biomechanische analyse van het looppatroon tijdens zwangerschap
TRANSCRIPT
ARTIKELEN
Biomechanische analyse van het looppatroon tijdens zwangerschap
Theresa Foti � John R. Davids � Anita Bagley
verkorte weergave A biomechanical analysis of gait
during pregnancy [The Journal of Bone and Joint Sur-
gery 2000;82-A(5):625-32]
Abstract
Achtergrond: tijdens zwangerschap doen zich veel anato-
mische veranderingen voor die kunnen leiden tot aan-
zienlijke veranderingen in het looppatroon. Afwijkingen
van het looppatroon kunnen wellicht bijdragen tot een
verscheidenheid van aandoeningen door overbelasting
van het bewegingsapparaat in verband met zwanger-
schap, zoals lage-rugpijn en pijn in de heupen en kuiten.
Omdat dit onderwerp nog zo goed als niet is onderzocht
was het doel van dit onderzoek het looppatroon tijdens
de zwangerschap objectief te analyseren.
Methoden: driedimensionale analyses van het looppa-
troon werden uitgevoerd bij vijftien vrouwen tijdens de
tweede helft van de laatste drie maanden van de zwanger-
schap en een jaar na de bevalling nog eens. Geselecteerde
parameters van beweging tijdens de zwangerschap en een
jaar na de bevalling werden vergeleken met behulp van
gepaarde t-tests (95%-significantieniveau).
Resultaten: in het algemeen beschouwd bleken bewe-
gingspatronen opmerkelijk onveranderd te zijn tijdens de
zwangerschap. Er werd geen bewijs gevonden voor de
zogenaamde waggelgang tijdens de zwangerschap. De
maximale vooroverkanteling van het bekken tijdens het
lopen nam tijdens de zwangerschap met gemiddeld 4
graden toe, hoewel er een individuele variatie van proef-
persoon tot proefpersoon werd waargenomen (varierend
van een toename van 13˚ tot een afname van 10˚). Er
werden echter significante toenamen in bewegingspara-
meters in heup en enkel waargenomen in het looppatroon
tijdens de zwangerschap (p<0,05).
Beschouwing en conclusie: significante toenamen in
bewegingsparameters van het looppatroon tijdens de
zwangerschap (p<0,05) verklaren waarom de loopbewe-
ging op zichzelf relatief onveranderd bleef ondanks de
toename in lichaamsmassa en omvang en de veranderin-
gen in de gewichtsverdeling over de romp. Deze bevin-
ding wijst erop dat er tijdens de zwangerschap een
toegenomen beroep kan worden gedaan op de heupab-
ductoren, -extensoren en plantaire flexoren van de enkel
tijdens het lopen.
Klinische relevantie: vele van de vaak voorkomende
problemen van het bewegingsapparaat die men relateert
aan zwangerschap kunnen gedeeltelijk het gevolg zijn
van letsels door overbelasting van het bewegingsappa-
raat. Deze letsels kunnen optreden als gevolg van secun-
daire afwijkingen van het looppatroon, die compenseren
voor veranderingen in de lichaamsomvang en de
gewichtsverdeling. Artsen die zorg verlenen aan zwan-
gere vrouwen met klachten van het bewegingsapparaat
zouden het nut van oefeningen en conditietraining tijdens
de zwangerschap moeten benadrukken, met betrekking
tot zowel preventie als revalidatiebehandeling.
Beschouwing
De resultaten van dit onderzoek wijzen erop dat, bewe-
gingstechnisch gezien, het looppatroon tijdens de zwan-
gerschap opmerkelijk weinig verandert. Snelheid,
paslengte en cadans waren tijdens het derde trimester
van de zwangerschap gelijk aan die, gemeten een jaar
Theresa Foti, en, (*)Motion Analysis Laboratory, Shriners Hospitals for Children,Greenville, South Carolina, Verenigde Staten
Stimulus (2002) 21:211–214
DOI 10.1007/BF03062964
13
na de bevalling, en er werden slechts geringe veranderin-
gen waargenomen in bekkenkanteling, heupflexie en -
extensie en adductie tijdens zwangerschap. Een zoge-
naamde waggelgang, bestaande uit toename van de
genormaliseerde dynamische steunbasis, het meer naar
buiten draaien van de voeten, bekkenschommeling en
rotatie van het bekken tijdens zwangerschap werden in
dit onderzoek niet vastgelegd. De toename in de breedte
van het bekken tijdens de zwangerschap, die zou kunnen
worden beschouwd als een primaire afwijking, werd
klaarblijkelijk gecompenseerd door een toename van de
maximale heupadductie bij het staan. Bij een toegeno-
men bekkenbreedte houdt een toegenomen heupadduc-
tiehoek tijdens de steunfase op een been de voet
gecentreerd onder het lichaam om een bredere steunbasis
te voorkomen. Lopen met een brede steunbasis resulteert
in grote uitslagen van de lichaamsmassa van de ene naar
de andere kant en is daarom inefficient met betrekking
tot het energieverbruik.
