites (niet-politieke actoren) kunnen er deel van uitmaken.

Het moge echter duidelijk zijn dat niet alle politiek relevante actoren binnen Algerije over

dezelfde graad van invloed beschikken. In dit opzicht, maakt Werenfels gebruik van een

conceptueel model met 3 hiërarchische concentrische cirkels van elite. De eerste, binnenste

cirkel omvat diegenen met een zeer grote macht bij de hierboven besproken thema’s van

nationaal belang. Men noemt deze groep ook wel de ‘core elite’ of hoofdbesluitvormers

(Werenfels, 2007, p.23). Anno 2011 waren dit in Algerije president Bouteflika, het hoofd van

de veiligheidsdienst Mohamed Mediène, de militaire hoogwaardigheidsbekleders en enkele

naaste medewerkers van president Bouteflika. De tweede cirkel bestaat uit personen die over

weinig effectieve beslissingsmacht bezitten maar wel een sterk adviserende functie vervullen

binnen de elite (Werenfels, 2007, p.23). In het Bouteflika-tijdperk, bestaat deze tweede cirkel

uit de premier en zijn ministers, de partijvoorzitters, zakenelites, het hoofd van de centrale

vakbond UGTA,… . Samen met de ‘core elite’, vormen de actoren in deze tweede cirkel de elite

die het land bestuurt (‘governing elite’). De derde cirkel ten slotte bestaat uit die elites die een

indirecte en vaak slechts tijdelijke invloed hebben op de besluitvorming (Werenfels, 2007,

p.24). Concreet omvat deze groep heden ten dage onder andere de leden van de oppositie en

de leiders van de onafhankelijke vakbonden.

Nu we de “Politiek Relevante Elite” in Algerije gedefinieerd hebben kunnen we analyseren

welke strategieën de ‘core elite’ hanteert om ervoor te zorgen dat hun autoritair

Page 50: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

50

bestuurssysteem gehandhaafd blijft. In het licht van de protesten die zich in 2011 hebben

afgespeeld is dit uiterst relevant.

De belangrijkste strategie waarop de Algerijnse elite een beroep doet om zijn autoritaire

organisatie te bewaren is onrechtstreeks een gevolg van het economische en politieke traject

dat Algerije in zijn geschiedenis heeft afgelegd. Zo hadden de economische liberalisering van

de jaren ’80 (zie supra 3.1.3), de politieke liberalisering met het einde van het eenpartijstelsel

(zie supra 3.2.3) en de nasleep van de burgeroorlog tot gevolg dat het aantal actoren binnen

de PRE spectaculair toenam. Anders dan in Oost-Europa en Latijns-Amerika in die periode,

leidden deze liberaliseringstendensen in Algerije echter niet tot een democratisering van het

politieke systeem (bv. door middel van een sterkere oppositievorming die druk uitoefent op

het heersende regime). Integendeel, de expansie van de PRE gedurende de 2de helft van de

jaren ’90 had als consequentie dat de algemene eenheid binnen deze PRE verzwakte (The

Moor Next Door, 2011, 6 april 2012).

Deze toegenomen fragmentering, binnen het van nature al versnipperde Algerijnse politieke

landschap, was voornamelijk een direct gevolg van de invoering van het meerpartijenstelsel.

De meeste partijen die hieruit voortsproten baseerden zich immers op de identiteitskwestie

tussen Arabieren en Berbers wat de fragmentatie van het politieke landschap verder in de

hand werkte. Een andere oorzaak was de nasleep van de burgeroorlog die seculieren en

islamisten recht tegenover elkaar plaatste. Door deze elite fragmentatie raakte men het

binnen de PRE steeds minder eens over beslissingen aangaande belangrijke beleidsthema’s.

Op die manier werd een potentieel destabiliserende factor (cfr. toename van het aantal

politiek relevante actoren) voor het autoritaire regime omgebogen tot een hulpmiddel in

dienst van dit regime. Dit fenomeen is wat Werenfels (2009) ‘an equilibrium of instability’

noemt.

De strategie van de Algerijnse machthebbers (‘core elite’) bestaat er immers in deze elite

fragmentatie verder uit te buiten, in hun eigen voordeel, door middel van het voeren van een

klassieke “verdeel-en-heers” politiek die steunt op 3 pijlers (Werenfels, 2009, p.184):

1) Repressie: Een goed uitgerust repressie-apparaat dat kordaat dient op te treden tegen

oppositiekrachten. Dit werd in het verleden onder meer ingezet tegen het FIS en bij de

Berberopstanden. De protestbeweging van 2011 was hier eveneens onderhevig aan

(zie supra 2.1.6). In functie van deze repressie zijn ook de stijgende militaire uitgaven

in Algerije het vermelden waard. Ongeveer 3% van het Algerijnse BBP gaat jaarlijks

Page 51: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

51

naar militaire uitgaven, wat in 2011 goed was voor een ruwe 4,5 miljard euro. Er werd

onderzocht dat deze uitgaven jaarlijks met 10% blijven toenemen dankzij de

grondstoffenrijkdom in Algerije (Amar, 2011, 15 april 2012). De militaire sector in

Algerije speelt op die manier een hoofdrol wanneer de Algerijnse regering haar

begroting opstelt. Het instrument van de repressie kan op die manier van grote

waarde zijn voor de ‘core elite’.

2) Coöptatie: Deze tactiek bestaat erin politieke oppositiepartijen, media, burgers ... te

coöpteren (bv. via financiële transfers) met als onderliggende doelstelling ervoor te

zorgen dat deze actoren het beleid van het regime ondersteunen (of toch gedogen).

Een partijpolitiek voorbeeld hiervan was het opnemen van de gematigd-islamitische

MSP in de Presidentiële Alliantie (zie supra 2.1.5). De tactiek van coöptatie heeft

eveneens als doel het zaaien van tweedracht tussen de oppositiepartijen onderling en

het vermijden van een eensgezinde oppositie. Een ander voorbeeld hiervan waren de

loonsverhogingen en voedselkortingen die begin 2011 werden verleend aan de

burgers. Via deze maatregelen hoopte men de sociale vrede af te kopen en te

verhinderen dat de burgers in opstand zouden komen.

