analysis beethoven piano sonate 1
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Full Analysis of Beethovens First Piano SonataTRANSCRIPT






ALGEMEEN
De Pianosonate opus 2 nr. 1 in fa klein is Beethovens eerste gepubliceerde pianosonate. Op 25-‐jarige leeftijd brengt Beethoven opus 2 uit, een eerste reeks sonates, opgedragen aan zijn leermeester Joseph Haydn. Ze werden uitgegeven in Wenen in 1796.
Naast de vele strijkkwartetten (17) die hij geschreven heeft doorheen zijn leven, zijn de32 pianosonates een rode draad doorheen het leven van Beethoven. Over zijn sonates bestaan heel wat overleveringen, zoals de metronoomcijfers van Czerny, maar de geloofwaardigheid van deze bronnen worden betwist. (Czerny gaf 2 maal (met 20 jaar tussen) enkele uitvoeringsrichtlijnen uit, maar tussen die 2 versies zitten er enorm veel verschillen)
Hoewel deze sonate een vroeg werk is van Beethoven, is het toch heel herkenbaar door zijn drijvende ritmes en gebaldheid. Van Haydn leerde Beethoven om een werk op te bouwen uit kleine elementen, bouwstenen, duidelijk voelbaar in deze sonate. Hoewel het niet heel veel vernieuwing bevat, is het toch een sterke compositie, die ook een duidelijke invloed van Mozart bevat. Beethovens stijl was nog steeds aan het ontwikkelen op dit punt in zijn carrière en hij had zelfs nog geen belangrijk werk voor orkest geschreven.
ANALYSE
Expositie: m.1 -‐ m. 48
VOORSTELLING VAN DE THEMA's
Het eerste thema ontstaat door een stijgende gearpeggieerde figuur, zeer gelijkaardig aan de openingsmaten van de 4e beweging van Mozart's 40e Symfonie.
Mozart Symphonie no. 40, IV. Allegro Assai

Dit stylistisch element wordt de Mannheimer Rakete genoemd, uitgevonden door de Mannheim Masters, Stamitz en Dittersdorf. Het is een muzikale techniek die door het Mannheim Orkest in de 18e eeuw werd geperfectioneerd waarin een stijgende figuur (een toonladder of arpeggio) wordt versneld en luider wordt naarmate hij hoger en hoger gaat.
Hoewel Beethoven hetzelfde motief gebruikt als Mozart, klinkt het volledig anders. Mozart plaatst een "motor" onder zijn motief, wat het een veel opgewekter en melodischer karakter geeft. Beethoven neemt daarentegen in bijna elke maat de 1e tel weg en zorgt daarmee voor een onregelmatigheid in de muziek. Bij Beethoven is de rechterhand, de "raket" dus de "motor". En daarna, in plaats van het motief tweemaal te herhalen, gebalanceerd zoals Mozart, herhaalt hij het in steeds kortere en kortere versies, wat resulteert in een gevoel van ongeduld.
Er zijn 2 neventhema's, die allebei in de parallelle toonaard LaB Groot staan. Het eerste neventhema (m. 21) heeft (hoewel het in Majeur staat) een mineur karakter en wordt begeleid door achtste noten in de bas (met dominantfunctie). Ook in dit thema zien we de vorm van de Manheimer Rakete, ditmaal dalend.
Het tweede neventhema (m. 33) bestaat uit een reeks energieke dalende toonladders in LaB groot.
Daarna komt er een codetta, een lyrische passage, aangduid met con espressione. Ook in deze codetta (net zoals in het eerste neventhema) maakt Beethoven weer interessant gebruik van verschillende modi, aangezien er weer elementen uit de parallelle mineurtoonaard gebruikt worden.

Doorwerking (m.49 -‐ 100)
De doorwerking opent wel met het eerste thema, maar werkt vooral rond het tweede thema en zijn begeleiding in achtste noten.
Reëxpositie (m. 101-‐eind)
De overgang naar het hoofdthema wordt gemaakt door gebruik te maken van de triool van zestienden uit ditzelfde thema. De reëxpositie herhaalt het materiaal van de expositie zonder veel verandering, behalve dat het deze keer helemaal in fa klein blijft. Er is ook een korte coda op het einde.
Opvallende elementen van de muziek.
In de eerste maten kunnen we spreken van een harmonisch crescendo: over maat 1-‐2 en maat 3-‐4, zien we 1 harmonische verandering per 2 maten. In maat 5 en 6 zien we 1 harmonie per maat en vanaf maat 7 hebben we 2 harmonieën per maat.
Doorheen de sonate is de kleine sext zeer prominent aanwezig, zowel in de Manheimer Rakete, maar ook in het neventhema in m.21
verder is ook de relatie LaB -‐ SiB -‐ Do vaak voorkomend. Zo vinden we deze relatie in de progressie in m.5-‐9, in m. 11-‐14
f klein is een zeer ongewone tonaliteit voor die tijd. In die tijd schreef de componist voor zowel zichzelf als een cirkel van amateurs rond hem. Bij Mozart vinden we bijvoorbeeld geen tonaliteiten met ingewikkelde voortekeningen, omdat hij rekening houdt met de amateurs. Bij Beethoven voelen we dat hij wel denkt aan de amateurs, maar dat hij vooral denkt aan zijn eigen uitvoering.
Tempoaanduiding: allegro, een veelvoorkomend thema, maar het is alla breve, dus het is een snelle allegro
Vergeleken met Mozart en Haydn, geeft Beethoven veel duidelijkere instructies: tempoaanduiding, dynamieken
codetta: con espressivo: nooit gebruikt bij Mozart, wanneer Beethoven con espressivo gebruikt, wil hij vaak de muziek iets trager
overgang naar reexpositie: met snijdende dissonanten, onder de staart van het oorspronkelijke thema
In de reëxpositie komt het eerste thema terug, maar ditmaal in forte in plaats van piano!