1. situering van het handelsrecht - vrg-gent.be · 1.2 handelsrecht – economisch recht het...
TRANSCRIPT
1. Situering van het handelsrecht
1.1 Inleiding – Afbakeningsvragen
Niet onderworpen aan het handelsrecht:
• Landbouwers
• Ambachtslui
• Vrije beroepen
Talloze wetten die overheidsbedrijven organiseren kwalificeren de door hen gestelde handelingen als
daden van koophandel, teneinde deze overheidsondernemingen de voordelen te laten genieten van
bepaalde versoepelingen die zulks voor deze overheidsondernemingen met zich meebrengt.. Dit leidt
er evenwel niet toe dat het betrokken overheidsbedrijf in elk geval als handelaars is te beschouwen.
De wettelijke gelijkstelling van de activiteiten met daden van koophandel kan wel verregaande
gevolgen hebben.
→ HvC: NMBS is gehouden tot inschrijving in het handelsregister van de KBO, bij ontstentenis van
zulke inschrijving zijn vorderingen van dergelijke overheidsbedrijven onontvankelijk.
Voor de talrijke ondernemingen uit de non-profit sector is de kwalificatie als burgerlijke onderneming
niet enkel een problematiek van loutere vaststelling van het toepassingsgebied. Het winstmotief kan
hier niet met dezelfde intensiteit worden vastgesteld. In de heersende mening wordt uit de
afwezigheid van winstmotief afgeleid dat deze ondernemingen niet aan het handelsrecht
onderworpen zijn.
De strijd rond het toepassingsgebied van het handelsrecht is geen strijd van rechtsbeginselen, maar
van maatschappelijke beginselen. Bepaalde groepen proberen zich (met succes) te onttrekken aan de
disciplines die het handels- en economisch recht opleggen.
Functies van het handelsrecht:
• Soepeler regelen van transacties
• Informatie over handelaren
• Organisatie van ondernemingen in moeilijkheden
Het handelsrecht is niet het recht van de handel, maar het recht van de handelaar of de
handelsdaden.
1.2 Handelsrecht – Economisch recht
Het handelsrecht is het liberale, 19e eeuwse economisch recht, toen het beleid van de collectiviteit
t.a.v. de ondernemingen er in bestond de handel en de nijverheid te bevorderen door hen de grootst
mogelijke faciliteiten te verlenen.
Nadat de industriële revolutie van het einde van de 19e eeuw zich ten volle had ontwikkeld, bleek de
behoefte te ontstaan het gedrag van de ondernemingen op meer dirigistische wijze te beïnvloeden.
Deze tussenkomsten kunnen worden aangeduid als economisch recht. Het economisch recht vult het
handelsrecht aan.
In een latere fase werd het handelsrecht door de wetgever terug opgenomen voor
interventionistische doeleinden. Handelsrechtelijke technieken werden gebruikt als instrumenten ter
normering van het economisch gedrag.
1.3 Handelsrecht – Burgerlijk recht
Het handelsrecht wordt dikwijls als uitzonderingsrecht aangeduid: het zijn afwijkende voorschriften
die op handelaars van toepassing zijn.
Burgerlijk recht: voorschriften die voor eenieder gelden, vooral ter bescherming van particulieren.
Handelsrecht: verzekeren van soepelheid en snelheid in het economisch verkeer.
Civilisten: handelsrecht vindt slechts toepassing wanneer de wetgever dit beveelt of toelaat.
Commercialisten: autonomie van het handelsrecht.
→ burgerlijk recht kan niet worden aangewend als suppletief recht
Aantal voorbeelden handelsrecht ↔ burgerlijk recht:
• Verbod van anatocisme geldt enkel in burgerlijk recht
• Hoofdelijkheid in handelsrecht, schuldsplitsing in burgerlijk recht
1.4 Handelsrecht – Consumentenrecht
Sedert de jaren ’80 ontwikkelt zich in toenemende mate in verschillende sectoren van de economie
een geheel van bijzondere, verstrengde regels ter bescherming van de consument.
→ BW biedt niet voldoende bescherming voor de particulier t.a.v. toenemend complex economische
activiteiten.
Handelaren zullen nooit binnen enige omschrijving van consument vallen. Ze worden geacht
voldoende onderlegd te zijn om bijzondere bescherming te behoeven.
1.5 Ontmanteling van het Wetboek van Koophandel
Historisch is het handelsrecht als autonome rechtstak voornamelijk in de codificatiebeweging van de
19e eeuw duidelijk tot uitdrukking gekomen.
Steeds meer wetgeving die tot het algemeen handelsrecht kan worden gerekend, vindt echter plaats
buiten het eigenlijke Wetboek van Koophandel.
De jongste jaren neemt de formele desintegratie van het algemeen handelsrecht in sterk tempo toe.
De hervorming of modernisering van belangrijke onderdelen van het wetboek gaat gepaard met de
goedkeuring van afzonderlijke wetten en gebeurlijke met de schrapping van de overeenkomstige
titels in het wetboek.
→ ontwikkeling economisch bestel en vervaging tussen handelsrecht en economisch recht.
2. De leer van de daden van
koophandel
2.1 De handelaar
Art.1 W.Kh.: Handelaar is de fysieke of rechtspersoon die handelsdaden stelt op beroepsmatige
wijze, het weze als hoofd- of bijberoep.
2.1.1 Beroepsmatige aard
De wet neemt geen genoegen met het repetitief stellen van de handelsdaden doch verlangt dat dit
beroepsmatig zou gebeuren (in het kader van een zekere algemene doelstelling).
Het handelsberoep moet hoofdzakelijk of aanvullend zijn.
Aanvullend moet onderscheiden worden van bijkomstig. Indien de bedrijvigheid slechts een middel is
om het hoofddoel te bereiken zal men niet als handelaar worden gekwalificeerd. Ontwikkelt de
bijkomstige activiteit zich als een zelfstandige, dan zal dit voor gevolg hebben dat de betrokkene
handelaar wordt.
Sommige personen oefenen meerdere activiteiten uit waarvan sommige burgerlijke en andere
handelsrechtelijk zijn: voor zover de activiteiten voldoende autonoom tegenover elkaar staan, zullen
ze afzonderlijk gekwalificeerd worden. Wanneer de hoofdactiviteit en de aanvullende activiteit in
elkaars verlengde liggen, geldt het principe dat de bijzaak de hoofdzaak volgt.
2.1.2 Ondernemingsgewijze georganiseerde activiteit?
Wie beroepsmatig handelsdaden stelt voert een handelsactiviteit. Uitgangspunt van de wettelijke
regeling is niet het ondernemingsbegrip, maar de kwalificatie als handelsdaad veronderstelt in
sommige gevallen het ondernemingsgewijze stellen van handelingen.
Zwembadarrest: Pastoor exploiteerde een zwemkom met een belangrijke cliënteel en een dagelijkse
opbrengst. Het HvC oordeelde dat dit een handelsbedrijvigheid is, doch de persoon had gehandeld
zonder persoonlijk winstoogmerk en dit dus niet kon worden beschouwd als een geëxploiteerde
handelsonderneming en de pastoor dus niet als handelaar kon worden beschouwd.
Het arrest onderstreept de functie van het winstoogmerk in de definitie van de handelaar.
Handelingen door de wet daden van koophandel genoemd geven eerst aanleiding tot toepassing van
een onderwerping aan het handelsrecht indien zij met winstoogmerk worden gesteld. Belangrijk
hierbij is het uiteindelijke doel van het winstsaldo. In het huidige positieve recht is het winstoogmerk
dan van de eigenaars of leden.
2.1.3 Objectieve en subjectieve daden van koophandel
Art.2 W.Kh.: Objectieve daden van koophandel: zelfs alleen gesteld kunnen bepaalde regels van het
handelsrecht erop van toepassing zijn.
Subjectieve daden van koophandel: Alle handelingen van een handelaar. Zij verwerven hun
commerciële kwalificatie krachtens het statuut van het rechtssubject, de handelaar, zelfs indien zij,
als alleenstaande handeling, burgerlijk zouden zijn.
→ weerlegbaar vermoeden
2.1.4 Toerekening van de handelsactiviteit
Wordt handel gedreven d.m.v. vertegenwoordigers, zo zal in de regel als handelaar worden
beschouwd, diegene voor wie de handel wordt gedreven. De vertegenwoordiger zelf is geen
handelaar.
De bestuurder van een vennootschap is zelf geen handelaar.
Soms kan de functie van tussenpersoon zelf een handelsrechtelijke activiteit uitmaken:
handelsagenten, commissionairs en makelaars.
Bij geheime, geveinsde vertegenwoordiging of naamlening treedt een persoon (de naamlener of
stroman) op voor een ander (de achterman) zonder derden van zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger te doen blijken, doch de partijen zijn overeengekomen dat er naamlening zal zijn.
De naamlening is op zich niet noodzakelijk ongeoorloofd. Ze is evenwel ongeoorloofd wanneer ze
ertoe strekt een wettelijk verbod tot uitoefening van een handelsactiviteit te omzeilen.
Ongeacht de naamlening geoorloofd is of niet; de naamlener is als handelaar aan te merken. Men
kan ook aannemen dat de achterman in beide hypotheses eveneens tegenover derden als handelaar
kan worden beschouwd.
2.1.5 Geheime/ongeoorloofde activiteit
Een geheime handelsactiviteit verleent evenzeer de hoedanigheid van handelaars als een openbare.
Hetzelfde geldt voor een ongeoorloofde activiteit.
2.2 De hoedanigheid van handelaar: beoordeling bij
rechtspersonen
Bij natuurlijke personen dienen de werkelijk gestelde activiteiten als basis voor de kwalificatie als
handelaar.
Bij de rechtspersonen daarentegen, wordt ervan uitgegaan dat niet de feitelijk gestelde handelingen,
maar het statutair doel van de rechtspersoon bepaalt of deze als dan niet als handelaar is aan te
merken.
2.2.1 Burgerlijke en handelsvennootschappen
Het doel van de vennootschap is doorslaggevend voor de bepaling van het burgerlijk of het
handelsrechtelijk karakter ervan.
Bestaat er evenwel discussie over het precieze doel van de vennootschap, doordat de statuten geen
duidelijke verwoording van dit doel bevatten, dan is het de feitenrechter toegestaan om rekening te
houden met de werkelijk gevoerde activiteit, teneinde de veronderstelde wil van de partijen bij de
oprichting van de vennootschap te achterhalen.
Het statutaire doel mag tevens als aanknopingspunt terzijde worden geschoven wanneer dit, ten
tijde van de oprichting van de vennootschap, door veinzing was aangetast.
2.2.2 Oneigenlijke vzw’s en faillissement
De vereniging heeft geen winstverdelingsoogmerk. In beginsel is het een vzw niet verboden om
winstgevende activiteiten te voeren, zolang ze niet haar eigen verrijking of deze van haar leden
nastreeft.
De vzw zal al dan niet als handelaar worden beschouwd worden rekening houdend met het
statutaire doel.
Enkel wanneer het statutaire doel van de vzw de uitdrukkelijke wil van de leden vertolkt om een
handelsactiviteit met winstoogmerk te voeren, kan de vereniging onder het handelsrecht vallen.
In de jaren ’80 waren de hoven en rechtbanken geneigd om vzw’s die in werkelijkheid een
commerciële activiteit met winstoogmerk nastreefden, als handelaar te beschouwen en bijgevolg
failliet te verklaren wanneer de voorwaarden hiertoe werden vervuld. Deze rechtspraak kreeg echter
veel kritiek aangezien de VZW-Wet zelf voorziet in de ontbinding als sanctie voor deze gevallen.
De ontbonden vzw ontsnapt niet aan de regels van het handelsrecht. De rechter zal de tussen de
leden van de vereniging bereikte wilsovereenstemming om een winstgevende handelsactiviteit te
voeren kunnen herkwalificeren als een commerciële maatschap.
→ geen rechtspersoonlijkheid, dus vennoten staan hoofdelijk in voor de schulden
2.3 De handelsdaden
→ Art.2 W.Kh.
Kenmerken opsomming:
• Limitatieve opsomming (maar soms ruime interpretatie)
• De handelingen moeten met winstoogmerk worden verricht
• Voor sommige daden is het stellen van de handelingen buiten een ondernemingsgewijze
organisatie voldoende, terwijl voor andere het bestaan van een onderneming vereist is
• Soms een bijzonder intentioneel element vereist (vb.: bedoeling om verder te verkopen)
Typologie:
• Productie
• Distributie
• Dienstverlening
• Intermediatie
2.3.1 Productie-activiteit
De industriële productie
Verrichtingen van industriële ondernemingen: verwerking van grondstoffen, of van producten, al dan
niet eigendom van de verwerker, teneinde deze producten om te vormen met behulp van personeel
of machines.
Uitzonderingen:
• Extractiebedrijven: halen producten uit de grond om deze zonder omvorming of bewerking
te verkopen (vanaf er omvorming is: commercieel)
• Landbouwnijverheid: enkel commercieel indien er een verwerking is die vreemd is aan het
normale landbouwbedrijf (heersende mening: producten moeten van eigen bodem zijn)
De aanneming van openbare of particuliere werken
Alle verrichtingen van openbare of particuliere werken: veronderstelt dat de ondernemer een
aannemingsovereenkomst sluit met een klant voor wie bepaalde werken worden uitgevoerd.
De aard van de werken, de hoedanigheid van de tegenpartij-opdrachtgever en de aard van de
goederen zijn irrelevant.
De rechtspraak bevestigt een ruime benadering:
• Verhuur van frigo’s
• Aannemer van private gebouwen
• Uitgever van een tijdschrift
• De trainer en de verzorger van andermans paarden
• Crematie-onderneming
Ambachtelijke nijverheid
Wie enkel zijn persoonlijke arbeid inzet is geen handelaar. De persoon die krachtens een
arbeidsovereenkomst voor een ander werkt is ook geen handelaar. De wet vereist immers het
bestaan van een huur van diensten.
De activiteit moet vergezeld gaan van een levering van koopwaren.
Het leveren van louter intellectuele arbeid heeft geen onderwerping aan het handelsrecht voor
gevolg.
2.3.2 Distributie-activiteit
De koop om te verkopen
• De aankoop om te verkopen, al dan niet na verwerking
• De aankoop om te verhuren
• De op de aankoop volgende verkoop
• De op de aankoop volgende verhuring
• De huur om te verhuren
De termen aankoop en wederverkoop moeten ruim worden begrepen.
Voor de handelsactiviteit wordt winstoogmerk verondersteld.
De hoedanigheid van de persoon in de transactie is irrelevant.
Het wederverkoop- of wederverhuurmotief moet aanwezig zijn bij de aankoop: met gewijzigde
bedoelingen wordt geen rekening gehouden. T.a.v. verrichtingen van handelaars moet de
verweerder (koper) bewijzen dat het niet om een handelsdaad gaat. T.a.v. verrichtingen van niet-
handelaars moet de eiser (verkoper) bewijzen dat het wel om een handelsdaad gaat.
De kwalificatie van de wederverkoop of –verhuur als daad van koophandel vereist niet dat deze op
de aankoop. De verkoop van koopwaren die nog niet zijn aangekocht (short positie) is ook eend aad
van koophandel.
De opsomming geldt voor alle aan- en verkopen van roerende goederen, voor onroerende goederen
geldt echter een hybridische regeling.
Voor de onroerende goederen werd het commercieel statuut enkel verbonden aan die verrichtingen
die ondernemingsgewijs worden gesteld (vereist frequentie én organisatie). De verhuring van
onroerende goederen blijft civiel, ook wanneer de frequentie van de aankopen aanzienlijk zou zijn.
Art.2bis W.Kh.: De apotheker blijft aan het handelsrecht onttrokken zo hij zich ertoe beperkt de
strikt artsenijbereidkundige producten aan het publiek te verkopen. Apothekers die echter ook
cosmetische of paramedicinale producten verkopen zullen als handelaars worden beschouwd voor
hun gehele bedrijvigheid: op grond van de leer van de subjectieve daden van koophandel wordt hun
artsenijbereidkundige activiteit door de commerciële tak opgeslorpt.
De leveringsondernemingen
Alle verrichtingen van ondernemingen van leveringen: personen die bestellingen afleveren of
diensten verlenen tegen een vooraf bepaalde of bekendgemaakte prijs. Het ondernemingsvereiste
veronderstelt een zekere herhaling en organisatie van de activiteit.
Ruime invulling door rechtspraak:
• Uitbating rusthuis
• Uitgave dagblad
• Uitbating benzinestation
De veilingen
Alle verrichtingen van ondernemingen van openbare verkopingen.
→ bieden roerende goederen aan volgens de regelen van het opbod of van de afslag
De hoedanigheid van de veilingonderneming en de verkooptechniek is irrelevant.
2.3.3 Dienstverleningsactiviteit
Vervoer
Alle verrichtingen van ondernemingen van vervoer te land, te water of door de lucht.
Alle vervoer is commercieel zo ondernemingsgewijze gedreven.
De bepaling wordt ruim geïnterpreteerd:
• Personen- én goederenvervoer
• Hoedanigheid opdrachtgever is irrelevant
• Vervoersovereenkomst
• Winstoogmerk vereist
Agentschappen en zakenkantoren
Alle verrichtingen van ondernemingen van zaakwaarneming en zaakbezorging.
Dit zijn ondernemingen die, mits betaling, de belangen van andere behartigen ook al betreft het
zuiver intellectuele werkzaamheden, o.m.:
• Octrooiburelen
• Publiciteitsagentschappen
• Ingenieur-studieburelen
• Juridische advies- en invorderingskantoren
Niet: vrije beroepen.
Het ondernemingsvereiste veronderstelt dat het zakenkantoor of agentschap zijn diensten met
winstoogmerk aan het publiek aanbiedt, publiciteit voert, en zich met dit doel ook organiseert.
Openbare schouwspelen
Alle verrichtingen van ondernemingen van openbare schouwspelen.
De notie openbare schouwspelen moet ruim worden opgevat: sportwedstrijden, bioscoop,
organisator colloquium,… Zij moeten wel met winstoogmerk handelen en hun activiteit
ondernemingsgewijs voeren.
Indien het artistieke element primeert, wordt er uitgegaan van een afwezigheid van winstoogmerk.
Bank- financie- en verzekeringsbedrijvigheid
Alle verrichtingen van ondernemingen van premieverzekeringen, elke bank- en wisselverrichting en
alle verrichtingen van openbare banken.
De bankbedrijvigheid bestaat uit het opnemen van gelden om er krediet of beleggingen mee te
verrichten.
De verrichtingen van openbare banken slaan vooreerst op de operaties van de Nationale Bank van
België en de verrichtingen van de openbare kredietinstellingen.
Tot de bankverrichtingen rekent men ook de wisselverrichtingen waaronder zowel de verrichtingen
met wisselbrieven als de deviezenoperaties worden gerekend. Ook de termijnverrichtingen in waren
en goederen worden als daden van koophandel aangemerkt.
Inzake verzekeringen moet men een onderscheid maken tussen:
• Premieverzekering: kan aanleiding geven tot een handelsonderneming
• Onderlinge verzekering: leidt niet tot winst en blijft civiel zelfs indien de deelnemers
handelaars zijn
2.3.4 De intermediërende activiteit
Alle verbintenissen van handelsagenten voor het bemiddelen of afsluiten van zaken en elke
commissie- of makelaarsverrichting.
De handelsagent is een lasthebber-vertegenwoordiger: hij stelt, tegen betaling, handelingen in naam
en voor rekening van de opdrachtgever-lastgever.
De commissionair is een middellijk vertegenwoordiger die in eigen naam handelingen stelt, doch
voor rekening van een opdrachtgever (committent). In de regel zijn de verrichtingen van de
commissionair op zichzelf handelsdaden.
Makelaars zijn geen vertegenwoordigers: zij beperken zich er toe al dan niet in opdracht, de
toekomstige contractspartijen bijeen te brengen. De bedrijvigheid van de makelaar is commercieel
ongeacht de goederen waarop zij slaat.
2.4 De commercialiteit van de verbintenissen van niet-
handelaars
Indien een niet-handelaar bepaalde handelingen stelt wordt hij onderworpen aan van het gemeen
recht afwijkende regels die gelden voor de daden van koophandel.
2.4.1 De handelingen
Alle verbintenissen uit order- en toonder papieren
Alle verbintenissen uit wisselbrieven, mandaten, orderbriefjes of ander order- of toonderpapier.
→ commercieel ongeacht de hoedanigheid van de ondertekenaars
Aankoop van de handelszaak
De intrede in het zakenleven zelf onder de vorm van de aankoop van het handelsfonds, is voortaan
een handelsdaad, zelfs wanneer de aankoop onroerende goederen omvat.
Het handelsfonds of de handelszaak is een feitelijke algemeenheid: juridisch heeft ze geen
afzonderlijk bestaan en bezit ze geen afgescheiden vermogen. De handelszaak geniet een beperkte
juridische erkenning als algemeenheid. Zo kan ze het voorwerp uitmaken van een inpandgeving. De
handelszaak wordt beschouwd als een onlichamelijk roerend goed en vormt een geheel van
lichamelijke en onlichamelijke bestanddelen:
• Cliënteel
• Handelsnaam
• Uithangbord
• Merken
• Recht op de huurceel
• Meubilair
• Handelsinrichting
• Gereedschap
• Voorraden
Aangezien de handelszaak onlichamelijk en roerend is, is er geen beslag op mogelijk en is het
voorrecht van de onbetaalde verkoper toepasselijk.
Voor de overige voorbereidende handelingen, voorafgaand aan het daadwerkelijk aanvatten van een
handelsactiviteit, is de kwalificatie als commercieel betwist. In de rechtspraak komen duidelijk
tegenstrijdige opvattingen naar voor. Een meerderheidsstrekking stelt als beginsel voorop dat
voorbereidende handelingen op zich gene objectieve daden van koophandel vormen, ook al zijn ze
duidelijk in functie van een toekomstige handelsactiviteit gesteld.
Sommige rechtsleer en rechtspraak aanvaardt wel dat dergelijke handelingen commercieel zijn
wanneer uit de concrete omstandigheden blijkt dat deze een accessorium vormen van een
objectieve daad van koophandel.
Indien de handelingen werden gesteld namens een vennootschap in oprichting verkrijgen deze
handelingen naderhand een handelskarakter.
2.4.2 Toepasselijke regelen van handelsrecht
• Bevoegdheid van de rechtbank van koophandel
• Bewijs van de verbintenis: alle middelen van bewijs
• Pandrecht
Wisselbrief of orderbrief > € 1860: RvKh bevoegd ongeacht de verweerder handelaar is of niet.
Wisselbrief of orderbrief < € 1860: Vrederechter bevoegd.
Verweerder is geen handelaar: Vrederechter of RveA bevoegd, zelfs voor objectieve daden van
koophandel.
2.5 Uitoefening van de handelsactiviteit: bijzondere
gevallen
2.5.1 Minderjarigen
→ Art.6 W.Kh.
Situatie voor 1990: Minderjarige kon handel drijven vanaf 18 jaar, mits machtiging van ouders of de
rechtbank. Bij overtreding van deze regel was er nietigheid.
De voortzetting van de handel van overleden ouders gebeurde door de voogd.
Nu: Minderjarigen onder de 18 jaar kunnen geen handel drijven. Bij overtreding van deze regel zijn
de handelingen wel geldig maar worden ze aanzien als burgerlijke handelingen.
De vrederechter neemt de nodige maatregelen i.v.m. het voortzetten van de handel van overleden
ouders.
2.5.2 Echtgenoten
→ Art.10 W.Kh.: Gehuwde vrouw is geen handelaar indien zij ondergeschikt is t.o.v. de echtgenoot-
handelaar. Ze wordt slechts handelaar als ze afzonderlijk handel drijft.
Ratio legis: bescherming goederen van de vrouw tegen handelsschulden.
Als de koopvrouw zich persoonlijk verbindt is zij echter handelaar.
Indien beide echtgenoten samen handel drijven, is er hoofdelijkheid.
2.5.3 Gevolgen van een beroepsverbod
→ KB nr.22 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om
bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen
In bepaalde gevallen kan de rechter een tijdelijk (max. 10 jaar) beroepsverbod uitspreken t.a.v.
bepaalde personen:
• Bepaalde strafrechtelijke misdrijven (→ verbod bestuursmandaat)
• Faillissementsmisdrijven of kennelijk grove fout (→ verbod bestuursmandaat en persoonlijke
handel)
• Niet-verschoonbaar verklaarde gefailleerde (→ verbod bestuursmandaat)
3. Aan het statuut van handelaar
verbonden gevolgen
3.1 Algemeen vermoeden van commercialiteit
Art.2, laatste lid W.Kh.: Alle verbintenissen aangegaan door een handelsonderneming, worden
vermoed handelsrechtelijk te zijn.
= subjectieve daden van koophandel.
→ bescherming voor derden
3.1.1 Draagwijdte van het vermoeden
Het vermoeden van commercialiteit is algemeen en betreft zowel conventionele als wettelijke
verbintenissen. De verbintenissen ontstaan uit onrechtmatige daden van de onderneming behoren
onderworpen te zijn aan hetzelfde juridische statuut als alle andere verbintenissen.
De borgtocht van een handelaar schept een handelsverbintenis, tenzij zij een oorzaak heeft die
vreemd is aan de koophandel. Daarentegen is de borgtocht gesteld door een
vennootschapsbestuurder (die zelf geen handelaar is) voor de schulden van de vennootschap een
burgerlijke handeling.
3.1.2 Het vermoeden van commercialiteit is weerlegbaar
De bewijslast weegt op de handelaar zelf. De derde mag erop vertrouwen dat de verbintenis onder
het handelsrechtelijk statuut viel, zoniet diende de handelaar de nodige voorzorgsmaatregelen te
treffen.
De handelaar moet daartoe bewijzen dat de handeling een oorzaak heeft die vreemd is aan de
koophandel (zijnde de handelsactiviteit in kwestie).
De handeling moet kenbaar niets te zien hebben met de handelsactiviteit zoals deze door de
handelaar wordt gevoerd. De verbondenheid is objectief en op het ogenblik dat de handeling werd
gesteld. Het tegenbewijs mag geleverd worden met alle rechtsmiddelen.
3.2 Publiciteitsverrichtingen
Handelsondernemingen: Handelsregister.
Ambachtelijke ondernemingen: Ambachtsregister.
Kruispuntbank van Ondernemingen opgericht voor verregaande informatisering van de
informatiestromen en vereenvoudiging van de toegang tot de informatie door diverse
ondernemingen. Het handelsregister en ambachtsregister vormen thans er een onderdeel van. De
KBO centraliseert informatie over alle ondernemingen (niet enkel handelaars).
Ondernemingen in vennootschapsvorm: vennootschapsdossier.
→ aanzienlijkere publiciteitsverrichtingen
VZW’s en stichtingen: verenigingsdossier/stichtingsdossier.
Voor fysieke personen verlangt de wet enkel dat de huwelijksvoorwaarden zouden worden
bekendgemaakt.
3.2.1 De KBO en het handelsregister
Van Handelsregister naar KBO
1924: Doel handelsregister:
• Identificatie van handelaars en de registratie van gegevens betreffende hun bekwaamheid
• Kiezerslijst voor de rechtbanken van koophandel
→ Gebrek aan sancties
1956: Handelsregisterwet
2003: Integratie handelsregister in KBO
Organisatie en werking KBO: algemeen
Elke onderneming in de zin van de wet wordt verplicht om voorafgaand aan de aanvang van haar
activiteit een inschrijving te nemen in de KBO.