3) Aanwakkeren van politieke concurrentie: Dit gebeurt onder andere door steun te

verlenen aan parallelle structuren die nauwe banden hebben met het regime. Deze

structuren kunnen vakbonden (bv. UGTA), politieke partijen of media zijn. Zo zijn vele

kranten in Algerije bijvoorbeeld gerecupereerd door het regime in functie van het

promoten van het eigen beleid. Het beleid van tegenstanders van het regime wordt in

deze media dan weer volop bekritiseerd. De berichtgeving op ENTV bijvoorbeeld,

gedurende de protesten in 2011, kan ook binnen dit kader gesitueerd worden. Op

deze manier probeert men de Algerijnse samenleving nog meer te verdelen dan ze van

nature al is.

Via deze ‘divide et impera’ methode tracht de ‘core elite’ in Algerije thans het ontstaan van

een gecoördineerde en eensgezinde oppositie tegen hun autoritaire bestuur te fnuiken. De

effectiviteit van deze elitestrategie, gebruikmakend van fragmentatie, werd bij de revolte in

2011 nogmaals in de verf gezet. Er was gedurende deze protesten immers een duidelijk gebrek

aan eensgezindheid (en dus aanwezigheid van fragmentatie) te bemerken tussen de

verschillende oppositiebewegingen (zie supra 2.1). Een symptomatisch voorbeeld hiervan was

de snelle breuk binnen de CNCD slechts 1 maand na de oprichting ervan (zie supra 2.3). Deze

interne onenigheid brak al snel het potentieel revolutionaire elan en maakte een effectieve

massamobilisatie tegen het regime onmogelijk. De weinige geslaagde protestmarsen werden

Page 52: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

52

op de koop toe met harde hand onderdrukt door de veiligheidsdiensten. Het regime maakte

van de zwakke mobilisatie uiteraard gebruik om het protest bij de internationale publieke

opinie voor te stellen als marginaal en niet-representatief. Het moge dus duidelijk zijn dat de

versnippering van het politieke landschap een zeer groot obstakel vormt voor de Algerijnse

oppositie: in dergelijke context is het immers zo goed als onmogelijk de oppositiekrachten te

bundelen. Het uiteindelijke resultaat is evenwel dat er voorlopig geen realistisch alternatief op

de voorgrond treedt voor het huidige regime in Algerije.

Er dient wel opgemerkt te worden dat de ‘core elite’ bij het hanteren van deze tactiek 2

belangrijke structurele hulpfactoren ter beschikking heeft. Enerzijds, was het voeren van haar

dure “verdeel-en-heers” politiek financieel enkel mogelijk door een beroep te doen op het

economisch model waarop Algerije gestoeld is nl. de rentenierseconomie. Dit economisch

model stelt het regime in staat de sociale vrede te kopen. Anderzijds, stonden er ook een

aantal maatschappelijke breuklijnen ten dienste van de ‘core elite’ die de opkomst van een

brede en coherente oppositiebeweging sowieso al bemoeilijkten. Deze 2 structurele

hulpbronnen zullen verderop in dit werk uitgebreider behandeld worden binnen

respectievelijk de economische benadering (zie infra 4.2) en de sociologische benadering (zie

infra 4.3) ter aanvulling van de elite benadering als verklaring voor het niet-voorkomen van

een revolutie in Algerije.

Naast het fragmenteren van de “Politiek Relevante Elite” gebruikt de ‘core elite’ in Algerije

echter nog een contrarevolutionaire strategie ter bestendiging van haar autoritaire

machtsstructuren. Via specifieke elite recruteringsmechanismen bemoeilijkt ze de toetreding

tot de ‘core elite’ en zorgt ze ervoor dat opklimmen binnen de ‘core elite’ een exclusieve

aangelegenheid is. Ondanks het feit dat deze strategie in het licht van de protestgolf van 2011

iets minder relevant is, bewees ze in de loop der tijd toch al haar toegevoegde waarde voor de

continuïteit van het Algerijnse politieke systeem.

Wanneer er op het einde van de jaren ’90 omwille van biologische redenen een

generatiewissel binnen de elite diende plaats te vinden kwam deze strategie zeer duidelijk aan

de oppervlakte binnen de politieke partijen. Er waren hierbij 2 factoren die dienst deden als

vorm van uitsluiting. Ten eerste, is er het gegeven dat de nieuwe, jonge leden van de

Algerijnse PRE bijna allemaal gerekruteerd werden uit geprivilegieerde lagen van de

samenleving. Meestal gaat het hierbij over families die in het verleden al lid waren geweest

van de PRE. Deze families hebben meestal ook een rol gespeeld binnen de

Page 53: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

53

onafhankelijkheidsstrijd en worden als gevolg hiervan betiteld als ‘famille révolutionnaire’

(Werenfels, 2009, p.186).

Een tweede factor is van taalkundige aard: in Algerije is het schoolsysteem helemaal

gearabiseerd (oorzaak zie supra 3.3.2) terwijl de hogere sferen van het Algerijnse systeem

gedomineerd worden door het Frans. Het is een publiek geheim dat kennis van het Frans een

conditio sine qua non is om promotie te kunnen maken binnen het Algerijnse systeem

(Werenfels, 2009, p.187). Omwille van deze realiteit is het voor het merendeel van de

Algerijnen (die niet opgroeien in een Franssprekend milieu) dan ook uiterst moeilijk om op te

klimmen op de sociale ladder en deel uit te maken van de PRE.

Het resultaat van dit soortrekrutering is dat nieuwe leden van de PRE afkomstig zijn uit de

geprivilegieerde lagen van de samenleving. Deze nieuwe leden hebben er dan ook alle belang

bij dat de politieke status quo in Algerije gehandhaafd blijft. Zij zullen in die optiek trachten de

hierboven beschreven “verdeel-en-heers-politiek” verder toe te passen.