Het is niet mogelijk algemene conclusies te trekken uit
de bewegingstechnische meetresultaten over hoe de rug-
houding bij het lopen tijdens zwangerschap verandert.
Hoewel er over het geheel genomen een significante toe-
name in vooroverkanteling van het bekken tijdens de
zwangerschap werd gevonden (p = 0,018) varieerden
de veranderingen in de bekkenkanteling tussen de zwan-
gere proefpersonen, wat erop wijst dat niet alle vrouwen
dezelfde houdingsveranderingen vertonen. Zes van de
vijftien proefpersonen vertoonden een ofwel gelijke of
afgenomen vooroverkanteling van het bekken tijdens
hun zwangerschap.
Een toegenomen lumbale lordose wordt typerend in
verband gebracht met een toegenomen vooroverkante-
ling van het bekken en ze dient om het bovenlichaam
rechtop te houden. Bij de twee proefpersonen van wie
gegevens over de romp werden verkregen was de stand
van de romp niet veranderd tijdens hun zwangerschap
(de bekkenkanteling was toegenomen bij de een en
onveranderd bij de ander), wat erop wijst dat de lumbale
lordose was toegenomen bij vrouwen met een toegeno-
men vooroverkanteling van het bekken.
De kleine toename in lichaamslengte echter (gemid-
deld 1,2 centimeter) die in dit onderzoek werd gevonden
wijst erop dat de lordose was afgenomen. Deze verande-
ring in lengte is overeenkomstig de gemiddelde toename
in de lengte van 1,0 centimeter die werd gevonden door
Snijders et al. (1976) in een onderzoek onder 34 vrouwen,
twee weken voor de bevalling en vervolgens twee weken
erna. Deze lengtetoename werd toegeschreven aan de
verminderde lumbale lordose tijdens zwangerschap.
Onderzoeken naar de statische houdingsaanpassingen
tijdens zwangerschap hebben ook een individuele varia-
tie aan het licht gebracht in reactie op de toegenomen
belasting. Hoewel men denkt dat lage-rugpijn tijdens de
zwangerschap verband houdt met een toename in de
lumbale lordose zijn diverse onderzoekers er niet in
geslaagd een significant verband (p>0,05) aan te tonen
tussen een toegenomen lumbale lordose tijdens zwanger-
schap en lage-rugpijn. Nader onderzoek, waarin een ver-
beterde dynamische analyse van de romp- en
bekkenbeweging bij een groter aantal zwangere proef-
personen is opgenomen, is nodig om de meest voorko-
mende primaire afwijkingen en compensatoire
strategieen voor de romphouding bij zwangere vrouwen
in kaart te brengen.
Er zijn verschillende veranderingen in de bewegings-
parameters tijdens zwangerschap die het gevolg lijken te
zijn van gebruikte compensaties om het normale loop-
patroon te handhaven ondanks de aanzienlijke toename
in lichaamsmassa en de verschuiving naar voren vanaf
het lichaamszwaartepunt. Deze veranderingen bestaan
uit een toename van het heupmoment in het frontale en
sagittale vlak, evenals in het enkelmoment in het sagittale
vlak. Deze veranderingen in bewegingsparameters wijzen
op een intensiever gebruik van de heupadductoren, -
extensoren en de plantaire flexoren van de enkel. Over-
belasting van deze spiergroepen kan daarom tijdens
zwangerschap een bijdragende factor zijn aan lage-rug-
pijn, pijn in bekken en heupen, en ook pijnlijke spier-
krampen in de kuiten of andere regio’s van de onderste
extremiteit. Vrouwen die niet heel actief zijn of een
geringe spierkracht hebben, of beide, kunnen bijzonder
gevoelig zijn voor deze overbelastingsaandoeningen tij-
dens de zwangerschap. Er zou meer onderzoek moeten
worden gedaan naar het verband tussen geringe spier-
kracht en de prevalentie van aandoeningen van het bewe-
gingsapparaat tijdens zwangerschap.