Art.4 KBO-Wet: Onderneming:
• Alle rechtspersonen naar Belgisch recht
• Alle rechtspersonen naar buitenlands of internationaal recht die in België over een zetel of
vestigingseenheid beschikken
• Elke natuurlijke persoon, rechtspersoon of vereniging die in België:
o Een handels- of ambachtsonderneming voert
o Als werkgever aan de sociale zekerheid is onderworpen
o BTW-plichtig is
o Als zelfstandige een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep uitoefent
Registratie in KBO:
• Ondernemingen die geen handels- of ambachtsonderneming zijn: overheid zelf
• Handels- en ambachtsondernemingen: voorafgaande inschrijving in specifieke hoedanigheid
o Erkende ondernemingsloketten (vzw’s): registratie en ter beschikking stellen van
informatie
De inschrijving in de KBO leidt tot toekenning van een uniek ondernemingsnummer. Voor bestaande
ondernemingen werd het BTW-nummer (voorafgegaan door 0) automatisch als
ondernemingsnummer toegekend.
Art.11 en 13 KBO-Wet: Dit ondernemingsnummer moet door elke onderneming verplicht gebruikt
worden in hun betrekkingen.
Art.12 KBO-Wet: Voor handelaren geldt dit ondernemingsnummer tevens als inschrijvingsnummer in
het handelsregister.
Art.23 KBO-Wet: De aanvoer van gegevens in de KBO betreffende handelaren gebeurt ook via de
griffies van de rechtbanken van koophandel (→ gegevens vennootschapsdossier). De griffies moeten
gegevens ambtshalve aan de KBO meedelen.
De toegang tot de gegevens opgenomen in de KBO hangt af van de hoedanigheid van de verzoeker:
• Art.17 KBO-Wet: Gegevens raadpleegbaar zonder voorafgaande machtiging
• Art.18 KBO-Wet: Gegevens raadpleegbaar na machtiging verleend door een
Toezichtscomité, dit geldt enkel voor:
o Overheden en administraties in de mate ze de gegevens nodig hebben voor de
uitoefening van hun overheidsopdracht
o Andere instanties (proportionaliteitstoets)
Art.19 KBO-Wet: De onderneming zelf heeft volledige toegang tot de gegevens en ze kan het recht
op verbetering van die gegevens laten gelden indien deze onjuist zouden zijn.
De handelaar en de KBO: inschrijving bij de KBO en in het handelsregister
Art.33 KBO-Wet: Elkeen die voornemens is een beroepsmatige handelsbedrijvigheid aan te vatten,
moet vooraf via een ondernemingsloket een inschrijving nemen in de KBO. Alle gegevens worden
opgenomen in het handelsregister.
Het verzoek tot inschrijving gebeurt bij één van de erkende ondernemingsloketten, zonder dat hierbij
enige geografische inperking geldt. Het volstaat één enkele inschrijving te doen bij het
ondernemingsloket, met dien verstande dat de handelaar gegevens moet verschaffen over alle
vestigingseenheden van zijn onderneming.
Buitenlandse handelaren moeten enkel een voorafgaande inschrijving bij de KBO doen indien zij een
vestiging of een bijkantoor in België willen vestigen.
De verplichting tot inschrijving in de KBO weegt op elke handelaar-fysieke persoon en op elke
handelsvennootschap. De vennoten van een VOF of de gecommanditeerde vennoten van een
Comm.V. moeten geen afzonderlijke inschrijving in de KBO nemen.
De inschrijving moet worden aangevraagd voorafgaandelijk aan het begin van de
handelsverrichtingen.
→Uitzondering: Art.435KBO-Wet: Overdracht van een bestaande handelsinrichting om niet, ten
bezwarende titel of wegens overlijden: termijn van 1 maand
De inschrijving: vermeldingen
De inschrijving geschiedt bij een ondernemingsloket naar keuze (vroeger: arrondissementele
regeling) van de aanvrager.
Art.6 KBO-Wet: Vermeldingen:
• Identificatie
• Aanduiding voorgenomen handelswerkzaamheid (gebeurt a.d.h.v. NACEBEL-codes)
• Verwijzing naar stukken waaruit blijkt dat de handelaar voldoet aan eventuele voorwaarden:
basiskennis van het bedrijfsbeheer en de beroepsbekwaamheid (ondernemingsloket kan
inschrijving weigeren)
o Natuurlijke persoon: ondernemingshoofd, zijn echtgenoot of wettelijk
samenwonende of partner met wie hij minstens 6 maanden feitelijk samenwoont
o Rechtspersoon: natuurlijke persoon die het dagelijks bestuur in de vennootschap
voert
o Tijdelijke vrijstelling bij overname (6 maanden) of erfopvolging (3 jaar)
• Domiciliëring en rekeningnummer
• Vennootschappen: vertegenwoordigingsorganen
Het ondernemingsloket heeft bij de verwerking van de inschrijvingsvraag overwegend een passieve
functie. Op de inhoud van de inschrijvingsvraag wordt door het ondernemingsloket in beginsel enkel
formeel toezicht uitgeoefend. Evenwel moet het ondernemingsloket de inschrijving weigeren
wanneer niet alle door of krachtens de wet verlangde gegevens bij de inschrijving worden verstrekt.
Art.39 KBO-Wet: Het ondernemingsloket weigert de inschrijving wanneer niet de vereiste
getuigschriften werden voorgelegd waaruit de ondernemingsvaardigheden van de handelaar blijken.
→ Beroep mogelijk bij Vestigingsraad
Gevolg van de inschrijving: vermoeden van bezit van ondernemingsvaardigheden en van
hoedanigheid van handelaar
Ter bescherming van het verkeersvertrouwen verbindt de wetgever aan de inschrijving in de KBO een
vermoeden dat de onderneming wel degelijk over de wettelijk opgelegde
ondernemingsvaardigheden beschikt.
= weerlegbaar vermoeden
Voor de handelaar kleven aan de inschrijving in de KBO of aan de uitoefening van een
beroepsactiviteit zonder over de vereiste ondernemingsvaardigheden te beschikken eveneens
sancties. Benevens strafrechtelijke geldboetes kan de rechtbank tevens de sluiting bevelen van de
inrichting of een gedeelte ervan dat zonder de vereiste ondernemingsvaardigheden in bedrijf is
genomen.
Art.33, §2 KBO-Wet: Al wie in het handelsregister van de KBO is ingeschreven bezit de hoedanigheid
van handelaar.
= weerlegbaar vermoeden, zowel door ingeschrevene als door derde
Publiciteitswerking
Art.21 KBO-Wet: Elkeen kan bij het ondernemingsloket kosteloos kennis nemen van de gegevens die
in het handelsregister werden opgegeven of ambtshalve opgenomen en kan, mits vergoeding, er
afschriften of uittreksels van bekomen.
Wijzigingen en doorhaling
Art.36 KBO-Wet: De stopzetting van de activiteit en het overlijden van de handelaar moeten binnen
één maand na de beëindiging aan het register worden medegedeeld.
Art.35 KBO-Wet: Uitbreidingen van het activiteitsgebied, of oprichting van nieuwe vestigingen
moeten vooraf worden aangemeld.
Sanctieregeling
Art.14, 3e lid KBO-Wet: Elke door de handelaar ingestelde rechtsvordering, terwijl deze geen
inschrijving in de hoedanigheid van handelsonderneming in de KBO heeft genomen, is
onontvankelijk; het middel kan ambtshalve worden opgeworpen voor de rechtbank. De rechter kan
eventueel aan de eiser een termijn laten om de inschrijving te bewijzen, regularisatie is echter
uitgesloten.
→ wet spreekt echter enkel van vorderingen ingesteld bij deurwaardersexploot, volgens het GwH
strijdig met het gelijkheidsbeginsel.
Art.14, 4e lid KBO-Wet: Indien de handelaar een inschrijving heeft genomen, maar niet voor de
betrokken activiteiten waaromtrent een eis is ingesteld, is de eis onontvankelijk maar het middel
moet in limine litis opgeworpen worden.
Art.14, 2e lid KBO-Wet: Indien de eiser een inschrijving in de KBO heeft, maar verzuimd heeft
melding te maken van het ondernemingsnummer in de dagvaarding kan de rechter uitstel verlenen
om het nummer te vermelden. Bij ontstentenis van bewijs van de inschrijving binnen de door de
rechter gestelde termijn, is de vordering onontvankelijk.
De afwezigheid van inschrijving in de KBO vormt echter geen beletsel voor de handelaar om een
verweer in rechte te voeren.
GwH: ook tegenvorderingen zijn onontvankelijk in deze gevallen.
3.2.2 Het vennootschapsdossier
Alle handelsvennootschappen dienen hun oprichtingsakte en andere documenten neer te leggen ter
griffie waar zij worden opgenomen in het vennootschapsdossier.
Voor de burgerlijke vennootschappen geldt de verplichting tot neerlegging in een bijzonder dossier.
Alle gegevens van dit dossier worden opgenomen in de KBO.
3.2.3 Bekendmaking van het huwelijksgoederenstelsel en van wijzingen
terzake bekwaamheid van handelaars
Het huwelijksgoederenstelsel van de handelaar is van aard de rechter van zijn schuldeisers te
beïnvloeden. De bekendmaking geschiedt bij de griffie van de rechtbank van koophandel.
Het is onduidelijk op welke wijze de publiciteitswerking betreffende het huwelijksvermogensstelsel
van de handelaar nog effectief is aangezien het niet in de KBO wordt opgenomen.
Art.13 W.Kh.: Wanneer een handelaar huwt, zal de notaris, voor wie het huwelijkscontract wordt
verleden, een uittreksel neerleggen ter griffie van de rechtbank van koophandel van het
arrondissement waar de handelaar zijn commerciële woonplaats heeft.
Mogelijke sancties:
• Geldboete van 26 tot 100 €
• Afzetting van de notaris mits bewijs van bedrieglijke verstandhouding tussen notaris en de
echtgenoten
Art.14 W.Kh.: Wanneer een gehuwde persoon handelaar wordt, weegt deze verplichting op de
handelaar zelf.
Het verzuim van de handelaar kent geen strafrechtelijke sanctie meer.
Men neemt aan dat de bekendmaking niet raakt aan de tegenwerpelijkheid t.a.v. derden van de
bedingen van de huwelijksovereenkomst; de wettelijke regeling staat los van deze
tegenwerpelijkheidsvraag.
3.3 Soepeler bewijsregelen
3.3.1 Overzicht
In het handelsrecht geldt het vrije bewijsrecht; dit wil zeggen dat de partijen alle middelen mogen
aanwenden om het bewijs van hun vorderingen aan te voeren, met inbegrip van getuigen en
vermoedens (ontvankelijkheid van bewijsmiddelen), doch dat de rechter bepaalt welke waarde hij
aan een bewijsmiddel hecht.
Ratio legis:
• Snelle contractsluiting en –afhandeling
• Frequentie van de verrichtingen
• Economische verbondenheid
• Deskundigheid van de handelaars
• Bescherming van niet-handelaars
3.3.2 Wettelijke regeling: de bewijsvrijheid
→ Art.25, 1e lid W.Kh.
Het feit dat alle bewijsmiddelen kunnen worden aangewend houdt o.a. in dat geen rekening moet
worden gehouden met het bedrag van de te bewijzen handeling, en dat evenmin rekening moet
worden gehouden met de hiërarchie van de bewijsmiddelen.
Voor de authentieke akte is wel vereist dat de klager een procedure wegens schriftvervalsing zou
instellen.
Toepassingsgebied
De vrije bewijsregeling geldt voor de handelsverbintenissen:
• De verbintenissen aangegaan door handelaars, tenzij de handelaar ebwijst dat het om een
handeling gaat die vreemd is aan zijn onderneming
• De verbintenissen ontstaan uit bepaalde daden van koophandel gesteld door niet-handelaars
Bewijsregeling inzake gemengde handelingen
Vele rechtshandelingen van handelaars worden gesteld met particulieren. De er uit voortvloeiende
verbintenissen zijn commercieel in hoofde van de handelaar, burgerlijk in hoofde van de particulier.
Indien een particulier bewijs moet leveren van een verbintenis van een handelaar of van een betaling
aan een handelaar, dan zal hij de regelen van het handelsrechtelijk bewijs kunnen volgen. Indien de
handelaar daarentegen optreedt tegen de particulier, dan dien hij zich te voorzien van een bewijs dat
beantwoordt aan de vereisten van het burgerlijk recht.
Afwijkende regeling
De handelsvennootschappen met rechtspersoonlijkheid moeten bij geschrift worden opgesteld.
3.3.3 Bijzondere commerciële bewijsmiddelen
De boekhouding
1) Bewijskracht tegen de boekende handelaar
Alle handelsondernemingen zijn verplicht een boekhouding te voeren. De inschrijving in de boeken
kan een bewijsmiddel zijn tegen de boekende handelaar.
≈ buitengerechtelijke bekentenis, vereist bevel van de rechtbank
→ onregelmatige boeken komen ook in aanmerking
Het bewijs is echter niet ondeelbaar, de boeken kunnen niet worden gesplitst met het oog op het
weglaten van hetgeen daarin strijdig is met de bewerking van diegene die het boek inroept.
2) Bewijskracht in hoofde van de eisende handelaar
Tussen handelaars kan de boekhouding worden ingeroepen, om ten voordele van de boekende
handelaar, bewijs te leveren van zijn vordering.
= zelf verschaft bewijs
Het bewijsmiddel betreft enkel een regelmatig gevoerde boekhouding en heeft voor de rechter nooit
een absolute bewijswaarde, maar is veeleer de waarde van een vermoeden.
De handelaar kan echter zijn boeken niet inroepen tegen een niet-handelaar.
3) Procedure
Art.20 W.Kh.: De handelaar die de eigen boeken als bewijsmiddel tegen de verwerende handelaar
wil inroepen, zal deze vrijwillig kunnen voorleggen.
In alle andere gevallen waarin uit de boekhouding van een handelaar bewijselementen geput
worden, moet dit door de rechtbank bevolen worden.
Overlegging van de boeken: gehele boekhouding wordt aan de rechtbank overgemaakt.
Openlegging van de boeken: enkel het voor het geschil relevante deel van de boeken wordt ter
inzage van de rechter en de partijen in het geding gelegd (geen afgifte).
De overlegging kan slechts bevolen worden in een limitatief aantal gevallen waarin het gehele
vermogen ter sprake komt.
De openlegging daarentegen kan voor alle geschillen worden bevolen. Meestal wordt een
deskundige aangeduid om de bewuste gegevens op te sporen.
Art.24 W.Kh.: Bij weigering van openlegging ontstaat het vermoeden dat de weigerende partij iets te
verbergen heeft. De rechter kan dan aan de eiser, die zich vooraf verbonden heeft geloof te hechten
aan de resultaten van de openlegging, de aanvullende eed opleggen (bindt de rechtbank echter niet).
De factuur
Factuur: Geschrift, opgesteld door een leverende handelaar, die een beschrijvende staat bevat van
geleverde koopwaar of gepresteerde diensten en prijs, en die een bevestiging vormt van een schuld
lastens de geadresseerde. Zij wordt afgeleverd aan een klant, die er bij wordt uitgendoigd te betalen.
Het opstellen van facturen is een handelsgebruik, dat door de fiscale wet werd overgenomen (fiscale
verplichting).
Art.25, 2e lid W.Kh.: Koop en verkoop kan bewezen worden d.m.v. een aanvaarde factuur,
onverminderd de andere bewijsmiddelen die zijn toegelaten.
Men neemt aan dat ook andere verrichtingen en prestaties tot een factuur aanleiding kunnen geven.
De handtekening van de leverancier houdt een kwijting in en de factuur wordt als betaald gezien.
1) Bewijskracht van de factuur tegen de leverancier
T.a.v. de leverancier houdt de factuur het bewijs in van het bestaan van de overeenkomst zoals die
blijkt uit de vermelding en op de factuur, waarop de klant zich in voorkomend geval kan beroepen.
De factuur houdt een buitengerechtelijke bekentenis in vanwege de leverancier. De klant heeft
daarom recht op een factuur voor leveringen door een handelaar.
De klant kan de factuur slechts tegen de leverancier kunnen inroepen op voorwaarde dat hij ze zelf
heeft aanvaard.
Tegen het door de klant ingeroepen bewijs a.d.h.v. de factuur kan de leverancier het tegenbewijs
leveren dat de factuur niet de juiste weergave vormt van de overeenkomst tussen partijen, of van de
valsheid ervan. Tevens kan hij de verbetering van de factuur vorderen wanneer hierin een materiële
vergissing ingeslopen is.
Kwijting:
• Handtekening van de leverancier
• Een niet ondertekende vermelding
De leverancier kan evenwel het tegenbewijs leveren dat de handtekening of vermelding geen
kwijting inhield.
2) Bewijskracht van de factuur tegen de klant
De klant is pas verbonden door de factuur nadat hij ze heeft aangenomen.
Is de klant een handelaar, dan vormt de aanvaarde factuur het wettelijk bewijs van het bestaan van
de overeenkomst.
→ onenigheid over bewijswaarde: feitelijk of wettelijk vermoeden (meerderheid)
→ vermoeden weerlegbaar door alle middelen van recht
De aanvaarding van de factuur door de klant kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. Dit blijkt uit het feit
dat de klant niet reageert, hij de koopwaar aanvaard, hij de koopwaar wederverkoopt, hij de factuur
in zijn boekhouding inschrijft of hij de factuur betaalt.
De klant moet zich tijdig (5 maanden) verzetten tegen facturen die niet beantwoorden aan de
afspraak. Indien tijdig werd geprotesteerd dan vervalt de bewijskracht tegen de klant.
T.a.v. de klant die geen handelaar is, levert de factuur geen volledig bewijs op van een
overeenkomst.
De aanvaarding van de factuur door de klant kan evenwel de bewijswaarde hebben van een
vermoeden of van een buitengerechtelijke bekentenis. Tegen de klant kan de aanvaarding
daarentegen niet gelden als begin van bewijs door geschrift.
Indien de klant geen handelaar is, dan wordt het niet tijdig protesteren slechts zelden met een
aanvaarding van de factuur gelijkgesteld. Het stilzwijgen zal omstandig moeten zijn.
3) Wat met de facturen kan worden bewezen
Tegenover de leverancier bewijst de factuur de overeenkomst zoals zij op factuur vermeld staat.
Tegenover de klant-handelaar bewijst ze de verkoop zoals op de factuur vermeld.
De aanvaarding van de factuur kan inhouden dat de klant de levering die met de aflevering van de
factuur gepaard gaat, aanvaardt: de aanvaarding van de levering betreft de conformiteit van de
levering met hetgeen werd overeengekomen en de aanwezigheid van zichtbare gebreken.
3 hypotheses:
• De levering van de koopwaar gebeurt gelijktijdig met de aflevering van de factuur: ontbreken
van enig protest wordt beschouwd als aanvaarding van de factuur en van de levering
• De levering gebeurt voor de toezending van de factuur: aanvaarding van de levering heeft tot
gevolg dat de klant enkel nog de factuurvoorwaarden kan betwisten en niet meer het
bestaan zelf van de overeenkomst
• De toezending van de factuur gaat de levering vooraf: aanvaarding houdt erkenning in van
het bestaan van de overeenkomst, de klant kan wel nog de conformiteit van de koopwaar
betwisten
Art.18 Wet Inpandgeving Handelszaak: Leveringen van waren en bewerkte voortbrengselen geldan
als aanvaard, indien zij binnen de maand geen schriftelijke opmerkingen maken noch een
deskundigenonderzoek doen bevelen.
Bij stilzwijgende aanvaarding kan men het vermoeden weerleggen dat de klant tot bepaalde van de
bijkomende bedingen heeft toegestemd.
De rechtspraak neemt niet eenvoudig aan dat de klant heeft toegestemd tot de algemene
voorwaarden, vooral zo de factuur stilzwijgend werd aanvaard. Zelfs tussen handelaren wordt er
geen aanvaarding van de algemene voorwaarden erkend in volgende gevallen:
• De voorwaarden stemmen niet overeen met hetgeen voorheen tussen partijen was
overeengekomen
• Klant heeft algemene voorwaarden vooraf uitdrukkelijk uitgesloten
• De factuur vermeldt de algemene voorwaarden zelf niet
• Moeilijke kennisname
• Voorwaarden op de achterzijde zonder uitdrukkelijke verwijzing
• Klant is de taal van de voorwaarden niet machtig
Deze beginselen gelden des te sterker wanneer de klant geen handelaar is.
4) Overdracht van facturen
De overdracht kan geschieden d.m.v. endossement, hetzij in volle eigendom, hetzij in pand.
Art.13 Wet Inpandgeving Handelszaak: Toepassingsgebied: vorderingen waarvoor gewoonlijk
facturen worden opgemaakt, en die ontstaan zijn uit beroeps-, handels- of burgerlijke bedrijvigheid.
→ kan dus ook voor vrije beroepen.
Art.15 Wet Inpandgeving Handelszaak: De overdracht moet geschieden ten gunste van een
kredietinstelling. Het endossement is eenmalig.
Voorwaarden:
• Factuur moet voldoen aan wettelijke vereisten
• Art.14 Wet Inpandgeving Handelszaak: Verplichte vermeldingen
• Schriftelijke kennisgeving aan de gecedeerde schuldenaar
Het endossement draagt de vordering van de overdrager over. Deze overdracht brengt geen
zuivering van de excepties mede.
De overdracht is aan derden evenwel tegenwerpelijk door het enkele endossement.
3.4 Verplicht gebruik van giraal geld
3.4.1 Elke handelaar moet een giro-rekening bezitten
De rekening moet worden geopend voorafgaand aan de inschrijving in de KBO, en bijgevolg
voorafgaand aan het begin van de handel. Derhalve kan geen inschrijving worden bekomen door de
verzoeker die geen rekening opgeeft.
Dubbele sanctieregeling:
• De handelaar die geen rekening zou hebben geopend, zal niet in de KBO worden
ingeschreven
• De handelaar kan de moratoire interest op een openstaande schuldvordering niet doen
lopen zolang de schuldenaar het rekeningnummer niet kent
3.4.2 Verplichte ontvangst van girale betalingen boven 10.000 BEF
De handelaars mogen geen betaling weigeren wanneer deze op genoemde rekening wordt gestort
en voor zover het bedrag ervan 10.000 BEF (248 €) overschrijdt.
Het betreft enkel de betalingen tussen handelaars voor handelsschulden.
Weigering van een giraal betaalinstrument kan de weigerende handelaar tot schadevergoeding
verplichten.
Er is ook een verplichting van girale betaling voor roerende goederen met een waarde van meer dan
€ 15.000.
3.5 Vermoeden van hoofdelijkheid in handelszaken
Gemeen recht: schuldsplitsing.
In het handelsrecht wordt de hoofdelijkheid voor handelsschulden steeds vermoed. Het HvC heeft
beslist dat er van rechtswege hoofdelijkheid tussen handeldrijvende schuldenaars bestaat wanneer
zij tot eenzelfde uit overeenkomst ontstane verbintenis gehouden zijn.
Voor burgerlijke verbintenissen geldt er wel nog schuldsplitsing.
Men neemt aan dat deze regel enkel geldt voor verbintenissen van handelaars, niet voor als
handelrechtelijk aangeduide verbintenissen van niet-handelaars.
3.6 Vormloze ingebrekestelling voor handelsschulden
In handelszaken wordt aanvaard dat de ingebrekestelling kan geschieden niet enkel d.m.v. een
aanmaning bij gerechtsdeurwaardersexploot, maar eveneens door alle verwittigingen waarmee de
schuldeiser de schuldenaar verduidelijk dat moet worden gepresteerd.
3.7 Bijzondere regels inzake betalingsachterstand bij
handelstransacties
→ omzetting van richtlijn
Achtergrond: betalingsachterstand kan schuldeiesers-ondernemingen in liquiditeitsproblemen
brengen en kan vaak de oorzaak vormen van faillissementen..
3.7.1 Toepassingsgebied
Toepassingsgebied ratione personae
De Wet geldt voor alle betalingen betreffende de vergoeding van handelstransacties, aangegaan
tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties. Transacties tussen een
onderneming en een particulier vallen buiten het toepassingsgebied.
Art.2, 2. Wet Betalingsachterstand Handelstransacties: Een onderneming is elke organisatie die
handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer
deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend.
→ ook vrije beroepen
Als economische activiteit is elke werkzaamheid te beschouwen waarbij door het inzetten van
productiefactoren goederen of diensten tot stand gebracht worden.
De notie onderneming is vreemd aan het winstoogmerk. De wet zal ook elke georganiseerde entiteit
uit de welzijns- of culturele sector omvatten, en meer in het algemeen de volledige non profit-sector.
Toepassingsgebied ratione operationis: handelstransacties
Handelstransacties:
• Leveren van goederen (niet enkel verkoop)
• Verrichten van diensten
• Activiteit tegen vergoeding (betaling van een geldsom)
Toepassingsgebied ratione materiae: betalingen tot vergoeding van een handelstransactie
1) Principe
De wet geldt enkel voor de verbintenissen die uit een handelstransactie voortvloeien die de vorm
aannemen van betalingen tot vergoeding van een handelstransactie.
Uitsluitingen: betalingen uit hoofde van de wetgeving inzake cheques of wissels en betalingen bij
wijze van schadeloosstelling.
2) Primauteit van de bijzondere regels inzake insolventieprocedures
→ Art.3 Wet Betalingsachterstand Handelstransacties
Art.23, 1e lid Faill.W.: Het faillissement brengt de stuiting van de interesten t.a.v. de massa met zich
mee. → De betalingsachterstand betreffende een handelstransactie zal geen moratoire interest
dragen tegen de superinterest: de interesten die reeds voor het faillissement liepen worden als
schuldvordering in de boedel opgenomen, maar zullen niet verder lopen vanaf de dag van het
faillissement.
Deze stuiting geldt echter enkel t.a.v. de boedel en niet t.o.v. de gefailleerde zelf. Indien aan de
gefailleerde de gunst van verschoonbaarheid zou worden ontzegd, dan kan de schuldeiser die
interesten op zijn vermogen verhalen.
Art.23, 2e lid Faill.W.: Er treedt echter geen stuiting van de interesten op voor de bijzonder
bevoorrechte, pandhoudende of hypothecaire schuldeisers; zij kunnen aanspraak maken op de
superinterest bij betalingsachterstand.
Art.24 lid Faill.W.: Er kan geen dwanguitvoering meer worden genomen op het vermogen van de
gefailleerde voor vergoeding van de opgelopen invorderingskosten.
Tijdens de periode van opschorting vervalt de superinterest niet, er is geen sprake van stuiting zoals
bij het faillissement. De interesten kunnen als schuldvordering in de opschorting worden opgenomen
in het herstelplan. Voor de schulden die buiten de opschorting ontstaan, geldt de Wet
Betalingsachterstand onverkort.
I.v.m. de invorderingskosten zal de schuldeiser deze moeten laten opnemen in het reorganisatieplan
teneinde er betaling van te bekomen.
3.7.2 Wettelijke regeling van de betalingstermijn
Principe
→ Art.4 Wet Betalingsachterstand Handelstransacties: De betaling tot vergoeding van een
handelstransactie moet gebeuren, behoudens andere overeenkomst, binnen de 30 dagen te rekenen
vanaf de dag volgende op:
• De ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling
• De ontvangst van de goederen of de diensten indien de datum van ontvangst van de factuur
niet vaststaat of deze dateert van voor de ontvangst van de goederen of diensten
• De aanvaarding of controle van de goederen of diensten indien voorzien is in een procedure
voor aanvaarding of controle en indien de schuldenaar de factuur ontvangt voor of
tegelijkertijd met de datum waarop de controle plaatsvindt
De bewijslast rust op de schuldeiser en gebeurt volgens de gemeenrechtelijke bewijsregelen
Afwijkende contractuele bedingen en herzieningsrecht van de rechter
De regel van de betalingstermijn van 30 dagen is suppletief: partijen kunnen een andere termijn
overeenkomen.
Art.7 Wet Betalingsachterstand Handelstransacties: Een afwijkend contractueel beding kan evenwel
op verzoek van de schuldeiser door de rechter herzien worden, indien het, alle omstandigheden in
aanmerking genomen, met inbegrip van de goede handelspraktijken en de aard van het product of
de dienst, een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelst.