Ter afsluiting van deze elitaire invalshoek, kunnen we concluderen dat de strategische politiek

van fragmentatie die de Algerijnse elite voert zeer efficiënt is met het oog op het verhinderen

van een brede politieke contestatie tegen hun systeem. Dit gegeven werd bij de revolte in

2011 nogmaals bevestigd. Er was hierbij immers op geen enkel moment sprake van een

eensgezinde massamobilisatie die het regime van Bouteflika ten val had kunnen brengen.

Page 54: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

54

4.2 Economische benadering

Het economisch model waarop de Algerijnse economie gefundeerd is vormt een eerste

cruciale hulpfactor ter ondersteuning van de “verdeel-en-heers” politiek die de Algerijnse elite

hanteert. Het bestaan van een rentenierseconomie in Algerije vervult immers een belangrijke

functie binnen de elitestrategie. Deze elitestrategie heeft als finaal doel het bestendigen van

de autoritaire politieke organisatie. Dit is tevens in lijn met de veronderstelling die Luciani

maakt. Hij stelt dat het voorkomen van een renteniersstaat (met aanzienlijke olie rentes) een

negatief effect heeft op het democratisch gehalte van een land (Luciani, 2001).

Volgens Hazem Beblawi, in het boek “The Arab State” van Luciani (1990), kan een land als

renteniersstaat bestempeld worden wanneer de regering van dat land het grootste deel van

haar inkomsten haalt uit het buitenland (=buiten de eigen staat). Deze inkomende rentes

kunnen van veelerlei oorsprong afkomstig zijn: zowel individuen, belangengroepen als

overheden uit het buitenland kunnen hierbij als donor optreden. In sommige gevallen zijn deze

rentes afkomstig uit het toerisme (bv. in Tunesië en Egypte). In het Algerijnse geval gaat het

echter voornamelijk over inkomsten die voortvloeien uit de verkoop van olie en gas.

Een ander belangrijk onderdeel bij de definiëring van een renteniersstaat handelt over wie de

primaire ontvanger is van deze inkomsten en wat deze hiermee aanvangt. In een

renteniersstaat, is het namelijk zo dat de overheid alle rente-inkomsten monopoliseert.

Daarnaast opereert de overheid ook als de centrale agent bij de herverdeling van deze

inkomsten onder de bevolking. Hierdoor geniet slechts een kleine fractie van de samenleving

rechtstreeks van de rijkdom die voortvloeit uit de rente-opbrengst; het merendeel van de

bevolking is hiervoor afhankelijk van de herverdeling ervan door een beperkte elitegroep

(Beblawi, 1990). Door deze selectieve herverdeling wordt er automatisch een klimaat van

cliëntelisme in de hand gewerkt.

Algerije vormt een duidelijk voorbeeld van zo’n renteniersstaat: de olie- en gassector is er

immers verantwoordelijk voor 98% van de totale export. Hierdoor komt maar liefst 2/3 van de

totale budgetinkomsten uit de export van deze grondstoffen. Het aandeel van de sector

binnen het BBP ligt met 40 à 45% iets lager (IMF, 2011, 15 april 2012). De dominantie van de

olie- en gassector bezorgde Algerije eind 2010 een monetaire reserve van maar liefst 155

miljard dollar (Grim, 2011). De grote aderlating van de rentenierseconomie is evenwel dat het

overgrote deel van de 36 miljoen Algerijnen niet kan meegenieten van deze rijkdom. Enkel de

Page 55: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

55

bevoorrechte lagen van de samenleving bezitten de controle hierover en beslissen naar eigen

goeddunken over de herverdeling ervan. Dit zorgt voor grote frustraties bij de doorsnee

Algerijn: Algerije is een rijk land maar het merendeel van de bevolking kan met moeite de

eindjes aan elkaar knopen.

In het licht van dit werk, komt het er nu op aan het verband te analyseren tussen het

voorkomen van deze rentenierseconomie en de autoritaire natuur van een regime. Olie en

gas worden traditioneel immers als obstakels beschouwd voor democratische hervormingen.

Michael Ross (2008) ontwikkelde in dit opzicht een model dat de link tracht te verklaren tussen

de export van olie en autoritair bestuur. Volgens Ross bestaat er een oorzakelijk mechanisme

dat deze wisselwerking verklaart zijnde het “rente-effect”. Na het uiteenzetten van dit

mechanisme zullen we onderzoeken of dit toepasbaar is op de Algerijnse casus en welke rol

het speelde bij de revolte in 2011.

Dit rente-effect valt als volgt te definiëren: het effect stelt regeringen in staat hun olie-

inkomsten te gebruiken als middel om de vraag naar hervormingen in de samenleving af te

houden. Dit is volgens Ross mogelijk op 3 verschillende manieren (Ross, 2001, pp.332-334):

1) Via het “taxation effect”: hierbij gaat men ervan uit dat wanneer regeringen voldoende

inkomsten halen uit de verkoop van olie ze hun bevolking minder zwaar of zelfs

helemaal niet zullen belasten. In ruil hiervoor zal de bevolking minder geneigd zijn om

de regering ter verantwoording te roepen of om meer vertegenwoordiging te eisen

binnen diezelfde regering.

2) Een 2de component van het rente-effect wordt het “spending effect” genoemd: dit

houdt in dat regeringen die een beroep kunnen doen op olie-inkomsten veel meer

uitgeven dan gelijkaardige regeringen zonder olierijkdommen. Deze uitgaven worden

vooral gedaan om het systeem van patronage in het land in stand te houden. Via het

herverdelen van de olierijkdom proberen dergelijke economieën zo de

democratiseringsdruk af te houden. In feite kopen de machthebbers zo de loyauteit

van hun burgers af (zie ook supra 4.1).

3) Tot slot vermeldt Ross ook het “civil society effect” waarbij het produceren van olie de

vorming van een ‘civil society’ in een land bemoeilijkt. Door de overvloedige financiële

middelen kan de staat immers verhinderen dat er onafhankelijke sociale groepen

worden gecreëerd die geneigd zijn democratische hervormingen te eisen. Het bestaan

van dergelijke ‘civil society’ wordt beschouwd als een preconditie voor democratie.