De toegenomen kracht van de heupabductoren tijdens
zwangerschap komt overeen met het toegenomen
gebruik van de heupabductoren om een normaal loop-
patroon te handhaven bij een toegenomen lichaams-
massa. De bevinding dat als de krachtproductie in het
frontale vlak werd genormaliseerd voor gewicht die pro-
ductie niet significant anders is (p = 0,192) tijdens zwan-
gerschap, ondersteunt deze theorie. Men heeft wel
gesuggereerd dat de krachtproductie van de heup in het
frontale vlak aan het eind van de standfase een maat is
voor de kracht van de heupabductoren van het stand-
been, gebruikt voor het optillen van de ongesteunde kant
van het bekken. Met het toegenomen gewicht tijdens
zwangerschap moet door de heupabductoren een even-
eens toegenomen last worden getild. Significante toe-
name van de tijd van het staan op twee benen (p =
0,020) en vermindering van de tijd van het staan op een
been (p = 0,019) gedurende zwangerschap zijn wellicht
subtiele compensaties voor de verhoogde
212 Stimulus (2002) 21:211–214
13
spierinspanning die nodig is om het toenemende
lichaamsgewicht te dragen.
De waargenomen veranderingen in omvang en timing
van de heupbewegingspatronen in het sagittale vlak tij-
dens zwangerschap zijn in overeenstemming met het toe-
genomen gewicht en een verschuiving naar een meer naar
voren gelegen punt vanaf het lichaamszwaartepunt. De
grootte van het interne moment van de heupextensie
tijdens de vroege standfase neemt mogelijk tijdens zwan-
gerschap toe door zowel het toegenomen lichaamsge-
wicht als een verschuiving naar voren van het centrale
lichaamszwaartepunt in verhouding tot het centrum van
de heupgewrichten (toegenomen vectormomentarm van
het lichaamsgewicht vanuit de heup).
Na de normalisering van het maximale heupextensie-
moment en de maximale krachtproductie in de heup in
het sagittale vlak voor het gewicht vonden wij geen sig-
nificante verschillen (respectievelijk p = 0,646 en p =
0,250) tussen de zwangerschapsperiode en een jaar na de
bevalling. Deze bevinding verschaft bewijs dat de veran-
deringen in het heupextensiemoment en -kracht voorna-
melijk het gevolg zijn van het lichaamsgewicht in plaats
van een verschuiving naar voren van het zwaartepunt.
Daartegenover staat dat normalisering voor het
lichaamsgewicht geen effect had op de vertraagde over-
gang van het heupextensie- naar heupflexiemoment tij-
dens zwangerschap, wat kan aangeven dat die vertraagde
overgang uitsluitend het gevolg is van de verschuiving
naar voren van het lichaamszwaartepunt. Het is verras-
send dat normalisatie voor lichaamsgewicht alleen (zon-
der rekening te houden met deze verschuiving naar
voren) de toename in grootte van het heupflexiemoment
en -kracht verklaarde. Het is nog onduidelijk hoe de
zwangere vrouwen compenseerden voor de verschuiving
naar voren van het lichaamszwaartepunt om verdere
toename in het heupextensiemoment als gevolg van het
toegenomen lichaamsgewicht te voorkomen.
De maximale enkelkrachtabsorptie is een maat voor
de hoeveelheid excentrische spierarbeid die door de plan-
tairflexoren van de enkel wordt verricht om rotatie van
de tibia boven de voet te voorkomen wanneer de enkel
tijdens de standfase in dorsaalflexie komt. Het maximale
moment van de plantairflexie in de enkel treedt op na het
midden van de standfase, tijdens staan op een been,
wanneer actieve plantairflexie van de enkel optreedt om
het lichaam te steunen en naar voren te brengen. Een
toename in de maximale krachtabsorptie in de enkel in
het sagittale vlak en het maximale moment van de plan-
tairflexie in de enkel zijn beide consistent met een toege-
nomen gebruik van de plantairflexoren van de enkel als
gevolg van het toegenomen lichaamsgewicht tijdens
zwangerschap. Genormaliseerd voor lichaamsgewicht,
waren deze parameters gelijk (maximale krachtabsorp-
tie) of minimaal verminderd (maximaal moment) tijdens
de zwangerschap in vergelijking met een jaar na de beval-
ling, wat erop wijst dat de verhoogde niveaus het gevolg
waren van het toegenomen lichaamsgewicht. Kramp in
de kuiten kan derhalve verband houden met de toege-
nomen functionele eisen die aan de plantairflexoren van
de enkel worden gesteld, behalve dat hierbij ook hormo-
nale en metabole factoren een rol spelen.