→ marginale toetsing
→ geldt enkel in het voordeel van de schuldeiser
3.7.3 Nalatigheidsinterest bij betalingsachterstand
Principe
→ Art.5 Wet Betalingsachterstand Handelstransacties: In geval van overschrijding van de wettelijk
opgelegde of contractueel overeengekomen betalingstermijn, is de schuldenaar van rechtswege en
zonder ingebrekestelling vanaf de daaropvolgende dag nalatigheidsinterest verschuldigd op de
betalingsschuld.
Deze afwijking (geen ingebrekestelling) geldt evenwel enkel betrekking op het ogenblik waarop de
interest begint te lopen.
De interestvoet wordt berekend op basis van een referentie-interestvoet, vermeerderd met 7% en
afgerond tot het hogere halve procent. De interestvoet werd beduidend hoger vastgelegd dan de
wettelijke rentevoet om te vermijden dat de schuldenaar zou speculeren op zijn wanbetaling.
Afwijkende contractuele bedingen en herzieningsrecht van de rechter
Partijen kunnen contractueel een andere nalatigheidsinterest bepalen, mits deze geen kennelijke
onbillijkheid jegens de schuldeiser behelst. De rechter beschikt over de mogelijkheid om kennelijk
onbillijke nalatigheidsinteresten in het voordeel van de schuldeiser te herzien.
→ enkel door schuldeiser mogelijk
→ rechter kan niet meer rechten verlenen dan deze waarover de schuldeiser o.g.v. de wet zou
beschikken
De Wet Betalingsachterstand doet evenwel gen afbreuk aan de bevoegdheid van de rechter om
onredelijk hoge rentebedingen ten voordele van de schuldenaar te verminderen, maar ook hier zal
de superinterest als referentiepunt worden gehanteerd.
3.7.4 Redelijke schadeloosstelling voor relevante invorderingskosten
Principe
→ Art.6 Wet Betalingsachterstand Handelstransacties: Bij laattijdige betaling is de schuldenaar aan
de schuldeiser een redelijke schadeloosstelling verschuldigd voor de relevante invorderingskosten
die zijn ontstaan uit de betalingsachterstand en voor de gerechtskosten. Om in aanmerking te komen
voor vergoeding moeten de kosten voldoen aan de beginselen van transparantie en in verhouding
staan tot de kwestieuze schuld.
→ NIET: rechtsplegingsvergoeding
Het transparantiecriterium komt er op neer dat de schuldeiser gebeurlijk het bewijs zal moeten
leveren van de werkelijk gemaakte kosten.
Bij het vaststellen van de omvang van de invorderingskosten geldt een dubbel beoordelingscriterium:
• De kosten moeten relevant zijn
• De rechter moet een redelijke verhouding in acht nemen tussen de invorderingskosten en
het niveau van de schuld die het voorwerp uitmaakte van de betalingsachterstand
De Koning heeft de mogelijkheid om voor verschillende schuldniveaus maximumbedragen vast te
stellen voor de redelijke schadeloosstelling.
Afwijkende contractuele bedingen en herzieningsrecht van de rechter
De regel betreffende de vergoeding van de invorderingskosten is slechts suppletief, partijen kunnen
afwijken d.m.v. schadebedingen, met dien verstande dat de rechter op verzoek van de schuldeiser
kan overgaan tot herziening van contractuele afwijkingen indien ze een kennelijke onbillijkheid
jegens de schuldeiser behelzen.
De contractuele invulling van relevante invorderingskosten en de wettelijke regeling inzake
schadebedingen
De Wet Betalingsachterstand vult de bestaande regeling inzake schadebedingen aan:
• De invorderingskosten omvatten niet dezelfde schadeposten van een traditioneel
schadebeding
• Herzieningsrecht rechter kan zowel naar boven als naar onder
1) Invorderingskosten versus schadebedingen
In de huidige handelspraktijk wordt veelvuldig gebruik gemaakt van schadebedingen, die op
forfaitaire wijze de schade begroten die de partij jegens wie wanprestatie wordt gepleegd, vermoedt
te zullen lijden. Deze schadebedingen beogen in essentie de vergoeding van de kosten verbonden
aan de buitengerechtelijke invordering van de schuldvordering, evenals andere contractuele schade.
HvC: Verboden om advocatenkosten en –honoraria ten laste van de schuldenaar te leggen.
Voor de handelstransacties omvatten de relevante invorderingskosten zowel de buitengerechtelijke
als de gerechtelijke invorderingskosten. Overige contractuele schade valt daarentegen niet onder het
begrip invorderingskosten.
De vraag is echter of partijen bij een handelstransactie gerechtelijke invorderingskosten kunnen
opnemen in schadebedingen. Er zijn 2 benaderingen mogelijk:
• Wet Betalingsachterstand = lex specialis: toegelaten
• Wet Betalingsachterstand = complementaire wet met eerbiedigende werking t.a.v. het
gemeen recht: ongeoorloofd
Oplossing: geen schadebeding opnemen voor advocatenkosten- en honoraria en voor de rechtbank
vergoeding vragen op grond van de Wet Betalingsachterstand (relevante kosten).
2) Rechterlijke herziening/matiging van bedingen betreffende
invorderingskosten/schadebedingen
Wet Betalingsachterstand: Herziening naar boven.
BW: Schadebedingen kunnen gematigd worden wanneer ze kennelijk de redelijk voorzienbare
schade bij het sluiten van de overeenkomst overstijgen. (matiging mag niet lager gaan dan de
werkelijk geleden schade).
Men kan aannemen dat het minimumniveau bij het matigingsrecht overeenstemt met de relevante
invorderingskosten, rekening houdend met het verschil tussen schadebedingen en
invorderingskosten (advocatenhonoraria en –kosten).
De rechter zal echter bij de matiging van een schadebeding rekening moeten houden met het
schadevergoedende element dat reeds in de toepassing van de superinterest is verdisconteerd.
3.7.5 Inwerkingtreding
→ Art.14 Wet Betalingsachterstand Handelstransacties: De wet is van toepassing op betalingen in
uitvoering van overeenkomsten gesloten, vernieuwd of verlengd na 7 augustus 2002 en in elk geval
op betalingen in uitvoering van lopende overeenkomsten na 7 augustus 2004.
3.8 Bevoegdheid Rechtbank van Koophandel
De rechtbank van koophandel is bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van geschillen tussen
kooplieden, die handelingen betreffen die de wet als daden van koophandel aanmerkt en die niet
onder de algemene bevoegdheid van de vrederechter vallen.
Cumulatieve voorwaarden:
• Geschil tussen handelaars
o Hoedanigheid beoordeeld op het ogenblik van de litigieuze handeling
o Vordering door een niet-handelaar tegen een handelaar wordt ook voor de
rechtbank van koophandel gebracht (tenzij vrederechter bevoegd: < € 1860), eiser
heeft dan een keuzerecht
• Geschil betreft daden van koophandel: zowel objectief als subjectief
• Het bedrag van het geschil > € 1860
De rechtbank van koophandel kent ook een aantal voorbehouden bevoegdheden, zij is bevoegd
ongeacht het bedrag van de vordering en ongeacht de hoedanigheid van de partijen:
• Handelsvennootschappen
• Faillissement
• Gerechtelijk akkoord
• …
4. Inleiding insolventierecht
4.1 Het einde van de onderneming
4.1.1 De verdwijning kan vrijwillig zijn
De verdwijning kan het resultaat zijn van een vrijwillige stopzetting van de activiteit door de
handelaar-eigenaar van de onderneming, gevolgd door de vereffening van de onderneming: de
bezittingen worden te gelde gemaakt, de schulden worden betaald. Indien het saldo positief blijkt,
stelt deze handelswijze geen bijzondere problemen aan de orde. Zoniet komt men bij de regels
inzake gedwongen vereffening terecht.
Bij rechtspersonen kan men het vermogen vereffenen: de vereffening kan vrijwillig gebeuren, terwijl
de vennootschap nog niet is ontbonden. Na ontbinding treedt de vereffening in.
De verdwijning kan ook het resultaat zijn van een overdracht van de gehele onderneming aan een
derde (bij eenmanszaken: overdracht van het handelsfonds).
Bij rechtspersonen kan de overdracht van het handelsfonds een vorm uitmaken van de vereffening
van de vennootschap.
→ overdracht van algemeenheid of overdracht van bedrijfstak, fusie, splitsing
De vennootschap kan haar activa overdragen (asset deal) of haar aandelen overdragen (share deal).
4.1.2 De regeling kan dwingend zijn
Het faillissement houdt in essentie in dat aan de handelaar het beheer over diens onderneming
wordt ontnomen, met aanstelling van een curator over het failliete vermogen, en dat de
onderneming gedwongen vereffend wordt.
Vooraleer de aftakeling van de onderneming het tijdstip heeft overschreden dat geen herstel meer
mogelijk is, kan zij nog beroep doen op de rechtsorde om opnieuw gezond gemaakt te worden.
Vroegtijdige maatregelen zijn aangewezen om de schuldeisers te beschermen en om de motieven
van het behoud van economische activiteit en werkgelegenheid. De rechtsorde zal een moratorium
op de schulden van de onderneming in moeilijkheden afkondigen, met daaropvolgend een voor alle
schuldeisers bindend herstelplan, dan wel de overdracht van de onderneming of onderdelen ervan.
= regeling van het gerechtelijk akkoord (nu: gerechtelijke reorganisatie)
→ voortbestaan van de onderneming wordt nagestreefd
→ rechten van werknemers primeren op die van de schuldeisers
Indien het gerechtelijk akkoord niet uitgevoerd wordt, door de schuldeisers geweigerd wordt, of de
teloorgang reeds te ver is gevorderd, of te grote onregelmatigheden werden vastgesteld, zal de
gedwongen gerechtelijke vereffening zich opdringen.
= faillissement → vereffening
→ rechten van schuldeisers primeren nu
5. Opsporing en voorkoming van
financiële moeilijkheden bij
ondernemingen
5.1 Algemeen conceptueel kader
Het faillissement treedt niet in van de ene dag op de andere. Om virtueel failliete ondernemingen, of
ondernemingen die naar moeilijkheden evolueren op te sporen worden ratio-analyses gebruikt die
toelaten 2 tot 3 jaar voor de staking van betaling de toenemende moeilijkheden vast te stellen.
Eens men de ongunstige evolutie heeft vastgesteld, kunnen preventieve maatregelen genomen
worden:
• Gerechtelijk akkoord
• Uitstel van betaling bekomen van schuldeisers
• Minnelijk akkoord
• Herstructurering
• Herkapitalisering
In het onderzoek naar de juridische instrumenten ter opsporing en begeleiding van ondernemingen
in moeilijkheden vormt de federale staatsstructuur een bijkomende factor van complexiteit: de
bevoegdheid van de federale overheid op het gebied van handels- en vennootschapsrecht houdt niet
de mogelijkheid in om specifieke maatregelen te treffen ter begeleiding of herstructurering van
ondernemingen in moeilijkheden. Deze ressorteren onder de bevoegdheid van de gewesten.
De scheidingslijn tussen federale en gewestelijke bevoegdheid is in de praktijk niet zo scherp:
• Doordat de depistage aan de rechterlijke instanties wordt toevertrouwd, ressorteert de
regeling hiervan onder de federale bevoegdheid.
• De handelsrechtelijke regels, die een algemene draagwijdte hebben, en waarin de
component ondernemingsbegeleiding slechts een accessorium is van het algemene
normatieve kader, moeten worden onderscheiden van de specifieke beleidsmaatregelen,
met inbegrip van financiële steunmaatregelen, t.a.v. ondernemingen in moeilijkheden. Deze
vormen onderdeel van de bevoegdheid van de gewesten. Maar het handelsrecht is een
federale aangelegenheid.
5.2 Depistage: de kamers voor handelsonderzoek
Binnen elke rechtbank van koophandel worden één of meerdere kamers voor handelsonderzoek
opgericht.
Art.12, §1, 3e lid WCO: Het volstaat dat de continuïteit van de onderneming van een schuldenaar
bedreigd is opdat de kamer voor handelsonderzoek een procedure zou kunnen opstarten.
Art.12, §1, 6e lid WCO: De rechter kan na 2 opeenvolgende weigeringen van de handelaar om gevolg
te geven aan de oproeping door de kamer voor handelsonderzoek zich ter plaatse bij de handelaar
begeven.
Het is mogelijk om bij het HvC de nietigheid te bekomen van de handelingen van de kamers voor
handelsonderzoek wegens bevoegdheidsoverschrijding, strijdigheid met de wet of onregelmatigheid.
Het handelsonderzoek is echter in essentie als een niet-juridische procedure te beschouwen: het
onderzoek beoogt niet een geschil te beslissen en mondt evenmin uit in een vonnis.
De depistage houdt in essentie een op eigen initiatief door de kamer voor handelsonderzoek gevoerd
onderzoek in naar de situatie en toekomstperspectieven van een handelaar, wanneer aan de hand
van diverse ingezamelde gegevens blijkt dat deze zich in moeilijkheden bevindt en de continuïteit van
de onderneming van de schuldenaar bedreigd is.
Indien de schuldenaar moeilijkheden ondervindt, maar deze binnen afzienbare termijn geen
daadwerkelijke continuïteitsbedreiging voor de ondernemingen vormen, voldoet de onderneming
nog niet aan de voorwaarden tot opening van een reorganisatieprocedure. Er kan wel reeds
ondernemingsbegeleiding plaatsvinden.
Indien de onderneming zich nog steeds in een toestand van continuïteit bevindt, maar moeilijkheden
ondervindt die binnen korte of afzienbare termijn deze continuïteit bedreigen, moet de handelaar
ertoe worden aangezet een minnelijke akkoord te verkrijgen of een procedure van gerechtelijke
organisatie op te starten.
Indien de onderneming zich bevindt in een toestand van discontinuïteit zal aangestuurd worden op
een faillietverklaring, een gerechtelijke ontbinding of het instellen van een procedure van overdracht
van de onderneming onder gerechtelijk gezag.
→ Procedures worden ingeleid door PdK
5.3 Begeleiding van ondernemingen in moeilijkheden
5.3.1 Evolutie: van VCPB naar VLAO en Comité voor Preventief
Bedrijfsbeleid
Er bestaan diverse instrumenten op gewestelijk niveau die een preventief beleidsbeleid voeren dat
zich tot doel stelt moeilijkheden bij ondernemingen op te sporen en deze ondernemingen te
begeleiden.
Vlaams Gewest: Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid (VCPB)
→ vooral voor grote ondernemingen
De hervorming van het Vlaamse bestuurlijke landschap in het kader van het beter bestuurlijk beleid
heeft geleid tot de oprichting van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VAO) en de opdoeking van
het VCPB.
In 2008 werd het VLAO ontbonden en hervormd tot Agentschap Ondernemen, een intern
verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid. Binnen het Agentschap Ondernemen
wordt een Comité voor Preventief Bedrijfsbeleid opgericht. Dit comité oefent een adviserende taak
uit inzake preventief bedrijfsbeleid ten behoeve van het Agentschap Ondernemen.
Verschillende regionale preventiecellen hebben zich ook gevormd; zij leggen zich veeleer toe op de
begeleiding van KMO’s.
→ ondertussen afgeschaft
5.3.2 Onderlinge relatie tussen depistage, gerechtelijke organisatie en
ondernemingsbegeleiding
Wet Gerechtelijk Akkoord: federale wetgever sloeg op verschillende punten een brug tussen de
materies.
= unidirectionele relatie: de federale wetgever kon enkel de modaliteiten regelen waaronder binnen
de depistage- en akkoordprocedure respectievelijk reorganisatieprocedure een output naar de
gewestelijke en regionale begeleidingsinstanties plaatsvindt.
Art.12, §3 WCO: De rechtbank kan de verzamelde gegevens kennis geven aan de overheidsinstanties
of particuliere instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen of erkend om
ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden
Binnen de context van het gerechtelijk akkoord konden de gewestelijke en regionale
begeleidingsinstanties een persoon als commissaris inzake opschorting aanstellen. De WCO heeft dit
echter afgeschaft.
Art.71, 3e lid WCO: De overheidsinstellingen of private instellingen die erkend zijn om
ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden kunnen een gerechtsmandataris aanstellen.
6. De gerechtelijke reorganisatie
6.1 Historiek: van gerechtelijke akkoord naar
gerechtelijke reorganisatie
Wet Gerechtelijk Akkoord gaf niet de verhoopte resultaten die men vooropgesteld had, redenen
hiervoor:
• Ontbreken van mechanismen die de ondernemer in moeilijkheden ertoe zou aanzetten om
zijn moeilijkheden kenbaar te maken en via een akkoordprocedure het herstel hiervan na te
streven
• Aanvragen van een akkoord hield voor de verzoeker het risico in om meteen failliet verklaard
te worden
• Interpetatievragen
6.2 Conceptuele situering van de WCO: de pathologie
van de onderneming
6.2.1 Continuïteit als afbakeningscriterium tussen
reorganisatieprocedures en faillissement
Men moet een globaal evenwicht bereiken tussen de uiteenlopende belangen van de onderneming
zelf, de schuldeisers, de schuldenaars, de economie,…
WGA: duidelijke scheiding tussen gerechtelijk akkoord en faillissement.
→ criterium: continuïteit
Enkel ondernemingen waarvan de rechter bij de aanvraag van de akkoordprocedure vaststelde dat
deze continuïteitsproblemen ondervond, doch tezelfdertijd redelijke kansen op economisch en
financieel herstel vertoonde, kon toegelaten worden tot de akkoordprocedure en een voorlopige
opschorting krijgen.
↔ Regentsbesluit 1947: gerechtelijk akkoord als substituut voor het faillissement
WGA: De verkrijging van een akkoord veronderstelt niet langer dat men zich binnen de voorwaarden
van het faillissement bevindt, maar enkel dat de handelaar continuïteitsbedreigende moeilijkheden
ondervindt, die door een tijdelijk moratorium ten aanzien van de schuldeisers en de uitvoering van
een herstel- of betalingsplan redelijkerwijze kunnen worden opgelost.
De beoordeling van de continuïteitsproblemen gebeurt bij de WCO niet meer bij de aanvang, maar
pas na de opening van de reorganisatieprocedure en de toekenning van een opschorting.
= open portaalbenadering
Bij de WCO wordt de beoordeling van de herstelkansen en het continuïteitsperspectief niet langer
geënt op de onderneming van de schuldenaar als geheel, maar op het geheel of een deel van de
onderneming, dan wel alle of bepaalde activiteiten ervan.
→ reorganisatieprocedure kan voor ondernemingen die continuïteitsperspectieven hebben voor één
of verschillende onderdelen.
6.2.2 Soepeler toegang tot reorganisatieprocedures: de open
portaalbenadering
In de open portaalbenadering wordt de selectie van levensvatbare ondernemingen niet bij de
aanvang van de procedure doorgevoerd, maar slechts nadat een reorganisatieprocedure werd
geopend en een opschorting werd toegekend.
Het volstaat voor de aanvrager om een verzoekschrift aan de rechtbank te richten dat een
uiteenzetting bevat van de elementen die wijzen op de onmiddellijke of toekomstige
continuïteitsbedreiging, evenals een aanwijzing van de doelstelling van de procedure.
Art.23 WCO: De procedure van de gerechtelijke organisatie wordt geopend zodra de continuïteit van
de onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd is, en het verzoekschrift is neergelegd.
↔ WGA: beoordeling op het ogenblik van het initieel verzoekschrift.
Beperkingen open portaalbenadering:
• Art.23, 4e lid WCO: Onmogelijk gerechtelijke reorganisatieprocedure te openen indien de
aanvrager minder dan 3 jaar voorheen reeds een reorganisatieprocedure had aangevraagd
en verkregen. In dit geval kan enkel een verzoek tot overdracht onder gerechtelijk gezag
indienen.
• Art.41 WCO: Rechtbank kan de geopende reorganisatieprocedure voortijdig beëindigen
o Ambtshalve indien de schuldenaar bepaalde stukken niet neerlegt
o Op verzoek van de schuldenaar, het O.M. of elke belanghebbende indien de
schuldenaar kennelijk niet in staat is de continuïteit van zijn onderneming of
activiteiten te verzekeren
Art.16 WCO: De schuldenaar kan zowel bij de aanvang van de procedure, als tijdens de opschorting,
bepalen welk doel wordt nagestreefd met de reorganisatie. De beslissing ligt bij de schuldenaar.
Art.59, §2 WCO: Andere belanghebbende kunnen enkel de overdracht onder gerechtelijk gezag
opdringen aan de schuldenaar wanneer deze zich in staat van faillissement bevindt of bij voortijdige
beëindiging van een reorganisatie.
Toelaatbaarheid en ontvankelijkheid van het verzoek
De schuldenaar dient de vraag tot opening van een reorganisatieprocedure te formuleren bij
verzoekschrift.
De toelaatbaarheid van het verzoek veronderstelt dat het verzoek is geformuleerd door een persoon
die gemachtigd is om in rechte op te treden voor de schuldenaar en dat deze over het vereiste
processueel belang beschikt.
De wetgever heeft elke moraliteitsbeoordeling betreffende de schuldenaar achterwege gelaten; zo
zal een schuldenaar die zich reeds enige tijd aan zijn fiscale en socialezekerheidsverplichtingen
onttrok niet automatisch worden geweigerd.
Art.28 WCO: Mogelijkheid tot aanwijzing van een voorlopig bestuurder.
Indien het verzoekschrift niet de wettelijk voorgeschreven gegevens bevat is het onontvankelijk. Dit
is ook het geval wanneer de schuldenaar nalaat de doelstelling van de procedure aan te wijzen of
deze beslissing aan de rechtbank overlaat.
Continuïteitsbedreiging en continuïteitsperspectieven – beteugeling van misbruik
Beoordeling van de gegrondheid: bedreiging continuïteit moet vaststaan.
In beginsel verander de staat van faillissement van de verzoeker niets aan de beoordeling van de
gegrondheid van het reorganisatieverzoek. Sommige rechtbanken oordelen evenwel dat in zulk geval
kan nagegaan worden of er nog sprake is van een economische activiteit. Dit is niet strijdig met de
finaliteit van de wet maar er moet vermeden worden dat zulke beoordeling uitmondt in een
appreciatie van de continuïteitsperspectieven als voorwaarde voor de opening van een gerechtelijke
reorganisatie.
6.3 De gerechtelijke reorganisatie: algemeen verloop
Depistageonderzoek, analyse door gewestelijke of regionale begeleidingsinstantie of handelaar zelf
stellen moeilijkheden vast die de continuïteit van de onderneming of een deel ervan bedreigen
→ gerechtelijke organisatie
→ preventief
Verschil gerechtelijk akkoord en gerechtelijke reorganisatie: de continuïteitsperspectieven moeten
niet langer de volledige onderneming betreffen.
Het collectief akkoord komt in essentie neer op een door en onder toezicht van de rechtbank
verleend tijdelijk moratorium t.a.v. de schuldeisers (opschorting), gedurende hetwelk de schuldenaar
een reorganisatieplan opstelt, en ter goedkeuring van de schuldeisers voorlegt.
→ goedkeuring door schuldeisers en homologatie door rechtbank
De overdracht onder gerechtelijk gezag biedt de mogelijkheid aan de rechtbank om een
gerechtsmandataris de opdracht te geven te onderhandelen over de overdracht van het geheel of
van onderdelen van de onderneming van de schuldenaar.
Accentverschuivingen van de WCO t.o.v. de WGA:
• Continuïteitsperspectief en open portaalbenadering
• Grotere autonomie van de schuldenaar: Schuldenaar blijft het hoofd van zijn onderneming
en behoudt het volledige bewind over zijn vermogen. De verplichte bijstand door
commissarissen (WGA) is nu slechts optioneel (door gerechtsmandataris)
• Grotere soepelheid in het ondernemingsherstel
• Gewijzigde evenwichten tussen stakeholders: meer maatregelen t.a.v. de buitengewone
schuldeisers, sterkere greep op de reorganisatie voor all schuldeisers
6.3.1 Rechtsingang
WGA: Schuldenaar en PdK konden de procedure op gang brengen.
WCO: Exclusief initiatiefrecht van de schuldenaar.
→ slaagkansen hangen af van bereidheid van de schuldenaar
→ nuancering:
• Art.14 WCO: Schuldeisers beschikken over een onrechtstreeks initiatiefrecht, via de
vordering tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder binnen de onderneming. Deze
voorlopige bewindvoerder kan een reorganisatieverzoek indienen.
• Wanneer de gerechtelijke reorganisatie strekt tot de overdracht onder gerechtelijk gezag van
de onderneming, of van een deel ervan kunnen ook de PdK, schuldeisers of andere
belanghebbende de procedure inleiden indien de schuldenaar zich in staat van faillissement
bevindt of dat een reorganisatieprocedure reeds faalde
6.3.2 Opschorting
Art.24, §2 WCO: Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de vorm- en grondvoorwaarden voor een
reorganisatie voldaan lijken, opent hij een reorganisatieprocedure, en kent hij een opschorting toe
voor een periode van maximum 6 maanden. Gedurende deze opschorting geldt een moratorium
t.a.v. alle schuldeisers.
Art.38 WCO: De opschorting kan één of verschillende malen door de rechtbank verlengd worden,
evenwel zonder dat de totale duur ervan 12 maanden mag overschrijden. In buitengewone
omstandigheden en wanneer het belang van de schuldeisers dit toelaat, kan de rechtbank de
opschorting nog bijkomend met 6 maanden verlengen.
De schuldenaar blijft tijdens de opschortingsperiode volledig het bestuur van zijn onderneming
voeren.
Art.27 WCO: De schuldenaar zelf of elke belanghebbende derde kan de rechtbank verzoeken om de
schuldenaar te laten bijstaan door een gerechtsmandataris.
Art.28 WCO: Indien de schuldenaar niet langer het vertrouwen geniet van andere belanghebbenden,
kan het bestuur over de onderneming aan hem worden ontnomen en toevertrouwd worden aan een
door de rechtbank aangestelde voorlopig bestuurder. Vereist is dat de schuldenaar of één van zijn
organen een kennelijk grove fout heeft begaan of blijk geeft van kennelijk kwade trouw.
Minnelijk akkoord
→ Art.43 WCO
Wanneer de opschorting wordt toegekend met het oog op het bereiken van een minnelijk akkoord,
zal de schuldenaar, gebruikelijk met bijstand van een gerechtsmandataris, met een beperkt aantal
schuldenaars onderhandelen over maatregelen waarmee de schuldenaar zijn financiële
moeilijkheden hoopt te remediëren. Zolang de opschorting duurt geniet de schuldenaar de
opschorting van de middelen van tenuitvoerlegging t.a.v. al zijn schuldeisers.
Zodra een akkoord is bereikt, wordt het aan de rechtbank voorgelegd, die het bestaan ervan vastlegt
(≠ homologatie, akkoord behoudt contractueel karakter). Deze vaststelling beëindigt de
reorganisatieprocedure.
Het minnelijk akkoord is een louter conventionele regeling dat tot stand komt, uitgevoerd wordt en
beëindigd wordt volgens de regels van het verbintenissenrecht.
Er is wel een risico dat bij later faillissement een betwisting zal rijzen i.v.m. bepaalde gunstregelingen
voor bepaalde schuldeisers.
Het minnelijk akkoord kan ook buiten de gerechtelijke reorganisatie aangegaan worden.
Toepassingsvoorwaarden:
• Gesloten met minstens 2 schuldeisers
• Akkoord neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel
o Akkoord buiten reorganisatie: vermelding van het doel en inschrijving in een
bijzonder register
o Akkoord binnen reorganisatie: rechter stelt akkoord vast en beëindigt de procedure
Het minnelijk akkoord is niet publiek.