Page 56: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

56

De combinatie van deze 3 effecten doet Ross besluiten dat het economisch beleidsmodel van

een staat richtinggevend is voor de bestuurswijze van die staat. Regeringen die zich vooral

financieren via oliewinsten zullen volgens hem naar alle waarschijnlijkheid autoritair bestuurd

worden.

In 2011 werd door het Algerijnse regime vooral een beroep gedaan op het “spending effect”,

en in mindere mate op het “taxation effect”, van Ross om een revolutie af te wenden. Het

renteniersmodel stelde de Algerijnse autoriteiten immers in staat een aantal doordachte

uitgaven te doen die een relatieve sociale rust over het land moesten laten wederkeren. Zo

werden er nieuwe huisvestingsprojecten opgezet, werden de voedselprijzen verlaagd (suiker,

olie, meel..) en werden er door de regering ook voedselsubsidies uitgedeeld aan de bevolking

zodat deze basisproducten als melk en bloem kon aankopen. Daarnaast bezorgden ook de

genereuze loonsverhogingen voor ambtenaren en veiligheidsmedewerkers de autoriteiten

meer ademruimte. Een deel van de Algerijnse bevolking werd via deze

kortetermijnmaatregelen effectief gesust. Voor het deel van de bevolking dat bleef

protesteren (bv. protestmarsen CNCD) zag de regering zich genoodzaakt een ander type van

maatregelen te nemen. Met het oog op het neerslaan van deze protesten, gingen de Algerijnse

autoriteiten onder andere de investeringen in hun repressief apparaat optrekken. De militaire

uitgaven stijgen in Algerije, zoals eerder vermeld, jaarlijks met maar liefst 10% en vormen zo

ook een belangrijk onderdeel van het rente-effect.

Ook het “taxation effect” werd door het Algerijnse regime ingezet: er werden

belastingverlagingen ingesteld op voedsel, op importproducten en voor bedrijven (Dessi,

2011). Slechts 10% van de inkomsten van de Algerijnse regering zou uit het belasten van

goederen en diensten komen (Ross, 2008, p.17).

Door dit geheel van economische maatregelen, werd de Algerijnse regering wel gedwongen

haar overheidsuitgaven voor 2011 met maar liefst 25% op te trekken (van 64 miljard euro naar

85 miljard euro) (Mansour, 2011, 20 april 2012).

Het “civil society effect” waar Ross gewag van maakt is maar gedeeltelijk van toepassing op de

hedendaagse Algerijnse rentenierseconomie. In Algerije bestaat er, ten gevolge van de

liberaliseringen, immers weldegelijk een ‘civil society’ die een grote hoeveelheid

onafhankelijke organisaties van diverse aard herbergt. Het bewijs hiervan werd bij de

protesten in 2011 geleverd. Binnen de CNCD waren toen een groot aantal ‘civil society’-

Page 57: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

57

bewegingen vertegenwoordigd die pleitten voor meer democratie. Dit gedeelte van Ross’

model verliest hierdoor wat van zijn waarde. Men mag hier evenwel niet de assumptie uit

trekken dat Algerije over een kwalitatief sterk maatschappelijk middenveld beschikt. Naar de

mening van Cavatorta (2008) domineert bij de relaties tussen de verschillende Algerijnse ‘civil

society’-bewegingen immers het competitief patroon boven het coöperatief patroon. Dit is

volgens hem onder andere een gevolg van de maatschappelijke breuklijnen (bv. Seculier vs.

Religieus) die door Algerije lopen. Het uiteindelijke resultaat van deze onenigheid is dat er in

Algerije weliswaar een ‘civil society’ aanwezig is maar dat deze door een gebrek aan interne

eensgezindheid onvoldoende gewicht in de schaal kan leggen om druk uit te oefenen op het

heersende regime. Dit scenario is uiteraard zeer gunstig voor de Algerijnse overheid die er via

haar financiële middelen alles aan doet om deze situatie te bestendigen.

Uit deze analyse kunnen we concluderen dat de Algerijnse rentenierseconomie, met haar

rente-effecten, gedurende de revolte van 2011 een belangrijk contrarevolutionair instrument

was in handen van de Algerijnse ‘core elite’. Zonder de steun van deze economische factor

zou de elitestrategie van fragmentatie veel minder succesvol zijn geweest en zou een

massamobilisatie tegen de regering meer kans op slagen hebben gehad. Dankzij de

rentenierseconomie was het Algerijnse regime immers in staat haar dure ‘verdeel-en-heers’

politiek te bekostigen (zie supra 4.1). Het ziet er naar uit dat de ‘core elite’ in Algerije ook in de

nabije toekomst een beroep zal kunnen blijven doen op deze financiële hulpbron ter

bestendiging van haar autoritarisme. Zo is er niet alleen een gestegen vraag naar olie en gas op

mondiaal vlak, ook aan aanbodzijde zit men nog een tijdje gebeiteld. De minister van Energie,

Youcef Yousfi, verklaarde in verband hiermee dat de petroleumreserves in Algerije nog elk jaar

blijven toenemen (El Watan, 2011, 3 januari). Wat de langere termijn echter betreft bestaat er

een consensus dat Algerije onvermijdelijk een structurele oplossing zal moeten vinden met het

oog op zijn postfossiele toekomst. Volgens de actuele gegevens, zal Algerije immers maar tot

2030 een beroep kunnen doen op zijn olievoorraad en tot 2060 op zijn gasvoorraad (Dahmani,

2012, 26 april 2012). De interessante toekomstvraag voor Algerije in dit opzicht zal zijn: zal een

eventuele economische herstructurering leiden tot meer vrijheden op politiek en meer

transparantie op economisch vlak?