Bij de evaluatie van de resultaten van dit onderzoek
moet de mogelijkheid van een onnauwkeurige plaatsing
van de bekkenmarkeerder worden overwogen als een
bron van mogelijke foutmetingen. Hoewel alle maatre-
gelen waren genomen om te verzekeren dat de markeer-
ders op de spina iliaca anterior superior zo op het bekken
werden geplaatst dat ze de bekkenkanteling accuraat
weergaven en konden dienen als referentiepunten voor
berekening van de positie van de centra van de heupge-
wrichten, kan de omvang van de buik bij zwangerschap
deze plaatsing onnauwkeurig hebben gemaakt. Een ver-
keerde plaatsing van artefacten naar voren of lateraal
van de markeerders op de spina iliaca anterior superior
vormt een mogelijke verklaring voor enkele van de signi-
ficante afwijkingen van het looppatroon die werden
gevonden aan bekken en heup tijdens zwangerschap.
Vrouwen met veel vetweefsel bijvoorbeeld, waardoor de
markeerders op het bekken moeilijk te plaatsen waren,
werden van het onderzoek uitgesloten om de kans op
deze fout te verkleinen. Bij toekomstig onderzoek moet
Figuur 1 De gemiddelde breedte van het bekken en afstand tussende enkels tijdens zwangerschap en een jaar na de bevalling. Eensignificante toename in beide afstanden trad op tijdens dezwangerschap (p<0,001); de verhouding van de afstand tussen deenkels en de bekkenbreedte bleef echter constant (p = 0,319).
Stimulus (2002) 21:211–214 213
13
het gebruik van alternatieve strategieen voor plaatsing
van de bekkenmarkeerders worden nagegaan om deze
mogelijke foutenbron te minimaliseren.
Conclusie
Concluderend bleken de bewegingskenmerken van het
looppatroon tijdens zwangerschap opmerkelijk onveran-
derd te zijn, ondanks de forse anatomische veranderin-
gen die met zwangerschap gepaard gaan. Er werden
echter wel significante toenamen gevonden in bewegings-
parameters bij het looppatroon van heupextensie, heu-
pabductie en de plantairflexoren van de enkel (p< 0,05).
De onderzoeksbevindingen suggereren een toegenomen
gebruik van de heupextensoren, heupabductoren en
plantairflexoren van de enkel ter compensatie van de
toename in lichaamsgewicht en veranderingen in de ver-
deling daarvan tijdens de zwangerschap waardoor snel-
heid, paslengte, cadans en gewrichtshoeken relatief
ongewijzigd blijven. Deze compensaties kunnen resulte-
ren in overbelastingsletsels van de spiergroepen rondom
het bekken, de heupen en de enkels: pijn in de lage rug,
het bekken en de heup; kuitkrampen en andere pijnlijke
aandoeningen van het bewegingsapparaat die gepaard
gaan met zwangerschap.
Beschouwd in samenhang met andere onderzoeksver-
slagen waarin gunstiger klinische resultaten worden
beschreven bij vrouwen die lichamelijk fit blijven tijdens
hun zwangerschap, ondersteunen de resultaten van het
onderhavige onderzoek de aanbeveling van artsen aan
vrouwen om tijdens de zwangerschap deel te nemen aan
passende trainings- en conditieprogramma’s om overbe-
lastingsletsels van bepaalde spiergroepen te voorkomen.
Daarnaast kunnen zwangere vrouwenmet aandoeningen
van het bewegingsapparaat baat hebben bij farmacolo-
gische behandeling van ontstekingen en revalidatiebe-
handeling om spiertonus en -kracht te herstellen.
[02044 Ma – vert. Dieuwertje Plancken-Kroon]
214 Stimulus (2002) 21:211–214
13