Collectief akkoord
Art.45 WCO: Tijdens de opschorting is er een procedure van mededeling van schuldvorderingen: de
schuldenaar doet binnen 14 dagen na de opening van de reorganisatieprocedure aan zijn
schuldeisers mededeling van het bedrag van zijn schulden en van de voorrechten of zekerheden die
eraan verbonden zijn.
Art.46 WCO: Betwistingen omtrent de mededeling van de schuldvorderingen worden door de
rechtbank beslecht. Deze betwiste schuldvorderingen worden door de rechtbank provisioneel
opgenomen in de akkoordverrichtingen zodat over de grond van de zaak slechts later uitspraak moet
worden gedaan.
Art.47 WCO: De schuldenaar moet in de loop van de opschorting, eventueel met bijstand van de
gerechtsmandataris, een reorganisatieplan opmaken. Dit plan bestaat uit een beschrijvend gedeelte
dat de bestaande toestand van de onderneming uiteenzet en de maatregelen die de rendabiliteit van
de onderneming moeten herstellen; en een bepalend gedeelte, dat de voorgestelde maatregelen
opsomt om de schuldeisers in de opschorting te voldoen en hierdoor het financiële herstel van de
onderneming te bewerkstelligen.
Art.53 WCO: Neerlegging ter griffie van het ontwerp van reorganisatieplan ter goedkeuring van de
schuldeisers.
Art.54 WCO: Op de zitting inzake akkoord, die minstens 14 dagen na de neerlegging van het plan ter
griffie wordt gehouden, brengt de gedelegeerd rechter verslag uit over het voorgelegde plan, en
kunnen de schuldeisers hun bemerkingen formuleren waarna ze hieromtrent collectief moeten
stemmen. Het plan is slechts goedgekeurd wanneer meer dan de helft van de schuldeisers die meer
dan de helft van de schuldvorderingen op de schuldenaar vertegenwoordigen.
Art.50 WCO: Het plan moet ook de individuele instemming krijgen van de buitengewone schuldeisers
opdat het hen zou kunnen binden, tenzij het plan slechts in beperkte mate aan hun aanspraken
raakt.
Een buitengewone schuldeiser die zijn instemming weigert, is niet door het akkoord gebonden, en
herwint zijn middelen van tenuitvoerlegging op zijn debiteur zodra het reorganisatieplan door de
rechtbank werd gehomologeerd.
Art.57 WCO: Het goedgekeurde plan wordt slechts verbindend na homologatie door de rechtbank
van koophandel.
Art.58 WCO: Het reorganisatieplan kan in de fase van uitvoering nog bij vonnis worden ingetrokken:
• Intrekking op verzoek van een schuldeiser in de opschorting, wanneer het niet stipt wordt
uitgevoerd, of wanneer de schuldeiser aantoont dat het niet zal kunnen worden uitgevoerd
en dat hij er schade door zal lijden
• Intrekking op verzoek van de PdK wanneer hij de niet-uitvoering van het plan of van een deel
ervan vaststelt
Art.57, 4e lid WCO: Wanneer de schuldenaar het reorganisatieplan naar behoren heeft uitgevoerd,
heeft dit, tenzij het plan anders zou bepalen, de volledige en definitieve bevrijding van de
schuldenaar tot gevolg t.a.v. de schuldvorderingen die erin voorkomen.
Indien het plan verworpen wordt kan er eventueel een terugverwijzing naar de schuldeisers
gebeuren (indien de duur van de opschorting nog niet verstreken is), of kan de procedure voortijdig
beëindigt worden.
Overdracht onder gerechtelijk gezag
Art.60 WCO: De overdracht onder gerechtelijk gezag houdt in dat de rechtbank een
gerechtsmandataris aanstelt, die wordt belast met de organisatie en realisatie van de overdracht van
de onderneming of van onderdelen ervan in naam en voor rekening van de schuldenaar.
Art.59 WCO: Twee mogelijkheden:
• De overdracht wordt aangevraagd door de schuldenaar of door derden indien de
schuldenaar zich in staat van faillissement bevindt (buiten een bestaande
reorganisatieprocedure). In dit geval zal een opschorting (max. 6 maanden, verlengbaar tot
12 maanden) toegekend worden.
• De overdracht wordt door de rechtbank bevolen nadat een reorganisatieprocedure mislukt
is. In dit geval kan de rechtbank een bijkomende opschorting van maximum 6 maanden
toekennen.
Art.62 WCO: De organisatie van de overdracht door de gerechtsmandataris behelst het organiseren
van een zekere vorm van mededinging onder kandidaat-kopers, via het inwinnen van offertes, met
het oog op de maximalisatie van de verkoopwaarde, in het belang van de schuldeisers. Hij beslist
echter niet zelf over de overdracht, maar moet voorstellen formuleren ten behoeve van de
rechtbank.
Art.64 WCO: De rechtbank verleent, op verslag van de gedelegeerd rechter, machtiging aan de
gerechtsmandataris om over te gaan tot uitvoering van de voorgestelde verkoop, indien is voldaan
aan de voorwaarden inzake continuïteitsbehoud en de belangen van de schuldeisers en de
werkgelegenheid.
Art.67 WCO: De gerechtsmandataris zal na de verkoop de rechtbank moeten verzoeken de
procedure te sluiten. De gevolgen van deze sluiting zijn vergelijkbaar met deze van de afsluiting van
een faillissementsvonnis. Voor rechtspersonen kan de rechtbank de bijeenroeping van de ava
bevelen met de ontbinding van de rechtspersoon op de agenda.
Uitvoering plan
Ambtshalve
faillissement
Sluiting
intrekking
Homologatie plan
(duur: max. 5 j.)
Art.70 WCO: De natuurlijke persoon waarvan de activiteit is overgedragen, kan door de rechtbank
ontlast worden van zijn bestaande schulden indien hij ongelukkig en te goeder trouw is.
6.4 Voorwaarden voor het verkrijgen van een
reorganisatie
Art.3 WCO: De mogelijkheid om een reorganisatie te verkrijgen ligt open voor:
• Handelaren (zowel natuurlijke personen als rechtspersonen)
• Landbouwvennootschappen
• Burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, tenzij ze de hoedanigheid hebben van een
lid van een vrij beroep,of indien het de vennootschap betreft waaronder vrije
beroepsbeoefenaars hun activiteit uitoefenen (MAAR: burgerlijke entiteit die onder Wet
Handelspraktijken valt, val wel onder WCO
6.4.1 Enige grondvoorwaarde: continuïteitsbedreiging
→ Art.23 WCO
De omstandigheid dat de schuldenaar zich in een toestand van faillissement bevindt, vormt geen
beletsel voor de opening van een reorganisatieprocedure (↔ WGA).
De beoordeling van deze voorwaarde is een feitenkwestie en komt toe aan de feitenrechter. De wet
stelt evenwel een vermoeden in dat de continuïteit van een onderneming met rechtspersoonlijkheid
in ieder geval geacht wordt te zijn bedreigd wanneer het netto-actief als gevolg van verliezen gedaald
is tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal.
→ hieruit mag echter geen a contrario redenering worden afgeleid
Bepaalde verplichtingen van de bestuurders en de commissaris-revisor kunnen een versnelde aanzet
geven tot het opstarten van een reorganisatieprocedure.
6.4.2 Geen beoordeling van de reddingskansen van de onderneming
↔ WGA
Een reorganisatieprocedure kan worden geopend zonder enige beoordeling van de reddingskansen
van de aanvragende onderneming: de afwezigheid hiervan zal enkel a posteriori kunnen leiden tot
vervroegde beëindiging van de reorganisatieprocedure.
Art.41 WCO: De vroegtijdige beëindiging mag niet eerder dan 30 dagen na de neerlegging van het
verzoek gebeuren. Zij is enkel toegelaten op verzoek van de schuldenaar zelf, een belanghebbende of
de PdK wanneer de schuldenaar kennelijk niet meer in staat is om de continuïteit van het geheel of
een gedeelte van zijn onderneming te verzekeren.
6.4.3 Geen moraliteitsbeoordeling van de schuldenaar
WGA: kennelijk kwade trouw sluit procedure uit.
WCO: geen moraliteitsbeoordeling
Teneinde misbruiken te vermijden kan een voorlopig bewindvoerder worden aangesteld of kan het
bestuur aan een voorlopig bestuurder worden toevertrouwd.
6.5 Gevolgen van het gerechtelijk akkoord t.a.v. de
schuldenaar en zijn schuldeisers
6.5.1 Gevolgen van het indienen van de reorganisatieaanvraag
Art.22 WCO: Vanaf de neerlegging van het verzoekschrift mag geen enkele tegeldemaking
geschieden van roerende of onroerende goederen ingevolge de uitoefening van een middel tot
tenuitvoerlegging.
Discussie over draagwijdte van de bepaling:
• Strikte interpretatie: het blijft mogelijk een bewarend of uitvoerend beslag te leggen, maar
het beslag zal een voortgang kunnen vinden; het blijft mogelijk voor de schuldeiser om over
te gaan tot compensatie en revindicatie
• Algeheel moratorium: enkel bewarende maatregelen mogelijk voor schuldeisers
Voorkeur gaat naar strikte interpretatie.
De schuldenaar kan niet failliet verklaard worden zolang de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan
omtrent het verzoek tot gerechtelijke organisatie. Een vordering in faillietverklaring wordt
opgeschort.
Art.30, 2e lid WCO: Ook tijdens de opschorting kan de schuldenaar-handelaar niet failliet worden
verklaard.
Een schuldeiser die de faillietverklaring wil bekomen zal eerst de voortijdige beëindiging van de
reorganisatieprocedure moeten bewerkstellingen.
Er is geen publiciteit t.a.v. de schuldeisers, maar bij grote ondernemingen is dit algemeen gekend.
Art.18 WCO: Aanduiding van een gedelegeerd rechter:
• Verslag over ontvankelijkheid en gegrondheid van het verzoek
• Waakt over naleving van de wet
Art.24 WCO: Rechtbank doet uitspraak binnen 10 dagen.
6.5.2 Gevolgen van de toekenning van de opschorting
Patrimoniale gevolgen van de voorlopige opschorting t.a.v. de schuldeisers
1) Opschorting van de middelen van tenuitvoerlegging
→ Art.30, 1e lid WCO
Tijdens de observatieperiode kan geen enkel middel van tenuitvoerlegging worden voortgezet of
aangewend. Het verbod viseert alle schuldeisers in de opschorting. De opschorting treft eveneens
het recht op terugvordering van de schuldeiser-eigenaar, nu deze ook onder de wettelijke
omschrijving van buitengewone schuldeiser in de opschorting valt.
Dit artikel treft evenwel de titularissen van nieuwe schulden, ontstaan na de toekenning van de
voorlopige opschorting, niet.
De buitengewone schuldeisers zien ook hun verhaals- en uitwinningsrechten opgeschort, evenwel
zonder dat hun zekerheidsrechten op zich verloren gaan.
Art.33, 1e lid WCO: Niets belet de schuldenaar vrijwillig over te gaan tot betaling van schulden die
door de opschorting worden getroffen. Deze betalingen kunnen echter bij een navolgend
faillissement door de curator worden betwist.
2) Verbod van beslagleggingen
→ Art.31 WCO
De opschorting heeft tot gevolg dat het niet langer mogelijk is enig beslag te leggen op de goederen
van de schuldenaar. Dit geldt zowel voor de bewarende als voor de uitvoerende beslagen, en zowel
voor de rechtstreekse beslagleggingen als het beslag onder derden.
Art.33, 2e lid WCO: De opschorting komt niet ten goede aan medeschuldenaars en borgen van de
schuldenaar, bijgevolg kan op hun patrimonium wel nog beslag worden gelegd.
De onmogelijkheid tot beslaglegging gaat in op de dag van het vonnis dat de voorlopige opschorting
toekent (niet de bekendmaking).
Een beslag gelegd voor de opschorting behoudt zijn bewarende werking, met dien verstande dat de
rechtbank van koophandel de opheffing ervan kan verlenen naargelang de omstandigheden, na de
schuldenaar, de schuldeiser en de gedelegeerd rechter te hebben gehoord. De opheffing mag geen
beduidend nadeel veroorzaken aan de schuldeiser.
3) Continuïteit van de lopende overeenkomsten
→ Art.35 lid WCO
De toekenning van de opschorting maakt geen einde aan de overeenkomsten gesloten voor die
datum. De wet neutraliseert eveneens de uitwerking van ontbindende bedingen die verwijzen naar
de enkele omstandigheid dat de schuldenaar een reorganisatie heeft aangevraagd of de opschorting
heeft verkregen.
→ restrictieve interpretatie: enkel bedingen die uitsluitend naar de reorganisatie verwijzen
Het beginsel van de continuïteit verhindert een contractspartij niet om de overeenkomst eenzijdig te
beëindigen om redenen die vreemd zijn aan de eigenlijke situatie van voorlopige opschorting. De
schuldvorderingen die hieruit voortvloeien op de schuldenaar vallen evenwel onder de opschorting,
en kunnen bijgevolg niet via een middel van gedwongen tenuitvoerlegging op het patrimonium van
de schuldenaar worden verhaald zolang de opschorting duurt.
De motieven van beëindiging van de overeenkomst door de schuldeiser zijn wel vatbaar voor
rechterlijke toetsing, de rechter kan nagaan of er geen rechtsmisbruik is (werkelijk motief had wel
met de opschorting te maken).
Indien de schuldenaar binnen 15 dagen na hiertoe in gebreke gesteld te zijn, de wanprestatie
ongedaan maakt,vervalt de mogelijkheid voor de schuldenaar om tot ontbinding over te gaan.
4) Nieuwe prestaties en nieuwe overeenkomsten
Schulden die ontstaan uit rechtsvorderingen ontstaan na de opschorting worden niet door de
opschorting getroffen.
Art.36 WCO: Schulden die na de toekenning van de opschorting ontstaan uit bestaande
rechtsbetrekkingen, doch die betrekking hebben op prestaties verricht nadat de procedure open is
verklaard worden ook niet door de opschorting getroffen (huur, rente, leasing,…).
→ bij faillissement worden deze schulden beschouwd als boedelschulden
Leidt de reorganisatie tot een situatie van samenloop?
Gevolgen indien men zou aanvaarden dat er een situatie van samenloop is:
• Schuldenaar kan nog zekerheidsrechten verlenen of door de schuldeiser worden gevestigd,
maar deze zijn niet tegenstelbaar aan de concurrente schuldeisers (geen effect zolang
samenloop)
• Schuldvergelijking is uitgesloten (tenzij verknochte schuldvorderingen)
• Geen ontbindingsrecht voor de onbetaalde verkoper
• Onmogelijkheid zijdelingse vordering voor individuele schuldeisers
• Onmogelijkheid voor de onderaannemer om t.a.v. de bouwheer de rechtstreekse vordering
uit te oefenen voor hetgeen hij t.a.v. de hoofdaannemer (die een opschorting heeft
gekregen) heeft gepresteerd
Andere strekking: WGA organiseert de rechten van de schuldeisers, zonder deze onder te brengen in
een situatie van samenloop. Het moratorium had de onmogelijkheid voor elke schuldeiser tot gevolg
om enige handeling van tenuitvoerlegging op het vermogen van de schuldenaar te stellen.
Gevolgen van deze strekking:
• Schuldenaar kan nog zekerheidsrechten verlenen of door de schuldeiser worden gevestigd
en deze zijn tegenstelbaar
• Conventionele schuldvergelijking blijft mogelijk (≠ middel van tenuitvoerlegging)
• Onbetaalde verkoper kan de overeenkomst wegens wanprestatie ontbinden
• Zijdelingse vordering is mogelijk (≠ middel van tenuitvoerlegging)
HvC:
• De verhaalsrechten van de schuldeisers worden geblokkeerd
• De beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar wordt aan banden gelegd (vermijden
gunstregime voor bepaalde schuldeisers)
De aanspraken van de schuldeisers worden in hun onderlinge verhouding zodanig gefixeerd dat geen
van hen nadeel kan ondervinden uit de vereffening van een schuld ten voordele van een andere.
→ fixatiebeginsel
WCO: De patrimoniale situatie van de schuldenaar beantwoordt niet aan de klassieke definitie van
samenloop. De verhaalsrechten van schuldeisers worden weliswaar op afstand gehouden door de
opschorting van alle middelen van tenuitvoerlegging, maar de schuldenaar behoudt de volledige
beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen.
→ slechts unidirectionele fixatie
Art.33, 3e lid WCO: De rechtstreekse vordering van de onderaannemer bij opschorting in hoofde van
de onderaannemer wordt niet verhinderd.
Art.34 WCO: Schuldvergelijking toegestaan tussen verknochte schuldvorderingen ontstaan voor of
tijdens de opschorting.
WCO → quasi-samenloop.
Deze quasi-samenloop is evenwel in dubbel opzicht beperkt:
• Art.36-37 WCO: Strekt zich niet uit tot de schuldeisers of voor de schulden ontstaan na de
toekenning van de voorlopige opschorting
• Art.33 WCO: De opschorting belet niet dat de schuldenaar overgaat tot betaling van
welbepaalde schuldeisers in de opschorting
Deze quasi-samenloop gaat in met het vonnis dat de opschorting toekent (niet reeds vanaf
neerlegging verzoekschrift). Pas vanaf de aanvang van de opschorting worden de rechten van de
schuldeisers in de opschorting duidelijk geparalyseerd, en de aanwending van nieuwe middelen van
tenuitvoerlegging verboden.
HvC: WGA houdt fixatiebeginsel in m.b.t. de schuldvorderingen van de schuldeisers, zonder dat zij
samenloop doet ontstaan die in alle omstandigheden een wettelijke schuldvergelijking uitsluit:
• Vestiging van zekerheden blijft mogelijk (≠ middel van tenuitvoerlegging)
• Wettelijke schuldvergelijking is mogelijk tussen verknochte schuldvorderingen
(→Art.34 WCO)
• Conventionele schuldvergelijking zal mogelijk zijn na de intrede van de opschorting (onder de
vorm van vrijwillige betaling of op grond van een eerder gesloten
compensatieovereenkomst)
• De schuldeiser heeft het recht een overeenkomst wegens wanprestatie van de schuldenaar
te ontbinden
• Art.33, 3e lid WCO: De rechtstreekse vordering van de onderaannemer bij opschorting in
hoofde van de onderaannemer is mogelijk
Wet Financiële Zekerheden:
• Tegeldemaking van financiële zekerheden (= zekerheden op girale geldtegoeden of financiële
instrumenten)
o Tegeldemaking pand mogelijk zonder machtiging rechter; toe-eigening mogelijk
indien bedongen
o Toe-eigening eigendom tot zekerheid mogelijk
• Nettingovereenkomsten: conventionele compensatie en ontbindende bedingen om
compensatie mogelijk te maken (krijgen uitwerking bij gerechtelijke reorganisatie indien
wederzijdse schulden bestaan)
o Schuldeisers ontloopt samenloop
o Schuldeisers kan overeenkomsten ontbinden met oog op compensatie
→ Wet Financiële Zekerheden biedt ontsnappingsroute voor bepaalde schuldeisers bij gerechtelijke
reorganisatie.
Het lot van nieuwe overeenkomsten
Tijdens de opschorting kunnen nieuwe overeenkomsten worden aangegaan en blijven bestaande
overeenkomsten doorlopen.
Deze nieuwe schulden vallen buiten de opschorting zolang de reorganisatie duurt, zodat de
schuldeiser ook dwanguitvoering voor deze schulden kan nemen op het vermogen van de
schuldenaar. Bij navolgend faillissement zijn zij boedelschulden. Hiervoor volstaat het dat er een
nauwe band bestaat tussen de beëindiging van de reorganisatieprocedure en de
faillissementsprocedure.
6.6 Het collectief akkoord: redactie en goedkeuring van
het reorganisatieplan
6.6.1 Inhoud van het reorganisatieplan
Centraal in de procedure strekkende tot een collectief akkoord staat de taak voor de schuldenaar om
een plan op te maken en te laten goedkeuren door de schuldeisers en de rechtbank van koophandel.
Het plan beoogt de voldoening van de schuldeisers én het behoud van de continuïteit van de
onderneming.
6.6.2 Goedkeuring van het reorganisatieplan
Hoewel het plan niet als een louter conventionele regeling tussen schuldenaar en schuldeisers is te
beschouwen, is de goedkeuring door de schuldeisers niettemin een essentiële vereiste opdat het
plan de homologatie door de rechtbank zou kunnen verkrijgen. Naast de goedkeuring bij collectieve
stemming, behoeft het plan tevens de individuele instemming door alle buitengewone schuldeisers
in de opschorting.
Collectieve stemming door de schuldeisers
Voorafgaand aan de stemming over het plan, wordt omtrent het plan op de zitting inzake akkoord
gedebatteerd, in aanwezigheid van de schuldenaar. De schuldeisers kunnen hun opmerkingen
mondeling of schriftelijk kenbaar maken op de akkoordzitting zelf.
Na bespreking van het plan op de akkoordzitting, wordt het ter stemming aan de aanwezige
schuldeisers voorgelegd. Elke schuldeisers beschikt over één stem. De buitengewone schuldeisers in
de opschorting nemen aan de stemming deel wanneer het plan voor hen in een opschorting zou
voorzien waarvoor hun individuele instemming niet vereist is.
Art.54, 2e lid WCO: Meer dan de helft van de aanwezige schuldeisers, die meer dan de helft in
waarde van schuldvorderingen vertegenwoordigen moeten goedkeuren.
Individuele stemming door de buitengewone schuldeisers in de opschorting
De buitengewone schuldeisers in de opschorting moeten hun individuele instemming met het
ontwerp-plan betuigen opdat het tegenover hen bindende kracht zou verkrijgen.
→ bijzonder bevoorrechte, pandhoudende en hypothecaire schuldeisers en de schuldeiser-eigenaar
Art.50 WCO: Het plan kan buiten de individuele instemming van de buitengewone schuldeisers om
aan hen worden opgelegd indien:
• Betaling van intrest aan de buitengewone schuldeiser
• Opschorting gedurende minder dan 24 maanden
Het plan kan voorzien in een bijkomende verlenging van het uitstel van betaling van de
buitengewone schuldeisers van max. 12 maanden mits toestemming van de rechtbank en indien uit
de financiële toestand en verwachte inkomsten van de schuldenaar op het ogenblik van de
verlenging redelijkerwijze kan worden verwacht dat de integrale betaling van de buitengewone
schuldeisers na afloop van die bijkomende periode mogelijk is.
Art.55 WCO: Binnen de 14 dagen na de stemming en in elk geval voor de opschorting moet het plan
door de rechtbank worden gehomologeerd opdat het algemeen bindend zou zijn voor alle gewone
schuldeisers in de opschorting.
→ slechts beperkte controle door rechtbank: enkel weigering wanneer de pleegvormen voor de
totstandkoming ervan niet werden nageleefd of bij schending van de openbare orde.
HvC: Ongelijke behandeling van de schuldeisers raakt de openbare orde niet.
De homologatie maakt een einde aan de reorganisatieprocedure:
• Opdracht gerechtsmandataris neemt een einde
• Opdracht gedelegeerd rechter neemt een einde
• Geen opschorting meer van de middelen van tenuitvoerlegging: de schuldeisers in de
opschorting zien hun rechten gebeurlijk gewijzigd ingevolge de homologatie
6.7 Uitvoering van het reorganisatieplan
Eenmaal het reorganisatieplan is gehomologeerd, eindigt de procedure, en worden de rechten en
aanspraken van de schuldeisers volledig door het goedgekeurde plan beheerst.
Art.57 WCO: Voor de schuldeisers die niet expliciet in het plan zijn opgenomen geldt een specifieke
regeling:
• Indien de schuldvordering op het ogenblik van de homologatie nog betwist was, dan zal de
schuldvordering moeten voldaan worden op de wijze die bepaald is voor vorderingen van
dezelfde aard
• Indien de schuldvorderingen niet in het plan waren opgenomen omdat ze niet in de lijst van
schuldvorderingen voorkwamen, dan worden zij pas betaald na volledige uitvoering van het
plan op de wijze bepaald voor vorderingen van dezelfde aard (tenzij de schuldeiser niet
behoorlijk werd ingelicht → betaling tijdens uitvoeringsfase)
Belanghebbende kunnen het plan enkel aanvechten door het instellen van rechtsmiddelen tegen het
rechterlijk vonnis. Wijzigingen aan het plan kunnen niet eenzijdig door de schuldenaar worden
aangebracht. Tevens kan de niet-correcte uitvoering van het plan aanleiding geven tot de intrekking
ervan op initiatief van de schuldeisers.
Correcte volledige uitvoering → bevrijding, tenzij het plan uitdrukkelijk anders bepaalt
6.8 Overgang naar toestand van faillissement
De rechtbank beschikt bij de WCO niet meer over de mogelijkheid om de schuldenaar ambtshalve
failliet te verklaren bij het mislukken van de reorganisatieprocedure (↔ WGA). De rechtbank moet
eerst de voortijdige beëindiging van de reorganisatieprocedure vaststellen, waardoor de schuldeisers
hun aanspraken en verhaalmogelijkheden op de schuldenaar ten volle herwinnen.
Initiatief tot faillissementsverklaring: schuldenaar, PdK, elke belanghebbende.
7. Het faillissement
7.1 Voorwaarden van het faillissement
7.1.1 Handelaar zijn
Algemeen
Niet-handelaars kunnen niet onder de regels van het faillissement vallen. Natuurlijke personen die
geen handelaar zijn, of hun handelsactiviteit sedert tenminste 6 maanden hebben stopgezet kunnen
wel een collectieve schuldenregeling aanvragen. Deze resulteert, net als het faillissement, in een
situatie van samenloop.
Voor rechtspersonen die geen handelaar zijn geldt geen georganiseerd insolventieregime. Er wordt
wel aangenomen dat hun ontbinding en vereffening een situatie van samenloop in het leven roept.
Bijzondere vraagstukken
1) Overleden handelaar
Art.2, 3e lid FW: Het faillissement kan nog worden uitgesproken tot 6 maanden na het overlijden.
Wel dienen de voorwaarden van het faillissement voldaan te zijn tijdens het leven van de handelaar.
Hij wordt geacht zijn betalingen gestaakt te hebben de dag van zijn overlijden.
2) Stopzetting van de handel
Art.2, 2e lid FW: Indien de handelaar zijn betalingen gestaakt had vooraleer hij met zijn handel was
gestopt kan de handelaar nog failliet worden verklaard. Wel mogen er niet meer dan 6 maanden
verlopen zijn tussen de dag waarop de handelaar geacht wordt zijn betalingen te hebben gestaakt en
het faillissementsvonnis.
3) De meehelpende echtgenoot
De helpende echtgenoot die de handelaar bijstaat zal in beginsel niet mede failliet worden verklaard,
voor zover deze enkel in een helpende of ondergeschikte functie is opgetreden. Evenwel, indien de
echtgenote evenzeer en op voet van gelijkheid handel heeft gedreven, voor eigen rekening, zal het
faillissement beiden kunnen treffen. Zij worden eventueel beschouwd als vennoten in een
commerciële maatschap.
4) Handelsvennootschappen
Enkel handelsvennootschappen met rechtspersoonlijkheid kunnen failliet verklaard worden.
Het faillissement raakt de rechtspersoonlijkheid niet.
Art.2, 4e lid FW: De vennootschap kan nog worden failliet verklaard tot 6 maanden na het sluiten van
haar vereffening.
5) Vennootschapsbestuurders
Vennootschapsbestuurders zijn organen en kunnen derhalve niet failliet worden verklaard. Het
faillissement van de VOF echter veronderstelt dat ook de vennoten zich in een faillissementstoestand
bevinden. Hetzelfde geldt voor de gecommanditeerde vennoot in een Comm.V.