Page 58: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

58

4.3 Sociologische benadering

Een laatste factor die de strategie van de Algerijnse ‘core elite’ ondersteunt is van

sociologische aard. Door Algerije lopen er immers vele maatschappelijke breuklijnen die het

regime ter beschikking heeft om een massamobilisatie tegen haar bestuur af te remmen. Deze

breuklijnen binnen Algerije kunnen onder andere gebaseerd zijn op etniciteit, religie,

regionalisme, taal of economische klasse (zie supra 3.3.5). De onenigheid die uit deze

breuklijnen voortvloeit heeft als gevolg dat de Algerijnse samenleving zeer geatomiseerd is. Bij

de gebeurtenissen in 2011 waren het vooral de etnische en de levensbeschouwelijke breuklijn

die de vorming van een brede, eensgezinde oppositie dwarsboomden.

Zoals in hoofdstuk 3 uitgebreid werd uiteengezet, zorgt de etnische breuklijn in Algerije al

lange tijd voor verdeeldheid onder de populatie tussen de Arabische meerderheid en de

Berberminderheid. De Berbergemeenschap vormt traditioneel evenwel een motor voor

verandering binnen Algerije. Gedurende de protesten van verleden jaar werd deze

motorfunctie vervuld door de RCD die de dragende politieke kracht was binnen de CNCD. Deze

leidersrol van de Berberpartij stootte echter vele andere niet-Berberoppositiekrachten af die

omwille hiervan niet wouden toetreden tot de contestatiebeweging.

Gekoppeld aan de etnische breuklijn, speelde ook de levensbeschouwelijke breuklijn, die voor

spanningen zorgt tussen seculieren en islamisten, een belangrijke rol. Zo weigerden de

islamitische oppositiepartijen mee te gaan in een protestbeweging die werd opgezet door een

ultraseculiere Berberpartij (zie supra 2.1.3).

Op deze manier droeg ook de maatschappelijke context van de Algerijnse casus bij aan de

beperkte mobilisatie tegen het Algerijnse regime. Samen met de rentenierseconomie vormden

de maatschappelijke breuklijnen zo een belangrijk onderdeel van de elite strategie. De aloude

“verdeel-en-heers” politiek kwam dankzij de hulp van deze 2 structurele hulpfactoren immers

nog meer tot zijn recht en zorgde voor een zeer versnipperd politiek landschap. Het

uiteindelijke resultaat van deze strategie van fragmentatie was dat de Algerijnse

machthebbers zonder al te veel kleerscheuren uit de protestgolf zijn gekomen.

Page 59: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

59

5.Conclusie

In Algerije ontstonden begin vorig jaar, gelijktijdig met een resem andere landen uit de

omliggende regio, aldus volksprotesten tegen het politieke en economische beleid van de

politieke bewindsvoerders. Wat de Algerijnse casus hierbij speciaal maakt is het gegeven dat

men er in Algerije niet in geslaagd is van dit uitgelezen momentum gebruik te maken om

diepgaande veranderingen te bewerkstelligen. De protesten in Algerije waren minder

omvangrijk en slaagden er niet in een oppositiebeweging te creëren die alle oppositiekrachten

verenigde. Ten gevolge hiervan, doofden de protesten vrij snel uit en kon de regering van

president Abdelaziz Bouteflika, met uitzondering van enkele toegevingen, ongehavend haar

autoritaire beleid continueren.

Als verklaring hiervoor werd in dit werk de klemtoon gelegd op de politiek die de Algerijnse

‘core elite’ (de hoofdbesluitvormers binnen Algerije) al jaren voert. Via het voeren van een

‘divide et impera’-strategie slaagt ze er immers in het Algerijnse politieke landschap dermate

te fragmenteren dat de vorming van een eensgezinde, sterke oppositiebeweging binnen

Algerije zo goed als onmogelijk wordt. De succesvolle ingrediënten van deze strategie zijn een

sterk repressief apparaat, het coöpteren van oppositiepartijen of burgers en het aanwakkeren

van de politieke concurrentie in het land. Naast de ‘verdeel-en-heers’ politiek is ook het

liberaliseringsbeleid, dat in de jaren ’90 werd gevoerd, een factor die heeft bijgedragen aan

deze versnippering van de politieke (oppositie)krachten. Roberts (2007) omschreef dit

fenomeen van fragmentatie zelfs als het grootste probleem waarmee de Algerijnse politiek (en

dan vooral de oppositie) te kampen heeft. De Algerijnse ‘core elite’ springt echter handig om

met dit gegeven en gebruikt het om een brede contestatie tegen haar beleid te verhinderen.

De efficiëntie van dit elitebeleid kwam bij de protesten in 2011 duidelijk aan de oppervlakte.

Hoofdstuk 2 maakte immers duidelijk dat de Algerijnse oppositie er niet in geslaagd is haar

krachten te bundelen. De enige oppositiebeweging die er in slaagde een klein deel van de

democratische krachten te verenigen, de ‘Coordination Nationale pour le Changement et la

Démocratie’, scheurde door interne verdeeldheid al na 1 maand uit elkaar.

Bij de uitvoering van haar strategie, had de Algerijnse ‘core elite’ in 2011 wel een krachtig

economisch instrument ter beschikking. Via het bestuderen van de economische invalshoek

werd immers duidelijk dat de Algerijnse rentenierseconomie een belangrijke ondersteunende

Page 60: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

60

rol vervult binnen deze elitestrategie van fragmentatie. De inkomsten die de Algerijnse staat

vergaarde uit de export van olie en gas werden in 2011 herverdeeld onder de bevolking met

als achterliggende doelstelling het in de kiem smoren van de sociale onrust. Enkele

voorbeelden van dergelijke sussende maatregelen vormden loonsverhogingen,

voedselsubsidies, huisvestingsprojecten en belastingverlagingen. Op deze manier, coöpteerde

het regime een deel van zijn bevolking, wat een nefast effect had op de eensgezinde

oppositievorming. Naast het element van coöptatie, kan ook het repressie-onderdeel van de

‘divide et impera’ strategie in verband worden gebracht met de rentenierseconomie. De

overvloedige financiële inkomsten stelden de Algerijnse autoriteiten immers in staat een

krachtig repressief apparaat te ontwikkelen dat perfect wist hoe het met de protesten in 2011

moest omgaan. Deze gegevens bewijzen dat de Algerijnse rentenierseconomie

ontegensprekelijk haar steentje heeft bijgedragen aan de elitestrategie van versnippering. De

in de inleiding geponeerde veronderstelling dat een rentenierseconomie bijdraagt aan de

autoritaire standvastigheid van een politiek systeem is dan ook helemaal van toepassing op de

Algerijnse casus.