→ deze redenering wordt niet doorgetrokken tot de overige vennootschappen met onbeperkte
aansprakelijkheid
6) VZW’s
De vzw is in beginsel geen handelaar, maar in de rechtspraak komen gevallen voor waarin vzw’s die
onvermogend waren geworden toch gerechtelijk vereffend werden volgens de regels van het
faillissement. Al zou het logischer zijn om de beheerder van de vzw failliet te verklaren.
7.1.2 Het op duurzame wijze ophouden te betalen
Voorafgaandelijk kan de handelaar zich beroepen op de regels van de reorganisatie. Deze laten toe in
te grijpen van zodra de handelaar tijdelijk zijn schulden niet meer kan voldoen zodat een
faillissement kan worden vermeden.
Niet elke onmogelijkheid te betalen volstaat om het faillissement uit te lokken: de staking van
betaling moet duurzaam zijn.
Het ophouden te betalen is een feit. De feitenrechter zal de gehele liquiditeitstoestand van de
schuldenaar onderzoeken, zijn eisbare schulden vergelijken met de nog te ontvangen vorderingen,
en andere te mobiliseren activa, en vaststellen dat deze niet zullen volstaan om op korte termijn de
eisbare schulden te voldoen.
7.1.3 Het wankelen van het krediet
→ schuldenaar die bepaalde schulden niet kan betalen wordt niet failliet verklaard indien hij in het
handelsverkeer nog voldoende krediet geniet
HvC: de duurzame aard van de betalingsmoeilijkheden is tevens het gevolg van het feit dat de
handelaar geen krediet meer geniet bij zijn schuldeisers en kredietverstrekkers.
Het krediet moet reëel zijn: fictief krediet, steunend op complaisancewissels, leningen tegen
woekerrente, staat gelijk met wankelen van het krediet. Het betalen van 1 schuldeiser, schendt de
gelijkheid van de schuldeisers, en kan niet gezien worden als werkelijk krediet.
Voor kapitaalvennootschappen heeft de verhouding tussen het netto-actief en het kapitaal geen
effect op de toepassing van de faillissementswet (kan namelijk kunstmatig in stand worden
gehouden).
Tijdens de vereffeningsprocedure:
HvC: Het krediet wankelt wanneer de vennootschap haar eisbare schulden niet kan betalen of op
korte termijn niet zal kunnen voldoen, of aan wie haar schuldeisers weigeren een uitstel van betaling
of een vermindering van hun schuldvordering toe te staan.
→ deficitaire vereffening (activa voldoen niet alle schuldeisers) = wankelen van het krediet
HvC: De schuldenaar geniet wel nog krediet indien de schuldeisers het vertrouwen hebben in het
goede verloop van de vereffening.
7.2 Inleiding van de faillissementsprocedure
7.2.1 Aangifte door de schuldenaar
Art.9 FW: In beginsel moet de schuldenaar zelf aangifte doen van zijn faillissement. Deze aangifte
moet gebeuren binnen de maand nadat hij heeft opgehouden te betalen.
Indien hij niet tijdig aangifte heeft gedaan, kan hij strafrechtelijke worden veroordeeld indien een
bijzonder opzet aanwezig is.
De verplichting tot aangifte van faillissement wordt opgeschort vanaf de neerlegging van een
verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie, en zolang de opschorting duurt.
Bij vennootschappen is de aangifte een bestuurshandeling → raad van bestuur gemachtigd.
Vennootschapsbestuurders die niet tijdig aangifte doen, kunnen de faillissementswet overtreden, en
op die grond persoonlijk aansprakelijk gesteld worden tegenover de schuldeisers die van de
laattijdige aangifte nadeel hebben ervaren.
→HvC vereist schuld
7.2.2 Verzoek van een schuldeiser
Art.6 FW: De schuldeiser kan vragen dat de schuldenaar die niet betaalt, failliet wordt verklaard
(dagvaarding). Hiertoe is vereist dat de vordering van de schuldeiser bestaat en vaststaat
7.2.3 Dagvaarding door het O.M.
Art.6 FW: Het O.M. kan uitzonderlijk de faillietverklaring vorderen (meestal n.a.v. depistage).
7.2.4 Dagvaarding door de voorlopige bewindvoerder aangesteld in het
kader van de voorlopige beheersontneming
→ Art.8 FW
Voorbereidend aan een mogelijk faillissement kan de rechtbank maatregelen nemen teneinde te
verhinderen dat de virtueel gefailleerde zijn goederen zou wegmaken. De voorzitter van de
rechtbank kan, op eenzijdig verzoekschrift van iedere belanghebbende, of zelfs ambtshalve, het
beheer van de goederen van een handelaar geheel of gedeeltelijk aan diens bewind onttrekken, om
deze onder het bewind van een voorlopige bewindvoerder te plaatsen.
→ gewichtige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen dat de voorwaarden van het
faillissement vervuld zijn.
Derden hebben geen kennis van deze maatregel (bescherming van hun goede trouw). Enkel
handelingen met derden die kennis hadden van de maatregel zijn niet de boedel niet tegenwerpelijk.
De beheersontneming geldt slechts voor 15 dagen, binnen dewelke een vordering tot
faillietverklaring moet worden ingesteld.
Indien binnen 4 maanden geen faillissement is uitgesproken, vervalt de beheersontneming.
7.3 Het faillissementsvonnis
Indien de rechtbank gevorderd wordt het faillissement uit te spreken, is zij daartoe niet verplicht.
→ moet nagaan of voorwaarden vervuld zijn
7.3.1 Inhoud van het faillissementsvonnis
Maatregelen ter organisatie van de vereffeningsprocedure:
• Art.11 FW: Aanduiding curator(s) en rechter-commissaris die zullen overgaan tot een
plaatsopneming
• Vaststelling van de datum van staking van betaling
• Oproep tot aangifte door de schuldeisers van hun vordering (binnen 30 dagen)
• Art.38 FW: Aanduiding van de dagbladen waarin de faillissementsbeslissing zal worden
bekendgemaakt
• Art.72bis FW: Oproep aan de personen met een persoonlijke zekerheid om een verklaring ter
griffie neer te leggen.
7.3.2 Verhaal tegen een vonnis tot faillietverklaring
Het vonnis moet aan de gefailleerde betekend worden. Het is uitvoerbaar bij voorraad: noch verzet,
noch hoger beroep schorsen de uitvoering van het vonnis.
Op verstek gewezen vonnissen zijn voor verzet vatbaar binnen de 15 dagen van hun betekening.
Beroep kan slechts worden ingesteld binnen de 15 dagen van de bekendmaking van het vonnis in het
BS.
7.4 Rechtsgevolgen van het faillissement t.a.v. het
vermogen van de gefailleerde
7.4.1 De buitenbezitstelling
Art.16 FW: Door het faillissement verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer over zijn
goederen.
De maatregel geldt vanaf 0 uur van de dag van de faillietverklaring, zodat het vonnis een beperkte
retroactieve werking kent.
= nul uur-regel
Het bewind over de gefailleerde zijn vermogen wordt nu toevertrouwd aan de curator. De
gefailleerde blijft evenwel eigenaar; de handelingen van de curator zijn hem tegenwerpelijk.
De gefailleerde kan de boedel niet meer bezwaren.
Het faillissement heeft echter niet de onbekwaamheid van de gefailleerde voor gevolg. Alleen zijn de
handelingen die hij stelt niet toerekenbaar aan de boedel. De handelingen zijn principieel wel
rechtsgeldig.
De curator kan deze handelingen bekrachtigen, indien zij de boedel baat brengen.
De buitenbezitstelling beperkt aanzienlijk de handelingsvrijheid van de gefailleerde; hij mag niet
meer:
• Beschikken over de goederen
• Betalingen verrichten
• Betalingen ontvangen
• Nieuwe verbintenissen aangaan
De goederen die de gefailleerde verkrijgt naar aanleiding van een andere nieuwe activiteit komen
ook in de faillissementsboedel terecht.
7.4.2 Samenloop van schuldeisers en vorming van de boedel
Het faillissement heeft tot gevolg dat de meeste schuldeisers in samenloop komen. De samenloop
strekt ertoe de gelijkheid tussen schuldeisers te verzekeren. Hij leidt tot ponds-pondsgewijze
verdeling van het gehele actief dat hen tot onderpand strekt.
De schuldeisers worden verenigd in een gezamenlijk belang: de boedel of de massa van de
schuldeisers. Juridisch kan de boedel worden gekwalificeerd als een vermogen. Dit vermogen wordt
verplicht vertegenwoordigd door de curator, die het zal beheren en vereffenen. Ze heeft echter geen
rechtspersoonlijkheid.
Schuldeisers in de boedel:
• Chirografaire schuldeisers
• Schuldeisers met een algemeen voorrecht
Komen niet op in de boedel:
• De bijzonder bevoorrechte schuldeisers
• De schuldeisers met een zakelijke zekerheid
→ = separatisten: deze schuldeisers kunnen zelfstandig optreden, maar hun verhaalsrecht is niet
onbeperkt; zij komen wel op in de boedel voor het deel van hun schuldvordering dat niet zou zijn
voldaan door de realisatie van hun preferentieel verhaalsobject.
De boedel wordt gevormd op de dag van het faillissement. Dit leidt tot de definitieve vastlegging van
de passiva (kristallisering).
De verbintenissen die later worden aangegaan door de curator krijgen een afzonderlijke positie in de
vereffening van het faillissementsvermogen: deze schulden, boedelschulden geheten, zijn
verschuldigd ten laste van de activa van de gefailleerde, maar worden betaald vóór de schulden in de
boedel. Ook vergoedingen t.a.v. de curator zijn als boedelschuld aan te merken, net als de schulden
voortvloeiend uit bestaande overeenkomsten die worden voortgezet. De vergoeding verschuldigd
ingevolge de beslissing van de curator om een lopende overeenkomst niet uit te voeren, is
daarentegen een vordering in de boedel.
De curator zal de activa van de gefailleerde te gelde maken, teneinde de opbrengst ervan toe te
bedelen aan de schuldeisers, rekening houdend met de wettige redenen van voorrang.
De schuldeisers die aanspraken hebben t.a.v. de boedel (boedelschulden) zullen enkel kunnen
voldaan worden met de opbrengsten van de tegeldemaking van activa die niet aan de separatisten
toekomen.
Art.16 FW: De wetgever heeft bepaalde activa van de gefailleerde aan de buitenbezitstelling en het
beheer van de curator onttrokken, nl. de beperkt beslagbare goederen en de sommen wegens
onrechtmatige daad toegekend voor lichamelijke schade.
Art.48 FW: de curator kan aan de gefailleerde levensonderhoud toekennen, evenals hem de huisraad
en de voorwerpen nodig voor eigen gebruik of voor dat van zijn gezin ter beschikking laten.
Het actief van de boedel bestaat uit alle activa van de gefailleerde waarop de gewone of algemeen
bevoorrechte schuldeisers hun verhaalsrecht kunnen laten gelden
uit een eigen vermogen, dat de vorderingsrechten van de gewone en bevoorrechte schuldeisers
omvat, en een vreemd vermogen, dat de schulden omvat die in het kader van het
vereffeningsbewind door de curator worden aangegaan (boedelschulden).
7.4.3 Geen individuele vervolgings
Alleen de curator kan t.a.v. het vermogen van de gefailleerde handelen. Aan individuele schuldeisers
is elke actie ontzegd. Hangende procedures worden geschorst en beslagen, vonnissen noch titels
kunnen worden bekomen lastens de massa. Vorderingen kunnen e
worden vervolgd.
→ deze regel geldt niet voor de bijzonde
zekerheid
Art.25 FW: De openbare verkoop van roerende of onroerende goederen, die reeds voor het
faillissementsvonnis was aangeplakt, kan doorgaan, zij het enkel ten behoeve van de boedel.
HvC: De rechtstreekse vordering door de onderaannemer tegen de bouwheer bij faillissement van de
aannemer is onbeschikbaar geworden door het faillissement.
Ook de zijdelingse vordering in het vermogen van de gefailleerde is uitgesloten.
Het actief van de boedel bestaat uit alle activa van de gefailleerde waarop de gewone of algemeen
bevoorrechte schuldeisers hun verhaalsrecht kunnen laten gelden. Het passief van de boedel bestaat
en eigen vermogen, dat de vorderingsrechten van de gewone en bevoorrechte schuldeisers
omvat, en een vreemd vermogen, dat de schulden omvat die in het kader van het
vereffeningsbewind door de curator worden aangegaan (boedelschulden).
Geen individuele vervolgings- of uitvoeringsmaatregelen
Alleen de curator kan t.a.v. het vermogen van de gefailleerde handelen. Aan individuele schuldeisers
is elke actie ontzegd. Hangende procedures worden geschorst en beslagen, vonnissen noch titels
kunnen worden bekomen lastens de massa. Vorderingen kunnen enkel tegen de curator verder
worden vervolgd.
→ deze regel geldt niet voor de bijzonder bevoorrechte schuldeisers en deze met een zakelijke
: De openbare verkoop van roerende of onroerende goederen, die reeds voor het
faillissementsvonnis was aangeplakt, kan doorgaan, zij het enkel ten behoeve van de boedel.
streekse vordering door de onderaannemer tegen de bouwheer bij faillissement van de
aannemer is onbeschikbaar geworden door het faillissement.
Ook de zijdelingse vordering in het vermogen van de gefailleerde is uitgesloten.
Het actief van de boedel bestaat uit alle activa van de gefailleerde waarop de gewone of algemeen
. Het passief van de boedel bestaat
en eigen vermogen, dat de vorderingsrechten van de gewone en bevoorrechte schuldeisers
omvat, en een vreemd vermogen, dat de schulden omvat die in het kader van het
of uitvoeringsmaatregelen
Alleen de curator kan t.a.v. het vermogen van de gefailleerde handelen. Aan individuele schuldeisers
is elke actie ontzegd. Hangende procedures worden geschorst en beslagen, vonnissen noch titels
nkel tegen de curator verder
r bevoorrechte schuldeisers en deze met een zakelijke
: De openbare verkoop van roerende of onroerende goederen, die reeds voor het
faillissementsvonnis was aangeplakt, kan doorgaan, zij het enkel ten behoeve van de boedel.
streekse vordering door de onderaannemer tegen de bouwheer bij faillissement van de
De bijzonder bevoorrechte schuldeisers en deze met een zakelijke zekerheid hebben individuele
rechten, zij behouden in principe hun individuele vervolgings- en uitvoeringsrechten:
• Art.26 FW: Opschorting van hun executierechten door het faillissementsvonnis en kunnen
deze pas hernemen na neerlegging van het 1e p-v van verificatie van schuldvorderingen
• Art.26 FW: De eigenaar-verhuurder van onroerende goederen kan wel onmiddellijk optreden
en het verhuurde onroerend goed weer in bezit nemen. De verhuurder kan een voorrecht
laten gelden op de stofferende huisraad
• Een reeds voor het faillissement door een schuldeiser aangevangen tegeldemaking van
onroerende goederen kan, wanneer het onroerend beslag reeds op het hypotheekkantoor
was ingeschreven, worden vervolgd, doch de curator kan ervoor opteren deze zelf verder te
zetten; werd ten tijde van het faillissementsvonnis nog geen tenuitvoerlegging op het
onroerend goed van de handelaar genomen, of was het beslag nog niet ingeschreven, dan
kan enkel de curator tot tegeldemaking overgaan; voor de eerst ingeschreven hypothecaire
schuldeiser zijn de executierechten enkel geschorst tot aan het p-v van sluiting van verificatie
van schuldvorderingen
7.4.4 De eisbaarheid van de termijnschulden
→ Art.22, 1e lid FW
Schulden die op termijn eisbaar zijn, worden door het faillissement onmiddellijk eisbaar. Dit geldt
voor alle schulden, ook deze die buiten de massa vallen.
De onmiddellijke eisbaarheid van de termijnschulden treft alleen de faillissementsvereffening,
evenmin treft ze de termijnschulden van de medeschuldenaren en de borgen van de gefailleerde.
7.4.5 Stuiting van de loop van de interesten
→ Art.23 FW
Teneinde het faillissementspassief precies te kunnen vaststellen, en de gelijkheid tussen schuldeisers
te verzekeren, moet verzekerd worden dat het passief op de dag van het faillissement duidelijk wordt
afgesloten (= kristallisatie van het passief). De interesten worden op die dag gestuit.
De stuiting loopt enkel tegen de massa, de interesten blijven lopen tegen medeschuldenaren en
borgen.
De stuiting betreft vooreerst de interest afgeworpen door de schulden met bedongen interest. Ook
de gerechtelijke interesten worden gestuit.
Art.22, 2e lid FW: Voor schulden op termijn zonder interest zal de hoofdsom verminderde worden
met een disconto. Deze werkwijze wordt enkel gevolgd indien de resterende looptijd van de
vordering meer dan een jaar bedraagt.
Bij schulden met annuïteiten (vb. lening op afbetaling), die door het faillissement onmiddellijk
opeisbaar worden, moet de schuld gezuiverd worden van het in de annuïteit begrepen intrestbedrag.
Hier wordt de schuld opgesplitst in een globale som, staande door een d el terugbetaling van het
kapitaal, een deel intrest en een deel kosten Aangezien de nog te vervallen termijnen onmiddellijk
eisbaar worden, dienen zij gezuiverd te worden van de nog te vervallen interesten.
Art.23 FW: T.a.v. de bijzonder bevoorrechte schuldeisers of deze met een zakelijk zekerheid blijven
de interesten lopen, maar deze kunnen enkel worden verhaald op het voorwerp of het goed dat tot
waarborg dient.
7.4.6 De wettelijke hypotheek
Art.57, 3e lid FW: De curator is verplicht onmiddellijk na zijn ambtsaanvaarding een hypotheek te
nemen op alle onroerende goederen van de gefailleerde, ter waarborg van de schulden die tot de
boedel behoren.
De verplichting van de curator de wettelijke hypotheek in te schrijven, heeft voornamelijk belang nu
de fiscale administratie ook na een faillissementsvonnis haar wettelijke hypotheek kan inschrijven
t.a.v. de belastingen die voor het vonnis van de faillietverklaring uitvoerbaar werden verklaard.
7.5 Rechtsgevolgen van het faillissement op voorheen
gestelde handelingen
7.5.1 Beginsel: behoud van de handelingen
De handelingen die gesteld werden voor het faillissement zijn in beginsel geldig en kunnen de boedel
worden toegerekend.
3 correcties:
• De schuldeisers zijn niet gehouden de rechtsgevolgen te ondergaan van handelingen die hen
nog niet tegenwerpelijk zijn gemaakt
• In de verdachte periode zijn bepaalde handelingen vatbaar voor vernietiging
• Art.20 FW: Handelingen gesteld met het oog op de bedrieglijke benadeling van de rechten
van schuldeisers kunnen de boedel niet worden tegengeworpen (actio pauliana)
o Vordering behoort exclusief toe aan de curator
o Opbrengst gaat naar failliete boedel
7.5.2 Gemeenrechtelijke tegenwerpelijkheid
T.a.v. handelingen die gemeenrechtelijk aan voorschriften van tegenwerpelijkheid zijn onderworpen,
zullen deze handelingen t.a.v. de failliete massa als niet tegenwerpelijk worden beschouwd indien
het bedoelde voorschrift ten dage van het faillissement niet werd nageleefd.
→ enkel t.o.v. de massa
De curator kan evenwel verkiezen de handeling tot zich te nemen wanneer hij oordeelt dat de
handeling voordeel oplevert voor de massa.
De niet-tegenwerpelijkheid betekent dat de wederpartij zich niet op de kwestieuze handeling kan
beroepen, enkel de curator kan beslissen of de handeling doorgaat.
Voorbeelden:
• Vaste datum
• Overschrijving hypotheekkantoor
7.5.3 Handelingen gesteld tijdens de verdachte periode
Het begrip “verdachte periode”
Het ophouden van betalen treedt niet in van de ene dag op de andere: de handelaar verkeert
meestal reeds geruime tijd in een virtuele onmogelijkheid te betalen.
= verdachte periode: de periode voorafgaand aan het faillissement sinds het tijdstip dat de
gefailleerde in feite had opgehouden te betalen.
Handelingen gesteld tijdens de verdachte periode kunnen door de curator onverbindend worden
geacht.
Art.12 FW: De staking van betaling gaat in principe in met de faillietverklaring. Retroactiviteit kan
enkel door de rechtbank worden vastgelegd indien daartoe ernstige en objectieve omstandigheden
ondubbelzinnig aangeven dat de betalingen reeds voorheen hebben opgehouden.
De verdachte periode kan niet retroageren voor een periode van meer dan 6 maanden. Voor
vennootschappen in vereffening of waarvan de vereffening werd afgesloten kan de vaststelling van
de staking terugwerken tot het ogenblik van ontbinding van de vennootschap, ook al zijn reeds meer
dan 6 maanden verlopen.
→ deze ontbinding kan ook voortvloeien uit een feitelijke handeling (vb.: overdracht volledige
handelsfonds)
Art.12, 5e lid FW: In beginsel wordt de datum van ophouden van betalen vastgesteld in het vonnis
van faillietverklaring. Indien dit in een later vonnis gebeurt kan dit niet meer worden uitgesproken
meer dan 6 maanden na het vonnis van faillietverklaring.
HvC: “Ophouden te betalen” hangt samen met de faillissementsvoorwaarden.
Handelingen in de verdachte periode gesteld: rechtsgevolg
Handelingen in de verdachte periode gesteld , of tegenwerpelijk gemaakt, zijn in beginsel geldig.
Bepaalde categorieën handelingen zullen echter niet toerekenbaar zijn aan de boedel. Dit kan enkel
worden ingeroepen door de curator. De tegenpartij zal de ingevolge de kwestieuze handeling
ontvangen gelden of goederen aan de boedel moeten teruggeven. De tegenpartij zal eventueel voor
die schuldvordering in de boedel kunnen opkomen.
De wet maakt een onderscheid tussen verplicht en facultatief niet-tegenwerpelijke handelingen.
Verplicht niet-tegenwerpelijke handelingen
1) Handelingen om niet of met aanzienlijk onevenwicht van prestaties
→ Art.17, 1° FW
NIET:
• Louter commerciële of marketing giften
WEL:
• Levensverzekeringsovereenkomsten (rekening houdend met de premies die betaald werden
• Borgtocht ten gunste van een derde
• Zakelijke zekerheid voor een lening aangegaan door moedervennootschap
• Verwerping nalatenschap
• Sterfhuisconstructies
Rechter heeft ruime beoordelingsvrijheid.
2) Alle betalingen van niet-vervallen schulden
→ Art.17, 2° FW
De gefailleerde die een bepaalde schuldeiser betaalt terwijl zijn schuld nog niet vervallen is, schendt
de gelijkheid onder de schuldeisers.
De betaling van een factuur vóór haar vervaldag is niet tegenwerpelijk (tenzij factuur toeliet voor de
vervaldag te betalen en dit een korting impliceerde).
Betalingen van vervallen schulden zijn evenwel niet verboden. Men kan geen bezwaar maken tegen
leveranciers die contante betaling eisen in de prefaillissementsfase. Deze betalingen zijn
tegenwerpelijk indien ze gebeuren via gebruikelijke betaalmiddelen.
3) De betaling van vervallen schulden, in andere vermogensbestanddelen dan gebruikelijke
betaalmiddelen
→ Art.17, 2° FW
Het aanwenden van ongebruikelijke betaalmiddelen doet vermoeden dat de schuldeiser zal pogen
zich te verrijken op kosten van de schuldenaar die in zware betaalmoeilijkheden verkeert.
Het gaat hier om:
• Inbetalinggeving door overdracht van schuldvordering, indien een voorafgaande schuld
wordt gekweten
• Inbetalinggeving door verkoop (gelijkstelling: ontbinding van de overeenkomst en
teruggaven eerder geleverde koopwaar)
• Betaling door schuldvergelijking (geldt enkel voor conventionele schuldvergelijking)
o Bedingen van schuldvergelijking aangegaan voor de verdachte periode zijn
tegenwerpelijk
Indien een delegatieovereenkomst wordt gesloten op grond waarvan de gefailleerde die schuldenaar
blijft, een schuldenaar delegeert ten voordele van een bepaalde schuldeiser, teneinde aldus te
verzekeren dat deze schuldeiser zal worden betaald, hetzij door de gefailleerde, zoniet door de
gedelegeerde derde, zal de verrichting een inbreuk maken op de gelijkheid onder de schuldeisers.
Er wordt geen inbreuk gemaakt op de gelijkheid wanneer de derde zich verbindt tegenover de
schuldeiser met een oogmerk van vrijgevigheid (hij is geen schuldenaar van de toekomstig
gefailleerde).
Een minnelijk akkoord is wel tegenwerpelijk.
4) Het vestigen van zakelijke zekerheden voor voorheen aangegane schulden
→ Art.17, 3° FW
Het betreft hier enkel zakelijke zekerheden, persoonlijke zekerheden belasten de boedel niet.
Zakelijke zekerheden toegekend door derden ten gunste van de schuldeiser van de toekomstig
gefailleerde ontsnappen eveneens aan deze regel.
Enkel zakelijke zekerheden voor oude schulden worden bedoeld. De schuld moet bestaan voor de
dag van de zekerheidsstelling. Zakelijke zekerheden voor nieuwe schulden kunnen worden
aangegaan, doch indien bepaald werd dat de zekerheidstelling ook bestaande schulden op de
rekening zal afdekken, zal zij voor dat deel niet-tegenwerpelijk worden verklaard.
HvC: Een door de schuldenaar tijdens de verdachte periode gevestigd 2e pand op een handelszaak,
tot zekerheid van een debetsaldo in rekening-courant is tegenwerpelijk aan de boedel op
voorwaarde dat de sedert de 2e zekerheidsstelling door de schuldenaar verrichte betalingen op de
oudste schulden werden toegerekend en dat zulks voor gevolg heeft dat het 2e pand, na deze
betalingen nog slechts betrekking heeft op sedert de 2e zekerheidstelling verleende kredieten.
HvC: De omzetting van een hypothecaire volmacht heeft niet tot gevolg dat de hypotheekvestiging
retroactief uitwerking krijgt tot op het ogenblik van de toekenning van de volmacht. Er is dus geen
bescherming tegen de niet-tegenwerpelijkheid van de hypothecaire zekerheid die naderhand tot
stand wordt gebracht. Wanneer de omzetting dus plaatsvindt tijdens de verdachte periode dan is
deze niet-tegenstelbaar.
Facultatieve niet-tegenwerpelijkheid
→ Art.18 FW
De curator kan alle andere handelingen verwerpen indien zij werden gesteld door een wederpartij
die kennis had van de staking van betaling.
Vereist is:
• De handeling werd gesteld tijdens de verdachte periode
• De wederpartij had kennis van de staking van betaling (kwade trouw of bedrog niet vereist)
• Curator oordeelt of de handeling nadelig was voor de boedel, de beoordeling kan getoetst
worden door de rechtbank
• Het moet gaan om betaling van vervallen schulden
De minnelijke akkoorden genieten evenwel bescherming, net als de uitzonderingen voorzien in de
Wet Financiële Zekerheden (substitutie en marge-opvraging).
Het lot van de hypotheken toegestaan tijdens de verdachte periode
→ Art.19, 2e lid FW
Hypothecaire zekerheden en voorrechten kunnen nog tegenwerpelijk worden gemaakt door
inschrijving tot voor de dag van de faillietverklaring, ongeacht wanneer de schuldenaar deze heeft
toegestaan.
De hypotheek is evenwel niet tegenwerpelijk wanneer zij gesteld werd tijdens de verdachte periode,
voor oude schulden.
De hypotheek kan niet-tegenwerpelijk worden verklaard indien zij tijdens de verdachte periode is
toegestaan en indien meer dan 15 dagen zijn verlopen tussen de datum van de akte en deze van de
inschrijving.
→ verhinderen fictief krediet
De beoordeling door de curator is discretionair.
7.5.4 Weerslag van het faillissement op de in uitvoering zijnde
overeenkomsten
Algemene regel: continuïteit van de lopende overeenkomsten
Principieel heeft het faillissement geen gevolg voor de in uitvoering zijnde overeenkomsten. In de
praktijk wordt dit echter in veel gevallen niet gedaan.
De lopende overeenkomsten betreffen deze overeenkomsten waarbij de karakteristieke prestatie op
het ogenblik van het faillissement nog niet volledig is geleverd. Het is onverschillig door wie de
prestatie nog moet geleverd worden. De curator kan de verdere uitvoering van de overeenkomst
eisen. Indien de verdere uitvoering aanleiding geeft tot verplichtingen lastens de gefailleerde, zullen
deze verbintenissen ten laste van de boedel komen als boedelschuld.
Indien de overeenkomst enkel nog een betalingsverbintenis van de gefailleerde behelst, dan zal het
faillissement tot gevolg hebben dat deze verbintenis onmiddellijk in de faillissementsboedel kan
worden opgenomen: de termijnschuld wordt onmiddellijk opeisbaar en vormt een schuld in de
boedel.
Uitzondering: automatische beëindiging door faillissement
Het faillissement maakt wel een einde aan:
• Overeenkomsten intuitu personae t.a.v. de gefailleerde (o.a.: kredietopening, lastgeving,
rekening-courant, handelsagentuurovereenkomst indien de gefailleerde agent is)
• Overeenkomsten die een ontbindende voorwaarde bevatten in geval van faillissement (↔
gerechtelijke reorganisatie)
De arbeidsovereenkomst blijft gelden, ook al is zij intuitu personae.
Het optierecht van de curator bij lopende overeenkomsten
Art.46, §1 lid FW: De curator beslist over het al dan niet verder uitvoeren van een bestaande
overeenkomst, voor zover deze overeenkomsten niet automatisch door het faillissement beëindigd
zijn.
Indien de curator de verdere uitvoering vordert, kan de wederpartij niet weigeren. De
schuldvordering van de wederpartij ontsnapt aan de regel van samenloop: het betreft een schuld van
de boedel.
De curator zal slechts uitvoering vragen wanneer de boedel belang heeft bij de uitvoering.
Het niet-uitvoeren van de overeenkomst staat gelijk met een wanprestatie langs de zijde van de
curator, die aan de wederpartij de mogelijkheid biedt om zijn prestaties op te schorten,
schadevergoeding te eisen en gebeurlijk de ontbinding van de overeenkomst te vorderen met
schadevergoeding. Deze schadevergoeding is een schuld in de boedel. De wederpartij kan evenwel
niet de uitvoering van de overeenkomst in natura vorderen.
Indien de overeenkomst nog een tijd werd voortgezet, en pas naderhand tot eenzijdige verbreking
werd overgegaan, zal de schadevergoeding wegens verbreking een schuld van de boedel zijn.
HvC 2004: Mogelijkheid voor de curator om een lopende overeenkomst te beëindigen (verregaander
dan niet uitvoeren). De curator kan dit weliswaar enkel doen wanneer de beëindiging noodzakelijk is
voor het beheer van de boedel als goed huisvader.
HvC 2008: Curator heeft het recht een einde te maken aan een lopende overeenkomst, zelfs
wanneer deze aan de medecontractant rechten verleent die aan de boedel tegenwerpelijk zijn,
wanneer dit noodzakelijk is voor het beheer van de boedel (de voortzetting van de overeenkomst
belet of bezwaarde de vereffening van de boedel op abnormale wijze). De bewijslast rust evenwel op
de curator. De medecontractant zal evenwel aanspraak kunnen maken op een vergoeding (= schuld
in de boedel).
Rechten van de medecontractanten van de gefailleerde bij lopende overeenkomsten
Bij stilzitten van de curator om te beslissen over het al dan niet voortzetten van de lopende
overeenkomst, kan de wederpartij-schuldeiser de curator aanmanen om die beslissing binnen 15
dagen te nemen. Bij ontstentenis hiervan zal de overeenkomst geacht zijn door toedoen van de
curator eenzijdig te zijn verbroken. De schade voor de wederpartij die hieruit voortvloeit is een
schuld in de boedel.
De schuldeiser kan geen uitvoering in natura van de overeenkomst opleggen.
De schuldeiser kan zijn positie via verschillende remedies verbeteren:
• De schuldeiser behoudt de mogelijkheid om een retentierecht uit te oefenen op de
goederen van de gefailleerde die hij onder zich heeft
• Enac: schorsen van de verdere uitvoering van de overeenkomst
• Stilzwijgende ontbinding wegens wanprestatie door de gefailleerde
• Uitvoering in equivalent
Recht op schadevergoeding bij niet-uitvoering van lopende overeenkomsten door de curator
De overeenkomsten die door de curator niet worden uitgevoerd, geven lastens de boedel aanleiding
tot gedwongen ontbinding, en dus tot schadevergoeding. Dit is een schuld in de boedel
De toetsing van de schadebedingen geschiedt in het kader van het faillissement op grond van
algemene of specifieke criteria
1) Schending van de rechten van de verdediging
Ieder beding tot verhoging van de schuldvordering, ingeval deze in rechte zou worden geëist, wordt
als niet geschreven beschouwd.
2) Schending van de gelijkheid van schuldeisers
Indien een schadebeding specifiek zou bepalen dat het eisbaar is bij faillissement, los van enige
wanprestatie door de gefailleerde schuldenaar, dan schendt dit de gelijkheid van de schuldeisers en
is het bijgevolg ongeoorloofd.
Geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een algemeen beding waarbij het schadebeding eisbaar is
bij wanprestatie, ongeacht de oorzaak ervan, inclusief het faillissement.
Wanneer de schuldeiser, in het kader van een reorganisatie, verzaakt aan de toepassing van het
schadebeding door aangifte te doen van de werkelijke schade; dan blijft deze verzaking doorwerken.
3) Schadebedingen betreffende interesten
Schadebedingen, die bij wanprestatie de schuldenaar forfaitair veroordelen tot de betaling van de
nog resterende termijn, zullen moeten gezuiverd worden van de rentevergoeding.
4) Gemeenrechtelijke toetsing van schadebedingen
De schadebedingen die de schuldeiser een vergoeding verschaffen die kennelijk het bedrag te boven
gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet-uitvoering van de
overeenkomst te vergoeden zijn ongeoorloofd.
Een overmatig schadebeding kan door de rechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de curator
gematigd worden. De rechter kan evenwel niet lager gaan dan de werkelijk geleden schade.
Faillissement van de koper van nog niet geleverde koopwaar
Indien de koopwaar reeds is geleverd aan de koper-gefailleerde, dan is de koopwaar onder zijn
bewind gekomen. De onbetaalde verkoper wordt in beginsel gewone schuldeiser in de boedel.
Rechten onbetaalde verkoper:
• In geval van contante verkoop van het roerend goed beschikt de verkoper over een recht van
terugvordering van het goed binnen 8 dagen na de levering, op voorwaarde dat het zich nog
in dezelfde staat bij de koper bevindt, dit wordt niet verhinderd door het faillissement
• De ontbetaalde verkoper kan zich beroepen op de ontbinding van de overeenkomst
(retroactieve werking: revindicatie); dit ontbindingsrecht vervalt evenwel in alle gevallen
waarin ook het revindicatierecht of het voorrecht van de onbetaalde verkoper vervalt
• Uitoefenen voorrecht onbetaalde verkoper, tenzij de goederen onroerend zijn geworden
door bestemming of incorporatie (tenzij: bedrijfsuitrustingsmaterieel)
• Art.101 FW: Hij kan een eigendomsvoorbehoud (eigendom gaat pas over na betaling)
bedongen hebben; de onbetaalde verkoper kan dan de terugvordering eisen van de
koopwaar
Geldigheidsvereisten eigendomsvoorbehoud:
• Schriftelijk
• Overeengekomen uiterlijk op het ogenblik van de levering
• De goederen moeten zich nog in natura bij de schuldenaar bevinden
• Rechtsvordering tot terugvordering moet ingesteld worden voor de sluiting van het p-v van
verificatie van schuldvorderingen
• Betaling van de kosten voor bewaring of teruggave aan de boedel
Art.106 FW:Indien de koopwaar op het ogenblik van het faillissement nog niet is geleverd, dan
behoudt de verkoper een retentierecht.
→ vereist dat de koopwaar zich nog onder het bewind van de verkoper bevindt
Art.107 FW:De curator kan eisen dat de overeenkomst wordt uitgevoerd: dan moet hij de gehele
koopsom betalen.
Het retentierecht heeft slechts betrekking op de verbintenissen uit een overeenkomst. Bij
overeenkomsten met successieve leveringen kan men bedingen dat het retentierecht terzake een
levering ertoe kan strekken de betaling af te dwingen van andere leveringen, die door de gefailleerde
verschuldigd zijn hetzij op grond van dezelfde overeenkomst, hetzij zelfs op grond van meerdere
opeenvolgende overeenkomsten mits deze samenhang uitdrukkelijk is bedongen (kruiselings
retentierecht).
Art.104 FW: De verkoper die de koopwaar reeds aan de koper heeft verzonden heeft een
retentierecht voor zover de koopwaar nog niet bij de koper werd geleverd.
De verkoper kan in zijn bezit worden hersteld t.a.v. deze nog niet geleverde koopwaar (stoppage in
transitu). Er is een leveringsverbod voor de nog niet geleverde koopwaar.
Werden de goederen verzonden onder een vrachtbrief of cognossement, en werd deze voor de
aankomst verkocht, zo heeft de verkoper geen titel meer op de koopwaar, en vervalt zijn recht.
Art.105 FW: De terugvorderende verkoper moet de aanspraken voldoen van de vervoerders of
verzekeraars, evenals van de schuldeisers die de koopwaar in pand zouden hebben genomen.
Het middel kan niet meer worden aangeweend eens na verkoop de prijs ervan werd betaald.
Faillissement van de huurder van roerende goederen
In beginsel zal de verhuurder de ontbinding vorderen van de overeenkomst, en teruggave van het
gehuurde goed. Hij dient een vordering tot schadevergoeding in bij de massa. Hij is geen
bevoorrechte schuldeiser (↔ verhuurder van onroerende goederen).
Wordt de huurovereenkomst voortgezet, dan zijn de toekomstige huurgelden schulden van de
boedel.
Huurkoop: overeenkomst waarbij de koper, gedurende de aanbetalingsperiode, als huurder
huurgelden betaalt, die dan na verloop van de huurperiode aanleiding geven tot automatische
eigendomsoverdracht.
→ kan revindiceren maar moet deze vordering instellen voor de neerlegging van het 1e p-v van
verificatie
Leasing: De huurder verleent het recht het goed te gebruiken, op het einde van de huurperiode heeft
hij een aankoopoptie. Bij faillissement van de huurder kan de verhuurder het goed terugnemen. In
de regel neemt de leasing een einde bij faillissement van de huurder (intuitu personae).
→ HvC: aard van de verrichting bepaalt of al dan niet kan worden gerevindiceerd
Gevaar: Lessee moet bij wijze van schadevergoeding alle resterende termijnen betalen + goed
teruggeven
→HvC: De opbrengst van de verkoop van het gerevindiceerde goed moet worden toegerekend op de
vordering tot schadevergoeding (schuld in de boedel) die in de boedel wordt uitgeoefend en de door
de leasingnemer verschuldigde achterstallige huurgelden.
De afwezigheid of aanwezigheid van een “plaatje” op het goed is irrelevant.
Faillissement van de huurder van onroerende goederen
Principieel blijft de huurovereenkomst in werking, tenzij een ontbindende voorwaarde de
overeenkomst automatisch beëindigt in geval van faillissement van de huurder. In dat geval kan de
verhuurder de gehuurde zaak terug in bezit nemen en het voorrecht op de stofferende huisraad
laten gelden.
Bij ontstentenis van ontbindende voorwaarde, blijft de huurovereenkomst bestaan en zal de curator
beslissen of hij ze al dan niet voortzet.
Indien de curator de overeenkomst niet wenst verder te zetten, zal hij zo spoedig mogelijk opzeg
moeten geven.
Indien de huurovereenkomst voor bepaalde duur werd aangegaan, zal de curator opzeg moeten
geven volgens de toepasselijke regels. De opzegvergoeding en eventuele achterstallige
huurtermijnen vormen een schuld in de boedel. Beslist de curator tot voortzetting van de
huurovereenkomst, dan zijn de toekomstige huurgelden boedelschulden.
Indien de overeenkomst voor bepaalde duur werd aangegaan en zij heeft geen vaste datum, dan
moet zij behandeld worden als een overeenkomst voor onbepaalde duur.
Indien de overeenkomst voor bepaalde duur werd aangegaan en wel vaste datum heeft, dan moet zij
in beginsel worden uitgevoerd. De curator kan de overeenkomst niet eenzijdig beëindigen door
opzeg, tenzij anders bepaald in de overeenkomst. Bij verbreking van de overeenkomst zal de
verhuurder aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding in de boedel.
Bij voortzetting overeenkomst van bepaalde duur:
HvC 1936: niet-vervallen huurgelden bij faillissement zijn te beschouwen als termijnschulden, die
onmiddellijk opeisbaar worden door het faillissement (schulden in de boedel)
→ theorie is ondertussen impliciet verworpen: nog te vervallen huurgelden zijn boedelschulden.
Indien de curator een nieuwe huurovereenkomst aangaat, dan zijn de oude schulden in de boedel en
de nieuwe schulden van de boedel.
7.5.5 Invloed van het faillissement op het familiaal vermogen
Tot de boedel van de gefailleerde persoon behoren zowel zijn eigen goederen als de goederen die tot
het gemeenschappelijk vermogen behoren. Beide vermogens worden aan het bewind van de curator
onderworpen.
Art.96 FW: De curator mag zonder beperking over beide vermogens beschikken.
Art.98 FW: Het eigen vermogen van de ene echtgenoot kan echter niet aangesproken worden door
de failliete massa van de andere echtgenoot.
De curator kan de gezinswoning verkopen zonder inspraak van de echtgenote van de gefailleerde.
Art.97 FW: De voordelen die in het huwelijkscontract zijn bepaald kunnen noch door de echtgenote,
noch door de curator worden opgeëist, indien de ontbinding van het huwelijksgoederenstelsel
plaatsgrijpt na het faillissementsvonnis, en voor de sluiting van het faillissement. Indien het
verhaalsobject van de schuldeisers zou worden aangetast door een vrijwillige wijziging van het
huwelijksgoederenstelsel, dan is deze wijziging de failliete massa niet tegenwerpelijk in de
omstandigheden bepaald in art.17-18 FW.
Bij scheiding van goederen beperkt de werking van het faillissementsvonnis zich tot de eigen
goederen van de gefailleerde.
7.5.6 Invloed van het faillissement op de borgen en hoofdelijke
medeschuldenaars van de gefailleerde
→ Art.84-87 FW
Het faillissement van de schuldenaar wijzigt in beginsel de toestand van de borg niet: het voordeel
van de tijdsbepaling blijft behouden ten voordele van de borg.
→ Indien geen tijdsbepaling: schuldeiser kan borg uitwinnen
Art.24bis FW: T.a.v. de natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld ten gunste van de
gefailleerde worden de middelen van tenuitvoerlegging opgeschort vanaf het vonnis van
faillietverklaring.
De schuldeiser kan de borg of elke medeschuldenaar afzonderlijk aanspreken en verplichten tot
betaling van de gehele som.
De borg blijft instaan voor de betaling van de intresten, zelfs indien deze in hoofde van de boedel zelf
niet meer worden aangerekend.
De borg die betaald heeft wordt in de rechten van de schuldeiser gesubrogeerd. Hij heeft een
vordering in de boedel.
De verschoonbaarheid van de ex-gefailleerde kan niet worden ingeroepen door de borgen.
7.5.7 Werking van de schuldvergelijking
Schuldvergelijking voor het faillissement
→ Wettelijke schuldvergelijking: van rechtswege
Schuldvergelijking tijdens de verdachte periode
→ Conventionele schuldvergelijking is niet tegenwerpelijk aan de boedel.
Schuldvergelijking na het faillissementsvonnis
Schuldvergelijking na faillissement is in beginsel uitgesloten.
Uitzonderingen:
• Wanneer er tussen de vordering en de schuld nauwe verbondenheid bestaat kan
schuldvergelijking wel. In de regel moeten beide vorderingen uit dezelfde oorzaak
voortvloeien (of onderlinge afhankelijkheid)
• Partijen kunnen de samenhang tussen vorderingen conventioneel bedingen mits daartoe een
ondeelbare rekening in het leven wordt geroepen waarop talloze verrichtingen zullen
worden gedebiteerd en gecrediteerd (vb.: rekening-courant)
Wet Financiële Zekerheden: veralgemening van de mogelijkheid om conventioneel tot wederzijdse
compensatie van onderlinge schulden en schuldvorderingen over te gaan, en deze overeenkomst
uitwerking te laten krijgen in geval van faillissement of andere situaties van samenloop.
→ Nettingovereenkomsten: maken bilaterale of multilaterale schuldvergelijking mogelijk of maken
het mogelijk over te gaan tot ontbinding van rechtsbetrekkingen verbonden aan zulke
schuldvergelijking (close out-netting). Deze overeenkomsten zijn tegenstelbaar aan de failliete
boedel.
7.5.8 Revindicatie
Revindicatie in natura
Art.101 FW: Het faillissement doet geen afbreuk aan het recht van terugvordering van de eigenaar
van goederen die in het bezit zijn van de schuldenaar.
Voor revindicatie is vereist dat de goederen nog in natura aanwezig zijn en dat de eiser zijn titel kan
bewijzen.
Onrechtmatige verkoop van de goederen:
• Door de gefailleerde voor het faillissement: schuld in de massa
• Door de curator: schuld van de massa
Terugvordering van de prijs
Art.103 FW: Indien de goederen reeds werden verkocht, en de prijs nog niet aan de curator werd
betaald, kan de eiser zich op deze vordering tot betaling van de koopprijs verhalen.
= verlengd revindicatierecht
→ enkel indien de koopwaar door de gefailleerde werd verkocht voor rekening van de schuldeiser
(vertegenwoordigingsverhouding)
→ o.a. bij verkoopscommissie
≈ rechtstreekse vordering
De vordering kan evenwel niet worden uitgeoefend:
• Wanneer de commissionair reeds betaling heeft ontvangen
• Wanneer de betaling aan de commissionair teniet is gegaan door compensatie in rekening-
courant
• Wanneer de eisbaarheid van de schuldvordering werd geschorst gezien de uitgifte van een
handelseffect
Terugvordering van handelseffecten
Art.102 FW: Handelseffecten die aan de gefailleerde werden overhandigd met een incasso-opdracht,
kunnen worden teruggevorderd, indien zij ten dage van het faillissement nog in natura voorhanden
zijn, en nog niet werden geïncasseerd.
Werden zij reeds geïncasseerd: vordering in de massa.
Geheim incasso-endossement: steunt op verborgen lastgeving
→ terugvordering ook mogelijk, tenzij deze geheim was om de rechten van de schuldeisers te
krenken
Eens de opbrengst van het effect in de rekening-courant wordt begrepen, is geen revindicatie meer
mogelijk.
7.6 Gevolgen van een faillissement t.a.v. de gefailleerde
7.6.1 Algemeen
De gefailleerde wordt tijdens de duur van de procedure uit het bezit van de boedel gezet. Hij blijft
bekwaam en wordt in beginsel niet gesanctioneerd.
7.6.2 Vrijheidsbeperkingen
Art.50 FW: De tot de gefailleerde gerichte briefwisseling dient aan de curator overhandigd te worden
en door hem te worden geopend. De brieven die uitsluitend op de handelsactiviteit betrekking
hebben worden door de curator bewaard; de andere brieven gaan naar de gefailleerde. Deze
maatregel duurt tot de sluiting van het p-v van verificatie van de schuldvorderingen.
Art.53 FW: De gefailleerde moet zich ter beschikking houden van de curator.
De gefailleerde kan in principe een nieuwe activiteit uitoefenen, maar de nieuwe schulden worden
geimputeerd op de nieuwe activa en het netto-actief komt in de failliete boedel.
7.6.3 Algemeen beroepsverbod
Algemene regeling bij faillissement
→ Art.1 KB 24 oktober 1934
Art.3 KB 24 oktober 1934: De rechter kan elke niet in eer herstelde gefailleerde (niet-verschoonbaar
verklaarde gefailleerde) een beroepsverbod opleggen.
Het beroepsverbod houdt in dat de ex-gefailleerde noch persoonlijk, noch door een tussenpersoon
de functie van bestuurder, zaakvoerder of vertegenwoordiger in een vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid mag bekleden, of het bestuur waarnemen van een Belgische vestiging van een
buitenlandse vennootschap.
Het staat de rechter vrij om al dan niet een verbod uit te spreken. De rechter bepaalt de duur dat
maximum 10 jaar bedraagt.
Strafveroordeling wegens inbreuken op de faillissementsrechtelijke misdrijven
Art.1bis KB 24 oktober 1934: In geval van veroordeling tot één van de misdrijven die verband
houden met het faillissement of wegens misbruik van vennootschapsgoederen, moet de rechter zich
uitdrukkelijk over het al dan niet uitspreken over het verbod om persoonlijk of door een
tussenpersoon een koopmansbedrijf uit te oefenen.
Algeheel beroepsverbod bij schandelijk faillissement
Art.3bis KB 24 oktober 1934: Wanneer een kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het
faillissement, kan de rechtbank van koophandel de gefailleerde een algemeen verbod opleggen om
persoonlijk of via tussenpersoon het koopmansbedrijf te voeren, of om een bestuurs- of
toezichtsfunctie te bekleden in een handelsvennootschap.
= dubbele sanctie
Beroepsverbod buiten de faillissementscontext
Art.1 KB 24 oktober 1934: Limitatieve opsomming van misdrijven die voor de rechter de
mogelijkheid geven een beroepsverbod uit te spreken als bijkomende straf.
7.6.4 Strafsancties in de context van het faillissement
De faillissementswet bevat specifieke strafbepalingen voor gefailleerde fysieke personen en voor
bestuurders van rechtspersonen die bepaalde handelingen hebben nagelaten of gesteld. Verstrengde
straffen gelden bij bedrieglijk opzet:
• Het niet tijdig aangeven van het faillissement, met het oogmerk om de faillietverklaring uit te
stellen
• Aangaan van overmatige schulden
• Bevoordeling van een schuldeiser ten nadele van de boedel
• Verduistering of verberging van activa
• Doen verdwijnen van de boeken
De strafvervolging staat los van de faillissementsrechtelijke; de strafrechter stelt de toestand van
virtueel faillissement vast zonder dat voorafgaandelijk faillissement moet zijn uitgesproken. De
uitspraak van de rechtbank van koophandel i.v.m. het faillissement heeft echter kracht van gewijsde
t.a.v. de strafrechter, doch niet omgekeerd.
Art.102 FW: Indien de gefailleerde natuurlijke persoon of de bestuurder of zaakvoerder van de
gefailleerde vennootschap voor een faillissementsmisdrijf wordt vervolgd, brengt de PdK de rechter-
commissaris en de curator hiervan op de hoofte.
7.7 De administratie van het faillissement
7.7.1 De curator
Aanstelling
Art.27 FW: Het faillissementsvonnis benoemt één of meer curators, opgenomen in de lijst van de
curators.
Enkel advocaten komen in aanmerking voor opname op de lijst.
Binnen de lijst blijft de keuze van de rechtbank vrij. De rechtbank zal evenwel waken over de
objectiviteit van de aangeduide curator, en niet tot curator aanstellen een advocaat die met de
gefailleerde verwant is, of diens belangen in vorige zaken heeft waargenomen.
Art.30 en 32 FW: Regeling belangenconflicten:
• Bij de aanvaarding van zijn ambt moet de curator aan de voorzitter van de rechtbank elke
vorm van tegenstrijdigheid van belangen of schijn van partijdigheid melden.
• In functie van deze melding gedaan door de curator, oordeelt de voorzitter van de rechtbank
of deze situatie de uitvoering door de curator van zijn taak verhindert. De rechtbank kan
eventueel de curator vervangen.
• Indien tijdens het verloop van de procedure een belangenconflict in hoofde van de curator
optreedt, kan een curator ad hoc worden aangesteld teneinde de handelingen en
verrichtingen te stellen waaromtrent de curator een belangenconflict heeft. Dit kan zowel op
verzoek van de curator als door de rechtbank ambtshalve.
Art.27, 4e lid FW: Niet-advocaten kunnen worden aangesteld tot toegevoegd curator, wanneer
bijzondere bekwaamheden dit noodzakelijk maakt.
Art.31 FW: Afzetting of vervanging van een curator kan ten allen tijde geschieden, doch enkel door
de rechtbank of op verzoek van de curator zelf.
Art.75, §3 FW: Op verzoek van de gefailleerde of van een schuldeiser die van oordeel is dat zijn
belangen bij de vereffening door een voorgenomen verkoop van activa worden benadeeld, kan de
rechtbank een curator ad hoc aanstellen.
Vergoeding van de curator
De curator wordt vergoed door de te vereffenen boedel (boedelschuld). Zijn vergoeding is een op de
boedel bevoorrechte schuldvordering.
Art.33 FW:
• Het ereloon is in functie van belang en complexiteit van de opdracht
• Het mag niet uitsluitend bestaan in een procentuele vergoeding bepaald op basis van de
gerealiseerde activa
• De Koning bepaalt nader de regels en barema’s tot vaststelling van het ereloon
• De vergoeding wordt door de rechtbank van koophandel vastgesteld bij sluiting van het
faillissement
• De curator heeft recht op een voorschot dat niet meer mag zijn dan ¾ van de
gebaremiseerde vergoeding
Functie van de curator
De curator voert als neutrale persoon het bewind over de te vereffenen boedel als gerechtelijk
mandataris. Zijn opdracht bestaat uit:
• Het beheer van het buitenbezitgestelde vermogen
• De samenstelling en het beheer van het vermogen
• De vereffening en verdeling van het vermogen
Hij treedt niet op als eigenlijke vertegenwoordiger. De handelingen die hij treft zijn voor elk van de
partijen bindend en kunnen niet betwist worden.
De curator treedt op qualite qua: hij moet geen volmacht bewijzen, de verwijzing naar de
bekendmaking in het BS volstaat.
De curator kan enkel optreden ter vertegenwoordiging van de boedel (alle schuldeisers, behalve de
bijzonder bevoorrechte en de pandhoudende). Individuele schuldeisers kan hij niet
vertegenwoordigen.
HvC (UNAC-arrest): Exclusieve bevoegdheid van de curator om de belangen van de boedel te
verdedigen. Hij bezit ook het alleenrecht om de rechten en vorderingen uit te oefenen die tot het
buitenbezitgestelde vermogen behoren. De curator kan optreden telkens een handeling van een
derde nadeel heeft toegebracht aan de gezamenlijke belangen van de schuldeisers. Dit is het geval
wanneer de laakbare gedraging van de derde ertoe heeft geleid dat het actief van de gefailleerde is
verminderd of zijn passief is vermeerderd.
Het vorderingsrecht van de curator belet niet dat onder omstandigheden ook individuele
schuldeisers een concurrerende vordering tegen de derde kunnen instellen ter vergoeding van de
persoonlijke schade die ze door de laakbare gedraging hebben geleden. Het betreft een vordering die
schade andere dan schade aan de failliete boedel vergoed wil zien.
Wet 4 september 2002: Individuele schuldeisers hebben een vorderingsrecht jegens de bestuurder of
de zaakvoerder die wegens een kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement.
→ Eventuele vergoeding komt toe aan de individuele schuldeiser
→ Verzwakt de UNAC-rechtspraak
→ Verhinderen dat dergelijke bestuurders buiten schot blijven
Art.47 FW: De curator kan met toestemming van de rechtbank de handelsactiviteit voorlopig
voortzetten. Dit zal echter enkel mogelijk zijn indien dit de boedel ten goede komt.