Een tweede factor die de versnippering binnen het Algerijnse politieke landschap verder

stimuleert is van sociologische aard nl. de maatschappelijke breuklijnen die Algerije

doorkruisen. De Algerijnse ‘core elite’ diende niet al te veel moeite te doen om deze

breuklijnen te implementeren in haar strategie aangezien de breuklijnen al lange tijd bestaan

en eigen zijn aan de Algerijnse sociale structuren. Zo werd in de loop van dit werk kort

uiteengezet hoe de etnische, levensbeschouwelijke, geografische en linguïstische breuklijn

voor verdeeldheid zorgen binnen de Algerijnse populatie. Bij de protesten in 2011 waren het

vooral de etnische en de levensbeschouwelijke breuklijn die ten dienste stonden van

Bouteflika.

Het is de drieledige combinatie van de elite, economische en sociologische component die

verklaart waarom men er gedurende de protesten in Algerije niet in geslaagd is een brede en

coherente oppositiebeweging op de been te brengen. Het autoritaire bestuur van Bouteflika

en het militaire apparaat was hierdoor niet onderhevig aan een grote massamobilisatie. Gezien

de hierboven beschreven situatie is het nog maar de vraag of dergelijke oppositiebeweging in

de nabije toekomst zal kunnen ontstaan in Algerije. Zolang de bewindsvoerders er een beroep

kunnen doen op de olie- en gasopbrengsten om de sociale rust af te kopen, en er binnen de

Algerijnse oppositierangen geen eensgezind alternatief opstaat, lijkt dit onwaarschijnlijk.

Page 61: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

61

Bibliografie

Geraadpleegde literatuur

Afrique Hebdo (2011). Louisa Hanoune de skikda: “Les révoltes populaires ne se ressemblent

pas”. Geraadpleegd op 1 april 2012 op http://afriquehebdo.com/070316675-louisa-hanoune-

de-skikda-%C2%ABles-revoltes-populaires-ne-se-ressemblent-pas%C2%BB .

Aghrout, A. (2010). The presidential election in Algeria, April 2009. Electoral Studies, volume 29

(1) , 177-181.

Aït-Iflis, S. (2011). Rassemblement pour la culture et la démocratie. Le Soir d’Algérie, 5 februari

2011. Geraadpleegd op 20 februari 2012 op

http://www.lesoirdalgerie.com/articles/2011/02/05/article.php?sid=112397&cid=2 .

“Algérie: les réserves pétrolières ne s’épuiseront pas en 2020!” (2011). El Watan, 3 januari

2011.Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/algerie-les-

reserves-petrolieres-ne-s-epuiseront-pas-en-2020-03-01-2011-105625_109.php .

Algérie-Politique (2011). Karim Tabbou: “En Algérie, les agitations ne vont pas forcément dans

le sens de la démocratie”. Geraadpleegd op 5 maart 2012 op

http://ffs1963.unblog.fr/2011/01/24/karim-tabbou-en-algerie-les-agitations-ne-vont-pas-

forcement-dans-le-sens-de-la-democratie/ .

Algérie-Politique (2011). Chronologie des “consultations” de la commission Bensalah-Touati-

Boughazi. Geraadpleegd op 5 april 2012 op http://ffs1963.unblog.fr/2011/06/22/chronologie-

des-consultations-de-la-commission-bensalah-touati-boughazi/ .

Amar, A. (2011). Maroc-Algérie: des armées budgétivores. Geraadpleegd op 15 april 2012 op

http://www.slateafrique.com/21809/maroc-algerie-armement-defense-sahara-occidental .

Page 62: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

62

Amel B. (2011). Vie chère, pas de logement, chômage, drogue et marginalisation: La

protestation gagne Oran. Le Soir d’Algérie, 6 januari 2011. Geraadpleegd op 22 februari 2012

op http://www.lesoirdalgerie.com/articles/2011/01/06/article.php?sid=110985&cid=2 .

Amin, S. (Ed.) (1996). Le maghreb: enlisement ou nouveau départ. Paris: L’Harmattan.

Ammar, O. (2011). Medelci: “L’Algérie a vécu sa révolution avant les autres, en 1988”. Le

Quotidien d’Oran, 27 februari 2011. Geraadpleegd op 25 maart 2012 op

http://www.lequotidien-oran.com/index.php?news=5149835&archive_date=2011-02-27 .

Aziri, M. (2011). Samir Larabi: “La CNCD doit intégrer les revendications des travailleurs et des

jeunes”. El Watan, 27 februari 2011. Geraadpleegd op 3 maart 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/samir-larabi-la-cncd-doit-integrer-les-revendications-des-

travailleurs-et-des-jeunes-27-02-2011-113686_109.php .

Beblawi, H. (1990). The Rentier State in the Arab World. In G. Luciani (Ed.), The Arab State

(pp.85-98). London: Routledge.

Beke, D. (1993). De Berberse identiteit en het nieuwe meerpartijenstelsel in Algerije. Afrika

Focus, volume 9, nr.1-2, 125-142.

Beke, D. (1994). Algerije: Socialistische gasbellen en democratische wind brachten

fundamentalistische zandstorm. In R. Doom (Ed.), Ver van Europa dicht bij Allah?: de

Maghreblanden (pp. 23-50). Leuven: Davidsfonds.

Belmadi, T. (2012). Algérie: une “Alliance verte” des islamistes avant les elections.

Geraadpleegd op 20 maart 2012 op http://www.rue89.com/2012/03/07/algerie-une-alliance-

verte-des-islamistes-avant-les-elections-230009 .

Benchiba, L. (2011). At the time of revolutions Algeria seeks a peaceful reform. Geraadpleegd

op 30 maart 2012 op http://www.oasiscenter.eu/ar/node/6863 .