Aansprakelijkheid van de curator
Art.40, 2e lid FW: De curator beheert het faillissement als een goed huisvader.
De curator is een professioneel, bezoldigde vertegenwoordiger (→ aansprakelijkheid).
In de verhouding tot de boedel (de schuldeisers) wordt zijn aansprakelijkheid als gerechtelijk
mandataris vastgelegd (quasi-contractueel).
Extern is de aansprakelijkheid gesteund op art.1382 BW.
Er is geen toepassing van art.1384 BW (er is geen ondergeschiktheid).
Alternatieve benadering: orgaantheorie.
7.7.2 De rechter-commissaris
Art.35 FW: De rechtbank wijst één van haar leden aan om de afhandeling van het faillissement op te
volgen. Zijn taak is dubbel:
• Toezicht op het beheer van de curator, zonder er zich evenwel te mogen in mengen; verslag
uitbrengen bij de rechtbank over het door de curator gevoerde vereffeningsbewind, en zit de
vergadering van schuldeisers voor
• Hulporgaan van het vereffeningsbewind: hij geeft toelating voor bepaalde handelingen van
de curator
7.7.3 De vergadering van de schuldeisers
Op meerdere tijdstippen in de faillissementsafhandeling worden de schuldeisers bijeengeroepen om
bepaalde beslissingen te nemen, of om het verslag van de curator aan te horen.
Art.76 FW: De bijeenroeping gebeurt door de rechter-commissaris. Hij is hiertoe verplicht indien het
verzoek uitgaat van schuldeisers die meer dan 1/3 van de schulden vertegenwoordigen.
De vergadering strekt er in wezen toe om de curator verslag te laten uitbrengen over de stand van de
vereffening. In principe gebeurt dit driejaarlijks.
De schuldeisers kunnen bij gewone meerderheid de curator belasten met het onderhandelen over
een vaste prijs voor de overdracht van alle of een deel van de activa.
Art.79 FW: Bij de sluiting van de vereffening worden de schuldeisers opgeroepen om het verslag van
de curator te aanhoren en hun rekeningen te bespreken. Zij kunnen hier de aansprakelijkheid van de
curator ter sprake brengen. De schuldeisers geven advies over de verschoonbaarheid van de
gefailleerde.
7.7.4 Het O.M.
Art.36 FW: Het O.M. kan van alle faillissementsverrichtingen kennis nemen, er aanwezig zijn en
advies uitbrengen m.b.t. de belangrijkste vorderingen die uit het faillissement ontstaan.
Art.60, 2e lid FW: Het O.M. wordt op de hoogte gebracht door de rechter-commissaris.
7.7.5 De rechtbank van koophandel
De rechtbank vervult de ultieme beslissingsfunctie in het gehele faillissementsgebeuren.
Territoriale bevoegdheid
Bevoegd is de rechtbank van koophandel van de plaats waar de schuldenaar natuurlijke persoon zijn
hoofdvestiging (≠ woonplaats) heeft of als het een rechtspersoon betreft, zijn (statutaire) zetel. Deze
regel is van openbare orde.
De hoofdvestiging is deze waar de koopman zijn hoofdkantoor heeft, van waaruit hij zijn zaken leidt,
en waar hij effectief zijn handel drijft.
De bevoegdheid wordt bepaald in functie van de hoofdvestiging op de dag van de aangifte van het
faillissement, of de dag van het instellen van de vordering.
Indien de statutaire zetel van de vennootschap fictief is, dan kan de werkelijke zetel als
aanknopingspunt worden gehanteerd.
T.a.v. kooplieden of vennootschappen die hun hoofdvestiging resp. zetel hebben verplaatst tijdens
het jaar voorafgaand aan de faillissementsvordering is er een keuzerecht.
Indien de vennootschap haar werkelijke zetel in het buitenland heeft, is de Belgische rechter
onbevoegd.
Regel van de eenheid van het faillissement: alle faillissementshandelingen worden beheerst door de
rechtsorde die door de hoofdvestiging/zetel is aangewezen.
→ MAAR: secundair faillissement: bijkantoor van een gefailleerde die in een andere Europese
lidstaat zijn hoofdinrichting heeft.
Materiële bevoegdheid
Alle geschillen i.v.m. het faillissement moeten gebracht worden voor de rechtbank van koophandel
die het faillissement heeft uitgesproken.
1975: Aanpassing van de regel:
• Rechtstreeks uit het faillissement ontstane geschillen (kunnen zich niet voordoen zonder
faillietverklaring) → rechtbank van koophandel
• Geschillen die ook buiten het faillissement hadden kunnen ontstaan → gewone rechter (vb.
arbeidsrechtbank)
7.8 Het verloop van de faillissementsprocedure
7.8.1 Voorbereidende handelingen
1) Betekening van het vonnis aan de gefailleerde
2) Ambtsaanvaarding (ondertekening p-v van aanstelling) en eedaflegging door de curator
3) Art.11 FW: Plaatsopneming
4) Art.43 FW: Inventarisatie
5) Art.54 FW: Verificatie van de balans
6) Art.41 FW: Verzegeling
7) Verzoek tot kosteloze rechtspleging door de curator indien de overblijvende boedel niet zal
volstaan om de kosten van het faillissement te dragen
8) Art.39 FW: Openen van een faillissementsdossier
7.8.2 Beheer van de boedel
Ten aanzien van de activa
Art.51 FW:De curators dienen de activa, en onder meer de schuldvorderingen van de gefailleerde op
te sporen.
Overdracht à forfait: het geheel van de vorderingen wordt tegen een contante prijs overgedragen, in
de regel min een disconto.
Art.49 FW: De curator kan met machtiging van de rechter-commissaris onmiddellijk overgaan tot de
verkoop van de activa die aan spoedig bederf of snelle waardevermindering onderhevig zijn.
Hetzelfde geldt wanneer de kosten voor het bewaren van de goederen in verhouding tot de totale
activa, te groot zijn.
→ wordt niet verhinderd door verzet of beroep tegen het vonnis van faillietverklaring
Art.51, 2e lid FW: De liggende gelden moeten door de curatele gestort worden op de Deposito- en
Consignatiekas, en zulks binnen 1 maand. Een beperkt bedrag, nodig voor de lopende verrichtingen,
kan op een bankrekening worden bewaard: de rechter-commissaris oefent hier toezicht op uit.
Art.47 FW: De rechtbank kan de voorlopige voortzetting van de handel van de gefailleerde door de
curators bevelen. Tot deze voortzetting kan worden overgegaan door de curator in afwachting van
een beslissing van de rechtbank
Art.75, §4 FW: In het kader van de faillissementsprocedure kan de overdracht van de onderneming in
werking worden toegestaan.
Ten aanzien van de passiva
De schuldeisers worden opgeroepen om hun vorderingen aan te geven,uiterlijk binnen de 30 dagen
van het vonnis van faillietverklaring.
Art.72 FW: Schuldeisers die niet tijdig hun vordering hebben aangegeven, worden van de verdeling
uitgesloten. Bij laattijdige aangifte kunnen zij evenwel nog opname vorderen voor de latere
verdelingen. Dit recht verjaart 3 jaar na de faillietverklaring.
Art.11, 2e lid FW: De verificatie van de schuldvorderingen dient te geschieden binnen de 5 tot en met
30 dagen van het einde van de termijn om de vorderingen aan te geven.
Art.67 FW: Van de verificatie wordt een 1e p-v opgesteld, dat door de curator en de rechter-
commissaris worden ondertekend, en dat ter griffie wordt neergelegd uiterlijk op de dag hiertoe
bepaald in het faillissement (5 tot en met 30 dagen na het einde van de termijn om de vorderingen
aan te geven).
Art.68 FW: Eenmaal om de 4 maanden wordt door de curator een aanvullend p-v van verificatie ter
griffie neergelegd
Art.69 FW: De gefailleerde en de schuldeisers kunnen hun bezwaren laten kennen.
Betwistingen i.v.m. de verificatie van schuldvorderingen:
• Betwistingen over het bestaan en de omvang van de vordering: doorverwijzing naar de
bevoegde rechtbank
• Betwistingen over de opname in het passief en rangregeling worden voorgelegd aan de
rechtbank van koophandel
o Gevallen van niet-tegenstelbaarheid van handelingen gesteld tijdens de verdachte
periode
o Vordering tot toelating van betwiste vorderingen tot het passief van de boedel
o Betwistingen nopens de al dan niet bevoorrechte aard van vorderingen
o Betwistingen rond schuldvergelijking
Bijzondere vereffeningsprocedures:
• Pandhoudende en bijzonder bevoorrechte schuldeisers: het in pand gegeven roerend goed
of de in pand gegeven handelszaak kan worden verkocht op initiatief van de pandhoudende
schuldeisers: eventueel worden zijn executierechten geschorst tot na het 1e p-v van
verificatie van schuldvorderingen
• Art.100 FW: Hypothecaire schuldeisers: In beginsel verkopen de curators de
gehypothekeerde onroerende goederen van de gefailleerde. Indien evenwel een beslag werd
overgeschreven voor het faillissement, zal de curator slechts kunnen optreden mits de
rechtbank hem daartoe toelating verleent. De eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser
kan zonder tussenkomst van de curator, het goed doen verkopen, doch pas na het p-v van
verificatie van schuldvorderingen
• Art.46 FW: Lopende overeenkomsten
7.8.3 Einde van de faillissementsprocedure
Vereffening
Art.75 FW: Van zodra alle vorderingen bepaald zijn, kan tot vereffening worden overgegaan. Alle
goederen van de gefailleerde worden verkocht. De gefailleerde of de schuldeisers die zich benadeeld
voelen, kunnen in kort geding de aanstelling van een curator ad hoc vorderen.
Verdeling
Art.99 FW: De uitdeling aan de schuldeisers geschiedt op bevel van de rechter-commissaris.
Sluiting
Art.79 FW: Nadat het geheel actief is uitgedeeld, worden de gefailleerde en de schuldeisers
bijeengeroepen. De vergadering van schuldeisers verneemt de rekening van de curator en sluit deze
af.
De rechtbank sluit daarna definitief de faillissementsprocedure.
Advies over de verschoonbaarheid
Op de vergadering van schuldeisers geven de schuldeisers advies over de verschoonbaarheid van de
gefailleerde. De rechtbank beslist over de vraag of de schuldenaar dusdanige fouten heeft begaan
dat hem het voordeel van verschoonbaarheid moet worden ontzegd.
Art.82 FW: De verschoonbaarheid van de gefailleerde doet zijn schulden teniet. De schuldenaar die
niet verschoonbaar werd verklaard zal verder aansprakelijk blijven voor het onbetaalde deel van zijn
faillissementschulden.
Tegen de beslissing inzake verschoonbaarheid staat derdenverzet open (voor schuldeisers en voor
gefailleerde).
Sluiting van het faillissement
1) Sluiting van het faillissement volgens de reguliere procedure
Art.80 FW: Aantal beslissingen betreffende de afsluiting van de faillissementsverrichtingen:
• Goedkeuring van de faillissementsrekeningen
• Beslissing over de verschoonbaarheid
De sluiting van het faillissement maakt een einde aan de opdracht van de curator, en houdt tevens
kwijting van diens aansprakelijkheid in.
2) Summiere rechtspleging tot sluiting van het faillissement
→Actief is zodanig klein dat het zelfs niet toelaat om de kosten van de procedure te dragen
Art.73 FW: Onmiddellijke sluiting zonder eigenlijke vereffening en uitdeling aan de schuldeisers.
De sluiting wordt bij vonnis vastgesteld op verzoek van de curator of zelfs ambtshalve, na de curator
te hebben gehoord.
De gefailleerde wordt in de raadkamer opgeroepen en gehoord over de verschoonbaarheid. De
rechtbank spreekt zich uit over de verschoonbaarheid van de gefailleerde natuurlijke persoon.
Is de gefailleerde een rechtspersoon, dan houdt deze bij sluiting na summiere rechtspleging
onmiddellijk op te bestaan.
Indien de gefailleerde niet verschoonbaar werd verklaard, herwinnen de schuldeisers hun individueel
vervolgings- en uitvoeringsrecht
Mochten naderhand toch nog activa van de gefailleerde opduiken, dan vindt geen heropening van
het faillissementplaats, maar worden de activa in consignatie gegeven bij de Deposito- en
Consignatiekas.
7.9 Gevolgen van de sluiting van het faillissement – de
verschoonbaarheid
7.9.1 Algemeen: humanisering door de Faillissementswet
Vóór 1997: De gefailleerde werd na de sluiting van het faillissement opnieuw blootgesteld aan zijn
schuldeisers voor het saldo van de schuldvorderingen die ze niet uit het faillissement hebben kunnen
krijgen.
→ alle nieuwe inkomsten konden in beslag worden genomen door de oude schuldeisers
Faillissementswet 1997: Invoering van het principe van verschoonbaarheid, dat toelaat om de
gefailleerde als bevrijd te beschouwen van zijn schuldeisers.
7.9.2 De reparatiewet van 4 september 2002
Wijzigingen:
• Onderscheid naargelang de gefailleerd een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon is
• Andere regeling voor borgen en medeschuldenaren van de ex-gefailleerde
Toepassingsgebied van de verschoonbaarheidsregeling: onderscheid tussen natuurlijke en
rechtspersoon
Het vonnis dat de sluiting van het faillissement vaststel stelt automatisch een einde aan de
rechtspersoon.
→ schuldeisers hebben geen verhaal meer
Grondvoorwaarden voor verschoonbaarheid
De Faillissementswet kent het voordele enkel toe aan de gefailleerde natuurlijke persoon. Deze gunst
kon door de rechtbank worden verleend indien:
• De gefailleerde het slachtoffer is van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil
• De gefailleerde garanties biedt om in de toekomst een betrouwbare wederpartij in het
economisch verkeer te zijn
Wet 4 september 2002: de rechtbank spreekt de verschoonbaarheid uit van de ongelukkige
gefailleerde die te goeder trouw handelt.
= moraliteitsbeoordeling
Indien er gewichtige redenen bestaan, kan de rechtbank de gefailleerde die ongelukkig en te goeder
trouw handelde toch niet-verschoonbaar verklaren: dit moet wel bij beslissing met bijzondere
redenen omkleed.
De verschoonbaarheid wordt ontzegd aan de gefailleerde natuurlijke persoon die is veroordeeld
wegens bepaalde misdrijven die zijn onbetrouwbaarheid uitwijzen.
= absolute niet-verschoonbaarheid die geen motivering behoeft
→ MAAR: deze bepaling is ondertussen vernietigd door het GwH
Gevolgen van de verschoonbaarheid voor de gefailleerde
Faillissementswet: De gefailleerde kan niet meer worden vervolgd door zijn schuldeisers (de schuld
zelf bleef bestaan). De gefailleerde kon de schuld vrijwillig voldoen.
Wet 4 september 2002: De verschoonbaarheid doet de schulden van de gefailleerde teniet.
→ vrijwillige betaling is terugvorderbaar wegens onverschuldigde betaling
Het tenietgaan van de schulden treft evenwel niet alle schulden:
• Onderhoudsschulden van de ex-gefailleerde
• Schulden voortvloeiend uit schadevergoeding voor overlijden of lichamelijke schade van een
ander, waaraan de ex-gefailleerde schuld heeft
Gevolgen van de verschoonbaarverklaring voor de borgen en medeschuldenaars van de
gefailleerde
Faillissementswet: Verschoonbaarheid is een persoonlijke exceptie die niet ten goede komt aan
borgen of medeschuldenaars van de gefailleerde.
2002: GwH verklaart deze bepaling ongrondwettig (schending gelijkheidsbeginsel).
Wet 4 september 2002: De bevrijdende werking komt ten goede aan:
• De natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld voor schulden van de
gefailleerde
• De echtgenoot van de gefailleerde die zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor een
schuld van deze laatste
7.9.3 De jurisprudentie van het Arbitragehof na de wet van 4 september
2002
Automatische onverschoonbaarheid bij bepaalde strafrechterlijke veroordelingen
Bepaalde strafrechterlijk veroordeelden automatisch uitsluiten van de mogelijkheid tot
verschoonbaarverklaring = strijdig met gelijkheidsbeginsel.
Gevolgen van de verschoonbaarheid voor de echtgenoot
De gunstige situatie van de echtgenoot t.o.v. andere medeschuldenaren op het vlak van de gevolgen
van de verschoonbaarheid ≠ strijdig met het gelijkheidsbeginsel.
Uit de wet ontstane schulden van de echtgenoot zijn wel nog verschuldigd = strijdig met het
gelijkheidsbeginsel.
Het volstaat dat de gefailleerde en diens echtgenoot nog gehuwd waren op datum van het
faillissementsvonnis.
Gevolgen van de verschoonbaarheid voor de kosteloze borg – natuurlijke persoon
Onderscheid tussen kosteloze borg en overige borgen ≠ schending van het gelijkheidsbeginsel.
Verschoonbaarheid enkel voor de gefailleerde natuurlijke persoon en niet voor de rechtspersoon ≠
schending van het gelijkheidsbeginsel.
Onderscheid tussen natuurlijke persoon als kosteloze borg en rechtspersoon als kosteloze borg =
schending van het gelijkheidsbeginsel.
7.9.4 De wet van 20 juli 2005
• De verschoonbaarheid blijft voorbehouden aan de natuurlijke persoon die ongelukkig en te
goeder trouw is, en heeft bevrijdende werking t.a.v. het merendeel van diens schulden
• Art.80 FW: De gefailleerde kan de uitspraak over de verschoonbaarheid verkrijgen vóór de
afsluiting van het faillissement vanaf 6 maanden na het faillissementsvonnis
• Het regime van de verschoonbaarheid geldt niet voor rechtspersonen
• Elke natuurlijke persoon die ten kosteloze titel een persoonlijke zekerheid heeft verschaft
ten gunste van de gefailleerde is bevrijd
• Art.63, 2e lid FW: De schuldeiser wiens schuld gewaarborgd is door een kosteloze
persoonlijke zekerheid is verplicht bij zijn aangifte melding te doen van deze zekerheid
• De zekerheidsverschaffer is verplicht om bij de rechtbank aanvraag te doen teneinde bevrijd
te worden van zijn zekerheid
• De zekerheidsverschaffer kan de rechtbank verzoek om zich vroeger dan bij de sluiting van
het faillissement uit te spreken over de vraag of hij bevrijd is
• Criterium voor de rechtbank om de bevrijding toe te staan: wanverhouding tussen de
zekerheid en de vermogenssituatie
HvC: De kosteloze aard van de borg refereert aan het ontbreken van enig economisch voordeel,
zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, dat de persoonlijke zekerheidsteller kan genieten ten gevolge
van de zekerheidsstelling.
MAAR: steeds concrete beoordeling vereist van de situatie van de bestuurder of aandeelhouder die
een persoonlijke zekerheid aangaat voor de vennootschap.
8. Handelsdistributie
8.1 Inleiding
8.1.1 Probleemstelling: hoe geproduceerde goederen/diensten bij
gebruiker brengen?
Klassiek: uitbouw distributienetwerk → keuze tussen eigen netwerk of extern netwerk
Eigen netwerk:
• Verkoper heeft controle
• Verkoper draagt financieel risico voor distributie
• Interne organisatie: handelsvertegenwoordigers
• Externe organisatie: zelfstandige tussenpersonen (agenten en commissionairs)
Extern netwerk:
• Beperkte controle voor de verkoper
• Verkoper beperkt het financieel risico
• Wederverkoop, Verkoopconcessie of franchising
8.1.2 Juridische omkadering
Privaatrechtelijke rechtsverhoudingen:
• Handelen voor rekening/vertegenwoordiging
• Rechtsverhouding tussen opdrachtgever en tussenpersoon (voornamelijk bescherming van
de economisch zwakkere partij: de tussenpersoon)
8.2 Handelsagentuur
8.2.1 Handelsagentuur - notie
Art.1 Handelsagentuurwet: De handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de
agent door de principaal belast wordt met het bemiddelen en eventueel afsluiten van zaken in naam
en voor rekening van de principaal, zonder dat de agent onder het gezag staat van de principaal.
Handelsagentuur = objectieve daad van koophandel
→ valt onder handelsrecht indien gesteld met winstoogmerk
8.2.2 Constitutieve elementen van de definitie
De agent treedt op in naam en voor rekening van de principaal
= vertegenwoordiging van de principaal.
De regelen inzake lastgeving zijn toepasselijk.
De agent is niet persoonlijk verbonden, maar verbindt de principaal.
De principaal draagt het risico voor de insolvabiliteit van de klant-wederpartij (uitz.:
delcrederebeding).
Handelsagent Commissionair Makelaar Concessiehouder
Stelt
rechtshandelingen in
naam en voor rekening
van de opdrachtgever
Stelt
rechtshandelingen
voor rekening van
opdrachtgever, maar
in eigen naam
Beperkt zich tot het in
contract brengen van
en bemiddelen tussen
partijen
Koopt en
wederverkoopt in
eigen naam en voor
eigen rekening
De handelsagent staat niet onder gezag van de principaal
↔ handelsvertegenwoordiger
De principaal kan de agent geen bevelen geven over de organisatie van diens werk (bepaalde
instructies zijn wel mogelijk).
Indien er ondergeschiktheid is dan zal de tussenpersoon als een handelsvertegenwoordiger
beschouwd worden. Het is de principaal die de handelsagentuur moet bewijzen (omkering
bewijslast). Dit moet bevestigd worden door feitelijke elementen, onderworpen aan de
beoordelingsbevoegdheid van de rechter:
• Keuze van methode van uitoefening activiteit
• Vrije beschikbaarheid over tijd
De handelsagent is een sociaalrechtelijk zelfstandige.
De opdracht bestaat in het bemiddelen en eventueel afsluiten van zaken
De notie zaken wordt ruim opgevat, het slaat zowel op goederen als op het verlenen van diensten.
De aard van transactie waarop de opdracht slaat is irrelevant.
Het volstaat dat er bemiddeld wordt tussen opdrachtgever en potentiële wederpartij. Dit
veronderstelt onderhandeling met klanten en doorgeven van order (niet: loutere prospectie). Ook
het aanbrengen van cliënteel voor een welbepaalde opdrachtgever komt in aanmerking mits
permanentie.
De agent heeft de bevoegdheid om een overeenkomst te sluiten met de wederpartij, in naam en
voor rekening van de opdrachtgever.
Permanentie van de opdracht
Permanentie veronderstelt een bestendige contractuele samenwerking tussen principaal en agent,
en regelmaat in de activiteit.
Het moet een hoofd- of bijberoep betreffen.
De makelarij valt meestal buiten de Wet Handelsagentuur, want zij berust meestal op eenmalige of
niet-permanente opdrachten.
De regelmatige facturatie van het commissieloon is een indicator van permanentie.
Permanentie ≠ exclusiviteit.
De agent voert zijn opdracht uit tegen vergoeding
Handelsagentuur = daad van koophandel, dus winstoogmerk en vergoeding voor de opdracht zijn
essentieel.
Art.9 Handelsagentuurwet: Vorm van de vergoeding:
• Vast bedrag
• Commissies
• Combinatie van vast bedrag en commissies
Overige kenmerken van de agentuurovereenkomst
1) Overeenkomst intuitu personae
In hoofde van de principaal is de overeenkomst intuitu personae aangezien de keuze van de agent
essentieel is.
In hoofde van de agent is dit betwist (beoordeling door de rechter).
Gevolgen intuitu personae karakter:
• Overeenkomst eindigt bij overlijden/faillissement van de agent
• Beroep op subagenten is principieel uitgesloten, maar: art.7 Handelsagentuurwet:
2) Overeenkomst sui generis
3) Exclusiviteit van de opdracht is niet essentieel voor handelsagentuur
De agent kan voor verschillende principalen optreden (maar dit kan vragen opwerpen van
mededingingrecht).
8.2.3 De overeenkomst van handelsagentuur: vormvereisten
In principe is het een consensuele overeenkomst en is er vrije bewijsvoering t.a.v. de handelsagent
(daad van koophandel).
Art.4 Handelsagentuurwet: De overeenkomst geldt voor onbepaalde duur als zij niet op schrift is
gesteld. Bij agentuur voor bepaalde duur is dus een geschrift vereist.
Bij voortzetting van de overeenkomst na het verstrijken van de erin bepaalde duur wordt de
overeenkomst vermoed van onbepaalde duur te zijn. Dit vermoeden is echter weerlegbaar.
Voor een concurrentie- of een delcrederebeding is een geschrift vereist voor de geldigheid van het
beding.
Art.5 Handelsagentuurwet: Eén van de partijen kan steeds een ondertekend geschrift van de
tegenpartij eisen. Dit geschrift heeft de bewijswaarde van een eenzijdig bewijsmiddel. De wet legt
echter geen sanctie op bij weigering (dwanguitvoering in natura).
8.2.4 Verbintenissen van de agent
Belangen principaal behartigen / loyaal en te goeder trouw handelen
→ Art.6 Handelsagentuurwet
= middelenverbintenis (tenzij anders bedongen).
De agent mag de principaal geen concurrentie aandoen en moet de van cliënten ontvangen gelden
doorstorten.
De agent moet de zaken naar behoren onderhandelen en afsluiten, moet de nodige inlichtingen aan
de principaal verschaffen en moet de redelijke richtlijnen van de principaal opvolgen.
Delcrederebeding
→ Art.25 Handelsagentuurwet
In principe is de handelsagent aansprakelijk voor fouten bij de uitvoering van zijn opdracht.
Door een delcrederebeding neemt de agent de aansprakelijkheid op voor verplichtingen van de klant
uit bemiddelde zaken.
Voorwaarden:
• Schriftelijk
• Mag enkel slaan op effectief persoonlijk of via subagent bemiddelde zaken
• Betreft in principe enkel insolvabiliteit
• Aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag van de overeengekomen commissie (tenzij
delcredere sloeg op de bemiddeling voor welbepaalde zaken of de agent was gemachtigd tot
het afsluiten van zaken voor rekening van de principaal)
• Rechter heeft matigingsrecht
8.2.5 Verbintenissen van de principaal
• Art.8 Handelsagentuurwet: Loyaal en te goeder trouw handelen
o Nodige documentatie ter beschikking stellen
o Nodige inlichtingen verschaffen
o Informatie over gevolg van aangebracht order
• Vergoeding van de agent
• Eerbiedigen van de exclusiviteit van de agent
• Vergoeden van uitzonderlijke kosten (maar meestal wordt een regeling i.v.m.
kostenvergoeding uitgewerkt in de overeenkomst)
8.2.6 Vergoeding van de agent
Modaliteiten van de vergoeding
→ Art.9 Handelsagentuurwet
De vergoeding is ofwel een vast bedrag, een commissie of een combinatie van een vaste en variabele
vergoeding.
De Wet Handelsagentuur sluit niet uit dat andere elementen meespelen in de berekening van de
vergoeding.
Vaste vergoeding :
• Geen loon, waardoor er geen loonbescherming toepasselijk is
• Art.17 Handelsagentuurwet: Maandelijkse betaling, tenzij anders overeengekomen
• Komt zelden voor in de praktijk
Variabele vergoeding = vergoeding in functie van aantal of waarde van de zaken.
Grondslag van de vergoeding
→ Art.15 Handelsagentuurwet
De vergoeding wordt vrij bepaald in de overeenkomst. Zoniet dan gebeurt de waardering a.d.h.v. de
gebruiken in de economische sector of wordt voorzien in een billijke vergoeding.
Ontstaan recht op vergoeding
→ Art.10 Handelsagentuurwet: bij afsluiten van de zaak
Indien de agent enkel bemiddelaar is dan is er slechts commissie na aanvaarding van de bestelling
door de principaal.