Page 63: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

63

Benfodil, M. (2011). La manifestation de la CNCD s’est tenue à Alger: un premier pas pour le

changement. El Watan, 13 februari 2011. Geraadpleegd op 27 februari 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/un-premier-pas-pour-le-changement-13-02-2011-

111487_109.php .

Bouandel, Y. (2001). The presidential election in Algeria, April 1999. Electoral studies, volume

20 (1), 157-163.

Bouaricha, N. (2011). Le FFS s’attend à une grande mobilization citoyenne. El Watan, 3 maart

2011. Geraadpleegd op 15 maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/le-ffs-s-attend-

a-une-grande-mobilisation-citoyenne-03-03-2011-114363_109.php .

Catusse, M. (2006). Ordonner, classer, penser la société: Les pays arabe au prisme de

l’economie politique. In E. Picard (Ed.), La politique dans le monde arabe(pp. 215-238). Paris: A.

Colin.

Cavatorta, F. (2008). Political opposition in civil society. An analysis of the interactions of

secular and religious associations in Algeria and Jordan. Dublin: School of law and government,

Dublin City University.

Chena, S. (2011). Les révoltes Arabes: premiers regards. Confluences Méditerranée, nr.77, 105-

118.

Cherfaoui, Z. (2011). Partis de l’opposition et société civile: La coordination se met en place. El

Watan, 22 januari 2011. Geraadpleegd op 8 februari 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/partis-de-l-opposition-et-societe-civile-la-coordination-se-

met-en-place-22-01-2011-108215_109.php .

Cherfaoui, Z. (2011). Amel Boubekeur: “Le pays a intérêt à éviter la bipolarisation pouvoir

sécuritaire-islamistes terrorists”. El Watan, 15 februari 2011. Geraadpleegd op 20 maart 2012

op http://www.elwatan.com/entretien/amel-boubekeur-le-pays-a-interet-a-eviter-la-

bipolarisation-pouvoir-securitaire-islamistes-terroristes-15-02-2011-111832_121.php .

Page 64: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

64

Cherfaoui, Z. (2011). Ali Yahia Abdennour et l’état de santé de Bouteflika: “Il faut appliquer

l’article 88 de la Constitution”. El Watan, 25 april 2011. Geraadpleegd op 5 maart 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/ali-yahia-abdennour-et-l-etat-de-sante-de-bouteflika-il-

faut-appliquer-l-article-88-de-la-constitution-25-04-2011-121889_109.php .

Daguzan, J.F. (1999). Maghreb: les armées en politique, des trajectoires divirgentes.

Confluences Méditerannée, nr.29. , 21-38.

Dahmani, A. (2012). Rente et compromis social en Algérie: vers la rupture? Geraadpleegd op 26

april 2012 op http://www.socialgerie.net/spip.php?article787 .

Dala, N. & De Neuter, W. (1995). Allah weent om Algiers. Antwerpen: Icarus.

De Neuter, W. (2005). Het Al-Qaeda dividend van president Bouteflika. Geraadpleegd op 22

februari 2012 op http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=974 .

Dessi, A. (2011). Algeria at the Crossroads, between Continuity and Change. Rome: Instituto

Affari Internazionali.

El Khalfioui, M. (2009). De Algerijnse crisis. Geraadpleegd op 20 februari 2012 op

http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=2394 .

El Khalfioui, M. (2011). Betogingen in Algerije: bundelt de oppositie de krachten? Geraadpleegd

op 19 februari 2012 op http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/02/13/betogingen-in-

algerije-bundelt-de-oppositie-de-krachten .

Fethi, N. (2011). Bouteflika pledges reforms. Geraadpleegd op 5 april 2012 op

http://www.magharebia.com/cocoon/awi/xhtml1/en_GB/features/awi/features/2011/04/18/

feature-01 .

GlobalSecurity.org (2011). Military: Algeria-Politics. Geraadpleegd op 30 maart 2012 op

http://www.globalsecurity.org/military/world/algeria/politics.htm .

Page 65: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

65

Grim, R. (2011). “Comme en octobre 1988, nous ne sommes pas loin de la révolte de la faim”.

El Watan, 6 januari 2011.Geraadpleegd op 20 februari 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/comme-en-octobre-1988-nous-ne-sommes-pas-loin-de-la-

revolte-de-la-faim-06-01-2011-106033_109.php .

Hafid, T. (2011). Daho Ould Kablia confirme le décès de deux citoyens: “les jeunes ont obéi à

des instincts revanchards”. Le Soir d’Algérie, 9 januari 2011. Geraadpleegd op 6 maart 2012 op

http://www.lesoirdalgerie.com/articles/2011/01/09/article.php?sid=111098&cid=2 .

Imès, N. (2011). “Partis et syndicats s’organisent et appellant à une manifestation commune:

vers un front anti-régime”? Le Soir d’Algérie, 22 januari 2011.Geraadpleegd op 25 februari

2012 op http://www.lesoirdalgerie.com/articles/2011/01/22/article.php?sid=111691&cid=2 .

IMF (2011). IMF survey magazine interview: Algeria should reduce reliance on oil, create more

jobs, says IMF.Geraadpleegd op 15 april 2012 op

http://www.imf.org/external/pubs/ft/survey/so/2011/int012611a.htm .

La Ligue Algérienne pour la Défense des Droits de l’Homme (LADDH) (2008). Présentation.

Geraadpleegd op 5 maart 2012 op http://www.la-laddh.org/spip.php?article31 .

Lamriben, H. (2011). L’ENTV verse dans la manipulation. El Watan, 14 februari 2011.

Geraadpleegd op 26 februari 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/l-entv-verse-dans-la-

manipulation-14-02-2011-111674_109.php .

Luciani, G. (1990). Allocation vs. Production States: A Theoretical Framework. In G. Luciani

(Ed.), The Arab State (pp.65-84). London: Routledge.

Luciani, G. (2001). The Oil Rent, the Fiscal Crisis of the State and Democratization. In G. Salamé

(Ed.), Democracy without democrats? The renewal of politics in the muslim world (pp. 130-

152). London: I.B. Tauris.

Lurk, L. (2005). Kabylische Berbers in Algerije: motor van verandering of kind van de rekening?

Geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=1131 .

Page 66: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

66

Lyes, S. (2011). Louisa Hanoune: “Bouteflika n’est ni Ben Ali, ni Moubarak”. Geraadpleegd op

15 maart 2012 op http://www.tsa-algerie.com/politique/2/louisa-hanoune-bouteflika-n-est-ni-

ben-ali-ni-moubarak_14280.html .

Makedhi, M. (2011). La CNCD divisée en deux structures. El Watan, 23 februari 2011.

Geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/la-cncd-divisee-en-

deux-structures-23-02-2011-113152_109.php .

Makedhi, M. (2011). Rachid Tlemçani: “Le discours de Bouteflika confirme qu’il n’y a pas une

volonté politique de sortie de crise. El Watan, 18 april 2011. Geraadpleegd op 2 april 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/la-cncd-divisee-en-deux-structures-23-02-2011-

113152_109.php .

Mansour, F. (2011). Algeria finances strained by strife.Geraadpleegd op 20 april 2012 op

http://www.magharebia.com/cocoon/awi/xhtml1/en_GB/features/awi/features/2011/07/07/

feature-02 .

Martinez, L. (2011). En cas de révolte populaire, l’armée poussera Bouteflika vers la sortie. El

Watan, 13 februari 2011.Geraadpleegd op 3 maart 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/luis-martinez-en-cas-de-revolte-populaire-l-armee-

poussera-bouteflika-vers-la-sortie-13-02-2011-111561_109.php .

Mediterranean Politics (2006). The Algerian Presidential Elections of 2004: An Analysis of

Power Relationships in the Political System. Mediterranean Politics, 11 (1), 39-57.

Mehenni, M. (2011). Venus casser la marche: Les “Baltaguia” d’Alger. Le Soir d’Algérie, 20

februari 2011.Geraadpleegd op 10 maart 2012 op

http://www.lesoirdalgerie.com/articles/2011/02/20/article.php?sid=113147&cid=2 .

Nesrouche, N. (2011). Levée de l’état d’urgence: “Seul le président de la République peut le

décréter”. El Watan, 5 februari 2011. Geraadpleegd op 7 maart 2012 op

http://www.elwatan.com/actualite/levee-de-l-etat-d-urgence-seul-le-president-de-la-

republique-peut-le-decreter-05-02-2011-110269_109.php .

Page 67: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

67

Ouali, H. (2011). La capitale en état de siège. El Watan, 12 februari 2011.Geraadpleegd op 3

maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/la-capitale-en-etat-de-siege-12-02-2011-

111255_109.php .

Ouali, H. (2011). Malgré l’imposant dispositif policier: Ils étaient là… . El Watan, 20 februari

2011. Geraadpleegd op 15 maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/ils-etaient-la-20-

02-2011-112556_109.php .

Rabia, S. (2011). Levée de l’état d’urgence: Le statu quo maintenu. El Watan, 28 februari 2011.

Geraadpleegd op 20 maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/levee-de-l-etat-d-

urgence-le-statu-quo-maintenu-28-02-2011-113833_109.php .

Rabia, S. (2011). La longue agonie d’une central syndicale obsolete. El Watan, 14 april 2011.

Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/la-longue-agonie-d-

une-centrale-syndicale-obsolete-14-04-2011-120453_109.php .

Rafa, A. (2011). Algérie-Marche: Les islamistes absents de la scène. Geraadpleegd op 24 maart

2012 op http://www.afriquejet.com/algerie-marche-les-islamistes-absents-de-la-scene-

201102151588.html .

“Regeringspartij en islamisten halen meeste zetels in Algerije” (2012). De Standaard, 12 mei

2012.

Roberts, H. (2007). Demilitarizing Algeria. Washington: Carnegie Endowment for International

Peace.

Ross, M. (2001). Does oil hinder democracy? World Politics, volume 53, issue 03, 325-361.

Ross, M.(2008). But seriously: does oil really hinder democracy? Niet-gepubliceerd rapport, Los

Angeles: University of California.

Salem, F. (2011). Bouteflika défend son bilan: une revision de lois et de la Constitution en vue.

Le Quotidien d’Oran, 16 april 2011.

Page 68: DE ALGERIJNSE CASUS BINNEN DE ARABISCHE LENTE: …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/124/RUG01-001895124_2012_0001_AC.pdfAlgerijnse casus ten prooi had kunnen vallen aan de revolutionaire

68

Semmar, A. (2011). Bouteflika promet de lever l’Etat d’Urgence! El Watan , 3 februari 2011.

Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.elwatan.com/actualite/bouteflika-promet-de-

lever-l-etat-d-urgence-03-02-2011-110078_109.php .

The Moor Next Door (2011). More North African Readings. Geraadpleegd op 6 april 2012 op

http://themoornextdoor.wordpress.com/2011/11/19/more-north-african-readings/ .

Tlemçani, R. (2008). Algeria Under Bouteflika. Civil Strife and National Reconciliation.

Washington: Carnegie Endowment for International Peace.

Townhall (2011). Consultations end for Algeria’s new constitution. Geraadpleegd op 5 april

2012 op

http://townhall.com/news/world/2011/06/22/consultations_end_for_algerias_new_constituti

on .

Vanden Bavière, P. (2002). Tien jaar burgeroorlog in Algerije. Geraadpleegd op 22 februari

2012 op http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=371 .

Werenfels, I. (2007). Managing instability in Algeria: Elites and Political Change since 1995.

London: Routledge.

Werenfels, I. (2009). An equilibrium of instability: dynamics and reproduction mechanisms of

Algeria’s political system. Confluences Méditerranée, nr.71, 179-193.

Yachir, F. (1996). Algérie: l’ajustement inachevé. In S. Amin (Ed.), Le Maghreb: enlisement ou

nouveau départ? (pp. 89-163). Paris: L’Harmattan.

Zemni, S. (2006). Politieke islam, 9/11 en jihad. Leuven: Acco.