Zaken afgesloten gedurende overeenkomst met agent:
• Agent heeft recht op rechtstreekse commissie indien er een rechtstreekse band is tussen het
optreden van de agent en de totstandkoming van de transactie
• Agent heeft recht op onrechtstreekse commissie indien de klant reeds vroeger werd
aangebracht door agent (veronderstelt geslaagde bemiddeling door de agent in het verleden
m.b.t. gelijkaardige zaak)
• Agent heeft recht op onrechtstreekse commissie bij exclusiviteit (ook vergoedingt voor niet
aangebrachte klanten)
→ regels van dwingend recht
Art.11 Handelsagentuurwet: Zaken afgesloten na het einde van de overeenkomst met de agent:
• Agent heeft recht op commissieloon als de bestelling ontvangen werd voor het einde van de
overeenkomst, maar werd aanvaard na het einde van de overeenkomst
• Agent heeft recht op commissieloon indien de zaak hoofdzakelijk te danken is aan zijn
vroegere activiteit tijdens de overeenkomst (binnen de 6 maanden na einde van de
overeenkomst)
Art.12 Handelsagentuurwet: Voorrang aan de oude agent: nieuwe agent heeft geen recht op
commissie, tenzij verdeling billijk is.
Opeisbaarheid van de commissie
→ Art.13 Handelsagentuurwet:
• Principaal heeft de overeenkomst met de wederpartij uitgevoerd
• Principaal moest overeenkomst uitvoeren
• Tegenpartij is overeenkomst (gedeeltelijk) nagekomen
De betaling van de commissie is een verbintenis onder tijdsbepaling.
Contractuele afwijkingen zijn toegestaan inzake de opeisbaarheid in voordeel van de agent. De
“commissie bij goede afloop” wordt betwist.
De commissie wordt betaald uiterlijk 1 maand na het einde van het kwartaal van de opeisbaarheid.
Verval van het recht op commissie
→ Art.14 Handelsagentuurwet
Het recht op commissie kan enkel vervallen indien de partijen dit overeengekomen zijn wanneer:
• De derde zijn verbintenissen niet uitvoert (tenzij de oorzaak te wijten is aan de principaal)
• De uitvoering van de overeenkomst onmogelijk is (tenzij de oorzaak te wijten is aan de
principaal)
• Gewichtige redenen voor niet-uitvoering door principaal (imprevisieleer)
Controlerecht van handelsagent m.b.t. verschuldigde commissies
→ Art.16 Handelsagentuurwet
In principe verstrekt de principaal een opgave van de verschuldigde commissies. De agent mag ter
controle gegevens opvragen i.v.m. de commissies.
= dwingende regels t.v.v. handelsagent
8.2.7 Einde van de handelsagentuurovereenkomst
Gemeenrechtelijke gronden
• Onderlinge toestemming
• Verstrijken van de duur
• Overlijden/faillissement van de handelsagent
• Overmacht
Beëindiging door opzegging
→ Art.18 Handelsagentuurwet
De overeenkomst voor bepaalde duur kan opgezegd worden mits dit bedongen is (zoniet:
contractuele fout).
Bij de overeenkomst voor onbepaalde duur is er steeds een recht op opzegging voor beide partijen.
De opzeggingstermijn moet nageleefd worden in functie van de anciënniteit van de agent. Er is geen
keuzerecht voor de opzeggende partij tussen opzeggingstermijn of –vergoeding, maar bij
onmiddellijke beëindiging of te korte opzeggingstermijn is er een vergoeding verschuldigd (=
gebruikelijke vergoeding).
Beëindiging wegens uitzonderlijke omstandigheden
→ Art.19 Handelsagentuurwet
Voorwaarde: verdere professionele samenwerking is onmogelijk (geen fout vereist)
Er moet kennis worden gegeven van de beëindiging en binnen de 7 werkdagen moet de motieven
worden medegedeeld.
Sanctie: opzeggingsvergoeding.
Beëindiging wegens ernstige tekortkoming
→ Art.19 Handelsagentuurwet
Ernstige tekortkoming ≈ dringende reden bij werknemers.
= elke fout die de verdere uitvoering van de overeenkomst onmogelijk maakt wegens
vertrouwensbreuk tussen de partijen.
Zelfde procedure en sanctie als bij uitzonderlijke omstandigheden.
8.2.8 Gevolgen van de beëindiging
Recht op uitwinningsvergoeding voor de handelsagent
→ Art.20 Handelsagentuurwet
• Normale beëindiging
• Beëindiging door agent wegens uitzonderlijke omstandigheden of door ernstige
tekortkoming door principaal
• Beëindiging wegens leeftijd, ziekte, invaliditeit of overlijden
De vergoeding slaat op het aanbrengen van nieuwe klanten door de agent (weerlegbaar vermoeden
indien er een concurrentiebeding is) en de aanzienlijke uitbreiding van zaken met het bestaande
cliënteel.
Bedrag van de vergoeding:
• Criterium = gerealiseerde aanbreng/uitbreiding
• Plafond: vergoeding van 1 jaar, tenzij de werkelijke schade hoger is
• Bij betwisting wordt de vergoeding door de rechter bepaald naar billijkheid
Concurrentiebeding
→ Art.24 Handelsagentuurwet
Het concurrentiebeding is een contractueel verbod voor de handelsagent om een gelijkwaardige
activiteit te ontplooien als agent of voor eigen rekening na het einde van de overeenkomst.
Geldigheidsvoorwaarden:
• Schriftelijk
• Enkel voor soort zaken waarmee agent belast was
• Beperkt tot geografisch/klant bereik van agent
• Duur is max. 6 maanden
Sanctie = nietigheid, geen reducering
Het concurrentiebeding heeft geen uitwerking indien de overeenkomst beëindigt werd door de
principaal zonder ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheid, of indien ze beëindigt werd
door de agent wegens ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheid.
Indien de handelsagent het concurrentiebeding schendt, heeft de principaal recht op
schadevergoeding dat eventueel geraamd wordt via een schadebeding dat niet hoger mag zijn dan
het plafond voor de uitwinningsvergoeding.
8.3 Commissie
8.3.1 Commissieovereenkomst - notie
De commissie is een overeenkomst waarbij een persoon (commissionair) zich tegen vergoeding
verbindt om in eigen naam maar voor rekening van een andere (committent) handelsverrichtingen te
stellen.
Commissie = objectieve handelsdaad.
Vergoeding is essentieel.
Handelsverrichtingen: handel in goederen/waardepapieren
Externe verhouding (commissionair – wederpartij):
• Commissionair is persoonlijk verbonden t.o.v. de wederpartij
• Geen contractuele band tussen wederpartij en committent
Interne verhouding (commitent – commissionair):
• Committent geeft opdracht aan commissionair
• Bij uitvoering van de opdracht door de commissionair is er afrekening
↔ Lastgeving: de lastgever is contractpartij van de wederpartij en de lasthebber is niet persoonlijk
verbonden.
↔ Naamlening: de interne verhouding is niet gekend bij de wederpartij, de naamlener treedt op in
eigen naam en voor eigen rekening.
↔ Verkoopconcessie: concessionair treedt op in eigen naam en voor eigen rekening
8.3.2 Rechten en verplichtingen van de commissionair
• Uitvoering van de opdracht conform de instructies van de committent
o Opvolgen van specifieke instructies gegeven door de committent
o Indien geen instructies: best effort (middelenverbintenis)
o Sanctie: contractuele wanprestatie t.o.v. committent (maar geen gevolg voor
verhouding met wederpartij)
• Uitvoering van de overeenkomst, gesloten met de wederpartij
• Informatieverstrekking aan de committent
o O.m. gewijzigde omstandigheden, gunstiger voorwaarden,…
o Niet verplicht identiteit van de wederpartij mee te delen
• Geheimhouding over identiteit committent
o Wederpartij weet wel dat de commissionair voor andermans rekening optreedt
o Sanctie: schadevergoeding
• Rekening en verantwoording afleggen
o = essentie van afrekening met de committent
o Committent neemt handeling voor zijn rekening
• Verbod om op te treden als tegenpartij (tenzij voorafgaande toestemming of bekrachtiging a
posteriori door committent)
• Aansprakelijkheid committent
o Aansprakelijk voor correcte uitvoering van de opdracht
o Niet aansprakelijk voor niet-uitvoering van de overeenkomst door tegenpartij (uitz.:
delcrederebeding)
Het delcrederebeding kent bij de commissieovereenkomst geen bijzondere vorm- of
geldigheidsvereisten.
8.3.3 Rechten en verplichtingen van de committent
• Betaling van commissieloon
o Omvang wordt vrij bepaald
o Commissieloon is doorgaans verschuldigd vanaf sluiting van transactie
• Terugbetaling van kosten en voorschotten
8.4 De makelaar
8.4.1 Notie makelaar
De makelaar is een onafhankelijke tussenpersoon, die geen permanente band heeft met zijn
opdrachtgever en wiens taak erin bestaat om 2 of meer personen met elkaar in contact te brengen
zodat tussen deze personen een overeenkomst kan worden gesloten, zonder dat de makelaar zelf
tussenkomt in de sluiting van de overeenkomst.
Er is geen gezagsverhouding (↔ handelsvertegenwoordiger), hij is een sociaalrechtelijk zelfstandige.
Hij heeft geen permanente band met een opdrachtgever ↔ handelsagent.
De makelaar komt zelf niet tussen in de contractsluiting. Het contract kan zowel handelsrechtelijke
als burgerlijke handelingen betreffen.
De makelaarsovereenkomst wordt opgesplitst in 2 rechtsverhoudingen: de aanneming en de
lastgeving. Indien opsplitsing onmogelijk is, geldt de absorptietheorie: regelen toepassen die
overheersen in de rechtsverhouding.
8.4.2 Verplichtingen van de makelaar
Kwalificatie als aanneming: middelenverbintenis om medecontractant te zoeken, informatieplicht
t.a.v. opdrachtgever.
Kwalificatie als lastgeving: rekening en verantwoording afleggen.
8.4.3 Verplichtingen van de opdrachtgever
• Betalen makelaarsloon
• Matigingsbevoegdheid van de rechter speelt alleen bij kwalificatie als lastgeving
8.5 De verkoopconcessie
8.5.1 Notie verkoopconcessie
Art.1 Alleenverkoopwet: De verkoopconcessie is een overeenkomst waarbij de concessiegever aan
de concessiehouder het recht voorbehoudt om gedurende een (on)bepaalde tijd de producten van
de concessiegever in eigen naam en voor eigen rekening te verkopen.
De concessiegever heeft een vrije keuze tussen verschillende potentiële concessiehouders.
De concessiehouder kan eventueel een onderconcessiehouder aanduiden.
8.5.2 Kenmerken verkoopconcessie
• Concessiegever: plicht om te verkopen (concessiehouder geniet bijzondere rechten inzake
o.m. bevoorrading)
• Concessiehouder: recht om te verkopen
o Exclusiviteit is niet wezenlijk voor concessie
o Wederverkoop in eigen naam en voor eigen rekening (concessiehouder draagt risico
en is niet ondergeschikt aan de concessiegever)
• Voorwerp: verkoop van producten van de concessiegever (indien de concessiehouder de
goederen bewerkt is er geen sprake van concessie)
• Concessie = kaderovereenkomst
o Uitbouw duurzame handelsrelatie ter bevordering van de verkoop van producten
o Er moet een duidelijke intentie zijn van de partijen om een duurzame handelsrelatie
in wederzijds belang uit te bouwen (anders: successieve leveringen/aankopen)
o Indien er geen prijsafspraken, verkoopquota’s, bevoorrading, … is dan kan men niet
spreken van een concessie
• Intuitu personae karakter?
o T.a.v. concessiehouder: ja
o T.a.v. concessiegever: product primeert
8.5.3 Eenzijdige beëindiging van de verkoopconcessie door de
concessiegever
Toepassingsgebied:
• Alleenverkoop
• Quasi-alleenverkoop (geen juridische, wel feitelijke exclusiviteit)
• Concessie met belangrijke verplichtingen voor concessiehouder
Eenzijdige beëindiging van concessie voor onbepaalde duur
Art.2 Alleenverkoopwet: In principe kan elke partij eenzijdig beëindigen mits een redelijke
opzeggingstermijn of een billijke vergoeding.
De redelijke opzeggingstermijn is de tijd nodig om een evenwaardige vervangende concessie te
vinden. In de praktijk varieert dit van 3 maanden tot meer dan 3 jaar.
De billijke vergoeding bestaat uit de verwachte winst gedurende de redelijke opzeggingstermijn (er is
dus geen vergoeding bij een verlieslatende concessie). Het criterium is de semi-nettowinst (netto-
winst + niet-indrukbare kosten).
Art.3 Alleenverkoopwet: Wanneer de overeenkomst wordt beëindigd door de concessiegever of
door de concessiehouder wegens grove tekortkoming van de concessiegever dan ontstaat er een
recht op een billijke bijkomende vergoeding. De omvang wordt bepaald door de partijen bij de
beëindiging, indien zij niet overeenkomen beslist de rechter het bedrag a.d.h.v. de aangebrachte
meerwaarde inzake cliënteelkosten van de concessiehouder en “rouwgeld” aan het personeel.
De opzeggende partij heeft de keuze tussen de opzeggingstermijn of de billijke vergoeding.
De duur en de omvang worden bepaald op het ogenblik van de beëindiging, het is niet mogelijk dit te
bedingen voor de beëindiging van de overeenkomst (dwingende regel). Indien er geen akkoord
wordt bereikt dan beslist de rechter naar billijkheid.
Eenzijdige beëindiging voor concessie van bepaalde duur
Art.3bis Alleenverkoopwet: In principe is opzegging vereist, zoniet is er een onweerlegbaar
vermoeden van instemming met vernieuwing.
De duur van de opzeggingstermijn is 3 à 6 maanden.
De duur van de vernieuwing is bepaald in de overeenkomst, zoniet wordt ze vernieuwd voor
onbepaalde duur.
Bij een derde hernieuwing verkrijgt de concessie automatisch onbepaalde duur.
9. Verzekeringsrecht
9.1 Inleidende bepalingen
9.1.1 Definities
Art.1 WLVO: De verzekeringsovereenkomst is een overeenkomst, waarbij een partij, de verzekeraar,
zich er tegen betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover een andere partij, de
verzekeringnemer, toe verbindt een in de overeenkomst bepaalde prestatie te leveren in het geval
zich een onzekere gebeurtenis voordoet waarbij, naargelang het geval, de verzekerde of de
begunstigde belang heeft dat die zich niet voordoet.
Verzekerbaar risico: een onzekere en mogelijke gebeurtenis waarvan de verwezenlijking buiten de
wil van de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde valt.
Een onzekere gebeurtenis impliceert dat het ontstaan of het tijdstip onzeker is.
Het is vereist dat de gebeurtenis mogelijk is. Een verzekering is nietig wanneer bij het sluiten van de
overeenkomst het risico niet bestaat of reeds verwezenlijkt is.
De verzekerde:
• Bij schadeverzekering: degene die door de verzekering gedekt is tegen vermogensschade.
• Bij persoonsverzekering: degene in wiens persoon het risico van het zich voordoen van het
verzekerde voorval gelegen is.
Begunstigde: Degene in wiens voordeel de verzekeringsprestaties bedongen zijn.
Verzekeringnemer: Hij die de verzekeringsovereenkomst onderschrijft.
Benadeelde: Degene aan wie schade is toegebracht waarvoor de verzekerde aansprakelijk is
(aansprakelijkheidsverzekering).
De benadeelde is geen contractspartij, maar is wel titularis van een rechtstreekse vordering tegen de
verzekeraar.
Indemnitaire verzekering: De verzekeraar verbindt er zich toe de prestatie te leveren die nodig is
om de schade die de verzekerde geleden heeft of waarvoor hij aansprakelijk is, geheel of gedeeltelijk
te vergoeden.
Forfaitaire verzekering: De prestatie van de verzekeraar is niet afhankelijk van de omvang van de
schade.
Schadeverzekering: Onzeker voorval dat schade veroorzaakt aan iemands vermogen.
Persoonsverzekering: Onzeker voorval dat iemands leven of fysieke integriteit aantast.
Schadeverzekeringen kunnen enkel indemnitair zijn, persoonsverzekeringen kunnen indemnitair of
forfaitair zijn.
Wezenlijke bestanddelen van de verzekeringsovereenkomst:
• Premie
• Verzekeringsprestatie
• Risico
• Verzekerbaar belang
Kenmerken van de verzekeringsovereenkomst:
• Synallagmatisch
• Consensueel
• Intuitu personae
Volgens het BW is het verzekeringscontract een kanscontract.
9.1.2 Toepassingsgebied
Art.2 WLVO: De wet is van toepassing op alle landverzekeringen voor zover er niet door bijzondere
wetten wordt van afgeweken.
NIET:
• Zeeverzekeringen
• Herverzekering
• Transportverzekering
• Sommige kredietverzekeringen
• WAM
• Arbeidsongevallen
9.1.3 Dwingend karakter
Art.3 WLVO: De bepalingen van de wet zijn van dwingend recht tenzij uit de bewoordingen blijkt dat
de mogelijkheid wordt gelaten om ervan af te wijken.
9.2 Bepalingen van toepassing op alle
verzekeringsovereenkomsten
9.2.1 Totstandkoming
→ Art.4 WLVO
Gemeenrechtelijke vereisten:
• Toestemming
• Bekwaamheid
• Bepaald voorwerp
• Geoorloofde oorzaak
Documenten in de pre-contractuele fase:
• Verzekeringsvoorstel: niet bindend
• Verzekeringsaanvraag: bindend
• Voorafgetekende polis: bindend
9.2.2 Bewijs en inhoud van de verzekeringsovereenkomst
→ Art.10 WLVO
Verzekeringsovereenkomsten worden bewezen door een geschrift, ookal is de waarde beneden
€375, en ookal betreft het een handelsverbintenis
Het geschrift moet een aantal gegevens vermelden.
Het bestaan en de inhoud van een verzekeringsovereenkomst kunnen niet door vermoedens worden
bewezen, tenzij een begin door bewijs van geschrift wordt geleverd.
De derde mag het bestaan van de overeenkomst met alle rechtsmiddelen bewijzen.
9.2.3 Verplichtingen van de verzekeringnemer
Opgave van het risico
→ Art.5 WLVO: De verzekeringnemer is verplicht de bekende omstandigheden mee te delen die van
invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar.
Art.6 WLVO: Opzettelijke verzwijging of onjuist meedelen van gegevens. De verzekeraar moet
bewijzen misleid te zijn en moet het opzet bewijzen.
→ nietigheid van de overeenkomst, maar de premies blijven behouden
De nietigverklaring van de verzekeringsovereenkomst heeft tot gevolg dat de overeenkomst met
terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt.
De gevolgen van de nietigverklaring strekken zich uit tussen partijen, tot alle prestaties die de
verzekeraar heeft verricht, met inbegrip van de vergoedingen uitgekeerd aan de benadeelden van
het ongeval.
Art.7 WLVO: Onopzettelijk verzwijgen of onjuist meedelen van gegevens:
• Ontdekking vooraleer schadegeval zich voordoet: verzekeraar kan voorstellen de
overeenkomst te wijzen, of hij kan deze opzeggen
• Ontdekking bij schadegeval: verzekeraar is gehouden tot de volle prestatie indien de
verzwijging niet verwijtbaar is aan de verzekeringnemer; is dit wel het geval dan is de
verzekeraar slechts gehouden tot een verhoudingsgewijze prestatie
Betaling van de premie
→ Art.13 WLVO
De verzekeringnemer betaalt aan de verzekeraar. Betaling aan een derde is bevrijdend indien deze
derde de betaling vordert en hij klaarblijkelijk als lasthebber van de verzekeraar optreedt.
De premie is een haalschuld.
De verzekeraar is verplicht een vervaldagbericht te sturen.
Art.14 WLVO: Niet-betaling van de premie kan leiden tot:
• Schorsing van de dekking
o Na het verstrijken van een wachttermijn
o Overeenkomst blijft bestaan
• Opzegging van de overeenkomst
Art.15 WLVO: Bij niet-betaling is de verzekeraar verplicht de verzekeringnemer in gebreke te stellen.
Aangifte van risicoverzwaring
→ Art.26 WLVO
= elke aanmerkelijke en blijvende verzwaring van de kans dat het verzekerde voorval zich voordoet.
Voor de verzekeringsnemer geldt een mededelingsplicht, behalve indien het gaat om leven, ziekte of
krediet.
De verzekeraar kan een nieuw voorstel doen of de overeenkomst opzeggen.
De sanctionering verschilt naargelang de niet-kennisgeving al dan niet verwijtbaar is of met opzet is
gedaan.
Art.25 WLVO: Risicovermindering.
Voorkoming schade en beperking nadelige gevolgen
Art.20 WLVO: De verzekeraar moet alle redelijke maatregelen nemen om de gevolgen van het
schadegeval te voorkomen en te beperken.
Art.21 WLVO: Sanctie:
• Vermindering van prestatie voor de verzekeraar
• Bij bedrieglijk opzet: verval van recht
Melding van het schadegeval
Art.19 WLVO: De verzekerde moet zodra mogelijk, en in elk geval binnen de termijn bepaald in de
overeenkomst het schadegeval aan de verzekeraar melden..
Art.21 WLVO: Sanctie:
• Vermindering van prestatie voor de verzekeraar
• Bij bedrieglijk opzet: verval van recht
9.2.4 Verplichtingen van de verzekeraar
Verzekeringsprestatie bij verwezenlijking van het gedekte risico.
De bewijslast van het schadegeval en de dekking ligt bij de verzekerde.
De verzekeraar kan betalen via een verzekeringstussenpersoon, deze is slechts bevrijdend bij
werkelijke ontvangst door de verzekerde
9.2.5 Dekking – uitgesloten risico’s – verval van prestatie
In beginsel wordt de omvang van de dekking vrij bedongen.
Men kan contractuele uitsluitingsgronden in het leven toepen. Het is de verzekerde die het bewijs
van de dekking, de schade en de gebeurtenissen die tot de schade hebben geleid moet leveren.
Het bewijs van prestatieverval door een contractuele fout van de verzekerde moet geleverd worden
door de verzekeraar.
De partijen kunnen contractueel bepaalde risico’s uitsluiten.
Art.8 WLVO: De verzekeraar kan niet verplicht worden dekking te geven aan hem die het
schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt.
→ De bewijslast ligt bij de verzekeraar
De grove schuld is de schuld waarvan de gevolgen niet gewild zijn, maar die wijst op een
onvoorzichtigheid of nalatigheid van die aard dat de verzekerde er zich bewust van was of had
moeten zijn. Deze schuld is echter verzekerbaar, maar de verzekeraar is bevrijd voor de gevallen van
grove schuld die op uitdrukkelijke en beperkende wijze bepaald zijn in de overeenkomst.
De verzekeraar kan zich niet bevrijden voor de gevallen van grove schuld die in algemene
bewoordingen zijn bepaald.
De Koning kan een beperkende lijst opstellen van feiten die niet als grove schuld aangemerkt mogen
worden.
Art.9 WLVO: De verzekeraar dekt geen schade veroorzaakt door oorlog, gelijkaardige feiten of
burgeroorlog.
In de overeenkomst kan men echter anders overeenkomen.
9.2.6 Duur en verlenging van de overeenkomst
Art.30 WLVO: De duur van de verzekeringsovereenkomst mag niet langer zijn dan een jaar.
→ Uitzonderingen: ziektekosten, levensverzekering
Er is steeds stilzwijgende vernieuwing, behoudens schriftelijk verzet tenminste 3 maanden voor de
vervaldag.
9.2.7 Eenzijdige wijziging van de premie/polisvoorwaarden
De aankondiging van de premiewijziging door de verzekeraar dient 4 maanden vooraf te gebeuren.
De verzekeringnemer kan aanvaarden of opzeggen.
De aankondiging van nieuwe poliswaarde geldt als een verzet tegen de stilzwijgende vernieuwing, al
kan de verzekeringnemer aanvaarden.
9.2.8 Einde van de overeenkomst
Gronden:
• Verstrijken van de conventionele duur
• Nietigheid
o Gemeenrechtelijke gronden
o Afwezigheid verzekerbaar belang
o Niet-bestaan van risico
o Opzettelijk verzwijgen of onjuist meedelen van gegevens
o Niet-gemachtigde onderneming
• Verval
o Wegvallen van voorwerp of oorzaak
o Werkt ex tunc (↔nietigheid)
• Beëindiging (na wijziging premie/polisvoorwaarden of opzegging na schadegeval)
o In gemeen overleg
o Eenzijdig door de verzekeraar
� Onopzettelijke verzwijging of onjuist meedelen van gegevens
� Verzwaring van risico
� Niet-betaling van premie
� Na schadegeval
o Eenzijdig door de verzekernemer
� Vermindering van risico
� Na schadegeval
9.3 Indemnitaire verzekeringen
9.3.1 Verzekerbaar belang
Art.37 WLVO: De verzekerde moet kunnen aantonen dat hij een in geld waardeerbaar belang heeft
bij het behoud van de zaak of bij de gaafheid van het vermogen.
Het belang is te beoordelen in hoofde van de verzekerde.
Art.38 WLVO: Verzekering ten behoeve van een derde.
≈ beding ten behoeve van een derde
De excepties eigen aan de verzekeringsovereenkomst zijn tegenstelbaar aan de verzekerde.
9.3.2 Omvang van de verzekeringsprestatie
Indemnitair beginsel: verzekerde mag zich niet verrijken.
Art.39 WLVO: De door de verzekerde geleden schade en ook het verlies van gebruik en gederfde
winst.
De schade is niet uitsluitend gemeenrechtelijk te begroten.
9.3.3 Samenloop van verzekeringen
Art.45 WLVO: Elke verzekeraar kan worden aangesproken.
Subsidiariteitsclausules zijn niet geoorloofd.
Verdeling van de schadelast:
• Indien de waarde bepaalbaar is dan geschiedt de omslag naar evenredigheid
• Indien de waarde onbepaalbaar is: aanrekening gebeurt tot het hoogste gemeenschappelijke
bedrag, het eventueel overblijvende gedeelte wordt op dezelfde wijze verdeeld
9.3.4 Subrogatie
Art.41 WLVO: De verzekeraar die de schadevergoeding betaald heeft, treedt ten belope van het
bedrag van die vergoeding, in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde
tegen de aansprakelijke derden.
De subrogatie is beperkt tot de uitkering en tot de aansprakelijkheid van de derde.
9.3.5 Onder- en oververzekering
Art.44 WLVO: Onderverzekering: De bepaalbare verzekerbare waarde is hoger dan het verzekerd
bedrag: toepassing evenredigheidsbeginsel.
Art.42 WLVO: Oververzekering te goeder trouw: recht op vermindering.
Art.43 WLVO: Oververzekering te kwader trouw: nietigheid met behoud van premies.
9.4 Aansprakelijkheidsverzekeringen
Art.86 WLVO: Eigen recht van de benadeelde tegen de verzekeraar.
→ rechtstreekse vordering
Verplichte aansprakelijkheidsverzekering:
• Geen tegenwerpelijkheid van excepties, vrijstellingen, nietigheid en verval van recht
• Bescherming slachtoffer
• Niet-bestaan of niet-uitwerking kan tegengeworpen worden mits effectief geworden voor
het schadegeval
• Schorsing van de dekking wegens niet-betaling is niet tegenwerpelijk
Niet-verplichte aansprakelijkheidsverzekering:
• Excepties, nietigheid en verval van recht kunnen worden tegengeworpen voor zover deze
hun oorzaak vinden in een feit dat het schadegeval voorafgaat
• Koning kan het stelsel der verplichte verzekeringen verder uitbreiden
Het bestaan of de draagwijdte van de overeenkomst is steeds tegenwerpbaar.
Art.88 WLVO: Verhaalsrecht van de verzekeraar tegen de verzekeringnemer.